Arno Kantelberg
Het wonder van Eindhoven reizen door de geschiedenis van de lIchtstad
uitgeverij podium amsterdam
‘ Daar lag, met een brede rivier dwars door het hart, de steeds maar groeiende stad. Mijn diepste punt. Daar hoorde ik thuis.’ – A.F.Th. van der Heijden, Vallende ouders (1983)
‘ Wat moet je doen als je op de plek bent waar je altijd al had willen zijn?’ – Theo Maassen, Neuk het systeem (1996)
© 2013 Arno Kantelberg Boekverzorging: Scherpontwerp Beeld omslag voorzijde: Flying Camera, Karel Tomei Beeld omslag binnenzijde: Norbert van Onna Foto auteur: Jasper Krabbé Het copyright op het beeldmateriaal berust bij de betreffende rechthebbenden, zoals vermeld op pagina 192. isbn 978 90 5759 570 7 Verspreiding voor België: Elkedag Boeken, Antwerpen www.uitgeverijpodium.nl www.wondervaneindhoven.nl
Woord vooraf
In 1891, het jaar dat Gerard Philips een niet al te grote, leegstaande fabriek in Eindhoven koopt om er gloeilampen te produceren, wonen er iets meer dan vierduizend mensen. Rotterdam heeft op dat moment meer dan driehonderdduizend inwoners, Amsterdam al meer dan vierhonderdduizend. De hoofdstad is in die periode zelfs hard op weg naar een inwonertal van een half miljoen. Op een totaal van zo’n 5 miljoen Nederlanders is dat een indrukwekkend aantal. In Amsterdam gaan de mensen naar optredens in Carré, bezoeken ze klassieke concerten in het Concertgebouw en vergapen ze zich aan oude meesters in het Rijksmuseum. De schrale negorij die Gerard – geboren in Zaltbommel, maar met woon- en werkervaring in Londen, Glasgow, Berlijn en Amsterdam – in het arme Brabant aantreft, steekt daar schril bij af. Daar bewerken keuterboeren de karige zandgronden. Het beetje industrie dat er is, voornamelijk in tabak en textiel, is groeiende, dat wel, met name vanwege de lage lonen in dit deel van Brabant. Die lage lonen vormen een belangrijke reden voor Gerard om naar Brabant te komen. De arbeidskrachten heten er ook gezagsgetrouw te zijn, nog niet zo mondig en georganiseerd als de jonge vakbewegingen in het westen van Nederland. In eerste instantie laat Gerard zijn oog op Breda vallen. Hij koopt er een perceel en de bouwplannen zijn al klaar als zijn achterneef Louis Redelé, zeepfabrikant te Eindhoven, hem wijst op een lege fabriek, een voormalige linnenweverij aan een smalle gracht. Daar begint Gerard, werktuigbouwkundig ingenieur, zijn fabricage van gloeilampen. De eerste jaren experimenteert hij erop los, maar het productieproces verloopt moeizaam, net als de verkoop. Dan meldt Anton Philips zich in Eindhoven om zijn oudere broer bij te staan. Anton gaat zich bezighouden met de verkoop van de gloeilampen. Eindhoven zal vanaf dat moment nooit meer hetzelfde zijn.
