Echo's van 400 jaar Sint-Godelieveabdij in Brugge

Page 1

Echo’s

van 400 jaar Sint-Godelieveabdij in Brugge

1

6 / Zuster Sabien, de laatste abdis

Dirk Remmerie

10/ Een caleidoscopische aanpak

Kristof Lataire

12 / De muur: geen grens, maar een overgang

Tom Callebaut

Een woelige start

14 / Godelieve vermoord

16 / 1582, het crisisjaar van de abdij

18 / De abdij en haar stedelijke context

20 / Een nieuwe abdij, een nieuwe spiritualiteit

22 / Cruciale rol van de eerste abdis in Brugge

24 / Fonteinen en moerbuizen

28 / Toerisme Vlaanderen en de ziel van de Sint-Godelieveabdij

Peter De Wilde

Leven in een slotklooster

Reglementering en orde

32 / Strenge, maar barmhartige voorschriften

34 / Klokken delen de dag in

36 / Een kromstaf voor de abdis

40 / Van roeping tot professie

44 / Gebaar van stilte

48 / Dienstenbord verdeelt de taken

50 / Jaarrekeningen

54 / Impact van het Vaticaans Concilie

Interieur

56 / Spieken naar het allerheiligste

58 / In de spreekkamer met een nieuwe identiteit

60 / Bellenblazen, hoepelen en touwtjespringen

64 / Alles ter ere van God

66 / De ‘keldermeesteres’

70 / De kloosterkeuken tijdens de Eerste Wereldoorlog

74 / Naaiatelier: vlijtige handen

78 / De slaapcellen van de zusters

2

De tuinen

80 / ‘Hortus conclusus’ of binnenhof, symbool voor Maria

82 / Zonder tuinen geen slotklooster

86 / Het brood van Godelieve

88 / Een boterham met zeem

Devotie

Bidden

90 / De eigen sfeer van het getijdenboek

94 / Een pronkstuk: de monstrans

98 / Het gezongen officie

100 / Het versteende bloed van Godelieve

104 / Slotklooster koestert relikwieën

Bezinning

108 / Zo dient een benedictijn te leven

110 / Joanna, een meisje met keelpijn

112 / Op reis in je hoofd

116 / Boete is een middel, geen doel

Rituelen

118 / Viering van de ‘glorieuse doodt en martelie’ van de heilige Godelieve

120 / Een 16de-eeuws processievaandel

122 / Een schattig gotisch kerstwiegje

Geestelijke ontwikkeling

126 / Fraai ingebonden geestelijke instructies

128 / Kruidenboek voor de zusters

132 / Elisabeth met ‘verloren’ kinderen

136 / Op kot bij de zusters

137 / Een streepje muziek

140 / De toekomst van de Sint-Godelieveabdij

Zuhal Demir

3

Vlaanderen is een van de productiefste en meest welvarende regio’s ter wereld. Dat mag ons niet zelfgenoegzaam maken. Het is evenmin een optie om ons terug te plooien op onszelf. Want Vlamingen hebben sinds de middeleeuwen een open blik op de wereld en Vlaanderen is sindsdien een kruispunt waar mensen met diverse culturele achtergronden samen een nieuwe toekomst willen bouwen. Op kruispunten gebeuren spannende dingen en maken mensen keuzes. Ook vandaag denken Vlamingen na over hoe ze morgen vorm en inhoud willen geven aan wat hun leven in dit vlakke land bij de Noordzee zin geeft. Creatief getuigend van baanbrekend vakmanschap, bescheiden en koppig, maar altijd ‘met een hoek af’. In de publicatiereeks ‘Vlaanderen Morgen’ geven we het podium aan Vlamingen die denken over en bouwen aan onze samenleving van morgen. Zo voeden we het maatschappelijk debat voor een beter Vlaanderen.

Na een eerste uitgave rond het thema ‘Reizen naar morgen’ (2020), belichten we in dit boek de 400 jaar geschiedenis én de nieuwe toekomst van de Sint-Godelieveabdij in Brugge. Een verhaal op het kruispunt van (religieus) materieel en immaterieel erfgoed, ondernemerschap en toekomstverkenning.

Zuster Sabien, de laatste abdis van de Sint-Godelieveabdij

“Ook vandaag zou ik kiezen voor een leven als zuster”

Wat mij als jonge vrouw heeft aangetrokken tot het kloosterleven? Geloof het of niet, maar daar kan ik zelf moeilijk de vinger op leggen. In mijn middelbare school in Roeselare waren er verschillende zusters en ik herinner me dat ik mij afvroeg: ‘Waarom doen ze dat? Wat drijft die mensen?’ Het is door hen beter te leren kennen dat bij mij het verlangen groeide.

Correcter is: er groeiden twee verlangens. Als regentes wiskunde gaf ik les en werd ik helemaal opgeslorpt door het onderwijs. Tegelijkertijd speelde het gebed een centrale rol in mijn leven. Ik logeerde in de buurt van de Sint-Godelieveabdij in Brugge en daar ging een steeds grotere aantrekkingskracht van uit. Mijn ouders zegden me: ‘Het is de kennismaking met de zusters die je naar de abdij trok.’ Dat kan best waar zijn, antwoordde ik, want als jullie elkaar niet hadden ontmoet, zouden jullie ook niet getrouwd zijn. Het zijn de omstandigheden die onze keuzes bepalen, dat komt niet uit de hemel gevlogen.

Van de orde van de benedictinessen kende ik toen nog niet veel. Ik ging elke dag in de abdij naar de

mis en andere vieringen. Ik sprak met de zusters en dat was altijd aangenaam. Toen ik een jaar of 25 was, hakte ik de knoop door en verkoos resoluut de abdij boven de klas. Eerlijk, mijn vader en moeder waren daar niet heel erg mee opgezet. Ik had al een zus die het kloosterleven had omarmd en als missionaris in Congo verbleef. ‘Dat je daar naartoe wil gaan, kan ik nog begrijpen, maar in een slotklooster? Dat piekt’, zei mijn moeder. Natuurlijk had ik liever iets anders gehoord, maar in het leven moet je knopen doorhakken. Twijfels die je hebt – zoals ‘zou ik toch niet beter trouwen?’ – los je pas op door keuzes te maken. Ik had die twijfels ook. Het is normaal dat er niet voortdurend zekerheden zijn, want wie verliefd is, vraagt zich toch ook af: ‘Is dit nu de jongen of het meisje van mijn leven?’

Als novice volgde ik alle diensten van de zusters: vijfmaal per dag in de kerk, vijf gebedsdiensten onderbroken door arbeid – ora et labora. We kregen onderricht in de regel van Benedictus en leerden de praktische gang van zaken in het klooster kennen. Na die periode volgde de ‘tijdelijke professie’, drie jaar waarin je nog altijd de weg ‘naar buiten’ kunt

6

Het leven waar wij als benedictinessen voor kiezen, is een leven volgens het evangelie. Wij zijn Godszoekers en laten ons bij die zoektocht leiden door de regel van Benedictus

7

kiezen. Of ik in de geloofsgemeenschap de warmte van een nieuwe thuis vond? Het gaat er niet echt om de warmte, hé. Het is het geloof dat er iemand is die je roept dat mensen bijeenbrengt. Daar word je af en toe zelfs bang van, want ‘roept die iemand míj?’ Maar dat gevoel is gebleven. Het leven waar wij als benedictinessen voor kiezen, is een leven volgens het evangelie. Wij zijn Godszoekers en laten ons bij die zoektocht leiden door de regel van Benedictus. Er was in zekere zin wel een familiale gemeenschap, maar we ‘hingen niet om elkaars nek’. De dagen brachten we grotendeels in stilte door, trouwens. Maar tijdens de recreatiemomenten ’s avonds was het gezellig.

Natuurlijk waren er nu en dan spanningen tussen de zusters. Benedictus schreef niet toevallig in zijn regel dat het onvermijdelijk is dat er af en toe misverstanden zijn, maar hij benadrukt ook dat je voor zonsondergang de geschillen moet oplossen. Tijdens het onzevader bij de vespers zegt de abdis niet zomaar heel nadrukkelijk ‘en vergeef ons onze schulden, zoals ook wij onze schuldenaars vergeven’.

Helemaal afgesloten van de wereld, waren we niet. Er waren spreekkamers waar we gasten konden ontvangen – tot aan het Vaticaans Concilie weliswaar achter tralies. Daarna werden die tralies

weggezaagd en konden we gewoon bij elkaar zitten

maar natuurlijk niet alle dagen, hé.

Arbeid tussen de gebedsdiensten in de Sint-Godelieveabdij was vooral naaien. We maakten liturgische kleding. Zelf was ik gastenzuster. We hadden een klein gastenkwartier, aanvankelijk voor meisjesstudenten – in Brugge waren er geen studentenkoten, dus er was behoefte aan logement. Die keuze paste geheel in de leer van Benedictus, waar gastvrijheid centraal staat. Uiteindelijk zijn we daarmee gestopt omdat de meisjesstudenten het steeds minder zagen zitten om ’s nachts op tijd binnen te zijn. En wij wilden voor hen geen ‘gevangenis’ openhouden. In de plaats kwam er een bezinningscentrum.

Toen de zusters mij in 1980 tot abdis kozen, was het mijn taak om te waken over het welzijn van de hele gemeenschap en aan te sporen tot stilte en gebed, want dat is tenslotte ons streefdoel. Als abdis stond ik niet alleen, ik had ook een raad met een priorin die ik kon kiezen als mijn rechterhand. Of ik plezier beleefde aan de verantwoordelijkheid van een abdis? De ene dag al meer dan de andere, maar over het algemeen wel.

De beslissing dat het tijd werd om de deur van de abdij definitief achter ons toe te slaan, was pijnlijk. Maar het was onmogelijk om met vier mensen in zo’n groot gebouw nog verder te werken. We hebben geprobeerd een kentering te brengen door Filipijnse benedictinessen uit te nodigen. Dat ging goed gedurende twaalf jaar, maar werd gedwarsboomd

8

door hun manier van werken. In hun constituties staat er dat ze elke twee jaar een andere zending hebben, wat voor ons moeilijk haalbaar was: om de twee jaar nieuwe zusters onze taal leren, was een hele uitdaging.

De aantrekkingskracht van het kloosterleven begon al te minderen toen ik intrad. Toch hield het mij niet tegen omdat ik altijd de hoop heb gekoesterd dat het weer ging beteren… Maar het is niet gelopen zoals ik het gedacht had. Ik denk dat we dat moeten verwerken, een beetje zoals een vrouw en een man die geen kinderen kunnen krijgen. Die moeten het ook nemen zoals het is en een andere zinvolle invulling geven aan hun leven.

De nieuwe toekomst van onze abdij heb ik niet echt van nabij kunnen volgen, omdat ik de jongste jaren wat sukkel met mijn gezondheid. Ik mis onze plek, onze abdij, nog steeds – ook al hebben we een goed onderdak gevonden in een woonzorgcentrum waar nog religieus leven mogelijk is, met gebedsdiensten en gezelschap van zusters uit andere gemeenschappen. Het was een juiste keuze om te verhuizen, maar niet de perfecte. De perfecte keuze zou geweest zijn om daar te kunnen blijven en jonge mensen te ontvangen.

Mocht ik opnieuw 25 jaar zijn, dan zou ik met de kennis die ik nu heb, wellicht opnieuw kiezen voor een leven als benedictines in de Sint-Godelieveabdij. Ook al zijn het andere tijden, ik ben dezelfde persoon.

Godelieve als inspiratie

Naar aanleiding van 400 jaar Sint-Godelieveabdij vond op 8 juli 2023 een betekenisvolle voettocht

– Weg van de zusters – plaats van Abdij Ten Putte in Gistel (de historische plaats waar Godelieve werd vermoord) naar de Sint-Godelieveabdij in Brugge, 40 kilometer verderop.

Zuster Sabiens boodschap aan de deelnemers – en bij uitbreiding ook de lezers van dit boek:

‘Ik hoop dat ze, zoals Godelieve, trouw blijven in hun levenskeuze. Ondanks alles. Dat is in onze tijd bijna niet meer denkbaar. Ik hoop dat de deelnemers aan Weg van de zusters ontdekken dat trouw zijn het allerbelangrijkste is in het leven. En als het kan, zou het mooi zijn dat ze een beetje geloof ontdekken onderweg.’

9

Een caleidoscopische aanpak

De opzet van dit boek kwam tot stand in een divers samengestelde groep van experten.

Rekening houdend met het bestaande aanbod aan publicaties en onderzoeksrapporten over de Sint-Godelieveabdij hebben we besloten niet nogmaals de geschiedenis van deze plek van a tot z uit de doeken te doen. Daarvoor zou een boek van deze omvang vanzelfsprekend niet volstaan en zou het nodeloos redundant zijn. Het zou ook voorbijgaan aan het doel van dit boek, namelijk een breed lezerspubliek binnenloodsen in het fascinerende verhaal van een even fascinerende plek die 400 jaar bestaat. Het doel is helder: de poorten van het slotklooster en zijn geschiedenis op een kier zetten.

Het vertrekpunt van dit feestboek bij de viering van vierhonderd jaar Sint-Godelieveabdij is het delen van representatieve vensters die het verhaal van de ziel van deze plek vertellen. Het is een inkijk in de afgeschermde wereld van het slotklooster, zonder daarom exhaustief te zijn. Vijftig vensters vergezeld van vijftig beelden leiden de lezer langs de geest van het gebouw, de geschiedenis, de bewoners, de verhalen, het onroerend, het roerend en het immaterieel erfgoed. Het zijn stuk voor stuk toegankelijke teksten over een gebouw en zijn bewoners dat

lange tijd vooral ontoegankelijk is geweest, als een zelfvoorzienende, gesloten stad binnen Brugge. Een eiland van stilte aan de rand van de stad.

Alle auteurs die meewerkten aan het boek hebben een hart voor de abdij en zijn betrokken geweest bij het herwaarderings- en toekomsttraject door Toerisme Vlaanderen. Enthousiaste mensen met expertise werden samengebracht rond Sint-Godelieve, in de geest van het project van Toerisme Vlaanderen. De auteurs hebben op hun manier de ziel van deze plek onderzocht, opgediept, beschreven en aan de vergetelheid onttrokken of voortgewerkt met het bestaand materiaal. Ze hebben geluisterd naar de verhalen die de abdij te vertellen heeft. Soms historisch, soms persoonlijk. Van het specifieke naar het generieke, vertrekkend vanuit het beeld en eindigend met een ruimere interpretatie. Soms ernstig, soms ludiek, met evenveel aandacht voor de tekst als voor het beeld.

Elke auteur heeft met zijn expertise een onderdeel van de abdij beschreven. Dat is het mooie van de Sint-Godelieveabdij en haar vele facetten. Iedereen vindt wel iets dat hij of zij aantrekkelijk vindt of dat hem of haar raakt. De schrijnwerker is gegrepen

10

door het metier, de historicus kent de beklijvende verhalen, de onderzoeker van de Benedictijnse spirituele grondstroom en het religieuze leven is gefascineerd door de handelingen, de tuinier is gecharmeerd door de hortus conclusus en de kunsthistoricus ziet de weelde van het patrimonium.

Alles met de lezer delen kan niet. Hoewel in de registerboeken zowat alles van naaldje tot draadje terug te vinden is, is dit boek veeleer het caleidoscopische residu van de zoektocht naar de betekenis van vierhonderd jaar Sint-Godelieveabdij. Elk venster is een pars pro toto, een deeltje om het geheel te evoceren. Het is een terugblik om een opening te laten naar wat nog komt, het schrijven van een gloednieuw registerboek voor de toekomst.

Treed in de voetsporen van de zusters benedictinessen. Volg hen langs hun uitgesleten voetstappen in tegels en parket. Langs de eeuwenoude muren en op het krakend plankier. Van hun slaapcellen naar de kerk. Van de refter naar de tuin. Langs de pandgang en terug.

Dit boek is het caleidoscopische residu van de zoektocht naar de betekenis van 400 jaar Sint-Godelieveabdij. Elk venster is een deeltje om het geheel te evoceren

11

De muur: geen grens, maar een overgang

De Sint-Godelieveabdij wordt als een eiland afgesloten van de stad door een harde, maar fascinerende ommuring. Die bakstenen grenslijn is als muur soms flinterdun, maar wordt breder als deel van het slot, de kerk, de stadsboerderij, enkele woningen of een prieeltje. Langs de ommuring wandelen duurt even en van binnenuit is het een eindeloze tocht, zolang geen poort of deur openstaat.

De muur is een weefwerk van verhalen en sporen uit het verleden, die de wandeling ritme geven. Er zijn openingen die opnieuw dichtgemaakt zijn, muurdelen die hoger opgetrokken zijn om de zusters nog beter te beschermen tegen ‘de buitenwereld’ of herstellingen die de muur helpen overleven. De ommuring bevat ook vensters, zware poorten, slanke steunberen, af en toe een slingerende plant, gebouwen die net binnen de site tegen de rand aanleunen en ornamenten zoals muurankers of een lantaarn. Het is een veilige muur, die visueel en auditief de verleidingen en de gevaren van ‘de buitenwereld’ tegenhoudt. Maar af en toe zijn er openingen in de ommuring: enkele zware poorten en hoger gelegen vensters. Zelfs die openingen vormen een moeizame relatie tussen de twee werelden.

De muur verleent een heel andere beleving naargelang aan welke zijde je staat. Hij kleurt de blik van de ene naar de andere wereld.

Als je aan de buitenkant van de muur loopt, dan is die heel mysterieus. Ik was als klein kind altijd erg nieuwsgierig telkens als ik voorbij een kloostermuur wandelde. Welke mensen wonen daar? Wat doen ze? Waarom sluiten ze zich op? Zijn er ook abdijvogels die niet over de muur komen? Als volwassene ging ik af en toe een week in een abdij meeleven. Ik kreeg een ander beeld van de muur, die tussen de kloosterlingen en de buitenwereld stond. De ommuring staat voor mij nu veeleer symbool voor een poort naar de essentie van het leven, naar een intense verbinding met de wereld rondom. Als ik nu naar een abdij ga, ervaar ik de muur als een helend uitstapje in tijd en ruimte. Het is een krachtig gebaar van verbinding geworden en helemaal geen grens, maar een overgang.

Wat mij het meest ontroert aan de ommuring van een abdij, is de poort die af en toe opengaat. En weer dicht. In het gebaar van de poort zit voor mij de essentie van de muur en de abdij vervat.

