Fons 1 - november 2015

Page 1

Fris Onderwijs NederlandS / november 2015

TIJDSCHRIFT

Thema Literatuuronderwijs

Storyline: VERHALEN(D) ONTWERPEN 12, Literatuur EN nieuwe media 14, Boeken lezen IN HET BSO 22, LEESBEVORDERING EN activerende WERKVORMEN 24, Iedereen leest! 4,

1


Inhoud

inhoud 4, De vijf bouwstenen van Fons 4-7, Storyline: verhalen(d) ontwerpen 8-10, Universal Design for Learning 11, Column 12-13, Literatuur en nieuwe media 14-16, Literatuuronderwijs in het BSO 17-19, De kinderpoëzieroute 20-21, Meer lezen in de lerarenopleiding 22-23, Leesbevordering en actieve werkvormen 24-26, Iedereen Leest! 27, Storyboarding en leren presenteren 28-29, Interview 30-31, Flipping the classroom 32-35, Alledaagse mysteries 36-37, De kunst van het delen 38-41, De taalbadkoffer 42-43, Dialectloket 44, Vuilniszakken 45, Fons zoekt en geeft weg 46-47, Tussendoortjes

LEERDOELEN BEREIKEN

met verhalen

DE BESTE LERAREN

Nederlands DELEN HUN gouden lestips WERKEN AAN EN VAARDIGHEID

lees-

COLOFON

Fons - eerste jaargang - nummer 1

Hoofdredactie: Steven Delarue en Heleen Rijckaert Schreven mee aan dit nummer: Barbara Axters, Carl Boel, Lore Bouckaert, Ann Debo, Steven Delarue, Riet Devos, Sylvie Dhaene, Jolien Dhaenens, Anne-Sophie Ghyselen, Tine Kuypers, Matthias Lefebvre, Heleen Rijckaert, Tamara Stojakovic, Pauline Van Daele, Peter Van Damme, Karen Van de Cruys, Marieke Van der Schueren, Margot Van Dingenen, Iris Vansteelandt, Dieter Verstraete, Charlene Winne Eindredactie: Anne-Sophie Ghyselen, Emmeline Gyselinck, Chloé Lybaert, Kaat Opdenacker, Roxane Vandenberghe, Fieke Van der Gucht en Inge Van Lancker Met dank aan: Jordi Casteleyn, André Mottart, Stichting Lezen, Uitgeverij Die Keure, Letterenhuis Antwerpen Vormgeving: Isabelle Tilleman, Die Keure Druk: Die Keure Uitgegeven met de steun van Uitgeverij Die Keure. Verantwoordelijke uitgever: • www.tijdschriftfons.be Die Keure, Het copyright van alle artikelen fons • berust bij de hoofdredactie van Fons. @tijdschriftFONS • Overname van artikelen kan enkel met volledige bronvermelding.

VOLG FONS

Taalvariatie

OP HET NET ÉN IN DE KLAS

spreek-


Van de redactie

van de

redactie

Beste leerkracht Met gepaste trots willen we graag Fons aan je voorstellen, een nieuw tijdschrift didactiek Nederlands voor Vlaamse leraren uit het basis- en secundair onderwijs. Het tijdschrift is er voor iedereen die op zoek is naar activerende werkvormen, frisse lesideeën en actuele lestips, maar ook voor wie op de hoogte wil blijven van de laatste trends in het onderzoek naar taal en onderwijs. Dat we voor de naam van ons tijdschrift bij Fons zijn uitgekomen, is geen toeval. Het is een typische “ouderwetse” voornaam die recent weer aan een opleving is begonnen, en dat is ook precies wat we met ons tijdschrift voor ogen hebben: eigentijds en vernieuwend, maar met respect voor de rijke traditie van het onderwijs Nederlands. Dat fons in het Latijn “bron” betekent, is evenmin toevallig: we hopen dat dit tijdschrift een bron van inspiratie mag zijn voor leraren Nederlands, en dat je zelf ook zin krijgt om je eigen ideeën met andere leerkrachten te delen. Daarvoor is Fons er! Dankzij de steun van uitgeverij Die Keure zal Fons twee keer per schooljaar verschijnen, in november en in maart. Op papier, jazeker, en dat is een doelbewuste keuze: we hopen dat Fons een tijdschrift wordt om te bewaren. Concrete lestips en originele werkvormen blijven immers actueel, en verliezen hun kracht niet na twee maanden. Misschien krijgt Fons dus wel een mooie plaats in de lerarenkamer of het vaklokaal Nederlands? Wie toch zweert bij digitale media, hoeft trouwens niet te wanhopen: op de website van Fons zullen alle nummers ook digitaal terug te vinden zijn. We wensen je alvast veel leesplezier!

Steven en Heleen Steven

Heleen 2-3


Over Fons

DE VIJF

bouwstenen

De Storyline approach ontstond aan de Strathclyde University in Glasgow. Steve Bell en Sally Harkness gingen aan de slag met de vraag van de overheid om vakoverschrijdende leerdoelen meer te integreren, en ontwikkelden daarvoor “topic work”, het latere Storyline. De Scandinavische landen namen de aanpak over en bouwden het concept verder uit. Zo kwam het ook in Nederland terecht, waar Griet De Baecke en Liliane Van Acker kennismaakten met storylines. Na een tweedaagse nascholing gingen zij in Vlaanderen met Storyline van start.

VAN

Dit tijdschrift is opgebouwd uit vijf grote bouwstenen, waarbinnen alle artikelen een plaats krijgen. Didactisch verantwoord als we zijn, hebben we die blokken opgebouwd rond de W- en H-vragen: wie, wat, waar, waarom en hoe. Zo gaan we in de bouwsteen In gesprek in op de wie-vraag, door middel van interviews en gesprekken met inspirerende leerkrachten. Buiten de lijntjes focust op het leerplan en de verschillende onderdelen (vaardigheden, taalbeschouwing en literatuur), en geeft tips over hoe je in de klas werk kunt maken van de leerplandoelstellingen. De artikelen onder de noemer Aan de slag laten dan weer originele werkvormen en frisse lesaanpakken zien. In Op bezoek nemen we je mee op reportage naar Vlaamse scholen: hoe pakken die scholen hun lessen Nederlands aan? Hoe maken ze werk van bepaalde thema’s? In Uitgediept staan we stil bij onderzoek op het snijvlak van Nederlands en onderwijs, met stukken die iets diepgravender of beschouwender zijn. Ook de meerwaardezoeker zal in Fons dus zijn gading vinden. Bij elk artikel wordt bovenaan de naam van de bouwsteen vermeld, zodat je meteen weet wat voor artikel je kan verwachten: een interview, een reportage of een stuk over vernieuwende werkvormen. Daarnaast zijn er in elk nummer van Fons ook tussendoortjes opgenomen: leuke extraatjes, die niet meteen binnen een van de rubrieken passen, maar die we je zeker niet wilden onthouden!

Wat moeten we ons voorstellen bij het concept Storyline? Met een storyline of verhalend ontwerp leren kinderen met behulp van een verhaallijn tal van vakoverschrijdende leerdoelen te bereiken. Het is dus een vorm van projectwerk voor de volledige klas. Als leerkracht bereid je de verhaallijn voor. Door middel van echte vragen, de sleutelvragen, maak je de brug tussen het verhaal en de leeractiviteiten voor je leerlingen. Zo is leren net zo spannend als een goed boek: leerlingen willen zelf méér. Ze willen weten hoe het verhaal verder gaat en wat ze daarvoor moeten doen. Een verhaallijn bestaat uit verschillende episodes. In de eerste episode worden de leerlingen door een prikkelende start volledig ondergedompeld in het verhaal: ‘setting the scene’. De leerkracht confronteert de leerlingen met een probleem, of er is iets gebeurd waardoor de leerlingen kennismaken met een fictief personage. De keuze van het personage zorgt ervoor

dat de leerlingen zich met het personage kunnen identificeren, waardoor ze intrinsiek gemotiveerd zijn om de opdracht voor dat personage tot een goed einde te brengen. Bij jonge kinderen wordt het hoofdpersonage vaak in samenspraak met de hele klas gevisualiseerd. Het hoofdpersonage wordt op die manier een deel van de klas. Zo maakten we ooit een verhalend ontwerp over een Romein, Victor. De kinderen maakten ‘hun’ Victor als pop en vertelden hem alles over het verschil tussen de Romeinen vroeger en de maatschappij nu. Bij leerlingen uit het secundair onderwijs is die nood aan visualisering echter kleiner. Hun fictieve hoofdpersonages zijn jongeren van hun leeftijd, die geconfronteerd worden met een uitdaging of een probleem en zich richten tot de klas om het opgelost te krijgen. Een andere invalshoek voor een storyline is het oprichten van een fictieve onderneming, waarin alle leerlingen een fictieve rol te vervullen hebben: een afvalverwerkingsbedrijf om te leren over


Aan de slag

STORYLINE: ONTWERPEN

verhalen(d)

Van oudsher is de mens in de ban van verhalen. Het concept Storyline, of Verhalend Ontwerpen, speelt daarop in door kinderen via verhalen allerlei leerdoelen te laten bereiken. Griet De Baecke en Liliane Van Acker, beiden pedagogisch begeleider bij het Stedelijk Onderwijs in Gent, maakten een tiental jaar geleden kennis met Storyline, en vertellen ons graag wat meer over hoe het concept werkt, en hoe je er in de klas mee aan de slag kan. Heleen Rijckaert

milieuproblematiek, een ministerraad om over maatschappelijke thema’s te debatteren, of een reisbureau om het over aardrijkskunde te hebben. In de volgende episodes is het de kunst om de verhaallijn te ontrollen en de brug te maken met de klaspraktijk aan de hand van goede sleutelvragen. Zo krijgen de kinderen het gevoel dat zij mee het verhaal creëren. De sleutelvragen zijn cruciaal, want ze dragen de volledige verhaallijn. De leeractiviteiten geven antwoorden op de sleutelvragen en genereren weer nieuwe vragen. De laatste episode is meestal een feestelijk moment, waarin leerlingen aantonen dat de uitdaging tot een goed einde werd gebracht. Voor welke leerdoelen kan je het concept gebruiken? Storyline biedt oneindig veel mogelijkheden, waardoor je het voor zowat al je leerdoelen kunt gebruiken. Of het nu om taal, wiskunde of geschiedenis gaat: alles kan in een storyline geïn-

Over de auteur HELEEN RIJCKAERT is leerkracht Nederlands en PAV aan het HTI Sint-Antonius in Gent.

Over hoeveel tijd loopt zo’n verhalend tegreerd worden. Het is behapbaar en ontwerp gemiddeld? makkelijk in te plannen binnen een Het is erg belangrijk dat het verhaal klassieke schoolcontext. Als leerkracht niet te lang en te ingewikkeld wordt. kan je je verhalend ontwerp zo uitdaGemiddeld omvat een storyline ongegend of zo veilig maken als je zelf wil. veer zo’n vier tot vijf episodes. AfhanWe noemen dat het principe van ‘the kelijk van de leeftijd kan teachers’ rope’. Je je ongeveer een tweetal kan er bovendien weken (bij kleuters) je eigen ding mee STORYLINE BIEDT tot een maand (in het doen, en je perONEINDIG VEEL MOGELIJKsecundair) met een stosoonlijkheid in het HEDEN, WAARDOOR JE ryline aan de slag. De verhaal leggen. In HET VOOR ZOWAT AL JE laatste episode van het het basisonderwijs LEERDOELEN KUNT verhaal is ook echt een en het secundair be- GEBRUIKEN. roepsonderwijs geeft ‘happy end’, die qua invulling kan variëren van deze manier van een feestje tot een presentatie voor de vakoverschrijdend werken ontzettend ouders. Na die laatste episode wordt veel voldoening. In andere vormen van alles van het verhalend ontwerp het secundair onderwijs vraagt het meer organisatie, maar het is ook daar zeker best opgeborgen, zodat je de magie mogelijk om een context aan te bieden van het verhaal niet kapotmaakt. waarmee je enkele weken aan de slag Voor welke leeftijd is het verhalend gaat, samen met je leerlingen. Die vrijontwerp vooral bedoeld? heid is echter ook meteen een valkuil: Op verhalen staat uiteraard geen leefstorylines mogen nooit te ingewikkeld zijn of te lang duren, anders gaat de tijd. Praktisch wordt het concept heel kracht ervan verloren. vaak voor het basisonderwijs gebruikt,

4-5


Aan de slag STORYLINE: ONTWERPEN

verhalen(d)

6-7


Aan de slag

Enkele principes van Storyline 1. Je vertrekt van een verhaallijn in episodes, die je op voorhand bedenkt. Je kan vertrekken vanuit een bestaand boek, dat je dan inkort en bewerkt. Probeer illustraties te vermijden, zodat de kinderen hun fantasie de vrije loop kunnen laten. Je kan de verhaallijn ook zelf verzinnen, met een aantal technieken. Dergelijke vormen van onderwijsontwikkeling doe je het best samen met een of meerdere collega’s. 2. De verhaallijn ontwikkelt zich aan de hand van sleutelvragen. De vraagstelling is een cruciaal onderdeel van een storyline. Goede sleutelvragen zijn échte, open en uitdagende vragen, zonder een vooraf vaststaand standaardantwoord. Denk dus op voorhand goed over de vragen na, en leg ze voor aan iemand anders. 3. De leeractiviteiten bieden leerlingen de vrijheid om op hun manier uitdagingen aan te gaan, probleemoplossend te denken en ervaringsgericht te leren. Storylines zijn vormen van actief leren: individueel, in groepjes of klassikaal. Meestal start elke activiteit met een kring waarin de sleutelvragen gesteld worden en de leerkracht en de leerlingen het uit te voeren werk samen structureren en plannen. Na de activiteit is er opnieuw een gezamenlijk moment om het werk te bespreken. Storylines moeten leerlingen het ideale excuus geven om saaie klasonderwerpen wél interessant te vinden.

omdat storylines per definitie vakoverschrijdend werken. Dat is voor het basisonderwijs gemakkelijker te realiseren. Daarnaast is het ook gemakkelijker om de fantasie van kinderen uit het basisonderwijs te prikkelen. We hebben echter ook al een aantal keer samengewerkt met leerkrachten uit het secundair onderwijs. Vooral leerkrachten PAV maken dankbaar gebruik van de methode, omdat het vakoverschrijdende net een typische eigenschap is van dat vak.

het rijbewijs en de auto. Jongens uit het beroepsonderwijs kregen een e-mail van Kim, een fictief personage voor wie ze van alles moesten uitzoeken: hoe haal je je rijbewijs? Wat is een autoverzekering? Kim was een meisje van hun leeftijd dat om advies vroeg. Omdat ze een concreet personage voor ogen hadden, waren de leerlingen gemotiveerder om aan de opdrachten te werken. Ze mailden Kim hun oplossingen door en waren ineens erg volop aan het leren… zonder het zelf te merken!

Leerkrachten secundair onderwijs die eens met een storyline willen experimenteren, kunnen zich bijvoorbeeld ook beperken tot de eerste episode, waardoor ze een context creëren voor een les of lessenreeks. Zo werkte een leerkracht PAV ooit een lessenreeks uit rond

Ook moeilijkere thema’s kun je bespreekbaar maken via een verhalend ontwerp. Door een fictief personage te introduceren, moeten de leerlingen het niet per se over zichzelf hebben. In de verhaallijn leren ze door andermans ogen te kijken en stappen ze in

andermans voetstappen. Het is als een fictief oefenen voor de échte wereld later, maar dan binnen de veilige, fictieve omgeving van een verhaal. Misschien een lastige vraag, maar niet onbelangrijk in een onderwijscontext: hoe evalueer je de doelen die je met een verhalend ontwerp aangebracht hebt? Die vraag krijgen we regelmatig, en eigenlijk is het antwoord vrij eenvoudig: vooraf heb je je doelen bepaald, en bij een storyline komen daar ook nog sociale en talige vaardigheden bij. Tijdens de laatste episode geven de leerlingen een presentatie of is er een toonmoment, en dat kan geëvalueerd worden. Dergelijke zaken zitten overigens op voorhand in de verhaallijn ingecalculeerd. Als leerkracht kan je na het verhalend ontwerp natuurlijk ook een klassieke toets geven, om te kijken of de leerlingen de doelen bereikt hebben. Ook andere vormen van evaluatie, zoals peer- en zelfevaluatie, kunnen ingezet worden tijdens het verhalend ontwerp. Storylines sluiten dus perfect aan bij competentiegericht onderwijs. Hoe kunnen geïnspireerde leerkrachten nu zelf aan de slag met Storyline? Via onze website kunnen de leerkrachten de beschikbare storylines downloaden en onmiddellijk gebruiken in hun lessen. Ze kunnen natuurlijk ook zelf een verhalend ontwerp maken. Dat is enorm boeiend, maar wel tijdrovend, en het duurt even voor je het helemaal in de vingers hebt. Geïnteresseerde leerkrachten kunnen ons ook contacteren via onze website, want we geven ook nascholingen rond Storyline.

GEÏNSPIREERD? Ben je na dit artikel geprikkeld om met Storyline aan de slag te gaan? Neem dan zeker een kijkje op www.storylinegent.be. Daar vind je uitgewerkte storylines die je kan gebruiken, of je kan er contact opnemen met Griet en Liliane voor meer informatie.


