Cul De Dood

Page 1

cul de dood De klimaatdoden van Trump In gesprek met een eenzame-doden dichter De ondergang van de quagga

Antropologisch Tijdschrift | Jaargang 25 | nummer 2


Colofon

Hoofdredactioneel

Onafhankelijk antropologisch tijdschrift Cul is verbonden aan de afdeling Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie van de Universiteit van Amsterdam. Hoofdredacteur Mendel Op den Orth Adjunct hoofdredacteur Yalou van der Heijden Vormgeving Carolien den Boer Beeldredactie Tobiah Palm Naomi Veenhoven Sara Kerklaan Josia Brüggen Eindredactie Roos de Wijs Laura Krabbé Joosje Slot Eventmanager Nikki Verhoeven Reiscoördinator Simone Hanrath Penningmeester Titus Scholten Webredacteur Dieuwke Papma Coverfoto Tobiah Palm Speciale dank aan Anouschka Boswijk, Charlotte Laan, Robert Pool, Mattijs van de Port, Tessa Smorenburg, Aäron Spapens, Reinier Spreen, Glenn Vonk, Italo de Vroom en Hans van Wechem. En natuurlijk Arianne van den Berg en Marc van der Zwet die ons heel blij hebben gemaakt met de dode mus. Rectificatie Cul jaargang 25, nummer 1 Tekst ‘Een pieperprestatie van formaat’ is geschreven door Josia Brüggen. Tijdschrift Cul is altijd op zoek naar nieuw schrijftalent. De redactie heeft het recht bijdragen in te korten of te weigeren. Voor informatie en advertentiemogelijkheden mail naar redactie@tijdschriftcul.nl Drukkerij Andeko Graphic Oplage: 500 ISSN: 18760309 Tijdschrift Cul Nieuwe Achtergracht 166 1018 WV Amsterdam redactie@tijdschriftcul.nl www.tijdschriftcul.nl Volg ons nu ook op Facebook, Twitter en Instagram!

2

Tijdschrift Cul

De dood. Antropologen zeggen graag dat ze zich be-

zighouden met zaken die normaliter onbesproken blijven. Soms zijn dingen onbesproken omdat ze zo vanzelfsprekend zijn dat men het fenomeen niet meer benoemt. Andere dingen zijn onbesproken omdat ze onbespreekbaar zijn. Taboes – ook een favoriet onderwerp van antropologen – vallen onder deze laatste categorie. Het woord taboe heeft sowieso een ontstaansgeschiedenis met een antropologisch tintje. De Britse ontdekkingsreiziger James Cook is niet alleen de figuur die de vruchtbare bodem vormde voor het klassieke antropologische Sahlins-Obeyesekere debat, maar ook de eerste persoon is die het woord ‘taboo’ in de Engelse taal introduceerde. Hij nam het over vanuit het Tongaans, een taal die werd gesproken op een door hem ‘ontdekte’ eilandengroep in Polynesië. Daar werden er letterlijk zaken mee bedoeld die niet aangeraakt mochten worden; tegenwoordig worden er onderwerpen mee aangeduid waarover doorgaans niet gesproken wordt. En dat brengt ons bij de dood. De dood is geen alledaagse gespreksstof en een ongelooflijk gevoelig onderwerp, maar het is ook een allesomvattend en belangrijk onderdeel van ons bestaan. Hoe we tegen de dood aan kijken is vormend voor hoe we leven. Het bepaalt hoe we zorgen voor onze zieken, wat we eten en wat niet, hoe we mensen helpen die moeten vechten om te overleven en hoe we rouwen om onze naasten. In dit nummer hebben we geprobeerd om verschillende kanten van de dood te laten zien, zonder het gewicht ervan uit het oog te verliezen. De dood niet alleen als eindpunt, maar ook als onderdeel van het leven. Iets om mee om te gaan en je tot te verhouden. En soms, in de vorm van een gewei boven de openhaard of een spirituele ervaring om het universum beter te begrijpen, zelfs iets om na te streven. Mendel Op den Orth Hoofdredacteur Tijdschrift Cul


Inhoud

4

Achtergrond Er bestaat een groter taboe dan de dood

Eenzame-dodendichter F. Starik over begraven worden tussen eenzame doden en anderen ideeën over de dood

Tobiah Palm

7

Essay Zo dood als de dodo

Dieuwke Papma

Een verborgen verhaal over menselijke verbeelding

Essay 10 Prepareren en Plastificeren

20

Achtergrond Cellen in een zakje

Hoe stamcellen iemands leven kunnen redden

De emotionele loskoppeling van de dood binnen snijzaalonderwijs

Joosje Slot

Carolien den Boer

12

Student in beeld Aaron Spapens

22

Roos de Wijs

Essay Vluchten voor een klimaatdood

14

Essay Het spel van de jacht

Column 25 [sil.]

Naomi Veenhoven

Mattijs van de Port

17

Essay Onwetend ontzielen

26

Alumnus aan het woord Robert Pool

De grens tussen goed en kwaad

Een academische carrière doorspekt met de dood

Titus Scholten en Nikki Verhoeven

Simone Hanrath

Laura Krabbé

Achtergrond 28 De dood van het ik

Hoe het is om jezelf te verliezen in psychedelische drugs

Yalou van der Heijden

Tijdschrift Cul

3


Achtergrond

Er bestaat een groter taboe dan de dood Eenzame-dodendichter F. Starik over begraven worden tussen eenzame doden en anderen ideeĂŤn over de dood

4

Tijdschrift Cul


Achtergrond

Doodgaan doe je helemaal op je eigen houtje, zeker wanneer je als zwerver of vergeten stadsnomade de pijp uitgaat. Dan sterf je in een armzalig, tochtig hoekje en is er niemand die nog even aan je denkt. Dat moet anders, vindt eenzame-dodendichter F. Starik. ‘Alleen doodgaan is niet het grootste probleem, alleen leven is nog fucking erger’, aldus de dichter die soms de eenzaamheid van een verlopen vakbroeder letterlijk kon ruiken. Tekst Tobiah Palm Beeld Keke Keukelaar In Amsterdam sterven per jaar ongeveer vijftien mensen in eenzaamheid. Dit betekent dat er niemand meer over is om op hun uitvaart te komen. Er was waarschijnlijk ook niemand in de weken voor hun dood of op het moment dat ze hun laatste adem uitbliezen. Wanneer iemand eenzaam sterft, krijgt hij of zij een uitvaart verzorgd door de gemeente. Amsterdam geeft de eenzame gestorvene een waardig afscheid: er zijn dragers, bloemen en tegenwoordig spreekt er ook een dichter op zo’n uitvaart. De eerste die verzon dat een gedicht passend is voor een eenzame uitvaart was Bart F.M. Droog in 2001, toenmalig stadsdichter van Groningen. Later werd dat overgenomen door F. Starik. Hij richtte de zogenaamde ‘Poule des Doods’ op: een groep dichters die om beurten de vergeten doden uitzwaaien. Wanneer iemand sterft en diegene niemand meer heeft, dan belt de gemeente F. Starik op. Hij wijst vervolgens een van de schrijvers uit de Poule des Doods aan om voor de gestorvene te dichten. De dichter heeft een kleine week om iemands leven in te duiken en probeert op die manier zo veel mogelijk te weten te komen over de eenzame dode. De dichter gaat naar het huis waar hij leefde, het dak waar hij vanaf sprong of belt de kinderen op die hem misschien wel nooit gekend hebben. Het is een ‘baan’ die je voor het leven hebt, die je bij je draagt, als een taak. Ik sprak F. Starik in zijn stamkroeg in de Staatsliedenbuurt. Een stamkroeg waar hij duidelijk welbekend is: de barman heeft zijn cappuccino al gezet voordat Starik aan zijn tafel zit. Tijdens het gesprek blijkt dat er volgens Starik nog iets veel ergers is dan ‘de’ dood. We zitten tegenover elkaar bij het raam. Starik kijkt mij nooit aan, ik zie hem constant en profil. Als er een vraag gesteld wordt, denkt hij eerst even na, trekt ondertussen zijn ene wenkbrauw en vervolgens zijn andere wenkbrauw omhoog en geeft tenslotte een weloverwogen antwoord. F. Starik is een pseudoniem. Waar komt deze vandaan? ‘Starik is Russisch voor “oude man.” In Dostojevski is er een oude man die te overlijden komt. Wanneer dat gebeurt begint hij verschrikkelijk te stinken. In het dorp wordt dat gelijk opgeblazen. Het gerucht gaat namelijk dat als je zuiver geleefd hebt, je ook zuiver sterft. Ik vond dat wel aantrekkelijk. Daarvoor heb ik nog een tijdje Von Stroheim geheten: The man you love to hate. Vond ik grappig. Het moet kennelijk met ‘St’ beginnen.’

Is dichten op een eenzame uitvaart het mooiste wat een dichter kan doen? ‘Kijk, poëzie is bij uitstek iets wat bij de grote overgangsrite van het leven hoort: geboorte, dood, huwelijk. Maar de dood is wel de mooiste van die drie. Bijna alle dichters zijn in zekere mate gepreoccupeerd met het eigen en andermans sterven. Als mensen spreken op een uitvaart, wordt er altijd verwezen naar “jij”: “Je was een geweldige kerel, we gaan je ontzettend missen.” Pas op het moment dat iemand daadwerkelijk de grond ingaat, dan verandert een persoon in een hij of zij. Het moment dat tussen het ogenblik dat je je laatste adem uitblaast en het moment dat je onder de grond wordt geschoffeld zit, is een heel belangrijk moment.’ Wat voor mensen zijn het die eenzaam sterven? ‘Gewoon een dwarsdoorsnede van de mensen die je nu over straat ziet lopen. Het is even gemêleerd als de bevolking zelf. Met het verschil dat het vrij onwaarschijnlijk is dat mensen precies op het moment dat jij kijkt dood neervallen. Toch kan het zomaar gebeuren, dus kijk maar niet te lang naar buiten. Ik wil niet op mijn geweten hebben dat er eentje neervalt.’ Hoe staat u tegenover de dood? ‘Als iets onvermijdelijks. Het is de andere kant van de medaille van het feit dat we leven. Als we niet doodgaan, kunnen we ook niet echt leven. Tenminste, zo wordt het gezien. Het feit dat je leeft betekent dat je op enig moment zult sterven. In principe sta ik niet afwijzend tegenover de dood.’

‘Ik denk dat eenzaamheid een veel groter taboe is dan de dood.’ Hoe zou uw uitvaart eruit moeten zien? ‘Het enige dat ik vrij zeker weet, is dat ik het heel leuk zou vinden om op het nummer “Ulakanakulot” van de Virgin Prunes de kist in te gaan. Punkmuziek met een heel slepend ritme. Het lijkt me heel leuk als er een paar van die ouwe dragers, die we vaak bij de eenzame uitvaart hebben, in de zogenoemde huppelpas van Echternach de kist de aula indragen. Alsof ik heftig tegenstribbel in die kist van “ik wil niet, ik wil niet”. “Maar je moet toch!” Dat lijkt me op de een of andere manier onstuitbaar grappig. Dat de man die zo goed met de dood is, zelf niet de laatste stap wil maken, die zich tot in de kist verzet tegen het onvermijdelijke. Dat is het enige verlangen dat ik heb, voor de rest zien ze maar.’ ‘Mijn opa ligt op de begraafplaats Zorgvlied. Daar liggen meer familieleden. Ik heb dat toentertijd overgenomen omdat het graf anders geruimd zou worden. Zelf kan ik er ook bij gaan liggen. Ik heb alleen niet zoveel met Zorgvlied

Tijdschrift Cul

5


Achtergrond

‘Je bent eenzaam als je je op een verjaardag bevindt waar je eigenlijk helemaal niemand kent.’ en daarnaast is het zo ver uit de buurt. Wij, bij de eenzame uitvaart, begraven onze dooien op begraafplaats Sint Barbara. Daar kom ik al vijftien jaar. Ik ben ook erg gesteld op de familie die deze begraafplaats uitbaat. Eigenlijk wil ik liever daar, in hun warmte, liggen. Ook voor mijn fans, dat die ergens heen kunnen met hun verdriet. Dat is natuurlijk wel belangrijk.’ De dood is voor velen een vrij zwaar onderwerp. Wellicht zelfs een taboe. Is dat anders voor u, omdat u zo veel met de dood bezig bent? ‘Vind ik wel meevallen. Ik denk dat eenzaamheid een veel groter taboe is dan de dood. Iedereen heeft wel met dood te maken. Al is het maar een huisdier. Daar wordt ook niet over gepraat, maar ik denk dat eenzaamheid een veel diepgravender taboe is.’ Bent u bang voor eenzaamheid? ‘Nee… Ja, eenzaamheid is een heel moeilijk fenomeen. Een fenomeen dat, zeker in onze samenleving, met veel schaamte en weerzin is omgeven. In zekere zin is het een taboe: we kunnen er nauwelijks over spreken.’ ‘Toevallig kreeg ik gister bericht dat een schrijver van een generatie boven mij is overleden. Hij was volgens zijn familie zeer eenzaam, hij werd weinig gebeld en weinig bezocht. Een man die ik regelmatig tegenkwam en ook wel praatjes mee maakte. Je kon zijn eenzaamheid bijna ruiken. Ik dook weg als ik hem zag, maar dikwijls was een ontmoeting niet te vermijden. Je merkte aan alle dingen die hij wilde uitwisselen dat jij waarschijnlijk de enige was die hij die week sprak. Dan is het niet leuk om eenzaam te zijn. Ik weet niet of het ergens toe leidt dat ik dit vertel, maar het hield mij erg bezig de laatste dagen. Dat is het nadeel als je de eenzame uitvaart-dichter bent, dan krijg je altijd dit soort gevallen.’ Het moet gekozen eenzaamheid zijn? ‘Eenzaamheid is een uitzonderlijk pijnlijk taboe in onze samenleving, we weten er geen weg mee. Onze betreurde burgemeester, ook recent overleden, was veel bezig met het fenomeen eenzaamheid in de stad. Ik heb hem daar ook een aantal keer over gesproken. De gemeente probeert eenzaamheid op te heffen met verschillende projecten, maar mijn indruk is dat je het er alleen maar erger mee maakt.’ Waarom dan? ‘De gemeente regelt bijvoorbeeld dat, als je kan bewijzen dat je echt eenzaam bent, je met andere eenzamen de avondmaal-

