PARADOX VAN DE DEENSE GOUDEN EEUW
PARADOX VAN DE DEENSE GOUDEN EEUW
RIJKSMUSEUM TWENTHE, ENSCHEDE WAANDERS UITGEVERS, ZWOLLE
PARADOX VAN DE DEENSE GOUDEN EEUW
4
detail: Christoffer Wilhelm Eckersberg p. 14
PARADOX VAN DE DEENSE GOUDEN EEUW
5
detail: Martinus Rørbye p. 58
Inhoud
8
11 Voorwoord Andrea Rygg Karberg Arnoud Odding
Paradox van de Deense Gouden Eeuw Tim van Gerven Henk van der Liet
59 De Nivaagaard Collectie Andrea Rygg Karberg Birgitte von Folsach
80 Colofon
8
PARADOX VAN DE DEENSE GOUDEN EEUW
Voorwoord
Op initiatief van de invloedrijke Twentse textielfamilie Van Heek, worden aan het begin van de twintigste eeuw plannen gesmeed voor de oprichting van Rijksmuseum Twenthe in Enschede. Iets eerder, en ongeveer 550 kilometer van Enschede verwijderd, richt de Deense industrieel en politicus Johannes Hage in 1908 de Nivaagaard Collectie op. Op zijn landgoed in Nivå, ten noorden van Kopenhagen, toont hij zijn verzameling van ‘gouden eeuwen’: meesterwerken uit de Italiaanse renaissance en Hollandse zeventiende eeuw, en Deense schilderkunst uit guldalderen, een periode die ongeveer de eerste helft van de negentiende eeuw beslaat, beter bekend als de Deense Gouden Eeuw. Net als Holland kent dus ook Denemarken een gouden eeuw. En net als bij de Hollandse variant, zijn daar de nodige kanttekeningen en vraagtekens bij te plaatsen. ‘Gouden Eeuw’ wordt vaak achteraf gebruikt om weemoedig terug te blikken op een bijzondere periode in het nationale verleden. Een moment van trots en bloei. Gouden eeuwen worden uitgeroepen in tijden waarin het minder goed gaat en er behoefte is aan een verbindende factor, aan een goed verhaal waarmee een zogenaamd schitterend, glorierijk, nationaal verleden gememoreerd wordt. Daarmee doet het begrip niet altijd recht aan de historische werkelijkheid. Maar met de Deense Gouden Eeuw is wel iets heel opmerkelijks aan de hand. De eerste helft van de negentiende eeuw is voor Denemarken allesbehalve glorierijk.
9
deze gehele collectie op reis te sturen: een mooi voorbeeld van internationale samenwerking, en vooral een groot genoegen dit belangrijke deel van het Deense en Europese culturele erfgoed in een nieuwe omgeving te laten zien. Denemarken en Nederland hebben veel gemeen, zoals het vlakke landschap, de relatie met water, en de vrolijke inwoners – waarbij wij hopen dat velen van hen van deze tentoonstelling mogen genieten. Onze dank gaat uit naar Jørgen Wadum en Paul Knolle; zij brachten onze instellingen met elkaar in contact. Ondanks de afstand tussen Enschede en Nivå wisten de conservatoren van beide musea – Birgitte von Folsach en Thijs de Raedt – elkaar telkens te vinden, en gaven zij op een betrokken manier vorm aan deze tentoonstelling. Daarbij waren de hulp van Jeroen van Pelt en Julia Wolters, en de inzichten van Tim van Gerven en Henk van der Liet van de Universiteit van Amsterdam ontontbeerlijk. Beckett-Fonden heeft de restauratie van vele werken mogelijk gemaakt, zodat zij op een verantwoorde manier naar Enschede konden reizen. Andrea Rygg Karberg Directeur Nivaagaards Malerisamling Arnoud Odding Directeur Rijksmuseum Twenthe
PARADOX VAN DE DEENSE GOUDEN EEUW
