cul verborgen verhalen
Een exclusief interview met het brein achter de Gay Parade De asielprotesten: een jaar later Marcia Luyten over het verhaal van Limburg
Tijdschrift Cul
Antropologisch tijdschrift | jaargang 24 | nummer 3
1
Colofon
Hoofdredactioneel
Onafhankelijk antropologisch tijdschrift Cul is verbonden aan de afdeling Culturele Antropologie en Ontwikkelingsociologie van de Universiteit van Amsterdam. Hoofdredacteur Mark Middel Adjunct-hoofdredacteur Nina Eshuis Vormgeving Bob van Helden Beeldredactie Isis Brandt Corstius Josia Brüggen Lotje van den Dungen Eindredactie Ernst Spaans Mendel Op den Orth Sara Kerklaan Webredactie Tessa Bouwmeester Penningmeester Katarina Schul Acquisitie Lauren Challis Reiscoördinator Yalou van der Heijden Eventmanager Nikki Verhoeven Coverfoto
Isis Brandt Corstius
Met dank aan Ton Baas, Vera Boots, Biem Bremer, Lies Defever, Rogier Dieges, Dok van Dijk, Annette Koster, Jaap Kuin, Marcia Luyten, Mattijs van de Port, André Verheul, Nanke Verloo, Olaf van Velthuizen en Boudewijn Zwart. Rectificatie
Cul jaargang 23, nummer 2 Beeld Bas Heijne is gemaakt door Lotje van den Dungen. Drukkerij Andeko Graphic Oplage 500 ISSN: 18760309 Tijdschrift Cul Nieuwe Achtergracht 166 1018 WV Amsterdam redactie@tijdschrijftcul.nl www.tijdschriftcul.nl Volg ons ook op Facebook, Twitter en Instagram
M N P 2
Tijdschrift Cul
J
ournalisten hebben een kort geheugen en zijn vaak lui. Dat wat afwijkt van het normale is al snel nieuws. Terwijl antropologen juist zoeken naar het alledaagse. Zij graven, observeren en contextualiseren totdat alles over hun onderzoeksgroep boven water is. Daardoor zijn antropologen vaak langdradig en beheersen weinigen de kunst van het bondige vertellen. In deze editie van Tijdschrift Cul willen we het beste van twee werelden naar boven brengen door op zoek te gaan naar Verborgen Verhalen, het thema van deze editie. We vertellen de verhalen van vergeten gebeurtenissen. Zo hebben we een exclusief interview met Vera Boots, het brein achter de wereldbekende grachtenparade tijdens de Gay Pride. Waar anderen nu met de eer strijken, vertelt zij – na jaren van zwijgen – haar verhaal. Veel verhalen blijven ook verborgen omdat het momentum voorbij is. Dat blijkt uit het interview met journaliste Marcia Luyten, die een boek schreef over het verval van Limburg na de sluiting van de mijnindustrie aldaar. En het essay over het gevaar achter de dijken geeft het verhaal weer dat verborgen is omdat het tot de alledaagsheid van het leven toebehoort. Ook hebben we een primeur: een van onze redacteuren schrijft een verhaal vanuit het buitenland. Laat je verrassen door de vele verborgen verhalen die deze Cul je aanbiedt. Laat je verrassen door het nieuws dat geen nieuws meer is. Mark Middel Hoofdredacteur Tijdschrift Cul
INHOUD 4
Interview Let the gays begin! Lotje van den Dungen en Nina Eshuis
7
Column Een verborgen mening Sara Kerklaan
8
Reportage Journalisten langs de lijn Josia Brüggen
10
Reportage Een muur door Jezus’ kribbe Yalou van der Heijden
12
Reportage Boerenbezigheden Ernst Spaans
15 16
Column Wijlen het weeshuis Katarina Schul Reportage ‘Zij kwamen, zagen en waren zo weer weg’ Mark Middel
18
Beeldreportage Verborgen gezichten Isis Brandt Corstius
22
Achtergrond De mondialisering als eeuwige kwelling Mendel Op den Orth
24
Achtergrond Almere: de potentie van een lelijk eendje Tessa Bouwmeester
26
Op de bank met: Marcia Luyten Nikki Verhoeven
28
Alumnus aan het woord: Nanke Verloo Nina Eshuis
30
Student in beeld: Lies Defever Lauren Challis
32
Column Het hoge woord is erin Mattijs van de Port
Tijdschrift Cul
3
Interview
Let the gays Het vergeten verhaal achter de jaarlijkse Canal Parade
Vera Boots (midden) en vrienden tijdens de Gay Parade in 1998
4
Tijdschrift Cul
Interview
s begin! Beeldend kunstenaar en theatermaker Vera Boots was in de jaren negentig betrokken bij de organisatie van de Gay Games in Amsterdam: het grootste LGBT-sportevenement ter wereld. De jaarlijkse grachtenparade tijdens Gay Pride Amsterdam bedacht zij als openingsceremonie van deze homospelen, maar dat lijkt uit het collectieve geheugen gewist. ‘Men heeft heel hard geprobeerd de Canal Parade daar los van te laten bestaan’, zegt Vera Boots. Tekst Lotje van den Dungen en Nina Eshuis Beeld Vera Boots ‘Kort gezegd heb ik de grachtenparade bedacht. Ik heb het bedacht, punt. In 1992’, begint Vera het gesprek in haar woonkamer in Amsterdam-West. Boven de bank hangt een door haar geschilderd modern naaktschilderij. Ze schiet vol wanneer ze terugdenkt aan de Gay Games en aan de manier waarop het evenement haar Amsterdam heeft getransformeerd. Amsterdam in 1998 ‘De hele stad was roze. De trams waren versierd met vlaggetjes, de bakker kreeg in de gaten dat er veel buitenlandse homostellen op straat liepen en ging vervolgens roze gebakjes bakken. De stad was overspoeld met vreugde’, legt Vera uit. In 1998 was het in Amsterdam acht dagen lang feest vanwege de Gay Games, het grootste LGBT-sportevenement ter wereld. ‘Een Olympische Spelen voor seksueel gehandicapten’, lacht ze. Ruim veertienduizend sporters hadden zich aangemeld en tweehonderdduizend bezoekers kwamen van over de hele wereld naar Amsterdam om het spektakel mee te maken. Dat jaar, met het thema ‘friendship’, had de grootste opkomst in de geschiedenis van de Gay Games. Op oude videobeelden is te zien hoe – na een optreden van strippende matrozen op het nummer It’s Raining Men – de burgemeester van Amsterdam, Schelto Patijn, de Spelen feestelijk voor geopend verklaart in de Amsterdam ArenA. Voor Amsterdam was het evenement een kantelpunt van de homo-emancipatie en de homotolerantie, dat tot op de dag van vandaag gevierd wordt. ‘We sleuren ze de grachten door’ Het was 1990 toen John Avis en Marjo Meijer laaiend enthousiast terugkwamen van de Gay Games in Vancouver, vastbesloten om het evenement naar Amsterdam te halen. Een klein gezelschap werd samengesteld om daar werk van
te maken. Vera was destijds actief in de homobeweging. ‘Ik werd wel eens benaderd voor gekke dingen, ze wisten dat je bij mij wel vaak een “ja” kreeg.’ Zo gaf ze die ‘ja’ ook aan Meijer en Avis. ‘Amsterdam noemde zichzelf toen al de “Gay Capital” van Europa’, aldus Vera. Desondanks kostte het de enthousiastelingen veel moeite de Amsterdammers te overtuigen van de grootte en status van dit evenement. ‘Vanuit het homocircuit van Amsterdam werd er doorgaans cynisch op gereageerd. Er werden grappen gemaakt over olympisch handtasjes werpen, of over mannen die de honderd meter sprinten op hoge hakken.’ Desondanks werden er elk jaar records gebroken tijdens de Games. In 1992 begon het comité met het schrijven van een bidbook met uitgewerkte plannen, dat naar de stichting in Washington zou gaan om het evenement naar Amsterdam te halen. ‘Ik wilde er ook een culturele games van maken’, aldus Vera. Er moest een openings- en sluitingsceremonie komen, de Gay Games was immers een sportevenement. ‘We gaan toch niet al die potten en flikkers in de ArenA stoppen? We zijn Amsterdam! Wij gaan dat anders doen.’ Tijdens haar opleiding kunstgeschiedenis kwam Vera weleens in het archief van het Rijksmuseum. Een prent uit de zeventiende eeuw van de intocht van Maria Stuart over het Amsterdamse IJ schoot haar ineens te binnen, waarbij op vlonders tableaux vivants op het water dobberden. ‘Toen bedacht ik het me: we sleuren ze de grachten door!’
‘Na jarenlang rellen en strijd, kon iedereen ons nu toejuichen vanaf de kant’ De geest was radicaal ‘In de jaren tachtig had je een aantal bewegingen tegelijk: de vrouwenbeweging, de homobeweging en de kraakbeweging. Die waren allemaal vrij rücksichtlos’, vertelt Vera. ‘De kroningsrellen vanuit de krakersbeweging en Paarse September – een radicaalfeministische lesbische actiegroep uit de jaren zeventig – schetsten de radicale geest van die tijd.’ Vanuit die geest ontstond ook Roze Zaterdag, een jaarlijkse homodemonstratie over de hele wereld. ‘Alles in die tijd was politiek, je moest je verantwoorden voor al je keuzes.’ De komst van de feestelijke grachtenparade bleek een omslagpunt in de homobeweging van Amsterdam. ‘Na jarenlang homodemonstraties, rellen en strijd, leek ons niets mooier dan mensen die ons van de kant zouden toejuichen. Het werd een Tijdschrift Cul
5
De opening van de Gay Games. Amsterdam Arena, 1998
‘Voor mij is de Canal Parade de herinnering aan die week in 1998’ feest in plaats van een rel. Een warm bad vanaf de kant.’ Volgens Vera beschouwt ook de gemeente Amsterdam de Gay Games als een kantelpunt in de geschiedenis van de stad. ‘Voor het eerst was er een groot feest in pais en vree in de stad.’ Ze kijkt even naar buiten en vervolgt lachend: ‘De feeststad Amsterdam waar ik nu zo’n hekel aan heb, is daar geboren.’ Proefparades in 1996 De Canal Parade was dus oorspronkelijk bedacht als deel van de openingsceremonie van de Gay Games. De eerste keer dat de botentocht door de grachten van Amsterdam voer, was al in 1996. Dit was omdat de regelementen van de Gay Games vereisten dat elk onderdeel van het evenement minstens twee keer moest proefdraaien om in de Games te kunnen worden opgenomen. De aanbesteding voor de organisatie van de Canal Parade werd binnengehaald door Gay Business Amsterdam (GBA), onder leiding van Siep de Haan. ‘In 1996 werd het voor de eerste keer door hen georganiseerd, dat was zo leuk en zo grappig dat zij daarmee zijn doorgegaan’, vertelt Vera. Inmiddels had GBA zich het idee toegeëigend, volgens haar. ‘Ik had daar verder ook geen bezwaar tegen. Als iemand zich elk jaar de kloten uit het lijf wil werken om dat te organiseren, ga je gang!’ Het begon bij haar pas te wringen toen in een interview met De Haan
6
Tijdschrift Cul
in het Parool letterlijk stond geschreven dat hij en GBA de Parade bedacht hadden. ‘Je kunt niet iets wat van de gemeenschap is, naar jezelf toe trekken.’ Vera heeft jarenlang aan niemand verteld dat zij eigenlijk het brein is achter de botenparade. ‘Het is ook niet “van mij”, het is van de stad.’ Jaarlijks monument Het feit dat mensen zich de Gay Games niet herinneren, ligt volgens Vera onder andere aan de negatieve mediaaandacht. De krantenkoppen van toen vertellen voornamelijk dat de Games uitdraaiden op een financieel fiasco. Alle kosten doorberekend, bleek dat - volgens Vera - niet het geval. Desalniettemin heeft GBA erg zijn best gedaan de grachtenparade van de Gay Games los te laten bestaan volgens Vera. ‘Voor mij is de Canal Parade juist de herinnering aan die week. Het is het jaarlijkse monument voor de Gay Games in 1998.’ De Canal Parade is altijd het pronkstuk van de Gay Pride in Amsterdam gebleven. Inmiddels wordt het evenement niet meer georganiseerd door GBA, maar door GPA – Stichting Gay Pride Amsterdam. Een paar jaar terug, op 5 augustus 2015, plaatste Marjo Meijer een rectificatie in het NRC Handelsblad. Ze schreef: ‘Alle lof voor de uitwerking die GBA aan de plannen hebben gegeven, maar de bedenkers van de grachtenparade zijn de groep homo’s en lesbo’s die de Gay Games naar Amsterdam haalden.’
