ODBM anne mei the fotoreportage vergane glorie achtergrond vergeet me niet Antropologisch Tijdschrift | jaargang 22 | nummer 2
Colofon Onafhankelijk antropologisch tijdschrift Cul is verbonden aan de afdeling Culturele Antropologie en Ontwikkelingsociologie van de Universiteit van Amsterdam. Hoofdredactie Sacha Tijmstra Redactiechef Dunya Veenhof Acquisitie Ernst Spaans, AnneGoaitske Breteler Hoofd Beeldredactie Lotje van den Dungen Beeldredactie Jip van Steenis, Bob van Helden Hoofd Eindredactie Leonie de Waard Eindredactie Chris Hellwig, Lisanne Hekman Lay-out Phyllis Meyjes Penningmeester Peer van Tetterode Reiscoördinator Nina Rijnierse Website Mark Middel Cover Lotje van den Dungen, Bob van Helden en Jip van Steenis Illustratie themalogo’s Jasmijn de Nood Dank aan Maaike Bijlefeld, Camiel de Bruin, Kiri de Bruin, Iris Muller, Ruben Sibon, Anne Mei The, Reinigingsdienst gemeente Purmerend Drukkerij Stetyco Oplage 630 ISSN: 18760309 Tijdschrift Cul is altijd op zoek naar nieuw schrijftalent. De redactie heeft het recht bijdragen in te korten of te weigeren. Voor informatie en advertentiemogelijkheden mail naar redactie@tijdschriftcul.nl Tijdschrift Cul Nieuwe Achtergracht 166 1018 WV Amsterdam e-mail: redactie@tijdschrijftcul.nl www.tijdschriftcul.nl
Wat als ... Alles vergaat. De mens wordt soms dagelijks met de neus op dat feit gedrukt en ik ben daar geen uitzondering op. Van mijn basilicumplantje Bas dat na 10 maanden (!) nu toch echt dreigt te verpieteren (door bladluizen, ik was het niet), tot mijn opa die het leven twee jaar geleden moest verruilen voor mijn oma daar boven in de hemel. Het artikel van Ruben Sibon over ouderdom zette me aan het denken: hij zei dat het goed is om na te denken over wat je bereikt wilt hebben als je later oud bent. Want dat is ook waar ik bang voor ben: het duistere, eeuwig achtervolgende ‘wat als’, twee woorden die afzonderlijk doodgewoontjes zijn, maar samen heel groots en meeslepend. Het is een thema wat onder mijn generatie erg leeft: het leven vergaat, dus leef je dromen, leef vandaag, je leeft maar een keer (YOLO) en ga op avontuur. Het is een levensfilosofie die ik ook na probeer te leven, soms door werkelijk ‘op avontuur te gaan’ en andere keren door te bedenken wat ik allemaal wil doen, terwijl ik daar in bed lijstjes van maak. Dat het een trend is, betekent echter niet dat het daardoor minder waar is en dat is wellicht een les die we allemaal kunnen leren van deze Cul: alles vergaat. Dus leef je dromen. En zo past deze editorial haast op Pinterest. Met deze Cul proberen we onze lezers een kijkje te laten nemen in de wereld van vroeger, van ouderdom, van leegstand en een slecht geheugen. In de column over Kosovo, wat een pareltje blijkt te zijn om echt bezocht te hebben voor je dood gaat (ik bedoel maar), gaat het over de relatie tussen heden en verleden. Ouderdom vind je, zoals ik al zei, in het artikel van Ruben Sibon. Onze beeldredactie heeft daarnaast wederom weer gezorgd voor een prachtige beeldreportage van leegstaande attractieparken die de vergane glorie uiterst goed illustreren. Tot slot vind je vergeten bijvoorbeeld in het artikel over collectieve rouw en herinnering van Bob. Hopelijk zal deze Cul je inspireren het verleden niet te vergeten en niet te vergeten te leven voordat je vergaat. En met een beetje geluk van het geheugen blijft deze Cul je bij. Sacha Tijmstra
Inhoudsopgave 4
Redactie in beeld Vergeten en vergaan
Column 5 Religie in Nederland: vergane glorie of rijzende ster?
Column 24 Vergeten oorlog, vergeten landen Op de bank met... 26 Anne Mei The
Achtergrond 6 Vergeet me niet
28
Student in beeld David Tammes
Column 8 Wat van ver komt
Mario Rutten 30 Dixit
Culinair 9 Overdaad vergaat niet
Kwakiutl 32 Agenda
Achtergrond 10 Van nationale helden tot moordenaars
34
Berichten uit het veld Geloof in je vak
Column 12 Vergane (liefdes) glorie Articul 13 De kunst van het vergaan Reportage 14 Mark als vuilnisman 16
Column Over Albanees erfgoed
Het Land van Ooit: zie pagina 17
Beeldreportage 17 Vergane glorie Essay 22 Het ouderdomsproces
Tijdschrift Cul
3
Redactie in beeld Mijn oppaskinderen stelden laatst voor om te gaan Wiien. Mariokart! “Leuk! Op de GameCube is het alleen wel leuker”, zei ik. “GameCube? Wat is dat?”, reageerden ze. Er ging een schok door mijn lichaam. De meest legendarische, sublieme spelcomputer van Nintendo die ooit heeft bestaan? Onbekend? Waar gaat dat heen.. Bob, beeldredacteur
Dit is mijn lieve zeehond waar ik al sinds mijn eerste levensdag mee slaap. Hij heeft geen naam, gewoon zeehond en hij komt uit Pieterburen. Hij is inmiddels al een aantal keer ‘gemaakt’, vergaan als hij is, maar ik zal hem nooit vergeten als ik slapen ga. Nina, reiscoördinator
Urenlang heb ik mijn vingers kapot gespeeld op mijn GameBoy. Vastgelijmd zat ik er aan. Dan ben ik meestal toch blij dat mijn pubertijd mij heeft losgeweekt. En soms betrap ik mezelf op het neuriën van het Super Mario deuntje. Chris, eindredacteur
Mijns inziens bevinden we ons in een tijd waarin “vergeten en vergane” dingen een nieuwe kans krijgen. De LP, het baardje, kleding en muziekstijlen uit vervlogen tijden; door velen van ons worden deze op het moment weer aanbeden. Is er sprake van een hang naar het verleden? Ernst, acquisitie
Sinds kort woon ik in het bejaardenhuis aan de Plantage Middenlaan. Een huis gevuld met scootmobiels, rollators, pantoffels en pampers. Grijs geworden mensen strompelen door de verwarmde gangen. Vergeten en vergaan past bij de treurigheid van een half verlaten verzorgingshuis, maar ook bij het schrille contrast tussen jong en oud. Anne- Goaitske, acquisitie
Bijna twee weken geleden hoorde ik dat ik een stukje mocht schrijven voor Redactie in Beeld. ‘Dat ga ik niet vergeten’, dacht ik. Helaas vergat ik het, zoals bij mij vaker gebeurt, wel. Gelukkig heb ik lieve collega’s die me nog even waarschuwden voor de deadline. Lisanne, eindredacteur
4
Tijdschrift Cul
Religie in Nederland: vergane glorie of rijzende ster? Over de leegloop van de kerk en nieuwe manieren van geloven Tekst: Nina Rijnierse / Beeld: Jip van Steenis Een paar weken geleden zat ik met mijn hele familie in de kerkbanken. Het was Allerzielen, de dag waarop in de westerse rooms-katholieke traditie overledenen herdacht worden. Mijn opa is dit jaar tien jaar geleden overleden, en mijn oma is nog steeds gelovig. Uit respect voor haar en mijn opa gingen we daarom met zijn allen een uur lang luisteren naar onder andere het laatste avondmaal van Jezus. Wat voor anderen misschien een normale aangelegenheid leek, was voor ons best wel bijzonder. Alle kinderen van mijn oma zijn namelijk in hun pubertijd gestopt met het bezoeken van de kerk. Voor veel van mijn familieleden was het dan ook tien jaar geleden dat ze voor het laatst op deze plek waren geweest. Om me heen kijkend viel het me op dat ouderen sterk in de meerderheid waren. Deze dag leek een bevestiging van iets dat ik al eerder gehoord had: de kerk loopt leeg. Ook de priester was zeker ouder dan zeventig en de misdienaren waren geen jonkies, maar volwassen mannen. Daarnaast vertelde mijn oma dat er vroeger drie diensten waren op zondagochtend, en nu nog maar één. In Nederland heeft de kerk zichtbaar ingeboet aan gezag: in de media zijn prominente leden steeds vaker het mikpunt van kritiek. Dit heeft deels te maken met het feit dat sommige vooraanstaande kerkgangers tegen het homohuwelijk zijn. Ook het steeds terugkomende nieuws over kindermisbruik speelt een rol. Wetenschappers schrijven de leegloop onder andere toe aan de opkomst van het rationalisme en toename van welvaart en sociale zekerheid in de afgelopen eeuwen. Het lijkt alsof het geloof zoals veel van onze opa’s en oma’s het kenden in Nederland verdwijnt; verdwijnt hiermee dan ook langzamerhand alle religie uit het leven van hun (klein)kinderen? Geloven mensen nu nergens meer in en zijn ze helemaal niet meer met
Column
religie bezig? Dat lijkt niet het geval te zijn. Allereerst kan tegen bovenstaande bewering worden ingebracht dat Nederland niet geheel ongelovig is geworden: er loopt nog altijd een bible belt vanaf het westen van Overijssel tot in Zeeland. Hier wonen relatief veel bevindelijk gereformeerden, ofwel orthodoxe protestanten. In de bible belt is minder te merken van de leegloop; hier zitten de kerken vooralsnog gewoon vol. Daarnaast is er een interessant wereldwijd fenomeen dat ook in Nederland heel snel terrein wint: pinkstergemeenten. Dit zijn grote gemeenschappen rondom één of een paar personen, die als doel hebben zoveel mogelijk leden te verwerven (vaak via social media of televisiediensten) om zo het geloof te verspreiden. Ook bracht de komst van immigranten de afgelopen tientallen jaren veel religies en gelovigen met zich mee. Daarnaast is duidelijk merkbaar dat het publieke debat in Nederland vaak gaat over geloven en op welke manier dit gedaan zou moeten worden. Er zijn hevige discussies over radicalisering van de Islam of weigering van inenting tegen ziektes omwille van religieuze waarden. Vragen over vrede, vrijheid van meningsuiting en democratie worden niet zelden verbonden aan religie. Echter, het valt niet te ontkennen dat ik (bijna) geen religieuze mensen in mijn vriendenkring heb. Zelf heb ik daardoor het gevoel dat het aantal gelovigen is afgenomen. Tenminste, zo lijkt het toch? Of geloven we nu op andere manieren? Alle vrouwen die de Victoria’s Secret Angels op Instagram volgen en hun dagelijkse portie speltbrood eten, geven ook zin aan het leven en hebben hierbij bepaalde rituelen ontwikkeld. En mannen die lid zijn van Hells Angels, naar Ajax gaan, of lid zijn van een studentenvereniging bepalen op die manier hun identiteit. Hiërarchie speelt hierbij een grote rol, evenals bij het christelijke geloof. In dat opzicht geloven we dus nog steeds in een bepaalde levenswijze en in ‘iemand’. Dit opgeteld bij het groot aantal aanhangers van pinksterkerken en andere religieuze groepen en het feit dat men er niet voor terugdeinst hierover hun mening te uiten, geeft aan dat mensen in Nederland, hoewel de kerk van vroeger misschien aan glorie heeft afgedaan, nog steeds volop bezig zijn met religie. ◊ Tijdschrift Cul
5
Achtergrond
Vergeet me niet Over verlies, collectief rouwen en de kracht om niet te vergeten
Verlies is een naar, raar, maar waar begrip. Om en nabij de 160.000 mensen sterven per dag. Iedereen is dan ook wel eens met verlies in aanraking gekomen. Wanneer een geliefde sterft, heeft dit vaak sterke invloed op de mensen die achterblijven. Aan deze mensen wordt vaak steun geleverd uit een solidariteitsprincipe. Soms strekt deze steun zich zo ver uit, dat het hele land rouwt. Sommige mensen zeggen dat je iemand persoonlijk moet kennen, voordat je echt om diegene kunt rouwen. Maar is dat wel zo? Een vrij recente gebeurtenis bewijst het tegendeel. Tekst & Beeld: Bob van Helden
6
Tijdschrift Cul
