Wouter van Dijk
Ontwikkeling van de democratie in Nederland vanaf 1795
Ontwikkeling van de democratie in Nederland vanaf 1795
Wouter van Dijk
Ontwikkeling van de democratie in Nederland vanaf 1795
Voorwoord
De democratie ontkiemt 1787-1813
Van restauratie naar liberalisme 1814-1851
Liberaal hoogtij en de komst van de massapartij 1852-1919
Bedreigde democratie in een verzuilde samenleving 1920-1945
Van gemeenschap naar individu 1946-2024
Noten
Gedenkplaat voor de stichting van de Bataafse Republiek, Anna Catharina Brouwer en Jan Lucas van der Beek, 1795
Onze democratie is van iedereen en voor iedereen. Iedere dag blijkt de waarde van het mogen meebeslissen over het bestuur van het land waar men woont, lokaal en nationaal, zeker in een tijd waarin binnen en buiten Europa autocratische regeringsvormen toenemen. Ook in Nederland was het lange tijd niet vanzelfsprekend dat je mee mocht beslissen over het bestuur. Om goed te kunnen begrijpen hoe en waarom onze democratie is geworden zoals zij er vandaag de dag uitziet moet je kennis nemen van de geschiedenis. Daartoe is dit boek een uitnodiging. Het verschijnt bij de gelijknamige tentoonstelling die tot begin 2025 te zien is bij het Regionaal Historisch Centrum Vecht en Venen, de archiefbewaarplaats van de gemeenten De Bilt, De Ronde Venen en Stichtse Vecht.
De geschiedenis van de democratie in ons land is inmiddels meer dan twee eeuwen oud, waarbij we de periode van de Bataafse Republiek kunnen zien als het startpunt van de democratisering van ons bestuur en onze maatschappij. Belangrijk daarbij is natuurlijk wie mag meebeslissen in politiek en bestuur, vandaar dat het recht om te kiezen en om verkozen te worden als een rode draad door het boek loopt. Democratische beginselen en grondrechten zijn vastgelegd in grondwetten, zodat u ook een aantal belangrijke grondwetswijzigingen zult tegenkomen. De Grondwet van 1848 doet bij veel mensen nog wel een belletje rinkelen, maar weet u ook dat we eerder al een grondwet hadden? Of wat er ook alweer zo bijzonder was aan de grondwetswijziging van 1917, of die van 1983? Na lezing van dit boek bent u weer op de hoogte, en weet u ook dat democratische verworvenheden geen vanzelfsprekendheid zijn. Democratie staat niet stil en een democratische samenleving maken wij samen.
Voor het vertellen van verhalen over onze democratie kunnen we ons geen betere locatie voorstellen dan een archiefbewaarplaats. In Nederland is wettelijk geregeld dat archieven openbaar en vrij toegankelijk moeten zijn, zodat burgers het handelen van de overheid kunnen controleren aan de hand van de originele documenten. Het is voor de overheid een manier om verantwoording af te leggen over het eigen handelen en deze transparantie is een kenmerk van een gezonde democratie. Verantwoording afleggen kan alleen als deze overheidsinformatie goed geordend is en voor iedereen toegankelijk. Archiefdiensten dragen hieraan bij door deze toegankelijkheid te waarborgen, de archieven duurzaam te bewaren en ter beschikking te stellen aan burgers. Zodat onderzoekers, historici, journalisten en anderen kunnen achterhalen wat de overheid heeft gedaan en waarom. Wij laten het publiek graag delen in de schat aan interessante documenten en verhalen die in onze archieven te vinden zijn. Via dit boek zult u ontdekken hoe in het verhaal van onze Nederlandse democratie nationale ontwikkelingen en lokale gebeurtenissen met elkaar vervlochten zijn. Wij wensen u veel leesplezier.