Column
Een verborgen mening
Terwijl we koffie drinken vertelt ze op een enthousiaste manier hoe haar avond is geweest. Het feest van haar werk was een succes en de dansers maakten een grote indruk op haar. ‘Er was een blonde knul, een Antilliaan en een neger.’ Mijn ogen worden groter en de verbazing is van mijn gezicht af te lezen. Terwijl Jet nonchalant verder vertelt, onderbreek ik haar: ‘Zei je nou “neger”?’ Tekst Sara Kerklaan Beeld Josia Brüggen Mijn vrienden hebben veelal dezelfde idealen als ik. Het zijn linkse studenten met oog voor de toekomst, het milieu en de wereld. Daarom heb ik vaak het idee dat de mensheid zo slecht nog niet is. We komen er wel met onze kritische ideeën. Totdat ik buiten mijn kringen treed, zoals bij kennissen op verjaardagen die niet zoals ik antropologie studeren. Dan raak ik menigmaal gechoqueerd van uitspraken over ‘negers’ of vrouwen en word ik mij bewust van de bubbel waarin ik leef. De wereld om me heen is niet representatief voor de rest van het land.
Pas wanneer ik met deze kennissen in discussie raak, merk ik dat ik mijn linkse visie nooit hoef te beargumenteren. Als ik over Zwarte Piet begin, weten mijn vrienden namelijk al welk standpunt ik binnen dat debat heb. Evenals bij het verband tussen de vleesindustrie en de milieuproblematiek, hoef ik nooit te verdedigen dat het woord ‘neger’ verbonden is aan het woord nigger. Ook op sociale media zie je vaak alleen de meningen van vrienden, waardoor we overspoeld worden met dezelfde idealen.
We worden overspoeld door dezelfde idealen Eigenlijk worden mijn linkse vrienden en ik hier alleen maar lui van. Als we onze visies nooit hoeven te beargumenteren, weten we dan eigenlijk wel waar we het over hebben? Ook lijkt deze bubbel zo perfect nog niet. Antropologiestudenten leren om open te staan voor iedereen en tolerant te zijn jegens minderheden. We komen dan wel op voor moslims, staan open voor verhalen van vluchtelingen en veganisten, maar hoe tolerant zijn we naar mensen die niet met onze idealen
stroken? Zo lijken mijn vrienden een duidelijke aversie te hebben tegen ‘racisten’ en seksisten. Zien wij onze idealen als superieur? Hoeveel weten mijn vrienden en ik eigenlijk over de visies buiten onze bubbel als wij deze meningen al afschrijven voordat we ernaar luisteren? Wanneer ik wel luister, blijkt vaak dat deze andere meningen ook bepaalde - vaak praktische - redenen hebben om er andere visies op na te houden. Nederland raakt immers steeds voller door de toestroom van vluchtelingen. En is het eigenlijk wel erg om iemand een neger te noemen als jij je van geen kwaad bewust bent? Zoals in mijn eigen bubbel lijken deze ‘Anderen’ zich ook binnen een veld van gelijksoortige meningen te bevinden. We kunnen daarom spreken van verschillende soorten bubbels die ons land verdelen en waarbinnen we allemaal met elkaar meepraten, vaak zonder onszelf en onze idealen te bekritiseren.
Tijdschrift Cul
7
Reportage
Journalisten langs de lijn De mogelijke teloorgang van de lokale verslaggeving
André Verheul In het dorp van mijn ouders bezorgt Het BussumsNieuws mij dikwijls een goed humeur. Deze lokale krant, die iedere donderdag op de mat valt, is een type weekblad zoals de meeste Nederlanders dat zullen kennen: de sportpagina behandelt wat de diverse sportverenigingen hebben gedaan, Corrie en Har zijn zoveel
8
Tijdschrift Cul
jaar getrouwd en de bouwvergunning voor pand ‘C’ heeft wederom vertraging opgelopen. Maar voor de liefhebbers van dit soort charmante streekactualiteiten is er slecht nieuws. Het zijn magere tijden voor de regionale journalistiek. Tekst en beeld Josia Brüggen
Reportage
Op 21 februari 2015 schreef Hans Laroes, voormalig hoofdredacteur van het NOS Journaal, een alarmerend artikel in De Volkskrant. In het stuk sprak hij zijn zorgen uit over de huidige staat van de regionale journalistiek. Laroes merkt op dat lokale media steeds minder vaak in staat zijn gemeentelijke besluitvorming te controleren en dankzij bezuinigingen op de redactie haar ‘waakhondfunctie’ dreigen te verliezen. Van waakhond tot schootkat? Die zorg is niet geheel onterecht. Opgelegde bezuinigingen van bovenaf zorgen ervoor dat redacties structureel werknemers moeten ontslaan. Door die afname in mankracht is het steeds lastiger om de lokale politiek te kunnen controleren, juist op het moment dat de overheid steeds meer taken doorspeelt naar verschillende gemeentes. Terwijl het politieke belang van de lokale gemeenschap groeit, neemt de controle in razend tempo af. In januari berichtten landelijke media dat er weer een forse ontslagronde zou plaatsvinden. Piet Bakker, lector Journalistiek aan de Hogeschool Utrecht, benadrukt dat de lokale politiek na deze journalistieke kaalslag, nu toch echt vrij spel heeft. Niet alleen Laroes en Bakker maken zich zorgen: ondertussen hebben vrijwel alle regionale omroepen alarm geslagen en hebben diverse journalisten via Twitter hun zorgen geuit. Onbekend met deze problematiek, sprak ik met André Verheul. Hij is hoofdredacteur van Enter Media B.V., de uitgeverij van verschillende lokale kranten in het Gooi, waaronder ook ‘mijn’ BussumsNieuws. Verheul brengt direct een nuance aan in de zorgelijke toon die Laroes en anderen opvoeren. Niet overal in Nederland is er reden tot pessimisme: het succes van lokale journalistiek verschilt volgens Verheul sterk per streek. Zo is er in het Gooi sprake van een bloeiend mediaconcern, maar is er in Almere nauwelijks sprake van lokale berichtgeving. Hierin speelt de belevingswereld van de lezer een cruciale rol. Verheul: ‘Almere is een relatief jonge stad met inwoners, die meer betrokken zijn met Amsterdam of andere plekken waar ze vandaan komen, dan met de stad waar ze zelf wonen.’ De doelgroep vormt dus een belangrijke voorwaarde voor het bestaan van de krant. Als er geen gemeenschappelijk regiogevoel is, is het lastig mensen te interesseren voor wat er in die regio gebeurt. Bovendien is er sprake van een wisselwerking: lokale kranten kunnen verschijnen dankzij advertentie-inkomsten, maar wanneer het publiek voor regionaal nieuws klein is, vinden lokale ondernemers het niet interessant om te adverteren. Bloei Armoede maakt vindingrijk, want door bezuinigingen zijn redacties genoodzaakt zich aan te passen. En dus spreekt Verheul, net als veel analisten, over een nieuw type journalist. Met een beperkte redactiecapaciteit is het nog belangrijker geworden om als verslaggever efficiënt te zijn en naast schrijven ook te kunnen interviewen of fotograferen. ‘Die ontwikkeling is niet per se negatief, maar het is waar dat je
door de markt gedwongen wordt om die stap te zetten. Maar dit komt ook door de technologie en de wensen van het publiek. Men wil naast een krantenstuk tegenwoordig ook beelden kunnen zien, op een website of bijvoorbeeld via Facebook. Door de technologische vooruitgang is dat toegankelijker geworden, maar er zitten ook haken en ogen aan. Er zijn journalisten die zich nu plots moeten richten op andere media en dat is niet altijd makkelijk.’ Economische restrictie heeft dus grote invloed op de vorm van journalistiek, maar de nieuwe methode levert niet altijd een beter resultaat op. Vijfentwintig jaar peuterspeelzaal De Rakkertjes Toch is het einde van de regionale journalistiek nog niet in zicht. Verheul: ‘Het is de regionale betrokkenheid die plaatselijk nieuws zo mooi maakt. Als er iets gebeurt dan komt het halve dorp dat tegen en is iedereen benieuwd wat er aan de hand is. Laatst was er iemand van het balkon gevallen. Dat kan een zelfmoord zijn, of een misdrijf. Maar ondertussen is het afgesloten, staat er politie en weet niemand wat er aan de hand is. Je merkt aan de bezoekersaantallen van de website dat men hunkert naar informatie op het moment dat er nog niets bekend is. Op sociale media vraagt men ons ondertussen wat er is gebeurd. Soms is het lastig daarop in te spelen, simpelweg omdat wij ook niets weten. Is het dan wel nieuws? Moet je dan iets publiceren of wacht je nog even tot je daadwerkelijk wat te melden hebt?’ Plaatselijke interesse en betrokkenheid zijn dus twee kenmerkende eigenschappen van de regionale journalistiek. Bovendien valt de vaak optimistische toon op, zeker ten opzichte van de nationale kranten. ‘Er gaan vaak vergelijkingen op dat de lokale journalistiek toch voornamelijk positief nieuws bevat, tegenover de veelal negatieve aard van landelijk of internationaal nieuws.’ In Bussum valt te lezen dat ook de nieuwe burgemeester op bezoek blijft gaan bij echtparen met een diamanten huwelijk en hoe peuterspeelzaal De Rakkertjes een jubileum viert, terwijl de landelijke media rapporteren over het zoveelste politieke schandaal of kinderarbeid in de Aziatische industrie. Een positieve wending Regionale journalistiek blijft voorlopig bestaan. Niet alleen als controlerend orgaan van de gemeentelijke macht, maar ook voor het creëren van een streekgevoel. De zorgelijke toon van Hans Laroes en van andere landelijke media is gedeeltelijk terecht, maar geldt niet voor de regionale journalistiek in het algemeen. Bovendien hoeft de kwaliteit van berichtgeving tot dusverre niet altijd onder de bezuinigingen te lijden. Verbeterde technologie en samenwerkingsverbanden kunnen juist leiden tot betere nieuwsvoorzieningen. Genoeg reden tot optimisme dus. Laten we tenslotte hopen dat slagerij Hoekstra een prachtig jubileum mag vieren en dat het Bussums Schaakgenootschap de promotie weet te bewerkstelligen.