6

Tijdschrift Cul

tijd mag gebruiken. Daar mag natuurlijk geen alcohol bij geschonken worden, want het is niet de bedoeling om dronkenlappen aan te trekken bij zo’n “gezellige” maaltijd. Dat vind ik volkomen kansloze projecten. Omdat ik zelf de benauwenis ken: je bent eenzaam als je je op een verjaardag bevindt waar je eigenlijk helemaal niemand kent. Dat zit dan allemaal in een kring met een bordje taart op schoot, terwijl niemand elkaar echt wat te vertellen heeft. Dat is van een gruwelijkheid waar geen mens gelukkig van wordt. Dan zit ik toch liever voor de buis eenzaam te wezen.’ Zijn er dingen die er wel tegen te doen zijn? ‘Het is een tamelijk ongrijpbaar fenomeen. Zoals oud-koningin Wilhelmina ooit gezegd heeft: “Eenzaam maar niet alleen”. Een koningin omringd door hofdames en knikkende onderdanen, voortdurend in het opgedrongen gezelschap van mensen, die zich dan toch alleen voelt. Dat is een hele fundamentele manier van eenzaam zijn. Het is iets ingewikkelds, waar beleid machteloos tegenover staat. Maar goed, daar waren de burgemeester en ik het niet helemaal over eens. Hij snapte mijn betoog wel, maar je hebt natuurlijk ook te maken met enorme maatschappelijke kosten die met vereenzaming samenhangen. Eenzame mensen worden eerder ziek, gaan eerder dood. Ze drinken zich het schompes en vallen daardoor van de trap. Dat kost allemaal geld.’ Zouden we het taboe kunnen opheffen? Door er bijvoorbeeld over te spreken? ‘Als ik dan terugkom bij het voorbeeld van die schrijver: wanneer ik hem tegenkwam, dan snoof ik zijn eenzaamheid al op en verliep het gesprek van mijn kant uit moeizaam, vanwege de paniek die ik bij hem waarnam. Hij dacht: ik moet deze man blijven boeien, want hij gaat mijn eenzaamheid oplossen, al is het maar voor dit moment. Terwijl alles bij mij in opstand kwam. Ik dacht: ik kan jouw eenzaamheid niet oplossen. Maar dat is niet iets wat je gauw zult uitspreken. Het is heel moeilijk om daar woorden voor te vinden. Dat is ook iets waar mensen zich schuldig over kunnen voelen, dat je andermans eenzaamheid niet kan oplossen. Ik heb enkel een tien minuten durend praatje bijgedragen, maar dat was natuurlijk bij lange na niet genoeg.’ Starik besluit het gesprek met de woorden ‘ik moest maar eens boodschappen gaan doen’, waarna hij opstaat om te betalen. Dat hoeft niet, we krijgen de cappuccino’s van het huis. Starik groet de barman, belooft om snel terug te komen om de kipsaté te proeven, en loopt ‘zijn’ Staatsliedenbuurt in.◆


Essay

Zo dood

als de

dodo Een verborgen verhaal over menselijke verbeelding

Het leven van de quagga ontwikkelt zich tot een ware ontdekkingsreis wanneer je je verbeelding erop loslaat. Er zitten zoveel bijzondere openbaringen verscholen in het beloop van zijn leven, dat een paard er de hik van krijgt. Alleen al zijn naam roept vaak vraagtekens op. Tijdschrift Cul kwam tot het inzicht dat de wondere wereld van de quagga meer gaat over de menselijke verbeelding dan over de het dier zelf. Tekst Dieuwke Papma Beeld Anouschka Boswijk - Kopfkino Illustration

We beginnen op de Karoo, de halfwoestijn die een groot deel van Zuid-Afrika in beslag neemt. Het klimaat wordt gekenmerkt door extreme hitte, kou en droogte. Niet voor niets is ‘karoo’ oud Zuid-Afrikaans voor ‘droog’. De lucht is helderblauw en de grond kurkdroog. Te midden van dit alles loopt onze quagga. Het dier lijkt op wat we nu zouden omschrijven als een gespierde combinatie tussen een ezel, een paard en een zebra. Met zijn agressieve en weerbarstig uitspattingen is de quagga duidelijk gevormd door zijn onheilspellende omgeving. De veruit rijkst gedocumenteerde eigenschap is zijn samenwerking met de struisvogel: waar de quagga goed kan horen, heeft de struisvogel goed zicht. Samen struinen zij over de Karoo. Hoe de quagga klinkt is nattevingerwerk. Begin 1800 zetten de eerste ontdekkingsreizigers en natuuronderzoekers voet aan wal. Waar Robert Jacob Gordon het omschrijft als ‘een schielijk na een blaffend gejank, waar veel kwak, kwak inkomt’ doet het George Edwards meer denken aan ‘the confused barking of a mastiff dog’.

De mens duidelijk in beeld Rond de helft van de negentiende eeuw komt er een eind aan alle romantiek. Met de stichting van de Oranje Vrijstaat zorgt veeteelt en landbouw voor versnippering van het leefgebied van de quagga, waarin rond 1900 ruim 250.000 Boeren zich hebben gevestigd. Ondertussen meten Europese jagers hun kracht met het Zuid-Afrikaanse wild. Zo kent Brits militair William Cornwallis Harris zichzelf ‘shooting madness’ toe, een ziekte die hij ervaart als ‘truly a most delightful mania’, en schiet in vijf maanden ruim vierhonderd stuks groot wild. Daarnaast begint tegen het eind van de negentiende eeuw het toerisme aan te trekken. Ook door toedoen van de schietgrage Europese elite vallen de Zuid-Afrikaanse dieren bij bosjes dood neer. Helaas ontgaat de quagga de Boeren niet. Eerst interesseren ze zich voornamelijk in zijn vlees en zijn vacht, maar later ook in de mogelijkheid tot domesticatie. Wanneer dit niet lukt, roepen Europese studeerkamergeleerden dat de

Tijdschrift Cul

7


Essay

Boeren simpelweg de moeite schuwen. Wat ze nog niet weten is dat de quagga zich nou eenmaal niet laat onderwerpen door de mens. Voor duizenden jaren benutten de Khoikhoi, mensen van een Afrikaanse stam die ook wel bekend staan als ‘Hottentotten’, de dieren die op de Karoo leven maximaal, dus de quagga zal heus geen uitzondering zijn. Dit doet ons even stilstaan bij de vraag hoe de kolonisatie zich zou hebben ontwikkeld wanneer de quagga zich wel had laten beteugelen. In alle opzichten is deze vraag nu overbodig, want omstreeks 1873 valt er geen quagga meer te bekennen in de Oranje Vrijstaat. Verhitte classificatiestrijd Ondertussen wordt in Europa met veel omwegen geprobeerd om de dieren die onder de Afrikaanse zon leven onder te brengen in een wetenschappelijke ordening. Maar Zuid-Afrika is ver weg en men moet het doen met vage beschrijvingen en tekeningen. Grote heren zoals Carl Linneaus, Pieter Boddaert, Buffon, Anders Sparrman, Peter Kolbe en Frédéric-Louis Allamand buigen zich in hun kantoor over de verwarrende overeenkomst tussen het paard, de quagga, de ezel en de zebra. Slechts een enkeling, zoals bijvoorbeeld ontdekkingsreiziger Robert Jacob Gordon, staat oog in oog met de quagga en ondervindt empirische verbreding aan den lijve.

8

Tijdschrift Cul

De studeerkamergeleerden houden goed zicht op de ontwikkelingen. De mannen weten dat het voor roem en erkenning belangrijk is om de eerste te zijn die een dier goed classificeert en hebben daarnaast gewoon graag gelijk. Ze maken de ene na de andere publicatie te schande. Zo wéét Gordon dat hij veel meer heeft gezien dan Sparrman, en uit zijn frustraties op een van Sparrmans publicaties: ‘This whole chapter of the hyena is the most stupid absurd learned stuff that could possibly be wrote on the subject.’ Ook al spreekt Gordon Khoikhoi en doet hij zeer zijn best om het land écht te leren kennen, dat zijn systematische beschrijvingen niet helder zijn gaat ten koste van de erkenning die hij krijgt (en zal krijgen) voor zijn werk. Sparrman scoort belangrijke punten in de classificatiestrijd door de quagga en de bergzebra voor het eerst naast elkaar te zetten als twee aparte soorten. Dan verschijnt in 1758 de tiende druk van Systema naturae, waarin Linneaus organismen onderscheidt op basis van geslachtsnaam (genus) en soortaanduiding (species), en daarmee de binomiale nomenclatuur (tweedelige naamgeving) introduceert. Nu hoeft niet langer een hele reeks namen op de schop wanneer er veranderingen zijn in een classificatiereeks. De zebra deelt hij in bij het geslacht ‘Equus’ als ‘Equus zebra’. Wanneer Allamand en Buffon in 1781 de quagga als eerst onder zijn eigen naam en als aparte soort


Essay een plek geven in het boek Natuurlijke Historie schrijven ze geschiedenis. Echter, Boddaert strijkt met de eer wanneer hij in 1985 verscheidene inzichten met elkaar verenigt. Hij wordt zogenaamd soortauteur wanneer hij de quagga plaatst onder het geslacht ‘Equus’ als ‘Equus quagga’. Maar al vóór zijn uitsterven lijkt het dier te zijn vergeten. Dat de quagga al lang niet meer vrij rondloopt op de Karoo is bij de wetenschappers niet bekend. Wanneer de classificatiestrijd gestreden is, ebt de interesse weg. Nog enkele quagga’s leven in dierentuinen in Europa, maar op 12 augustus 1883 sterft ook de laatste quagga in gevangenschap onopgemerkt in Artis. De quagga is zo dood als de dodo. Nog meer mens Dat was het dan. Er zijn nu enkel nog twee foto’s, 23 opgezette huiden, zeven skeletten en vijftien volledige schedels. Toch zijn er na zijn uitsterven nog aardig wat mensen die zich tegen de quagga aan bemoeien. Zo schrijft de neerlandicus Reinier Spreen op basis van eindeloos veel gegraaf in de archieven van de Artis Bibliotheek zijn boek Een monument voor de quagga, dat op een komische en romantische wijze een historische weergave geeft van het leven van de quagga. Bio-antropoloog Colin Groves en zoöloog Catherina Bell buigen zich opnieuw over de verwarring rondom de Equus-familie en concluderen dat de zebra in boekenkasten ondergeschikt moet zijn aan de quagga. De wetenschappelijke naam van een Burchellzebra is nu ‘Equus quagga burchelli’. Ook fascinerend is de natuurhistoricus Reinhold Rau en zijn Quagga Project. Volgens de enthousiaste professor is het zo simpel als wat: ‘the quagga is the quagga because of the way it looked, and if you produce animals that look that way then they are quagga’s’. Tijdens de prepareerklus van een quagga schraapt hij wat spierweefsel weg. In samenwerking met experts op het gebied van moleculaire genetica weet hij vervolgens het DNA in kaart te brengen en is de quagga het eerste uitgestorven dier waarvan DNA is gekloond. Maar hier stopt hij niet: in 1997 gaat zijn levenswerk van start. Negen steppezebra’s uit Namibië worden geselecteerd op hun quagga-looks en door middel van ‘selective breeding’ terug gefokt naar een dier dat genetisch steeds sterker overeenkomt met het in kaart gebrachte DNA van de quagga. Ga je de website van het Quagga Project, dan kan je zien dat er momenteel tientallen ‘quagga’s’ rondlopen op stukken privégrond in Zuid-Afrika. Volgens Rau is het dier weer tot leven gebracht

en de mens daarmee een karmapunt rijker. Deze tot de verbeelding sprekende ontwikkeling in de wereld van de moleculaire genetica inspireert vervolgens Michael Crichton tot het schrijven van het boek Jurrasic Park. Wanneer er enkel een stukje huid nodig is om een quagga terug te fokken, dan moet dat ook mogelijk zijn met fossielen van dinosaurussen, zo luidt zijn gedachte. Wanneer je je verdiept in het leven van de quagga heeft iedereen een mening. Iedereen, behalve het dier zelf. Het is fascinerend om te zien hoe mensen met zijn leven omspringen. Het dier is dood, maar dat mag de pret niet drukken: de quagga is van ons. Dit verborgen verhaal is daarom een historische weergave, niet van het leven van de quagga, maar van de instrumentalisatie van dieren. Zo moet de classificatie te pas en te onpas op de schop, wordt het dier dé inspiratiebron voor de bekende filmserie Jurrasic Park en exposeren musea zijn skeletten en huiden. Ook zijn er taxidermisten die zich opwinden over een vergaan stuk quaggahuid, slimme professoren die zijn DNA reproduceren en studenten die zich verkneukelen over dit alles. Volgens Reinier Spreen, de man die de quagga heeft vermenselijkt in een literair narratief, valt dit makkelijk te verklaren: ‘de enige manier waarop we naar het dier kunnen kijken is door onze eigen ogen’. De zoöloog ziet nou eenmaal een dier dat gedoopt moet worden door de wetenschap, een taxidermist een lap vel dat moet worden strakgespannen en een bevlogen natuurhistoricus de mogelijkheid om een uitgestorven dier weer tot leven te wekken. En ook in mijn verbeelding wordt de natuur gedomineerd door cultuur. Daarom hoop ik dat de quagga ooit een verhaal over mij zal schrijven. ◆ De illustraties zijn gemaakt door Anouschka Boswijk. Haar achtergrond in culturele antropologie gebruikt ze om maatschappelijke en antropologische onderwerpen aan het licht te brengen, zoals dit verhaal over de menselijke verbeelding. Anouschka heeft de quagga geïllustreerd zonder van tevoren foto’s of tekeningen op te zoeken, en enkel op basis van bovenstaand artikel. Zie Kopfkino Illustration voor meer van haar werk. Reinier Spreen is de neerlandicus die het verhaal van de quagga door middel van een literaire verkenning en zonder wetenschappelijke pretenties in een schitterend en informatief boek heeft weergegeven. Voor dit artikel is dan ook veel gebruik gemaakt van Monument voor de quagga.