Namens het bestuur en medewerkers van het Regionaal Historisch Centrum Vecht en Venen
Ap Reinders, burgemeester Stichtse Vecht / voorzitter
Roosmarijn Ubink, directeur- streekarchivaris RHC Vecht en Venen
De geïnstitutionaliseerde democratie in Nederland kent een meer dan tweehonderd jaar lange geschiedenis. De totstandkoming van de eerste grondwet in 1798, toen Staatsregeling geheten, is daarin een eerste mijlpaal. De politiek verankerde democratie die daarmee tot stand kwam, had zijn oorsprong in allerlei democratische en vooruitstrevende gedachten en denkbeelden die zich in de tweede helft van de achttiende eeuw breed verspreidden, met een parapluterm de Verlichting genoemd. Onder invloed van ontwikkelingen in de wetenschap kreeg de mens een steeds centralere plaats in het wereldbeeld, en daarmee kwam er ook meer aandacht voor de maakbaarheid van deze wereld door die mens. Onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan machthebbers die hun positie aan God ontleenden, kwam onder druk te staan. Ideeën over volkssoevereiniteit wonnen aan invloed, onder andere door de succesvolle Amerikaanse Revolutie en daarin uitmondende Onafhankelijkheidoorlog (1775-1783). Verlichtingsidealen zoals gelijkheid voor de wet, de vrijheid van geweten, van drukpers en van vereniging en vergadering vonden een plaats in de universeel geachte Rechten van de Mens en van de Burger zoals die werden geformuleerd door de nieuwe republikeinse Franse regering in de Franse Revolutie (1789), en werden verspreid en verdedigd in boeken als Rights of Man (1791) van de Engels-Amerikaanse filosoof en politicus Thomas Paine.
In de Nederlandse Republiek wensten in de jaren 1780 geschoolde en steeds mondiger burgers hervormingen van het eeuwenoude staatsbestel waarin adel en patriciërsfamilies onderling bestuursposten en belangrijke ambten verdeelden. Deze zogenaamde patriotten vonden dat voor alles kwaliteit en geschiktheid moesten uitmaken wie geroepen zou worden tot bestuur en politiek, en niet iemands afkomst. Naast de ideeën
uit de Verlichting werden zij geïnspireerd door republikeinse waarden afkomstig uit de klassieke oudheid. De deugd was een belangrijke eigenschap voor een goed burger, en deze deugdzaamheid moest blijken uit het vooropstellen van het algemeen belang door burgers boven eigenbelang en andere deelbelangen. Onderdeel van deze onbaatzuchtigheid van de ideale burger was de bereidheid het eigen land zo nodig met wapens te dienen en te verdedigen. Inspiratie daarvoor haalden de patriotten mede uit het verdrag van de Unie van Utrecht uit 1579, die voor de Nederlandse Republiek honderden jaren had gefungeerd als een soort grondwet avant la lettre. In artikel VIII van de Unie stond namelijk dat alle mannelijke inwoners van achttien tot zestig jaar van de bij de Unie aangesloten gewesten weerplichtig waren. Een verdere invulling daarvan werd achterwege gelaten en uiteindelijk nooit gespecificeerd.1 De patriotten gebruikten dit deel van de unietekst als rechtvaardiging van de door hen opgerichte vrijkorpsen. Dit waren verenigingen waarin burgers met patriotse sympathieën zich militair oefenden. Het idee daarbij was ook dat zij militaire kunde goed zouden kunnen gebruiken in hun politieke strijd om hervormingen. In het militaire bestel van de Republiek aan het einde van de achttiende eeuw stond het leger namelijk onder grote invloed van de stadhouder, Willem V. Hij was voor de patriotten de verpersoonlijking van veel wat er met het land mis was en stond met zijn kring van familie en vertrouwelingen symbool voor het oude cliëntelistische systeem van politieke patronage waarin de baantjes verdeeld werden.