Tijdschrift Cul
9
Reportage
Een muur door
Jezus´ kribbe Twee verschillende verhalen, één muur: het Israël-Palestina conflict
Dat er een muur op de grens tussen Palestina en Israël staat wist ik. Maar toen ik twee weken lang door het Beloofde Land reisde had ik geen muur van tien meter hoog verwacht. Bebouwd met prikkeldraad, raketafweersystemen en wachttorens is dit meer dan zomaar een muur. Het Israël-Palestina conflict kent verschillende gezichten, maar waarom staat die muur daar en hoe is het leven aan weerszijden van dit immense betonblok? Tekst en beeld Yalou van der Heijden
De grote vraag in dit conflict is: wie heeft er recht op land? Toen dit gebied na de Eerste Wereldoorlog verdeeld werd, kwam het onder Brits mandaat te staan. In die tijd kwam een grote stroom van zionistische Joden naar het Beloofde Land, wat leidde tot ongeregeld-
10
Tijdschrift Cul
heden met de lokale bewoners. De Verenigde Naties (VN) probeerden in 1947 met een oplossing te komen: het grondbied zou verdeeld worden. De Joden stemden in met het verdelingsplan van de VN, maar de Palestijnen wezen dit af omdat het volgens hen geen eerlijke verdeling was. Nadat de Britten in 1948 vertrokken, riepen de Joodse kolonisten hun eigen staat uit. Binnen 24 uur stond Israël op de kaart, tot ongenoegen van de omliggende landen. Palestina – bestaande uit de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever – kwam tijdens de laatste oorlog onder militaire controle te staan en de laatstgenoemde staat dat vandaag de dag nog steeds. Volgens VN-resoluties moet Israël zich volledig terugtrekken uit het gebied, maar in plaats daarvan sluit het Palestina in met een muur en bouwen ze Joodse nederzettingen op Palestijns grondgebied. Dat de militaire controle niet te ontlopen is, wordt goed zichtbaar bij de grenzen. Betonnen muren en
hekwerken met een omvang van 750 kilometer en een hoogte variërende van zes tot tien meter kronkelen voort op de grens, maar ook verder landinwaarts en zorgen zo voor veel verdeeldheid. ‘Hoe zou jij het doen?’ Bij de vraag wat zij van de muur vonden, kaatsten verschillende Israëliërs een vraag terug, in plaats van een antwoord te geven. ‘Na de zoveelste aanslag wil je dat het stopt. Hoe houd je zoiets tegen?’ Een specifieke oplossing hadden we niet. Bij gebrek aan een beter alternatief vond mijn couchsurfhost Asaf de muur een geoorloofde manier om doden en gewonden tegen te gaan. ‘Natuurlijk zijn er ook onschuldige mensen die hier last van ondervinden, maar je moet iets’, zei hij toen er een stilte viel. Op de vraag of hij ooit, buiten zijn dienstplicht om, in Palestina is geweest krijg ik een verbaasde blik: ‘Nee, dat is veel te gevaarlijk, een Israëli herkennen ze meteen.’ Dit antwoord leek veel op wat andere Israëliërs ook vertelden.
Beschildering op de muur tussen Israël en Palestina
Ook journalist en antropoloog Joris Luyendijk beaamt dit in zijn boek Het zijn net mensen, waarin hij onder andere vertelt over de onwetendheid van mensen over inwoners van andere gebieden. Zij baseren hun kennis enkel op het nieuws, maar, schrijft Luyendijk: ‘Iets is nieuws wanneer het afwijkt van de norm, maar doordat we alleen afwijkingen zien, worden deze vaak aangenomen voor de norm.’ Het gewone leven van de Palestijnen blijft dus buiten het beeld van de meeste Israëliërs en het zicht wordt hen inmiddels ontnomen door een metershoge muur. Dit zal niet helpen met het neutraliseren van het beeld dat het nieuws veelal creëert. ‘Het zijn bange dieven’ Tijdens een busrit in de Westelijke Jordaanoever wordt ons gevraagd of we bezwaar hebben tegen het nemen van een omweg. Naast mij zit een jonge vrouw die problemen ondervindt bij een checkpoint op onze oorspronke-
lijke route. Ze vertelt over de wijken die we passeren. Hoe we vluchtelingenwijken kunnen herkennen aan de watertanks op de daken, hoe de Joodse nederzettingen bewaakt worden door het leger en steeds verder worden uitgebreid op Palestijns grondgebied. Bij een compliment over haar goede Engels vertelt ze: ‘Er heerst zo’n verkeerd beeld van Palestijnen, dat wil ik veranderen. Palestijnen zijn gastvrij en veelal hoogopgeleid.’ Door de muur is het echter voor veel studenten moeilijk om door te studeren, omdat ze niet de juiste papieren hebben of omdat ze ver moeten omreizen via een checkpoint. Tijdens een tour in Bethlehem vertelt onze gids Nir ook over de checkpoints en het geweld dat Israëlische soldaten gebruiken tegen Palestijnen. We staan op de plek waar een dertienjarig jongetje voor de ingang van zijn school is neergeschoten door een Israëlische scherpschutter, als Nir vertelt over de metershoge muur waar
we naast staan. ‘De Israëliërs zijn dieven van het Palestijnse land en dieven zijn altijd bang om betrapt te worden.’ Hij doelt op de ‘openluchtgevangenis’ die de muur voor de Palestijnen creëert en het vertekende beeld dat de media volgens hem vertellen. Op de vraag of de muur een oplossing biedt zegt Nir: ‘Nee de muur biedt geen oplossing, een democratische staat doet dat. Maar gerechtigheid heeft tijd nodig en dat zal zeker niet van de ene op de andere dag gaan gebeuren.’ Het lastige is alleen dat geen van de gesproken personen, Israëliër noch Palestijn, een goed alternatief heeft voor de muur. Mensen leven in het nu: wat voor Israëliërs ‘bescherming’ is, beschouwen Palestijnen als een vorm van ‘overleven’. Dit Beloofde stukje Land is al lange tijd een bron van verdeeldheid die door de muur wellicht alleen verder wordt aangewakkerd. Tijdschrift Cul
11
Boerenb
12
Tijdschrift Cul
Reportage
bezigheden Het belang van de bron Tot ongeveer tachtig jaar geleden bestond een boerenveeteeltbedrijf in Nederland uit maximaal vijfentwintig koeien. Het vee stond de gehele zomer in de wei en met de schuit gingen boer en boerin iedere morgen om vier uur het land op om de koeien met de hand te melken. De boerin werkte hard mee in het boerenbedrijf maar ondanks haar belangrijke rol, bleef de boerin vaak ongenoemd naar de buitenwereld. Hoe is dit nu? Wat weten we eigenlijk van de boer(in) anno 2017? Tekst Ernst Spaans Beeld Bob van Helden Tijdschrift Cul ontmoet Annette Koster op het boerenbedrijf dat zij en haar man Ditmer in het NoordHollandse Berkhout samen hebben opgebouwd. We rijden het grote pad op met daarachter dito veestallen en het woonhuis. De boerenhond verwelkomt ons en samen met hem lopen we naar binnen waar we plaatsnemen in de serre. ‘We gaan straks wel een rondje’, stelt Annette voor. Van stad naar stal Annette is geboren en getogen in Amsterdam-Noord en heeft het gymnasium doorlopen. Nadien had de politieacademie haar voorkeur, maar het hebben van een bril versperde haar de weg. Naar een andere studie had Anette vooralsnog geen oren en zo nam ze een tussenjaar. Wat dat betreft al niet de standaard boerin; zeker niet als we kijken naar tachtig jaar eerder, toen de boerin nog vaak uit een boerenfamilie kwam. Vijf jaar later had ze nog dezelfde baan waarmee ze in haar tussenjaar gestart was en waar ze zich goed kon ontwikkelen waardoor studeren niet meer aan de orde was. Intussen nam ze de stap om samen met haar jeugdliefde, boer en huidige man een huis te kopen in Berkhout – ver van haar vertrouwde Amsterdam-Noord. Dat was kort wennen, maar inmiddels is Annette een absolute liefhebber van het platteland: ‘Ik vind het heerlijk als ik een dagje Amsterdam ben geweest, maar die dag wordt nog lekkerder wanneer ik hier het pad weer op rijd.’ De boerderij is dan ook helemaal haar terrein geworden. ‘Toen de kinderen kwamen heb ik mijn baan opgezegd en ben ik meer mee gaan draaien op het boerenbedrijf.’ Als
dertien jaar geleden ook haar schoonvader annex vaste boerderijkracht komt te overlijden, is het klaar met de mogelijke alternatieven van een baan buiten het erf. Annette wordt genoodzaakt zowel fulltime boerin als (huis)moeder te zijn. Melk als frisdrank Naarmate het gesprek vordert, komt het belang van de boerin op de boerderij ter sprake. Het werk van de vrouw specifiek is de afgelopen tachtig jaar volgens Annette sterk veranderd. Ze staat dan ook niet alleen maar in het land of zit letterlijk met haar hoofd onder de koeien, maar ze zit ook niet stil. Terwijl we door de ruime stallen lopen en de koeien nieuwsgierig uit de slaapstand komen, vertelt Annette: ‘Op een normale dag is het hard werken. Ik doe al het kleinvee (100 stuks, red.), maak de boxen schoon, verzorg de paarden en ik run het huishouden.’ Verder is het tegenwoordig belangrijk dat alles goed geregistreerd staat: ‘Het boerenleven is enorm gebureaucratiseerd; vroeger boerde je alleen op het land en in de stal, tegenwoordig heb je veel werk dat puur administratief is. Het hele boerenleven is dus eigenlijk enorm veranderd in vergelijking tot tachtig jaar geleden’, zegt Annette. Maar er is nog iets veranderd: bij de vraag of ze denkt dat er in de Randstad nog veel mensen weten hoe het boerenbestaan eruitziet, weet Annette niet hoe snel ze ‘nee’ moet zeggen. Mensen onderschatten volgens haar wat een boerenbedrijf inhoudt en hoeveel tijd en energie erin zit. Tevens stelt Annette dat het vaak onduidelijk is voor de burger dat Nederlandse boerenbedrijven aan veel regelgeving en een hoge standaard moeten voldoen voordat er een lekker pak melk of goede kaas in de koelkast kan staan. ‘Vroeger hadden veel mensen ergens wel connecties met het agrarisch bestaan, maar je merkt dat stadsmensen daar tegenwoordig steeds minder van weten, terwijl het toch een belangrijke grondstofproductie is.’ Boerinnendag Een initiatief om het boerenleven meer onder de aandacht te krijgen is onder andere de Boerinnendag. ‘Op deze dag worden er bijvoorbeeld workshops gegeven over hoe wij ons bedrijf op de beste manier naar de buitenwereld toe kunnen profileren.’ Een website, Facebookpagina, of het meedoen aan schoolprojecten zijn allerlei manieren om het bedrijf te laten zien aan de medemens. Dat een dag als deze geen kwaad kan, vertelt Annette terwijl we de kalfjes bewonderen. Dat mensen het idee hebben dat Tijdschrift Cul
13
Reportage
melk net als cola uit de fabriek komt, is namelijk geen mythe volgens haar: ‘Hoeveel kinderen wij hier niet over de vloer hebben gehad die niet wisten dat melk uit een koe kwam? Ontelbaar’. Het bewustwordingsproces is volgens Annette belangrijk: ‘want onze afzet gaat naar de burger en we moeten ook wel naast elkaar leven’. Boeren zorgen voor de grondstoffen en het voedsel voor de samenleving, maar dit raakt in de vergetelheid, bijvoorbeeld doordat mensen steeds verder van een belangrijke grondstofproductie leven en daardoor niet meer weten wat de oorspronkelijke bron van een product is. Of de Boerinnendag echt helpt om bewustzijn onder de burgers te creëren, hangt natuurlijk altijd af van de boer en boerin in kwestie en wat zij met de informatie doen. ‘Maar in ieder geval spreek je elkaar als boerin uit alle delen van het land, met ieder
14
Tijdschrift Cul
hun eigen situatie en leer je van elkaar’, zo stelt Annette. ‘Als agrariër ben je eigen ondernemer en moet je je informatie goed overal vandaan halen.’ Uit het gesprek met Annette blijkt wel dat het niet alleen de boerin is waarvan velen niet weten wat zij doet, maar dat het boerenbestaan überhaupt een ondergeschoven kindje lijkt te zijn in de Nederlandse samenleving. Het is in deze tijd belangrijk om de burgers nauw te betrekken bij het agrarische leven door hen goed te informeren en de bedrijven open te stellen voor burgers zodat men het een en ander zelf kan aanschouwen. Want de boer lijkt door het wegvallen van de vanzelfsprekende wederzijdse afhankelijkheid in Nederland verdwenen uit het collectief geheugen. Zolang we niet allemaal weten dat melk uit een koe komt, valt er in de samenleving in ieder geval nog veel winst te behalen.
