GENIE Biologie 3.2 KOV - voorbeeldhoofdstukken

Page 1

Biologie

©

N

IN

GENI VA

3.2

LEER SCHRIFT


© VA N IN


IN

GENIE

©

VA N

Biologie

3.2


© VA N IN


INHOUD STARTEN MET GENIE

9

GENIE EN DIDDIT

12

HOE WORDT DE WERKING VAN EEN ORGANISME GEREGELD? 13

2 Op welke manier wordt de werking van een organisme geregeld?

15

IN

1 Welke structuren maken het een organisme mogelijk om in te spelen op waarneembare veranderingen?

THEMA 01: REGELSYSTEMEN BIJ ORGANISMEN CHECK IN VERKEN

1.1 Wat is een prikkel? 1.2 Welke soorten prikkels kunnen organismen waarnemen?

`

22 28

HOOFDSTUK 2: Welke structuren zorgen voor het opvangen en reageren op prikkels? 30 2.1 Hoe gebeurt het opvangen en reageren op prikkels bij dieren? 2.2 Hoe gebeurt het opvangen en reageren op prikkels bij planten?

`

21

HOOFDSTUK 1: Waardoor worden regelsystemen geactiveerd? 22

VA N

`

20

30 35

HOOFDSTUK 3: Hoe ontstaat een evenwicht in een organisme? 40 3.1 Hoe verwerken dieren prikkels om een evenwicht te bereiken? 3.2 Hoe zorgt een regelsysteem voor evenwicht? 3.3 Hoe coördineren planten de reacties op prikkels om een evenwicht te bereiken?

40 44 46 49

CHECKLIST

50

©

THEMASYNTHESE PORTFOLIO

CHECK IT OUT

51

AAN DE SLAG

52

OEFEN OP DIDDIT

3


THEMA 02: HOE WORDEN PRIKKELS WAARGENOMEN BIJ MENSEN EN ANDERE DIEREN? CHECK IN

65

VERKEN

66

`

HOOFDSTUK 1: Hoe nemen mensen en andere dieren lichtprikkels waar? 68

IN

68 1.1 Wat is licht? 71 1.2 Hoe is het oog opgebouwd? 1.3 Hoe werkt het oog? 81 1.4 Wat als de werking van het oog verstoord is? 98 1.5 Hoe nemen andere dieren lichtprikkels waar? 101 Hoofdstuksynthese 108 Checklist 112 Portfolio

HOOFDSTUK 2: Hoe nemen mensen en andere dieren geluid waar? 113

VA N

`

113 2.1 Wat is geluid? 2.2 Hoe is het oor opgebouwd? 116 2.3 Hoe kunnen mensen geluid waarnemen? 126 2.4 Wat als de werking van het oor verstoord is? 132 2.5 Hoe nemen andere dieren geluiden waar? 135 Hoofdstuksynthese 139 Checklist 142 Portfolio

THEMASYNTHESE

143

CHECK IT OUT

144

AAN DE SLAG

145

©

OEFEN OP DIDDIT

Hoe nemen mensen en andere dieren gevoelsprikkels waar? Hoe nemen mensen en andere dieren geurprikkels waar? Hoe nemen mensen en andere dieren smaakprikkels waar? Hoe bewaren mensen en andere dieren hun evenwicht?

4


THEMA 03: HOE REAGEREN MENSEN EN ANDERE DIEREN OP PRIKKELS? DEEL 2

CHECK IN

na herf

stvaka

VERKEN `

ntie

HOOFDSTUK 1: Hoe reageren spieren op impulsen van het zenuwstelsel?

`

IN

1 Hoe worden dwarsgestreepte spieren aangestuurd? 2 Hoe worden gladde spieren aangestuurd? 3 Het hart, een buitenbeentje tussen de spieren? Hoofdstuksynthese Checklist Portfolio

HOOFDSTUK 2: Hoe reageren klieren op impulsen van het zenuwstelsel?

VA N

1 Wat zijn exocriene klieren? 2 Wat zijn endocriene klieren? 3 Welke verschillen zijn er tussen exocriene en endocriene klieren? Hoofdstuksynthese Checklist Portfolio

THEMASYNTHESE CHECK IT OUT AAN DE SLAG

©

OEFEN OP DIDDIT

5


THEMA 04: HOE GEBEURT DE COÖRDINATIE TUSSEN PRIKKEL EN REACTIE BIJ MENSEN EN ANDERE DIEREN? CHECK IN VERKEN `

DEEL 2

na herf

stvaka

ntie

HOOFDSTUK 1: Hoe coördineert het zenuwstelsel de reacties op prikkels?

IN

1 Uit welke delen bestaat het zenuwstelsel? 2 Hoe gebeurt de overdracht van informatie in het zenuwstelsel? 3 Wat is het verschil tussen reflexen en gewilde bewegingen? 4 Wat kan de werking van het zenuwstelsel verstoren? Hoofdstuksynthese Checklist Portfolio

HOOFDSTUK 2: Hoe coördineert het hormonaal stelsel de reacties op prikkels?

VA N

`

1 Welke rol speelt het hormonaal stelsel als conductor? 2 Hoe herkennen hormonen hun doelcellen? 3 Hoe regelt een feedbacksysteem de werking van endocriene klieren? 4 Wat kan de werking van het hormonaal stelsel verstoren? Hoofdstuksynthese Checklist Portfolio

THEMASYNTHESE CHECK IT OUT AAN DE SLAG

©

OEFEN OP DIDDIT

6


THEMA 05: HOE COÖRDINEREN PLANTEN REACTIES OP PRIKKELS? CHECK IN VERKEN `

DEEL 2

na herf

stvaka

ntie

HOOFDSTUK 1: Hoe gebeurt het transport van stoffen in planten?

VA N

IN

1.1 Welke delen van de plant zorgen voor het transport van stoffen? 1.2 Welke stoffen worden er via het transportweefsel doorheen de plant vervoerd? 1.3 Welke mechanismen liggen aan de basis van het transport in de plant? 1.4 Hoe wordt de waterhuishouding geregeld? Hoofdstuksynthese Checklist Portfolio `

HOOFDSTUK 2: Hoe coördineren plantenhormonen de reacties op prikkels? 2.1 Welke rol spelen hormonen in planten? 2.2 Welke invloed heeft het hormoon abscisinezuur op planten?   2.3 Welke invloed heeft auxine op de groei van planten? 2.4 Welke invloed heeft ethyleen op planten? 2.5 Hoe coördineren plantenhormonen de reacties van planten om de homeostase te behouden? Hoofdstuksynthese Checklist Portfolio

THEMASYNTHESE CHECK IT OUT

©

AAN DE SLAG OEFEN OP DIDDIT

LABO'S

154

7


STEM-VAARDIGHEDEN (VADEMECUM)

METROLOGIE •

`

Grootheden en eenheden

LABO'S • Labomaterialen • Labotechnieken • Veiligheidsvoorschriften • H- en P-zinnen • Bereidingen

`

STAPPENPLANNEN

IN

`

©

VA N

• Grafieken tekenen • NW-stappenplan • Werken met een microscoop • Maken van een preparaat • Bekijken en tekenen van een preparaat • Bronnenlijst opstellen

8


STARTEN MET GENIE 1

Opbouw van een thema CHECK IN In de CHECK IN maak je kennis

IN

met het onderwerp van het thema. In het kadertje onderaan vind je een aantal vragen die je op het einde van het thema kunt beantwoorden.

VERKEN

In de verkenfase zul je

VA N

merken dat je al wat kennis hebt over het onderwerp

dat in het thema aan bod komt. Jouw voorkennis

wordt hier geactiveerd.

DE HOOFDSTUKKEN

Na het activeren van de voorkennis volgen een aantal hoofdstukken.

Een thema bestaat uit meerdere hoofdstukken. Doorheen de hoofdstukken

verwerf je de nodige kennis en vaardigheden om uiteindelijk een antwoord

©

te geven op de centrale vraag of het probleem uit de CHECK IN.

SYNTHESE EN CHECKLIST We vatten de kern van het thema voor je samen in de hoofdstuksynthese en themasynthese.

Vervolgens willen we graag dat je vorderingen

maakt en dat je reflecteert op je taken en leert

uit feedback. De checklist is een hulpmiddel om zelf zicht te krijgen of je de leerdoelen al dan niet onder de knie hebt.

starten met genie

9


CHECK IT OUT In CHECK IT OUT pas je de vergaarde kennis en vaardigheden toe om terug te koppelen naar de vragen uit de CHECK IN.

AAN DE SLAG In het onderdeel Aan de slag kun je verder oefenen.

IN

Je leerkracht beslist of je

de oefeningen op het einde van het thema maakt of doorheen de lessen.

` Per thema vind je op

adaptieve

oefenreeksen om te leerstof

VA N

verder in te oefenen.

LABO’S

Ga zelf op onderzoek! Op het einde van het leerschrift staan

©

een aantal labo’s om verder experimenten uit te voeren.

LEREN LEREN • In de linkermarge naast de theorie is er plaats om zelf

notities te maken. Noteren tijdens de les helpt je om de leerstof actief te verwerken.

• Op

vind je alternatieve versies van de

• Op

vind je per themasynthese een kennisclip

themasynthese.

waarin we alles voor jou nog eens op een rijtje zetten.

10

starten met genie


2

Handig voor onderweg

In elk thema word je ondersteund met een aantal hulpmiddelen.

Kenniskader We zetten doorheen het thema de belangrijkste zaken op een rijtje in

!

VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT

IN

deze rode kaders.

Met GENIE ga je zelf experimenteren en op onderzoek. Daarbij moet je natuurlijk een aantal veiligheidsvoorschriften respecteren. Die vind je terug in dit kader. WEETJE

TIP

Een weetjeskader geeft extra verduidelijking of

In de tipkaders vind je handige tips terug bij het uitvoeren van de onderzoeken of opdrachten.

VA N

illustreert de leerstof met een extra voorbeeld.

OPDRACHT 11

DOORDENKER

Nood aan meer uitdaging? Doorheen een thema zijn er verschillende doordenkers.

Niet altijd even makkelijk om op te lossen, maar het proberen waard!

Bij het onlinelesmateriaal vind je een vademecum.

Dat vademecum ̒GENIE in STEM-vaardigheden ̓ omvat:

• stappenplannen om een grafiek te maken, opstellingen correct te bouwen, metingen uit te voeren …;

©

• stappenplannen om een goede onderzoeksvraag op te stellen, een hypothese te formuleren …; • een overzicht van gevarensymbolen en P- en H-zinnen; • een overzicht van grootheden en eenheden;

• een overzicht van labomateriaal en labotechnieken; • …

starten met genie

11


GENIE EN DIDDIT

IN

HET ONLINELEERPLATFORM BIJ GENIE

Een e-book is de digitale versie van het leerschrift. Je kunt erin noteren, aantekeningen maken, zelf materiaal toevoegen ...

• De leerstof kun je inoefenen op jouw niveau.

• Je kunt vrij oefenen en de leerkracht kan ook

VA N

voor jou oefeningen klaarzetten.

Hier vind je de opdrachten terug die de leerkracht voor jou heeft klaargezet.

Hier kan de leerkracht toetsen en taken voor jou klaarzetten.

Meer info over diddit vind je op https://www.vanin.diddit.be/nl/leerling.

Benieuwd hoever je al staat met oefenen en

opdrachten? Hier vind je een helder overzicht van je resultaten.

©

• Hier vind je het lesmateriaal per thema. • Alle instructiefilmpjes, kennisclips en demovideo’s zijn ook hier verzameld.

In de uitgave bieden we bovenop het beeldmateriaal verschillende 3D-beelden aan.

Denk maar aan een 3D-voorstelling van een oog.

Zo ervaar je wetenschappen op een heel nieuwe manier! 12

GENIE EN DIDDIT

DOWNLOAD 3D-APP


INLEIDING

Î HOE WORDT DE WERKING VAN EEN ORGANISME GEREGELD? 1 Welke structuren maken het een organisme mogelijk om in te spelen op waarneembare veranderingen?

Lees de artikels. ARTIKEL 1

Meer oogst met muziek

T

IN

OPDRACHT 1

VA N

egenwoordig zijn er pakketten te koop met een geluidinstallatie en aangepaste muziek om je planten beter te doen groeien. De trillingen van de geluidsgolven zouden een positief effect hebben op de groei van de plant. Producenten spelen daar handig op in door ook nog speciale voeding aan te bieden die in combinatie met de muziek nog betere resultaten oplevert. Voorlopig is er nog niets bewezen, maar wetenschappers zijn volop bezig met het onderzoeken van de invloed van muziek op planten.

ARTIKEL 2

Naar: www.science19.com

Van alcohol krijg je honger

Veel studenten weten het: na een nachtje doorzakken wordt de frietkraam of kebabzaak plots onweerstaanbaar. Er is al veel onderzoek gedaan naar het verband tussen alcoholgebruik en hongergevoel. Men stelde vast dat bij een experiment met muizen het hongergevoel werd opgewekt bij overmatig alcoholgebruik. Na het drinken van veel alcohol zijn we volgens een ander onderzoek ook gevoeliger voor geuren en krijgen we meer zin in vettig voedsel.

ARTIKEL 3

Naar: www.eoswetenschap.eu

©

BLOEMEN IN HET ZONNETJE

O

ntluikende zonnebloemen volgen de stand van de zon. ’s Morgens zijn ze naar het oosten gericht, tegen de avond ‘kijken’ ze naar het westen. ’s Nachts draaien ze rustig weer terug. Die beweging vertonen de bloemen dankzij de combinatie van het zonlicht en een interne klok.

ARTIKEL 4

Naar: De Standaard

Meet een leugendetector leugens?

A

ls mensen liegen reageert hun lichaam onbewust via de hartslag, de bloeddruk en de ademhaling. Klamme handen of een snelle hartslag kunnen aanwijzingen zijn dat iemand liegt. Een leugendetector meet dus geen leugens, maar gaat na bij welke vragen of uitspraken er verhoogde lichamelijke activiteit is. Naar: www.quest.nl

INLEIDING

13


waarneembare verandering

receptor herkent en vangt de prikkel op

conductor geleidt informatie

effector voert de reactie uit

reactie

veranderingen in de omgeving, zoals een verandering in de lichthoeveelheid of een stresserende situatie. Ook veranderingen binnen in een organisme lokken vaak een reactie uit, zoals honger na een overmaat aan alcohol.

De uitlokkende factor waarop je reageert, is een waarneembare verandering. We noemen dat een prikkel.

Het antwoord op de prikkel is een actie die het organisme uitvoert, het is de reactie.

Maar om op een prikkel te kunnen reageren is het eerst nodig om de

informatie van de prikkel te herkennen. Een receptor zal namelijk eerst de prikkel opvangen.

• Bij dieren zijn receptoren vaak in zintuigen gesitueerd. In het oor liggen bijvoorbeeld receptoren om geluid op te vangen.

• Planten hebben ook receptoren om prikkels op te vangen. Ze hebben echter geen zintuigen. Hun receptoren liggen verspreid over het

organisme. Ontluikende zonnebloemen kunnen bijvoorbeeld de stand van de zon volgen omdat ze receptoren voor licht bezitten.

Na het opvangen van de prikkel door de receptor is er een schakel nodig die de informatie over deze prikkel naar de plaats van de reactie brengt. Deze

VA N

actie als antwoord op de prikkel

Uit de voorbeelden bij opdracht 1 blijkt dat reacties worden uitgelokt door

IN

prikkel

informatieoverdracht door het lichaam noemen we de geleiding. Zowel het zenuwstelsel als het hormonaal stelsel kunnen als geleider of conductor fungeren.

• Bij het roepen van je naam geleidt je zenuwstelsel deze informatie van je oren naar je spieren: je draait je hoofd.

• Bij het ondergaan van een leugentest, produceert je lichaam hormonen.

Zij geleiden de informatie naar je klieren, waardoor je zweet, je bloeddruk stijgt en je hartslag versnelt.

De uiteindelijke reactie op een prikkel gebeurt door de effectoren. Spieren en klieren zijn effectoren. Spieren hebben als effect dat er bewegingen optreden, zoals bij het wegrennen van een gevaarlijke hond. Klieren

produceren hormonen of sappen. Denk maar aan adrenaline of het water dat

©

je in je mond komt als je aan lekker eten denkt.

14

INLEIDING

De reactie op een prikkel treedt niet altijd op in het orgaan of lichaamsdeel waarmee de prikkel wordt waargenomen. Zo registreren je zintuigen

een gevaarlijke hond, maar gebruik je bij het wegrennen je spieren. Op afbeelding 1 wordt dit proces schematisch voorgesteld.


receptor conductor

prikkel

Afb. 1 Verband tussen receptoren, conductor en effectoren

conductor

IN

effector

• Een prikkel is een waarneembare verandering waarop een organisme kan reageren.

• Om in te spelen op waarneembare veranderingen beschikt een organisme over gespecialiseerde structuren.

• Een receptor is een structuur die bepaalde prikkels herkent en opvangt.

VA N

• Effectoren zijn spieren of klieren die de reactie uitvoeren.

• Het zenuwstelsel en het hormonaal stelsel zorgen voor de

informatieoverdracht tussen receptor en effector; het zijn de geleiders of conductoren.

• De reactie zelf is een actie van het organisme als antwoord op de prikkel. De reactie wordt altijd door de effector uitgevoerd.

©

2 Op welke manier wordt de werking van een organisme geregeld?

Het zenuwstelsel en het hormonaal stelsel geven in het lichaam signalen door en stemmen zo de werking van de verschillende organen op elkaar

af. Ze spelen een belangrijke rol bij het regelen van de lichaamswerking. In een stresserende situatie, zoals bij het weglopen voor een hond, reageren bijvoorbeeld meerdere stelsels tegelijkertijd: je spierkracht neemt toe, je hart zal sneller pompen, je bloeddruk stijgt … . De regeling van deze

samenwerking gebeurt door een geordende opeenvolging van stappen. De opeenvolgende stappen vormen samen het regelsysteem.

In het voorbeeld op p. 16 regelt het zenuwstelsel de reacties op prikkels

door de werking van de receptoren in je huid en de effectoren in je handen op elkaar af te stemmen.

INLEIDING

15


Voorbeeld: zenuwstelsel regelt reacties op prikkels. Je warmt je handen bij een kampvuur. De warmte is de prikkel.

Receptoren in je huid vangen de warmteprikkel op.

Er wordt een signaal

IN

naar de hersenen gestuurd.

Je hersenen controleren de temperatuur. Het wordt te warm en de hersenen

zenuwstelsel

bepalen een reactie.

Er wordt een signaal

naar de spieren gestuurd.

De spieren in je hand ontvangen het

VA N

signaal, zij zijn de effectoren.

Omdat het te warm wordt, trek je je handen weg van het vuur; dat is de reactie.

Ook het hormonaal stelsel regelt de reacties op prikkels volgens

dit regelsysteem. In het voorbeeld van de leugendetector kun je de

verschillende stappen van het regelsysteem terugvinden: het ondergaan van de test veroorzaakt angst of stress.

Er treden hierbij meerdere reacties op, zoals een verhoogde alertheid, je

ademt sneller en je bloeddruk stijgt; je begint te zweten en je hart pompt sneller. De weefsels die de reacties uitvoeren ontvangen signalen via

©

het bloed. Het bloed voert signaalstoffen aan, in dit geval het hormoon

adrenaline. Dat hormoon wordt geproduceerd door een klier: de bijnier. • Prikkel: angst door de leugentest

• Receptor: de bijnier

• Conductor: hormonaal stelsel

• Effectoren: hart, bloedvaten, zweetklieren ... • Reactie: meerdere reacties tegelijkertijd.

Door de samenwerking tussen de verschillende onderdelen van je lichaam te regelen, kun je optimaal functioneren in een stresserende situatie.

16

INLEIDING


Planten reageren ook op prikkels. Een lichtprikkel wordt door receptoren

opgevangen. Het signaal wordt over de plant verspreid waardoor de plant naar het licht toe groeit.

Door voortdurend te reageren op veranderende omstandigheden zorgt een regelsysteem ervoor dat organismen op de gepaste manier functioneren

en reageren. Zo kan een organisme correct blijven werken. Het hormonaal

stelsel en het zenuwstelsel werken volgens een regelsysteem om de werking

IN

van verschillende onderdelen van je lichaam te coördineren.

Het zenuwstelsel en het hormonaal stelsel coördineren de reacties en

regelen de samenwerking tussen de verschillende onderdelen van een organisme. De coördinatie gebeurt met behulp van een regelsysteem. Een regelsysteem is een geheel van geordende processen dat

ervoor zorgt dat een organisme gepast reageert op waarneembare veranderende omstandigheden (prikkels).

In de thema’s bestuderen we achtereenvolgens verschillende

VA N

onderdelen van regelsystemen.

• In thema 1 nemen we de soorten prikkels en de reactie op prikkels bij dieren en planten onder de loep.

• In thema 2 bekijken we hoe de prikkels worden opgevangen door receptoren bij de mens en andere dieren. We bespreken ook enkele zintuigen in detail.

• In thema 3 bekijken we de werking van effectoren: de spieren en klieren.

• In thema 4 bestuderen we de conductoren; hoe coördineren het zenuwstelsel en het hormonaal stelsel reacties op prikkels om het inwendig milieu in balans te houden?

• In thema 5 bekijken we homeostase bij planten. We bestuderen hoe planten reacties op prikkels

©

coördineren.

INLEIDING

17


©

VA N

IN

Notities

18


REGELSYSTEMEN BIJ ORGANISMEN

THEMA 01

CHECK IN

20

VERKEN

21

HOOFDSTUK 1: Waardoor worden regelsystemen geactiveerd? 22 1.1 Wat is een prikkel?

IN

`

1.2 Welke soorten prikkels kunnen organismen waarnemen? `

22

28

HOOFDSTUK 2: Welke structuren zorgen voor het opvangen en reageren op prikkels? 30

2.1 Hoe gebeurt het opvangen en reageren op prikkels bij dieren? 30

VA N

2.2 Hoe gebeurt het opvangen en reageren op prikkels bij planten?

`

35

HOOFDSTUK 3: Hoe ontstaat een evenwicht in een organisme? 40 3.1 Hoe verwerken dieren prikkels om een evenwicht te bereiken? 40 3.2 Hoe zorgt een regelsysteem voor evenwicht?

44

3.3 Hoe coördineren planten de reacties op prikkels om een evenwicht te bereiken?

46

THEMASYNTHESE

49

CHECKLIST

50

PORTFOLIO

51

AAN DE SLAG

52

©

CHECK IT OUT

OEFEN OP DIDDIT

19


CHECK IN

Î Waarom heb ik dorst? Bekijk de infografiek en beantwoord de vragen. 1 Uit hoeveel procent water bestaat het lichaam van een 14-jarige? 2 Waarvan is het percentage water in je lichaam afhankelijk?

4 Hoe weet je wanneer je watergehalte in je lichaam te laag is?

IN

3 Op welke manieren verliest je lichaam water?

JAAR

JAAR

JAAR

JAAR

VA N

JAAR

Schoon drinkwater mag dan door velen als een fundamenteel recht worden beschouwd, maar 844 Onliefst 800 miljoen mensen op deze 71 % 18 % miljoen zuiver van de moet wereld hebben er geen toegang toe. mensen drinkwereldgemiddeld In bepaalde delen van de wereld is hebben geen water bevolking 30 minuten enkele toeveroorzaakt beschikt lopen om drinkbaar leidingwater niets meer dan gang tot veilig 502 200 doden thuis over drinkwater te een droom en voor veel mensen komt drinkwater. per jaar. drinkwater. bereiken. hun drinkwater uit vervuilde rivieren en beken. Als we water blijven verbruiken zoals we dat vandaag doen, bestaat het risico dat we tegen 2030 een watertekort hebben van 40 %. Dat zou voornamelijk het gevolg zijn van de steeds toenemende wereldbevolking. Als de bevolking groeit, groeit ook de consumptie. Om aan die groeiende vraag te kunnen voldoen, zal ook de voedingsindustrie steeds meer water nodig hebben. Daarom wil de zesde Duurzame Ontwikkelingsdoelstelling (SDG 6) universele toegang tot water en sanitaire voorzieningen voor iedereen verzekeren.

©

R OM OVE NA TE DENKEN

INFO SDG 6

Meer weten over SDG6? Scan de QR-code.

`

Welke veranderingen kan je lichaam waarnemen?

`

Hoe neemt je lichaam veranderingen waar?

`

Kunnen planten veranderingen waarnemen?

`

Hoe reageren organismen op veranderingen in de omgeving?

We zoeken het uit!

20

THEMA 01

check in

?


VERKEN

Î Welk dynamisch evenwicht ken je? OPDRACHT 1

Bekijk de grafiek en beantwoord de vragen. 5

3 2 1 0 0

5

10

15

20 25 tijd (in jaren)

30

35

Grafiek 1 Populatie vossen en konijnen doorheen de tijd

40

IN

populatie vossen en konijnen

4

VA N

1 Wie zijn de jagers? 2 Wie zijn de prooien?

3 Wat gebeurt er als het aantal ‘jagers of predators’ toeneemt?

4 Wat gebeurt er als het aantal ‘prooien’ toeneemt?

5 Wat gebeurt er als het aantal prooien daalt?

6 Hoe noem je de relatie tussen vossen en konijnen?

©

7 Welk begrip uit de eerste graad ken je die de slingerbeweging in de grafiek tussen konijnen en vossen weergeeft?

De slingerbeweging waarbij het aantal organismen zichzelf in evenwicht houdt, noemen we het ecologisch evenwicht of biologisch evenwicht. De relatie tussen prooi en jager is een dynamisch evenwicht. Aan de basis van dit dynamisch evenwicht kun je een duidelijk systeem ontdekken.

Nu zoeken we uit hoe een organisme zijn werking bijstuurt om in evenwicht te blijven. Hebben organismen ook een systeem dat zorgt voor een evenwicht?

In hoofdstuk 1 onderzoeken we waardoor regelsystemen worden geactiveerd.

In hoofdstuk 2 onderzoeken we welke structuren zorgen voor het opvangen en reageren op veranderingen in de omgeving.

In hoofdstuk 3 gaan we ten slotte dieper in op hoe er juist een evenwicht tot stand kan komen.

THEMA 01

verken

21


HOOFDSTUK 1

LEERDOELEN Je kunt al: M een dynamisch evenwicht binnen een systeem omschrijven.

Je leert nu:

Je wordt voortdurend blootgesteld aan allerlei activiteiten rondom je. Het begint ’s morgens al. Je wordt wakker

door je wekker. Er is lawaai aan de ontbijttafel. Onderweg

VA N

M een prikkel omschrijven;

IN

Î Waardoor worden regelsystemen geactiveerd?

M de reactie op een prikkel beschrijven;

M de kenmerken van een prikkel herkennen;

M verschillende soorten prikkels herkennen.

naar school is het druk: fietsers, voetgangers, auto’s en

bussen. Je baant je er een weg door om op tijd op school te zijn. Je lichaam neemt al die activiteiten waar. Onder welke voorwaarden reageert je lichaam op dergelijke activiteiten?

1.1 Wat is een prikkel?

OPDRACHT 2

Bekijk de onderstaande reacties van organismen.

1 Noteer op het eerste lijntje de reactie van het organisme op de afgebeelde situatie.

©

2 Waardoor wordt de reactie uitgelokt? Noteer op het tweede lijntje. 1

1

1

2 22

THEMA 01

2

2 hoofdstuk 1

3

1 2


5

1

1

2

2

6

1 2

IN

4

Uit de voorgaande voorbeelden blijkt dat organismen kunnen reageren op

veranderingen in de omgeving zoals droogte, chemische stoffen, gewijzigde temperatuur … Ook veranderingen binnenin een organisme zoals een volle blaas lokken soms reacties uit. Al die veranderingen noem je prikkels.

Je wordt voortdurend blootgesteld aan een waaier van veranderingen in je

lichaam en in je omgeving. Je onderzoekt nu onder welke voorwaarden al die

VA N

veranderingen prikkels zijn en wat juist de kenmerken van een prikkel zijn.

OPDRACHT 3

ONDERZOEK

Wat is een prikkel? 1

2

Wanneer is een verandering in de omgeving van een organisme een prikkel? Hypothese

Brainstorm met je klas over een goede hypothese.

Als

dan

©

Onderzoeksvraag

TIP

Hulp nodig om een goede hypothese te formuleren? Bekijk de checklist in het vademecum.

