KvINL
VAKWIJZER Vakinformatie voor KvINL-erkende en -gecertificeerde bedrijven
Jaargang 09 - maart 2016 - nummer 01
1
• Een leven lang leren om innovaties bij te houden • Koolmonoxide blijft ‘sluipmoordenaar’ • Wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen • Pakketlabel en Systeemlabel uitgelegd • Gebruik KvINL-logo
INHOUD Voorwoord
2
KvINL-nieuws
3
W-techniek Agenda
4
Nieuws
6
Basiskennis
8
Technische vragen
11
De geschillencommissie
12
E-techniek Nieuws
14
Agenda
16
Basiskennis
17
Technische vragen
20
Uit de praktijk
21
Uitgelicht
24
De KvINL-installateur kan de grotere verantwoordelijkheid wel aan De installatiesector krijgt over een jaar, misschien over anderhalf jaar, met een belangrijke wet te maken: de Wet kwaliteitsborging bouwen (WKB). Al jaren zijn de voorbereidingen voor het wetsvoorstel een rijke bron voor discussie in de bouw- en installatiesector. En dat verklaart meteen ook waarom nog niet vaststaat wanneer de wet precies in werking zal treden. Wat wel vaststaat is dat met de komst van de WKB de installateurs een grotere verantwoordelijkheid moeten dragen voor de kwaliteit van het opgeleverde werk. De nieuwe wet moet de positie van de opdrachtgever versterken. Nu is het nog zo dat wanneer een opdrachtgever bij de oplevering een zichtbaar gebrek niet ontdekt heeft, dat voor zijn eigen risico komt. Die vlieger gaat niet meer op bij inwerkingtreding van de nieuwe wet. De bewijslast wordt omgedraaid. U als installateur moet dan het bewijs leveren dat u er alles aan heeft gedaan wat in uw macht en binnen uw vermogen lag. U blijft tot jaren na de oplevering nog aansprakelijk voor het resultaat. En u wordt straks wettelijk verplicht uw opdrachtgever te informeren of en op welke wijze u zich heeft beschermd tegen risico’s die zich tijdens de bouw kunnen voordoen. Is die zwaardere verantwoordelijkheid die straks op uw schouders komt te rusten nu goed of juist slecht nieuws voor de installatiesector? Ik denk dat er geen enkele reden tot zorg is. Althans niet voor u als KvINL-installateur. Maar het dwingt u wel voortdurend te blijven werken aan uw professionaliteit en expertise, zodat u die zwaardere verantwoordelijkheid ook aan blijft kunnen. En daarmee noem ik meteen alvast dat andere belangrijke thema: u zult uw leven lang moeten blijven leren. Verderop in deze Vakwijzer kunt u lezen hoe KvINL u daarmee kan helpen. U weet wellicht dat de WKB uitgaat van gevolgklassen. Het komt erop neer dat hoe ernstiger de gevolgen in het bouwproces kunnen zijn, hoe strikter de regels en voorschriften. Om de risico’s die aan uw werkzaakheden in de verschillende fases verbonden zijn goed in te schatten, is continue scholing onmisbaar. Momenteel worden in voorbereiding op de WKB voor elke gevolgklasse regels opgesteld die de kwaliteit moeten borgen. KvINL ziet een belangrijke taak voor zichzelf weggelegd ervoor te zorgen dat onze erkenningsregelingen daar deel van uitmaken. Daarin zijn immers de eisen voor vakmanschap al vastgelegd. Want alleen met de juiste regels en voorschriften kunnen we de basis leggen voor de borging van de kwaliteit die u als KvINL-installateur zo graag levert.
COLOFON KvINL Postbus 7103 2701 AC Zoetermeer Tel. 079 321 79 93 Fax. 079 323 00 56 www.kvinl.nl info@kvinl.nl
2
KvINL-VAKWIJZER maart 2016
Dick Tommel, voorzitter KvINL
KvINL-Nieuws
WKB legt grote verantwoordelijkheid bij installateur Voor de branche is een belangrijke wet in voorbereiding: de wet Kwaliteitsborging voor het bouwen (WKB). Het wetsvoorstel zorgt voor een sterkere positie van de opdrachtgever en geeft installateurs meer verantwoordelijkheid. De overheid stelt kaders en doet een stapje terug. Per 1 juli 2017 treedt de wet naar verwachting in werking.
Foto: Met medewerking van UNETO-VNI
In de WKB zijn aannemers en installateurs straks ook na oplevering wettelijk aansprakelijk voor verwijtbare gebreken aan het bouwwerk. Aannemers zijn dan ook verplicht hun opdrachtgever in te lichten over hoe zij verzekerd zijn voor risico’s bij een faillissement
en voor gebreken tijdens of na de bouw. De wet gaat uit van drie categorieën bouwwerken: gevolgklassen 1, 2 en 3. De gevolgklassen staan voor de zwaarte van het veiligheidsrisico dat kan worden veroorzaakt door mogelijke fouten in het bouwproces. Momenteel worden voor elke gevolgklasse instrumenten gedefinieerd die de kwaliteit moeten borgen. Voor wat betreft de installatiesector zien KvINL en Isso een belangrijke taak voor zichzelf weggelegd voor het definiëren van de instrumenten. Kwaliteitsborger De WKB introduceert ook een nieuwe autoriteit in het bouwproces, de zogeheten kwaliteitsborger. Dit kan een onafhankelijke deskundige zijn, bijvoorbeeld een daarvoor gekwalificeerde architect of aannemer. Hij past het instrument toe en geeft uiteindelijk akkoord op het gebouwdossier dat bij oplevering aan Bouw- en woningtoezicht moet worden overhandigd. In dit gebouwdossier staat alle relevante informatie waaruit blijkt dat het gebouw voldoet aan de bouwregelgeving. Binnen de WKB beperkt de rol van de overheid zich tot toetsing op onder meer de eisen van welstand, het bestemmingsplan en op de toegelaten instrumenten voor de gevolgklassen. Na de inwerkingtreding draait het bij de eindverantwoordelijk installateur meer dan ooit om vakmanschap, professionaliteit en integriteit. Hij krijgt meer verantwoordelijkheid en zal dus ook een ontwerp moeten kunnen ‘lezen’. Immers: na installatie kan een fout in het ontwerp misschien niet meer worden hersteld en/of tot zeer hoge kosten leiden. Het installatiebedrijf blijft tot jaren na de oplevering nog aansprakelijk voor het resultaat.
Product of systeem opgenomen in de BCRG-databank? Dan zit het goed! In verschillende situaties zijn er gecontroleerde verklaringen nodig over de energieprestatie van producten. Een paar voorbeelden: EPA-adviseurs hebben ze nodig bij het berekenen van een EPC van een nieuw gebouw of de EnergieIndex als het een bestaand gebouw betreft. Bij verkoop of verhuur van bestaande gebouwen – utiliteitsgebouwen én woningen – is een energielabel verplicht. Ook daar zijn ze voor nodig. En voor gemeenteambtenaren van Bouw- en Woningtoezicht of bouwplantoetsers zijn de verklaringen onmisbaar bij hun controles. In dat geval is het wel zaak dat de door de fabrikanten aangereikte gegevens van de producten die in de bouw- en installatiebranche worden toegepast ook kloppen. Bureau CRG controleert de verklaringen van fabrikanten en als alles juist is, worden de producten in de databank van Bureau CRG opgenomen. Als de verklaringen niet juist zijn, wordt het product niet opgenomen in de databank. Wanneer EPA-adviseurs of installateurs de databank raadplegen, kunnen ze er dus op vertrouwen dat de vermelde gegevens over de energieprestatie van de producten juist zijn. Het gaat bijvoorbeeld om cv-ketels, zonneboilers, kozijnen, glas, isolatiematerialen of warmtepompen. Zorgvuldige procedure Wanneer een fabrikant op het gebied van energie een bepaalde prestatie van zijn product of systeem claimt, ziet het College van Gelijkwaardigheid Energieprestatie toe op de controle. Het College volgt daartoe een vaste en zorgvuldige procedure. Experts op het gebied van bouwfysica, installatietechniek en
energietechniek maken deel uit van het college. En niet onbelangrijk: de experts hebben geen binding met fabrikanten en leveranciers en kunnen daardoor onafhankelijk opereren. Onafhankelijk Omdat de verklaringen onafhankelijk zijn beoordeeld, is de databank voor gebruikers van grote waarde. Dat kunnen leveranciers goed gebruiken bij de profilering van hun eigen producten. Dat geldt zeker wanneer hun producten op energetisch gebied beter presteren dan de (conservatieve) forfaitaire waarde. Door opname in de databank brengen zij hun producten en systemen dus goed in beeld. En voor gebruikers is het erg handig dat deze informatie op één plaats is gebundeld. Dat maakt controleren en adviseren makkelijker. De databank van Bureau CRG is ook voor vastgoedeigenaren die de energieprestatie van hun gebouw willen verbeteren aantrekkelijk omdat zij zo eenvoudig kunnen opzoeken welke producten daaraan bijdragen.
maart 2016 KvINL-VAKWIJZER
3
KvINL-Nieuws
Rapport koolmonoxidegevaar geeft aanzet voor kwaliteitsverbetering
Foto: Rob Niemantsverdriet
De stichting Kwaliteit voor Installaties Nederland gaat de verbetering van de erkennings- en certificeringsregelingen snel in gang zetten. Dit naar aanleiding van het eind vorig jaar verschenen rapport ‘Koolmonoxide, Onderschat en onbegrepen gevaar’. Daarin werd geconcludeerd dat 46 procent van de (bijna) ongevallen gebeurt bij betrekkelijk jonge cv-installaties.