Verlies is een naar, raar, maar waar begrip Deel van ons 17 juli 2014: de dag dat 298 personen de dood vonden. De mensen, waarvan 196 Nederlanders, zijn slachtoffer van de crash van vlucht MH17. Het vliegtuig werd boven Oost-Oekraïne hoogstwaarschijnlijk neergeschoten. Dagen van rouw volgden, velen waren in shock. Hoe heeft zoiets kunnen gebeuren? Wie heeft deze onschuldige mensen van ‘ons’ afgepakt? Een zee van bloemen vormde zich op Schiphol en via de sociale media werd veelvuldig medeleven betuigd. Dit geeft aan dat er sprake was van collectieve rouw. Veel mensen in Nederland voelden zich verbonden met de slachtoffers, ze werden allemaal gezien als één van ons. Dit terwijl de meesten de slachtoffers niet direct kenden. Wel was de kans groot dat je iemand via via kende, Nederland is tenslotte een klein land. Maar in hoeverre voel je je werkelijk verbonden met een persoon die je nog nooit in je leven hebt gezien? Antropoloog en politicoloog Benedict Anderson beschrijft in zijn boek Imagined Communities hoe natiestaten gezien kunnen worden als verbeelde gemeenschappen. Volgens Anderson voelen mensen zich binnen een natie verbonden met hun landgenoten, terwijl ze de meeste van hen nooit zullen kennen of tegenkomen. De Nederlandse natie kan ook gezien worden als een verbeelde gemeenschap. Bij de ramp van de MH17 kwam dit naar voren. In een indrukwekkende rouwstoet kwamen de lichamen op 23 juli ‘thuis’ in Nederland. Rijen met mensen waren gevormd langs de snelwegen om ze te verwelkomen. Sommigen vragen zich af hoe lang het collectief rouwen om de MH17-slachtoffers stand zal houden. Een enkeling noemt het een hype, een tijdelijk fenomeen dat van de ene op de andere dag in aandacht af kan nemen. Collectieve hysterie Schrijver Arnon Grunberg beschreef dat het lijkt alsof de tragedie wordt ingezet om een collectieve identiteit te bevorderen. Grunberg geeft aan dat collectieve rouw een paradoxaal begrip is, omdat rouw een individueel proces is. Dat rouwen individueel is, zal ik niet ontkennen. Eenieder verwerkt op eigen wijze een verlies. Het probleem met de stelling van Grunberg is echter dat hij ervan uitgaat dat men niet echt collectief kan rouwen. De vele herdenkingen en samenkomsten omtrent de MH17-ramp bewijzen het tegendeel. Collectief rouwen is wel degelijk mogelijk. Zoals Rutte tijdens de Nationale Herdenking zei: “…als de dood plotseling zo massaal, zo dichtbij komt, houden mensen elkaar vast”. Ik denk dat de uiteindelijke kern van het collectieve rouwen ligt bij het feit dat de dood zo
onverwachts dichtbij kwam dat velen gedacht zullen hebben: het had mijn geliefden net zo goed kunnen overkomen. Het is begrijpelijk dat wanneer binnen een land, op één moment zo veel mensen uit het leven worden gerukt, men rouwt. Het is niet vreemd dat men schrikt, dat men huilt, dat men elkaar vasthoudt. Het is niet raar dat er massaal wordt gerouwd. Als Grunberg, een BN’er, komt te overlijden, zal dit hoogstwaarschijnlijk in het nieuws komen. Hij zal op voorpagina’s verschijnen, en veel Nederlanders zullen rouwen om het verlies van een groot schrijver. Dat is dan toch ook vrij collectief ? De kracht om niet te vergeten Verlies kan zorgen voor het besef dat mensen sterfelijk zijn. Wanneer iemand sterft, ontstaat er bij nabestaanden dan ook vaak angst voor de dood. Ook de vrees om te vergeten hoe iemand er precies uitzag, hoe iemand rook of hoe iemand lachte, kan ontstaan. Zelf zou ik het uiteraard verschrikkelijk vinden als ik vergeten zou worden, wanneer ik er niet meer ben. Mensen hanteren verschillende manieren om er voor te zorgen dat ze een nabestaande niet zullen vergeten en dat de herinnering aan hun geliefde niet zal vergaan. Dit kan zowel op individueel als collectief niveau plaatsvinden. Individueel zijn het veelal foto’s die het geheugen van de nabestaanden ondersteunen. Zo heeft mijn moeder een foto van haar overleden ouders naast haar bed staan. Ze vindt het fijn om er naar te kijken en zich zo te herinneren hoe het vroeger was, te denken aan alle mooie dingen die ze met hen heeft meegemaakt. Collectief gezien zijn het onder andere dagen van Nationale Rouw en standbeelden die slachtoffers als het ware ‘in leven houden’. Daarnaast zijn er zogenaamde ‘anonieme graven’. Dit zijn graven waar lichamen van anonieme soldaten in liggen. Aangezien veel mensen die in de strijd sneuvelen nooit terug naar huis kunnen worden gebracht, is dit een plek voor nabestaanden om de overledenen te herdenken. Rouwen kan dus zowel een individueel als collectief proces zijn. Omdat de vliegtuigramp van de MH17 zoveel onschuldige slachtoffers op één moment veroorzaakte, sloeg het in heel Nederland (en de rest van de wereld) in als een bom. Verlies is een naar, raar, maar waar begrip. Als nabestaande sta je vrij machteloos. Je kunt enkel proberen om de geliefden niet te vergeten, zodat de gedachte aan hen niet zal vergaan. Alleen of samen kun je proberen iemand of meerdere personen in leven te houden, in gedachte, in woorden. Zo kan je ze dicht bij je houden, terwijl ze toch zo ver weg zijn, opdat je deze nooit zult vergeten. ◊ Tijdschrift Cul
7
Column
Wat van ver komt Tekst en beeld: Chris Hellwig Om mij heen wordt gefotografeerd alsof het een lieve lust is. In toenemende mate weten de kinderen van generatie Z een iPhone van hun ouders los te peuteren en beginnen plaatjes te schieten alsof het Japanners zijn. Deze amateurfotografen documenteren het liefst het exceptionele en het charmante van het leven, altijd en overal, want alleen een constante stroom van publicaties houdt de kijkbuiskindertjes geboeid. Fotografie is een gemakkelijke manier om tegelijkertijd bevestigd te worden in jouw uniciteit én in gemeenschappelijke interesses. Je maakt jezelf bijzonder door iets bijzonders aan jouw identiteit toe te voegen. Hoe doe je dit? Met een momentopname. Door jouw persoonlijke keuze om dit ogenblik vast te leggen, eigen je het toe. Dit kan omdat jij de énige bent die op dat tijdsstip, op dat eiland de zon ziet opkomen bijvoorbeeld. Een foto is het somatiseren, het tastbaar maken, van die specifieke ervaring. Deze foto gebruik je om je identiteit te vormen op het moment dat je de foto laat zien aan anderen. Het is net zoiets als het kiezen van je lievelingskleur, of het beslissen over welk eten je meeneemt naar het kerstdiner. Dit is de discriminerende kracht van een foto in relatie tot identiteit. Het gemeenschappelijke aspect komt naar voren zodra mensen blijk geven van waardering, opdat gedeelde interesses bevestigd worden. Zo maak je vrienden. Je kan met foto’s alle kanten op, van selfies tot Putins fotofraude, van esthetische kunst tot nieuwsreportages. De kant die ik op wil, is de kant van ‘exotische’ kiekjes. Zijn deze puur en alleen vanwege het genot van reizen of is er ook een gevoel van nostalgie te bespeuren? Luchtvaartmaatschappijen, airconditioning en koelkasten hebben het nemen van foto’s op exotische plekken
gemakkelijker en aantrekkelijker gemaakt. Zo zit je na twee uurtjes en voor tweehonderd euro al met je melkflessen in een all-in resort op Mallorca, plaatjes te schieten van je sangria. Die technologische ontwikkelingen hebben dus tot een tijdruimtecompressie geleid, waardoor exotische oorden steeds dichterbij kwamen. Maar er is meer aan de hand dan dit. Amateurfotografen zijn actief op zoek naar taferelen die in het alledaagse leven niet voorkomen. Hieruit volgt een identiteit als wereldburger, luxueus vakantieganger of internationaal ondernemer. Deze begeerte naar het exotische loopt samen met een nostalgisch gevoel. Wij willen ons identificeren met beelden die anders, daarom exotisch, en dus bijzonder zijn. Deze identificatie met het buitengewone komt enerzijds voort uit de perceptie van onze hedendaagse samenleving als roemloos en als vergane glorie. Anderzijds komt het uit het romantische idee voort dat exotische oorden een afspiegeling zijn van onze eigen samenleving, maar dan in een eerder stadium van ontwikkeling. Het ‘toen alles nog beter was’ van onze samenleving zou door het ‘nu’ van exotische plekken worden verbeeld. Deze evolutionistische opvatting komt uit de social development theory en verklaart exotisme door middel van nostalgie. Mensen hopen een authenticiteit te vangen die zij in hun eigen samenleving niet meer kunnen vinden. De gemakkelijkste manier om een stukje hiervan mee naar huis te nemen, is om het vast te leggen. Dus blijven we foto’s maken op gekke, mooie en bijzondere plekken. Spoedig zullen alle hoekjes van de wereld afgebeeld zijn en moeten we maar weer foto’s gaan maken van onze blote billen op het kopieerapparaat, want daar heb ik nou een nostalgisch gevoel naar. ◊
Je kan met foto’s alle kanten op, van selfies tot Putins fotofraude, van esthetische kunst tot nieuwsreportages
8
Tijdschrift Cul
Culinair
Overdaad vergaat niet
Tekst: Peer van Tetterode / Beeld: Lotje van den Dungen Vraatzucht betekent in essentie dat het voedsel dat er is, nooit genoeg is en dat er dus gezocht moet worden naar een grotere hoeveelheid. Het lijkt een mannending te zijn dat soms wordt gemanifesteerd in potlatch-achtige vreetfestijnen. Vaak hebben we het hier over vleesgerelateerde gerechten. Een hoge vleesconsumptie wordt dikwijls geassocieerd met het mannelijk geslacht. Het is ook mogelijk dat we spreken over een westerse kwaal. Denk aan het hoge percentage mensen in Europa en de VS dat lijdt aan obesitas. Toch stijgt ook in opkomende economische reuzen als China en Brazilië de vleesproductie en -consumptie gestaag. Flink wat Australische ranches worden de laatste jaren bijvoorbeeld opgekocht door Chinese entrepreneurs met importgras voor exportkoeien. Genoeg eetlezen (à la Remco Campert) over de betere schranspartij dus. Graag bespreek ik twee gerechten die er blijk van geven dat overdaad een wederkerend thema is in de menselijke geschiedenis. In het Romeinse rijk waren grote diners van rijke patriciërsfamilies zeer gebruikelijk. Trimalchio, een voormalig slaaf die multimiljonair is geworden rond de eerste eeuw, stond bekend om zijn excessieve diners. Tussen de gangen door konden de gasten hun teennagels laten knippen door slaven die niet zo veel geluk hadden als Trimalchio, hun strot schoon frunniken met een geparfumeerde pauwenveer of giechelend weg strompelen naar het vomitorium (de publieke overgeefruimte). Het beruchtste gerecht waar het anekdoteboek Satyricon melding van maakt, is de Porcus Traianus, vernoemd naar het Trojaanse Paard. Men neme een rund gevuld met lam, gevuld met varken, gevuld met haan, gevuld met kip, gevuld met een lijster. Het
liefst staand geserveerd en tegelijkertijd met zwanen geboetseerd van varkensvlees. Degene die denkt dat een dusdanig vreemde overdaad behoort tot de klassieke canon, moet ik helaas teleurstellen. Zelfs in een tijd van globalisering waarin we vaak genoeg geconfronteerd worden met voedselbanken en hongerende kinderen levend in ‘ver-van-onsbed-shows’, staan exorbitante voedselhopen te springen om aandacht. De Canadese Youtubehit Epic Meal Time is een lichtend voorbeeld. In deze serie laat een viertal mannen zien hoe een degelijk vreetfestijn in elkaar gezet moet worden. Voor geïnteresseerden raad ik de aflevering ‘Fast Food Lasagna’ aan. Dit exquise hoogstandje bestaat uit vijftien Big Macs, vijftien ‘Baconaters’, vijftien ‘Teen Burgers’, gefrituurde uienringen, grote plakken kaas, en heel veel bacon. Tussen de lagen door vloeit een rijkelijke tomatensaus met nog meer vlees en Jack Daniels. Zowel antropologen als dieetcoaches tasten in het duister. Zijn deze hopen voedsel manifestaties van afscheidende smaak, zoals Bourdieu dat beschreef in zijn ‘la Distinction’? De Romeinse upper class wilde de gasten verbluffen met een diner dat liet zien hoeveel slaven de gastheer wel niet in de keuken kon laten werken om gehele beesten te laten uithollen. In het geval van Epic Meal Time laat deze distinctie door voedsel echter naar zich raden. Zijn deze Canadezen wellicht voedselstrijders tegen de gezondheidshype? Mocht ik u culinair geïnspireerd hebben: Bon appétit! ◊ Tijdschrift Cul
9
Van nationale helden tot moordenaars Tekst & Beeld: Anne-Goitkste Breteler
10
Tijdschrift Cul
Stoere jongens, die walvisvaarders. Alleen echte Nederlandse helden durven er op uit te trekken om het grootste zoogdier ter wereld te vangen. Echter, dit is het idee dat in de Nederlandse samenleving van zeventig jaar geleden speelde. Inmiddels is het tij gekeerd. De walvisvaarders die net na de Tweede Wereldoorlog meehielpen aan de wederopbouw van de Nederlandse economie worden anno nu gezien als barbaars, zelfs als moordenaars.