12

Intussen weet ik dat de vogels vrijuit over de muur vliegen, maar wij mensen gaan door de poort, op reis van de ene naar de andere wereld. De poort

van de abdijmuur is volgens mij de sleutel naar de toekomst.

13

Een woelige start

Godelieve vermoord

Godelieve van Gistel is de patrones van de abdij, maar ze is niet de stichtster. Haar tragische leven – ze wordt gewurgd – maakt al eeuwenlang indruk op veel gelovigen.

Ze is één van de uiterst zeldzame getrouwde vrouwen die door de Kerk heilig zijn verklaard. Dat gebeurt op 30 juli 1084 door de bisschop van Noyon-Doornik, tot wiens bisdom het grootste deel van Vlaanderen behoort. Op de plechtigheid zijn hoge Vlaamse geestelijken aanwezig en, niet onbelangrijk, gravin Geertrui van Saksen, de vrouw van graaf Robrecht de Fries, en haar edellieden. Godelieve is dan nog geen vijftien jaar dood. Ter voorbereiding op haar heiligverklaring beschrijft Drogo, een monnik van Sint-Winoksbergen, op basis van getuigenverklaringen haar leven en dood, en hij voegt daar nog enkele mirakelverhalen aan toe.

Godelieve, oorspronkelijk ‘Godeliph’, is afkomstig uit Boulogne. Ze is van voorname afkomst en de namen van haar ouders zijn bekend. Ze is mooi, vroom, aangenaam in de omgang en een felbegeerde bruid. Haar ouders kiezen voor haar uiteindelijk Bertolf uit Gistel, met wie ze verloofd wordt en ook moet trouwen. Maar Bertolf wil al vanaf de eerste dag van hun samenzijn niet van haar weten. Hij wordt gesteund door zijn moeder en zijn familie. Hij gaat apart wonen en zet zijn vrouw op een karig rantsoen.

Godelieve blijft thuis in hun woning in Gistel. Ze runt de huishouding, spint en weeft, en verzorgt armen. Als Bertolf haar rantsoen nog vermindert, krijgt ze steun van enkele vrouwen uit de buurt. Maar ook de clan van haar man laat zich niet onbetuigd, zodat ze naar haar vader moet vluchten. Die ontvangt haar met alle begrip. Graaf en bisschop bemiddelen tussen de twee families en ze dwingen Bertolf Godelieve weer bij hem op te nemen en samen in de echtelijke woning te verblijven. Godelieve wil haar echtgenoot ter wille zijn. Ze kan geen kwaad woord over hem horen en leeft in rustig Godsvertrouwen.

Bertolf wil echter nog steeds van haar af, en na een bedrieglijk gesprek met haar, laat hij haar wurgen door twee van zijn knechten, terwijl hij zelf in Brugge de nacht doorbrengt. De omstandigheden van haar dood komen vlug aan het licht en leiden tot algemene verontwaardiging. Godelieve wordt als heilige vereerd en op haar voorspraak gebeuren er allerlei mirakels. Haar levensverhaal is een vroeg voorbeeld van femicide: moord op een vrouw door haar mannelijke partner.

Waarschijnlijk al in de 11de eeuw wordt bij haar woning een vrouwenabdij opgericht die de regel van Benedictus volgt. Volgens de legende zou een berouwvolle Bertulf de abdij hebben gesticht, met zijn dochter Edith als eerste abdis. Dit verhaal wordt echter niet bevestigd door echte historische bronnen.

14

Een woelige start

1582, hét crisisjaar van de abdij

Op 2 december 1581 overlijdt in Brugge

Catharina de La Coste, sinds 1559 abdis van de Sint-Godelieve-abdij. Bij het begin van haar bestuur is de abdij nog een bloeiende gemeenschap in Gistel, maar bij haar dood is de situatie drastisch veranderd. De zusters wonen in een huurhuis in Brugge, in de Naaldenstraat.

Daar hebben ze een toevlucht gezocht na de verovering van de streek van Gistel door de geuzen, protestants-calvinistische opstandelingen. Maar kort daarop voelen ze zich ook in Brugge niet meer veilig en vertrekken ze naar de Westhoek, naar Veurne. Het verblijf daar duurt vijftien maanden, waarschijnlijk in de periode 1583-1584. In 1585 vinden we de zusters van Sint-Godelieve weer terug in Brugge, dit keer in de Snaggaardstraat.

Tijdens het eerste verblijf van de gemeenschap in Brugge is de stad in handen van de opstandelingen, die alle kloostergemeenschappen willen laten uitdoven. De kloosterlingen krijgen een alimentatie voor hun levensonderhoud, maar novicen worden niet meer toegelaten. In december 1581 telt de Sint-Godelieveabdij achttien leden.

Nog geen jaar later, in de zomer van 1582, vraagt Pieter Cobbaert, die de goederen van de abdij beheert, namens de kloostergemeenschap aan zijn

oversten om de alimentatie van de religieuzen te verhogen. De gemeenschap is inmiddels gehalveerd. De Sint-Godelieveabdij telt maar negen religieuzen meer, opgesomd in het document van Cobbaert. De kleine gemeenschap wordt geleid door Anthonette Davids. Zij is afkomstig uit Veurne en neemt in 15831584 het initiatief voor de verhuizing naar die stad. Cobbaert vermeldt ook een roomeester, ten dienste van de gemeenschap. Een roomeester is iemand die patiënten verzorgt tijdens een pestepidemie. Dat is dus de verklaring voor de plotse halvering van het aantal zusters: de Sint-Godelieveabdij wordt in 1582 geteisterd door de pest.

Daar komt nog bij dat de protestantse machthebbers de kloostergemeenschap zeker niet gunstig gezind zijn. Op 15 augustus 1582 staan ze een verhoging van de alimentatie toe op voorwaarde dat de zusters een einde maken aan hun leven in gemeenschap: voldoende redenen dus om uit Brugge te vertrekken. Wel wachten ze nog enige tijd om naar Veurne te verhuizen tot de besmettingen zijn uitgewoed.

Het jaar 1582 is één van de somberste bladzijden in de geschiedenis van de Sint-Godelieveabdij. Een epidemie en een vervolging doen de gemeenschap bijna verdwijnen.

16
17
Vernieling van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal in Antwerpen op 20 augustus 1566. (gravure, Frans Hogenberg)

Een woelige start

De abdij en haar stedelijke context

De wijk in Brugge waar de Godelieveabdij gelegen is, ontwikkelt zich langs twee belangrijke invalswegen. De Smedenstraat verbindt de binnenstad met Gistel, Torhout en Sint-Andries, en heeft al vroeg een stedelijk karakter, getuige een bron uit 1288 die melding maakt van een stenen bestrating. De Boeveriestraat is de schakel met het landelijke hinterland en ligt lager, naast uitgestrekte meersen. Sommigen linken de straatnaam aan de grazende runderen op de weiden, maar hij kan evengoed verklaard worden door het oude galgenveld ter hoogte van de huidige kapucijnenkerk. Beide straten zijn belangrijk voor de aanvoer van runderen en paarden naar de veemarkt, eerst op het Simon Stevinplein en later op ‘t Zand.

Sinds de aanleg van de tweede stadsomwalling op het einde van de 13de eeuw worden beide straten afgesloten door poorten en verschijnen ook passantenhuizen, zoals dat van Sint-Juliaan (1290) bij de Boeveriepoort. De smalle Smedenstraat heeft een dichte bebouwing op diepe percelen. De Boeveriestraat is opmerkelijk breed en de verstedelijking verloopt hier trager, mogelijk door de ligging langs waterzieke grond. In de late 14de eeuw wordt ongeveer recht

tegenover het passantenhuis Sint-Hubrechts-denDullen of het ‘klein zothuis’ opgericht. Een groot deel van de straat wordt vanaf de 15de eeuw ingenomen door godshuizen.

Eerst kent dit deel van Brugge relatief weinig religieuze instellingen, maar onder invloed van de godsdiensttroebelen vestigen zich meer abdijen en kloosters in de stad. Zo krijgt de abdij van Sint-Andries in 1571 een stek in het begin van de Boeveriestraat en verwerven de kapucijnen in 1617 een stuk grond ten zuiden van ‘t Zand.

De benedictinessen van Gistel komen in de Boeveriestraat aan na een lange zoektocht en interne hervormingen. Ze kopen het huis ‘t Fontainken met vijf kleine huizen en een grote ommuurde tuin met boomgaard, die reikt tot aan de stede waterloop. Drie kleine huizen worden dadelijk als kapel ingericht. De ligging van die stede waterloop wordt nog steeds aangeduid in de gewitte muur rechts van de huidige kapel. In 1629 kunnen de benedictinessen het rechts aangrenzende eigendom van de familie Romeyns aankopen, waardoor de contouren van hun abdij worden vastgelegd.

18

Een woelige start

schap van Godelieve het nieuwe kloosterleven inblazen. De eerste abdis, Lutgart vande Kerckhove, is één van die drie Franse zusters. Eenzaamheid, stilte en gebed zijn de kerntaken, alsook de devotie voor Maria, bijvoorbeeld in de vorm van een geestelijke pelgrimstocht naar Loreto. Vanaf het begin van de 17de eeuw beleeft Vlaanderen met de aartshertogen Albrecht en Isabella een katholiek reveil na de godsdienstoorlogen. In heel wat (nieuwe) kloosters start een periode van bloeiend geestelijk leven.

H ij brengt de zusters al het bier dat ze nodig hebben, hout om te stoken en elke week een portie verse vis voor de hele gemeenschap. Is er een zieke zuster, dan laat hij medicijnen afgeven en ook vlees en wijn. Deze liefdadigheid houdt hij meer dan twintig jaar vol. Dat staat te lezen in een 17de-eeuwse kroniek van de Godelieveabdij in de Boeveriestraat. Wie is deze gulle weldoener? Het gaat om Dom Henricus vanden Zype (1577-1659), sinds 1616 abt van de Sint-Andriesabdij, die een toevluchthuis heeft in diezelfde straat. Hij is het die de zusters van Sint-Godelieve, gevlucht uit Gistel, de kans geeft om vanaf 1623 een nieuwe abdij te stichten in Brugge. Zijn portret is bewaard gebleven.

Minstens even belangrijk voor de nieuwe Brugse instelling is de inbreng van een Franse abdis, Florence de Werquignoeul (1559-1638). Na de woelige periode van de godsdienstoorlogen brengt zij een hervorming op gang om de benedictijner kloosterregels opnieuw in alle zuiverheid na te leven. Vanaf 1604 heeft ze de leiding over een eerste klooster die de vernieuwing toepast, La Paix Notre Dame in Douai. Zij stuurt op vraag van abt vanden Zype drie zusters naar Brugge –les meilleures plantes de son jardin –die samen met een deel van de gemeen -

20
E
en nie uw klooster, een nieuwe spiritualiteit

Een woelige start

Cruciale rol van de eerste abdis in Brugge

Florence de Werquignoeul (1559-1630), stichtster van de gereformeerde benedictinessenabdij

La Paix-Notre-Dame in Douai, stuurt in 1623 drie talentvolle religieuzen naar Brugge om er een ‘nieuwe’ abdij op te richten. Een van hen is soeur Lutgarde de Kerckhove, later bekend als Lutgart vande Kerckhove. Zij wordt in 1639 de eerste abdis van de Brugse gereformeerde Godelieveabdij.

Brugge is in het begin van de 17de eeuw een woelige stad, bedreigd door de protestanten en geplaagd door pestepidemieën. De onderhandelingen met het stadsbestuur over de bouwvergunningen voor de nieuwe abdij in de Boeveriestraat, een belangrijke toegangsweg naar het centrum van Brugge, verlopen stroef.

Op 29 september 1626 neemt de benedictinessengemeenschap haar intrek in het domein ‘t Fontainken.

Lutgart vande Kerckhove (ca.1591-1647) geeft meteen de opdracht tot enkele noodzakelijke verbouwingen. Drie kleine huisjes worden ‘omgebouwd’ tot een kerk en al op 27 december 1626 ingewijd.

In 1628 zijn aan de Boeveriestraat dertien slaapcellen ingericht voor de zusters. Abdis Lutgart ijvert jaren voor de bouw van een ‘echte’ abdij. Met het geld verkregen via schenkingen en inkomsten uit Gistel worden omliggende eigendommen gekocht en samen met abt Henricus vanden Zype van de Sint-Andriesabdij plannen getekend. Op 27 februari 1639 wordt Lutgart officieel gewijd tot abdis en drie jaar later, op 27 augustus 1642, kan abt vanden Zype de eerste steen leggen van de zonnige en fraaie bakstenen zuidvleugel van de abdij. Op de benedenverdieping komen een grote betegelde keuken, een refter, twee ruime kamers en een pandgang, en daarboven een dormitorium met individuele cellen. De vleugel is onderkelderd. Er zijn geen rekeningen voor die periode, namen van timmerlieden en metselaars kennen we niet. Zij gebruiken veel sloopmateriaal van de abdij van Gistel in de nieuwe kloostervleugel.

Lutgart heeft een belangrijke rol gespeeld in de opstart en groei van de nieuwe abdij. Essentieel voor haar blijven de basisregels van de kloostergemeenschap: perfecte gehoorzaamheid, rigoureuze

22

stilte, spirituele meditatie, koorgebed en samenzang en grondige kennis van de regels van Benedictus. Verder pleit ze voor armoede en zorgt ze ervoor dat de abdij al in 1636 ommuurd is, ook een belangrijke vereiste.

Lutgart vande Kerckhove ligt begraven in de kloosterkerk onder een bescheiden ruitvormige witmarmeren grafplaat (99 bij 99 cm) met Latijnse inscripties en de uitbeelding van de kromstaf en een wapenschild. Voorts worden haar naam en die van haar opvolgster Gertrudis Stalpaert vermeld.

Een woelige start

Fonteinen en moerbuizen

Wanneer de zusters van Sint-Godelieve hun toevlucht zoeken binnen de veilige Brugse poorten, treffen ze daar geen onbebouwd perceel aan waar ze zomaar hun klooster kunnen bouwen. Na tussenkomst van de prelaat van de Sint-Andriesabdij verwerven ze het huis sinds ouden tijden genaamd ‘t Fontainken. En die naam is niet toevallig.

In Brugge, een drukke metropool met zo’n 45.000 inwoners, bestaat er een enorme behoefte aan water van goede kwaliteit, niet alleen als drinkwater maar ook om de vele ambachten en handelaars te bevoorraden. Op het einde van de 13de eeuw al begint de aanleg van een ingenieus waterverdelingssysteem, dat bestaat uit ondergrondse loden leidingen in bepaalde delen van de stad. Ze transporteren water via het principe van communicerende vaten en krijgen de naam: moerbuizen. De eigenlijke vaten, een 50-tal, verspreid over de stad, zijn voor iedereen toegankelijk. Het zijn open putten met een bovenbouw in baksteen. Zo’n put heet een fontein. Het langste segment van de moerbuizen vertrekt aan de Boeverievest, loopt onder de Fonteinstraat en buigt dan linksaf langs de Boeveriestraat richting ‘t Zand. Het Oud Waterhuis, gebouwd voor de mid-

deleeuwse watervoorziening van Brugge, behoort tot dat netwerk.

Naast deze publieke installaties kunnen kapitaalkrachtige eigenaren een aftakking laten plaatsen, zodat het water rechtstreeks in hun kelder beschikbaar is. Het ligt voor de hand dat het omvangrijke eigendom ‘t Fontainken zo’n huiskraan heeft. Op het moment dat de zusters zich daar vestigen, wordt de waterkelder dankbaar behouden en geïncorporeerd tijdens latere verbouwingen.

Tot op het einde van de jaren 1920 blijft deze waterkelder zowel vanaf de Boeveriestraat als via de binnentuin van het klooster toegankelijk. De opmerkzame passant ziet aan de straatgevel de dichtgemaakte toegang, verstopt achter één van de steunberen. Pas vanaf ca. 1925 wordt zuiver kraantjeswater zoals wij het kennen gemeengoed in Brugge. Het netwerk van moerbuizen verliest zijn nut en wordt, na bijna zeven eeuwen, verlaten. Over duurzaamheid gesproken!

De Godelieveabdij bezit nog een tweede waterput. Centraal in de binnentuin of hortus conclusus staat een ronde natuurstenen put, geflankeerd door twee

24

uit de grote tuin afkomstige arduinen zuilen. Het betreden van die tuinzone is aan bepaalde regels onderworpen. Het water uit deze put heeft een devotionele waarde en dient om oogkwalen en keelpijn te genezen. Volgens de legende is de heilige Godelieve in een waterput gegooid nadat ze gewurgd was geworden.

Administrateur-generaal Agentschap Toerisme Vlaanderen & Onroerend Erfgoed

Toerisme Vlaanderen en de ziel van de Sint-Godelieveabdij

Toerisme Vlaanderen is op reis naar morgen, elke dag een beetje meer. Al enkele jaren trekken we de kaart van duurzaam en kwalitatief toerisme op mensenmaat, waarin elke schakel (de bezoeker, de bewoner, de ondernemer en de plek zelf) evenwaardig is en het evenwicht tussen de schakels cruciaal. Samen schrijven we aan een verhaal met een gemeenschappelijk doel, waar iedereen beter van wordt. Maar hoe reis je naar morgen? Hoe bewerkstellig je dat?

Toen we begin 2021 met Toerisme Vlaanderen de Sint-Godelieveabdij in Brugge in erfpacht kregen, was dat voor ons de uitgelezen kans om de filosofie van ‘reizen naar morgen’ concreet tastbaar te maken en om er een voorbeeld van te maken van de positieve, transformerende kracht van toerisme – reizen naar morgen als een voorbeeld voor de toekomst.

Een besloten erfgoedparel als de Sint-Godelieveabdij transformeer je niet zomaar. Je gaat niet over één nacht ijs als het gaat om een erfgoedplek die circa

vierhonderd jaar in de luwte en onttrokken aan het oog een verborgen bestaan heeft geleid. Voor de hele ploeg van Toerisme Vlaanderen en de vele partners was dit een ware ontdekkingstocht, een impactvol traject op zoek naar de ziel van deze bijzondere plek. Impactvol, want onze gezamenlijke keuze voor een herwaardering bepaalt wat we doorgeven aan de volgende generaties en wat onze bezoekers op hun beurt zullen ontdekken. Het was dan ook niets minder dan een privilege om een herwaarderingsstrategie te ontwerpen.