Het was een behoorlijke schok die de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OvV) in november met zijn rapportage teweegbracht. Zowel gebruikers als installatiesector reageerden geschrokken. Want de omvang van het koolmonoxideprobleem blijkt groter dan tot nu toe bekend was. Lange tijd werd ervan uitgegaan dat het probleem zich vooral voordeed bij oudere, slecht onderhouden systemen. Nu blijkt dat in de helft van de gevallen koolmonoxide ook vrijkomt bij cv-installaties die jonger dan tien jaar zijn en waarvan twee derde bovendien ook nog eens een onderhoudscontract heeft. De problemen worden onder meer veroorzaakt door foutieve montage, onjuiste uitmonding van de rookgasafvoer, een lek in de rookgasafvoer, disfunctioneren door winddruk of slechte ventilatie en foutieve instellingen in de cv-ketel. Vaak is ook nog sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Focus op totale systeem Problemen ontstaan volgens de OvV echter ook omdat bij onderhoud vaak alleen naar de cv-ketel wordt gekeken terwijl het totale systeem aandacht verlangt. Behalve naar installatiefouten
4
KvINL-VAKWIJZER maart 2016
kijkt het OvV-rapport ook naar fabrikanten. Zij behoren toestellen te maken die storingsbestendig en ‘failsafe’ zijn. Daarbij moeten de fabriekshandleidingen duidelijker worden, stelt de OvV. De invloed van de consument wordt eveneens genoemd. Twee derde van de installateurs ervaart een spanningsveld tussen veiligheid enerzijds en dienstverlening anderzijds. Niet alle consumenten hebben er bijvoorbeeld begrip voor als bij ketelvervanging ook de rookgasafvoer moet worden geïnspecteerd en zo nodig vervangen. Zij zoeken naar de goedkoopste aanbieder, wat ten koste gaat van kwaliteit. Tegelijkertijd verwacht de consument dat een onderhoudscontract een goede en veilige werking van de cv-installatie garandeert. Duidelijke regels Het overgrote deel van de installateurs heeft de zaken wel degelijk goed voor elkaar. ‘Verreweg de meeste bedrijven leveren goed, veilig en verantwoord werk af,’ benadrukt Wil van Ophem, directeur van KvINL. ‘Maar dat is niet genoeg. We zetten daarom vaart achter de verbetering van de erkennings- en certificeringsre-
KvINL-Nieuws
gelingen. Ze zullen worden ingericht op basis van risicoprofielen voor installatie en gebruik. Dat wil zeggen: des te hoger het risico, des te meer voorwaarden aan de uitvoering worden gesteld. Onderwerpen die hierbij een rol spelen zijn onder andere eisen van vakbekwaamheid waar de uitvoerend monteur aan moet beantwoorden. Je kunt ook denken aan het vastleggen van een minimaal pakket van werkzaamheden dat binnen de regelingen verplicht moeten worden uitgevoerd. Voor zover nog niet opgenomen, zal bij deze risicovolle werkzaamheden tevens controle op het opgeleverde werk moeten plaatsvinden. We gaan nu vastleggen wat er gecontroleerd moet worden, hoe dat moet gebeuren en hoe dat geregistreerd wordt. Dat laatste is vooral van belang omdat de installateur daarmee later kan aantonen dat er
volledig volgens de kwaliteitsregels is gewerkt. Veel bedrijven registreren overigens al maar het is nu niet expliciet in de erkenningsregeling opgenomen.’ Zichtbaar vakmanschap Het OvV-onderzoeksrapport toont volgens KvINL eens te meer aan dat het vakmanschap van de erkende installateur veel zichtbaarder moet worden. Kennis is in de branche volop beschikbaar. In dit verband wijzen de onderzoekers op de uitgave Isso-kleintje ‘Gas, richtlijnen voor veilige en zuinige gasinstallaties tot 130 kW’ (voorheen: Isso-kleintje Gavo). Het boekje, samengesteld in samenwerking met diverse deskundigen uit de installatiesector, bevat onder meer informatie over situaties die vaak voorkomen.
7 vragen en antwoorden
Logo KvINL vervangt logo SEI 1. Waarom wordt het SEI-logo voor erkenningen vervangen door dat van KvINL? Sinds de fusie in 2014 zijn alle activiteiten van SEI en KBI voortgezet onder de vlag van KvINL. Met KvINL heeft de installatiesector één loket voor kwaliteitslabels. Een logisch gevolg van de fusie is een eenduidig logo voor de erkenningen.
6. Ik heb een SEI-logo. Wat doe ik daarmee? Heeft u een SEI-logo, dan nodigen wij u uit dit logo te vervangen door het KvINL-logo. Het is niet de bedoeling u op kosten te jagen. Vervang het SEI-logo pas wanneer u bijvoorbeeld een nieuwe voorraad briefpapier bestelt. U kunt het KvINL-logo met bijbehorend pictogram(men) opvragen bij Elize van Til via e.vantil@kvinl.nl.
U krijgt bestanden in de juiste resolutie, geschikt voor drukwerk. 7. Is het SEI-logo nog geldig? Het SEI-logo blijft dit jaar zijn geldigheid nog behouden. Het wordt echter niet meer verstrekt aan nieuwe erkende bedrijven. Op den duur zal de markt meer bekend zijn met het KvINL-logo en is het SEI-logo gedateerd.
2. Waar staat het KvINL-logo voor? Het logo betekent hetzelfde als het SEI-logo. Het KvINL-logo is een bewijs van erkenning op een bepaald werkgebied. Met uw erkenning toont u aan over de juiste kennis en kunde te beschikken. U heeft adequaat opgeleide medewerkers in dienst voor de uitvoering van dit werk. De door onafhankelijke partijen toegekende erkenning geeft de opdrachtgever duidelijkheid en vertrouwen. Daarmee heeft het KvINL-logo een belangrijke toegevoegde waarde. 3. Hoe laat ik zien waarvoor mijn bedrijf erkend is? Anders dan het SEI-logo wordt het KvINL-logo gebruikt samen met een of meer pictogrammen. Een pictogram geeft aan op welk werkgebied uw bedrijf erkend is. Kijk voor alle erkenningen en de bijhorende pictogrammen op www.kvinl.nl onder erkenningsregelingen. 4. Hoe ziet het logo eruit? Zie de afbeelding. 5. Wat kan ik doen met het KvINL-logo? Het KvINL-logo kunt u gebruiken voor onder meer briefpapier, visitekaartjes, offertes, bedrijfsauto en uw website.
maart 2016 KvINL-VAKWIJZER
5
W-techniek Nieuws
Product- en Systeemlabel voor verwarmingsinstallaties Praktisch alle installateurs hebben te maken met Europese labeling. Zo behoort u per 26 september 2015 nieuwe installaties voor verwarming en/of warm tapwater van een Product- en/of Systeemlabel te voorzien. Het Europese productlabel geldt voor losse toestellen en wordt opgesteld door de fabrikant of de leverancier. Het Systeemlabel (ook wel Pakketlabel genoemd) geldt voor combinaties van losse toestellen die bijvoorbeeld door de installateur zijn samen-
gesteld. Naast het Europese productlabel blijven de in Nederland gevoerde kwaliteitslabels Gaskeur, HR100, HR104 en HR107 gehandhaafd. De zogenoemde Europese Ecodesign-richtlijn stelt ook hoge eisen aan het minimumrendement. Alle nieuw te
Systeemlabel.
Productlabel.
AGENDA 13 april Cursus ‘veilige cv-installaties’ (1/2 dag) Eindhoven
16 april Cursus ‘legionellaveilig beheren van koeltorens’ (basis) (1 dag) Nieuwegein
10, 17 mei en 7 juni Cursus ‘legionellaveilig beheren van koeltorens’ (risico-analist) (2,5 dag) Nieuwegein Aanmelden via www.isso.nl.
6
KvINL-VAKWIJZER maart 2016
verkopen toestellen behoren minimaal een B-label te hebben. Op één uitzondering na: open toestellen zonder ventilator en met trekonderbreker mogen het C-label hebben. Het gebruik van dit soort toestellen is echter beperkt. Het Systeemlabel geldt voor bepaalde nieuwe verwarming- en/of warmtapwaterinstallaties. Het gaat hier om nieuwe installaties, opgebouwd uit meer toestellen voor verwarming en/of warmwaterbereiding (< 70 kW) en voor systemen met boilers en/of warmwateropslagtanks met een inhoud van maximaal 500 liter. Installateurs behoren voor dergelijke installaties een Systeemlabel te overhandigen aan de klant bij de offerte en bij de oplevering. Er zijn labels voor alleen ruimteverwarming, alleen warm tapwater of voor combinatie(s) ervan. Bij het bepalen van het Systeemlabel zijn gedetailleerde eigenschappen van de gebruikte componenten noodzakelijk; deze zijn (deels) te vinden op het Productlabel. Voor het maken van een Systeemlabel is een gebruiksvriendelijke rekentool ontwikkeld. Deze, gemaakt door Isso, Etim en 2BA) is verkrijgbaar via www.uneto-vni.nl. Een volledig artikel over de Product- en Systeemlabels staat op www.isso.nl, onder producten & diensten, Info 57.
UNETO-VNI lanceert BIM-doorbraak UNETO-VNI presenteerde 4 februari, tijdens een drukbezocht lunchevent op de VSK, twee doorbraken op weg naar volwaardig werken met BIM. Het beheer van het project Etim-RT werd overgedragen aan de stichting Ketenstandaard Bouw en Installatie. De oplevering van Etim-RT was gelijk de start voor de inrichting van een Uniforme objectenbibliotheek die naar verwachting in het najaar wordt opgeleverd. De afgelopen jaren is de internationale Etim-standaard voor technische producten aangevuld met parameters voor reken- en tekentoepassingen (RT). Fabrikanten kunnen daarmee hun technische producten ook voor 3D-moduleersoftware en CAD-tekenprogramma’s geschikt maken. Als alle producten zijn beschreven volgens deze standaard, is het voor bouwpartijen en softwareplatforms mogelijk 3D-objecten te genereren en uit te wisselen. Met de data uit Etim-RT kunnen uniforme en uitwisselbare objecten gegenereerd worden in de CAD-systemen van de installatiebedrijven. Een team van specialisten van de betrokken IT-bedrijven ontwierp de afgelopen weken al een ‘proof of concept’. Naar verwachting worden tegen de zomer de eerste objectmodellen en plug-ins voor de CAD-systemen opgeleverd. Dataprovider 2BA speelt hierbij een belangrijke rol.
W-techniek Nieuws
Noodzakelijke diploma’s voor Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen Het ‘Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen’ is van toepassing op bedrijven die bodem- en energiesystemen ontwerpen, installeren, beheren of onderhouden, met inbegrip van het warmtepompdeel. Volgens dit besluit (van kracht sinds 1 oktober 2014), moet een bedrijf dat deze activiteiten uit wil voeren, beschikken over een erkenning van overheidsinstantie Bodem+. Voor die erkenning heeft een dergelijk bedrijf ook een of meer certificaten nodig. Welke behaalde diploma’s zijn daarbij vereist? Noodzakelijke diploma’s leergang bodemenergie warmtepompen voor individuele woningen basis
ontwerp en installatie
beheer
opleiding B: basiscursus vakmanschap bodemenergie
opleiding C: specialisatie ontwerp & realisatie ondergrondse gesloten systemen
opleiding E: specialisatie exploitatie open en gesloten systemen
ontwerp
X
X
installeren
X
X
beheer
X
opleiding: warmtepompen voor individuele woningen kleine installaties
warmtepompen voor woongebouwen & utiliteitsgebouwen
ontwerp installeren
X
beheer grote installaties
X
Een stappenplan om te komen tot certificering en erkenning plus nadere informatie over het wijzigingsbesluit vindt u in de brochure ‘Stappenplan voor uw certificering’. De brochure is te downloaden vanaf www.kvinl.nl, zoekterm: ‘brochure certificering’.