Achtergrond De helden van vandaag zijn de milieuactivisten die tegen walvisvaart protesteren. Dit resulteert in een betekenisverandering van de collectieve mening over de walvisvaart. Ongetwijfeld heeft dit ook weer invloed op de oudwalvisvaarders, maar hun verhaal wordt nooit verteld. Een korte geschiedenis Na de Tweede Wereldoorlog was er in Nederland een groot gebrek aan oliën en vetten. De oplossing voor dit tekort aan specifieke levensmiddelen werd gezocht aan de andere kant van de wereld, en gevonden in de walvis. Via Amsterdam, Trinidad en Kaapstad stak men over naar de Poolgebieden, waar op walvissen gejaagd kon worden. In diezelfde periode was er in het Noorden van Friesland een tekort aan banen. Jonge knapen konden slechts tijdelijk werk vinden als timmerman of boerenknecht en dit leverde hen niet veel op. Dus toen de walvisvaart opnieuw werd gelegaliseerd in 1946, bood dit uitkomst aan vele werkzoekende Friese jongens. Met het gevolg dat 330.000 reusachtige schepsels binnen dertig jaar werden verwerkt in margarine, smeerolie, kunstmest, veevoer en schoonheidsproducten. Het succes van de walvisvaart was niet van lange duur. Financieel gezien leverde de walvisvaart de Nederlandse industrie rond 1964 niet genoeg op. De overbevissing leidde bijna tot uitroeiing van de diersoort. Wat deed de walvisvaart met de jonge Friese mannen? Was er tijdens de periode van de Nederlandse walvisvaart sprake van een ‘schuldgevoel’?
De antwoorden waren uiteenlopend, maar verantwoordelijk voelden ze zich niet. Alle vier de mannen werkten aan boord van het verwerkingsschip. Dus de walvissen die aan boord kwamen, waren al gedood. Nauwelijks kwam het voor dat er een walvis vlakbij het moederschip werd geharpoeneerd. Een indrukwekkend schouwspel moet het zijn geweest, wanneer deze zeldzaamheid zich voor deed. Drie van de vier geïnterviewde walvisvaarders vertelden me dat ze zo nu en dan medelijden met de walvissen hadden. Toch weerhield deze gedachte de walvisvaarders er niet van om nogmaals mee te gaan op reis. Ook wilde ik graag weten hoe de oud-walvisvaarders stonden tegenover de kritische blik die tegenwoordig wordt geworpen op de walvisvaart. Zij beantwoordden deze vraag unaniem met: tegenwoordig leven we in een andere tijd dan vijftig jaar geleden. Er was niemand van de walvisvaarders die er toen over nadacht dat de walvissen misschien ‘op’ zouden raken. Iedereen was bezig met hard werken om veel geld te verdienen. Bij één oud-walvisvaarder bemerkte ik een vorm van schaamte. Hij vertelde mij over zijn baan als conciërge op een school. Deze baan kreeg hij een paar jaar nadat hij mee was geweest op een walvisvaart. Eens kreeg hij de taak om een poster van Greenpeace op te hangen. Op die poster was afgebeeld hoe een Japans schip een gedode walvis naar binnen sleept. ‘Ik haw doe mar net sein dat ik ek mei west bin op walfiskfeart’ (ik heb toen maar niet gezegd dat ik ook mee was geweest op walvisvaart). Wat kan het snel veranderen. De nationale helden van de naoorlogse wederopbouw worden beschouwd als moordenaars door milieubewegingen. Op televisie worden in plaats van beelden van de majestueuze Willem Barendsz, gruwelijke shots weergegeven van de Japanners die de walvissen met hun harpoenen schieten. De walvisvaarders zelf lijken er niet zo mee bezig te zijn, maar toch speelt de betekenisverandering van de walvisjacht onderhuids een rol. Zo wordt er niet altijd openlijk gesproken over de periode van walvisvaart. Aangezien ik niet bevooroordeeld was ten opzichte van de walvisjacht, kreeg ik vele verhalen te horen over het leven als walvisvaarder. In mijn gesprekken bemerkte ik dat er dan wel graag gesproken wordt over deze tijd. Dan worden de oudwalvisvaarders nog eens herinnerd aan de periode waarin ze veel aanzien hadden en waarin hun werk gewaardeerd werd. Helaas krijgen ze niet vaak de kans om te mijmeren in een nostalgisch verlangen. Tegenwoordig worden deze gedachtes namelijk ruw verstoord door de afschrikwekkende beelden van bloederige walvissen die de milieuactivisten maar wat graag naar voren brengen. ◊
niemand dacht er toen over na dat de walvissen misschien op zouden raken
Van status naar zonde Na zeven maanden walvisvaart kwamen de Friese mannen heel wat rijker terug, zeker voor een periode waarin werkeloosheid heerste. Bij thuiskomst stond naast de familie ook een brommerverkoper klaar om de harde werkers te verwelkomen. Er werden grote uitgaven gedaan: van drank tot aan een nieuw huis. Binnen de dorpen werd opgekeken naar de mannen die hard hadden gewerkt en daar ook evenredig aan verdienden. ‘Ik hie ieniens in hiel soad nije freonen’ (ik had ineens heel veel nieuwe vrienden). De walvisvaarders speelden hierop in door hun baarden te laten groeien, zodat ze er nog ‘wilder’ uitzagen. Tegenwoordig wordt de walvisvaart gezien als iets barbaars en onmenselijks. Dit komt naar voren bijvoorbeeld in het programma Sea Shepherd waarbij gefilmd wordt hoe milieuactivisten Japanners in hun walvisvaart tegenhouden. Deze serie geeft walvisvaarders weer als slechte mensen die geen gevoel hebben voor milieu en dierenleed. Tijdens mijn onderzoek vroeg ik aan de oud-walvisvaarders of zij last hadden van hun geweten omtrent het slachten van walvissen.
Tijdschrift Cul
11
Column
Vergane (liefdes)glorie
Tekst & Beeld: Iris Muller In de laatste editie van de Cul van vorig jaar sloot ik mijn column af met de woorden: ‘Want alleen wanneer onze lichamen daadwerkelijk contact maken zullen we weten of het ware liefde is of slechts een illusie die wij beiden zo hartstochtelijk in stand houden.’ Ik was hevig verliefd op de broer van mijn Colombiaanse beste vriendinnetje en skypte destijds elke dag met hem, maar in het ‘echt’ had ik hem nog nooit ontmoet. Voor mijn onderzoek zou ik naar Colombia gaan die zomer en nu kan ik enkel stilstaan bij onze eerste ontmoeting en denken: waar is het fout gegaan? Het antwoord op die vraag is eigenlijk vrij simpel: ik ging niet naar Colombia voor hem, maar voor mijn onderzoek. Nadat ik drie smoorverliefde dagen met hem had doorgebracht, zette ik mijn eerste voet in het Hare Krishna klooster waar ik zou gaan wonen om onderzoek te doen naar de cultivering van identiteit en het Zelf. In eerste instantie dacht ik dat onderzoek doen en een relatie hebben prima met elkaar te combineren waren. Later kwam ik achter het simpele gegeven dat je zelf ook verandert wanneer je als antropologe in een klooster gaat wonen als non. Steeds meer realiseerde ik me hoe groot het verschil was dat in zo een korte tijd tussen onze twee realiteitsbelevingen kwam te staan. Hoe meer mijn onderzoek vorderde, hoe verder ik van hem kwam te staan. Drie en een halve maand in het klooster gingen voorbij.