Het belang van deze plek openbaart zich als vanzelf. Eén voet over de drempel van de abdij is als een reis in een tijdscapsule die je naar een andere tijd en een ander universum loodst. Van de drukke en rumoerige binnenstad naar een op dit moment onbewoond eiland waar de stilte regeert. Van het legendarische Brugge dat elk jaar miljoenen mensen van over de hele wereld op de been brengt, naar een stad binnen de stad, waar de zusters benedictinessen de afgelopen vierhonderd jaar hun geloof hoofdzakelijk in stilte beleden.

28

Prestigieuze wijngaarden in Bourgondië die ommuurd zijn, worden aangeduid met de term ‘clos’, wat letterlijk ‘gesloten’ betekent en afgeleid is van het middeleeuws-Latijnse woord ‘clausum’ of ‘gesloten ruimte’. Het gaat hoofdzakelijk om wijngaarden die een eersteklas ‘terroir’ hebben, wat dan weer een onvertaalbaar concept is dat alle favorabele geologische en meteorologische omstandigheden verenigt. Met wat goede wil zou je het gewijde grond kunnen noemen, of een plek met een specifiek microklimaat dat gunstiger is dan elders en dat vaak al vele, vele jaren met de beste zorgen omringd wordt. De muur rond het perceel is niet enkel een afbakening of zelfs een markering om aan te tonen dat het hier om uitzonderlijk oenologisch erfgoed gaat, de muur zelf houdt ook het microklimaat in stand. De muur is met andere woorden een inherent deel van de plek. Zo’n precieuze plek is de Sint-Godelieveabdij, eveneens ommuurd en al eeuwenlang slechts toegankelijk voor ingewijden. Gewijde grond, zowel letterlijk als spiritueel, gecultiveerd met veel toewijding en godsvrucht door de

zusters benedictinessen. Een uitzonderlijk ‘terroir’ dat je elders niet aantreft. Net als bij de ‘clos’ is het de muur die de plek afbakent en die de nieuwsgierigheid van de bezoeker prikkelt. Maar hoe komt het dan dat net deze ontoegankelijke plek markanter is dan andere?

Vierhonderd jaar lang boetseerde het geloof van talloze benedictinessen deze abdij tot wat ze nu is. Dit is met andere woorden meer dan een gebouw. En stenen zijn zelden enkel materie. Aan stenen kleven verhalen. Dit is de plek waar een gemeenschap werd gevormd en waar roerend, onroerend en immaterieel erfgoed thuis zijn. De abdij was quasi een volledig zelfvoorzienende gemeenschap, waardoor de benedictinessen hun plek nauwelijks hoefden te verlaten en zich volledig konden concentreren op God. Zij zochten verbinding met datgene wat ons overstijgt. Je hoeft overigens niet gelovig te zijn om diep geraakt te worden door de ziel van deze plek. Het stemmige decor, het patrimonium en de

29

verhalen van deze gemeenschap dragen in zich het potentieel om eenieder te beroeren.

Met het vertrek van zuster Sabien, de laatste abdis, en haar medezusters op 23 december 2013 verloor de Sint-Godelieveabdij dan wel haar primaire functie als plek van gebed en christelijke devotie, maar dat is niet het slot van het laatste hoofdstuk in de kroniek van de abdij. Terwijl je dit leest wordt er een fonkelnieuw hoofdstuk neergepend. Op het einde van dit boek doet minister Zuhal Demir dit haarfijn uit de doeken. Waar het om gaat is dat de breed gedragen herwaardering van deze plek weerwerk zal bieden aan de tand des tijds. Het is onze taak om te voorkomen dat de rust uitmondt in een ruïne, want inactiviteit is de doodsteek voor alle erfgoed. Net zoals de ommuurde wijngaard overwoekerd zou worden en het prestigieuze ‘terroir’ een stille dood zou sterven, moet het verhaal van de Sint-Godelieveabdij verder overgeleverd worden – zowel in de stenen als in de geesten.

Het was de eerste keer dat Toerisme Vlaanderen de gangmaker was van een dergelijke herwaarderingsoefening, op zoek naar een nieuwe toekomst en de toeristische ontsluiting van een religieuze erfgoedparel. En dat deden we niet alleen. Samen met buurtbewoners, bezoekers, lokale ondernemers, experten en partners werden met open vizier de mogelijkheden in kaart gebracht van functies en ac-

tiviteiten die hier kunnen plaatsvinden met respect voor geschiedenis en traditie. Dit co-creatief proces werd ‘De Tuin van Heden’ gedoopt. De kwaliteit en de intensiteit van de beleving stonden voorop, met als leidraad de verbinding die de bezoeker ervaart met de plek en de vroegere bewoners. En gastvrijheid, niet om een maximaal rendement te halen, maar als attitude tegenover al wie leven en werk van de zusters benedictinessen wil ontdekken. En voor al wie gefascineerd is door deze onbekende wereld, deze microkosmos voorbij de hoge muren.

Trots dragen we ons erfgoed in Vlaanderen uit als spiegel van ons rijk verleden. Vierhonderd jaar duldde de Sint-Godelieveabdij geen nieuwsgierige blikken van buitenaf. Bruggelingen en andere passanten kenden enkel de lange, blinde kloostermuur. Nadat zuster Sabien eind 2013 de kloosterdeur definitief achter zich heeft dichtgetrokken, zetten wij die voor jou weer open, haar toekomstwens voor deze plek indachtig: ‘Moge elke bezoeker iets proeven van de liefde en de behoedzaamheid waarmee de monialen benedictinessen, door de eeuwen heen, zorg gedragen hebben voor elk voorwerp.’

Betreed als het ware met dit boek het voormalig huis van Sint-Godelieve. Lees en deel haar verhalen bij de viering van vierhonderd jaar Sint-Godelieveabdij. Beleef de magie en ervaar hoe het lijkt alsof de zusters hier nog maar net vertrokken zijn.

30

Toen we begin 2021 met Toerisme Vlaanderen de Sint-Godelieveabdij in erfpacht kregen, was dat de uitgelezen kans om de filosofie van ‘reizen naar morgen’ tastbaar te maken en om er een voorbeeld van te maken van de positieve, transformerende kracht van toerisme

31

Leven in een slotklooster

Strenge maar barmhartige voorschriften

De regel van Benedictus wordt toegepast in de levenswijze van benedictinessen, zoals de zusters van de Godelieveabdij.

Benedictus van Nursia (+ 547) keert zich af van de decadente samenleving aan het einde van het West-Romeinse Rijk. Hij trekt zich terug in eenzaamheid en leidt een sober leven in een grot. De strengheid die hij zichzelf oplegt, werkt inspirerend voor zijn volgelingen en hij sticht een klooster in Monte Cassino (Italië). Daar schrijft hij zijn beroemd geworden regel, die een proloog en 73 hoofdstukken bevat over de basisgeloften, liturgische voorschriften, bestraffing van overtredingen, het praktische leven en het gemeenschapsleven van de kloosterlingen. De voorschriften zijn streng, maar ook doordrongen van barmhartigheid.

De zusters van Godelieve volgen van bij de heropstart van de abdij in Brugge in 1623 de constituties (concrete richtlijnen over hoe de (oude) Benedictusregel in te vullen, red.), opgesteld door de abdis van Douai, Florence de Werquignoeul en goedgekeurd door paus Paulus V in 1651. Daarvan zijn nog twee teksten bewaard in het abdijarchief.

In een vereenvoudigde vorm wordt de regel van Benedictus samengevat in zeven voorschriften. De bekendste is ora et labora of bid en werk. Met deze algemene stelregel vullen de zusters het grootste deel van de dag. Meer specifiek bidden de benedictinessen per dag zeven getijden. Dat zijn de lauden, primen, terts, sext, none, vespers en completen. Elke week worden 150 psalmen gezongen. De opgelegde lectio divina houdt in dat de zusters zichzelf ook door middel van individuele meditatie en geestelijke lectuur verdiepen.

De Benedictusregel ondersteunt de monastieke geloften van armoede, nederigheid en gehoorzaamheid aan de abdis. Voorts geldt een stabilitas loci. Een benedictijn verlaat het klooster niet.

Ten slotte legt Benedictus een vorm van autarchie (zelfvoorzienendheid) op. Zijn kloosters worden zo ingericht dat alles ter plaatse is: water, een tuin met vruchten en groenten, een molen, een bakkerij, een brouwerij… Zo kunnen de kloosterlingen volledig onafhankelijk leven en hoeven ze zelden buiten te komen.

32

Reglementering en orde

klokken delen de dag in

Ora et labora, bid en werk. De dagindeling in de benedictinessenabdij van Sint-Godelieve wordt eeuwenlang, zoals overal in het monastiek leven, geritmeerd door klokken. Bij het opstaan, de dagelijkse gemeenschappelijke gebedsmomenten, etenstijd, werktijd, ontspanning… De stilte binnen de muren wordt telkens door klokkengelui onderbroken om alle zusters te waarschuwen voor een specifiek moment van hun dag(taak). Dat is handig, aangezien ze op verschillende plaatsen in de abdij kunnen vertoeven, zonder de uitgestrekte tuinen en boomgaarden te vergeten.

De in de dakruiter van de abdijkerk opgehangen klok ‘Godelieve’ wordt gegoten in 1844 door Isabella van Lutsenborgh, weduwe van Jacobus Dumery. Jacobus en zijn broer Willem jr. zijn de laatste telgen van een Brugs klokkengietersgeslacht. De klok is de laatste bekende Dumery-klok van drie generaties klokkengieters. Ze is getekend ‘Wwe Jacobus + Guilielmus Dumery’.

Verder leert het opschrift dat in die jaren Francisca Sabot abdis is en dat bankier Felix Dujardin en baron Maximilien de Peellaert de Steenmaere de gulle schenkers zijn. Van Jacobus Dumery weten we dat hij naast klokkengieter ook tekenleraar is aan de Brugse Academie. Hij woont in de stedelijke gieterij, op een steenworp van de Godelieveabdij. Daar heeft zijn grootvader Georgius (Joris) Dumery de klokken van de Brugse beiaard gegoten. De benaming Klokstraat herinnert trouwens nog aan deze gieterij.

34

In de Godelieveabdij bevinden zich nog andere klokken. Het exemplaar in de gang komt van de Doornikse klokkengieter Barbieux en draagt het jaartal 1752. Deze klok heeft een sierband van acanthusbladeren en is afkomstig uit het Benedictinessenklooster van Menen. In de abdiskamer wordt een 16de-eeuws renaissance klokje bewaard. Twee (blanco) wapenschilden, met dolfijnen aan de bovenrand, hangen aan festoenen en worden elk door twee schildhouders met toortsen gehouden. Elk heraldisch motief wordt geflankeerd door een medaillon met daarop in profiel een hoofd. De sierband bovenaan vertoont een fries van lelies. In de schatkamer van de Sint-Salvatorskathedraal bevindt zich een gelijkaardig klokje uit dezelfde periode. In de kerk hangt nog een onversierde sacristieklok en ook aan de buitenmuur in de tuin hangt een eenvoudig klokje, te bedienen van in de abdij. Tot slot bewaart het klooster vier koperen tafelbellen.

2013 de Godelieveabdij verlaten, vragen omwonenden om het vertrouwde klokgeluid te handhaven. Ook voor mensen buiten het slotklooster zijn de klokken een houvast in hun dagelijks leven.

Wanneer de laatste zusters eind

Leven in een slotklooster

een kromstaf voor de abdis

De Sint-Godelievekapel in de Boeveriestraat is volgelopen. De kosteres heeft een dag eerder de bidplaats met bloemen, groen en vlaggen opgesmukt. Ontelbare kaarsen flikkeren. Het orgel dreunt, gezangen stijgen ten hemel. De kloosterzusters schrijden processiegewijs hun kerk binnen. De bisschop volgt hen, samen met zijn ceremoniemeester en misdienaars. Vandaag wordt een nieuwe abdis – enkele weken voordien door de zusters verkozen – tijdens een pontificale dienst officieel in haar ambt bevestigd. Ze ontvangt de parafernalia van haar abbatiale waardigheid: een zegelring, een borstkruis en een krulstaf met sudarium of zweetdoekje. In het koor van de abdijkerk heeft de houten zetel van de abdis een speciaal maar praktisch ornament. Een hand in hout, met een beweegbare houten duim, laat de abdis toe om even haar staf aan de kant te zetten, zodat ze zelf beide handen vrij heeft.

Hogere geestelijken zoals kardinalen, bisschoppen en bevoorrechte prelaten, dragen bij bepaalde religieuze plechtigheden allemaal een kromstaf. Abten en abdissen hebben een identiek recht. In tegenstelling tot sommige geestelijken die bij hun wijding een persoonlijk exemplaar laten maken of krijgen, wordt de staf in abdijen omwille van de soberheid meestal doorgegeven. De Sint-Godelieveabdij bezit enkele kromstaven, waarvan twee houten exemplaren

vermoedelijk uit de 17de eeuw dateren. Ze vertonen merkwaardige gelijkenissen en zijn deels verguld, deels verzilverd. Onder de barokke krul bevindt zich een opengewerkte nis, rustend op vier balusterzuiltjes en opgesmukt met een driehoekig fronton. Daarin prijken beeldjes die Maria met het Kindje Jezus en de H. Benedictus voorstellen.

Omdat dergelijke staven destijds niet met de blote hand mochten worden vastgehouden, draagt een bisschop handschoenen. Uit nederigheid en als symbool van armoede is dat bij abten en abdissen verboden. Daarom houden zij de staf met een sudarium of zweetdoek vast. De zweetdoekjes aan beide staven zijn rijkelijk geborduurd.

Dat betekent niet dat de structuur van bisschoppelijke en abbatiale staven verschilt: de punt prikkelt wie te traag is, de schacht geleidt de gelovigen op de rechte weg naar God en de krul trekt verdwaalden terug van het pad ‘des verderfs’. Een verwijzing naar Jezus als goede herder en zijn typische herdersstaf ligt voor de hand. De geschiedenis van de staf gaat vermoedelijk terug op het feit dat prelaten bij hun aanstelling een hoge ouderdom hebben bereikt en eventueel op een stok steunen. Het vierde provinciale concilie van Toledo in 633 aanvaardt al die gewoonte.

36

Leven

in een slotklooster van roeping tot professie

Intreden in een slotklooster zoals de Sint-Godelieveabdij start vanuit een roeping. Dat is een ervaring van een heel persoonlijke en metafysische aard, die iemand aanzet tot een doorgedreven religieuze levenswijze. Het is niet min, het gooit iemands leven totaal overhoop. En toch. Wie zich aanmeldt, wordt niet zomaar aanvaard.

In voorafgaande gesprekken wordt de kandidate bevraagd door een zuster. Meent ze het serieus en zijn haar drijfveren de juiste? Pas daarna wordt de aanvraag voorgelegd aan de abdis. Het postulaat of de aanvraagperiode is een overgangsfase om met alle aspecten van het kloosterleven kennis te maken, zonder enige verbintenis. De postulante wisselt intensieve periodes in het slotklooster af met nu en dan nog thuis verblijven.

Na een half jaar, na overleg tussen de abdis en de raad, start ze als novice. Het noviciaat begint met het ritueel van de inkleding. In die periode van minimum twee jaar leert ze de gemeenschap nog beter kennen en maakt ze er meer en meer deel van uit, ze krijgt ook opleiding in vakken als Bijbelstudie, liturgie, psalmen, de regel van Benedictus en de geschiedenis van het monastieke leven. Ze wordt persoonlijk begeleid door de novicemeesteres.

Hierop volgt de tijdelijke professie, het uitspreken van tijdelijke geloften. Dat is een eerste engagement, maar nog geen verbintenis voor het leven.

De novice vraagt dat zelf aan, ‘na rijp beraad en op eigen verzoek’. Drie jaar later kan ze haar eeuwige geloften of de geloften voor het leven afleggen en de ceremonie van de professie ondergaan. Elke stap wordt gezet met het fiat van de abdis en de medezusters, die hierover beraadslagen en beslissen in het Kapittel. Zo waken zij over de gemeenschap en weten ze goed wie ze in huis halen.

Welke geloften legt een nieuwe zuster dan af? In de Godelieveabdij gaat het om drie belangrijke aspecten uit de regel van Benedictus.

Obedientia of gehoorzaamheid betekent het zich onderwerpen aan een spiritueel proces om de eigen wil en de neigingen van het hart op te geven. Je ziet af van aanzien, applaus, geld en bezit om volledig terug te vallen op je authentieke zelf, met al je zwakheden. In deze pure vorm word je ook aanvaard. Het woord stamt af van ob-audire, wat ‘heel goed luisteren’ betekent. Dit gaat, ruimer dan gehoorzaamheid aan een meerdere, om wederzijds gehoor geven aan elkaar, echt luisteren en openstaan voor een ander.

40

Stabilitas staat voor het volhardend engagement en het van harte klaarstaan voor wat in het hier en nu van je gevraagd wordt. Loop niet weg, ook niet innerlijk. Blijf bij de les, draag geduldig wat je overkomt en hou vol, ook al vraagt het veel inspanningen en heb je het soms moeilijk.

Conversio morum of verandering van levensstijl: volhardend dagelijks zoeken om anders te leven en in een zorgvuldige ordening van ruimte en tijd, toewijding, hoffelijk en begripvol reageren, in alle handelingen en altijd God verheerlijken.

Is het celibaat dan geen vereiste? Neen, want ook getrouwde vrouwen kunnen postuleren. Niet het maagd zijn, maar het maagd worden is belangrijk. Dat betekent: de ander niet gebruiken voor je eigen plezier, niet constant je eigen genot najagen, jezelf beheersen, anderen niet domineren en kunnen omgaan met je eigen seksuele verlangens.

41
42
43

gebaar van stilte Inge

Silentie is den 1sten vinger overzijds op de mond leggen. Ook buiten de kloostermuren is dit een bekend gebaar. In de Godelieveabdij is het een teken uit de gebarentaal die de zusters tijdens het noviciaat moeten leren. Het abdij-archief bevat een aantal handgeschreven en één getypte versie van deze teekens die men gebruikt tot de nauwe onderhoudinge van ’t silentie. Op bepaalde tijdstippen en plaatsen gebruiken de zusters altijd gebaren in plaats van het gesproken woord.