Denemarken is een wereldmacht in verval: glansloos verloren oorlogen, een pijnlijke afscheiding met Noorwege, de afbrokkelende absolute monarchie en een staatsfaillissement. Kortom, een land aan de rand van de afgrond. En uitgerekend op deze periode wordt trots een gouden stempel gedrukt. De Deense Gouden Eeuw is geen heimelijk terugkijken naar een verloren verleden, maar kan misschien beter gezien worden als een reparatie. Uit de as van een land in crisis herrijzen kunst, literatuur en wetenschap in een gouden tijdperk dat het Deense volk zicht moet bieden op betere tijden. Een ‘gouden’ generatie kunstenaars maakt schilderijen die niet alleen heel goed, maar vooral ook heel Deens zijn. Toch is de Deense Gouden Eeuw meer dan alleen een Deense aangelegenheid. Het illustreert ook de overgang naar het moderne Europa. In een eigenzinnig samenbrengen van het internationale neoclassicisme van de achttiende, en het naar binnen gerichte romantische van de negentiende eeuw, ontstaat een vooruitstrevende schilderkunst. Schilderijen die nieuwe verhalen vertellen, een geïdealiseerd realisme dat voorloopt op het latere modernisme. Een uniek moment in de geschiedenis. Met ruim vijftig werken uit de Nivaagaard Collectie, is nu in Rijksmuseum Twenthe een dwarsdoorsnede van deze Deense Gouden Eeuw te zien. Door omvangrijke renovatiewerkzaamheden van het museumgebouw in Nivå, was het voor het eerst mogelijk
10
1
Christoffer Wilhelm Eckersberg Tafereel bij maanlicht, 1821 olieverf op doek 48 x 63,5 cm
PARADOX VAN DE DEENSE GOUDEN EEUW
Nivaagaard Collectie, Nivå
Tim van Gerven & Henk van der Liet
Het begrip ‘gouden eeuw’ wordt gebruikt om een relatief lange, samenhangende culturele bloeiperiode te omschrijven. Dat geldt ook voor de Gouden Eeuw in de Deense schilderkunst, maar deze duurde geen volle eeuw, eerder een halve. Het gaat om het tijdvak vanaf het begin tot iets voorbij het midden van de negentiende eeuw. Welke jaartallen we daar precies aan vast moeten plakken ligt niet helemaal vast, en is in feite een kwestie van smaak en veranderende inzichten. Het etiket van gouden eeuw wordt over het algemeen pas achteraf toegekend en betekent niet alleen dat er een tijdvak is geweest waarin iets buitengewoons heeft plaatsgevonden, maar vooral dat hieraan door latere generaties groot belang wordt gehecht. Een gouden eeuw is dus iets waar je trots op kan zijn. Meestal gaat het om een periode waarin een sterke opleving in kunst en cultuur samengaat met uitzonderlijke economische voorspoed. Een voorbeeld daarvan is de Nederlandse zeventiende eeuw, waarin naast – en dankzij – de sterke economische groei, ook de wetenschappen en het culturele leven zich ongekend sterk kunnen ontwikkelen. Daarbij moeten we niet vergeten dat gouden eeuwen uiteindelijk manieren zijn om de geschiedenis te ordenen en
herordenen, en dat de manier waarop men naar het verleden kijkt vooral wordt bepaald door het heden. Gouden eeuwen worden vaak uitgeroepen in tijden waarin het minder goed gaat en men blijkbaar behoefte heeft aan een positief verhaal waarin teruggegrepen wordt op een schitterend, glorierijk, nationaal verleden. Een belangrijke vraag is voor wie er eigenlijk écht sprake is geweest van een gouden eeuw. Wie hebben de culturele en maatschappelijke vooruitgang meegemaakt, wie hebben daar werkelijk voordeel uit gehaald? Waarom willen we nog steeds verhalen over gouden eeuwen vertellen, en wat zegt dat over ons en onze eigen tijd? Dit zijn zeker voor de Deense Gouden Eeuw belangrijke vragen, want er lijkt iets niet te kloppen. Het eerste deel van de negentiende eeuw is voor Denemarken allesbehalve glorierijk. Denemarken is een grootmacht in verval: glansloos verloren oorlogen, het verlies van bijna de gehele vloot, een pijnlijke afscheiding met Noorwegen, een afbrokkelende monarchie en een staatsfaillissement. Denemarken is een schim van zichzelf, een land aan de rand van de afgrond. Hoe kan het dat uitgerekend op deze periode trots het stempel van een gouden eeuw wordt gedrukt?
