9 minute read

1.1 De tijd waarin Jezus leefde

Next Article
1 Jezus Christus

1 Jezus Christus

Je leert:

• wie er aan de macht waren in de tijd dat Jezus leefde,

• waar Jezus geleefd heeft en waar de gebeurtenissen uit zijn leven zich afspeelden,

• hoe we aan de verhalen over Jezus zijn gekomen.

1 Om te beginnen - Wat weet jij van Jezus?

Deze paragraaf gaat over Jezus Christus.

Wat weet je al van hem? Kies het goede antwoord.

Jezus leefde in de 1e eeuw | 6e eeuw | 8e eeuw

Jezus werd geboren in Rome | Bethlehem | Jeruzalem

Jezus reisde met zijn leerlingen door het land dat nu Italië | India | Israël heet.

Jezus was een christen | jood | moslim

De godsdienst waarin Jezus een centrale rol speelt, is het christendom | het jodendom | de islam

Het christendom

Het christendom is de grootste wereldgodsdienst met de meeste aanhangers over de hele wereld. Het christendom is ook het meest verspreid over de wereld en heeft in veel landen zijn sporen nagelaten.

Het christendom ontstond ongeveer 2000 jaar geleden Deze religie heeft alles te maken met Jezus van Nazaret. Jezus werd geboren in het joodse land Palestina, een gebied in het Midden-Oosten dat we nu Israël noemen. Jezus werd gezien als een rabbi, dat is een leraar in de joodse godsdienst. Hij werd rond het jaar 30 in Jeruzalem gekruisigd. De latere volgelingen van Jezus noemden hem Christus. Dat betekent ‘messias’ of ‘gezalfde’. Van dat woord zijn de woorden christenen en christendom afgeleid.

2 In welke tijd leefde Jezus?

Als je het leven van Jezus wilt begrijpen, moet je weten hoe zijn tijd eruit zag. Wat weet je al? Kies het goede antwoord.

Jezus leefde in het Frankische | Romeinse | Arabische rijk.

Dat rijk bestond van 1000 | 500 | 250 voor Christus, tot 1000 | 500 | 250 na Christus.

Het centrum van dat rijk was Istanbul | Jeruzalem | Rome.

Het land waar Jezus geleefd heeft, was onderdeel van dat rijk. Dat land heette in die tijd Alexandrië | Gallië | Palestina gebied bestuurd door:

De tijd waarin Jezus leefde

In de tijd waarin Jezus leefde, hadden de Romeinen een machtig rijk opgebouwd. Vanuit de hoofdstad Rome regeerden ze over een gigantisch rijk rond de Middellandse Zee. Een van de uithoeken van dat rijk was Palestina.

Om een gebied dat zo groot is goed te regeren, heb je veel soldaten en ambtenaren nodig. Ambtenaren zijn mensen die bijvoorbeeld de belasting regelen. De Romeinen hadden hier een slim systeem voor. De volkeren die zij veroverd hadden, mochten vaak hun eigen ambtenaren, koningen, en soms zelfs hun eigen soldaten houden. Dat mocht dan onder twee voorwaarden:

1 Het veroverde volk moest belasting betalen aan de Romeinen.

2 Het veroverde volk moest de Romeinse keizer als god accepteren. Voor de Romeinen was de keizer namelijk een soort god.

In de tijd van Jezus waren er verschillende machthebbers in Palestina:

• de Romeinse gouverneur Pontius Pilatus. Hij was namens de Romeinse keizer de baas over heel Palestina;

Het joodse land in in de tijd van Jezus.

• de joodse koning Herodes. Hij was niet erg geliefd bij de joodse bevolking;

• de hogepriesters van de Hoge Raad. Deze hoogste joodse rechtbank in Jeruzalem hield zich vooral bezig met godsdienstige zaken en had veel gezag onder de joodse gelovigen.

3 Het Romeinse rijk

Op de kaart zie je hoe uitgebreid het Romeinse rijk was in de tijd dat Jezus leefde. Beantwoord de vragen om een idee te krijgen hoe groot het Romeinse rijk was.

Gebruik eventueel Google Maps. Vink wel aan dat je voetganger bent.

a Waar liggen de volgende plaatsen/landen? Trek een lijn naar de goede plaatsen op de kaart. • Nederland

• Rome

• Palestina

Middellandse Zee

Romeinse rijk b Zoek op hoeveel kilometer het is van Rome naar Jeruzalem in Palestina. c Gemiddeld loopt een mens 5 km per uur. d Een paard rent 50 km per uur gemiddeld (ervan uitgaande dat het paard om het uur vervangen wordt).

Hoe lang doet een leger erover om vanuit Rome naar Palestina te gaan?

Hoe snel kan een dringende boodschap van Palestina in Rome zijn?

4 En nu jij - Zeggenschap a Wie heeft de meeste zeggenschap over jou?

De Romeinen hadden de macht in Palestina, dat wil zeggen dat zij konden bepalen wat mensen wel en niet mochten doen. Veel joden in Palestina waren daar niet blij mee. Dat is vrij normaal; veel mensen vinden het niet leuk als iemand anders je vertelt wat je wel en wat je niet mag doen.

