Praktijkboek
Checklist Bouwbesluit: deel B Woningen en woongebouwen: verbouw
ISBN: 978-90-5044-325-8
INHOUDSOPGAVE Voorwoord
7
Leeswijzer 1 2
11
Termen en begrippen
13
2.1
Aansluitend terrein, aansluitend water
13
2.2
Bevoegd gezag
13
2.3
Bijzondere vormen van verbouw
13
2.3.1
Verbouw van een monument
13
2.3.2
Herbestemmen van gebouwen
13
2.3.3
Gewoon onderhoud
14
2.3.4
Verplaatsen van een bouwwerk
14
2.4
Praktijkboek
Brandcompartimentering
14
2.4.1
Brandcompartiment
14
2.4.2
Subbrandcompartiment
14
2.4.3
Beschermd subbrandcompartiment
14
2.5
Constructieonderdeel
15
2.6
Gebruiksfunctie
15
2.7
Gebruiksgebied
15
2.8
Gebruiksoppervlakte
16
2.9
Gezamenlijk, gemeenschappelijk en niet-gemeenschappelijk
16
2.10
Karakteristieke geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie
16
2.11
Loopafstand en gecorrigeerde loopafstand
16
2.12
Meetniveau
17
2.13
MinisteriĂŤle regeling of Regeling Bouwbesluit
17
2.14
Opstelplaats
18
2.15
Permanente vuurlast
18
2.16
Rechtens verkregen niveau
18
2.16.1 Werkwijze vaststellen rechtens verkregen niveau
18
2.16.2 Vergunningvrij bouwen
19
2.16.3 Bewijslast rechtens verkregen niveau
19
2.16.4 Maximaal vereiste rechtens verkregen niveau
19
Scheidingsconstructie
19
2.17.1 Inwendige scheidingsconstructie
19
2.17
3
9
Inleiding: Bouwbesluit 2012 voor woningen en woongebouwen
2.17.2 Uitwendige scheidingsconstructie
19
2.18
Status vluchtroutes
19
2.19
Toegankelijkheidssector
20
2.20
Verbouw
21
2.20.1 Geheel vernieuwen van een bouwwerk
21
2.20.2 Gedeeltelijk vernieuwen van een bouwwerk
21
2.20.3 Veranderen van een bouwwerk
21
2.20.4 Vergroten van een bouwwerk
21
2.21
Vrije doorgang
21
2.22
Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (wbdbo)
21
2.23
Particulier opdrachtgeverschap
22
Checklists
24
3
Checklist Bouwbesluit: deel B
A.1.1 Toiletruimte (in reguliere uitvoering)
37
A.1.2 Toiletruimte in toegankelijkheidssector (integraal toegankelijk in een woonfunctie voor zorg)
41
A.2.1 Badruimte (in reguliere uitvoering)
45
A.2.2 Badruimte in toegankelijkheidssector (integraal toegankelijk in een woonfunctie voor zorg)
49
A.3.1 Gecombineerde toilet- en badruimte (in reguliere uitvoering)
53
A.3.2 Gecombineerde toilet- en badruimte (integraal toegankelijk in een woonfunctie voor zorg)
57
A.4.1 Gedeelde buitenberging (behorend bij een woning ≤ 50 m2)
61
A.4.2 Buitenberging/garage (behorend bij een woning > 50 m2)
63
A.5.1 Gedeelde buitenruimte (behorend bij een woning ≤ 50 m2)
65
A.5.2 Buitenruimte (behorend bij een woning > 50 m2)
67
A.6.1 Keuken (in een woning)
69
A.6.2 Gedeelde keuken (gemeenschappelijk/gezamenlijk)
71
B.1.1 Verblijfsgebied (in een woning)
73
B.1.2 Verblijfsgebied in toegankelijkheidssector (van een woonfunctie voor zorg > 500 m2)
79
B.2
Verblijfsruimte (in een woning)
85
C.1.1 Ruimteventilatie (in een woning)
89
C.1.2 Huis- en/of gebouwinstallaties
93
C.1.3 Nutsvoorzieningen
97
C.1.4 Riolering & hemelwaterafvoer
Praktijkboek
99
C.2.1 Verwarming en warmtapwater ≤ 130 kW
101
C.2.2 Verwarming en warmtapwater > 130 kW
109
C.2.3 Open haard/stookplaats
115
D.1.1 Toegang en verkeersruimten (in een woning)
119
D.1.2 Toegankelijkheidssector en vluchtroute (in een woningfunctie voor zorg > 500 m2)
121
D.1.3 Toegankelijkheidssector (in een woongebouw)
123
D.2.1 Portiekontsluiting
125
D.2.2 Horizontale beschermde vluchtroute (buiten een subbrandcompartiment)
129
D.2.3 Horizontale extra beschermde vluchtroute (buiten een brandcompartiment)
135
D.2.4 Brandklassen (van materialen in ruimtes, niet gelegen in een woongebouw)
139
D.3.1 Verticale vluchtroute (via een vluchttrappenhuis hoger dan 8 m en lager dan 20 m)
141
D.3.2 Verticale vluchtroute (via een vluchttrappenhuis hoger dan 20 m)
145
D.3.3 Veiligheidstrappenhuis
149
E.1.1 Vaste trap (voor regulier gebruik)
153
E.1.2 Noodtrap (uitsluitend voor het ontvluchten)
155
E.2
Vloerafscheiding
157
E.3
Vaste hellingbaan
159
E.4.1 Brancardlift (in een woongebouw)
161
E.4.2 Brandweerlift (in een woongebouw)
163
E.4.3 Lift (in een toegankelijkheidssector)
165
F.1.1 Rookmelders (in een woonfunctie voor een kamergewijze verhuur)
167
F.1.2 Rookmelders (in een woning)
169
F.1.3 Brandmeldinstallatie (in een woonfunctie voor zorg)
171
F.2.1 Brandveilig gebruik in een woning
173
F.2.2 Brandveilig gebruik in een woongebouw (beheer, inrichting & aankleding)
179
F.2.3 Beheer brandtechnische installaties (voor het brandveilig gebruik)
187
F.2.4 Beheer blustoestellen & droge blusleidingen (voor het brandveilig gebruik)
189
F.3.1 Bereikbaarheid voor hulpdiensten
191
F.4.1 Veilig onderhoud
193
4
Checklist Bouwbesluit: deel B
Praktijkboek
G.1
Individuele woning
195
G.2
Woongebouw
203
G.2.1 Woonfunctie voor zorg > 500 m2
215
G.2.2 Kamergewijze verhuur
219
H.1.1 Energie & milieubelasting (in een woning)
221
H.1.2 En ergie & milieubelasting (in een woongebouw)
225
Literatuurlijst
229
5
Checklist Bouwbesluit: deel B
VOORWOORD In 1995 bracht SBR voor het eerst een Checklist Bouwbesluit uit. Hiermee werd voldaan aan de behoefte vanuit de bouwsector om op systematische wijze overzicht te hebben op de Bouwbesluiteisen, bij het maken van een ontwerp voor een woning, woongebouw, kantoorgebouw of logiesgebouw of -verblijf. In de loop van de tijd zijn de checklists steeds geactualiseerd. Bovendien leende de structuur van de checklists zich goed voor raadpleging via het internet. Daarom heeft BRIS ze ook digitaal beschikbaar gemaakt via BRISwarenhuis. Na invoering van het Bouwbesluit 2012 besloten SBRCURnet en BRIS gezamenlijk om in elk geval de checklist voor woningen en woongebouwen aan te passen aan de nieuwe regels. Daarbij zijn ook meteen de verbouwregels meegenomen. Het Bouwbesluit 2012 is een stuk complexer dan het Bouwbesluit 2003: het Besluit brandveilig gebruik (Gebruiksbesluit) en een aantal voorschriften uit de Modelbouwverordening zijn geĂŻntegreerd. Ook is het Bouwbesluit aangepast aan de Europese regelgeving (o.a. de Eurocodes, Europese brand- en rookklassen, geluidwering). Het voordeel is dat alle technische bouwvoorschriften nu daadwerkelijk te vinden zijn in het Bouwbesluit, waar voorheen nog wel eens wat technische bouwvoorschriften op andere plaatsen waren opgenomen. Nadeel is dat het aantal voorschriften in het Bouwbesluit behoorlijk is uitgebreid. Dit is het duidelijkst in de toevoeging van hoofdstuk [6], dat specifieke installatievoorschriften geeft, en hoofdstuk [7], waarin voorschriften voor gebruik, beheer en sloop zijn opgenomen. Sinds de invoering van Bouwbesluit 2012 zijn er alweer een behoorlijk aantal kleine en grotere wijzigingen doorgevoerd. De grotere wijzigingen hadden te maken met de aanscherping van de EPC, de verhoging van de minimaal vereiste isolatiewaarden van gebouwomhullingen, de deregulering van regels voor woningen voor studenten en voor woningen die worden gebouwd in particulier opdrachtgeverschap, bedoeld voor eigen bewoning, de invoering van breedbandaansluitingen en mogelijke vrijstellingen van gasaansluitingen. In deze herziene druk zijn alle wijzigingen verwerkt tot en met december 2015. Voor verbouw geeft het Bouwbesluit 2012 een universele methode om het te hanteren kwaliteitsniveau te kunnen bepalen bij de verschillende vormen van verbouw. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het geheel vernieuwen van een bouwwerk en het gedeeltelijk vernieuwen, veranderen of het vergroten van een bouwwerk. Voor het vereiste kwaliteitsniveau is hiervoor het 'rechtens verkregen niveau' ingevoerd. De onzekerheid in het ontwerptraject over de vraag welke ontheffingen van het nieuwbouwniveau het bevoegd gezag wel of niet zou accepteren, is hiermee verleden tijd. Maar daarvoor in de plaats is het belangrijk om het rechtens verkregen niveau te kunnen bepalen. In algemene zin wordt via de uitleg over het rechtens verkregen niveau in de eerste hoofdstukken helder hoe dit bepaald kan worden. Voor vele onderwerpen zijn voorschriften te vinden in de verschillende hoofdstukken en afdelingen van het Bouwbesluit. In dit Praktijkboek Checklist Bouwbesluit: deel B, brengen we die systematisch bij elkaar. Zo ontstaat overzicht over het totaal aan voorschriften dat geldt voor een bepaald onderdeel. Vaak is de manier waarop de Bouwbesluiteisen zijn verwoord juridisch en complex, met verwijzingen naar andere artikelen. Om deze beter leesbaar en begrijpelijker te maken, zijn alle Bouwbesluitartikelen herschreven tot begrijpelijker taal. Waar mogelijk zijn verschillende artikelleden samengevoegd in een beschrijving. Op deze manier zijn de voorschriften sneller te begrijpen en te duiden. Het blijft echter complex door de vele nuances, voorwaarden en voorbehouden die in de voorschriften zijn opgenomen. In de publicatie is ervoor gekozen om toch zo dicht mogelijk bij de wetsteksten te blijven zodat we een volledig overzicht kunnen bieden. Bij verbouw mag vaak aan een lager kwaliteitsniveau worden voldaan dan is vastgelegd in de nieuwbouwvoorschriften. Dit is vastgelegd in de zogenaamde verbouwartikelen in het Bouwbesluit. In het verbouwartikel staat precies omschreven aan welk kwaliteitsniveau voldaan moet worden voor een bepaald gebouwaspect en verwijst daarbij naar andere artikelen. Het verbouwartikel bevat meestal geen bouwtechnische voorschriften, maar bepaalt het van toepassing zijnde kwaliteitsniveau bij verbouw. De verbouwartikelen beginnen altijd met het woord verbouw. De bouwtechnische voorschriften die van toepassing zijn bij verbouw zijn opgenomen in de eisenkaarten. Wij vertrouwen erop dat dit Praktijkboek Checklist Bouwbesluit: deel B, een praktisch handvat biedt aan u, als betrokkene bij ontwerp, uitvoering, plantoetsing of beheer, zodat u vat krijgt op de vele technische bouwvoorschriften die gelden voor de bouw en verbouw van gebouwen.
Praktijkboek
7
Checklist Bouwbesluit: deel B
LEESWIJZER Deze publicatie bestaat uit de volgende onderdelen: beschrijving van termen en begrippen; startschema voor de bepaling van de subgebruiksfunctie; zoekboomschema's; eisenkaarten. In het Bouwbesluit komen vele termen en begrippen voor die een specifieke betekenis hebben binnen het Bouwbesluit. De meeste zijn logisch. Van een aantal termen en begrippen is het van belang om te weten wat er wel en niet onder wordt verstaan. De meest relevante termen en begrippen zijn daarom nader beschreven in het hoofdstuk Termen en begrippen. Deze checklist richt zich op de beschrijving van de technische bouwvoorschriften voor woningen en woongebouwen bij verbouw. In Bouwbesluitjargon worden woningen en woongebouwen aangeduid als de woonfunctie. Sommige bouwbesluitvoorschriften maken vervolgens verder onderscheid tussen de verschillende soorten woonfuncties waarvoor specifieke eisen zijn voorgeschreven. Dit zijn de zogenaamde subgebruiksfuncties. Via het eerste startschema kunt u de subgebruiksfunctie bepalen die van toepassing is in uw situatie. Die subgebruiksfunctie kunt u vervolgens gebruiken in de keuzes in de verschillende vraag- en antwoordschema's. Een voorbeeld van een subgebruiksfunctie van de woonfunctie is bijvoorbeeld een woonfunctie voor kamergewijze verhuur, gelegen in een woongebouw. Zodra u een subgebruiksfunctie via het startschema heeft bepaald, wordt direct aangegeven welke vraagen antwoordschema's u moet doorlopen om inzicht te krijgen in alle Bouwbesluiteisen die van toepassing zijn voor die specifieke subgebruiksfunctie. De opgesomde vraag- en antwoordschema's kunt u in willekeurige volgorde doorlopen. In de vraag- en antwoordschema's worden de eisenkaarten die van toepassing zijn benoemd via keuzes die u in het schema kunt maken. De eisenkaarten bevatten alle Bouwbesluiteisen voor een bepaald onderwerp. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen eisenkaarten met: 1. Eisen voor specifieke ruimtes; 2. Eisen voor verblijfsgebieden en -ruimtes; 3. Eisen voor installaties en installatietechnische voorzieningen; 4. Eisen voor toegankelijkheid, personenverkeer en vluchten; 5. Eisen voor specifieke gebouwonderdelen; 6. Eisen voor brandtechnische installaties, brandveilig gebruik en beheer en veilig onderhoud; 7. Eisen voor de specifieke subgebruiksfuncties; 8. Eisen voor energie en milieubelasting. Sommige eisen zijn van toepassing in meerdere eisenkaarten. In dat geval worden ze ook in meerdere eisenkaarten genoemd, zodat elke eisenkaart altijd een compleet overzicht biedt van de eisen die van toepassing zijn. De eisenkaarten G (eisenkaarten voor de specifieke subgebruiksfuncties) bevatten, naast de algemene eisen voor de subgebruiksfuncties, ook alle eisen die niet onder een andere eisenkaart vallen; of die een algemene component hebben voor die subgebruiksfunctie. Binnen de eisenkaarten zijn alle voorschriften onderverdeeld in voorschriften voor het geheel vernieuwen en voor het gedeeltelijk vernieuwen, veranderen of het vergroten van een bouwwerk. Bij verbouw mag vaak aan een lager kwaliteitsniveau worden voldaan dan is vastgelegd in de nieuwbouwvoorschriften. Dit is vastgelegd in de zogenaamde verbouwartikelen in het Bouwbesluit. In het verbouwartikel staat precies omschreven aan welk kwaliteitsniveau voldaan moet worden voor een bepaald gebouwaspect en verwijst daarbij naar andere artikel. Het verbouwartikel bevat meestal geen bouwtechnische voorschriften, maar bepaalt het van toepassing zijnde kwaliteitsniveau bij verbouw. De verbouwartikelen beginnen altijd met het woord verbouw. De bouwtechnische voorschriften die van toepassing zijn bij verbouw, zijn opgenomen in de eisenkaarten.
