Biologie
uk
©
VA
N
IN
GO!
pr oe
fh o
of d
st
GENI
3.2
LEER SCHRIFT
pr oe
fh o
N
VA
©
uk
st
of d IN
pr oe
fh o Biologie GO!
N
VA
©
uk
st
of d IN
GENIE 3.2
pr oe
fh o
N
VA
©
uk
st
of d IN
INHOUD STARTEN MET GENIE
11
GENIE EN DIDDIT
14
1 Welke structuren maken het een organisme mogelijk om in te spelen op waarneembare veranderingen?
IN
HOE WORDT DE WERKING VAN EEN ORGANISME GEREGELD?
VA
THEMA 01: REGELSYSTEMEN BIJ ORGANISMEN CHECK IN VERKEN
23 24
HOOFDSTUK 1: Waardoor worden regelsystemen geactiveerd? 25
©
`
18
N
2 Op welke manier wordt de werking van het lichaam geregeld?
15
HOOFDSTUK 2: Welke receptoren geven informatie van een prikkel door naar het zenuwstelsel? 44
pr oe
fh o
`
of d
st
uk
1.1 Wat zijn de kenmerken van een prikkel? 25 1.2 Welke soorten prikkels kunnen organismen waarnemen? 28 1.3 Met behulp van welke structuren kunnen we prikkels waarnemen? 29 37 1.4 Langs waar wordt de informatie van prikkels doorgegeven? Hoofdstuksynthese 42 Checklist 43 Portfolio
2.1 Op welke basis kunnen receptoren ingedeeld worden? 44 54 2.2 Hoe activeert een prikkel een receptor? Hoofdstuksynthese 55 Checklist 57 Portfolio
5
`
HOOFDSTUK 3: Een zintuig onder de loep: het oog 58
HOOFDSTUK 4: Een zintuig onder de loep: het gehoorzintuig 90
©
`
VA
N
IN
58 3.1 Hoe krijgt een voorwerp zijn kleur? 3.2 Welke structuren liggen rond het oog? 60 64 3.3 Welke structuren liggen in het oog? 3.4 Hoe regelt het oog de hoeveelheid doorgelaten licht? 68 3.5 Op welke manier wordt het beeld in het oog gevormd? 72 75 3.6 Hoe zorgt het oog voor een scherp beeld? 3.7 Waar liggen de fotoreceptoren en hoe zijn ze opgebouwd? 78 3.8 Waardoor wordt de gevoeligheid voor licht en kleur bepaald? 83 Hoofdstuksynthese 86 Checklist 89 Portfolio
of d
THEMASYNTHESE
st
uk
4.1 Wat is geluid? 90 4.2 Hoe worden geluiden waargenomen? 93 4.3 Hoe bepalen je oren de richting van het geluid? 102 4.4 Hoe ontstaat gehoorschade? 103 Hoofdstuksynthese 106 Checklist 108 Portfolio CHECK IT OUT
110
AAN DE SLAG
111
fh o
OEFEN OP DIDDIT
Een zintuig onder de loep: het evenwichtszintuig Een zintuig onder de loep: de huid
pr oe
Een zintuig onder de loep: het reukorgaan Een zintuig onder de loep: het smaakorgaan
6
109
THEMA 02: EEN LICHAAM IN BALANS DANKZIJ HET ZENUWSTELSEL CHECK IN
125
VERKEN
126
HOOFDSTUK 1: Hoe raakt informatie over prikkels via het zenuwstelsel tot bij de verwerkingscentra? 129
IN
`
©
VA
N
129 1.1 Welke cellen brengen informatie snel over? 1.2 Hoe geven neuronen informatie door over een lange afstand? 132 1.3 Hoe wordt de sterkte van een prikkel door het organisme geregistreerd? 139 1.4 Hoe wordt de snelheid van de impulsgeleiding verhoogd? 140 1.5 Hoe communiceren zenuwcellen met elkaar? 146 Hoofdstuksynthese 149 Checklist 152 Portfolio
uk
HOOFDSTUK 2: Hoe regelt het zenuwstelsel de lichaamswerking? 153 153 2.1 Langs waar verplaatst een impuls zich door het lichaam? 2.2 Hoe werkt het perifere zenuwstelsel samen met het centrale zenuwstelsel? 162 2.3 Hoe verwerkt het centrale zenuwstelsel de informatie 166 van een prikkel? 169 2.4 Wat is het verschil tussen reflexen en gewilde bewegingen? 2.5 Hoe draagt het zenuwstelsel bij tot homeostase? 178 Hoofdstuksynthese 184 Checklist 188 Portfolio
pr oe
fh o
of d
st
`
7
`
HOOFDSTUK 3: Hoe coördineert het zenuwstelsel de reacties op impulsen? 189
N
IN
3.1 Waar lopen de impulsen van het zenuwstelsel na de verwerking heen? 189 191 3.2 Hoe reageren klieren op impulsen van het zenuwstelsel? 3.3 Hoe reageren spieren op impulsen van het zenuwstelsel? 195 Hoofdstuksynthese 210 Checklist 214 Portfolio THEMASYNTHESE
215
CHECK IT OUT
VA
216
AAN DE SLAG
217
©
OEFEN OP DIDDIT
uk
THEMA 03: EEN LICHAAM IN BALANS DANKZIJ HET HORMONAAL STELSEL CHECK IN
stvaka
ntie
st
VERKEN
HOOFDSTUK 1: Hoe wordt het hormonaal stelsel geactiveerd?
of d
`
DEEL 2
na herf
fh o
1.1 Welke prikkels activeren het hormonaal stelsel? 1.2 Hoe kunnen hormonen voor een goede lichaamswerking zorgen? 1.3 Welke receptoren vangen de prikkels op? 1.4 Hoe worden hormonen door het lichaam verspreid? 1.5 Welke effectoren kunnen reageren op de aanwezigheid van hormonen? 1.6 Welke eigenschappen hebben hormonen?
HOOFDSTUK 2: Hoe draagt het hormonaal stelsel bij aan homeostase?
pr oe `
2.1 Hoe regelen verschillende hormonen samen de balans van het lichaam? 2.2 Hoe werkt het hormonaal stelsel samen met het zenuwstelsel?
8
THEMASYNTHESE CHECKLIST PORTFOLIO CHECK IT OUT
IN
AAN DE SLAG
THEMA 04: HOMEOSTASE BIJ PLANTEN
DEEL 2
CHECK IN
na herf
VA
stvaka
VERKEN `
N
OEFEN OP DIDDIT
ntie
HOOFDSTUK 1: Hoe verloopt de stofwisseling bij de plant?
uk
©
1.1 Uit welke delen is een plant opgebouwd? 1.2 Welke stoffen worden er via het transportweefsel doorheen de plant vervoerd? 1.3 Welke mechanismen liggen aan de basis van het opwaarts transport in de plant?
HOOFDSTUK 2: Hoe coördineren plantenhormonen de reactie op prikkels?
st
`
fh o
of d
2.1 Welke rol spelen hormonen in de levensprocessen van planten? 2.2 Welke invloed heeft auxine op het functioneren van planten? 2.3 Welke invloed heeft ethyleen op het functioneren van planten? 2.4 Hoe coördineren hormonen reacties van planten om de homeostase van het watergehalte te behouden?
THEMASYNTHESE CHECKLIST
pr oe
PORTFOLIO
CHECK IT OUT AAN DE SLAG OEFEN OP DIDDIT
9
LABO'S STEM-VAARDIGHEDEN (VADEMECUM)
METROLOGIE •
`
Grootheden en eenheden
IN
`
LABO'S
VA
STAPPENPLANNEN
©
`
N
• Labomaterialen • Labotechnieken • Veiligheidsvoorschriften • H&P-zinnen • Bereidingen
pr oe
fh o
of d
st
uk
• Grafieken tekenen • NW-stappenplan • Werken met een microscoop • Maken van een preparaat • Bekijken en tekenen van een preparaat • Bronnenlijst opstellen
10
STARTEN MET GENIE
CHECK IN In de CHECK IN maak je kennis
met het onderwerp van het thema. je een aantal vragen die je op het einde van het thema kunt beantwoorden.
©
VERKEN
VA
In het kadertje onderaan vind
IN
Opbouw van een thema
N
1
In de verkenfase zul je
merken dat je al wat kennis
uk
hebt over het onderwerp
dat in het thema aan bod komt. Jouw voorkennis
of d
st
wordt hier geactiveerd.
DE HOOFDSTUKKEN Een thema bestaat uit meerdere hoofdstukken. Doorheen de hoofdstukken
verwerf je de nodige kennis en vaardigheden om uiteindelijk een antwoord te geven op de centrale vraag of het probleem uit de CHECK IN.
pr oe
fh o
Na het activeren van de voorkennis volgen een aantal hoofdstukken.
SYNTHESE EN CHECKLIST We vatten de kern van het thema voor je samen in de hoofdstuksynthese en themasynthese.
Vervolgens willen we graag dat je vorderingen
maakt en dat je reflecteert op je taken en leert
uit feedback. De checklist is een hulpmiddel om zelf zicht te krijgen of je de leerdoelen al dan niet onder de knie hebt.
starten met genie
11
CHECK IT OUT In CHECK IT OUT pas je de vergaarde kennis en vaardigheden toe om terug te koppelen naar de vragan uit de CHECK IN.
IN
AAN DE SLAG In het onderdeel Aan de slag Je leerkracht beslist of je
de oefeningen op het einde doorheen de lessen.
` Per thema vind je op
adaptieve
VA
van het thema maakt of
N
kun je verder oefenen.
©
oefenreeksen om te leerstof
uk
verder in te oefenen.
LABO’S
st
Ga zelf op onderzoek! Op het einde van het leerschrift staan
pr oe
fh o
of d
een aantal labo’s om verder experimenten uit te voeren.
LEREN LEREN • In de linkermarge naast de theorie is er plaats om zelf
notities te maken. Noteren tijdens de les helpt je om de leerstof actief te verwerken.
• Op
vind je alternatieve versies van de
• Op
vind je per themasynthese een kennisclip
themasynthese.
waarin we alles voor jou nog eens op een rijtje zetten.
12
starten met genie
2
Handig voor onderweg
In elk thema word je ondersteund met een aantal hulpmiddelen.
deze rode kaders. !
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT Met GENIE ga je zelf experimenteren en op onderzoek. Daarbij moet je natuurlijk een aantal veiligheidsvoorschriften respecteren. Die vind je
VA
terug in dit kader.
TIP
Een weetjeskader geeft extra verduidelijking of
In de tipkaders vind je handige tips terug bij het uitvoeren van de onderzoeken of opdrachten.
uk
illustreert de leerstof met een extra voorbeeld.
©
WEETJE
DOORDENKER
st
OPDRACHT 11
N
We zetten doorheen het thema de belangrijkste zaken op een rijtje in
IN
Kenniskader
Nood aan meer uitdaging? Doorheen een thema zijn er verschillende doordenkers.
of d
Niet altijd even makkelijk om op te lossen,
fh o
maar het proberen waard!
Bij het onlinelesmateriaal vind je een vademecum.
Dat vademecum ̒een GENIE in STEM-vaardigheden ̓ omvat:
• stappenplannen om een grafiek te maken, opstellingen correct te bouwen, metingen uit te voeren …;
pr oe
• stappenplannen om een goede onderzoeksvraag op te stellen, een hypothese te formuleren …; • een overzicht van gevarensymbolen en P- en H-zinnen; • een overzicht van grootheden en eenheden;
• een overzicht van labomateriaal en labotechnieken; • …
starten met genie
13
GENIE EN DIDDIT
Je kunt erin noteren, aantekeningen maken, zelf
• Je kunt vrij oefenen en de leerkracht kan ook
uk
voor jou oefeningen klaarzetten.
©
• De leerstof kun je inoefenen op jouw niveau.
VA
materiaal toevoegen ...
N
Een e-book is de digitale versie van het leerschrift.