Voor de Orangisten speelden deze overwegingen veel minder een rol in hun visie op het landsbestuur. Zij huldigden de opvatting dat de wijze waarop de Republiek al eeuwenlang was bestuurd op zichzelf een bewijs was van de juistheid van die vorm. Geprivilegieerde groepen als adel en regentenfamilies waren juist door hun jarenlange bestuurservaring en achtergrond geschikt om het land te leiden, natuurlijk onder de vaderlijke hoede van een stadhouder uit het Huis van Oranje. Dat hadden perioden van crisis als het Rampjaar 1672 wel uitgewezen.
Willem V kon in hoge mate directe invloed uitoefenen op het personeelsbestand van de krijgsmacht. Zo bepaalde hij bijvoorbeeld welke militairen gepromoveerd werden en voor wie een carrière in het leger uitzichtloos bleef. Daarbij liet hij zich leiden door persoonlijke voorkeur, die vaak samenhing met de politieke overtuiging van de militair in kwestie. Orangistische militairen maakten meer kans op bevordering dan zij waarvan bekend was dat ze patriotse sympathieën koesterden. Met deze en andere gebruiken in de krijgsmacht probeerde Willem V ervoor te zorgen dat troepen in de Republiek vooral loyaal waren aan zijn persoon, en niet aan de Provinciale Staten of Staten-Generaal die hen betaalden en hun politieke soeverein waren. De patriotten zagen met lede ogen toe
Plakkaat van de Staten van Utrecht waarin zij inwoners verbieden uiterlijke kentekenen van partijschap te dragen, 1784
hoe de stadhouder de organisatie van de landmacht gebruikte om zijn eigen positie in politiek en landsbestuur te versterken. Als kwade genius hierachter werd de Duitse hertog Lodewijk Ernst van Brunswijk-Lüneburg-Bevern gezien. Brunswijk zou als naaste raadgever de stadhouder bij hervormingen van de legerorganisatie hebben ingeprent altijd zijn eigen positie voorop te stellen, en niet het landsbelang. Een voorbeeld daarvan was de wijziging in legerorganisatie waarbij voor de slagkracht van de strijdmacht samenvoeging van legeronderdelen noodzakelijk werd geacht, wat ten koste zou gaan van het aantal officiersplaatsen. Dat was niet in het belang van de stadhouder, want hij ontleende macht en aanzien aan het vergeven van officiersambten. Gevolg hiervan was een landleger dat in kracht alleen maar afnam maar werd opgezadeld met een uitdijend officierskorps. Hiervoor waren in toenemende mate geen reële functies beschikbaar, maar deze officieren dienden wel volgens hun rang betaald te worden. 2
In die jaren namen spanningen tussen hervormingsgezinde patriotten en behoudende prinsgezinden hand over hand toe. Aanhangers van beide partijen lieten uiterlijk blijken aan welke kant ze stonden, bijvoorbeeld door het dragen van oranje linten door Orangisten of zwarte kokardes (insignes die een bepaalde groepering, gebied of functie symboliseren) door patriotten. Door deze uitingen te verbieden hoopten de Provinciale Staten van Utrecht onlusten en vechtpartijen zoveel mogelijk te vermijden.