Column
Wijlen het weeshuis Het burgerweeshuis in Monnickendam is tot een vergaderzaal getransformeerd en in het Goudse Weeshuis heeft de Openbare Bibliotheek intrek genomen. Het bestuur van de Universiteit van Amsterdam is gevestigd in het gebouw waar tot aan de tweede helft van de twintigste eeuw de katholieke weesjes werden opgevangen. In 1959 sloot het laatste weeshuis in Nederland, omdat er steeds minder ouders overleden door de verbeterde hygiëne en levensomstandigheden. Wezenzorg in Nederland valt sindsdien onder de paraplu van Jeugdzorg of – als je geluk hebt – nemen nabestaanden de zorg op zich. Tekst Katarina Schul Beeld Lotje van den Dungen Tegenwoordig wordt er bij wezenzorg voornamelijk gedacht aan kinderen buiten de westerse wereld: kinderen in armere landen. Gelukkig wordt er aandacht aan hen besteed, dat is broodnodig en er is nog lang niet voldoende van. Ook al hebben de Nederlandse weeshuizen enkel nog doeleinden die niet gerelateerd zijn aan
hun geschiedenis, toch zijn er nog steeds duizenden wezen in Nederland. In 2013 verloren 6.500 minderjarigen een of beide ouders en waren er in totaal ruim 34 duizend (half ) wezen in Nederland. Wie zijn dat dan? Populaire beelden van de ‘westerse’ wees in films, boeken of sprookjes zijn nogal achterhaald. Het gaat vaak om ongelukkige en armzalige kinderen, meestal meisjes (musicalster Annie of het meisje met de zwavelstokjes) en recentelijk zelfs meisjes met moordzuchtige verlangens (de horrorfilm Orphan uit 2009). In het geval van jongens zijn wezen einzelgängers met eventueel magische krachten (Batman, Harry Potter of Ciske de Rat). Deze figuren zijn niet representatief voor de ruim tienduizenden (half )wezen in Nederland. Laat me je een realistischer beeld van een halfwees schetsen: ikzelf. Op vijftienjarige leeftijd verloor ik mijn vader en sindsdien krijg ik 23,50 euro per maand halfwees-uitkering. Ik heb nooit gedacht dat ik een uniek geval was, want er waren zoveel kinderen om me heen die ook nog maar één ouder hadden. We hadden het er op school of met vrienden alleen nooit over. Terugblikkend op deze tijd denk ik dat er zoveel meer voor mij en de andere (half ) wezen gedaan had kunnen worden dan deze twee maandelijkse tientjes. Het is inmiddels uit verscheidene
onderzoeken gebleken dat kinderen in weeshuizen een verhoogd risico hebben op leerachterstanden en sociale of angststoornissen. Een openbaar weeshuis is dan ook geen wenselijke vorm van wezenzorg meer. Ten gevolge van de sluiting van weeshuizen zijn wezen en de problemen die zij ervaren echter wel onzichtbaar geworden in de samenleving. Dit is kwalijk voor deze kinderen, omdat zij op deze manier leren een masker voor te houden en zo snel mogelijk over te gaan tot de normale orde van de dag. Deze orde is natuurlijk cruciaal voor een kind om weer op te pakken, maar soms heeft een wees daar wel degelijk hulp bij nodig. De hulp wordt in Nederland tegenwoordig voornamelijk aangedragen door Jeugdzorg, maar meerdere partijen kunnen een steentje bijdragen. Daarom pleit ik nu, als een van deze duizenden (half )wezen in Nederland, dat het tijd is de stilte rondom deze kinderen te verbreken. Onderwijzers, nabestaanden, vrienden: weeshuizen zijn passé, maar wezenzorg is van iedereen en alle tijden.
Tijdschrift Cul
15
Reportage
‘Die kwamen, zagen en waren zo weer weg’ De asielproblematiek vanuit het perspectief van twee burgemeesters
Nederland is in de ban van de vluchtelingenstroom die het land bereikt. Althans, dat beeld werd de afgelopen twee jaar gevormd in de media, door politici en tijdens menig koffieautomaatgesprek. Zo stond het dorpje Oranje model voor het burgerlijk wantrouwen tegen de overheid, terwijl in het Groningse Oude Pekela de inwoners zelf het heft in handen namen. Maar hoe groot was het protest onder de burgers daadwerkelijk en waartegen kwamen ze in opstand? Een interview met de burgemeesters van Oranje en Oude Pekela. Tekst Mark Middel Beeld Bob van Helden Het is een zonnige zaterdagmiddag in september 2016 als burgemeester Jaap Kuin zich opsluit in het politiebureau van Oude Pekela. Vanuit de televisiekamer ziet hij camerabeelden van agenten die uit auto’s filmen of beelden maken met bodycams. Vijftig meter van het politiebureau vandaan demonstreert op dat moment het extreemrechtse Kameraadschap Noord-Neder-
16 16
Tijdschrift TijdschriftCul Cul
land. Recht voor het gemeentehuis, pal onder het raam waar de burgemeester normaal uitkijkt op zijn dorp, staat een groep van vijftig mensen te protesteren tegen het asielzoekerscentrum. Na een uur druipt de menigte af en loopt een groep van tien mannen richting het azc. Voor de ingang van het complex, dat aan de rand van het dorp ligt, worden ze tegengehouden door de politie. Nadat ze beseffen dat er weinig te halen valt, vertrekken ze. De demonstratie is het gevolg van een reeks incidenten in het dorp. ‘Toen ik terugkwam van vakantie merkte ik dat er spanning was’, zegt de burgervader terugkijkend op de rumoerige weken. ‘Er waren baldadige jongelui afkomstig van het azc die bij mensen in de tuin stonden te plassen en ander overlastgevend gedrag vertoonden. Zelf zag ik dit ook gebeuren.’ Op dat moment heeft een groep inwoners het heft in eigen handen genomen door te starten met een burgerwacht. Maar dat zorgde niet voor een terugkeer van de rust. ‘Het aantal winkeldiefstallen nam toe, er werd iemand van de fiets afgetrokken en onze wijkagente werd het ziekenhuis in geslagen’, somt burgemeester Kuin de ongeregeldheden op. Als reactie op de incidenten besluit een groep inwoners spontaan verhaal te
gaan halen bij het azc. De burgemeester stelde een gebiedsverbod in rondom het azc, wat het landelijke nieuws haalde. Het gebiedsverbod bleek de katalysator voor grote media-aandacht rond de al eerder geplande demonstratie van Kameraadschap Noord-Nederland. Het beeld van het protest Een jaar eerder staan de asielprotesten al volop in de aandacht door een voorval in het Drentse dorpje Oranje. Staatssecretaris Dijkhoff zit begin oktober 2015 opgezadeld met honderden asielzoekers die geen slaapplek hebben en wil hen onderbrengen in Oranje. Burgemeester Ton Baas weigert, omdat hij niet wil afwijken van de afspraak die hij gemaakt heeft met de inwoners van Oranje, het COA (Centraal Orgaan opvang Asielzoekers) en de gemeente om maximaal zevenhonderd asielzoekers te huisvesten voor een periode van drie jaar. ‘Het leek mij het maximale aantal dat Oranje als dorp van 140 inwoners aan kan’, zegt burgemeester Ton Baas. Ondanks de afwijzing van de burgemeester zet Dijkhoff zijn plan door. Baas stelt als voorwaarde dat Dijkhoff zelf de boodschap komt verkondigen in het dorp. ‘Jij vertelt waarom je het doet en ik vertel waarom ik het er absoluut mee oneens ben’, recon-
Reportage
igt d n o k ente bij ‘Geme f a l e ev noodb e Pekela’ d azc Ou
‘Hild a van d 'dikke BM er He W' kerst ide krijgt stol Dijkh van off’ ‘ORANJE: VAN ICONISCH
PROTESTDORP NAAR PR-APPARAAT VOOR COA’ s moeten ‘Hoe minidor p r e k e o z Oranje u n siel itpartij i groeide tot o ‘Jonge a k o n k a n m n s e t z r i e o u d p h e vangcen n ver ’ t a r l u e m k e ’ P Oude
strueert Baas het gesprek met Dijkhoff. Diezelfde avond spreken Dijkhoff en Baas meer dan de helft van de inwoners in het dorpshuis van Oranje. Dijkhoff weet van geen wijken, waarop de zaal leegloopt. Honderd asielzoekers zijn op dat moment onderweg naar het azc in Oranje. Om dat te voorkomen besluit een groep inwoners de toegangswegen tot het dorp te barricaderen met campers. Even daarvoor probeert de staatssecretaris het dorp te verlaten, maar blijft Hilda van der Heide recht voor zijn auto staan met haar armen gespreid op de motorkap. Een politieagent in burger trekt haar naar de grond en ze kneust haar arm. De camera’s van de NOS staan erbovenop. Hilda werd het beeld van het protest, dat de opmaat bleek voor een storm van aandacht. Het verhaal dat nauwelijks een verhaal was Na de demonstratie van Kameraadschap Noord-Nederland in Oude Pekela en de bijeenkomst met staatssecretaris Dijkhoff in Oranje verdween langzaamaan de aandacht voor de twee dorpen. Maar daarmee waren de problemen nog niet opgelost. De burgemeesters namen het initiatief. Ton Baas ging in gesprek met de Oranjenaren die de weg blokkeerden en sloot een compromis met de staats-
secretaris. Diezelfde avond nog werden de twee bussen met honderd asielzoekers doorgelaten, op voorwaarde dat binnen drie weken de afgesproken capaciteit van zevenhonderd azcbewoners weer gehandhaafd zou worden. In Oude Pekela besloot Jaap Kuin om honderddertig ‘Veilige Landers’ weg te sturen uit het azc. ‘Dat
‘Jij vertelt waarom je het doet en ik vertel waarom ik het er absoluut mee oneens ben’ zijn mensen die uit een land komen waar wij met vakantie naar toe kunnen’, legt Kuin de term in eigen woorden uit. Het leidde wederom tot een demonstratie, maar nu tegen het beleid van de burgemeester. Een vijftigtal demonstranten vond dat niet een hele groep gestraft moest worden voor de daden van een paar individuen. De aanpak van beide burgemeesters leidde uiteindelijk tot een wederkeer van rust in de dorpen. Dat werd onder andere duidelijk