Het dier is dood, maar dat mag de pret niet drukken: de quagga is van ons.

Tijdschrift Cul

9


Essay

Prepareren en Plastificeren De emotionele loskoppeling van de dood binnen snijzaalonderwijs

Binnen snijzaalonderwijs is geen ruimte voor de dood. Terwijl studenten leren over de anatomie van het menselijk lichaam met een dood preparaat voor hun neus wordt hier vervolgens niet over gesproken. Een verlicht ideaal in de praktijk besproken vanuit twee perspectieven; een student-assistent snijzaalonderwijs en de kritiek van een zorgethica. Tekst Joosje Slot Beeld Tobiah Palm

10

Tijdschrift Cul

‘Lichamen worden niet geweigerd bij de poort.’ Hoewel dit gezegde rechtstreeks uit de Bijbel lijkt te komen, gaat het hier niet om de hemelpoort, maar de doodnormale schuifdeuren van het anatomische instituut van het Academisch Medisch Centrum (AMC): de plek waar personen hun lichaam, vaak na een lang ziekbed, aan de wetenschap doneren. ‘Om iets terug te doen’, legt Charlotte Laan uit. Zij is naast dat ze zelf geneeskundestudent is, ook student-assistent bij de practica op de snijzaal van het academisch ziekenhuis aan de rand van Amsterdam. Deze ‘empirisch wetenschappelijke aanpak’ of dit ‘hands-on onderwijs’ kent een lange geschiedenis met voor- en tegenstanders. Binnen dit onderwijs worden de medici in spe impliciet geconfronteerd met de dood waar niet expliciet op


Essay wordt ingegaan. ‘De snijzaal is de plek waar je leert over de anatomie en embryologie van het menselijk lichaam, het is niet de plek waar over de dood wordt gesproken.’ Maar welke rol heeft dit snijzaalonderwijs in het vormen van ideeën over de dood van geneeskundestudenten? En zegt dit iets over de ontologische ideeën binnen de geneeskunde waar de dood een inherent onderdeel van is? De geschiedenis van ‘de anatomische les’ Eerst even een snelle geschiedenisles. In de zestiende eeuw raakte de empirisch wetenschappelijke manier om anatomische kennis te verkrijgen steeds meer in trek. Er werden in de Waag op de Nieuwmarkt anatomische lessen gegeven voor de leden van het Chirurgijnsgilde en tegen betaling konden ook burgers meekijken. Degenen die op de snijtafel belandden waren in deze tijd geen overledenen die vrijwillig toestemming gaven voor het ‘verlof tot ontleding’, maar misdadigers waarover de rechter bepaalde dat zij ‘tot een subjectum anatomicum is vergundt’. Vandaag de dag meldt men zich bij een van de anatomische instituten van de universitair medisch centra. Het AMC ontvangt per jaar ongeveer 120 lichamen. Professor Antoon Moorman, hoofd van de afdeling Anatomie & Embryologie legt uit dat de lichamen die binnenkomen altijd benut worden: ‘In slechts een enkel geval is een stoffelijk overschot niet bruikbaar, bijvoorbeeld als iemand zwaar verminkt is door een ongeluk. Het lichaam wordt dan direct gecremeerd. Tot nu toe komen vraag en aanbod goed overeen: 120 lichamen per jaar is voldoende.’ Ook kent het fenomeen van de anatomische les in Nederland een lange geschiedenis in de kunst. Misschien heb je de affiches door Amsterdam zien hangen waarop een van de schilderijen van Rembrandt getoond wordt. Te zien is hoe er een sectie plaatsvindt op de hersenen van een ter dood veroordeelde misdadiger Joris Fonteijn. Naast dit schilderij maakte Rembrandt uiteraard ook het bekende groepsportret met hetzelfde onderwerp: ‘De anatomische les van Dr. Nicolaes Tulp’. Het feit dat een van Nederlands meest gerenommeerde schilders zulke enorme werken maakte aan de hand van deze openbare anatomische lessen, geeft de centrale plek van dit fenomeen voor de zelfidentificatie van Nederland als verlicht wetenschappelijk vooruitstrevend land goed weer. Verlichtingsdenken en de zorgethiek Dit verlichtingsideaal schemert nog altijd door in de manier waarop het snijzaalonderwijs ingevuld wordt en de soort artsen die dit onderwijs voortbrengt. Het lichaam en de empirische manier van het lichaam onderzoeken wordt hierin gezien als een bron van ‘ware’ kennis. Zorgethica Tessa Smorenburg spreekt hierbij over de manier waarop care en cure binnen de geneeskunde van elkaar gescheiden wordt. Geneeskunde zou enkel de taak hebben te behandelen, waarbij wordt uitgegaan dat kosten wat het kost de dood voorkomen moet worden. Haar vakgebied van de zorgethiek, de stroming binnen de ethiek die kijkt naar zorgrelaties en -structuren, probeert op een holistische manier dit onderscheid met elkaar te verenigen. Ook Eva van Reenen, die haar masterthesis schreef over de zorgethiek binnen de Nederlandse geneeskundeopleiding, uit harde kritiek op de manier waarop er in Nederland geen, dan wel te weinig ruimte lijkt voor care binnen

de geneeskunde. Zij pleit ervoor dat dit aan de basis van de medische ethiek en daarmee de zorgpraktijk komt te liggen. Zorg heeft reeds doorgang gevonden in de ethiek van de verpleegkunde, maar in veel mindere mate in de medische ethiek van het artsenberoep. De nadruk binnen het huidige klimaat van de zorgpraktijk ligt vooral op afstand, objectiviteit en autonomie. Het belang dat aan deze begrippen wordt gehecht, vormt een obstakel voor het concept zorg. Vervolgens is het de vraag hoe menselijkheid en de daarmee gepaard gaande kwetsbaarheid een plek krijgen binnen het geneeskunde onderwijs. Het gezamenlijke ritueel Maar hoe gaat het er eigenlijk aan toe in zo’n snijzaalpracticum? Laan spreekt van een ‘gezamenlijk ritueel’. ‘Een belangrijk deel van de practica is de voorbereiding en het feit dat er respect getoond wordt tegenover de overledenen die vrijwillig toestemming hebben gegeven voor het “verlof tot ontleding”.’ Van de studenten wordt verwacht dat ze op tijd komen, hun huiswerk hebben gemaakt en voorbereid zijn zodat er optimaal gebruik kan worden gemaakt van de tijd in de snijzaal zelf. Hoewel er vanuit de opleiding geen expliciete aandacht wordt besteed aan het feit dat studenten de snijzaal, vooral in het begin, mogelijk een heftige ervaring vinden, creëert Laan daar wel altijd ruimte voor. Zij sluit als student-assistent ‘het ritueel’ af met een reflectie na elk practicum, waarbij er ruimte is voor vragen en het delen van persoonlijke ervaringen van de studenten zelf. ‘Het duurde voor mij heel lang voordat ik de persoon inclusief de eigen persoonlijkheid, het leven dat deze persoon heeft gehad en het feit dat deze persoon mogelijk kinderen had, kon loskoppelen van het preparaat dat voor mij lag. Vooral het zien van het gezicht van de lichamen vond ik erg confronterend.’ Laan legt vervolgens uit dat ze wel snapt dat er vanuit de opleiding zelf geen expliciet thema rondom de dood in dit onderwijs bestaat. ‘Ik denk dat het nuttig is voor studenten om geconfronteerd te worden met de dood op deze manier, maar het er niet per se over te hebben tijdens de practica. Het leert ze loskoppelen. Anders is het onmogelijk om je vak uit te voeren.’ De snijzaal is het allereerste moment dat geneeskundestudenten – naast hun persoonlijke ervaringen – zo expliciet met de dood in aanraking komen vanuit het perspectief van de geneeskunde. Het lichaam, of deze nou levend of dood is, wordt hierin gezien als een object dat onderzocht kan worden met het uiteindelijke doel de dood te kunnen voorkomen. Daarnaast beschrijft Laan de interne logica die dit emotioneel loskoppelen pretendeert. Smorenburg vraagt zich af wat deze logica voor gevolg heeft en probeert vanuit de zorgethiek het spectrum te verbreden, van het idee van niet doodgaan, naar de vraag wat zorg betekent. ‘Dit verschilt per situatie en we proberen om niet enkel naar de behandeling te kijken maar ook naar alles om de behandeling heen. De relaties tussen arts en patiënt, de manier waarop de wachtkamer is ingericht en ga zo maar door.’ Zou er ruimte gecreëerd kunnen worden binnen de snijzaal om het juist wel over de dood te hebben en je ideeën over de persoon die voor je ligt te kunnen delen? Kan ‘care’ al beginnen bij de snijzaal? Laans reflectie een standaard onderdeel maken van het ritueel van de snijzaal zou een goed begin zijn.◆

Tijdschrift Cul

11


Student in beeld

Student in beeld: Aäron Spapens ‘Bijna iedereen heeft een angst voor de dood. Maar zodra je het leven waardeert, kan je de dood beter accepteren.’ Aäron Spapens (24) heeft geneeskunde gestudeerd, en doet nu antropologie. Niet geheel toevallig heeft hij onderzoek gedaan bij een stichting die kankerpatiënten steunt door psychische begeleiding en onder andere fysieke training aan te bieden. In dit interview spreekt hij openhartig over de rol die de dood in zijn eigen leven heeft gespeeld. Tekst Roos de Wijs Beeld Tobiah Palm

12

Tijdschrift Cul


Student in beeld Toen Aäron afgelopen studiejaar het vak Etnografisch Practicum volgde, kwam hij via via bij Huis aan het Water terecht. Bij deze stichting staat niet de ziekte, maar de kwaliteit van het leven centraal. Er zijn onder andere fysieke en psychische trainingen te volgen. ‘Met de trainingen die daar gegeven worden, wordt geprobeerd deze mensen fit genoeg te krijgen om hun dagelijks leven weer aan te kunnen. Oudere mensen die kanker krijgen zien dit vaak als een doodvonnis: ook al genees je, je bent zo erg achteruit gegaan dat je bijna niets meer kan.’ Het leven ‘teruggeven’, zoals Aäron het noemt, is niet iets geneeskundigs maar iets wat echt gecreëerd wordt door mensen samen te brengen. Het spreken met deze mensen heeft hem laten inzien dat het leven tijdelijk is. Je moet leven alsof elke dag de laatste dag is. ‘Als je alles in een dag waardeert, dan wordt het leven ineens veel leuker en kan je echt anders naar het leven kijken. Dat vond ik heel bijzonder.’ Wanneer hij over Huis aan het Water praat komt er regelmatig een glimlach tevoorschijn. ‘Ik ben topsporter geweest, maar de drive die ik meemaak bij sommige kankerpatiënten zie ik zelden. Dan denk ik bij mezelf: wow, dit is echt heel bijzonder om bij aanwezig te zijn.’ Het breekpunt Het grootste deel van zijn jeugd woonde Aäron weliswaar in het Brabantse Woensdrecht, maar als hem gevraagd wordt waar hij is opgegroeid, is zijn antwoord Bergen op Zoom. In deze plaats, ongeveer tien kilometer van Woensdrecht, ging hij naar de basis- en middelbare school. Door de afstand werd het moeilijker voor andere leeftijdsgenoten om hem thuis te bezoeken. Daarnaast kwam hij tijdens zijn basisschoolperiode in een grote groep terecht met kinderen die elkaar grotendeels allemaal al kenden. Samen met een paar andere kinderen die er ook niet helemaal bij hoorden werd hij gepest. Ook lagen zijn ouders bijna acht jaar lang in een echtscheiding en het contact met zijn vader verslechterde. Deze situatie zorgde ervoor dat hij flink in de knoop raakte met zichzelf en op jonge leeftijd worstelde hij al met ideeën over de dood en doodgaan. Een aantal jaar later kreeg hij zijn eerste vriendinnetje die hem geholpen heeft meer rust te vinden in zichzelf. Hij richtte zich hierna op het helpen van anderen, wat ook meteen de reden was om geneeskunde te gaan studeren. ‘Ik wilde mensen helpen’, hij lacht een beetje en vervolgt: ‘dat is het domste dat je kunt doen. Je moet nooit geneeskunde studeren om mensen écht te helpen, maar dat was wel mijn insteek. Ik wil mensen echt beter maken, als een soort vrijheidsstrijder.’ Aäron gelooft er niet in dat je mensen kan helpen door ze pillen te geven, of het probleem bij de persoon zelf te leggen, zoals hij dit vaak binnen de geneeskunde heeft gezien. Bin-

Tegenwoordig voelt hij zich niet langer ongemakkelijk als hij naast iemands sterfbed zit, maar durft hij gewoon rustig te kletsen.