In deze 19de- en 20ste-eeuwse documenten duiken telkens dezelfde categorieën van gebaren op. Er zijn tekens voor de namen van de (leken)zusters – soms staat aangeduid welke namen in gebruik zijn. Ook voor bepaalde functies is er een gebaar: de abdis, de priester, de hovenier, de meid, de dokter. Er zijn nogal wat tekens voor zaken die met de maaltijd te maken hebben: eetgerei, brood, vis, peper, zout… En niet onbelangrijk: een apart teken voor eieren en voor hardgekookte eieren. Ook pannenkoeken, in een Franstalig schriftje koukebak en in de 19de eeuw heete koeken genoemd, ontbreken niet. Verder kan een zuster met een gebaar verwijzen naar een bepaalde plek zoals de kerk, de keuken of de ziekenzaal. Of naar een activiteit: de klok luiden, orgel spelen, naaien, toestemming vragen en… spreken.

In archiefdocumenten staat beschreven hoe de zusters de gebaren moeten maken. Soms imiteren ze een han-

deling: voor het luiden van de klok doen ze alsof ze aan een touw trekken. Voor de kloosternamen verwijzen de tekens bijvoorbeeld naar het symbool van de overeenkomstige heilige of naar een aspect uit zijn of haar levensverhaal.

In het leven van de zusters staan gebed en meditatie centraal. Spreken wordt daarom zo veel mogelijk beperkt. Tijdens bepaalde delen van de dag is praten volledig verboden en moeten zelfs handelingen zoals een deur sluiten zo stil mogelijk gebeuren. Ook in bepaalde locaties moet er gezwegen worden. ‘Het stilzwijgen zal vooral onderhouden worden in den refter, de kapittelzaal, het koor, de sacristie, de kerk’, bepalen kloosterstatuten uit de eerste helft van de 20ste eeuw. Deze levenswijze sluit aan bij de zwijgzaamheid die de regel van Benedictus voorhoudt, onder andere verwijzend naar de Bijbelse spreuk: ‘In een vloed van woorden zul je niet ontsnappen aan de zonde.’

De gebarentaal, die ook andere kloosterordes toepassen, bestaat al sinds de middeleeuwen. Maar ze gaat mee met de tijd. In de 20ste-eeuwse schriftjes staat te lezen dat het gebaar voor vuur en licht ook voor elektriek gebruikt kan worden.

“We zijn de stilte blijven bewaren tot de laatste dag die we in de abdij doorgebracht hebben”, zegt zuster Sabien. En dat was in 2013.

44
Leven in een slotklooster
46
47

Leven in een slotklooster

dienstenbord verdeelt de taken

Hoe worden de taken verdeeld in een slotklooster, waar de regel van stilte heerst? Afspreken is geen optie, maar een dienstenbord brengt de oplossing. Daarop staat aangeduid hoe de taken onder de zusters zijn verdeeld.

De meeste taken hebben te maken met de gebedsdiensten of getijden, zevenmaal per dag. De laatste jaren in de Sint-Godelieveabdij zijn die ingeperkt tot vijf keer per dag. De taken tijdens de gebedsdienst bestaan uit het (voor)zingen bij de gebedsdiensten (intonatrix, cantatrix en antiphonaria), het aansteken van de kaarsen (ad candelas), het opnemen van de rol van misdienaar (acolytha) en het voorzeggen van de litanie, waarin onder andere de heiligen worden aangeroepen (litania majores). Verder wordt iemand aangewezen om op de gepaste momenten de bel te luiden (ad campanam) en iemand om op plechtige gelegenheden het processiekruis te dragen (crucifer libriger), zoals bijvoorbeeld bij Maria Lichtmis op 2 februari en of bij de viering van de geboorte van Maria op 8 september. Ten slotte moet een zuster gedurende een week de gebedsdiensten leiden (hebdomadaria).

Andere taken hebben met de maaltijden te maken. Er wordt een zuster aangewezen voor het bereiden van de maaltijd (servatrix ad omnia), voor het bedienen aan tafel ’s middags (servatrix ad mensam) en ’s avonds (servatrix ad collationem) en voor het voorlezen uit de Bijbel tijdens de lunch (lectrix ad mensam) en bij het avondeten (lectrix ad collationem).

Dat laatste doet moeder abdis Sabien gedurende 40 jaar, ’s middags en ’s avonds, tot de laatste dag. Priorin zr. Marie Michel neemt de rol van cantatrix (zanger) op zich en zorgt voor het onderhoud van de kleding in de naaikamer. Zr. Hildegarde runt de keuken. Zr. Marie Agnes is econome en doet de boodschappen in de stad. Ze is ook portierster. Zr. Anna is manusje van alles. Niet alle rollen staan vermeld op het dienstenbord, maar ze zijn niettemin van groot belang voor de goede orde in de abdij. In het jaar 2000 komen twee Filipijnse zusters, zr. Dominica en zr. Andrew, in de abdij wonen om de zusters op leeftijd bij te staan. Ook hun namen vind je op het dienstenbord.

48

In 1653 int rentmeester Jacques Plasschaert bijvoorbeeld opbrengsten uit de verhuring of verpachting van hofsteden en landbouwen bosgronden gelegen in Gistel, Snaaskerke, Leffinge, Slijpe, Wilskerke, Zandvoorde, Sint-Catharina Oostende, Bredene, Zevekote, Sint-Pieters-Kapelle, Moere, Vladslo, Ettelgem, Klemskerke, Zande, Westkerke, Koekelare, Ramskapelle, Sint-Jacobs-Kapelle en Oudekapelle. De inkomsten worden met de ontvangst van korentienden, lijfrenten, cijnzen en de opbrengsten uit de houtverkoop uit de bossen van Aartrijke, Koekelare, Eernegem en Ichtegem aangevuld. De rekeningen van de abdis of de binnenrekeningen bevatten de meer gedetailleerde omschrijvingen van de communiteitskosten, zoals de uitgaven voor woonst, kleding, voeding en verzorging van zieken. Kortom, het zijn rekeningen die slaan op het dagelijkse leven binnen de muren van de abdij. De geldsommen bieden een directe inkijk in de menu’s die de zusters aan de kloostertafel voorgezet krijgen, welke lichamelijke en mentale kwalen zij oplopen, hoeveel zij besteden aan liefdadigheid en wie er in een gastenkamer blijft overnachten. De aalmoezen die ze krijgen, weerspiegelen het adellijke netwerk dat de gemeenschap financieel ondersteunt.

R ekeningen zijn voor de studie van een religieuze gemeenschap bijzonder interessante archiefbronnen. Zij bieden een kijk op het materiële goederenbezit, de evolutie ervan, de rijkdom (of armoede) van de instelling en de levensomstandigheden van de leden. Het archief van de Sint-Godelieveabdij bewaart een unieke reeks rekeningen die de periode van de 17de en 18de eeuw ruim overspant. Een eerste groep jaarrekeningen is opgemaakt door de rendant of rentmeester van de abdij. Een tweede groep zijn de binnenrekeningen, waar de abdis voor instaat. De rekeningen van de rentmeester geven een overzicht van de inkomsten en uitgaven die verband houden met het beheer van de abdijgoederen, een enorm kapitaal, in de loop der eeuwen verzameld door vrome schenkingen, erfenissen, de inbreng van bruidsschatten van nieuwe zusters en door aankoop. De rentmeester becijfert de opbrengsten die de landpachten, de korentienden, de cijnzen, de erfelijke grondrechten en de watergeschotten –dat is een vorm van belasting, bestemd voor het ruimen en onderhouden van waterlopen, pompen, sluizen… –in de verschillende dorpen of parochies opleveren. Hij brengt die vervolgens in verrekening met de uitgaven die het beheer van de abdijgoederen met zich meebrengt, zoals herstelwerken aan de verpachte hofsteden.

50
Leven in een slotklooster jaarrekeningen
Jo Luyten

Leven in een slotklooster

impact van het vaticaans concilie

De huidige, herschreven regel van Benedictus krijgt vorm na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) en kantelt naar veel milder geformuleerde aanbevelingen. Dat hangt samen met de geëvolueerde tijdsgeest. Benedictus’ regel is geen dichtgetimmerde canon, maar een structuur met plaats voor beweging en evolutie. Na het Concilie evalueert de benedictijnse kloostergemeenschap in collectief overleg de vroegere toepassingen van de regel. Wijzigingen volgen, maar veel voorschriften blijven bestaan. Hoe verloopt het leven van de zusters dan?

Tijdens de maaltijden (met voorlezen van Bijbelse teksten) en het wandelen naar het werk of de cel spreken de zusters niet met elkaar. Ook na het avondgebed treedt een grote stilte in. De zwijgzaamheid bevordert een klimaat van rust en ingetogenheid, maar sluit een noodzakelijk, heilzaam en zinvol gesprek niet uit. Dat kan tijdens de arbeid, met de gasten, of in het kapittel, waar het dagelijkse kloosterleven wordt overlopen.

De toewijding aan werk en studie verloopt ernstig maar ontspannen. Een dagelijkse portie verdiepend en introspectief lezen draagt bij om de ziel fris, open en levendig te houden. Een zuster van Godelieve is

vervuld van deemoed of nederige onderworpenheid. Ze vreest God en bemint haar superieuren. Ze erkent haar eigen fouten en tekortkomingen en is tevreden met een karig bestaan. Haar inborst is zachtmoedig en bescheiden. Dat ideaalbeeld streeft ze in ieder geval na.

In de hedendaagse cultuur van vrije keuze, mondigheid en zelfontplooiing benadrukt Benedictus dat mensen broze en begrensde wezens zijn, maar met het vermogen te groeien. Dat is mogelijk door geduldig te oefenen en door optimaal dienstbaar te zijn.

Deemoed betekent vanuit de eigen fragiliteit een diep respect hebben voor het mysterie en voor de hoge waarde van de ander. Een belangrijke waarde is elkaar helpen binnen de gemeenschap: de ene generatie laat de andere groeien tot zelfstandigheid. Daarbij horen discipline, soberheid en het aanvaarden van correcties op verkeerd gedrag, zoals bijvoorbeeld te laat komen.

Er is ook plaats voor feestelijk en vreugdevol vieren. Zo is er een kleine attentie voor elke zuster bij haar naamfeestdag, maar niet bij haar verjaardag.

54

Gastvrijheid krijgt een afzonderlijk hoofdstuk. Het gaat niet alleen om het ontvangen of het geven van onderdak en verzorging, maar ook om het beantwoorden van spirituele vragen van buitenstaanders. Deze gastvrijheid mag het kloosterleven niet verwarren of verstoren. Ze vereist scheiding en gepaste vormen van contact, betrokkenheid en participatie. In een afzonderlijk gastenhuis nemen gastenzusters vreemden onder hun hoede. Zo kunnen bijvoorbeeld studentinnen tijdelijk in de Godelieveabdij inwonen en is er het bezinningscentrum Ter Fonteine.

55

Leven in een slotklooster

spieken naar het allerheiligste

Net als de overige zusters beschikt de abdis over een eigen cel, op het einde van de lange gang met slaapkamers van andere slotzusters. De kamer van de abdis ligt naast de kerk. Ze heeft er een geprivilegieerde positie. In de muur tussen beide zitten immers achter twee luiken muuropeningen naar de kerk.

Het luik op vloerniveau biedt toegang tot de getraliede nis waarin het kostbaar reliekschrijn van de H. Godelieve bewaard wordt. Een kleiner luik op zithoogte sluit een opening af, zo groot als van een vel A4-papier. Daardoor heeft de abdis van bovenaf beperkt zicht op een heel specifieke plek in de kerk: het hoogaltaar en – nog belangrijker – op het Allerheiligste. Niemand in de kerk ziet wanneer de abdis aanwezig is en door een raampje weg te nemen kan ze meeluisteren.

De kijkspleet is een hagioscoop, naar het Oudgrieks woord άγιος (hagios) voor ‘heilig’ en σκοπεῖν (skopéin) voor ‘kijken’. Net als in hagiografie of beschrijving van een heiligenleven en telescoop of ver-kijker. Zo’n architecturaal kleinood komt elders in parochie- of abdijkerken voor als een kleine, veeleer spleetvormige opening of tunnel in de muur. Daar bezorgt het gelovigen een gerichte blik op het al-

taar, voorwerpen of handelingen zonder het koor te moeten betreden. Voor slotzusters in andere abdijen biedt het de mogelijkheid om de eredienst te kunnen volgen zonder uit de cel of isolatie te moeten treden.

Het heilige verwijst naar het Allerheiligste of de gewijde hostie, die symbool staat voor het Lichaam van Christus. Volgens het katholieke geloof verandert de hostie tijdens de consecratie aan het altaar immers in het ‘werkelijke Lichaam van Christus’. Voor de gelovigen is Jezus Christus daardoor daadwerkelijk aanwezig in de hostie. De priester gebruikt de hosties tijdens de mis voor de eucharistieviering en dankt hiermee voor de gave van het Lichaam van Christus.

De priester kan een gewijde hostie in een specifieke houder (monstrans) tijdelijk tentoonstellen op het altaar. Niet-gebruikte hosties worden bewaard in een speciaal daarvoor bestemde kelk (ciborie) in een afgesloten kastje (tabernakel) op het altaar. Als er gewijde hosties aanwezig zijn in het tabernakel, brandt er een godslampje. Het aanschouwen van de uitgestalde monstrans en de aanbidding van het Allerheiligste heeft voor de benedictinessen en andere gelovigen een grote betekenis. De abdis is de enige die dat rechtstreeks vanuit haar cel kan doen.

56
57

met een nieuwe identiteit

De benedictinessen van Sint-Godelieve in Brugge zijn een contemplatieve gemeenschap. De zusters trekken zich volledig terug uit de profane wereld om zich te wijden aan meditatie en gebed. Ze werken er ook veel. Om een onafhankelijk leven te kunnen leiden zonder de kloostermuren te verlaten, is de abdij zo ingericht dat het meest noodzakelijke voorhanden is: een groentetuin, fruitbomen, een bakkerij, een brouwerij… De Brugse zusters zijn ook befaamd voor hun handwerk. Kazuifels, kerkgewaden en vlaggen naaien en borduren en het wassen en strijken van kerklinnen zijn lange tijd een belangrijke bron van inkomsten.

Dat ‘zich terugtrekken uit de profane wereld’ is een belangrijke stap, met verregaande gevolgen voor de identiteit van de betrokken persoon. Een jonge vrouw laat alles achter: haar thuis, haar familie, haar vrienden, haar bezittingen, haar kleding. Bij de intrede wordt haar nieuwe kleding, een zwart kloosterhabijt, aangetrokken. Zelfs haar naam verdwijnt. Ze krijgt een nieuwe kloosternaam en wordt opgenomen in een nieuwe gemeenschap met een

nieuwe ‘moeder’: de abdis, aan wie ze totale gehoorzaamheid verschuldigd is.

In 1964 zet Lia Bousson, nu zuster Sabien, deze stap. Ze is afkomstig uit Zwevezele en is dan 24 jaar. “Ik had toen als lerares een druk leven, maar voelde mij geroepen tot gebed en meditatie. Na de gebruikelijke stappen van postulaat, noviciaat en tijdelijke geloften engageerde ik mij in 1970 voor de eeuwige geloften, de intrede in het slotklooster”, zegt ze.

Inderdaad, er gaan enkele jaren vooraf aan de eigenlijke geloften. Bij vrouwen klinkt het dat ze pas na een periode van ‘verkering’ daadwerkelijk ‘in het huwelijk’ treden met Jezus: ze worden ‘Christus’ bruid’.

Toch blijft het voor zuster Sabien altijd mogelijk om haar familie te ontmoeten, in de spreekkamer van het klooster. “Na zes weken van afzondering stonden mijn ouders in de spreekkamer en het was voor beide partijen deugddoend om elkaar terug te zien. Die tralies? Op den duur merkten we ze niet eens meer op.”

58
Leven in een slotklooster in de spreekkamer

Na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) worden de kloosterregels soepeler. In Sint-Godelieve krijgen de zusters de keuze of ze hun bezoek willen ontvangen voor of achter tralies. Stilaan kiest iedereen ervoor om die ‘middeleeuwse’ tralies achterwe-

ge te laten. Wat wel in stand blijft, is de afzondering en de stilte. In de leefruimten van het slotklooster komen geen of slechts bij uitzondering vreemden binnen. Zij zijn wel toegelaten in de kerk, in de gastenverblijven en in de spreekkamer.

Leven in een slotklooster

Bellenblazen, hoepelen en touwtjespringen

Volledige wanden bekleed met faiencetegels, dat valt meteen op in de keuken van de Sint-Godelieveabdij. Zelfs in de deur- en raamkozijnen zijn de tegels van vloer tot plafond verwerkt. Wandhoge tegelensembles zoals deze zijn heel zelden bewaard gebleven.

Verder zijn her en der in het klooster nog meer beschilderde en blanke tegels aangebracht: op vensterbanken, in deuropeningen en haarden of als plint in de sacristie. Maar ze vormen geen homogeen of kamerhoog ensemble zoals in de keuken.

Die wordt samen met de refter en de eerste verdieping met de slaapcellen van de zusters gebouwd vanaf 1642. In maart 1645 kunnen de zusters hun rustig gelegen cellen op de eerste verdieping en de refter op de begane grond betrekken. De keuken en bijkeuken met oven en wasplaats aan het einde van de zuidelijke pandgang zijn dan ook al in gebruik.

De muren worden waarschijnlijk niet onmiddellijk met de met tin geglazuurde tegels bezet. De bekle-

ding met tegels is onderhoudsvriendelijk en hygiënisch. Misschien zijn de zusters geïnspireerd door andere Brugse kloosters: de apotheek en voogdenkamer van het Sint-Janshospitaal krijgen rond 1694 kinderspeltegels onder de vensterbanken. Ook het klooster van Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie heeft een betegelde keukenwand, al dateert die van iets later. In Rijsel (Lille) heeft het Hospice Comtesse in het midden van de 17de eeuw al een volledig betegelde keuken. Daarop zijn naast spelende kinderen vooral zeewezens en schepen afgebeeld.