IN
HET ONLINELEERPLATFORM BIJ GENIE
voor jou heeft klaargezet.
st
Hier vind je de opdrachten terug die de leerkracht
of d
Hier kan de leerkracht toetsen en taken voor jou klaarzetten.
Meer info over diddit vind je op https://www.vanin.diddit.be/nl/leerling.
fh o
Benieuwd hoever je al staat met oefenen en
opdrachten? Hier vind je een helder overzicht
pr oe
van je resultaten.
• Hier vind je het lesmateriaal per thema. • Alle instructiefilmpjes, kennisclips en demovideo’s zijn ook hier verzameld.
In de uitgave bieden we bovenop het beeldmateriaal verschillende 3D-beelden aan.
Denk maar aan een 3D-voorstelling van een oog.
Zo ervaar je wetenschappen op een heel nieuwe manier! 14
GENIE EN DIDDIT
DOWNLOAD 3D-APP
INLEIDING
HOE WORDT DE WERKING VAN EEN ORGANISME GEREGELD?
IN
1 Welke structuren maken het een organisme mogelijk om in te spelen op waarneembare veranderingen? OPDRACHT 1
Meer oogst met muziek
T
©
VA
egenwoordig zijn er pakketten te koop met een geluidinstallatie en aangepaste muziek om je planten beter te doen groeien. De trillingen van de geluidsgolven zouden een positief effect hebben op de groei van de plant. Producenten spelen daar handig op in door ook nog speciale voeding aan te bieden die in combinatie met de muziek nog betere resultaten oplevert. Voorlopig is er nog niets bewezen, maar wetenschappers zijn volop bezig met het onderzoeken van de invloed van muziek op planten.
N
ARTIKEL 1
uk
ARTIKEL 2
Naar: www.science19.com
Van alcohol krijg je honger
pr oe
fh o
ARTIKEL 3
of d
st
Veel studenten weten het: na een nachtje doorzakken wordt de frietkraam of kebabzaak plots onweerstaanbaar. Er is al veel onderzoek gedaan naar het verband tussen alcoholgebruik en hongergevoel. Men stelde vast dat bij een experiment met muizen het hongergevoel werd opgewekt bij overmatig alcoholgebruik. Na het drinken van veel alcohol zijn we volgens een ander onderzoek ook gevoeliger voor geuren en krijgen we meer zin in vettig voedsel.
Naar: Eos
BLOEMEN IN HET ZONNETJE
O
ntluikende zonnebloemen volgen de stand van de zon. ’s Morgens zijn ze naar het oosten gericht, tegen de avond ‘kijken’ ze naar het westen. ’s Nachts draaien ze rustig weer terug. Die beweging vertonen de bloemen dankzij de combinatie van het zonlicht en een interne klok.
ARTIKEL 4
Naar: De Standaard
Meet een leugendetector leugens?
A
ls mensen liegen reageert hun lichaam onbewust via de hartslag, de bloeddruk en de ademhaling. Klamme handen of een snelle hartslag kunnen aanwijzingen zijn dat iemand liegt. Een leugendetector meet dus geen leugens, maar gaat na bij welke vragen of uitspraken er verhoogde lichamelijke activiteit is. Naar: www.quest.nl
INLEIDING
15
Lees de artikels. In elk artikel is er sprake van een bepaalde reactie bij een organisme. 1 Noteer die reacties in de tweede kolom. 2 Noteer in de derde kolom waardoor de reactie wordt uitgelokt. Artikel
Wat is de reactie?
Waardoor wordt de reactie uitgelokt?
IN
1 2
N
3
VA
4
©
OPDRACHT 2
of d
Je ziet en ruikt lekker eten.
Reactie van het lichaam
st
Situatie
uk
Wat gebeurt er in je lichaam in de volgende situaties?
De omgeving voelt koud aan.
fh o
Je hoort je naam roepen.
Er wordt fel licht ontstoken
pr oe
in een donkere kamer.
Uit de voorbeelden bij opdracht 1 blijkt dat reacties worden uitgelokt door
veranderingen in de omgeving, zoals een verandering in de lichthoeveelheid of een stresserende situatie. Ook veranderingen binnen in een organisme lokken vaak een reactie uit, zoals honger na een overmaat aan alcohol.
De uitlokkende factor waarop je reageert, is een waarneembare verandering. We noemen dat een prikkel.
16
INLEIDING
lichaamsdeel dat informatie geleidt
signaal
effector
lichaamsdeel dat een reactie uitvoert
reactie
actie als antwoord op de prikkel
opvangen.
• Bij dieren zijn receptoren vaak in zintuigen gesitueerd. In je oor liggen bijvoorbeeld receptoren om geluid op te vangen.
• Planten hebben ook receptoren om prikkels op te vangen. Ze hebben
IN
geleider
van de prikkel te herkennen. Een receptor zal namelijk eerst de prikkel
echter geen zintuigen. Hun receptoren liggen verspreid over het
organisme. Ontluikende zonnebloemen kunnen bijvoorbeeld de stand van de zon volgen omdat ze receptoren voor licht bezitten.
N
signaal
Om op een prikkel te kunnen reageren is het eerst nodig om de informatie
Na het opvangen van de prikkel door de receptor is er een schakel nodig
die de informatie over die prikkel naar de plaats van de reactie brengt. Die informatieoverdracht door het lichaam noemen we de geleiding.
VA
receptor
lichaamsdeel dat de prikkel herkent en opvangt
de reactie.
Zowel het zenuwstelsel als het hormonaal stelsel kunnen als geleider of conductor fungeren.
• Bij het roepen van je naam geleidt je zenuwstelsel die informatie van je oren naar je spieren: je draait je hoofd.
• Bij het ondergaan van een leugentest, produceert je lichaam hormonen.
©
waarneembare verandering
Het antwoord op de prikkel is een actie die het organisme uitvoert, het is
Zij geleiden de informatie naar je klieren, waardoor je zweet, je bloeddruk stijgt en je hartslag versnelt.
uk
prikkel
De uiteindelijke reactie op een prikkel gebeurt door de effectoren. Spieren en klieren zijn voorbeelden van effectoren. Spieren hebben als effect dat
st
er bewegingen optreden, zoals bij het wegrennen van een gevaarlijke hond. Klieren produceren sappen. Denk maar aan het speeksel dat je in de mond
of d
komt als je aan lekker eten ruikt.
De reactie op een prikkel treedt niet altijd op in het orgaan of lichaamsdeel waarmee de prikkel wordt waargenomen. Zo registreren je zintuigen
pr oe
fh o
een gevaarlijke hond, maar gebruik je bij het wegrennen je spieren. Op afbeelding 1 wordt dat proces schematisch voorgesteld.
receptor
geleiding
prikkel geleiding effector
Afb. 1 Verband tussen receptoren, geleiding en effectoren
INLEIDING
17
Om in te spelen op waarneembare veranderingen beschikt een organisme over gespecialiseerde structuren.
• Een prikkel is een waarneembare verandering waarop een organisme reageert.
• Een receptor is een lichaamsonderdeel dat bepaalde prikkels herkent en opvangt.
IN
• Geleiders, zoals het zenuwstelsel en het hormonaal stelsel, zorgen voor de informatieoverdracht tussen receptor en effector.
• Effectoren zijn delen van het lichaam die de reactie uitvoeren, zoals spieren en klieren.
• De reactie zelf is een actie van het organisme als antwoord op de
VA
N
prikkel. De reactie wordt altijd door de effector uitgevoerd.
Technisch systeem
uk
A
©
2 Op welke manier wordt de werking van het lichaam geregeld?
Uit de voorbeelden van opdracht 1 en 2 blijkt telkens dat de verschillende onderdelen van het lichaam samenwerken. Als je dat met een technisch
st
systeem vergelijkt, zoals een thermostaat in de wagen, kun je begrijpen hoe die regeling werkt.
of d
De thermostaat meet de temperatuur in de wagen. De gegevens worden gecontroleerd en als de temperatuur verschilt van de gevraagde
temperatuur, krijgt de airco het commando om warme of koude lucht
pr oe
fh o
te blazen. Zodra de gewenste temperatuur bereikt is, stopt het toestel met werken. Op die manier wordt in de auto uiteindelijk de gewenste temperatuur bereikt.
Ook in dit technisch systeem herken je de prikkel, receptor, geleiding, effector en de uiteindelijke reactie.
prikkel
temperatuursverandering
receptor
thermometer
signaal
geleider
signaal
18
INLEIDING
signaal
thermostaat
signaal
effector
airco
reactie
temperatuursaanpassing
B
Regelsysteem
Bij organismen doen het zenuwstelsel en het hormonaal stelsel meer dan
enkel informatie geleiden. Die stelsels spelen ook een rol bij het op elkaar
afstemmen van de werking van de verschillende organen, dus bij het regelen van de lichaamswerking. In een stresserende situatie, zoals bij het weglopen voor een hond, reageren bijvoorbeeld meerdere stelsels tegelijkertijd: je
IN
spierkracht neemt toe, je hart zal sneller pompen, je bloeddruk stijgt … De regeling van deze samenwerking gebeurt door een geordende
opeenvolging van stappen. De opeenvolgende stappen vormen samen het regelsysteem.
N
In het onderstaande voorbeeld regelt het zenuwstelsel de reacties op
prikkels door de werking van de receptoren in je huid en de effectoren in je
VA
handen op elkaar af te stemmen.
Je warmt je handen bij een kampvuur.
©
De warmte is de prikkel.
uk
Receptoren in je huid vangen de warmteprikkel op.
Er wordt een signaal
st
naar de hersenen gestuurd.
Je hersenen controleren de temperatuur.
of d
Het wordt te warm en de hersenen
zenuwstelsel
pr oe
fh o
bepalen een reactie.
Er wordt een signaal
naar de spieren gestuurd.
De spieren in je hand ontvangen het signaal, zij zijn de effectoren.
Omdat het te warm wordt, zet je een stap achteruit; dat is de reactie.
Ook het hormonaal stelsel regelt de reacties op prikkels volgens een
regelsysteem. In het voorbeeld van de leugendetector kun je de verschillende stappen van het regelsysteem terugvinden: het ondergaan van de test kan
angst of stress veroorzaken. Die prikkel zet een klier, de bijnier, aan om het hormoon adrenaline te produceren. Hormonen zijn signaalstoffen die via de bloedbaan over je lichaam worden verspreid. Alle cellen die gevoelig
zijn voor adrenaline, de doelcellen, kunnen reageren. Daardoor kan er in
meerdere weefsels een reactie optreden, zoals een verhoogde alertheid, een stijging van je bloeddruk, je begint te zweten en je hart pompt sneller.
INLEIDING
19
Als we dit situeren in het schema, dan krijgen we: • prikkel: angst door de leugentest
• receptor: de bijnier
• geleider: hormonaal stelsel
• effectoren: doelcellen in het hart, de bloedvaten, de zweetklieren ... • reactie: meerdere reacties tegelijkertijd
Planten reageren volgens een gelijkaardig systeem op prikkels. Receptoren verspreid. Als reactie groeit de plant naar het licht toe.
IN
vangen bijvoorbeeld een lichtprikkel op. Er wordt een signaal over de plant Door voortdurend te reageren op veranderende omstandigheden zorgt een
N
regelsysteem ervoor dat organismen op de gepaste manier functioneren en reageren. Zo kan een organisme correct blijven werken.
Het hormonaal stelsel en het zenuwstelsel werken volgens een regelsysteem
VA
om de werking van verschillende onderdelen van je lichaam te coördineren. Het zenuwstelsel en het hormonaal stelsel coördineren de reacties en
regelen de samenwerking tussen de verschillende onderdelen van een
©
organisme. De coördinatie gebeurt met behulp van een regelsysteem.
uk
Een regelsysteem is een geheel van geordende processen dat
ervoor zorgt dat een organisme gepast reageert op waarneembare
st
veranderende omstandigheden (prikkels).