Vrijkorpsen en oplopende spanningen
In navolging van grote steden vonden ook op het platteland initiatieven onder patriotten plaats om vrijkorpsen op te richten waarin zij zich konden oefenen in het gebruik van wapens. In Maarssen werd daarbij gekeken naar de grote buur Utrecht, waar het vrijkorps Pro Patria et Libertate onder grote belangstelling was opgericht. Op het verzoek van Maarssen en Maarsseveen ook een vrijkorps op te richten, dat Sic Sperare Licet (Zo mag men hopen) moest gaan heten, reageerden de Orangistische Staten van Utrecht met een vertragingstactiek. Verzoekschriften in 1783 en 1784 werden aanvankelijk niet en uiteindelijk pas na veel vertraging ingewilligd. 3 Op 20 april 1787 echter trokken de Staten, inmiddels uit de stad Utrecht verdreven naar Amersfoort door een patriotse omwenteling, de toestemming voor het korps weer in, en moest het als ontbonden worden beschouwd. Het exerceren en dragen van kentekenen werd verboden. 4
Dit is te zien in het licht van de gebeurtenissen van dat voorjaar. In die periode bereikte de vijandigheid tussen Orangisten en patriotten een hoogtepunt en ontspon zich een burgeroorlog die binnen de Utrechtse provinciegrenzen leek uitgevochten te worden. Het stadhouderlijk leger onder Willem V bevond zich bij Amersfoort, terwijl de stad
Zaal met patriotse schutters in verschillende uitrustingen, anoniem, 1787
Utrecht zich als patriots bolwerk opmaakte voor de verdediging. De stad werd daarbij gesteund door de machtige provincie Holland, waar eveneens de patriotten het overwicht in het bestuur hadden. De Staten van Holland trokken op eigen initiatief een troepenmacht samen aan de grens met Utrecht, om militair in te grijpen wanneer Willem V het leger van de Republiek zou gebruiken om de stad Utrecht aan te vallen.
Vanuit Amersfoort stuurden de Utrechtse Staten in ballingschap op 8 mei 1787 ook nog een besluit naar Maarssen en Maarsseveen dat in die contreien, naast andere plattelandsgemeenten, drie compagnieën soldaten ingekwartierd zouden worden. Dit ‘uit hoofde van de plaatshebbende omstandigheden, tot beveiliging der goede ingezetenen’. Vanuit Utrecht volgde hierop al snel een bericht van de nieuwe Staten dat men zich niets moest aantrekken van deze ‘zogenaamde gedeputeerden’ die hiervoor ‘geheel onbevoegd’ waren.
Patriot in het uniform van de schutterij van Nieuwersluis, anoniem, 1787
Op 9 mei kwam het bij Vreeswijk tot een gevecht tussen een bataljon stadhouderlijke troepen en een patriotse militie. De prinsgezinden wilden daar de sluizen bezetten die voor eventuele inundaties ten zuiden van Utrecht van belang waren. Het gevecht eindigde in een vlucht van de reguliere stadhouderlijke troepen. De burgeroorlog was hiermee een feit. Eerder al vonden er ongeregeldheden plaats, bijvoorbeeld in De Bilt waar op 17 februari aan de stadhouder loyale soldaten die Utrecht waren uitgezet een patriotse herbergier en bakker mishandelden, hun ruiten ingooiden en het interieur kort en klein sloegen.5 De patriotse troepen in de Domstad stonden onder bevel van de Franse edelman Frederik III van Salm-Kyrburg, beter bekend als de Rijngraaf van Salm. Aan hem was de taak de stadhouderlijke troepen die zich bij Zeist bevonden te verslaan voordat de Pruisen zich in het conflict mengden. Op 28 juni had het conflict tussen patriotten en Orangisten namelijk een internationale dimensie gekregen toen prinses Wilhelmina van Pruisen, echtgenote van Willem V, op weg van Nijmegen naar Den Haag bij Goejanverwellesluis werd tegengehouden door patriotten. Dit incident werd door Willem en Wilhelmina aangegrepen om de hulp in te roepen van Wilhelmina’s broer Frederik Willem II, koning van Pruisen. Om deze vernedering te wreken trof deze daarop voorbereidingen om militair in te grijpen ten gunste van Willem V.