7
Het dorp met nog geen 5000 inwoners groeit uit tot de vijfde stad van Nederland, met een inwonertal dat inmiddels boven de 200.000 noteert. Die ongekende groei is voor een groot deel het gevolg van de groei van Philips, daar kan geen misverstand over bestaan. In het kielzog van Philips komen er andere bedrijven – zoals daf, het enige Nederlandse automerk dat op grote schaal auto’s produceert – die besmet raken met dezelfde, bijna onwezenlijke ambitie. Niet de wijk, niet de stad, niet de provincie, niet eens het land; vanuit Eindhoven moet de wereld veroverd worden. De hoge zijden hoed die John F. Kennedy draagt bij zijn inauguratie? Gemaakt in Eindhoven. De eerste gitaar van George Harrison? Made in Eindhoven. De eerste tv-uitzending komt vanuit Eindhoven. De eerste Nederlandse sprekende film wordt er opgenomen. De compacte audiocassette wordt er uitgevonden, en later ook nog de compact disc die de muziekindustrie wereldwijd uit het moeras trekt. En in diezelfde ambitieuze maalstroom volgen sportieve prestaties – landskampioenschappen, Europese bekers, olympische medailles – en culturele wapenfeiten: de eerste Nederlandstalige rock-’n-rollhit, de eerste elektronische muziek op vinyl, de eerste punkelpee, het eerste Nederlandse hiphopalbum... Allemaal huzarenstukjes die op zich al buitengewoon zijn, maar als som der delen een bijna caleidoscopisch beeld van aanstekelijke aspiratie vormen. Eindhoven kan alleen maar zozeer groeien in zo’n korte tijd omdat het als een magneet arbeidskrachten uit andere delen van het land aantrekt, en later uit andere delen van de wereld. Ondanks de snelle expansie neemt de stad nooit afscheid van het dorpse karakter. De stad kent meer dan 200.000 inwoners, maar heeft nog altijd de kenmerken van een groot dorp, inclusief een bovengemiddeld gevoel voor gemeenschappelijkheid en een volslagen gebrek aan Wichtigmacherei. In Eindhoven gaat ambitie hand in hand met zelfspot, en soms met
8
zelfonderschatting. Het is altijd aan mensen van buiten om de Eindhovenaar op de borst te slaan. Die combinatie – torenhoge ambitie enerzijds, dorpse terloopsheid anderzijds – maakt dat er eigenlijk constant hoger gereikt wordt dan je van een stad met die omvang zou verwachten. In de stad waarvan ze zeggen dat je er ’s avonds een kanon kunt afschieten, is het surrealisme daarom nooit ver weg. Small-town Eindhoven, waar, net als onder de donkere wenkbrauwen van Theo Maassen, altijd iets lijkt te broeien. De stad van de zalvende zangeres Lenny Kuhr, maar ook van de geniale rapper Fresku en zijn hilarische alter ego Gino Pietermaai; van de eerste Nederlandse playmate (Ellen Soeters), maar ook van Kees Koning, de priester die vredesactivist werd en met een bijl de jachtbommenwerpers te lijf ging. Welke andere stad brengt Johan Vlemmix voort én Jan de Bont? Trea Dobbs én Rudi Fuchs? Eindhoven is geen mooie stad naar de traditionele toeristische maatstaf van een grachtenpand hier en een watermolen daar. Dat maakt dat de buitengewoonheid der dingen er moeilijker te onderscheiden is. Dat werd het doel van dit boek: het onzichtbare zichtbaar maken. In de vorm van een stadswandeling in 36 hoofdstukken – een petite histoire van de Eindhovense ijver. De gekozen onderwerpen zijn geselecteerd op onderscheidend vermogen; alle dragen ze bij aan wat het wonder van Eindhoven is gaan heten. Dat klinkt bijna katholiek, en zoals dat gaat met wonderen, die zijn niet een-twee-drie te verklaren. Maar we kunnen een poging wagen.
9
De Wit te Dame en de Admirant
de lichttoren
Gerard Philips en de komst van elektrisch licht naar Eindhoven Een reis door de recente geschiedenis van Eindhoven kan natuurlijk maar op één plek beginnen: Emmasingel 31. Daar staat een oude, lage fabriek met een schoorsteen. Het pand staat er verdwaald bij, als een echo uit een lang vervlogen tijd. Het wordt volledig overschaduwd door het gebouw ertegenover, het majestueuze complex dat De Witte Dame wordt genoemd. De Witte Dame is de oude fabriek van wat ooit de N.V. Philips was (nu: Koninklijke Philips Electronics N.V.), in de jaren twintig in drie etappes gebouwd. Strakke hoogbouw, zakelijk ogend, met veel glas aan de buitenkant. Er werden gloeilampen en radiobuizen geproduceerd. Wit is deze Dame overigens pas sinds 1953, toen de kwast eroverheen ging. Op de kop van De Witte Dame, waar de Emmasingel van links wordt gesneden door de Willemstraat, staat de bijna honderd meter hoge woontoren die De Regent wordt genoemd. Naast het fabriekje aan de Emmasingel staat het hoogste gebouw van Eindhoven, Admirant geheten, een wolkenkrabber van 105 meter. Deze is gekoppeld aan het naastgelegen voormalige hoofdkantoor van Philips. Dat staat er met zijn vijf verdiepingen nog altijd stoïcijns te wezen in al zijn degelijkheid. De Bruine Heer wordt het gebouw genoemd, maar niet in de volksmond – het is meer een woordgrapje omdat er een Witte Dame tegenover staat. In de strijd om aandacht en zonlicht komt de fabriek op nummer 31 er karig vanaf. In het midden van de fabriek staat een schoorsteen. Op de voet hangt een bas-reliëf van de hand van Louise Beijerman. Het is in 1951 aangebracht, bij de zestigste verjaardag van het Philips-concern. Op het reliëf zien we en profil de man die het pand in 1891 kocht. g e r a r d p h i l i p s m a a k t e h i e r d e e e r s t e p h i l i p s - g l o e i l a m p staat op de plaquette. Een zin
11
F r e d e r i k P h i l i p s, v a d e r v a n G e r a r d e n A n t o n
Gerard Philips en de elek trische gloeila mp
die zonder omhaal is geschreven, maar een historische plek is het niettemin. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed benoemde deze fabriek tot rijksmonument, en wel hierom: ‘Het gebouw heeft cultuurhistorisch belang als voorbeeld van de sociaaleconomische ontwikkeling van de nijverheid, in het bijzonder de stichting van de op nationaal niveau van belang zijnde Philipsfabrieken.’ Maak daar maar gerust ‘internationaal niveau’ van, want hier op de Emmasingel 31 werd een onwaarschijnlijke geschiedenis geschreven. Toch wees in die late negentiende eeuw niets erop dat zich in Eindhoven een mirakel zou voltrekken.