‘Afvalwaterindustrie kan emissies halveren’ De elektriciteitsgerelateerde uitstoot van broeikasgassen bij de verwerking van afvalwater kan tot 50 procent omlaag als hiervoor energie-efficiëntere technieken worden gebruikt. Dit blijkt uit een onderzoek van Xylem, leverancier van watertechnologie. In 95 procent van de gevallen kan deze vermindering bovendien kostendekkend of kostenneutraal worden gerealiseerd.
Tien brancheverenigingen en achttien bedrijven zijn een nieuwe branchevereniging voor duurzame energie gestart. De Nederlandse Vereniging Duurzame Energie (NVDE) behartigt de belangen van zo’n duizend bedrijven en coöperaties en heeft als doelstelling voor 2050 een volledig hernieuwbare energievoorziening te realiseren. Voorzitter van de nieuwe vereniging is Teun Bokhoven. Voormalig SER-voorzitter en Rabobank-CEO Herman Wijffels leidt de adviesraad. De NVDE is gevestigd in Utrecht een heeft een bijkantoor in Den Haag.
Foto: Industrie
Voor het onderzoek keek Xylem naar de verwerking van afvalwater in China, Europa en de VS. Het bedrijf bestudeerde achttien verschillende mogelijkheden om bij het beheer van afvalwater elektriciteitgerelateerde emissies te verminderen: van pompen voor het watertransport tot blowers die het afvalwater voor behandeling naar de verschillende filtersystemen leiden. Het gaat om bestaande, hoogwaardige technieken. Vaak zijn er politieke of financiële belemmeringen om te investeren in deze energie-efficiëntere techniek. Daarom onderzocht Xylem voor elke techniek ook hoeveel het kost om die te realiseren. Uit het onderzoek blijkt dat de wereldwijde emissies in de afvalwatersector met bijna 50 procent omlaag kunnen. In China liggen hiervoor de grootste mogelijkheden, ook is daar het hoogste rendement te behalen. Daar blijkt dat alle onderzochte mogelijkheden om emissies te verminderen, kostenbesparend of kostenneutraal kunnen worden gerealiseerd. Door de inzet van efficiëntere afvalwatertechniek zou China 25 miljard dollar kunnen besparen. Als de Verenigde Staten en Europa ook inzetten op efficiëntere techniek kunnen de besparingen in totaal boven de 40 miljard dollar uitkomen.
Nieuwe branchevereniging voor duurzame energie
maart 2016 KvINL-VAKWIJZER
7
Leidingbreuk riolering door ontwerp- en uitvoeringsfouten Over afgebroken rioleringsleidingen bij de fundering wordt al decennialang gepubliceerd. En nog steeds worden bij de aanleg van riolering langs en uit de fundering fouten gemaakt die leiden tot leidingbreuk, groot ongemak en kostbaar herstelwerk. Bij de bouw van een serie van honderd woningen in een deel van Nederland met een zettingsgevoelige bodem ging het mis. We keken mee om problemen bij een volgende gelegenheid te voorkomen.
Kunststof ophangband wordt toegepast voor het ophangen van afvoerleidingen aan de fundering aan zijde van de kruipruimte.
Tekst en fotografie: Will Scheffer/CAMmediaservice Nederland kent veel gebieden waar rekening moet worden gehouden met bodemdaling door zetting. Van alle grondsoorten zijn klei en veen hier het meest gevoelig voor. Er is sprake van een matig zakkende bodem bij een zetting van 0,5 â&#x20AC;&#x201C; 1 cm per jaar. De bodem in klei- en veengebieden daalt elk jaar van bijna 0 tot meer dan 1,5 cm. Bij slap veen kan de zetting zelfs tot wel 3 Ă 4 cm per jaar bedragen. Het type en de dikte van de ondergrond zijn belangrijke factoren bij het zettingsproces. In het voorbeeldproject in dit artikel, waarvoor een adviseur werd ingeschakeld, was zelfs sprake van zeer grote zetting (10 cm in twee jaar). De hierna besproken serie van honderd woningen werd gebouwd in een gebied van Nederland
8
KvINL-VAKWIJZER maart 2016
Basiskennis W
dat bekend staat om de grote tot zeer grote zettingen. De conclusie die kan worden getrokken is dat de bouwer en installateur rekening hadden moeten houden met deze omstandigheden. Uit het onderzoek blijkt dat zij dat ook hebben gedaan, maar dat zij desalniettemin onvoldoende adequate maatregelen hebben genomen. Welke beoordelingsfouten zijn er gemaakt? Klachten over HWA’s Twee jaar na de oplevering van het woningbouwproject kwamen er klachten over het functioneren van de hemelwaterafvoerleidingen. Tijdens onderzoek, waarvoor graafwerk moest worden verricht, bleek dat in de grond op veel plekken verbindingen waren losgetrokken en leidingen gescheurd. Uit geotechnisch onderzoek kwam vast te staan dat in de periode na de oplevering maaiveldzettingen tot 10 cm zijn opgetreden. De bouwkundig aannemer die verantwoordelijk werd gesteld voor de opgetreden schade en het herstel, schakelde een adviseur in voor een onafhankelijk oordeel over de montage van de leidingen en de toegepaste materialen. Afgesproken werd om de uitvoering te toetsen aan NEN 3215, NTR 3216 en de montagevoorschriften van de fabrikant van de toegepaste leidingmaterialen. De norm is immers aangewezen door het Bouwbesluit en de Technische Richtlijn bevat richtlijnen waarmee aan Bouwbesluit 2012 en NEN 3215 wordt voldaan. Inventarisatie Het leidingsysteem voor de afvoer van hemelwater in de achtertuinen van het woningbouwproject bestaat uit een pvc-leiding, Ø 110 mm (ringstijfheid SN4) langs de buitenkant van de fundering, met een doorsteek via de kruipruimte naar de voorgevel, en vanaf daar, met tussenplaatsing van een polderstuk, naar de erfgrens. Aan de achtergevel zijn twee HWA-standleidingen, met een liggende ondergrondse versleping van pvc Ø 80 mm langs de fundering, aangesloten op de pvc-leiding Ø 110 mm. Aan de voorzijde is een HWA-standleiding met een ondergrondse
1. Riolering hemelwater aangelegd in kruipruimte en langs fundering van woning. Situatie twee jaar na oplevering.
2. Pvc-rioleringsleiding aan fundering bevestigd volgens NPR 7042 (1976).
liggende versleping op de gebouwaansluiting aangesloten, tussen de fundering en het polderstuk. Tot aan het polderstuk zijn de verbindingen van de pvc-leidingen Ø 110 mm gelijmd en die van pvc Ø 80 mm los in elkaar gestoken. De pvc Ø 80 mm-leidingen zijn echter niet geschikt om liggend ondergronds te worden toegepast. De leidingen zijn met kunststoffen ophangbanden aan de fundering bevestigd (zie verder afbeelding 1). Lijmverbindingen De adviseur die deze case in opdracht onderzocht concludeerde dat van de ontwerptekeningen van de riolering geen gedetailleerde werktekeningen zijn
gemaakt. Het gevolg was dat monteurs tijdens de uitvoering ter plekke oplossingen hebben bedacht. Dat dit niet goed heeft uitgepakt, blijkt uit de opgegraven leidingen, met losgetrokken en gescheurde verbindingen en ophangbanden. Naar aanleiding van de bevindingen van de adviseur ontstond een discussie of lijmverbindingen hadden mogen worden toegepast. Ondanks het feit dat de leidingen aan de buitenkant van de fundering liggen, zijn deze leidingen daaraan wel bevestigd en behoren ze tot de gebouwriolering. Dit blijkt uit NEN 3215: ‘de gebouwriolering is een stelsel van afvoerleidingen dat zich binnen een gebouw bevindt, of buiten een gebouw voor zover het aan het gebouw is bevestigd.’ Op grond hiervan meende de installateur
maart 2016 KvINL-VAKWIJZER
9
Basiskennis W
lijmverbindingen te mogen toepassen, zoals dat volgens de montage- en verwerkingsrichtlijnen gebruikelijk is voor pvc-leidingen in de gebouwriolering. Aan die interpretatie van de installateur valt weinig af te dingen. Maar dan moet wel aan bepaalde randvoorwaarden worden voldaan. En dat bleek dan weer niet het geval. Achtergevel De leiding die in de achtertuinen aan de buitenkant van de fundering ligt mag de zakkende grondbeweging niet volgen om te voorkomen dat deze leiding op tegenschot gaat liggen. Dat kan inderdaad worden bereikt door deze leiding aan de fundering te bevestigen. Als dat echter niet goed gebeurt, scheuren en breken lijmverbindingen op die plaatsen waar te grote spanningen ontstaan door de bodemdaling en daardoor het gewicht van de grond op de leiding. Het onderzoek van de adviseur wees uit dat boven de pvc-leiding Ø 110 mm een grondlaag van 670 mm lag, inclusief bestrating en boven de pvc-leiding Ø 80 mm circa 300 mm. Aan de bevestiging van die leidingen moeten dus ‘zware’ eisen worden gesteld. Die eisen vinden we niet in NEN 3215, omdat dit normblad geen montage- en verwerkingsvoorschriften bevat. Ook in NTR 3216 staat geen informatie over het bevestigen van leidingen aan de buitenkant van de fundering. De Technische Richtlijn verwijst voor de verwerkingsrichtlijnen van rioleringsmaterialen naar de fabrikanten/ leveranciers. In montage- en verwerkingsrichtlijn van fabrikanten van pvc rioleringsmateriaal staat dat bij toepassing van kunststof ophangband voor ondergronds leidingwerk rekening moet worden gehouden met de grondbelasting. En afhankelijk van de grondbelasting bedraagt de afstand tussen de ophangpunten maximaal 1 m. Die informatie helpt de installateur dus ook niet echt verder. Eigenlijk is het kunststof ophangband alleen bedoeld voor het ophangen van leidingen aan de fundering