CHECKLIST HYPOTHESE

THEMA 01

hoofdstuk 1

23


3

4

Benodigdheden

p er duo een blinddoek zaklamp (of licht op je smartphone) een blad papier Werkwijze

1 Werk per twee.

2 Eén leerling wordt geblinddoekt. Dat is de proefpersoon.

3 De proefpersoon wordt nu onderworpen aan een aantal veranderingen in de omgeving.

IN

De proefpersoon steekt zijn hand op als hij of zij de verandering waarneemt.

4 Schijn plots met de zaklamp in de richting van de proefpersoon. 5 Neem een blad papier.

6 Scheur een stukje van dat blad en laat het in de handpalm van de proefpersoon vallen. 7 Herhaal de vorige stap, maar maak de stukjes steeds kleiner en kleiner. 8 De proefpersoon mag de blinddoek afnemen.

9 Schijn opnieuw met de zaklamp in de richting van de proefpersoon. Let op! Schijn niet met de zaklamp in de ogen.

5

VA N

Waarneming

a Wat stel je vast wanneer je met de zaklamp naar de geblinddoekte persoon schijnt? b Wat stel je vast wanneer je met de zaklamp schijnt wanneer de blinddoek weg is? c Wat stel je vast wanneer de stukjes papier steeds kleiner worden?

6

Verwerking

©

a Is het schijnen met een zaklamp altijd een prikkel? Verklaar.

b Is het vallen van een stukje papier op de hand altijd een prikkel? Verklaar.

7

Besluit

Noteer een besluit.

24

THEMA 01

hoofdstuk 1


8

Reflectie a De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:

OPDRACHT 4

ONDERZOEK

Blijft een prikkel altijd een prikkel? 1

Onderzoeksvraag

IN

b Vergelijk je hypothese met je besluit.

Wat gebeurt er bij een organisme als eenzelfde prikkel

VA N

langere tijd blijft duren?

2

Hypothese

Welke hypothese sluit aan bij de onderzoeksvraag? Kruis aan.

Als eenzelfde prikkel langere tijd blijft duren, dan ervaar je de prikkel steeds sterker en sterker. Als eenzelfde prikkel langere tijd blijft duren, dan blijf je erop reageren. Als eenzelfde prikkel langere tijd blijft duren, dan word je ongevoelig voor de prikkel.

3

twee geurende stoffen drie bekertjes een timer Werkwijze

1 Zet drie bekers klaar.

©

4

Benodigdheden

geur A

geur B

een mengsel van beide geuren

2 Leerling 1 snuift gedurende zestig seconden geur A op uit beker 1.

3 Leerling 2 snuift gedurende zestig seconden geur B op uit beker 2. 4 Daarna snuiven beide leerlingen aan beker 3 met het mengsel.

THEMA 01

hoofdstuk 1

25


5

Waarneming Wat stel je vast als je aan het mengsel van geuren A en B ruikt?

6

Formuleer een verklaring voor je waarneming.

7

Besluit

IN

Verwerking

VA N

Noteer een besluit.

8

Reflectie

a De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:

b Vergelijk je hypothese met je besluit.

OPDRACHT 5

DOORDENKER

©

Kun je ook té veel prikkels krijgen? Bekijk de video en beschrijf een hoogsensitief persoon.

26

THEMA 01

hoofdstuk 1

BEKIJK DE VIDEO


Een prikkel is een waarneembare verandering die bij een organisme een reactie kan uitlokken. Die verandering moet voldoende sterk zijn om te

kunnen waarnemen. De minimumsterkte waarbij een prikkel waarneembaar is, noemen we de prikkeldrempel. Je stelde in opdracht 3 vast dat je de

kleinste stukjes papier niet meer kon voelen. Daar was de verandering in

omgeving niet sterk genoeg om de prikkeldrempel te overschrijden. Daarom

geen prikkel

prikkel drempelwaarde

IN

drempelwaarde

sterkte van de uitwendige of inwendige verandering

sterkte van de uitwendige of inwendige verandering

konden we daar niet van een prikkel spreken.

tijd (s)

tijd (s)

Grafiek 3

©

VA N

Grafiek 2

Eenzelfde geur neem je na een tijdje niet meer waar. Een ring die je altijd

draagt, voel je na een tijdje niet meer. Als dezelfde prikkel lang blijft duren, dan nemen we na een tijdje de verandering in de omgeving niet meer waar. Er ontstaat gewenning.

In de hersenen zit een soort prikkelfilterstation dat bepaalt of en hoe sterk prikkels naar de hersenen worden doorgegeven. Zo worden bijvoorbeeld

achtergrondgeluiden tijdens de les weggefilterd. Wanneer je aan het gamen

bent, hoor je misschien je papa niet roepen dat het eten klaar is. Wanneer de prikkelfilter echter niet goed werkt, kun je overprikkeld raken. Overprikkeld raak je, wanneer de prikkelfilter te veel en te sterke prikkels doorlaat.

Regelsystemen worden geactiveerd door prikkels. Een prikkel is een

waarneembare verandering in een organisme of in de omgeving van een organisme die een reactie kan uitlokken.

De prikkeldrempel is de minimumsterkte waarbij een prikkel waarneembaar is.

Wanneer dezelfde prikkel langere tijd blijft duren, dan kan het gebeuren dat die prikkel niet meer opgemerkt wordt: dat is prikkelgewenning.

De prikkelfilter is een filterstation in de hersenen dat bepaalt of en hoe sterk prikkels aan de hersenen worden doorgegeven. ` Maak oefening 1 t/m 8.

THEMA 01

hoofdstuk 1

27


1.2 Welke soorten prikkels kunnen organismen waarnemen?

OPDRACHT 6

Ontdek welke soorten prikkels er zijn. Komen de prikkels voor in het organisme of uit de omgeving van het organisme? Kruis aan.

a Je ruikt koffie.

b Een stukje papier valt op je hand. c Je hebt honger.

d De plant heeft een tekort aan water.

In het organisme

Uit de omgeving

IN

Voorbeeld van een prikkel

e Zonnebloemen groeien naar het licht.

VA N

f Je moet naar het toilet.

g Een kalf zoogt bij de moeder.

h De bladeren van de eik vallen af tijdens de herfst. i

Je zweet na het sporten.

De meeste prikkels waarover je al leerde, zijn afkomstig van buiten het

organisme, zoals droogte, koude of warmte, geuren. Omdat de prikkels vanuit de omgeving komen, noemen we ze uitwendige prikkels.

Er bestaan ook prikkels die in het lichaam zelf ontstaan, zoals het gevoel

van honger, naar het toilet moeten, dorst hebben ... We noemen ze daarom

©

inwendige prikkels.

In sommige gevallen reageert het organisme op een combinatie van een

inwendige en een uitwendige prikkel. Denk maar aan het hongergevoel dat optreedt wanneer je frietjes ziet én ruikt.

Je kunt prikkels ook op een andere manier indelen:

• chemische prikkels hebben rechtstreeks te maken met stoffen die

prikkelend werken, zoals reukstoffen en smaakstoffen. Bij inwendige

weefselbeschadiging, bijvoorbeeld bij een kneuzing, komen er stoffen vrij die werken als een inwendige chemische prikkel;

• fysische prikkels zijn veranderingen die meestal te maken hebben met

kracht en energie. Voorbeelden van fysische prikkels zijn druk, aanraking,

28

THEMA 01

hoofdstuk 1

zwaartekracht, licht, geluid en warmte.


OPDRACHT 7

Chemische of fysische prikkels? Duid aan of het om een chemische prikkel of een fysische prikkel gaat. Voorbeeld van een prikkel

Chemisch

Fysisch

a Je ruikt koffie.

c Je ogen raken geïrriteerd door rook.

d Een stukje heerlijke chocolade smelt op je tong. e Zonnebloemen groeien naar het licht. f Je moet naar het toilet.

IN

b Een stukje papier valt op je hand.

g Je hoort een vrolijk liedje en je begint spontaan te dansen.

VA N

h De bladeren van de eik vallen af tijdens de herfst.

Je bijt in een stukje citroen en je trekt een zuur gezicht.

• Uitwendige prikkels zijn prikkels die afkomstig zijn uit de omgeving van het organisme.

• Inwendige prikkels zijn prikkels die in het organisme ontstaan.

• Chemische prikkels hebben te maken met stoffen die prikkelend werken.

• Fysische prikkels zijn veranderingen als gevolg van kracht en energie.

` Maak oefening 9.

©

i

THEMA 01

hoofdstuk 1

29


HOOFDSTUK 2

Î Welke structuren zorgen voor het opvangen en reageren op prikkels? LEERDOELEN

M een prikkel omschrijven;

M de kenmerken van een prikkel omschrijven; M de reactie op een prikkel beschrijven;

IN

Je kunt al:

M het onderscheid maken tussen een inwendige en een uitwendige prikkel.

Je leert nu:

M hoe dieren en planten prikkels opvangen en erop reageren;

beschermen moeten organismen veranderingen in de omgeving en in hun inwendig milieu

kunnen waarnemen en op een gepaste manier

VA N

M het onderscheid maken tussen verschillende reacties

Om zichzelf in stand te houden en te

op prikkels bij planten;

M het onderscheid maken tussen verschillende reacties op prikkels bij dieren.

kunnen reageren.

Aan de hand van voorbeelden onderzoeken we hoe dieren en planten prikkels kunnen opvangen en op prikkels reageren.

2.1 Hoe gebeurt het opvangen en reageren op prikkels bij dieren?

OPDRACHT 8 ONDERZOEK

Hoe nemen we een verandering in temperatuur waar? 1

Onderzoeksvraag

©

Wat is de rol van de huid in de regeling van de lichaamstemperatuur?

2

3

Hypothese

Noteer jouw hypothese. Tip: denk aan de twee situaties ‘te warm’ en ‘te koud’. • Als

• Als

Benodigdheden

plastic zak plakband twee kommetjes 30

THEMA 01

hoofdstuk 2

dan

dan

. .

handdoek warm en koud water ijsblokjes of een coldpack


4

Werkwijze Je werkt per twee. Je voert elk één opdracht uit.

Opdracht 2: uitgevoerd door leerling 2

1 Pak de rechterhand in met een plastic zak

1 Vul een kom met koud water en een met

Opdracht 1: uitgevoerd door leerling 1

met de plakband.

2 Wrijf met een ijsblokje over de linkerarm of leg het coldpack op de arm.

3 Bestudeer de huid. 5

Waarneming Opdracht 1

warm water.

2 Plaats één hand in het warme water en één hand in het koude water.

3 Haal de handen na enkele minuten uit het water.

IN

gedurende een vijftal minuten. Sluit goed af

4 Bestudeer de huid.

1 Wat stel je vast bij de hand die in de plastic zak is ingepakt?

VA N

2 Wat stel je vast wanneer je met een ijsblokje over de arm wrijft of het coldpack op de arm legt?

Opdracht 2

1 Wat stel je vast bij de hand die in het warme water zat? 2 Wat stel je vast bij de hand die in het koude water zat?

6

Verwerking

7

Besluit

©

Noteer een besluit.

8

Reflectie

a De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:

b Vergelijk je hypothese met je besluit.

THEMA 01

hoofdstuk 2

31


OPDRACHT 9

Ontdek welke structuren in de huid zorgen voor de regeling van de lichaamstemperatuur. Bestudeer de afbeeldingen van de huid aandachtig en beantwoord de vragen. 3

talgklier

haar

4 huidporie 6

IN

1

VA N

2 1 2 3 4 5 6

pijnreceptor haarzakzenuwvezel warmtereceptor koudereceptor druklichaampje tastlichaampje

haarspiertje

haarzakje

haarwortel

5

zweetklier

adertje

slagadertje

bloedvaatje

Afb. 2 Schematische voorstelling van een verticale doorsnede doorheen de huid

©

zweetklieren worden gestimuleerd

de haartjes liggen plat

Afb. 3 Reactie van de huid bij warmte

32

THEMA 01

hoofdstuk 2

zweten is verminderd

de haartjes staan recht

haarspiertje is ontspannen

haarspiertje trekt samen

spiertjes doen bloedvaten verwijden

spiertjes in de bloedvaten trekken samen Afb. 4 Reactie van de huid bij koude


a Op basis van de reacties van je huid op temperatuurveranderingen stel je vast dat de huid structuren

bezit om die veranderingen waar te nemen. Zoek op afbeelding 2 welke structuren in de huid voor die waarneming verantwoordelijk kunnen zijn.

b Welke structuur zorgt voor het zweten van de huid? kippenvel?

d Hoe komt onze huid aan zijn rode/witte kleur?

IN

c Bekijk aandachtig het haartje op afbeeldingen 3 en 4. Welke structuur kun je ontdekken die zorgt voor

VA N

e Welke structuren zijn daarvoor verantwoordelijk?

f Markeer:

• groen: het deel dat de prikkel herkent en opvangt

koudereceptoren – zweetklier – haarspiertje – warmtereceptoren

• blauw: de delen die de reactie uitvoeren

©

g Kun je nog andere receptoren in de huid ontdekken?

De huid speelt een rol in de regeling van de lichaamstemperatuur.

Verschillende structuren in de huid zorgen voor de temperatuurregeling. Het deel dat een prikkel herkent en opvangt is de receptor. Receptoren zorgen dus voor het waarnemen van de prikkel. In de huid zorgen koudereceptoren en warmtereceptoren voor het waarnemen van temperatuurverschillen. We noemen ze thermoreceptoren.

De volgende structuren in de huid kunnen voor een reactie zorgen: • de zweetklier produceert zweet;

• de haarspier trekt samen. Door die samentrekking krijg je kippenvel;

• de spiertjes in de bloedvaten zorgen voor het vernauwen en verwijden van de bloedvaten.

De effectoren zijn de delen die voor de reactie op de prikkel zorgen. Spieren en klieren vormen bij mens en dier de effectoren.

THEMA 01

hoofdstuk 2

33


OPDRACHT 10

Hoe reageren we in een angstige situatie? Beantwoord de vragen bij de volgende situatie. Honden en zeker blaffende honden lokken vaak een schrikreactie uit: je wilt vluchten. a Welke soort prikkel veroorzaakt de reactie?

c Hoe reageert je lichaam op die prikkel?

IN

b Met welke receptoren neem je de prikkel waar?

VA N

d Welke effectoren in het lichaam zorgen voor die reactie?

In een angstaanjagende situatie of bij stress treden meerdere reacties op:

je alertheid verhoogt, je hart klopt sneller, je ademhaling versnelt, je zweet en je krijgt extra energie om te kunnen vluchten. Je ogen en oren zijn de

receptoren; ze nemen de prikkel waar (bijvoorbeeld een blaffende hond).

De effectoren zorgen voor de reactie; in dit geval zijn het je hart, longen en spieren.

Om te reageren op waarneembare veranderingen beschikt een organisme over gespecialiseerde structuren.

Mensen en dieren kunnen prikkels waarnemen door receptoren. Een receptor is een structuur in het organisme dat prikkels herkent en

©

opvangt.

Door middel van effectoren kunnen organismen gepast op die

veranderingen reageren. De delen van mensen en dieren die de reactie uitvoeren zijn spieren en klieren.

De reactie is het antwoord van het organisme op de prikkel. • Spieren bewegen als reactie op een prikkel.

• Klieren scheiden stoffen af als reactie op een prikkel. ` Maak oefening 10 en 11.

34

THEMA 01

hoofdstuk 2


2.2 Hoe gebeurt het opvangen en reageren op prikkels bij planten?

OPDRACHT 11 ONDERZOEK

Hoe reageren planten op prikkels? 1

Hoe reageren planten op de prikkel ‘aanraking’?

2

Hypothese

4

3

Benodigdheden

Werkwijze

IN

Onderzoeksvraag

1 Scan de QR-codes en bekijk de filmpjes van de drie planten. 5

2 Beantwoord de vragen.

VIDEO KRUIDJEROER-ME-NIET

VIDEO BONENPLANT

VA N

Waarneming

VIDEO VENUSVLIEGENVAL

a Wat stel je vast wanneer het kruidje-roer-me-niet wordt aangeraakt? b Wat stel je vast als de venusvliegenval wordt aangeraakt?

c Ook bij de bonenplant is er sprake van aanraking. Wat gebeurde er?

6

Verwerking

a Hoe reageert de plant op de prikkel?

b Gaat het hier om een reactie op een uitwendige of een inwendige prikkel?

©

c Waarom klapt de venusvliegenval pas dicht bij een sterkere aanraking? d Waarom reageert het kruidje-roer-mij-niet niet meer?

7

Besluit

Formuleer een besluit. 8

Reflectie

THEMA 01

hoofdstuk 2

35


OPDRACHT 12 ONDERZOEK

Op welke andere prikkels reageren planten nog? 1

2

Onderzoeksvraag Hoe reageren planten op lichtprikkels? Hypothese

Vul de hypothese aan.

3

Benodigdheden

4

Werkwijze

IN

Als planten worden blootgesteld aan een lichtprikkel dan

1 Scan de QR-codes en bekijk de filmpjes van de twee planten.

VIDEO RADIJSJES

VA N

2 Beantwoord de vragen.

5

Waarneming

6

Verwerking

a Wat stel je vast bij de radijsjes wanneer de lichtbron van één kant komt? b Wat is de reactie van de paardenbloemen op het zonlicht?

c Gaat het hier telkens om een reactie op een uitwendige of een inwendige prikkel? d Welke reactie heeft de lichtprikkel bij beide planten tot gevolg?

7

Besluit

©

Formuleer een besluit.

8

36

THEMA 01

Reflectie

hoofdstuk 2

VIDEO PAARDENBLOEMEN


Afb. 6 Paardenbloem opent bij daglicht, sluit bij nacht.

IN

Afb. 5 Kiemplantje groeit naar het licht.

De reacties van verschillende planten op dezelfde prikkel, bijvoorbeeld op een lichtprikkel, kan verschillend zijn.

We onderscheiden twee soorten reacties.

1 Een tropie is een beweging van plantendelen veroorzaakt en gericht door de richting van de uitwendige prikkel.

Bijvoorbeeld: radijsjes groeien naar het licht toe.

2 Een nastie is een beweging van plantendelen veroorzaakt door maar niet gericht naar de prikkel.

VA N

Bijvoorbeeld: paardenbloem opent bij licht en sluit wanneer het donker is.

Bij de gerichte beweging in het eerste geval, een tropie, kun je nog een stapje verder gaan.

• Positieve tropie: plant beweegt naar de prikkel toe.

• Negatieve tropie: plant beweegt van de prikkel weg.

Om de aard van de prikkel aan te geven, wordt het woord ‘tropie’ of ‘nastie’ voorafgegaan door een Grieks voorvoegsel dat de soort prikkel aanduidt. • ‘Foto’ betekent licht.

> We spreken dan van fototropie en fotonastie.

• ‘Thigmo’ betekent aanraking.

©

> We spreken dan van thigmotropie en thigmonastie.

THEMA 01

hoofdstuk 2

37


OPDRACHT 13

Lees hieronder de teksten en beantwoord de vragen. TEKST A

IN

Het kruidje-roer-mij-niet is een kruidachtige plant die aantoont dat planten niet alleen leven, maar ook heel snel kunnen reageren. Als de plant wordt aangeraakt of door de wind beweegt, gaan de blaadjes ‘dicht’. ’s Nachts zijn de blaadjes samengevouwen. Daarom wordt dat ook de slaapstand genoemd. Het fenomeen treedt alleen op bij luchttemperaturen boven de 18 °C.

Hoewel planten geen zenuwstelsel hebben, kunnen ze snel reageren. Ze hebben speciale structuren waarmee ze prikkels opvangen, de receptoren. Bij aanraking ontstaat er een elektrisch signaal dat zich over het blad verspreidt en via de bladbasis alle andere blaadjes op dat steeltje bereikt. De blaadjes klappen dicht en het steeltje zakt. De bewegingen worden mogelijk gemaakt door de bladscharnieren. Het scharnier bestaat uit zwellingen op de bladsteel. De bladbewegingen ontstaan door veranderingen in de celdruk van de motorische cellen, die in de zwellingen liggen.

VA N

Naar: Wikipedia en Wikikids, https://en.wikipedia.org/wiki/Mimosa_pudica

1 Hoe wordt de aanraking waargenomen?

2 Welk mechanisme doet de blaadjes samenvouwen?

3 Welke effectoren zorgen voor het samenvouwen van de blaadjes? TEKST B

P

©

lanten hebben weliswaar geen ogen noch zenuwstelsel, maar ze zitten boordevol structuren waarmee ze licht opvangen: de fotoreceptoren. Die fotoreceptoren zitten verspreid over de oppervlakte van de plant, in stengels en bladeren. Door middel van die receptoren worden planten de duur, intensiteit en richting van het licht gewaar. Planten hebben licht nodig voor fotosynthese. Ze zijn immers autotroof en hebben licht nodig om hun eigen voedingsstoffen op te bouwen. Maar ook heel wat andere processen in de plant zijn afhankelijk van licht, zoals zaadkieming, groei, bloei, vertakking … Bron: https://www.sprinklr.co/blogs/kamerplanten-tips/kamerplanten-zien-licht

4 Welke structuren zijn er in de plant aanwezig om licht waar te nemen? 5 Je kon vaststellen dat planten bewegen door licht en aanraking. Wat waren de effectoren bij die beweging?

38

THEMA 01

hoofdstuk 2


Planten gebruiken gespecialiseerde structuren, de receptoren, om

prikkels waar te nemen. De receptoren die bijvoorbeeld de uitwendige

lichtprikkel waarnemen, noemen we fotoreceptoren. Planten kunnen zich

niet verplaatsen, maar bewegen wel als reactie op prikkels. Dat die reactie relatief snel kan, namen we waar bij het kruidje-roer-me-niet.

De bewegende plantendelen functioneren als effectoren. Een effector kan zelfs een enkele cel zijn.

IN

Om prikkels waar te nemen beschikken planten over receptoren.

Verschillende delen van een plant kunnen reageren op een prikkel. Ze functioneren als effector. Een effector kan een enkele cel zijn.

Als reactie op een prikkel komen bij planten twee soorten bewegingen voor: een tropie en een nastie.

• Tropie: beweging die veroorzaakt en gericht wordt door een prikkel (negatief of positief).

• Nastie: beweging die veroorzaakt maar niet gericht wordt door de

VA N

prikkel.

©

` Maak oefening 12 t/m 16.

THEMA 01

hoofdstuk 2

39


HOOFDSTUK 3

Î Hoe ontstaat een evenwicht in een organisme? LEERDOELEN

M het dynamisch evenwicht binnen een systeem omschrijven;

M de rol van de receptoren beschrijven; M de rol van de effectoren beschrijven. Je leert nu:

M een technisch systeem met een biologisch systeem vergelijken;

IN

Je kunt al:

M welke structuren in ons lichaam voor coördinatie

Je kon al vaststellen dat receptoren en

effectoren in een organisme samenwerken om

te reageren op prikkels. Door die samenwerking wordt bijvoorbeeld de lichaamstemperatuur

onder controle gehouden, kun je reageren in

VA N

zorgen;

een angstaanjagende situatie, kunnen planten reageren op aanraking en lichtprikkels …

M de rol van conductoren beschrijven;

Meerdere prikkels worden tegelijkertijd

M de begrippen feedbacksysteem en homeostase

opgevangen. Om tot een optimale reactie te

illustreren;

komen, moet de verwerking van al die prikkels op elkaar worden afgestemd. Er is dus binnen

M aantonen dat planten en dieren als systeem

een organisme nood aan een samenwerking of

functioneren.

receptor

prikkel

coördinatie.

?

effector

©

3.1 Hoe verwerken dieren prikkels om een evenwicht te bereiken?

OPDRACHT 14

Hoe wordt de temperatuur in een wagen geregeld? Zonder verwarming tijdens de winter zou het niet aangenaam zijn in de auto: ijskoud en met aangedampte ruiten. In de zomer willen we het ook niet te warm hebben in de auto. Gelukkig heeft een auto een systeem dat de temperatuur regelt en ervoor zorgt dat het in de winter aangenaam warm is en in de zomer lekker fris: de airco. Stel, je wilt graag dat de temperatuur in de wagen 20 °C is.

40

THEMA 01

hoofdstuk 3

reactie


Ontwerp zelf een schema waarin je de werking van een airco probeert voor te stellen. Denk goed na, er

VA N

IN

doen zich twee situaties voor. Overleg met je buur.

OPDRACHT 15

Voor de mens speelt de huid een belangrijke rol in de regeling van de lichaamstemperatuur. We vergelijken dat biologisch systeem met het technisch systeem in opdracht 14. In hoofdstuk 2 heb je geleerd hoe je lichaam de lichaamstemperatuur in stand houdt. Wanneer je het te koud hebt, nemen koudereceptoren in je huid de prikkel waar. Als reactie op die koude prikkel ga je bibberen, krijg je kippenvel en de bloedvaten in je huid vernauwen. Wanneer je het te warm hebt, zullen de warmtereceptoren in je huid die prikkel waarnemen. Als reactie ga je zweten en de bloedvaten in je huid verwijden. Beantwoord de vragen.

a Wat is je normale lichaamstemperatuur?

b Je hebt eerder de reacties van je lichaam op koude- en warmteprikkels geobserveerd. Brainstorm over

©

de functie van elk van deze reacties. Reactie

Functie

kippenvel krijgen

bibberen zweten

bloedvaatjes vernauwen bloedvaatjes verwijden

THEMA 01

hoofdstuk 3

41


c Wat is het doel van die reacties bij een te koude of te warme temperatuur? d In de airco zag je dat er een controlecentrum is dat de communicatie tussen de thermostaat en het

koud of warm blazen van de airco regelt. Wat zorgt er in je lichaam voor de communicatie tussen de

©

VA N

IN

receptoren en de effectoren?

Afb. 7 Homeostase lichaamstemperatuur

42

THEMA 01

hoofdstuk 3


OPDRACHT 16

Beantwoord de vragen bij de volgende situatie. In angstaanjagende situaties reageert je lichaam. Je hartslag gaat omhoog, je ademhaling versnelt en er gaat extra energie naar je spieren. a Wat gebeurt er als de angstprikkel weer weg is?

IN

b Welke stof in je lichaam zorgt ervoor dat je in actie kunt schieten bij angstaanjagende maar ook bij spannende of stresserende situaties?

©

VA N

c Welke rol vervult die stof dan in je lichaam?

De thermostaat meet de temperatuur in de wagen. De gegevens worden gecontroleerd en als de temperatuur verschilt van de gevraagde temperatuur, krijgt de airco het commando om warme of koude

lucht te blazen. Zodra de gewenste temperatuur bereikt is, stopt

het toestel met werken. In de airco zit een controlecentrum dat alle

bovenstaande opdrachten regelt. Die regeling gebeurt volgens een vast patroon van processen, een regelsysteem. Je kunt het regelen van de lichaamstemperatuur vergelijken met een technisch regelsysteem.

Wanneer een prikkel wordt opgevangen door de receptoren, dan wordt

die prikkel omgezet in een signaal. We noemen dat signaal een impuls. Dat signaal wordt verwerkt en doorgegeven aan de effectoren zodat er een

reactie kan volgen. In ons lichaam zorgen de hersenen en de zenuwen voor de verwerking en de overdracht van informatie. Denk maar aan het signaal dat de koudereceptoren in je huid doorsturen naar de haarspiertjes. Het samentrekken van die spiertjes heeft als gevolg dat je kippenvel krijgt.

Er zijn ook signaalstoffen in ons lichaam die zorgen voor communicatie. Die signaalstoffen noemen we hormonen. Een voorbeeld van een hormoon is

adrenaline. Dat hormoon, geproduceerd in de bijnieren, zorgt er bijvoorbeeld voor dat je spieren veel energie krijgen bij het zien van een blaffende hond zodat je hard kunt wegrennen.

Het zenuwstelsel en het hormonaal stelsel noemen we de conductoren

omdat ze als geleider werken tussen receptoren en effectoren. Daarmee

hebben we het laatste puzzelstukje in ons systeem gevonden. Nu begrijp

je hoe organismen erin slagen om hun reacties op prikkels te regelen. Dat

gebeurt, net zoals in de airco, volgens een vast patroon van processen, een regelsysteem.

THEMA 01

hoofdstuk 3

43


WEETJE De term conductoren is afgeleid van het Latijnse ‘conducere’. Dat betekent ‘geleiden’.

waarneembare verandering

receptor herkent en vangt de prikkel op

conductor geleidt informatie

effector

Een regelsysteem is een geheel van geordende processen dat

ervoor zorgt dat een organisme gepast reageert op waarneembare veranderende omstandigheden.

Een prikkel activeert het regelsysteem. Prikkels worden herkend en opgevangen door receptoren.

