ALICE JETTEN
Nummer /55
Samenstelling en vormgeving: Luc Dinnissen (www.studiods.nl) Drukwerk: DPN Rikken Print Nijmegen Papier: Limestone (Fedrigoni Papers) Met dank aan Alice Jetten, Noelle Aarts en Bob Wisselink
Dit boek verschijnt ter gelegenheid van de tentoonstelling Schadenfreude van Alice Jetten, gehouden op 19 en 20 oktober 2019 in de KunstKapel Notre Dame des Arts te Ubbergen en samengesteld door Luc Dinnissen. Dit boek is gedrukt in een 1e oplage van 55 genummerde en gesigneerde exemplaren. Š Alice Jetten, 2019
ALICE JETTEN
van Schade naar Freude
van rechtsboven’, zegt Alice. ‘Ze komen vanzelf en op het moment dat ik de woorden hoor en neerschrijf is het werk af; de muze vliegt verder en Alice wordt ‘wakker’.’
Er gaat een handzwaan voorbij, Het zwarte spaghetti-kwartet,
‘Het heeft waarlijk met het ego te maken’, poneert ze.
Roeptoeterende koralen. Een greep uit de teksten die Alice Jetten
Om te kunnen werken moet Alice haar eigen afwezigheid
meegeeft aan haar tekeningen. Vaak lezen zij als gedichten
organiseren. ‘Het maken van het werk heeft helemaal niets
en versterken zij de surrealistische of dadaïstische sfeer van
met mij als persoon van doen; het is overgave.’
de ogenschijnlijk lichtvoetige tekeningen. Timing is daarbij van cruciaal belang; het komt erop aan Alice Jetten’s werk komt voort uit sombere en ongeruste
het juiste moment te herkennen en toe te laten. Dat is
gevoelens. Het liefst zou zij ‘Donkere Duistere Kunst’
altijd een ingewikkeld proces; elke keer opnieuw moeten de
maken, maar dat lukt haar niet. Het werk laat altijd een
voorwaarden er zijn om uiteindelijk tot een werk te kunnen
zekere lichtheid, een kwinkslag of een soms onbegrijpelijke
komen.
gedachtesprong zien. Dat lijkt strijdig met haar misantropie en pessimisme. Alice’s kunstenaarschap is de transformator
Alice vertelt verder: ‘Zelf een mens zijn, maar de mensen niet
van de Schade naar de Freude.
begrijpen - er zelfs vaak angst voor hebben - schaamte voelen voor je menszijn. Maar desondanks via de kunst willen
We ontmoeten in haar werk, met veelal dunne, klare lijnen
communiceren met diezelfde medemens’. Deze spagaat vindt
en subtiele kleuren, schepselen die voorheen nog niet
ze een lastige bijwerking van haar kunstenaarschap.
bestonden: half mens half niet-mens – half mens half plant – zelfs half mens half ding. Alice beschouwt al haar werken
Haar bijna volcontinue inspiratie staat in directe verbinding
als zelfportretten. Wie goed kijkt, ziet dat de personages
met haar diepe gevoeligheid. Altijd alert. Zo alert dat ze van
nooit lachen. Integendeel, ze zien er ernstig uit, gelaten,
kinds af aan een slechte slaper is. ‘Mijn compassie die mij
melancholisch.
wakker houdt, geldt met name de niet-menselijke wezens: dieren, bomen, planten, rivieren, lucht, dingen, stenen, gras,
Alice Jetten ziet een overeenkomst tussen haar kunst en die
de laatste witte neushoorn’.
van de oude Egyptenaren; zij werkt evenmin met perspectief en ook bij haar gaan mens en dier in veel gevallen als één
‘Er zijn daarnaast zoveel interessante vragen en kwesties!
creatuur door het leven. En evenals de oude Egyptenaren stelt
Ik wil vrij zijn om zoveel mogelijk aannames ter discussie
zij het dier boven de mens.