Praktijkboek
9
Checklist Bouwbesluit: deel B
Hieronder is schematisch aangegeven hoe u de checklist gebruikt.
Start
Startschema: bepalen subgebruiksfuncties
Vraag- en antwoordschema’s doorlopen
Eisenkaarten per onderweg
Bouwbesluit 2012 h.1 h.2 h.3 h.4 h.5 h.6 ...
Afb. Schematische weergave checklist
Praktijkboek
10
Checklist Bouwbesluit: deel B
1
INLEIDING: BOUWBESLUIT 2012 VOOR WONINGEN EN WOONGEBOUWEN
Afbakening De eisen die deze publicatie beschrijft zijn wettelijke voorschriften gebaseerd op het Bouwbesluit 2012. In het Bouwbesluit zijn alle technische bouwvoorschriften voor bouwwerken gebundeld. Dit Praktijkboek Checklist Bouwbesluit: deel B, beschrijft alle voorschriften uit het Bouwbesluit voor de verbouw van bestaande woonfuncties. Eisen voor nieuwbouw, bestaande bouw en voor tijdelijke bouw zijn hier buiten beschouwing gelaten voor zover ze niet van toepassing zijn bij verbouw. Ook op de eisen voor woonwagens en drijvende bouwwerken wordt hier niet ingegaan. Voor de herbestemming van gebouwen geldt voor een aantal onderwerpen het absolute wettelijke minimumniveau, zoals dat is gedefinieerd voor bestaande bouw. Dat kwaliteitsniveau wordt hier niet beschreven. De hier behandelde wettelijke eisen hebben alleen betrekking op geheel of gedeeltelijk te vernieuwen, te vergroten en te veranderen gebouwen. De eisen vanuit het Bouwbesluit voor de uitvoering van bouw- en sloopwerkzaamheden, en de minimale eisen voor bestaande gebouwen waaraan geen wijzigingen worden aangebracht (niveau bestaande bouw), zijn niet opgenomen in deze checklist. De eisen voor nieuwbouw vindt u in het afzonderlijk te verkrijgen Praktijkboek Checklist Bouwbesluit: deel A.
Praktijkboek
11
Checklist Bouwbesluit: deel B
2
TERMEN EN BEGRIPPEN
2.1 AANSLUITEND TERREIN, AANSLUITEND WATER Het aansluitend terrein is het onbebouwde gedeelte van het terrein dat rondom aansluit tegen het bouwwerk. Dit kan zowel openbaar toegankelijk terrein zijn als terrein behorend bij het perceel. Als het bouwwerk aan het water grenst, spreek je van aansluitend water in plaats van aansluitend terrein. Ook dit kan zowel openbaar water zijn als water op het eigen perceel. 2.2 BEVOEGD GEZAG Het bevoegd gezag is de overheidsinstantie die bevoegd is tot het nemen van een besluit over een aanvraag voor een omgevingsvergunning. Voor bouwen verbouwactiviteiten in en om woningen en woongebouwen is het College van Burgemeester en Wethouders (B&W) van een gemeente vrijwel altijd het bevoegd gezag. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt getoetst door de hiervoor ingestelde gemeentelijke afdeling (bijv. de afdeling Vergunningen of Bouwtoezicht van de betreffende gemeente). Namens het bevoegd gezag c.q. het College van B&W, beschikt de bevoegde inspecteur positief of negatief over een aangevraagde omgevingsvergunning. Om een weloverwogen besluit te kunnen nemen laat het bevoegd gezag zich vaak adviseren. In veel gevallen gaat het om advies van de brandweer en de welstandscommissie, maar ook andere adviserende partijen kunnen een rol spelen. De adviseurs brengen een advies uit aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag is hierin als enige beslissingsbevoegd, en niet de adviserende partij! Het bevoegd gezag mag uitsluitend besluiten nemen die zijn beargumenteerd vanuit de wet- en regelgeving. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het Bouwbesluit (landelijke regels) of de Welstandsnota (gemeentelijke regels). Extra eisen die niet vanuit de geldende voorschriften afkomstig zijn, zijn niet toegestaan. 2.3
BIJZONDERE VORMEN VAN VERBOUW
2.3.1 Verbouw van een monument Voorschriften uit de monumentenvergunning die strijdig zijn met voorschriften uit het Bouwbesluit gaan voor op de voorschriften uit het Bouwbesluit. Bij verbouw van een monument gelden, in beginsel, de nieuw- of verbouwvoorschriften uit het Bouwbesluit. Behalve wanneer de voorschriften uit de monumentenvergunning conflicteren met deze Bouwbesluitvoorschriften. Zelfs als niet wordt voldaan aan de voorschriften voor bestaande bouw. In de voorwaarden voor de monumentenvergunning zal het bevoegd gezag, naast afwegingen voor de bescherming van de monumentale waarde, ook afwegingen voor veiligheid en gezondheid een rol laten spelen. Dit komt voort uit de zorgplicht van het bevoegd gezag, zoals vastgelegd in art. 1a van de Woningwet. Hierdoor kan het voorkomen dat zij aanvullende maatregelen eist, die niet als zodanig door het Bouwbesluit worden voorgeschreven. Zij garandeert hiermee een gelijkwaardige veiligheid en gezondheid, zoals beoogd met de regulier vereiste technische bouwvoorschriften uit het Bouwbesluit. 2.3.2 Herbestemmen van gebouwen Het veranderen van de functie van een gebouw (bijvoorbeeld kantoren verbouwen tot woningen), ook wel het herbestemmen of transformeren van gebouwen genoemd, is regelgevingtechnisch complex: voor sommige onderdelen mag u in te herbestemmen gebouwen aan lagere eisen voldoen, dan de in deze checklist beschreven eisen voor te bouwen en te verbouwen gebouwen (niveau bestaande bouw). Voor sommige onderdelen gelden er zelfs geen wettelijke eisen. Vooral voor het te realiseren kwaliteitsniveau op de terreinen van veiligheid en gezondheid, is het verstandig dat u zelf nagaat of het vereiste minimum wettelijke kwaliteitsniveau (niveau bestaande bouw) ook voldoet aan het gewènste te realiseren kwaliteitsniveau. Kortom: voldoet u aan de minimale wettelijke vereisten voor te herbestemmen gebouwen, dan garandeert dit niet bij voorbaat een goede veiligheid, goed comfort of binnenklimaat voor een nieuwe gebruiksfunctie binnen een bestaand gebouw. De minimale wettelijke eisen zijn vastgesteld als maatschappelijk aanvaardbaar minimumniveau. Daarbij hebben kostenconsequenties voor de bestaande woningvoorraad, technische realiseerbaarheid, deregulering en keuzevrijheid voor de markt meegespeeld in de keuze voor het vastgelegde minimum kwaliteitsniveau in het Bouwbesluit. Om het bouwtechnische eisenniveau van een te herbestemmen gebouw te kunnen bepalen, moet u per onderdeel het vereiste kwaliteitsniveau bepalen. We gaan er hier vanuit dat het bestemmingsplan geen belemmeringen voor de nieuwe gebruiksfunctie oplevert. U kunt de volgende stappen doorlopen: 1. Beschouw het gebouw als een gebouw met de nieuwe gebruiksfunctie. 2. Bekijk per onderdeel of het gebouw voldoet aan de minimale bouwtechnische kwaliteit zoals vastgelegd in het niveau bestaande bouw (niet opgenomen in deze checklist). Voldoet het gebouw, dan hoeft u niets aan te passen en kunt u het gebouw ongewijzigd in gebruik nemen. Bedenk daarbij dan wel of het bestaande kwaliteitsniveau ook voldoet aan het wenselijke kwaliteitsniveau.