Conductoren, zoals het zenuwstelsel en het hormonaal stelsel, zorgen dan voor de informatieoverdracht tussen receptor en effector. De signaalstoffen van het hormonaal stelsel noemen we hormonen. De effectoren voeren dan een bepaalde reactie uit.

VA N

voert de reactie uit

We zetten alles nog eens op een rijtje.

IN

prikkel

reactie

` Maak oefening 17 t/m 21.

actie als antwoord op de prikkel

3.2 Hoe zorgt een regelsysteem voor evenwicht?

te warm

te koud

De airco in een wagen zorgt ervoor dat de temperatuur in de wagen altijd

gelijk blijft. Bij het onderzoek naar de thermoregulatie van de huid stellen we vast dat organismen ook een regelsysteem hebben om een inwendig evenwicht te bereiken.

In een stresserende situatie, zoals bij het weglopen voor een hond, reageren

©

Afb. 8

bijvoorbeeld meerdere stelsels tegelijkertijd: je spierkracht neemt toe, je

hart zal sneller pompen, je ademhalingsritme neemt toe … Je kunt vluchten.

Is de hond weg, dan gaat je lichaam weer naar de normale situatie. Je wordt weer rustig.

Je merkt uit die voorbeelden dat de reactie van een organisme erop gericht is om de normale situatie te herstellen en in stand te houden. Dat proces noemen we een terugkoppeling of feedback. Omdat de normale situatie

door veranderingen in de omgeving telkens rond een evenwicht schommelt, noemen we dat een dynamisch evenwicht.

Het regelsysteem streeft hier dus naar het in stand houden van een inwendig evenwicht door terugkoppeling. We noemen dat een feedbacksysteem.

44

THEMA 01

hoofdstuk 3


Het feedbacksysteem zorgt ervoor dat veranderingen van meerdere factoren binnen bepaalde grenzen worden gehouden. Het behouden van een

dynamisch evenwicht noemen we homeostase. Het is de toestand waarin het lichaam optimaal kan functioneren.

IN

Afb. 9 Homeostase in kader van regelen lichaamstemperatuur

Bij organismen spelen het zenuwstelsel en het hormonaal stelsel een

belangrijke rol om informatie te geleiden; het zijn conductoren. Maar ze

doen meer! Deze stelsels spelen ook een rol bij het op elkaar afstemmen

of coördineren van de werking van de verschillende organen, zoals bij het regelen van de lichaamstemperatuur. Heb je het te koud, dan komen je

haartjes recht, vernauwen je bloedvaten en ga je bibberen. Op die manier verlies je minder warmte en ga je via de spierwerking van het bibberen

VA N

warmte genereren. Heb je het te warm, dan ga je zweten en je bloedvaten verwijden om extra warmte kwijt te raken. Het gevolg daarvan is dat je lichaamstemperatuur weer normaal wordt.

homeostase

Een feedbacksysteem is een regelsysteem in een organisme dat het

inwendig milieu in evenwicht houdt, zodat een stabiele situatie ontstaat. Homeostase is het in stand houden van een stabiel inwendig milieu. De conductoren zorgen ervoor dat het lichaam homeostase bereikt. Zowel het zenuwstelsel als het hormonaal stelsel coördineren de reacties van verschillende stelsels op een prikkel. ` Maak oefening 22 t/m 24.

©

Afb. 10 Homeostase

THEMA 01

hoofdstuk 3

45


3.3 Hoe coördineren planten de reacties op prikkels om een evenwicht te bereiken?

OPDRACHT 17

Vul de tabel aan. Je kon in hoofdstuk 2 vaststellen dat planten bewegen als reactie op een prikkel.

IN

Wat is het nut van al die bewegingen? Beweging

Nut?

Plant beweegt naar licht toe.

VA N

Venusvliegenval vangt insecten. Bonenplant slingert naar boven.

De blaadjes bij het kruidje-

roer-me-niet vouwen samen.

Conclusie: Wat is het algemeen nut van al deze plantenbewegingen?

Bij de dieren leerden we dat receptoren, conductoren en effectoren samen

een regelsysteem vormen om de reacties op prikkels te coördineren. Hoe zit

©

dat bij planten? Reageren zij ook op prikkels volgens een dergelijk systeem

van receptoren, conductoren en effectoren? En zorgt dat dan ook bij planten voor homeostase?

Hoewel planten geen hersenen en zenuwstelsel hebben, vinden we

vergelijkbare systemen als bij dieren terug. Prikkels worden ook bij planten opgevangen door receptoren. Zo leerden we dat fotoreceptoren de prikkel ‘licht’ waarnemen.

Om informatie over de delen van een plant te verspreiden, hebben planten

twee mogelijkheden: via signaalstoffen (hormonen) of elektrische signalen.

46

THEMA 01

hoofdstuk 3


Signaalstoffen of hormonen, zoals auxine, stimuleren bepaalde cellen in de plant om sneller te groeien. Licht remt de productie van auxine. Daardoor is er meer auxine in cellen aan de schaduwkant van een plant. Het gevolg is dat plantencellen aan de schaduwkant langer worden en naar het licht

toe buigen. Op die manier kan de plant meer licht opvangen en beter aan fotosynthese doen. licht

auxine

IN

auxine

Auxine verzamelt zich aan de schaduwkant

VA N

Auxine verspreidt zich gelijkmatig door de plant.

licht

Afb. 11

Je kunt het je een beetje voorstellen als in een buigbaar drinkrietje. Aan de

schaduwkant zijn de cellen langer dan aan de zonkant. Kijk maar eens naar

de bocht in het rietje, de segmenten zijn langer in de buitenbocht dan in de

©

VIDEO FOTOTROPISME

binnenbocht. Of bekijk de video ter verduidelijking.

Naast lichtreceptoren, zijn er ook receptoren die andere prikkels kunnen

waarnemen, bijvoorbeeld de prikkel ‘aanraking’. Via een elektrisch signaal

naar de bladscharnieren van het kruidje-roer-me-niet vouwen de blaadjes dan samen. De bladscharnieren functioneren hier als effector. Naast

hormonen kunnen planten dus ook de informatie over een prikkel met elektrische signalen verspreiden.

Planten hebben net zoals dieren regelsystemen om de reacties op prikkels te coördineren. Planten kunnen op meerdere manieren reageren: bijvoorbeeld door hun groeiwijze, door beweging en door de productie van bepaalde

stoffen ... Planten beschikken daarvoor over receptoren en effectoren. De

coördinatie tussen beide gebeurt via signaalstoffen en elektrische signalen.

THEMA 01

hoofdstuk 3

47


Planten reageren op licht

Planten reageren op aanraking

licht

aanraking

receptor

fotoreceptoren

receptoren in het blad

signalen

auxine

elektrische signalen

cellen worden langer

bladscharnieren

VA N

effector

IN

prikkel

reactie

lentegroei

samenvouwen

We kunnen dus besluiten dat ook planten organismen zijn die zich als

systeem in stand houden. Ze beschikken net als dieren over mechanismen die helpen om een evenwichtstoestand te bewaren. Op die manier is de reactie van planten erop gericht om de overlevingskans te verhogen.

homeostase

Ook planten beschikken over een regelsysteem om gepast te kunnen reageren op prikkels. Ze beschikken daarvoor over eenvoudige

receptoren. Via hormonen en elektrische signalen kan binnen de plant

informatie worden doorgegeven om een gepaste reactie te veroorzaken.

©

Afb. 12 Homeostase

48

THEMA 01

hoofdstuk 3

Effectoren bij planten kunnen cellen of plantendelen zijn. Ook planten streven naar het behouden van een evenwicht: homeostase. ` Maak oefening 25.


THEMASYNTHESE

Dieren

HOMEOSTASE

Planten

• Een regelsysteem is een geheel van geordende processen dat ervoor zorgt dat een organisme gepast op prikkels reageert.

• Het inwendig milieu wordt in evenwicht gehouden door feedbacksystemen, zodat een stabiele situatie ontstaat.

• Homeostase is het handhaven van een stabiel inwendig milieu. • We maken een onderscheid tussen:

— chemische prikkels: prikkels ontstaan door stoffen die prikkelend werken,

— fysische prikkels: prikkels als gevolg van kracht en energie.

• De prikkeldrempel is de minimumwaarde waarbij een prikkel kan worden waargenomen.

• Bij langdurige blootstelling aan een prikkel kan prikkelgewenning optreden. • De prikkelfilter in de hersenen bepaalt of prikkels doorgegeven worden en aanleiding geven tot een reactie.

Voorbeeld:

Voorbeeld:

koude- en warmtereceptoren in de

fotoreceptoren verspreid over de

Bij mensen en dieren zijn het

Binnen de plant kan informatie

VA N

RECEPTOREN

organisme,

— inwendige prikkels: prikkels ontstaan in het organisme,

IN

PRIKKEL een waarneembare verandering in een organisme of de omgeving van het organisme die een reactie kan uitlokken

— uitwendige prikkels: prikkels afkomstig uit de omgeving van het

structuur die de prikkel herkent en opvangt

CONDUCTOREN brengen de informatie over

EFFECTOREN

©

voeren de reactie uit zodat organismen gepast op prikkels kunnen reageren

REACTIE

Actie als antwoord op de prikkel

huid om de lichaamstemperatuur waar te nemen

zenuwstelsel en het hormonaal

stelsel de conductoren. Zij zorgen

voor de informatieoverdracht tussen receptor en effector.

De delen van mensen en dieren die

de reactie uitvoeren zijn spieren en klieren.

• Spieren bewegen als reactie op een prikkel.

• Klieren reageren op een prikkel door secretie.

oppervlakte van de plant, in stengels en bladeren om licht waar te nemen

worden doorgegeven tussen receptor en effector via signaalstoffen of

hormonen en elektrische signalen.

Verschillende delen van een plant

kunnen functioneren als effector; dat kan zelfs een enkele cel zijn.

Als reactie op een prikkel komen bij planten twee soorten bewegingen voor.

• Een tropie: beweging veroorzaakt en gericht door een prikkel:

— positieve tropie: beweging naar de prikkel toe,

— negatieve tropie: beweging van de prikkel weg.

• Een nastie: beweging veroorzaakt

maar niet gericht door een prikkel.

THEMA 01

themasynthese

49


CHECKLIST

JA

NOG OEFENEN

1 Begripskennis • Ik kan omschrijven wat een prikkel is.

• Ik kan de termen prikkeldrempel, prikkelfilter en prikkelgewenning verklaren.

• Ik kan omschrijven wat een receptor is.

• Ik kan de functie van een receptor beschrijven. • Ik kan de functie van een effector beschrijven. • Ik kan omschrijven wat een conductor is.

• Ik kan de functie van conductoren beschrijven.

IN

• Ik kan omschrijven wat een effector is.

• Ik kan aantonen dat planten en dieren als systeem functioneren. • Ik kan illustreren wat een feedbacksysteem is. • Ik kan illustreren wat homeostase is.

• Ik kan de reactie op een prikkel bij planten benoemen en verklaren. • Ik kan omschrijven wat een regelsysteem is.

2 Onderzoeksvaardigheden

• Ik kan een hypothese formuleren.

VA N

• Ik kan een waarneming formuleren.

• Ik kan een waarneming interpreteren en verklaren. • Ik kan een besluit formuleren.

©

` Je kunt deze checklist ook op

50

THEMA 01

CHECKLIST

invullen bij je portfolio.


CHECK IT OUT

Î Waarom heb ik dorst? 1 Tijdens de CHECK IN heb je ontdekt hoe je lichaam reageert op een tekort aan water. Je krijgt dorst en wilt drinken. Het lichaam reageert op verstoring van een evenwicht door bij te sturen. a Vul op basis van de bovenstaande gegevens het schema aan.

Het watergehalte in je lichaam

IN

b Wat is het nut van de bijsturing?

.

Je krijgt

.

VA N

Je gaat water

waterverlies door

JAAR

JAAR

JAAR

2 Welke prikkels kan je lichaam nog waarnemen? Geef enkele voorbeelden.

3

.

Het watergehalte in je lichaam JAAR

JAAR

.

Hoe neemt je lichaam die prikkels waar?

©

4 Gebeurt de regeling altijd op dezelfde manier? Leg uit.

5 Wat is het nut van die regelsystemen?

!

Het tekort aan water in je lichaam wordt waargenomen door receptoren van het zenuwstelsel. Het signaal van het zenuwstelsel zet een regelsysteem in gang waardoor je dorst krijgt. Door te drinken wordt de watervoorraad in je lichaam weer op peil gebracht.

THEMA 01

check it out

51


AAN DE SLAG

1

Welke omschrijving beschrijft het best wat een prikkel is? Kruis het juiste antwoord aan.

een elektrisch signaal dat het organisme bereikt

een verandering waarop een organisme reageert

een verandering in het gedrag van het organisme een uitlokker van beweging bij een organisme

2

Bekijk de foto’s en vul de tabel aan.

a Welke prikkel heeft een invloed op het organisme?

IN

b Welke reactie lokt de prikkel uit bij het organisme?

Prikkel

1

Hete kookpot aanraken

VA N

2

Ogen beschermen tegen het zonlicht

3

©

Zonnedauw

52

THEMA 01

aan de slag

Reactie op prikkel


3

Juist of fout? Verbeter als dat nodig is.

a Een zintuig met een lage prikkeldrempel voor een bepaalde prikkel is weinig gevoelig voor die prikkel.

JUIST / FOUT

waarneembaar is. JUIST / FOUT

IN

b De prikkeldrempel is de laagste intensiteit (sterkte van de prikkel) van een prikkel die nog net

c Een hond heeft een hogere prikkeldrempel voor geuren dan een mens. JUIST / FOUT

VA N

Tijdens de les chemie wordt een proefje uitgevoerd waarbij waterstofsulfide aangemaakt wordt; dat is een stinkend gas dat naar rotte eieren ruikt. De leraar voert het proefje uit onder de zuurkast. Niemand merkt wat op van de rottende geur.

Teken hieronder een grafiek van de prikkel en de drempelwaarde waarin je de bovenstaande situatie voorstelt.

©

4

THEMA 01

aan de slag

53


5

De oma van Thomas zit televisie te kijken. Thomas komt binnen en hoort een hoge pieptoon uit het toestel. Oma heeft niets in de gaten. Welke van deze grafieken past bij oma en welke past bij Thomas? a Noteer het onder de grafiek.

drempelwaarde

20 000

drempelwaarde

IN

toonhoogte (Hz)

20 000

toonhoogte (Hz)

drempelwaarde

20

drempelwaarde tijd (s)

20

tijd (s)

VA N

b Verklaar je keuze. Gebruik de aangeleerde begrippen.

6

Je komt een parfumeriewinkel binnen om een nieuw parfum te kopen en je ruikt een heleboel verschillende geuren. Na een tiental minuten is het jouw beurt. De verkoopster laat je andere geuren ruiken. De lekkerste

koop je! Hoe kan het dat je tussen al die verschillende geuren nog in staat bent een nieuw parfum te kiezen?

7

Lees de tekst.

Maandagochtend, 8 uur

©

Senna, Julan en Elif komen op school aan. Julan haalt een melkdrankje en een yoghurt uit de automaat. Hij was te laat uit bed en met honger kan hij de klas toch niet in! Senna en Elif showen een nieuwe video voor hun socialmediakanaal. Julan en de andere jongens vinden het maar saai en halen de

schouders op wanneer de meisjes vragen wat ze ervan vinden. Dan gaat de eerste bel. Julan gooit de

lege verpakkingen in de vuilnisbak en haast zich naar de klas. De geur van de overvolle vuilnisbak blijft in zijn neus hangen. Zelfs de sterke parfums van de voorbijlopende leerkrachten kunnen die vieze geur

niet verdringen. Senna en Elif zijn nog altijd met hun video bezig. Ze horen zelfs de tweede bel niet! Deze schoolweek begint voor hen met een opmerking in hun agenda.

54

THEMA 01

aan de slag


a Noteer vijf veranderingen uit de omgeving van Julan waarop hij reageert.

-

-

-

-

-

c Waarom horen Senna en Elif de tweede bel niet?

d Kruis het juiste antwoord aan.

IN

b Julan reageert op prikkels. Reageren Senna en Elif op alle veranderingen in hun omgeving?

Senna en Elif reageren op dezelfde prikkels als Julan.

Senna en Elif reageren niet op dezelfde prikkels als Julan.

Je bent een spannend boek aan het lezen op je kamer. Je moeder roept dat het tijd is om naar de zwemclub

VA N

8

te vertrekken. Plots komt ze boos binnen in je kamer. Je schrikt, je had haar helemaal niet horen roepen. Verklaar.

Is er in deze voorbeelden sprake van een reactie op een uitwendige of op een inwendige prikkel? Zet een kruisje in de juiste kolom.

Voorbeeld

Reactie op een

Reactie op een

uitwendige prikkel

inwendige prikkel

a Het is tropisch warm en je begint te zweten.

b Een baby die honger heeft, begint te huilen.

©

9

c Iemand klopt op de deur en je roept: ‘Binnen!’

d Sprinkhaanwijfjes vliegen tegen de luidspreker die

het gesjirp van mannetjes uitzendt.

e Je hebt dorst en je wilt drinken.

f Een brandweerman loopt naar zijn wagen als

hij de sirene hoort.

g Je hebt koorts en je begint te rillen.

h Je eet een zuurtje en je trekt een vies gezicht.

THEMA 01

aan de slag

55


10

11

Wat is het verschil tussen een receptor en een effector?

Vul de tabel aan. Noteer bij elke situatie: • de prikkel,

• de reactie op de prikkel, • de effector.

Prikkel Je maakt een

wandeling bij

zomerse hitte. Je morst hete soep

IN

• de receptor die de prikkel waarneemt en zijn ligging,

Receptor

Reactie

Effector

VA N

op je vingers. Je ruikt

versgebakken wafels.

Je kijkt in de flits van een camera.

Je ogen prikken in

het zwembad door de chloordampen.

Welke van deze bewegingen is geen reactie op een prikkel?

©

12

a Markeer het juiste antwoord.

• Paardenbloemen sluiten zich bij vochtig weer en gaan opnieuw open als het droog is. • Boomtwijgjes bewegen in de wind.

• Kamerplanten die aan het raam worden gezet, draaien hun bladeren naar het licht.

• Bij kiemplantjes die met hun wortels verticaal in een beker met gelatine groeien, wordt aan één zijde keukenzout in de gelatine toegevoegd. Gevolg: de wortels krommen zich van het keukenzout weg.

56

THEMA 01

aan de slag


b Motiveer je keuze.

c Wat is de prikkel in de andere gevallen?

-

-

13

-

Welke soorten reacties op prikkels ken je? 1 Verbind.

IN

a Verbind de voorbeelden van bewegingen met de juiste benaming van de reactie op de prikkel. b Verbind vervolgens de beweging met de juiste omschrijving. Voorbeeld bewegingen

Benaming reactie

Omschrijving beweging

op prikkel

• De radijsjes groeien naar het licht.

tropie

VA N

• Het kruidje-roer-mij-niet vouwt zijn blaadjes dicht bij aanraking.

• De paardenbloem gaat open als het licht is. • De venusvliegenval klapt dicht bij aanraking van een vlieg.

nastie

• De bonenplant windt zich rond een stok.

beweging veroorzaakt

door en gericht naar de prikkel

beweging veroorzaakt

door maar niet gericht naar de prikkel

2 Krokussen openen zich in de warmte en sluiten zich in de kou.

a Is dit een tropie of een nastie?

b Zoek het juiste voorvoegsel voor het openen en sluiten als reactie op de prikkel ‘temperatuur’.

Tip: Denk aan het Griekse woordje voor ‘warm’ of ‘heet’.

©

Afb. 13 Krokussen openen zich in de warmte en sluiten zich in de kou.

THEMA 01

aan de slag

57


14

Noteer bij de gegeven bewegingen:

TIP

• de prikkel die de beweging uitlokt;

Wordt de beweging veroorzaakt door licht (fototropie),

• of het een positieve of negatieve

zwaartekracht (geotropie) of houden ze verband met het

• de naam van de beschreven tropie of nastie;

tropie is.

warmte of koude (thermotropie), vochtigheid

(hygrotropie), chemische stoffen (chemotropie), dag- en nachtritme (nyctitropie)?

Bloemen van zonnebloemen draaien mee met de draairichting van de zon.

Sneeuwklokjes openen zich bij warmte en sluiten in de kou.

Als een heggenrank een staak aanraakt, windt hij er zich omheen.

Klaverplanten zien er ’s avonds verwelkt uit; ’s morgens worden ze opnieuw fris.

Prikkel

Soort tropie/nastie

+ of - tropie

IN

Beweging

De wortels van planten groeien naar

VA N

beneden.

Paardenbloemen sluiten zich bij vochtig weer en gaan opnieuw open als het droog is.

Lupinen die door de wind omver zijn gewaaid, krommen hun stengel na een tijd weer opwaarts.

Wortels van kamerplantjes groeien van zout weg.

15

Bekijk de video en beantwoord de vragen.

De meeldraden van de korenbloem zijn gevoelig

voor aanraking. Wanneer een insect de helmknopjes

aanraakt, trekken de helmdraden samen en wordt er wit stuifmeel uit de helmknopjes geduwd. a Kruis aan.

©

Dit is een voorbeeld van thigmonastie.

Dit is een voorbeeld van thigmotropie.

b Verklaar je antwoord.

c Wat is het nut van die reactie voor de korenbloem? 58

THEMA 01

aan de slag

VIDEO KORENBLOEM


16

Bij bestuiving van bloemen komt stuifmeel op de stamper terecht. Suikers (koolhydraten) in het stuifmeel zorgen voor de uitgroei van de stuifmeelbuis. a Kruis aan.

stamper

stuifmeel

Dit is een voorbeeld van chemonastie.

Dit is een voorbeeld van chemotropie.

stuifmeelbuis

c Wat is het nut van die reactie voor de plant?

Benoem de opeenvolgende processen van het regelsysteem in

het volgende voorbeeld:

VA N

17

IN

b Verklaar je antwoord.

Atleten van de 100 m sprint schieten uit de startblokken zodra ze het startschot horen. Hun spieren komen in actie door signalen die van de hersenen komen. Die hebben informatie ontvangen van de oren.

prikkel

receptor

conductor

©

effector

reactie

THEMA 01

aan de slag

59


18

Benoem de opeenvolgende processen van het regelsysteem in het volgende voorbeeld:

Regenwormen hebben fotoreceptoren in hun huid. Ze kunnen geen beelden zien, maar wel de lichtintensiteit waarnemen. Regenwormen verkiezen een donkere omgeving, ze leven onder de grond. Bij belichting kruipen ze van het licht weg.

Voorbeeld

Prikkel

prikkel receptor

IN

conductor effector reactie

19

Lees de tekst.

Zofia is met de bus onderweg naar school. Zoals gewoonlijk kunnen de medepassagiers meeluisteren

VA N

naar de favoriete muziek van Zofia. Rayan is met het verkeerde been uit bed gestapt en maakt Zofia in gebarentaal duidelijk haar muziek stiller te zetten. De muziek blijft even hard klinken. Rayan haalt vrij brutaal een oortje uit Zofia haar oor. Dat leidt tot een fikse discussie.

a Verbind elk begrip met de overeenkomstige uitleg.

Een handeling (actie) die volgt op een andere handeling en daarmee in een zeker logisch verband staat.

prikkel

Een orgaan dat een reactie op een prikkel mogelijk maakt, bv. een spier of een klier.

receptor

Een verandering in een organisme of in de omgeving van een organisme die sterk genoeg is om een reactie van het organisme uit te lokken.

effector

Vangt prikkels op.

reactie

©

b Noteer op de tekening de begrippen:

60

THEMA 01

aan de slag

prikkel – receptor – effector – reactie


20

Je wilt met je fiets constant aan 20 km/u rijden. Dat is de gewenste snelheid. Je kilometerteller op je fiets geeft de juiste snelheid aan. Je rijdt echter in een heuvelachtig landschap.

a Stel een schema op voor de situatie waarin je meer dan 20 km/u rijdt én waarin je minder dan 20 km/u rijdt.

b Duid in het schema elke keer de receptor aan in het blauw, de conductor in het groen en de effector in

het rood.

2

3

4

Je ziet op

Verwerking in

Je knijpt je remmen

de kilometerteller

de hersenen

voorzichtig dicht.

IN

dat je meer dan 20 km/u fietst.

1

5

Je fietst de heuvel af.

20 KM/U

Je snelheid daalt.

1

FIETSEN

5

Je fietst de heuvel op.

Je snelheid stijgt.

VA N

2

Je ziet op de

kilometerteller dat

3

4

je minder dan 20

Verwerking in

Je duwt harder

km/u fietst.

de hersenen

op je trappers.

21

Het is vandaag een spannende dag in de les LO. De looptest wordt afgenomen. Je hebt hard getraind de

22

Noteer het juiste antwoord.

voorbije periode. Samen met je klasgenoten sta je aan de startlijn. Bespreek het regelsysteem in je lichaam

©

dat ervoor zal zorgen dat jij jouw beste prestatie kunt neerzetten.

a Waarom zijn regelsystemen in ons lichaam nodig? b Welke twee stelsels beantwoorden aan de taak van een regelsysteem?

THEMA 01

aan de slag

61


23

Juist of fout? Verklaar.

Homeostase is het vermogen van de mens om bijvoorbeeld de lichaamstemperatuur in het inwendig milieu constant te houden.

24

Lees de tekst.

IN

JUIST / FOUT

Op zondagmiddag zijn er taartjes. Mmm, met veel smaak eet je een stukje. Dat stukje (suikerrijke) taart komt in jouw spijsverteringsstelsel terecht en wordt er verteerd. Vanuit je dunne darm wordt glucose

opgenomen in jouw bloedbaan. Er zit nu te veel glucose in jouw bloed. Je alvleesklier komt daardoor in werking. Hij maakt insuline aan. De insuline zal ervoor zorgen dat cellen in je lichaam glucose uit jouw bloed halen en tijdelijk stockeren in de spieren en lever. Oef, jouw glucosegehalte in je bloed heeft opnieuw een normale waarde.

VA N

Leg aan de hand van dit voorbeeld uit wat homeostase is.

Bekijk de afbeelding.

©

25

a Duid op beide figuren aan waar de lichtbron zich bevindt.

b Duid aan waar in beide situaties auxine wordt aangemaakt. c Welk gevolg heeft auxine voor de cellen van de stengel? d Wat is het gevolg voor de plant?

Verder oefenen? Ga naar

62

THEMA 01

aan de slag

.


CHECK IN

65

VERKEN `

IN

HOE WORDEN PRIKKELS WAARGENOMEN BIJ MENSEN EN ANDERE DIEREN?

THEMA 02

66

HOOFDSTUK 1: Hoe nemen mensen en andere dieren lichtprikkels waar? 68 1.1 Wat is licht?

68

71 A Welke structuren liggen rond het oog? 71 B Welke structuren liggen in het oog? 76

VA N

1.2 Hoe is het oog opgebouwd?

1.3 Hoe werkt het oog? A B C D E

81 Hoe regelt het oog de hoeveelheid doorgelaten licht? 81 Op welke manier wordt het beeld in het oog gevormd? 84 Hoe zorgt het oog voor een scherp beeld? 88 Waar liggen de fotoreceptoren en hoe zijn ze opgebouwd? 90 Hoe worden lichtprikkels verwerkt? 95

1.4 Wat als de werking van het oog verstoord is?

98

1.5 Hoe nemen andere dieren lichtprikkels waar?

101

Hoofdstuksynthese 108 Checklist 112 Portfolio

HOOFDSTUK 2: Hoe nemen mensen en andere dieren geluid waar? 113

©

`

2.1 Wat is geluid?

113

2.2 Hoe is het oor opgebouwd? 116 A Het uitwendig oor 117 B Het middenoor 120 C Het inwendig oor 123 2.3 Hoe kunnen mensen geluid waarnemen?

126

2.4 Wat als de werking van het oor verstoord is?

132

2.5 Hoe nemen andere dieren geluiden waar?

135 63


Hoofdstuksynthese 139 Checklist 142 Portfolio 143

CHECK IT OUT

144

AAN DE SLAG

145

OEFEN OP DIDDIT

IN

THEMASYNTHESE

Hoe nemen mensen en andere dieren gevoelsprikkels waar? Hoe nemen mensen en andere dieren geurprikkels waar?

Hoe nemen mensen en andere dieren smaakprikkels waar?

©

VA N

Hoe bewaren mensen en andere dieren hun evenwicht?

64


CHECK IN

Î Er zit iets in mijn oog Uitdaging! Ontdek hoe je lichaam reageert als het in aanraking komt met prikkelende stoffen.

ui snijmesje snijplank

HOE GA JE TE WERK?