10
KvINL-VAKWIJZER maart 2016
3. Alternatief ontwerp voor riolering hemelwater.
in kruipruimten en niet voor ondergrondse leidingen. En alleen dan wanneer geen hoge grondwaterstanden te verwachten zijn, want dan gaan ook opwaartse krachten (opdrijven) een rol spelen. Alternatief In het archief treffen we NPR 7042 ‘Aanleg van buitenriolering van pvc’ aan. Deze Technische Richtlijn stamt uit 1976 en is in 1984 vervangen door NPR 3218 ‘Buitenriolering onder vrijverval’. En deze Richtlijn is deels weer (in 1998) vervangen door NEN-EN 1610. Maar alleen in het oudste document, NPR 7042, is een situatie besproken die lijkt op de situatie in het woningbouwproject dat we in dit artikel bespreken (zie afbeelding 2). De pvc-leiding wordt in starre schalen of in een betonnen goot gelegd die op consoles rusten. Het alternatief voor deze kostbare uitvoering is het aanbrengen van de leiding aan de kruipruimtezijde van de fundering en deze daaraan te bevestigen (zie afbeelding 3). Voorgevel In het onderhavige project is het echter aan de voorgevel, ter plaatse van de gebouwaansluiting, ook fout gegaan. Het Bouwbesluit schrijft in artikel 6.18 voor dat de gebouwaansluiting van riolering zodanig moet zijn dat bij zetting de dichtheid van de aansluiting en de afvoer gehandhaafd blijft. Volgens NEN 3215 is de gebouwaansluiting de buiten het gebouw gelegen overgang van de gebouwriolering op de buitenriolering, gelegen op een afstand van maximaal 0,5 m
vanaf het gebouw of zoveel korter dan een zettingsconstructie in de buitenriolering vereist. Die zettingsconstructie is dus voorgeschreven in het Bouwbesluit. Als zettingsconstructie is een polderstuk toegepast, maar de plaatsing ervan is niet volgens de montagevoorschriften van de fabrikant uitgevoerd. De fabrikant geeft aan dat de lengte van de buis die uit de fundering steekt 100 – 130 mm moet zijn en daaroverheen wordt de mofverbinding met rubbermanchet van het polderstuk geschoven. Het onderzoek wijst uit dat die lengte veel groter is doordat in de gebouwaansluiting een T-stuk met lijmverbindingen tussen de fundering en het polderstuk is geplaatst. Op de funderingsdoorvoer en het T-stuk veroorzaakt de zakking van de grond een kracht die gedeeltelijk horizontaal naar buiten en gedeeltelijk verticaal naar beden is gericht met als gevolg een scheur in het T-stuk van de Ø 110 mm-leiding en een losgetrokken verbinding in de Ø 80 mm-leiding. Verbindingen met een gefixeerde rubbermanchet zijn binnen bepaalde grenzen flexibel. Daarom kunnen pvc-leidingen met rubbermanchetverbindingen de zakkende grondbewegingen – tot bepaalde grenzen – goed volgen. Daarom wordt de buitenriolering (terreinleiding) voorbij het polderstuk uitgevoerd met mofverbindingen voorzien van een gefixeerde rubbermanchet.
Vragen =
w et en !
W-techniek Vragen
Het merken van gasleidingen Kunt u aangeven welke normen en richtlijnen gelden voor het ‘merken’ van gasleidingen? Voor het merken van gasleidingen is in de door het bouwbesluit aangewezen NEN-norm (NEN 1078 (2004) en de daar onderliggende praktijkrichtlijn gasinstallaties (NPR 3378-6)) het volgende aangegeven: Voor NEN 1078 (2004): ‘Voor de herkenbaarheid moet de voorziening voor gas in en buiten niet voor bewoning bestemde gebouwen zijn gemerkt in de kleur geel, behoudens bij nevenfuncties van een woonfunctie’. Dit geldt voor voorzieningen voor gas met een werkdruk tot en met 500 mbar. Voor NPR 3378-6: ‘Voor de herkenbaarheid van leidingen geldt dat gasleidingen, in en buiten niet voor bewoning bestemde gebouwen, behoren te zijn gemerkt in de kleur geel, behalve bij nevenfuncties van een woonruimte’. Er staat dus ‘merken’. Dat kan dus schilderen zijn, maar ook merken met speciale stickers (geel met de tekst ‘aardgas’) op voldoende korte afstand, zodat er geen verwarring kan bestaan bij de gebruiker of andere leken. Wat betreft de onderlinge afstand is geen nadere eis gesteld.
Bovenstroomse stopkraan Wij hebben als derde partij voor een opdrachtgever een schouwing uitgevoerd van een groot kantoorgebouw. De bluswatervoorziening is afgetakt van het drinkwatersysteem. In dit kantoorgebouw zijn de bluswatervoorzieningen per stijgleiding voorzien van een niet-controleerbare terugstroombeveiliging EB (dus zonder stopkraan). In het beheersplan staat dat montage van een bovenstroomse stopkraan door de brandweer is afgewezen. Waarmee kan ik de opdrachtgever overtuigen dat de leidingwaterinstallatie boven de bluswatervoorziening gaat? In het Drinkwaterbesluit is niets over bluswater geregeld. In het bouwbesluit is aangegeven dat als je een voorziening voor drinkwater of warm water (lees: leidingwaterinstallatie) nodig hebt, deze moet voldoen aan NEN 1006, ‘Algemene voorschriften voor leidingwaterinstallaties’. Bouwbesluit 2012 schrijft ook voor dat in
specifieke situaties brandslanghaspels aanwezig moeten zijn en dat deze moeten zijn aangesloten op een voorziening voor drinkwater. In NEN 1006 is in artikel 4.5 opgenomen dat bij brandblusinstallaties, die geïntegreerd zijn opgenomen in een leidingwaterinstallatie aan het begin van de leidingen, waar door langdurig verblijf van leidingwater kwaliteitsverlies van leidingwater optreedt, een controleerbare keerklep (terugstroombeveiligingseenheid EA) moet zijn aangebracht. In artikel 3.8 van NEN 1006 staan eisen voor beveiligingstoestellen. Deze eisen zijn nader uitgewerkt en toegelicht in WB 3.8: een controleerbare keerklep (EA) is voorzien van een afsluitorgaan en testkraan. De aanwezigheid van een afsluiter direct bovenstrooms een keerklep is dus een landelijk bouwvoorschrift. De brandweer mag geen ‘lagere’ eis stellen, zoals het weglaten van het afsluitorgaan. Een dergelijke eis is in strijd met de landelijke bouwvoorschriften (lees Bouwbesluit 2012).
Binnenhuisbeluchters Bij een groot woningbouwproject heeft de architect aangegeven dat er geen kapjes op het (aluminium) dak mogen komen. Hierdoor ontstaan problemen met de doorvoer voor de rioolbeluchting en -ontluchting. De standleidingen zijn Ø 160 mm. Nu heb ik gehoord dat er binnenhuisbeluchters zijn. Werkt dit en staat Bouwbesluit 2012/NEN 3215 dit toe? De nevenfunctie van ontspanningsleidingen in de gebouwriolering is het be- en ontluchten van de openbare riolering. In Nederland is hiervoor van oudsher gekozen. In het buitenland is dit veelal niet het geval, daar vindt de ontspanning van de straatriolen onder meer plaats via openingen in de putdeksels. In Nederland is het voorschrift (NEN 3215) dat de ontspanningsleiding van een standleiding boven het dak in open verbinding staat met de buitenlucht. Op beluchtingsventielen voor de gebouwriolering is een Europese productnorm van toepassing (NEN-EN 12380). Deze ventielen kunnen alleen beluchten. Beluchten is slechts een deel van het ontspannen van de riolering. Er moet ook ontlucht kunnen worden, dit kan niet met een beluchtingsventiel. De beluchtingsventielen mogen in Nederland wel worden toegepast als alternatief voor een aanvullende, secundaire beluchting.
Maximale afstand tussen voordeur en meterruimte Wat is de eis voor de maximale afstand tussen de voordeur en meterruimte? En waar vind ik dat terug in een richtlijn? Bouwbesluit 2012 bevat geen enkele eis meer voor de meterruimte, deze eisen worden geacht privaatrechtelijk te zijn geregeld. Bestekken en aansluitvoorwaarden van netbeheerders van water, gas en elektriciteit zijn voorbeelden van privaatrechtelijke overeenkomsten. Uitgangspunt is dat hulpdiensten bij calamiteiten snel de meterruimte kunnen vinden en voorzieningen buiten werking kunnen stellen. In de IWUN-Richtlijn meterruimten is de volgende eis opgenomen over de plaats van de meterruimte: ‘De meterruimte is vanaf de hal of gang – direct vanaf de voordeur – te bereiken. Hij ligt niet meer dan 3 m van de voordeur verwijderd en op hetzelfde niveau’. U vindt de IWUN-meterkastbladen op http://pluimersmedia.nl/meterkastbladen/.
maart 2016 KvINL-VAKWIJZER
11
Nieuwe cv-ketel: wel of geen nieuwe rookgasafvoer? Nieuwe ketels worden op een gegeven moment oud, en moeten dan vervangen worden. Zo ook bij de consument in dit artikel. Maar wat doe je als installateur met de oude rookgasafvoer? Laat je die zitten? Of vervang je die? En als je hem – op verzoek van de consument – laat hangen, in hoeverre ben jij dan zelf verantwoordelijk?
De consument in dit geschil besluit in 2013 een nieuwe cv-ketel aan te schaffen, voor een bedrag van 2.240 euro. De installatie verloopt prima en de nieuwe ketel draait als een zonnetje. Toch is het verhaal daarmee niet af; de consument ervaart na enige tijd lekkage in en rond de ketel. Volgens de consument komt dit doordat de bestaande rookgasafvoer alleen maar voor een deel is vervangen toen de nieuwe ketel werd geplaatst. De consument vind dat de ondernemer daarom onzorgvuldig heeft gehandeld, waardoor lekkage kon ontstaan. Wie weet heeft zelfs de nieuwe ketel nu wel schade opgelopen! Broekstuk niet vervangen Omdat de consument niet tevreden is kaart hij het probleem aan bij de ondernemer. Volgens de consument is deze er bij het opstellen van de offerte ten onrechte van uitgegaan dat de oude rookgasafvoer kon blijven zitten. De consument heeft daarom, op advies van de medewerker van de ondernemer, de rookgasafvoer laten zitten. Bij de aansluiting van de nieuwe ketel op de bestaande afvoer is onzorgvuldig gehandeld, waardoor op de aansluiting een lekkage van regenwater is ontstaan. Een monteur van de ondernemer heeft zelf geconstateerd dat de ketel niet overeenkomstig de geldende normen en richtlijnen op de rookgasafvoer is afgesloten. Juist op die aansluiting is de lekkage opgetreden. Volgens de ondernemer is een gedeelte vervangen bij de installatie van de ketel, dit is in overleg met de consument gebeurt. In het adviesgesprek dat de monteur met de consument had is niet geadviseerd de oude afvoer te handhaven. Op de vraag van de consument of de rookgasafvoer nog goed was, heeft de monteur
12
KvINL-VAKWIJZER maart 2016
dat bevestigd. De consument heeft toen zelf besloten de rookgasafvoer niet te vervangen. De lekkage waar de consument over klaagt zit in het broekstuk van het deel dat niet werd vervangen, het deel dat door het dak steekt. Er kan volgens de ondernemer niet precies worden geconstateerd waar het lek zit, de afvoer heeft twintig jaar in weer en wind gestaan. Het water dat de consument heeft gezien is geen condens, maar regenwater. De lekkage komt uit een loos schroefgaatje. Vanaf het dak komt regenwater in de luchttoevoer. De lekkage doet zich alleen voor bij harde wind. De ondernemer is bereid om ook dat deel van de rookgasafvoer te vervangen voor een bedrag van 150 euro. De ondernemer kan er echter niet mee instemmen álle kosten op zich te nemen. Hij is ervan overtuigd dat de afvoer over de gehele lengte dikwandig is uitgevoerd. Voordat de nieuwe ketel werd geplaatst had zijn bedrijf de oude ketel ook al in onderhoud. Dunwandig aluminium Omdat de consument het hier niet mee eens is schakelt hij de Geschillencommissie Installerende Bedrijven in. Deze besluit, na het in behandeling nemen van de klacht, een deskundige op de zaak te zetten. Deze stelt vast dat de adviseur het leveren en monteren van een nieuwe rookgasafvoer niet alleen had moeten adviseren, maar in de offerte ook de motivatie hiervoor had moeten opnemen. Dit omdat de bestaande rookgasafvoer al twintig jaar oud is en daarnaast gedeeltelijk met dunwandig aluminium is uitgevoerd. Dit is bij plaatsing bij een hr-ketel niet toegestaan. Wanneer het vervangen van de bestaande rookgasafvoer in de offerte zou zijn opgenomen, dan zou de offerteprijs 250 euro hoger zijn geweest.