“BIJ UDL PROBEREN LERAREN LESSEN TE ONTWERPEN DIE EEN GROTERE EN DIVERSERE GROEP LEERLINGEN VOORUITHELPEN.


Uitgediept

Universal Design VOOR

DE LESSEN NEDERLANDS: DIVERSITEIT ALS TROEF! Barbara Axters

Bij het begin van het schooljaar ontdekken veel leraren Nederlands vrij snel dat de startpositie van hun leerlingen niet dezelfde is. Bovendien maakt de ruime aandacht voor vaardigheden het er niet makkelijker op. Ook daar vertrekken leerlingen vanuit een heel verschillende positie uit de startblokken, zowel wat spreken, lezen, luisteren (en kijken), en schrijven betreft. Zo zijn er leerlingen in de klas met spreekangst, leerlingen die stotteren of moeilijk uit hun woorden raken of net iedereen ‘omver praten’, leerlingen die heel gestructureerd hun mening weergeven in een betoog of klasgesprek, leerlingen met een andere thuistaal en leerlingen uit een taalarmer milieu. Andere leerlingen hebben het net lastig op het gebied van leesvaardigheid: ze hebben bijvoorbeeld dyslexie, of het ontbreekt hen aan woordenschatkennis, waardoor ze moeite hebben om de teksten die leraren Nederlands aanbieden te begrijpen. Tegelijk zijn er leerlingen die wél vlot lezen, en onvoldoende worden uitgedaagd, of teksten krijgen met thema’s die hen niet aanspreken. Nog anderen hebben dan weer moeite met luisteren, of ondervinden moeilijkheden met schrijven. Leraren Nederlands hebben de laatste jaren veel inspanningen geleverd om aan die ongelijke startpositie van leerlingen iets te doen, vooral door leerlingen attesten toe te kennen. Maar lost dat de bestaande problemen van ongelijkheid wel op? Waarom krijgt de ene leerling wél een attest en de andere niet, terwijl ze allebei moeilijkheden hebben met lezen? Doe je er wel goed aan om leerlingen een ‘stoornis’ als dyslexie, ADHD of dysorthografie op te dringen? Is het geen beter idee om de lessen zo te ontwerpen dat ze attestering op termijn overbodig maken? Voor wie zich afvraagt hoe dat dan precies kan, is er Universal Design for Learning (UDL).

WAT IS UDL?

Over de auteur

Universal Design is een begrip dat al geruime BARBARA tijd bestaat in de archiAXTERS tectuur, en erop gericht is sinds 2013 pedagogisch is gebouwen en openbabegeleider Nederlands en taalre ruimtes voor een zo beleid voor het katholiek onderwijs in West-Vlaanderen. Een eerdere divers mogelijk publiek versie van dit artikel verscheen in toegankelijk te maken, het tijdschrift Breedbeeld. los van leeftijd of eventuele beperking. Die manier van denken is niet alleen democratischer, maar ook goedkoper dan nadien nog aanpassingen moeten doorvoeren. Toegepast op een leercontext verandert UD in UDL, en houdt het concept in dat leraren lessen proberen te ontwerpen die een grotere en meer verscheiden groep leerlingen vooruithelpen. Binnen UDL is de variatie tussen leerlingen uit eenzelfde lesgroep de norm, en niet langer een te overwinnen hindernis. UDL pleit voor een curriculum dat leerkansen biedt op maat van alle leerlingen, en dat probeert om zo veel mogelijk leerlingen te bereiken. Op die manier moet de leraar, net zoals de UD-architect, achteraf niet meer zo veel bijsturen. Dat gebeurt door de sterktes, interesses en motivatie van leerlingen aan te spreken en als inzet te gebruiken om tot leren te komen.

NEUROWETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK UDL ontstond nadat verschillende neurowetenschappelijke onderzoeken naar de hersenwerking tijdens het leren samen werden gelegd. Daaruit kwamen volgens CAST, een

8-9


Uitgediept Universal Design VOOR

DE LESSEN NEDERLANDS: DIVERSITEIT ALS TROEF!

non-profitorganisatie voor onderzoek en ontwikkeling, twee belangrijke bevindingen naar voren: enerzijds dat leren op diverse manieren en op verschillende plaatsen in de hersenen gebeurt, anderzijds dat verschillende individuen op diverse manieren leren, en daarvoor verschillende plaatsen in de hersenen gebruiken. Volgens UDL kan het daarom interessant zijn om, vanuit de drie UDL-principes (zie kaderstuk), elk neurologisch netwerk van de leerder aan te spreken: het herkenningsnetwerk (Wat leren we?), het strategisch netwerk (Hoe leren we?) en het affectieve netwerk (Waarom leren we?). Uit verder onderzoek bleek volgens CAST ook dat het effectief kan zijn om specifieke maatregelen voor zorgleerlingen te veralgemenen naar alle leerlingen.

pes te ontwerpen. In het secundair onderwijs zijn leraren bovendien gebonden aan een curriculum dat in grote mate vaststaat. De leerplannen en eindtermen zijn immers prescriptief, en vragen om dezelfde doelen voor alle leerlingen na te streven. Anderzijds loont het de moeite om in de UDL-denkwijze mee te gaan en met de drie UDL-principes rekening te houden tijdens lesvoorbereiding. De principes leiden niet alleen tot nieuwe invalshoeken en tal van creatieve ideeën bij de leerkracht, maar ook tot motivatie bij de leerlingen – niet alleen bij zij die extra ondersteuning nodig hebben, maar ook bij leerlingen die graag worden uitgedaagd.

START TO UDL IN DE LESSEN NEDERLANDS?

Wie op zoek is naar inspiratie, vindt op de sharepoint Nederlands van de Diocesane Pedagogische Begeleidingsdienst van Brugge een reeks UDL-tips voor de leraar Nederlands, en ook een aantal uitgewerkte lessen en lessenreeksen voor 16- tot 18-jarige leerlingen, gebaseerd op de UDL-principes: http://dpbbrugge-public.sharepoint.com/ nederlands/UDLvoorTV.aspx.

Het spreekt voor zich dat leraren veel van de UDL-richtlijnen onbewust al toepassen in hun lessen. Het is uiteraard niet altijd mogelijk om UDL als leraar heel ver door te drijven en op korte tijd alle lessen volledig volgens de UDL-princi-

Met dank aan Leen Thienpondt en Karen Leyman van Steunpunt Inclusief Hoger Onderwijs (SIHO) voor hun inspirerende nascholing “Intensieve trainingsdag UDL” op donderdag 16 mei 2013 in Antwerpen.

Universal Design for Learning: drie principes, met telkens drie richtlijnen

1. Informatie aanbieden (herkenningsnetwerk aanspreken) • maak de informatie opneembaar door verschillende zintuigen • verduidelijk, en bied structuur aan • bied verschillende mogelijkheden aan

2. Actie en expressie (strategisch netwerk aanspreken) • ga op verschillende manieren om met de leerstof • toon op verschillende manieren aan wat je geleerd hebt • bied ondersteuning aan om doelen en prioriteiten te stellen

3. Betrokkenheid (affectief netwerk aanspreken) • speel in op interesses • creëer doorzetting, zodat leerlingen niet opgeven • bied mogelijkheden tot inschatten en bijsturen

Meer weten over de principes en richtlijnen? Ze worden uitgebreider besproken op siho.pxl.be/udl, de website van het Steunpunt Inclusief Hoger Onderwijs (SIHO).


Column Over de auteur MARIEKE VAN DER SCHUEREN is leerkracht Nederlands in het vierde jaar aan het IKSO in Denderleeuw.

De eerste keer, De eerste keer De eerste keer De eerste keer overleefd. De eerste keer

naar de kleuterklas heb ik, al wenend, overleefd. naar de basisschool heb ik, glimlachend, overleefd. naar het middelbaar heb ik, vol grote verwachtingen, naar den unief heb ik, een beetje bang, overleefd.

Marieke

De eerste keer alleen voor een klas staan heb ik, met een klein hartje, gelukkig ook overleefd. Vijfentwintig nieuwe gezichten die me benieuwd aankeken – “het is een nieuwe” – en me meteen al op de proef stelden.

“VIJFENTWINTIG

NIEUWE GEZICHTEN KEKEN ME IETWAT VERBAASD AAN.

“Ik zou graag hebben dat jullie in mijn klas zoveel mogelijk op jullie taal letten”, zei ik. Vijfentwintig nieuwe gezichten keken me ietwat verbaasd aan. ‘Da doen wij tog al?!’.

Tijdens de eerste les over dialecten gingen vijfentwintig paar ogen open. Net als de mijne, toen ik dingen hoorde als “Flip Kowlier, die zingt toch in het Antwerps?” of “Dat Limburgs is gewoon ‘gemoemel’”. Wat voor mij als kersverse leerkracht Nederlands vanzelfsprekend is – Flip Kowlier zingt in het West-Vlaams, en in Aanrijding in Moscou wordt niet in het Limburgs maar wel degelijk in het Gents geacteerd – lijkt voor die vijfentwintig leerlingen volstrekt nieuwe informatie te zijn. Niet alleen die vijfentwintig nieuwe gezichten moeten dit jaar iets bijleren, blijkbaar. Ook de nieuwe leraar Nederlands.

10-11


Aan de slag

LITERATUUR EN NIEUWE MEDIA: EEN AANPAK

stimulerende

Het is algemeen bekend dat leerlingen in het secundair onderwijs minder boeken lezen dan vroeger. In vergelijking met enkele decennia geleden, hebben jongeren nu ook veel meer mogelijkheden om zich te ontspannen. De grootste concurrentie voor literatuur zijn misschien wel de sociale media. Die vormen een enorm populair tijdverdrijf voor jongeren. Waarom gebruiken we die sociale en nieuwe media dan niet in het literatuuronderwijs? Met behulp van allerlei webtools probeer ik leerlingen warm te maken voor literatuur, hun creativiteit te stimuleren, en hen aan te zetten tot samenwerken. De tools bieden de mogelijkheid om opdrachten op een alternatieve manier te presenteren. Ze zijn gratis, webbased, cloudbased en beschikbaar op verschillende dragers. Bovendien is het mogelijk om projecten te delen, en de leerlingen online te laten samenwerken. De verschillende tools zijn breed inzetbaar in de lessen literatuur: de aanpak werkt niet alleen voor boeken, maar bijvoorbeeld ook voor films, toneelstukken of gedichten. In een leesbelevingsverslag beschrijven de leerlingen wat een bepaald boek met hen ‘doet’. In zo’n verslag ligt de nadruk dus op de leeservaring. Blogger, de blogtool binnen de Google-apps, is hiervoor zeer geschikt. Tijdens het lezen bloggen de leerlingen

op vastgelegde momenten over hun leeservaring: ze citeren in hun blog uit het boek, en schrijven hun commentaar bij de citaten. De leerlingen motiveren hun leesbeleving op die manier dus met citaten, wat hen dwingt om dieper na te denken over het boek. Via reacties op de blogberichten kan de leerkracht tussenkomen en leerlingen bijsturen. Om leerlingen ervan bewust te maken dat literatuur in interactie staat met de media en met andere vormen van cultuur, vraag ik aan de leerlingen om de literaire actualiteit te volgen. Een eenvoudige manier voor de leerlingen – én de leerkracht – om een zogenaamde literatuuractua bij te houden en te organiseren is de tool Scoop.it. Met die tool verzamel je nieuwsscoops op basis van interesses en/of zoektermen. Scoop.it doet suggesties, en die kan je eenvoudig verzamelen op een virtueel prikbord. Belangrijk daarbij is dat de leerlingen hun keuze verantwoorden: waarom hebben ze net dat nieuwsartikel gekozen? Hoe ervoeren ze het artikel? Vonden ze het verrassend? Viel het hun tegen? Voor hun opdracht moeten de leerlingen ook een aantal artikels van medeleerlingen ‘rescoopen’ en becommentariëren. Op die manier ontstaat er interactie over literatuur. De leerkracht kan de borden eenvoudig volgen en zo de evolutie van en de interactie tussen de leerlingen bijhouden.

Carl Boel

Over de auteur CARL BOEL is leerkracht Nederlands-Engels in 5, 6 en 7 TSO en BSO, assistent aan de vakgroep Onderwijskunde UGent, nascholer en auteur van schoolboeken. Meer informatie is terug te vinden op www.carlboel.be.

Om een boek creatief te verwerken, zijn verschillende tools mogelijk. Een aantal dankbare tools zijn Pinterest, Storybird, Fakebook en Instagram. Met Pinterest kunnen leerlingen pins verzamelen op een virtueel prikbord. Die pins geven dan een duidelijk beeld van het verhaal. Bij elke pin verantwoorden de leerlingen hun keuze, en maken ze een link met het verhaal dat ze hebben gelezen. Multimediale links (afbeelding, audio, video) in Pinterest bieden de leerlingen extra mogelijkheden om hun leeservaring beter te beschrijven. Via Fakebook kunnen de leerlingen op een privacyvriendelijke manier een Facebookprofiel van een personage opstellen. De leerlingen vertellen de verhaallijn uit het boek vanuit het standpunt van dat personage, aan de hand van berichten op de tijdlijn van dat personage.


Aan de slag

Ze hebben daarbij aandacht voor reacties van andere personages uit het verhaal. Instagram, tegenwoordig populairder dan Facebook, kunnen leerlingen op dezelfde wijze inzetten: ze kunnen een Instagrammuur van een personage maken. De leerlingen kruipen in de huid van een personage en vertellen het verhaal aan de hand van Instagramfoto’s. Het komt er daarbij wel op aan om echt te vertrekken vanuit het perspectief van het gekozen personage: hoe zou dat personage de gebeurtenissen beleven? Een sterk profiel bevat dus foto’s die een persoonlijke beleving van het personage verbeelden. Andere, zeer bruikbare tools zijn Storybird (een prentenboek), Picozine (een tijdschrift), Popplet (mindmap), ToonDoo (stripverhaal), YouTube (video-

verslag over leeservaring), Google Sites (wiki over boek), Voki (avatar van een personage), zelfkrantmaken.be (een krantenbericht over het verhaal) en Canva (een affiche van een boek). Jarenlang heb ik gezocht naar literatuuropdrachten die leerlingen dwingen het verhaal effectief te lezen en die hen aanzetten om grondig over de verschillende verhaalelementen na te denken. Daarbij ben ik geëvolueerd van papieren, traditionele boekbesprekingen naar digitale, creatieve literatuuropdrachten. Die nieuwe aanpak pas ik nu vier jaar toe en ik ondervind dat de leerlingen gemotiveerder zijn om de boeken te lezen en de opdrachten te maken. Daardoor zijn hun opdrachten ook merkelijk beter: ze doen er meer moeite voor en ze denken beter na over het verhaal. De integratie van ICT maakt de opdrachten

speelser en dat motiveert de leerlingen. Bij de besproken tools moeten ze geen lange teksten schrijven, maar veeleer een korte verantwoording geven bij een afbeelding, video- of audiofragment. Bovendien nemen de tools het intensieve werk uit de handen van de leerlingen: het format wordt hun aangereikt, en de leerlingen moeten enkel inhoud toevoegen. Op een eenvoudige manier komen ze snel tot een mooi resultaat. Ook voor de leerkracht zijn de voordelen legio: de leerkracht kan de leerlingen van dichtbij tijdens het leesproces opvolgen, samenwerking en creativiteit worden gestimuleerd en de papierberg wordt verkleind. Dit artikel is een verkorte versie van de presentaties op HSN 2014 en HSN 2015.