PARADOX VAN DE DEENSE GOUDEN EEUW
Paradox van de Deense Gouden Eeuw
11
12
Grootmacht in verval
PARADOX VAN DE DEENSE GOUDEN EEUW
Het begin van de Deense Gouden Eeuw wordt ingeluid door de teloorgang van de hoofdstad. Kopenhagen is dan niet alleen in politiek opzicht het onbetwiste centrum van het land, maar zeker ook op cultureel gebied. Men moet zich een relatief kleine, dichtbevolkte stad voorstellen, omsloten door stadsmuren en vestingwerken, waarbinnen alle vitale functies van de overheid op een beperkt aantal vierkante kilometers zijn samengebald. Veel van de beperkte ruimte in de stad wordt ingenomen door het hof, het bestuursapparaat en militairen. De stad herbergt immers de belangrijkste marinehaven van het land, scheepswerven, garnizoenen, regeringsgebouwen, kerken, een universiteit en paleizen, terwijl de burgerij en het ‘gewone volk’ – verreweg de meeste mensen dus – de overgebleven ruimte met elkaar moeten delen. Het verval van de stad – en het Deense koninkrijk – begint aan het einde van de achttiende eeuw wanneer Kopenhagen wordt getroffen door enkele verwoestende branden die grote delen van de stad en veel gezichtsbepalende gebouwen in de as leggen. Vervolgens wordt in 1801, tijdens een van de Napoleontische oorlogen, een belangrijke zeeslag met de Engelse marine op de rede van Kopenhagen verloren, wordt de hoofdstad in 1807 door diezelfde Engelse marine zwaar gebombardeerd en – alsof het nog niet erg genoeg is – wordt de Deense oorlogsvloot grotendeels verwoest of gekaapt door de Engelsen (afb. 2)
2 Christian August Lorentzen De meest verschrikkelijke nacht. Het Britse bombardement op Kopenhagen in de nacht van 4 op 5 september, 1807, 1807-08 olieverf op doek 63 x 78.5 cm Statens Museum for Kunst, Kopenhagen
Na de branden, het bombardement en het verlies van een groot deel van de vloot, gaat de staat in 1813 ook nog eens officieel failliet. Tot overmaat van ramp moet Denemarken – dat tijdens de oorlogen uiteindelijk de kant van Napoleon heeft gekozen – bij de Vrede van Kiel in 1814 Noorwegen afstaan aan Zweden, eeuwenlang de grote tegenstrever van de Denen om de hegemonie in het Noorden. De filosoof Søren Kierkegaard (1813-1855), de grootste denker die het land ooit heeft voortgebracht, wijst er met de nodige zelfspot graag op dat hij ter wereld is gekomen in hetzelfde jaar als het staatsbankroet, het jaar waarin ‘zoveel waardeloze bankbiljetten in omloop werden gebracht’. Kierkegaard beschikt uiteindelijk over voldoende middelen om van rond te komen, maar voor talloze gewone Denen is de ‘gouden’ eeuw vooral een tijd van armoede en ellende. In politiek opzicht blijft het koninkrijk na al deze rampspoed onder hoogspanning staan. Enerzijds groeit het burgerlijk verzet tegen de absolute monarchie die Denemarken dan nog altijd is, en wordt de roep om een moderne, liberale grondwet luider. Anderzijds is er de kwestie Sleeswijk-Holstein. De centralistische ambities van het verkrampte gezag in Kopenhagen botsen met de wens van de sterk Duits-georiënteerde hertogdommen Sleeswijk en Holstein om zich aan te kunnen sluiten bij de Duitse Bond. De onenigheden leiden in 1848 tot een gewapend conflict tussen de Deense koning en de opstandige hertogdommen, met langdurige en dramatische gevolgen. In 1851 wordt een akkoord gesloten