Hoewel de religieuzen van het klooster op de vingers worden getikt dat ze geen kinderen in het slotklooster mogen toelaten (visitatiecharter van bisschop van Susteren op 5 augustus 1723, red.), staan de tegels op de keukenwanden vol met kinderspel en jolijt. Het zijn heel herkenbare tafereeltjes: steltlopen, hinkelen, hoepelen, bellenblazen, schommelen, kegelen, boogschieten, touwtjespringen, koorddansen, vliegeren, op de kop staan… Sommige, iets grotere tegels tonen zeemonsters of landschappen. De blauwe tekeningen van spelende

60

kinderen zijn geïnspireerd op prentenreeksen die dan in omloop zijn. De ontwerpen worden gedurende een lange periode in de Nederlanden gebruikt, niet alleen in Delft.

Op basis van stijlkenmerken, vooral de ‘spinnetjes’ in de vier hoeken van de tegels en vondsten van gelijkaardig beschilderde tegels in de regio Rotterdam, is het aannemelijk dat deze tegels uit Rotterdam afkomstig zijn. De rekeningenboeken van de 17de-eeuwse bouwperiode zijn niet bewaard gebleven, maar het bouwprogramma loopt verder in de 18de eeuw. In 1717 wordt ene Jacob Couppet betaald om st(e)enkens, zoals dergelijke faiencetegels worden genoemd, in de keuken te zetten. De tegels zijn relatief dun, ca. 8 mm, wat kenmerkend is voor de 18de eeuw. Door de bewaarde rekeningen is een productiedatum van de tegels omstreeks 1715 aannemelijk.

Bij aanpassingen in venster- en deuropeningen, of ter vervanging van bestaande tegels, zijn zowel oudere, jongere of iets grotere tegels gebruikt, mo-

gelijk van Rijselse of Brugse plateelbakkerijen. Wat zeker is, is dat de kinderspeltegels niet van de Brugse faiencefabriek van Hendrik Pulin(ck)x afkomstig kunnen zijn. Hij start pas in 1750 met zijn gleiswerkfabriek aan het Minnewater, met exclusiviteitsclausule en keizerlijk octrooi vanaf 1753. Daarvoor zijn wel enkele gleierswerkers in de stad actief, maar over hun productie is niets geweten.

61

Leven in een slotklooster Alles ter ere van god Lode Aerts

Op de (bijgebouwde) keukenmuur in de Sint-Godelieveabdij uit 1926 staat een Latijnse tekst: Ut in omnibus glorificetur Deus. In het Nederlands: ‘Alles ter ere van God.’ Wat betekent dat? Kijk naar de omgeving. Centraal in deze kloosterkeuken troont een indrukwekkend kookeiland. Op het kolenvuur staat een veelvoud aan kookpotten te pruttelen. Verderop bevinden zich, minder goed zichtbaar, verschillende massieve strijkijzers. Zonder een elektrisch snoer laden ze hun warmte op aan datzelfde grote vuur. Kaarsrecht en ingetogen zie je de keukenzuster met haar zwarte sluier en kloosterhabijt. Rustig roert ze in de kookpotten.

Wat een iconisch beeld van het kloosterleven! Alle zusters spenderen een groot deel van hun tijd aan het gebed, maar ze leven niet van de hemelse dauw. Bidden én werken (ora et labora) is hun parool en het voornaamste zit niet in beide werkwoorden, maar in het voegwoordje ‘en’. Bidden en werken zijn geen twee gescheiden werelden. Hier raken we meteen het hart van de kloosterregel van Benedictus: de kapel en de keuken horen samen. Actie en contemplatie zijn twee zijden van eenzelfde medaille. Het bidden mag je niet van het gewone leven vervreemden. En zelfs je meest alledaagse werk moet

je vervullen vanuit de liefde die je in het gebed ervaart.

Het is geen toeval dat die gouden raad nog eens neergeschreven staat op de keukenmuur: Ut in omnibus glorificetur Deus. Waar komt die tekst vandaan? Het is een heel praktische Bijbelse raadgeving en die klinkt voluit als volgt:

“Laat ieder van u de gave die hij van God gekregen heeft, gebruiken om de anderen te helpen.

Voert u het woord, laten het dan Gods woorden zijn die u spreekt.

Helpt u anderen, doe dat dan vanuit de kracht die God u geeft.

Want zo doet u alles tot eer van God”

(Eerste Petrusbrief, 4,10-11).

Benedictus neemt die laatste zin over in zijn regel (hoofdstuk 57). Later roept Teresa van Avila hetzelfde in herinnering aan haar medezusters, en vooral dan aan de keukenzusters. Ze zegt:

“God vind je niet enkel in het kerkgebouw, maar ook tussen de kookpotten…”

64
65

Leven in een slotklooster

De ‘keldermeesteres’

Terwijl de abdis zich volledig concentreert op het spirituele heil van het klooster, kan ze rekenen op de ‘keldermeesteres’ die de zakelijke kant op zich neemt. Zij is verantwoordelijk voor de keuken, de administratie en het onderhoud van de gebouwen.

De voorraden die ze aankoopt, bevinden zich in vier kelders: de bierkelder, de broodkelder, de melkkelder en de wijnkelder. Daarvan heeft alleen zij de sleutels. En niet onbelangrijk: de keldermeesteres kan goed maathouden met eten en drinken.

66

Leven in een slotklooster

De kloosterkeuken tijdens de Eerste Wereldoorlog

2

00 gr de beurre, 250 gr de sucre, 4 oeufs, 1 petit paquet de maizéna staat te lezen op bladzijde 44 van het schriftje met de titel Recettes diverses pour cuisine et patisseries. Het is een recept voor galettes, een van de vele zoete bereidingen die de benedictinessen met zorg neerschreven in een van hun receptenboekjes. Dit kleinood werd met twee andere schriftjes met bereidingen ontdekt in de zomer van 2021 in een vastgelopen lade in de Sint-Godelieveabdij.

Er staan verschillende recepten voor galettes in, veelal variaties op eenzelfde thema. Zo staat er te lezen hoe je galettes gymnases moet bakken, en namen de zusters er ook twee recepten in op van ene mevrouw Laridon en mevrouw Desmedt.

Al is nergens een datum te vinden, toch dateert het schriftje vermoedelijk uit de periode van de Eerste Wereldoorlog. Dat valt af te leiden van een bidprentje uit 1917 dat tussen de bladzijden steekt en van een aantal titels van recepten die overduidelijk verwijzen naar een oorlogssituatie.

Zo zijn er maar liefst drie varianten op de galettes met de benaming galette de guerre. De aangepaste ingrediënten leren ons meer over welke producten niet meer voorradig zijn of toch moeilijk te verkrijgen: 2 tasses farine de riz, 2 tasses farine de mis, 1 tasse de sucre, sel, lait et eau. Bloem van tarwe is dus blijkbaar geen vanzelfsprekend bestanddeel en wordt in deze bereiding vervangen door afgeleiden van rijst en maïs. Eieren komen ook niet voor in dit oorlogsrecept.

Dit is niet het enige aangepaste recept aan de oorlogsomstandigheden. Heel wat titels verwijzen door het toevoegsel de guerre naar de rantsoenering, typisch aan een vijandelijke bezetting. Zo bevat het schriftje recepten voor massepain de guerre, kletskoppen de guerre, potage oxtail de guerre en soufflé de guerre.

Dit gelijnde schriftje met zorgvuldig neergepende recepten geeft ons niet alleen een inkijk in wat op de stoof van de kloosterkeuken pruttelde, maar is ook een tijdsdocument dat weergeeft wat de kloosterlingen aten tijdens de Eerste Wereldoorlog.

70
72
73

Leven in een slotklooster

naaiatelier: vlijtige handen

De zusters van Godelieve staan bekend om hun vlijtige handen. Ze maken religieus textiel zoals kazuifels, stola’s en velums. In het atelier staan de naaimachines in een vierkant opgesteld en boven elke machine hangt een lamp die naar beneden getrokken kan worden. Elke zuster heeft een specialiteit, bijvoorbeeld patroontekenen, knippen of borduren.

De klanten zijn kerken en kloosters, vooral in West-Vlaanderen. Enkele pronkstukken bevinden zich in de basiliek van Koekelberg en in de Sint-Salvatorskathedraal in Brugge. Het Tweede Vaticaans Concilie luidt een opvallende versobering van de kerkelijke kledij in.

74

Leven in een slotklooster de slaapcellen van de zusters

De historische slaapcellen van de zuster benedictinessen liggen in de zuidvleugel van de Sint-Godelieveabdij. De bouw ervan start in 1642 en duurt tot 1645. Op de benedenverdieping bevinden zich de keuken, de refter en de kamer van de abdis, op de eerste verdieping de slaapcellen. Om die reden is het een van de meest waardevolle onderdelen van het kloostercomplex.

Voor die tijd sliepen de benedictinessen op de eerste verdieping, aan de straatzijde van de Boeveriestraat. In de overleveringen lezen we dat ze klagen om het gheruchte van de straete. De Boeveriestraat is in de 17de eeuw een poortersstraat en daardoor een drukke verkeersader.

Het dormitorium bestaat uit een lange gang met aan beide kanten slaapcellen met bebording in eikenhout. Deze slaapruimtes worden in 1978 vergroot door van twee cellen een grotere kamer te maken, zoals vermeld in het registerboek. Daar staat ook te lezen dat vanaf dan de cellen voorzien worden van lopend water.

In de houten deuren zit een kijkgaatje of deurspion, die toelaat om vanop de gang binnen te gluren in

elke kamer. De ramen geven aan de ene zijde uit op de hortus conclusus of binnentuin, de andere cellen kijken uit op de boomgaard met boerderij.

Het meubilair in de slaapcellen is eenvoudig en bestaat uit losse stukken zoals kisten, zogenoemde bruidskoffers, kasten met een deur uit onder andere de 17de eeuw tot grotere kasten uit de 20ste eeuw. In een paar vertrekken staat nog een kunstig gesneden hemelbed uit de 17de eeuw. Voor de aansluiting op stromend water behelpen de zusters zich met een lampetstel, dat onder meer bestaat uit een waterkan en waskom. Ze verwarmen zich met een bedpan die onder de lakens wordt geschoven voor het slapengaan. Enkele van die gebruiksvoorwerpen zijn bewaard gebleven.

In abdijen of kloosters slapen de bewoners niet altijd in individuele kamers, maar soms in gemeenschappelijke slaapzalen, afhankelijk van het type klooster. Het alleen slapen en de intimiteit van de kloostercel inspireren de zusters van Godelieve om het contemplatieve en spirituele aspect van het kloosterleven intenser te beleven. Het is een plek waar de stilteruimte laat voor een ontmoeting met God.

78

Leven in een slotklooster

‘Hortus conclusus’ of binnenhof, symbool voor Maria

Behalve de opbrengsttuinen en de agrarisch-ambachtelijke zone heeft een klooster ook een hortus conclusus, een besloten binnenhof. Deze vierkante tuin is omgeven door vier pandgalerijen en heeft een fontein, waterput of een levensboom in het midden. Daarrond groeien en bloeien geurende planten. De hortus conclusus is een belangrijk element in de Mariaverering.

Het vierkant van de besloten tuin met vier paden staat symbool voor de geestelijke orde en de vier windrichtingen. In de hortus conclusus van de Godelieveabdij bevindt zich een ronde natuurstenen put, geflankeerd door twee van elders in het domein afkomstige arduinen zuilen en omringd met geurende bloemen en planten. De witte lelie is bij uitstek een bloem die verwijst naar Maria. Ze symboliseert haar zuiverheid en staat vaak afgebeeld, in een vaas, op schilderijen, prenten of glasramen die de boodschap aan Maria of de Annunciatie voorstellen. In dat opzicht horen ook duiven hier thuis, als symbool voor de heilige Geest die Maria bevrucht.

80

Uit de bouwplannen van de Godelieveabdij in Brugge uit 1643 blijkt dat er dan al in een gesloten binnenhof omringd door vier pandgangen voorzien is. Maar helaas, de afwerking ervan neemt eeuwen in beslag. Want pas in 1953 worden de oostvleugel en de pandgang aan de kant van de kerk afgewerkt. Dat betekent dat het ruim drie eeuwen duurt tot de binnentuin werkelijk in een claustrum of gesloten ruimte ligt.

De binnentuin, die te bewonderen is vanuit de pandgangen en vanuit de vensters van de cellen, is bedoeld voor contemplatie. Hij is een rustpunt in het drukke kloosterleven. De hortus conclusus staat symbool voor het aards paradijs, de tuin van Eden, en is ook een gedenkplaats voor de overleden zusters. Tot de Franse Revolutie doet de binnenhof dienst als gemeenschappelijk kerkhof. Later worden de zusters bijgezet op de centrale begraafplaats van Brugge-Assebroek.

81

Leven in een slotklooster

zonder tuinen geen slotklooster

Zusters moeten zo veel mogelijk in hun eigen onderhoud voorzien, zodat ze het slotklooster niet hoeven te verlaten. Daarin speelt de grote tuin –de zogenoemde agrarisch-ambachtelijke zone – een belangrijke rol. Die bevat een boerderij, een brouwerij en een rosmolen, een boomgaard, een moestuin, een kruidentuin, een bakoven en bijenkorven.

De tuinen en de agrarisch-ambachtelijke zone vormen een onderdeel van de abdij. Daarnaast bezit die een hele reeks gronden en eigendommen rond Brugge, maar ook daarbuiten, zeker in de buurt van Gistel. De opbrengsten daarvan zorgen voor voldoende inkomsten om, samen met de producten uit de eigen tuinen, probleemloos te kunnen leven. Op die manier kunnen ze zich focussen op hun belangrijkste taak, namelijk bidden.

De abdijtuin met bijhorigheden krijgt pas in de loop der eeuwen een vaste vorm. Zo koopt het klooster in 1642 het huis Romeyn, waar zich de brouwerij en de rosmolen bevinden. Die blijven in gebruik tot 1830. De muren rond de tuin worden pas later opgetrokken, eerst aan de oostkant, later op de grens met Sint-Juliaan.

In de tuin groeien niet alleen groenten, de zusters planten ook heel veel bloemrijke planten, zeker in de buurt van de bijenkorven. Die staan in de hoek die uitkijkt op het huidige concertgebouw. Zo probeert de abdij te vermijden dat bijen andere bloemrijke plaatsen opzoeken en niet meer terugkeren. De bijen worden niet alleen gekweekt voor de honing, maar ook voor de symboliek van de kloosterorde, die leeft als een bijenvolk onder het gezag van een koningin.

De moestuin is essentieel voor het bestaan van de abdij. Daar kweken de zusters heel wat groenten, zoals wortelen. Groenten die ze zelf niet kunnen telen, kopen ze aan: pastinaak, bieten, groene erwten… Er is ook een boomgaard, maar die levert niet altijd voldoende vruchten op. Zo moet de abdij in 1660 extra appelen aankopen.

De zusters kunnen het onderhoud van de tuinen niet alleen aan. Daarom doet de abdij geregeld een beroep op lekenbroeders en -zusters, die geholpen worden door een boer, een hovenier, een meid en een paardenknecht. Als er voldoende opbrengst van de boomgaard is, verkoopt de abdij de overschotten.

82
83

In de moestuin van Sint-Godelieve-Brugge prijkt vlak bij een bloemenperceeltje ook een Mariagrot. Elk jaar gaan de zusters op 15 september, het feest van Onze-Lieve-Vrouw van Smarten, in processie door de tuin naar dat kapelletje. De traditie blijft duren tot ongeveer 1959.

En dan nog dit. De zusters houden niet van gluurders. Ze betrappen enkele keren buren die op ladders proberen te zien wat ze aan het doen zijn. Ze houden ook niet van de treinreizigers die over de kloostermuur kunnen kijken. Het gedeelte van de muur aan de Koning Albert I-laan wordt daarom in 1838, bij de aanleg van de nieuwe spoorweg, veel hoger gemaakt om de privacy van de zusters te beschermen.

84

Leven in een slotklooster

brood van godelieve

Gebruik 1 kg tarwemeel met zemelen, 50 gram gist, 1 koffielepel zout, 1 lepel suiker en een halve liter water.

Doe het meel in een kom. Leg in een kuiltje de gebroken gist en de suiker. Strooi het zout aan de rand. Vermeng alles geleidelijk met water tot een veerkrachtig deeg, die niet aan de handen blijft kleven. Laat het deeg rijzen tot ongeveer een dubbele omvang.

Breng het deeg in de bakvormen en laat opnieuw rijzen. Verwarm de oven tot 175 graden. Bak het brood gedurende 20 minuten en vervolgens nog 30 minuten in een oven van 225 graden. Laat het brood daarna nog 10 minuten in de oven, zonder extra verwarming.

Laat het brood afkoelen op een rooster.

86

Leven in een slotklooster

een boterham met zeem

Wie abdij zegt, denkt automatisch aan religie en bidden, maar ook aan een hechte gemeenschap waarin de taken verdeeld zijn volgens vaardigheden of talenten. En dat vraagt heel wat organisatie. Wereldlijke zaken zoals de financiën bijhouden, poetsen, koken, wassen en strijken worden toevertrouwd aan mensen die hier verstand van hebben. Ook het telen van groenten en fruit, het houden van kippen of konijnen tot en met het verzorgen van bijen gebeurt door specialisten die zich met grote inzet aan hun taak wijden.

Bijen horen vaak thuis in een religieuze gemeenschap. Er is zelfs een bijenras genoemd naar de benedictijnse abdij Buckfast in het Engelse Devon, waar de wereldvermaarde broeder Adam (1898-1996) zijn insecten teelt en veredelt met een ongekende passie. Zo bekwam hij een minder agressieve, ‘tamme’ bijensoort. Ook de Brugse Godelieveabdij bezit zo’n bijenstand, wat weggestopt in een hoekje van de abdijtuin, maar voorzien van een pannendak en verharde vloer. Het optrekje beschermt de bijen tegen regen en wind en maakt het aangenaam voor de zusters om er te werken.

Historische foto’s en getuigenverslagen bewijzen dat de oude bijenstand van het klooster helemaal rechts in de tuin lag, links van het kapelletje tegen de zijmuur. Nu is de bijenstand gelokaliseerd onder een afdak aan de rechterkant van het kapelletje.

De Sint-Godelieveabdij is een slotklooster dat slechts een zeer beperkte inmenging van buitenstaanders toelaat. Maar voor het oogsten en slingeren van de honing doen de zusters steevast een beroep op medewerking van de lokale Brugse tachtigjarige imkervereniging De Vrije Bie. Enkele imkers gaan jaarlijks naar de honingzolders van Sint-Godelieve om er de honing te slingeren. Dat gebeurt met een honingslinger, een soort van centrifuge waarmee de honing uit de raten wordt geslagen. Na dit zware werk krijgen de imkers een traktatie van de zusters: koffie en een boterham met verse honing of zeem Smakelijk!