Praktijkboek
13
Checklist Bouwbesluit: deel B
3. De onderdelen die niet voldoen aan het minimaal vereiste kwaliteitsniveau moeten worden geüpgraded tot een hoger kwaliteitsniveau. Hiervoor is een verbouwing noodzakelijk. 4. Bekijk per onderdeel welke bouwtechnische eisen er van toepassing zijn op de verbouwing. Als er een kwaliteitsniveau voor verbouw is vastgesteld, is dat het vereiste kwaliteitsniveau. Is er voor het betreffende onderdeel geen kwaliteitsniveau voor verbouw vastgesteld, dan gelden de nieuwbouwvoorschriften als het aan te houden vereiste kwaliteitsniveau voor de verbouwing 2.3.3 Gewoon onderhoud Ook gewoon onderhoud is een vorm van verbouwen. Bijvoorbeeld het schilderen van een kozijn of het vervangen van een kozijn. Zolang het uiterlijk (detaillering, profilering en vormgeving) gelijk blijft, is er geen omgevingsvergunning voor het bouwen nodig, maar moet u wel voldoen aan de betreffende verbouweisen uit het Bouwbesluit. 2.3.4 Verplaatsen van een bouwwerk Als een bouwwerk in zijn geheel of in delen wordt verplaatst zonder dat u wijzigingen aanbrengt, is sprake van verplaatsing conform Bouwbesluit artikel 1.15. Hierop is het rechtens verkregen niveau van toepassing. In geval van verplaatsing van een tijdelijk bouwwerk dat na verplaatsing als permanent bouwwerk dienst doet, zijn de nieuwbouwvoorschriften van toepassing. Dit geldt ook na verplaatsing van een bestaand bouwwerk dat in een andere samenstelling wordt opgebouwd. 2.4
BRANDCOMPARTIMENTERING
2.4.1 Brandcompartiment Een brandcompartiment is het maximaal toegestane uitbreidingsgebied van brand in een of meer bouwwerken op hetzelfde perceel. Een brandcompartiment is bedoeld om een brand beheersbaar te houden voor bestrijding door de brandweer. Doordat een brand zich niet verder kan uitbreiden dan het brandcompartiment waarin het is ontstaan, kan de brandweer de brand binnen redelijke tijd onder controle krijgen. Zo kan de brandweer voorkomen dat de brand overslaat naar andere brandcompartimenten op hetzelfde, of op een ander perceel. Daarnaast zorgt een brandcompartiment ervoor dat aanwezige personen in omliggende brandcompartimenten voldoende tijd hebben om te vluchten naar een veilige plaats. Een brandcompartiment wordt begrensd door brandwerende scheidingsconstructies of door voldoende afstand tot een volgend brandcompartiment (bijvoorbeeld in een naastliggend gebouw). Zo kan brand niet overslaan. De brandwerendheid van de scheidingsconstructies wordt aangeduid als de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (wbdbo, zie ook par. 2.8) en uitgedrukt in minuten. De wbdbo kan per situatie verschillen en bedraagt 20, 30 of 60 minuten. Dit is vastgelegd in het Bouwbesluit. 2.4.2 Subbrandcompartiment Een subbrandcompartiment is het maximaal toegestane verspreidingsgebied van rook. Doel van een subbrandcompartimentering is dat aanwezige personen bij brand over niet al te lange afstand, met ingehouden adem een rookvrije plek kunnen bereiken, zodat ze vandaaruit rustig en veilig verder het gebouw uit te kunnen vluchten. Een subbrandcompartiment ligt altijd binnen een brandcompartiment. De grens van een brandcompartiment kan tegelijkertijd de grens van een subbrandcompartiment zijn. Naarmate een brandcompartiment groter is, kan het, afhankelijk van de maximale loopafstanden binnen het subbrandcompartiment, worden opgeknipt in verschillende subbrandcompartimenten binnen één brandcompartiment. Een subbrandcompartiment wordt voor nieuwbouw begrensd door brandwerende scheidingsconstructies op het criterium vlamdichtheid. Voor verbouw zijn eisen gesteld aan de rookwerendheid van de scheidingsconstructies. Hierbij wordt het uitgangspunt gehanteerd dat een WBDBO ≥ 20 minuten voor het criterium vlamdichtheid gelijk staat aan een weerstand tegen rookdoorgang (WRD) ≥ 30 minuten. De begrenzingen van een subbrandcompartiment worden bepaald door de maximaal toegestane loopafstanden binnen een subbrandcompartiment. Ook hiervoor zijn in het Bouwbesluit eisen opgenomen. 2.4.3 Beschermd subbrandcompartiment Een beschermd subbrandcompartiment is een gedeelte van een bouwwerk dat meer bescherming biedt tegen brand en rook dan een subbrandcompartiment. Het is bedoeld om extra bescherming te bieden aan personen die slapen of aan bed zijn gebonden, zodat ze bij brand langere tijd veilig zijn. Een beschermd subbrandcompartiment is altijd onderdeel van een subbrandcompartiment en is nieuw geïntroduceerd in het Bouwbesluit 2012. Daardoor worden er op dit moment nog geen eisen aan gesteld voor verbouw.
Praktijkboek
14
Checklist Bouwbesluit: deel B
2.5 CONSTRUCTIEONDERDEEL Een constructieonderdeel is een bouwkundig onderdeel van een bouwwerk of een installatieonderdeel dat behoort bij het bouwwerk. Het maakt geen onderdeel uit van de inventaris of aankleding van een bouwwerk. Een bijzondere variant van een constructieonderdeel is het 'beweegbare constructieonderdeel'. Dit is een algemene benaming voor een constructieonderdeel dat bedoeld is om in het functioneren van het bouwwerk in verschillende standen te worden bewogen. Denk bijvoorbeeld aan deuren, ramen en luiken. Ook een beweegbaar zonnescherm is een beweegbaar constructieonderdeel 2.6 GEBRUIKSFUNCTIE Het Bouwbesluit typeert alle mogelijke bouwwerken naar de functie voor het soort gebruik waarvoor ze bedoeld zijn. Dit heet de gebruiksfunctie. Sommige gebruiksfuncties zijn verder onderverdeeld naar een specifieker gebruik. Dit heet een subgebruiksfunctie. Het indelen van bouwwerken of gedeelten van bouwwerken in gebruiksfuncties en subgebruiksfuncties maakt het mogelijk om voor specifieke gevallen, specifieke bouwtechnische voorschriften in het Bouwbesluit op te nemen. Subgebruiksfuncties komen alleen voor als heel specifieke voorschriften worden gesteld aan heel specifieke functies voor gebruik. In andere gevallen zullen de voorschriften in het Bouwbesluit van toepassing zijn op de verschillende gebruiksfuncties. En daaronder vallen ook alle mogelijke subgebruiksfuncties. De gebruiksfuncties die het Bouwbesluit onderscheidt