12-13


LITERATUURONDERWIJS IN HET BSO

Een halve eeuw na zijn dood klinkt Willem Elsschots stem nog steeds duidelijk door in de Vlaamse en Nederlandse cultuur. Zijn heldere, kernachtige en ironische stijl maakt zijn werk tijdloos, en zijn romans en novellen stonden los van de conventies die in zijn tijd heersten. Het Elsschotjaar 2010 bracht hem opnieuw voor het voetlicht en ook de activiteiten die nu nog steeds georganiseerd worden, bewijzen dat niet elke schrijver na zijn dood in de vergeethoek belandt. Charlene Winne

Š Letterenhuis, Antwerpen


Op stap met

Buiten de lijntjes

ELSSCHOT IN HET BSO Over de auteur In 2011 schreef ik mijn bachelorproef hele redactieteam te kunnen vergaover Elsschot en daarin vang je de deren. Om vergaderitis te vermijden, echo’s op van het leven en werk van ontleden de leerlingen stap voor stap de schrijver. In de lessenreeks rond enkele vergadertechnieken, en gaan ze Elsschot maken de leerlingen niet pas daarna zelf aan de slag. alleen kennis met de schrijver Willem In de interactieve lessenreeks over Elsschot, maar ook met de echtgenoot, solliciteren houden de leerlingen vader en zakenman Alfons De Ridder. telefoongesprekken en proberen ze Mijn bedoeling is om de leerlingen een zichzelf in hun motivatiebrieven en kritische en creatieve blik te gunnen op cv’s te verkopen. Daarnaast blikken deze dubbelfiguur. Via een webquest ze ook al even vooruit: wat als ze net bied ik de leerlingen een kijk op de als Laarmans niet tevreden zijn in hun twee levens die Elsjob? De ontslagbrief schot leidde: de burgeeft hun de mogeger- en familieman die lijkheid om elders zich noodgedwongen een nieuwe start MIJN BEDOELING IS schikte naar de wetten te nemen. Tijdens OM DE LEERLINGEN EEN en praktische bezwade debattenreeks KRITISCHE EN CREATIEVE ren van de samenlenemen de leerBLIK TE GUNNEN OP ving, en de schrijver lingen geen blad DEZE DUBBELFIGUUR. die in zijn romans wild voor de mond en om zich heen schopte. discussiëren ze er stevig op los, uiterIn zijn proza ontaard mét doorslagdubbelde de schrijver zich ook in de gevende argumenten. De leerlingen niet bijster succesvolle burgerman hebben een open luisterhouding en Laarmans en de meesteroplichter pareren de stellingen van hun klasgeBoorman. Zij vormen in mijn bachelornoten. Spreekdurf staat ook centraal proef de tandem waarop de leerlingen wanneer de leerlingen de straat op door de kennis en vaardigheden heen gaan om een kleine zelfstandige als fietsen. Op hun lijmtocht stoppen Boorman te interviewen. Een andere ze onderweg aan enkele belangrijvaardigheid die dicht aanleunt bij luiske haltes. Zo keren de leerlingen de teren en spreken, is drama. Tijdens de krant binnenstebuiten om vervolgens expressie- en improvisatielessen laten zelf de taak van redactielid op zich te de leerlingen de Laarmans of Boornemen. Voor de leerlingen de laatste man in zich naar boven komen. hand kunnen leggen aan hun eigen klas- of schoolkrant, staat er heel wat Elsschot schreef niet alleen proza, te gebeuren. Zo moeten ze hun eigen maar ook poëzie. De leerlingen buiuitnodigingen versturen om met het gen zich over twee gedichten van de

CHARLENE WINNE is leerkracht Nederlands en PAV in het secundair onderwijs.

schrijver en ontdekken wat er tussen droom en daad stond. Daarnaast gaan ze ook zelf creatief met poëzie aan de slag. Ida De Ridder doet in een interview een boekje open over vader De Ridder. De leerlingen maken van de gelegenheid gebruik om een blik te werpen op de man achter de schrijver en tegelijkertijd hun leesvaardigheid op te krikken. Ten slotte piept ook de spelling nog even om het hoekje. Boorman is een businessman van het eerste uur en schrijft dus graag een woordje Engels. Het is aan de leerlingen om zelf even vloeiend met de Engelse werkwoorden overweg te kunnen. Het verhaal van Laarmans en Boorman is onlosmakelijk verbonden met Elsschot. Ga samen met je leerlingen op stap met de illustere schrijver en zijn alter ego’s en ontdek hoe je Elsschot kan inzetten in je klaslokaal. Wie graag meer informatie wil, vindt de bachelorproef van Charlene Winne op onze website, www.tijdschriftfons.be.

14-15


Aan de slag

DE UITVINDER

leest

Dieter Verstraete

DIETER VERSTRAETE is leerkracht Nederlands, Engels en Gesprekstechnieken en voorzitter van de vakgroep Nederlands in het Sint-Jozefsinstituut Handel en Toerisme Brugge.

LITERATUURONDERWIJS IN HET BSO

Op het vlak van literatuuronderwijs in het BSO krijg je als leerkracht heel wat speelruimte. Wat een luxe! En toch worstelen we er soms mee... De Amerikaanse literatuurwetenschapper Harold Bloom wijst ons echter de weg: ‘De lezer is een uitvinder’, zo stelt hij, en die overtuiging kan voor ons een leidraad zijn om ook BSO-leerlingen leesplezier te laten ervaren. In onze verkenning van (jeugd)literatuur mogen we boeken en gedichten niet zien als het finale product waar de leerlingen eens mogen in lezen – als ware het een grote gunst – en waar ze godbetert nadien een verslagje over moeten schrijven. Veel voetbalfans zouden evengoed afhaken als ze telkens een verslag zouden moeten schrijven na een bijgewoonde match. Het zijn net die 90 minuten die tellen, samen met het pintje vooraf, tussendoor en/of nadien, waarbij de match wordt ‘besproken’. De leesactiviteit op zich is bijgevolg de essentie, de spontane (amateur)analyse nadien het onmisbare toemaatje. We willen dus in dialoog treden met onze leerlingen over hoe zij hun leesavontuur beleven, wat het met hen doet en vooral hoe zij vorm geven aan de beschreven wereld. Makkelijker gezegd dan gedaan?

Over de auteur

Zeker en vast, maar toch volgen hier enkele suggesties om die dialoog aan te gaan en te ontdekken hoe de woorden bij de leerlingen tot leven komen. Kortverhalen beleven wereldwijd een renaissance, en dus mogen ze ook in de klas niet ontbreken. Laat leerlingen kiezen uit een zorgvuldige selectie, op basis van de eerste vijf zinnen. Hun keuze kunnen ze mondeling toelichten. Je kan ze ook kort een aantal voorspellingen over het verhaal laten noteren en wie nadien een sterke ‘verhaalvoorspeller’ blijkt te zijn, kan extra beloond worden. Een beetje competitie triggert zeker jongens, die nog minder graag lezen dan meisjes (volgens verschillende onderzoeken). Dat voorspellen kan trouwens na een paar zinnen, na één pagina, na de eerste helft... De lezer als uitvinder dus. De leerlingen kunnen ook een passage tot leven brengen in de klas door in te spelen op de vijf zintuigen. Welke smaak heeft dat gif? Hoe zou het ruiken in die auto? Je kunt de leerlingen ook in groepjes hetzelfde boek laten lezen en ze in de klas telkens na een aantal hoofdstukken laten discussiëren over hoe het hoofdpersonage er nu precies uitziet, welk interieur zijn slaap- en eetkamer heeft,

wat er nog zal gebeuren, waarom de auteur bepaalde keuzes heeft gemaakt... Of laat hen een cast voor een verfilming samenstellen, bestaande uit medeleerlingen en leerkrachten. Een beknopte motivatie voor de keuzes kan natuurlijk niet ontbreken. Welke weg kan je nog inslaan? Die van de poëzie natuurlijk! Geef leerlingen in groepjes een vijftal gedichten en geef hun de opdracht om een verhaal bij een van de gedichten te verzinnen. Het verhaal kunnen ze dan bijvoorbeeld geanimeerd vertellen, naspelen of in een strip gieten. Of waarom laat je ze voor de fun niet eens een veeleer somber gedicht aanpassen om er een hilarisch stukje poëzie van te maken? Nadien moeten ze hun eigen werk weer in een andere richting sturen, door het als woorden van een woeste buurman, een verliefde balletdanseres of een verrezen familielid voor te lezen. De lezer is een uitvinder, en mag zich dus eens goed uitleven. In essentie komt het dus hierop neer: meer praten dan schrijven, en meer de eigen ervaring van de leerling centraal zetten dan de objectieve, klassieke benadering. Net zoals wij (en zij!) dus een sportwedstrijd, een cinemabezoek of een optreden beleven én herbeleven.


Buiten de lijntjes

De kinderpoëzieroute

DE LESSEN NEDERLANDS: DIVERSITEIT ALS TROEF! Schrijven – en zeker creatief schrijven – is een moeilijke vaardigheid, waarin kinderen veel oefening en instructie nodig hebben. Vooraleer ze echt onder de knie hebben hoe je een tekst het best kunt aanpakken, is er al veel inkt gevloeid. Een tekst schrijven is een cyclisch proces van plannen, formuleren en reviseren, waarbij ook nog eens voortdurend wordt gehamerd op het belang van goed taalgebruik. Wie van zijn of haar leerlingen competente schrijvers wil maken, moet ze dan ook zo veel mogelijk stimuleren in hun leerproces. Ann Debo

Over de auteur ANN DEBO is als docent Nederlands verbonden aan de lerarenopleiding van de katholieke hogeschool VIVES campus Tielt.

SCHRIJVEN MET KINDEREN?

HOE GA JE AAN DE SLAG?

De kern van taalstimulering, en dus ook van schrijfonderwijs, is dat kinderen gemotiveerd worden om taal te produceren, zonder dat ze het opmerken. Het is dus van primair belang om te investeren in dat taalproductieproces. Maar moet je niet gewoon talent hebben om te kunnen schrijven? Uiteraard staat of valt het kunstenaarschap met talent en inspiratie, maar schrijven is vooral ook een ambacht. Voor een mooie tekst uit de pen komt vloeien, is er een gestructureerd proces aan voorafgegaan. We kunnen kinderen de weg wijzen naar dat proces door voldoende stimulerend materiaal aan te bieden. Afhankelijk van hun leeftijd kan de lat hoger komen te liggen. Zo is het schrijven bij jongere kinderen vaak vertellend; naarmate ze ouder worden slagen ze erin om ook aan andere schrijfdoelen te voldoen. Er zullen grote verschillen blijven, maar aan het einde van de basisschool kan elk kind wel de nodige stappen zetten binnen het cyclische proces van plannen, formuleren en reviseren.

De tijd dat de onderwijzer een vage titel op het bord zette waarover kinderen dan een “opstel” moesten schrijven, ligt gelukkig ver achter ons. Maar toch panikeren veel kinderen nog steeds als ze boven een leeg blad wachten op inspiratie. Wie als leerkracht een schrijfopdracht geeft, mag dan ook niet vergeten om daar duidelijke richtlijnen aan te koppelen, zodat elk kind weet wat er van hem of haar verwacht wordt. Zorg ervoor dat de schrijfopdracht duidelijk afgebakend en functioneel is: zo kunnen kinderen makkelijker aan de slag. Laat hen bovendien met verschillende schrijfstijlen kennismaken, en leer hun de stappen van het schrijfproces. Geef gerichte aanwijzingen en bied ondersteuning tijdens het schrijven. Hanteer daarbij verschillende werkvormen, en werk met de leerlingen naar verschillende soorten teksten toe. Ook voor creatieve leerlingen zijn de bovenstaande richtlijnen van belang, hoewel het voor hen veel minder moeilijk is om vanuit een vage titel een tekst te produceren. De stimu-

16-17


Buiten de lijntjes De kinderpoëzieroute

DE LESSEN NEDERLANDS: DIVERSITEIT ALS TROEF!

lansen vinden zij dan in zichzelf, of in de spreekwoordelijke muze. Anderen hebben een duwtje in de rug nodig. Voor hen kan werken met modelteksten kan een enorme hulp zijn.

ENKELE VOORBEELDEN VAN DE KINDERPOËZIEROUTE:

WERKEN MET MODELTEKSTEN Leerkrachten die aan de slag gaan met modelteksten, bieden verschillende tekstsoorten aan en gaan vanuit taalbeschouwing reflecteren over het effect van de verschillen tussen de teksten. Hoe doet deze schrijver het? Kan ik het ook zo? Als leerkracht kun je lezen en schrijven hier perfect met elkaar combineren. Laat kinderen hun favoriete teksten meebrengen, laat hen aan elkaar uitleggen hoe die tekst in elkaar zit, wat er zo sterk aan is. Vervolgens laat je ze dan zelf aan de slag gaan. Het is belangrijk dat je start met haalbare teksten, maar op termijn is er ook ruimte voor wat meer uitdaging. Elke leraar heeft wel al eens samen met de leerlingen een brief geschreven op basis van een of ander model uit het handboek, maar daar hoeft het zeker niet bij te blijven.

DE KINDERPOËZIEROUTE In de lerarenopleiding van VIVES campus Tielt werken we sinds enkele jaren met een kinderpoëzieroute. Dat is een route die door de toeristische dienst van Stad Gent aangeboden wordt. Kinderen die de route volgen, worden gestimuleerd om zelf aan het schrijven te gaan. Zo zijn er leuke oefeningen om materiaal te verzamelen, en om zelf te gaan plannen om te schrijven. Aangezien het vertrekpunt telkens een gedicht is, sla je twee vliegen in een klap: leerlingen lezen en schrijven. De leerlingen beleven zo ineens plezier aan de reflectie over en de creatie van muzisch taalgebruik. Bovendien zegt poëzie meestal veel met weinig woorden. Dat is vooral goed voor onzekere schrijvers die bang zijn van het grote witte blad. Volgens het principe van de schrijfstappen (oriënteren, selecteren, plannen, uitschrijven en reviseren) maakten de studenten van onze lerarenopleiding een poëzieroute in en rond de school waar ze stage lopen. Bij elke stopplaats op die route hoort een passend gedicht, dat op zijn beurt aanleiding vormt tot kleine schrijfopdrachtjes. Op die manier nemen de leerlingen het stimulerende materiaal spelenderwijs op, worden ze geactiveerd en produceren ze erg mooie teksten. Dat dat in groep mag, verlicht ook de druk om teksten te produceren. De studenten werkten zelf ook samen om de route vorm te geven. Ze verkenden de meegebrachte dichtbundels, zochten naar geschikte locaties en schreven kleine opdrachten uit, met korte en heldere instructies. De studenten kwamen vaak met pareltjes van teksten terug uit hun stagescholen.

1

1

Aan de schoolpoort ERGENS Hou me vast, we gaan naar ergens. Ergens, dat is ver van hier. Langs de huizen, over bruggen, door het bos en de rivier. Droog je tranen, we gaan naar Ergens in het land van wie-weet-waar. Bergens en dalen, hinderpalen, maar we zullen niet verdwalen en geef mij de rugzak maar. Theo Olthuis

Opdracht

Iedereen wil wel eens weg van deze wereld. Naar een wereld waar al onze dromen uitkomen. Een wereld zonder zorgen. Waar zouden jullie heen gaan als dit een poort zou zijn naar jullie favoriete bestemming? Geef de poort dan ook een naam die past bij jullie bestemming.

2


2

In het tuintje TUINTJE We tutten ons tuintje op en kammen het gras, make-uppen de randjes langs het terras: overal plantjes met lippenstiftkleuren, overal bloemen met bloemetjesgeuren. Daarna het heggenhaar weg met de heggenschaar – zo wordt ons tuintje een prachtig gezicht dat plat naar de zomer te glimlachen ligt.

Edward van de Vendel

3

In de klas 3

Ik schrijf ik schrijf ik schrijf wat jij niet schrijft wat ik schrijf doet er niet toe het gaat erom dat ik het doe. Mirjam Wielema en Marika Masker

Opdracht

Kijk even rond in de klas. Vind je voorwerpen die rijmen? Zoals schoolbord en knutselschort. Zoals _____________ en _____________ Zoals _____________ en _____________ Zoals _____________ en _____________ Zoals _____________ en _____________ Zoals _____________ en _____________

Opdracht

Kan jij zelf nieuwe kleuren verzinnen? Wat dacht je van boterbloemgeel of nachtzwart? Hieronder is plaats voor al je mooiste kleurennamen, en natuurlijk ook voor de kleuren zelf.

EN VERDER? Klein beginnen is de boodschap, en dan steeds een beetje verder gaan, de lat een beetje hoger leggen. Op een dag zit je klas vol dichters! Het voorbeeld van de kinderpoëzieroute is slechts één mogelijke manier om aan de slag te gaan. Als het een succes blijkt, kun je een volgende keer experimenteren met andere opdrachten. Verlaag vooral de ‘schrijfdruk’ bij je leerlingen: door ze te laten samenwerken (bijvoorbeeld samen herschrijven), door gebruik te maken van een kleine schrijfruimte, door te vertrekken vanuit teksten die leerlingen zelf meebrengen, of door verschillende materialen in te zetten: papier en computer, verf en kleur. Observeer wat je teweegbrengt bij de kleine schrijvers. Zodra het plezier verdwijnt, kan het resultaat ook niet meer sprankelen, en dan is het hoog tijd om iets anders uit je hoed te toveren!

18-19


Uitgediept

Meer lezen IN DE

LERARENOPLEIDING “Lees maar lang en wees gelukkig”. Met die mooie slogan prijst Plint, een website die poëzie en beeldende kunst met elkaar in contact wil brengen, haar producten aan. Vlaamse tieners lezen echter minder dan vroeger, en vooral minder voor hun plezier. Geldt dat ook voor jongeren die leerkracht willen worden? Dat was een vraag die we met een onderzoeksproject aan de Artesis Plantijnhogeschool Antwerpen (AP) wilden beantwoorden, waarbij we vooral wilden inzetten op concrete acties om de studenten weer aan het lezen te krijgen.

Over de auteur De vier auteurs zijn allen lector in de lerarenopleiding van de AP Hogeschool Antwerpen. Ingeborg Landuyt is lector in de bachelor kleuteronderwijs, Deeviet Caelen en Magda Mommaerts geven les aan de studenten van de bachelor secundair onderwijs en Iris Vansteelandt is lector in de bachelor lager onderwijs. Samen werken ze aan een driejarig onderzoek in verband met het leesgedrag en de leesattitude van studenten in een lerarenopleiding in een meertalige context.

Ingeborg Landuyt, Deeviet Caelen, Magda Mommaerts en Iris Vansteelandt

Ideeën daarvoor haalden we uit de zelfdeterminatietheorie: de beste resultaten haal je niet door dwang, maar door te streven naar autonome, intrinsieke motivatie. Daarbij is het vooral belangrijk om op de eigen autonomie in te spelen, en studenten de nodige vrijheid te gunnen. De nadruk lag dus op vrijblijvende acties, waarbij iedereen op de campus aangesproken, maar niet verplicht werd. Lezen zagen we zo ruim mogelijk, en alle mogelijke soorten teksten en dragers werden aangemoedigd.