nen de geneeskunde wordt er vaak een bepaalde objectiviteit en afstand verwacht tegenover de patiënt. Hierdoor mist er veel zorg die een patiënt wel nodig heeft. Volgens Aäron is het daarom belangrijk om aandacht te besteden aan alles wat er verder bij een ziekte komt kijken voor een persoon, zoals Huis aan het Water doet. Antropologie speelt voor hem een belangrijke rol om de nuance hiertussen te vinden. Loslaten en omarmen Aärons oma heeft ook kanker maar wanneer hij hierover vertelt, verdwijnt zijn glimlach. ‘Het hangt ook echt van je persoonlijkheid af. Zij zou niet snel naar zo’n stichting gaan. Ik denk zelfs dat zij dat nooit zal doen.’ Hij vertelt dat zijn oma heel anders omgaat met haar ziekte en het leven niet meer ziet zitten. Ze woont in België en zit in een traject voor ‘voltooid leven’. Dit is een traject dat het voor ouderen mogelijk maakt hun leven te beëindigen als zij zelf hun leven voltooid achten. ‘Ze is niet terminaal, maar het heeft geen zin’, hij slikt en vervolgt: ‘Dat is een hele andere keerzijde… het is trekken aan een dood paard. Het is gewoon een mentale insteek. Je kan er uren instoppen maar als iemand eenmaal dat knopje heeft omgezet is het misschien ook beter zo.’ Waar hij in Huis aan het Water alleen maar optimisme zag, ziet hij in zijn privéleven vooral verdriet. Niemand in zijn directe omgeving heeft de dood echt omarmd. Toch weet hij er een positieve boodschap uit te halen. ‘Als je het leven waardeert kun je denk ik veel beter accepteren dat je doodgaat. Omdat je weet dat er voor jou en anderen iets overblijft om voor te leven, of ik er nou wel of niet ben.’ Zijn ontmoetingen bij Huis aan het Water hebben hem geholpen om makkelijker om te gaan met de dood. Tegenwoordig voelt hij zich niet langer ongemakkelijk als hij naast iemands sterfbed zit, maar durft hij gewoon rustig te kletsen. Het leven is een gift Aäron pakt er een geboortekaartje bij. ‘Het is een heel minimalistisch kaartje hè? Maar dit staat misschien wel symbool voor het tegenovergestelde van de dood.’ Het is het geboortekaartje dat zijn nicht zelf heeft getekend en naar hem heeft gestuurd na de geboorte van haar dochter. ‘Ik zag dit kaartje en ik zag die vogel. De vogel vliegt letterlijk. Dat doet mij meteen denken aan de woorden “vliegen”, “vervliegen” en “vluchtig”. Het staat symbool voor het leven, het is een soort vicieuze cirkel waarin we leven.’ Hij legt uit dat de ooievaar voor hem een symbool is voor de vluchtigheid van het leven. Het is tijdelijk en de ooievaar blijft langskomen, en iedereen die hier wordt ‘afgedropt’ mag er even van meegenieten. Op de tekening van het kaartje zit de baby in een zakje, wat hij vergelijkt met een ingepakt cadeautje. ‘Dat is hoe ik dit kaartje interpreteer, misschien veel dieper dan de meeste mensen,’ hij lacht. ‘Maar daarom doe ik het ook nooit weg.’ In de toekomst hoopt Aäron mensen meer samen te kunnen brengen en wil hij zich hard maken om de geneeskunde te veranderen. Hij wil af van de eenzijdigheid van de geneeskunde, die naar zijn beleving nog te weinig aandacht geeft aan de mensen zelf en zich teveel richt op de ziekte alleen. We moeten de zieke mens echt weer als mens gaan zien door ze écht te leren kennen. ‘Dat is wat Huis aan het Water ook doet. Iedereen op zijn eigen kwaliteiten coachen. Dat trekt mij gewoon heel erg. Dat is mijn utopie.’ ◆

Tijdschrift Cul

13


Achtergrond

Het spel van de jacht

Al sluipend door de wildernis of wachtend in een hutje op hun prooi, zo besteden trofeejagers het liefst hun vakantie. Zij reizen af naar verre landen om exotische dieren te doden en mee te nemen naar huis als jachttrofee, maar waarom doen ze dit eigenlijk? Tekst en beeld Naomi Veenhoven

14

Tijdschrift Cul


Achtergrond Daar zit je dan. Geconcentreerd staar je in de verte. Een zweetdruppel loopt langzaam over je slaap en je hoort het gezoem van een vlieg. Je weet niet precies hoe lang je er al zit, maar er zijn waarschijnlijk al uren verstreken. Dan, eindelijk, zie je haar. In de verte achter de dorre struiken. Je voelt je hart kloppen en al je spieren spannen zich aan. Het is belangrijk dat je nu de juiste positie inneemt zonder dat ze je opmerkt en weer verdwijnt. Sluipend door de bosjes. In volledige uitrusting, afwachtend, maar zoekend naar de juiste plek. Opeens heb je haar vol in het zicht, het lijkt een prachtstuk te zijn. Je assistent verteld je dat de vergunningen zijn geregeld en betaald, niets houd je nu meer tegen. Je neemt je positie in, haalt diep adem, richt en haalt de trekker over. De tijd lijkt even stil te staan, en je wacht in spanning op wat er nu gebeuren gaat. Aan de bewegingen die ze maakt wanneer de kogel haar flank doorboort zie je dat het een prachtig schot was. Ze rent uit het zicht, je houdt je adem in. Dan hoor je een doffe klap, de opluchting valt als een warme deken over je gespannen lichaam. Nu is het tijd om te zoeken, de pootafdrukken en sporen van bloed leiden je naar de plek waar ze is neergevallen. Dan zie je haar liggen, een prachtige giraffe. Je beseft eigenlijk nu pas hoe elegant ze is, zo’n magnifiek wezen der natuur. Nu is ze van jou. Je aait haar over haar bol en bekijkt haar nog eens goed. De energie raast nog altijd door je lichaam, je hart klopt en je voelt een tinteling over je hele lichaam: je leeft. Om haar er wat levendiger uit te laten zien steek je een groen takje in haar bek. Met je geweer in de hand neem je verschillende poses aan terwijl je assistent de foto’s schiet. Je kan niet wachten totdat iedereen thuis haar kan aanschouwen, je hebt dan ook al een mooi plekje voor haar gereserveerd naast de haard. Ieder jaar trekken er ongeveer 18.500 jagers op uit om in Zuid-Afrika, Zimbabwe, Botswana, Namibië en Mozambique op jachtsafari te gaan. In deze Afrikaanse landen is jachtsafari namelijk legaal. Buitenlandse jagers doden hier per jaar meer dan 105.000 dieren. Veel van die dieren worden volledig of deels opgezet, andere worden meegenomen naar huis en gebruikt als kleedje voor bij de haard. Het gaat hier niet hoofdzakelijk om het managen van de dierenpopulatie of om het jagen voor voedsel, maar om het spel van de jacht. Deze vorm van jagen wordt dan ook wel trofeejacht genoemd. Wat jagers beweegt om zo’n reis te maken en dieren te doden blijkt een vraag die niet zo makkelijk te beantwoorden is. De motivatie die jagers geven aan critici is namelijk anders dan de motivatie die geformuleerd wordt onder andere jagers en sympathisanten. De motivatie gericht naar critici lijkt echter meer op een legitimatie, de echte motivatie komt pas naar boven wanneer jagers hun gedrag niet hoeven te verdedigen. Een plek waar jagers hun beweegredenen kunnen uiten en hun belevenissen en verlangens met elkaar kunnen delen zijn online forums als AfricaHunting. Op deze forums hoeven jagers hun gedrag niet te verdedigen tegenover de vele critici omdat hun berichten genegeerd, of zelfs verwijderd, worden. Op de forums hebben de jagers dan ook een plek gecreëerd waar ze kunnen praten over wat ze echt trekt aan het jagen.

De fases van de jacht Jagen is volgens de jagers veel meer dan alleen het doden van dieren, het is een heel proces. Volgens forumlid Baugust zijn er drie essentiële fases van de jacht: de planning en voorbereiding, het systematisch tracken en lokaliseren van het dier, en de humane doding en herstel. Tijdens al deze fases houden de jagers zich aan de gedragscodes en ethische regels die weidelijkheid genoemd worden. ‘Met al onze technieken kunnen we eigenlijk alles en iedereen uitroeien, daarom zijn er regels om elkaar in toom te houden’, zo verklaard een jager met de forumnaam Billic het bestaan van deze regels. Op de forums geven veel jagers aan dat de reden waarom ze jagen eigenlijk heel simpel is: ze vinden het gewoonweg leuk. Het hele proces van het jagen maakt het interessant. Ze leren veel over het dierenrijk en over de natuur en beleven dingen die ze in hun dagelijkse leven nooit zouden beleven. Ze moeten hun intellect en instinct gebruiken en het opnemen tegen het instinct van de dieren. Baugust omschrijft het als volgt: ‘Tracking wild animals in unknown, challenging, and dangerous terrain is exhil­arating! Stalking right up and close to wild animals without them being aware of my presence, is exciting! It is adventurous and I enjoy the thrill of the chase!’ De opwinding van de achtervolging bereikt een hoogtepunt wanneer de jagers de trekker overhalen. Veel jagers kunnen deze ervaring niet in woorden vatten en noemen het gevoel onbeschrijfelijk. Iedere jager reageert ook weer anders, de ene wordt koud en gaat trillen, de ander begint te gloeien. ‘Na het schieten voel je je heel zwaar, je voelt onsterfelijkheid’, zo probeert rinehart0500 zijn ervaring in woorden te vatten. Deze fysieke reactie op de jacht is zo krachtig en bijzonder dat veel jagers aangeven dat dit is waarom ze zich zo aangetrokken voelen tot het jagen. De jager als roofdier De jagers voelen zich tijdens de jacht niet enkel meer een toeschouwer maar een actieve participant in het dierenrijk. Ze omschrijven zichzelf als roofdieren, tijdens de jacht is het een kwestie van jagen of gejaagd worden. Ze maken volledig onderdeel uit van de natuurlijke orde, waarbij de mens volgens hen een plek heeft bovenaan de voedselpiramide. Hierdoor is Baugust er van overtuigd dat alles wat je doet tijdens de jacht betekenisvol is. Hij ziet het dan ook als een privilege en tegelijkertijd een zegen dat hij een dier kan en mag doden. De nabijheid van de dood geeft veel jagers het gevoel dat ze leven, want de dood is onlosmakelijk verbonden met het leven in de natuur. Juist dat maakt dat ze het sentiment dat veel mensen hebben bij het doden van dieren maar slecht begrijpen. Waarom steigeren heel veel mensen wanneer ze horen dat jagers een giraffe hebben neergeschoten maar horen ze niemand klagen over de ram die dezelfde jagers de vorige

Tijdschrift Cul

15


Achtergrond

het

dag hebben geschoten? Deze emotionele reactie vinden de jagers vaak onbegrijpelijk. Guerera omschrijft het sentiment zelfs als respectloos naar de pure natuur. Dieren moeten we weer gaan zien voor wat ze zijn. Zij maken onderdeel uit van dierenrijk waar jagen een natuurlijk instinct is en gejaagd worden de orde van de dag is.

Wapens en technologische snufjes Veel van de jagers kunnen alleen spreken over zichzelf als roofdier dankzij de wapens en technologische snufjes die ze met zich meenemen tijdens de jacht. Dit is dan ook een veelbesproken onderwerp op de forums. Sommige jagers gebruiken de meest geavanceerde bogen, andere zweren bij het gebruik van geweren. Sommige jagers willen zich zo dicht mogelijk bij de natuur voelen en zien technologische wapens en gadgets juist als een belemmering. Royal27 gaat bijvoorbeeld alleen maar jagen met de essentiële benodigdheden en wapens zonder al te veel opsmuk. K-man houdt meer van een comfortabele jacht en vind zelfs het meenemen van geurloze babydoekjes, om zijn handen en gezicht schoon te houden, essentieel voor een fijne jachtervaring. K-man is dan ook een van de jagers die houdt van leuke gadgets. Samen met heel wat andere jagers deelt hij op de forums de nieuwste technologische snufjes op het gebied van jagen. Zo is er bijvoorbeeld ‘The Firefly’: een apparaatje dat de richting van de wind op een zeer nauwkeurige wijze kan laten zien. Je hebt zelfs een app die je kan aansluiten op een kruisboog en die je vervolgens helpt met richten. De wapens en de technologische snufjes zijn onderwerpen waar veel jagers gepassioneerd over spreken, het zijn echt hun ‘speeltjes’. Dit is een belangrijk onderdeel van wat de jacht zo leuk maakt voor hen. De trofee Omdat deze vorm van jagen ook wel trofeejacht genoemd wordt, zal het vast niet verbazen dat de trofee ook een belangrijke rol speelt bij de motivatie. Op de forums is dit een onderwerp dat vaak voorbij komt. De een wil het hele dier op laten zetten, de ander neemt alleen de kop mee. Andere willen de vacht, en weer een ander het skelet. Een goede preparateur en het transporteren van de dieren kost aardig wat geld. De jagers

‘Na het schieten voel je je heel zwaar, je voelt onsterfelijkheid’ met een strikter budget hebben hier vaak het geld niet voor. Sommige jagers sluiten daarom een lening af om de trofeeën te kunnen bekostigen. Want, volgens hen, is een jacht niet compleet zonder een jachttrofee. Veel jagers hebben een verlanglijstje van dieren die ze graag mee naar huis willen nemen. Het spel van de jacht lijkt bij het samenstellen van dit lijstje niet zo’n grote rol meer te spelen. Het gaat vooral om welk dier het mooist zal staan bij het behang of naast de openhaard. De jagers bespreken op de forums welke dieren de hoogste ogen zullen vangen en welke dieren duidelijk laten zien dat ze op jachtsafari zijn geweest, of zoals CAustin zou zeggen: ‘dieren die Afrika schreeuwen’. De verborgen motivatie Jagen is een ingewikkeld spel waarin er veel van de jager wordt gevraagd. De jagers voelen zich verbonden met de natuur tijdens het jagen, en zien zichzelf als roofdieren die jagen in het bloed hebben zitten. Sommige jagers houden van alle technologische hulpmiddelen, andere willen het liefst alleen met pijl en boog door de savanne sluipen. Door middel van de gadgets maar ook vooral met behulp van hun wapens, staan de jagers bovenaan de voedselpiramide. Veel jagers zijn er van overtuigd dat de mens heerst over de aarde en lijken die macht en status te willen bevestigen door middel van de jacht. Op de forums delen de jagers hun passie voor het spel, en steken ze hun liefde voor de jacht niet onder stoelen of banken. In het echte leven moeten ze dit vaak wel: ze lopen namelijk steeds vaker tegen grote kritiek aan. Door de verborgen motivaties te leren kennen, kunnen we beter begrijpen hoe de trofeejagers naar de wereld om hun heen kijken. Of wat de jagers doen ethisch of onethisch is, laat ik in het midden. Het is makkelijk om te denken dat trofeejagers dieren als objecten zien en de natuur totaal niet respecteren. Maar door te kijken naar wat hen echt beweegt lijkt er toch meer achter te zitten. Veel jagers hebben juist het gevoel dat niet zij, maar juist de critici de natuur niet respecteren en de verbintenis met de natuur volledig kwijt zijn. ◆ Ben je benieuwd geworden hoe de jagers hun acties legitimeren tegenover critici? Lees dan het stuk ‘De altruïstische jager’ op www.tijdschriftcul.nl.