In de thema’s bestuderen we achtereenvolgens verschillende onderdelen van
of d
regelsystemen.
fh o
• In thema 1 nemen we de soorten prikkels onder de loep. We bekijken hoe de signalen worden
opgevangen door receptoren. We bespreken de receptoren van het zenuwstelsel en enkele zintuigen in detail.
• In thema 2 bekijken we hoe het zenuwstelsel signalen geleidt en informatie verwerkt. De werking van
pr oe
spieren en klieren, de effectoren, komt hier aan bod.
• In thema 3 bestuderen we hoe het hormonaal stelsel reacties op prikkels coördineert om het inwendig milieu in balans te houden. We behandelen hier ook hoe hormonen de doelcellen kunnen activeren.
• In thema 4 bekijken we hoe planten zijn opgebouwd en vergelijken we hun reacties op prikkels met de regelsystemen bij dieren.
20
INLEIDING
REGELSYSTEMEN BIJ ORGANISMEN
THEMA 01
23
VERKEN
24
HOOFDSTUK 1: Waardoor worden regelsystemen geactiveerd? 25 1.1 Wat zijn de kenmerken van een prikkel?
25
N
`
IN
CHECK IN
VA
1.2 Welke soorten prikkels kunnen organismen waarnemen? 28 A Indeling volgens de plaats van de prikkel 28 B Indeling volgens de aard van de prikkel 29
©
1.3 Met behulp van welke structuren kunnen we prikkels waarnemen? 29 A Receptoren voor uitwendige prikkels 29 B Receptoren voor inwendige prikkels 35
uk
1.4 Langs waar wordt de informatie van prikkels doorgegeven?
37
Hoofdstuksynthese 42 Portfolio
HOOFDSTUK 2: Welke receptoren geven informatie van een prikkel door naar het zenuwstelsel? 44
of d
`
43
st
Checklist
fh o
2.1 Op welke basis kunnen receptoren van dierlijke organismen ingedeeld worden? 44 A Indeling op basis van celtype 46 B Indeling op basis van aard van de prikkel 47
2.2 Hoe activeert een prikkel een receptor?
54
pr oe
Hoofdstuksynthese 55
`
Checklist 57 Portfolio
HOOFDSTUK 3: Een zintuig onder de loep: het oog 58 3.1 Hoe krijgt een voorwerp zijn kleur?
58
3.2 Welke structuren liggen rond het oog? 60 A Oogleden en wimpers 61 B Traanpunt 61 C Vetweefsel 62 D Bindvlies 62 E Talgklieren 63 F Spieren 63 21
64
3.4 Hoe regelt het oog de hoeveelheid doorgelaten licht?
68
3.5 Op welke manier wordt het beeld in het oog gevormd?
72
3.6 Hoe zorgt het oog voor een scherp beeld?
75
IN
3.3 Welke structuren liggen in het oog?
3.7 Waar liggen de fotoreceptoren en hoe zijn ze opgebouwd? 78 A Algemene situering fotoreceptoren 78 B Bouw en ligging van de soorten fotoreceptoren 80 83
N
3.8 Waardoor wordt de gevoeligheid voor licht en kleur bepaald?
Hoofdstuksynthese 86
VA
Checklist 89 Portfolio
HOOFDSTUK 4: Een zintuig onder de loep: het gehoorzintuig 90
©
`
4.1 Wat is geluid?
90
uk
4.2 Hoe is het gehoorzintuig opgebouwd? 93 A Het uitwendig oor 94 B Het inwendig oor 96 102
4.4 Hoe ontstaat gehoorschade?
103
st
4.3 Hoe bepalen je oren de richting van het geluid?
of d
Hoofdstuksynthese 106 Checklist 108 Portfolio
109
CHECK IT OUT
110
AAN DE SLAG
111
fh o
THEMASYNTHESE
OEFEN OP DIDDIT
pr oe
Een zintuig onder de loep: het evenwichtszintuig Een zintuig onder de loep: de huid
Een zintuig onder de loep: het reukorgaan Een zintuig onder de loep: het smaakorgaan
22
CHECK IN
Î Een opwarmertje 38,0
Uitdaging! Ontdek hoe je lichaam reageert als
plexiglas
IN
de omgevingstemperatuur te hoog wordt. infraroodlamp
digitale thermometer
Afb. 2
chronometer of smartphone
doorzichtige plastic zak of een stuk plexiglas lijm om plastic te kleven
VA
N
WAT HEB JE NODIG?
kartonnen doos met een gat in om je hand door te steken en een gat waarop je het plastic kleeft HOE GA JE TE WERK?
5 Ontsteek vervolgens de infraroodlamp
4 Noteer in de derde kolom wat je waarneemt.
7 Meet opnieuw de temperatuur en noteer in de tabel.
2 Breng een hand in de opening van de kartonnen doos.
Waarneming
of d
𝜽 (°C)
8 Noteer in de derde kolom wat je waarneemt.
st
WAT GEBEURT ER?
𝒕 (s)
en start de klok.
6 Laat de lamp 300 s branden.
uk
3 Meet de begintemperatuur en noteer in de tabel.
©
1 Bouw de proefopstelling op basis van de afbeelding.
0
fh o
300
pr oe
HOE ZIT DAT?
a Welke prikkel wordt je lichaam gewaar? b Wat is de reactie van je lichaam? c Welk nut heeft die reactie?
`
Welke prikkels kan je lichaam nog waarnemen?
`
Hoe neemt je lichaam die prikkels waar?
`
Gebeurt de regeling altijd op dezelfde manier?
?
We zoeken het uit!
THEMA 01
check in
23
VERKEN
Î Welke systemen ken je? OPDRACHT 1
IN
In de vakken natuurwetenschappen, techniek en aardrijkskunde heb je al kennisgemaakt met verschillende soorten systemen. Selecteer hieronder alle systemen. konijn bord
N
baksteen
elektrische stroomkring loofbos
VA
zandkorrels
OPDRACHT 2
Zet een kruisje in de juiste kolom.
Natuurlijk systeem
Technisch systeem
weidelandschap paardenbloem fotohouder
of d
stedelijk landschap
st
uk
Ruimtelijk systeem
©
Herken in de volgende voorbeelden de ruimtelijke, natuurlijke en technische systemen.
celwand mens
pr oe
fh o
topografische kaart
weidelandschap
paardenbloem
fotohouder
celwand
stedelijk landschap
topografische kaart
mens
OPDRACHT 3
Noteer nog een drietal voorbeelden van natuurlijke systemen uit jouw leefwereld.
24
THEMA 01
verken
HOOFDSTUK 1
IN
Î Waardoor worden regelsystemen geactiveerd? LEERDOELEN Je kunt al: M een waarneming omschrijven;
N
M een systeem herkennen;
M een systeem omschrijven.
VA
Je leert nu:
M verschillende soorten prikkels herkennen;
M het onderscheid maken tussen inwendige en uitwendige prikkels;
wat waar. Het begint ’s morgens al wanneer je
wakker wordt van de wekker. Je opent je ogen om
de wekker uit te zetten en je moet wennen aan het
uk
M toelichten welke stelsels tussenkomen bij reacties
We nemen tijdens onze dagelijkse activiteiten heel
©
M een prikkel omschrijven;
daglicht. Regelsystemen kunnen dan ook niet in werking treden zonder prikkels.
st
op prikkels.
of d
1.1 Wat zijn de kenmerken van een prikkel?
OPDRACHT 4 ONDERZOEK
fh o
Wat neem je waar met je huid? Onderzoeksvraag
Wat kun je waarnemen met de huid?
pr oe
1
2
Hypothese
Noteer jouw hypothese.
3
Benodigdheden
Afb. 3 Handen nemen prikkels waar.
twee identieke kommen houten tandenstoker warmwaterkoker of een kraan met koud en warm water
THEMA 01
hoofdstuk 1
25
4
Werkwijze 1 Prik lichtjes met de tandenstoker in je hand.
2 Prik vervolgens harder met de tandenstoker in je hand.
3 Vul daarna een kom met warm water en een kom met koud water. 4 Breng eerst je hand in het koude water.
IN
5
5 Breng vervolgens je hand in het warme water. Waarnemingen
VA
uk
c Wat voel je bij het koude water met je hand?
©
b Wat voel je bij het harder prikken met de tandenstoker?
N
a Wat voel je bij het lichtjes prikken van de tandenstoker?
6
of d
Verwerking
st
d Wat voel je bij het warme water met je hand?
fh o
Waardoor kan de huid deze waarnemingen doen?
Besluit
8
Reflectie
pr oe
7
a De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:
b Vergelijk je hypothese met je besluit.
26
THEMA 01
hoofdstuk 1
OPDRACHT 5 ONDERZOEK
Kunnen planten prikkels waarnemen?
2
Onderzoeksvraag Hoe reageert een venusvliegenval op de aanraking met een tandenstoker? Hypothese
IN
1
plant Dionaea muscipula (venusvliegenval) houten tandenstoker Werkwijze
1 Raak voorzichtig met een tandenstoker een van de plant aan. Waarnemingen
Afb. 4 Venusvliegenval
2 Wacht een tiental seconden.
3 Raak vervolgens verschillende haartjes
tegelijkertijd aan met de tandenstoker.
uk
haartje aan de binnenzijde van een vangblad
5
VA
4
Benodigdheden
©
3
N
Noteer jouw hypothese.
4 Wacht een tiental seconden.
st
a Wat neem je waar als je één haartje aanraakt?
6
of d
b Wat neem je waar als je meerdere haren aanraakt? Verwerking
fh o
Hoe komt het dat het vangblad pas dichtvouwt als meerdere haartjes worden aangeraakt?
Besluit
pr oe
7
De venusvliegenval reageert op de aanraking met een tandenstoker door de bladeren dicht te vouwen.
8
Planten kunnen dus ook prikkels waarnemen uit hun omgeving. Reflectie
a De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:
b Vergelijk je hypothese met je besluit.
THEMA 01
hoofdstuk 1
27
Planten en dieren kunnen meerdere veranderingen waarnemen, zoals
temperatuursveranderingen, drukverschillen en pijn. Toch lokken niet alle
veranderingen een reactie uit. Zo lokt de aanraking van één haartje bij een venusvliegenval geen reactie uit.
Een verandering die je niet kunt waarnemen, lokt geen reactie uit en is dan
geen prikkel. Je kunt dat vergelijken met muizen die onderling communiceren zonder dat de kat het hoort. Het muizengepiep fungeert als een prikkel voor
IN
de muizen, maar niet voor de kat.
Een prikkel is dus een waarneembare verandering die voldoende groot is om erop te reageren. Als je reageert op een prikkel, was die prikkel
VA
bepaalde prikkel kan worden waargenomen.
N
dus sterk genoeg. De prikkeldrempel is de minimumwaarde waarbij een
voor prikkels.
©
Een organisme kan veranderingen waarnemen dankzij zijn gevoeligheid Een prikkel is een waarneembare verandering die sterk genoeg is om
uk
een reactie van het organisme uit te lokken.
De prikkeldrempel is de minimale sterkte van een prikkel om die te
st
kunnen waarnemen.
of d
` Maak oefening 1 t/m 4.
pr oe
fh o
1.2 Welke soorten prikkels kunnen organismen waarnemen?
A
Indeling volgens de plaats van de prikkel
De meeste prikkels waarover je al leerde, zijn afkomstig van buiten het
organisme, zoals het voelen van een insect door de venusvliegenval of een
plots fel licht in een donkere kamer. Omdat die prikkels vanuit de omgeving komen, noemen we ze uitwendige prikkels.
Er bestaan ook prikkels die in het lichaam zelf ontstaan. Het gevoel van dorst bij watertekort of honger bij het denken aan een lekkere maaltijd, ontstaat bijvoorbeeld in het lichaam. We noemen ze daarom inwendige prikkels.
In sommige gevallen reageert het organisme op een combinatie van een inwendige en uitwendige prikkel. Denk maar aan het hongergevoel dat optreedt wanneer je frietjes ziet én ruikt.