Foto: Arno Massee (De hier getoonde foto heeft geen betrekking op het artikel.)
Uit de praktijk
Om tot een veilige en storingsvrije afvoer van de rookgassen te komen moet de complete bestaande afvoer alsnog vervangen worden door een goedgekeurde rookgasafvoer. Omdat deze achteraf wordt vervangen zullen volgens de deskundige de kosten echter hoger uitvallen. In plaats van 250 euro, wat het eerst zou hebben gekost, gaan de kosten nu naar de 495 euro, inclusief btw. Omdat partijen tijdens het bezoek van de deskundige niet tot een oplossing komen – de ondernemer blijft bij zijn aanbod om voor 150 euro alsnog de rookgasafvoer te vervangen, de consument accepteert dit niet – komt het uiteindelijk tot een zitting. Ter zitting voert de consument nog aan dat de ondernemer ervan uit is gegaan dat de afvoer goed was, omdat er al eerder ook een hr-ketel hing. Maar dat is een aanname, en de afvoer is ook niet getest. Hij vindt dat hij er als leek van uit mag gaan dat wat de adviseur zegt, klopt. De consument verlangt tijdens de zitting een inspectie van de ketel op mogelijke schade en vervanging van de rookgasafvoer, waarbij de kosten van de vervanging ten dele door de ondernemer worden gedragen.
afvoer mee te vervangen, zeker wanneer deze twintig jaar oud is. Na zoveel jaar kan immers geen garantie meer worden gegeven op de deugdelijkheid van de bestaande rookgasafvoer en vervanging door een nieuwe kan, in verhouding tot de prijs van een nieuwe ketel, tegen een geringe meerprijs mee worden geoffreerd. Dat de consument deels bijdraagt aan de kosten voor vervanging is redelijk, omdat deze ook zou hebben moeten betalen als deze meteen bij plaatsing van de nieuwe cv-ketel was vervangen. Een bedrag van 150 euro, te betalen aan de ondernemer, lijkt de commissie schappelijk. Wel moet er dan ook worden gekeken, zoals de consument tijdens de zitting nog verlangde, of de nieuwe ketel geen waterschade heeft opgelopen. Ook moet eventuele waterschade worden hersteld. Uit de uitspraak blijkt dat de ondernemer de situatie voor wat betreft de uitspraak goed had ingeschat, maar mooier was het natuurlijk geweest als het geschil nooit bij de Geschillencommissie was beland. Alleen al vanwege het feit dat de situatie met de te oude rookgasafvoer ook heel anders had kunnen aflopen.
‘Schappelijk bedrag’ De commissie merkt in haar uiteindelijke uitspraak op dat de bevindingen en conclusie van de deskundige tijdens de zitting niet meer zijn weersproken. De commissie neemt daarom die bevindingen en conclusies over, zeker nu de ondernemer voor en ook tijdens de zitting heeft aangeboden voor 150 euro de gehele rookgasafvoer te willen vervangen. De commissie deelt de mening van de deskundige dat het bij vervanging van een ketel verstandig is meteen de gehele rookgas-
maart 2016 KvINL-VAKWIJZER
13
E-techniek Nieuws
Frankrijk opent grootste zonnepark van Europa Frankrijk heeft begin december het grootste zonnepark van Europa geopend. Het park ter grootte van driehonderd voetbalvelden biedt plaats aan bijna een miljoen zonnepanelen. Het zonnepark in de Franse gemeente Cestas produceert genoeg elektriciteit om een stad van zo’n driehonderdduizend inwoners een jaar lang van stroom te voorzien.
‘Nieuwe gloeilamp drie keer zuiniger dan led’ Onderzoekers van het Amerikaanse Massachusetts Institute of Technology (MIT) hebben een nieuwe gloeilamp ontwikkeld die maar liefst drie keer efficiënter is dan ledlampen. Ze schrijven erover in het wetenschappelijke tijdschrift Nature Nanotechnology. De wetenschappers van de Amerikaanse universiteit uit Massachusetts maakten een speciale kristallenstructuur die ze om de gloeidraad van de lamp konden wikkelen om de energie die normaal verloren zou gaan, terug te kaatsen. Tegelijk laat de structuur nog gewoon het licht door. Hierdoor kan het rendement van de lamp worden verhoogd tot 40 procent. Belangrijke nuance is dat de wetenschappers in de praktijk nog maar een rendement van 6,6 procent hebben bereikt.
Zweedse maker ‘vliegende’ getijdenturbines ontvangt Minesto, een Zweeds bedrijf dat ‘vliegende’ getijdenturbines maakt, heeft financiering ontvangen ter waarde van 5,1 miljoen euro. Het geld wordt gebruikt om een getijdenenergiecentrale te maken op commerciële schaal voor de kust van Wales. Minesto maakt getijdenturbines die worden vastgemaakt aan de bodem van de zee. De turbines zijn ontworpen om in wateren met lage stroming energie op te wekken. Elk apparaat weegt ongeveer 7 ton en wordt op 15 m onder de zeespiegel geplaatst.
Foto: Industrie
5,1 miljoen euro
Keurmerk noodverlichtingspecialist opgezet Installateurs kunnen sinds september in aanmerking komen voor het keurmerk Noodverlichtingspecialist. Dit keurmerk is speciaal voor installateurs die veilig en volgens de norm noodverlichting plaatsen en onderhouden. Naast het keurmerk ontvangt de installateur een toolbox met onder andere kant-en-klare offertes en contracten een demo-armatuur van Van Lien en persberichten voor de lokale media. Het initiatief met partners Checkmore, Rexel en Van Lien is opgezet om installateurs te ondersteunen bij de verkoop van noodverlichting en het onderhoud. Weinig noodverlichting voldoet aan de juiste eisen of wordt jaarlijks onderhouden. Hier ziet de Noodverlichtingspecialist een grote kans voor installateurs. De Noodverlichtingspecialist is een landelijk dekkend netwerk van in totaal zestig installateurs. Iedere deelnemende installateur heeft op deze manier als specialist exclusiviteit in zijn regio. Ook kan de installateur deelnemen aan trainingen en cursussen over noodverlichtingsonderhoud. Installateurs kunnen zich aanmelden via www.noodverlichtingspecialist.com.
Jonge architecten bouwen plantaardig, zelfvoorzienend gebouw Bouwwereld meldt op haar site dat in Almere jonge ondernemers bouwen aan een plantaardig en zelfvoorziend gebouw: de Drijfveer. Het is de uitvalsbasis van de Urban Greeners, de jonge voorhoede van de Floriade 2022. De Drijfveer ligt aan een groen eiland in het hart van Almere en biedt een weids uitzicht over het Weerwater naar het stadscentrum. Het is gebouwd uit de Almeerse materialen hennep, schapenwol en natuurlijk gekromde bomen. Ontwerpers Noëlle Dorenbos en Koen Kaljee combineren hi- en lowtech voor het ontwerp, dat voor 80 procent gemaakt is uit plantaardige materialen. Kaljee: ‘De Drijfveer wordt helemaal zelfvoorzienend: hij gaat energie opwekken, water zuiveren en afval verwerken.’ Dankzij het flexibele ontwerp kan het ook voor diverse activiteiten worden gebruikt. De Drijfveer is eind dit jaar beschikbaar. Kijk hiervoor op www.drijfveer.net.
14
KvINL-VAKWIJZER maart 016
E-techniek Nieuws
PVE voor Veiligheidsinspecties biedt bedrijven houvast
Het Programma van Eisen (PvE) voor Veiligheidsinspecties dat op initiatief van de Vakgroep Beheer en Inspectie van UNETO-VNI is ontwikkeld, bepaalt de grenzen en de inhoud van een inspectie volgens NEN 3140. Dat is belangrijk in situaties waarin de opdrachtgever geen ‘installatieverantwoordelijke’ heeft aangewezen. In dat geval is de methodiek die NEN 3140 omschrijft niet hanteerbaar en ontbreekt vaak een duidelijke inspectieopdracht van de opdrachtgever. Met het PvE wordt een handreiking gedaan om in deze situatie de opdracht wel exact af te bakenen. Het PvE voor Veiligheidsinspecties voorziet ook in een eenduidige risicobeoordeling. Dit voorkomt discussies over de beoordeling van geconstateerde gebreken in het ontwerp, de aanleg of de fysieke toestand van de installatie. Toepassing van het PvE helpt de inspecteur bovendien invulling te geven aan zijn wettelijke zorgplicht naar zowel opdrachtgever als andere betrokkenen. Opdrachtgever en inspectiebedrijven hebben door het ontbreken van een passend kader veel last van interpretatieverschillen over de scope van de inspectie en de totstandkoming van de inspectieovereenkomst. Deze onduidelijkheid kost inspectiebedrijven in de aanbestedingsfase vaak onnodig veel tijd en geld, en maakt het opdrachtgevers lastig om offertes te vergelijken. Daarnaast leidde de onduidelijkheid geregeld tot onnodige juridische problemen. Dankzij de duidelijkheid die het PvE biedt, kunnen veel commerciële
Foto: Industrie
UNETO-VNI en adviesbureau Elektroraad hebben een Programma van Eisen (PvE) opgesteld voor veiligheidsinspecties van elektrotechnische installaties. Het PvE biedt inspectiebedrijven en opdrachtgevers een beter inspectiekader in zowel de aanbestedings- als de uitvoeringsfase. Directeur Peter Treffers van Elektroraad reikte het eerste exemplaar uit aan voorzitter Titia Siertsema tijdens het Landelijke Inspectiecongres op 25 november.