Essay

Onwetend ontzielen De grens tussen goed en kwaad Nergens is de dood zo alledaags als tijdens een oorlog. Op het slagveld en daarbuiten vallen links en rechts doden. Soldaten moeten elk moment paraat staan om te schieten en, indien nodig, te doden. In de documentaire Dirty Wars is te zien hoe Amerikaanse soldaten, vaak onnodig, burgerslachtoffers maken. Hoe kunnen mensen tot zulke daden komen? Tekst Titus Scholten en Nikki Verhoeven Beeld Josia Brüggen

In de achttiende en negentiende eeuw werd het kwaad verklaard met de almachtige God. In de twintigste eeuw seculariseerde de discussie en na de holocaust rees de vraag hoe een moderne Westerse beschaving zo’n genocide had kunnen plegen. ‘Reality is no longer a given, a natural, familiar environment’, schrijft de Amerikaanse antropoloog James Clifford in zijn artikel On Ethnographic Surrealism. Mensen raakten vervreemd van hun eigen ‘Westerse’ wereld. Sommigen uitten dat in kunst: ze maakten surrealistische beelden van de wereld om hun verwarring te tonen of kochten spullen op de vlooienmarkt en stelden deze tentoon om de eigenaardigheid van hun wereld te laten zien. Anderen gingen op zoek naar verklaringen voor de slechte daden van deze ‘beschaafde’ mensen. Zo zetten filosofen, journalisten en wetenschappers hun tanden gretig in de zaak Adolf Eichmann, hoofdverantwoordelijke voor het organiseren van de genocide. Omdat het moet De filosofe Hannah Arendt was aanwezig bij de rechtszaak van de SS’er Adolf Eichmann om een antwoord te vinden op de vraag hoe een mens in staat is tot zo’n daad te komen. Haar conclusie ging in tegen het klassieke idee van het kwaad. In dit idee heeft degene die kwaad doet een kwade intentie. Arendt stelde echter dat het bij de daders van de holocaust ontbrak aan kwade intenties. Eichmann dacht niet na over zijn ambtelijke taken en gehoorzaamde slechts. ‘Befehl ist Befehl’ is het bekende verweer van de oorlogsmisdadiger.

Volgens Geschiedkundige en journalist bij De Correspondent Rutger Bregman bedoelde Arendt met het ‘niet nadenken’ niet alleen het niet analyseren van de situatie, maar ook een gebrek aan empathie. Eichmann voelde geen empathie voor de mensen die hij op papier de dood in stuurde. Ook schrijver Harry Mulisch was aanwezig om Eichmann met eigen ogen te aanschouwen en concludeerde dat deze zijn moraal tijdelijk uitschakelde om zijn taken uit te kunnen voeren. ‘Eichmann is geen uitzondering. Persoonlijk vereenzelvigt hij de doodgewone mens, het “Massentier”, het “Gewohnheitstier” met de machinale bevelen-ontvanger’, aldus Mulisch in zijn boek De Zaak 40-61. Ook psycholoog Stanley Milgram zag gehoorzaamheid als de oorzaak voor kwade daden. In een experiment liet hij proefpersonen een schok geven aan een persoon in de ruimte naast hen. Deze schokken werden niet werkelijk toegediend, iets waarvan de proefpersonen niet op de hoogte waren. Zij waren in de veronderstelling dat ze daadwerkelijk iemand elektrische schokken gaven. Een wetenschapper die het experiment begeleidde, vroeg de proefpersonen de kracht van de schokken steeds verder op te voeren, tot aan de dodelijke dosis toe. 65 procent van de deelnemers gingen door tot aan die dodelijke schok. Volgens Milgram waren deze mensen hiertoe in staat omdat ze zichzelf niet als verantwoordelijk zagen: ze moesten dit doen van de wetenschapper die hen de opdracht gaf. Net als Eichmann voerden zij slechts bevelen uit.

Tijdschrift Cul

17


Essay Het kwade is het goede Critici van deze theorie vinden dat de intenties van de daders hierbij te weinig worden onderzocht. Deze worden onder andere door Milgram buiten beschouwing gelaten. Zo had Eichmann wel degelijk ideologische motieven. ‘Ik heb nergens spijt van’, vertelde hij aan de Nederlandse SS’er Willem Sassen. ‘Ik zal lachend in mijn graf springen in de wetenschap dat ik zes miljoen vijanden van het Rijk de dood in heb gejaagd.’ Dit duidt niet op het slechts opvolgen van bevelen, maar eerder op een doordachte naleving van een ideologie. Ook de deelnemers van het Milgramexperiment deden meer dan alleen gehoorzamen. Echter, Milgram had zijn conclusie van tevoren al getrokken en wilde deze met het experiment enkel bevestigen. Hij voerde in totaal 23 versies van zijn experiment uit en publiceerde slechts de versie met de meest schokkende uitkomst. Van alle 23 versies gehoorzaamde slechts 43 procent. In de versie die Milgram publiceerde, gaf iemand die zich voordeed als wetenschapper, inclusief labjas, de bevelen tot het elektrocuteren. In een versie zonder de labjas nam de gehoorzaamheid sterk af. Daarnaast gaf de opdrachtgever de bevelen zo dat de deelnemers niet veel keuze leken te hebben. Zo werden er woorden als ‘de wetenschap vereist dat u verder gaat’ gebruikt. De deelnemers gingen tot het uiterste in naam van de wetenschap: het wetenschappelijke onderzoek was belangrijker dan de mensenlevens. Een van de deelnemers gaf bijvoorbeeld aan mee te doen aan het experiment voor zijn zieke dochter. Hij wilde er alles aan doen om de wetenschap te verbeteren. De Britse wetenschappers Alex Haslam en Stephen Reicher tonen in 2014 dan ook aan dat de deelnemers aan het oorspronkelijke experiment van Milgram tot het uiterste gingen uit liefde voor de wetenschap en niet omdat zij slechts gehoorzaam waren. Mensen kunnen dus doden uit naam van een ideologie, waarmee ze niet per se slechte bedoelingen hebben. Volgens Arendt verstoppen mensen zich, wanneer zij kiezen voor het kwaad, achter de leugens die doen lijken alsof het kwade goed is. De mens is namelijk, volgens haar, van nature goed. Eichmann was ervan overtuigd dat hij het juiste deed

18

Tijdschrift Cul

65 procent van de deelnemers gingen door tot aan deze dodelijke schok. en kan niet opzij gezet worden als onnadenkend, achteloos of automatisch handelend. Er moet hierbij ook niet vergeten worden dat ten tijde van Eichmann de norm over goed en kwaad totaal verschoven was. Een genocide, wat een aantal jaar daarvoor illegaal was in Duitsland, was in nazi-Duitsland de norm binnen de overheid. Doden in de stroom Een interview van Venezolaans-advocate Eva Golinger met twee voormalige VS-soldaten die vochten in de Irakoorlog laat zien dat het doden in oorlog, ondanks de alledaagsheid, niet natuurlijk is. Eén van de soldaten geeft toe dat hij geen idee had waarom de gebeurtenissen van 9/11 hebben plaatsgevonden. Hij dacht dat Amerika werd aangevallen puur uit haat jegens Amerikanen. Tevens vertelt hij dat de anti-oorlogsbewegingen helemaal niet door de media werden belicht en dat hij hier daardoor geen weet van had. De andere oud-soldaat geeft aan dat hij bij het leger ging, omdat zijn familie dat van hem verwachtte. Hij vertelt eveneens over de indoctrinatie door het leger. Er werd een film vertoond waarop mensen werden vermoord met daaronder heavy-metal muziek. In het veld werd deze muziek ook gedraaid om de soldaten op te jagen. De soldaat geeft aan dat hij tegen oorlog was, maar dat hij ook vond dat de oorlog die al gaande was toch wel afgemaakt moest worden en dat ze moesten helpen bij het opbouwen van het land waar oorlog was. Ze geven bei-


Essay de aan dat de informatievoorziening vanuit Amerika slecht is. De informatie die wordt gegeven zet de vijand in slecht daglicht en daarnaast is er geen ruimte om vragen te stellen. Ideologische motivatie is een mogelijke verklaring voor waarom Amerikaanse soldaten zo hard toeslaan in het Midden-Oosten. De soldaten uit het interview spreken over hun eigen ervaring op het slagveld. Ze waren in het begin ideologisch gemotiveerd om te strijden voor familie en land. Later kwamen ze daar op terug. ‘Ze proberen je te vertellen dat blinde gehoorzaamheid een vorm van moed en heldhaftigheid is’, vertelt een van de soldaten. ‘Het is juist veel makkelijker om met de stroom mee te gaan dan er tegenin.’ Ze namen bevelen niet zomaar aan en dachten na over de consequenties van hun handelen. Bevroren vingers Niet iedereen kan met hetzelfde ogenschijnlijk gemak als een soldaat doden en zoals het interview met de oud-soldaten al laat zien worden soldaten keihard getraind om te kunnen doden. Het vergt een bepaald soort psyche om in staat te kunnen zijn iemands leven te kunnen ontnemen. Dit blijkt ook uit anekdotisch materiaal uit de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Soldaten aan het front, toentertijd vaak burgers die vanwege de dienstplicht werden opgeroepen, bleken vaak niet te schieten met de intentie te doden. Vele van deze anekdotes zijn door S.L.A. Marshall, een Amerikaans legerhistoricus en commandant, opgeschreven in zijn boek Men Against Fire: The Problem of Battle Command. In dit boek vertelt Marshall hoe hij van meerdere van zijn soldaten te horen kreeg dat ze letterlijk de trekker van hun geweer niet konden overhalen. Hun vingers verstijfden toen ze oog in oog stonden met een ‘vijand’. Dit fenomeen wordt triggerfinger frostbite genoemd. Dit is schijnbaar zo ernstig geweest dat 75 procent van deze soldaten met opzet niet op hun ‘vijanden’ mikten, uit angst om een moordenaar te worden. De legerleiding, gechoqueerd door dit percentage, moest via psychologische middelen hun soldaten trainen om ervoor te zorgen dat ze dodelijker werden. Eén van de manieren om dit te bewerkstelligen was om tijdens schietoefeningen op mensvormige doelen te schieten en een dreiging te simuleren. Hierdoor werd het overhalen van de trekker instinctief in plaats van doordacht. Rond de Koreaoorlog van ‘50-’53 was het percentage soldaten dat op vijanden schoot gestegen naar 50 procent ten opzichte van de 25 procent van een paar jaar daarvoor. Moorden komt niet natuurlijk: men moet het aangeleerd krijgen.

Dat deze training niet zomaar het ethisch kompas ontneemt, is – tegenstrijdig genoeg – te zien bij het bloedbad in My Lai. My Lai is een dorpje in Vietnam dat tijdens de Vietnamoorlog het doel werd van een van de wreedste bloedbaden binnen de Amerikaanse oorlogsgeschiedenis. Binnen een paar dagen werden tussen de 350 en 500 burgers in koele bloede vermoord door de Amerikaanse soldaten. Een enkele soldaat weigerde mee te doen. Na afloop werden dezen berecht door het Amerikaans militaire tribunaal voor het niet uitvoeren van bevelen, ook nadat de gruwelen van My Lai bekend waren. De reden die deze gewetensvolle soldaten aandroegen was niet het ‘Befehl ist Befehl’-argument dat hun medesoldaten aandroegen tijdens het tribunaal, maar eerder een ideologisch standpunt: het niet mee willen participeren aan het vermoorden van onschuldige burgers. De menselijke soldaat De moderne soldaat (van na ’45) wordt onder andere getraind tot beroepsmoordenaar. De legerleiding verwacht dat wanneer het bevel tot het uitschakelen van vijandige eenheden komt, de soldaat zonder nadenken de trekker overhaalt. Toch is de ‘actieve’ soldaat, in tegenstelling tot het ‘idee’ van de soldaat, een nadenkent mens dat zijn keuzes weegt, geen automaton dat blind bevelen opvolgt. Men mist een de kennis over de ‘grondsituatie’ van een oorlog wanneer aangenomen wordt dat soldaten zonder wroeging of medelijden zijn medemens kan doodschieten. Ook schijnt het zogenaamde ‘Befehl ist Befehl’-argument niet toereikend genoeg te zijn om te kunnen verklaren hoe mensen op grote schaal elkaar kunnen doden. Er zijn voldoende anekdotes over hoe mensen, soldaat of geen soldaat, het moeilijk vinden om hun medemens te doden. En ideologische motivatie? Ook dat lijkt het doden niet voldoende te verklaren: op ‘het moment van de waarheid’, wanneer de trekker overgehaald moet worden, treedt er zonder training triggerfinger frostbite op, door de angst om een moordenaar te worden Wat is het dan? Zijn de daden van enkele psychopaten voldoende om het dodental van de oorlogen die mensen voeren te verklaren? Is het een combinatie van ideologie, training en gebrek aan empathie? Het antwoord op deze vragen moet helaas in het midden blijven omdat het probleem zo complex is. Filosofen, wetenschappers, kunstenaars, commandanten en antropologen: zij houden zich allemaal op hun eigen manier met dit vraagstuk bezig. ◆

‘Ze proberen je te vertellen dat blinde gehoorzaamheid een vorm van moed en heldhaftigheid is’ Tijdschrift Cul