28
THEMA 01
hoofdstuk 1
B
chemisch – fysisch
Chemische prikkels zijn prikkels die rechtstreeks te maken hebben met
stoffen die prikkelend werken. Voorbeelden van prikkelende stoffen zijn sappen van een brandnetel, reukstoffen en smaakstoffen.
Fysische prikkels zijn prikkels die te maken hebben met kracht en energie,
signalen
N
bijvoorbeeld druk, aanraking, licht, geluid en warmte.
receptor
IN
prikkel
• Uitwendige prikkels zijn prikkels die afkomstig zijn uit de omgeving
geleider
van het organisme.
VA
uitwendig – inwendig
Prikkels kunnen ook ingedeeld worden volgens de aard van de prikkel.
• Inwendige prikkels zijn prikkels die in het organisme ontstaan.
signalen
• Chemische prikkels hebben te maken met stoffen die prikkelend werken.
effector
• Fysische prikkels zijn veranderingen als gevolg van kracht en energie.
©
Indeling volgens de aard van de prikkel
` Maak oefening 5.
st
uk
reactie
of d
1.3 Met behulp van welke structuren kunnen we prikkels waarnemen?
Een organisme beschikt over receptoren om een verandering in de omgeving of in je eigen lichaam waar te nemen.
pr oe
fh o
A
Receptoren voor uitwendige prikkels
De receptoren die uitwendige prikkels opvangen, liggen meestal gegroepeerd in speciale organen: de zintuigen. De receptoren in die zintuigen zijn receptorcellen die gevoelig zijn voor een specifieke prikkel.
Zo is de neus een zintuig waarin receptorcellen liggen die specifiek gevoelig zijn voor geuren. We kunnen heel wat geurstoffen opvangen, zoals de geur
van bloemen, of het aroma van koffie. Soms is een geur minder aangenaam,
bijvoorbeeld de meststoffen die je aan planten toedient. Die geuren neem je liever niet waar; je knijpt je neus dicht.
Al die veranderingen in geur, of prikkels, worden waargenomen met
receptoren die in het reukorgaan liggen. De receptorcellen in je neus
zetten de geurprikkel om in een signaal, dat door zenuwcellen kan worden opgevangen.
THEMA 01
hoofdstuk 1
29
reukslijmvlies
IN
receptorcel
neusholte reukstoffen
N
neusholte
VA
Afb. 5 Receptorcellen in reukslijmvlies van de neus
Soms liggen de receptorcellen niet geconcentreerd in een orgaan en liggen
ze meer verspreid. De receptorcellen die temperatuurverschillen waarnemen,
©
liggen bijvoorbeeld verspreid over de hele huid.
OPDRACHT 6
uk
Welke prikkels kunnen door de volgende zintuigen worden waargenomen? Noteer in de tabel.
Waargenomen prikkel
st
Zintuig
of d
oog oor neus
fh o
tong huid
pr oe
OPDRACHT 7 DOORDENKER
Hoe komt het dat een ransuil ’s nachts zijn prooien kan vinden? Kruis de juiste antwoorden aan.
Een ransuil voelt de druk van de luchtverplaatsing van de prooi. Een ransuil heeft zeer gevoelige ogen, die heel weinig licht kunnen opvangen.
Een ransuil heeft zeer gevoelige oren, die het fijnste geritsel horen.
Een ransuil voelt het temperatuurverschil tussen zijn lichaam en dat van de prooi.
30
THEMA 01
hoofdstuk 1
Afb. 6 Ransuil
OPDRACHT 8
Bekijk de afbeeldingen van uitwendige prikkels. 1 Noteer de uitwendige prikkel(s) die je op de foto’s ziet. 2 In welke organen bevinden de receptorcellen zich? Uitwendige prikkel
Plaats van de receptorcellen
IN
Situatie
N
1
VA
2
uk
©
3
of d
st
4
fh o
OPDRACHT 9 ONDERZOEK
Welke invloed heeft licht op een plant? Onderzoeksvraag
pr oe
1
Formuleer een onderzoeksvraag.
2
Hypothese
Noteer een hypothese.
Afb. 7 Proefopstelling invloed licht op groeirichting
THEMA 01
hoofdstuk 1
31
3
kiemplant (bv. tuinkers of bonenplant) in pot met aarde kartonnen doos waarin het kiemplantje met pot past aardappelmesje Werkwijze
1 Draai de kartonnen doos zodat de opening zich aan de bovenkant bevindt.
IN
4
Benodigdheden
2 Maak aan de zijkant van de doos een gaatje met een aardappelmesje zoals aangegeven op de 4 Sluit de doos.
N
proefopstelling. Het gaatje moet zich 10 cm boven het steunend oppervlak bevinden.
3 Plaats het plantje in de doos en geef het voldoende water. plantje vooral licht krijgt via de opening in de doos.
5
Waarneming
Verwerking
uk
6
©
Wat neem je waar na twee weken?
VA
5 Geef het plantje gedurende twee weken water door de doos snel te openen en te sluiten, zodat het
of d
st
Hoe komt het dat de stengel deze vreemde groeivorm krijgt?
7
fh o
Besluit
8
want planten beschikken over lichtgevoelige receptoren. Reflectie
pr oe
a De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:
b Vergelijk je hypothese met je besluit.
32
THEMA 01
hoofdstuk 1
OPDRACHT 10 ONDERZOEK
Voor welke andere uitwendige prikkels hebben planten receptoren? 1
Welke rol speelt zwaartekracht bij de groeirichting van de wortel?
IN
2
Onderzoeksvraag
Hypothese
3
VA
bekerglas (1 000 ml)
plantenspuit gevuld met leidingwater of regenwater
Werkwijze
1 Vul het bekerglas met de gelparels.
©
zakje gelballetjes
acht zonnebloempitten
zonnebloempitten
uk
4
gelkorrels
Benodigdheden
N
Noteer een hypothese.
2 Leg vervolgens twee zonnebloempitjes met de punt
Afb. 8 Proefopstelling kiemende zonnebloempitten
st
naar boven, twee pitjes met de punt naar beneden, twee pitjes
met de punt naar rechts en twee pitjes met de punt naar links in het bekerglas.
3 Plaats dan het bekerglas op een verwarmde plaats.
5
of d
4 Sprenkel wat water over de gelparels met de plantenspuit.
5 Bevochtig de gelparels om de twee dagen, en dat gedurende een week. Waarneming
fh o
Wat neem je waar bij de groei van de wortels?
Verwerking
pr oe
6
Afb. 9 Kiemende zonnebloempit
Waarom groeien de wortels altijd in die richting?
7
Besluit
De wortels van planten bevatten receptorcellen gevoelig voor zwaartekracht. Dat is een uitwendige prikkel. De wortels groeien daardoor naar beneden.
THEMA 01
hoofdstuk 1
33
8
Reflectie a De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:
N
Welk voordeel heeft de invloed van de zwaartekracht voor de plant?
VA
c
IN
b Vergelijk je hypothese met je besluit.
Beantwoord de vraag.
uk
In het internationaal ruimtestation zou een plant
©
OPDRACHT 11 DOORDENKER
in elke richting kunnen groeien omdat er geen
zwaartekracht is. Toch groeien planten uiteindelijk
pr oe
fh o
of d
st
in een welbepaalde richting. Waarom?
34
THEMA 01
hoofdstuk 1
BEKIJK DE VIDEO
Afb. 10 Tomatenplant onder ledlicht in het ISS
• Dieren vangen uitwendige prikkels op via receptorcellen. Die cellen liggen verspreid of gegroepeerd in zintuigorganen.
• Een zintuig is een orgaan waarin receptorcellen voor een bepaalde prikkel gegroepeerd liggen.
• Planten hebben ook receptoren voor uitwendige prikkels.
Dankzij receptoren kunnen organismen reageren op uitwendige prikkels. ` Maak oefening 6, 7 en 8.
B
Receptoren voor inwendige prikkels
Inwendige prikkels zijn vaak concentratieveranderingen van stoffen die
door het organisme worden opgenomen of die het organisme zelf aanmaakt. Die stoffen worden door receptoren in het lichaam opgevangen. Er zijn ook
receptoren voor inwendige prikkels afkomstig van het zenuwstelsel. Dat zijn
IN
neurale prikkels.
De receptoren voor inwendige prikkels zijn meestal in organen
geconcentreerd. In de alvleesklier bevinden zich bijvoorbeeld specifieke receptorcellen die gevoelig zijn voor het suikergehalte in het bloed.
N
Andere organen, zoals de voortplantingsorganen of de schildklier, bevatten receptorcellen die gevoelig zijn voor hormonen.
VA
Ook planten beschikken over receptoren om inwendige prikkels op te vangen. Auxine is bijvoorbeeld een hormoon dat door planten wordt aangemaakt. De productie van auxine is dus een inwendige prikkel.
OPDRACHT 12
uk
©
In thema 3 gaan we dieper in op hormonen.
Beantwoord de vragen.
1 Tijdens de puberteit produceert het lichaam stoffen die we
of d
st
geslachtshormonen noemen. Hoe reageert het lichaam daarop?
2 Hoe reageert het lichaam op het hormoon adrenaline dat vrijkomt
fh o
tijdens een heftige pretparkattractie?
pr oe
OPDRACHT 13 ONDERZOEK
Welk effect hebben inwendige prikkels op planten? 1
2
Onderzoeksvraag
Welk effect heeft het plantenhormoon auxine op graszoden? Hypothese
Noteer een hypothese.
THEMA 01
hoofdstuk 1
35
3
Benodigdheden
auxine-extract twee petrischalen twee graszoden die passen in de
water
oplossing water en auxine
graszode
4
twee identieke erlenmeyers (250 ml) water Werkwijze
IN
petrischalen
Afb. 11 Proefopstelling effect van auxine
1 Vul een erlenmeyer met water. en een auxine-oplossing.
N
2 Vul de andere erlenmeyer met een mengsel van water
VA
3 Leg in elk van de petrischalen een graszode en plaats de schalen op de vensterbank.
4 Overgiet de ene graszode met de auxineoplossing en overgiet de andere met het water. 5
5 Blijf de graszoden gedurende een week bevochtigen met de respectievelijke erlenmeyers. Waarneming
Verwerking
st
6
uk
©
Wat neem je waar nadat je een week de graszoden hebt bevochtigd?
of d
a Waarom groeit het gras minder snel bij regenwater?
fh o
b De plant kan reageren op de aanwezigheid van extra auxine. Wat kun je daaruit afleiden?
7
Besluit
pr oe
Noteer een besluit.
8
Reflectie
a De uitvoering van de proef verliep vlot/niet vlot (schrap wat niet past), omdat: b Vergelijk je hypothese met je besluit.
36
THEMA 01
hoofdstuk 1
in zintuig
verspreid
uitwendig
receptor
inwendig
IN
prikkel
signalen
N
geleider
signalen
VA
Specifieke receptoren in een organisme vangen inwendige prikkels
effector
op. Inwendige prikkels zijn prikkels die in het lichaam ontstaan, zoals hormonen.
` Maak oefening 9, 10 en 11.
uk
©
reactie
OPDRACHT 14
of d
st
1.4 Langs waar wordt de informatie van prikkels doorgegeven?
Hoe snel reageer je op kleurverandering van een verkeerslicht? Scan de QR-code en test het uit.
fh o
1 Herhaal de test vijf keer en noteer jouw gemiddelde reactietijd in de kolom.
jouw gemiddelde
pr oe
reactietijd
𝒕 (reactietijd)
snelste leerling
TEST JE REACTIESNELHEID
2 Noteer in de kolom ook de gemiddelde reactietijd van de snelste leerling. 3 Zoek een verklaring voor het verschil in gemiddelde reactietijd tussen leerlingen.
4 Wat kun je daaruit besluiten?
THEMA 01
hoofdstuk 1
37
5 Waarom gebruikt men de eenheid ‘milliseconden’ (ms) in dit experiment
6 Op welke prikkel reageer je?
VA
N
7 In welk zintuigorgaan bevinden zich de receptorcellen om die prikkel waar te nemen?
IN
en niet gewoon ‘seconden’ (s)?