de Technische Hogeschool, de TH. In 1883 behaalt hij er het diploma werktuigbouwkundig ingenieur. Gerard vindt werk als volontair op een scheepswerf in Vlissingen, en reist vervolgens voor een nieuwe betrekking af naar de havens van Glasgow, op dat moment het centrum van de internationale scheepsbouw. Hij gaat er voor een Nederlands bedrijf toezicht houden op de aanleg van elektrische installaties op stoomschepen. In Schotland leest hij in het vakblad The Electrician over de elektrische gloeilamp. Hij heeft de opkomst van die elektrotechniek al van nabij beleefd tijdens zijn studie in Delft, maar in Glasgow ziet hij de mogelijkheden in de praktijk. Op veel plekken in Glasgow is er al elektrisch licht: in fabrieken, winkels en theaters. Gerard zet zich aan een avondstudie Electric lighting and transmission of power aan het Glasgow College of Science and Arts. En hij meldt zich bij de Universiteit van Glasgow voor een researchgroep onder leiding van William Thomson, de latere Lord Kelvin, een van de belangrijkste natuurwetenschappers uit de negentiende eeuw. Gerard is 28, een man met een krullend kuifje en een stevige snor. Hij is leergierig en ambitieus, en onderscheidt zich bij zijn examens door het behalen van de zilveren medaille, de prijs voor de beste cijfers. In Glasgow vindt hij de roeping die de rest van zijn leven zal bepalen, en ook die van een klein dorp in Brabant: Eindhoven.
Gerards vader Frederik Philips (roepnaam Frits) komt uit Zaltbommel. De blik van Frederik is niet gericht op Eindhoven, zo’n vijftig kilometer zuidelijker gelegen. Frederik is een man van de wereld. Hij richt zich op de handelscentra van Nederland, die in het westen van het land liggen. Frederik Philips is een klassieke ondernemer. Net als zijn vader handelt hij in tabak en koffie. Hij is eigenaar van een bankiershuis en bezit een gasfabriek. Deze verzorgt de stadsverlichting in Zaltbommel, nog met gaslantaarns uiteraard. Het is geen vetpot; na de introductie van de elektrische gloeilamp wordt de fabriek met zwaar verlies van de hand gedaan. De overige zaken lopen echter als een zonnetje. Frederiks oudste zoon Gerard verlaat het ouderlijk huis al op zestienjarige leeftijd, als hij gaat studeren. In datzelfde jaar wordt zijn broer Anton geboren. Frederik hamert bij zijn zoons al vroeg op de onafhankelijkheid van geest. Onafhankelijkheid en eerzucht! Er moet gestreefd worden naar het allerhoogste; een ambitie die ook Frederik aan den dag legt. Daar heeft hij tenslotte dat kleine imperium in Zaltbommel mee opgebouwd. Gerard laat zich scholen op de hbs. Vervolgens gaat hij naar de Polytechnische School in Delft, de voorloper van
12
Na een kort verblijf in Engeland, waar hij werkt als technisch vertegenwoordiger van Duitse firma’s, oefent hij in Duitsland dezelfde functie uit voor de Anglo-American Brush Electric Light Corporation. Het ogenschijnlijke gemak waarmee Gerard zich door Europa beweegt is frappant. Zijn jongere broer Anton zal het later ook bewijzen: de Philipsen zijn opvallend kosmopolitisch. Door geografische grenzen laten ze zich in elk geval niet weerhouden. Dat moet een gevolg zijn van de ruimdenkende cultuur die de familie Philips al enkele generaties eigen is.