12
Tijdschrift Cul
De absolute afstand in kilometers was kleiner dan dat het ooit geweest was (24 kilometer in plaats van een oceaan over), maar de afstand tussen ons als personen was onoverbrugbaar: ik stond elke dag om vier uur ’s ochtends Hare Krishna voor het altaar te zingen en hij was dan nog op een feestje met zijn vrienden. En terwijl ik in tuinen kruiden plantte, reed hij heel Bogota door voor castings. Wanneer ik dan even vrij nam van mijn kloosterleven en hem voor een dag opzocht, was het moeilijk te herstellen wat ooit zo mooi begonnen was: een prachtig liefdesverhaal dat deed dromen van een happy ending. Nu terug in Nederland staan mijn laatste bevindingen op papier. Over hoe we ons aanpassen aan de nieuwe ideeën en geloven die binnen een groep gecreëerd en in stand gehouden worden. Hoe we onze habitus aanpassen op basis van lichamelijke veranderingen en intentionele en emotionele verschuivingen die we aangeleerd krijgen door diezelfde groep. En hoe we uiteindelijk altijd veranderen op basis van de sociale omgeving waarin we ons verkeren. Drie maanden was ik een non geweest, had ik meegedaan met elk denkbeeldig ritueel en handeling en had ik mijn liefde opzij gezet voor mijn toenmalige realiteit. Echter, verkerende in mijn sociale Nederlandse omgeving lijkt hij opeens weer heel dichtbij. Nu kan ik enkel vol nostalgie terugdenken aan onze vergane (liefdes)gloriedagen en me afvragen of er nog hoop is op echte liefde. ◊
Articul
Kunst van het vergaan Tekst & Beeld: Dunya Veenhof Een nonnetje wenkt me terwijl ik in een klein kerkje in Rome sta. Langzaam loop ik achter haar aan. Ik kom terecht in de kelder, bij een grote zware deur bezet met schedels. Zijn die echt? Langzaam opent ze de deur. Vanuit de deuropening kijk ik een diepe ruimte in en recht voor me hangt de meest lugubere kroonluchter die ik ooit gezien heb. Ik werp een blik op de ruimte; werkelijk alles in deze kamer is gemaakt van botten. Ik voelde me alsof ik in een griezelige passage uit Harry Potter was beland, maar dit is mij echt overkomen. In Rome kun je meerdere kerken vinden waarin monniken kelderkamers hebben versierd met botten. Het meest bekende voorbeeld is de Kapucijnenkerk, de Santa Maria della Concezione dei Cappuccini. Het is de meest letterlijke uitvoering van de memento mori-boodschap uit de 17e eeuw: gedenk te sterven. Het leven kan nog zo goed zijn, iedereen overlijdt en dan is iedereen gelijk. De botten staan voor de kale anonimiteit van de dood die onontkoombaar is. Tegenwoordig werken ook kunstenaars met menselijke resten, wat onvermijdelijk verbonden is met de dood. De bekende kunstenaar Damien Hirst zoekt de grenzen op van de hedendaagse kunst. Het duurste kunstwerk ooit is door hem gemaakt. For the Love of God is een met 8.601 diamanten bezet platina afgietsel van een negentiende-eeuwse schedel, die tot veel controverse heeft geleid. De schedel symboliseert hoeveel geld mensen willen uitgeven om de dood tegen te houden, terwijl dit onmogelijk is. Hirst werkt graag met de dood. Hij conserveerde een haai, liet een koe wegrotten en maakt mandala’s van vlinders, omdat hun korte levensduur symbool staat voor vergankelijkheid. Hirst maakt, zoals de Katholieke monniken, gebruik van de memento moriboodschap: hij wil dat mensen zich beseffen dat ze sterfelijk zijn. Zijn kunst is conceptueel: hij gebruikt shockerende objecten,
die niet direct te associëren zijn met kunst, om zijn boodschap duidelijk te maken. In de nieuwe permanente tentoonstelling van Body Worlds: the Happiness Project zorgt plastinatie voor vereeuwiging van hele lichamen, in plaats van alleen botten. Dr. Gunther von Hagen kan lichamen als het ware plastificeren, waardoor kadavers met spieren, organen en zenuwen tentoongesteld kunnen worden. In deze tentoonstelling staat niet zozeer het bewust maken van sterfelijkheid centraal. Het gaat hier om een levensechte weergave van de anatomie van het menselijk lichaam. Waar Hirst en de Katholieke monniken de nadruk leggen op het besef van de dood, draait het bij Body Worlds om het effect van geluk op lichaam en ziel in het leven. De geplastineerde lichamen worden verkocht, maar niet als kunst. De tentoonstelling draait namelijk volledig om de wetenschap. Toch gaat het ook om sensatie bij de tentoonstelling. Mensen bezoeken niet alleen de tentoonstelling voor de interesse in het menselijk lichaam, maar sommigen ook vanwege een soort angst en fascinatie voor de dode lichamen. Terwijl kunstenaars hun best doen om zich door middel van kunst te vereeuwigen, is dat niet voor iedereen weggelegd. De menselijke resten waaruit de kunstwerken bestaan hebben misschien eeuwige roem, de donoren zijn anoniem. Alhoewel kunstthema’s continu aan verandering onderhevig zijn, blijft de dood terugkeren. Het gebruik van menselijke resten is een macabere manier om dit te illustreren. Hoewel de botten in het kleine kerkje mij eerst bang maakte, bleef ik geïnteresseerd kijken. De kunst van menselijke resten wekt dezelfde gevoelens op als die voor de dood: in de eerste instantie angstaanjagend, maar eigenlijk ook fascinerend. ◊ Tijdschrift Cul
13
Reportage
Mark als vuilnisman Op een koude decemberdag meldde ik me eigen om zeven uur ‘s ochtends bij de reinigingsdienst van de gemeente Purmerend. De kantine zat vol met een twintigtal opgewekte mannen, aan wie verteld werd dat ik een dagje kwam meelopen omdat ik een werkstukkie voor school moest schrijven. Ik kreeg een hessie en een paar handschoenen. Mijn werkschoenen werden goedgekeurd en ik was klaar om een dag door het leven te gaan als vuilnisman, of beter gezegd: als gemeentelijke reinigingsambtenaar of milieuwerker. Ik wilde het beroep beschrijven vanuit het perspectief van de vuilnisman zelf. Dat het vuilnis wordt opgehaald is zo alledaags geworden, dat we er ons niet meer bewust van zijn dat elke dag mensen zich het schompes werken om de straten schoon te houden. Ik vroeg me daarom af of vuilnisman een beroep van vergane glorie is. Tekst: Mark Middel Idioot of vakman? ‘Vroeger werden idioten kolenwerker of vuilnisman, nu moet je je school afmaken voor dit beroep’, zegt de 59-jarige Richard met een plat Amsterdams accent. Ik sta achterop de vuilniswagen met deze man, die al 35 jaar in het vak zat. Hij is trots op zijn beroep. ‘Ik zie me eigen niet tussen vier muren’, schreeuwt hij terwijl de vuilniswagen inmiddels met een noodgang was gaan rijden. Het werk maakt je fit, is gevarieerd en het contact met de collega’s is vermakelijk. En de stank? Daar wen je aan, behalve dan aan rottend vlees in de zomer. Door de zon gaat de inhoud van de containers broeien en dan ruik je volgens Richard de geur van de dood. Het bewijs dat je je school af moet maken voor dit beroep is de dertig jaar jongere chauffeur Marvin. De bouwfraude zorgde voor weinig werk binnen die sector, waardoor hij overstapte naar de gemeentelijke reinigingsdienst. Dat ging echter niet zomaar. Het uitzendbureau betaalde zijn vrachtwagenrijbewijs, dat zo’n €4500,- kostte, waarna hij drie jaar bij hen onder contract stond. Na het behalen van een kast vol diploma’s en certificaten (voor elk soort afval is een ander
14
Tijdschrift Cul
diploma vereist) kocht de gemeente zijn contract af en kwam hij in vaste dienst. Marvin nuanceerde de eisen door te stellen dat al die diploma’s en een vrachtwagenrijbewijs nog geen “hogere raketwiskunde” zijn, maar toch: zonder een schooldiploma kan je het vergeten. Hij is tevreden met het werk vanwege het goede salaris (zo’n €1800,- netto per maand), de vele vrije dagen (50-60 tegenover 25 in de bouw) en omdat hij ’s middags al vroeg thuis is zonder fysiek kapot te zijn. Dit was in de bouw wel anders. ‘Vrijdagmiddag is het altijd chauffeurtje pijpen voor de nieuweling’, zegt Marvin met een verwachtingsvolle glimlach op zijn gezicht. ‘Traditie’, voegt Richard er bloedserieus aan toe. Ik voelde aan dat dit een test was, dat ze wilden weten wat voor vlees ze in de kuip hadden. De rest van de dag ging er geen uur voorbij zonder dat ik op de een of andere manier getest werd. Gek genoeg kwam ik door alle tests heen, totdat Marvin en Richard erachter kwamen dat ik oorspronkelijk uit het hoge noorden kom. ‘Ik zei toch dat het geen Amsterdammer was. Het is een boertje!’, riep Richard door de vrachtwagencabine. Onmiddellijk pakte ik mijn Ajax Clubcard uit mijn zak en bleek Richard blij verrast. Om negen uur waren we terug voor de
Het vuilnismannenjargon: Laaie = het deponeren van afval in de vuilniswagen. Een boertje = een ieder die niet (oorspronkelijk) uit Amsterdam komt. Een kakkerlak = een supporter van de voetbalclub Feyenoord, of beter gezegd: eigenlijk elke Rotterdammer. Een takkerukker = een scheldwoord waarvan de betekenis onduidelijk is gebleven. Een zoutsnuiver = een plagend koosnaampje voor iemand die de zoutwagen heeft gereden. Een poot = iemand die hunkert naar de mannenliefde.
eerste pauze in de kantine. Stomverbaasd deelde Richard met iedereen die het wilde horen zijn ontdekking: ‘Hij is een boertje en ze vader een kakkerlak, maar hij heb een clubcard van Ajax’. Vanaf dat moment waarschuwde Richard mij voor elke grap van Marvin en voelde ik me enigszins geaccepteerd. Ik had de rite de passage doorstaan. ’Onze homoseksuelen’ Na de pauze veranderde de sfeer. Richard minderde met zijn ellenlange monologen over het werk en de alledaagse gespreksonderwerpen kwamen aan bod. Het ouwehoeren begon: over voetbal, vrouwen en over wat je zoal met een vrouw kan doen. Enkele collega’s hadden mij in de vroege morgen al ingefluisterd dat Richard een eersteklas babbelkont was, maar nu werd ook duidelijk dat hij geen blad voor de mond nam. Ik kreeg een ongevraagde les in nieuwe scheldwoorden, zoals: “takkerukker” en “ouwe zoutsnuiver”. Het geouwehoer wisselde echter ook af met serieuze gesprekken over IS, moslims en Marokkanen. De ene discriminerende opmerking volgde na de andere, het populisme vierde hoogtij. Hoe grover Richards opmerkingen waren, hoe harder hij zei dat ik dat maar in mijn boekie moest noteren. Wat ik echter in mijn boekie noteerde was de onderliggende nuance die beide heren onbewust uitspraken. Zo hard en generaliserend als er over criminele Marokkanen gesproken kon worden, zo genuanceerd en relativerend werd er gesproken over bijvoorbeeld de beschamende geschiedenis van het Nederlandse slavernijverleden. Blijkbaar is het uitspreken van grove leuzen niet equivalent aan onderliggend racistisch gedachtegoed, maar meer een ondoordachte uitingsvorm. Al snel ging het gesprek weer over het andere geslacht. Na de zoveelste voorbijlopende dame beoordeeld te hebben, vroeg ik aan Richard en Marvin of de mannenliefde wel geaccepteerd werd in deze wereld. Nog voordat ik de vraag gesteld had, antwoordde Richard: ‘Iedereen mot met ze poten van onze poten