zijn: 1. Woonfunctie; 2. Bijeenkomstfunctie; 3. Celfunctie; 4. Gezondheidszorgfunctie; 5. Industriefunctie; 6. Kantoorfunctie; 7. Logiesfunctie; 8. Onderwijsfunctie; 9. Sportfunctie; 10. Winkelfunctie; 11. Overige gebruiksfunctie; 12. Bouwwerk geen gebouw zijnde. Deze checklist heeft uitsluitend betrekking op de technische bouwvoorschriften die het Bouwbesluit stelt aan de woonfunctie. Hiervoor wordt de woonfunctie voor specifiekere voorschriften soms verder onderverdeeld naar de volgende subgebruiksfuncties: a. Woonfunctie gelegen in een woonwagen; b. Woonfunctie gelegen in een woongebouw; c. Woonfunctie voor zorg (met een gebruiksoppervlakte > 500 m2) gelegen in een woongebouw; d. Woonfunctie voor kamergewijze verhuur gelegen in een woongebouw; e. Andere woonfunctie; f. Andere woonfunctie voor zorg; g. Andere woonfunctie voor kamergewijze verhuur. Daarnaast gelden voor woningen die specifiek bedoeld zijn voor studenten die studeren aan een MBO-, HBO- of universitaire instelling (woonfunctie voor studenten) soms minder zware eisen. Ook voor woningen die in particulier opdrachtgeverschap worden gebouwd en bedoeld zijn voor eigen bewoning (woonfunctie voor particulier eigendom), gelden soms minder zware eisen. Beide woonfuncties kunnen in principe gecombineerd worden met alle hierboven genoemde subgebruiksfuncties. In de praktijk zullen deze woonfuncties vooral gecombineerd worden met de andere woonfunctie en de andere woonfunctie voor kamergewijze verhuur. De eisen voor de woonfunctie voor een woonwagen zijn niet opgenomen in deze checklist. De eisen voor de overige subgebruiksfuncties zijn wel opgenomen. Met een andere woonfunctie wordt een woonfunctie, niet gelegen in een woongebouw bedoeld; zoals bijvoorbeeld een eengezinswoning. 2.7 GEBRUIKSGEBIED Een gebruiksgebied is een vrij in te delen gedeelte van een gebruiksfunctie, zoals een woning, waar voor de gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten plaatsvinden. Verder ligt een gebruiksgebied altijd binnen een brandcompartiment en is een gebruiksgebied altijd op eenzelfde bouwlaag gelegen. Er kunnen verschillende ruimten binnen een gebruiksgebied liggen, maar toiletruimten, badruimten, technische ruimten en verkeersruimten maken hiervan nooit deel uit. De meest voorkomende ruimte waarin kenmerkende activiteiten plaatsvinden in een woning is de verblijfsruimte in verschillende gedaanten: woonkamer, keuken (niet per se verblijfsruimte sinds de invoering van
Praktijkboek
15
Checklist Bouwbesluit: deel B
Bouwbesluit 2012), slaapkamer, etc. De verschillende ruimten binnen een gebruiksgebied mogen niet door een dragende scheidingsconstructie van elkaar gescheiden zijn. Gebruiksgebied
Verblijfsgebied Bedgebied
Verblijfsruimte Bedruimte
Afb. 2.1 Illustratie gebruiksgebied 2.8 GEBRUIKSOPPERVLAKTE De gebruiksoppervlakte is de totale oppervlakte van een groep ruimten voor zover de netto-hoogte groter of gelijk is aan 1,5 m. Ruimten onder trappen, hellingbanen moet u wel meetellen, ook al is de hoogte eronder lager dan 1,5 m. Ook trapgaten en vides ≤ 4 m2 rekent u gewoon mee voor de gebruiksoppervlakte, evenals vrijstaande constructieve elementen en leidingschachten die een vloeroppervlakte beslaan < 0,5 m2. Nooit meegerekend worden liftschachten, dragende binnenwanden en nissen in de ruimte < 0,5 m2. In NEN 2580 is de gebruiksoppervlakte gedefinieerd. 2.9 GEZAMENLIJK, GEMEENSCHAPPELIJK EN NIET-GEMEENSCHAPPELIJK In het Bouwbesluit worden de termen 'gezamenlijke ruimte' en 'gemeenschappelijke ruimte' gebruikt. Hoewel de termen erg op elkaar lijken, hebben ze in de regelgeving elk een andere betekenis: een gezamenlijke ruimte is een ruimte voor gezamenlijk gebruik door bewoners die elk hun eigen wooneenheid ('kamer') bewonen op één gezamenlijk adres voor kamergewijze verhuur. Een gemeenschappelijke ruimte is een ruimte voor gemeenschappelijk gebruik door bewoners van verschillende woningen die elk op een eigen afzonderlijke adres wonen. Een lifthal in een appartementengebouw is een voorbeeld van een gemeenschappelijke ruimte (een gemeenschappelijke verkeersruimte), maar ook een recreatiezaal in een appartementengebouw voor zorg is een gemeenschappelijke ruimte (gemeenschappelijke verblijfsruimte). Een gemeenschappelijke ruimte kan ook gemeenschappelijk gebruikt worden door twee verschillende gebruiksfuncties: bijvoorbeeld een toilet in een woning met een werkruimte eraan vast waarbij zowel de werkruimte als de woning op hetzelfde toilet zijn aangewezen. Dit toilet moet volgens het Bouwbesluit worden aangemerkt als een gemeenschappelijk toilet. Naast de gemeenschappelijke ruimte wordt in het Bouwbesluit ook de nietgemeenschappelijke ruimtegebruikt. Hiermee bedoelt de wetgever een privéruimte binnen de woning die niet bedoeld is voor gemeenschappelijk gebruik. 2.10 KARAKTERISTIEKE GELUIDWERING VAN EEN UITWENDIGE SCHEIDINGSCONSTRUCTIE Dit is het verschil tussen de geluidbelasting op de buitengevel (uitwendige scheidingsconstructie) en het geluidniveau dat hiervan het resultaat is in een aangrenzende ruimte. We drukken deze waarde uit in een enkel getal. De karakteristieke geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie (GA,k) wordt weergegeven in decibel (dB). 2.11 LOOPAFSTAND EN GECORRIGEERDE LOOPAFSTAND In het Bouwbesluit zijn eisen gesteld aan de maximale lengte van een gedeelte van een vluchtroute tot aan een rookwerende scheidingsconstructie. Hiervoor dient de maximale loopafstand te worden bepaald. Dit is de lengte van een denkbeeldige looplijn vanuit een willekeurig punt in een voor personen bestemde ruimte, tot aan de uitgang van het subbrandcompartiment (maximale uitbreidingsgebied van rook). Denk aan de woningtoegang of een andere uitgang van de woning. Deze denkbeeldige looplijn blijft altijd minimaal 30 cm uit de hoeken, wanden en zijkanten van trappen en kozijnen. De lengte van een looplijn over een trap is gelijk aan de lengte van de klimlijn van de trap. Die klimlijn is gemeten over de voorkanten van de treden, minimaal 30 cm uit de zijkant van de trap.