20-21

We betrokken alle lerarenopleidingen bij onze acties: kleuteronderwijs, lager onderwijs en secundair onderwijs, met alle mogelijke keuzevakken als wiskunde, lichamelijke opvoeding, mode, technische vakken, enzovoort. Ook lectoren deden mee. Zij lazen voor in de voorleesweek, of leverden bijvoorbeeld vakantieleesfoto’s aan, die in de gangen van de school voor leespromotie zorgden.


Uitgediept Alle tweedejaarsstudenten werden ook uitgenodigd op een groot leesevenement met aansprekende werkvormen. Studenten konden proeven van workshops rond uiteenlopende tekstgenres, in combinatie met drama, dans, muziek en nog veel meer, gegeven door auteurs, illustratoren, studenten en lectoren.

We bezorgden de studenten ook een rijk tekstaanbod. Het populairst waren versjes en fragmenten op muren en deuren in de toiletten.

We grepen op nog andere manieren in op de campus, om te zorgen voor een stimulerende leesomgeving. Het decor in de centrale gangen werd herhaaldelijk opgefrist, met gedichten op gedichtendag, foto’s van leesactiviteiten en natuurlijk ook leesselfies van de studenten.

Aan het werk met illustrator Matthias De Leeuw Bij alle acties vroegen we feedback, en die zal gebruikt worden om verder werk te maken van nog meer leespromotie in de AP-lerarenopleiding. Wordt dus zeker vervolgd!

Samen lezen gedemonstreerd in een leesgroep Zomaar‌ leuke leesfoto’s maken


Aan de slag

LEESBEVORDERING EN WERKVORMEN

activerende

De tijd dat kinder- en jeugdboeken enkel gebruikt werden in de klas als didactisch hulpmiddel om woordenschat en spelling te onderwijzen, verdwijnt langzaamaan naar de achtergrond. Meer en meer scholen begrijpen het belang van leesbevordering, geven boeken een prominente rol in de klas en zetten in op leesplezier. De voordelen zijn legio: lezen bevordert bijvoorbeeld het probleemoplossend denken, het verrijkt de taal, het stimuleert de verbeelding en het draagt bij aan de esthetische vorming van leerlingen. Om kinderen en jongeren het plezier van lezen te doen ervaren, is het belangrijk dat er zo veel mogelijk activerende werkvormen worden ingezet. Kennis blijft immers beter hangen als leerlingen zelf actief betrokken zijn bij het lesonderwerp, en het leerproces mee vormgeven door vragen te stellen, samen te werken en te bewegen.

Over de auteur MARGOT VAN DINGENEN geeft les in taalopleidingen en in het hoger onderwijs, schrijft lestips bij kinder- en jeugdboeken en geeft workshops rond activerende werkvormen.

Margot Van Dingenen

Hieronder stel ik kort drie werkvormen voor die elke leerkracht kan inzetten tijdens de les, van het eerste leerjaar tot het zesde jaar secundair. Wie de werkvormen uitprobeert, zal ook snel merken dat werken met boeken niet per se beperkt hoeft te blijven tot werken aan leesvaardigheid. Ook andere vaardigheden worden aangesproken.

22-23

1

Titels & teksten • Leerlingen werken per twee of in grotere groepjes en krijgen een hoofdstuk uit een boek te lezen. Elk groepje leest een ander fragment. • De leerlingen krijgen even de tijd om een geschikte titel te bedenken bij hun hoofdstuk. Die titel schrijven ze op een apart strookje. • Wanneer elk groepje een titel heeft bedacht, haal je de teksten op en hang je ze aan de muur.

• Daarna haal je de titelstrookjes op en je herverdeelt ze. • Elk groepje heeft nu een titel van een ander fragment, verzonnen door een ander groepje. • Nu mogen de leerlingen rechtstaan en proberen de juiste titel bij het juiste fragment te hangen. • Op het einde kijken de groepjes of hun titel op de juiste plaats hangt.


Aan de slag

2

Carrousel • Werk met verschillende teksten, hoofdstukken of artikels. Voor een klas van 20 leerlingen is het een goed idee om bijvoorbeeld met 5 stukjes tekst te werken. Elke leerling krijgt 1 van de 5 fragmenten, zodat er telkens 4 van de 20 leerlingen hetzelfde fragment hebben. • Laat leerlingen eerst individueel hun tekst lezen. • Zet de leerlingen samen die dezelfde tekst gelezen hebben (zie opstelling 1). Ze kunnen elkaar nu helpen bij dingen die ze niet begrepen hebben en eventueel vragen over de tekst invullen. • Wanneer dat gebeurd is, maak je nieuwe groepjes, zodat nu in elk groepje de verschillende fragmen-

ten aanwezig zijn (zie opstelling 2). In dit geval zitten er dus 5 leerlingen per groepje. • Om beurten vertellen de leerlingen nu aan elkaar het verhaal dat ze gelezen hebben. Andere leerlingen kunnen notities nemen tijdens het luisteren. • Uiteindelijk gaan de leerlingen terug naar hun oorspronkelijke groepjes van 4 (zie opstelling 1) en lossen ze een quiz op waarvoor ze de informatie van alle teksten nodig hebben. De leerlingen die het best naar iedereen geluisterd hebben, zullen de beste score halen. • TIP: Geef elk fragment een kleur. Dat maakt het voor jezelf en voor je leerlingen makkelijker om groepjes te vormen. Zo kan je gewoon vragen dat rode papieren samen zitten.

Opstelling 1: 5 groepjes van 4 leerlingen die dezelfde tekst lezen

Opstelling 2: Hergroepeer de leerlingen, zodat er nu aan elke tafel 5 leerlingen zitten die elk een andere tekst hebben gelezen.

3

Rasters: Bingo!

• Je vraagt leerlingen in de klas om de dag vooraf een kortverhaal of een fragment uit een boek te lezen. Iedereen moet dezelfde tekst lezen, want ze zullen tijdens de

les aan elkaar vragen stellen over die tekst. Wanneer iedereen het fragment of verhaal gelezen heeft, geef je hun een formulier met een raster:

Hij/zij vindt het verhaal mooi. Naam:

Hij/zij leest heel snel. Naam:

Hij/zij vindt het einde onverwacht. Naam:

Hij/zij lijkt op personage X. Naam:

Hij/zij vindt het verhaal moeilijk. Naam:

Hij/zij vindt het verhaal triestig. Naam:

Hij/zij wil nog een verhaal van dezelfde auteur lezen. Naam:

Hij/zij vindt het verhaal ontspannend. Naam:

Hij/zij vindt personage X dapper. Naam:

• Leerling A loopt rond met een raster en vormt vragen op basis van de zinnetjes in het raster, bijvoorbeeld: “Vind je het verhaal mooi?” Hij stelt die vraag aan een leerling B die ook in de klas rondloopt en als leerling B positief antwoordt, dan mag leerling A de naam van de leerling onderaan in het vakje zetten.

• Wanneer leerling A bij drie vakjes op een rij een naam heeft gezet, roept hij “BINGO!” en mag hij weer gaan neerzitten. • De leerkracht overloopt klassikaal de oefening op het einde. In plaats van te vragen wie het verhaal moeilijk vond, kan je vragen wie er iemand kent die het verhaal moeilijk vond, om op die manier

antwoorden te verzamelen. • Je kan dan nog eens polsen bij leerling B (van wie de naam op het blaadje van leerling A staat) of het juist is wat leerling A over hem of haar zegt.


Uitgediept

Iedereen Leest!

Over de auteur SYLVIE DHAENE

Stichting Lezen is niet meer. Als leerkracht basisonderwijs of leerkracht Nederlands in het secundair onderwijs was Stichting Lezen voor u wellicht geen onbekende. Veel kans dat u Stichting Lezen kent via bewustwordingscampagnes zoals de Jeugdboekenweek of de Voorleesweek. Of misschien nam u in het verleden met uw leerlingen deel aan De Weddenschap of aan De Leesrace? Of bent u in uw vrije tijd als vrijwilliger betrokken bij de Kinder- en JeugdSylvie Dhaene en Tine Kuypers jury (KJV)?

Sinds begin november 2015 gaat Stichting Lezen door het leven als Iedereen Leest. Op de Boekenbeurs 2015 werd de nieuwe naam door minister van Cultuur Sven Gatz bekendgemaakt. Met de naamswijziging wil Iedereen Leest haar opdracht nog meer in de verf zetten: iedereen aan het lezen krijgen! De organisatie is dus niet dood, maar springlevend en bárstend van de goesting om samen met scholen, leerkrachten en leerlingen aan de slag te gaan.

LEESPLEZIER CENTRAAL Als referentieorganisatie rond lezen en leesbevordering wil Iedereen Leest een leesplezierbehartiger zijn, een inspirator die lezen en leesbevordering op de agenda plaatst van beleidsmakers, directies en leerkrachten. Leesplezier verdient meer dan ooit een plaats in het onderwijs. Daar pleit ook onze onderwijspartner CANON Cultuurcel voor. De jaarlijkse verkiezing van de

24-25

Beste Boekenjuf/-meester, die CANON Cultuurcel samen met Boek.be organiseert, wil aandacht genereren voor inspirerende leesbevorderingspraktijken in scholen en klassen. Samen met onze partners durven we hardop dromen van meer leesplezier in de dagelijkse klaspraktijk. Maar uiteraard kunnen we dat alleen bereiken met vereende krachten, en daarbij bent u – de leerkracht – een spilfiguur. De actuele maatschappelijke uitdagingen zijn groot en de superdiverse samenleving vraagt om nieuwe antwoorden. Ook op het vlak van (media) geletterdheid zijn de noden hoog. De urgente en noodzakelijke aandacht voor digitale vaardigheden en mediawijsheid mag onze aandacht voor leesvaardigheid als basiscompetentie niet doen verslappen. ‘Meer leesplezier, meer lezers!’, zo luidt de titel van het meerjarenplan 2016-2020 van Iedereen Leest. Leesplezier schuiven we naar voren als de sleutel tot een leesvaardige toekomst. Leesplezier is cruciaal voor de uitbouw

is sinds 1 september 2014 directeur van Iedereen Leest.

TINE KUYPERS is communicatiemedewerker bij Iedereen Leest.

van een sterke, brede leescultuur en een inspirerend leesklimaat. Ook op scholen en in klassen kunnen stimulerende leesplezierige omgevingen gecreëerd worden. Iedereen Leest wil de bewustwording rond het belang en de functie van leesplezier verhogen.

GRAAG LEZEN DOET BETER LEZEN Leesbevorderaars pleiten al jaren voor meer aandacht voor leesplezier. Wetenschappelijk onderzoek in binnenen buitenland over o.a. leesattitude, leesmotivatie, afhaakgedrag en leesklimaat laat er geen twijfel over bestaan: leesplezier moet meer én blijvend onder de aandacht worden gebracht. Op leesplezier moet maximaal en zonder voorbehoud worden ingezet, ook op school en in de klas. Kinderen die graag lezen, doen dat vaker en beter, en scoren beter qua spelling, woordenschat en wiskunde, zo


© Michiel Devijver

© Michiel Devijver

LEESPLEZIER VERDIENT MEER DAN OOIT EEN PLAATS IN HET ONDERWIJS.

© Michiel Devijver

© Michiel Devijver

© Michiel Devijver

© Michiel Devijver


Uitgediept Iedereen Leest!

blijkt uit wetenschappelijke onderzoek. Bovendien heeft lezen een positieve impact op de emotionele en sociale ontwikkeling van kinderen en jongeren: ze leren kritisch denken, kunnen zich beter inleven in andere gevoelens en situaties en nemen die kennis ook mee in het echte leven. Alleen maar voordelen dus. Op de lagere school gebeurt er voor kinderen iets bijzonders: ze leren lezen en ontdekken op die manier een hele nieuwe wereld van woorden en interpretaties. Maar hoe zorg je ervoor dat leerlingen tijdens hun hele schoolcarrière graag en vaak blijven lezen? Hoe hou je de aandacht voor lezen vast? Dat zijn vragen die wij graag samen met u willen bekijken en beantwoorden. Naast de ontwikkeling van de technische

VOORLEESWEEK (21 – 29 november 2015) Dat voorlezen belangrijk is, hoeven we u als leerkracht vast niet te vertellen. Tijdens de jaarlijkse Voorleesweek zetten we het belang van voorlezen graag in de kijker. We roepen alle scholen op om tijdens de Voorleesweek extra aandacht te besteden aan voorlezen, maar ook en vooral om van voorlezen een vaste gewoonte te maken in de klas, het hele jaar door. Voorlezen stimuleert de taalontwikkeling, woordenschat en fantasie van kinderen. Begin er dus op tijd aan, maar stop ook niet met voorlezen zodra kinderen zelf kunnen lezen. Ook op latere leeftijd genieten kinderen nog van een goed verhaal.

leescompetenties is leesplezier doorgeven namelijk cruciaal om van kinderen lezers te maken. Hier kunnen leerkrachten het verschil maken: lezers laten groeien in leeservaring én leesplezier.

SAMEN INVESTEREN IN ENTHOUSIASMEREND LEESONDERWIJS Als Iedereen Leest zijn we ervan overtuigd dat leesplezier de hefboom kan worden voor een inspirerend verhaal over leesbevordering als middel om kansen te creëren. De school en de

klas zijn belangrijke plekken waar de leesvaardigheid én de leesgoesting van alle kinderen en jongeren ontwikkeld en versterkt kan worden. ‘Wat we graag doen, doen we beter’ is even waar als ‘vroeg geleerd, is oud gedaan’. Investeren in een enthousiasmerend leesonderwijs, daar wordt iedereen beter van: niet alleen de leerling in de klas, maar ook de latere student en de volwassene. Door het aanreiken van informatie en het delen van expertise wil Iedereen Leest leerkrachten ondersteunen en inspireren in hun visie- en praktijkontwikkeling. Meer leerlingen kunnen prikkelen en stimuleren in ontluikend en verdiepend leesplezier om zo de levenslange leesgoesting aan te wakkeren, daar willen we ons samen met u voor engageren.

In de kijker Alle info over de campagne, een lijst vol voorleesboekentips en info over vorming rond voorlezen vindt u op www.voorlezen.be. POËZIEWEEK (28 januari – 3 februari 2016) De Poëzieweek 2016 start op donderdag 28 januari met Gedichtendag. Poëzie staat dan centraal in Vlaanderen en Nederland, en zo hoort het ook. Het thema van deze editie is ‘Herinneringen’. Samen met Stichting Lezen Nederland, CPNB en het Poëziecentrum verzorgt Iedereen Leest het educatieve luik: op www. poezieweek.com vindt u uitgewerkte lestips bij gedichten voor het basisen secundair onderwijs. Er komt ook

een studiedag aan. Hou de site in de gaten! JEUGDBOEKENWEEK (5 – 20 maart 2016) Ook de Jeugdboekenweek is een vaste waarde in het leesjaar. In 2016 is het thema ‘Weg van de stad’. Tijdens dit twee weken durende boekenfeest vragen we aandacht voor de mooiste kinder- en jeugdboeken in de klas, de bib en de boekhandel. Lezen is immers een feest. Op www.jeugdboekenweek.be vindt u alle info en uiteraard de onontbeerlijke boekentips.

BLIJF OP DE HOOGTE! Wilt u graag het laatste nieuws van Iedereen Leest ontvangen? Schrijf u dan in voor het e-zine via www.iedereenleest.be. Volg Iedereen Leest ook op Facebook en Twitter!


Buiten de lijntjes

Storyboarding

EN LEREN PRESENTEREN

Over de auteur JOLIEN DHAENENS is master in de pedagogische wetenschappen en volgt momenteel een lerarenopleiding aan de Universiteit Gent.

Jolien Dhaenens

Presenteren: het is een uitstekende vorm om informatie over te dragen binnen een onderwijscontext. Leerkrachten moeten leerlingen dan ook helpen om presentatievaardigheden te ontwikkelen en aan te scherpen. Daarbij mag niet alleen aandacht worden besteed aan het spreken zelf, maar moeten ook de structuur van de presentatie en de visuele ondersteuning worden bekeken. Hoe kunnen leerkrachten dat het best aanleren aan hun leerlingen? Daarvoor zoeken we inspiratie in die ideeën van presentatieprofessionals als Garr Reynolds, Nancy Duarte en Cliff Atkinson. Zij beschouwen presenteren als een verhaal vertellen aan het publiek, en ze benadrukken dan ook het belang van een verhaalstructuur in een presentatie. Een volgens hen veelbelovende techniek om de visuele ondersteuning voor een presentatie voor te bereiden komt uit de filmwereld: storyboarding. Een storyboard is een opeenvolging van schetsen, waarin het verloop van het verhaal wordt weergegeven. Zo werken de makers van de animatiefilms van Pixar bijvoorbeeld eerst het verhaal uit, om er daarna een storyboard van te maken. Pas als het storyboard helemaal goed zit, worden de digitale animaties aangemaakt. Een gelijkaardig proces kan volgens de presentatieprofessionals ook toegepast worden om een presentatie voor te bereiden.