Een prikkel die wordt opgevangen door een receptorcel, wordt omgezet in een signaal. Wanneer dat signaal tot een snel antwoord leidt, gebeurt dat
door tussenkomst van het zenuwstelsel. Het zenuwstelsel is een geleider, het volgende thema.
©
transporteert het signaal door het lichaam. Hoe dat gebeurt, leer je in het
uk
Planten hebben geen zenuwstelsel, maar kunnen ook relatief snel reageren
st
op prikkels. Dat namen we waar in opdracht 5 bij de venusvliegenval.
Een receptor zet een prikkel om in een signaal voor de geleider. De
of d
geleider is de schakel tussen receptor en effector.
Dankzij het zenuwstelsel kunnen prikkels tot een snelle maar
pr oe
fh o
kortstondige reactie leiden.
38
THEMA 01
hoofdstuk 1
De volgende processen zorgen dat het organisme snel op de prikkel reageert:
1 Een prikkel wordt opgevangen door een receptorcel die daarvoor gevoelig is.
2 De receptorcel veroorzaakt een elektrisch signaal.
3 Het zenuwstelsel verstuurt het elektrisch signaal erg snel naar de effectoren. Die zorgen voor een snelle reactie.
` Maak oefening 12.
WEETJE Alcohol heeft een verdovende
werking op de hersenen. Daardoor reageert iemand die alcohol heeft gedronken trager dan normaal. De controle over zijn been- en
armspieren gaat achteruit, het
IN
gezichtsvermogen wordt minder en hij kan zich steeds slechter
concentreren. Een voorbeeld: een
bestuurder rijdt 80 km per uur (= 22 meter per seconde). Na 3 of 4
N
glazen bier reageert hij een halve seconde langzamer. Als hij plots
moet remmen, heeft hij dus 11 meter meer nodig om tot stilstand te
OPDRACHT 15
©
Lees de tekst aandachtig en beantwoord de vragen.
VA
komen dan in nuchtere toestand.
Vanaf de puberteit wordt testosteron aangemaakt in de teelballen. Daarna wordt het doorheen het lichaam via de bloedbaan verspreid en zorgt het op meerdere plaatsen voor het ontwikkelen van
uk
secundaire geslachtskenmerken, zoals spiergroei en een zware stem.
Het plantenhormoon auxine heeft dan weer een invloed op de groei van wortels in de plant.
of d
st
1 Hoe merk je de aanwezigheid van testosteron?
2 Hoe merk je de aanwezigheid van auxine in de plant?
3 Hoelang duurt het vooraleer je de aanwezigheid van beide hormonen kunt merken? Omcirkel het juiste
fh o
antwoord.
enkele minuten / uren / dagen / weken
4 Hoelang duurt het effect van die hormonen? Omcirkel het juiste antwoord.
pr oe
enkele minuten / uren / dagen / weken
In een organisme worden er hormonen aangemaakt. Informatie van inwendige prikkels, zoals de aanwezigheid van auxine, het optreden van de puberteit of het voelen van angst, wordt opgevangen door receptorcellen in de
hormoonklieren. Zij beoordelen de prikkel en produceren op basis daarvan
bepaalde hormonen. Die hormonen fungeren als signaalstof. Via de bloedbaan vervoeren zij informatie over de prikkel naar alle delen van het lichaam. Alle cellen die gevoelig zijn voor het specifiek hormoon, de doelcellen, kunnen
reageren. De spieren, de huid en de geslachtsorganen bevatten weefsels met
doelcellen voor testosteron. Die doelcellen liggen over het lichaam verspreid, het zijn de effectoren die voor een reactie zorgen.
THEMA 01
hoofdstuk 1
39
Omdat de geleiding van hormonen via de bloedbaan verloopt, komt de
IN
reactie meestal traag op gang en houdt langer aan dan bij het zenuwstelstel.
VA
N
Afb. 12 Hormonen in de bloedbaan
Het hormonaal stelsel treedt op als geleider van informatie. Het vormt een schakel tussen receptor en effector. Het hormonaal stelsel zorgt
©
voor trage maar langdurige reacties.
Het geleiden van de informatie van een prikkel via het hormonaal stelsel gebeurt op de volgende manier:
uk
1 Een prikkel wordt opgevangen door receptorcellen in een hormoonklier.
2 De receptorcel produceert hormonen, die doorheen het organisme worden verspreid.
st
3 De effectoren, specifieke doelcellen, zorgen voor een reactie.
De reactie komt meestal traag op gang en duurt langer dan bij het
of d
zenuwstelsel.
pr oe
fh o
` Maak oefening 13 en 14.
prikkel
receptor signalen
geleider
signalen
effector
reactie 40
THEMA 01
hoofdstuk 1
zenuwstelsel
hormonaal stelsel
Het zenuwstelsel en het hormonaal stelsel vormen een schakel tussen
receptor en effector. Ze geleiden de informatie die afkomstig is van een prikkel tot bij een effector. De effector voert de reactie uit.
Welke de effectoren zijn is afhankelijk van de soort informatiegeleider.
Het zenuwstelsel geleidt informatie naar klieren of spieren, het hormonaal
stelsel geleidt informatie naar specifieke doelcellen, die in meerdere soorten weefsels gelegen kunnen zijn. We bespreken deze processen van nabij in de
IN
volgende thema’s.
uitwendig – inwendig chemisch – fysisch
in zintuig
verspreid
uitwendig
uk
receptor
©
VA
N
prikkel
inwendig
st
signalen
zenuwstelsel
of d
geleider
hormonaal stelsel
pr oe
fh o
signalen
spieren
klieren
zenuwstelsel
effector
hormonaal stelsel
weefsels met specifieke doelen
reactie
THEMA 01
hoofdstuk 1
41
HOOFDSTUKSYNTHESE
Î Waardoor worden regelsystemen geactiveerd? Kernbegrippen
IN
Notities 1.1 Wat zijn de kenmerken van een prikkel? Een prikkel is een
inwendig
signalen
• Inwendige prikkels zijn prikkels die • Chemische prikkels zijn prikkels die te maken hebben met
signalen
zenuwstelsel
hormonaal stelsel
spieren
fh o
zenuwstelsel
effector
klieren
hormonaal stelsel
pr oe
• Fysische prikkels zijn prikkels die te maken hebben met
1.3 Met behulp van welke structuren kunnen we prikkels
of d
geleider
weefsels met specifieke doelen
reactie
Dieren en planten hebben
uitwendige en inwendige prikkels. Bij dieren liggen de
.
voor voor
. De
voor inwendige prikkels liggen vaak geconcentreerd in
.
1.4 Langs waar wordt de informatie van prikkels doorgegeven? Een receptor zet een prikkel om in een signaal voor de
Het De
de geleider. synthese hoofdstuk 1
.
uitwendige prikkels geconcentreerd of verspreid in
. Dat is de schakel tussen .
maakt een snelle reactie op
komt de reactie meestal traag op gang.
THEMA 01
.
waarnemen?
prikkels mogelijk; bij het
42
.
©
receptor
• Uitwendige prikkels zijn prikkels die
uk
verspreid
uitwendig
1.2 Welke soorten prikkels kunnen organismen waarnemen?
st
is de minimumwaarde
waarbij een prikkel waargenomen kan worden.
chemisch – fysisch in zintuig
N
De
prikkel
organisme uit te lokken.
uitwendig – inwendig
van het
VA
die sterk genoeg is om een
verschillen naargelang de aard van
CHECKLIST
JA
NOG OEFENEN
1 Begripskennis • Ik kan een prikkel omschrijven.
• Ik kan verschillende soorten prikkels benoemen .
• Ik kan verschillende soorten prikkels omschrijven.
• Ik kan het verschil tussen inwendige en uitwendige prikkels uitleggen.
IN
• Ik kan omschrijven wat een receptor is.
• Ik kan benoemen welke stelsels als schakel fungeren tussen receptor en effector.
• Ik kan de rol van de geleiders omschrijven.
N
• Ik kan soorten effectoren benoemen en hun rol omschrijven.
• Ik kan definiëren wat een regelsysteem is en de functie omschrijven.
VA
2 Onderzoeksvaardigheden
• Ik kan een onderzoeksvraag formuleren aan de hand van een aantal criteria.
• Ik kan een hypothese formuleren in functie van de onderzoeksvraag.
uk
invullen bij je portfolio.
pr oe
fh o
of d
st
` Je kunt deze checklist ook op
©
• Ik kan reflecteren over een onderzoek.
THEMA 01
checklist hoofdstuk 1
43
Î Welke receptoren geven de informatie van een prikkel door naar het zenuwstelsel?
N
LEERDOELEN Je kunt al:
M uitleggen dat snelle reacties op prikkels door het zenuwstelsel
VA
M uitleggen dat receptoren inwendige en uitwendige prikkels opvangen;
IN
HOOFDSTUK 2
Een smartphone zit bomvol slimme sensoren, die heel wat
Je leert nu:
dingen uit de omgeving kunnen meten en detecteren. Zo bevat
M welke receptoren informatie
foto’s kunt maken. De temperatuursensoren kunnen vrij accuraat
over prikkels doorgeven aan het
©
met sensoren voor infraroodlicht zorgen ze ervoor dat je leuke de temperatuur meten. Druksensoren registeren dan weer
aanraking van het scherm. Ook in ons lichaam zijn soortgelijke ‘sensoren’ aanwezig.
st
zenuwstelsel.
de camera van een smartphone sensoren voor kleuren. Samen
uk
worden verwerkt.
fh o
prikkel
of d
2.1 Op welke basis kunnen receptoren ingedeeld worden?
receptor
pr oe
signaal
geleider
zenuwstelsel
signaal
effector reactie
Je leerde al dat een organisme verschillende soorten prikkels kan waarnemen. De prikkels worden gedetecteerd door receptoren. Die cellen
verzamelen bepaalde informatie over de omstandigheden in hun omgeving,
zowel in als buiten het lichaam. De receptoren kunnen de informatie van de
prikkel omzetten in een signaal voor het zenuwstelsel. Dat signaal wordt dan via die geleider doorgegeven naar de effectoren. In de effectoren vindt dan een reactie plaats.
Het zenuwstelsel geeft informatie door in het lichaam en vervult een coördinerende functie. Op die manier kan het lichaam reageren op veranderingen.
Prikkels die leiden tot een snelle maar kortstondige reactie worden via het zenuwstelsel verwerkt. Bij gewervelde dieren (vissen, reptielen, amfibieën, vogels, zoogdieren) gebeurt die verwerking in de hersenen en/of het
ruggenmerg. Die twee verwerkingscentra kunnen enkel informatie verwerken die omgezet is in elektrische signalen.
Receptoren zetten prikkels om in elektrische signalen, de taal van ons 44
THEMA 01
hoofdstuk 2
zenuwstelsel. Het is dankzij die signalen dat een snelle reactie mogelijk is.
OPDRACHT 16
Welke prikkels kunnen organismen allemaal waarnemen? Noteer bij elke afbeelding over welke waarneembare verandering het gaat. Kies uit: beweging – (verandering in) concentratie van een stof in het bloed – dorst – geluid – inwerking van de zwaartekracht – lege maag – pijn – verandering in temperatuur –
pr oe
fh o
of d
st
uk
©
VA
N
IN
verandering van licht
THEMA 01
hoofdstuk 2
45
Met je ogen kun je geen geluiden waarnemen en met je oren zie je niets. Dat komt omdat receptoren zijn aangepast aan de verandering van een
welbepaalde factor. We spreken van een gepaste prikkel. De gepaste prikkel voor het oor is een verandering van geluid. De gepaste prikkel voor het oog is een verandering van licht. Om een hele reeks verschillende prikkels waar
te nemen, beschikt je lichaam dus over een hele reeks verschillende soorten receptoren. Je kunt dus receptoren indelen naargelang de aard van de prikkel (het soort prikkel) die ze kunnen waarnemen.