Praktijkboek
16
Checklist Bouwbesluit: deel B
R = 0,3 m
,5
x1
x x x x R = 0,3 m
x 1,0 R = 0,3 m R = 0,3 m
x 1,0
R = 0,3 m
Gebruiksgebied R = 0,3 m Gecorrigeerde loopafstand (x 1,5) [m] Werkelijke loopafstand (x 1,0) [m]
Afb. 2.2 Loopafstand en gecorrigeerde loopafstand De gecorrigeerde loopafstand is de maximale loopafstand vanuit een willekeurig punt in een ruimte, tot aan de uitgang van het subbrandcompartiment waarbij geen rekening wordt gehouden met niet-dragende scheidingswanden. De looplijnen die de gecorrigeerde loopafstand bepalen lopen dus dwars door de nietdragende scheidingswanden heen. Er wordt alleen rekening gehouden met dragende scheidingsconstructies, omdat het niet aannemelijk is dat die snel zullen worden aangepast aan een toekomstige andere indeling van de woning. De gecorrigeerde loopafstand is gelijk aan de lengte van de bepaalde looplijn, vermenigvuldigd met de factor 1,5. Let wel: geldt uitsluitend voor zover de looplijn door een gebruiksgebied heen loopt. In een woning is dit vrijwel altijd gelijk aan het verblijfsgebied. In de vast ingedeelde verkeersruimten (bijvoorbeeld trap met overloop) hoeft de looplijn van de gecorrigeerde loopafstand niet met de factor 1,5 te worden vermenigvuldigd. De loopafstand van een later ingedeeld subbrandcompartiment is door deze methode theoretisch nooit langer dan de maximale loopafstand van een ingedeeld subbrandcompartiment. Het staat de vergunningaanvrager, sinds de invoering van Bouwbesluit 2012, vrij om de loopafstand te bepalen volgens de methode van de loopafstand of van de gecorrigeerde loopafstand. Mocht de woning bij verbouw een andere indeling krijgen en de maximale loopafstand was bepaald volgens de methode van de loopafstand, dan moet de aanvrager opnieuw de maximale loopafstand bepalen. Voldoet de woning aan de maximale gecorrigeerde loopafstand (dus onafhankelijk van de indeling) dan blijft dit ongewijzigd bij een toekomstige verbouwing. De eerder bepaalde loopafstand blijft automatisch voldoen. Binnen een woning mag de maximale loopafstand of gecorrigeerde loopafstand nooit meer zijn dan 30 m (nieuwbouweis). Bij verbouw geldt het rechtens verkregen niveau. Indien dit strenger is dan het nieuwbouwniveau, geldt het nieuwbouwniveau als rechtens verkregen niveau. Dit geldt vanaf een voor personen bestemde plek in een ruimte tot aan de uitgang van het subbrandcompartiment. 2.12 MEETNIVEAU Het meetniveau is de hoogte van het aansluitende terrein bij de hoofdtoegang van het woongebouw of de toegang van de woning. Dit is het referentieniveau waarmee u o.a. de hoogte van een gebouw of van een vloer in de woning/ het woongebouw bepaalt. Vaak wordt het meetniveau weergegeven t.o.v. het niveau Peil = 0 van de afgewerkte begane grondvloer. Hier bestaan echter geen voorschriften voor. U bent hierbij vrij om te kiezen. 2.13 MINISTERIËLE REGELING OF REGELING BOUWBESLUIT Het Bouwbesluit verwijst op meerdere plekken naar nadere voorschriften die kunnen worden gegeven bij ministeriële regeling. Zo kunnen voor de aangegeven onderwerpen snel aanpassingen worden doorgevoerd in het Bouwbesluit, zonder dat hiervoor uitgebreide procedures doorlopen hoeven te worden. De nadere voorschriften die bij ministeriële regeling gegeven kunnen worden, zijn vastgelegd in de Regeling Bouwbesluit 2012.
Praktijkboek
17
Checklist Bouwbesluit: deel B
2.14 OPSTELPLAATS Een opstelplaats is een plek voor het opstellen van voorzieningen die nodig zijn voor het functioneren van de woning. Deze voorzieningen zelf, maken geen onderdeel uit van de verplichte bouwtechnische voorschriften uit het Bouwbesluit. Binnen de woonfunctie worden de volgende opstelplaatsen onderscheiden: opstelplaats voor een aanrecht; opstelplaats voor een kooktoestel; opstelplaats voor een verwarmingstoestel; opstelplaats voor een warmwatertoestel. 2.15 PERMANENTE VUURLAST De permanente vuurlast is de totale hoeveelheid warmte die binnen een ruimte vrij kan komen door de verbranding van de materialen in de omhullende constructieonderdelen als vloeren, wanden en plafonds. De materialen in de constructieonderdelen die voldoende brandwerend zijn afgeschermd (meer dan de vereiste brandwerendheid van de ruimte) hoeft u hierin niet mee te rekenen. De permanente vuurlast wordt uitgedrukt in MegaJoules (MJ). De permanente vuurlast kunt u bepalen door de permanente vuurbelasting (MJ/m2) van een ruimte te vermenigvuldigen met de netto vloeroppervlakte (m2). Andersom kunt u ook de permanente vuurbelasting bepalen door de totale permanente vuurlast (MJ) te bepalen en die te delen door de netto vloeroppervlakte (m2) permanente vuurlast (MJ) = permanente vuurbelasting (MJ/m2) · netto-vloeroppervlakte (m2)
permanente vuurbelasting (MJ / m2 )
permanente vuurlast (MJ) netto-vloeroppervlakte (m2 )
2.16 RECHTENS VERKREGEN NIVEAU Het rechtens verkregen niveau is het feitelijk aanwezige technische kwaliteitsniveau van een bouwwerk of een gedeelte ervan, op het moment dat je ernaar kijkt. Voorwaarde is dat het gebouw rechtmatig is gebouwd en later eventueel rechtmatig is verbouwd. Het technische kwaliteitsniveau mag daarbij nooit lager liggen dan het niveau bestaande bouw uit het Bouwbesluit 2012. Een gebouw, of een gedeelte ervan, is rechtmatig gebouwd of verbouwd als: 1. het bouwwerk destijds volgens de daartoe geldende voorschriften is gebouwd; 2. latere vergunningplichtige verbouwingen conform de bouwvergunning zijn verricht; 3. in de loop van de tijd verrichte niet-vergunningplichtige verbouwingen in overeenstemming met de toenmalig geldende technische bouwvoorschriften zijn uitgevoerd. 2.16.1 Werkwijze vaststellen rechtens verkregen niveau Als voor een bepaald voorschrift voor verbouw het rechtens verkregen niveau van toepassing is, stelt u dit niveau op de volgende manier vast: 1. Stel vast of het bouwwerk, of het betreffende onderdeel daarvan, rechtmatig tot stand is gekomen. 2. Stel het actuele technische kwaliteitsniveau van het betreffende onderdeel vast: a. Als het bouwwerk, of een gedeelte ervan, rechtmatig tot stand is gekomen (inclusief eventuele verbouwingen) en het actuele technische kwaliteitsniveau onder het niveau bestaande bouw ligt, is het niveau bestaande bouw uit het Bouwbesluit 2012 het rechtens verkregen niveau. Er dient verbouwd te worden om het minimale acceptabele niveau te realiseren. Voor de verbouwingsactiviteiten geldt het verbouwniveau uit het Bouwbesluit 2012. Dit is vervolgens het nieuwe rechtens verkregen niveau dat bij toekomstige verbouwingen als uitgangspunt dient. b. Als het bouwwerk, of een gedeelte ervan, niet rechtmatig tot stand is gekomen (incl. eventuele verbouwingen) en het actuele technische kwaliteitsniveau ònder het destijds vereiste kwaliteitsniveau ligt, dient het bouwwerk verbouwd te worden tot het destijds vereiste kwaliteitsniveau. Daarbij moet u minimaal het verbouwniveau uit Bouwbesluit 2012 aanhouden. Dit is vervolgens het rechtens verkregen niveau dat bij toekomstige verbouwingen als uitgangspunt dient. c. Als het bouwwerk, of een gedeelte ervan, rechtmatig tot stand is gekomen (incl. eventuele verbouwingen) en het actuele technische kwaliteitsniveau boven het niveau bestaande bouw van het Bouwbesluit 2012 ligt, is het rechtens verkregen niveau gelijk aan het destijds vergunde of vereiste kwaliteitsniveau, mits dit niet hoger ligt dan het nieuwbouwniveau uit Bouwbesluit 2012. d. Als het bouwwerk, of een gedeelte ervan, rechtmatig tot stand is gekomen (incl. eventuele verbouwingen) en het actuele technische kwaliteitsniveau boven het niveau nieuwbouw uit het Bouwbesluit 2012 ligt, is het rechtens verkregen niveau gelijk aan het nieuwbouwniveau uit Bouwbesluit 2012.