én juridische valkuilen worden voorkomen. De leidraad voor inspectiebedrijven bestaat uit een managementsamenvatting en een gebruiksinstructie. Daarnaast bevat het PvE vijf modelformulieren: voor visuele inspectie, metingen en beproevingen, ontwerpcontrole, classificatie van gebreken en een meldingsformulier voor gevaarlijke situaties. Het PvE is beschikbaar als digitale download via www.uneto-vni.nl.
Techniekstudenten bedenken virtuele geleidelijn Een virtuele geleidelijn voor blinden en slechtzienden, een zelfrijdende rolstoel met obstakeldetectie en een ‘smart city dashboard’. Deze en andere innovaties ontwikkelden techniekstudenten van de minor Smart World van hogeschool Windesheim Flevoland. Donderdag 28 januari presenteerden ze hun slimme oplossingen aan opdrachtgevers en belangstellenden. Voor de virtuele geleidelijn deden drie groepen studenten onderzoek, elk naar een andere techniek. De eerste groep onderzocht ‘wearables’: schoenen of kledingstukken voorzien van techniek die de omgeving scant en de drager met signalen of trillingen de goede kant op leidt. Een andere groep studenten onderzocht hoe je iemands positie exact kunt bepalen. Door informatie van verschillende satellieten te combineren, kan dat tot 30 – 50 cm nauwkeurig. De laatste groep studenten maakte een digitaal 3D-model van Almere Centrum waarin open data en realtime webservices de optimale looplijnen voor gebruikers genereren. Tijdens hun presentatie laten de studenten zien dat de technieken op elkaar aan te sluiten zijn en dan werken als een virtuele geleidelijn.
Andere projecten die voortkomen uit de minor Smart World zijn een zelfrijdende rolstoel met obstakeldetectie voor indoorgebruik en een smart bed dat bedverlaten kan voorspellen en nachtelijk vallen voorkomen. Maar ook een Smart City Dashboard, dat bijvoorbeeld kan voorspellen wanneer er onderhoud aan een weg nodig is, een 3D-gaming zone met smart lantaarnpalen bij het Lumièrepark in Almere, en een razendsnel rijdend robotje dat met sensoren zijn omgeving scant. Voor de projecten werkte hogeschool Windesheim Flevoland samen met Cinnovate, TNO, Bartiméus, Deloitte, het Kadaster, Geodan en de gemeente Almere.
maart 2016 KvINL-VAKWIJZER
15
E-techniek Nieuws
Zonnig 2015: hogere opbrengst pv-panelen In 2015 was de opbrengst van zonnepanelen 7 procent hoger dan in een gemiddeld jaar, blijkt uit berekeningen van voorlichtingsorganisatie Milieu Centraal met gegevens van Siderea en het KNMI. Dat komt doordat de zoninstraling en het aantal zonuren hoger waren dan voorgaande jaren. Er waren in 2015 1.785 zonuren, dit waren er ongeveer 145 meer dan gemiddeld. Voor een set van zes zonnepanelen van 1.500 Wpiek (met optimale plaatsing) leveren de extra zonuren een meeropbrengst op van 100 kWh. Voor heel Nederland is de extra opbrengst vergelijkbaar met het stroomverbruik van ongeveer twintigduizend huishoudens, uitgaande van 1 GW totaal vermogen van pv-panelen in Nederland.
AGENDA 16 en 17 maart Solar Solutions International Expo Haarlemmermeer, Vijfhuizen www.solarsolutions.nl
24 maart High-Tech Systems 2016 Van der Valk, Eindhoven www.hightechsystems.nl
Foto: Industrie
26 – 28 september LICHT2016 Institute voor Techn, Karlsruhe http://licht2016.eu/
29 november – 1 december Elektro Vakbeurs Evenementenhal, Hardenberg www.evenementenhal.nl
Franse energiecentrale maakt stroom van kaas Een nieuwe Franse energiecentrale produceert stroom uit een bijproduct dat ontstaat bij de productie van Beaufort, een speciale kaas uit de Savoie. Na het stremmen van de melk waar de kaas uit gemaakt wordt blijft wei over als bijproduct. Dit wordt in een tank geplaatst met bacteriën waarna natuurlijke fermentatie ervoor zorgt dat er gas ontstaat. De energiecentrales staat in de Zuid-Franse plaats Albertville en is opgericht door lokale makers van de speciale kaas. Zij investeerden zo’n 5 miljoen euro in de fabriek die ongeveer 2,8 miljoen kWh aan stroom kan produceren, genoeg om vijftienhonderd huishoudens jaarlijks van elektriciteit te voorzien. Het is niet de eerste energiecentrale ter wereld die van het bijproduct van kaas energie opwekt, maar wel één van de grootste. Andere centrales staan in bijvoorbeeld Italië, Brazilië en Uruguay.
Eerste windturbine Windpark Gemini geplaatst
Foto: Industrie
De eerste windmolen van Windpark Gemini, dat enkele tientallen kilometers boven Schiermonnikoog wordt gebouwd. is geplaatst. Dit jaar worden er zo’n honderdvijftig turbines geplaatst op de funderingen die eerder al zijn gebouwd. Er werd zo’n 110 dagen gedaan over het installeren van de funderingen, sneller dan verwacht. Aannemers Siemens en Van Oord zijn begonnen met het installeren van de turbines. De eerste zes turbines zijn vanuit de Deense haven Esbjerg naar het windpark vervoerd. Windparkdirecteur Matthias Haag verklaarde eerder al dat de eerste stroom dit kwartaal nog geleverd gaat worden. De elektriciteitsverbindingen met het vasteland zijn al aangelegd. Windpark Gemini wordt het grootste Nederlandse windpark op zee.
16
KvINL-VAKWIJZER maart 2016
Wind en zon verlichten Amsterdams fietspad Amsterdam heeft een fietspad dat zichzelf verlicht met zonne- en windenergie. Langs het pad staan 42 straatlantaarns die stroom krijgen door nabij geplaatste drijvende zonnepanelen en een miniwindturbine. Het fietspad ligt in het Amsterdamse havengebied en is ontwikkeld door energiebedrijf Eneco en het Havenbedrijf Amsterdam. Met dit zelfvoorzienende systeem spraken ze woensdag 17 februari van ‘een wereldprimeur’. Het systeem verdient zich volgens de initiatiefnemers terug omdat er geen energiekosten zijn. Door de lokale opwekking en lokaal verbruik hoeven geen leidingen en kabels gelegd te worden vanaf het hoofdstroomnet naar de te verlichten openbare ruimte. Fietsers kunnen vanaf het voorjaar met een App het gewenste lichtniveau van de dimbare ledverlichting langs het fietspad bepalen. De ambitie is op den duur het hele havengebied op deze manier te gaan verlichten. Eneco is ook in gesprek met gemeenten over de invoering van duurzame verlichting langs fietspaden.
Basiskennis E
Eenduidige classificatie voor bekabeling vaste installaties in bouwwerken
CPR: nieuwe eisen aan brandveiligheid kabels
Jaarlijks sterven er in Europa vierduizend mensen door brand. Aangezien 90 procent van alle branden plaatsvindt in gebouwen en we daar ook 90 procent van de tijd doorbrengen, heeft de nieuwe Europese wetgeving Construction Products Regulation (CPR) tot doel risico’s tijdens brand in gebouwen te verminderen. CPR zorgt voor eenduidigheid over de classificatie van het brandgedrag van kabels in Europa en dus voor een betere kwaliteitsborging hiervan. Daarmee verlagen we het risico van slachtoffers tijdens brand. Tekst: Edgar Aker, director marketing en business development Draka, Fotografie: Industrie
Construction Products Regulation (CPR) is van toepassing op laagspannings- en middenspanningskabels, maar ook signaal-, data- en glasvezelkabels die zijn geïnstalleerd in vaste elektrotechnische installaties van bouwwerken. Kabels worden geclassificeerd op basis van brandgedrag (reaction to fire). Kabels met de aanduiding fb (functiebehoud – resistance to fire) vallen voorlopig buiten de CPR-classificering. Naar verwachting komt daarvoor in een later stadium een nieuwe Europese norm. Op 10 juli 2015 heeft de Europese Commissie de nieuwe norm EN 50575 (voor kabels die onder CPR vallen) gepubliceerd. In die publicatie was sprake van een ingangsdatum van 1 december
2015. Echter, op 13 november 2015 heeft de Europese Commissie in overleg met CEN-Cenelec een nieuwe ‘date of applicability’ (DOA) gepubliceerd, namelijk 1 juli 2016. De overgangsperiode van een jaar is herbevestigd; deze periode duurt van 1 juli 2016 tot 1 juli 2017. De Europese commissie geeft op deze wijze ook voldoende tijd aan alle EU-landen om CPR voor kabels te implementeren in hun nationale regelgeving. Brandtests Omdat de classificatie en testmethoden veranderen, moeten alle kabelproductfamilies opnieuw brandtests ondergaan volgens de
Brandklasseschema CPR-NEN 8012.
CPR geldt alleen voor het brandgedrag van kabels. Voor de overige kabeleigenschappen blijven de relevante keurmerken van toepassing, zoals het Kema-keur.
Brandklasseschema NEN 8012.
maart 2016 KvINL-VAKWIJZER
17
Een beter kwaliteitsborging van kabels draagt bij aan het verminderen van het risico van slachtoffers door brand.
nieuwe testmethodiek die is vastgelegd in CPR. De brandtests ontlenen hun validiteit aan het werk van de zogenoemde aangemelde instanties (notified bodies). Deze instanties worden aangewezen door de nationale overheden. In Nederland is deze taak ondergebracht bij de Raad voor Accreditatie in Utrecht. In andere landen gebeurt dit op dezelfde wijze. EN 50575 geeft nauwkeurig aan hoe de keuring en inspectie moet worden uitgevoerd. Voor de classificatie onder CPR worden de volgende eigenschappen van de kabel tijdens brand gemeten: brandvoortplanting, rookontwikkeling, zuurgraad van de rookgassen, maar nu ook brandende vallende deeltjes, en vrijgekomen hitte. Aan de hand van de uitkomsten van de tests laten de kabels zich indelen volgens de
nieuwe CPR Euroklassen die gaan gelden voor alle kabels van vaste elektrotechnische installaties in bouwwerken. CPR maakt voor elektrische leidingen onderscheid in de Euroklassen Aca, B1ca, B2ca, Cca, Dca, Eca en Fca (ca staat voor ‘cables’), in analogie met de klassen A t/m F voor bouwproducten. Additioneel zijn rookontwikkeling (s), brandende vallende deeltjes (d) en corrosiviteit/zuurgraad (a) geclassificeerd (tabel 1). Stroomschema’s NEN 8012 Voor de implementatie in Nederland is NEN 8012 (zie kader) opgesteld; de Nederlandse norm voor de keuze van het leidingtype met als doel het beperken van de schade door brand van en via elektrische en glasvezelleidingen. Het aantal classificaties is daarin
NEN 8012 NEN besloot vorig jaar om de in Nederland al langer gehanteerde brandclassificatie NTA 8012 als uitgangspunt te nemen voor een aangepast ontwerp van NEN 8012. Deze nieuwe norm is op 1 december 2015 gepubliceerd en kan worden besteld via www.nen.nl. Aanpassingen die zijn gemaakt ten opzichte van NTA 8012, hebben betrekking op onder andere: de wegingsfactoren bij de risicoanalyse, vervanging van de bezettingsgraadklasse door een indeling voor uitwendige invloeden volgens NEN 1010 (ontruimingsmogelijkheden), toevoeging van de relatie tussen NTA 8012, NEN 1010 en Bouwbesluit 2012, toevoeging omschrijving brand- en rookklassen, toevoeging van criteria met betrekking tot de classificatie van bijkomende corrosiviteit/zuurgraad en vallende brandende deeltjes.