IN
De receptoren hebben bovendien allemaal een bouw die afgestemd is op
hun specifieke werking. Maar binnen die veelheid van receptoren valt ook
N
een indeling te maken op basis van het soort cel dat de prikkel opvangt.
Receptoren zijn specifiek omdat ze door welbepaalde, gepaste prikkels
VA
worden geactiveerd. Receptoren van het zenuwstelsel kunnen ingedeeld worden op basis van het celtype of de aard van de prikkel.
Indeling op basis van celtype
©
A
uk
Receptoren kunnen tot twee soorten cellen behoren: het zijn zelf
zenuwcellen of het zijn gespecialiseerde cellen die een signaal overdragen naar een aangrenzende zenuwcel.
st
• Zenuwcellen kunnen prikkels opvangen aan de hand van specifieke
uiteinden. De uiteinden kunnen al dan niet omgeven zijn door structuren
of d
die toelaten om de prikkel beter te kunnen opvangen. De receptoren
voor pijn en temperatuursveranderingen in de huid zijn bijvoorbeeld zelf
pr oe
fh o
zenuwcellen en behoren dus tot die categorie.
Afb. 13 De uiteinden van zenuwcellen die gevoelig zijn voor prikkels kunnen vrij zijn (boven) of omgeven door structuren (onder).
• Receptoren die zelf geen zenuwcel zijn, bezitten gespecialiseerde
structuren of moleculen waardoor ze gepaste prikkels kunnen opvangen. Voorbeelden zijn de receptoren in het oog die licht waarnemen en de receptoren in het oor die geluid detecteren.
Afb. 14 Gespecialiseerde receptor die niet tot het zenuwstelsel behoort
46
THEMA 01
hoofdstuk 2
B
Indeling op basis van de aard van de prikkel
In ons lichaam vinden we heel wat receptoren die we op basis van de aard van de prikkel kunnen indelen.
Merk op dat je enkel beschikt over receptoren om prikkels op te vangen die belangrijk zijn om te kunnen overleven. Daardoor kunnen sommige dieren
prikkels waarnemen waarvoor mensen niet gevoelig zijn. Zo horen dolfijnen
IN
tonen die voor de mens te hoog zijn en zijn honden gevoelig voor geuren die wij niet opmerken.
N
B.1 Mechanoreceptoren haar
Afb. 15 Rond de haarwortel liggen uiteinden van zenuwcellen die gevoelig zijn voor beweging.
uk
haarwortel
©
VA
uiteinde van zenuwcel
Je hebt waarschijnlijk al ooit een klein insect op je arm opgemerkt
doordat het diertje tegen haartjes op je arm duwde. Dat komt omdat
st
rond elke haarwortel uiteinden van zenuwcellen liggen. Wanneer
het haartje aangeraakt wordt, ontstaan elektrische signalen in de
omringende zenuwcellen. Die zenuwcel is hier de receptor en reageert
of d
dus op mechanische vervorming. Receptoren die geprikkeld worden door
vervorming, zijn mechanoreceptoren (je herkent in dat woord ‘mechanisch’: iets dat werkt met bewegende delen).
fh o
uitstulpingen
pr oe
haarcel
Het waarnemen van druk, aanraking, maar ook de spanning in je spieren
en de druk in je bloedvaten, is gebaseerd op de werking van soortgelijke mechanoreceptoren. De mechanoreceptoren die de spierspanning en bloeddruk meten krijgen een specifieke naam: proprioceptoren en baroreceptoren.
Als je ooit op een muziekevenement bent geweest, merkte je misschien op dat je zeer luide muziek kunt voelen. Geluid bestaat uit het trillen van deeltjes, en als het geluid sterk genoeg is, kan het zelfs de
zenuwcel
Afb. 16 Haarcellen zijn de mechanoreceptoren in het oor. Ze zijn verbonden met zenuwcellen.
mechanoreceptoren in je huid stimuleren. Maar doorgaans worden
geluidstrillingen opgevangen door het oor, waar ze haarcellen stimuleren.
Dat zijn cellen met een reeks haarvormige uitstulpingen. Bij een vervorming
of buiging van de uitstulpingen geven ze een signaal door naar zenuwcellen waar ze mee verbonden zijn. Ook de stand van het hoofd en het detecteren van draaibewegingen hangt af van de goede werking van die haarcellen.
THEMA 01
hoofdstuk 2
47
Mechanoreceptoren zijn gevoelig voor druk of beweging.
Mechanoreceptoren komen voor in zintuigen zoals het oor en de huid. Ook verspreid in het lichaam vind je mechanoreceptoren, zoals in de
IN
wand van je ingewanden, of in je bloedvaten.
B.2 Chemoreceptoren
N
OPDRACHT 17 ONDERZOEK
VA
Onderzoek waar de chemoreceptoren voor smaak liggen aan de hand van Labo 1 op p. 235.
Als je een hap van een lekker gerecht neemt, word je overstelpt met een
©
heleboel smaken. Op je tong liggen verschillende receptoren die gevoelig zijn voor de aanwezigheid en de concentratie van heel wat stoffen. Die
uk
receptoren noemen we smaakreceptoren. Als je je tong droogt met een
zakdoek, zul je minder proeven. Dat komt omdat smaakreceptoren enkel reageren op opgeloste stoffen.
st
Als je verkouden bent en een verstopte neus hebt, proef je ook minder. Dat komt omdat jouw smaakgewaarwording voor een stuk ook in je neusholte gebeurt (en dus niet enkel aan je tong). Vluchtige stoffen komen door die
of d
verstopte neusholte vol slijm niet langer in je neusholte terecht. Daar liggen de receptoren die gevoelig zijn voor de aanwezigheid en concentratie van heel wat stoffen: de reukreceptoren. Die reukreceptoren reageren enkel
pr oe
fh o
op gasvormige stoffen. Nu weet je meteen waarom kinderen de neus dichtknijpen als ze iets moeten eten wat ze niet lekker vinden. reukreceptor
neusholte
smaakreceptor
tong
smaak- en geurstoffen Afb. 17 In de neus en op de tong zitten heel wat chemoreceptoren.
48
THEMA 01
hoofdstuk 2
Omdat smaak- en reukreceptoren geprikkeld worden door de aanwezigheid (en concentratie) van stoffen, noemen we ze chemoreceptoren.
Er zijn ook heel wat chemoreceptoren die informatie verzamelen over
de toestand van ons eigen lichaam. Zo zitten in de halsslagader een hele reeks chemoreceptoren die continu bepaalde bloedwaarden meten: de
hoeveelheid zuurstofgas (O2), koolstofdioxide (CO2), glucose, de zuurtegraad
IN
(pH) enzovoort.
De meeste nachtvlinders vliegen ’s nachts.
Nachtvlinders kunnen dan niet op hun ogen
N
WEETJE
vertrouwen om een partner te vinden. Ze zijn
VA
dus afhankelijk van andere prikkels. Vrouwtjes
produceren geurstoffen, feromonen genoemd, om
aan te geven dat ze willen paren. De mannetjes van sommige soorten beschikken over antennes met
daarop chemoreceptoren die zo gevoelig zijn dat ze een vruchtbare
uk
©
soortgenoot op meerdere kilometers afstand kunnen ruiken.
Chemoreceptoren reageren op een verandering in de aanwezigheid of
of d
B.3 Thermoreceptoren
st
concentratie van bepaalde stoffen.
OPDRACHT 18 ONDERZOEK
fh o
Waardoor worden thermoreceptoren geprikkeld? Onderzoeksvraag
Wat registeren thermoreceptoren?
pr oe
1
2
Hypothese
Noteer een hypothese.
3
Benodigdheden
drie bekers of emmers warm water (ca. 40 °C) koud water (ca. 20 °C) THEMA 01
hoofdstuk 2
49
4
Werkwijze 1 Neem drie emmers of bekers die voldoende groot zijn zodat beide handen erin passen. 2 Vul één beker met koud water en één beker met warm water. 3 Vul de derde beker met lauw water (helft warm, helft koud).
4 Breng tegelijkertijd je linkerhand in de beker met koud water en je rechterhand in de beker met
IN
warm water.
5 Breng na enkele minuten beide handen in de beker met lauw water. Waarneming
6
Verwerking
N
5
6 Houd je handen een tijdje in die beker.
VA
a Wat neem je waar als je één hand in koud water en één hand in warm water stopt?
©
b Wat neem je waar wanneer je beide handen vervolgens in de beker met lauw water stopt?
Besluit
of d
Noteer een besluit.
st
7
uk
c Hoelang neem je een verschil in temperatuur waar?
8
Reflectie
pr oe
fh o
a De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:
b Vergelijk je hypothese met je besluit.
c Waarom neem je na een tijdje geen verschil meer waar tussen de handen?
50
THEMA 01
hoofdstuk 2
OPDRACHT 19 ONDERZOEK
Onderzoek in welke mate je gevoelig bent voor opwarming en afkoeling aan de hand van Labo 2 op p. 237.
IN
Thermoreceptoren worden geprikkeld door temperatuursveranderingen.
Bij de mens liggen de thermoreceptoren vooral in de huid. Ze registreren afkoeling en opwarming.
Receptoren voor afkoeling en opwarming zijn enkel gevoelig binnen
N
bepaalde grenzen (15 tot 45 °C). Buiten die grenzen worden andere
thermoreceptoren geprikkeld, die een gevoel van pijn opwekken (bevriezing
VA
en verbranding). Niet alleen in de huid, maar ook op andere plaatsen
kunnen thermoreceptoren aanwezig zijn. Zo wordt de temperatuur van het bloed gemeten met thermoreceptoren in een bepaald hersengebied (de hypothalamus).
©
Als je in een zwembad springt of onder de douche gaat, heb je het vaak
eventjes koud. Maar na een tijdje voelt het water niet meer koud aan. Dat komt omdat sommige receptoren, zoals thermoreceptoren, gewenning of
uk
adaptatie vertonen: een prikkel die niet wijzigt is geen nieuwe informatie, en daarom geven de receptoren geen gegevens meer door.
Ook andere receptoren kunnen gewenning vertonen. Dat is bijvoorbeeld het
st
geval bij chemoreceptoren: een slechte geur in een bepaalde ruimte merk je
na enige tijd niet meer op. Andere receptoren, zoals pijnreceptoren, vertonen
of d
dan weer nauwelijks of geen adaptatie. Je blijft de pijn namelijk ervaren, er is geen gewenning.
pr oe
fh o
WEETJE
Je zult het je beslist herinneren als je
al eens chilipepers gegeten hebt: het
lijkt alsof je mond in
brand staat. Het doet
pijn, en die pijn houdt
lang aan. Een glaasje water drinken om af te koelen helpt niet. Dat
komt omdat chilipepers de stof capsaïcine bevatten. Die stof prikkelt de thermosensoren die normaal pas actief worden bij temperaturen boven 45 tot 50 °C. Na het eten van een chilipeper vuren die
receptoren dus uitzonderlijk signalen af en vertellen ze je lichaam dat
ze in aanraking zijn gekomen met iets heel warms. Omdat dat niet klopt en het lichaam geen schade opliep, noemen we dat paradoxale pijn.
Thermoreceptoren reageren op een verandering in de temperatuur. THEMA 01
hoofdstuk 2
51
B.4 Pijnreceptoren Pijn is een zeer belangrijk gegeven voor het lichaam. Het is het signaal dat het lichaam beschadiging heeft opgelopen en dat je moet handelen en bijsturen om verdere beschadiging te voorkomen.
Om prikkels die tot beschadiging kunnen leiden of geleid hebben, waar te
nemen beschik je over gespecialiseerde pijnreceptoren of nociceptoren in
de huid en bepaalde interne organen (spieren, gewrichten, ingewanden …).
IN
Nociceptoren zijn allemaal zenuwcellen. Die nociceptoren hebben ook
de unieke eigenschap dat hun gevoeligheid beïnvloed kan worden door bepaalde stoffen en emoties.