in de aanwezigheid van de burgerwacht in Oude Pekela: ‘Die kwam, zag en was zo weer weg’, aldus burgemeester Kuin. De belangrijkste les die burgemeester Baas geleerd heeft, is voornamelijk gericht aan staatssecretaris Dijkhoff: ‘Doe wat je zegt en wijk daar niet van af.’ Dat zorgt voor draagvlak onder de bevolking en voorkomt wantrouwen jegens de overheid. Volgens burgemeester Kuin is het van belang om daadkracht te tonen als gemeente, door moeilijke beslissingen te durven maken. ‘Als je kansloos bent om een verblijfsvergunning te krijgen, ga je kattenkwaad uithalen’, stelt Kuin vast. Die groep moet volgens Kuin niet maanden in procedure blijven, maar snel teruggestuurd worden. Ook pleit Kuin voor een meer gerichte samenstelling van een azc: ‘Laten we reëel zijn. Er is in Oude Pekela helemaal niets te doen voor de jeugd.’ Vandaar zijn voorstel om jongeren voornamelijk in de stad op te vangen en gezinnen in het kleine Oude Pekela. Uiteindelijk zijn de problemen binnen enkele weken opgelost, waardoor de aandacht voor beide dorpen snel verdween. Wel is het nog onrustig op de straten van Oranje. ‘In alle onderzoeken over Oranje staat één klacht bovenaan: dat er te hard gereden wordt in het dorp’, zegt Baas. ‘Maar er is geen asielzoeker die een auto heeft.’ Tijdschrift TijdschriftCul Cul
17 17
Beeldreportage
Verborgen gezichten Ama nesciri - waardeer het om onbekend te zijn – staat er op het bordje boven de beiaard van Gouda. Het is een van de zestien kerkklokken die beiaardier Boudewijn Zwart wekelijks bespeelt. Dat er iemand in het hoogste torentje van de kerk een soort piano met houten hendels zit te bespelen, vergeet men vaak bij het beluisteren van de kerkklokliederen tijdens de dagelijkse parkwandeling. Ook dat parkje is door iemand bedacht en uitgetekend. Wie zijn toch die mensen, die het werk doen dat voor iedereen van belang is of waar we dagelijks mee te maken hebben, maar die zelf nooit in beeld komen? Tekst en beeld Isis Brandt Corstius
Olaf van Velthuisen - Stadsecoloog Het Dakpark van Delfshaven in Rotterdam is een plek waar je stadsecoloog Olaf wel zou verwachten. Hij komt hier niet zo vaak, want het meeste werk moet gewoon op kantoor gedaan worden, maar het werk van de gemeente is hier buiten duidelijk te zien. De keurig aangelegde bomen aan een breed pad bieden ruimte voor recreatie: ‘In de zomer zit het hier vol met zonnebaders.’ Maar zij zijn niet de enige. Het park wordt namelijk bewoond door een aantal harige knagers. Het is dan aan Olaf om na te denken over een oplossing voor deze konijnenplaag. Ze graven namelijk tunnels waardoor de constructie van het park in gevaar is. ‘We hebben al van alles geprobeerd, bijvoorbeeld door ze te vangen met behulp van fretten, maar ook dat is dweilen met de kraan open.’ Naast de konijntjes die om ons heen huppelen houdt Olaf zich met allerlei andere dingen bezig, ook met de minder zichtbare dieren. Enthousiast vertelt hij over vleermuizen. Hij bestudeerde ze ’s nachts op een begraafplaats waar er honderden zaten. ‘Het klinkt wel een beetje gek maar ’s nachts kwam die plek echt tot leven.’
18
Tijdschrift Cul
Beeldreportage
Boudewijn Zwart - Beiaardier Hoewel het beiaarderschap geen voor de hand liggende beroepskeuze is, is het voor Boudewijn een vervulde jongensdroom. In het bos waar hij als kleine jongen speelde, stond een klokkentoren waarin beiaarden in opleiding konden oefenen zonder dat de hele stad het kon horen. Op een dag klom hij naar boven en raakte compleet gefascineerd door het instrument. Na dertig jaar is hij nog even enthousiast over zijn vak. ‘Laatst kreeg ik het verzoek van een man of ik om tien over twaalf exact het nummer Love Me Tender wilde spelen. Hij was vijfentwintig jaar getrouwd en had voor zijn vrouw een romantische lunch op hun balkonnetje verzorgd. Uitkijkend op de Westertoren bracht hij het gesprek op het nummer waar ze vroeger zo graag op dansten... En toen hoorden ze het opeens uit de kerktoren!’
Tijdschrift Cul
19
Beeldreportage
Biem Bremer - Cliniclown Als clown Biem in de gang zijn ukelele laat horen, duiken meteen al een paar nieuwsgierige oog jes op in de gang van het AMC. Zo’n gekke verschijning is voor veel zieke kinderen een welkome afleiding. Sommige kinderen zijn terughoudend en een enkeling zelfs bang, maar daar houdt Biem rekening mee. Hij heeft een lijst met ja’s en nee’s dus weet hij welke kamers hij in kan en welke niet. En met de juiste aandacht wordt een ‘nee’ soms toch een ‘ja’. ‘Of ik echt een ander persoon word als ik dit pak aan heb? Nee, dat zou ik niet zeggen. Cliniclowns spelen geen act zoals circusclowns dat doen. Het is de kunst om heel dicht bij jezelf te blijven. Dit clownspak is geen masker waar ik mij achter verschuil, het is ook vrij sober. Het doet wel iets, als ik mijn neus op zet gaat mijn hart altijd een beetje verder open.’
20
Tijdschrift Cul
Beeldreportage
Rogier Dieges - Contrabasspecialist Je zou verwachten dat een contrabas inmiddels op een andere manier gebouwd wordt dan vroeger, bijvoorbeeld in een fabriek in China. Maar nee, het is een van de weinige beroepen die na driehonderd jaar nog steeds hetzelfde is. Behalve dan dat Rogier nu ook elektronische contrabassen maakt. Dat is nieuw en dat moet hij eigenlijk wel doen omdat het iets meer geld oplevert. Maar het maken van een echte contrabas gebeurt nog steeds op dezelfde manier, met de hand. ‘Ik wilde vroeger eigenlijk iets met elektrotechniek doen, maar ik ben toch naar de houtbewerkingschool gegaan. Ik speelde zelf contrabas, dus toen ben ik in de leer gegaan bij iemand die ze maakte. Na twintig jaar in dit vak ben ik het eindeloos repareren wel zat, maar het instrument maken vind ik nog steeds leuk. Naast bouwen, verhuur ik ook contrabassen voor muzikanten uit het buitenland. Sinds 2001 mogen ze namelijk niet meer mee in het vliegtuig op een passagiersstoel, en als je ze in het ruim vervoert weet je zeker dat ze erna kapot zijn.’
Tijdschrift Cul
21
Achtergrond
De mondialisering als
eeuwige kwelling Waarom de grootste problemen toch structureel verborgen blijven De kans dat in mijn leven de dijk breekt en mijn buurt overstroomt is tien procent. Een kans van één op tien dat ik in mijn eigen huis in levensgevaar ben. Dat blijkt uit de gegevens van Rijkswaterstaat op overstroomik.nl. Dit is een feit en ondanks dat het een feit is, ontken ik het volkomen. In een tijd waarin de grootste dreigingen genegeerd worden, nemen dijken een bijzondere plek in. Tekst Mendel Op den Orth Beeld Lotje van den Dungen Ergens realiseren we ons wel degelijk hoe centraal dijken staan in ons bestaan. Eén blik op Holland.nl, de website van het bedrijf dat ‘officieel verantwoordelijk is voor de marketing van Nederland in binnen- en buitenland’, leert ons al dat dijken een voorname plek hebben veroverd in ons culturele erfgoed. Toch wordt er niet stilgestaan bij de werkelijke magie van dijken. Dat Nederland geen vaststaand feit is, maar geschapen is door zwoegende mensenhanden wordt vergeten. Dat we zonder deze mensenhanden maar veertig procent van onze ondergrond zouden hebben, wordt genegeerd.
De mondialisering veranderde alles, behalve onze manier van denken Politiek geheugenverlies Voor deze paradox tussen het onthouden van het bestaan en het vergeten van de functie van dijken, geeft socioloog Willem Schinkel in zijn boek De nieuwe democratie een verklaring. Volgens hem is het mogelijk om een fenomeen cultureel te herinneren, terwijl het
22
Tijdschrift Cul
tegelijkertijd economisch of politiek vergeten wordt. Voor de dijken geldt dat ze cultureel dus weldegelijk worden onthouden, maar economisch straal vergeten worden. Maar dijken zijn niet het enige waarvoor dit opgaat. De paradox speelt een rol in de verwaarlozing van bijna alle mondiale problemen. Zo stelt de afstand tussen de supermarkt op de hoek en de cacaoplantage in Congo de consument in staat om de schrijnende arbeidsomstandigheden economisch te vergeten, terwijl talloze mensenrechtencampagnes ervoor zorgen dat deze cultureel weldegelijk herinnerd worden. In tegenstelling tot de dijken, lijken deze wereldwijde problemen ook nog eens ver van ons bed. Daarom zijn ze extreem gemakkelijk politiek te vergeten. Leermoment Op nog een tweede manier vormen dijken een parallel met mondiale problematiek. Stel je voor: net als dat het letterlijk niets uitmaakt of Pieter zijn bijdrage, zijn persoonlijke steen boven op de dijk legt, kan ook Nederland als land in zijn eentje de zeespiegelstijging niet tegengaan. Binnen de economie en de speltheorie staat dit probleem bekend als het prisoner’s dilemma. In het kort komt het erop neer dat het voor geen enkel rationeel individu voordelig is om mee te werken, omdat het collectieve resultaat er niet door zal veranderen. In het coöperatieve scenario – als iedereen besluit om zijn steen naar de dijk te dragen – kan Pieter net zo goed thuisblijven. In het desertieve scenario – waarbij niemand van plan is om zijn steen bij te dragen – maakt Pieters eenzame steen net zomin een verschil. Het probleem is dat iedereen Pieter is. Voor niemand is het individueel een goed idee om aan het gezamenlijke welzijn bij te dragen. Maar er zijn uitwegen naar een minder duister mensbeeld. Zo is de snelste oplossing voor het prisoner’s dilemma herhaald spel. Na het eerste ‘spel’ wordt namelijk duidelijk dat de desertieve strategie tot een onder gelopen kelder leidt. Dit is een leermoment: vanaf nu kan er samengewerkt worden om de dijk te bouwen. Het probleem is dat dit leermoment in veel gevallen ontbreekt. In het geval van de dijken bestaat er diep in het historische bewustzijn nog de herinnering van een leermoment: de watersnoodramp in 1953. Bij de recente kwesties die het gevolg zijn van mondialisering lijkt dit leermoment daarentegen uit te blijven.