tussen de Denen, de opstandige landsdelen en de toenmalige Europese grootmachten, waar niemand echt gelukkig mee is. Dit conflict komt opnieuw tot uitbarsting in 1864. Deze oorlog wordt door de Denen eclatant verloren en leidt opnieuw tot veel verlies van grondgebied, net als eerder bij het verlies van Noorwegen. Sleeswijk-Holstein voegt zich als eenheid in het zich vormende Duitse Keizerrijk. Een substantieel deel van de waardevolle landbouwgrond en de overige bedrijvigheid wordt nu Duits en hetzelfde geldt voor een groot deel van de Deense bevolking dat daar woont. Of er een causaal verband bestaat tussen de teloorgang van het ooit zo machtige Denemarken en haar hoofdstad, en de culturele bloei die uit de puinhopen ontspruit, is onmogelijk te zeggen. Maar een feit is dat in het culturele leven – zowel in de literatuur, muziek, beeldende kunst, architectuur, wetenschap en wijsbegeerte – zich een ongekend aantal belangrijke vernieuwers aandient, waarvan de invloed veel verder reikt dan alleen tijdens die korte Deense Gouden Eeuw. Kierkegaard is een van de grondleggers van het moderne existentialisme, de schrijver Hans Christian Andersen (1805-1875) behoort vandaag de
3 Carl Bloch Portret van Hans Christian Andersen (1805-1875), 1869 olieverf op doek 64 x 50 cm Langdurig bruikleen aan de Nivaagaard Collectie, Nivå
PARADOX VAN DE DEENSE GOUDEN EEUW
13
PARADOX VAN DE DEENSE GOUDEN EEUW
58
45 Martinus Rørbye Portret van de schilder C. A. Lorentzen, 1827 olieverf op doek 95 x 77 cm Nivaagaard Collectie, Nivå
Andrea Rygg Karberg & Birgitte von Folsach
De Nivaagaard Collectie
59
Nivaagaards Malerisamling, ofwel de Nivaagaard Collectie, wordt in 1908 opgericht door de Deense landgoedeigenaar, industrieel, politicus en kunstverzamelaar Johannes Hage (1842-1923). In dat jaar maakt hij zijn kunstcollectie publiekelijk toegankelijk. Op zijn landgoed Nivaagaard, in het stadje Nivå ten noorden van Kopenhagen, toont Hage drie ‘gouden eeuwen’ aan schilderkunst: meesterwerken uit de Italiaanse renaissance en de Hollandse zeventiende eeuw, naast schilderijen van eigen bodem uit guldalderen − het ‘gouden tijdperk’ − in Nederland bekend als de Deense Gouden Eeuw. Deze bloeitijd van de Deense schilderkunst omvat grofweg de eerste helft van de negentiende eeuw: de periode waarin de familie Hage zichzelf van een positie weet te verzekeren binnen de economisch en bestuurlijk machtiger wordende burgerij.
Als kind maakt Johannes Hage de overwinning mee van Denemarken op Duitsland in 1848, evenals de invoering van de Deense grondwet een jaar later. Zelf neemt hij als jongeman deel aan de oorlog met de Duitse Bond van 1864. Verliezer Denemarken moet een groot deel van zuidelijk Jutland – de hertogdommen Sleeswijk en Holstein – aan Duitsland afstaan: het definitieve einde van de Deense Gouden Eeuw. Tijdens deze oorlog raakt Johannes gewond en verliest hij zijn oudere broer Christopher. De Deense nederlaag heeft een sterke weerslag op hem en zijn generatie en vormt de drijvende kracht achter de wens de nationale trots te herstellen die, ondanks de vele tegenslagen die het land hebben geteisterd, in de schilderkunst floreert. Hages besluit om de Deense samenleving een belangrijke, internationale kunstcollectie te schenken, moet tegen deze achtergrond worden gezien.