afblijven! Het zijn onze homoseksuelen!’. Maar ze moeten zich niet nichterig gedragen, dat doen hetero’s immers ook niet. Onderlinge solidariteit Om twaalf uur hielden we de tweede pauze van de dag, met op de vrijdagmiddag frituur op het menu. De jongeren zaten aan een eigen tafel, evenals de ‘ouwe zeikerds’ en de zwijgende mannen van de kaartclub. Zodra we weer in de vuilniswagen zaten, begonnen Marvin en Richard over hun collega’s te roddelen als een stel pubermeisjes. Aan de andere kant was er tijdens het werk grote saamhorigheid onderling. Zodra er meer grofvuil op de straat lag dan dat twee mensen aankonden, sprong Marvin zonder twijfel uit de wagen om ons te helpen. Eenmaal in de auto volgden de anekdotes elkaar op, maar als er een bocht ingeslagen werd, werd messcherp aangegeven of de dode hoek vrij was. Daarnaast waren ze zich ook bewust van hun machtige positie: als zij demonstreren, ontstaat er maatschappelijke onrust. Als het vuilnis niet opgehaald wordt dan zouden de kleine muisjes die ’s nachts in de Purmerendse keukens als kruimeldief fungeren, uitgroeien tot een kolonie ratten. Aan het einde van de dag was ik kapot, maar voldaan. Ik had tot mijn verbazing echt lol in het werk gehad, al nuanceerde Richard dat: ‘Alles wat je voor één dag doet is leuk, jongen’. Het manoeuvreren van de vuilniswagen door de woonwijken, het behalen van de vele diploma’s en de trots die mijn twee collega’s uitstraalden, illustreerden dat het geen beroep van vergane glorie is. Het gekanker en gezanik op elkaar en anderen bleek uiteindelijk meer een bezigheidstherapie, dan dat ze daadwerkelijk elkaar de hersens wilden inslaan. Na een dag vol machogedrag raakte ik aan het einde van de dag ontroerd. Richard scheurde een vuilniszak open, pakte het brood eruit en gooide dat in het water voor de eendjes. Voor even staarden we in stilte met zijn drieën naar de hongerige eendjes die het brood oppeuzelden. ◊ Tijdschrift Cul
15
Column
Over Albanees erfgoed en hoe de Nederlander daar anders mee omgaat tekst & beeld: Jip van Steenis In het zuiden van Albanië ligt het kasteelstadje Gjirokastër. Het kasteel waarvan het de naam draagt, stamt uit 300 na Christus en piekt aan de top van de stad. De met steen bedekte huizen die er rondom gebouwd zijn, stoeien met de helling van de berg waarop het gelegen is. De beroemde schrijverszoon van Gjirokastër, Ismail Kadare, schreef: “Het is echt een steile stad, misschien wel de steilste van de wereld, die alle wetten van stedenplanning heeft gebroken. Het kan voorkomen dat je op de dakhoogte van het ene huis, de funderingen van het volgende vindt. Je kan er over straat lopen, en als je zou willen, je arm een beetje uitstrekken en je hoed op de top van een minaret leggen.” Onder het communistische regime van dictator Enver Hoxha (nog zo’n beroemde zoon) is de stad uitgeroepen tot “museum zone”. De aristocratie die de mooiste, grootste en meest bijzondere huizen bewoonden, werd daaruit gegooid. Dat was in 1961, en sindsdien is het historische centrum van Gjirokastër bevroren. Begin jaren negentig viel het Hoxha-regime en in 2005 werd de kasteelstad door een ander orgaan uitgeroepen tot erfgoed, ditmaal door UNESCO. Ik was er van de zomer en vond het prachtig. Gjirokastër is stukken beter dan het Archeon en het Openluchtmuseum bij elkaar. Ik waan me graag in dingen die niet alleen oud lijken, maar het ook echt zijn. Misschien een wat snobistische wens, maar ik meen eenieders toeristisch begeerte. Toch zou het geen Albanese stad zijn als er niet ook een “stoorzender” aanwezig is. In de vallei om het kasteel wordt door de bewoners vuilnis gestort. Tja, Albanezen gooien hun afval waar dan ook. Maar moet dat naast dat prachtkasteel? Is het een maffe gedachte van me dat je
Nederlanders pluizen de eigen geschiedenis uit als zijnde navelstaarders 16
Tijdschrift Cul
zoiets ouds moet respecteren? Of is dat de manier waarop ze in Nederland de geschiedenis graag tonen: in opgepoetste staat? Ik kwam een Nederlands cultureel erfgoedstudente tegen die zich in Gjirokastër had gevestigd om als stagiaire van het Gjirokastëraanse erfgoed te werken. Ze vertelde over één of andere kelder waar achter slot en grendel nogal wat voorwerpen van belang lagen. Ze probeerde al drie maanden de sleutel van de kelder te bemachtigen, om een blik te mogen werpen op objecten die mogelijk gerestaureerd en daarna getoond konden worden. De reden dat ik Gjirokastër heb aangehaald, is voor een gedachteexperiment, dat luidt: welke zorg moet er uit gaan naar erfgoed? Nederlanders pluizen de eigen geschiedenis uit als zijnde navelstaarders. Ze canoniseren het nogal. Het Nederlandse mechanisme is het oude in ere te herstellen, en er een hoedanig hoeveelheid belang aan te hechten. Een toeristische attractie heeft iets in zich dat het an sich grandioos maakt, maar het is voornamelijk ook ‘gemaakt’. (Denk aan het antropologisch adagium: geschiedenis is een construct). De erfgoedstudente noemde de Albanezen lui. Ze zei dat de sleutelbewaarders het te veel werk vonden om zich in hun kelder met artefacten te begeven, maar vermoedelijk is de grootte van hun budget hier ook debet aan. Gjirokastër: kom er naar kijken want er valt wat te zien. Albanië heeft bepaalde oneffenheden die je laten ademen. Daar is nog ruimte, waar in Nederland werkelijk alles bepaald is. De Albanezen vatten het aura van het oude (zie de foto), ze exploiteren het echter op andere wijze dan Nederlanders dat doen. ◊
Beeldreportage
Spreepark Berlijn, Kiri de Bruin
Vergane glorie Tekst: Bob van Helden en Lotje van den Dungen
Je bespeurt een griezelige, nare, kille of verdrietige sfeer. Of juist romantisch, spannend of grappig. Abandoned places zijn fascinerend. Het zijn plaatsen waar je eigenlijk niet wilt zijn, maar die je toch intrigeren vanwege hun rijke of mysterieuze verleden. In deze beeldreportage zijn foto’s te zien van voormalig pret- en waterparken die om economische of politieke redenen aan verval zijn overgelaten. In de antropologie speelt de materiÍle cultuur een belangrijke rol. Er is meer dan enkel de relaties tussen mensen, er is namelijk ook een relatie tussen mensen en objecten. Objecten kunnen expressief, communicatief, informatief en betekenisvol
zijn. Met behulp hiervan kan een symbolisch statement gemaakt worden. Dus wat voor verhaal vertelt het ontwerp van een plek? Mensen vertellen niet altijd de waarheid of vallen terug op een standaardverhaal. Juist door de omgeving te observeren en interpreteren, kom je wellicht achter de verhalen die mensen je niet snel zullen vertellen. Op die manier kan materiĂŤle cultuur een antropologisch onderzoek compleet maken. De sfeer vertelt ons een verhaal over de resultaten van economische spanningen. Een sfeer die niet in woorden te vatten is. Deze verlaten pretparken waren ooit sprankelende en eye-catching instituties om over naar huis te schrijven, maar vertellen nu een heel ander verhaal.
>>
Tijdschrift Cul
17
Beeldreportage
18
Tijdschrift Cul
Aquatic Paradise Sitges
Beeld: Bob van Helden De naam zegt alles. Het was een waar paradijs. Vele glijbanen en zwembaden vulden de oppervlakte en maakte ruimte voor plezier. Tegenwoordig is het waterpark gesloten. Over de oorzaak van de opheffing lopen de meningen uiteen. De ĂŠĂŠn wijdt het aan slechte kaartverkoop. De ander zegt dat het failliet ging na het overlijden van een meisje dat verdronken zou zijn in het zwembad. Hoe je het ook wendt of keert, het is gesloten en er is zelfs geen geld om het park te laten slopen. Het ligt er verlaten bij en is een prachtige, doch angstaanjagende plek. Het straalt uit dat het een geweldig waterpark was, waar werd gespeeld en genoten, maar wat nooit meer hetzelfde zal zijn. De stilte vertelt alles. Tijdschrift Cul
>>
19
Beeldreportage
Spreepark, Berlijn
Beeld: Kiri de Bruin Dit pretpark werd in 1969 geopend naar aanleiding van het twintigjarig bestaan van de DDR en was een grote trekpleister. Na het vallen van de Berlijnse muur nam het aantal bezoekers drastisch af. Sinds 2001 is het Spreepark in Berlijn wegens een dreigend faillissement gesloten. De eigenaar van het park besloot voor het economische onheil te vluchten en nam een deel van zijn attracties als bagage mee naar Peru. De achtergebleven speeltoestellen roesten tot op heden weg. Veel mensen hebben een bezoek aan het park op hun bucketlist staan, om nog een glimp op de vangen van het angstwekkende en toch wunderschรถne pretpark, voordat het volledig vergaat.
Tijdschrift Cul
Het Land van Ooit
Beeld: Maaike Bijlefeld Het Land van Ooit begon als een enorm succes. Je had er de mogelijkheid om volledig te ontsnappen aan de werkelijkheid. Een fantasiewereld opende zich vol sprookjes, magie en echte inwoners, koene ridders en een eigen munt; de ‘Ooitcent’. De magie maakte echter plaats voor tragedie. Het Land van Ooit, waar reuzen je verwelkomden, lakeien je leerden buigen en ridders tegen elkaar streden in een heus riddertoernooi, heeft na het faillissement in 2007 zijn glans verloren. Het park heeft door negatieve publiciteit en de hardnekkige regen de poorten voorgoed moeten sluiten. Er bleef zelfs geen rooie Ooitcent meer over om het netjes af te breken. ◊
Tijdschrift Cul
Essay
Het ouderdomsproces ‘Het hoeft van mij eigenlijk niet meer,’ zegt ze, terwijl ik een slokje van mijn koffie neem. ‘Ik zie eigenlijk niet meer zo veel waarde in dit leven… maar ik zal het maar uitzitten.’ Medewerkers in de thuiszorg krijgen regelmatig te maken met zulke sentimenten. Elke keer als mij dit gebeurt, val ik toch even stil: wat valt daarop te zeggen? Er is begrip op te brengen voor iemands wens naar het einde, vooral als er sprake is van langdurig lijden of trauma, doch blijven aftakeling en de dood onderwerpen waar de meeste twintigers zich liever verre van houden. Tekst: Ruben Sibon / Beeld: Lotje van den Dungen en Phyllis Meyjes
22
Tijdschrift Cul
Met eenzaamheid, gevoel van nutteloosheid en vele lichamelijke kwalen en ongemakken hebben alle senioren van tijd tot tijd te maken. Oud zijn lijkt vaak een kwestie veel niet meer kunnen en niet meer hebben. Sociale contacten verminderen door sterfte van vrienden en (oud)collega’s en de (klein)kinderen komen vaak nog maar af en toe plichtmatig op bezoek. Oud zijn is voor velen bovenal: een onvermijdelijk neergaand proces richting de dood. Deze impliciet negatieve opvatting is dominant in de samenleving. Ondanks alle berichten in de kranten over actieve en betrokken opa’s en oma’s en vitale negentigers die allerlei vrolijke activiteiten ondernemen staat oud zijn voor velen toch vooral in het teken van fysieke en sociale achteruitgang met als kers op de taart dat definitieve slotakkoord van de eeuwige stilte.
gemeenschap der levenden’. De dood is iets waar niet langer een verhaal van eeuwigheid aan opgehangen wordt waardoor denken hierover onherroepelijk lijdt tot een beangstigende nietsigheid. Men verdringt tegenwoordig de gedachten en gevoelens aan de dood en aftakeling liever. Veel ouders proberen een confrontatie met onze sterfelijkheid uit het leven van hun kinderen te houden. Volgens Elias was dit in eerdere fasen van het civilisatieproces anders en had de dood en de ouderdom een veel zichtbaardere plek in de samenleving.