Voordat de Rijngraaf tot daden kwam, hadden de stadhouderlijke troepen het initiatief gegrepen door op 28 augustus De Bilt te bezetten. Door de uitkijk op de Domtoren was de Rijngraaf al snel op de hoogte van de prinsgezinde actie, en liet een tegenaanval uitvoeren. Na heftige gevechten moesten de patriotten zich terugtrekken. De stadhouderlijke commandant Mönster liet vervolgens het dorp fortificeren waarbij vooral rond de kerk verschansingen en batterijen met artillerie werden aangelegd.6 Een nieuwe grootschaliger poging van de patriotten op 31 augustus om De Bilt te veroveren mislukte na een urenlange beschieting uiteindelijk. Niet lang daarna, op 9 september, stelde de Pruisische koning de Staten van Holland een ultimatum om excuses en schadeloosstelling voor zijn gekrente eer, vanwege de belediging aan zijn zuster. Toen Holland
daarop geen actie ondernam, staken de Pruisen op 13 september de Waal bij Nijmegen over. Toch werden de patriotten daarvan niet zenuwachtig. Zij konden beschikken over duizenden soldaten, hadden strategisch het voordeel van de verdediging en rekenden op een Franse troepenmacht die bij Givet gelegerd was op de grens met de Zuidelijke Nederlanden. De Franse koning Lodewijk XVI en zijn minister van buitenlandse zaken hadden toegezegd de patriotten in geval van buitenlandse inmenging bij te staan. Toen het erop aankwam en de Pruisen de Republiek binnentrokken, schrokken de Fransen echter terug voor een oorlog met Pruisen. De schatkist was leeg en het leger bij Givet niet in staat van paraatheid. Daar kwam bij dat Amsterdam een dag later, op de veertiende september 1787, aan de Rijngraaf liet weten zijn bataljon schutters dat als versterking in Utrecht dienstdeed, te willen terugroepen naar Amsterdam. Het lijkt erop dat Salm vervolgens in paniek is geraakt. In de nacht van 15 op 16 september ontruimde hij met het grootste deel van zijn troepenmacht de stad, wat tot verbijstering en paniek leidde onder patriotse medestanders. Hierdoor konden prinsgezinde troepen in de loop van de dag de stad bezetten. De Pruisen overwonnen vervolgens in vier weken tijd het verzet in Holland. Een deel van de Pruisische troepenmacht had daarbij tot taak om de buitenplaatsen langs de Vecht te plunderen om de Amsterdamse bestuurders te raken. 7
In de periode na de Pruisische veldtocht en het herstel van de stadhouder zijn in de archieven van de Vechtdorpen dan ook veel verzoeken te vinden om schadeloosstellingen naar aanleiding van vernielingen die de Pruisen hadden aangericht, of de kosten die inwoners moesten maken bij de inkwartiering van stadhouderlijke of Pruisische troepen. 8 Ook leidden herstelwerkzaamheden van in de oorlogsperiode aangerichte schade tot de nodige kosten. Zo moest in Maarssen de brug over de Vecht hersteld worden. De huzaren van de Rijngraaf hadden die vernield.9 Toen in oktober het stof van de Pruisische overwinning was neergedaald, ging men in De Bilt aan de slag met herstel van de dorpskern die door het oorlogsgeweld zwaar te lijden had gehad. Kerk en pastorie moesten gerestaureerd worden, schout en schepenen besteedden de sloop van de aangelegde geschutsbatterijen aan en vernielde bruggen moesten worden hersteld. Op verschillende plaatsen in het dorp werden nieuwe bomen en struikgewas geplant, wat tijdens de fortificatie door de stadhouderlijke troepen ‘ten Diensten van den Lande is omgehakt en Uitgeroeid geworden’.10 Voor het herstel van de bruggen kon het hout
>> Kaart vervaardigd in opdracht van de Rijngraaf van Salm van de patriotse verdedigingswerken rond Utrecht en van de posities van de stadhouderlijke troepen bij De Bilt, Zeist en Bunnik in 1787, C.H. Koning en D.M. Langeveld, 1789
Generaal Daendels neemt in Maarssen afscheid van luitenant-kolonel Krayenhoff, Adriaan de Lelie, 1795
worden gebruikt dat afkomstig was uit de verdedigingswerken die geëgaliseerd moesten worden. De aarden wallen hadden hun functie verloren en het landschap werd in de vroegere staat hersteld zodat verkeer en bewoners hiervan geen hinder meer hadden.