19


Achtergrond

Cellen in een

zakje

Hoe stamcellen iemands leven kunnen redden ‘Ik lig alweer een paar dagen in het ziekenhuis, mijn zesde opname in 10 maanden tijd. Maar vandaag krijg ik geen nieuwe chemo zoals al die andere keren. Ik lig in het ziekenhuisbed en een verpleger brengt een infuus aan, er wordt een heel klein zakje bloed naast me gehangen. Deze 200 milliliter is niet zomaar bloed, maar zit bomvol met stamcellen, stamcellen die mijn leven zullen redden.’

kunnen zijn moet iemand eerst geregistreerd worden, dit gebeurt door het invullen van een vragenlijst en het opsturen van twee wattenstaafjes met wangslijmvlies. Matchis analyseert deze, waarna tien kenmerken van het humaan leukocytenantigeen, oftewel HLA-typeringen, worden opgeslagen in een wereldwijde database. HLA-typeringen zitten vast aan alle cellen in het menselijk lichaam en bepalen welke cellen het bloed ziet als lichaamseigen of als indringer. Het Belgische Rode Kruis meldt dat er wereldwijd 31 miljoen mensen in de database staan. Toch wordt voor één op de vijf patiënten nog geen match gevonden. De kans dat tien HLA- typeringen overeenkomen en er een match is tussen twee willekeurige mensen is slechts één op vijftigduizend, het is dus net een loterij. Maar wel een loterij van levensbelang. Stamcellen doneren Glenn heeft uitzonderlijk veel geluk gehad. Twee maanden nadat de zoektocht naar een donor was gestart kreeg hij al te horen dat er een perfecte match was gevonden. Alle tien geteste HLA-typeringen kwamen overeen. Bovendien bleek de donor hetzelfde geslacht en bloedgroep te hebben. Allemaal factoren die zorgen voor een grotere kans op genezing. Als Matchis een match heeft gevonden in de wereldwijde database wordt deze persoon gebeld of hij of zij wil doneren. Als de donor in een ander land woont, schakelt

Tekst Carolien den Boer Beeld Glenn Vonk en Lars van den Brink Glenn Vonk (28) beschrijft dit verhaal in zijn kantoor in Leiden, drie jaar geleden lag hij in dat ziekenhuisbed. Hij was doodziek, maar deze stamceltransplantatie redde zijn leven. Nu werkt hij voor de Stichting Matchis. Deze stichting coör­ dineert alles omtrent stamceltransplantaties in Nederland. Hij hoopt door zijn werk iets te kunnen betekenen voor toekomstige patiënten. Een lot uit de loterij Een half jaar voor de transplantatie begon Glenn met zijn master biomedical engineering, hij ging naar de huisarts vanwege pijn in zijn buik. Na enkele onderzoeken kreeg hij een onverwachte diagnose: lymfeklierkanker. Vier dagen later begon zijn eerst chemokuur. De geplande reeks van acht chemokuren van een lage dosering werd na twee keer al afgebroken. Tijdens de behandeling bleek namelijk dat Glenn een van de meest agressieve vormen van lymfeklierkanker had. Maandenlang lag hij in het ziekenhuis. Maar hoe zwaar de chemo’s ook waren, de kanker verdween niet. Wat hij op dat moment nog niet wist is dat de kans op overleven met zijn ziektebeeld ongeveer twintig tot dertig procent was. Zijn artsen besloten alles uit de kast te halen om Glenn te genezen, daarom gingen zij een stamceldonor zoeken. Voor zulke zoektochten schakelen artsen in Nederland Stichting Matchis in. Glenn is niet de enige voor wie Matchis een stamceldonor heeft gezocht. Jaarlijks wordt voor ongeveer 600 patiënten deze zoektocht gestart. Om donor te

20

Tijdschrift Cul

Glenn tijdens de transplantatie, rechtsboven het zakje bloed.


Achtergrond

Matchis het donorcentrum in het desbetreffende land in. Na de donatie wordt het bloed dan vervoerd naar het land van de patiënt. Door middel van vragenlijsten, bloedafname, longfoto en een hartfilmpje wordt bepaald of het veilig is voor de potentiële donor om te doneren. De artsen hebben namelijk niet alleen interesse in het herstel van de patiënt, de gezondheid van de donor heeft ook prioriteit. Als de artsen groen licht geven wordt de donatie ingepland. Voor de donatie zijn er twee opties. In zeventig procent van de gevallen wordt PBSC-donatie gebruikt. De donor krijgt eerst een paar dagen een prik om de aanmaak van stamcellen te vergroten, dit kan een beetje een grieperig gevoel geven. Daarna worden de stamcellen in een paar uur tijd uit het bloed gefilterd. Ook kan onder algehele narcose met een naald de stamcellen uit het bekken worden gehaald. De donor kan twee weken lang sneller vermoeid zijn, ook het tijdelijk nog wat pijn doen op de plek van de prik. Relatief gezien is het niet zo veel moeite omdat het leven van een patiënt hierdoor kan worden gered. Glenns genezing In de aanloop naar de transplantatie moest Glenn drie maanden lang thuis aansterken. Begin januari moest hij zich weer melden bij het ziekenhuis. Hij kreeg eerst nog een paar chemo’s die zijn afweersysteem verzwakten, om te zorgen dat zijn lichaam de donorcellen niet meteen zou gaan aanvallen. Een paar dagen later was de grote dag voor Glenn aangebroken, de stamcellen die hem beter zouden maken werden via een klein zakje bloed toegediend, net alsof het een normale bloedtransfusie was. Hierna kreeg hij nog een paar chemo’s om te voorkomen dat de ontvangen, gezonde cellen Glenns lichaam zouden aanvallen. De belangrijkste herstelperiode was begonnen. Door alle chemo’s maakte zijn lichaam geen eigen bloed meer aan. De donor stamcellen zijn wel gezond en maken nieuw bloed aan. Dagelijks werd zijn bloed gecontroleerd: vijftig procent, negentig procent, tot hij zelfs honderd procent donorbloed had. Doordat hij alleen nog maar donorbloed in zijn aderen heeft zou zijn kanker weg moeten blijven. De getransplanteerde cellen herkennen kankercellen

namelijk wel als slecht en zullen deze vernietigen, precies wat Glenns eigen cellen niet meer deden. Hoewel Glenn nog niet officieel beter is verklaard voelt hij zich wel gezond. Nu bijna drie jaar na de transplantatie, is hij medicatievrij en hoeft hij enkel periodiek op controle te komen. Door de intensieve chemo’s en lang ziektebed is Glenn net als veel andere patiënten nog wel snel moe. Zo moet hij een dag herstellen als hij heeft gesport. Een database vol levensredders In Nederland mag er van de wet geen contact zijn tussen niet-verwante stamceldonoren en ontvangers. Dit is om te voorkomen dat de donor schuldgevoelens krijg als de patiënt, ondanks de transplantatie, alsnog is overleden. Alles moet daarom anoniem blijven. Wel is er de mogelijkheid voor de donor om de eerste vijf jaar na de donatie op te vragen hoe het gaat met de patiënt. Ook is er voor beide de mogelijkheid voor eenmalige anonieme correspondentie. Glenn vertelt dat hij wel een brief heeft geschreven aan zijn donor. In de brief vertelt hij aan de donor wat de donatie voor hem betekende: een herstart van zijn leven dankzij het nieuwe bloed. ‘Ik denk dat het wel heel belangrijk is dat ik die stamceltransplantatie heb gehad, anders weet ik niet of ik er nog geweest was.’ Glenn hoopt door zijn werk bij Stichting Matchis toekomstige patiënten te helpen door ervoor te zorgen dat meer mensen zich realiseren hoe belangrijk het is om zich te registreren als donor. Wanneer er een grotere database komt, kunnen meer mensen worden geholpen. Een stamceltransplantatie is geen garantie voor succes, maar als de transplantatie succesvol blijkt te zijn is het leven van de patiënt wel gered. De boodschap die Glenn als laatste nog wilt geven is: ‘Mensen in de wereld, denk goed na over wat je kan betekenen met je stamcellen, want je kan wel echt iets betekenen voor iemand. Ook al ken je die persoon niet, misschien red je wel iemands leven.’ ◆ Voor meer informatie en voor registratie bekijk www.matchis.nl

Tijdschrift Cul

21


Essay

Vluchten voor een

klimaatdood

De dreiging van de dood door verdrinking, verhongering en verhitting als gevolg van klimaatverandering wordt voor veel mensen steeds reĂŤler. Als gevolg van de opwarming van de aarde zal er daarom een nieuw soort vluchteling ontstaan: de klimaatvluchteling. Klimaatontkenner en vluchtelingenhater Trump kan daarom beter in plaats van het bouwen van muren, de opwarming van de aarde erkennen en tegengaan om deze vluchtelingen te voorkomen. Tekst Laura KrabbĂŠ Beeld Naomi Veenhoven

22

Tijdschrift Cul


Essay Endar, een bewoner van het eiland Takuu, wijst naar een punt in het water. ‘Vroeger stond daar mijn keuken’, zegt ze. Het is een plek waar zij ooit heeft staan koken, maar die haar kinderen nooit meer zullen zien. Ook op de plek waar ze vroeger aten, is slechts water te zien. Dit is een fragment uit de documentaire There Once was an Island over het eiland Takuu. Het eiland ligt 250 kilometer ten noordoosten van Bougainville, dat weer onderdeel is van Papoea-Nieuw-Guinea. Het is alleen de vraag hoe lang Takuu daar nog zal liggen. De Grote Oceaan maakt zich steeds sneller meester van het halve kilometer lange eiland. Volgens het Intergovernmental Panel on Climate Change zal in het jaar 2100 de zeespiegel met 98 centimeter gestegen kunnen zijn door de klimaatverandering. Takuu is net zo plat als Nederland en ligt één meter boven de zeespiegel. Dit betekent dat een bevolking die hier al meer dan duizend jaar woont binnenkort zal moeten vluchten voor een verdrinkingsdood. Een gevecht tegen de zee Met man en macht proberen de inwoners van Takuu iedere dag hun eiland te beschermen tegen de overstromingen door het bouwen van geïmproviseerde zeedijken. Tevergeefs, want de golven blijven steeds verder het land op rollen. Meer en meer huizen en bezittingen verdwijnen de oceaan in. Het zeewater komt terecht in zoetwatermeren, een belangrijke bron van drinkwater voor de bewoners. Daarnaast zorgt het zout voor aantasting van hun gewassen, waardoor veel voedsel verloren gaat. Het is niet duidelijk wat er met de vierhonderd inwoners staat te gebeuren. Sommigen zijn vastberaden te blijven, anderen hebben de hoop opgegeven. Een hulpplan is er nog niet. Zoals Takuu zijn er nog vele andere eilanden die veel te verduren hebben door de gevolgen van klimaatverandering. Dit zijn vaak eilanden die niet de middelen en het geld hebben om de overstromingen te bestrijden. Met iedere millimeter die de zeespiegel stijgt, komen verhongering en een verdrinkingsdood dichterbij. Als de mens de opwarming van de aarde niet tegengaat, zullen de eilandbewoners uiteindelijk noodgedwongen moeten vluchten naar het vasteland. Hun huizen en delen van hun eeuwenoude culturen spoelen letterlijk weg. ‘America first’ Ondertussen wordt er ergens anders op de wereld niet gewerkt aan een zeedijk, maar aan een heel ander soort muur. De Amerikaanse president Donald Trump is hard bezig met het bewerkstelligen van een ‘great, great wall’ op de grens tussen Mexico en de Verenigde Staten. Een muur die schijnbaar drugshandel moet tegengaan, maar waarvan we allemaal weten dat dit ook een ander doel dient: het tegengaan van ‘illegale’ immigratie. Trump maakt zich ontzettend hard voor het weren van vluchtelingen en immigranten uit zijn land. ‘America first’ betekende in de eerste dagen van zijn presidentschap extreme maatregelen tegen deze ‘illegalen’. Zo ondertekende hij een decreet dat een reisverbod voor drie maanden betekende voor de inwoners van zeven landen met een grote moslimbevolking. Ook vluchtelingen waren voor vier maanden niet welkom in Amerika. Hij rechtvaardigde deze actie met het argument van ‘veiligheid’, namelijk het voorkomen van terroristische aanslagen. Maar in feite ging het puur om een spij-

kerharde moslimban. De zeven landen waarvoor het reisverbod gold, zijn namelijk landen waarvan de meerderheid van de bevolking moslim is. Ook is het opvallend dat maar zes procent van de aanslagplegers in de VS na september 2001 uit deze zeven landen afkomstig is. De meeste arrestanten zijn geboren in Amerika. Het decreet betekende ook een stop op de opname van Syrische vluchtelingen, financiële ondersteuning voor de immigratiepolitie en minder geld voor steden die illegale immigranten toestaan en helpen.