PARADOX VAN DE DEENSE GOUDEN EEUW
Een kleine geschiedenis van de familie Hage
Een kleine familiegeschiedenis
60
46 Herman Wilhelm Bissen Borstbeeld van Alfred Hage, 1856 marmer 68 x 31 x 25 cm
PARADOX VAN DE DEENSE GOUDEN EEUW
Nivaagaard Collectie, Nivå
47 Herman Wilhelm Bissen Borstbeeld van Vilhelmine Heise, 1860 marmer 64 x 38 x 26 cm Nivaagaard Collectie, Nivå
Johannes Hage erft het landgoed Nivaagaard na de dood van zijn vader Alfred Hage in 1872. Alfred heeft zijn fortuin gemaakt als groothandelaar in graan en begint in zijn laatste levensjaren ook vastgoed op te kopen. Zo laat hij zijn kinderen bij zijn overlijden elk verschillende landgoederen na, waarvan vier aan Johannes. Geboren in hetzelfde jaar als de schilder Martinus Rørbye, is Alfred een tijdgenoot van vrijwel alle kunstenaars die tegenwoordig gelden als de top van de Deense Gouden Eeuw. Als man van de moderne tijd heeft hij van een aantal van deze kunstenaars werk in huis hangen. Dat hij tot de welgestelde burgerij behoort, weerspiegelen zowel zijn handelsimperium als zijn woning. Als jongeman vat Alfred een stormachtige liefde op voor Frederikke Vilhelmine Faber Michelsen (1810-1891) – die helaas al is getrouwd en uit dat huwelijk drie kinderen heeft. In afwachting van Vilhelmines scheidingsaanvraag trekt zij met haar dochters Elisabeth (1834-1904) en Johanne (1836-1862) alvast in bij Alfred in Kopenhagen, terwijl haar zoon Christian (1832-?) – volgens de gebruiken van die tijd – bij zijn vader blijft. In die periode komt in 1838 Ville, de eerste dochter van Alfred en Vilhelmine ter wereld, vernoemd naar haar moeder. Een buitenechtelijk kind dus, en hoewel het paar deel uitmaakt van de vooruitstrevende burgerij voelen ze het misprijzen in hun omgeving maar al te goed. Het leidt bij de Hages tot een onconventionele houding in diverse opzichten, die wordt doorgegeven aan de kinderschaar: Vilhelmine schenkt achtereenvolgens het leven aan vier zonen: Christopher in 1841, Johannes in 1842, Alfred in 1843 en in 1846 de kleine Hother die een jaar na zijn geboorte overlijdt. De zus van vader Alfred, Bolette, is getrouwd met de graanhandelaar en mecenas Hans Puggaard; Alfred wordt compagnon bij de handelsfirma van zijn zwager, Puggaard & Co. In 1849 voegt hij zich met Vilhelmine en de kinderen bij de familie Puggaard op het landgoed Den Røde Gård op Christianshavn, niet ver van de haven bij de Knippelsbrug. Helena Nyblom, dochter van de schilder Jørgen Roed, schrijft in haar Livsminder fra Danmark (herinneringen aan Denemarken): ‘Op Christianshavn op de hoek van Lille Torvegade, lag het grote herenhuis van de Hages van de Hages en de Puggaards, met uitzicht op het strand. De Hages woonden in een heel mooi appartement op de eerste
48 Herman Wilhelm Bissen Borstbeeld van Peter Heise, 1862 marmer 66 x 39 x 27 cm Nivaagaard Collectie, Nivå
PARADOX VAN DE DEENSE GOUDEN EEUW
61
PARADOX VAN DE DEENSE GOUDEN EEUW
62
49 Herman Wilhelm Bissen Borstbeeld van Carl Ploug, 1857 marmer 40 x 18 x 16 cm Nivaagaard Collectie, Nivå
63
50 Martinus Rørbye Zicht op de zee nabij Sorrento, 1835 olieverf op doek 32 x 46,5 cm