88

Devotie de eigen sfeer van het getijdenboek

Lode Aerts

Wat religieuzen typeert, is hun gebed. Ze besteden er een aanzienlijk deel van hun tijd aan. Vooral ’s morgens en ’s avonds, maar ook ’s middags en net voor het slapen gaan trekken de zusters naar de kloosterkerk om daar samen te bidden. In zijn regel uit de 6de eeuw aarzelt Benedictus geen ogenblik om het belang van dat gebed sterk te benadrukken. “Zodra men op het uur van het goddelijk officie [getijdengebed] het teken hoort, legt iedereen neer wat hij in handen heeft en hij haast zich erheen met de grootste spoed. Niets mag er dus boven het goddelijk officie worden gesteld” (Hoofdstuk 43).

Waarom is Benedictus zo veeleisend voor het gebed, terwijl hij bij de meeste andere kwesties matig en mild is, wars van religieuze krachtpatserij? Dat heeft te maken met het eigene van het kloosterleven.

In een klooster leven mensen samen die hun hele leven willen ‘zoeken naar God’ zoals Benedictus dat noemt (regel 58). Die gerichtheid op Gods aanwezig -

heid vergt veel tijd en een grote discipline. Op vaste uren onderbreken de broeders en zusters hun bezigheden om te bidden. Zo krijgt de tijd een religieus ritme. Het is dus zeer logisch dat die gebedsstructuur zich in zogenoemde getijden afspeelt.

Hoe verlopen die dagelijkse gebeden dan? Inhoudelijk cirkelen ze allemaal rond de Bijbel. Ook dat is geen wonder, want de Bijbel verhaalt precies over Gods aanwezigheid in het leven van elke dag. Het gebedenboek dat de zusters ter hand nemen, staat dan ook bol van Bijbelcitaten.

Het grootste aandeel vormen de psalmen. Die 150 gebeden stammen uit een heel andere tijd, en toch zijn ze tijdloos. Religieuzen –net als vele christenen, wereldwijd –bidden ze omdat ze direct uit het leven gegrepen zijn. Honger en dorst, liefde en haat, wraak en genegenheid, oorlog en vrede, het diepste lijden en het hoogste geluk…, al die ervaringen vormen in de psalmen een aanleiding tot gebed. Nu eens dankend, dan weer smekend. Soms klagend en soms juichend. De ene keer uitbundig, de andere keer ingetogen. Die gebeden vormen de ruggengraat van de getijden, samen met een korte Bijbellezing en voorbeden, waarin de vreugden van elke dag en de grote noden van de wereld aan God en aan de gemeenschap worden voorgelegd.

Of die eeuwenoude traditie van de getijden ook vandaag haar waarde heeft, vraag je het best aan de vele gasten die enige tijd in een klooster verblijven. Grote luxe kunnen ze er niet vinden. Wel gastvrijheid en nog meer: de heel eigen sfeer van het getijdengebed.

een pronkstuk: de monstrans

De kosteres van de Brugse Sint-Godelieveabdij haalt op de vooravond van het H.-Sacramentsfeest de cilindermonstrans uit de brandkoffer en poetst die grondig op. Alles moet schitteren op het hoogfeest van het Allerheiligste Sacrament, dat op de tweede donderdag na Pinksteren wordt gevierd. Dat vreugdefeest wordt door toedoen van de visionaire Juliana van Cornillon, kloosterzuster in het hospitaal van Cornillon bij Luik, iets na het midden van de 13de eeuw ingesteld.

De volgende dag wordt het altaar in de kloosterkapel rijkelijk versierd met het beste witte antependium (altaarfront), minstens twaalf flikkerende kaarsen en een waaier aan bloemen in groen. In dit oogverblindend decor komt centraal op een troon de monstrans te staan. Om ze daar te plaatsen, trekt de priester de beste pluviale (koorkap) aan met op de kap, in rijkelijk borduursel, het liggend Lam op het boek met de zeven zegels. Om de monstrans perfect te kunnen dragen, zijn binnen het schoudervelum een soort onzichtbare handschoenen aangebracht. Vooraf plaatst de geestelijke de geconsacreerde hostie – het lichaam van de Heer – in de lunula (halvemaanvormige houder) van de monstrans.

Deze vergulde zilveren monstrans valt in dit luxueuze geheel niet uit de toon. Het is een waar pronkstuk van Brugse edelsmeedkunst, gemaakt door een van de voornaamste goudsmeden uit het 17de-eeuwse Brugge: de uit Zuienkerke afkomstige Antoon Kerkhof. Niemand twijfelt aan deze correcte toeschrijving. Boven de voetwelving slaat hij zijn meesterteken – het monogram AK in een cirkel – met ernaast de jaarletter W die naar 1652-1653 verwijst. Ook de b van Brugge en het weliswaar uitgesleten keurteken staan erbij. In de centrale glazen cilinder prijkt de maanvormige houder voor de hostie. Die is omringd door getorste zuilen. Erboven bevindt zich een baldakijn waaronder een beeldje staat dat Maria met haar Kind voorstelt. Ernaast zie je twee heiligen die nauw met dit klooster verbonden zijn: Godelieve en Scholastica, een bevestiging dat de monstrans voor deze abdij is vervaardigd. Helemaal bovenaan voedt in een kroontje een pelikaan zijn jongen, een symbool voor de zichzelf offerende Jezus.

Intussen zijn de zusters de barokkapel al binnengetreden, verwonderd om al dat moois. Ze knielen devoot neer en aanbidden met grote vroomheid het lichaam van de Heer.

94
Devotie

Devotie het gezongen officie

Eeuwenlang zingen de zusters het officie in de kerk van de abdij. Dat bestaat uit drie grote gebedstijden: lauden in de morgen, vespers in de avond en completen als slot van de dag. Daarnaast zijn er vier kleine getijden: prime, terts, sext en none, verdeeld over de dag. De zusters zingen deze gebeden in verbondenheid met de wereldkerk, volgens de regel van Benedictus. Die bepaalt dat de Schepper moet worden geloofd in zeven gebedstijden in de loop van de dag. De gebedstijden ritmeren de dag en zorgen ervoor dat al het doen en laten geheiligd wordt. Zo is het getijdengebed niet zomaar een activiteit naast andere opdrachten. Zich zovele keren uitdrukkelijk in Gods aanwezigheid stellen en met Hem in dialoog gaan, beoogt een soort aanhoudend bidden.

Om dit opus Dei te volbrengen, trekken de zusters zich terug uit de wereld om zich volledig te wijden aan het prijzen van God (laus Dei). Ze doen dat aan de hand van hymnen, Bijbelse lofzangen en psalmen. In ieder getijde is de zang van grote waarde. Die brengt het lofprijzend-contemplatief karakter het best tot uiting.

Tot het Tweede Vaticaans Concilie (1962- ‘65) wordt alles in het gregoriaans gezongen: eenstemmig en in het Latijn. Alle 150 psalmen komen in de loop van één week aan bod. Na het Concilie wordt alles in het Nederlands gezongen en worden de 150 psalmen verdeeld over vier weken. De zusters van de Godelieveabdij volgen het Abdijboek voor het zingen van de getijden. In deze uitgave worden de liturgische teksten in het Nederlands getoonzet in de gregoriaanse toonsoorten en in vrij metrum. Opvallend in deze muziek is de uitstekende verhouding tussen woord en toon.

De psalmen worden gereciteerd met een psalmtoon en voorafgegaan door en besloten met een antifoon die een meer uitgewerkte melodie bevat. De keuze van de hymnen wordt bepaald door het kerkelijk jaar. In de lauden, de vespers en de completen worden Bijbelse lofzangen gezongen: respectievelijk de lofzang van Zacharias, de lofzang van Maria (het Magnificat) en de lofzang van Simeon. Op het einde van de completen wordt in volledige duisternis een Maria-antifoon gezongen, aangepast aan de tijd van het jaar: Salve Regina door het jaar, Alma Redemptoris Mater vanaf de advent tot aan de opdracht van de Heer, Ave Regina caelorum na de opdracht van de Heer tot aan Stille Zaterdag en Regina caeli van Pasen tot Pinksteren.

98

Voor het dagelijks zingen van het officie vinden de zusters inspiratie in de aansporing van Paulus aan de christenen van Kolosse:

Laat het woord van Christus in volle rijkdom onder u wonen. Leer en vermaan elkaar met alle wijsheid. Zing voor God met een dankbaar hart psalmen, hymnen en geestelijke liederen. Doe alles wat u in woord en daad verricht in de naam van de Heer Jezus, God de Vader dankend door Hem. (Kol. 3,16-17)

Devotie het versteende bloed van Godelieve

Het lichaam van Godelieve van Gistel wordt na haar wurgdood in 1070 in een waterput gegooid. Volgens het volksgeloof zou het bloed van Godelieve zich in en rond deze put vermengd hebben met water en er de zogenoemde bloedstenen gevormd hebben. Deze bloedstenen worden gaandeweg een belangrijke aanvulling voor de heiligenrelieken.

Tot 1577 liggen de grote witte stenen in de put van de Gistelse abdij. Inmiddels heeft abdis Margriet vander Beke een eikenhouten schrijn, een zogenoemde rijve, laten maken om enkele van die bewuste bloedstenen te vereren. De abdij beleeft een bloeiperiode, maar die duurt niet lang. Tijdens de godsdienstoorlogen loopt het mis. Voor de benedictinessen en hun relieken start een bewogen dooltocht. Na de vernietiging van hun abdij in 1578 gaan de zusters meer dan een halve eeuw lang op zoek naar een vaste verblijfplaats. Ze vinden beschutting in Brugge, waar ze een tijdje in de refuge (vluchthuis) van de Duinenabdij wonen. Daarna verhuizen ze naar het klooster Magerzo in de Ganzenstraat. Er wordt ook een poging ondernomen om terug te keren naar Gistel, maar die mislukt.

Intussen zorgt de abt van de Sint-Andriesabdij ervoor dat een aantal benedictinessen uit Douai (Noord-Frankrijk) overkomen naar Brugge om er

een nieuwe kloosterregel te propageren. Voor deze zusters koopt hij het huis ‘t Fontainken in de Boeveriestraat. De zusters uit de Ganzenstraat worden uitgenodigd om zich hierbij aan te sluiten, maar slechts enkelen gaan op het aanbod in. De nieuwe stichting eist echter de waardevolle voorwerpen, relieken en documenten van de oudere zusters op. Die geven na wat aandringen één en ander af, maar niet het reliekschrijn. In 1639 en 1641 doorzoekt men het klooster Magerzo, maar zonder resultaat.

Er moet dus dwang bij te pas komen. De zusters van Magerzo worden door bisschop Nicolaas de Haudion gesuspendeerd. Zij mogen geen sacramenten meer ontvangen zolang het schrijn onvindbaar blijft. Pas na een strijd van twee jaar wordt het reliekschrijn op 29 april 1642 aan abdis Lutgard vande Kerckhove overhandigd. Op het stuk staan de stichters van de benedictijnenorde duidelijk afgebeeld: de heilige Scholastica en de heilige Benedictus. Verder zien we de waterput, waarin Godelieve ondergedompeld wordt door twee boosdoeners.

In 1970 brengt onderzoek aan de Katholieke Universiteit in Leuven aan het licht dat de stenen wellicht dienden als stapstenen om bij de waterput in Gistel te komen, maar dat zij zich op een natuurlijke wijze door kalkvorming in de grond hebben gevormd.

100

Devotie slotklooster koestert relikwieën

Behalve het reliekschrijn met fragmenten van het skelet van Sint-Godelieve en de zogenaamde bloedstenen, koestert het slotklooster in Brugge nog tal van andere relikwieën. In het archief van het bisdom Brugge bevinden zich lijsten en schriftjes met overzichten ervan. Opmerkelijk daarin is het kruisrelikwie dat Thomas Perrot in 1482 schenkt, mogelijk naar aanleiding van de gelofteaflegging van een van zijn dochters.

Relikwieën spelen een belangrijke rol in de religieuze volkscultuur. Reliquiae is Latijn voor stoffelijke resten of lichaamsdelen van overleden heiligen. Wie er een stukje van kan bemachtigen, kan rekenen op de virtus van de relikwieën, dat is de wonderbaarlijke kracht van de heilige, die nog actief blijft na zijn of haar overlijden. Dat heeft in de loop der eeuwen een ware relikwieëncultus en -handel tot gevolg.

Ook in de Sint-Godelieveabdij nemen de relikwieën een belangrijke plaats in. Soms hebben ze een hele weg afgelegd. Bruggeling Nicolas Scouteten is vermoedelijk in 1380 tijdens een reis in Syrië getuige van een veldslag tussen christenen en Turken. Zo komt hij in het bezit van stukjes hout uit een speciaal versierd en verpakt kistje. Al snel doet het de

ronde dat het misschien wel om deeltjes van het kruis van Jezus gaat. Als Scouteten weer in Brugge is, worden de verhalen over de stukjes hout verder aangedikt.

Ook Thomas Perrot, een Bourgondische makelaar, financier en hostelier, speelt daarin een belangrijke rol. Via hem komen fragmentjes van het heilig kruishout in de Gistelse Godelieveabdij terecht. Samen met zijn echtgenote Joanna De Wan heeft hij drie dochters, die alle drie in het klooster van Sint-Godelieve zijn ingetreden. In het necrologium (dodenboek) staat dat Perrot in 1482 een kruisrelikwie aan de abdij schenkt, waarschijnlijk naar aanleiding van de gelofteaflegging van een van zijn dochters. Daarom vraagt de memorielijst van de Gistelse Godelieveabdij om jaarlijks op 2 juli te bidden voor deze weldoener en op 25 juli voor zijn echtgenote.

Enkele stukken uit het abdijpatrimonium van Sint-Godelieve houden mogelijk verband met het kruisrelikwie van Perrot. Dat is het geval voor een opvouwbaar kruisje met zeshoekige voet van 19 cm hoog. Het is op de uiteinden van de armen en bij de voet voorzien van scharniertjes om het te kunnen

104

opbergen in een stoffen foedraal. In beide dwarsbalkjes is achter glas een stukje hout van 1,6 cm te zien. In de staande balk zit een fragment van 6 cm lang. Een datering van het kruisje is er niet.

Twee borstkruisen en een abdisring bevatten een minuscule kruisreliek. Het eerste borstkruis behoort toe aan abdis Norbertine (Martha Rommel, 19491968). De reliek, een houtschilfertje onder de centrale amethist (edelsteen) is, mits gezorgd wordt voor een goede belichting, zichtbaar met het blote oog.

Het hout aan de achterkant van het andere gouden borstkruis, eigendom van de voorganger van zuster Norbertine, Robertine Giele (1927-1947), is beter zichtbaar. Giele krijgt het kruis van haar familie naar aanleiding van haar gouden processiejubileum. Ook haar abdisring bevat volgens een inscriptie aan de binnenkant een schilfertje heilig hout.

105
107

Inge Geysen

Devotie zo dient een benedictijn te leven

Inhoudelijk zijn er verbanden te leggen met de boeken Moralia in Job van Gregorius de Grote, de sermoenen van de heilige Bernardus en de regel van Benedictus. De slogans op de banderollen verwijzen naar gehoorzaamheid, nederigheid en geduld –deugden die Benedictus in zijn regel hoog aanprijst. Op de banderollen staan ook citaten uit de Bijbel, waar de heilige specifiek belang aan hecht.

en in het zwartgeklede monnik hangt aan een houten kruis. Hij is geblinddoekt en zijn mond is gesloten met een hangslot. In zijn handen houdt hij twee brandende lampen en onder zijn linker oksel kronkelt een slang. Rondom de monnik krullen banderollen waarop Latijnse teksten staan.

Uiteraard roept de centrale afbeelding de gekruisigde Christus voor de geest. De regel van Benedictus zet de kloosterlingen aan om in navolging van Christus (imitatio Christi) te leven en te lijden. Enkel op die manier is het mogelijk om na de dood het Rijk Gods te betreden. Kortom, telkens wanneer de zusters dit schilderij passeren, worden ze herinnerd aan de manier waarop ze moeten leven en waarom dat zo hoort.

Wat betekent dit paneel? Het opschrift bovenaan op de omlijsting zet de kijker op weg: het gaat om de deugden van de ‘goede en ware’ (boni et veri) monnik. In dit geval, gezien het habijt dat hij draagt, van een benedictijn. De zusters van de Godelieveabdij zijn benedictinessen en behoren dus tot dezelfde orde.

Rechts op de omlijsting staat een datum: 1568. Mogelijk is het schilderij al in het bezit van de zusters van Gistel, nog voor ze in 1578 op de vlucht slaan naar Brugge.

De lange teksten boven en onder de voorstelling van de gekruisigde figuur sommen de eigenschappen en de plichten van een goede monnik op. Tot die laatste behoren onder meer psalmen zingen, lezen, bidden, de eigen zonden en die van andere bewenen en mediteren. Blinddoek en slot benadrukken het grote belang van versterving en ascese. Een religieuze leeft in stilte en sluit zijn ogen om de wereldse ijdelheden en het kwaad niet te zien. Hij moet strijden tegen zijn eigen zondige gedachten. De slang op de borst van de monnik suggereert dat die er zijn. Samengevat illustreert het schilderij de lichamelijke en geestelijke discipline die van een kloosterling verwacht wordt.

108 E

Devotie joanna, een meisje met keelpijn

Dit meisje kijkt ons niet al te gelukkig aan. Ze staat voor een stoel met bijbeltje en waaier in de handen. De anonieme portrettist zal haar gevraagd hebben om deze pose aan te nemen, maar het gewenste decorum ontgaat haar. De schilder doet er weinig aan om het beeld te verfraaien. Zo krijgen we een ‘eerlijk’ portret van een elfjarig kind dat in de 17de eeuw ongeneeslijk ziek wordt. Ze heet Joanna de Labaye en is rijkelijk uitgedost, wat haar afkomst als dochter van een Gentse procureur verraadt.

In de oude hiërarchie van schildergenres staan portretten minder hoog aangeschreven dan historieschilderijen. Kunstcritici vonden dat bij die laatste de persoonlijke inbreng van de kunstenaar groter is dan bij het naschilderen van een persoon van vlees en bloed. Tijden veranderen. Het bekendste schilderij ter wereld is Leonardo da Vinci’s beeltenis van ene Lisa Gherardini. Het equivalent in de National Gallery in Londen is Jan van Eycks Arnolfini dubbelportret. Wat zou de schilderkunst zijn zonder de flamboyante portretten van de hand van Anthony van Dyck of de zweverige zelfportretten van Rembrandt? Ook de beeltenis van Joanna de Labaye raakt een gevoelige snaar.

Een geschilderd portret is een bede om nooit vergeten te worden. Of het nu gaat om sociaal prestige of politieke invloed, een echtelijke of vriendschappelij-

ke verbintenis, of om de dood, een portret bestaat om iemands fysieke gelijkenis te bewaren met alle motieven van dien. Het votiefschilderij van Joanna de Labaye is dat ook, maar er is meer aan de hand. Een votiefgeschenk of ex voto is letterlijk een belofte die men nakomt omwille van een miraculeuze gebeurtenis die men afsmeekt: een relatiegeschenk tussen aarde en hemel. Dat past in de magisch-religieuze denkwereld van toen, en de stand van de medische wetenschap.

Op het portret staat te lezen dat Joanna een infectie aan de keel heeft opgelopen en dat ze door de artsen in Gent is opgegeven. In oktober 1652 onderneemt de familie een bedevaart naar de kerk van de Sint-Godelieveabdij. Bemiddeling vragen bij Godelieve, in miniatuur aanwezig op het schilderij, is toepasselijk gezien haar wurgdood. Negen dagen na haar bezoek aan de abdij geneest Joanna op miraculeuze wijze.

Joanna’s beeltenis blijft waarschijnlijk tot aan de Franse Revolutie aanwezig in de kerk. Daarna komt ze achtereenvolgens terecht in een Amerikaanse en een Nederlandse privécollectie. Joanna wordt een collector’s item tot Toerisme Vlaanderen haar terugbrengt naar haar plekje in het hart van de Sint-Godelieveabdij. Zo wordt ze in zekere zin onsterfelijk.

110

Devotie op reis in je hoofd Greet

In de Sint-Godelieveabdij, een slotklooster, is de scheiding met de buitenwereld heel strikt van toepassing. De zusters leggen de gelofte af van stabilitas loci wat betekent: stabiliteit op één plek. Op reis gaan? Geen sprake van. En toch. Een bedevaart naar een of ander heilig oord zoals Rome of Jeruzalem lonkt. Wanneer een echte verplaatsing onmogelijk is, dan biedt een geestelijke bedevaart de oplossing. Dan reis je in je hoofd.

Elk jaar ‘reizen’ de zusters van Sint-Godelieve op die manier naar Loreto, in Italië. Ideaal, want ook zieke of minder mobiele kloosterlingen kunnen probleemloos mee. Ze vertrekken op 28 augustus en reizen maar liefst twintig uren per dag. Ze bidden ’s ochtends en ’s avonds tien extra weesgegroetjes. Tijdens de reis pelgrimeren de zusters elke dag naar het kapelletje van Onze Lieve Vrouw van Loreto, in de boomgaard van het klooster in Brugge. Op de vooravond van het Feest van Maria Geboorte, dat is op 8 september, komen de zusters in Loreto aan. De dag erna gaan ze in processie naar alle kapelletjes in de kloostertuin en zingen de litanie van Onze-Lieve-Vrouw.

Waarom is Loreto een bekend bedevaartsoord? Daar staat volgens de overlevering het huis van Maria. Oorspronkelijk stond het in Nazareth, maar in de 13de eeuw vlogen engelen het steen voor steen over naar Italië, omdat moslims het Heilig Land bezetten. Loreto is nog altijd een drukbezochte bedevaartsplaats in Italië.

Ook in het Onze Lieve Vrouw van Loreto klooster in Praag bevindt zich een huis van Maria, terwijl toeristen het ‘echte’ huis van Maria bezoeken in Turkije, in de buurt van Efeze.

De pelgrimerende zusters van Sint-Godelieve blijven tot 15 september in Loreto en zingen elke dag het Magnificat, de lofzang van de Maagd Maria bij het bezoek aan haar nicht Elisabeth. De terugreis duurt opnieuw elf dagen en verloopt volgens hetzelfde stramien als de heenreis. Op 27 september vindt de ‘thuiskomst’ plaats, met een slotgebed. Hiermee is de geestelijke pelgrimage volbracht. Volgens een nota uit het archief van de abdij is de geestelijke bedevaart naar Loreto tot 1965 in gebruik gebleven.

112

boete is een middel, geen doel

Boete heeft geen goede pers. Het doet denken aan religieuze extremisten die zich keren tegen lichamelijk genot. Ook christenen zijn bij hun boetedoening af en toe het noorden kwijt. Sommigen wekken de indruk dat God een sadistisch plezier heeft bij het lijden dat de mens zichzelf aandoet.

In dat opzicht is de regel van Benedictus heel gematigd. Hij geeft de boete een plaats in het religieuze leven, maar die is beperkt. Van de kloosterling vraagt Benedictus enkel het volgende:

Om zich intenser op dit feest af te stemmen, betrekken de kloosterlingen er ook hun lichaam bij. Zonder te overdrijven schaffen ze het eten of drinken niet af. Ze stellen het alleen een beetje uit. In dezelfde zin staan ze wat vroeger op. Of ze houden iets meer stilte. Het zijn haalbare fysieke beperkingen. Ze krijgen een religieuze zin doordat ze – in de aanloop naar Pasen – verbonden worden met een dieper verlangen naar écht leven. Ze hebben niets te maken met een individuele krachtpatserij, maar alles met het uitzien naar Gods komst. Daarom spreekt Benedictus met al zijn mensenkennis over de vreugde die het waarmerk moet zijn van christelijke boete.

“Hij zal zijn lichaam wat voedsel ontzeggen, en ook wat drank en slaap, gepraat en scherts, en met de vreugde van het geestelijk verlangen zal hij uitzien naar het heilig Paasfeest” (hoofdstuk 49).

Een ogenblik! Vreugde en vasten: kunnen die twee wel samengaan? Ze lijken tegengesteld, maar dat is slechts schijn. In het evangelie vergelijkt Jezus die paradox met het wonder van geboortepijn.

Dit korte citaat plaatst elke boete in een gelovig perspectief. Benedictus beseft dat de meeste mensen slechts een beperkte tijd van boete aankunnen en die tijd begrenst hij tot de vasten. Zo wordt de ascese een voorbereiding op weg naar Pasen, het feest van de overwinning op de dood.

“Een vrouw die baart heeft het zwaar als haar tijd gekomen is, maar wanneer haar kind geboren is, herinnert ze zich de pijn niet meer, omdat ze blij is dat er een mens ter wereld is gekomen.” (Johannes 16,21).

116
Devotie
Lode Aerts

Op dat punt lijken kloosterlingen wellicht op kunstenaars, die zich soms beperkingen opleggen bij een artistieke creatie. De ascese is er niet voor zichzelf. Zo is het ook bij de religieuze boete. Het is een middel en geen doel. Het is een weg, die zusters of

broeders samen volgen in het klooster. Een weg die hen voert naar een grotere vrijheid en naar meer openheid van God en de ander. Net daarom zijn ze in het klooster ingetreden.

117

Devotie

Viering van de ‘glorieuse doodt en martelie’ van de heilige Godelieve

Op 6 juli 1070 zou Godelieve in Gistel door wurging en verdrinking in de waterput gestorven zijn, beide in opdracht van haar man Bertolf. Al tijdens haar leven is Godelieve een weldoenster voor de armen. Na haar heiligverklaring in 1084 neemt de verering toe en wordt Godelieve aangeroepen voor keelpijn, oogkwalen en echtelijke problemen.

Haar feestdag op 6 juli en de volgende 24 dagen nemen in haar verering een bijzondere plaats in. Een affiche uit 1770 roept op tot de feestelijke 700-jarige viering van haar glorieuse doodt en martelie. Op het programma staat eerst een noveen, dat is een reeks van negen dagen waarop men op een bijzondere wijze tot God bidt. Dagelijks wordt er een ‘hoogmis’ opgedragen door eminente geestelijken: de bisschop van Brugge, de abten van lokale abdijen en andere prelaten. Het lof wordt telkens voorafgegaan door een prediking. Het is voor pelgrims hét moment bij uitstek om een gunst of genezing te bekomen.

Het reliekschrijn van de heilige Godelieve staat de hele maand juli tentoon in de kerk. Vóór haar marmeren buste staat de reliekhouder met de wervel van de heilige.

Wie tussen 6 en 30 juli de abdijkerk bezoekt en de heilige Godelieve aanroept, kan een 40-dagen aflaat bekomen. Wie een noveen volgt, krijgt een volledige aflaat. Tot in de jaren 1950 kunnen bedevaarders er Godelievewater, Godelievekoordjes, ex voto’s, medailles en gebedsprentjes bekomen. In de abdij zijn nog enkele ex voto’s bewaard.

Godelievewater wordt aan de poort van de abdij verdeeld door de portierster. Bezoekers kunnen hun kruikje of fles daar laten vullen en meenemen naar huis. Dat gebruik houdt stand tot kort voor het vertrek van de zusters in 2013.

118

Uit 17de-eeuwse schriftelijke bronnen blijkt dat de verering van de heilige Godelieve geleid heeft tot enkele onmiskenbare wonderen. Een votiefschilderij uit 1652, als dank voor de wonderlijke genezing van Joanna de Labije, is onlangs toegevoegd aan het roerend patrimonium van de abdij. Het is een uitgesproken bewijs van de genezende kracht en de immateriële waarde van de verering van Godelieve.

De abdijkerk blijft ook na het vertrek van de zusters haar religieuze rol vervullen. De toekomstige gebruikers engageren zich om de feestelijke 6 juliviering jaarlijks te laten plaatsvinden.

119

Devotie

een 16de-eeuwse processievaandel

De zusters van Sint-Godelieve weten al eeuwenlang hoe ze met textiel moeten omgaan. Zo ook met een unieke oude processievaandel of gonfalon. Ze vouwen het stuk niet op, maar bewaren het in een archiefkamer, tegen stof en zonlicht beschermd dankzij een gordijn. Door achteraan een vlaggenstok aan een horizontale drager bovenaan vast te maken, kan je het doek meedragen in een processie. Het textiel dateert uit 1542. Dat betekent dat het mogelijk al in het bezit van de Gistelse abdij is voor die zich in Brugge vestigt. Op de achterzijde staan een Maria met Kind en de H. Machutus van Wales afgebeeld.

Het centrale deel vooraan stelt de wurging van de heilige Godelieve voor. Dit gebeurt door twee slechteriken die bij naam genoemd worden. LAMBREC (Lantbert) en ACA (Hacca) snoeren met brute kracht haar hals dicht. Alle figuren dragen 16de-eeuwse kleding. Het wurgen gebeurt hier met een lange witte sjaal in plaats van met een touw, zoals aangegeven in Godelieves middeleeuwse levensbeschrijving. Godelieve lacht en bidt, verzekerd van het eeuwig leven.

120

Op de achtergrond verlevendigen enkele scènes het hoofdtafereel. In het midden een groot hemelbed met opschrift SANCTAE GODELIEVE, links een huisaltaar met daarop een geschilderd drieluik en rechts nog een cruciale scène: de waterput. Bij de wurging vloeit volgens de overlevering bloed uit haar mond. Om die sporen te wissen en om zeker te zijn van haar dood, dompelen de beulen haar in een waterbron. Achter deze scène staat de burcht van Bertolf, de echtgenoot van Godelieve.

Niemand twijfelt eraan dat dit gonfalon in Brugge tot stand kwam. De renaissancekenmerken van het oeuvre van Lanceloot Blondeel (1496-1561) druipen er zo van af. Zo is er de goudgeel architecturale lijst rondom. Deze trompe-l’oeil-omlijsting bevat grotesken, putti, kandelabermotieven, pijlers, hanggewelven en florale motieven. Op de slanke zuiltjes aan weerszijden prijken mannen met een onbeschreven banderol. Dat deze voorstelling de bekende stilistische kwaliteit van de meester niet haalt, heeft vermoedelijk te maken met het feit dat het om een vaandel gaat en niet om een schilderij. Blondeel ontwerpt mogelijk het concept, dat grotendeels door zijn medewerkers is uitgevoerd.

In de jaarlijkse Sint-Godelieveprocessie in Gistel gebeurt de uitbeelding van de wurging van een jonge vrouw wel eens op een al te realistische manier. De Brugse bisschop Henricus van Susteren (1668-1742) is daar niet tevreden over.

121

Devotie een schattig gotisch kerstwiegje

2

4 december. De kerstnacht valt over het klooster. De zusters schuifelen in stilte de kapel binnen. Straks klept de klok middernacht. De geboorte van Christus wordt herdacht. Rond een tafeltje in het koor branden kaarsen en in het midden ervan staat een kleine wieg met een popje erin, op een bedje van stro. Aan het ledikant hangt een zijden touwtje, dat de zusters elk om beurt mogen aanraken om het wiegje zachtjes te laten schommelen. De middernachtsmis kan beginnen. De volgende veertig dagen hernemen de kloosterzusters dit ritueel, tot en met 2 februari, het feest van Maria Lichtmis. Het moederlijk wiegen correspondeert met de gemoedstoestand van de zusters en onderbreekt de dagelijkse sleur van de gebeden.

Het eikenhouten kunstwerk van de Sint-Godelieveabdij dateert uit de tweede helft van de 15de eeuw en is 49 cm hoog. Het wiegje staat op een balkvormig voetstuk met gotisch ruitwerk. Daarop prijken vier zuiltjes die het zadeldak als baldakijn schragen. Onder dit gewelf staan twee gedraaide zuilen met op de kapitelen ervan een biddende engel. Aan deze

minikolommen hangt het houten wiegje. Elk onderdeel is door de houtsnijder minutieus versierd. Het huidige kleine wassen popje lijkt niet origineel middeleeuws. Ongetwijfeld lag het vroeger toegedekt onder een fraai geborduurd stukje textiel.

Kerstwiegjes horen enkel en alleen thuis in vrouwenconventen. De wiegceremoniën fungeren in de devotionele en emotionele sfeer van nonnen. Die devotie beperkt zich niet alleen tot het wiegen. In sommige kloosters mogen de zusters het beeldkindje van tussen de rijkelijk geborduurde dekens uithalen, wassen en afdrogen. Zowat alle gebruiken in verband daarmee zijn intussen uitgestorven, met misschien als uitzondering het bekende kerstlied susa nina (zoet kindje).

Het oude kribbetje in de Brugse Sint-Godelieveabdij behoort tot de weinige in situ overgebleven exemplaren ter wereld.

122

Geestelijke ontwikkeling

Fraai ingebonden geestelijke instructies

Ze staan op de boekenplank mooi zusterlijk naast elkaar: drie exemplaren van het kleine leerboekje Onderwijs om wel te bidden ende te mediteren. Dit is werk van de Italiaanse jezuïet Ignatius Balsamo (1543-1618), uit het Frans vertaald en in 1607 in Antwerpen gedrukt. De Scheldestad legt zich in de 17de eeuw volop toe op het uitgeven van vroomheidsliteratuur.

De drie exemplaren lijken heel erg op elkaar. Dat geldt per definitie voor het kleine duodecimo-formaat – 12,5 cm hoog – en voor de gotische drukletter. Minder vanzelfsprekend is de zeer gelijkende, eenvoudige en onversierde perkamenten band waarin de drie boekjes gebonden zijn.

Ook de herkomstgegevens van de drie boekjes ogen identiek. Op het titelblad staat telkens onderaan het handgeschreven eigendomsmerk van de Godelieveabdij, al dan niet aangevuld met jaar ‘1647’. De naam van de individuele gebruiker ten slotte staat telkens centraal op een schutblad vooraan.

Bijna vierhonderd jaar geleden proeven, bladeren en lezen de zusters Johanna Bisschop, Michaëla de Wulf en Anna Godelieve Masuwe van en in deze geestelijke instructies. Brengen deze boekjes hen in gebed dichter bij elkaar? Lezen ze zij aan zij elk hun eigen tekst?

Net zoals deze drie boekjes in alles gelijkend zijn, zo is ook de verzameling boeken waarvan ze deel uitmaken een geheel. Boeken zoeken elkaar op om een bibliotheek te vormen, een bezielde verzameling naar vorm en inhoud, ooit intens gebruikt en vandaag getuigend van een krachtig geestesleven in de 17de-eeuwse abdijgemeenschap.

De fijne perkamenten bandjes uit die tijd, keurig vakwerk, zijn van een ontroerende schoonheid. Hoogstwaarschijnlijk is dit werk van de zusters, veredelde huisvlijt waarin ze zo bedreven zijn dat ze tot in de 19de eeuw boeken op deze manier blijven inbinden. In 1877 telt de abdijbibliotheek ongeveer 1100 boeken.

126

“Biddend lezen is lezen met het hart”, zo instrueert Balsamo zijn lezers, ook de zusters in de Godelieveabdij dus. Net zoals het hart centraal staat bij de lectio divina, de kern van het contemplatieve kloosterleven, zo voedt het hart ook het gemeenschapsgevoel.

“De soms lange weg naar een authentiek gemeenschappelijk leven loopt door het hart van elk lid van deze kloosterfamilie”, aldus dom Anselm Hoste in zijn feesthomilie bij de viering van 350 jaar Sint-Godelieveabdij in Brugge in 1973.

127

Geestelijke ontwikkeling

kruidenboek voor de zusters

Het Cruydeboeck van Rembert Dodoens verschijnt in 1554. Het is een vertaling en bewerking van het kruidenboek van Duitse ‘botanicus’ Leonhart Fuchs. Dodoens breidt dit werk uit met een streekeigen plantenlijst. De Antwerpse drukker-uitgever Jan van der Loe brengt het boek uit en het is een groot succes. Het lijvige overzicht van flora komt voor in tal van bibliotheken.

Het bijzondere is dat we het ook aantreffen in de Sint-Godelieveabdij, want vrouwenkloosters beschikken meestal niet over uitgebreide boekencollecties. Het is aannemelijk dat de zusters daadwerkelijk het boek gebruiken en zich wagen aan medicinale bereidingen met de kruiden die ze zelf kweken. De abdij beschikt immers over een kruidentuin en een infirmerie. Maar meer dan waarschijnlijk gebruiken ze het boek (ook) om te herboriseren. Enkele gedroogde planten zitten immers nog op hun plaats, dat wil zeggen bij de bladzijde waarop ze beschreven zijn.