Naast prikkeling van de nociceptoren, kan een zeer sterke prikkeling van
VA
te sterke opwarming of afkoeling).
N
andere receptoren ook een pijngevoel opwekken (te fel licht, te luid geluid,
Nociceptoren of pijnreceptoren zijn receptoren die beschadigingen
©
van het lichaam detecteren.
uk
B.5 Fotoreceptoren
Fotoreceptoren zijn gespecialiseerde receptoren die licht waarnemen en dus gevoelig zijn voor bepaalde golflengtes in het stralingscentrum. De
st
bekendste fotoreceptoren zijn ongetwijfeld de receptoren die aanwezig zijn
of d
in het netvlies van het oog.
Fotoreceptoren worden geprikkeld door bepaalde golflengtes
pr oe
fh o
van het stralingsspectrum (zichtbaar licht).
Afb. 18 Elektroreceptoren bij de haai
52
THEMA 01
hoofdstuk 2
B.6 Elektroreceptoren Sommige dieren zoals haaien en vogelbekdieren kunnen hun prooi vinden zonder ze te zien of te ruiken. Zo ontsnapt een vis die zich onder het zand
verbergt, niet aan de aandacht van een haai. Haaien beschikken immers over elektroreceptoren, waarmee ze elektrische signalen detecteren die ontstaan bij spieractiviteit van hun prooien.
Elektroreceptoren kunnen elektrische signalen detecteren. Mensen beschikken niet over elektroreceptoren.
B.7 Magnetoreceptoren Heel wat dieren, zoals trekvogels, trekvlinders en walvissen, maken
jaarlijkse trekbewegingen naar en van hun overwinteringsgebieden of
broedgebieden. De Noordse stern, een zeevogel, vliegt elk jaar heen en
terug van zijn broedgebied aan de Noordpool naar zijn overwinteringsgebied aan de Zuidpool, in totaal een afstand van meer dan 40 000 km. Sommige albatrossen vliegen duizenden kilometers over de oceaan om voedsel te kunnen waarnemen.
Het aardmagnetisch veld ontstaat doordat de aarde een magnetische
Z
Afb. 19
noordpool en zuidpool heeft. Dat is de basis voor de werking van een
N
zo
zw
O
door gebruik te maken van magnetoreceptoren, die het aardmagnetisch veld
inwendig kompas. Waar die receptoren allemaal liggen en hoe ze werken is nog steeds niet opgehelderd.
VA
W
IN
zoeken voor hun jongen. Ze vinden hun weg omdat ze zich kunnen oriënteren
no
nw
N
Magnetoreceptoren worden geprikkeld door magnetische velden. diersoorten wel.
©
Mensen beschikken niet over magnetoreceptoren, maar verschillende
uk
` Maak oefening 15 t/m 19.
st
In deze tabel staan alle receptoren waarover mensen beschikken met hun
of d
gepaste prikkel en bijpassende zintuigen. Soorten prikkels
pr oe
fh o
licht
Receptoren fotoreceptoren
Zintuigen oog
druk, beweging
mechanoreceptoren
concentratieverande-
chemoreceptoren
neus, tong
temperatuurs-
thermoreceptoren
huid
beschadiging
pijnreceptoren
huid
ring van stoffen verandering
oor, spieren, pezen en gewrichten, huid
THEMA 01
hoofdstuk 2
53
WEETJE De ene receptor is de andere niet. In de biologie kan de term ‘receptor’ verschillende betekenissen hebben.
• Een receptor kan een zintuigcel zijn. Zintuigcellen bevinden zich
in zintuigen en geven signalen door naar zenuwcellen die ermee
verbonden zijn. Zo is een fotoreceptor in het netvlies van het oog een cel die informatie haalt uit licht.
IN
• Een receptor kan een zenuwcel zijn. Zenuwcellen vangen dan rechtstreeks prikkels op. Dat is bijvoorbeeld het geval bij
pijnreceptoren en bij een aantal mechanoreceptoren in de huid.
• Een receptor kan een molecule zijn. Die moleculen kunnen in de
N
cel aanwezig zijn, op het membraan zitten of vrij tussen de cellen voorkomen.
eerste betekenis.
VA
In dit hoofdstuk gebruiken we de term ‘receptor’ voornamelijk in de
uk
©
2.2 Op welke manier activeert een prikkel een receptor?
Geluid dat te stil is, hoor je niet. Pas als de prikkel sterker is dan de
prikkeldrempel zal de receptor in je oor geactiveerd worden. Voor een
st
gepaste prikkel ligt de grenswaarde doorgaans zeer laag.
Zodra de prikkel de prikkeldrempel overschrijdt, wordt de receptorcel
of d
geprikkeld.
• Als de receptor een zenuwcel is, ontstaat er een elektrisch signaal in
pr oe
fh o
de cel.
54
THEMA 01
hoofdstuk 2
• Als de receptor zelf een gespecialiseerde cel is, zoals smaakcellen of
fotoreceptoren in het oog,is hij omgeven door zenuwcellen. In dat geval
doet de receptorcel een elektrisch signaal ontstaan in een aangrenzende zenuwcel.
Zodra de prikkel sterker is dan de prikkeldrempel, kan de receptor de prikkel opvangen en omzetten naar een elektrisch signaal. ` Maak oefening 20.
HOOFDSTUKSYNTHESE
Kernbegrippen
IN
Î Welke receptoren geven de informatie van een prikkel door naar het zenuwstelsel? Notities
2.1 Op welke basis kunnen receptoren van het zenuwstelsel
Receptoren van het zenuwstelsel zijn specifiek omdat ze door
chemisch – fysisch
geactiveerd.
prikkel
in zintuig
verspreid
uitwendig
receptor
inwendig
geleider
signalen
•
zenuwstelsel
die een
prikkel opvangen en het signaal doorgeven aan een
hormonaal stelsel
.
spieren
zenuwstelsel
effector
klieren
hormonaal stelsel
pr oe
specifieke uiteinden opvangen;
, die prikkels met
fh o
•
kunnen receptoren
of d
signalen
ingedeeld worden in:
st
A Op basis van
worden
uk
welbepaalde,
VA
uitwendig – inwendig
©
N
ingedeeld worden?
reactie
weefsels met specifieke doelen
B Op basis van de
receptoren van het zenuwstelsel ingedeeld worden in: •
•
kunnen
, die gevoelig zijn voor
druk of beweging;
, die gevoelig zijn voor
een verandering in de aanwezigheid of concentratie van bepaalde stoffen;
THEMA 01
synthese hoofdstuk 2
55
Kernbegrippen
•
in zintuig
verspreid
uitwendig
receptor
inwendig
signalen
geleider
signalen
• •
zenuwstelsel
hormonaal stelsel
spieren
klieren
hormonaal stelsel
weefsels met specifieke doelen
pr oe 56
THEMA 01
, die gevoelig zijn voor , die gevoelig zijn voor
magnetische velden.
2.2 Op welke manier activeert een prikkel een receptor? Zodra de prikkel de
bereikt, kan de receptor de prikkel opvangen en omzetten naar .
Dat signaal wordt vervolgens overgedragen naar een
fh o
reactie
elektrische signalen;
st
effector
bepaalde golflengtes van het stralingsspectrum;
een
zenuwstelsel
synthese hoofdstuk 2
, die
, die gevoelig zijn voor
of d
•
gevoelig zijn voor beschadigingen van het lichaam;
©
een verandering in de temperatuur;
IN
chemisch – fysisch
prikkel
, die gevoelig zijn voor
N
•
VA
uitwendig – inwendig
uk
Notities
Mijn samenvatting
.
CHECKLIST
JA
NOG OEFENEN
1 Begripskennis • Ik kan de functie van een receptor beschrijven.
• Ik kan de termen gepaste prikkel, prikkeldrempel en adaptatie verklaren. • Ik kan receptoren indelen en beschrijven op basis van celtype en aard
IN
van de prikkel.
2 Onderzoeksvaardigheden • Ik kan een hypothese en een waarneming formuleren. • Ik kan een waarneming interpreteren of verklaren.
VA
invullen bij je portfolio.
pr oe
fh o
of d
st
uk
©
` Je kunt deze checklist ook op
N
• Ik kan een besluit formuleren.
THEMA 01
checklist hoofdstuk 2
57
HOOFDSTUK 3
IN
Î Een zintuig onder de loep: het oog LEERDOELEN Je weet al: M dat licht een prikkel is die wordt opgevangen door fotoreceptoren;
Je leert nu:
benoemen en situeren;
M in eigen woorden formuleren waar tranen worden
geproduceerd, afgevoerd, en wat daarvan het nut is;
uk
M beschrijven hoe de verschillende onderdelen van het oog
samenwerken om licht op te vangen en een scherp beeld te vormen;
M het verband leggen tussen de bouw van het netvlies en de
st
manier waarop licht door het oog wordt opgevangen;
M de structuren die helpen bij het waarnemen en opvangen van
of d
kleuren benoemen en situeren;
M uitleggen hoe de blinde vlek een gevolg is van de organisatie
fh o
van het netvlies.
aan een zenuwcel overdragen, kun je
begrijpen hoe onze zintuigen werken. Als voorbeeld bespreken we hoe
onze ogen lichtprikkels opvangen en signalen overdragen naar het
zenuwstelsel. Je ziet hier twee keer
©
M de onderdelen die een rol spelen bij de werking van het oog
N
elektrisch signaal.
opvangen en de informatie daarover
VA
M hoe fotoreceptoren een lichtprikkel omzetten naar een
Nu je leerde hoe receptoren prikkels
dezelfde boterbloem. De linkse
afbeelding toont hoe mensen de bloem zien, de rechtse bloem is waargenomen door insectenogen. De natuur ziet er
dus niet voor alle dieren hetzelfde uit. Mensen kunnen bijvoorbeeld geen
uv-licht zien, maar de ogen van onder
andere bijen, vlinders, vogels, reptielen en vissen zijn daar wel gevoelig voor. Hoe kunnen we dat verschijnsel
verklaren? Hoe bepalen de bouw
en de werking van het oog wat we waarnemen en hoe we dat zien?
pr oe
3.1 Hoe krijgt een voorwerp zijn kleur?
Wit licht bestaat uit meerdere golflengtes en elke golflengte heeft zijn eigen kleur. Daardoor kan wit licht ontbonden worden in alle kleuren van de regenboog: rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo of violet.
Voorwerpen zijn opgebouwd uit verschillende stoffen, en niet alle stoffen absorberen dezelfde golflengtes (of kleuren) van het licht. Kleuren die
geabsorbeerd worden zie je niet, de andere worden teruggekaatst en kun
je dus wel waarnemen. Een voorwerp heeft dus de kleur van de golflengte
die weerkaatst wordt. Een wit voorwerp weerkaatst alle kleuren, een zwart voorwerp weerkaatst geen enkele kleur.
58
THEMA 01
hoofdstuk 3
Je ziet daarvan een illustratie op afbeeldingen 20 t/m 23.
Afb. 20 Je ziet het voorwerp als 'geel'.
wit licht
Afb. 21 Je ziet het voorwerp als 'rood'.
wit licht
Afb. 22 Je ziet het voorwerp als 'wit'.
IN
wit licht
Afb. 23 Je ziet het voorwerp als 'zwart'.
N
wit licht
Bekijk de afbeelding. 1 Welke lichtkleur wordt door de rode stoel weerkaatst?
uk
©
2 Welke lichtkleur wordt door de gele stoel geabsorbeerd?
VA
OPDRACHT 20
fh o
of d
st
OPDRACHT 21
Afb. 24
pr oe
Verklaar de onderstaande situaties. 1 Je ziet een boom in daglicht.
2 Je ziet een bruine stam en een groene kruin. (Tip: rood + geel = bruin)
THEMA 01
hoofdstuk 3
59
IN
3 In het duister zie je een zwarte boom.
Wit licht is opgebouwd uit meerdere golflengtes. Elke golflengte heeft een bepaalde kleur.