verdieping. De Puggaards woonden op de begane grond. Beide families voerden een groot huishouden, en hun feesten werden gerekend tot het mooiste en rijkste wat Kopenhagen in die tijd te bieden had.’ Naast zijn rol in de handelsfirma bekleedt Alfred Hage functies als consul en reder. In zijn huis is het een komen en gaan van vooraanstaande politici en belangrijke culturele figuren, zoals de schrijver Hans Christian Andersen en de kunsthistoricus Niels Laurits Høyen. Laatstgenoemde houdt gedurende enkele seizoenen huislezingen bij de Hages, over uiteenlopende onderwerpen zoals kunstambacht en kunstnijverheid, of noordse vrouwtypen in IJslandse sagen. Misschien moet in deze culturele opvoeding de oorzaak gezocht worden van de huwelijkskeuzes van de dochters Hage. Zij trouwen alle drie een man uit de kunstwereld: Elise de schrijver en politicus Carl Ploug, Hanne de beeldhouwer Vilhelm Bissen (1836-1913) en Ville de componist Peter Heise (1830-1879). Alfred Hage is als toegewijd nationaal-liberaal betrokken bij de wederopbouw van Denemarken, die haar beslag krijgt in de laatste jaren van de Deense Gouden Eeuw:
vanaf 1849 heeft het land een moderne grondwet, een nationaal parlement met twee kamers en beperkt (mannen) kiesrecht. Vanaf 1852 is Alfred lid van de Rijksdag. Ten teken van zijn nationaal-liberale gezindheid bestelt hij in 1860 bij de schilder Constantin Hansen het enorme doek De grondwetgevende vergadering van de Deense Rijksdag van 23 oktober 1848 (afb. 51), als huldebetoon aan de vrije mannen van de grondwet. Het iconische schilderij – een groep ernstig kijkende, in zwart geklede heren die de democratie als bestuursvorm aanvaardt – wordt een symbool voor het nieuwe Denemarken en de politieke omwenteling van autocratie tot constitutionele monarchie. Zoon Johannes, de latere oprichter van Nivaagaards Malerisamling, krijgt het nationaal-liberale gedachtegoed dus met de paplepel ingegoten. Wanneer Johannes Hage het landgoed Nivaagaard erft, wordt hij ook eigenaar van de steenbakkerij. Zijn vader heeft er in 1870 nog een hypermoderne ringoven bij laten bouwen, waarin je per stook veel meer bakstenen tegelijk kwijt kan. En het loont beslist om juist in die periode een steenbakkerij uit te baten, want vanaf de jaren 1870 begint de stadsuitbreiding van Kopenhagen ‘buiten de
PARADOX VAN DE DEENSE GOUDEN EEUW
Nivaagaard Collectie, Nivå
64
51 Constantin Hansen De grondwetgevende vergadering van de Deense Rijksdag van 23 oktober 1848, 1860-1864 olieverf op doek 338 cm x 500 cm
PARADOX VAN DE DEENSE GOUDEN EEUW
The Museum of National History at Frederiksborg Castle
52 Peter Christian Skovgaard Uitzicht vanaf de Monte Pincio in Rome, 1861 olieverf op doek 65 x 150 cm Nivaagaard Collectie, Nivå
muren’, met de wijken Nørrebro, Vesterbro en Østerbro. Bovendien is Denemarken na de verloren oorlog in 1864 met de Zuid-Jutse hertogdommen ook het merendeel van zijn steenbakkers aan Duitsland verloren. Nivaagaard is omgeven door onbebouwde gronden en ook de ligging aan het water is ideaal; vanuit de Nivå-baai verscheept Johannes Hage bakstenen in grote hoeveelheden. De opbrengsten verschaffen hem de financiële ruimte voor zijn grootste liefhebberij: kunst. Samen met zijn soldatenkameraad, de kunstschilder kapitein Frederik Grünwaldt (1840-1923), trekt hij door Europa op jacht naar kunstwerken voor zijn verzameling. Ondernemer en kunstverzamelaar Johannes Hage is zodoende van enorme betekenis voor de Nivå-regio en ontpopt zich als weldoener voor de hele kerkgemeente.