Voor het masterproefonderzoek Storyboarding en leren presenteren werd een training uitgewerkt waarin leerlingen leren hoe ze een presentatie kunnen voorbereiden met een goede verhalende structuur. Verder leren de leerlingen ook hoe zij aan de hand van een storyboard de slides bij hun presentatie kunnen ontwerpen. Concreet gaat de training als volgt: de leerlingen brengen een krantenartikel rond een actueel probleem mee naar de les. Na een klassikale instructie van twee à drie lesuren, met een introductie over presenteren en verhalen vertellen, leren de leerlingen aan de hand van een schema hoe zij een structuur kunnen uitwerken voor een presentatie rond hun eigen krantenartikel. Als de structuur is uitgewerkt, maken de leerlingen een storyboard. Ze maken dan eigenlijk een voorontwerp van hun slides op werkbladen. Ze nemen telkens een kernzin uit hun verhaalstructuur en gebruiken die als titel van hun toekomstige slide. Per titel bedenken ze een beeld dat ze hierbij willen tonen, waarvan ze dan een ruwe schets maken. Ook denken de leerlingen na over wat ze bij elke slide willen vertellen. Als ze daarmee klaar zijn, werken de leerlingen de visuele ondersteuning uit in een programma als PowerPoint. Zij werken dat thuis af en oefenen ook hun presentatie. Uiteindelijk brengen de leerlingen hun presentaties van ongeveer 5 minuten voor de klas.

Deze training werd in de loop van het schooljaar 2014-2015 gegeven aan twee klassen uit het zesde en twee klassen uit het zevende jaar secundair. Uit de onderzoeksresultaten bij die klassen blijkt dat de presentatiecompetenties van de leerlingen na de training hoger liggen dan ervoor. Uit interviews met de leerlingen blijkt dat zij vooral positief staan tegenover de verhaalstructuur. Een storyboard volledig uittekenen vonden de meeste leerlingen tijdrovend. Dat er door deze oefening minder tekst op de uiteindelijke slides stond, vonden de leerlingen wel zeer goed. Enkele leerlingen stelden voor om de storyboardoefening te behouden, maar het gewenste beeld per slide kort in woorden te beschrijven of enkel een ruwe schets te maken. Uit dit onderzoek blijkt dus dat de storyboard-aanpak een boeiende piste is om presentatievaardigheden aan te leren. Meer specifiek is deze techniek waardevol om een presentatie te leren structureren en om de visuele ondersteuning bij een presentatie voor te bereiden. De lesmaterialen (presentatie, werkbladen…) en de handleiding die voor dit onderzoek ontwikkeld werden, zijn beschikbaar via de webpagina http://storyboardingenlerenpresenteren.weebly.com/. Je kan direct aan de slag met de aanpak uit dit onderzoek of je kan er elementen uit gebruiken die aansluiten bij je eigen lespraktijk.

26-27


In gesprek

DE BESTE LERAREN DELEN HUN

Nederlands gouden lestips In Fons willen we elk nummer opnieuw enkele inspirerende leerkrachten in de kijker zetten. In dit eerste nummer zijn dat de drie leerkrachten die genomineerd waren voor de verkiezing van “Beste leraar Nederlands van 2015”, een wedstrijd die uiteindelijk gewonnen werd door de Nederlander Arnoud Kuijpers. Kuijpers versloeg zo twee Vlamingen, Jan de Jong en Bert Zurings. Fons laat de drie genomineerden aan het woord over hun liefde voor het vak, en vist uit hoe zij het verschil maken in hun lessen Nederlands. Steven Delarue en Heleen Rijckaert

JAN DE JONG Leraar Nederlands op het Mater Salvatoris in Kapellen (provincie Antwerpen)

Welke accenten leg jij in je lessen Nederlands? Waar hecht jij het meeste belang aan? Het vak Nederlands is voor mij vooral een ‘servicevak’: een vak waar ze vaardigheden krijgen aangeleerd die ze in andere vakken, in het hoger onderwijs of op de werkvloer kunnen gebruiken. Ik besteed zelf veel aandacht aan woordenschat en taalregisters. Het is voor mij erg belangrijk dat leerlingen weten in welke situatie ze welk taalregister moeten gebruiken, bijvoorbeeld als ze e-mails naar me sturen. Daar-

naast vind ik ook evaluatie erg belangrijk, en die evaluatie komt niet enkel van mij: er is in mijn lessen ook veel ruimte voor peer- en zelfevaluatie. Het is belangrijk dat je leerlingen bewust maakt van hun sterke en minder sterke kanten, en hen daarover laat nadenken. Dat nemen ze soms makkelijker aan van een klasgenoot dan van mij. Tot slot moedig ik ook al mijn leerlingen aan om boeken te lezen. Niet alleen om hen kennis te laten maken met de rijkdom van literatuur, maar ook omdat dat hun taalvaardigheid ten goede komt. Leerlingen die veel lezen, schrijven ook vlotter, en hebben een uitgebreidere woordenschat. Minder ervaren lezers neem ik mee naar de bibliotheek, waar ze samen op zoek gaan naar een geschikt boek.

Over de auteur STEVEN DELARUE is assistent Nederlandse Taalkunde aan de Universiteit Gent, en blogt over taal, onderwijs en taalonderwijs op www.stevendelarue.be.

HELEEN RIJCKAERT is leerkracht Nederlands en PAV aan het HTI Sint-Antonius in Gent.

Dit schooljaar wil ik de leerlingen een leesblog laten bijhouden, waarin ze hun leeservaringen kunnen delen met hun klasgenoten. Een “modern” leeservaringsverslag, zeg maar. Hoe krijg je je leerlingen gemotiveerd? Door elke dag enthousiast voor de klas te staan, door voor voldoende variatie te zorgen in mijn lessen, en door de leerstof – waar mogelijk – dicht te laten aansluiten bij de leefwereld van de leerlingen. Dat is niet altijd makkelijk: in het vijfde jaar ligt de focus op Middelnederlandse literatuur, vaak een ‘ver-van-hun-bedshow’ voor mijn leerlingen. Ik probeer ze toch mee te krijgen door bijvoorbeeld het verhaal van Beatrijs te koppelen aan een krantenartikel over tienerzwangerschap-


In gesprek

pen, of doorwe Reinaert de Vos te laten Wat moeten ons voorstellen beluisteren in een rapversie. bij het concept Storyline? Met een storyline of verhalend ontWelke concrete lestipmet wil behulp je graagvan met werp leren kinderen je collega’s delen? een verhaallijn tal van vakoverschrijLeg aan je leerlingen altijd uit Het wat is het dende leerdoelen te bereiken. nut van de opdracht die ze moedus is een vorm van projectwerk voor de ten doen.klas. Als ze dat inzien, heb je zeje volledige Als leerkracht bereid meteen mee. voor. Door middel van de verhaallijn echte vragen, de sleutelvragen, maak

ARNOUD KUIJPERS Leraar Nederlands op het Candea College in Duiven (provincie Gelderland, Nederland)

Welke accenten leg jij verhaal in je lessen je de brug tussen het en de Nederlands? Waar jij het meeste leeractiviteiten voorhecht je leerlingen. Zo belang is lerenaan? net zo spannend als een goed Het belangrijkste vind ik datméér. mijn Ze leerboek: leerlingen willen zelf lingen enthousiast naar de les Nederwillen weten hoe het verhaal verder lands komen. ze binnenkomen met gaat en wat zeDat daarvoor moeten doen. het gevoel: wat zullen we vandaag eens gaan doen? Datbestaat ze er zin hebben Een verhaallijn uitinverschilom Nederlands gevoel lende episodes. te In hebben. de eersteDat episode probeer ik te bereikendoor dooreen de prikkenadruk worden de leerlingen te leggen opvolledig de actualiteit, op humor lende start ondergedompeld en op sociale in het verhaal:media. ‘setting the scene’. De leerkracht confronteert de leerlingen Hoe je je leerlingen met krijg een probleem, of er gemotiveerd? is iets geIk probeer mijn leerlingen te motiveren beurd waardoor de leerlingen kennisdoor afwisselende werkvormen te hanmaken met een fictief personage. De teren. Ik gebruik niet altijd het handkeuze van het personage zorgt ervoor boek, probeer te wisselen dat demaar leerlingen zichafmet het persomet lesmateriaal, metwaardoor filmpjes, nageeigen kunnen identificeren, digitale quizjes, debatten zijn en andere ze intrinsiek gemotiveerd om de werkvormen. opdracht voor dat personage tot een goed einde te brengen. Bij jonge kindeWelke concrete lestip wil je graag met ren wordt het hoofdpersonage vaak in je collega’s delen? samenspraak met de hele klas geviAls je je leerlingen met een device sualiseerd. Het hoofdpersonage wordt (een smartphone, of laptop) op die manier een tablet deel van de klas. wil laten werken in de klas, gebruik Zo maakten we ooit een verhalend dan appsover als Socrative of Kahoot! ontwerp een Romein, Victor. De Succes die apps kinderengegarandeerd, maakten ‘hun’enVictor als pop helpen je als hem lesgever om een en vertelden allesook over het verbeter inzichtde te Romeinen krijgen in het niveau schil tussen vroeger en van je leerlingen. nu. Bij leerlingen uit de maatschappij

BERT ZURINGS Leraar Nederlands op het OnzeLieve-Vrouwecollege in Vilvoorde (provincie Vlaams-Brabant)

Welke accenten leg jij in is je die lessen het secundair onderwijs nood Nederlands? Waarechter hecht kleiner. jij het meeste aan visualisering Hun belang fictieve aan? hoofdpersonages zijn jongeren Zelf ben leeftijd, ik in hetdie onderwijs gestapt van hun geconfronteerd voor de met literatuur. Ik vind het ook worden een uitdaging of dan een proheerlijk om bijvoorbeeld gedicht bleem en zich richten toteen de klas om te bespreken met klas. Veel leerlingen het opgelost te de krijgen. staan aanvankelijk niet voor echt een open voor Een andere invalshoek storylipoëzie, achteraf wel dikne is hetmaar oprichten vanzijn eenhet fictieve onwijls de lessen die hun meest bijderneming, waarin alle het leerlingen een blijven, net te omdat ik erhebben: ook echteen mijn fictieve rol vervullen afziel in stop. Daarom vind ook zo valverwerkingsbedrijf om ik te het leren over jammer dat het aandeel literatuur milieuproblematiek, een van ministerraad in vernieuwde leerplannen aanzienomde over maatschappelijke thema’s te lijk is geslonken – en ik denk niet debatteren, of een reisbureau omdat het ik deaardrijkskunde enige ben die er over denkt. over tezo hebben. Hoe je je leerlingen gemotiveerd? In dekrijg volgende episodes is het de Het begint natuurlijk met eigen en kunst om de verhaallijn tejeontrollen motivatie, eigen met passie het vak. de brug te je maken de voor klaspraktijk Die kan dan erg aanstekelijk aan passie de hand van goede sleutelvragen. werken. Verder probeerhet ik altijd Zo krijgen de kinderen gevoelvoor dat een open lesklimaat te zorgen. zij mee het verhaal creëren. De Je sleutelleerlingen zich goed hun vel vragen zijnmoeten cruciaal, want ze in dragen de voelen, enverhaallijn. dan zullenDe ze leeractiviteiten zich veel meer volledige open om dingen leren. gevenstellen antwoorden op detesleutelvragen Het moet natuurlijk geen stand-upen genereren weer nieuwe vragen. De comedy worden,ismaar een een grapje laatste episode meestal feestemoet af en toe zekerleerlingen kunnen. Ikaanprolijk moment, waarin beer ook elk nieuw lesondertonendaarom dat de uitdaging tot een goed werp eengebracht. ludieke manier in te leieinde op werd den, en aan te sluiten bij de leefwereld van leerlingen. Zo hebben ze soms Voorde welke leerdoelen kan je het amper dat ze aan het leren zijn, conceptdoor gebruiken? en dan is biedt mijn missie al half geslaagd. Storyline oneindig veel mogelijkAfwisseling is ookje heden, waardoor erg het belangrijk, voor zowat en al je daar werk ik aangeleerdoelen kunt door telkens na nu te bruiken. Of het denken werkom taal,welke wiskunde vorm me het best of geschiedenis kan om gaat:helpen alles kan mijn in eenlesdoelstelstoryline

Jan

lingen te realiseren. bijvoorgeïntegreerd worden.Dat Hetkan is behapbaar beeld door een levensecht te een en makkelijk in taak te plannen binnen maken: bijschoolcontext. een sollicitatiegesprek ben klassieke Als leerkracht ik even meneerontwerp Zurings,zo maar een kan je jeniet verhalend uitdapersoneelsdirecteur, metals eenjeandere gend of zo veilig maken zelf wil. naam en eendat andere houdingvan tegenWe noemen het principe ‘the over mijn leerlingen, of er beter: mijn je teachers’ rope’. Je kan bovendien sollicitanten. eigen ding mee doen, en je persoonNederlands is verhaal ook het leggen. ideale vak om lijkheid in het In het de klasmuren eens ‘open te breken’ basisonderwijs en het secundair be- en een leuk vakoverschrijdend projectvan op roepsonderwijs geeft deze manier te zetten. Zo heb ikwerken een leuk project vakoverschrijdend ontzettend met de leerkrachten humane wetenveel voldoening. In andere vormen schappen. Vooronderwijs mijn vak vraagt lezen de van secundair het leerlingen een boek waarin moord meer organisatie, maar het een is ook daar wordt gepleegd.om In een de lessen gedragszeker mogelijk context aan te wetenschappen ze een psychobieden waarmeestellen je enkele weken aan logisch op vanmet de dader (en die de slag profiel gaat, samen je leerlingen. taak telt danisweer mee alsmeteen schrijf-een en Die vrijheid echter ook literatuurtaak voormogen Nederlands), in valkuil: storylines nooit teen ingede lessen cultuurwetenschappen leren wikkeld zijn of te lang duren, anders ze hoe assisenzaak in elkaar zit. gaat deeen kracht ervan verloren. Daarna spelentijd zeloopt het proces van de Over hoeveel zo’n verhalend moord waarbij alle rollen verdeeld ontwerpna, gemiddeld? worden over alle leerlingen. is fanHet is erg belangrijk dat hetHet verhaal tastisch om en te zien hoe gemotiveerd niet te lang te ingewikkeld wordt. de leerlingen daarbij Natuurlijk Gemiddeld omvat eenzijn. storyline hoeft het zo’n niet altijd zo vijf spectaculair ongeveer vier tot episodes. te zijn: groepswerk, werkenkan opje pcongeof Afhankelijk van de leeftijd tablet, oftweetal zelfs een les doceren kan veer een weken (bij kleuters) zeker wel eens. tot eenook maand (in het secundair) met een storyline aan de slag. De laatste Welke concrete wilisjeook graag met episode van het lestip verhaal echt je collega’s een ‘happy delen? end’, die qua invulling kan Twee concrete tips eigenlijk. Tenprevariëren van een feestje tot een eerste: Probeer sentatiedurf voorexperimenteren! de ouders. Na die laatste dingen ookalles en zeker op het gebied episodeuit, wordt van het verhalend van werkvormen. En daaraan gekopontwerp het best opgeborgen, zodat je peld: mislukken Vergeef jezelf de magie van hetmag. verhaal niet kapotals een uitgeprobeerde methode of maakt. werkvorm mislukt, maar probeer wel uit je welke foutenleeftijd te leren. Voor is het verhalend ontwerp vooral bedoeld? Op verhalen staat uiteraard geen leeftijd. Praktisch wordt het concept heel vaak voor het basisonderwijs

Arnoud

Bert 28-29


Aan de slag

Flippen DIE

Over de auteur

LEERKRACHTEN NU HELEMAAL DOOR? Arnoud Kuijpers (zie pagina 26-27) werd dit jaar verkozen tot de beste leraar Nederlands van het jaar. Wat Arnoud zo goed maakt, is dat hij erin geslaagd is om op een erg slimme manier zijn lessen te flippen. Maar wat is dat nu eigenlijk precies, die flipped classroom? Carl Boel Flipping the classroom of the flipped classroom is een didactiek waarbij de traditionele lessituatie op haar kop wordt gezet, vandaar het woord flipping. Traditioneel gezien staat de leerkracht vooraan in de klas en brengt hij de leerstof over naar de leerlingen. Nadat de leerstof is gegeven, maken de leerlingen oefeningen, al dan niet als huiswerk. Een klassikale aanpak dus: elke leerling krijgt de leerstof op hetzelfde tempo en op dezelfde manier voorgeschoteld. De leerlingen maken dezelfde oefeningen. Flipping the classroom staat een andere aanpak voor: de leerkracht biedt de leerstof aan in de vorm van een filmpje of presentatie en geeft dat aan de leerlingen mee als huiswerk. De leerlingen bekijken dus zelfstandig de leerstof. Nadien komen de leerlingen terug naar

de klas en maken ze oefeningen. Twee belangrijke verschillen: de leerlingen kunnen de leerstof meerdere keren en op hun eigen tempo bekijken, en in de klas is er meer tijd voor individuele begeleiding en differentiatie. We gaan even door op de voordelen van deze vernieuwde aanpak. Door je lessen te flippen, breng je meer afwisseling in je lessen. Leerlingen vinden het doorgaans een verfrissende aanpak, die stimulerend werkt. Heel wat tools en apps waarmee je je lessen kan flippen, hebben bovendien een spelelement ingebouwd, wat een extra boost aan je lessen geeft. Een tweede voordeel is dat je als leerkracht meer rekening houdt met de verschillende leerstijlen en leerniveaus van leerlingen. Sommige leerlingen hebben moeite om de leerstof te verwerken in een drukke klas en zijn er meer bij gebaat als ze thuis de theorie rustig kunnen bekijken. Door de les online te delen, kunnen leerlingen de les ook meerdere keren bekijken, iets wat in een klassikale lessituatie moeilijker is. Ten derde heb je als leerkracht meer tijd in de klas. Dat creĂŤert ruimte voor meer oefenmomenten voor de leerlingen, en tegelijkertijd zijn er meer kansen om te differentiĂŤren. Leerlingen die meer nood hebben aan individuele begeleiding zullen hier makkelijker de kans toe krijgen. Tot slot blijkt uit Amerikaans onderzoek dat leerlingen erg positief staan tegen-