13
14
G e r a r d P h i l i p s b i j AE G
Ger a rd ko op t een fa briek in Eind h o ven
Emil Rathenau, de oprichter van het Allgemeine ElektrizitätsGesellschaft (aeg), vraagt op een gegeven moment of Gerard de vertegenwoordiging van zijn firma in Nederland op zich wil nemen. aeg is enkele jaren eerder opgericht door de zakenman die enkele patenten van Thomas Edison had gekocht en zijn firma daarom in eerste instantie Deutsche Edison-Gesellschaft had genoemd. Gerard is met zijn kennis van zaken de ideale man om de Duitse elektronicaproducent te vertegenwoordigen in onderhandelingen met de gemeente Amsterdam, die een elektriciteitsnet voor gloeilampen wil laten aanleggen – een groot project. In 1889 keert Gerard terug naar Nederland. Zijn activiteiten voor aeg leveren Gerard niet alleen een handig netwerk op, ze scholen hem ook in de mechanismen van de handel in elektriciteit. Samen met een bevriend ingenieur start hij een onderzoek naar de betrouwbaarheid van kooldraad als gloeidraad. Fabrikanten gebruiken op dat moment organische materialen zoals bamboe en katoen voor hun gloeilampen. Die werkwijze heeft twee grote nadelen: de lampen branden snel door en de fabricage van de gloeidraden vraagt veel ambachtelijke inzet. Gerard Philips wil een gloeilamp die lang blijft branden. Door kooldraden te gebruiken, moet de houdbaarheid worden verbeterd. Hij heeft in Engeland al gezien hoe de methode werkt, maar daar slaagt men er nog niet in om tegen een aanvaardbare kostprijs te produceren. Daartoe moet hij een proces ontwikkelen waarbij de kwaliteit gewaarborgd blijft tijdens de industriële fabricage. Zijn handen moeten zwart als roet hebben gezien van al die gloeidraadexperimenten. Als zijn tijdelijke contract bij aeg afloopt (de Duitse firma grijpt naast de concessie van de gemeente), werpt hij zich fulltime op het gloeilampenonderzoek. Er is nog een lange weg te gaan, en de concurrentie is groot. Misschien denk je dat eenoog koning was in die donkere jaren voor de eeuwwisseling, dat er niet zoveel beweging was
op het terrein van de elektrische gloeilampen en dat Gerard Philips lekker de ruimte had om een bedrijf op te zetten en uit te bouwen. Niets is minder waar. In 1891, het jaar dat Philips & Co wordt opgericht, zijn er al vier andere gloeilampenfabrieken in Nederland. De internationale concurrentie is zo mogelijk nog groter. De Duitse bedrijven aeg en Siemens & Halske beheersen de Europese markt. Vanuit ondernemersperspectief is misschien nog wel zorgwekkender dat de verkoopprijzen van gloeilampen in 1891 al een poosje aan het dalen zijn. Met dat prijsbeleid willen de Duitse grootmachten kleinere bedrijven uit de markt duwen. Er zijn wel meer argumenten te bedenken waarom Gerard Philips geen handel in gloeilampen zou moeten beginnen. Toch doet hij het. Niet in Amsterdam, maar in Brabant. Hij koopt grond in Breda om er een fabriek neer te zetten. Maar dan tipt zijn achterneef Louis Redelé, zeepfabrikant te Eindhoven, hem over een leegstaande fabriek in die stad. Hoewel de bouwplannen voor de locatie in Breda al gereed zijn, opteert Gerard toch voor Eindhoven. Op 15 mei 1891 wordt in de plaatselijke Meierijsche Courant de oprichting aangekondigd van een nieuw bedrijf met de naam Philips & Co. De vennoten worden gepresenteerd als ‘de ondergeteekenden b e n j a m i n f r e d e r i k d a v i d p h i l i p s , Koopman, en diens zoon g e r a r d l e o n a r d f r e d e r i k p h i l i p s , Werktuigkundig Ingenieur’. Gerard is vanaf dat moment definitief in zaken, een ondernemer, net als zijn vader. Op een openbare veiling koopt Gerard een leeg fabrieksgebouwtje aan de stadsgracht de Vest. Het gebouw met een ingang aan de Vrijstraat, een voormalige weverij uit 1869 die oorspronkelijk gebouwd was als stoomspijkerfabriek, staat al een poosje leeg. Ze meet zo’n achttien bij twintig meter, en Gerard betaalt er iets meer dan 12.000 gulden voor. Voor dat bedrag krijgt hij er een stoommachine en een stoomketel bij. Hij is nog eens 24.000 gulden kwijt aan voorraden, inrichting en apparatuur.
15
Eindhoven in de negentiende eeuw
T e x t i e l, s i g a r e n e n l u c i f e r s
Frederik Philips levert in zijn eentje het startkapitaal: 75.000 gulden. Een klein deel van dat bedrag verstrekt hij in de vorm van een lening aan zijn zoon Gerard, die de lening vervolgens inlegt. Maar vader Frederik blijft in Zaltbommel. Hij bemoeit zich niet met de bedrijfsvoering van Philips & Co (vanaf hier aangeduid als Philips). Gerard staat er alleen voor in Eindhoven.
Dommel levert ook energie voor de leerlooierijen, en water voor de landbouw en veeteelt. In de eerste helft van de negentiende eeuw vormt textiel de belangrijkste industrie ter plaatse. De textielfabricage dateert al uit de dertiende eeuw. De ververijen transformeren het water in de Dommel in alle kleuren van de regenboog. In de tweede helft van de negentiende eeuw groeit het aantal tabaksfabrieken tot zo’n vijftien in totaal. Er wordt geproduceerd voor pijp en met name sigaar. Mignot & De Block en Van Abbe (van het latere museum) zijn de grootste sigarenfabrikanten van de stad. Verder is er wat luciferfabricage, bijvoorbeeld bij Mennen & Keunen in de Bergstraat – in die sigaren moet tenslotte de brand gejaagd kunnen worden. De houtverwerkende industrie blijft beperkt tot de productie van sigarenkistjes. Hoewel de huisnijverheid langzaam plaatsmaakt voor productie in fabrieken, is het in Eindhoven aan het einde van de negentiende eeuw vooral een arme bedoening. In de Rechtestraat staan de statige herenhuizen van de patriciërs, maar daar omheen staan nog, net als in de omliggende dorpen Strijp, Stratum en Woensel, kleine uit hout en leem opgetrokken hutjes. Dat is de sfeer. Het is er donker. De gemiddelde levensverwachting ligt er niet hoger dan veertig jaar.
Eindhoven, en hoe het leven er was vóór Philips Eindhoven is halverwege de negentiende eeuw een agrarische gemeente, nog volkomen in het ongewisse van de – tweede – industriële revolutie die in aantocht is. Er is een klein centrum, omsloten door de grachten van de Wal, de Keizersgracht en de Vestdijk. Het landschap rond dat centrum wordt gedomineerd door kleine gemengde boerenbedrijven. De boeren telen rogge, boekweit, haver of aardappelen. Ze bezitten een paar koeien voor de melk, wat varkens voor de slacht en een handvol kippen voor de eieren. Meestal is er ook nog wel een paard om de kar of ploeg te trekken, of een os. De mechanisatie van deze boerenbedrijven loopt hopeloos achter bij die in de rest van het land. De mensen in dit deel van Brabant hebben al eeuwen te maken met schrale zandgrond, die ze noopt tot samenwerking. Op arme zandgronden worden de resultaten vermenigvuldigd door ambities en hulpbronnen te delen. Dat kweekt een cultuur van onderling vertrouwen en saamhorigheid. Bij tegenslag wordt de rug gerecht en doet de solidariteit haar werk. Wat is er in die negentiende eeuw aan industrie in Eindhoven? Brouwerijen, uiteraard, waar dun bier wordt gebrouwen met een laag alcoholpercentage, voor dagelijks gebruik. Het water voor het bier komt uit de Dommel, de rivier die vanuit het Belgische Peer via Dommelen en Veldhoven richting Eindhoven kronkelt. De
16
Een belangrijke reden voor Gerard Philips om voor Eindhoven te kiezen is dat de arbeidskrachten er goedkoop zijn. En er is een goede spoorverbinding, zowel met de Rotterdamse haven als met het Duitse Ruhrgebied en het Luikse industriebekken. Halverwege de negentiende eeuw verdient een fabrieksarbeider in Nederland omgerekend (zonder inflatiecorrectie) gemiddeld 2,70 euro per week. In Eindhoven bedraagt het gemiddelde fabrieksloon slechts 1,60 euro. Van de 28 medewerkers die Philips in 1893 heeft is het overgrote deel nog onder de zestien. Het zijn veelal meisjes, die een uurloon van twee à drie cent verdienen en op klompen naar de fabriek
17
A n t o n P h i l i p s’ e e r s t e i n d r u k v a n E i n d h o v e n
D e s ta r t v a n P h i l i p s
komen. Daar maken ze werkdagen die tien tot twaalf uur duren. Hun kleine, smalle vingers zijn ideaal om de lampen te bewerken. Toen Gerards broer Anton in januari 1895 voor het eerst in Eindhoven arriveerde, zag hij een dorp ‘begraven in de vergetelheid van Brabants eindeloze ruimte’. Eindhoven leek hem ‘een groep huizen, weggezonken in een mistig moeras’ (Metze 2004). Anton voelde er een ‘ziekmakende eenzaamheid’. Je kunt je wel iets bij die eerste indruk voorstellen. De Meierij en de Kempen waren mooie natuurgebieden, maar op foto’s uit die tijd oogt het leven in Eindhoven en omgeving toch vooral haveloos. Schraal. Kommerlijk. Foto’s van boeren die moeizaam aardappelen rooien uit de droge zandgrond; mannen en vrouwen die bijbeunen als thuiswever om de karige inkomsten aan te vullen. Misschien is het bestaan in dit deel van Noord-Brabant nog wel het best gedocumenteerd door Vincent van Gogh. Zes jaar vóór de oprichting van Philips & Co portretteerde hij De aardappeleters. De familie die Van Gogh schilderde, de familie De Groot, woonde aan de Gerwenseweg 4 in Nuenen. De Gerwenseweg ligt hemelsbreed nog geen tien kilometer van de Emmasingel, de plek waar de gloeilampenfabriek moedig doorzet.
verwerven. In het eerste jaar van zijn bestaan fabriceert Philips 11.000 lampen, terwijl meer dan het tienvoudige nodig is om winst te maken. Gerard is meer onderzoeker dan ondernemer. En omdat hij veel tijd kwijt is met zijn experimenten, schiet de acquisitie erbij in. In de zomer van 1893 ontstaat er toch enige paniek bij hem en zijn vader. Het startkapitaal wordt langzaam opgeslokt door de verliezen. Ze overwegen de fabriek van de hand te doen en er komt een bod van een naaste concurrent uit Venlo. Omdat deze 24.000 gulden biedt, 1000 onder de bodemprijs die Gerard en Frederik voor ogen hebben, gaat de verkoop niet door. Het bedrijf kruipt door het oog van de naald. Ze besluiten het nog even aan te zien. Frederik vraagt zoon Anton of hij mensen kent die Gerard commercieel een handje kunnen helpen. Maar geen van zijn kennissen heeft zin om naar dat nietige Eindhoven af te reizen. Dus gaat Anton uiteindelijk zelf maar. Hij arriveert in Eindhoven op 3 januari 1895 en gaat onmiddellijk de boer op. In de vele publicaties die aan hem gewijd zijn, valt te lezen hoe daadkrachtig de jonge Anton zich toonde als verkoper, een daadkracht die hij later ook van zijn staf zou verwachten en zelfs eisen. Volgens zijn kleinzoon Anton was het karakter van zijn grootvader de sleutel tot zijn succes: ‘Hij legde makkelijk contacten, kon snel beslissingen nemen en was bijzonder voortvarend. Toen Philips nog een klein bedrijf was, ging hij in Amerika bij General Electric een gloeilampenmachine kopen. Hij wist door te dringen tot de leiders van het bedrijf en daarmee vriendschap te sluiten. De machine die bestemd was voor een veel groter bedrijf, werd aan hem geleverd’ (De Vries 2001). Marcel Metze verhaalt in zijn biografie van Anton Philips over een bezoek aan de firmant Langelier te Providence, in het noordoosten van de Verenigde Staten. Anton hoopt daar een belangrijke machine voor de neus van de machtige concurrent
De experimenten van Gerard werpen eindelijk vrucht af, en hij krijgt hulp van zijn jongste broer Gerard Philips is in de eerste jaren bezig met het inrichten van de fabriek, met experimenteren en met het stroomlijnen van het productieproces. Elektrische verlichting maakt internationaal een zegetocht ten koste van gasverlichting. In Nederland krijgt Amsterdam in 1916 elektrische stadsverlichting, snel gevolgd door Den Haag en Rotterdam. Maar de concurrentie onder leveranciers is groot en Philips heeft moeite zich een plek te
18
19