Goed voorbeeld doet goed volgen
65
Met bij koninklijk besluit bekrachtigde statuten wordt in 1908, op basis van de persoonlijke kunstverzameling van Johannes Hage, een onafhankelijk en openbaar toegankelijk instituut gesticht onder de naam Nivaagaards Malerisamling. De collectie krijgt onderdak in de kleine ’kunsttempel’ die in 1903 is verrezen naast het hoofdgebouw – het landhuis waar Johannes woont. Rond die tijd stellen ook andere Deense verzamelaars hun omvangrijke collecties open voor publiek. Zo realiseert tabaksfabrikant Heinrich Hirschsprung (1836-1908) in 1911 zijn museum Den Hirschsprungske Samling en stichten ondernemers Mads Rasmussen (1856-1916) en Wilhelm Hansen (1868-1936) respectievelijk Faaborg Museum (1910) en museum Ordrupgaard (1918). Deze oprichters staan in een traditie die is begonnen bij de beeldhouwer Bertel Thorvaldsen (1770-1844), in 1848 de eerste Deen die zijn verzamelingen beschikbaar stelt aan de samenleving. Thorvaldsens Museum is dan zelfs het eerste openbare museum van het land, en het eerste ter wereld met een collectie van eigentijdse kunst.
53 Het Museumgebouw
54 Landhuis op Nivaagaard, met links het museumgebouw
PARADOX VAN DE DEENSE GOUDEN EEUW
Zo faciliteert hij in 1910 grotendeels de bouw van de Lutherse kerk in Nivå en laat hij arbeiderswoningen, een ziekenhuis en een school bouwen. Ook sticht hij een katholieke school speciaal voor de kinderen van de Poolse seizoenarbeiders. Zijn sociale bewogenheid is legendarisch; hij heeft van huis uit meegekregen dat welstand verplicht. Al eerder is Johannes ook actief betrokken bij de landelijke politiek. In 1876 is hij toegetreden tot de Folketing (parlement) en enkele jaren later tot Frederiksborgs Amtsråd (provinciebestuur). Na het aftreden van de rechtse Højre-regering in 1894 zet hij zijn politieke betrokkenheid op een lager pitje en verlaat uiteindelijk de politiek. Omdat hij ongehuwd is en geen kinderen heeft, kan hij dan al zijn aandacht op zijn kunstverzameling richten.
66
Tegen het einde van de negentiende eeuw gaat Johannes Hage zich als verzamelaar serieus richten op de oudere Europese schilderkunst. Vanaf 1896 doet hij gedurende een jaar of vijftien systematisch aankopen, met vermoedelijk al vroeg de gedachte aan een eigen museum in het achterhoofd. Het nationale kunstmuseum, Statens Museum for Kunst (SMK), heeft dan al bekendgemaakt de Europese verzameling als afgesloten te beschouwen en zich te gaan richten op een sterke collectie actuele Deense schilderkunst. Hieraan wil Johannes Hage tegenwicht bieden: Nivaagaards Malerisamling is, afgezien van SMK, het enige Deense museum met een verzameling oudEuropese schilderijen.
PARADOX VAN DE DEENSE GOUDEN EEUW
55 Johannes Hage, met een schilderij van Rembrandt op de achtergrond
De collectie Deense Gouden Eeuw De verzameling Deense schilderijen op Nivaagaard uit de eerste helft van de negentiende eeuw telt tegenwoordig 118 werken; in de tijd van Johannes Hage zijn dat er 71. Uit het ‘gouden’ tijdperk erft Johannes twaalf schilderijen van zijn voorouders en drie van zijn oudere − eveneens kinderloze − zuster Ville. Daarnaast bezit hij 22 eigentijdse Deense werken, daterend van de late negentiende tot de vroege twintigste eeuw. De meeste buitenlandse werken uit de renaissance en barok heeft Johannes Hage geadministreerd: hij houdt keurig bij waar hij ze heeft gekocht en hoeveel hij ervoor heeft betaald. Dat geldt helaas niet voor de werken uit de Deense Gouden Eeuw, die hij grotendeels verwerft in de jaren voorafgaand