CARL BOEL is leerkracht Nederlands-Engels in 5, 6 en 7 TSO en BSO, assistent aan de vakgroep Onderwijskunde UGent, nascholer en auteur van schoolboeken. Meer informatie is terug te vinden op www.carlboel.be.

over flipped learning, en tot een hogere leerkwaliteit leidt. De grote zwakte van flipped learning is echter dat het best wel veel voorbereiding en creativiteit vraagt om goeie presentaties en filmpjes te maken en voldoende gedifferentieerde en activerende oefeningen en werkvormen te verzinnen. Tegelijkertijd mag je als leerkracht ook niet overdrijven: het kan niet de bedoeling zijn om elke les te gaan flippen. Je verliest dan al snel het vernieuwende effect, en bovendien voelt niet elke leerling zich even goed thuis in dat individuele werk. Hoe ga je nu als leerkracht te werk? Een eerste stap is om de lesinhoud beschikbaar te maken voor de leerlingen. Vooraleer je zelf aan de slag gaat, zoek je het best eens op het internet of er al een filmpje over je lesonderwerp bestaat. Bekijk voor het vak Nederlands zeker eens het YouTubekanaal van Arnoud Kuijpers en de videosite 1001docenten.nl. Voor andere vakken is de Khanacademy een ware must. Wil je zelf je presentatie maken, dan kan je dat met een eenvoudige PowerPoint- of Prezi-presentatie, die je deelt met je leerlingen. Wie nog wat verder wil gaan, kan aan zijn of haar presentatie een gesproken tekst koppelen. Zo geef je als leerkracht als het ware toch je les, maar dan in een opname. Camtasia


Aan de slag

heeft daarvoor een add-in ontwikkeld voor PowerPoint. Een andere mogelijkheid is om zelf een video te maken. Maak bijvoorbeeld een PowerPointpresentatie, en speel die af terwijl je je scherm opneemt en je tekst inspreekt. Gratis software hiervoor vind je bij Screenr, Screencast-o- matic en Jing. Wil je meer mogelijkheden, dan ben je bij Camtasia of Screenflow aan het juiste adres. Handige apps voor je tablet zijn Knowmia Teach, Educreations, VideoScribe Anywhere en Explain Everything. Een speciale app die best wel wat extra aandacht verdient, is Blendspace. Die app maakt het mogelijk om je les samen te stellen met materiaal uit verschillende bronnen, en de app vormt die ‘presentatie’ zelf om tot een filmpje. De leerlingen kunnen het filmpje dan thuis bekijken én vragen stellen bij bepaalde onderdelen waar ze meer uitleg over wensen. Zo kan de leerkracht de volgende les gericht aan de slag met die vragen, een enorme tijds- en leerwinst dus.

Nadat je je leerstof hebt aangebracht, is het uiteraard de bedoeling om in de les op een creatieve manier aan de slag te gaan. Maar hoe weet je nu of de leerlingen de leerstof effectief hebben bekeken? Dat kan met een aantal ‘student response system’-apps. Die apps bieden de leerkracht aan de hand van een quiz een mooi overzicht van de kennis van de leerlingen. De bekendste zijn Socrative, Nearpod, Kahoot, Plickers, FlipQuiz en eduCanon. Op basis van de resultaten kan je verder differentiëren: wie goed scoort, kan zelfstandig moeilijkere oefeningen maken of aan een ander project werken. Die leerlingen kennen de leerstof, dus waarom hen nog lastigvallen met wat ze al kunnen? De groep die matig scoort, kan extra oefeningen krijgen, om de leerstof toch nog eens extra in te oefenen. Wie slecht scoort, krijgt van de leerkracht de theorie nog eens uitgelegd. De leerlingen kunnen gemakkelijk vragen stellen aangezien het hier

toch om een klein groepje gaat. De leerkracht kan zo als het ware bijna één-op-één lesgeven. Flipping the classroom biedt dus heel wat mogelijkheden en voordelen, maar het komt erop aan om goed na te denken voor welke les deze manier van werken nuttig kan zijn, en vooral om de vrijgekomen tijd zinvol in te vullen. Dat hier extra werk bij komt kijken, mag duidelijk zijn, maar de grotere motivatie en het hogere leerrendement zijn een dankbare beloning.

MEER LEZEN? Kijk zeker eens op flippedinstitute.org.

30-31


Buiten de lijntjes

WERKEN AAN LEES- EN SPREEKVAARDIGHEID:

Alledaagse mysteries HOE SMS’T EEN CHINEES? Aan het begin van 2013 kreeg ik van m’n kinderen het boekje Hoe sms’t een Chinees? cadeau, waarin tal van “mysteries” worden behandeld: waarom is de hemel blauw? Hoe overleef je een vallende lift? Waarom zijn er vrouwelijke en mannelijke woorden? De honderd vragen uit het boek – een selectie uit de mysteries die de Nederlandse ochtendkrant Nrc.next behandelt in haar rubriek Next question – vormden al snel voer voor discussie in het gezin. We lazen stukken uit het boek, controleerden antwoorden op de tablet en bedachten argumenten. Een ideale activiteit voor de les Nederlands, zo realiseerde ik me toen. Meteen bestelde ik op internet de twee andere boekjes uit de Alledaagse mysteries-reeks, en ging ik aan de slag.

LESVERLOOP Wat ik in deze bijdrage schets, heb ik tijdens de schooljaren 2013-2014 en 2014-2015 uitgeprobeerd in de laatste jaren van de richtingen Elektrische Installatietechnieken en Industriële ICT-technieken, twee TSO-richtingen met twee uur Nederlands per week. In een eerste les toon ik de boekjes, en lees ik een aantal vragen voor uit de inhoudsopgave. Op het leerplatform van de school staat een selectie van 70 alledaagse mysteries. De leerlingen kunnen grasduinen in de mysteries (of ze al echt lezen), en moeten uiteindelijk drie mysteries kiezen waarmee ze aan de slag willen. Mijn ervaring leert dat leerlingen op dit moment al erg gemotiveerd aan het werk gaan, en dat ze veel meer lezen dan enkel die drie verplichte mysteries. Daarna overlopen we samen de keuzes, en de leerlingen worden individueel of per twee “eigenaar” van een mysterie

dat ze verder zullen bestuderen. Daarmee gaan ze aan de slag, voor een opdracht die ongeveer drie weken duurt. Voor die opdracht moeten de leerlingen de informatie uit de teksten vergelijken met wat ze in andere bronnen vinden, en verslag uitbrengen in een filmpje dat ze op de klasblog plaatsen. De volledige opdrachtfiche is op de pagina hiernaast terug te vinden.

Peter Van Damme

Over de auteur PETER VAN DAMME is vakbegeleider Nederlands, leerkracht Nederlands aan het VTI in Lokeren en praktijklector Nederlands in de SLO talen aan de KU Leuven.

Ongeveer twee weken later bespreken we tijdens de les de vorderingen, en staan we klassikaal stil bij de evaluatiecriteria. Voerden de leerlingen de opdracht correct uit? Zijn de filmpjes voldoende duidelijk? Is hun uitleg ook goed te begrijpen wanneer je de teksten niet hebt gelezen? Hanteren ze een correct en gepast taalgebruik? De leerlingen krijgen daarbij de kans om te verwoorden wat zij correct taalgebruik vinden, en denken na over de kenmerken van een boeiende uiteenzetting. Op die manier bepalen ze zelf mee het niveau van het uiteindelijke product, en leggen ze zelf de lat hoger. In een afsluitende les vertellen de leerlingen aan elkaar hoe ze de opdracht aangepakt hebben. Ter voorbereiding bekijken ze individueel de filmpjes van hun klasgenoten, en geven ze feedback op elkaars werkstukken. Spontaan bleek er via Facebook al veel overleg te zijn geweest over de opdracht en de mysteries, wat de motivatie van de leerlingen nog eens onderstreept. De leerlingen krijgen schriftelijke


Buiten de lijntjes

Opdrachtfiche voor de leerlingen Je hebt een mysterie gekozen waarmee je verder aan de slag gaat. Volg daarbij het onderstaande stappenplan. 1. Lees de tekst nog enkele keren aandachtig. Begrijp je de vraag en het antwoord? Maak eventueel een (visueel) schema van wat je gelezen hebt. 2. Zoek bewijzen (internet) die het antwoord bevestigen. Klopt het antwoord? Komen de bewijzen die je vond van een betrouwbare bron? (De leerlingen kregen eerder al les over omgaan met bronnen.) 3. Verzamel het bewijs van je zoektocht in een document. ICT-opdracht. Maak een filmpje, een videocast, een screencast,… tegen (datum) van minimaal 60 en maximaal 120 seconden. 4. Je brengt verslag uit van je zoektocht. Je mag jezelf filmen voor het bord terwijl je uitleg geeft, je mag je stem ‘filmen’ terwijl de kijker enkel tekst/afbeeldingen/… ziet, je mag een app (bijv. Explain everything) gebruiken,… Je bent volledig vrij in hoe je het medium wil gebruiken. Inhoudelijk moeten de volgende punten zeker aan bod komen: 5. Stel de vraag voor die jij behandeld hebt. 6. Geef het antwoord weer in je eigen woorden. Maak het boeiend voor de kijker/luisteraar! 7. Vertel hoe en waar je het antwoord hebt gecheckt. Was het antwoord in het boekje correct? Wat voegen andere bronnen aan het antwoord toe? Spreken de bronnen het antwoord tegen? Wat is jouw conclusie? 8. Geef enkele bedenkingen bij het boekje (positieve en/of negatieve). 9. Bedenk zelf nog een goede vraag die je in de toekomst graag beantwoord zou zien.

32-33


Buiten de lijntjes WERKEN AAN LEES- EN SPREEKVAARDIGHEID:

Alledaagse mysteries

individuele feedback van de leerkracht, maar we bekijken en bespreken ook samen in de les een aantal filmpjes. De leerlingen krijgen daarbij de kans om te vertellen wat ze zelf van de opdracht vonden, wat ze geleerd hebben, wat ze goed doen en wat ze in de toekomst beter willen doen.

WERKEN AAN DOELSTELLINGEN EN EINDTERMEN De eindtermen voor lezen vermelden dat leerlingen informatieve teksten voor een onbekend publiek op een beoordelend niveau moeten kunnen lezen. Het beoordelend niveau is het hoogste verwerkingsniveau. In de ‘uitgangspunten’ bij de eindtermen Nederlands lezen we daarover: “Dit niveau impliceert steeds het inbrengen van een tweede ‘perspectief’: je confronteert aangeboden informatie met een andere bron die hetzelfde onderwerp behandelt of met de eigen voorkennis die je rond het onderwerp al had opgedaan (…).” In deze opdracht komt dat tweede perspectief heel duidelijk aan bod: de leerlingen moeten het gekregen tekstmateriaal immers vergelijken met een selectie aan (online) bronnen.

De manier van werken in deze lessenreeks biedt de leerkracht de kans om het werk van de leerlingen doorzichtig, breed en met aandacht voor peerfeedback te evalueren. Omdat de leerlingen hun filmpjes ook echt publiceren, besteden ze meer aandacht aan taalzorg en register. Vaak maken leerlingen teksten enkel voor de leerkracht (en eventueel hun klasgenoten), maar in deze lessenreeks publiceren ze echt iets, voor een reëel en onbekend publiek. Dat bleek een positief effect te hebben op de kwaliteit van het werk, en ik durf leerkrachten dan ook aan te raden om meer op zoek te gaan naar dat authentieke publiek.

AFRONDEND

Met het filmpje dat de leerlingen maken over hun zoektocht, leren ze een bondige en gestructureerde synthese te maken van de geraadpleegde teksten; op dat moment werken ze op het structurerende niveau. Alle leerlingen gaven aan dat ze voorafgaand aan die mondelinge synthese werkten met een of ander schriftelijk schema, waarin ze noteerden wat hun leeswerk opleverde. Het medium dat voor het eindproduct wordt gebruikt, verplicht hen om de kern uit de bronnen op een bondige manier weer te geven.

In deze lessenreeks laat ik de leerlingen oefenen met de vaardigheden en de kennis die ze in vorige schooljaren verworven hebben. De werkwijze van de leerlingen en het resultaat van de opdracht laten duidelijk zien welke kwaliteiten een leerling bezit. Hopelijk heb ik iedereen dan ook kunnen overtuigen van alle voordelen van de lessenreeks. Ik heb echter ook gemerkt dat het peerevaluatieluik momenteel nog onvoldoende was uitgewerkt: hoewel de mondelinge bespreking in de klas (onder begeleiding van de leerkracht) erg zinvol was, bleken de schriftelijke commentaren op de blog dikwijls oppervlakkig en slecht geformuleerd. De meeste posts zijn dan ook verwijderd of raakten niet gepubliceerd. Ik gaf eerder al aan dat het publiceren voor een echt publiek een erg positief effect had op het niveau van de filmpjes, maar nu ben ik nog op zoek naar een betere werkwijze. Misschien hebben de leerlingen nood aan een kader – bijvoorbeeld de evaluatiecriteria – waarbinnen ze de commentaren kunnen schrijven? Dat heb ik nu echter bewust niet gedaan, omdat ik het medium zo authentiek mogelijk wou houden.

Bovendien zorgt deze manier van werken ervoor dat de lestijd efficiënter wordt gebruikt, en dat er meer oefentijd ontstaat. De leerlingen gaven immers aan dat ze verschillende versies van de filmpjes maakten, en zo dus veel meer tijd investeerden in de opdracht dan bij een traditionele spreekoefening. Omdat de leerlingen bovendien thuis ook al een aantal filmpjes hadden bekeken, was de tijdswinst dubbel: de leerlingen trokken zelf meer oefentijd uit (thuis), en het was ook niet nodig om in de les alle filmpjes te bekijken. In de les was er daardoor tijd om enkele filmpjes grondiger te bespreken.

De nadelen wegen echter allerminst op tegen de voordelen: het was een plezier om aan de slag te gaan met boeiende teksten die vragen oproepen en de leerlingen een uitdagende opdracht te geven. Zin om het zelf ook eens uit te proberen? Op de website van FONS vind je nog een aantal andere titels van populairwetenschappelijke boeken. De teksten variëren van vrij eenvoudig tot behoorlijk uitdagend, en op die manier kan de opdracht in alle onderwijsvormen en in alle graden van het secundair onderwijs worden ingezet. Alle ervaringen, tips en suggesties zijn alvast welkom!


Buiten de lijntjes

Nog meer voordelen Peter Van Damme ondervond in deze lessenreeks dat de leerlingen extra gemotiveerd waren, en dat ze beter met elkaar communiceerden. Bovendien sluit de lessenreeks ook aan bij hedendaags, 21ste-eeuwse leesonderwijs. Wil je daar meer over weten? Meer tekst en uitleg op onze website: www.tijdschriftfons.be.

Filmpjes bekijken Wie eens een aantal filmpjes van Peters leerlingen wil bekijken, kan terecht op de volgende twee klasblogs: https://petervandamme2608.wordpress.com en http://petervandamme.blogspot.be. Veel kijkplezier!