18
KvINL-VAKWIJZER maart 2016
Basiskennis E
Campagne CPR brandveiligheid Tijdens de beurs Elektrotechniek is de Draka-campagne CPR brandveiligheid van start gegaan. Deze campagne heeft tot doel de markt te informeren over de impact van cpr voor kabels. Voor de installatiebranche is het belangrijk om nu alvast antwoord te krijgen op vragen als: wat gaat er voor wie in de bouwketen precies veranderen? Welke kabels vallen onder CPR? En hoe bepaal ik de juiste brandklasse en kabel? Tijdens de informatie-sessies op de beurs toonde Draka concrete voorbeelden van risicosituaties en bijbehorende brandklassen. Voor degenen die deze sessies hebben gemist, op www.draka-cpr.nl is de video van het seminar beschikbaar. De website biedt verder een praktische informatie en tools, zoals het laatste nieuws, veelgestelde vragen en antwoorden en een handige selectiehulp voor het selecteren van de juiste brandklasse en type kabel. Ruim tweehonderd beursbezoekers met CPR-verantwoordelijkheid (fabrikant, groothandel, adviseur, installateur) bijeen tijdens ĂŠĂŠn van de informatie-sessies op Elektrotechniek '15.
beperkt tot vier: B2ca (s1,d1,a1), Cca (s1, d1, a1), Dca (s3, d2, a3) en Eca. In CPR zijn meer dan tweehonderd verschillende classificaties te onderscheiden. Om het systeem in de dagelijkse praktijk bruikbaar te maken, hebben we in Nederland het aantal classificaties beperkt tot vier. In feite hadden we drie klassen en dat worden in de toekomst vier geheel nieuwe klassen. Met de stroomschemaâ&#x20AC;&#x2122;s in NEN 8012, waarin vragen staan over de gebruiksfunctie en risicofactoren, kom je tot de vereiste brandklasse. Om de kabelkeuze voor adviseurs en installateurs eenvoudiger te maken heeft Draka de brandklasse selectiehulp ontwikkeld, gebaseerd op NEN 8012. De kabelfabrikant is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de brandtesten, het opstellen en aanbrengen van de CE-markering en het opstellen en beschikbaar maken van de prestatieverklaring (declaration of performance, DOP). De groothandel/distributeur moet erop toezien dat alle verkochte kabelproducten zijn voorzien van CE-markering en moet ook de prestatieverklaring beschikbaar maken. De adviseur/installateur is verantwoordelijk voor de juiste keuze van de brandklasse en kabel conform NEN 8012. Verder moet de installateur er rekening mee houden dat de keuze in de administratie wordt verantwoord, want men moet kunnen aantonen dat de kabel met de juiste brandclassificatie is toegepast. Brandlaboratorium In de afgelopen dertig jaar heeft Draka vele brandproeven uitgevoerd aan verschillende kabelconstructies en materialen. Dit
geeft ons een goed inzicht over het gedrag bij brand en het correct toepassen en installeren van kabels. De testopstellingen in het brandlaboratorium lenen zich voor proeven aan alle kabeltypes (laagspanningskabels, signaal-, data- en glasvezelkabels, maar ook middenspanningskabels). We verwachten dan ook op tijd, zoals voorgeschreven in EN 50575, de relevante kabels te kunnen voorzien van de juiste CE-markering met de nieuwe CPR-classificatie. Conform de richtlijn mogen we in de toekomst het brandgedrag niet meer op de oude manier indelen. We hebben als fabrikant de verplichting om in de communicatie over brandgedrag, de CPR-voorschriften te volgen. Dat geldt voor alle kabels, dus spanning en data (ook glasvezel) die worden gebruikt in vaste elektrotechnische installaties van bouwwerken. CPR heeft dus geen betrekking op kabels van niet-vaste installaties, zoals stuurstroomkabels die rechtstreeks zijn aangesloten op machines.
maart 2016 KvINL-VAKWIJZER
19
Vragen =
w et en !
E-techniek Vragen
Doorsnede van de nul-geleider bij nieuwe installaties In bestaande 3-faseninstallaties is de doorsnede van de nul-geleider soms kleiner dan de doorsnede van de fase-geleiders in hetzelfde stroomcircuit. Immers, de stroom door de nul-geleider is geringer dan die door de drie afzonderlijke fase-geleiders. In installaties met ‘moderne’ apparaten is dit echter niet het geval en moet de doorsnede gelijk of zelfs groter zijn dan de doorsnede van de fase-geleider. Wat is er dan anders en waarom en wat schrijft NEN 1010: 2015 daarover? Tekst: Anton Kerkhofs De grootte van de stroom door de nul-geleider hangt af van de belasting. Er zijn drie verschillende belastingsituaties te onderscheiden: 1. Symmetrische belasting – stroom sinusvormig In een 3-faseninstallatie met een symmetrische belasting, waarbij de stromen sinusvormig zijn, is de stroom door de nul-geleider nihil. Om die reden wordt bijvoorbeeld, bij het aansluiten van een 3-fasen kortsluitankermotor, zelfs geen nul-geleider toegepast en worden alleen de drie fasen-geleiders (en de beschermingsleiding) toegepast. 2. Asymmetrische belasting – stroom sinusvormig Als de belasting van de afzonderlijke fasen niet gelijk is, is een nul-geleider wel noodzakelijk en voert deze stroom. Opmerking: Als de nul-geleider zou ontbreken of per abuis zou breken, dan wordt de waarde van de 3-fasenspanningen bepaald door de afzonderlijke drie belastingen. Hierdoor kan een ontoelaatbare hoge spanning op sommige 230 V-toestellen komen waardoor deze defect kunnen raken. De grootte van de stroom in de nul-geleider hangt in deze situatie af van de waarde van de stromen in de 3-fasegeleiders, maar zal bij een ohmse belasting niet groter zijn dan de stroom in een fase-geleider.
20
KvINL-VAKWIJZER maart 2016
3. Asymetrische belasting – stroom niet-sinusvormig Moderne toestellen, zoals led-drivers, vertonen geen ohms-gedrag. De stroom die deze toestellen opnemen is daardoor niet-sinusvormig. De stroom is opgebouwd uit een scala aan sinusvormige stromen die een verschillende frequentie hebben; een veelvoud van de grondfrequentie 50 Hz. Ze worden ook wel hogere harmonischen genoemd. NEN 1010: 2015 In elektrische installaties waarbij kan worden verwacht dat er apparaten worden aangesloten waarbij de opgenomen stroom niet-sinusvormig is, mag de doorsnede van de nul-geleider niet kleiner worden gekozen dan de doorsnede van de fasegeleider. Deze eis staat beschreven in NEN 1010: 2015, bepaling 524.2. Het reduceren van de nul-geleider mag nu alleen nog maar gebeuren als bekend is dat de nulstroom beperkt is. In NEN 1010: 2015, bepaling 524.2.1, wordt de doorsnede van de nul-geleider bepaald op basis van de grootte van de waarde van de optelsom van de derde harmonische en oneven veelvouden hiervan, in relatie tot de waarde van de totale stroom. Deze verhouding wordt de totale harmonische vervorming genoemd, ofwel ‘Total harmonic distortion’ (THD), uitgedrukt in procenten. THD = (I3e harmonische + oneven veelvouden) / (Itotaal, inclusief harmonischen) in %. Hoe groter het aandeel derde, negende, vijftiende enzovoort, harmonische stromen, des te groter de stroom door de nul-geleider, des te groter de doorsnede in relatie tot de doorsnede van de drie fase-geleiders. In NEN 1010 staat beschreven dat als de totale harmonische vervorming meer bedraagt dan 33 procent, de doorsnede van de nul-geleider groter moet zijn dan de doorsnede van de fase-geleider.
THD [%]
doorsnede [A]
voorbeeld toepassing
15 – 33
N minimaal gelijk aan L spaarlampen, tl-verlichting
> 33 (zie 524.2.2) AN > AL (zie bijlage 52E) elektronica, pc’s
In NEN 1010 staan in bijlage 52E correctiefactoren beschreven met bijbehorende voorbeelden. Samenvattend: in moderne installaties moet de doorsnede van de nul-geleider minimaal dezelfde doorsnede hebben dan de fase-geleider.