te kunnen stellen. Zo komt het dat ik aan een stuk door geïnspireerd ben en dus niet slaap. De rebel in mij – de
Om haar muze te lokken moet Alice Jetten een sfeer van
verschilligheid – het mij voortdurend van alles afvragen – het
terloopsheid creëren. Alleen en passant laat haar muze zich
onvermogen – dat houdt mij wel wakker’.
verleiden tot een meestal kort bezoek aan de kunstenaar. Het lukt Alice niet om te werken met dure materialen; dat houdt
Ver weg van de mensenmassa’s, op het meestal stille
de muze van haar weg.
platteland, in direct contact met de natuur maakt Alice Jetten haar kunst. Die geeft een fascinerende inkijk in een
De terloopsheid geeft ruimte aan het mysterie. Door stil te
volstrekt unieke, wonderlandelijke binnenwereld.
zijn en te luisteren komt het werk naar haar toe. Daarna, ergens aan het einde van het proces komt de tekst die het
Noelle Aarts | Bob Wisselink
werk voor haar duidt. ‘Die woorden komen ergens
Beek Ubbergen/Appeltern, oktober 2019
Zo hijs ik mijzelf naar buiten. De sneeuwpop die ik maak zakt voorover voorover voorover en valt dan o, zaligheid van het einde, op de aarde.
Het verzamelen van gesnoeide takken. Het keren der compostbergen. Het vegen van de betegelde zones. Het kijken naar het wachten van de ponees. Het beluisteren van het mussengeluid in de rietkraag. Naar de wind over het water kijken. Naar bovengewerkte aarde van woeldieren egaliseren. Naar het roepen van de buizerds luisteren. De auto een paar meter verplaatsen. Zoveel mogelijk zuurstof inademen. Een pluis verwijderen uit de wimpers. Een kikker ontmoeten bij de achterdeur. Ongerust zijn met betrekking tot het melkkleurachtige water in het broekenbos.
Er was weer regen voorspeld die niet kwam. Men deed een yogadans onder een notenboom. Daarbij werd men gadegeslagen door negen nijlganzen, enkele mezen, twee spechten, vijf ponees, talloze vliegen, mieren, torren, vier futen, een egel en massa’s kurkdroog struweel. Men had een doorn in het oog die er vanzelf uitkwam, droomde men.
Hoe de storm het regenwater uit de ton gooit. De bewegingen van de vogels. Het wapperende sneeuwklokjeskleed. De molensteengelijke vermoeidheid die de wind in mijn geest, in mijn lichaam aanricht.
Ik maakte een wandeling om medestanders te ontmoeten in de stiltestrijd, maar er was niemand thuis. De stieren sliepen onder de bomen aan de Maas. Ik zei: ‘Ik ben verdrietig en uitgeput van de herrie’. Ik zei: ‘Betover mij, verander mij in een stenen paard dat ergens, omgeven door stilte en ondoordringbare struweligheden, als een huis staat – mos in de oren, ogenmos op de ziel’.
Ik hoop wel dat het stil is in de dood.
Ik wilde niets uitvoeren. Ik las een paar oude werkboeken. Er namen vissers plaats aan het wiel. Ik bezocht virtueel het werk van anderen. De droogte regeerde overal. En de warmte. En de aankondiging van nog meer tropische warmte benam mij de slaap. En daarom kon ik niets uitvoeren.
De zon schijnt. Er zijn ontelbare hoeveelheden geel. Het is verdrietabsorberend geel. Een kleur die zelfs de vooraankondiging van een sombere gedachte opblaast. ‘s Nachts speelt het ganzenorkest. Voorzichtig halen wij adem. Al het geel is naar de maan gevlogen en zij bulkt ervan als een grapefruit, een boterbloem, een eidooier.
Zo lees ik elke dag de kleine paarden, lees de wolken en de wind; zo lees ik in de spiegel mijn eigen gezicht, de tekens die mijn lichaam geeft, zo lees ik mijn familie, mijn geliefde, de planten, ik lees de planten en het meer en de bomen en het gras, ik lees, ik lees, ik lees...