Achtergrond
Er wordt niet stil gestaan bij de werkelijke magie van dijken
Giftige combinatie Dat leermoment blijft niet uit omdat deze mondiale problemen niet substantieel zijn. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat het simpelweg slecht zichtbaar is voor de specifieke manier waarop er naar problemen gezocht wordt. Doordat de symptomen van deze mondiale vraagstukken geografisch verspreid en procesmatig van aard zijn, blijven ze onzichtbaar voor de gebruikelijke berichtgeving, die met name verslag doet van uitzonderingen en incidenten. Het nieuws gaat over snelle veranderingen en ongebruikelijke gebeurtenissen. Processen die niet sensationeel, maar traag van aard zijn, zijn moeilijk te vatten in het avondjournaal. Terwijl het journaal over vandaag vertelt, gaat het voorbij aan wat er elke dag gebeurt. Als de grootste problemen per definitie slecht zichtbaar zijn voor onze nieuwsverslaggeving en deze problemen ook
nog eens ver ons bed lijken, vormt dat een giftige combinatie. De aard van de verslaggeving zorgt er structureel voor dat herhaald spel op mondiaal niveau onmogelijk blijft, dat het leermoment nooit plaatsvindt en dat daarom overheden nooit rekenschap hoeven te geven van mondiale problemen. Daarom moet er een nieuwe manier gevonden worden om ons bewust te worden van wereldwijde kwesties, zonder dat daar noodzakelijkerwijs een klassiek speltheoretisch leermoment bij moet komen kijken. De mondialisering veranderde alles, behalve onze manier van denken. Als er niets kentert in de manier waarop we de grote problemen begrijpen, blijven alle pogingen om ze op te lossen zinloze inspanningen. Het toekomstbeeld: de mens als Sisyphus die water naar de zee draagt wanneer de dijk weer eens lekt. Hopelijk ontsnappen we aan die eeuwige kwelling. ď ľ Tijdschrift Cul
23
Alm
de potentie va
Hoe een bedachte stad haar dons verliest Almere begon als een ambitieus project: stedenbouwkundigen kregen de opdracht om een compleet nieuwe stad te ontwerpen op de maagdelijke klei van het Flevolandse polderland. De stad die als een omgekeerde Atlantis herrees, kon haast niet minder indrukwekkend te boek komen te staan. Aan Almere kleeft het imago van een slaapstad zonder identiteit. Maar op welke dromen is deze verguisde stad gebaseerd? En hoe ziet haar toekomst eruit? Tekst Tessa Bouwmeester Beeld Falk Lademann ‘Het kan in Almere!’, zeggen ze in Almere. Die slogan maakte de stad ongeveer veertig jaar eerder waar door een menselijke overwinning op het IJsselmeer. Ontstaan uit onbescheiden ambities van stedenbouwkundigen en horizonloze toekomstdromen van politici, bood Almere alleen al op papier een alternatief voor al het bestaande. Nooit eerder was er een stad uit de hoge hoed getoverd. Almere werd al snel het boegbeeld van utopische architectuur en was een ode aan de tekentafel. De verwezenlijking van de utopische plannen bracht Almere groene woonwijken in de vorm van klaverbladen, grote pleinen en
24
Tijdschrift Cul
een imposante schouwburg aan het eigengemaakte Weerwater. De architecten droomden: ‘Almere moest van begin af aan een zelfstandige stad worden, geen buitenwijk, geen groene weduwe of slaapstad, maar een stad met alles erop en eraan’, aldus Brans Stassen, betrokken architect bij Projektburo Almere. Almere gaf aan de oud-stedelijke idealen een extreme make-over door zich niet te conformeren aan historie en organische groei. Ruimtelijk en ambitieus in haar uitvoering werd de stad het toonbeeld van maakbaarheid. Almere was klaar om onthaald te worden als stad van de toekomst.
Amsterdammers behandelen Almere als een onecht kind
Verstoten broertje Het liep anders. Velen kennen de stad alleen vanuit hun zijspiegel, wanneer ze er voorbij sjezen op de A6 of A27. De stad zonder ziel, zoals beschreven in de verkiezing tot lelijkste stad van Nederland, is zelden een bezoekje waard. Ondanks het hoge maakbaarheidsgehalte van de stad was het de architecten nog niet gelukt de ziel te plaatsen. De ziel, dat zijn de bewoners, zegt Stassen dan ook terecht: ‘Een stad heeft een
mere:
an een lelijk eendje
lichaam en een geest net als wijzelf. Het lichaam is de fysieke stad, de straten en parken. Maar de geest van de stad is de bevolking.’ Het probleem van Almere is dan ook vooral dat de eerste bewoners niet zo maagdelijk waren als de klei waaruit de stad ontrokken is. De bewoners van Almere kwamen uit een buitenwijk of voorstad, voornamelijk uit Amsterdam. De voormalige Amsterdammers verlangden naar de sfeer en de historie van de stad die ze achter hadden gelaten. Ze hadden ruimte gezocht en gevonden, maar ze wilden ook sfeer en een bruisende woonomgeving. In Almere moest alles nog ontstaan en veel bewoners trokken daarom in hun vrije tijd terug naar Amsterdam. Almere is door die terugtrekkende beweging van haar bewoners er dan ook nog niet in geslaagd een eigen identiteit te vormen. Dit klinkt voornamelijk door in de taal, stelt Stassen: ‘Vergelijk het maar eens met andere steden, die hebben altijd een eigen taal of dialect: Utrecht, Arnhem, Nijmegen, Rotterdam, Leiden en ga zo maar door. Daar kan je op de markt je ogen dicht doen en weet je in welke stad je bent. Doe je dat in Almere of Lelystad dan hoor je alom Amsterdams. Gek genoeg willen ze dat in Almere niet weten en zelfs de Amsterdammers behandelen Almere als een onecht kind.’ Toegegeven, in contrast met de rijke geschiedenis van Amsterdam komt Almere er slecht vanaf. Maar het is niet helemaal eerlijk om een jonge stad met een oude reus te vergelijken. Deze stad komt pas net kijken. En daarbij, juist het ge-
brek aan historie maakt Almere tot wat ze is: een plek waar alles gemaakt kan worden en waar ontwikkeling boven traditie verkozen kan worden. Almere bouwt bijvoorbeeld onvermoeibaar door aan nieuwe stadskernen zoals Almere Poort en experimenteert met de eerste ecowijken van Nederland. Het blijft dus niet bij een slogan: het kan écht in Almere. Juist deze constante veranderingen lijken de stad bij buitenstaanders alleen maar ongeliefder te maken. Wat zij lelijk vonden bestaat een jaar later al niet meer en wat ze mooi zouden kunnen vinden hebben ze nog nooit gezien, omdat het pas net bestaat. Maar de boze tongen die nog steeds over Almere praten als het failliet van de hedendaagse stedenbouwkunde miskennen de scheppingskracht waar de stad op gebouwd is. Een eigen Almere Almere heeft geleerd de kritiek van zich af te slaan en verliest nu langzaam maar zeker haar dons. De stad zoekt, experimenteert en groeit op haar eigen voorwaarden, ondanks, of misschien juist dankzij, de sissende tongen. De bewijsdrang en ambities die aan Almere ten grondslag liggen maken de stad, juist door haar imperfecties en groeistrepen, ontzettend menselijk. ‘Want’, zegt Stassen, ‘evengoed voelen veel mensen zich hier helemaal thuis en identificeren ze zich met hun Almere. En zo hoort het ook. De lelijkste stad? Dat vinden alleen lezers van de Volkskrant die nog nooit een stap in de polders hebben gezet.’ Tijdschrift Cul
25
Op de bank met
Op de bank met: Marcia Luyten Het geluk van Limburg In de tijd van de mijnbouw floreerde de Limburgse economie en profiteerde Nederland mee. Toch zijn veel Nederlanders niet op de hoogte van deze geschiedenis. Zij kennen de mijnen vooral door de slechte arbeidsomstandigheden. Waarom zou je daar naar terugverlangen? Journalist en schrijver Marcia Luyten trok naar haar geboortestreek en onderzocht deze industrie. Dit verborgen verhaal vereeuwigde ze in het boek Het geluk van
Limburg.
Tekst Nikki Verhoeven Beeld Lotje van den Dungen Voor haar werk reisde Luyten veel door Afrika, daar leerde ze de enorme impact die de mijnbouw heeft op de bevolking, economie en cultuur kennen. Het zette haar aan het denken. Hoe was het mogelijk dat ze niets afwist van de steenkoolindustrie in het gebied waar ze zelf vandaan kwam: het Limburgse Wijnandsrade? En waarom verlangden Limburgers terug naar de tijd van de mijnen, terwijl mijnbouw nu als gevaarlijke en ongezonde slavenarbeid wordt gezien? ‘Die dubbelzinnigheid wilde ik onderzoeken’, vertelt Luyten. ‘Ook trok de stijgende populariteit van Geert Wilders in de Oude Mijnstreek mijn aandacht. Ik had het idee dat dat iets te maken had met de oude mijnen, hoewel ik nog niet wist wat.’ Speelde de immigratie van buitenlandse mijnwerkers een rol bij die groei van de PVV in Limburg? ‘De eerste immigratiestroom mijnwerkers leverde inderdaad sociale problemen op, daarom ging de staat zich ermee
26
Tijdschrift Cul
bemoeien. Daardoor kwamen er enerzijds minder buitenlandse mijnwerkers, anderzijds integreerden de buitenlandse mijnwerkers die er al waren beter. De mijnen werkten als integratiemachine. Toen in 2010 de PVV opspeelde was integratie eigenlijk helemaal geen probleem meer.’ ‘Toch waren de mensen in de oude mijnstreek die ik sprak wel tegen “buitenlanders”. Het is een groep die zwaar getroffen is door factoren van buitenaf, onder andere door Den Haag, toen de mijnen sloten. Joop den Uyl (destijds politiek leider van de Partij van de Arbeid, red.) beloofde perspectief op werkgelegenheid en een voortdurende welvaart, maar kon deze beloften niet waarmaken. Limburg kelderde in welvaart. Hier komt hun afkeer voor alles van buiten Limburg vandaan.’ Hadden de Limburgers zelf niet meer moeten ondernemen om die werkgelegenheid te creëren, in plaats van te wijzen naar Den Haag? ‘Limburg was in de tijd van de mijnen een soort koloniale exploitatie van de staat met als doel de perfecte mijnwerk-
Op de bank met
‘Mijnwerkers waren macho’s op brommers, met vetkuiven, leren jasjes en een pakje sigaretten in hun borstzak’
hun studie. Verder heeft Heerlen veel geïnvesteerd in cultuur met een interessante culturele underground scene als gevolg, veel interessanter dan in Maastricht. Zo zie je dat de Oude Mijnstreek zich opnieuw positioneert.’