iedereen wil oud worden, maar niemand wil oud zijn
Cicero en Elias Negatieve sentimenten omtrent ouderdom zijn zo oud als de weg naar Rome. Marcus Tullius Cicero (106-43 v. Chr.) voerde in de nadagen van zijn leven met zijn De senectute (Over ouderdom) een pleidooi om juist ook de mooie en waardevolle kanten van ouderdom te zien. Ruim tweeduizend jaar later schrijft Norbert Elias (1897-1990), eveneens tegen het einde van zijn leven, een wat ingetogener boek met de veelzeggende titel De eenzaamheid van stervenden in deze tijd. Bij monde van de oude Cato formuleert Cicero de voornaamste kritieken op ouderdom en weerlegt deze dan zorgvuldig in lange monologen. ‘Cato’ constateert treffend dat iedereen oud wil worden, maar niemand oud wil zijn. Terwijl het juist die laatste periode van het leven is waarin men zich met nobele en eerzame zaken kan bezighouden. Het is juist een geluk dat iemand dat nog kan doen! Bovendien genieten de senioren vanwege hun wijsheid groot respect van de jongere medeburgers en worden ze regelmatig om advies gevraagd. Geheel trouw aan de filosofie van de Stoïcijnen komt het goed dragen van de ouderdom vooral neer op karakter en levenskunst. De waarden en principes die ons gedurende de jeugd en middelbare leeftijd hebben geleid, zullen ons ook in de ouderdom weten te voorzien van voortdurend welzijn. Het is tekenend dat Cicero bijna overdreven optimistisch schrijft over de ouderdom terwijl hij in de historische beeldvorming overkomt als een melancholisch man. Zo schrijft hij eens in een brief dat hij zijn eigen dialoog van “Cato” vaker zou moeten lezen. Weten hoe goed te leven en deze wijsheid toe passen zijn twee verschillende dingen. Cicero’s filosofische verhandelingen lijken vaak meer een uiting van verlangen naar een zeker mythisch ideaal dan een weergave van de realiteit. Het lijkt onwaarschijnlijk dat dit ideaal in de hardvochtige Romeinse samenleving waar vitaliteit en fysieke kracht werden verheerlijkt voor veel mensen opging. Tweeduizend jaar later lijkt het niet gek veel anders. Norbert Elias constateert hoe in deze haastige en seculiere tijd waarin de dood danig is ontmythologiseert de ‘ouder wordende en stervende mensen [stilzwijgend worden verbannen] uit de
Sterfproces Redenerend vanuit Elias’ schrijven zien we hoe het omgaan met ouderdom net als het sterven veranderd is. Onder de omstandigheden van toenemende vergrijzing en de economische dimensies van marktwerking en bezuinigingen komt de oudere steeds meer alleen te staan in de samenleving. De oudere is net als elk ander vooral een consument maar dan wel een die een steeds groter beslag legt op de gemeenschappelijke gelden. Het idee van Cicero dat ouderen ook wat waardevols in te brengen hebben of een centrale positie in het maatschappelijk leven kunnen innemen, verdwijnt steeds meer naar de achtergrond. De oudere, de bejaarde, de “zorgvrager”, zoals deze in moderne thuiszorgtermen heet, verliest steeds meer aan daadkracht en respect en wordt gereduceerd tot een stervende in afwachting. In die zin wordt een sterfproces synoniem voor een “ouderdomsproces”. Zowel de positieve en de negatieve opvattingen over ouderdom en het leven fungeren als een spiegel die vragen doet oproepen over de ouderdom, de dood en hoe goed te leven. Ik zelf begin steeds meer te leven met het besef dat het goed is om al jong na te denken over wat je gedaan of bereikt wilt hebben wanneer de ouderdom eenmaal daar is. Hoe zou ik als oudere, ongeacht de fysieke en sociale omstandigheden, in het leven willen staan? En wat kan ik nu al doen om er voor te zorgen dat ik tegen die tijd een prettige sociale omgeving heb en niet hoef te klagen of te zitten met schuldgevoelens over de dingen die ik heb nagelaten, maar wel had willen doen? Een eventuele (her-) emancipatie van de oudere zou niet alleen die groep ten goede komen, maar zou ook van waarde zijn voor de samenleving als geheel. Dat zou dan wel een grondige aanpassing vereisen van de rol die ouderen én de stervenden innemen in de samenleving. Op individueel vlak is goed oud worden en goed dood gaan een kwestie van moed, levenskunst en ook wat geluk. Zowel Cicero als Elias maken duidelijk dat dit niet vanzelf gaat. Je kunt je eigen karakter en de omstandigheden tegen hebben, maar toch zijn er manieren om het einde zo mooi en goed mogelijk te laten verlopen. En er is, wat Elias betreft, ook een taak voor vrienden en familie om er alles aan te doen ouderdom en het sterven niet te isoleren, maar juist in te sluiten. De dood en diens tekenen in ouderdom kunnen het beste gezien worden als een noodzakelijke metgezel waar je mee bent opgezadeld. Het is een metgezel die niet altijd welkom is, maar beter wel met open armen ontvangen moet worden. ◊ Tijdschrift Cul
23
Column
Vergeten oorlog, vergeten land Mijn ervaringen in Kosovo Tekst: Lisanne Hekman
Afgelopen zomer was ik in Kosovo. Dit is Europa’s nieuwste land, uitgeroepen in 2008. Van te voren wist ik er weinig vanaf, er stond me alleen vaag iets van een oorlog bij. In tegenstelling tot andere oorlogen in voormalig Joegoslavië, lijkt die van Kosovo echter naar de achtergrond verdwenen te zijn in de Nederlandse media. Dit terwijl deze oorlog slechts zo’n vijftien jaar geleden plaatsvond. In die tijd moesten meer dan 800.000 Kosovaarse Albanezen vluchten voor het Servische leger, dat er een etnische zuivering uitvoerde. Dit zijn mijn ervaringen als antropologiestudente in dit kleine landje, waar de herinnering aan oorlog bij de inwoners zelf nog vers in het geheugen ligt. Om elf uur ’s avonds komen mijn reisgenootje en ik in de hoofdstad Pristina aan. Een lieve taxichauffeur rijdt ons naar ons kleine hostel. In tegenstelling tot onze vorige bestemmingen Belgrado en Budapest, hebben we hier maar keuze uit vijf hostels. Pristina is duidelijk geen toeristische hotspot. Ons hostel ligt aan een centraal plein, dat een moderne uitstraling heeft. De gebouwen zijn hier nieuw en er zitten hippe cafeetjes en restaurantjes aan beide kanten. Wanneer we een avondwandeling over dit plein maken, ontmoeten we twee jongens en worden meteen geconfronteerd met de oorlog: de één heeft met zijn familie naar Luxemburg moeten vluchten en is hier nu op vakantie, de ander heeft zijn vader aan de oorlog verloren. We nemen afscheid van hen en duiken ons bed in om de volgende dag vroeg op te staan: tijd om Pristina te verkennen. Wanneer we het oudere gedeelte van de stad binnenlopen, zien we de minaret van de centrale moskee boven de straten uitsteken. De huizen hier zijn verouderd, de muren geblakerd en bespoten met graffiti en elektriciteitsdraden zijn over de straten gespannen. Nogal een tegenstelling met het moderne plein waar we gisteren over liepen. We lopen de bazaar op, waar druk wordt gegeten, gewogen, gekocht en verkocht. Hier zijn we een nogal ongewoon aangezicht (twee blonde
meisjes, waarvan één met een grote camera om haar nek) en staart iedereen ons aan. Echter niet op een vervelende manier: mensen lachen naar ons, roepen ‘hallo’, willen op de foto of beginnen een gesprekje. In het cafeetje waar we koffie drinken, weigert de eigenaar ons te laten betalen. De mensen lijken het leuk te vinden dat we hun stad en land bezoeken, wellicht omdat hier zo weinig toeristen zijn. In de gesprekken die we met hen voeren, komt de oorlog steeds naar voren. Omdat veel mensen hun land moesten ontvluchten om elders een nieuw leven op te bouwen, spreken sommigen verassend goed Duits of Engels. Hierdoor gaat communiceren makkelijker dan in bijvoorbeeld Servië. Na de oorlog is een deel van de vluchtelingen teruggekeerd naar Kosovo en nu lijken ze ons te willen laten zien dat hun land veel meer dan een droevig verleden heeft. Ze vertellen ons trots hoe goed hun hiphop is en hoe mooi de meisjes hier zijn. De familie van de jongen die we op de eerste avond ontmoette, biedt ons een lift aan helemaal terug naar Luxemburg. Hiervoor moeten we wel eerst door Servië, het land waarmee Kosovo in oorlog was. Na twee uur wachten bij de grens, worden onze paspoortstempels eindelijk goedgekeurd en mogen we het land in. Zo snel mogelijk racen we door Servië, want de familie voelt zich hier niet veilig. Pas in Kroatië durven ze uit te rusten. De rest van de reis naar Luxemburg rijden we gelukkig normale snelheden. Hoewel de oorlog steeds naar voren kwam in mijn bezoek aan Kosovo, is het niet eerlijk het land enkel daarmee te associëren. Kosovo heeft misschien een triest verleden, maar is daarentegen nu een door toeristen grotendeels onontdekt land waar je ontzettend gastvrij wordt ontvangen door de inwoners. Laten we daarom stilstaan bij Kosovo’s verleden, maar het land ook vooral een kans geven: breng tijdens je reis door Oost-Europa een bezoekje aan Pristina, je zult er geen spijt van krijgen. ◊
Ze vertellen ons trots hoe goed hun hiphop is en hoe mooi de meisjes hier zijn
24
Tijdschrift Cul
Op de bank met
Op de bank met Aan de bar met:Anne Mei The Tekst: Lotje van den Dungen & Ernst Spaans / Beeld: Lotje van den Dungen
>> Tijdschrift Cul
25
Op de bank met
De vergeten werelden van Nederland Vandaag zitten we op de bank met antropologe en bijzonder hoogleraar Langdurige Zorg en Dementie: Anne-Mei The. The heeft niet alleen interessante en relevante onderzoeken op haar naam, ook is zij een inspirerend antropologe die al vroeg in het veld kwam te staan. Als dochter van een Chinese dokter uit Indonesië lag het in de lijn der verwachting dat ze Geneeskunde ging studeren, maar koos voor Antropologie. Uiteindelijk bleek de appel toch niet heel ver van de boom vallen, The werd medisch antropologe. Ze onderzoekt de werelden die velen van ons niet kennen, of niet willen kennen; de verborgen en vergeten werelden van dementie, het naderende levenseinde en euthanasie. The, opgevoed door een Chinese vader en Nederlandse moeder, leefde een gedeelte van haar jeugd in Zweden. Hier kreeg zij door haar gemixte achtergronden al vroeg te maken met verschillende minderheden. De verschillende werelden en perspectieven hiervan nam ze mee in haar verdere jeugd en de stap naar het studeren van antropologie volgde. In haar tweede jaar Antropologie, waarin ze ook Rechten ging studeren, werd The gevraagd om als student-assistent te helpen bij een onderzoek naar euthanasiebeslissingen. In haar eigen vervolgonderzoek koos ze ervoor om met verpleegkundigen mee te lopen in het medisch centrum in Groningen, op zoek naar dilemma’s die zich voordoen bij het naderende levenseinde. Tot op het moment van spreken is The in deze contreien blijven hangen en heeft hierover verscheidene artikelen en boeken gepubliceerd. The vertelde ons, waarschijnlijk tot grote opluchting van sommige studenten, dat zij geen uitblinkende student was en zeker niet alles haalde in haar eerste jaren van culturele antropologie. Desondanks is zij scherp in het veld. “Ik ben iemand die leert door te kijken, zo werk ik”, aldus The. Door onderzoek te gaan doen in het veld en bezig te zijn met wat
