Nawoord ambulance harstad

Page 1

Nawoord SPOEDEISEND SCHR IJVEN

In de late zomer van 2001 begon ik aan de verhalen die uiteindelijk de bundel Ambulance zouden vormen. Op dat moment was het niet mijn bedoeling dat dit een bundel met korte verhalen zou worden. Het was zelfs helemaal niet mijn bedoeling om korte verhalen te schrijven. Ik ben eerlijk gezegd nooit zo’n fan geweest van korte verhalen, omdat ik op school veel te veel tijd heb verspild met ze te analyseren en omdat ik vond dat korte verhalen nóg een nadeel hebben, namelijk dat ze, tja, kort zijn. Ze gebruikten voor mijn gevoel te veel tijd om de spanning op te bouwen, je belangstelling te wekken en als je je dan eindelijk gewonnen gaf en je je begon in te leven in de personages, was het verhaal opeens afgelopen. Net als je het boeiend begon te vinden. Dus wat ik in 2001 in de zomer en het begin van de herfst deed, was gewoon schrijven. Ik woonde destijds in Trondheim, Noorwegen, en ik herinner me dat het een warme zomer was en hoewel het al begin september was, wilde de temperatuur maar niet dalen. Dus kon ik ’s nachts niet slapen en zat ik bij het open raam, in een poging wat frisse lucht in mijn appartement te krijgen, en toen viel me opeens het geluid van de voorbijrijdende ambulances op. Ik weet niet of het door de hitte kwam of dat Trondheimers gewoon enorme brokkenpiloten zijn, maar het was alsof er een hele zwerm ambulances heen en weer reed door de stad om overal patiënten op te pikken, en het geluid van de sirenes was nog maar een paar minuten verdwenen of het kwam alweer terug, steeds uit andere delen van de stad. Het 195


ambulance

Nawoord

leek bijna of iemand de hele stad in één keer probeerde te redden, in een gigantische gezamenlijke actie. Of, nog beter, alsof dit een zeldzaam moment in de geschiedenis van de mensheid was, waarop iedereen besloten had om zijn medemensen uit wat voor problemen waar die ook maar verzeild in waren geraakt te helpen. En toen begon ik te schrijven, met geen ander plan, geen ander doel dan iets te schrijven over mensen die zichzelf en elkaar wilden redden. Ik had net een krantenbericht gelezen over een vrouw in Oslo die al drie maanden dood was toen ze door ambulancepersoneel werd gevonden. Ze had zichzelf in plastic gewikkeld, had geprobeerd zichzelf te verzegelen voordat ze stikte, blijkbaar omdat ze niet gevonden wilde worden, niet wilde dat iemand last had van de stank van haar rottende lijk. Daar kreeg ik helemaal kippenvel van. Waarom doet iemand zoiets in godsnaam? Waarom wil niet iedereen gevonden worden, en, nog belangrijker, gered? Het verhaal van de vrouw in plasticfolie betekende een keerpunt voor het hele boek, voor alle verhalen. Het eerste verhaal, ‘112’, gaat over een ambulancebroeder die zichzelf precies die vraag stelt: waarom geven sommige mensen het gewoon op? En toen kwamen de andere verhalen gewoon vanzelf, de andere korte verhalen, het ene na het andere. Ik schreef het hele boek in iets meer dan zes maanden, schreef dag en nacht, nou ja, vooral ’s nachts, denk ik eigenlijk, ik schreef elk verhaal op dat in me opkwam, verhalen over een bijbelverkoper die op het vliegtuig naar Tokio stapt al heeft hij geen flauw benul wat hij daar te zoeken heeft en die ervoor zorgt dat het vliegtuig tijdens de landing neerstort, verhalen over een vluchteling uit Vietnam die haar herinneringen probeert te verwerken