ers te creëren die nooit in opstand zouden komen. Er werd goed voor die mensen gezorgd, daarom werkte dat systeem. De Limburgers waren zo drie generaties lang gedrild om te gehoorzamen aan de kerk, de mijndirecteur en de staat. Het idee van zelf ondernemen bestond daar niet. Alles wat nodig is voor een ondernemersgeest was uit die mensen geramd. Toen de mijnen werden gesloten door de vondst van de gasbel in Groningen en de import van goedkope kolen uit Amerika bleef er niet veel over voor deze mensen. Je kon niet van ze verwachten dat ze zelf iets zouden gaan ondernemen.’ En het sentiment, dat Limburg in de steek is gelaten, heerst dat nog steeds? ‘Daar begint nu, na twintig jaar, verandering in te komen. Er is weer ruimte voor optimisme. Het heeft de landelijke kranten niet gehaald, maar vorig jaar won die Oude Mijnstreek, die nu Parkstad heet, bijvoorbeeld een wereldwijde prijs voor de meest veelbelovende toeristische ontwikkeling. Ook is er steeds meer hoogwaardige werkgelegenheid en blijven studenten van de Universiteit van Maastricht steeds vaker in Maastricht wonen na het afronden van
Bestaat er in de media een bepaald beeld over Limburg dat je met dit boek wilde doorbreken? ‘Tijdens mijn onderzoek stuitte ik op veel clichés en denigrerende vooroordelen over Limburg waar ik me aan ging ergeren, maar dat was niet het beginpunt van mijn onderzoek. Ik begon het onderzoek uit nieuwsgierigheid voor wat zich bijna letterlijk onder mijn voeten heeft afgespeeld. Naast het doorbreken van clichés leek het mij goed dat men meer kennis zou hebben van Limburg, gezien het feit dat Nederland ontzettend veel van Limburg heeft geprofiteerd, maar de Limburgers vervolgens in de steek zijn gelaten en zijn vergeten. Ik was op een gegeven moment eigenlijk bezig met het corrigeren van de historiografie.’ Wat is het verborgen verhaal van Limburg? ‘Het verborgen verhaal is het geluk van Limburg: de trots, glorie en welvaart die voortkwam uit de steenkoolindustrie. Heerlen was in de jaren vijftig samen met Rotterdam de meest welvarende stad van Nederland. In de tijd van de mijnen waren de mijnwerkers macho’s op brommers, met vetkuiven, leren jasjes en een pakje sigaretten in hun borstzak, een soort James Deans. Het waren de mensen die als eersten een tv konden aanschaffen, omdat zij de bestbetaalde arbeiders van Nederland waren. Nu bestaat alleen nog het beeld van de mijnwerkers als zielige oude mannen die stikken in hun eigen stoflongen. Ik vond het belangrijk om ook het beeld van die tijd te laten zien. Het verhaal dat ik wil vertellen is die van de vergeten glorie en de trots.’ Tijdschrift Cul
27
Alumnus
Alumnus aan het woord:
Nanke Verloo
De antropoloog als ambassadeur van het verborgen verhaal
28
Tijdschrift Cul
Alumnus
‘Laat ik eens iets doen wat me eigenlijk heel saai lijkt’, dacht Nanke Verloo toen ze besloot naast een bachelor antropologie, ook bestuurskunde te gaan studeren. Met succes: inmiddels heeft haar etnografisch onderzoek naar lokale conflicten in Nederland de Van Poeljeprijs gewonnen voor beste bestuurskundige proefschrift. Hoe heeft deze antropologe haar draai gevonden in de bestuurskunde? Tekst Nina Eshuis Beeld Josia Brüggen ‘Dat gaat vast vervelend voor je zijn’, ze wijst naar mijn telefoon die het gesprek opneemt. We zitten in het CREA Café, waar luide Beatles-muziek de ruimte vult. ‘Vroeger had ik een cassetterecorderbandje voor mijn opnames, maar dit is stukken beter’, merkt ze lachend op. ‘Ik vond antropologie echt fantastisch’, vervolgt Verloo. ‘Ik vond het leuk om zo genuanceerd en kritisch na te denken over waarom mensen bepaalde dingen doen en hoe bepaalde normen en culturele realiteiten ontstaan. Ik zocht alleen naar een praktische inslag: wat kan je hier mee doen?’ Het antwoord vond ze in de studie politicologie, specifieker: bestuurskunde. Deze combinatie met antropologie bleek een hele interessante, vertelt ze. ‘Bij antropologie leer je naar het alledaagse te kijken. Hoe maken mensen zelf cultuur en hoe organiseren ze hun gemeenschap? Bij bestuurskunde leer je echt de andere kant van de munt. Dus, hoe wordt dat beïnvloed door overheid of bureaucratie?’ De tasjesdief Na een interdisciplinaire master Conflict, Governance and Resolution afgerond te hebben, rolde ze de academische wereld in. Een stage bij het Amsterdams Centrum voor Conflictstudies leverde haar een promotieplek op. ‘Uit die stage kwam een casestudy, die vervolgens werd ingezet voor subsidie voor onderzoek naar lokale conflicten. Toen was het eigenlijk heel logisch om mij uit te nodigen.’ Die casus werd ook wel ‘de tasjesdief ’ genoemd: een conflict in Amsterdam-Oost dat zich afspeelde in 2005. Een jongen overleed na aangereden te zijn door de persoon waar hij zojuist het tasje van had gestolen. Het is een van de drie casussen die Verloo uiteindelijk in haar proefschrift opnam. ‘Mijn onderzoek begon met de vraag: hoe kun je lokale conflicten in Nederland begrijpen? In conflicten die ontstaan op straat, tussen bewoners en beleidsmakers of tussen welzijnswerkers en hangjongeren, worden grote thema’s als identiteit, migratie en de multiculturele samenleving ineens heel tastbaar.’ Kritieke momenten ‘Ik gebruikte verhalen als een manier om te onderzoeken welke groepen eigenlijk konden meepraten in processen van conflict en participatie.’ Ze geeft het voorbeeld van de tasjesdiefcasus: ‘In deze casus was het dominante verhaal in de media: als hij dat tasje niet had gestolen, was hij nu ook niet dood. Een deel van de Marokkaanse gemeenschap in Amsterdam-Oost, waar het ongeval had plaatsgevonden, wilde
opkomen voor hun eigen verhaal: de dood is geen goede straf voor het stelen van een tasje. Deze mensen wilden hun verhaal in het publieke debat delen. Zij wilden laten zien dat zij ook inwoners van dit land zijn en dat ook een Marokkaan die doodgaat op straat van belang is, al helemaal als vergelding voor het stelen van een tasje.’ De ‘kritieke momenten-analyse’ die Verloo heeft ontwikkeld, is een manier om te onderzoeken hoe het handelen van bestuurders, bewoners, en andere betrokkenen invloed hebben op het conflict. Zo kun je volgens Verloo zien waar het soms fout gaat. ‘Dat maak je heel zichtbaar, je bestudeert in detail wat overheidsorganisaties, ambtenaren of welzijnswerkers hebben gedaan of gezegd. Daarvoor moet je natuurlijk etnografisch onderzoek doen: aanwezig zijn, observeren, helemaal vanuit hun visie kijken naar conflict en daarna naar de visie van de burger.’