Uit de praktijk
Duurzame technieken dwingen tot een leven lang leren Bouwprocessen zijn sterk aan het veranderen; installaties worden steeds slimmer. En het ziet er naar uit dat deze veranderingen alleen nog maar in een stroomversnelling zullen komen. De nieuwe, duurzame technieken in slimme gebouwen ontwikkelen zich snel en maken voortdurende (bij)scholing van professionals in de installatiesector noodzakelijk. Jonge monteurs die hun opleiding aan het ROC hebben afgerond staan nog maar aan het begin van een (lang) leertraject. Tekst: Mari van Lieshout, Fotografie: Industrie
Europa stimuleert nadrukkelijk de werknemers in de lidstaten om tijdens hun loopbaan te blijven leren. Dit is onder meer vastgelegd in de Europese RES-directive die aanzet tot de grootschalige toepassing van duurzame installatietechnieken. De directive eist tegelijkertijd dat er in elk EU-land een systematiek moet zijn om de werknemers op te leiden zodat zij kennis kunnen nemen van deze duurzame technieken. Onderdeel hiervan is het voortdurend bijscholen om vakkennis up-to-date te houden. Want er verandert veel. Zo is er in de bouw in het algemeen, maar zeker ook in de installatiesector, duidelijk een tendens naar prefabricage waarneembaar. Dit stelt andere eisen aan de competenties van de weknemers binnen de branche. Zij krijgen te maken met samengestelde constructies. BIM wordt uiteraard steeds belangrijker en daarom
werken organisaties als UNETO-VNI, KvINL, Isso en Otib samen om ervoor te zorgen dat de professionals in onze branche nu al volop van geaccrediteerde scholingsmogelijkheden gebruik kunnen maken. Individuele verantwoordelijkheid Zoveel is duidelijk: meer dan ooit zullen professionals in de installatiebranche blijvend moeten worden bijgeschoold om â&#x20AC;&#x2DC;vakfitâ&#x20AC;&#x2122; te zijn voor de toekomst. Wil van Ophem, directeur van KvINL, wijst erop dat de keuze voor voortdurende bijscholing een zaak van persoonlijke afweging is. Van een wettelijke verplichting om een leven lang te leren is geen sprake, benadrukt hij. Er is geen wet die de monteurs in de installatietechniek de plicht oplegt over een
maart 2016 KvINL-VAKWIJZER
21
KvINL beoordeelde al vele tientallen opleidingen De meetlat waarlangs installateurs hun eigen competenties of die van hun medewerkers kunnen leggen wordt feitelijk gevormd door de competentiebeschrijvingen in erkennings- en certificatieregelingen. Hierin zijn per regeling nauwkeurig de vakbekwaamheidseisen en competentiebeschrijvingen vastgelegd. Onderwijs- en exameninstituten in de installatiebranche kunnen een accreditatie krijgen voor opleidingen en examens in duurzame energie. De Nederlandse overheid heeft KvINL aangewezen als accreditatie-instelling. KvINL heeft een uitgebreide lijst beschikbaar van opleidingen en het bijbehorende opleidingsmateriaal, en ook de examens zijn door KvINL beoordeeld. Daarmee is de inhoud van de opleiding en het niveau van de examens geborgd. KvINL heeft inmiddels circa vijftig leertrajecten en onderwijsinstellingen voor acht verschillende disciplines beoordeeld. Specifiek voor werknemers die al in de sector werken worden door professionele opleiders voor verschillende duurzame disciplines leerlijnen en cursussen ontwikkeld. Het aanbod hiervan zal gestaag worden uitgebreid mede op basis van de vraag in de markt. Bedrijven die hun personeel willen laten bijscholen, kunnen ook met door KvINL beoordeelde en geaccrediteerde opleidingsmaterialen cursussen in eigen huis (in company) verzorgen.
diploma te beschikken. Sterker, iedereen zonder enige kwalificaties kan een installatiebedrijf beginnen. ‘Maar de wetgever stelt wel dat het opgeleverde werk minimaal moet voldoen aan Bouwbesluit 2012. En daarmee maakt de wet- en regelgeving de keuze voor continue bijscholing tot een individuele verantwoordelijkheid. Ook met de aanstaande wet Kwaliteitsborging voor het bouwen (WKB) wordt het steeds belangrijker dat professionals in de installatiesector over het vereiste vakmanschap beschikken dat nodig is voor de geavanceerde techniek.’ KvINL is momenteel dan ook druk bezig de huidige systematiek van erkenningsregelingen aan te passen zodat deze naadloos aansluit bij de WKB. De keuze voor een leven lang leren is vooral de keuze om als installatiebedrijf toekomstbestendig te zijn. ‘De keuze is feitelijk: wil je nog meedoen, meepraten en meebeslissen over het ontwerp van een installatie of vind je het prima om enkel de werkzaamheden uit te voeren die anderen voor je hebben bedacht? De ondernemers en hun werknemers in ons vakgebied zullen er niet aan kunnen ontkomen. De verplichting om goed opgeleid te zijn geldt wél voor de installateur die aansluiting wil bij een erkenningsregeling. Hij zal over diploma’s moeten beschikken, omdat het bezit van diploma’s een van de voorwaarden is voor erkenning.’ BuildUpSkills In dit verband participeert Isso ook in andere Europese projecten, zoals BuildUpSkills. Het doel van dit project is, met het oog op de toekomst, het verhogen van de kennis en vaardigheden van vakmensen in de bouw- en installatiesector. Het gaat hier om vakmensen op mbo-niveau die direct betrokken zijn bij de energetische verduurzaming van de gebouwde omgeving. Om ervoor te zorgen dat we in Nederland aan de Europese normen voor het gebruik van herwinbare energie in de gebouwde omgeving kunnen voldoen, heeft Europa het (subsidie)programma BuildUpSkills opgericht. In Nederland werken sinds vijf jaar verschillende partijen uit de onderwijswereld en bouw- en installatiesector samen aan de uitvoering van het programma. Zij hebben voor de bouw-, afbouw-, en installatiesector de beroepen en specialismen in kaart gebracht die betrokken zijn bij de verduurzaming van de gebouwde omgeving. Vervolgens is aan de specialismen het meest actuele cursusaanbod gekoppeld. Verder ontwikkelt BuildUpSkills cursusmateriaal en trainingen. Bijvoorbeeld op het vlak van interdisciplinair vakmanschap. Want het is niet genoeg wanneer een installatie perfect kan worden aangelegd. Het gaat er ook om dat het geheel functioneert binnen de gecalcu-
22
KvINL-VAKWIJZER maart 2016
leerde rendementen. Daarvoor is het nodig dat bouwers en installateurs nauwer gaan samenwerken en verantwoording nemen voor het geheel. Tijdens deze training voeren deelnemers uit de bouw- en installatiewereld samen een groot aantal realistische opdrachten uit. De training kan door heel Nederland in verschillende regio’s gevolgd worden. Als open inschrijving of als kick-off voor een project waarbij bouwers en installateurs nauw moeten samenwerken. Consequenties Heeft de overtuiging dat we ons leven lang zullen moeten blijven leren nog consequenties voor de erkenningsregelingen zoals we die nu kennen? De KvINL-erkenningen zijn nu nog onder meer gekoppeld aan de diploma’s met bewezen competenties van de erkenninghouder of zijn medewerkers. ‘Maar ik durf mijn hand er niet voor in het vuur te steken dat een eenmaal behaald diploma voldoende blijft om tot in lengte van dagen de erkenning te behouden’, zegt Van Ophem. ‘Geen van de erkende bedrijven hoeft zich nu nog zorgen te maken dat de erkenning wel eens afgenomen zou kunnen worden omdat er op het bedrijf te weinig aandacht is voor bijscholing. Tegelijkertijd is het als kwaliteitsorganisatie wel onze verantwoordelijkheid om bovenop de ontwikkelingen te zitten. We zullen voortdurend kritisch beoordelen of het opleidingsniveau nog wel aansluit bij het vakmanschap dat de nieuwe technologische ontwikkelingen vereist.’
Meer informatie www.buildupskills.nl www.kvinl.nl www.qbisnl.nl
Uit de praktijk
Instructieboeken voor zelfstudie en opleiders Een uitkomst voor zelfstudie en opleidingen in duurzame technologie zijn de instructieboeken van Platform Duurzame Technologie (PDT). Voor enkele leerlijnen zijn onder verantwoording van de Centrale Opleidings- en Examencommissie van KvINL eindtermen en examens ontwikkeld. Leren duurt een loopbaan lang: door bijscholing en onderwijs timmert de installatiesector constructief aan de weg met installatiekwaliteit. Door de vaart van technische ontwikkelingen in vooral duurzame energie-installaties, is het meer dan ooit van belang om vakkennis up-to-date te houden. Dat kan onder meer door deze betaalbare instructieboeken. Casussen uit de praktijk De instructieboeken (geschreven op mbo-niveau) gaan over duurzame technieken, waaronder zonne-energie, warmtepompen en ventilatietechniek. Ze bevatten casussen uit de praktijk en zijn gebaseerd op Isso-publicaties. De instructieboeken zijn bedoeld voor installateurs die zich bij willen scholen of zich voor willen bereiden op een geaccrediteerd Cito-examen. Installatiebedrijven kunnen de boeken gebruiken voor een interne technische training. Daarnaast doen de boeken dienst als lesstof voor opleiders (bijvoorbeeld ROC’s).
die te maken hebben met het toepassen van de EPG. De twee instructieboeken (één speciaal voor de woningbouw en één voor de utiliteitsbouw) bevatten de bijbehorende EPG-opnameprotocollen. • Twee instructieboeken over betonkernactivering (BKA). Het basisboek geeft algemene kennis over BKA (kennis in de breedte) en maakt afwegingen bij de keuze voor BKA. Een tweede instructieboek gaat een stap verder en behandelt het selecteren, ontwerpen en integreren van BKA in een totaalconcept met overige installatie-onderdelen. Beide boeken zijn bedoeld voor lerende partijen die betrokken zijn bij het ontwerpproces en/of beslissingsproces van gebouwen. Nadere informatie Kijk voor de digitale inkijkexemplaren in de winkel van www.isso.nl (zoekterm PDT). De inhoudsopgave geeft een goede indruk van de behandelde stof. U kunt ook contact opnemen via verkoop@isso.nl. De instructieboeken zijn mede tot stand gekomen door financiering van Otib.
Negentien onderwerpen Het gaat om negentien instructieboeken. In 2015 zijn alle boeken doorgelicht op actualiteit. Hierdoor zijn een paar uitgaven herschreven en is de serie uitgebreid met vier actuele onderwerpen, te weten: • Twee instructieboeken over de Energie Prestatienorm Gebouwen (EPG). Dit studiemateriaal legt een uitstekende basis voor partijen
Foto: Industrie
maart 2016 KvINL-VAKWIJZER
23
Uitgelicht: Bonarius Bedrijven ‘We zetten fors in op hoogwaardige dienstverlening’
Wie? Renzo van Heusden, adjunct directeur Bonarius Bedrijven Waarom KvINL? ‘In alle geledingen van ons bedrijf zetten we fors in op hoogwaardige dienstverlening. Onze bedrijfsprocessen moeten de klant de zekerheid bieden dat hun installaties altijd ongestoord en veilig functioneren. De KvINL-erkenning bewijst dat we dat kunnen waarmaken.’ Onderneming ‘Onze core business is het onderhoud van ruim 140.000 cv- en warmwatertoestellen in opdracht wooncorporaties en vastgoedbeheerders. We werken vanuit vestigingen in Zwanenburg, Den Haag en Soest en hebben tegen de tweehonderd medewerkers in dienst. Bonarius is vooral actief in de regio Amsterdam, Midden-Nederland en de westelijke Randstad.’
24
KvINL-VAKWIJZER maart 2016
Onderscheidend ‘We hebben samen met Intergas een innovatief en geavanceerd systeem voor beheer op afstand ontwikkeld, Bonarius op Afstand (BOA). Dagelijkse versturen de ketels duizenden data naar onze server. Met de analyse van die gegevens weet ons onderhoudsteam precies wat voor onderhoud op welk moment nodig is om de ketel in optimale conditie te houden. En het werkt. Het aantal storingen is fors omlaag gebracht.’ Opzienbarend ‘We zijn onlangs met woningcorporatie Rochdale een voor de sector unieke overeenkomst aangegaan. De komende achttien jaar gaan we alle 24.000 individuele rookgasafvoeren, cv- en ww-toestellen van de corporatie onderhouden en vervangen.’