Ze kunnen niet opboksen tegen de toenemende hoeveelheid orkanen en overstromingen. Trumps ‘gevoel’ over klimaatverandering Als Trump zich zo afkeurend en idioot hard en meedogenloos opstelt tegenover illegale immigranten en vluchtelingen, dan wordt het eens tijd voor hem om zijn aandacht te verleggen naar een nieuw soort vluchteling: de klimaatvluchteling. Alleen staat hem hierbij één ding in de weg, namelijk zijn eigen ontkenning van de door de mens veroorzaakte opwarming van de aarde. Trump heeft namelijk het ‘gevoel’ dat het gaat om een natuurlijk verschijnsel van op- en neergaande temperaturen door de jaren heen, zo liet hij tijdens zijn verkiezingscampagne weten. Hij zet hiermee de validiteit van zijn ‘gevoel’ boven de 97 procent van de klimaatwetenschappers die de door de mens veroorzaakte klimaatverandering onderkennen. Het gevolg is dat Trump geen bijdrage levert aan het tegengaan van klimaatverandering. Zo kondigde hij bijvoorbeeld aan dat de Verenigde Staten zich zullen terugtrekken uit het klimaatakkoord van Parijs. Dat zou namelijk slecht zijn voor de economie van het land, omdat het klimaatakkoord de vrijheid van bedrijven inperkt door milieuregels. Het valt te betwijfelen of Trump bij dit besluit de opkomst van klimaatvluchtelingen in acht heeft genomen, die ook binnen zijn eigen landsgrenzen inmiddels een feit zijn. Klimaatproblemen in Amerika De gevolgen van klimaatverandering lijken op dit moment de VS nog niet te beïnvloeden, maar niets is minder waar. Volgens een rapport van wetenschappers van dertien Amerikaanse overheidsorganisaties zijn de effecten ook nu al voelbaar. De orkaan Harvey in Houston in augustus 2017 was een voorproefje van wat er komen gaat. De klimaatverandering hoeft de storm niet veroorzaakt te hebben, maar het heeft hem wel destructiever gemaakt. Door het warmer worden van zeewater verdampt er namelijk meer water. Warmere lucht neemt meer water op, wat leidt tot heftige regenval en een toename van extreme stormen die ook nog eens steeds zwaarder worden. Orkaan Harvey zorgde voor ernstige overstro-

Tijdschrift Cul

23


Essay mingen in Houston en heeft meer dan 250 miljoen dollar aan schade veroorzaakt. Ook grote kuststeden als New York en Miami moeten vrezen voor een toename van stormen en overstromingen. Niet alleen Amerikaanse steden hebben last van overstromingen. Net als de eilandbewoners in de Grote Oceaan verliezen inheemse Amerikaanse stammen steeds meer land als gevolg van de stijgende zeespiegel. Isle de Jean Charles ligt in zuidoost Louisiana en heeft sinds 1955, door het oprukkende water, 98 procent aan land verloren. Ooit had het de grootte van Manhattan, nu is het slechts nog een derde van het Central Park. Het stijgende zeewater heeft de vegetatie aangetast, waardoor orkanen vrij spel hebben gekregen en overstromingen het land ongeschikt maken voor landbouw. De bewoners zijn constant bezig met het behoud van hun leefgebied, maar ze kunnen niet opboksen tegen de toenemende hoeveelheid orkanen en overstromingen. Voor sommige bewoners was dit een reden om hun huizen en delen van hun cultuur achter te laten, met als gevolg een afname van het inwonersaantal van 400 in 1955 naar 85 in 2016. Vorig jaar zijn er voor het eerst subsidies verstrekt om bewoners van het gebied te helpen. Dit betekent voor Isle de Jean Charles de verhuizing van de overgebleven bewoners naar de binnenlanden. Het is de eerste keer dat Amerikaanse klimaatvluchtelingen worden overgeplaatst naar veiligere plekken, maar het zal zeker niet de laatste keer zijn. De effecten van klimaatverandering zijn voelbaar langs de gehele kust van Noord-Amerika. Ook in Alaska hebben inheemse volkeren te maken met de oprukkende zee en overstromingen. Moeilijke kwesties zullen zich voordoen bij de verhuizing van dit soort groepen. Wie wordt er als eerste geëvacueerd? En waarheen?

van de droogte in Syrië en uiteindelijk van de klimaatverandering. Klimaatverandering is op deze manier niet de directe oorzaak van de oorlog in Syrië, maar heeft er zeker wel aan bijgedragen. Uiteindelijk heeft deze oorlog gezorgd voor een enorme hoeveelheid vluchtelingen. En juist over die vluchtelingen ging het decreet dat Trump in januari ondertekende. Klimaatverandering heeft dus invloed op het ontstaan van conflicten en op de daaruit voortkomende vluchtelingen. In dit geval ging het om een heftige, langdurige droogte, maar ook fenomenen als overstromingen, orkanen, zware regenval, hittegolven en woestijnvorming zullen zorgen voor instabiliteit. Het zal zowel zorgen voor klimaatvluchtelingen, als voor oorlogsvluchtelingen door de uit klimaatverandering voortkomende escalaties.

Aanwakkering van oorlogen En dan dringt er zich nog een probleem op omtrent klimaatverandering, waar vooral Trump, maar ook vele anderen niet blij mee zullen zijn. Klimaatverandering heeft namelijk een grote impact op oorlogsconflicten in de wereld. Daar waar de situatie al instabiel is, kunnen klimaatproblemen het vuur verder aanwakkeren. In de documentaire The Age of Consequences van de Amerikaanse publieke zender PBS die door Zembla werd uitgezonden, wordt de ernstige droogte aangehaald die tussen 2007 en 2010 Syrië teisterde. Die droogte werd verergerd door klimaatverandering. In de documentaire legt de Amerikaanse klimaatprofessor Richard Seager uit dat de droogte een grote rol speelde in de escalatie van de conflicten in Syrië in 2011. Een consequentie die de langdurige droogte met zich meebracht was namelijk een tekort aan voedsel. Als gevolg hiervan trokken veel Syrische jonge mannen van het platteland naar steden als Damascus en Aleppo in de hoop op een beter bestaan. Deze grote groep werkloze mannen kwam de sociale stabiliteit niet ten goede. Daarnaast ving Syrië een grote hoeveelheid Irakese vluchtelingen op. Dit zorgde weer voor stijgende huizen- en voedselprijzen en een overbelaste zorgsector. Dit bij elkaar opgeteld veroorzaakte grote onrust en droeg bij aan het ontstaan van een burgeroorlog. De inwoners die naar de steden kwamen hadden geen inkomen, maar moesten wel hun families van eten voorzien. De terreurbeweging ISIS beloofde hun inkomen in ruil voor aansluiting bij de organisatie en profiteerde daarmee dus

‘America first’ niet zonder streng klimaatbeleid Het harde optreden van Trump tegenover vluchtelingen en immigranten is verwerpelijk en cru. Het simpelweg boycotten van vluchtelingen en muren bouwen om ‘illegale’ immigratie tegen te gaan zijn inhumane acties, maar zijn helaas wel een feit. Het is binnen dit beleid tegen vluchtelingen alleen ontzettend scheef dat Trump klimaatverandering volledig links laat liggen. Als Trump vluchtelingen en ‘illegale’ immigranten een bedreiging vindt voor zijn ridicule ‘America first-beleid’, dan is het ronduit bizar dat hij de opkomst van de klimaatvluchteling volledig negeert. Nu al is er binnen Amerika sprake van een gedwongen verhuizing van inwoners op de vlucht voor een stijgende zeespiegel. Maar droogte, orkanen, overstromingen, hittegolven, zware regenval en woestijnvorming zullen over de gehele wereld wanhopige mensen doen vluchten om te ontkomen aan een klimaatdood. Zelfs oorlogsvluchtelingen zullen vaak voor een deel klimaatvluchtelingen zijn, doordat de opwarming van de aarde conflicten aanwakkert.

24

Tijdschrift Cul

Met iedere milli­ meter die de zeespiegel stijgt, komen verhongering en een verdrinkingsdood dichterbij.

Het zal niet lang duren voordat deze mensen aan de grenzen van moderne, industriële landen als Amerika staan. Trump moet daarom zijn narcistische klimaatontkenning aan de kant zetten en de opwarming van de aarde onder ogen zien. Het klimaatbeleid van Amerika moet, samen met dat van vele andere landen, drastisch omgegooid worden om te voorkomen dat een enorme groep mensen zal moeten vluchten voor verdrinking, verhitting of verhongering. ◆


Column

[sil.] Geef antropologen een camera en ze filmen het doden van een dier. Om maar een paar klassiekers te noemen: Robert Gardner’s Forest of Bliss opent met een roedel straathonden die een heftig kermende underdog verscheuren; David MacDougall’s Ghandi’s Children opent met een kraai die in een dooie rat staat te pikken; Jean Rouch’s Les Maîtres Fous, de beroemde registratie van de Hauka Cult, is gecentreerd rond het slachten, koken en eten van een hond. In mijn eigen film, The Possibility of Spirits, laat ik het offeren van een geit zien. Ik film het op gepaste afstand – you don’t get to see the worst of it – en in mijn commentaarstem stel ik kritische vragen over mijn gebiologeerd-zijn met het doden van een dier. Maar ondertussen ziet de kijker natuurlijk wel, opnieuw, precies dat: het doden van een dier. Tekst Mattijs van de Port Beeld Mattijs van de Port en Lotje van den Dungen Er cirkelt voortdurend een meeuw rond in Asen Balikci’s At the Caribou Crossing (1967), een etnografische film over het leven van de Netsilik Eskimo’s in Noordwest-Canada. Als toeschouwer zie je die meeuw aanvankelijk als deel van het bruin-drabbige landschap waar je naar kijkt: de wijde bogen van zijn vlucht vormen een visuele metafoor voor de onmetelijkheid van het land. Balikci portretteert in zijn film een jong Netsilik gezin. Man, vrouw en kind. Ze scharrelen rond een van dierenhuiden gemaakte tent en dragen de kleding die je je voorstelt bij het woord Eskimo. Er is blijkbaar kort tevoren een kariboe gevangen, want er wordt vlees gedroogd. De vrouw schraapt vleesresten van een huid die strak op de grond is gespannen. De gezinsleden keuvelen. In de ondertiteling lezen we [nonEnglish narration].

Ik heb het idee dat al deze momenten het antropologische project ‘authenticeren’. Nooit was de onderzoeker verder verwijderd van formica tafels, A4 print-outs en zachtzoemende computers dan toen hij zijn camera richtte op een dier dat werd gedood. Oog in oog met het hele echte. Kom daar maar eens om in de kwantitatieve analyse. En nu kan ik dus – ironiserend, afstand-nemend – schrijven: ziehier hoezeer het vocabulaire van de antropologische verbeelding is geworteld in de romantiek. Maar ik dacht dat ik vandaag maar eens iets anders schrijf: gelukkig is er binnen de sociale wetenschappen één discipline die wegen zoekt om je er af en toe aan te herinneren dat met woorden niet alles is gezegd. ◆

Tegen het einde van de film zien we hoe de meeuw met één poot vastzit in een valstrik. Hij krijst heftig en flappert met zijn vleugels. Het kind, niet ouder dan een jaar of vijf, pakt een forse steen en gooit die op de meeuw. Een keer. Nog een keer. Nog een keer. Het krijsen van de meeuw wordt harder. De moeder zegt iets tegen het kind. We lezen: [non-English narration]. Dan gooit het kind met al zijn kracht de steen op de kop van de meeuw. In de ondertitel staat [sil.].

Tijdschrift Cul

25


Alumnus

Alumnus aan het woord:

Robert Pool Een academische carrière doorspekt met de dood

Robert Pool is hoofd van de afdeling antropologie en sinds 2010 verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. In het alumni interview van dit nummer bespreken we de weg naar deze en andere posten, zowel binnen als buiten de universiteit. Daarnaast blijkt dat het toeval de carrière van een antropoloog dikwijls beïnvloedt. Tekst Simone Hanrath Beeld Naomi Veenhoven

26

Tijdschrift Cul

Op vrijdagmiddag, net iets na drieën, drink ik een ietwat lauw kopje koffie met een man met grauw haar, een bril en een lange lijst aan levenservaring. ‘Hier zat je dus verstopt’, zegt hij. Het blijkt dat we elk tien minuten op elkaar hebben zitten wachten in een andere hoek van CREA. Gelukkig voor mij, blijkt Robert Pool tevens een redelijk man, die zich niet stoort aan mijn organisatorische onhandigheid of het feit dat ik wegens de tijd besluit meteen maar te vragen naar een samenvatting van de loopbaan van mijn tafelheer. Wat carrière betreft, blijkt Pool te geloven in goed geregisseerd toeval dat kan beginnen bij oprechte interesse en met de vraag van het moment kan uitmonden in een aanstelling. Een lappendeken lijkt als metafoor dan ook het meest op z’n plek. In tegenstelling tot het beeld van de docent die veertig jaar in monochrome stijl aan dezelfde universiteit werkt, kent de carrière van Pool meerdere momenten die hebben geleid tot meerdere aanstellingen.


Alumnus

Er wordt over het hoofd gezien dat mensen ook in staat zijn ‘mooi’ te sterven. Hekserij en euthanasie Het aan elkaar breien van de deken van Pool begint eigenlijk al bij zijn middelbareschooltijd. Waar de meeste studenten binnen twee jaar na het afmaken van de middelbare school een studie kiezen waarvan ze hopen dat het de juiste is, begint Pool tien jaar later uit overtuigde interesse aan de studie antropologie. Dit doet hij na eerst jaren buiten de academie gewerkt te hebben. De bachelor wordt opgevolgd door een specialisatie in de medische antropologie en uiteindelijk bekroond met een promotieonderzoek naar hekserij in Kameroen. De brede thema’s ‘onderzoek in Afrika’ en ‘gezondheid’ komen nadien terug in latere opdrachten. Na Kameroen heeft Pool onder andere gewerkt aan een onderzoek naar euthanasie in Nederland, en verschillende onderzoeken naar malaria en aids binnen Europa en Afrika. Aanstellingen aan de universiteit werden afgewisseld door non-universitaire opdrachten bij onder andere het Tropeninstituut in Tanzania en the British Health Council. Via The Global Health Program is Pool uiteindelijk in Amsterdam beland. Aan de UvA werd hij in eerste instantie aangesteld als tijdelijk vervanger van Mario Rutten, maar na diens overlijden veranderde de ‘plaatsvervang­ende functie’ in een vaste aanstelling. Als hoofd van de afdeling heeft Pool in de afgelopen tijd menig promovendi voorbij zien komen die zijn of haar PhD doet ‘omdat het kan’. Volgens Pool is een dergelijke drijfveer zonde. Een zodanig gemotiveerde, hardwerkende PhD ’er blijkt na zijn of haar proefschrift vaak niet te weten welke kant hij beroepsmatig op wil. Door een gebrek aan motivatie of talent weet hij echter ook niet door te breken binnen de academisch wereld, en blijft hij bungelen in het grijze onbekende. In plaats van de antropologie daarom als een academische beroepsopleiding te zien, zou iemand zich ook kunnen oriënteren op de beleidsvormende en adviserende