Zelf aan de slag In dit stuk ging Peter aan de slag met teksten uit het boekje Hoe sms’t een Chinees?, maar er zijn nog heel wat andere populairwetenschappelijke boeken die zich perfect lenen tot dit soort opdrachten. Op die manier kun je als leerkracht ook differentiëren: welk boek en welke teksten je kiest, heeft een invloed op de moeilijkheidsgraad van de opdracht. Enkele leestips voor wie graag aan de slag wil: • Daniel Kahneman, Ons feilbare denken • Dick Swaab, Wij zijn ons brein • Christopher Chabris en Daniel Simons, De onzichtbare gorilla • Ionica Smeets en Bas Haring, Vallende kwartjes • Ionica Smeets, Ik was altijd heel slecht in wiskunde • Bas Haring, Voor een echt succesvol leven • Metaforum, Hoe word ik Einstein of Da Vinci? Een inleiding tot wetenschappen vandaag voor de homo universalis van morgen • Ben Goldacre, Wetenschap of kwakzalverij • Katinka Matson, Simpele feiten • …

34-35


Uitgediept

De kunst VAN HET DELEN Kijk eens even rond in de leraarskamer voor je dit artikel leest. De meeste collega’s in je buurt zijn ongetwijfeld Over de auteur sociaal, meevoelend en maatschappelijk geëngageerd. We gaan als leerkracht dag na dag de dialoog aan met TAMARA STOJAKOVIC onze leerlingen, maar paradoxaal genoeg oefenen we is leerkracht Nederlands en Engels toch ook een eenzaam beroep uit: de deuren van de klas in het Atheneum MXM in Merksem. blijven in de meeste scholen dicht, en zelfs wanneer je KAREN VAN deel uitmaakt van een goed draaiende vakwerkgroep zit DE CRUYS is leerkracht Nederlands en je ‘s avonds vermoedelijk alleen aan je computer lessen Engels in het Groenendaalcollege te Merksem. voor te bereiden, stapels verbeterwerk te doorploegen of administratief werk te verrichten. Om ideeën op te doen kunnen we als leerkracht enkele dagen per schooljaar een bijscholing volgen. Ook die ontmoetingen zijn grotendeels lokaal verankerd (binnen de school, de scholengemeenschap of het onderwijsnet), waardoor we vaak opnieuw dezelfde vertrouwde gezichten ontmoeten. Tamara Stojakovic en Karen Van de Cruys

De opkomst van sociale media heeft de manier waarop leerkrachten kunnen samenwerken en leren echter radicaal veranderd. De technologie heeft ervoor gezorgd dat leerkrachten snel en gericht onderling informatie en kennis kunnen delen. Leerkrachten worden lid van groepen op Facebook, ze verenigen zich in netwerken op Twitter, ze creëren gedeelde pinboards op Pinterest. Allemaal voorbeelden van leerkrachten die online een ‘network of practice’ vormen: ze slopen zo geruisloos klasen schoolmuren, werken - soms zonder het zelf te beseffen - netoverschrijdend samen en wisselen zelfs over landsgrenzen heen ideeën uit. Dat is ruw geschetst de tijdsgeest waarin we besloten om een samen-

werkingsplatform voor leerkrachten Nederlands en Engels op te richten. We waren op zoek naar een platform waarop we even flexibel ideeën konden uitwisselen als op Facebook, en waarop we tegelijkertijd overzichtelijk lesmateriaal konden delen dat we dan eventueel samen verder konden uitwerken. In Nederland hadden enkele leerkrachten Nederlands zich ondertussen verenigd rond een cloudopslag voor het vak Nederlands, waarin ze allerlei lesideeën verzamelden. Op basis van de vooropgestelde doelen en noden, kozen we uiteindelijk voor Trello, een gratis online tool voor projectbeheer. Het succes van de Trello voor de vakken Nederlands en Engels oversteeg meteen alle verwachtingen. Slechts

enkele uren na de opstart hadden vele tientallen leerkrachten zich al aangemeld. Bovendien rees al snel de vraag om ook voor andere vakken een platform op te richten. Ondertussen hebben collega’s uit alle hoeken van het land hun weg naar Trello gevonden. Om alles in goede banen te kunnen leiden, verlopen de inschrijvingen op Trello momenteel via een aanmeldingsformulier. Intussen blijven de nieuwe aanmeldingen en bijdragen binnenstromen. Trello is slechts het middel, het is de technologie die ons als leerkracht in staat stelt om te delen en samen te werken. Binnen Trello hanteren we een vlakke structuur zonder veel hiërarchie, waarbij de leden zelf verant-


Uitgediept “DOOR SAMEN TE

WERKEN KRIJGEN WE OOK INZICHT IN DE MATERIALEN EN WERKVORMEN DIE ELDERS GEBRUIKT WORDEN.

Ook ideeën opdoen en materiaal delen? woordelijk zijn voor de inhoud die zij plaatsen. Wat echter opvalt in de vele reacties die we de voorbije maanden ontvingen, is dat vele leerkrachten onzeker zijn over hun eigen werk. Ze delen niet, omdat ze hun eigen materialen niet durven te delen. Met ons initiatief willen we echter aantonen dat deze angst volstrekt ongegrond is: we staan allemaal onder een grote tijdsdruk en moeten dezelfde eindtermen behalen. We hebben allemaal hetzelfde doel. Door samen te werken kunnen we niet alleen onze werk- en planlast verlagen, maar krijgen we ook inzicht in de materialen en werkvormen die elders gebruikt worden. Op die manier wordt Trello niet alleen een bron van inspiratie en creativiteit, maar ook van zelfreflectie.

Het initiatief is nog geen half jaar oud, en het is dus wat vroeg om naar resultaten te kijken. Het is in ieder geval duidelijk dat het samenwerkingsplatform tegemoetkomt aan een grote vraag vanuit de basis om kennis, ervaringen en materialen te delen, los van de bestaande lesmethodes en bijscholingsinitiatieven, los van enige formeel bestaande structuren. Het zou interessant zijn om inzicht te krijgen in de beweegredenen van de actieve leden. We vinden het belangrijk om een vinger aan de pols te houden wat betreft de kwaliteit van de gedeelde content en de manier waarop de gedeelde kennis gebruikt en toegepast wordt. Dat lijken ons dan ook interessante pistes voor praktijkonderzoek.

Wie zich ook graag aanmeldt voor de Trello Nederlands (en/ of Engels), kan dit via volgend aanmeldingsformulier: http:// goo.gl/forms/aPh1mRJ94n Daarnaast zijn er ook tal van interessante Facebookgroepen: Lesideeën secundair onderwijs https://www.facebook.com/ groups/lesidee.secundair/ Leraar Nederlands (een Nederlandse groep, met een uitgebreide Google Drivemap met lesmateriaal) https://www.facebook.com/ groups/leraarnederlands/ Taalleerkrachten – inspiratie en informatie https://www.facebook.com/ groups/taalleerkrachten/

36-37


In gesprek

DE TAALBADKOFFER:

taalstimulerende spelletjes VOOR ANDERSTALIGE KINDERENps Ambitieus, zo kunnen we de bachelorproef van vier studenten van de katholieke lerarenopleiding VIVES campus Tielt wel noemen. Justien Catteeuw, Eveline Maes, Deborah Pinsard en Margo Vansteenkiste gingen aan de slag met het M-decreet, en ontwikkelden een “taalbadkoffer� voor anderstalige kinderen in de derde kleuterklas. Ook Nederlandstalige kleuters bleken er echter plezier aan te beleven. We gingen met de vier studenten in gesprek.

Over de auteur MATTHIAS LEFEBVRE is als docent Nederlands en onderzoeker verbonden aan de lerarenopleiding van de katholieke hogeschool VIVES, campus Tielt.

Matthias Lefebvre Waarom hebben jullie het M-decreet gekozen als thema voor jullie bachelorproef? We hebben in november 2014 een Intensive Studie Program (ISP) bijgewoond in Portugal, onder de naam GoPrince (Developing Good Practices: Inclusive Education in Early Childhood). Dat project bekijkt hoe er in verschillende landen aan inclusie wordt gewerkt in het onderwijs voor jonge kinderen. Tijdens dat ISP maakten we kennis met verschillende methodieken uit de deelnemende landen. We werden gebeten door de thematiek, en daarom wilden we er ons verder in verdiepen. Momenteel is het M-decreet een hot topic in ons onderwijs: scholen moeten zich nu voorbereiden op een erg diverse groep leerlingen, en deze bachelor-

proef bood ons de kans om scholen daarin bij te staan. De zorgvraag van onze stageschool kwam echter vanuit een andere hoek: op welke manier kunnen we de overgang van anderstalige nieuwkomers uit de derde kleuterklas naar het eerste leerjaar versoepelen? De stijgende populatie van anderstalige leerlingen in het onderwijs is een onderwerp waar veel scholen nog steeds mee worstelen. Wij besloten dan ook om die zorgvraag aan te pakken. Welke problemen hadden anderstalige nieuwkomers dan precies in jullie stageschool? In de derde kleuterklas worden CITO-toetsen afgenomen, waarmee je de vorderingen op het gebied van de taalontwikkeling van kleuters kan volgen. Je krijgt een beeld van de


In gesprek

We willen laten zien hoe elke leerkracht binnen zijn eigen stijl ‘redelijke aanpassingen’ kan doen, waar alle kinderen baat bij hebben. Heel concreet bevat de koffer allerlei taalspelletjes, zowel voor de derde kleuterklas als voor het eerste leerjaar. Die spelletjes kunnen ingezet worden tijdens hoekenwerk, bij klasoverschrijdende activiteiten of als zorginstrument. Op die manier kan de school de overgang van derde kleuterklas naar eerste leerjaar vergemakkelijken.

vaardigheid en ontwikkeling van de individuele kinderen, maar ook van de klas en zelfs de school als geheel. Uit de resultaten van de CITO-toets in onze stageklas bleek dat de anderstalige kinderen vooral met instructietaal moeite ondervonden. Ook bij de anderstalige kinderen uit het eerste leerjaar stelden we vast dat ze moeite hadden met instructietaal in werkboeken, bijvoorbeeld rekentaal. De kinderen voelden zich doorgaans goed in de klas, maar door hun taalachterstand konden ze niet optimaal functioneren in de klasgroep. Het ontbrak hen vaak aan het vertrouwen en de durf om te praten. Zo deden de anderstalige kleuters niet echt mee met activiteiten zoals liedjes en versjes toen wij er op bezoek waren. Na een gesprek met de zorgleerkracht bleek dat de kinderen verbaal veel actiever worden wanneer ze met spelvormen en concreet materiaal gestimuleerd worden. Daarom hebben wij besloten om een taalbadkoffer te ontwikkelen.

De taalbadkoffer vertrekt vanuit een prentenboek. Is dat een bewuste keuze? Na een brainstorm hebben we beslist om een eigen geïllustreerd prentenboek als basis te nemen voor de verschillende taalactiviteiten. De hoofdfiguur in het verhaal is Caspo, een jongen met donkere huidskleur die in verschillende landen allerlei avonturen beleeft. Op die manier konden we

kiezen voor thema’s die wij belangrijk vonden. In ons verhaal komen verschillende thema’s aan bod: dierenland, hongerland, verkleedland, sportland en monsterland. Zo focussen we op basiswoorden die anderstalige nieuwkomers onder de knie moeten hebben om goed te functioneren in de klas. Bij alle activiteiten is Caspo de pop een vertrouwensfiguur voor de kinderen. We hebben ons prentenboek ook laten vertalen in het Arabisch, omdat dat de moedertaal was van de kinderen uit onze stageklas. Wat zit er allemaal in de taalbadkoffer? Per land zitten er verschillende taalspelletjes in met het bijhorende spelmateriaal. Daarnaast vind je er ook nog de prentenboeken, Caspo de pop, een dobbelsteen met de landen voor de taalspelletjes, de eerste woordenboekjes per land, woordkaarten per land, een handleiding per spel, correc-

Voor wie is die taalbadkoffer precies bedoeld? Onze bedoeling is om de leerkrachten met de koffer een startpunt te bieden.

38-39


In gesprek DE TAALBADKOFFER:

taalstimulerende spelletjes VOOR ANDERSTALIGE KINDERENps Hebben de kinderen vooruitgang geboekt tijdens jullie stageweek? De kinderen reageerden in elk geval erg enthousiast op de taalbadkoffer, en niet alleen de kinderen die ondersteuningsbehoeften hadden. Dankzij de koffer konden we ook alle kinderen bij onze activiteiten betrekken. We merkten dat kinderen die wat geslotener waren, vlugger iets durfden mee te delen en dat ze geen angst meer hadden om te spreken. Hoe blikken jullie terug op deze bachelorproef? We hopen dat anderstalige kinderen op deze manier spelenderwijs gestimuleerd zullen worden om de taal te leren, en zo dezelfde kansen zullen krijgen als de andere kinderen. tiefiches, spelfiches voor de leerkrachten, stokpoppen, een zelfgemaakt lied en een voelboek. We hebben in samenwerking met het bedrijf TM Digital Entertainment ook een computerspel gemaakt, dat op smartphone of tablet gespeeld kan worden. In dat spel kunnen kinderen een bepaald land kiezen en vervolgens alle personages en voorwerpen van dat land ontdekken. Als je het spel speelt, hoor je telkens een woord en dan moet je de overeenkomstige figuur aanklikken. Wat vinden jullie zelf de meest geslaagde taalactiviteit? Eén van de toppers is het grote monsterspel. Het spel bevat instructies die de kinderen moeten uitvoeren. Soms wordt de ruimtelijke oriëntatie van de kinderen op de proef gesteld, bijvoorbeeld wanneer ze moeten benoemen wat ze precies doen: “Ik zet het groene monster voor het gras.” Bij de actieve instructiekaarten moeten de kinderen de instructies begrijpen aan de hand van pictogrammen: “Loop een rondje rond de tafel, klap drie keer, doe een dansje”.

40-41

Ook het raadspel “Aah, een dier in mijn haar” kreeg veel bijval. De kinderen krijgen een prent van een dier op hun hoofd gezet. Ze worden uitgedaagd om vragen te stellen zodat ze raden welk dier er in hun haar zit. De drempel om te durven spreken wordt zo overwonnen, en ze leren ook gericht vragen te stellen.

Het boek ‘Caspo gaat op avontuur’ is geschreven door Justien Catteeuw, Eveline Maes, Deborah Pinsard en Margo Vansteenkiste. De prenten zijn geïllustreerd door Margo Vansteenkiste. Het boek is verkrijgbaar via print-ondemand. Bij interesse kun je contact opnemen met margovansteenkiste@ hotmail.com.


In gesprek

Reactie van de bachelorproefpromotor

Reactie van de zorgcoördinator

Nathalie Colle

Heidi Geldhof

Ik blik zeer tevreden terug op deze bachelorproef. Mijn taak bestond er vooral in de studenten te begeleiden bij de theorie over het M-decreet. Ze hebben enorm veel zin voor initiatief getoond. Soms waren ze zelfs iets té enthousiast; de studenten hadden heel veel ideeën om in de praktijk uit te werken, maar het gevaar loerde soms om de hoek dat ze de onderzoeksvraag uit het oog zouden verliezen. Dan was ik er om hen bij te sturen. Het resultaat mag er absoluut zijn: de koffer is bruikbaar in de praktijk en het zelfontworpen prentenboek is prachtig. Het engagement van de studenten werkte bijzonder aanstekelijk.

Het verhaal is een leuke basis en spreekt de jonge kinderen aan. De figuurtjes die erin meespelen, zijn multicultureel, mooi getekend en makkelijk te onthouden. Je kunt er één groot thema van maken, maar de indeling in de verschillende landen (kleurenland, monsterland, voedselland,…) leent er zich ook uitstekend toe het verhaal in delen op te splitsen. Zo kun je bijna het schooljaar rond terugkeren op de avonturen van Caspo. De bijhorende materialen zijn heel gevarieerd, en alles is tot in de puntjes uitgewerkt: de koffer zelf, maar ook het vertelboek, de poppen, de gezelschapsspellen en de software. De koffer is ideaal om te gebruiken in hoekenwerk, zowel voor de oudste kleuters als in het eerste leerjaar. Het is wel raadzaam om de verschillende spellen niet allemaal in één keer aan te bieden, want dan kun je wel eens handen te kort komen om te observeren en te begeleiden. De taalzwakkere kinderen worden het best bij taalvaardige kinderen geplaatst, zodat uitgebreide interactie mogelijk wordt. De spellen lokken heel veel taal uit en kinderen breiden spelenderwijs hun woordenschat uit, leren vragen stellen, voeren opdrachten uit. Ook op socio-emotioneel vlak biedt de taalbadkoffer veel kansen.

Reactie van de school

Basisschool De Wingerd Bavikhove We hadden te maken met vier supergemotiveerde studenten die met hart en ziel aan deze opdracht gewerkt hebben. We hadden nooit gedacht dat het tot zoiets groots zou uitgroeien. Hoewel het de bedoeling was om in functie van één anderstalige kleuter en één leerling te werken, kwam het alle kinderen ten goede, vooral kinderen die meestal zwakker presteren. Na evaluaties en tips van de leerkrachten werd het grootste deel van de spelletjes verbeterd en herwerkt. Zowel inhoudelijk als materieel was dat een hele klus! Wij - zowel leerkrachten als kinderen zijn heel dankbaar voor het vele mooie werk dat hier geleverd werd.