Hoe zit het met jou? Beantwoord de volgende vragen.

Zet onderstaande mensen in de volgorde van 1 naar 5. Nummer 1 heeft de meeste zeggenschap over jou, nummer 5 de minste.

Leraar / Lerares

Familie

De politie

Ouders/Verzorgers

Jij zelf b Vind jij het ook vervelend als een vreemde iets over jou te zeggen heeft? Of snap je het wel dat je nog niet alles zelf mag beslissen?

Leg je antwoord uit in één of twee zinnen.

1.2 Het leven van Jezus Je leert:

• dat de vier evangeliën in de Bijbel vertellen over het leven van Jezus,

• dat in de Bijbel twee verhalen staan over de geboorte van Jezus,

• wie er met Jezus meereisden door het joodse land.

5 Om te beginnen - Overlevering

Als je een verhaal doorvertelt, wat gebeurt er dan mee? Dat ga je in deze opdracht uitproberen.

De docent vertelt op de gang een kort verhaaltje aan leerling nr. 1. Daarna komt de docent de klas weer binnen en kiest leerling nr. 2. Deze leerling gaat naar de gang en leerling nr. 1 vertelt hem of haar zo goed mogelijk het verhaal van de docent na. Daarna gaat leerling nr. 1 weer de klas in en wijst leerling nr. 3 aan. Deze gaat naar de gang en luistert naar het verhaal van leerling nr. 2. Herhaal dit zo vaak als de docent zegt. Aan het einde komt de laatste leerling binnen en die vertelt hardop het verhaal aan de klas. Tot slot vertelt de docent het oorspronkelijke verhaal.

Luister goed naar beide verhalen. Beantwoord de vragen.

a Wat zijn de twee grootste verschillen tussen het beginverhaal en het eindverhaal?

2.

b Wat zijn de twee grootste overeenkomsten tussen het beginverhaal en het eindverhaal?

c Wat zou deze opdracht met de verhalen over Jezus te maken kunnen hebben?

Evangeliën

De verhalen over het leven van Jezus kennen we dankzij het heilige boek van de christenen, de Bijbel. Die verhalen zijn via overlevering in de Bijbel gekomen. Toen Jezus rondreisde en vertelde over zijn ideeën, reisden er veel mensen met hem mee. Veel leerlingen vertelden na de dood van Jezus over wat hij zei en deed. Sommigen van hen schreven die verhalen ook op. Uiteindelijk zijn vier van die beschrijvingen van het leven van Jezus in de Bijbel gekomen, namelijk die van Matteüs, Lucas, Marcus en Johannes. Hun verhalen over het leven van Jezus heten de evangeliën. Het woord evangelie betekent letterlijk 'goed nieuws' of 'blijde boodschap'. Het is goed nieuws, omdat christenen geloven dat zij dankzij Jezus weer bij God kunnen komen.

Geboorte van Jezus

Alleen Matteüs en Lucas vertellen in hun evangelie over de geboorte van Jezus, met allerlei opvallende gebeurtenissen daaromheen. Allebei doen ze dat op hun eigen manier en hun verhalen verschillen behoorlijk van elkaar.

Lucas vertelt over de geboorte van Jezus

1 In Nazaret wonen Jozef en Maria, zijn aanstaande vrouw. Op een dag verschijnt er een engel aan Maria en zegt: Je zult zwanger worden en een zoon krijgen die je Jezus moet noemen.

2 Negen maanden later laat de Romeinse keizer Augustus een volkstelling houden, waarbij Jozef en Maria zich moeten laten registreren in Betlehem.

3 Daar aangekomen merkt Maria dat ze op het punt van bevallen staat, maar ze kunnen nergens een gastenverblijf vinden.

4 Die nacht bevalt Maria van haar eerstgeboren zoon. Ze wikkelt hem in een doek en legt hem in een kribbe, een voederbak voor dieren.

5 Niet ver daarvandaan, in het open veld buiten de stad, brengen herders de nacht door en houden de wacht bij hun kudde.

6 Plotseling verschijnt er bij hen een engel van God. De herders worden bang, maar de engel stelt hen gerust en zegt dat hij goed nieuws heeft.

7 Dat goede nieuws is dat die nacht in Betlehem voor hen een redder is geboren, de messias. De herders kunnen het pasgeboren kind vinden in een kribbe.

8 Als de engel weer is weggegaan, besluiten de herders naar Betlehem te gaan om met eigen ogen te zien wat daar gebeurd is.

9 De herders vinden Jozef en Maria bij de kribbe waarin het kind ligt. Als ze dat zien, vertellen ze wat de engel daarover gezegd heeft.

10 Acht dagen later wordt het jongetje volgens de joodse regels besneden en krijgt dan de naam Jezus.

Matteüs vertelt over de geboorte van Jezus

1 Jozef en Maria wonen in Betlehem in de provincie Judea. Ze hebben al plannen om te trouwen als Maria plotseling in verwachting blijkt te zijn.