met een psychiater die eigenlijk zelf hulp zou moeten zoeken en over een man die zijn eigen kantoorgebouw opblaast zodat hij levend begraven kan worden en die in plaats van zijn mobieltje te gebruiken om om hulp te vragen, zijn Snake-record probeert te verbeteren, het verhaal van een man die een waardeloze, uiterst dodelijke kopie van de originele airbag verkoopt, van een meisje dat zo mager is dat ze bijna doorzichtig is, van een jongen die niets anders wil dan zijn diploma reddend zwemmen halen zodat zijn rapport goed genoeg is om toegelaten te worden op de school waar zijn grote liefde ook naartoe gaat, een vader die zo dwangmatig is dat hij tot in detail heeft genoteerd wat hij het komende jaar moet doen, maar die vergeten is zich voor te bereiden op het verlies van zijn stervende vader, oude mensen die midden in de nacht tv zitten te kijken en via de telefoon jackpot spelen, in een wanhopige poging te vergeten hoe eenzaam ze zijn, een student die eindelijk besluit zijn scriptie kunstgeschiedenis waar hij al jaren mee worstelt op te geven en, tot slot, de weduwnaar van tweeënzeventig, die zijn onlangs overleden vrouw zo erg mist dat hij zijn oude heteluchtballon uit de kelder haalt, de mand volstouwt met foto’s van hemzelf en zijn vrouw, maar alleen die foto’s waarop ze elkaar vasthouden en glimlachen, en vertrekt, naar boven, terwijl hij de dozen met kiekjes over de rand kiepert en ze over de stad laat regenen terwijl hij de gaskraan steeds verder opendraait, zodat hij hoger, steeds hoger komt – en uiteindelijk verdwijnt.

196

197

Ik geloof dat ik na het tweede of derde verhaal besefte dat deze verhalen meer met elkaar gemeen hadden dan ik had verwacht. Zon-


ambulance

Nawoord

der erbij na te denken had ik de hoofdpersoon uit het eerste verhaal laten figureren in het derde. Waarschijnlijk had ik dat gedaan met het idee dat ik gewoon twee versies zou schrijven en dan zou kijken welke ik wilde gebruiken. Maar toen ik verder schreef, liet ik dezelfde personages elkaar steeds passeren, liet hun paden elkaar kruisen, zoals dat in romans, in de film gebeurt, of misschien wel juist in het dagelijks leven, waar de toevalligheden die ons met elkaar verbinden soms verbijsterend zijn, en soms heel gewoon en terloops, maar altijd noodzakelijk om het hele plaatje te begrijpen. Dus de elf korte verhalen uit Ambulance schampen elkaar steeds weer, de personages kruisen elkaars pad en lopen elkaars levens in en weer uit. Soms helpen ze elkaar, soms vermoorden ze elkaar, soms merken ze de ander niet eens op.

ervan afhing. Voor mij was Ambulance zo’n boek. Het schrijven was als werken op de Eerste Hulp, waar tijd altijd essentieel is en waar ik de hele tijd in beweging moest blijven om ervoor te zorgen dat ik het momentum niet kwijtraakte, want dan zou het voor altijd verloren zijn. Ik moet tot mijn spijt bekennen dat ik me bijna niets kan herinneren van de periode dat ik het boek schreef, behalve dan dat gevoel en het feit dat ik zes maanden achter elkaar naar dezelfde cd van de IJslandse groep Sigur Rós heb geluisterd. En dat ik na afloop uitgeput was. Ik denk dat ik een hele week heb geslapen. Maar het is nog steeds een boek waar ik erg blij mee ben, ik ben blij dat ik het heb geschreven, en het is het enige van mijn boeken waar ik van tijd tot tijd voor mezelf nog eens stukjes uit lees, om mezelf op momenten dat ik het gevoel heb dat alles niet uiteindelijk goed zal komen eraan te herinneren dat het gewoon een kwestie is van volhouden, te wachten tot de ambulance me oppikt.

Van alle boeken die ik tot nu toe heb geschreven, is dit het minst geredigeerd. Of liever gezegd, het is vrijwel nauwelijks geredigeerd. Ik heb het snel geschreven, in een bijna paniekerige gemoedstoestand, bang dat ik dat sterke positieve gevoel, dat gevoel dat alles uiteindelijk goed zal komen als we maar volhouden, zou kwijtraken. Voor zover ik me kan herinneren, is het enige wat ik gedaan heb toen de eerste versie klaar was en ik die bij mijn redacteur wilde inleveren, één verhaal schrappen dat kant noch wal raakte en een paar alinea’s veranderen. Ik denk dat de meeste schrijvers ten minste één keer dezelfde ervaring hebben gehad. De ervaring dat een boek zich vanzelf leek te schrijven, dat het gewoon in hun leven binnenkwam, met gillende sirenes, en het enige wat je kon doen was je er gewoon aan vastklampen en schrijven alsof je leven 198

Johan Harstad Oslo, november 2008

199


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.