zij noemt de ‘echte’ dingen van het leven, is de liefde voor antropologie pas echt ontstaan. Verborgen maar toch relevant Bezig zijn met ‘echte dingen’ is niet altijd even makkelijk, maar daardoor niet minder belangrijk. “Kwetsbaarheid en de dood horen bij het leven” aldus The, maar dit lijken we in de individualistische maatschappij soms te vergeten. Dit wordt vergemakkelijkt door het afzonderen van ouderen in verzorging- en bejaardentehuizen. Hierdoor is ouderdom eenvoudig te ontlopen voor diegene die er niets mee van doen willen hebben. De dood en palliatieve zorg groeide tot een taboe in de Nederlandse samenleving. The onderzoekt deze tak van de zorgsector en probeert de samenleving te onderwijzen over de verborgen problemen binnen de palliatieve zorgsector. Haar boek Verlossers naast God over haar onderzoek naar euthanasie in Nederland, zorgde voor een bewustzijn omtrent de slechte condities van de Nederlandse zorg. Ook kwam er mede door het boek steeds meer begrip voor euthanasie en zelfdoding in de palliatieve zorg. Terwijl over euthanasie destijds heel stiekem werd gedaan, vertelt The dat het taboe op euthanasie
We zijn vergeten dat de dood ook bij het leven hoort
26
Tijdschrift Cul
sinds haar onderzoek in 1991 nu wel helemaal doorbroken is. Voor mensen die somatisch lijden althans, want de discussie omtrent euthanasie is nog gaande op andere gebieden in de zorg. Deze is momenteel meer toegelegd op psychische patiënten, kinderen en ouderen met vormen van dementie. Onderzoek Het jarenlang volgen van artsen en patiënten op de polikliniek leidde The naar haar huidige onderzoek over dementie in Nederland. Het probleem bij dementie, vertelt ze ons, is de beeldvorming die heeft plaatsgevonden. Aan het eind van de vorige eeuw was er vanuit de wetenschap meer geld nodig voor het onderzoek naar dementie dus werd er strategisch besloten om alle soorten dementie onder Alzheimer te plakken om zo de omvang van de onderzoeksgroep te vergroten. Hierdoor ontstond het beeld, ook door vergrijzing, alsof er een tsunami van dementie ons land overspoelde in de 21e eeuw. De wetenschappelijkheid van het onderzoek droeg bij aan het geloof dat de ziekte geneesbaar is met genoeg onderzoek en medicijnen. Dit terwijl dementie bij ouderen onder palliatieve zorg valt en gezien moet worden als een ziekte waarmee moet worden geleefd. Taboe De werelden van ouderdom, dementie en de naderende dood zijn een taboe in de westerse wereld. Mensen vinden de onderwerpen
eng, herkenbaar en willen ze ontlopen. The vindt het belangrijk dat deze vergeten werelden van Nederland besproken moeten worden, zodat mensen hiermee kunnen leren leven en het taboe op dementie doorbroken kan worden. Ondanks enige kritische kanttekeningen laat The zich niet stoppen in haar onderzoek. ‘Mijn werk is niet moeilijk, maar juist mooi.’ The vertelt ons dat er twee kanten zijn aan onderzoek doen naar gevoelige onderwerpen. Aan de ene kant vindt The haar werk erg leuk en vooral zeer belangrijk: het is nodig om gevoelige onderwerpen aan de kaak te stellen en zo bewustzijn te creëren. Ze doet dit door haar observaties en ervaringen op te schrijven en aan de hand hiervan haar visie te tonen. “Leren door te observeren”, vindt The dan ook haar sterkste kant. Aan de andere kant kaart The natuurlijk heel kwetsbare onderwerpen aan, waarbij zij tegen de gevestigde belangen ingaat en is het logisch dat sommige mensen en bedrijven, waaronder de farmaceutische industrie, daar minder blij mee zijn. In Nederland is men afgedreven van het sterven. Er heerst hier sinds de Verlichting een enorm geloof in maakbaarheid, hoewel in andere werelddelen leed en dood op straat te vinden zijn. Deze zijn onderdeel van het leven zegt Anne-Mei The, hoe confronterend dit ook is. Ze vertelt ons dat mensen vaak schrikken van de negatieve lading van deze visie. Zij brengt hier tegenin dat het juist goed is om te weten wat er speelt in de verborgen en vergeten wereld van ouderdom, om vervolgens te leren leven met deze echte dingen. ◊ Tijdschrift Cul
27
Student in beeld Ditmaal in student in beeld: David Tammes, geboren in 1960 te Den Haag. Deze tweedeen derdejaars antropologiestudent volgt het versnelde traject en wil dit jaar – zijn tweede jaar als student – zijn bachelor halen. Als je David in de collegebanken ziet zitten lijkt hij, voornamelijk door zijn atypische studentleeftijd, een anomalie binnen de studentenwereld. Maar is dit ook zo? Wie is de man die in 2013 zijn baan opgaf en begon met studeren? Uw schrijver van dienst dronk een biertje met hem en zocht het voor u uit. Tekst: Ernst Spaans / Beeld: Lotje van den Dungen
Op deze foto zien we hem als twaalfjarig jochie op het strand van Cres in het toenmalige Joegoslavië. Hij mocht mee op vakantie met het gezin van een vriendje. “Voor die tijd, we spreken over 1972, was dat een groot avontuur.” Het is geen toeval dat deze foto bij zee is genomen: voor David, opgegroeid om en nabij het strand van Scheveningen, is de zee altijd belangrijk geweest. Hij is dan ook graag op het water te vinden. Surfen en zeilen doet hij al van jongs af aan. Het surfen laat hij tegenwoordig achterwegen, maar tegen een zeilvakantie zegt David nog steeds geen nee.
Tijdschrift Cul
David Tammes Antropologie is niet zijn eerste onderdompeling in het universitaire studentenleven: na zijn middelbare schoolperiode ging hij zijn vrienden in het Rotterdamse studentenleven achterna. Hij koos voor de studie bedrijfseconomie, waar hij uiteindelijk 7,5 jaar over heeft gedaan. Maar het was niet alleen maar feesten waardoor de studie wat langer duurde dan de jaren die ervoor stonden: David ging bij het AIESEC (een internationale studentenorganisatie) en regelde stages voor buitenlandse studenten in het Rotterdamse bedrijfsleven. In 1986 ging hij zelf stage lopen, waarvoor hij een half jaar in India zou verblijven. Zijn aankomst was tijdens de regenperiode en het hindoeïstische Divali (Lichtjesfeest). Dit maakte het een bijzonder begin van de reis; een ware culturele shock. David zou in Madras (huidig Chennai), uiteindelijk vier maanden in een gastgezin wonen en in de lijn van zijn studiespecialisatie – marketing en communicatie – aan verschillende projecten werken. De laatste twee maanden van zijn trip in India reisde hij rond en bezocht hij de Taj Mahal en de heilige stad Varanasi. Daar kocht hij deze Ganesha, de god van kennis en wijsheid en de beschermheilige van de reizigers. In India realiseerde David zich dat de wereld groter is dan de biotoop waar hij tot voor zijn reis in leefde. Na het behalen van zijn doctoraal begon hij zich in het werkveld te mengen. Dit was het begin van een carrière in de live communicatiebranche: de wereld van beurzen, congressen en evenementen. Na dit bijna 25 jaar met veel plezier te hebben gedaan vond hij het tijd voor wat anders. “Het was een eindeloze herhaling van zetten geworden.” Hij begon met oriënteren en de keuze voor antropologie was gauw gemaakt.
Deze prachtige top-hat is korte tijd geleden van zijn vader op hem overgegaan. Dat het een familiestuk is, maakt ook de met goud ingegraveerde ‘T’ duidelijk. Deze verwijst naar zijn achternaam. “Deze top-hat heeft mijn vader begin jaren 50 gekocht aan het Koningsplein hier in Amsterdam.” Zijn vader werkte toen in het Binnengasthuis, wat in die tijd een ziekenhuis was. Hij ontmoette hier zijn toekomstige vrouw, de moeder van David, die als verpleegster werkte. Toen hij bij de start van zijn studie rondliep in het huidige Binnengasthuis, gaf dit hem een bijzonder gevoel. Op de vraag hoe het voor hem is om als 54-jarige weer te studeren zegt hij: “Het is alles wat ik gehoopt had. Zowel de studie zelf, als het studeren met het volgen van hoorcolleges
en werkgroepen”. Het enige wat hij wel een beetje mist, is zijn oude studentenleventje uit de jaren 80. Studeren is voor David nu geen manier van leven zoals het voor velen van ons wel is. Omdat zijn vrienden allemaal werken en hij de sociale contacten bij het koffiezetapparaat toch begon te missen, heeft hij sinds het begin van dit studiejaar weer wat werk in zijn oude branche opgepakt. Over de toekomst is David even duidelijk als onduidelijk: “Ik heb geen specifiek plan na mijn studie, maar als je doet wat je leuk vindt, komt er altijd iets op je pad.” Wat dat betreft dus helemaal geen anomalie binnen de antropologische studentenwereld. ◊ Tijdschrift Cul
29
Column
Dixit Tekst: Mario Rutten / Beeld: Mike Rijkers ‘De eerste weken nadat ik uit Engeland terugkwam, ergerde ik me aan alles en iedereen in India,’ zo merkte Dixit (29) op toen ik begin dit jaar twee dagen bij hem en zijn ouders logeerde. ‘Ik kon er maar niet aan wennen dat niemand zich hier aan de regels houdt. De eerste dagen na mijn terugkomst reed ik met mijn vader in de auto en zat ik alleen maar te schelden op de andere weggebruikers. Mijn vader zei: “Als je je zo blijft opwinden krijg je iets aan je hart, mensen in India gaan echt niet veranderen, in nog geen honderd jaar!” Maar ik was kwaad. Ik vond de mensen in India onbeschoft, kon er niet aan wennen dat niemand dankjewel of sorry zei, iets dat in Engeland normaal is. En het stoorde me nog het meest dat je hier in India alleen maar iets voor elkaar krijgt via corruptie.’ Ik ken Dixit zo’n zes jaar en zijn ooms ken ik al vanaf 1986 toen ik hen in hun dorp interviewde voor mijn PhDonderzoek. Twintig jaar geleden is Dixit’s vader met zijn gezin naar de nabijgelegen stad Anand verhuisd. Wanneer ik in India ben, woon ik bij mijn vriend op zijn fabrieksterrein in Dixit’s dorp, waar ik een kamer in een opslagloods heb laten bouwen. Iedere keer als ik in India ben, vragen Dixit en zijn ouders om bij hen te komen logeren. Ze begrijpen niet waarom ik in de fabriek in het dorp woon, terwijl zij in hun huis meerdere lege kamers met badkamer hebben. Na veel aandringen had ik deze keer hun aanbod aangenomen. Dixit komt uit een middelgrote boerenfamilie, die via de landbouw en handel welvarend is geworden. Dixit’s vader heeft met name met de aan- en verkoop van landbouwgrond
30
Tijdschrift Cul
de afgelopen jaren veel geld verdiend. Vol trots heeft hij mij al meerdere malen meegenomen naar een onroerend goed project waarin zij in ruil voor hun grond meerdere bungalows hebben gekregen met een waarde van 100.000 euro per stuk. Het gemeenschappelijke zwembad, de bar, de fitness ruimte en het restaurant vormen altijd het hoogtepunt van onze bezoekjes. Van jongs af aan wilde Dixit naar Engeland. Toen wij zijn familie in 2008 bezochten voor onze documentaire ‘Living Like a Common Man’, vertelde zijn vader ons: ‘Ik heb maar één zoon. Wanneer ik hem vertel dat hij hier moet blijven en ik hem verbied naar Londen te gaan, is hij heel teleurgesteld en wordt hij heel boos. Mijn zoon wil hoe dan ook naar Londen of Amerika.’ In 2009 lukte het Dixit naar Londen te gaan op een studentenvisum. Hij studeerde daar niet, maar deed daar eenvoudig en laagbetaald werk en woonde in een klein huis met elf andere jongeren. In september 2011 moest hij terug naar India omdat zijn visum afliep. Sinds hij terug is in India geeft Dixit aan dat hij veel heeft geleerd in Engeland. Zijn ouders bevestigen dat iedere keer als ik ze ontmoet. Toen ik zijn moeder een keer vroeg of Dixit is veranderd door zijn verblijf in Engeland, zei zij: ‘Dixit is meer zelfstandig geworden en spreekt nu veel beter Engels. Hij heeft meer zelfvertrouwen, is meer gedisciplineerd, meer georganiseerd in zijn leven. Hij weet wat hij wil en blijft ’s morgens niet meer lang in zijn bed liggen.’ Ook zijn vader
Sinds 2005 schrijft Mario Rutten columns voor de Cul. Iedere column gaat over één persoon en vertelt iets over de antropologie of het doen van veldwerk.