banenmarkt. Denk hierbij aan een carrière als beleidsmaker, manager, onderhandelaar of ondernemer. Overigens hoopt Pool zelf, als onderzoeker in hart en nieren, de ‘managerspost’ van afdelingshoofd aan het einde van dit jaar in te ruilen voor een onderzoeksfunctie. De alledaagsheid van de dood Zoals eerder genoemd deed Pool onderzoek naar euthanasie, aids en malaria. Gedurende deze onderzoeken was de dood een veel voorkomende gebeurtenis. Deze alledaagsheid van de dood leidde bij Pool noch bij diens respondenten tot haar banalisering of onverschilligheid. Integendeel, ook op plekken waar de dood zich dag in dag uit door ziekte of eigen wens voordeed werd er de vereiste en oprechte aandacht geschonken aan begrafenissen en processen van afscheid. In plaats van onverschilligheid, bracht het werken in een dergelijk doodsbewuste context Pool het inzicht de dood niet langer te beschouwen als uitzondering, maar als een zekerheid. Hetgeen in ons gesprek het onderwerp van het taboe aankaartte. Pool: ‘Als ik aan tafel wil praten over mijn testament, zegt meteen iedereen: “Nu even niet” of “Zullen we het over iets gezelligers hebben?”’ Een vergelijkbare ontoelaatbaarheid van de dood kwam ook voor binnen het onderzoek naar euthanasie. Vanaf de terminale diagnose, tot aan het postmortale verwerkingsproces, stond hier dikwijls de belevenis van de levende, en niet de stervende, centraal. De dood wordt zo telkens verbonden aan leed en verlies. Daarmee wordt volgens Pool over het hoofd gezien dat mensen ook in staat zijn ‘mooi’ te sterven. Dat de dood meerdere gezichten kent en dat deze zich verhouden tot zowel de beleving van de stervende als de levende is terug te lezen in Pools artikel ‘Death and Dying’. Hierin zijn met name handelingen en rituelen opgetekend die plaatsvinden binnen de ‘liminele periode’ die bestaat tussen dood en verwerking. De beschreven rituelen lopen uiteen van kannibalisme tot het ontvetten en dehydrateren van lichamen met als doel meer tijd te creëren om een begrafenis voor te bereiden. Na zich jaren met de dood bezig gehouden te hebben is Pool toe aan een ander, wellicht minder intens beleefd onderwerp. Wat dat onderwerp zal worden laat hij wederom afhangen van het toeval dat passeert. Wij laten ons verrassen.◆

KOM BIJ DE KRING! Afgestudeerd! En dan? Antropologen belanden na hun studie in zeer diverse beroepen die niet altijd (direct) gerelateerd zijn aan de studie. De kans is groot dat je na verloop van tijd de binding met je vakgebied en de academische wereld kwijtraakt. Zonde, nietwaar? Wil je na je studie graag op de hoogte blijven van de ontwikkelingen in jouw vakgebied? In contact blijven met studiegenoten en docenten? Word dan lid van de Kring Antropologie/Amsterdams Netwerk Cultureel Antropologen (ANCA).

Wat heb ik aan mijn lidmaatschap? - Gratis toegang tot activiteiten van de Kring Antropologie (borrels, lezingen, filmavonden). - Gratis lenerspas voor de UvA-universiteitsbibliotheken. - Gratis toegang tot de jaarlijkse alumnidag van de UvA. - Flinke korting op UvA-voorzieningen (zoals: Universitair Sport Centrum en UvA-colleges). Kijk voor meer informatie op: www.uva-alumni.nl/antropologie

Tijdschrift Cul

27


Achtergrond

De dood van het ik Hoe het is om jezelf te verliezen in psychedelische drugs

Iedereen kent verhalen van mensen die zichzelf verliezen in drugs, maar wat nou als we dit letterlijk opvatten? Hallucinerende ervaringen na inname van bepaalde planten zijn al duizenden jaren bekend en met de komst van synthetische drugs is een trip naar een andere dimensie voor vrijwel iedereen mogelijk. Maar wat houdt zo’n trip naar een andere ‘dimensie’ in en wat gebeurt er als je het idee van jezelf – je ego – lijkt te verliezen? Tekst Yalou van der Heijden Beeld Tobiah Palm ‘Het ervaren van ego death is het verliezen van het gevoel van “het zelf ”’, begint Dalebewan op het internetforum Reddit. ‘De woorden “ik”, “mij” en “mezelf ” hebben geen betekenis in deze staat van zijn. Normaal gesproken kun je de wereld opdelen in “mezelf ” en “alles buiten mezelf ”, maar wanneer je ego death ervaart is het gedeelte “mezelf ” verdwenen.’ De discussie binnen dit topic gaat over ego death na het nemen van psychedelische drugs zoals LSD. De reacties op dit bericht zijn erg uiteenlopend. Zelf zegt Dalebewan dat er geen goede manier bestaat om de ervaring van deze staat van zijn te omschrijven en hij is niet de enige die hier moeite mee heeft. Maar hoe dient dit fenomeen dan begrepen te worden? Hallucinerende thee in de Amazone De Canadese antropoloog Jeremy Narby onderzoekt al jaren de kennis over botanica en biologie van sjamanen in de Amazone – een soort priesters die de communicatie met de geestenwereld tot stand brengen. In een interview met ayahuasca-info.com vertelt hij over de sjamanen bij wie hij jarenlang veldwerk heeft gedaan en die hun levenslessen met hem deelden. Voor hen is ayahuasca het middel om de wereld te begrijpen. Ayahuasca is een plantenmengsel uit de Amazone dat daar al eeuwenlang door de inheemse bevolking wordt gebruikt. De thee die van dit plantenmengsel gezet wordt heeft een hallucinerende werking. Een van de werkzame stoffen in deze thee is DMT (dimethyltryptamine), een stofje dat van nature ook aanwezig is in het menselijk lichaam en dat in sommige gevallen een stadium van ego death kan bewerkstelligen. Bij het nemen van ayahuasca verhoog je dus de hoeveelheid van een stof die al aanwezig is in je brein. Voor

28

Tijdschrift Cul

de inwoners van de Amazone is deze stof een communicatiemiddel met het oerwoud, waar zij via hun visioenen en hallucinerende trips mee in contact komen. Inmiddels is ayahuasca ver buiten de Amazone bekend, ook in Nederland. Verboden dwaalgeesten Hoewel er veel legaal is en gedoogd wordt binnen het Nederlandse drugsbeleid, vallen veel psychedelische drugs met een hallucinerende werking, zoals LSD, DMT en ayahuasca onder Lijst I van harddrugs, en zijn dus verboden. Uitzonderingen hierop zijn het gebruik voor medicinale of religieuze doeleinden. Toch neemt dit niet weg dat velen deze middelen gebruiken. Iemand die ervaring heeft met ayahuasca is psychiater Hans van Wechem. In de oude Eau de Cologne fabriek in Amsterdam-Zuid, waar zijn praktijk gevestigd is, vertelt hij over zijn ervaringen met dit medicijn. Hij is het niet eens met de recreatieve associatie die het woord ‘trip’ oproept. ‘Ayahuasca is eigenlijk veel meer een spirituele ervaring en in mijn geval zelfs een levensveranderende ervaring’, begint hij zijn verhaal. Het Latijnse woord hallucinare, waar hallucineren van afgeleid is, betekent letterlijk ‘ronddwalen in de geest’. Bij het innemen van hallucinerende drugs hebben bepaalde stoffen invloed op het zenuwstelsel. Prikkels die binnenkomen in de hersenen worden anders ervaren dan normaal. Per drugs en per persoon zijn de prikkels verschillend. ‘Mensen met een psychotische kwetsbaarheid kunnen bij het gebruiken van ayahuasca in een psychose terechtkomen en daar als het ware gevangen in blijven.’ Van Wechem vertelt dat dit komt doordat zij een angstige en meestal achterdochtige betekenis geven aan de ervaring die er feitelijk niet is. ‘Wanneer zij in de periode na het gebruik overtuigd blijven van die betekenis, wordt er gesproken van een waan.’

In het Engels voerde hij een dialoog met zijn onderbewuste. Wellicht met zijn eigen demonen.


Achtergrond Een bewustzijnsportaal Van Wechem omschrijft ego death als het besef dat je niet denkt te zijn wie je voorheen altijd dacht te zijn. ‘Het woord “denken” dekt eigenlijk niet eens de lading, omdat het meer gezien moet worden als een bewustzijnsverruiming. Je beseft je dat gedachten zich manifesteren in het bewustzijn, maar niet het bewustzijn zelf zijn.’ Of hallucinaties, die door de werkzame stoffen van psychedelische drugs veroorzaakt worden, iemand in contact kunnen laten komen met een andere dimensie vindt Van Wechem een lastige vraag. ‘Die discussie is niet zuiver te voeren. Dan kom je bij het paradigma over of het brein het centrum van bewustzijn is of juist de ontvanger ervan.’ Aan de ene kant kan het helpen bij het verwerken van onbewuste, vastgeroeste en traumatische ervaringen, aan de andere kant ziet Van Wechem de hallucinaties ook als een soort portaal naar een ander bewustzijnsniveau. ‘In dit bewustzijnsniveau manifesteert zich van alles waarvan je zou kunnen zeggen dat dit hulpbronnen zijn van buitenaf. Afhankelijk van je religieuze context worden hier namen aan gegeven als engelen en demonen. Vanuit weer een andere context zijn het aliens.’ Zelf waren Van Wechems ervaringen met ayahuasca erg uiteenlopend. Zijn eerste keer bracht hem op het randje van een psychose. Een ervaring die hij inmiddels koestert omdat hij hierdoor zijn psychotische cliënten beter kan begrijpen. Het in werking treden van de hallucinerende stoffen van de planten omschrijft hij als een ‘kosmische rollercoaster’. Hij raakte in de sensatie van een vrije val, waarbij hij een kleurverschuiving ervoer met een soort dopplereffect. ‘Ik ging sneller dan het licht, zoiets. Ik vond het verschrikkelijk eng en wilde er meteen uit. Maarja, dat kon niet.’ In de zes lange uren waarin de ayahuasca en DMT hun werk deden kwam Van Wechem terecht in wat hij omschrijft als de hel. Hij was bang dat hij gek zou worden of dood zou gaan, wat gepaard ging met heftige visuele en akoestische hallucinaties. In het Engels voerde hij een dialoog met zijn onderbewuste. Wellicht met zijn eigen soort demonen.

Zijn eerste keer bracht hem op het randje van een psychose ‘Please do not feed the demons’ ‘Ik heb nu vijf maal een ayahuasca ceremonie gedaan en iedere keer was er weer een andere boodschap. De eerste boodschap die ik mee terug nam naar het hier en nu was Please do not feed the demons.’ Hij wijst naar het magneetbord achter hem, waar een kaartje met deze boodschap hangt. Ook toen de DMT allang was uitgewerkt ervoer hij de heftige angstgevoelens nog. Het heeft dan ook enige tijd geduurd voordat Van Wechem de strijd met zijn angsten opnieuw aan durfde, om ze te overwinnen. Hij lacht eventjes en vertelt dan dat hij is teruggekomen op de eerste boodschap die hij kreeg. ‘Het contact met je angsten moet je helemaal aangaan, wil je ze tot op de bodem begrijpen. Ayahuasca is geen quick fix, het biedt geen oplossingen, de enige manier om oplossingen te vinden is door zelfonderzoek.’ Wat ego death dus echt is, is inherent moeilijk vast te stellen. Juist doordat het onze verbeeldingen en linguïstische kennis overstijgt. Dit betekent echter niet dat het hele fenomeen nep is. Sommige ervaringen zijn niet te verwoorden, maar kunnen enkel gevoeld worden. In de Amazone worden de ervaringen met ayahuasca gezien als kennis om te overleven, anderen, zoals Dalebewan, ervaren een eenwording met de wereld en Van Wechem omschrijft het als: ‘een spirituele ervaring, het bewustzijn van een grotere intelligentie die je liefde zou kunnen noemen. Liefde is de belangrijkste universele kracht.’ Misschien dat een kopje van deze illegale medicinale thee op z’n tijd dus wel veel goeds zou kunnen doen voor de wereld. ◆

Tijdschrift Cul

29


Kwakiutl

Lieve lezers, Het collegejaar is inmiddels goed op gang gekomen, en afgelopen maanden zijn wij, het bestuur van Kwakiutl, druk bezig geweest met allerlei evenementen voor jullie. September was een opstartmaand voor ons, en hebben wij ons gericht op het verwelkomen van de nieuwe eerstejaars op de universiteit en in het verenigingsleven. Zo hebben wij het eerstejaarsweekend naar Baexem georganiseerd! Daarnaast hebben wij natuurlijk heerlijk geborreld met onze nieuwe en oude leden, iedere donderdagavond in CafÊ Ruig. Behalve de gewone borrels hebben wij ook een themaborrel en een halloweenfeest georganiseerd, waarbij jullie geweldige outfits hebben laten zien, zoals ook te zien in de foto’s hiernaast. Een ander hoogtepunt was onze etnografische citytrip naar Lublin, waar we met 30 studenten een geweldig weekend beleefd hebben. Ook komende maanden organiseren wij weer van alles voor jullie, zoals jullie hierboven kunnen zien. Hopelijk zien wij jullie dus snel weer bij onze activiteiten. Veel liefs, het bestuur van Kwakiutl. 30

Tijdschrift Cul


Ziezoprint.nl is onderdeel van:

D RUKKE RI J . & . GRAF I S C H E V O R M G EV I N G

�i� D�����! �jds����� � � i � � � O � do�� i� ������r .�� � ���z����n

DRUKKEN PRINTEN RECLAME

Andeko Graphic Bocksmeulen 22 9101 RA Dokkum info@andekodokkum.nl www.andekodokkum.nl T 0519 - 22 03 67

V�n� & � H��� �� es��� . �v �� vo�r �u�i� ���i�!

flyers - folders - posters - brochures - briefpapier - enveloppen - visitekaartjes - geboortekaarten uitnodigingskaarten - menukaarten - kalenders - memo/notitiebloks - stoepborden - stickers - belettering magneetplaten - reclameborden en nog veel meer!

www.ziezoprint.nl

Tijdschrift Cul

31


Volg ons nu ook op Facebook, Twitter en Instagram


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.