2 In een droom verschijnt een engel aan Jozef, die zegt dat hij Maria niet moet verstoten, want zij is zwanger door de Heilige Geest.

3 Jozef doet wat de engel heeft gezegd. Hij neemt Maria bij zich in huis en als ze bevalt van een zoon, geeft hij hem de naam Jezus.

4 Er komen wijzen uit het oosten naar Jeruzalem, op zoek naar de pasgeboren koning van de Joden. Door een opgaande ster weten zij dat die geboren is.

5 Herodes, koning in Jeruzalem, laat navraag doen bij priesters en geleerden waar die 'nieuwe koning der Joden' is geboren.

6 De priesters lezen in de joodse geschriften (de Tenach) dat de 'messias' geboren zal worden in Betlehem.

7 Herodes stuurt daarop de wijzen naar Betlehem. Hij geeft ze opdracht om hem te laten weten wat ze daar aantreffen.

8 De wijzen gaan met die opdracht naar Betlehem. De ster gaat voor hen uit en blijft stilstaan boven het huis waar het kind is.

9 Blij gaan de wijzen het huis binnen. Daar zien ze de moeder met het kind. Uit eerbied geven ze het kind geschenken: goud, wierook en mirre.

10 In een droom worden de wijzen gewaarschuwd om niet terug te gaan naar Herodes, dus nemen ze een andere weg naar huis.

11 Herodes begrijpt dat de wijzen hem hebben bedrogen. Hij beveelt dat alle jongetjes van twee jaar en jonger gedood moeten worden.

12 Een engel waarschuwt Jozef dat hij met Maria en Jezus moet vluchten naar Egypte. Later, als Herodes dood is, keren Jozef, Maria en Jezus terug en gaan ze wonen in Nazaret in Galilea.

6 De kerststal

a In de kersttijd staat in of bij veel kerken een kerststal. In de kerststal op de foto zie je dingen terug die Matteüs vertelt en dingen die Lucas vertelt. Maar je ziet ook dingen die niet in hun verhalen staan.

Vergelijk de twee geboorteverhalen over Jezus met elkaar. Doe dat samen met je buurman of -vrouw. Leerling A leest het geboorteverhaal van Lucas nog een keer, leerling B het geboorteverhaal van Matteüs.

Overleg samen of het in het verhaal van Matteüs staat of in het verhaal van Lucas, of dat het in geen van beide verhalen staat. Vul de matrix in. Lucas Matteüs Geen

• Een stal

• Een kribbe

• Pasgeboren Jezus

• b Zijn er nog meer verschillen tussen de geboorteverhalen van Lucas en Matteüs?

Het gaat om verschillen die je niet in de kerststal terugziet.

Bekijk het filmpje over de geboorte van Jezus

Jezus trekt door het land

Over de jeugd van Jezus wordt niet veel verteld in de Bijbel. Vader Jozef was timmerman en misschien is Jezus bij hem in de leer geweest. Jezus is dertig jaar als hij uit Nazaret vertrekt om drie jaar lang als rabbi door het land te trekken. Tijdens deze reis ontmoet hij veel mensen en gebeuren er allerlei dingen. Door zijn woorden en daden krijgt hij veel reacties van mensen. Sommigen zien hem als een bijzonder mens die ze graag willen volgen. Er is één vaste kern van twaalf trouwe volgelingen. Veel van hen kwamen uit Galilea, een groot deel van hen is visser. Deze twaalf mannen worden de twaalf discipelen genoemd.

De twaalf discipelen

Het woord discipel betekent letterlijk: leerling. Jezus heeft een vaste groep van twaalf discipelen om zich heen. De twaalf discipelen worden ook apostelen (uitgezondenen) genoemd, omdat ze van Jezus de opdracht hebben gekregen om zijn ideeën overal te gaan vertellen. Drie apostelen worden het meest genoemd in de evangeliën: Simon en de broers Jakobus en Johannes. Simon krijgt van Jezus de naam Petrus. Dat betekent rots. Petrus wordt een belangrijke leider binnen het christendom.

7 Apostelen

Je ziet hier de afbeeldingen van de drie apostelen Jakobus, Johannes en Simon Petrus. Elke apostel draagt een voorwerp dat kenmerkend voor hem is. Lees de beschrijvingen van deze drie apostelen.

Jakobus

Jakobus is van oorsprong visser in Galilea. Na de opstanding van Jezus gaat hij het evangelie verkondigen tot in Santiago de Compostella in het Noord-Westen van Spanje. Een pelgrimsstaf en een schelp op de hoed verwijzen hiernaar.

Johannes

Johannes is de jongere broer van Jakobus. Hij is waarschijnlijk de schrijver van het evangelie van Johannes. Daarom wordt hij vaak afgebeeld met een boek en schrijfmateriaal.

Simon Petrus

Ook Simon is een visser uit Galilea. Jezus noemt hem Petrus en zegt dat hij hem de sleutels van het 'koninkrijk der hemelen' zal geven.

Zet bij elke afbeelding de naam van de apostel.

This article is from: