Algemene inleiding
1 Verantwoording
1. Recht speelt een belangrijke rol zowel in het privé- als in het beroepsleven van eenieder. Het is daarbij niet enkel een zaak van juristen, maar van alle burgers. Daarom is het wenselijk dat elkeen minstens een inzicht heeft in de grote beginselen van het recht. Eenieder wordt overigens verondersteld de wet te kennen. Als dusdanig behoort het recht tot de algemene ontwikkeling van elke mens.
2. Dat iedereen in de loop van zijn leven met diverse takken van het recht geconfronteerd wordt, mag overigens blijken uit de volgende voorbeelden uit het dagelijks leven.
VOORBEELDEN
– Wie ‘geflitst’ wordt wegens overdreven snelheid, kan strafrechtelijk vervolgd worden omdat een inbreuk gepleegd werd op de verkeerswetgeving
– Als twee echtgenoten willen scheiden, dan moeten hun goederen verdeeld worden. De verdeling gebeurt volgens de regels van het relatievermogensrecht, een onderdeel van het burgerlijk recht. Eventueel hebben zij een huwelijksovereenkomst die bepaalt van wie de goederen zijn.
– Als iemand gaat werken en een beroepsinkomen heeft, dan moet hij op dat inkomen personenbelasting betalen en komt hij dus in contact met het fiscaal recht.
– Wie als werknemer gaat werken, moet een geldige arbeidsovereenkomst hebben om in orde te zijn met de regels van de sociale wetgeving.
Kennis van het Belgisch recht, of minstens het aanvoelen van mogelijke juridische problemen, is dus onontbeerlijk voor iedereen die in België woont.
3. Voor we in deze handleiding de regels van het burgerlijk recht verduidelijken, is het van belang het onderzoeksterrein af te bakenen en aan te geven wat recht is. Naast de rechtsregels, beschreven in dit hoofdstuk, gelden in onze samenleving namelijk nog andere normenstelsels zoals godsdienst en moraal. Zij behoren niet (noodzakelijk) tot ons rechtssysteem.
4. Moraal is het geheel van normen die de bedrijvigheid van de individuele mens beheersen, en hem leiden naar geestelijk welzijn. Moraal is dus gericht op de geestelijke vervolmaking van de mens als individu en streeft niet naar een ordening van het maatschappelijke leven. Ze vindt dan ook haar oorsprong in de mens en niet in de gemeenschap. De moraal bestaat uit algemene richtlijnen die bij niet-naleving gesanctioneerd worden door een slecht geweten.
VOORBEELD
Als je met een vriend afgesproken hebt om samen naar de film te gaan, maar je bedenkt je en gaat niet, dan kan dat niet afgedwongen worden. Het is immers geen rechtsregel, maar een fatsoensregel. De regel werd niet opgelegd door de overheid en is al evenmin afdwingbaar.
Ondanks de verschillen raken recht en moraal elkaar op meerdere punten. Zo zijn sommige normen zowel juridisch als moreel: niet doden, niet stelen. Soms houdt het recht rekening met de morele of innerlijke gezindheid, zoals bij de toerekening van strafbare feiten (art. 7 nieuw Sw.).
Conflicten tussen de wet en onze morele normen zijn echter niet uit te sluiten. Denk maar aan de abortuswet, de euthanasiewet, de belastingwet waarbij een deel van het belastinggeld gebruikt wordt voor militaire doeleinden …
Er zijn ook verschillen tussen godsdienstige regels en het recht.
Toch is het duidelijk dat religie het recht beïnvloedt. Het is niet toevallig dat veel betaalde feestdagen christelijk-kerkelijke feestdagen zijn zoals Kerstmis, Onze-Heer-Hemelvaart … Toch is het recht principieel neutraal tegenover geloofsaangelegenheden. Dat blijkt uit artikelen 19 en 181 van de Grondwet.
5. In wat volgt, wordt vooreerst omschreven wat recht is. Het uitgebreide toepassingsgebied van het recht wordt overzichtelijker wanneer het in verschillende delen onderverdeeld wordt. In deze indeling neemt het burgerlijk recht een belangrijke plaats in. Daarna behandelen we de wijzen waarop het recht ontstaat. Dat zijn de zogenaamde bronnen van het recht. Ten slotte bekijken we de verschillende instellingen die bij de totstandkoming en de handhaving van het recht tussenkomen.
2 Het begrip recht
2.1 Algemeen
6. Het begrip ‘recht’ is moeilijk eenduidig te definiëren. Het kan immers in verschillende betekenissen gebruikt worden. In het Groot Woordenboek der Nederlandse taal (Van Dale) staan meer dan tien omschrijvingen voor het juridisch begrip ‘recht’. In dit hoofdstuk wordt het objectieve recht behandeld, namelijk de rechtsregels in hun geheel.
7. In subjectieve zin heeft het woord ‘recht’ een andere betekenis. Meer bepaald duidt het woord dan op een bevoegdheid die een rechtssubject in een objectieve rechtsregel vindt in de zin van “Ik heb het recht om ...”. Het is dus het geheel van aanspraken die een persoon tegenover een ander laat gelden en waaruit voor die ander plichten ontstaan.
VOORBEELDEN
Subjectieve rechten zijn onder meer het recht om te trouwen, om eigenaar te zijn van een bromfiets, om een schadevergoeding te vorderen omdat er iemand tegen je wagen gereden is …
8. Uit de talloze omschrijvingen van het begrip ‘recht’ kunnen we een aantal gemeenschappelijke kenmerken distilleren. Als bruikbare werkhypothese kan ‘recht’ als volgt omschreven worden:
Het (objectieve) recht is:
een geheel van algemeen geldende normatieve regels, – opgelegd of ontvangen en bekrachtigd door de staat, – waarvan de naleving afdwingbaar is,
en die de ordening van het maatschappelijke leven beogen.
2.2 Een geheel van algemeen geldende normatieve regels
9. Het recht is een geheel van regels. Het merendeel van deze normen zijn gedragsregels. Dat betekent dat zij betrekking hebben op het gedrag van de rechtssubjecten.
2.2.1 Verbods-, gebods-, toelatings- en organieke regels
10. Regels kunnen bevelen, verbieden of laten een handelwijze toe.
11. In geval van gebods- of verbodsregels zegt de regel tot de rechtssubjecten: “Je moet” (bv. art. 203 oud BW, art. 213 oud BW) of “Je mag niet” (bv. art. 144 oud BW, art. 215, § 1 oud BW).
VOORBEELDEN
– Artikel 1604 oud BW: De verkoper moet aan de koper een zaak leveren die met de overeenkomst in overeenstemming is.
Artikel 161 oud BW: Het huwelijk is verboden tussen alle bloedverwanten in de rechte opgaande en nederdalende lijn en de aanverwanten in dezelfde lijn.
12. Andere normen bevatten een toelating: “Je mag”. Het geven van zo’n toelating houdt dan impliciet voor de anderen het verbod in om de uitoefening van deze bevoegdheid te beperken. Het soort gedrag kun je meestal afleiden uit het gebruikte werkwoord (moeten, dienen, is toegestaan …).
VOORBEELDEN
–
Artikel 3.50 BW: Het eigendomsrecht verleent aan de eigenaar rechtstreeks het recht om het voorwerp ervan te gebruiken, hiervan het genot te hebben en erover te beschikken. De eigenaar heeft de volheid van bevoegdheden, behoudens de beperkingen die door wetten, verordeningen of door de rechten van derden wordt opgelegd.
– Als je eigenaar bent van een goed, dan bepaal jij alleen wat je met dat goed doet. Iedereen moet jouw beslissingen respecteren. Je mag een huis waarvan jij eigenaar bent verhuren, verkopen, maar ook weggeven of afbreken. Men mag niets ondernemen waardoor je gehinderd wordt je eigendomsrecht vreedzaam uit te oefenen.
– Een ander voorbeeld is art. 1594 oud BW: al degenen aan wie de wet het niet verbiedt, kunnen kopen of verkopen. Hier blijkt duidelijk uit de bewoording dat je mag kopen of verkopen tenzij de wet het zou verbieden.
13. Andere rechtsregels daarentegen hebben niets te maken met enige gedraging. Het zijn meestal regels die iets organiseren, zoals het aantal volksvertegenwoordigers (art. 63, § 1 Gw.) en senatoren (art. 67, § 1 Gw.), de soorten rechtbanken die worden opgericht (art. 156 Gw. en 157 Gw.) … We noemen ze daarom organieke regels
2.2.2 Aanvullend of dwingend recht
14. Voor zowel gebiedende, verbiedende, toelatende als organieke regels is het van belang te weten of je deze regels moet naleven of ervan mag afwijken. Een onderscheid moet dus gemaakt worden tussen regels van aanvullend en van dwingend recht.
15. Dwingende bepalingen moeten nageleefd worden door elk rechtssubject. De wetgever laat hen geen keuze. Bij niet-naleving volgt een sanctie. Deze regels zijn van dwingend recht.
VOORBEELDEN
– Artikel 213 oud BW: Echtgenoten zijn jegens elkaar tot samenwoning verplicht; zij zijn elkaar getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd.
– In artikel 212 oud BW staat dat de rechten, verplichtingen en bevoegdheden van de echtgenoten geregeld worden door de bepalingen van dit hoofdstuk. Zij worden bovendien geregeld door de bepalingen betreffende het huwelijkscontract, welke niet mogen afwijken van de bepalingen van dit hoofdstuk. Echtgenoten mogen bijgevolg niet overeenkomen om niet samen te wonen.
Binnen het dwingend recht is er een verdere opdeling:
– de regels die de openbare orde aanbelangen (zoals art. 161 oud BW);
de regels die sommige groepen zwakkere personen beschermen (onder meer art. 1596 oud BW).
16. Is van openbare orde: de rechtsregel die de essentiële belangen van de staat of van de gemeenschap raakt of die in het privaatrecht de juridische grondslagen bepaalt waarop de maatschappij berust, zoals de economische orde, de morele orde, de sociale orde of de orde van het leefmilieu (art. 1.3 BW).
VOORBEELD
Je kunt geen arbeidsovereenkomst sluiten waarin je belooft tot aan je dood bij dezelfde werkgever te blijven omdat dit in strijd is met een fundamenteel beginsel uit ons recht, namelijk de vrijheid van de persoon.
17. Ten slotte is er nog één groep van dwingende regels, met name deze waarmee de wetgever sommige zwakkere personen heeft willen beschermen. De wet zegt dat van dwingend recht is de rechtsregel die is vastgesteld ter bescherming van een partij die door de wet als zwakker wordt gehouden (art. 1.3 BW). Deze rechtsregels moeten evenzeer nageleefd worden maar de sanctionering ervan hangt af van de vraag of de beschermde persoon de nietigheid vraagt. Als deze hier niet om vraagt, zal de rechter de overtreding van deze regels niet sanctioneren. Dit is een zogenaamde relatieve nietigheid.
Het gaat in concreto om de minderjarigen (art. 488 oud BW), de onbekwaamverklaarde geesteszieken (art. 488/1 en art. 489 oud BW), diegenen die onder invloed van dwaling of dwang een overeenkomst hebben afgesloten (art. 5.34 - art. 5.36 BW), de consument (art. VI.85 WER) enzovoort. Ook heel wat regels inzake (woning)huur en arbeidsovereenkomsten zijn voorbeelden van dwingend recht.
18. Daarnaast heeft de wetgever ook regels van aanvullend recht gecreëerd. Dat betekent dat ze voor de rechtssubjecten enkel gelden voor zover zij geen andere regeling getroffen hebben. Ze vullen de overeenkomst van de partijen aan als deze hier niets over bepaald hebben. Je hebt dus als rechtssubject de keuze om de aanvullende bepalingen van de wet te volgen zonder dat je dit expliciet moet overeenkomen of om een afwijkende overeenkomst te sluiten.
VOORBEELD
Artikel 1651 oud BW: Indien bij het aangaan van de koop niets daaromtrent bedongen is, moet de koper betalen op de plaats en op het tijdstip voor de levering bepaald.
Hieruit blijkt duidelijk dat de bepalingen met betrekking tot de plaats en het tijdstip van betaling van aanvullend recht zijn. De wet voorziet een standaardplaats en -tijdstip, namelijk de plaats die en het tijdstip dat van toepassing is bij de levering. Ze hoeven dan niets te doen. Ze mogen ook beslissen om bijvoorbeeld betalingsuitstel te verlenen waardoor de betaling later dan de levering gebeurt.
Art. 3.1 BW laat hierover geen twijfel. De partijen kunnen afwijken van de bepalingen van dit boek, behalve indien het om definities gaat of indien de wet anders bepaalt. Aldus is het grootste deel van het goederenrecht van aanvullend recht, wat ook uit het opschrift van dat artikel tot uiting komt.
Hetzelfde geldt voor het verbintenissenrecht. Zo bepaalt art. 5.3 BW dat de bepalingen van het boek ‘Verbintenissen’ van aanvullend recht zijn tenzij uit de tekst of de draagwijdte ervan blijkt dat ze geheel of gedeeltelijk een karakter van dwingend recht of van openbare orde hebben.
19. Het onderscheid tussen deze twee soorten normen is zeer belangrijk. Wanneer rechtssubjecten immers tegen een regel van dwingend recht in, een andersluidende overeenkomst zouden afsluiten, dan wordt deze afwijking van het dwingend recht gesanctioneerd met de nietigheid van genoemde overeenkomst. Het is dus van praktisch belang te kunnen uitmaken welk voorschrift dwingend, en welk aanvullend van aard is.
2.2.3 Algemene of individuele normen
20. Als laatste kenmerk van de rechtsnormen dienen we nog te vermelden dat deze regels “algemeen” zijn. Zij gelden voor alle rechtssubjecten die zich in dezelfde feitelijke omstandigheden bevinden.
21. Als een regel algemeen is, betekent dat ook dat in een aantal gevallen de wet vaag blijft zodat het aan de rechter is om te bepalen of de wet al dan niet van toepassing is. Zo spreekt de wet soms over een fout (daad waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt: art. 6.6 BW), soms over “zware schuld” (art. 18 W. Arbeidsovereenkomsten) en op andere plaatsen zelfs over een “kennelijk grove fout” (art. XX.225 WER). Het is aan de rechter om deze begrippen concreet in te vullen.
Er zijn slechts weinig individuele normen die betrekking hebben op een bepaald rechtssubject.
VOORBEELD
Normen die bijvoorbeeld een aanstelling in het parlement of als notaris betreffen.
2.3 Door de staat opgelegde of ontvangen en bekrachtigde normen
22. Waar meerdere mensen samenwerken, heeft men regels nodig om goed te kunnen functioneren. Dat geldt zowel in een kleine groep waar twee mensen samenwonen (het gezin), als in grotere entiteiten zoals een sportvereniging of een school. Het is dus zeker het geval in een staat waar miljoenen mensen samenleven. Het recht vormt het normenstelsel van de staat.
23. Een staat kan omschreven worden als een entiteit die beschikt over een bevolking, een grondgebied en een regering die gezag uitoefent en die bovendien soeverein en onafhankelijk is. Bovendien kunnen er op verschillende niveaus binnen de overheid regels uitgevaardigd worden. Zo zal de federale overheid regels uitvaardigen over de maximale intrestvoeten van een lening, kan de Vlaamse Gemeenschap de voorwaarden opleggen waaraan je moet voldoen om een diploma te krijgen, kan de gemeente sommige belastingen heffen …
Aangezien de staat soeverein is, geldt het recht boven elk ander normenstelsel.
24. Wanneer wij vooropstellen dat het recht opgelegd is door de staat, dan betekent dat dat het merendeel der rechtsregels door de overheid uitgevaardigd is. De wet is voor de overheid het meest voor de hand liggende middel om normen uit te vaardigen. We bedoelen hier de wet in de ruime zin van het woord. Iedere rechtsregel die een norm inhoudt, valt onder deze noemer.
VOORBEELD
Het Wetboek van de Belgische nationaliteit is een duidelijk normerende wet. In deze wet wordt bepaald welke personen in aanmerking komen voor het verkrijgen van de Belgische nationaliteit en welke voorwaarden er nageleefd moeten worden.
25. Sommige normen echter ontstaan door toedoen van de rechtssubjecten zelf, namelijk door gewoonte, en niet via de overheden. Om van een gewoonte te kunnen spreken moeten er twee elementen aanwezig zijn: een herhaaldelijke gedraging van rechtssubjecten en een door de overheid erkende of opgelegde sanctie. Hierbij kan het zijn dat de gewoonte ontstaat omdat de wet ergens onvolledig is en dat deze leemte opgevuld moet worden. De gewoonte kan ook ontstaan doordat zij de algemene regel concretiseert.
VOORBEELD
Artikel 4.158 BW bevat de stelling dat een schenking slechts geldig is als er een notariële akte wordt opgesteld. Nochtans is het zo dat een handgift kan gebeuren zonder notariële akte en dat deze handgift algemeen als geldig beschouwd wordt. De twee noodzakelijke elementen zijn hier aanwezig: een herhaaldelijke gedraging van rechtssubjecten (van oudsher worden handgiften gedaan) en een door de overheid erkende sanctie (zij zijn geldig voor de overheid).
26. Daarnaast blijkt ten slotte dat er eveneens rechtsregels gecreëerd worden door de rechtspraak, doordat de rechterlijke macht op haar terrein een deel van de openbare macht uitoefent.
VOORBEELD
Artikel 6.5 BW bevat de juridische vertaling van een algemeen principe dat in verschillende gezegdes aan bod komt: “Wie het potje breekt, moet het betalen.”
Elk van de juridische begrippen: fout, schade en oorzakelijk verband moest vroeger op basis van het toenmalige art. 1382 oud BW door de rechtspraak worden geïnterpreteerd. Die interpretatie was decennialang vaststaande rechtspraak die als rechtsregel gold. De betekenis van rechtspraak als rechtsbron bespreken we in het hoofdstuk ‘Bronnen van het recht’. In het nieuwe boek 6 worden die begrippen in de wet gedefinieerd. Daardoor werden de zes oude artikels die heel de materie van de buitencontractuele aansprakelijkheid regelden, uitgebreid tot 55 nieuwe artikels. Die artikels zijn grotendeels een codificatie van bestaande rechtspraak.
2.4 Afdwingbare normen
27. De rechtsregels hebben tot doel om een bepaald gedrag af te dwingen van rechtssubjecten. Meestal worden de rechtsregels vrijwillig nageleefd. Toch is het voor de overheid noodzakelijk om een systeem van afdwingbaarheid op te stellen.
In een moderne maatschappij is het ontoelaatbaar dat de rechtssubjecten zelf instaan voor het afdwingen van de rechtsregels. Het verbod op eigenrichting is door het Hof van Cassatie zelfs als algemeen rechtsbeginsel erkend. Afdwingen van regels is de opdracht van de staat, die beschikt over het monopolie om geweld te gebruiken. Zodoende moet de staat én sancties voorzien, gesteld op het niet naleven van de rechtsnormen, én de nodige structuren organiseren die over de naleving van het recht oordelen en de sanctie eventueel uitvoeren (rechtbanken, politie, gevangenis).
28. Rechtssubjecten die hun verplichtingen niet vrijwillig nakomen, worden door de overheid gedwongen om deze alsnog na te leven.
Deze gedwongen uitvoering is nochtans een moeilijke opdracht van de overheid. Iemand dwingen om iets te doen, is niet gemakkelijk en bovendien is het onzeker of de kwaliteit van de uitvoering nog aanvaardbaar is.
VOORBEELD
Een aannemer die gedwongen wordt om een ruwbouw te plaatsen, is misschien niet erg gemotiveerd om die te plaatsen volgens de regels van de kunst. De bouwheer staat dan nog meer in de kou. Daarom is het mogelijk om wanneer de gedwongen uitvoering niet meer aangewezen is, een uitvoering bij equivalent te eisen. Dat is een louter pecuniaire sanctie waarbij de schade van de schuldeiser wordt vergoed.
Daarnaast kunnen nog andere sancties opgelegd worden zoals het herstel in de vorige toestand, de ontbinding van de overeenkomst, dwangsommen …
29. Deze herstellende beteugeling is kenmerkend voor het privaatrecht en dient dus om de schade te vergoeden. Worden er inbreuken gepleegd op strafrechtelijk sanctionerende regels, dan geldt een bestraffende beteugeling die van publiekrechtelijke aard is. Denk maar aan de verkeersboetes bij snelheidsovertredingen, gevangenisstraf bij moord …
2.5 Normen die de ordening van het maatschappelijke leven beogen
30. In tegenstelling tot de afdwingbaarheid is de ordening van het maatschappelijke leven het wezenlijke kenmerk van het recht dat het onderscheidt van alle andere normen voor menselijk gedrag.
31. De mens is een individueel én sociaal wezen: – individueel omdat hij in eerste instantie zo veel mogelijk van zijn eigen materiële en geestelijke aspiraties tracht te bereiken, waardoor hij in conflict komt met zijn medeburgers, die, elk voor zich, dezelfde doeleinden nastreven; – sociaal omdat de mens voor het bereiken van zijn zelfontwikkeling, de anderen nodig heeft.
De taak van het recht ligt in het scheppen van orde. Het moet verhinderen dat de ‘wet’ van de sterkste geldt. Stel je maar eens voor dat er geen verkeersreglement zou zijn! Het recht garandeert elke burger de mogelijkheid om zijn individuele betrachtingen na te streven. Het moet ook die openbare diensten inrichten die de gemeenschap aan de burgers moet geven en waarvoor het privé-initiatief ongeschikt is (bv. rechtspraak).
32. We kunnen ons afvragen of het recht rechtvaardig moet zijn. Een rechtsorde die door het merendeel der rechtssubjecten als onrechtvaardig ervaren zou worden, zou geen lang leven beschoren zijn. Bij een keuze tussen rechtvaardigheid of orde zal het recht evenwel voor dit laatste streefdoel kiezen.
VOORBEELD
Verjaring kan principieel onrechtvaardig zijn maar is omwille van rechtszekerheid te verantwoorden. Rechtszekerheid betekent dat de rechtssubjecten mogen verwachten hoe een rechtsregel zal toegepast worden, waardoor er stabiliteit in de rechtsbetrekkingen heerst.
Daaruit blijkt reeds dat ordening het hoofddoel van het recht is. Een juridisch probleem zal dus in principe rechtmatig, d.i. volgens het toepasselijke recht, opgelost worden.
Deel 1 Inleiding
2.6 Casus
In het interne reglement van een voetbalvereniging staat dat je wordt uitgesloten als je in een bepaald seizoen twee of meerdere keren niet naar de training komt zonder te verwittigen. Is dit een voorbeeld van een rechtsregel? Waarom (niet)? Pas de kenmerken van het objectief recht hierop toe (indien mogelijk).