vertelde dat Dixit met zijn eigen verdiende geld uit Londen het ouderlijk huis had laten schilderen. Gezien de rijkdom van zijn ouders was het niet nodig geweest dat Dixit dat betaalde, maar hij wilde het graag en zijn vader spreekt daar nu nog met trots over. Drie jaar na zijn terugkomst heeft Dixit echter nog steeds moeite om weer in India te wonen. Naast het feit dat niemand zich aan regels houdt, heeft hij het meeste moeite met het weer afhankelijk zijn van zijn ouders. Hij kan er maar niet aan wennen steeds geld te moeten vragen aan zijn vader als hij iets voor zichzelf wil kopen. Dixit’s vader begrijpt het probleem van zijn zoon niet: ‘Toen ik jong was deelden mijn broers en ik alles met mijn ouders en dachten wij alleen maar hoe we ons kapitaal konden doorgeven aan de volgende generatie. De jongeren van nu denken heel anders. Ze willen graag iets nieuws opzetten en laten zien dat ze het zelf kunnen. Dat was vroeger niet zo.’ Dat laatste is niet helemaal waar. Dixit’s vader vergeet gemakshalve dat zijn broer, de oom van Dixit, al 45 jaar geleden naar Oost Afrika is vertrokken, niet zozeer omdat daar een economische noodzaak toe was, maar meer omdat hij zelf iets wilde opzetten en niet meer afhankelijk wilde zijn van Dixit’s oudere broers. Dixit’s eigen vertrek naar Engeland kwam niet zozeer voort uit economische motieven, maar was vooral gedreven door een drang naar zelfstandigheid. Drie jaar na terugkomst geeft Dixit aan nog steeds graag terug te willen
naar Engeland. In India heeft hij samen met zijn vader veel landbouwgrond en meerdere vastgoed projecten. Toch zou hij het liefst naar Londen gaan om daar een eigen buurtwinkel of Subway restaurant te beginnen. ‘Ik wil graag mijn eigen bedrijf opzetten, iets van mezelf ’, zo vertelde hij meerdere malen. Terwijl Dixit naar Engeland gaat om zelfstandig te kunnen opereren, geniet ik juist in India van het afhankelijk zijn van anderen. Antropologisch onderzoek doen betekent afhankelijk zijn van informanten en hun bereidheid je toegang of informatie te verschaffen. In een samenleving als India betekent die afhankelijkheid vaak ook dat mensen je willen helpen en van alles voor je willen doen. En ik moet eerlijk bekennen dat ik van die kant van het afhankelijk zijn van anderen vaak geniet tijdens mijn veldwerk in India. Aan die afhankelijkheid van anderen tijdens mijn veldwerk zit echter ook een andere kant, zo merkte ik tijdens mijn logeerpartij bij Dixit en zijn ouders. Toen ik de eerste avond van mijn verblijf bij hen naar boven wilde gaan om te genieten van mijn eigen kamer met badkamer, liep Dixit achter mij aan. Ik nam aan dat hij en ik allebei in een eigen kamer zouden slapen, wat makkelijk had gekund met al die lege kamers in huis. Al snel werd mij echter duidelijk dat het bedoeling was dat we samen in een tweepersoonsbed zouden slapen. ‘Ik kom wel bij u slapen, Oom Mario, dan bent u niet alleen,’ zo gaf Dixit welgemeend aan. Ik wilde hem niet teleurstellen en accepteerde daarom zijn aanbod samen in een bed te slapen. Dixit wil dan wel zelfstandig zijn, maar niet alleen, en hij kan zich niet voorstellen dat ik het wel prettig zou vinden alleen te slapen. Aan de andere kant vind ik het heerlijk om in India van anderen afhankelijk te zijn, maar stel er toch ook prijs op om af en toe wel alleen te kunnen slapen! ◊ Tijdschrift Cul
31
Kwakiutl
32
Tijdschrift Cul
Tekst: Iris Looijaard / Beeld: Kwakiutl
Lieve allemaal, De kerstvakantie is alweer voorbij en 2015 is voor mijn gevoel alweer jaren bezig. Ik hoop dat jullie allemaal fijne kerstdagen en een leuk oud en nieuw hebben gehad! Kwakiutl heeft de laatste maanden van 2014 weer veel georganiseerd. Zo heeft mijn coördinator reizen, Regy, in samenwerking met SEC het legendarische weekendje naar Nutter geregeld. Dit was weer een geweldige tijd om sociologen beter te leren kennen, in onesies rond te lopen en Ootmarsum (gelegen in de gemeente Dinkelland) weer op zijn kop te zetten. Verder heeft mijn geweldige secretaris Loes eind november meegeholpen met het organiseren van de pubquiz van de LaSSA (de Landelijke Samenwerking Studenten Antropologie). Deze organisatie is opgezet door vijf studieverenigingen antropologie uit de steden Nijmegen, Leiden, Utrecht en natuurlijk Amsterdam en is verbonden aan de Nederlandse Antropologen Beroepsvereniging. Het doel is om leden van verschillende verenigingen met elkaar in contact te brengen door middel van het organiseren van verschillende activiteiten. De vijf verschillende studieverenigingen verzorgen ieder een activiteit die per jaar wisselt. Kwakiutl zal dit jaar de beroependag, oftewel de Antropoloopbaan, organiseren. Andere verenigingen zullen dit jaar nog het congres, de liftwedstrijd en het interuniversitair debat regelen. Verder heeft Neil, de coördinator-sociaal van Kwakiutl, weer veel leuke feestjes en borrels georganiseerd. Zo hadden we natuurlijk het geweldige ‘Let’s get physical’
feest in samenwerking met SEC en Sarphati. Dit was een prachtige avond vol foute muziek, sportieve mensen in kleurige sportpakjes en bidons met heerlijke cocktails. Het jaar 2014 hebben we gelukkig mooi kunnen afsluiten met jullie op de kerstborrel waar iedereen zich mooi had verkleed en met prachtige glitterhoedjes rondliep. Na dit mooie feestje kon iedereen lekker uitrusten in de vakantie om in januari weer fris te beginnen. In de kerstvakantie is onze bestuurskamer ook verder afgemaakt. We hebben nu een prachtige Kwakiutlsticker op onze muur die helaas niet na te bestellen is voor jullie slaapkamertjes. Tot onze grote schrik was de Common room na de vakantie echter nog steeds niet af. De zogenaamd bestelde meubels blijken onvindbaar te zijn in het o zo grote Roeterseilandcomplex en na lang zoeken is er tot de conclusie gekomen dat de meubels nooit zijn besteld. Hoe dat nou kan gebeuren? Tja, iedereen wijst natuurlijk een andere kant op, maar als er na alle bezuinigingen ergens geld in mag worden gestoken is het de communicatie van en binnen de UvA wel. Gelukkig kon het Nieuwjaarsdiner in de Common Room gewoon doorgaan, want wie denkt er na een week nou nog aan die goede voornemens? De rest van 2015 is er natuurlijk ook nog genoeg te doen. Zo is het weekendje naar Goirle nu al een traditie geworden en zijn alle antropologen van harte welkom om samen van de eerste zonnestralen van het jaar te genieten. Verder wacht ons nog het congres, de studiereis en nog vele feestjes, lezingen, borrels en uitjes! ◊ Tijdschrift Cul
33
Berichten uit het veld
Geloof in je vak Antropologie in de praktijk: wat is dat? De Kring Antropologie (zie kader) vraagt het aan haar alumni in het veld. Wat voor werk doen ze en in hoeverre komt hun studie hen (nog) van pas? Deze (en meerdere) columns zijn ook te lezen op www.tijdschriftcul.nl Tekst en beeld: Karin Oude Weernink
Ik ben een antropoloog. Zo, dat is eruit. Na drie jaar gewerkt te hebben, kan ik dit eindelijk met overtuiging zeggen. Ik geloof dat mijn visie, ruimschoots gevoed door mijn opleiding, een toegevoegde waarde heeft voor onze samenleving. Antropologie verkoopt echter verdomd lastig op de arbeidsmarkt. Er zijn altijd wel profielen die men ‘beter vindt passen’ terwijl je de raarste combinaties tegenkomt. Afgestudeerden in Beleid en Management staan in de rij voor gezondheidszorg. Maar een baan als adviseur bij een kennisinstituut? “Antropologen sluiten niet helemaal aan”. Een flinke dosis zelfvertrouwen en een vlotte babbel helpen je misschien een stap verder. Bovenal is het belangrijk te weten wat je kunt en waarom dat relevant is voor jouw potentiële werkgever. Dus hoe vertalen mijn vaardigheden naar het werkende leven? Eén van de belangrijkste lessen die ik tijdens mijn studie heb geleerd, is om verbanden te zien. Beleidsmakers en politici kunnen daar nog heel wat van leren. Bijvoorbeeld: in plaats van er vanuit te gaan dat sociale cohesie in buurten wel zal leiden tot meer burenhulp, zouden ze dergelijke aannames op zijn minst
34
Tijdschrift Cul
kunnen onderbouwen met praktijkervaring of onderzoek. Terecht, zo blijkt, want Linders brengt in De betekenis van nabijheid (2010) deze aanname behoorlijk aan het wankelen. Ook denk ik na over de mens binnen het beleid. Heeft mevrouw Jansen er werkelijk baat bij als in haar zorgdossier wordt vastgelegd dat zij op dinsdag onder de douche gaat? Dit is een tekenend voorbeeld van diverse systemen die worden geïntroduceerd, vol met eisen, om de kwaliteit van de zorg te waarborgen. De voornaamste aanleiding hiertoe waren de beruchte pyjamadagen van Balkenende. Deze werden traditiegetrouw bevochten met regels, want dat mag toch nooit meer gebeuren! Dergelijke top-down praktijken doen mij nog regelmatig denken aan Seeing Like a State van James C. Scott (1998). In hoeverre sluit de regelgeving aan bij het perspectief van de cliënt en de zorgverlener? Zijn er alternatieven voor een menswaardiger zorgstelsel? Voor elke beleidsmaker moet er iemand tegenover staan die het perspectief bottom-up onderzoekt. Tegenwoordig nestelt dit idee zich steeds meer in
Karin Oude Weernink (1987) – Medical Anthropology & Sociology 2011, UvA Werkzaam geweest voor zorg- en welzijnsinstellingen en momenteel in dienst bij een gemeente op de afdeling Welzijn.
Kom bij je kring
Voor elke beleidsmaker moet er iemand tegenover staan die het perspectief bottom-up onderzoekt mijn werkende leven. Zo ben ik nu bezig met een project, Starters4Communities, dat starters op de arbeidsmarkt verbindt aan bottom-up wijkinitiatieven van bewoners in Bos en Lommer en de Baarsjes. Samen maken we de initiatieven duurzamer en daarmee de wijk mooier. En vlak voor de deadline van deze column kreeg ik het verlossende bericht dat ik voor een gemeente aan de slag mag, hoera! Dus geloof in je vak, het is van grote waarde! â—Š
Afgestudeerd! En dan? Antropologen belanden na hun studie in zeer diverse beroepen die niet altijd (direct) gerelateerd zijn aan de studie. De kans is groot dat je na verloop van tijd de binding met je vakgebied en de academische wereld kwijtraakt. Zonde, nietwaar? Wil je na je studie graag op de hoogte blijven van de ontwikkelingen in jouw vakgebied? In contact blijven met studiegenoten en docenten? Word dan lid van de Kring Antropologie / Amsterdams Netwerk Cultureel Antropologen (ANCA) Wat heb ik aan mijn lidmaatschap? - Gratis toegang tot activiteiten (borrels, lezingen, filmavonden) van de Kring Antropologie - Gratis lenerspas UvA- universiteitbibliotheken - Gratis toegang tot de jaarlijkse Alumnidag van de UvA - Flinke korting op UvA- voorzieningen (bijv.: Universitair Sport Centrum, UvA-colleges, Loopbaanprogramma). Kijk ook op: www.uva-alumni.nl/ antropologie Tijdschrift Cul
35
...OOK TOE AAN EEN STALEN ROS? asva.nl/fietsen
ASVA verkoopt de goedkoopste legale fietsen van Amsterdam. Voor €60,- ben jij in het bezit van een stalen ros.
Fotografie: Vera Duivenvoorden