Het Cruydeboeck van Dodoens biedt een unieke kijk op de botanische kennis van het midden van de 16de eeuw. Het is voor deze periode een enorm volume dat planten beschrijft, maar ook informatie levert over de groeiwijze, wanneer de plant of het

kruid geplukt kan worden, de manier van bereiden en de medicinale eigenschappen. Bovendien is het geschreven in de volkstaal, het Nederlands van toen, wat de verspreiding ervan aanzienlijk bevordert en een enorm vooruitgang betekent voor de apothekers die het Latijn niet altijd even machtig zijn.

Het volume telt meer dan achthonderd pagina’s en meer dan zevenhonderd gedetailleerde afbeeldingen van ook voor ons nog zeer herkenbare planten. Dodoens doet voor deze realistische tekeningen een beroep op Pieter van der Borcht, hoofdtekenaar van botanische prenten van de Antwerpse officina of drukkerij van Plantijn. Een ervaren houtsnijder zet de tekeningen om in houtsneden, klaar om te drukken.

Hoe het boek in het bezit komt van de kloosterlingen weten we niet. Op een oud schutblad staat te lezen: desen bouck behoort toe Johannes Hake 1584 met er net onder Abdy St Godelieve. Deze laatst regel dateert vermoedelijk uit de 19de eeuw.

Opmerkelijk is dat de vele bladwijzers in het boek afkomstig zijn van een perkamenten muziekhandschrift, dat misschien na het samenvoegen van de stukken geïdentificeerd zou kunnen worden.

128
129

Geestelijke

ontwikkeling elisabeth met ‘verloren kinderen’

In de felle zomerzon staat koningin Elisabeth naast enkele kinderen op een trapje. Haar dochter, prinses Marie-José, is het meisje met het geknoopte sjaaltje op het hoofd.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog verblijven de koning en koningin met hun kinderen in enkele huizen aan het strand van De Panne, de zogenoemde koninklijke villa’s. Het trapje hoort bij villa Saint-Joseph, zo’n kleine honderd meter daar vandaan en toen het meest westelijke gebouw aan de Belgische kust. Op vraag van de koningin worden er een 20-tal weeskinderen door gevluchte Portugese zusters opgevangen. Elisabeth en haar dochter volgen mee Nederlandse les om makkelijker te kunnen praten met de Vlaamse gewonden in de fronthospitalen van De Panne en Adinkerke.

In 2016, nadat de zusters hun Sint-Godelieveabdij hebben verlaten, vindt men tijdens het opruimen, onder het stof en in een houten kaarsenkist, zeven doosjes glasnegatieven. Zonder naam of titel, het werk van een onbekende fotograaf. We zien kloosterzusters, schoolkinderen, opnieuw de koningin, koning Albert, families, aalmoezeniers, een begrafenis van een soldaat.

Toch is geen enkele foto in verband te brengen met de abdij. Niemand van de Godelieve-zusters herkent iets of iemand. Met wat opzoekwerk, rondvragen en gelukkig toeval vinden we de vergeten fotograaf. Deze foto, op glasnegatief, is gemaakt door dom Hildebrand De Bie osb (Ordo Sancti Benedicti), priester/monnik in de abdij van Affligem, toen in dienst van het Belgische leger als aalmoezenier in de frontstreek. Hildebrand fotografeert in die tijd voortdurend en vestigt zich, na een kort verblijf in bezet Duitsland na de oorlog met zijn grote verzameling opnames in de abdij.

Vandaag bezit Eric De Bie, neef van priester/oom Hildebrand een afdruk op papier van dit teruggevonden glasnegatief, met op de achterzijde en handgeschreven: ‘Koningin Elisabeth en Prinses Marie-José met verloren kinderen in De Panne Oorlog 14-18 door mij getrokken D Hild’. Zo kunnen we nog meer verbanden leggen en andere geportretteerden herkennen. De familie Godderis uit Veurne, Dom Franco De Weyls, de latere abt van Affligem, de gesneuvelde dom Robertus Baudonck uit Assebroek, Modest Van Assche de latere abt van de abdij van Steenbrugge als ambulancier, de familie Gotzes uit Krefeld in Duitsland, Hildebrands kamer in Affligem…

Hoe deze doosjes op de abdijzolder terechtgekomen zijn, konden we helaas niet achterhalen.

132

Geestelijke ontwikkeling op kot bij de zusters

Aan het einde van de jaren 1960 wil Chris Van Elverdinghe uit Oostduinkerke kleuterleidster worden. De keuze voor Brugge en de Normaalschool bij het Sint-Andreasinstituut is snel gemaakt. Brugge ligt het dichtst bij huis. Tussen 1968 en 1972 volgt ze er les. De plek waar ze vier jaar zal slapen, wordt haar toegekend. Internen worden over verschillende plaatsen in de stad verspreid. Het lot beslist dat de kleuterleidster in spe haar nachtrust zal vinden in de Sint-Godelieveabdij.

Inschrijven in de abdij gebeurt bij een zuster die achter de tralies de administratie bestiert. Chris is een gezin met zeven kinderen gewoon en moet nu voor het eerst het huis verlaten. Ze komt terecht in een nieuwe wereld, tussen slotklooster en Normaalschool, in een echte stad. De eerste weken zijn moeilijk. In haar eenpersoonskamer aan de straatzijde huilt ze. Ze heeft heimwee.

Alles verloopt via een strak afgemeten parcours. Ze verlaat ’s ochtends de abdij, wandelt naar de school, ontbijt er om 7.30 uur, volgt lessen, eet er opnieuw en mag na 20 uur de school verlaten. Zijsprongen probeert ze niet uit, want na maximaal een halfuurtje moet ze weer naar ‘de nonnekes’. Doet ze dat

niet, dan is de school daar snel van op de hoogte. Mama en papa in Oostduinkerke kunnen gerust zijn. Ze hebben het beste voor met hun dochter. Eén keer per maand bekijken de internen een film in school en komen ze later thuis. Dan wacht de toegewijde zuster Sabien hen op en zwaaien de deuren van de abdij open.

Vanaf het tweede jaar deelt Chris een kamer met een kotgenote. Komen ze ‘s avonds thuis in de abdij, dan sluiten ze hun deur en leggen vinylplaten op. Maar elektrische apparaten zijn taboe. Enkel aansturing met batterijen is toegestaan. Horen ze zuster Sabien op de gang, herkenbaar aan haar specifieke stap, dan trekken ze vliegensvlug het snoer uit het stopcontact. Voor de rest is het er vooral vredig stil.

Chris herinnert zich haar kotjaren in deze gastvrije plaats met de lieve zusters nog goed, ook al heeft ze slechts contact met enkelen van hen. Wat zich verder in de abdij afspeelt, is een mysterie. Het blijft een afgeschermde wereld. Zelfs de kamers van andere internen krijgt ze nooit te zien. Ze slapen wel in de abdij, maar blijven buitenstaanders. Eén keer aanschouwt ze de waterput, maar het domein zelf, die stad in de stad, leert ze pas tientallen jaren later kennen bij een gegidst bezoek.

136

Geestelijke ontwikkeling een streepje muziek

In de eetzaal van de Sint-Godelieveabdij gaat het er soms gemoedelijk aan toe. Het voorlezen van Bijbelteksten tijdens het eten wordt bijvoorbeeld op feestdagen vervangen door een streepje muziek. Hiervan getuigt de oude platenspeler en de uitgebreide platencollectie die weggestopt zit achter een luikje van de lessenaar.

Vooral klassieke muziek: Bach, Beethoven, Schubert... maar vaak ook pareltjes van eigen bodem zoals een opname van klokkenspel in het Brugse belfort, ingespeeld door Eugeen Uten (1919-2001), stadsbeiaardier van 1949 tot 1984 en groot promotor van beiaardmuziek. Uten componeert ook een 120-tal stukken voor beiaard, waaronder de Fantasia op Jan mijne man, waarmee hij laureaat werd van de Expo 58-compositiewedstrijd.

Het loont de moeite om even stil te staan bij de platencollectie van de zusters. Ze biedt ons niet alleen inzicht in hun muzikale smaak, maar ook op een toevallig bijverschijnsel: in de geschiedenis van de abdij zijn tal van muziekliefhebbers op bezoek geweest. Vaak alleen als passant, maar ook als gast, om in de abdij te kunnen genieten van de unieke rust en sereniteit.

137

Wellicht viel het veel van die bezoekers tijdens het ontbijt al op dat de zusters een voorliefde hadden voor muziek. Vandaar dat enkele van de albums bij wijze van bedanking in de collectie terecht kwamen. Dit valt af te leiden uit het feit dat op een aantal van de platen een berichtje werd achtergelaten op de platenhoes: vaak anoniem, maar bijvoorbeeld een bekende figuur als kleinkunstenaar Willem Vermandere bedankt de zusters met een gesigneerde versie van Lat mie mor lopen.

138
139

de toekomst van de Sint-Godelieveabdij

De toekomst van de Sint-Godelieveabdij in Brugge is verzekerd en daar kunnen alle betrokkenen oprecht trots op zijn. Het herwaarderingstraject van de afgelopen jaren is een voorbeeld van de reizen-naar-morgenfilosofie van Toerisme Vlaanderen en mijn beleid als Vlaams minister van Toerisme. Het gewenste effect daarvan is een meerwaarde voor iedereen binnen de limieten van de draagkracht van de plek en met het grootste respect voor de geschiedenis. We plaatsen geen stolp over de Sint-Godelieveabdij maar maken er een open plaats van, waar geschiedenis en toekomst hand in hand gaan.

Nadat de deuren van het slotklooster vierhonderd jaar lang gesloten waren gebleven voor het brede publiek, gingen ze in de zomer van 2021 een maand lang weer open. Meer dan 16.000 nieuwsgierigen bezochten deze erfgoedparel en samen ontwikkelden ze meer dan 5.000 toekomstvisies. Na een analyse aan de hand van patroonherkenning bogen veertig experten zich over de oogst en kwamen ze tot een basismodel. Dat vormde dan weer het uitgangspunt

voor architecten om de nieuwe toekomstvisie concreet vorm te geven. Uiteindelijk werden acht architecturale concepten geselecteerd en zullen B-architecten, B-juxta en hun partners de transformatie begeleiden. Voor de realisatie van het project die begint in 2024, is 12,2 miljoen euro uitgetrokken.

Het eindresultaat op basis van acht architecturale concepten is zowel zeer divers als evenwichtig. Ik zet ze even op een rijtje:

Bezoekers worden ontvangen aan de hoofdingang van de abdij. Hier wordt het verhaal verteld van deze plek en de gemeenschap van benedictinessen. De pandgang, de kapittelzaal en de kamer van de abdis zijn opgevat als ‘genereuze ruimtes’. Het vertrekpunt is de gedachte dat elk moment spiritueel kan zijn. De abdijkerk wordt dan weer een toon- en creatieplek voor culturele activiteiten die aansluiten bij de ziel ervan. Denk aan open repetities, maar het gaat net zo goed om masterclasses, lezingen en boekvoorstellingen.

140

De abdijkeuken is zowel een demonstratiekeuken voor topchefs en minder bekende of jonge chefs uit hotelscholen, als een kookstudio voor televisie- en internetkanalen. Voor ingrediënten kunnen ze terecht in de moes-, kruiden- of bloementuin van de abdij. In de abdijrefter en de zeventiende-eeuwse keuken schuiven bezoekers aan om van al dat lekkers te proeven.

De boomgaard is voor iedereen vrij toegankelijk tijdens de openingsuren en is ook het decor voor een kunstwerk dat collectief en participatief tot stand zal komen.

Aan de achterzijde van de boomgaard bevindt zich de boerderij, één van de oudste in de Brugse binnenstad. De boerderij vervelt tot een abdijpunt waar ambachtelijke producten te koop zijn, naast boeken, podcasts en muziek. Hier wordt ook een microbrouwerij geïnstalleerd. Tussen boomgaard en historisch slot bevindt zich de hortus connectens, of verbindende tuin. Dit is een ontmoetingsplek waar de bezoeker het verhaal van deze bijzondere religieuze erfgoedplek ontdekt.

De oude moes-, kruiden- en bloementuin krijgt een nieuw leven en zal bewerkt worden door een gemeenschap van bewoners. De groenten die er geteeld worden via dit gemeenschapsproject, worden gebruikt in de keuken en de zaden van de bloemen en de kruiden zullen te koop zijn in het abdijpunt. De tuin biedt verder plaats aan een evenementenzone, in het teken van verdieping, verstilling, verbinding of culinaire beleving.

De voormalige slaapcellen kunnen door bezoekers en bewoners gehuurd worden en doen dienst als inspirerende werkplekken.

De voormalige peda biedt kantoorruimte aan commerciële bedrijven en ondernemers met een maatschappelijke meerwaarde voor de plek.

In de buurt van de abdij ten slotte, biedt een woonproject creatieve ruimte aan kunstenaars, makers en wetenschappers ‘op rust’. De abdij zal een broed- en creatieplek zijn, maar ook een ontmoetingsplek voor jonge kunstenaars, makers of wetenschappers. In de abdijkerk, de pandgang of de kapittelzaal zullen hun werken te zien zijn.

142

Als Vlaams minister van Toerisme ben ik verheugd dat de toekomst van de Sint-Godelieveabdij in zijn definitieve plooi valt. We geven het klooster na vierhonderd jaar een nieuw en duurzaam leven, waarbij we zowel de maatschappelijke als economische rentabiliteit verzekeren. En we doen dat uiterst respectvol, in de geest van de plek. De echo’s van de verhalen van deze bijzondere plek en zijn voormalige bewoners zullen er altijd weerklinken.

We geven het klooster na vierhonderd jaar een nieuw en duurzaam leven, waarbij we zowel de maatschappelijke als economische rentabiliteit verzekeren. En we doen dat uiterst respectvol, in de geest van de plek.

143

COLOFON

Verantwoordelijke Uitgever

Peter De Wilde, Toerisme Vlaanderen, Grasmarkt 61, 1000 Brussel

Auteurs

Lode Aerts, Brigitte Beernaert, Piet Boncquet, Filip Bonte, Tom Callebaut, Karel Dendooven, Christophe Deschaumes, Zuhal Demir, Matthias Depoorter, Peter De Wilde, Noël Geirnaert, Inge Geysen, Benoit Kervyn, Kristof Lataire, Ingrid Leye, Jo Luyten, Jean Luc Meulemeester, Dirk Remmerie, Frederik Roelens, Eva Tahon, Ignace Thevelein, Ludo Vandamme, Evelien Vanden Berghe, Marc Vansevenant, Françoise Verfaillie, Greet Verschatse, Veerle Viaene, Bob Vranken, Thomas Wets.

Concept en realisatie

Xpair Communication

Coördinatie

Dirk Remmerie (Xpair Communication)

Françoise Verfaillie

Fotografie

Thomas De Boever, Fotoarchief Sint-Godelieveabdij

Eindredactie

Piet Boncquet, Greet Verschatse (Bureau Boncquet)

Grafische vormgeving

Peter Frison (Xpair Communication)

Projectleider

Kristof Lataire, Veerle Viane en Matthias Depoorter (Toerisme Vlaanderen)

ISBN: 9789040304583 D/2023/5635/20

Meer informatie www.toerismevlaanderen.be

Alle rechten voorbehouden. Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welk wijze ook, zonder de voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgever.

144

Geraadpleegde archieven:

• Archief Sint-Godelieveabdij

• Archief Bisdom Brugge

• Stadsarchief Brugge

• Archief Sint-Andriesabdij Zevenkerken Brugge

• Archief Kathedraal Sint-Salvator Brugge

Bibliografie:

• Rob ABEN & Saskia DE WIT, De omsloten tuin. Geschiedenis en ontwikkeling van de hortus

• conclusus en de herintroductie ervan in het hedendaagse stadslandschap,

• Uitgeverij 010, Rotterdam, 2002.

• Tini BRUGGE (& Isabel ROTTIERS, fotografie), Geheimen uit de kloostertuin? Tuinbeleving als inspiratiebron, Uitgeverij Lannoo, Tielt, 2006.

• Eric COLENBIER, Kruisrelieken in Dordrecht, Middelburg en het Brugse (1420-2020), Uitgeverij Brugs Ommeland - Koninklijke Heemkundige Kring Maurits Van Coppenolle, 2020.

• Bart DEMYTTENAERE, Tussen de regels. Achter de muren van een slotklooster, Standaarduitgeverij, 2015.

• Wil DERKSE, Gezegend leven. Benedictijnse richtlijnen voor wie naar goede dagen verlangt, Uitgeverij Lannoo, Tielt, 2007.

• DROGO, Vita Godeliph, vertaling Stefaan GYSELEN, Uitgeverij Lannoo, Tielt, 1982.

• Jean-Pierre DRUBBEL, Nico BLONTROCK, Mensen achter Brugse kloostermuren,

• Zorro uitgeverij, Damme, 2014.

• Hans GEYBELS, Alledaags geloof. Christelijke religieuze volkscultuur in Vlaanderen, Uitgeverij Acco, 2015.

• Inge GEYSEN, Guenevere SOUFFREAU & Eva TAHON (red.), BRUGGE in 100 objecten,

• LUDION, Musea Brugge, Brussel, 2020.

• Anselm HOSTE, ‘t Clooster van Sinte Godelieve eertydts buyten Ghistele nu binnen Brugghe,

• Sint-Godelieveabdij, Brugge, 1973.

• Anselm HOSTE, Brigitte BEERNAERT e.a., De SintGodelieveabdij te Brugge, Jong Kristen Onthaal voor Toerisme, Brugge, 1984.

• Patrick LATEUR, De regel van Benedictus, vertaling Latijnse brontekst, Uitgeverij Lannoo, Tielt, 2010

• Ingrid LEYE & Johan DEBYSER (red.), SintGodelieveabdij tot nu toe, Brugge Foundation, Brugge, 2019.

• Jo LUYTEN, Benedictinessen Sint-Godelieveabdij Brugge, Project De Tuin van Heden Archiefonderzoek Kadoc, 2021.

• Annemie STRUYF, In Godsnaam. Terug naar het slotklooster, Uitgeverij Lannoo, Tielt, 2012

• Wim VANDEWIELE, Langs het pad van de postulant. Binnenkijken in de trappistenabdij van West-Vleteren, Uitgeverij Halewijn, 2016.

145
148
149
152

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.