1 Je legt de ui op een plankje.

2 Je snijdt de ui in kleine stukjes.

IN

WAT HEB JE NODIG?

VA N

WAT GEBEURT ER?

HOE ZIT DAT?

a Wat is de prikkel?

b Waar bevindt zich de receptor? c Wat is de effector?

WEETJE Wil je meer weten

waarom je lichaam zo reageert?

Scan de QR-code en lees het hier!

d Hoe reageert je lichaam?

WEETJE UIEN

©

e Welk nut heeft die reactie?

`

Welke prikkels kan je lichaam waarnemen?

`

Hoe neemt je lichaam prikkels waar?

`

Waar in je lichaam bevinden zich receptoren om prikkels waar te nemen?

`

Hoe verwerkt je lichaam die prikkels?

?

We zoeken het uit!

THEMA 02

check in

65


VERKEN

Î Welke prikkels kan je lichaam waarnemen? OPDRACHT 1

1 Noteer bij elke foto de gepaste prikkel. Kies uit:

IN

In thema 1 maakte je kennis met de thermoreceptoren in de huid. Die receptoren nemen temperatuurverschillen waar. Er zijn nog veel andere prikkels, maar kan de mens ook elk van die prikkels waarnemen?

beweging/positie – druk – elektrisch veld – geluid – geurstoffen – licht – magnetisch veld – pijn – smaakstoffen – temperatuurverschil – zwaartekracht

2 Is het een prikkel die mensen kunnen waarnemen? Kruis aan. 2

3

N

no

nw

1

W

VA N Nemen mensen de prikkel waar?

ja

neen

© ja

neen

THEMA 02

ja

5

6

neen

4

66

ja

verken

neen

Nemen mensen de prikkel waar? ja

neen

ja

neen

zo

zw

O

Z


7

8

9

Nemen mensen de prikkel waar? ja

neen

OPDRACHT 2

ja

IN

ja

neen

neen

Door welke zintuigen worden de onderstaande prikkels waargenomen? 1 Noteer in de tabel. Waargenomen prikkel

Zintuig

VA N

licht

geluid en beweging/positie geurstoffen

smaakstoffen

druk, temperatuurverschil, pijn

2 Wat moeten de zintuigen bevatten om de prikkels te kunnen waarnemen?

OPDRACHT 3

Je kon vaststellen dat je lichaam gevoelig is voor heel wat prikkels en je legde de link tussen waargenomen prikkels, receptoren en zintuigen.

©

1 Beeld je in dat je buikkrampen en diarree hebt. Waar liggen de receptoren voor die pijnprikkel?

2 Vergelijk de ligging van die receptoren met de ligging van de receptoren in opdracht 2. Vink de juiste stelling aan.

De receptoren liggen altijd in een zintuig.

De receptoren liggen meestal in een zintuig.

De receptoren liggen nooit in een zintuig.

3 Voor welke prikkels uit opdracht 1 hebben mensen geen receptoren?

4 Vul de zin aan. Organismen zijn gevoelig voor prikkels als ze beschikken over specifieke

Die geleiden de informatie naar het zenuwstelsel zodat het lichaam gepast kan reageren.

. THEMA 02

verken

67


HOOFDSTUK 1

IN

Î Hoe nemen mensen en andere dieren lichtprikkels waar? LEERDOELEN Je weet al:

M dat organismen beschikken over receptoren om prikkels waar te nemen;

M dat conductoren zorgen voor het geleiden van informatie in het lichaam.

Je leert nu:

Je leerde dat receptoren prikkels

M de functies van de structuren rond en in het oog beschrijven;

We bekijken nu hoe onze ogen

VA N

M wat het belang is van lichtbreking voor het oog;

M de structuren rond en in het oog aanduiden en benoemen;

M in eigen woorden uitleggen hoe lichtstralen zich door het oog verplaatsen en een scherp beeld vormen;

M de delen van het netvlies benoemen en de rol van de fotoreceptoren beschrijven;

M uitleggen hoe de hersenen een rol spelen in de vorming van het beeld;

M hoe de werking van het oog verstoord kan worden;

M aan de hand van enkele voorbeelden uitleggen hoe de ogen van andere dieren aan hun leefwijze zijn aangepast.

opvangen en de informatie daarover naar het zenuwstelsel geleiden.

lichtprikkels opvangen en informatie naar het zenuwstelsel geleiden. Je ziet hier twee keer dezelfde

boterbloem. De linkse afbeelding

toont hoe mensen de bloem zien, de rechtse bloem is door insectenogen

waargenomen. De natuur ziet er dus niet voor alle dieren hetzelfde uit.

Hoe kunnen we dat verklaren? Hoe

bepalen de bouw en de werking van

het oog wat we waarnemen en hoe we dat zien?

©

1.1 Wat is licht?

golflengte

Om te achterhalen hoe het beeld in je oog gevormd wordt, is het belangrijk om te weten wat licht is en hoe het licht in je oog binnenvalt.

De lichtprikkels die organismen waarnemen noemen we zichtbaar licht. Afb. 14 Voorstelling van een golflengte

• Zichtbaar licht is een straling die je met je ogen kunt waarnemen. • Straling is het uitzenden van energie als golven. • De golfbeweging heeft een golflengte.

68

THEMA 02

hoofdstuk 1

• De golflengte is de afstand tussen de opeenvolgende toppen van de golf.


OPDRACHT 4 ONDERZOEK

Onderzoek de eigenschappen van licht aan de hand van Labo 1 op p. 155.

Licht plant zich langs een rechte weg voort. We stellen licht dan ook voor als een rechte lijn. Met een pijl geven we aan in welke zin het licht zich op die lijn voortplant. Zo’n lijn noemen we een lichtstraal.

Lichtstralen kunnen door verschillende stoffen gaan. Een potlood kun

IN

je bijvoorbeeld zien door de lucht maar ook door het water. We noemen

water en lucht een middenstof. Bij de overgang van de ene naar de andere

middenstof kan de straal ‘gebroken’ worden. We noemen dat de lichtbreking.

Afb. 16 absorberen doorlaten Breking van lichtstraal door een

©

VA N

middenstof

Afb. 15 Door het water in het glas lijkt het potlood ‘gebroken’.

TIP

Voor een goed begrip van de lichtbreking, kun je er in de lessen fysica dieper op ingaan. Je kunt ook altijd meer ontdekken via de applet.

APPLET LICHTBREKING

THEMA 02

hoofdstuk 1

69


Als het regent terwijl de zon schijnt, kun je soms een regenboog zien. De waterdruppels breken het zonlicht, waarbij dat ontbonden wordt in alle kleuren waaruit het zonlicht is samengesteld.

400 nm

700 nm

Het licht van de zon of van een lamp noemen we wit licht. Wit licht

IN

bestaat uit alle zichtbare kleuren. We noemen die waaier van kleuren het kleurenspectrum, met als hoofdkleuren rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo en violet. Elke kleur komt overeen met een bepaalde golflengte.

Zichtbaar licht bestaat uit verschillende golven met golflengtes van ongeveer

VA N

400 tot 700 nm (1 nanometer = 1 nm = 0,000 000 001 m = 10-9 m).

Afb. 17 Zichtbaar licht bestaat uit verschillende golven.

Hoe krijgt een voorwerp dan zijn kleur?

Je kon al ontdekken dat wit licht uit meerdere golflengtes bestaat, waarbij elke golflengte zijn eigen kleur heeft. Voorwerpen zijn opgebouwd uit

verschillende stoffen, en niet alle stoffen absorberen dezelfde golflengtes of

kleuren van het licht. Kleuren die geabsorbeerd worden zie je niet, de andere worden teruggekaatst en kun je dus wel waarnemen. Een voorwerp heeft dus

©

de kleur van de golflengte die weerkaatst wordt. Een wit voorwerp weerkaatst

wit licht

Afb. 18 Je ziet het voorwerp als 'geel'.

70

THEMA 02

hoofdstuk 1

alle kleuren, een zwart voorwerp weerkaatst geen enkele kleur. wit licht

Je ziet daarvan een illustratie op de afbeeldingen 18 t/m 21.

Afb. 19 Je ziet het voorwerp als 'rood'.

wit licht

Afb. 20 Je ziet het voorwerp als 'wit'.

wit licht

Afb. 21 Je ziet het voorwerp als 'zwart'.


OPDRACHT 5

Bekijk de afbeelding. 1 Welke lichtkleur wordt door de rode stoel weerkaatst?

IN

2 Welke lichtkleur wordt door de gele stoel geabsorbeerd?

Licht bestaat uit golven die zich langs een rechte weg voortplanten. Wanneer licht door een andere middenstof gaat, worden de stralen gebroken. Dat noemen we de lichtbreking.

Wit licht is opgebouwd uit meerdere golflengtes. Elke golflengte heeft een bepaalde kleur.

VA N

Voorwerpen krijgen de kleur van de golflengte die ze niet absorberen. Enkel golflengtes die weerkaatst worden, kunnen namelijk door

onze ogen worden opgevangen. Daardoor zie je een voorwerp in een bepaalde kleur.

1.2 Hoe is het oog opgebouwd?

A

Welke structuren liggen rond het oog?

OPDRACHT 6

Bekijk bij je buur de ligging van het oog en de structuren die je er rondom ziet liggen.

©

1 Duid op de afbeelding de volgende delen aan. Kies uit: oogleden – wimpers – wenkbrauw

THEMA 02

hoofdstuk 1

71


2 Kijk gedurende een minuut in de ogen van je buur en tel hoeveel keer hij met de ogen knippert.

3 Welke functie hebben de delen van het oog in de tabel? Delen

Functie

wenkbrauwen

IN

oogleden wimpers

4 Je kon al eerder ontdekken dat een prikkelende stof, die bijvoorbeeld vrijkomt bij het snijden van een ui, je laat huilen. Wat is in dat geval de functie van het traanvocht?

VA N

WEETJE

Bij verschillende dieren, zoals

reptielen en vogels, komt er een derde ooglid of knipvlies voor.

Dat knipvlies beweegt horizontaal over de oogbol. Het biedt extra

bescherming en kan werken als een

zonnebril of een duikbril. Bij mensen is een overblijfsel van dat vlies

zichtbaar als een doorschijnend vliesje in de ooghoeken.

Je ogen zijn belangrijke maar kwetsbare organen. Ze worden ter bescherming

door meerdere bijbehorende structuren omgeven. Op afbeelding 22 zie je die omgevende structuren.

©

traanklier bindvlies wimpers vetweefsel hoornvlies

ooglid oogkas

72

THEMA 02

hoofdstuk 1

oogspieren

oogspieren Afb. 22 Structuren rond het oog


A Wenkbrauwen Op de huid boven de ogen staan de wenkbrauwen. De haren van de

wenkbrauwen zijn dik en staan zo ingeplant dat ze naar opzij wijzen. Zo

verhinderen ze dat water en zweet van het voorhoofd rechtstreeks in de ogen lopen.

B Oogleden en wimpers De oogleden zijn huidplooien boven en onder de ogen. Aan de binnenste en

aan de buitenste ooghoek komen de oogleden samen. Door met je oogleden te knipperen, blijven de ogen vochtig en worden ze beschermd tegen licht,

stof en verontreiniging. Het knipperen met je ogen gebeurt ongewild en vaak

IN

onbewust; we spreken van de lidslagreflex.

Op de randen van de oogleden staan wimpers ingeplant. Wimpers

voorkomen dat deeltjes zoals stof of insecten tegen het oogoppervlak

belanden. Je kunt ze ook als een filtertje gebruiken om te sterk licht af te weren.

C Traanklieren

©

VA N

wimpers

traanklieren

afvoerbuisje

ooglid traankanaaltje

traanpunten traanzakje

wimpers

ooglid

traanbuisje

neusholte

Afb. 23 Ligging van de traanklieren

Boven de buitenhoek van het oog liggen de traanklieren. Traanklieren

produceren traanvocht. Dat is een zoute vloeistof die het oog vochtig houdt

en de wrijving van de oogleden vermindert. Traanvocht bevat bovendien een stof die bacteriën doodt. Op die manier is het oog bijkomend beschermd tegen infecties.

Traanvocht voert eventuele onzuiverheden af via de traanpunten. Dat zijn twee kleine gaatjes in de zachte massa in de binnenhoek van het oog. De traanpunten zijn de openingen van de traanzakjes, die de tranen verder

geleiden naar traanbuisjes die in de neusholte uitmonden. Samen vormen ze het traanapparaat.

Buiten het traanapparaat zitten er ook klieren in de zachte massa van de binnenooghoek. Ze scheiden dikke, olieachtige slijmen af, met een

beschermende functie. Omdat er ’s nachts wat minder traanvocht is en

wat meer van die olieachtige stof heb je ’s morgens soms een opgedroogd korreltje in je ooghoeken. In de volksmond spreken we over ‘slapertjes’. THEMA 02

hoofdstuk 1

73


D Oogkas en vetweefsel De ogen liggen stevig beschermd in je oogkassen en rond de oogbol ligt

vetweefsel. Dat vetweefsel houdt het oog op zijn plaats en beschermt samen met de oogkas tegen schokken en stoten.

E Bindvlies

Zowel de binnenkant van de oogleden als het witte gedeelte van het oog

is bedekt met doorzichtig bindvlies. Dat bindvlies vormt een stevige schil

rond het oog en produceert slijmerig vocht om het oog te beschermen. Het

traanvocht voorziet het bindvlies van voedingsstoffen en zuurstofgas. Als het

F Talgklieren

IN

Afb. 24 Ontstoken bindvlies

bindvlies ontstoken is, kleurt het oogwit rood.

Aan de rand van de oogleden, tussen de inplantingen van de wimpers, zitten grote talgklieren. Ze geven een vetrijke stof af als bescherming van de huid.

Dat voorkomt dat de oogleden aan elkaar kleven. Door de vettige talg zal het traanvocht de randen van de oogleden niet week maken. Soms verstopt zo’n klier en kan de talg er niet meer uit. Er ontstaat dan een bultje.

G Spieren

VA N

Het oog is omgeven door spieren met meerdere functies:

Afb. 25 Ontstoken talgklier

• een ooglidopheffer voor het openen van het bovenste ooglid.

Het onderste ooglid valt open onder invloed van de zwaartekracht. Er is dus geen spier nodig om het onderste ooglid naar beneden te halen;

• zes oogspieren zijn verbonden met het oog om het in de oogkas naar alle kanten te kunnen bewegen:

— vier rechte spieren om het oog omhoog, omlaag, naar links en naar rechts te draaien;

— twee schuine spieren om schuin naar boven en naar beneden te kijken.

©

ooglidopheffer

bovenste schuine oogspier bovenste rechte oogspier

onderste schuine oogspier

onderste rechte oogspier

oogkas

buitenste rechte oogspier binnenste rechte oogspier Afb. 26 Oogspieren

74

THEMA 02

hoofdstuk 1


OPDRACHT 7 DOORDENKER

Verklaar de onderstaande stelling.

IN

Als je moet huilen, snottert je neus.

OPDRACHT 8

Verken de ontdekplaat.

Bestudeer de onderdelen rond het oog en hun functies verder in detail.

©

VA N

BEKIJK DE ONTDEKPLAAT

Je oog is aan de buitenkant omgeven door verschillende delen die het oog op zijn plaats houden en voor bescherming zorgen.

• Wenkbrauwen vermijden dat water en zweet in het oog lopen.

• Oogleden beschermen tegen stof en fel licht en verspreiden het traanvocht.

• Wimpers zorgen ervoor dat er geen stofdeeltjes in je oog komen.

• Traanvocht beschermt het oog tegen uitdrogen en infecties en voert eventuele verontreinigingen af naar de neusholte via traanpunten, traanzakjes en traanbuisjes aan de binnenzijde van het oog.

• Tegen de neus bevindt zich een zachte massa met klieren die een olieachtige vloeistof afscheiden om de ogen te beschermen.

• De oogbol ligt in een stevige oogkas en is omringd door vetweefsel, dat eventuele schokken en stoten opvangt.

• Het bindvlies beschermt het oog en produceert een slijmerige vloeistof die het oog vochtig houdt.

• Talgklieren rond het oog scheiden stoffen af die de huid rond het oog beschermen.

• Spieren helpen om de ogen te bewegen en de oogleden te openen en te sluiten.

` Maak oefening 1 en 2.

THEMA 02

hoofdstuk 1

75


B

Welke structuren liggen in het oog?

Je hebt nu bestudeerd hoe het oog zich binnen de oogkas situeert en welke

structuren er aan de buitenkant zichtbaar zijn. Om te begrijpen hoe het oog licht opvangt, kun je het ontleden om het aan de binnenkant te bekijken.

Daarvoor kan een dissectie van het oog uitgevoerd worden: het oog wordt uit OPDRACHT 9 ONDERZOEK

elkaar gehaald of ontleed.

IN

Voer de dissectie van het oog uit. Je kunt de dissectie van het oog uitvoeren. Zie Labo 2 op p. 157.

Wil je de dissectie nog eens herbekijken, ga dan naar de ontdekplaat of bekijk de video.

BEKIJK DE ONTDEKPLAAT

BEKIJK DE VIDEO

Een oog is bijna bolvormig. Het oogwit of het harde oogvlies (1) vormt de

VA N

buitenste, stevige begrenzing van het oog. Dat loopt helemaal rond het oog. Aan de voorzijde van het oog gaat het harde oogvlies over in het

hoornvlies (2). Dat is helder en doorschijnend. Het is erg dik en taai omdat het uit meerdere lagen bestaat. Daardoor is het hoornvlies extra stevig en

wordt het binnenste van het oog goed beschermd. Als je goed kijkt naar het

profiel van het oog hieronder zie je dat het hoornvlies wat uitpuilt; het is net iets sterker gekromd dan het harde oogvlies.

1 hard oogvlies

©

2 hoornvlies

Afb. 27 Zijaanzicht van het oog

In de ruimte achter het hoornvlies, de oogkamer (3), bevindt zich een

waterige vloeistof. Die vloeistof levert voedingsstoffen aan het hoornvlies. De iris of het regenboogvlies (4) is het gekleurde deel van het oog en ligt achter het hoornvlies. Afhankelijk van de hoeveelheid pigment is de iris

donkerder of lichter gekleurd. Bij weinig pigment is de iris blauw of grijs.

In het midden van de iris bevindt zich een opening waarlangs het licht het oog binnendringt. Dat is de pupil (5), je ziet die als een zwarte ronde vlek. De iris verdeelt de oogkamer in twee delen: de voorste oogkamer en de

achterste oogkamer. Aan de zijkanten loopt de iris door in het vaatvlies (6), dat tegen de binnenkant van het harde oogvlies ligt. Het is sterk doorbloed en zorgt voor aan- en afvoer van allerlei stoffen. 76

THEMA 02

hoofdstuk 1


Achter de iris zit een bolle ooglens (7). De lens zorgt voor de vorming van een beeld in het oog.

12 glasachtig lichaam

3D 9 straallichaam

10 accommodatiespier

6 vaatvlies 1 hard oogvlies 14 gele vlek

IN

4 iris 3 oogkamer 7 ooglens 5 pupil 2 hoornvlies 8 lensbandjes 11 oogholte

13 netvlies

16 blinde vlek 15 oogzenuw

17 bloedvaten

©

VA N

Afb. 28 Dwarsdoorsnede van het oog

De lens is met lensbandjes (8) opgehangen aan het straallichaam (9). In

het straallichaam zit de accommodatiespier (10), die een rol speelt in de scherpstelling van het oog.

Het deel achter de lens is de oogholte (11). Daarin zit een heldere,

gelatineuze vloeistof. Dat is het glasvocht of glasachtig lichaam (12). Het

reguleert de druk in de oogbol zodat het netvlies strak blijft en het oog zijn vorm behoudt. Daardoor kan het gemakkelijk in de oogkas bewegen. Op het vaatvlies, tegen het glasachtig lichaam, ligt het netvlies of de

retina (13). Licht dat door de lens valt, komt op het netvlies terecht. Het centrale gedeelte noemen we de gele vlek (14). Hier wordt het beeld

gevormd. De lichtgevoelige cellen van het netvlies reageren op het invallend licht. Het zijn de fotoreceptoren: zij vangen de lichtprikkels op en geven een signaal of impuls door naar naburige zenuwcellen.

Uitlopers van die zenuwcellen vormen samen de oogzenuw (15). Langs die zenuw worden de opgewekte signalen naar de hersenen vervoerd. Op de plaats waar de oogzenuw naar buiten treedt, kunnen geen

lichtreceptoren zitten. Het oog vangt daar dus geen licht op. Dat is de blinde vlek (16). Het netvlies bevat naast receptoren ook bloedvaten (17) die de

verschillende cellen van voedingsstoffen voorzien. De bloedvaten komen het netvlies binnen ter hoogte van de blinde vlek.

THEMA 02

hoofdstuk 1

77


OPDRACHT 10 ONDERZOEK

Hoe kun je de aanwezigheid van de blinde vlek gewaarworden? 1 Werkwijze • Houd je leerschrift verticaal met de armen gestrekt zo ver mogelijk voor je uit. • Knijp je rechteroog dicht.

• Fixeer het kruisje met je rechteroog.

• Je ziet het bolletje ook, maar minder scherp.

IN

• Breng je blad langzaam dichter bij je linkeroog terwijl je het kruisje blijft fixeren.

VA N

+

2 Wat stel je vast?

3 Verklaar je waarneming.

©

+

netvlies oogzenuw

78

THEMA 02

hoofdstuk 1

+

blinde vlek


WEETJE In de iris kunnen korrels van het donkerbruin pigment melanine

voorkomen. Die pigmenten absorberen het licht dat op de iris valt.

Hoe meer pigmenten, hoe meer licht er geabsorbeerd wordt en hoe donkerder de kleur van de iris. De iris van mensen met zeer veel pigmenten krijgt een bruine tot bijna zwarte kleur.

In groene irissen zitten minder pigmenten. Slechts een deel van het

licht dat op de iris valt, wordt door de pigmenten geabsorbeerd, vooral het blauwe licht wordt teruggekaatst. Door de combinatie van bruin

(door de pigmenten) en blauw (door de terugkaatsing van licht) zien wij de iris groen. Mensen met blauwe ogen hebben geen pigmentkorrels.

©

VA N

kleur ontstaat.

IN

Al het licht dat in het oog invalt wordt verspreid, waardoor een blauwe

Bij het ontleden van het oog kun je meerdere structuren onderscheiden: • Een hard oogvlies omringt het oog aan de buitenkant. • Het hoornvlies is het doorzichtige deel vooraan.

• De iris is het gekleurde deel dat achter het hoornvlies is gesitueerd.

De iris loopt door in het vaatvlies. Het vaatvlies is een laag die sterk doorbloed is.

• De pupil is een opening in de iris waar het licht door naar binnen

valt. De iris verdeelt de oogkamer in twee delen, de voorste en de achterste oogkamer. De achterste oogkamer bevat een lens.

• Het netvlies ligt meer naar de achterkant van het oog. Dat is het deel dat de fotoreceptoren bevat. Fotoreceptoren vangen lichtprikkels op en sturen signalen naar de hersenen.

• Het glasachtig lichaam in de oogholte regelt de druk in het oog en duwt het netvlies tegen het vaatvlies.

• De blinde vlek is de plaats waar de oogzenuw door het netvlies naar buiten loopt. Het netvlies bevat op die plaats geen fotoreceptoren.

` Maak oefening 3 en 4.

THEMA 02

hoofdstuk 1

79


OPDRACHT 11

Lees de onderstaande beschrijvingen van de structuren van het oog. 1 Vul de benaming in bij de juiste beschrijving. Beschrijving

Structuur van het oog

b Voorziet het hoornvlies van voedingsstoffen.

c Opening waarlangs het licht in het oog binnendringt.

d Produceert vocht dat het oog beschermt tegen infecties.

e Bevat veel bloedvaten en zorgt voor aanen afvoer van stoffen.

f Vervoert informatie vanuit het oog naar

IN

a Zorgt voor de juiste druk in het oog.

VA N

de hersenen.

g Zorgt voor de beeldvorming.

h Bevat lichtgevoelige receptoren. i

Hard omhulsel dat het oog goed beschermt.

©

2 Noteer de nummers uit de tabel bij de overeenkomstige structuur op de afbeelding.

Afb. 29 Doorsnede oog

80

THEMA 02

hoofdstuk 1


1.3 Hoe werkt het oog?

Hoe regelt het oog de hoeveelheid doorgelaten licht?

A

Je kent het wel: niets is vervelender dan ’s morgens door fel licht wakker worden. Maar hoe reageren je ogen daarop? 1

2

Onderzoeksvraag

IN

OPDRACHT 12 ONDERZOEK

Hoe regelt het oog de hoeveelheid doorgelaten licht? Hypothese

.

VA N

• Als er te veel licht is, • Als er weinig licht is,

3

Benodigdheden

4

Werkwijze

.

1 Werk per twee.

2 Sta bij het raam of een andere lichtbron. 3 Bekijk de grootte van elkaars pupil.

4 Bedek met je handen je ogen gedurende een minuut. Waarneming

a Hoe noemen we het gekleurde deel van het oog?

b Hoe ziet de pupil eruit wanneer je bij het raam staat?

©

5

5 Haal je handen weg en bekijk onmiddellijk elkaars pupillen.

c Hoe ziet de pupil eruit wanneer je je ogen afgedekt hebt?

THEMA 02

hoofdstuk 1

81


6

Verwerking a Schrap wat niet past.

• Bij fel licht verkleint / vergroot de pupil.

• Bij minder licht verkleint / vergroot de pupil.

b Waarom verkleint de pupil bij fel licht?

7

IN

c Heb jij het verkleinen en vergroten van de pupil zelf onder controle? Besluit

.

De grootte van de pupil 8

Reflectie

VA N

a Vergelijk je hypothese met je besluit.

b Kon je het vergroten en verkleinen van de pupil goed waarnemen?

ja neen

c Als dat niet lukte, hoe kun je dat vergroten en verkleinen beter waarnemen?

©

De diameter van de pupil wordt geregeld door spieren in de iris. Die spieren liggen rond de pupil in twee groepen.

• Kringspieren liggen in kringen rond de pupil.

Kringspieren trekken samen om de binnenkant van je oog te beschermen tegen te veel licht. Zo zorgen ze ervoor dat de diameter van de pupil kleiner wordt.

• Straalspieren lopen in de iris straalsgewijs weg van de pupil.

Straalspieren trekken samen om bij lagere lichtintensiteiten toch

voldoende licht in je oog te laten vallen, zodat je voorwerpen goed

kunt waarnemen. Door het samentrekken van de straalspieren wordt de diameter van de pupil groter.

De aanpassing van de pupildiameter gebeurt onbewust, als een reactie op de lichtintensiteit. Je hebt die reactie niet onder controle. We noemen die reactie de pupilreflex. 82

THEMA 02

hoofdstuk 1


invallend licht

pupil

kringspieren

Afb. Als 31 de hoeveelheid invallend licht Als de hoeveelheid invallend licht toeneemt, trekken de kringspieren toeneemt, trekken de kringspieren samen samen en wordt de pupilopening en wordt de pupilopening kleiner. kleiner.

©

VA N

Afb. Als de30hoeveelheid binnenvallend licht Als de hoeveelheid binnenvallend licht afneemt, worden de straalspieren korter en afneemt, worden de straalspieren korter trekken open. en trekkenze zede depupilopening pupilopening open.

iris

IN

straalspieren

WEETJE

Uit onderzoek blijkt dat mensen

met grote pupillen aantrekkelijker worden gevonden. Daar werd

al in de oudheid op ingespeeld:

atropine, een zeer giftige stof uit het sap van de plant belladonna (wat ‘mooie vrouw’ betekent),

werd door jonge meisjes in de

ogen gedruppeld om de pupillen

te vergroten en er aantrekkelijker uit te zien. Nog steeds gebruiken

oogartsen atropine om het netvlies in je oog grondig te bestuderen.

Het is belangrijk dat het netvlies wordt beschermd tegen een te hoge lichtintensiteit. Tegelijkertijd moet er voldoende licht zijn om een duidelijk beeld van voorwerpen te verkrijgen.

Via de pupilreflex regelt de iris de hoeveelheid licht die er in het oog

wordt toegelaten. Dat gebeurt door het ontspannen of samentrekken van de irisspieren:

• bij weinig licht trekken de straalspieren samen en wordt de pupil groter;

• bij veel licht trekken de kringspieren samen en wordt de pupil kleiner.

` Maak oefening 5 en 6.

THEMA 02

hoofdstuk 1

83


B

Op welke manier wordt het beeld in het oog gevormd?

Het licht dat je oog binnenvalt, moet door het kleine gaatje van de pupil. Hoe zit het dan met de lichtstralen van een grote boom die door die kleine pupil moeten? We illustreren dat aan de hand van een camera obscura. In een

camera obscura lopen namelijk de lichtstralen van een voorwerp doorheen een gaatje in de donkere doos. Er wordt een omgekeerd en verkleind beeld op het scherm gevormd.

IN

doos

gaatje in de doos

scherm

lichtstralen

VA N

omgekeerd en verkleind beeld Afb. 32 Hoe vallen lichtstralen in het oog?

Afb. 33 Camera obscura

OPDRACHT 13

Ook de grootte van het gaatje van de camera obscura heeft een invloed op het beeld.

©

Bekijk de figuur en schrap wat niet past.

Hoe groter het gaatje, hoe minder scherp / scherper het beeld.

Als het gaatje te klein / te groot is, zijn er heel weinig lichtstralen die tot op het scherm geraken en mee

het beeld vormen. We kunnen dat verbeteren door het gaatje kleiner / groter te maken, maar dan zal het beeld minder scherp of waziger worden. 84

THEMA 02

hoofdstuk 1


OPDRACHT 14

Komt de beeldvorming in je oog overeen met de beeldvorming van de camera obscura? 1 Noteer door welke delen van het oog een lichtstraal gaat. Doe dat aan de hand van de figuur. 1

2

3

4

5

IN

1 23

4 5

Afb. 34

2 Wat is het grootste verschil in de manier van beeldvorming tussen de camera obscura en het oog?

VA N

3 Welke functie heeft de lens in je oog?

4 Bij de dissectie van het oog heb je duidelijk de ooglens kunnen bestuderen. Is de ooglens een holle of een bolle lens?

OPDRACHT 15

ONDERZOEK

Welke invloed heeft een bolle lens op de richting van de lichtstralen? 1

Hoe wordt het beeld door een bolle lens gevormd? Hypothese

©

2

Onderzoeksvraag

Formuleer een hypothese.

3

Benodigdheden

klein stukje papier (7 x 4 cm) reageerbuis met stop 50 ml water

THEMA 02

hoofdstuk 1

85


4

Werkwijze 1 Schrijf de woorden ‘koolstof’ en ‘dioxide’ (in hoofdletters) onder elkaar op een blad papier. 2 Vul de reageerbuis met water. 3 Sluit ze af met een stop.

4 Houd de reageerbuis horizontaal enkele centimeters boven de woorden ‘koolstof’ en ‘dioxide’. Waarnemingen

Wat neem je waar?

6

Verwerking

IN

5

5 Kijk door de reageerbuis naar de woorden.

De wanden van de reageerbuis zijn gebogen, ze staan bol. Daardoor verandert de richting van de Besluit

VA N

7

invallende lichtstralen op een zodanige manier dat er een omgekeerd beeld ontstaat. Formuleer een besluit.

8

Reflectie

a De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:

©

b Vergelijk je hypothese met je besluit.

86

THEMA 02

hoofdstuk 1


Lichtstralen die in je oog binnendringen, passeren een bolle ooglens

vooraleer ze op het netvlies terechtkomen. Om te onderzoeken hoe een

bolle lens werkt, kun je het gebogen glas van een reageerbuisje gebruiken.

De gebogen wanden van de reageerbuis kun je namelijk vergelijken met de

bolle lens in je oog. Wanneer lichtstralen op een bolle lens invallen, worden de lichtstralen gebroken en buigen ze af in de richting van de lijn door het

midden van de lens. De afbuiging zal het grootst zijn aan de uitersten van de

lens en nul in het midden. Evenwijdige stralen die invallen op een bolle lens,

IN

gaan na de lens door één punt. We noemen dat convergeren.

bolle lens

hoofdas

©

VA N

Afb. 35

Bij het oog gaan invallende stralen eerst door de lucht, maar vervolgen

hun weg door het doorzichtig hoornvlies, het waterig vocht in de voorste

oogkamer, de lens en het glasachtig lichaam. Omdat al die middenstoffen een andere dichtheid hebben, worden de lichtstralen keer op keer

afgebogen. Achter de lens snijden die lichtstralen. Daardoor wordt het beeld omgekeerd en verkleind geprojecteerd op het netvlies. lens

beeldpunten

Op het netvlies wordt een omgekeerd en verkleind beeld gevormd van het object waar je naar kijkt.

Afb. 36

Het beeld in het oog wordt gevormd door het licht dat het oog

binnenvalt. Het licht passeert meerdere structuren, die elk uit andere

stoffen bestaan, en een bolle lens. Samen veroorzaken ze een afbuiging van de lichtstralen. Door die afbuiging van de lichtstralen verschijnt er op het netvlies een omgekeerd en verkleind beeld.

THEMA 02

hoofdstuk 1

87


C

Hoe zorgt het oog voor een scherp beeld?

OPDRACHT 16

Ontdek hoe je scherp ziet. 1 Voer de opdracht uit en beantwoord de vragen. a Hou een potlood voor je en kijk ernaar. Wat zie je?

c Kijk nu naar de leerkracht vooraan. Wat zie je?

IN

b Blijf naar je potlood kijken. Zie je de leerkracht vooraan scherp?

d Blijf naar de leerkracht kijken. Zie je het potlood?

VA N

e Welke structuur in het oog zorgt ervoor dat je beeld kunt scherpstellen?

2 Omcirkel de juiste antwoorden. Gebruik daarvoor afbeelding 37.

• Bij een dichtbijgelegen voorwerp maak je de ooglens boller / meer afgeplat.

• Bij een verafgelegen voorwerp maak je de ooglens boller / meer afgeplat.

bolle lens

©

dichtbij

afgeplatte lens

veraf

Afb. 37 Beeldvorming in het oog

88

THEMA 02

hoofdstuk 1


We kijken voortdurend naar voorwerpen, veraf en dichtbij. Om telkens

scherpe beelden op het netvlies te vormen van voorwerpen van verschillende afstanden, moet de ooglens zich kunnen aanpassen. Die aanpassing van de ooglens noemen we scherpstelling of accommodatie. Accommodatie komt erop neer dat de ooglens haar kromming moet kunnen wijzigen.

Hoe wordt de lens nu platter of boller? Daarvoor kijken we terug naar de bouw van het oog.

De lens is met lensbandjes opgehangen aan het straallichaam. In het straallichaam zit de accommodatiespier.

IN

• Als de accommodatiespier ontspant wordt de diameter van de

accommodatiespier groter. Er wordt aan de lensbandjes getrokken, die op hun beurt de lens plat trekken. Op die manier wordt op het netvlies een

scherp beeld gevormd van voorwerpen die zich veraf bevinden.

• Als de accommodatiespier samentrekt, wordt er niet aan de lensbandjes getrokken. Ze hangen dan slap, waardoor de lens haar natuurlijke, bolle

vorm aanneemt. Op het netvlies wordt dan een scherp beeld gevormd van voorwerpen dichtbij.

voorwerp dichtbij

VA N

voorwerp veraf accommodatiespier in rust

accommodatiespier in actie

opgespannen lensbandjes

ontspannen lensbandjes

afgeplatte ooglens

bolle ooglens

accommodatiespier in rust

accommodatiespier in actie

opgespannen lensbandjes

ontspannen lensbandjes

©

afgeplatte ooglens

bolle ooglens

Afb. 38 Schematische voorstelling van de accommodatie

De lens kan niet onbeperkt boller worden. Als we een voorwerp steeds

dichter bij onze ogen brengen, bereiken we een punt waarop het beeld niet meer scherp blijft. Dat is het punt waarop de lens haar maximale

natuurlijke kromming bereikt heeft. Dat punt noemen we het nabijheidspunt. Het nabijheidspunt is het punt waarop het beeld nog niet scherp is. De

ligging van het nabijheidspunt is sterk afhankelijk van de kracht van de accommodatiespier en van de elasticiteit van de lens.

THEMA 02

hoofdstuk 1

89


De accommodatiespier kan de kromming van de ooglens aanpassen. • Als de accommodatiespier ontspannen is, zijn de lensbandjes aangespannen en is de lens plat.

• Als de accommodatiespier opgespannen is, hangen de lensbandjes slap en is de lens bol.

Op die manier zorgt de accommodatiespier ervoor dat er op het netvlies een scherp beeld terechtkomt. Daardoor kun je zowel dichtbij als veraf staande voorwerpen scherp waarnemen.

D

IN

` Maak oefening 7 en 8.

Waar liggen de fotoreceptoren en hoe zijn ze opgebouwd?

A Algemene situering fotoreceptoren

Het netvlies is opgebouwd uit meerdere lagen, elk met een andere functie.

VA N

Van buiten naar binnen onderscheidt men vier lagen. 4

3

2

1

©

Afb. 39 Lagen in het netvlies

1 De buitenste laag is een pigmentlaag, die donkere korrels bevat. Bij de dissectie van het oog kun je duidelijk waarnemen dat de binnenzijde

van het oog zwartgekleurd is. Dat is te wijten aan de pigmentlaag. Die

pigmenten absorberen al het licht dat in het oog valt, zodat het niet in de oogbal weerkaatst en verstrooid wordt.

2 Meer naar binnen toe ligt een laag die de lichtgevoelige cellen of de

fotoreceptoren bevat. Die cellen vangen licht op en zetten het om naar een signaal of impuls. Er zijn staafjes en kegeltjes.

3 Op de laag met fotoreceptoren meer naar het binnenste van het oog toe, ligt een laag met bipolaire cellen. Dat zijn zenuwcellen die de

lichtgevoelige cellen verbinden met de zenuwcellen van de vierde laag. Ze vormen de schakels tussen fotoreceptoren en het zenuwstelsel.

90

THEMA 02

hoofdstuk 1


4 In de vierde laag, nog meer naar binnen toe in het oog, liggen

zenuwcellen of ganglioncellen, met lange uitlopers die samenkomen

en zich verenigen tot de oogzenuw. Die zenuw doorboort het netvlies

en loopt naar buiten, achter in het oog. Aan het andere uiteinde is de oogzenuw verbonden met de hersenen.

Op afbeelding 40 kun je zien dat de laag met ganglioncellen aan de

binnenkant van het netvlies ligt. De pigmentlaag ligt tegen het vaatvlies. De

verschillende lagen van het netvlies werken samen om het lichtsignaal op te

IN

vangen.

ganglioncellen zenuwcellen

VA N

bipolaire cellen

kegeltjes

pigmentlaag

staafjes

Afb. 40 Bouw van het netvlies

OPDRACHT 17

Bestudeer de vier lagen in het netvlies en beantwoord de vragen. 1 Welke laag ligt het dichtst bij de lens?

2 Welke laag ligt het verst verwijderd van de lens?

©

3 In welke laag komt het licht eerst terecht?

4 In welke laag wordt het licht geabsorbeerd?

5 In welke laag wordt het licht opgevangen?

6 Vanuit welke laag wordt de oogzenuw gevormd?

THEMA 02

hoofdstuk 1

91


7 Wat valt je op als je de volgorde van de ligging van de verschillende lagen van het netvlies bestudeert?

IN

8 Welke eigenschap moet de laag met zenuwcellen in het netvlies zeker hebben? Verklaar.

B Bouw en ligging van de soorten fotoreceptoren

De staafjes en de kegeltjes verschillen in vorm en in werking. De naam

van deze cellen hangt samen met de vorm: de staafjes zijn langwerpig, de

VA N

kegeltjes hebben een spitse vorm. staafje

kegeltje

kern

richting van het licht

©

Afb. 41

Afb. 42 SEM-beeld van staafjes en kegeltjes

De verspreiding van de twee soorten cellen is niet gelijk verdeeld over het netvlies.

• In de gele vlek komen enkel kegeltjes voor. Het is de plaats op het

netvlies waarmee je het scherpst kunt zien. Dat is omdat de dichtheid van fotoreceptoren er het grootst is: daar zitten het grootste aantal kegeltjes per oppervlakte-eenheid. De gele vlek ligt centraal in het netvlies, net in het verlengde van de optische as van de ooglens.

• In de blinde vlek liggen er geen staafjes en geen kegeltjes, omdat de

oogzenuw daar naar buiten treedt. Licht dat op die plaats van het netvlies invalt, wordt dus niet door de lichtgevoelige cellen geabsorbeerd.

• In de overige delen van het netvlies is de verspreiding van de kegeltjes

vooral beperkt tot het centrum van het netvlies. Verder van dat centrum komen vooral staafjes voor.

92

THEMA 02

hoofdstuk 1


gele vlek

kegeltje staafje

IN

blinde vlek

Afb. 43 Netvlies van het linkeroog

Afb. 44 In het centrum zie je kleuren, daar rondom zie je grijstinten.

Het netvlies bevat twee soorten fotoreceptoren, de staafjes en de kegeltjes.

• Staafjes zijn langwerpig van vorm. De staafjes liggen vooral aan de

©

VA N

rand van het netvlies.

• De kegeltjes hebben een spitse vorm. In de gele vlek, centraal op

het netvlies, komen uitsluitend kegeltjes voor. Met dat deel van het netvlies kun je het beste zien.

De blinde vlek is een plaats op het netvlies waar er geen staafjes en geen kegeltjes liggen. Het beeld dat daarop valt, zien we niet.

C Werking van de fotoreceptoren

Fotoreceptoren zijn gespecialiseerde cellen die instaan voor de verwerking

van de lichtprikkels. Ze bevatten lichtgevoelige kleurstoffen, fotopigmenten

genoemd. Die fotopigmenten zorgen voor de omvorming van een lichtprikkel tot een zenuwsignaal.

In de staafjes bevinden zich moleculen van het fotopigment rodopsine.

Wanneer licht op een staafje invalt, wordt rodopsine afgebroken. Daarbij

komt chemische energie vrij waarmee een zenuwsignaal in het staafje wordt opgewekt. Om opnieuw prikkelbaar te zijn, moeten de staafjes opnieuw rodopsine aanmaken. Daarvoor is vitamine A nodig.

Het rodopsine in de staafjes reageert op alle golflengtes van het zichtbare licht; met staafjes kun je dus geen kleuren waarnemen.

Staafjes zijn heel lichtgevoelig; dat wil zeggen dat ze een lage prikkeldrempel hebben. Er is maar weinig licht nodig om ze te prikkelen. Daardoor maken de staafjes het mogelijk om in de schemering of in het donker te zien.

Er zijn drie soorten kegeltjes die elk gevoelig zijn voor een van de drie

hoofdkleuren (rood, groen of blauw). De kegeltjes bevatten fotopigmenten die verwant zijn aan rodopsine, ook wat hun werking betreft.

THEMA 02

hoofdstuk 1

93


445 nm

535 nm

lichtgevoeligheid

blauw

400

450

groen

500

blauw- blauw blauw- groen violet groen

rood

550

geelgroen

600

geel oranje oranjerood

650

rood

700

IN

violet

575 nm

golflengte (in nanometer)

Afb. 45 Lichtgevoeligheid van de drie soorten kegeltjes

Elk type kegeltje reageert op licht van bepaalde golflengtes. Daardoor zijn kegeltjes kleurgevoelige fotoreceptoren. Afhankelijk van de verhouding

waarin de drie types kegeltjes geprikkeld worden, zien we de verschillende

kleuren. Als bijvoorbeeld kegeltjes voor rood en groen gelijktijdig geprikkeld worden, zie je geel of oranje. Of je eerder geel of oranje ziet, hangt af van hoeveel kegeltjes voor rood en hoeveel kegeltjes voor groen geprikkeld

VA N

worden. Kegeltjes zijn minder lichtgevoelig dan staafjes en hebben een

APPLET HOOFDKLEUREN

hogere prikkeldrempel. Er moet dus meer licht zijn om ze te prikkelen.

Ben je benieuwd welke kleuren je kunt krijgen met de drie hoofdkleuren? Test dan even uit!

Staafjes vereisen weinig licht, omdat ze al bij lage lichtintensiteiten geprikkeld worden. Ze zijn dus erg gevoelig. Staafjes maken geen

onderscheid tussen verschillende kleuren en worden vooral gebruikt om bij weinig licht nog te kunnen zien. Omdat de staafjes vooral aan de rand van het netvlies liggen, kun je daar dus enkel grijstinten waarnemen.

©

Kegeltjes dienen voor kleurenzicht. Verschillende kleuren kunnen we zien doordat een of meerdere soorten kegeltjes geprikkeld worden

en die kleuren gecombineerd worden. Kegeltjes vereisen een hogere lichtintensiteit om geprikkeld te kunnen worden. Ze zijn dus minder gevoelig dan staafjes.

Beide soorten fotoreceptoren, de staafjes en de kegeltjes, vangen licht

op. Dat kan door het fotopigment dat ze bevatten. Als dat pigment wordt belicht, wordt het afgebroken. Daardoor wordt de lichtprikkel omgezet

in een signaal of impuls. Die signalen worden via de oogzenuw door het zenuwstelsel naar de hersenen geleid. ` Maak oefening 9, 10 en 11.

94

THEMA 02

hoofdstuk 1


E

Hoe worden lichtprikkels verwerkt?

OPDRACHT 18

Wat is het verschil in zien tussen kijken met één oog of kijken met twee ogen? 1 Hou met gestrekte linkerarm een balpen voor je met de punt omhoog en sluit één oog. Probeer nu met de top van je rechterwijsvinger de punt van de balpen te raken.

2 Doe net hetzelfde maar nu met beide ogen open. Wat neem je waar?

VA N

3 Wat is het voordeel van kijken met beide ogen?

IN

Wat neem je waar?

OPDRACHT 19

Wat zie je in je beeld op de plaats van de blinde vlek? 1 Volg de instructies.

a Houd je leerschrift verticaal met de armen gestrekt zo ver mogelijk voor je uit.

b Knijp je linkeroog dicht.

c Kijk met je rechteroog naar het witte bolletje.

d Breng je boek langzaam dichter bij je rechteroog totdat het beeld van het sterretje op de blinde vlek valt.

2 Waarneming

a Zie je een ‘gat’ in het beeld op

©

de plaats van het sterretje?

b Wat neem je dan waar?

3 Verklaring

a Waarom zie je geen ‘gat’ op de plaats van de blinde vlek? b Welke structuur in ons lichaam is daarvoor verantwoordelijk?

THEMA 02

hoofdstuk 1

95


OPDRACHT 20

Ontdek een aantal optische illusies.

Welke blauwe streep is de langste?

©

VA N

Wat zie je?

IN

1 Bekijk de afbeeldingen en noteer je waarnemingen.

Beweeg met je ogen over het beeld of beweeg het beeld langzaam heen en weer. Wat stel je vast?

2 Kun je uit de bovenstaande voorbeelden afleiden dat je ogen soms niet goed werken? Verklaar.

96

THEMA 02

hoofdstuk 1


Het eigenlijke zien gebeurt niet met onze ogen, maar wel met onze hersenen. Op het netvlies van beide ogen wordt in de gele vlek een omgekeerd, verkleind en scherp beeld van een voorwerp gevormd. De hersenen

verwerken de twee netvliesbeelden tot één geheel. Daardoor heb je dieptezicht.

lens

IN

beeldpunten

Op het netvlies wordt een omgekeerd en verkleind beeld gevormd van het object waar je naar kijkt.

Afb. 46

Bovendien zie je de wereld niet omgekeerd en verkleind. Door ervaring

interpreteren de hersenen de beelden als rechtopstaande beelden. Ook van de blinde vlek op het netvlies van beide ogen hebben we geen last.

©

VA N

Er ontstaat geen ‘gat’ in het gezichtsveld, omdat de hersenen het beeld

aanvullen. Het omringende beeld breidt zich uit naar het gebied van het

‘gat’. Gezichtsbedrog of optische illusie is iets wat je ogen zien, maar waar je hersenen een andere interpretatie aan geven.

Afb. 47 Interpretatie van het netvliesbeeld door de hersenen

Lichtprikkels worden verwerkt door de hersenen. Ze verwerken de twee netvliesbeelden tot één geheel waardoor je dieptezicht hebt. Door

ervaring interpreteren de hersenen de beelden als rechtopstaande

beelden. Op de plaats van de blinde vlek vullen de hersenen het beeld aan met het beeld van het omringende gebied.

THEMA 02

hoofdstuk 1

97


1.4 Wat als de werking van het oog verstoord is?

OPDRACHT 21

Hoeveel klasgenoten dragen een bril of lenzen?

IN

Vraag aan jouw medeleerlingen waarom ze een bril dragen.

Mensen die bijziend zijn, kunnen enkel beelden die dichtbij zijn scherp zien. Beelden veraf kunnen ze niet scherp waarnemen. De lens projecteert het

scherp beeld namelijk niet op het netvlies. Het scherpe beeld wordt gevormd

VA N

vóór het netvlies. Dat komt omdat de lens te bol is of het oog zelf niet rond,

maar eerder langwerpig gevormd is. Door een bril met holle lenzen te dragen, kan dat verholpen worden. De breking van de lichtstralen wordt zo aangepast waardoor het scherpe beeld wel op het netvlies terechtkomt.

beeldpunten onscherp beeld

BIJZIENDHEID

©

beeldpunten

correctie van bijziendheid door bril met holle lenzen Afb. 48

onscherp beeld beeldpunten

VERZIENDHEID

98

THEMA 02

hoofdstuk 1 beeldpunten


BIJZIENDHEID

Voor mensen die verziend zijn, is het net omgekeerd. Zij kunnen enkel

beelden die veraf zijn scherp zien. Beelden dichtbij kunnen ze niet scherp

waarnemen. Hier valt het scherpe beeld achter het netvlies. De oorzaak kan beeldpunten zijn dat de lens onvoldoende bol is of het oog niet ‘diep’ genoeg is. Een bril

met bolle lens kan hier de breking van de lichtstralen versterken en zo een scherp beeld op het netvlies vormen. correctie van bijziendheid door bril met holle lenzen

onscherp beeld

IN

beeldpunten

VERZIENDHEID

©

VA N

beeldpunten

Afb. 49

correctie van verziendheid door bril met bolle glazen

Ouderdomsverziendheid is net hetzelfde, maar het heeft een andere

oorzaak. Bij oudere mensen neemt de elasticiteit van de ooglens af. Daarbij verzwakt de accommodatiespier waardoor ze minder goed samentrekt; de

lens wordt niet goed bol meer. De lichtstralen worden niet genoeg gebroken en het scherpe beeld valt achter het netvlies. Een bril met bolle lenzen kan ouderdomsverziendheid verhelpen.

Soms gebeurt het dat mensen zowel dichtbij als veraf niet meer scherp zien.

Dan is een bifocale bril nodig waarbij de bovenste helft van het glas dient om ver te zien en de onderste helft om dichtbij te zien. Er zijn ook multifocale

brillenglazen: die zijn zo gekromd dat alle overgangen van ver naar dichtbij scherp gezien kunnen worden.

Minder scherp zien kan niet alleen veroorzaakt worden door de ooglens maar ook door de kromming van het hoornvlies. Het hoornvlies, met het vocht van de oogkamer, is immers de eerste stap in de lichtbreking in het oog. Met een laserbehandeling kan die kromming worden aangepast om zo een scherper beeld op te leveren. Soms wordt een bril dan overbodig.

THEMA 02

hoofdstuk 1

99


OPDRACHT 22 ONDERZOEK

Onderzoek de invloed van de leeftijd op de leesafstand. Ga naar Labo 3 op p. 161.

OPDRACHT 23

1 Wat kun je lezen in de eerste schijf?

VA N

2 Wat zie je in de tweede schijf?

IN

Test jezelf!

Bij sommige mensen werken niet alle kegeltjes even goed, waardoor ze

kleuren afwijkend waarnemen: ze hebben kleurenslechtziendheid. Het treedt op als een of meer van de drie types kegeltjes niet of minder goed werken. Bij de meest voorkomende vorm wordt het verschil tussen rood en groen

niet of niet goed waargenomen. Dat is een erfelijke aandoening die meer bij

mannen dan bij vrouwen voorkomt. Kleurenslechtziendheid heeft invloed op het dagelijks leven van mensen, bekijk afbeelding 50 maar eens.

©

1

2

Afb. 50 Foto 1: normaal zicht Foto 2: groene kegeltjes werken niet

3

4

Foto 3: rode kegeltjes werken niet Foto 4: blauwe kegeltjes werken niet

Als de werking van de staafjes verstoord is, zie je slecht of helemaal niet als

er weinig licht is. Dat kan ’s avonds of ’s nachts zijn maar ook bij een zwakke verlichting. De oorzaak kan een gebrek aan vitamine A zijn. Hebben ze jou

ook ooit verteld dat je van worteltjes beter gaat zien? Natuurlijk klopt dat

niet helemaal, maar worteltjes zijn wel een bron van vitamine A en dat kan nachtblindheid voorkomen. 100

THEMA 02

hoofdstuk 1


Wanneer het oog niet goed accommodeert, kunnen afwijkingen ontstaan.

• Bijziendheid ontstaat wanneer de oogbol te lang is of de lens te bol. Oplossing: een bril met holle lenzen.

• Verziendheid ontstaat wanneer de oogbol te kort of de lens te plat is.

Oplossing: een bril met bolle lenzen zorgt voor een scherp beeld.

• Ouderdomsverziendheid ontstaat door een vermindering van

elasticiteit van de ooglens en een slappere accommodatiespier.

IN

Oplossing: een bril met bolle lenzen zorgt voor een scherp beeld.

• Kleurenslechtziendheid is een stoornis van de kegeltjes. • Nachtblindheid is een stoornis van de staafjes.

1.5 Hoe nemen andere dieren lichtprikkels waar?

VA N

A Nemen alle dieren dezelfde lichtprikkels waar?

Afb. 51 Wat mensen zien

Afb. 52 Wat bijen zien

©

Bijen zien hun omgeving op een heel andere manier dan mensen. Denk terug aan de foto van de boterbloem bij de start van dit hoofdstuk. Bijen kunnen uv-licht zien maar geen rood licht. In het bijzonder onderscheiden ze speciale patronen op bloemen die hun de weg naar de nectar tonen. Die patronen worden nectargidsen genoemd. Ze ontstaan door speciale groefjes en ribbeltjes op de bloemblaadjes die het zonlicht reflecteren in kleuren van blauw tot ultraviolet licht. Zo trekken bloemen dus bijen aan voor de bestuiving.

Sommige slangen zoals de groefkopadders kunnen infrarode straling waarnemen. Dat doen ze met speciale receptoren die niet in het oog zitten maar in groefjes op de kop. Ze nemen daarmee de warmte waar die door een prooidier wordt uitgestraald. Hun hersenen vormen met die informatie een beeld. Handig als warmbloedige dieren op het menu staan, en het hoeft zelfs niet licht te zijn. Slangen die zich voeden met koudbloedige dieren hebben die receptoren niet.

Ook heel wat vogels kunnen uv-licht zien. Ze beschikken daarvoor over een vierde soort kegeltjes. Kolibries gaan op die manier op zoek naar nectar in bloemen, andere vogels vinden zo rijpe bessen. Zelfs urine van muizen reflecteert uv-licht, wat dan weer handig voor roofvogels is. En wat dacht je van het vinden van een geschikte partner? Veren van vogels en vleugels van vlinders lichten extra op zodat het sterkste mannetje kan worden gekozen.

Afb. 53 Groefkopadder

THEMA 02

hoofdstuk 1

101


Afb. 54 Blinde grotvis

IN

B Zien alle dieren hun omgeving op dezelfde manier?

Afb. 55 Schaalhoorn

Eenvoudige fotoreceptoren die enkel het verschil tussen licht en donker kunnen zien, treffen we aan bij heel wat weekdieren. De schaalhoorn, een diertje op de golfbrekers aan zee, dat ’s nachts algen graast, heeft een groefoog. Enkel het verschil tussen dag en nacht herkennen is voor dat dier van belang.

VA N

Het is niet voor alle dieren noodzakelijk om lichtprikkels te kunnen waarnemen. Denk maar aan grotvissen die hun hele leven in een donkere grot verblijven. Licht waarnemen is voor die dieren van geen belang. We stellen vast dat die vissen geen ogen meer hebben; hun voorouders die in de grot gingen leven hadden die echter wel nog.

Bij de nautilus, een inktvis met een schelp, ontdekken we een camera obscura als oog. We noemen het een bekeroog of cameraoog, een klein gaatje met daarachter een ruimte met op de achterwand lichtgevoelige cellen. Er is geen lens en het zeewater kan vrij in- en uitstromen. Net als andere weekdieren kan de nautilus enkel lichtverschuivingen waarnemen. Octopussen daarentegen hebben goed ontwikkelde ogen met een ooglens die kan scherpstellen door de lens te verplaatsen in de oogholte. Dat komt van pas om te jagen op een prooi. Afb. 56 Nautilus

©

Het systeem van lensverplaatsing om scherp te stellen op een voorwerp is ook bij vissen en amfibieën de manier om hun omgeving goed waar te nemen. Ze hebben een starre bolle lens die met spiertjes naar voor of naar achter getrokken wordt. Op die manier kunnen makrelen hun omgeving goed in de gaten houden om eventuele vijanden op te sporen en zullen kikkers een lekkere vlieg te pakken krijgen. Reptielen, vogels en zoogdieren hebben gelijkaardig gebouwde ogen. Ze beschikken over een ooglens met daarrond een accommodatiespier die ervoor zorgt dat de lens platter of boller kan worden om scherp te stellen. Handig als je bijvoorbeeld een roofvogel bent en dat urinespoor van die muis vanop een hoogte van dertig meter wilt zien. Slangen, ook reptielen, zijn hier een uitzondering, zij hebben net als vissen en amfibieën een starre ooglens die door spiertjes verplaatst wordt om scherp te stellen.

102

THEMA 02

hoofdstuk 1

Afb. 57 Kikker


Afb. 58 Facetoog libelle

IN

Afb. 59 Mozaïekbeeld gezien door facetogen

VA N

Bijzondere ogen treffen we aan in de wereld van de insecten. De facetogen zijn je vast en zeker al opgevallen. Een facetoog bestaat uit een heleboel deeloogjes of facetten, elk met een lensje; samen vormen ze een deel van een bol. Elk deeloogje vangt lichtprikkels op en zo wordt een mozaïekbeeld van de omgeving gevormd. Door de bolle vorm van het facetoog krijgt het insect een groot gezichtsveld. Libellen, echte jagers, hebben veel facetten per oog om in volle vlucht een ander insect te verschalken. Werkmieren die op de bodem leven hebben er een pak minder. Naast de facetogen zijn er vaak ook nog drie enkelvoudige oogjes of ocellen aanwezig.

Afb. 60 Groefoog schaalhoorn

Afb. 61 Bekeroog of cameraoog nautilus

Afb. 62 Lensoog octopus

Afb. 63 Accommodatie door lensverplaatsing

Afb. 64 Accommodatie platter of boller worden lens

WEETJE

Niet alle dieren hebben oogleden

©

en kunnen hun ogen dus niet altijd sluiten. Vissen zoals

kabeljauw en haring hebben

geen oogleden. Bij slangen zijn beide oogleden vergroeid en

doorzichtig. Het oog is niet altijd beweeglijk. Wij, mensen, kunnen

Afb. 65 Kabeljauw

Afb. 66 Slang

Afb. 67 Uil

onze ogen naar een voorwerp richten door de aanwezigheid van oogspieren maar veel dieren hebben die niet. Vogels hebben in de plaats daarvan een heel beweeglijke kop. Een uil kan zijn kop zelfs helemaal naar achter draaien.

THEMA 02

hoofdstuk 1

103


C Is er een verband tussen de stand van de ogen en de leefwijze van het dier? OPDRACHT 24

Vergelijk de afbeeldingen. 1 Noteer de begrippen bij het juiste beeld. Kies uit: klein gezichtsveld – groot gezichtsveld – sterk dieptezicht – weinig dieptezicht – roofdier –

IN

prooidier – ogen naar voren gericht – ogen zijwaarts

VA N

dieptezicht geen dieptezicht buiten het gezichtsveld

2 Verklaar je keuze.

©

a Bij roofdieren:

b Bij prooidieren:

104

THEMA 02

hoofdstuk 1

dieptezicht geen dieptezicht buiten het gezichtsveld


WEETJE De kameleon is een bijzonder geval: hij

heeft twee uitpuilende ogen die zorgen voor een gezichtsveld van maar liefst 360 °. De ogen staan zijwaarts

maar het dier kan ze

apart gebruiken. Met het ene oog heeft de prooi in de gaten

IN

kameleon een lekkere

terwijl het andere oog

Afb. 68 Kameleon

de omgeving observeert. Door zijn uitpuilende beweeglijke ogen kan de kameleon toch met zijn beide ogen naar voor kijken. Zo ontstaat dieptezicht om bijvoorbeeld een vlieg te kunnen vangen.

Roofdieren moeten om te jagen goed afstanden kunnen inschatten. Omdat

VA N

hun ogen vooraan staan, overlappen beide gezichtsvelden een groot deel en ontstaat een sterk dieptezicht. Hun gezichtsveld is daardoor kleiner maar

daar ondervinden ze weinig nadeel van. Zij hebben vaak geen vijanden. Bij de meeste prooidieren zijn de ogen aan de zijkant van de kop ingeplant.

Daardoor ontstaat een heel groot gezichtsveld zodat ze roofdieren goed

opmerken. Zo kunnen ze tijdig vluchten. Ze hebben weinig dieptezicht maar omdat ze vaak planteneters zijn, is dat niet erg.

Vogels beschikken over grote ogen in verhouding tot hun kop; ze behoren

tot de dieren met het beste zicht. De ogen van roofvogels staan meer naar

voor want voor het jagen op prooien is dieptezicht belangrijk. Bovendien is

ter hoogte van de gele vlek het netvlies iets uitgediept waardoor roofvogels een extra vergroot beeld kunnen opvangen. Vogels die niet jagen maar zelf

een prooi kunnen zijn, hebben de ogen zijwaarts op de kop voor een groter

©

gezichtsveld.

Afb. 69 Buizerd

THEMA 02

hoofdstuk 1

105


D Hoe komt het dat sommige dieren beter zien in het donker? OPDRACHT 25

Bekijk de onderstaande ogen van dieren.

IN

1 Wat valt je op bij de ogen van een kat en een wolf?

VA N

2 Op de ene foto zie je het spookdiertje bij daglicht, op de andere foto ’s nachts. Welk verschil stel je vast?

teruggekaatste lichtstraal

invallende lichtstraal

Wanneer een kat of een wolf in het donker naar een lichtbron kijken, lijken hun ogen op te lichten. Dat komt omdat hun ogen achterin een extra laag

bevatten, het tapetum lucidum, dat het binnenvallend licht reflecteert. Op

die manier passeert het licht twee keer langs de lichtgevoelige delen in het

ganglioncellen

oog. Het tapetum is bij heel wat nachtactieve dieren aanwezig. Daardoor

bipolaire cellen

kunnen ze beter dan mensen in het donker zien.

fotoreceptoren pigmentlaag tapetum

kat

invallende lichtstraal

Bij het spookdiertje kon je vaststellen dat het heel grote ogen heeft én dat de pupil in het donker wijd openstaat. Door die grote ogen passen er veel

staafjes in het netvlies om ’s nachts beter te kunnen zien. Als er veel staafjes zijn, betekent dat vaak dat er minder kegeltjes zijn en dat er dus ook minder kleuren worden waargenomen. Op die manier probeert het spookdiertje, en

ganglioncellen

ook heel wat andere nachtdieren, zo veel mogelijk lichtstralen op te vangen.

bipolaire cellen

©

fotoreceptoren pigmentlaag

mens

Afb. 70 Schematische doorsnede van het netvlies bij de kat en bij de mens

Je ziet dat bij daglicht de pupil heel klein wordt; nachtdieren verdragen vaak niet goed daglicht.

In het netvlies zien we ook verschillen tussen nachtdieren en dieren die

overdag leven. Als in het donker kunnen zien belangrijk is, dan treffen we veel meer staafjes aan. Als een scherp zicht en kleuren zien noodzakelijk is om een prooi te vangen, dan zijn er veel meer kegeltjes in het netvlies aanwezig.

Dieren vangen lichtprikkels niet altijd op dezelfde manier op. Wat ze kunnen waarnemen en hoe ze dat doen, staat in verband met hun leefwijze. Dat verhoogt hun overlevingskansen. 106

THEMA 02

hoofdstuk 1


WEETJE Pupillen zijn er in allerlei vormen en formaten. Heel wat dieren hebben ronde pupillen maar zeker niet allemaal.

Bij herten zien we een horizontale, langgerekte pupil die een groot

Afb. 71 Pupil hert

De gekko kan zijn pupil tot een spleetje samentrekken om de

IN

gezichtsveld oplevert.

lichtinval te beperken; het dier is

VA N

eerder ’s nachts actief.

Afb. 72 Pupil gekko

De geelbuikvuurpad is dan weer

vertederend met zijn hartvormige

©

pupil.

Afb. 73 Pupil geelbuikvuurpad

THEMA 02

hoofdstuk 1

107


HOOFDSTUKSYNTHESE

Î Hoe nemen mensen en andere dieren lichtprikkels waar? 1.1 Wat is licht? Zichtbaar licht is de straling die door de mens kan worden waargenomen. Wit licht bestaat uit vele kleuren. Wanneer licht door een andere

1.2 Hoe is het oog opgebouwd? Begrip

.

IN

worden de stralen gebroken. Dat noemen we

gaat,

Functie

zorgen ervoor dat water en zweet niet in het oog lopen. werken als een stof- en zonnefilter.

VA N

beschermt het oog tegen uitdrogen en infecties.

beschermt de rand van de oogleden tegen vocht.

verdelen traanvocht en beschermen tegen stof en licht.

beschermt het oog door een slijmerige vloeistof te produceren.

oogspieren bindvlies

vetweefsel

bovenste ooglid

©

wimpers

wimpers

onderste ooglid

oogspieren

108

THEMA 02

SYNTHESE HOOFDSTUK 1

oogkas


zorgt voor af- en aanvoer

regelt druk in het oog

van stoffen

bevat fotoreceptoren

geeft kleur aan de ogen

IN

hier zie je het best

bevat waterige vloeistof

die hoornvlies beschermt

bevat geen fotoreceptoren

VA N

laat het licht binnen

vervoert signalen

naar de hersenen

zorgt voor beeldvorming

helpen om de ogen te bewegen

1.3 Hoe werkt het oog?

zorgt voor aan- en afvoer

omhulsel dat het oog beschermt

van allerlei stoffen

A Hoe regelt het oog de hoeveelheid doorgelaten licht? • De lichtstralen vallen het oog binnen doorheen het doorheen de

(2).

(1) en lopen dan

• In de pupil wordt de hoeveelheid invallend licht geregeld door de irisspieren (3):

©

— bij het samentrekken van de straalspieren wordt de diameter van de pupil waardoor meer licht het oog binnenvalt;

— bij het samentrekken van de kringspieren wordt de pupil

, , waardoor het

oog wordt beschermd tegen te veel invallend licht.

B Op welke manier wordt het beeld in het oog gevormd? Vooraleer de lichtstralen op het netvlies terechtkomen, passeren ze meerdere structuren, telkens met hun eigen

Zo ontstaat er een netvlies.

. Dat veroorzaakt een afbuiging van de lichtstraling. en

THEMA 02

beeld op het SYNTHESE HOOFDSTUK 1

109


C Hoe zorgt het oog voor een scherp beeld? De kromming van de lens wordt met behulp van de accommodatiespier aangepast. Zo ontstaat een scherp beeld op het netvlies.

Accomodatiespier

Lensbanden

samengetrokken /

/

bol /

IN

ontspannen

hangen door

Ooglens

/

aangespannen /

/

afgeplat

D Waar liggen de fotoreceptoren en hoe zijn ze opgebouwd? • Het netvlies bevat twee soorten fotoreceptoren: de de

VA N

(7).

— De

en kunnen geen kleur waarnemen.

— De

vereisen weinig licht, ze worden geprikkeld bij lage lichtintensiteiten dienen voor kleurenzicht. Verschillende kleuren kunnen we zien

doordat een of meerdere soorten kegeltjes geprikkeld worden.

• De fotoreceptoren geven signalen door naar zenuwcellen of

en

(9) prikkelen.

(8), die op hun beurt de

• De uitlopers van de zenuwcellen komen samen en vormen de oogzenuw (10).

9

5

4

1

©

11

110

THEMA 02

2 10 3

SYNTHESE HOOFDSTUK 1

6

8

7


E Hoe worden lichtprikkels verwerkt? • Lichtprikkels worden verwerkt door de

. Ze verwerken de twee

netvliesbeelden tot één geheel; daardoor heb je

.

• Op de plaats van de

vullen de hersenen het beeld aan met het beeld van het

omringende gebied.

• Gezichtsbedrog of optische illusie is iets wat je ogen zien, maar waar je hersenen een aan geven.

Kleur de vakjes die bij elkaar horen in dezelfde kleur.

IN

1.4 Wat als de werking van het oog verstoord is?

correctie met

VA N

lens te plat

problemen

met dichtbij zien

lens te bol

©

oogbol te

holle lens

bijziendheid

oogbol te kort

lang

problemen met veraf zien

verziendheid

= wanneer je kleuren niet of niet goed kunt waarnemen.

= wanneer je problemen hebt om in het schemerdonker goed te zien.

1.5 Hoe nemen andere dieren lichtprikkels waar?

Dieren vangen lichtprikkels niet altijd op dezelfde manier op. Wat ze kunnen waarnemen en hoe ze dat doen, staat in verband met hun

Geef een voorbeeld van de bovenstaande vaststelling.

. Dat verhoogt hun

.

THEMA 02

SYNTHESE HOOFDSTUK 1

111


CHECKLIST

JA

NOG OEFENEN

1 Begripskennis • Ik kan de rol van lichtbreking voor de werking van het oog uitleggen. • Ik kan de structuren rond en in het oog benoemen en aanduiden. • Ik kan uitleggen wat de functie van die structuren is.

• Ik kan uitleggen hoe de irisspieren een rol spelen in de hoeveelheid binnengelaten licht.

• Ik kan de weg van een lichtstraal vanaf een voorwerp tot het netvlies beschrijven.

verkleind beeld ontstaat.

IN

• Ik kan verklaren hoe het komt dat er in het oog een omgekeerd en

• Ik kan uitleggen hoe het oog scherpstelt op een voorwerp veraf en dichtbij. • Ik kan de delen van het netvlies benoemen en aanduiden.

• Ik kan de rol van fotoreceptoren beschrijven in het omzetten van lichtprikkels naar een zenuwsignaal.

• Ik kan verklaren wat de rol is van de kegeltjes en de staafjes bij het kijken in licht en donker en bij het zien van kleuren.

• Ik kan uitleggen hoe de hersenen een rol spelen in de vorming van het beeld.

VA N

• Ik kan aan de hand van enkele voorbeelden uitleggen hoe de werking van het oog verstoord kan zijn.

• Ik kan aan de hand van enkele voorbeelden uitleggen hoe de ogen van andere dieren aan hun leefwijze zijn aangepast.

2 Onderzoeksvaardigheden

• Ik kan een experiment uitvoeren en de waarneming formuleren. • Ik kan de waarneming verklaren.

• Ik kan een hypothese en een waarneming formuleren. • Ik kan een waarneming interpreteren of verklaren.

©

` Je kunt deze checklist ook op

112

THEMA 02

CHECKLIST HOOFDSTUK 1

invullen bij je portfolio.


HOOFDSTUK 2

LEERDOELEN Je kunt al:

IN

Î Hoe nemen mensen en andere dieren geluid waar?

M uitleggen dat receptoren een prikkel kunnen waarnemen en opvangen;

M uitleggen dat receptoren een opgevangen prikkel omzetten naar een zenuwsignaal of impuls.

Je leert nu:

Geluid is van essentieel belang voor

M wat de kenmerken van geluid zijn;

geluid bij gevaar, gaat het er tijdens

mensen en andere dieren. Zo maakt

VA N

de halsbandparkiet een krijsend

M de delen van het uitwendig oor, middenoor en inwendig oor aanduiden en benoemen;

M de functie van de delen van het oor beschrijven;

de paartijd bij egels luidruchtig aan

toe en gebruiken vleermuizen geluid om hun weg te vinden. Geluiden

kunnen ons verwittigen voor gevaar,

M beschrijven hoe de verschillende delen van het oor

maar bieden ook een waaier van

samenwerken om geluid op te vangen;

ontspanningsmogelijkheden. Gelukkig kunnen we geluiden detecteren.

M de rol van de hersenen in het waarnemen van geluiden

Geluid stelt ons niet alleen in staat

uitleggen;

om informatie over te dragen naar

M hoe gehoorschade ontstaat;

andere mensen, het levert ons ook

veel informatie over onze omgeving

M een verband leggen tussen de leefwijze van een dier en de

op, die we met de andere zintuigen

bouw van de oren.

niet opmerken.

©

2.1 Wat is geluid?

OPDRACHT 26

Maak geluid zichtbaar. 1 Benodigdheden

bakpapier of huishoudfolie

glazen bokaal waarin bluetooth speaker past elastiek die rond bokaal past

suiker (of rijstkorrels of zout)

bluetooth speaker smartphone die je kunt verbinden met de bluetooth speaker

oordopjes

THEMA 02

hoofdstuk 2

113


2 Voorbereidingen 1 Plaats de bluetooth speaker in de glazen bokaal. Zorg dat hij aanstaat en verbonden is met de smartphone.

2 Dek de bokaal af met het bakpapier.

3 Bevestig met het elastiekje het bakpapier.

4 Leg een laagje suiker (of zout) op het bakpapier.

3 Uitvoering

1 Open op je smartphone de applet die een enkele toon afspeelt. Begin met de toon 2 Noteer wat je waarneemt (1).

IN

met de laagst mogelijke frequentie. Zet je volume op laag en klik op ‘play’.

3 Verhoog geleidelijk het volume van het geluid. Zorg dat het volume binnen aanvaardbare, comfortabele grenzen blijft.

4 Noteer wat je waarneemt (2).

AUDIO ENKELE TOON

5 Stop het geluid en herverdeel de suikerkristallen over het papier.

6 Zet je telefoon opnieuw op het laagste volume en stel een hogere frequentie in. 7 Voer het proefje opnieuw uit. 8 Noteer wat je waarneemt (3).

4 Noteer je waarneming.

VA N

a Waarneming 1:

b Waarneming 2:

c Waarneming 3:

In de opdracht zie je dat de suikerkorrels omhoog springen omdat geluiden

©

uit de luidspreker het papier doen trillen. De luidspreker is de geluidsbron.

Een geluidsbron is een voorwerp dat ritmisch trilt, net zoals de snaar van een gitaar. Ook de menselijke stem is een geluidsbron; bij het spreken of zingen trillen onze stembanden. Voel maar eens met je handen aan je keel als je neuriet.

De geluidsbron veroorzaakt een ritmische beweging of trilling van deeltjes in de lucht, een vloeistof of een vaste stof, de middenstof. De deeltjes rondom

de geluidsbron gaan meetrillen en worden samengedrukt. Daardoor ontstaan drukveranderingen in de middenstof. Het trillen en samendrukken van de deeltjes wordt overgedragen op de naburige deeltjes en verspreidt zich

in de middenstof. Die afwisseling van drukveranderingen noemen we een geluidsgolf.

114

THEMA 02

hoofdstuk 2


Geluid is een fysische prikkel omdat deeltjes beginnen trillen door botsing met andere deeltjes. hoge druk

lage druk

1 trilling

IN

uitwijking golf = amplitude = uitwijking vanaf de evenwichtsstand Een golf is een wiskundige voorstelling van geluid.

OPDRACHT 27

Welke frequenties hoor je?

Afb. 74

Bekijk het videofragment en noteer welke frequenties jij kunt horen. Zet je koptelefoon op of zorg dat je in een stille ruimte zit.

©

VA N

TEST JE GEHOOR

Niet alle geluiden klinken hetzelfde: sommige tonen ervaren we als hoog

en andere als laag. De hoogte van de toon of de toonhoogte wordt bepaald door het aantal trillingen per seconde. Dat noemen we de frequentie. De

frequentie wordt uitgedrukt in Hertz (Hz). Hoe groter de frequentie ofwel

hoe meer trillingen per seconde, hoe hoger de toon. Geluiden met een lage

frequentie ervaar je als lage tonen, geluiden met een hoge frequentie ervaar

je als hoge tonen. Mensen kunnen geluiden horen met een frequentie tussen de 20 Hz en 20 000 Hz. Het gehoorspectrum van de mens bedraagt dus ongeveer 20 – 20 000 Hz.

Trillingen met een frequentie hoger dan 20 000 Hz horen we niet; dat zijn ultrasone geluiden. Ook trillingen met een frequentie lager dan 20 Hz, de infrasone geluiden, horen we niet.

Als je het volume van de radio hoger zet, blijven de tonen van de muziek hetzelfde, maar hoor je de tonen luider.

Aan elk geluid kunnen we een geluidssterkte of volume toekennen.

Geluidssterkte is de uitwijking van de trilling. We drukken geluidssterkte uit in decibel (dB). geluidssterkte

lage geluidssterkte

hoge geluidssterkte

+ uitwijking 2 tijd

0

uitwijking 1

– Afb. 75 De uitwijking van de trilling bepaalt de geluidssterkte.

THEMA 02

hoofdstuk 2

115


Het zachtste geluid dat we kunnen waarnemen, noemen we de gehoordrempel.

pijngrens

Wat je kunt horen, is afhankelijk van een combinatie van toonhoogte en

geluidssterkte. Een geluid met een lage toon zal een grotere geluidssterkte

)

extreem luid

moeten hebben om het te kunnen horen. De sterkte van het waargenomen

geluid komt niet overeen met de werkelijke geluidssterkte. Als vuistregel kun je stellen dat per stijging van 10 dB, een geluid twee keer zo luid klinkt. Een geluid van 50 dB klinkt twee keer zo luid als een geluid van 40 dB.

heel luid

gematigd tot stil

Geluidsgolven zijn trillingen of drukveranderingen die door een

geluidsbron worden opgewekt in een middenstof. De middenstof is

IN

luid

het medium dat de trillingen tot het oor brengt. De toonhoogte of frequentie (uitgedrukt in Hz) hangt af van het aantal trillingen per

seconde. De geluidssterkte hangt af van de sterkte van de trillingen en

stil

VA N

wordt uitgedrukt in decibel (dB).

Afb. 76 Decibelschaal

2.2 Hoe is het oor opgebouwd?

Onze oren vangen de trillingen op. Om te begrijpen hoe geluidsprikkels door zoogdieren worden opgevangen en verwerkt, bespreken we eerst de bouw van het oor.

Uitwendig zie je enkel de oorschelp. Het eigenlijke gehoororgaan met

geluidsreceptoren ligt beschermd in het rotsbeen. Het kleine gaatje in het rotsbeen is de opening van de gehoorgang. B

©

A

gehoorgang rotsbeen

Afb. 77 Situering van het gehoorzintuig A Oorschelp B Het rotsbeen bevat de inwendig gelegen delen van ons gehoorzintuig.

116

THEMA 02

hoofdstuk 2


In het gehoorzintuig onderscheiden we drie delen: • het uitwendig oor, • het middenoor,

• het inwendig oor.

De geluidsreceptoren die de geluidsprikkels waarnemen, liggen beschermd in

IN

het inwendig oor.

rotsbeen

uitwendig oor middenoor

VA N

inwendig oor

Afb. 78 De drie delen van het menselijk gehoorzintuig

A

Het uitwendig oor

OPDRACHT 28

Ontdek de functie van de oorschelp. 1 Benodigdheden

geluidsbron (smartphone) blad papier gedraaid in trechtervorm

2 Werkwijze

©

1 Zoek een YouTube-kanaal of podcast waarop uitsluitend gesproken wordt.

2 Plaats de geluidsbron op een viertal meter van een proefpersoon.

3 Verminder het volume totdat de proefpersoon niet meer kan uitmaken wat er gezegd wordt.

4 De proefpersoon vergroot zijn oorschelp door met zijn hand achter het oor een extra grote schelp te vormen.

5 Noteer je waarneming (1).

6 De proefpersoon vergroot zijn oorschelp door de papieren trechter naar de geluidsbron te richten.

7 Noteer je waarneming (2).

THEMA 02

hoofdstuk 2

117


3 Wat neem je waar? a Waarneming 1:

b Waarneming 2:

IN

4 Besluit

3D

VA N

spierweefsel

spierweefsel

rotsbeen

rotsbeen

1 oorschelp

3 trommelvlies

6 smeerklieren

5 haartjes

2 gehoorgang

1 oorschelp

4 kraakbeen

geluidsgolven

©

3 trommelvlies 6 smeerklieren oorlel Afb. 79 Het uitwendig oor bestaat uit de oorschelp, de gehoorgang en het trommelvlies.

5 haartjes

2 gehoorgang

4 kraakbeen

Het uitwendig oor bestaat uit de oorschelp (1), de gehoorgang (2) en het trommelvlies (3).

geluidsgolven

• De oorschelp (1) vangt geluiden op en geleidt ze naar de gehoorgang. Dat merk je goed door je handen achter je oorschelpen te plaatsen als je iets beter wilt horen: hoe groter de schelp, hoe meer geluid in je gehoorgang terechtkomt. De oorschelp bestaat uit kraakbeen (4).

oorlel

118

THEMA 02

hoofdstuk 2


WEETJE De unieke vorm van het oor, met plooien en richels, zorgt ervoor dat bepaalde toonhoogtes worden versterkt. Vooral frequenties in het bereik van de menselijke stem worden versterkt. Het kraakbeen is verbonden met drie spieren om de oren te kunnen bewegen in de

richting van het geluid. De meeste mensen kunnen die spieren niet meer gebruiken.

• De gehoorgang (2) geleidt de geluidsgolven naar het trommelvlies. De

IN

vorm en lengte van de gehoorgang zorgt voor een versterking van de

toonhoogtes van de menselijke stem, wat belangrijk is voor het verstaan van de menselijke spraak. De wanden van de gehoorgang zijn bezet met haartjes (5) en bevatten smeerklieren (6) die oorsmeer produceren.

Oorsmeer houdt de huid en het trommelvlies soepel en is waterafstotend. Het vangt ook stof en vuil op en vormt een ongunstig leefmilieu voor bacteriën. WEETJE

VA N

Heel wat mensen gebruiken wattenstaafjes om de oren te reinigen. Maar al dat

gepeuter werkt averechts. Het oor is immers een

zelfreinigend orgaan: de

GEBRUIK WATTENSTAAFJE

huid van de gehoorgang

wordt spiraalvormig vernieuwd in de richting van de uitgang. Op die

manier wordt een teveel aan oorsmeer mee naar buiten meegenomen. Wanneer je een wattenstaafje inbrengt, duw je het oorsmeer terug,

waardoor een ophoping ontstaat. Bovendien kun je de kwetsbare huid of zelfs het trommelvlies beschadigen.

Het best laat je dus de natuur zijn gang gaan. Als je de oren toch wilt reinigen, beperk je dan tot de opening. Als vuistregel geldt dat het wattenpluimpje nooit volledig in de gehoorgang mag verdwijnen.

Beter is echter om enkele druppels olie in te brengen, waardoor het

©

oorsmeer oplost.

THEMA 02

hoofdstuk 2

119


wand van de gehoorgang

hamer zichtbaar doorheen het trommelvlies

trommelvlies Afb. 80 Beeld van het trommelvlies gezien vanuit de gehoorgang

IN

• Het trommelvlies (3) sluit de gehoorgang af en vormt de grens tussen

het uitwendig oor en het middenoor. Het is een vlies dat eruitziet als een

trommelvel en eigenlijk ook dezelfde functie heeft. Het wordt niet aan het

TRILLEN TROMMELVLIES

trillen gebracht door drumstokken maar door drukveranderingen in de middenstof.

Via het trommelvlies worden trillingen in de middenstof doorgegeven aan het middenoor.

VA N

Het uitwendig oor bestaat uit de oorschelp, de gehoorgang en het trommelvlies.

• De oorschelp vangt geluiden op en leidt ze naar de gehoorgang.

De oorschelp is opgebouwd uit kraakbeen. Door haar unieke vorm worden bepaalde frequenties versterkt en andere verzwakt.

• De gehoorgang leidt de geluidsgolven naar het trommelvlies.

• Als het trommelvlies gaat bewegen door de drukveranderingen

in de middenstof, worden geluidstrillingen overgebracht op het middenoor.

` Maak oefening 12.

B

Het middenoor

©

OPDRACHT 29

Wat is de functie van het middenoor? 1 Waar heb je soms last van bij het opstijgen en landen in een vliegtuig?

2 Hoe kun je dat verhelpen?

120

THEMA 02

hoofdstuk 2


Het middenoor ligt achter het trommelvlies en bestaat uit de trommelholte en de gehoorbeentjes.

7 stijgbeugel

6 aambeeld 2 rotsbeen

evenwichtszenuw

5 hamer gehoorgang

gehoorzenuw

trommelvlies

IN

8 ovaal venster

9 rond venster

1 trommelholte

3 buis van Eustachius

4 keelholte

VA N

Afb. 81 Schematische voorstelling van de bouw van het middenoor

De trommelholte (1) is een met lucht gevulde holte in het rotsbeen (2)

van de schedel. Ze staat via de buis van Eustachius (3) in verbinding met

de keelholte (4). Normaal is die buis dicht omdat de wanden tegen elkaar liggen, maar bij het slikken of geeuwen gaat de buis even open. Zo wordt

de luchtdruk in de trommelholte gelijk aan de luchtdruk van de omgeving

en het uitwendig oor, bijvoorbeeld in een vliegtuig. Als de luchtdruk van het middenoor niet dezelfde is aan die van het uitwendig oor, horen we minder

goed, omdat het trommelvlies dan bol of hol staat. Als het trommelvlies bol of hol staat, staat het te gespannen en wordt het moeilijker aan het trillen gebracht door geluiden. WEETJE

©

Als de buis van Eustachius niet

VIDEO TROMMELVLIESBUISJE

goed werkt, kan het middenoor geïrriteerd raken en vocht

afscheiden. Daardoor verhoogt de druk in het middenoor, wat zeer pijnlijk is en kan leiden

tot een middenooronsteking. Het trommelvlies wordt naar

buiten gedrukt en kan door de

verhoogde druk zelfs scheuren.

Afb. 82

Dat kan vermeden worden door

een trommelvliesbuisje of diabolo te plaatsen. Een trommelvliesbuisje zorgt voor een betere verluchting van het middenoor. Meestal blijft

het enkele maanden zitten en valt het daarna vanzelf uit. Omdat het

trommelvlies een levend membraan is, groeit het gaatje vanzelf dicht. THEMA 02

hoofdstuk 2

121


In de trommelholte ligt een keten van drie gehoorbeentjes die aansluiten op het trommelvlies: de hamer (5), het aambeeld (6) en de stijgbeugel (7). 8 spiertjes

5 hamer 6 aambeeld 7 stijgbeugel

IN

trommelvlies

Afb. 83 Het trommelvlies en de drie gehoorbeentjes van het middenoor

In de wand van de trommelholte naar het inwendig oor toe, liggen twee

openingen die met een vlies zijn afgedekt. De bovenste opening is het ovaal venster (8) en de onderste opening het rond venster (9).

De hamer zit vast op het trommelvlies. Als het trommelvlies trilt, trilt de

VA N

hamer mee. Die brengt de trilling via het aambeeld en de stijgbeugel over

op het ovaal venster, dat de scheiding vormt tussen het middenoor en het inwendig oor.

Omdat de oppervlakte van het ovaal venster bijna zeventien keer kleiner is dan die van het trommelvlies, worden de geluidstrillingen versterkt

doorgegeven van het trommelvlies naar het veel kleinere ovaal venster.

De functie van het middenoor is dan ook het versterken en geleiden van

geluidstrillingen. Heel luide geluiden zouden de gehoorbeentjes zo hevig kunnen laten bewegen dat er beschadigingen zouden optreden. Twee

spiertjes (8) die verbonden zijn met de gehoorbeentjes, kunnen de beweging van de gehoorbeentjes beperken. Ze verzwakken op die manier harde geluiden.

©

Het middenoor bestaat uit een trommelholte en drie gehoorbeentjes:

122

THEMA 02

hoofdstuk 2

hamer, aambeeld en stijgbeugel. Als het trommelvlies gaat bewegen door geluidstrillingen, worden de trillingen door de keten van

gehoorbeentjes overgebracht op het binnenoor, via het ovaal venster.

Tijdens het overbrengen van de trillingen wordt het geluid versterkt. De buis van Eustachius zorgt ervoor dat de luchtdruk aan beide zijden van het trommelvlies gelijk is.

` Maak oefening 13, 14 en 15.


C

Het inwendig oor

Het inwendig oor is het deel van het gehoorzintuig waar de geluidsprikkels opgevangen worden door geluidsreceptoren en omgevormd worden tot zenuwimpulsen.

1 halfcirkelvormige kanalen

IN

2 voorhof evenwichtszenuw

VA N

gehoorzenuw

ovaal venster

3 slakkenhuis

rond venster

Afb. 84 Schematische voorstelling van de bouw van het inwendig oor

Het inwendig oor is opgebouwd uit de halfcirkelvormige kanalen (1),

het voorhof (2) en het slakkenhuis (3). Alleen in het slakkenhuis worden

©

VIDEO SLAKKENHUIS

geluidsprikkels verwerkt.

In de halfcirkelvormige kanalen en het voorhof ligt het evenwichtszintuig. Het slakkenhuis is een onderdeel van het benig en vliezig labyrint. Het

benig labyrint (4) is opgebouwd uit een stelsel van gangen in het rotsbeen.

Binnenin het benig labyrint liggen vliezen die de vorm van het benig labyrint volgen. Dat is het vliezig labyrint (5). Bekijk het ook even via de QR-code. 5 vliezig labyrint gevuld met endolymfe 4 benig labyrint gevuld met perilymfe

ovaal venster rond venster

Afb. 85 Doorsnede van het inwendig oor: benig en vliezig labyrint. De pijlen geven aan hoe vloeistoftrillingen vanaf het ovaal venster via het slakkenhuis worden voortgeleid naar het rond venster.

THEMA 02

hoofdstuk 2

123


De twee labyrinten zijn gevuld met vloeistof:

• de vloeistof in het vliezig labyrint is de endolymfe;

• de vloeistof rond het vliezig labyrint is de perilymfe.

Het verband tussen het benig en het vliezig labyrint en tussen endolymfe

en perilymfe kunnen we vergelijken met een vinger in een handschoen. In

die vergelijking komt de handschoen overeen met het rotsbeen en dus met de wand van het benig labyrint. De huid van de vinger correspondeert met het vliezig labyrint. De smalle ruimte tussen handschoen en vinger bevat

IN

perilymfe. In de vinger zit als het ware endolymfe.

ovaal venster rond venster

bovenste gang (met perilymfe)

middengang (met endolymfe) onderste gang (met perilymfe)

membraan van Reissner

basaalmembraan

VA N

Afb. 86 Het slakkenhuis ontrold voorgesteld

Het deel van het inwendig oor dat het gehoorzintuig vormt is het

slakkenhuis (3). Het bestaat uit drie gangen die spiraalvormig gedraaid zijn.

De bovenste gang begint aan het ovaal venster (8) en gaat aan de top van het slakkenhuis over in de onderste gang, die op zijn beurt eindigt aan het rond

venster (9). De bovenste en de onderste gang bevatten perilymfe. Tussen de bovenste en de onderste gang ligt de middengang met endolymfe. WEETJE

Endo in het Grieks betekent binnenin.

Peri in het Grieks betekent rondom, eromheen.

©

De vliezen in het slakkenhuis vormen de scheiding tussen de bovenste gang en de middengang en tussen de onderste gang en de middengang.

Op het basaalmembraan op de bodem van de middengang bevinden zich de eigenlijke geluidsreceptoren. De geluidsreceptoren zijn mechanoreceptoren die gevoelig zijn voor druk en beweging. Samen met steuncellen vormen de

receptorcellen het orgaan van Corti. De receptorcellen hebben haarvormige

uitstulpingen en worden daarom ook haarcellen genoemd. De haartjes staan in contact met het dakmembraan, een vrij onbeweeglijk vlies dat boven het orgaan van Corti ligt. WEETJE In het begrip mechanoreceptoren herken je het woord ‘mechanisch’:

124

THEMA 02

hoofdstuk 2

iets dat werkt met bewegende delen.


1

2

1

2 3

3

IN

1 bovenste gang met perilymfe 2 middengang met endolymfe 3 onderste gang met perilymfe

4 membraan van Reissner

1

5 dakmembraan

VA N

2

7 haarcel

6 basaalmembraan

3

8 zenuwvezel

7 haarcellen in het orgaan van Corti

©

Afb. 87 Schematische tekening van het orgaan van Corti

Het inwendig oor bevat het eigenlijke gehoorzintuig: het slakkenhuis. Het slakkenhuis is opgebouwd uit drie gangen gevuld met vloeistof.

• De bovenste gang vertrekt aan het ovaal venster en gaat in de top van het slakkenhuis over in de onderste gang.

• De onderste gang eindigt aan het rond venster.

• De middengang bevat het orgaan van Corti. Dat is opgebouwd

uit receptorencellen, in dit geval de haarcellen, en steuncellen. De haartjes van de geluidsreceptoren staan in contact met het dakmembraan.

` Maak oefening 16, 17 en 18.

THEMA 02

hoofdstuk 2

125


2.3 Hoe kunnen mensen geluid waarnemen?

OPDRACHT 30

Kan een trillend voorwerp een ander voorwerp aan het trillen brengen? 1 Plaats twee identieke stemvorken met de klankkasten naar elkaar toe.

IN

Laaaa...

2 Tik een van beide stemvorken aan met een houten latje en demp het geluid onmiddellijk. 3 Wat stel je vast?

VA N

...aaaa...

stijgbeugel aambeeld ovaal venster hamer

trommelvlies

©

rond venster

Afb. 88 Werking van het oor

orgaan van Corti

bovenste gang onderste gang middengang

Wanneer de eerste stemvork gaat trillen, zullen drukveranderingen of

trillingen in de lucht de tweede stemvork aan het trillen brengen. Je merkt

dat op als je de eerste stemvork dempt. Het meetrillen van een voorwerp met een ander voorwerp noemen we resonantie.

De werking van het oor is gebaseerd op dat meetrillen of resonantie.

Wanneer de geluidsgolven het trommelvlies bereiken, zal door resonantie

het trommelvlies meetrillen. Via de gehoorbeentjes bereiken de trillingen het inwendig oor. De gehoorbeentjes geleiden en versterken de trilling. Bij het

trillen drukt de stijgbeugel tegen het membraan van het ovaal venster. Dat

membraan puilt uit en drukt tegen de vloeistof in de bovenste gang van het 126

THEMA 02

hoofdstuk 2

inwendig oor.


Omdat een vloeistof weinig samendrukbaar is, verplaatst de beweging zich

als een golf door de vloeistof van de bovenste gang naar de onderste gang. De verplaatsing van de vloeistof in de onderste gang doet het rond venster uitpuilen naar de trommelholte toe.

Als gevolg van de vloeistofverplaatsing gaat ook het basaalmembraan trillen.

1 2

3

membraan van Reissner dakmembraan

perilymfe

endolymfe

IN

1 bovenste gang met perilymfe 2 middengang met endolymfe 3 onderste gang met perilymfe

endolymfe

haarcel

endolymfe zenuwimpuls

perilymfe

endolymfe

zenuwimpuls zenuwvezels

perilymfe

VA N perilymfe

basaalmembraan

Afb. 89 Ombuiging van de haartjes van de haarcellen als gevolg van de verschuiving van dakmembraan en basaalmembraan ten opzichte van elkaar

Wanneer het basaalmembraan gaat trillen, verschuiven het basaalmembraan en het dakmembraan ten opzichte van elkaar. Dat veroorzaakt een

ombuiging van de haartjes van de haarcellen. Die ombuiging in de haarcellen wekt een signaal of impuls op dat wordt doorgegeven aan de zenuwvezels die op de haarcellen aansluiten. De zenuwvezels lopen gebundeld in de

HOE HOREN WE?

gehoorzenuw naar de hersenen. Pas als de zenuwimpuls een specifieke plaats in de hersenen bereikt, ‘horen’ we.

De video achter de QR-code vat het helemaal samen!

OPDRACHT 31

©

Bekijk het videofragment en beantwoord de vragen. 1 Hoe kunnen we verschillende frequenties van elkaar onderscheiden?

BEKIJK DE VIDEO

2 Waar nemen we hoge tonen waar?

3 Waar nemen we lage tonen waar?

THEMA 02

hoofdstuk 2

127


We kunnen verschillende toonhoogten waarnemen omdat de plaats waar

het basaal membraan trilt afhankelijk is van de toonhoogte van het geluid. Daardoor zullen, afhankelijk van de toonhoogte of frequentie, andere haarcellen worden geactiveerd.

• Bij hoge tonen zal het basaalmembraan trillen aan de basis van het slakkenhuis, dicht bij het ovaal venster.

• De lage tonen veroorzaken een trilling van het basaalmembraan eerder aan de top van het slakkenhuis.

bovenste gang (met perilymfe)

IN

• Geluiden met middelmatige tonen geven trillingen daartussenin. middengang (met endolymfe) onderste gang (met perilymfe)

membraan van Reissner trillingen van het basaalmembraan bij geluiden met: hoge frequentie

basaalmembraan

VA N

middelmatige frequentie

Afb. 91 Gevoeligheid van het basaalmembraan voor geluiden met een verschillende frequentie voorgesteld op een opgerold slakkenhuis

lage frequentie

Afb. 90 Gevoeligheid van het basaalmembraan voor geluiden met verschillende frequenties

De gehoorzenuw geleidt de informatie van de haarcellen naar de

hersenen. Afhankelijk van de plaats van de geprikkelde haarcellen

in het basaalmembraan vertalen de hersenen de signalen in hoge of

lage toonhoogten. De hersenen weten precies van welke plaats in het

basaalmembraan de signalen vandaan komen. Zo kunnen we verschillende toonhoogten onderscheiden en verschillende tonen tegelijk waarnemen. Het verschil in geluidssterkte nemen we waar omdat er meer of minder haarcellen geprikkeld worden. Bij harde geluiden worden veel meer

haarcellen geprikkeld en ontstaan dus ook veel meer impulsen dan bij zachte

©

OPDRACHT 32

geluiden.

Zoek de geluidsbron. 1 Werkwijze

a Laat een klasgenoot even de klas uitgaan.

b Verberg ergens in de klas een geluidsbron, zoals een rinkelende smartphone of een wekker. c Laat je klasgenoot weer in de klas met één oor afgeschermd.

- Hoelang duurde het vooraleer de leerling de geluidsbron vond? Noteer in de tabel.

- Herhaal de proef, maar je klasgenoot mag nu beide oren gebruiken. Hoelang duurde het vooraleer de leerling de geluidsbron vond? Noteer in de tabel.

d Herhaal de proef met een andere klasgenoot. 128

THEMA 02

hoofdstuk 2


2 Wat neem je waar?

Naam

Tijd met één oor

Tijd met twee oren

IN

a Noteer je waarnemingen.

©

VA N

b Wanneer kun je het geluid het beste lokaliseren?

interpretatie van het geluid door de hersenen

Afb. 92 Horen met beide oren: stereofonisch horen

We horen stereofonisch, dat wil zeggen met onze beide oren. Daardoor zijn we in staat de richting en de afstand van een geluid te bepalen. Omdat het

linker- en het rechteroor niet precies even ver van de geluidsbron verwijderd zijn, bereikt het geluid de oren niet gelijktijdig en niet met dezelfde

intensiteit. Onze hersenen krijgen informatie van beide oren en verwerken

die razendsnel. Wanneer we bijvoorbeeld een auto horen aankomen, kunnen

we als gevolg daarvan bepalen waar het geluid vandaan komt en ook hoe ver de auto van ons verwijderd is.

THEMA 02

hoofdstuk 2

129


ovaal venster

gehoorgang

vloeistof trillingen

aambeeld trilling

hamer

zenuwcellen vervoeren impulsen richting de hersenen

geluidsgolf

impuls

IN

trilling

trommelvlies

stijgbeugel

trilling

Afb. 93 Opvangen van een geluidsgolf door het oor en omzetting van de trilling naar een geluid

slakkenhuis

oorschelp gehoorgang

VA N

geluid

haarcellen die vloeistoftrillingen omzetten in impulsen

resonantie

middenoor

geleiden en versterken

slakkenhuis

signaal

gehoorzenuw

©

HERSENEN

De geluidsgolven bereiken via de gehoorgang het trommelvlies dat

meetrilt door resonantie. In het middenoor wordt de trilling geleid en versterkt via de gehoorbeentjes. . Verplaatsing van het ovaal venster

zet de perilymfe in beweging waardoor het basaalmembraan verschuift tegenover het dakmembraan. Dat veroorzaakt een ombuiging van de haartjes van de haarcellen. Daardoor ontstaan signalen die de

informatie via de gehoorzenuw naar de hersenen brengen. Afhankelijk van de toonhoogte van het geluid worden geluidsreceptoren in een bepaald gebied op het basaalmembraan geprikkeld. Bij een grotere geluidssterkte worden meer haarcellen geprikkeld. ` Maak oefening 19, 20 en 21.

130

THEMA 02

hoofdstuk 2


OPDRACHT 33

Bekijk de figuur van het oor en vul aan. 1 Vervolledig de legende van de figuur met de begrippen: uitwendig oor, middenoor en inwendig oor. 2 Schrijf in de tweede kolom het nummer waarmee elk van de delen op de figuur is aangeduid.

1 2

3

4

5

6

7

8

IN

3 Schrijf in de laatste kolom de letter van de functie die bij dat deel hoort.

rotsbeen

uitwendig oor middenoor

VA N

inwendig oor

Afb. 94

Letter A

B

C

E F

G

H

Deel van het oor

Zet geluidsprikkels om in signalen.

stijgbeugel

door aan de gehoorgang. De richels

gehoorgang

Brengt trillingen van het

oorschelp

Vangt trillingen op en geeft ze door

slakkenhuis

Vangt het geluid op en geeft het en plooien versterken bepaalde

frequenties en zwakken andere af. trommelvlies over op het aambeeld.

Brengt de vloeistof in het

hamer

binnenoor in beweging.

Brengt de beweging van de hamer

gehoorzenuw

over op de stijgbeugel.

Brengt geluidsgolven van de

oorschelp naar het trommelvlies. Geleidt de signalen van de

receptorcellen in het slakkenhuis naar de hersenen.

Nummer

Functie

haarcellen in

aan het eerste gehoorbeentje.

©

D

Functie

trommelvlies

aambeeld

THEMA 02

hoofdstuk 2

131


2.4 Wat als de werking van het oor verstoord is?

OPDRACHT 34

Bekijk het videofragment en beantwoord de vragen.

IN

1 Hoe ontstaat gehoorschade in de meeste gevallen?

2 Zoek op het internet vanaf hoeveel decibel er gehoorschade kan optreden en geef telkens een voorbeeld. Geluidssterkte 120 dB

Wanneer gehoorschade?

VIDEO GEHOORSCHADE

Voorbeeld

VA N

110 dB

100 dB 95 dB 92 dB

89 dB

86 dB 83 dB

80 dB

©

70 dB

Als het gehoor verslechtert of verstoord is, spreken we van gehoorschade. Om goed te horen moeten de receptorcellen in het binnenoor geprikkeld worden. Daarom moeten de gehoorbeentjes de trillingen van het

trommelvlies geleiden tot aan het binnenoor. Zowel schade aan het

binnenoor als aan de gehoorbeentjes belemmert die geleiding en kan de oorzaak zijn van gehoorschade of gehoorverlies. 132

THEMA 02

hoofdstuk 2


Het trommelvlies en de gehoorbeentjes kunnen worden beschadigd door

ontstekingen of door een trauma, zoals een harde slag, het te diep reinigen met een wattenstaafje of heel luide geluiden. In veel gevallen geneest het trommelvlies spontaan. Als dat niet gebeurt, is een hersteloperatie nodig. De slechte werking van gehoorbeentjes kan ook het gevolg zijn van een

erfelijke ziekte. Een beschadiging van de gehoorbeentjes wordt hersteld door een nieuw gehoorbeentje te plaatsen uit menselijk materiaal (donor) of uit kunststof (prothese).

Verder kunnen de receptorcellen zelf beschadigd raken. De meest

voorkomende oorzaak is een langdurige blootstelling aan luide geluiden.

IN

Daardoor worden de haartjes van de receptorcellen onherstelbaar

beschadigd, waardoor je bepaalde tonen niet langer kunt horen. Dat gaat vaak gepaard met oorsuizen of tinnitus: het continu horen van geluiden

die er niet zijn: fluiten, piepen, brommen ... Tinnitus kan een zware impact

hebben op je levenskwaliteit, want je ervaart nooit meer stilte. Het dragen van gehoorbescherming in een lawaaierige omgeving is daarom belangrijk want tinnitus is onomkeerbaar.

Omdat veel jongeren vanaf jonge leeftijd dagelijks meerdere uren naar

harde muziek luisteren via een koptelefoon, is gehoorverlies bij jongeren

een actueel en groeiend probleem. Ruim 20 procent van de jongeren tussen

VA N

15 en 30 jaar zou al blijvende gehoorschade opgelopen hebben. a

b

b

©

a

Afb. 95 Binnenste haarcellen (IHCs) en buitenste haarcellen (OHCs) in het oor voor (a) en na (b) beschadiging

THEMA 02

hoofdstuk 2

133


Bij het ouder worden treedt meestal een langzaam gehoorverlies op door

slijtage van de receptorcellen. Vooral hoge en zwakke tonen hoor je steeds minder goed. We spreken van ouderdomsslechthorendheid.

drempelwaarde

20 000

toonhoogte (Hz)

toonhoogte (Hz)

20 000

IN

drempelwaarde

drempelwaarde

drempelwaarde

20

20

tijd (s)

tijd (s)

Grafiek 4 Gehoor bij oudere persoon versus gehoor bij jongere persoon

Een hoorapparaat kan ervoor zorgen dat mensen met gehoorverlies (gedeeltelijk) weer kunnen horen. In geval van doofheid of extreme

VA N

slechthorendheid kan een cochleair implantaat een oplossing bieden. WEETJE

ZO WERKT EEN COCHLEAIR IMPLANTAAT

ZO WERKT EEN GEHOORAPPARAAT

©

Gehoorschade is het geheel of gedeeltelijk verlies van het gehoor.

Dat kan veroorzaakt worden door schade aan het trommelvlies, de

gehoorbeentjes of de receptorcellen. De schade kan veroorzaakt worden door een trauma, luide geluiden of erfelijke ziekten. Door slijtage van

de receptorcellen kunnen hoge en zachte tonen bij het ouder worden moeilijker gehoord worden.

Afhankelijk van de ernst van de gehoorschade kan het gehoorverlies

geheel of gedeeltelijk hersteld worden door een hoorapparaat of een cochleair implantaat.

` Maak oefening 22, 23 en 24.

134

THEMA 02

hoofdstuk 2


2.5 Hoe nemen andere dieren geluiden waar?

IN

A Waarom hebben zoogdieren vaak grote oren?

Honden hebben gevoeligere oren dan mensen, maar ze horen dan weer minder goed dan katten. Ze zijn briljant in het lokaliseren van geluiden dankzij de sterk ontwikkelde oorspieren, achttien in elk oor. Hun oren kunnen onafhankelijk van elkaar bewegen. Aan de hand van de stand van de oren krijg je ook informatie over het humeur van de hond. Soms zijn de oren een hulp voor andere zintuigen. Zo helpen bij het speuren de laaghangende oren van de bassethond door zwaaiende bewegingen geuren naar zijn neus te brengen.

©

VA N

Het gehoor van een kat doet het heel wat beter dan het gehoor van een mens en heeft een gemiddeld bereik van 45 Hz – 64 000 Hz. Bovendien is hun oorschelp bijzonder beweeglijk. De oren van een kat worden aangestuurd door 30 spieren per oor, waardoor ze hun oren 180 graden kunnen draaien.

Konijnen kunnen hun oren 270 graden en onafhankelijk van elkaar laten draaien. De bewegingen van hun oren helpen hen te ontsnappen aan roofdieren. Ze gebruiken hun oren ook om hun lichaamstemperatuur te regelen. Konijnen kunnen niet zweten of hijgen; ze gebruiken hun oren om wind te vangen en hun lichaam af te koelen.

Olifanten gebruiken hun oren ook om koel te blijven, waarbij de grote oppervlakte en de dunheid van het oor helpen om de lichaamstemperatuur te regelen.

THEMA 02

hoofdstuk 2

135


B Hoe goed horen andere dieren? ultrasone frequentie

IN

18 000 Hz

mens

bereik menselijk gehoor 20 Hz - 20 000 Hz

VA N

infrasone frequentie

A B C D E

vleermuis dolfijn insect rat vogel

2 000 Hz - 120 000 Hz 75 Hz - 150 000 Hz 10 000 Hz - 80 000 Hz 900 Hz - 79 000 Hz 1 000 Hz - 4 000 Hz

©

Duiven zijn de beste navigators ter wereld

Duiven gebruiken een frequentie die veel lager is dan het menselijk oor kan waarnemen. Een duif kan infrageluiden waarnemen van 0,5 Hz. Door de infrageluiden beschikt de duif over een navigatie-instrument dat vergelijkbaar is met een radar. Daardoor kunnen duiven verre stormen, aardbevingen en vulkanen detecteren, en horen zij ook het vallen van een stukje brood.

136

THEMA 02

hoofdstuk 2

F G H I J

kikker en pad krokodil hond olifant blauwe walvis

50 Hz - 4 000 Hz 16 Hz - 18 000 Hz 64 Hz - 44 000 Hz 17 Hz - 10 500 Hz 14 Hz - 36 Hz

Olifanten horen de wolken!

De oren van een olifant zijn enorm in omvang maar ze hebben ook een indrukwekkend gehoorbereik van 16 Hz tot 12 000 Hz. Olifanten horen geluiden die twintig keer lager zijn dan wat ons oor kan waarnemen. Daardoor kunnen zij de beweging van wolken horen: wanneer regenwolken zich verzamelen, kunnen de olifanten zich naar waterbronnen begeven voor het begint te regenen. Ze communiceren ook via laagfrequente geluiden met hun soortgenoten. Daardoor kunnen ze elkaar van op lange afstand horen.


Uilen zien met ogen en oren in het donker

IN

Uilen hebben niet alleen een uitstekend nachtzicht en de mogelijkheid om hun hoofd 360 graden te draaien, ze hebben ook een opmerkelijk gehoor. Uilen hebben geen uitwendige oorschelp maar hun hoofd is ontworpen om goed te horen. Ze hebben een platte gezichtsschijf die werkt als een schotelantenne en die geluiden naar de oren leidt. De ooropeningen staan asymmetrisch ingeplant. Het ene oor neemt geluiden waar die van boven of onder komen en het andere oor geluiden die van links of rechts komen. Het frequentiebereik van uilen is niet uitzonderlijk maar de omzetting van geluiden van boven, onder, links en rechts naar één zenuwsignaal in de hersenen zorgt ervoor dat uilen precies kunnen aangeven waar een geluid vandaan komt, om zo recht op hun prooi af te vliegen.

Hoe komt het dat vleermuizen hun weg vinden in het donker?

VA N

Een van de algemenere soorten vleermuizen in ons land is de gewone dwergvleermuis. Ze heeft haar naam niet gestolen, want ze past in een luciferdoosje. Hoewel de vleermuizen niet goed zien en meestal ’s nachts actief zijn, hebben ze geen enkele moeite om de dunste obstakels zoals takjes in het luchtruim te ontwijken en (vliegende) prooien te detecteren. Zij gebruiken daarvoor echolocatie: dat is het vermogen om voorwerpen te detecteren door geluiden uit te zenden en te luisteren naar de echo of weerkaatsing van die geluiden. Vleermuizen gebruiken daarvoor geluiden met een frequentie van 20 000 Hz tot meer dan 100 000 Hz. Gelukkig zijn mensen niet gevoelig voor de frequenties die vleermuizen gebruiken, want de geluiden die ze produceren zijn zo luid dat de roep van een langsvliegende dwergvleermuis onmiddellijk zou leiden tot gehoorschade. ECHOLOCATIE Als we het geluid vertragen, wordt het waarneembaar voor ons. Luister maar via de QR-code.

©

Dolfijnen communiceren met ultrageluiden

Dolfijnen maken, net als vleermuizen, gebruik van echolocatie. Ze hebben een gehoorbereik van 20 Hz – 150 000 Hz. Dolfijnen maken geluiden die na weerkaatsing op het oppervlak van bijvoorbeeld een rots of een school vissen, opgevangen worden door de kaak van de dolfijn. Dat zenuwsignaal wordt via de gehoorzenuw naar de hersenen gestuurd. Dolfijnen ‘zien’ niet alleen met geluiden maar ze communiceren ook via ultratonen. Ze hebben elk hun eigen ‘fluittoon’ waarmee ze elkaar roepen en herkennen.

Walvissen zijn levende duikboten De onderwatersonar van walvissen is gebaseerd op een vergelijkbare echolocatietechniek die vleermuizen en dolfijnen gebruiken. Net als dolfijnen vangen ze geluiden op via de kaken. Ze navigeren door de donkere oceaan met behulp van geluidsgolven en geluidsreflecties. Het is ook belangrijk voor de communicatie met soortgenoten. THEMA 02

hoofdstuk 2

137


Omdat spinnen geen fysieke oren hebben en gebruikmaken van een kleverig web om hun prooi te detecteren en te vangen, gaat iedereen ervan uit dat spinnen alleen heel nabije trillingen kunnen waarnemen. Maar recent onderzoek wijst erop dat sommige spinnensoorten wel degelijk kunnen horen.

Spinnen van het geslacht Deinopsis vangen hun prooi op een opmerkelijke manier. Ze maken een web dat ze als een vangnet over hun prooi gooien. Daarvoor beschikken ze naast nachtzicht dus ook over gehoorvermogen. De spinnen horen via haartjes op de gewrichtreceptoren in hun poten. Via de haartjes en de receptoren pikken ze vibraties in de lucht op tot op een afstand van twee meter. Ze kunnen zowel de lage frequenties van hun mogelijke prooien, als de hogere frequenties van vogels voor wie zij zelf een prooi zijn, opvangen. In feite doen zij net hetzelfde als de mens, maar met specifieke receptoren in plaats van met een trommelvlies. Naar: www.eoswetenschap.eu

VA N

Motten kunnen frequenties waarnemen tot 300 000 Hz! De mot moet immers kunnen ontsnappen aan zijn predator, de vleermuis. Daarom moet de mot het op dat vlak ook beter doen dan de vleermuis. Ze nemen geluiden waar met twee trommelvliesachtige membranen en geluidsreceptoren op hun borststuk.

Hoe kunnen spinnen horen zonder oren?

IN

Motten hebben het beste gehoor in de dierenwereld

C Samengevat

Hoewel onze oren geweldig zijn om te horen, kost het ons moeite om ze zelfs maar een beetje te laten wiebelen. Het bereik van ons gehoor wordt door velen in het dierenrijk overtroffen. In de loop van de evolutie hebben wij een aantal (h)oorprivileges verloren.

©

Grote oren vormen een betere antenne voor het opvangen van geluiden. Door de grote beweeglijkheid van de oorschelpen kunnen dieren de geluidsbron heel precies lokaliseren. De grote oorschelpen zijn vaak een aanpassing aan een tropisch klimaat waar ze een belangrijke rol hebben in de regeling van de lichaamstemperatuur.

Vele dieren hebben een veel groter gehoorbereik dan de mens en kunnen infrageluiden of ultrageluiden waarnemen. Vleermuizen, dolfijnen en walvissen gebruiken echolocatie om hun weg te vinden in het donker. Ook ongewervelde dieren nemen geluiden waar door de aanwezigheid van geluidsreceptoren.

138

THEMA 02

hoofdstuk 2

Afb. 96 Met oorschelpen die twee derde van zijn totale lichaamslengte in beslag nemen, heeft de grootoorspringmuis naar verhouding de grootste oren van het dierenrijk.


HOOFDSTUKSYNTHESE

Î Hoe nemen mensen en andere dieren geluid waar?

een trillend voorwerp

MIDDENSTOF het medium dat de geluidsgolven tot

Een geluidsbron is een trillend voorwerp, bijvoorbeeld

De geluidsbron veroorzaakt Zo ontstaan trillingen of

.

in de middenstof.

Het aantal trillingen per tijdseenheid is de toonhoogte of

De luidheid of geluidssterkte

wordt uitgedrukt in decibel (dB).

lage geluidssterkte

(Hz).

hoge geluidssterkte

+

VA N

bij het oor brengt

2.1 Wat is geluid?

IN

GELUIDSBRON

0

uitwijking 2 tijd uitwijking 1

2.2 Hoe is het oor opgebouwd?

©

rotsbeen

uitwendig uitwendig ooroor middenoor middenoor

inwendig ooroor inwendig

THEMA 02

SYNTHESE HOOFDSTUK 2

139


Orgaan van Corti

IN

2.3 Hoe kunnen mensen geluid waarnemen? ovaal venster

gehoorgang

aambeeld

trilling

geluidsgolf

vloeistof trillingen

hamer

zenuwcellen vervoeren impulsen richting de hersenen

impuls

trilling

trommelvlies

VA N

stijgbeugel

trilling

UITWENDIG OOR oorschelp

gehoorgang

trommelvlies

haarcellen die vloeistoftrillingen omzetten in impulsen

slakkenhuis

De oorschelp vangt geluiden op en leidt ze naar de

.

Daar worden frequenties

.

De geluidsgolven worden geleid naar het trommelvlies.

Als het trommelvlies gaat bewegen door de drukveranderingen in de

, worden geluidstrillingen overgebracht op het .

MIDDENOOR

gehoorbeentjes

©

ovaal venster

BINNENOOR slakkenhuis

orgaan van Corti

geluidsreceptoren of haarcellen

gehoorzenuw

HERSENEN

140

THEMA 02

De

trillingen via het

zit vast aan het trommelvlies en brengt de

Die brengt de trillingen over op het

de trilling nog versterkt.

over op de

. Daardoor wordt

.

Het slakkenhuis is opgebouwd uit drie gangen gevuld met vloeistof. Bewegingen van het

zorgen voor verplaatsing

van de vloeistof in de bovenste en onderste gang. Afhankelijk van de toonhoogte worden de tegen het

via de

SYNTHESE HOOFDSTUK 2

of de

op een bepaalde plaats in het basaalmembraan

geduwd. De receptoren sturen signalen

naar de verwerkingscentra in de hersenen.


2.3 Hoe kunnen mensen geluid waarnemen? Om te bepalen waar precies het geluid vandaan komt, maken we gebruik van en de

van een geluid in beide oren. Die informatie van beide oren wordt verwerkt

door de hersenen; we spreken van stereofonisch horen.

Gehoorschade kan veroorzaakt worden door schade aan Afhankelijk van de oorzaak kan een of een

.

IN

2.4 Wat als de werking van het oor verstoord is?

, een

het gehoorverlies gedeeltelijk herstellen.

2.5 Hoe nemen andere dieren geluiden waar? Dieren kunnen ook geluidsprikkels waarnemen. Dieren hebben vaak

oorschelpen. Daardoor

VA N

en

kunnen ze beter de bron van het geluid bepalen en kunnen ze geluid beter opvangen. Grote oren hebben vaak ook een rol in het regelen van de

Het gehoorbereik van dieren staat in verband hun .

.

en staat in functie van

©

Geef zelf een voorbeeld van de bovenstaande vaststelling.

THEMA 02

SYNTHESE HOOFDSTUK 2

141


CHECKLIST

JA

NOG OEFENEN

1 Begripskennis • Ik kan uitleggen wat de kenmerken van geluid zijn.

• Ik kan de delen van het uitwendig oor, het middenoor en het inwendig oor aanduiden en benoemen.

• Ik kan de functie van de delen van het oor beschrijven.

• Ik kan beschrijven hoe de verschillende delen van het oor samenwerken om geluid op te vangen en te verwerken.

• Ik kan uitleggen wat de rol van de hersenen is in het waarnemen van geluiden.

kunt beschermen.

IN

• Ik kan uitleggen hoe gehoorschade ontstaat en hoe je jezelf daartegen

• Ik kan een verband leggen tussen de leefwijze van een dier en de bouw van de oren.

2 Onderzoeksvaardigheden • Ik kan een waarneming formuleren.

• Ik kan een waarneming interpreteren en verklaren.

VA N

• Ik kan een besluit formuleren.

©

` Je kunt deze checklist ook op

142

THEMA 02

CHECKLIST HOOFDSTUK 2

invullen bij je portfolio.


conductor

netvlies

VA N

voorste oogkamer

pupil

ooglens

glasachtig

THEMA 02

beeld zodat we het voorwerp rechtop en in ware

de hersenen geleid. De hersenen interpreteren het

grote zien.

BEKIJK DE KENNISCLIP

fotoreceptoren

bipolaire cellen

• Via de oogzenuw wordt een signaal of impuls naar

lens

netvlies

• Die fotoreceptoren zetten de lichtprikkels om in een signaal of impuls.

waarnemen. Met de kegeltjes kun je kleuren waarnemen.

• Staafjes worden al geprikkeld bij weinig licht maar kunnen geen kleur

• Het netvlies bevat twee soorten fotoreceptoren: staafjes en kegeltjes.

lichaam

• hoornvlies

verkleind, omgekeerd en scherp beeld op het netvlies te krijgen.

• Het oog is opgebouwd uit meerdere structuren die meehelpen om een

receptor

• Het is een uitwendige, fysische prikkel die door het oog wordt opgevangen.

• Zichtbaar licht is een straling die door de mens kan worden waargenomen.

Het oog

prikkel

© slakkenhuis

orgaan van Corti

trommelvlies

gehoorbeentjes

ovaal

Zo kunnen we geluid interpreteren en lokaliseren.

slakkenhuis

stijgbeugel

vloeistof trillingen

de hersenen gestuurd. Hier wordt het signaal verwerkt.

trilling

trommelvlies

hamer

aambeeld

IN

trilling

ovaal venster

• Via de gehoorzenuw wordt een signaal of impuls naar

trilling

geluidsgolf

gehoorgang

impuls

zenuwcellen vervoeren impulsen richting de hersenen

BEKIJK DE KENNISCLIP

haarcellen die vloeistoftrillingen omzetten in impulsen

• Die haarcellen zetten de trilling om in een signaal of impuls.

haarcellen.

tegen het dakmembraan geduwd. Een grotere geluidssterkte prikkelt meer

• Naargelang de toonhoogte van het geluid worden verschillende haarcellen

• Het orgaan van Corti in het slakkenhuis bevat de haarcellen.

venster

gehoorgang

versterken tot bij receptoren in het slakkenhuis.

• oorschelp

• Het oor is opgebouwd uit meerdere structuren die de prikkel geleiden en

• Het is een uitwendige, fysische prikkel die door het oor wordt opgevangen.

Het oor

• Geluid bestaat uit trillingen of drukveranderingen.

De zintuigen

THEMASYNTHESE

themasynthese

143


CHECK IT OUT

Î Er zit iets in mijn oog Tijdens de CHECK IN heb je ontdekt hoe je lichaam reageert op prikkelende stoffen. We zagen hoe je begon te wenen bij het snijden van een ui.

2 Hoe neemt je lichaam die prikkels waar?

IN

1 Welke prikkels kan je lichaam nog waarnemen?

VA N

3 Waar in je lichaam bevinden zich receptoren om de prikkels waar te nemen?

4 Hoe verwerkt je lichaam die prikkels?

!

Organismen hebben receptoren om op prikkels te reageren. Receptoren zijn vaak gespecialiseerde

structuren die in zintuigen gelokaliseerd zijn. Soms kunnen receptoren ook zenuwuiteinden zijn zoals

pijnreceptoren. Als receptoren geprikkeld worden, sturen ze een signaal of impuls naar de hersenen zodat de effectoren op een gepaste manier kunnen reageren.

De prikkelende stof van de ui is een uitwendige prikkel die een regelsysteem in gang kan zetten. De

prikkel wordt opgevangen door de receptoren in het hoornvlies. Een signaal via het zenuwstelsel zorgt voor een snelle reactie door de effectoren: de traanklieren worden geactiveerd en het oog begint te

©

tranen.

144

THEMA 02

check it out


AAN DE SLAG

1

Verbind de beschermende delen van het oog met hun (functie)omschrijvingen.

Beschermend deel rond het oog

Functie

1 verhinderen dat water en zweet in de ogen lopen

A oogkas

2 schokken opvangen

B vetweefsel

3 oogbol ontsmetten

C wenkbrauwen

4 talg produceren om de randen van de oogleden waterafstotend te maken

6 vormt stevig omhulsel rond het oog 7 stofdeeltjes tegenhouden

E talgklieren tussen de wimpers

IN

5 oogbol beschermen tegen uitdrogen

D wimpers

F traanklier met traanvocht G oogleden

8 traanvocht verdelen en beschermen tegen stof en fel licht

Beschermend deel rond het oog A

C

D

E

a Vul van de genummerde delen de functie aan in de tabel. 1

2

2

G

Functie

1

2

2

b Waarom is het onderdeel bij nummer 1 geen oogspier?

©

F

Bestudeer de afbeelding van de oogspieren.

VA N

2

B

THEMA 02

aan de slag

145


3

Bekijk de afbeelding van het oog en de tabel.

1

2

12

4 3

10

9

8

6

11

5 7

IN

13

a Omschrijf de eigenschappen of de functie bij elk onderdeel.

b Noteer het overeenkomstige nummer op de tekening in de derde kolom. Eigenschappen of functie

VA N

Onderdeel

blinde vlek

glasachtig lichaam vaatvlies netvlies

©

pupil lens

harde oogvlies

4

146

Wat is het verband tussen het hoornvlies en het harde oogvlies?

THEMA 02

aan de slag

Functie


5

Vervolledig de afbeeldingen.

a Teken links een pupil van een oog dat zich in een donkere omgeving bevindt.

6

IN

b Teken rechts een pupil van een oog in een goed verlichte omgeving.

Het gebruik van bepaalde drugs, zoals ecstasy, cocaïne, amfetamine … veroorzaakt onder andere een pupilvergroting in het oog. Welke spieren zijn daarvoor verantwoordelijk? Verklaar.

7

Markeer de juist stelling.

a Accommodatie is het groter worden van de pupil bij weinig licht.

VA N

b Accommodatie is het kleiner worden van de pupil bij veel licht.

c Accommodatie is het aanpassen van de kromming van het hoornvlies. d Accommodatie is het aanpassen van de kromming van de ooglens.

Bepaal jouw leesafstand en nabijheidspunt.

a Hou je leerschrift op zo’n manier vast dat je de tekst

comfortabel kunt lezen. Je klasgenoot meet de afstand tussen je ogen en je boek.

Wat is jouw leesafstand?

b Breng je leerschrift dichter bij je ogen, totdat je nog net de tekst scherp ziet. Wat is jouw nabijheidspunt?

c Is jouw nabijheidspunt gelijk aan jouw leesafstand?

©

8

d Omcirkel het juiste antwoord.

Bij het nabijheidspunt is de ooglens boller / minder bol dan bij de leesafstand.

De lensbandjes zijn strak gespannen / hangen slap.

Dat komt doordat de accommodatiespier opgespannen / ontspannen is.

THEMA 02

aan de slag

147


9

Zijn de onderstaande eigenschappen van toepassing op de staafjes of op de kegeltjes? Zet een kruisje op de juiste plaats in de tabel. Eigenschappen

Staafjes

Kegeltjes

liggen in de gele vlek zijn kleurgevoelig

hebben een lage prikkeldrempel liggen in de blinde vlek

hebben een hoge prikkeldrempel

Hoe kunnen we de nawerking van kleuren aantonen?

VA N

10

IN

zijn heel lichtgevoelig

a Kleur de afbeelding met een roze fluostift in.

b Kijk één minuut naar de ingekleurde afbeelding.

c Kijk vervolgens naar de witte ruimte naast de afbeelding. d Beantwoord de vragen. • Wat zie je?

©

148

• Wat gebeurt er met je kegeltjes wanneer je naar de roze like kijkt?

• Wat gebeurt er met je kegeltjes wanneer je naar het witte blad kijkt?

THEMA 02

aan de slag


11

Een tekenfilm maken kost veel tijd. Je hebt namelijk 24 beelden per seconde nodig. Voor een film van 75 minuten is dat gauw 100 000 beelden. Hoe komt het dat we zo veel beelden nodig hebben?

12

Op de tekening zie je het uitwendig oor. Benoem alle aangeduide delen.

1

3

1

Deel van het uitwendig oor

IN

Nummer

2 3

7

VA N

6

4

5

4

2

5 6 7

In het oor van zoogdieren liggen gehoorbeentjes.

a In welk deel van het oor liggen de gehoorbeentjes?

b Benoem de gehoorbeentjes op de figuur. c Duid ook het trommelvlies aan.

d Welk gehoorbeentje is verbonden met het trommelvlies?

e Welk gehoorbeentje is verbonden met het ovaal venster?

©

13

THEMA 02

aan de slag

149


Is de luchtdruk in de trommelholte dezelfde als de luchtdruk in de gehoorgang? Leg uit.

15

Waarom is het nuttig dat het ovaal venster een kleiner oppervlak heeft dan het trommelvlies?

16

Op de tekening zie je een doorsnede van het benig en het vliezig labyrint.

IN

14

Duid op de tekening de onderdelen aan met hun overeenkomstig nummer. 1 halfcirkelvormig kanaal

VA N

2 voorhof

3 vliezig labyrint 4 benig labyrint

5 bovenste gang 6 middengang

7 onderste gang

©

8 rond venster

150

THEMA 02

aan de slag


17

Op de figuur zie je een doorsnede van het slakkenhuis. a Benoem de aangeduide delen.

b Duid op de figuur het orgaan van Corti aan.

VA N

IN

c In welk deel van het oor bevindt zich het orgaan van Corti?

18

Beschrijf de functie van de volgende onderdelen van het oor: a het uitwendig oor

b het middenoor

©

c het slakkenhuis in het inwendig oor

19

In welk deel van het orgaan van Corti worden … a receptorcellen geprikkeld bij hoge tonen? b receptorcellen geprikkeld bij lage tonen?

THEMA 02

aan de slag

151


20

Wat is het voordeel van stereofonisch horen?

21

Welke weg doorlopen geluidstrillingen vanaf de geluidsbron tot aan de haarcellen in het slakkenhuis? a Vul het schema aan.

IN

b Noteer ook telkens de middenstof waardoor de trillingen zich verplaatsen. geluidsbron

©

VA N

geluidstrilling

ovaal venster verplaatsing vloeistof in slakkenhuis

haarcellen

152

THEMA 02

aan de slag


22

Verklaar hoe gehoorschade kan ontstaan door blootstelling aan luide geluiden.

23

Iemand heeft geen schade aan het uitwendig oor en het middenoor. Ook het orgaan van Corti is niet

24

Lees de tekst over de gierzwaluw en beantwoord de vraag.

IN

beschadigd. Toch hoort de persoon niets. Hoe kun je dat verklaren?

De gierzwaluwen van Borneo (Salanganen) nestelen in ruime,

donkere grotcomplexen. Lord Medway liet er enkele vrij in een donkere kamer: ze vlogen rond zonder tegen elkaar of tegen

de muren te botsen, terwijl ze voortdurend kwetterden. Op het

VA N

ogenblik dat in de kamer het licht werd aangeknipt, hield het gekwetter op en bleven de zwaluwen gewoon doorvliegen.

Hoe verklaar je dat?

.

©

Verder oefenen? Ga naar

THEMA 02

aan de slag

153


LABO'S

LABO’S THEMA 1 EN 2 155

Onderzoek 2: Onderzoek de bouw van een varkensoog.

157

Onderzoek 3: Vergelijk de leesafstand bij verschillende leeftijden.

161

IN

Onderzoek 1: Onderzoek hoe lichtstralen zich in het oog verplaatsen.

Onderzoek 4: Hoe reageren planten op zwaartekracht? Onderzoek 5: Fototropie

Onderzoek 6: Onderzoek het minimale tijdsverschil dat je oren gebruiken om de richting van het geluid te bepalen.

VA N

Onderzoek 7: Onderzoek wat geluid is.

Onderzoek 8: Onderzoek de voortplanting van geluid

doorheen een middenstof.

Onderzoek 9: Zoek informatie op over een van de volgende stoornissen.

LABO’S THEMA 3, 4 EN 5

DEEL 2

©

na herf

154

stvaka

ntie


LABO Naam:

ONDERZOEK

klas:

nummer:

1

Onderzoek hoe lichtstralen zich in het oog verplaatsen. 1

Onderzoeksvraag

2

Hypothese

3

Benodigdheden

IN

Wat gebeurt er met lichtstralen bij de overgang van de ene naar de andere stof?

Materiaal

Stoffen

bekerglas (100 ml) twee pipetten (10 ml) potlood

50 ml water 10 ml olie 10 ml ethanol !

TIP Scan de QR-code om de

VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT Check steeds goed de

VA N labomaterialen te ontdekken.

4

LABOMATERIAAL

veiligheidsmaatregelen en gevaren van alle stoffen en materialen. Ethanol

H 225, P 210

H- en P-ZINNEN

Werkwijze

1 Neem het bekerglas en zet er een potlood in.

2 Vul het bekerglas voor de helft met water (50 ml). 3 Druppel daarop met een pipet 10 ml water.

5

4 Voeg met de andere pipet 10 ml ethanol toe door het langs de rand van het glas naar beneden te druppelen. Waarneming

Wat neem je waar als je door het bekerglas naar het potlood kijkt? Verwerking

©

6

Licht verplaatst zich in een rechte lijn, maar bij de overgang van de ene naar de andere stof kan de straal ‘gebroken’ worden. We noemen dat de lichtbreking.

Beoordeel zelf jouw uitvoering van de proef.

Zet een groen vinkje als alles goed verliep. Zet een rood vinkje als het nog een werkpunt is.

Labojas aan? Stappenplan gevolgd? Alles goed opgeruimd?

LABO

ONDERZOEK 1

155


LABO Naam:

7

8

klas:

nummer:

Besluit Licht breekt op het scheidingsvlak tussen twee verschillende stoffen. Het volgt een andere richting. Reflectie

IN

a De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:

b Vergelijk je hypothese met je besluit.

invallend

gereflecteerd

VA N

licht

licht

geabsorbeerd

gebroken en

lucht water

©

doorgelaten licht

156

LABO

ONDERZOEK 1


LABO Naam:

ONDERZOEK

klas:

nummer:

2

Onderzoek de bouw van een varkensoog. 1 Benodigdheden een varkensoog dissectieschaal

schaar met scherpe punten pincet

scherp mes

wegwerphandschoenen

een stukje bedrukt papier keukenpapier

2 Observatie van de buitenkant van het oog

IN

Vink de delen aan die je herkent aan de buitenkant van het oog. oogleden oogbol

vetweefsel (wit weefsel)

spierweefsel (lichtroze weefsel)

oogzenuw (dikke ronde buisvormige structuur die uit de oogbol steekt)

VA N

traanklieren (gebobbeld wit weefsel)

3 Dissectie van het oog

1 Een oog is bijna bolvormig, aan de buitenkant loopt het witte gedeelte helemaal rond het oog. Soms zit er nog vet- en spierweefsel aan vast.

Knip met een schaar de spieren en het vetweefsel rond de oogbol weg.

2 Duw eens op de oogbol. Hoe voelt dat aan?

De harde, witte buitenlaag van het oog is ongeveer 1 mm dik; het is het harde oogvlies. Aan de voorzijde van het oog is het oogvlies mat en melkachtig wit: dat is het hoornvlies. Bij dieren is het hoornvlies

doorschijnend. Het hoornvlies is erg dik en taai omdat het uit meerdere lagen bestaat. Daardoor is het hoornvlies extra stevig en wordt het binnenste van het oog goed beschermd.

Als je goed kijkt, zie je dat het iets boller dan de rest van het oog staat. Onder het hoornvlies ontdek je de

iris, hier donker gekleurd. De iris of het regenboogvlies is het gekleurde deel van het oog en ligt achter het

hoornvlies. In het midden van de iris bevindt zich een opening waarlangs het licht het oog binnendringt, de

©

pupil.

3 Bekijk aandachtig de onderstaande tekening en snijd het oog open langs de evenaarslijn. Dat gaat het

gemakkelijkst als je eerst met de punt van een scherp mes of een schaar een gaatje prikt in de oogbol. Daarna kun je verder knippen via de evenaarslijn.

oogzenuw hoornvlies evenaarslijn

LABO

ONDERZOEK 2

157


LABO Naam:

klas:

nummer:

Hoe verloopt het openknippen van het harde oogvlies?

4 Wat stel je vast op het moment dat je het oog begint open te knippen?

Die vloeistof is het glasachtig lichaam. Het reguleert de druk in de oogbol zodat het oog zijn vorm behoudt

en gemakkelijk in de oogkas kan bewegen.

- het voorste deel met het hoornvlies,

Welke kleur heeft de binnenzijde van het oog?

- het achterste deel met de oogzenuw.

IN

5 Als je het oog volledig hebt opengeknipt, ontstaan er twee delen van de oogholte:

Dat is een donker pigment dat in het oog aanwezig is. Het verhindert lichtweerkaatsing.

6 In het voorste deel van het oog zie je de iris zitten. Je ziet dat die aan de zijkanten doorloopt in het

hoornvlies, dat aan de binnenkant tegen het harde oogvlies ligt. De iris vormt de scheiding tussen de voorste oogkamer en de achterste oogkamer. Afhankelijk van de hoeveelheid aanwezig pigment is de iris donkerder

VA N

of lichter gekleurd. Bij weinig pigment is de iris blauw of grijs.

Bekijk het deel met de het hoornvlies. Als je goed kijkt, ontdek je daar een rond doorschijnend bolletje: dat is de ooglens.

Haal die er voorzichtig uit en leg ze opzij in de dissectiebak.

Til het kommetje even op. Je ziet nu duidelijk een opening in de iris: dat is de pupil. Je kunt door de pupil en door het hoornvlies de omgeving zien.

7 Til de lens boven je dissectiebak op met een pincet en kijk door de lens naar de omgeving. Wat zie je? 8 Leg de lens op een stukje papier met tekst. Wat zie je? 9 Duw met je vinger zachtjes op de lens.

Schrap in de onderstaande lijst wat niet past.

©

De ooglens is taai – vervormbaar – elastisch – eerder hard – doorzichtig – troebel.

10 Neem nu het deel waar de oogzenuw aan vastzit.

Welke kleur heeft het centrale gedeelte van dat kommetje?

Dat is het netvlies. Het centrale, licht gekleurde gedeelte is de gele vlek. Je kunt het netvlies met een pincet wegduwen. Op één plaats blijft het hangen: dat is de blinde vlek, de plaats waar de oogzenuw het oog verlaat.

158

LABO

ONDERZOEK 2


LABO Naam:

klas:

nummer:

11 Onder het netvlies zit een dun, vlezig laagje met bloedvaten: het vaatvlies, rijk aan bloedvaten. 12 Ruim nu je materiaal op.

- Verzamel al het dierlijk materiaal in een aparte zak of doosje zodat het gepast kan worden gesorteerd. - Was de dissectieschalen en je dissectiemateriaal af met koud water.

- Zorg dat je de tafels schoon achterlaat! Laat je leerkracht controleren.

4 Verwerking

Je kon tijdens de dissectie een aantal dingen ontdekken. We gaan hier dieper in op de functie ervan. Geef een verklaring bij elke vaststelling.

a Het harde oogvlies voelt stevig aan.

IN

b De oogbol voelt stevig aan maar valt in als het glasachtig lichaam wegstroomt.

c Het oog is zwartgekleurd vanbinnen. Denk aan wat je geleerd hebt over kleuren zien.

VA N

d De pupil is een gaatje in het hoornvlies. e De ooglens is elastisch, vervormbaar en doorzichtig.

f Het vaatvlies is rijk aan bloedvaten.

5 Reflectie

Beoordeel zelf jouw uitvoering van de proef.

Zet een groen vinkje als alles goed verliep. Zet een rood vinkje als het nog een werkpunt is.

Stappenplan gevolgd?

Waarnemingen genoteerd? Zelfstandig gewerkt? Rustig gewerkt?

Alles goed opgeruimd?

©

Labojas aan?

LABO

ONDERZOEK 2

159


©

VA N

IN

Notities

160


LABO Naam:

ONDERZOEK

klas:

nummer:

3

Vergelijk de leesafstand bij verschillende leeftijden. 1 Benodigdheden

meetlat of lintmeter een blad met tekst in normaal lettertype en -grootte vijf proefpersonen van verschillende leeftijden

2 Werkwijze

Dat is de leesafstand.

2 Meet de afstand tussen de ogen en het blad.

IN

1 Laat elke proefpersoon het blad op een afstand van zijn ogen houden zodanig dat de tekst goed leesbaar is. 3 Noteer dat in de tabel, samen met de leeftijd van elke proefpersoon.

3 Waarnemingen

Leeftijd

Leesafstand

VA N

Naam

4 Verwerking

a Wat stel je vast als je de leeftijd vergelijkt met de leesafstand?

©

b Verklaar die vaststelling.

5 Formuleer een besluit.

LABO

onderzoek 3

161


©

VA N

IN

Notities

162


163

© VA N IN


164

© VA N IN


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.