aan de uitbreiding van zijn verzameling met oudere, buitenlandse kunst, nog vóór zijn plannen om een museum te stichten. Het Deense deel van de collectie beschouwt Johannes zelf van mindere betekenis; de aankoop ervan heeft voornamelijk een privékarakter en is in de eerste plaats bedoeld ter decoratie van zijn eigen woonhuis. Toch voegt hij in 1906 nog het monumentale Winterlandschap met Noord-Seelands karakter (1841) van Johan Thomas Lundbye aan zijn verzameling toe; samen met Christen Købkes kleinere Landschap nabij de kalkbranderij met uitzicht op Kopenhagen (1836) is dit zijn lievelingswerk in de Deense collectie (afb. 26-27). Johannes Hage heeft nooit actief werk verzameld van zijn symbolistische of modernistische tijdgenoten: zijn smaak is bepaald in zijn jonge jaren, vlak na de Deense guldalder, en door zijn bewondering voor de oude Europese meesters − waarvan met name de zeventiendeeeuwse Hollandse schilders een inspirerend voorbeeld hebben gevormd voor hun Deense vakgenoten uit de negentiende eeuw. Hun werk is in Hages ouderlijk huis, bij Alfred en Vilhemine, in overvloed aanwezig. Dat maakt zijn liefde voor de kunst van de Hollandse ‘Gouden Eeuw’ begrijpelijk, die met haar genretafereeltjes, landschappen en portretten in eerste instantie bedoeld is voor een vergelijkbaar, welgesteld en kooplustig burgerpubliek. De artistieke voorkeur van Johannes is dan ook uitgesproken romantisch en nauwelijks beïnvloed door het sociaal-realistische naturalisme van zijn eigen tijd. Al erft hij in 1912 van zijn zuster nog wel een werk van een tijdgenoot, de schilder Peder Severin Krøyer (18511909), vertegenwoordiger van de ’moderne doorbraak’ in de Deense kunst – maar dat heeft waarschijnlijk meer te maken met een ontmoeting tussen Johannes en Krøyer bij de toneelacteur Emil Poulsen, een familievriend van de Hages: het schilderij is een portret van Poulsen en
67
56 Johan Laurentz Jensen Stilleven met granaatappels en druiven, 1833 olieverf op doek 24 x 31 cm
PARADOX VAN DE DEENSE GOUDEN EEUW
Nivaagaard Collectie, Nivå
PARADOX VAN DE DEENSE GOUDEN EEUW
68
57 Johan Laurentz Jensen Stilleven met bloemen en beukentak, 1846 olieverf op doek 55 x 70 cm Nivaagaard Collectie, Nivå
58 Peder Severin Krøyer Portret van Emil en Anna Poulsen, 1885 pastel op papier 57 x 68 cm Nivaagaard Collectie, Nivå
69
59 Johannes Hage met zijn hond Boxer, 1864
PARADOX VAN DE DEENSE GOUDEN EEUW
diens vrouw (afb. 58). In tegenstelling tot bijvoorbeeld die andere verzamelaar Heinrich Hirschsprung, die Krøyer ondersteunt, koestert Hage geen ambities een mecenas voor levende kunstenaars te zijn. Na zijn overlijden op 14 januari 1923 wordt Johannes Hage volgens eigen wens begraven op het kerkhof van Nivå, achter de kerk die hij zelf mede aan de stad heeft geschonken en dicht bij zijn museum − niet in het grote familiegraf van zijn voorouders en overige bloedverwanten op de bekende begraafplaasts Holmens Kirkegård in Kopenhagen. Johannes heeft ruim een halve eeuw in Nivå gewoond, dit is de plek waar hij zijn indrukwekkende kunstverzameling bijeen heeft gebracht, die van grote betekenis is voor de lokale samenleving. En nog steeds: jaarlijks komen duizenden bezoekers de kunst uit de Deense Gouden Eeuw bewonderen in het kleine, schilderachtig gelegen museum, omgeven door vredige weiden, heuvels, bossen en de zee: landschapselementen die weerspiegelen in de schilderijen uit een voorbije tijd.
PARADOX VAN DE DEENSE GOUDEN EEUW
70
detail: Nicolai Abildgaard p. 16
PARADOX VAN DE DEENSE GOUDEN EEUW
71