Praktijkboek
18
Checklist Bouwbesluit: deel B
Let op: Het rechtens verkregen niveau van een bouwwerk bestaat uit de rechtens verkregen kwaliteitsniveaus voor alle van toepassing zijnde onderdelen voor het bouwwerk. In het Bouwbesluit 2012 zijn alle onderdelen waarvoor technische voorschriften gelden, gebundeld in afdelingen. Per afdeling is vaak een verbouwniveau vastgesteld. In veel gevallen is dit het rechtens verkregen niveau, maar soms is dit ook een specifiek niveau. Als er geen verbouwniveau is vastgesteld gelden de nieuwbouwvoorschriften voor dit onderdeel. In de checklist is voor alle onderdelen uit de verschillende afdelingen van het Bouwbesluit het kwaliteitsniveau bij verbouw benoemd. Dit verbouwniveau kan dus per afdeling verschillen. 2.16.2 Vergunningvrij bouwen Ook voor het oprichten van vergunningvrije bouwwerken en het vergunningvrij verbouwen van bouwwerken geldt dat moet worden voldaan aan de technische kwaliteitseisen uit het Bouwbesluit. Dit zal in veel gevallen het rechtens verkregen niveau zijn. Hoewel het bevoegd gezag dit vooraf niet toetst omdat geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd, kan bij overtreding achteraf wel, op grond van de Woningwet Artikel: 1b lid 2, worden opgetreden door het bevoegd gezag. 2.16.3 Bewijslast rechtens verkregen niveau Het bepalen van het technische kwaliteitsniveau van het rechtens verkregen niveau is in beginsel de taak van degene die voornemens is verbouwactiviteiten te gaan ondernemen. Het is niet de bedoeling van de wetgever om voor elke verbouwing eerst een juridischhistorisch onderzoek uit te voeren, voordat duidelijk is wat het technische kwaliteitsniveau is dat geldt als rechtens verkregen niveau. In de toelichting op het Bouwbesluit wordt dan ook duidelijk het volgende aangegeven: "Daarom dient het bevoegd gezag terughoudend te zijn met het eisen van dergelijk onderzoek. De beoordeling wat in het concrete geval de hoogte van het rechtens verkregen niveau is, kan in veel gevallen op basis van gezond verstand plaatsvinden." Alleen als twijfel bestaat over de hoogte van het rechtens verkregen niveau voor de aspecten veiligheid en gezondheid, kan het bevoegd gezag een nadere onderbouwing vragen. U kunt er dan ook voor kiezen om een hoger kwaliteitsniveau als uitgangspunt te nemen, waardoor de hoogte van het rechtens verkregen niveau niet meer relevant is. 2.16.4 Maximaal vereiste rechtens verkregen niveau Indien de nieuwbouwvoorschriften in het Bouwbesluit 2012 zelf lager zijn dan in bijvoorbeeld het Bouwbesluit 2003, mag het te hanteren rechtens verkregen niveau niet uitstijgen boven het huidige nieuwbouwniveau van het Bouwbesluit 2012. Dit geldt bijvoorbeeld bij de eisen voor aanwezige toiletruimten in de woonfunctie: in het Bouwbesluit 2003 werden ten minste twee toiletruimten vereist in woonfuncties met een gebruiksoppervlakte groter dan 125 m2. Deze eis is vervallen in het Bouwbesluit 2012. Bij een verbouwing van een woning die ooit is gebouwd op basis van het Bouwbesluit 2003, mag daarom het tweede toilet vervallen: het rechtens verkregen niveau mag nooit uitstijgen boven het nieuwbouwniveau. 2.17 SCHEIDINGSCONSTRUCTIE Een scheidingsconstructie is een constructie die de scheiding vormt tussen twee ruimten of tussen binnen en buiten. Een scheidingsconstructie is een algemene benaming voor bijv. een vloerconstructie, gevelconstructie, wandconstructie of dakconstructie. Het Bouwbesluit maakt onderscheid tussen inwendige en uitwendige scheidingsconstructies: 2.17.1 Inwendige scheidingsconstructie Dit is een constructie die de scheiding vormt tussen twee, voor personen toegankelijke, besloten ruimten van een gebouw. Dit is inclusief de hierop aansluitende delen van andere constructies, die van invloed zijn op het voldoen van die scheidingsconstructie aan de eisen in het Bouwbesluit. 2.17.2 Uitwendige scheidingsconstructie Dit is een constructie die de scheiding vormt tussen een voor personen toegankelijke besloten ruimte van een gebouw en de buitenlucht, de grond of het water. Dit is inclusief de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, die van invloed zijn op het voldoen van die scheidingsconstructie aan de eisen in het Bouwbesluit. 2.18 STATUS VLUCHTROUTES Een vluchtroute is een route die begint in een voor personen toegankelijke ruimte en via vloeren, trappen en hellingbanen voert naar een veilige plaats. Hierbij mag geen gebruik worden gemaakt van liften. Vluchtroutes in woningen en woongebouwen moeten voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit hieraan stelt.
Praktijkboek
19
Checklist Bouwbesluit: deel B
Afhankelijk van de status die een vluchtroute heeft worden er eisen gesteld aan de plek waar de vluchtroute zich bevindt ten opzichte van een eventuele brand, de brandwerendheid ten opzichte van de omliggende ruimtes en de brand- en rookwerendheid van de materialen die erin mogen worden toegepast. In zijn algemeenheid geldt: hoe belangrijker de vluchtweg is om veilig het gebouw te kunnen verlaten en hoe meer mensen erop zijn aangewezen, hoe strenger de eisen zijn. De status van een vluchtroute wordt, van meest veilig tot minst veilig, aangeduid met de volgende benamingen: Veiligheidsroute (alleen voor bestaande bouw) Alleen bereikbaar via een niet-besloten ruimte waardoor geen rook in de vluchtroute kan doordringen. Verder gelijk aan extra beschermde vluchtroute. Extra beschermde vluchtroute Voert uitsluitend door verkeersruimten en ligt altijd buiten een brandcompartiment (maximaal uitbreidingsgebied van brand). Beschermde route (alleen binnen bestaande bouw) Ligt altijd buiten een subbrandcompartiment (maximaal uitbreidingsgebied van rook) en hoeft niet uitsluitend door verkeersruimten te voeren. Vluchtroute Binnen subbrandcompartiment, geen specifieke eisen. Een totale vluchtroute voert vanaf elke voor personen toegankelijke plek in een gebouw tot aan een veilige plaats buiten het gebouw. De totale vluchtroute zal vrijwel altijd bestaan uit een aantal verschillende gedeelten van de vluchtroute, die elk hun eigen status hebben. De status van dat gedeelte van de vluchtroute bepaalt tevens het veiligheidsniveau van de vluchtroute. In zijn algemeenheid zal een vluchtroute altijd beginnen bij een gedeelte zonder status, bijv. door de brandende ruimte heen. Vanaf het passeren van een brandwerende scheidingsconstructie zal de veiligheidsstatus van de vluchtroute toenemen: zodra het subbrandcompartiment wordt verlaten (scheidingsconstructie tot waar met ingehouden adem kan worden gevlucht) krijgt de vluchtroute de status van beschermde route. Zodra vervolgens het brandcompartiment wordt verlaten krijgt de vluchtroute de status extra beschermde vluchtroute als het de enige vluchtroute is. Bij extra beschermde vluchtroutes worden strenge eisen gesteld aan het brandgedrag van de hierin toegepaste materialen. Bij woningen valt de begrenzing van het subbrandcompartiment en het brandcompartiment vaak samen. Vanaf het verlaten van de woning geldt dan de status van de vluchtroute buiten een brandcompartiment. 2.19 TOEGANKELIJKHEIDSSECTOR Een toegankelijkheidssector is een gedeelte van een gebouw dat toegankelijk is voor zelfstandig gebruik door rolstoelgebruikers. Het Bouwbesluit onderscheidt twee soorten toegankelijkheidssectoren: de toegankelijkheidssector in een woongebouw bestaat uit gemeenschappelijke ruimten en voorzieningen die waarborgen dat iedereen met een fysieke functiebeperking, zoals een rolstoelgebruiker, zelfstandig vanaf de openbare weg zijn woning kan bereiken. Hoogteverschillen worden overbrugd met liften en hellingbanen en verkeersruimten zijn voldoende breed. Een toegankelijkheidssector bevindt zich altijd in een algemeen, voor gebruikers toegankelijk gedeelte en is verplicht in grotere woongebouwen waar woonruimtes in het gebouw zich bevinden boven de 12,5 m hoogte, of waar het totaal aan woonruimteoppervlak dat zich boven de 1,5 m hoogte bevindt groter is dan 3.500 m2. De tweede soort toegankelijkheidssector geldt voor een woonfunctie voor zorg met een gebruiksoppervlak > 500 m2. De vereiste rolstoeltoegankelijkheid gaat hier vooral over de eisen voor gebruik en toegankelijkheid van privĂŠruimten binnen de woonfunctie. Het Bouwbesluit stelt minimale technische eisen aan nieuw te bouwen bouwwerken. Voor het bouwen in particulier opdrachtgeverschap bedoeld voor eigen bewoning, ook wel bouwen voor particulier eigendom genoemnd, is het aantal gebruiksvoorschriften die het Bouwbesluit stelt, per 1 juli 2015 aanzienlijk beperkt. Achterliggende gedachte is dat als je iets laat bouwen voor jezelf, het te hanteren kwaliteitsniveau geen zaak is voor de Rijksoverheid, maar voor de particuliere opdrachtgever die er zelf gebruik van gaat maken. In de beschrijvingen van alle voorschriften waarvoor deze versoepeling geldt, is dit duidelijk aangegeven. Belangrijke noot is dat, ondanks de versoepeling voor particulier opdrachtgeverschap, vaak nog steeds de minimale eisen gelden voor bestaande bouw. Daar moet ook in elk bestaand bouwwerk aan worden voldaan. Bij de voorschriften waarvoor minimale eisen gelden, is dit ook aangegeven in de beschrijving van de voorschriften.