In de nasleep van de orangistische overwinning met Pruisische hulp ontvluchtten veel patriotten het land uit angst voor vergelding. Die angst was reëel, want in veel gevallen werden vooraanstaande patriotten bij verstek veroordeeld en hun bezittingen geconfisqueerd. Zij zochten vaak hun toevlucht net over de grens in de Duitse vorstendommen of in Frankrijk. Daar brak niet veel later, in 1789, de Franse revolutie uit. Omringende staten deden nog een poging de afgezette Lodewijk XVI te herstellen in zijn macht, maar toen de nieuwe republiek die eerste krachtmeting had overleefd en het koningspaar onder de guillotine was verdwenen, ging men ertoe over de revolutie te verspreiden over de rest van Europa. In de strenge winter van 1794-1795 stak het
Plakkaat van de Staten van Utrecht waarin de herroeping van de veroordelingen en verbanningen van 1787 wordt bevestigd, 1795
1787-1813
oprukkende Franse leger onder leiding van generaal Jean-Charles Pichegru zonder noemenswaardige tegenstand de Rijn en Waal over. De Oude Hollandse Waterlinie, dat stelsel van inundaties, schansen en forten, had het hart van de Republiek ruim honderd jaar eerder in het Rampjaar 1672-1673 nog tegen de Franse legers beschermd.11 Door de strenge vorst aan het einde van 1794 was de linie in enkele weken door bevriezing waardeloos geworden. Zelfs de grote rivieren bevroren, waardoor de Franse troepen zonder natuurlijke barrières hun opmars konden vervolgen. Op 10 januari 1795 stak de hoofdmacht bij Zaltbommel de Waal over, en op 16 januari gaf de stad Utrecht zich zonder slag of stoot over. Met de Franse legers keerden de gevluchte patriotten van 1787 huiswaarts, nu Bataven genoemd. In de nacht van 18 op 19 januari gaf ook Amsterdam zich gewonnen en vluchtte stadhouder Willem V naar Engeland. Nog dezelfde dag werd de Bataafse Republiek uitgeroepen en werden de Franse soldaten door de bevolking van de hoofdstad juichend ingehaald als bevrijders. Bevrijders? Ja, hoewel het wederom de Franse zuiderbuur was die met de wapens in de hand het Nederlandse grondgebied binnentrok, waren de kaarten politiek gezien heel anders geschud dan in 1672. In 1795 was de Nederlandse bevolking verdeeld in uitgesproken voor- en tegenstanders van het stadhouderlijke regime, en waar de hervormingsgezinden in 1787 nog bakzeil moesten halen door de Pruisische interventie, waren de rollen nu omgedraaid. Het nieuwe bewind draaide de politieke veroordelingen van de in 1787 gevluchte patriotten direct terug en liet dat bekendmaken door onder andere plakkaten zoals dat afgebeeld op pagina 19.
De machtswisseling leidde niet zoals in Frankrijk tot een bijltjesdag waarbij de aanhangers van de stadhouders het moesten ontgelden. Wel werden militairen en bestuurders op hun loyaliteit aan de nieuwe machthebbers getoetst. Zo nam het Maarssense gemeentebestuur het op voor de voormalige kolonel van het regiment Erfprins H.J. von Prehn. Die was in de weken na de stadhouderlijke machtsovername in Utrecht in 1787 belast met het handhaven van de orde in Maarssen. Dat deed hij naar ieders tevredenheid. Toen na de omwenteling en de oprichting van de Bataafse Republiek de politieke bakens verzet werden, had hij in 1798 voor het verkrijgen van een pensioen als militair een ‘verklaring van goed gedrag’ nodig uit onverdachte, patriotse hoek. Die kreeg hij van het Maarssense gemeentebestuur, dat verklaarde dat Von Prehn destijds ‘den toen zugtende vaderlander tegen alle vervolging beschermd [heeft]’ en alle ‘oproeren en muiterijen heeft tegen gegaan en volkomen gedempt’. De dorpsbestuurders waren blij op deze wijze wat terug te kunnen doen voor Von Prehn.12