‘Grote thema’s als identiteit, migratie en de multiculturele samenleving worden ineens heel tastbaar’ ‘We hebben weer een lokaal conflict’ Zoals een echte antropoloog betaamt, heeft ook Nanke geworsteld met haar betrokkenheid in het veld. ‘Bij sommige conflicten die ik onderzocht gebeurde het wel dat ik de neiging kreeg om in te grijpen, omdat er soms echt dingen gebeurden waarvan ik dacht: dit kan beter.’ Na haar onderzoek ontwikkelde Verloo trainingen waarin ze met beleidsmakers, welzijnswerkers en burgers reflecteerde op wat er was gebeurd. Ook vertaalde ze haar proefschrift naar enkele boekjes met beleidsadvies, die nu in de kast staan bij de gemeentes waar haar onderzoek plaatsvond. Inmiddels wordt ze ook wel eens door de gemeente Amsterdam gebeld voor advies als er trammelant is tussen burger en bestuurder. ‘We hebben weer een lokaal conflict, wil jij misschien meelopen?’ Toch vertelt ze: ‘Ik zie mezelf meer als wetenschapper dan consultant. Ik denk dat je veel meer creatieve vrijheid hebt als je in de academische wereld werkt, ook om dieper na te denken over bepaalde processen.’ Tegelijkertijd lijkt de aanvulling van haar werk als consultant haar juist de mogelijkheid te geven om conflicten niet alleen te analyseren, maar ook om er wat aan te doen. ‘In die trainingen kan ik door middel van reflectie en rollenspellen laten zien wat burgers en bestuurders naar mijn mening in de toekomst beter kunnen doen. Bijvoorbeeld door mensen beter te betrekken bij besluitvorming en door meer erkenning te geven aan bepaalde verhalen.’ Want, zo vertelt ze: ‘Uiteindelijk is het denk ik aan ons om die verhalen zichtbaar te maken in het publieke debat.’ Ze besluit: ‘Dat vind ik wel een mooie rol voor de wetenschapper.’ Tijdschrift Cul
29
Student in beeld
Student in beeld: Lies Defever Lies Defever is vanuit België naar Nederland verhuisd om antropologie te kunnen studeren in Amsterdam. In de collegezalen horen we haar vaak vergelijkingen trekken met België en verwijst ze naar de boeken van grote filosofen zoals Nietzsche. In dit interview vertelt ze hoe ze is gegroeid naar een, zoals ze zichzelf noemt, ‘existentialistische mini-anarchist’. Tekst Lauren Challis Beeld Isis Brandt Corstius Lies is geboren in Leuven, de kleine provinciehoofstad van Vlaams-Brabant. Het is onvermijdelijk om te glimlachen wanneer ze met haar lichte accent enthousiast begint te vertellen over hetgeen dat haar bijzonder maakt. Ze is geboren in een studentenhuis omgeven door hippies, opgegroeid tot een leergierige rebel in een huis waar ze geïnspireerd werd door twee anarchisten die op de zolder woonden. Het zijn de fundamenten die ervoor hebben gezorgd dat Lies niet de standaard student is. ‘Zal ik beginnen met de attributen die ik heb uitgekozen?’ Lies kijkt zoekend om zich heen en wijst uiteindelijk naar een plank en een soort cilindervormige buis: ‘Mijn holla-bolla!’ Haar ouders hebben haar altijd naar alternatieve scholen gestuurd, vertelt ze. Zo zat ze op een basisschool met 42 verschillende nationaliteiten, die een toepasselijke naam droeg: de Mozaïek. Tijdens haar middelbare school kreeg ze de vrijheid om te leren wat haar interesseerde. Daarbovenop kreeg ze de mogelijkheid om in het buitenland te
30
Tijdschrift Cul
studeren of op tournee te gaan met de circusschool waar ze lid van was. Terwijl ze met gestrekte armen balanceert op de ‘holla-bolla’ vertelt ze dat ze hiermee veel heeft opgetreden bij de circusschool. ‘Dit ding symboliseert eigenlijk mijn vrije, creatieve educatie.’ Educatie als fundament Lies vertelt over de optredens en de internationale tournees die ze met de circusschool gedaan heeft. ‘Ik durf te zeggen dat ik op elk continent wel een slaapplek heb, zodoende ben ik aan de kamer op de Overtoom gekomen.’ Om deze reden heeft Lies haar kamer als tweede attribuut gekozen. Het contact met de vele verschillende mensen die ze tijdens de tournees heeft leren kennen onderhoudt en waardeert ze. Voor een korte periode is ze stil. ‘Ik denk dat deze vrije en creatieve educatie wel fundamenteel is geweest voor wie ik nu ben.’ Deze vrijheid heeft veel deuren geopend en haar verantwoordelijkheid bijgebracht. Op de vraag of ze van mening is dat iedereen haar manier van educatie moet volgen, twijfelt ze. ‘Nee, mijn broertje is een perfect voorbeeld voor iemand die regels en structuur nodig heeft.’ Het derde attribuut dat Lies tevoorschijn haalt is een verkreukeld toegangskaartje van haar circusgroep. Het kaartje geeft een nieuwe periode van haar leven aan. Vele jaren trad Lies met liefde op in de groep, maar vanwege tijdsgebrek was dit niet meer mogelijk. Ze was namelijk ambassadeur geworden van het JNM, de Jeugdbond van Natuur en Milieu in Leuven. Rond deze tijd verdiepte ze zich ook meer in het anarchisme, een visie waar
ze al vanaf jongs af aan over hoorde. De totstandkoming van een ‘existentialistische mini-anarchist’ ‘Kort gezegd is het anarchisme een streven naar een autoriteitsloze samenleving, waar iedereen vrij is om te doen wat ze willen en daardoor juist voor elkaar gaat zorgen. Het gaat dus eigenlijk uit van de goedheid van de mens in plaats van de slechtheid zoals bij het kapitalisme het geval is’, stelt Lies. Meteen voegt ze eraan toe dat ze, hoewel ze tegen het kapitalisme is, er ook geen alternatief op weet. ‘Ik ben pas negentien, hoe moet ik nou al een oplossing hebben gevonden voor iets waar doorgewinterde geleerden zelfs niks op weten!’ Kort noemt ze het basisinkomen, dat zal misschien wel de eerste grote stap zijn. Ik vraag haar naar de term waarmee ze zich identificeert, ‘een existentialistische mini-anarchist’. Ze merkt de verwarring op en lacht. Met een verwijzing naar Nietzsche, zoals ik van haar gewend ben, start ze haar uitleg. ‘Alles is zinloos in de wereld, je moet je eigen doel geven aan je leven. Dat is het existentialistische, maar wat mij een mini-anarchist maakt, is dat ik niet geloof dat er ooit een autoriteitsloze samenleving zal bestaan.’ Ze strekt haar linkerhand boven haar hoofd. ‘Kijk, hier is Utopia.’ Ze steekt haar rechterhand ergens laag uit. ‘En we zijn nu hier, maar voor mij is er geen reden om niet naar Utopia te streven. Wanneer je niet droomt blijf je stil staan, maar als je wel droomt ga je hierheen.’ Ze kijkt weer naar haar linkerhand. ‘En terwijl je dat doet maak je de wereld voor iedereen wat mooier.’
Student in beeld
Tijdschrift Cul
31
Column
Het hoge woord is erin
‘Lieve schat, dat jij homo was, dat zagen we al in de wieg’, riepen mijn tantes toen ze het nieuws vernamen. Dat mag voor hen zo geweest zijn, denk ik dan. Maar ik was niet eerder homo dan toen ik dat woord in de mond nam. Tekst Mattijs van de Port Beeld Lotje van den Dungen Ik herinner me dat moment nog heel goed. Maastricht, het voorjaar van 1977. Ik zit met een vriendin die aan de toneelschool zit in een voorstelling. Bij een decorwisseling vraagt ze tussen neus en lippen door of ik homo ben. De manier waarop ze de vraag stelt is dermate casual en onnadrukkelijk dat ik mezelf ja hoor zeggen. Ik geloof niet dat we het er vervolgens nog uitgebreid over gehad hebben. We zaten in een voorstelling. De volgende scène begon. Het hoge woord is eruit, zeggen we wanneer iets onaangenaams of ingewikkelds is gezegd. Maar dit was toch meer een geval van een woord dat naar binnen ging. Wordingsgeschiedenissen van homoseksuelen worden vaak voorgesteld als een verborgen verhaal. Hij was homo en toen kwam hij uit de kast. Ook ik vertel dat verhaal. Het haakt aan bij hoe mensen zich de dingen voorstellen. Het levert bevestigende knikjes op. Mensen zeggen dan 'O ja. De coming out'. Maar in de jaren voorafgaand aan die vraag tijdens een toneelvoorstelling was er helemaal geen 'verborgen verhaal'. Er was enkel 'dat'. En 'dat' was een woordloos weten dat ik niet in taal of verhaal wenste onder te brengen. Al klinkt
32
Tijdschrift Cul
dat, als ik het zo opschrijf, te gemotiveerd, te heldhaftig. Als 'ik verzette mij tegen de benoeming!'. Zo wil ik er hier, als stukjesschrijver, misschien graag tegenaan kijken. Toen en daar, in een wereld zonder Internet, zonder seksuele voorlichting, zonder de emotie-TV van Arie Boomsma, zonder Gay Pride Parades, was het een veel passievere vorm van ongezegd laten. Buiten de benoeming houden. Vermijden. Dissociëren. Ik wist zonder te weten. Ik staarde naar het kruis van mijn leraar Duits, Meneer Vaessen, die bij een toets in een retestrakke terlenka broek tussen de rijen tafeltjes liep. Ik moet wel haast gebloosd hebben toen hij mijn staren opmerkte (hij keek me vreemd aan, en checkte vervolgens of zijn gulp open stond). Maar zo'n diepdoorleefd moment bleef vervolgens onbenoemd en ondoordacht. Ik registreerde hoe jongens veelbetekenend op hun pols sloegen als ze mij zagen (ik zie ze nu nog voor me: de significantie van het gebaar kan me niet zijn ontgaan), maar ik vormde zo'n gebaar niet om tot de mededeling die zij over mij deden. Ik liet mezelf gaan in voorslapelijke fantasieën, maar ondervroeg ze nooit. Er was geen verborgen verhaal. Homo was een verhaal dat van buiten kwam. En ja, er was opluchting toen ik dat woord in de mond nam. Er was een term die benoemde wat ik was. Er was een nieuw narratief. Er waren anderen die ook zo waren. Er was een gemeenschap van homo's, een kledingstijl, muziekvoorkeuren, een geschiedenis, een strijd. Toch ging er met dat verhaal ook iets verloren. 'Dat'. De intimiteit van weten zonder te weten. De ondeelbare eigenheid van een onbenoemd verlangen. Op de dag dat ik homo werd kreeg ik tantes die altijd al hadden geweten wie ik was.
Kwakiutl
Beste Cul-lezer, Sinds het begin van het studiejaar zitten wij in het bestuur van A.S.V. Kwakiutl, de studievereniging van culturele antropologie. Tijdens de sollicitatieprocedure kregen we steeds te horen ‘je leert er zo veel van!’ We geloofden ze natuurlijk wel, maar wat dit ‘leren’ precies zou inhouden, wisten we niet. Dus nu de vraag: wat hebben we eigenlijk dit afgelopen halfjaar geleerd? Naast dat we geleerd hebben hoe het bestuurssysteem van de UvA in elkaar zit, wat voor organisaties daar allemaal werkzaam zijn, de andere besturen van de faculteit hebben leren kennen (en er daarmee achter gekomen zijn dat we heel blij zijn dat we antropologie studeren), hebben we ook een aantal praktische vaardigheden geleerd. Een vooraanstaand voorbeeld hiervan is het
intensief samenwerken met zes mensen die je van te voren helemaal niet kent. Daarnaast hebben we heel goed leren improviseren en hebben we geleerd constant te denken in oplossingen. Een voorbeeld: toen we eindelijk waren neergestreken op een splinternieuwe locatie voor het eerstejaarsweekend, werden we nog voor middernacht bezocht door een schuimbekkende boer die ons ogenschijnlijk het liefste opat. Dat is wel even slikken. Toen hebben we maar een silent disco georganiseerd. Omdat we heel veel verschillende evenementen organiseren, komen dit soort kleine dingen heel vaak voor. Juist door dit soort kleine dingen, hebben we ongemerkt heel veel geleerd.
Liefs,
Het Kwakiutl bestuur (Eline, Maaike, Jenske, Koen en Lena)
P.S.
Wil jij volgend jaar ook voor grote groepen leren koken, samenwerken, weten hoe de UvA in elkaar zit en perfect leren improviseren? Of nog meer verhalen horen over wat we allemaal doen? Stuur dan een mailtje naar info@kwakiutl.nl voor meer informatie.
APRIL 6 - Themaborrel 7 – Congres: Het Lichaam 10 – LaSSA-activiteit 12 – Carrière evenement #2 21-23 - Liftweekend 27 - Koningsdag
Elke donderdag borrel in Café Noir
MEI 2 - Filmavond 8 - 2e paasdag 9 – LaSSA-activiteit 10 - De Andere Blik 3 12 - Familiedag 25 mei - 3juni studiereis: Georgië
Tijdschrift Cul
33
T R A A K S U IE BO[O]N
STUD
s daarom e i k , g e o duur gen l a s i an heb je D n . e t r r e a d a u k t s S e bo[o]nu i d ts € 25,-. u t h s c e e l d s r r o o o o v r keuze* v a a n s e i f f 11 ko ranken ed
arm sing op w s a p e o t n a * alleen v
34
Brandmeester’s Amsterdam || Van Baerlestraat 13 || www.brandmeesters.nl Tijdschrift Cul
ECHT IETS VOOR JOU
Wil jij volgend jaar de
(hoofd)redacteur
worden van de cul?
Houd onze Facebook in de gaten en solliciteer voor 1 mei via redactie@tijdschriftcul.nl
Advertentie Andeko
Tijdschrift Cul
35
cul Meer verborgen verhalen lezen in de toekomst? Steun de Cul!
WORD ABONNEE | ONTVANG 4 EXEMPLAREN | VOOR MAAR €15,- PER JAAR ga naar www.tijdschriftcul.nl
36
Tijdschrift Cul