Uitgediept

Dialectloket:

TAALVARIATIE OP HET NET ÉN IN DE KLAS

Pauline Van Daele

In Vlaanderen hoor je vandaag allerlei soorten Nederlands: van “echt, authentiek” dialect tot Standaardnederlands, met daartussen verschillende vormen, die vaak in één woord tussentaal worden genoemd. Ook tussen Nederlanders en Vlamingen hoor je duidelijke verschillen, en al helemaal anders klinken onze verre taalgenoten in onder andere Suriname, Aruba en Curaçao. Het Nederlands is rijk aan variatie en dat is, zoals elke vorm van diversiteit, op zich een positief gegeven. Om die taalvariatie in de verf te zetten, ontwikkelden de dialectologen van de Universiteit Gent het Dialectloket. Dialectloket (www.dialectloket.be) is een populariserende website, waarop je alles te weten komt over taalvariatie in het Nederlands, met thema’s dialecten, jongerentaal, nationale variatie, standaardtaal en tussentaal, en het Nederlands in de wereld. De informatieve teksten worden er aangevuld met geluidsfragmenten, video’s en taalkaarten. Op die manier bundelt het nieuwe digitale platform een schat aan informatie voor de lessen Nederlands. Dialectloket is vooral gericht op het secundair en hoger onderwijs. Van leerlingen in het secundair onderwijs wordt verwacht dat ze op het einde van hun schoolcarrière verschillende taalvariëteiten kunnen herkennen en bewust kunnen reflecteren op hun eigen (en andermans) taalgebruik. Voor leerkrachten Nederlands komt het er dan ook op aan de leerlingen vertrouwd te maken met de belangrijkste componenten van variatie in ons taallandschap, en daarbij kan het nieuwe Dialectloket een handige tool zijn. Met een beetje creativiteit kan je met Dialectloket echter ook in het

42-43

Over de auteur

basisonderwijs aan de slag. Het luik Stemmen uit het verleden bijvoorPAULINE beeld, dat ruim 700 VAN DAELE dialectopnames uit de is wetenschappelijk medewerker jaren 60 en 70 omvat bij het Woordenboek van de van over heel VlaandeVlaamse Dialecten (UGent) en ren, vormt een perfect ontwikkelde de website Dialectloket over taalvariatie en dialecuitgangspunt om het tologie. talig bewustzijn van jonge leerlingen te stimuleren, bijvoorbeeld tijdens een themaweek over de grootouders. Spreken zij anders dan jij of je ouders? Kan jij hen goed verstaan? Hoe zou je hun taalgebruik beschrijven? De website is niet alleen een bron van informatie en illustratie, maar bevat daarnaast ook een toegespitst educatief luik. Je kan er terecht voor enkele kant-en-klare lesideeën om het thema taalvariatie op een originele manier in de klas te brengen, inclusief materiaal en eindtermen. In thema’s als ‘tussentaal met reclamespots’, ‘taalvariatie met Twitter’ en ‘Nederlands, wereldtaal’ wordt telkens een lesidee omschreven, met de nodige links naar de bijhorende video’s en het geluidsmateriaal op Dialectloket. Ook wie aan de slag wil gaan met onderzoekscompetenties voor het vak Nederlands, doet er ongetwijfeld inspiratie op. De meeste thema’s lenen zich met wat verdere uitwerking immers perfect tot kleine taalkundige onderzoekjes op maat van laatstejaars.


Uitgediept

Kenmerken van tussentaal: een uitgewerkt lesidee Doelgroep: Hoger secundair onderwijs (tweede en derde graad) Doel: Jongeren hebben waarschijnlijk al gehoord van tussentaal, maar weten ze ook wat tussentaal precies inhoudt? Kunnen ze kenmerken van tussentaal herkennen en die onderscheiden van hun standaardtalige varianten? Een oefening daarop helpt de leerlingen bewuster om te gaan met hun eigen taal, en leert hen reflecteren over (standaard)taalgebruik. Lesverloop: Het basisidee is dat de leerkracht fragmenten laat horen en die laat beoordelen door groepjes leerlingen, die aanduiden welke niet-standaardtalige verschijnselen opvallen. • Plaats de leerlingen in kleine groepjes. Het samenleggen en vergelijken van de individuele resultaten zorgt voor meer dynamiek en betrokkenheid.

• Laat verschillende opnames horen in tussentaal. Voor meer contrast kan je ook één standaardtalig fragment gebruiken. Kies voor korte fragmenten van maximum twee minuten, want het luisteren is best intensief. De fragmenten vind je op Dialectloket (met bijbehorende transcripties), op Youtube of op websites van televisiezenders: denk aan soaps, talkshows, programma’s als Groenland (Bartel van Riet) of Perfect (Karen Damen), enzovoort. • Laat de leerlingen per fragment alles noteren wat volgens hen geen standaardtaal is: woorden, klanken en (zins)constructies. • Laat de leerlingen daarna in groepjes hun resultaten vergelijken en bundelen. • Bespreek de resultaten met de klas: welke kenmerken zijn de leerlingen opgevallen? Wat beschouwen zij als tussentaal, wat kan volgens hen in het Standaard-

nederlands? Welke kenmerken herkennen ze in hun eigen taalgebruik? • Uitbreiding: Je kan elk fragment ook tweemaal laten horen en de resultaten van beide luisterbeurten vergelijken. Zo komen de leerlingen te weten welke kenmerken meteen opvallen en welke minder. Ook door per fragment een tabel te tekenen van alle waargenomen kenmerken en aan te duiden wie wat gehoord heeft, ontdekken de leerlingen welke kenmerken voor een luisteraar het meest opvallen als tussentalig.


Aan de slag

interactie doe-oefening

HOE BEGRIJPEND LEZEN KAN VERBETEREN: EEN VOOR LEERLINGEN EN LERAREN Riet Devos

“De grote uitdaging voor het talenbeleid blijft de te bereiken vooruitgang op het gebied van taalgericht vakonderwijs”, zo staat er te lezen in de Onderwijsspiegel 2015. Intussen kennen we de drie principes van het taalgericht vakonderwijs al, maar voor veel leraren blijven ‘context’, ‘taalsteun’ en ‘interactie’ toch vrij abstracte begrippen. In deze bijdrage gaan we daarom aan de slag met ‘interactie’, aan de hand van een concrete oefening. Volgens Maaike Hajer is interactie “het actief – al pratend en schrijvend, luisterend en lezend, gesticulerend en tekenend – uitwisselen van veronderstellingen, vragen en bevindingen tussen leerlingen onderling, tussen leerlingen en docent en tussen leerlingen en anderen”. Maar in de praktijk zien we dat ‘interactie’ vaak beperkt blijft tot een vraag van de leraar en het antwoord van de leerling. Toch kan het ook anders, zowel binnen taalvakken als zaakvakken. Deze oefening kun je, eventueel met ander tekstmateriaal, gebruiken voor leerlingen, maar ze kan ook helpen om je collega’s ervan te overtuigen dat interactie leerlingen gerichter en beter kan doen lezen.

Lesverloop

- Je vertelt aan de leerlingen (of leraren) dat ze een tekst zullen krijgen met als titel ‘Vuilniszakken’. Je geeft ook aan dat je een illustratie hebt gevonden die volgens jou bij de tekst past. - Je verdeelt de leerlingen in groepjes van vier. - De leerlingen noteren op een blad waarover de tekst volgens hen zal gaan. - Daarna gaan ze over die ‘voorspellingen’ in gesprek. Wat denk jij? Waarom? - Op een blad noteren ze een gemeenschappelijk voorstel. Eventueel kan er ook gewerkt worden met een placemat, in plaats van met blaadjes voor de individuele deelnemers. - Daarna stelt elk groepje het gemeenschappelijke voorstel voor. - Nu krijgt elk groepje de tekst die je hieronder vindt. Opnieuw krijgen de groepsleden de tijd om te spreken over de tekst en hun voorspelling. Stemde de voorspelling overeen met wat in de tekst aan bod kwam? Hoe kwam het dat de deelnemers een andere richting uitgingen?

Voordelen - - - - - -

Over de auteur RIET DEVOS werkt momenteel als pedagogisch begeleider met specifieke opdracht taal en vakbegeleider Nederlands voor Katholiek Onderwijs Vlaanderen. Meer informatie is terug te vinden op www.carlboel.be.

Vuilniszakken Zoals ze daar ‘s morgens op de stoep tegen elkaar aan geleund warmte zoekend in hun plastic jassen staan te wachten, grijs, vormeloos, vol afgedankt leven, tegelijk broos en weerloos. Je zou ze weer naar binnen willen halen, je ouders wachtend op de bus Uit Echo van een echo, Victor Vroomkoning (Manteau: AntwerpenAmsterdam, 1990)

Alle leerlingen zijn betrokken. De leerlingen activeren en delen hun voorkennis. Ze schrijven, spreken, luisteren, lezen. Ze hebben aandacht voor het verband tussen tekst en illustratie. De nieuwsgierigheid wordt geprikkeld. De tekst wordt aandachtiger en gerichter gelezen.


Fons …

AUTEURS

zoekt... SCHOLEN

Zet jouw school extra in op taal? Onderneemt jouw school specifieke acties om de taalvaardigheid en het leesplezier van de leerlingen te verhogen? Contacteer ons dan en wie weet komen we een reportage maken op jouw school!

Heb je lessuggesties die je met andere leraren wil delen? Schrijf je graag een column over je ervaringen met het onderwijs Nederlands? Heb je een idee voor een artikel? Laat het ons dan weten! AUTHENTIEKE UITSPRAKEN VAN LEERLINGEN

Komen je leerlingen soms creatief uit de hoek? Doen ze al eens een talige uitspraak die je doet glimlachen? Stuur ze op naar Fons!

Voor alle vragen, opmerkingen en suggesties kun je contact opnemen met Fons via info@tijdschriftfons.be. Bijdragen voor Fons zijn dan weer welkom via redactie@tijdschriftfons.be.

geeft weg...

THIJS MACKELBERG EN JOKE ZWANCKAERT, RESPECTIEVELIJK TAALCOACH EN LEERKRACHT GODSDIENST AAN HET HTISA IN GENT, MAAKTEN SAMEN MET LEERLINGEN UIT HET 2E LEERJAAR A EN UIT 2 BVL HET BOEK IK BEN HEEL VEEL PEIN. HET BOEK IS EEN BUNDELING VAN PERSOONLIJKE VERHALEN EN EIGEN ILLUSTRATIES VAN DE LEERLINGEN OVER VERDRIET, LIJDEN, PIJN EN DOOD. DE VERHALEN ZIJN KWETSBAAR EN ONTWAPENEND TEGELIJK. FONS MAG 10 EXEMPLAREN (BOEK + BUNDEL MET DIDACTISCH MATERIAAL) WEGGEVEN! INTERESSE? MAIL JE NAAM EN ADRES DOOR NAAR INFO@ TIJDSCHRIFTFONS.BE MET DE VERMELDING ‘WEDSTRIJD FONS’, EN WIE WEET MOGEN WE JOU GELUKKIG MAKEN MET EEN EXEMPLAAR!

44-45


Tussendoortjes

Tussendoortjes In deze rubriek bespreken we verschillende werkvormen die je kunt gebruiken als tussendoortjes in de les Nederlands, maar waarmee je evengoed lesinhouden kunt introduceren of al behandelde leerstof kunt vastzetten. De werkvormen ontlenen we aan het boek Start en stop. 444 tussendoortjes en andere kleine spelletjes van Lore Bouckaert, uitgegeven bij Die Keure. Het boek richt zich in eerste instantie op het basisonderwijs, maar in Fons proberen we ook de vertaalslag te maken naar het secundair onderwijs. We zijn alvast benieuwd naar jullie ervaringen! Lore Bouckaert en Anne-Sophie Ghyselen

Snelschrijven Klemtoon op denkontwikkeling Materiaal potlood en papier, letterkaarten (q, x en y komen niet voor) Verloop

Elke speler krijgt potlood en papier. De spelleider legt de letterkaarten met de letter naar beneden. Op het startsein nemen alle spelers een letterkaart en noteren ze zo veel mogelijk woorden die beginnen met de getrokken letter. Bij een tweede signaal worden de letterkaarten terug gelegd, even door de spelleider door elkaar gehaspeld en start er een tweede ronde. De speler die op het einde van het spel het grootste aantal juiste woorden noteerde, is de winnaar. Het spel kan ook met een klein groepje gespeeld worden.

Ook voor het secundair onderwijs?

Het leuke aan deze werkvorm is dat ze met kleine aanpassingen bij verschillende types doelpubliek ingezet kan worden, en dat je ermee ook aan diverse eindtermen kunt werken. Net als bij het bekende gezelschapsspel Stad, Land, Rivier kun je immers ook woordcategorieën opgeven (“Noteer zo veel mogelijk kledingstukken/voedingswaren/ gerechten/sportdisciplines… met de letter T”) en zo bijdragen tot de woordenschatontwikkeling. Je kunt de

opdracht bovendien extra uitdagend maken door enkel scores toe te kennen aan woorden die niemand anders heeft. Hiervoor deel je de leerlingen het best op in kleinere groepjes. De werkvorm kan ten slotte ook ingezet worden in lessen taalbeschouwing, waarbij je leerlingen bijvoorbeeld de opdracht geeft zo veel mogelijk samenstellingen, afleidingen, werkwoorden, voorzetsels of leenwoorden met een specifieke letter te verzinnen.

Over de auteur LORE BOUCKAERT is docente aan de lerarenopleiding van Vives, campus Tielt. Daarnaast is ze auteur van Mentor … en nu en Start en Stop. 444 leuke tussendoortjes en spelletjes voor kleuters en de eerste graad van het lager onderwijs. Beide boeken zijn uitgegeven bij Die Keure.

ANNE-SOPHIE GHYSELEN is als assistent Nederlandse Taalkunde verbonden aan de Universiteit Gent.


Geef een letter door...

Tussendoortjes

Klemtoon op denkontwikkeling Materiaal voor elke speler een letterkaart, papierplakband, muziek Verloop

Het speelterrein wordt met papierplakband verdeeld in een aantal even grote zones. Elke speler krijgt een letterkaart. Als de muziek start, lopen alle spelers kriskras door elkaar over de verschillende zones. Ze wisselen voortdurend hun letterkaart met een toevallige voorbijganger. Als de muziek stopt, blijft elke speler meteen staan in de zone waarin hij/zij zich op dat moment bevindt. Per zone wordt nu, met de aanwezige letterkaarten, een zo lang mogelijk woord gevormd. Er kan eventueel een specifieke opdracht zijn:

de letters moeten dan bijvoorbeeld een naam, een beroep, een stad, een land of een groente vormen. Vooraf wordt ook afgesproken of het al dan niet bestaande woorden moeten zijn.

Ook voor het secundair onderwijs? Deze werkvorm kan in aangepaste vorm ingezet worden in lessen zinsbouw of zinsontleding in het secundair onderwijs. Vervang daartoe de letterkaarten door kaarten met woorden of woordgroepen, en laat leerlingen in groepjes zinnen vormen.

Werk je aan het onderscheid tussen samengestelde en afhankelijke zinnen? Vraag de leerlingen dan eerst een aantal afhankelijke en daarna een aantal samengestelde zinnen te vormen. Werk je aan zinsontleding? Waarom niet de opdracht geven een aantal zinnen te vormen met een gezegde, een bepaling of een meewerkend voorwerp? Door leerlingen om een zo lang mogelijke zin te vragen of hen zo snel mogelijk verschillende types zinnen te laten verzinnen, kun je ook hier een spelelement inbouwen.

Geen - zonder Klemtoon op denkontwikkeling Materiaal een bal Verloop

De spelers zitten in een kring. Eén speler krijgt de bal en gooit of rolt die naar een willekeurige medespeler terwijl hij of zij een zin zegt met geen X zonder Y. Bijvoorbeeld: geen koe zonder staart. Degene die de bal krijgt, antwoordt met een rijm: geen verjaardag zonder taart, bijvoorbeeld. De volgende spelers antwoorden dan geen schip zonder vaart, geen reis zonder kaart, enzovoort. Wie binnen de voorziene tijd geen aanvulling kan geven, krijgt een minpunt en moet een nieuwe “geen-zonder” lanceren.

Ook voor het secundair onderwijs?

In het secundair onderwijs kunnen leerkrachten experimenteren met het associatieaspect van de beschreven werkvorm. Als opwarmer voor een spreekoefening kun je je leerlingen bijvoorbeeld in een kring laten staan en een kernwoord introduceren (ijs, bijvoorbeeld), waarna de leerling naast je onmiddellijk een woord moet noemen dat hij of zij associeert met het woord ijs. Op die manier ga je de kring rond. De leerlingen worden in dit spel gedwongen snel na te denken en ook hun zelfcensuur achterwege te laten. Eventueel kun je de leerlingen tijdens de oefening ook met een bal laten gooien; in dit

geval is het telkens diegene die de bal vangt, die een nieuw woord moet verzinnen. Een andere variant van de werkvorm bestaat erin de leerlingen hun woorden te laten uitbeelden. Eén leerling stapt bijvoorbeeld in de kring, spreidt de armen en zegt “ik ben een boom”, waarna een andere de kring instapt, reageert met “ik ben de appel die aan de boom groeit” en de ‘boom’ in kwestie weer de kring uit duwt. De bedoeling is dat er telkens twee leerlingen in de kring staan. Creatievere leerlingen zullen hier met originele (en vaak ook grappige) ideeën naar voren komen, wat bij spreekoefeningen als een leuke ijsbreker kan werken.

Krantenvullers Klemtoon op denkontwikkeling Materiaal krantenartikelen Verloop

Deel de leerlingen op in groepjes van een drietal spelers. Elk groepje krijgt de titel van een krantenartikel. Dat kan voor elke groep dezelfde titel of net een verschillende titel zijn. De spelers schrijven samen een artikel dat past bij de titel. De spelleider kan de opdracht duidelijker specifiëren, door bijvoorbeeld om een optimistische, dramatische, ongeloofwaardige, realistische, grappige of onmogelijke

invulling te vragen. Na de voorbereidingstijd kunnen de artikels voorgelezen worden. Het kan bovendien ook leuk zijn om achteraf de brouwsels te vergelijken met het originele artikel.

Ook voor het secundair onderwijs? De beschreven werkvorm kan zonder aanpassingen perfect ingezet worden

in het secundair onderwijs. De werkvorm kan bovendien ook gebruikt worden om spreekvaardigheid te trainen: de leerlingen kunnen immers ook mondeling tot een verhaal komen, dat ze dan aan de rest van de groep moeten vertellen.

46-47


Een frisse kijk op spelling en taal Verrekijker is onze nieuwe totaalmethode Nederlands voor het lager onderwijs. Meer info? www.verrekijker.diekeure.be

Ontdek ook onze taalmethodes voor het secundair onderwijs. speakup

Shuffle

TEMPS

Plein feu

www.diekeure.be

Shuffle

This

TAAL

KAPI

BEAU


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.