Praktijkboek
20
Checklist Bouwbesluit: deel B
2.20 VERBOUW Naast beoordeling en toetsing van voorgenomen bouwen sloopwerkzaamheden, is het bevoegd gezag ook belast met de handhaving van de wettelijke voorschriften op al uitgevoerde bouw- of verbouwwerkzaamheden. Gemeentelijke opsporingsambtenaren zijn hiervoor verantwoordelijk namens het bevoegd gezag. Verbouw is een verzamelterm voor alle werkzaamheden die je aan een bestaand bouwwerk kunt plegen. Deze zijn te onderscheiden in een aantal gradaties: Het geheel vernieuwen van een bouwwerk; Het gedeeltelijk vernieuwen van een bouwwerk; Het veranderen van een bouwwerk; Het vergroten van een bouwwerk. In beginsel zijn bij verbouw van een bouwwerk de nieuwbouwvoorschriften van toepassing, tenzij bij de voorschriften uitdrukkelijk een ander technisch kwaliteitsniveau kwaliteitsniveau is aangegeven voor verbouw. Dit niveau is in veel gevallen het rechtens verkregen niveau, maar kan ook een specifiek geformuleerd technisch kwaliteitsniveau zijn. De verbouwvoorschriften zijn uitsluitend van toepassing op de onderdelen die u daadwerkelijk wijzigt. Voor de onderdelen die ongewijzigd blijven, geldt dan nog steeds het minimale kwaliteitsniveau voor bestaande bouw. Om te weten of de nieuwbouwvoorschriften van toepassing zijn, of dat u mag volstaan met een ander kwaliteitsniveau, is het van belang dat u precies het onderscheid weet tussen de verschillende vormen van verbouw. Die worden hieronder nader toegelicht. 2.20.1 Geheel vernieuwen van een bouwwerk Van het geheel vernieuwen van een bouwwerk is sprake als u een bestaand bouwwerk sloopt tot op de fundering, en als op de fundering een nieuw bouwwerk wordt gebouwd. Dit hoeft niet identiek te zijn aan het oorspronkelijke gebouw. 2.20.2 Gedeeltelijk vernieuwen van een bouwwerk Van het gedeeltelijk vernieuwen van een bouwwerk is sprake als u een bestaand bouwwerk gedeeltelijk sloopt en herbouwt, of als het bouwwerk volledig wordt gesloopt, maar het casco wel overeind blijft. 2.20.3 Veranderen van een bouwwerk Van het veranderen van een bouwwerk is sprake als de veranderingen binnen de contouren van het bestaande bouwwerk plaatsvinden. 2.20.4 Vergroten van een bouwwerk Van het vergroten van een bouwwerk is sprake als de omvang van het totale bouwwerk toeneemt en dus de contouren van het bouwwerk toenemen. 2.21 VRIJE DOORGANG De vrije doorgang is de doorgang in de breedte en in de hoogte die vrij is van obstakels. De vrije breedte is de kleinste afstand tussen constructieonderdelen aan weerskanten van een doorgang. De vrije hoogte is de verticale afstand tussen de bovenkant van een afgewerkte vloer (dus zonder vloerbedekking of andere interieurafwerking voor de vloer) of van het maaiveld en de onderkant van het laagste daarboven gelegen constructieonderdeel. 2.22 WEERSTAND TEGEN BRANDDOORSLAG EN BRANDOVERSLAG (WBDBO) De weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (wbdbo) is de kortste tijd die een brand nodig heeft om zich uit te breiden van de ene ruimte naar de andere. Om de wbdbo tussen twee ruimten te bepalen moeten alle branduitbreidingstrajecten beschouwd worden. De verschillende branduitbreidingstrajecten zijn onder te verdelen in branddoorslagtrajecten en brandoverslagtrajecten. Het uitbreiden van brand van de ene ruimte, door een inwendige scheidingsconstructie heen (bijvoorbeeld een scheidingswand), naar een andere ruimte wordtbranddoorslag genoemd. De brandwerendheid van de scheidingsconstructie(s) die de voorplanting van brand van de ene naar de andere ruimte moet(en) voorkomen heet de weerstand tegen branddoorslag(wbd). Het uitbreiden van brand van de ene ruimte, via de buitenlucht, naar de andere ruimte, wordt brandoverslag genoemd. De mate waarin de uitwendige scheidingsconstructie(s) (bijvoorbeeld de gevel) bestand is tegen de voortplanting van brand via de buitenlucht wordt de weerstand tegen brandoverslag (wbo) genoemd. Het kortst mogelijke uitbreidingstraject van brand via branddoorslag of brandoverslag, is de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (wbdbo).
Praktijkboek
21
Checklist Bouwbesluit: deel B
b2
BC 3
b1
a
BC 2
b3
BC 1
a: b: BC:
BC 4
Branddoorslagtraject Brandoverslagtraject Brandcompartiment voor elke woning
Afb. 2.3 Branddoorslag en brandoverslag (wbdbo) 2.23 PARTICULIER OPDRACHTGEVERSCHAP Het Bouwbesluit stelt minimale technische eisen aan nieuw te bouwen bouwwerken. Voor het bouwen in particulier opdrachtgeverschap bedoeld voor eigen bewoning, ook wel bouwen voor particulier eigendom genoemnd, is het aantal gebruiksvoorschriften die het Bouwbesluit stelt, per 1 juli 2015 aanzienlijk beperkt. Achterliggende gedachte is dat als je iets laat bouwen voor jezelf, het te hanteren kwaliteitsniveau geen zaak is voor de Rijksoverheid, maar voor de particuliere opdrachtgever die er zelf gebruik van gaat maken. In de beschrijvingen van alle voorschriften waarvoor deze versoepeling geldt, is dit duidelijk aangegeven. Belangrijke noot is dat, ondanks de versoepeling voor particulier opdrachtgeverschap, vaak nog steeds de minimale eisen gelden voor bestaande bouw. Daar moet ook in elk bestaand bouwwerk aan worden voldaan. Bij de voorschriften waarvoor minimale eisen gelden, is dit ook aangegeven in de beschrijving van de voorschriften.
Praktijkboek
22
Checklist Bouwbesluit: deel B