N
Voorwerpen krijgen de kleur van de golflengte die ze niet absorberen. Enkel golflengtes die weerkaatst worden, kunnen namelijk door
onze ogen worden opgevangen. Daardoor zie je een voorwerp in een
VA
bepaalde kleur.
©
` Maak oefening 21 en 22.
uk
3.2 Welke structuren liggen rond het oog?
st
OPDRACHT 22
Bekijk bij je buur de ligging van het oog en de structuren die je er rondom ziet liggen.
of d
1 Duid op de afbeelding de volgende onderdelen aan.
pr oe
fh o
oogleden – traanpunt – wimpers
Afb. 25
2 Welke functie hebben de onderdelen in de tabel? Vul aan. Onderdelen
oogleden
traanpunt wimpers
60
THEMA 01
hoofdstuk 3
Functie
Oogleden en wimpers
A
De oogleden zijn huidplooien boven en onder de ogen. Aan de binnenste
(mediale) en aan de buitenste (laterale) ooghoek komen de oogleden samen. Door met je oogleden te knipperen, blijven de ogen vochtig en worden ze beschermd tegen licht, stof en verontreiniging.
IN
Op de randen van de oogleden staan wimpers ingeplant. Wimpers
voorkomen dat deeltjes zoals stof of insecten tegen het oogoppervlak belanden.
Bij verschillende dieren, zoals reptielen en
N
WEETJE
vogels, komt er een derde ooglid of knipvlies
VA
voor. Dat knipvlies beweegt horizontaal over
de oogbol. Bij mensen is een overblijfsel van
dat vlies zichtbaar als een paars, doorschijnend
Traanpunt
uk
B
©
vliesje in de ooghoeken.
ooglid
st
traanklieren
traankanaaltje
traanpunten
pr oe
fh o
of d
traanbuisje
traanzakje wimpers ooglid
traanbuisje
neusholte
Afb. 26 Het traanapparaat
Boven de bovenste buitenhoek van het oog liggen de traanklieren.
Traanklieren produceren traanvocht. Dat is een zoute vloeistof die het oog
vochtig houdt en de wrijving van de oogleden vermindert. Traanvocht bevat
bovendien een stof die bacteriën doodt. Op die manier is het oog bijkomend beschermd tegen infecties.
Traanvocht voert eventuele onzuiverheden af via de traanpunten. Dat zijn twee kleine gaatjes in de zachte massa in de binnenhoek van het oog. De traanpunten zijn de openingen van de traanzakjes, die de tranen verder
geleiden naar traanbuisjes die in de neusholte uitmonden. Samen vormen ze het traanapparaat.
Buiten het traanapparaat zitten er ook klieren in de zachte massa van de
binnenooghoek. Ze scheiden dikke, olieachtige slijmen af, vooral tijdens de slaap.
THEMA 01
hoofdstuk 3
61
Je oog is aan de buitenkant omgeven door verschillende waarneembare onderdelen:
• Oogleden maken je oog schoon en verspreiden het traanvocht. • Wimpers bieden extra hulp tegen verontreiniging.
• Traanvocht beschermt het oog tegen uitdrogen en infecties en voert eventuele verontreinigingen af naar de neusholte via traanpunten,
IN
traanzakjes en traanbuisjes aan de binnenzijde van het oog.
• Tegen de neus bevindt zich een zachte massa met klieren die een olieachtige vloeistof afscheiden om de ogen te beschermen.
VA
N
` Maak oefening 23.
Je ogen zijn belangrijke maar kwetsbare organen. Ze liggen daarom stevig in je oogkassen en worden ter bescherming door meerdere bijbehorende
traanklier
uk
bindvlies
©
structuren omgeven. Op afbeelding 27 zie je die omgevende structuren.
oogspieren
wimpers
st
vetweefsel
of d
hoornvlies
pr oe
fh o
ooglid
oogspieren
oogkas Afb. 27
C
Vetweefsel
Rond de oogbol ligt vetweefsel. Dat vetweefsel houdt het oog op zijn plaats en beschermt het tegen schokken en stoten.
D
Bindvlies
Zowel de binnenkant van de oogleden als het witte gedeelte van het oog
is bedekt met bindvlies. Dat bindvlies vormt een stevige schil rond het oog en produceert slijmerig vocht om het oog te beschermen. Het traanvocht Afb. 28 Ontstoken bindvlies
62
THEMA 01
hoofdstuk 3
voorziet het bindvlies van voedingsstoffen en zuurstofgas. Als het bindvlies ontstoken is, kleurt het oogwit rood.
E
Talgklieren
Aan de rand van de oogleden, tussen de inplantingen van de wimpers, zitten grote talgklieren. Ze geven een vetrijke stof af als bescherming van de huid.
Dat voorkomt dat de oogleden aan elkaar kleven. Soms verstopt zo’n klier en
F
Afb. 29 Ontstoken talgklier
Spieren
Het oog is omgeven door spieren met meerdere functies:
IN
kan de talg er niet meer uit. Er ontstaat dan een bultje.
• een ooglidopheffer voor het openen van het bovenste ooglid.
N
Het onderste ooglid valt open onder invloed van de zwaartekracht. Er is dus geen spier nodig om het onderste ooglid naar beneden te halen;
• zes oogspieren zijn verbonden met het oog om het in de oogkas naar alle
VA
kanten te kunnen bewegen:
— vier rechte spieren om het oog omhoog, omlaag, naar links en naar rechts te draaien;
uk
kijken.
©
— twee schuine spieren om schuin naar boven en naar beneden te
bovenste rechte oogspier
st
ooglidopheffer
bovenste schuine oogspier
of d
onderste schuine oogspier
onderste rechte oogspier buitenste rechte oogspier binnenste rechte oogspier
Afb. 30
pr oe
fh o
oogkas
OPDRACHT 23
Verken de ontdekplaat. Bestudeer de onderdelen rond het oog en hun functies verder in detail.
BEKIJK DE ONTDEKPLAAT
THEMA 01
hoofdstuk 3
63
OPDRACHT 24 DOORDENKER
Verklaar.
N
IN
Als je moet huilen, snottert je neus.
Rond het oog liggen een aantal beschermende structuren.
VA
• De oogbol ligt in een stevige oogkas en is omringd door vetweefsel, dat eventuele schokken opvangt.
• Het bindvlies beschermt het oog en produceert een slijmerige vloeistof die het oog vochtig houdt. voorkomen.
©
• Talgklieren rond het oog scheiden stoffen af die infecties
• Spieren helpen om de ogen te bewegen en de oogleden te openen
uk
en te sluiten.
st
` Maak oefening 24 en 25.
fh o
of d
3.3 Welke structuren liggen in het oog?
pr oe
OPDRACHT 25
Je hebt nu bestudeerd hoe het oog zich binnen de oogkas situeert en welke
structuren het oog omgeven. Om te begrijpen hoe het oog licht opvangt, kun je het ontleden om het aan de binnenkant te bekijken. Daarvoor kan een
dissectie van het oog uitgevoerd worden: het oog wordt uit elkaar gehaald of ontleed.
Bestudeer de dissectie aan de hand van de ontdekplaat. Je kunt de dissectie ook via het filmpje bekijken.
64
THEMA 01
hoofdstuk 3
BEKIJK DE ONTDEKPLAAT
BEKIJK DE VIDEO
Een oog is bijna bolvormig. Het oogwit of het harde oogvlies (sclera) vormt de
buitenste, stevige begrenzing van het oog (1). Dat loopt helemaal rond het oog. Aan de voorzijde van het oog gaat het harde oogvlies over in het hoornvlies
of de cornea (2). Dat is helder en doorschijnend. Het is erg dik en taai omdat
1 harde oogvlies 2 hoornvlies
VA
Afb. 31
N
wordt het binnenste van het oog goed beschermd.
IN
het uit meerdere lagen bestaat. Daardoor is het hoornvlies extra stevig en
In de ruimte achter het hoornvlies, de oogkamer (3), bevindt zich een
©
waterige vloeistof. Die vloeistof levert voedingsstoffen aan het hoornvlies. De iris of het regenboogvlies (4) is het gekleurde deel van het oog en ligt achter het hoornvlies. Afhankelijk van de hoeveelheid pigment is de iris
uk
donker of lichter gekleurd. Bij weinig pigment is de iris blauw of grijs.
In het midden van de iris bevindt zich een opening waarlangs het licht het oog binnendringt. Dat is de pupil (5), je ziet die als een zwarte ronde vlek.
st
De iris verdeelt de oogkamer in twee delen: de voorste oogkamer en de
achterste oogkamer. Aan de zijkanten loopt de iris door in het vaatvlies of choroïdea (6), dat tegen de binnenkant van het harde oogvlies ligt. Het is
of d
sterk doorbloed en zorgt voor aan- en afvoer van allerlei stoffen.
pr oe
fh o
Achter de iris zit een bolle ooglens (7). De lens zorgt voor de vorming van een beeld in het oog.
3D
1 harde oogvlies
3 oogkamer
9 glasachtig lichaam
4 iris
6 vaatvlies
2 hoornvlies 5 pupil
10 netvlies
7 ooglens
11 oogzenuw
6 vaatvlies
12 blinde vlek
8 oogholte Afb. 32
13 bloedvaten
THEMA 01
hoofdstuk 3
65
Het deel achter de lens is de oogholte (8). Daarin zit een heldere, gelatineuze vloeistof. Dat is het glasvocht of glasachtig lichaam (9). Het reguleert de druk in de oogbol zodat het netvlies strak blijft en het oog zijn vorm behoudt. Daardoor kan het gemakkelijk in de oogkas bewegen.
Op het vaatvlies, tegen het glasachtig lichaam, ligt het netvlies of de
retina (10). Licht dat door de lens valt, komt op het netvlies terecht. Hier
wordt het beeld gevormd. De lichtgevoelige cellen van het netvlies reageren op en geven een signaal door naar naburige zenuwcellen.
IN
op het invallend licht. Het zijn de fotoreceptoren: zij vangen de lichtprikkels Uitlopers van die zenuwcellen vormen samen de oogzenuw (11). Langs die
N
zenuw worden de opgewekte signalen naar de hersenen vervoerd. Op de plaats waar de oogzenuw naar buiten treedt kunnen geen
VA
lichtreceptoren zitten. Het oog vangt daar dus geen licht op. Dit is de blinde vlek (12). Het netvlies bevat naast receptoren ook bloedvaten (13) die de
verschillende cellen van voedingsstoffen voorzien. De bloedvaten komen het WEETJE
©
netvlies binnen ter hoogte van de blinde vlek.
uk
In de iris kunnen korrels van het donkerbruin pigment melanine
voorkomen. Die pigmenten absorberen het licht dat op de iris valt.
Hoe meer pigmenten, hoe meer licht er geabsorbeerd wordt en hoe donkerder de kleur van de iris. De iris van mensen met zeer veel
st
pigmenten krijgt een bruin tot bijna zwarte kleur.
In groene irissen zitten minder pigmenten. Slechts een deel van het
licht dat op de iris valt wordt door de pigmenten geabsorbeerd, vooral
of d
het blauwe licht wordt teruggekaatst. Door de combinatie van bruin
(door de pigmenten) en blauw (door de terugkaatsing van licht) zien wij
pr oe
fh o
de iris groen. Mensen met blauwe ogen hebben geen pigmentkorrels.
66
THEMA 01
hoofdstuk 3
Al het licht dat in het oog invalt wordt verspreid, waardoor een blauwe kleur ontstaat.
OPDRACHT 26
Lees de onderstaande beschrijvingen van de structuren van het oog. 1 Vul de benaming in bij de juiste omschrijving. 1 Zorgt voor de juiste druk in het oog.
IN
2 Voorziet het hoornvlies van voedingsstoffen.
3 Opening waarlangs het licht in het oog binnendringt.
N
4 Produceert vocht dat het oog beschermt tegen infecties.
VA
5 Bevat veel bloedvaten en zorgt voor aanen afvoer van stoffen.
6 Vervoert informatie vanuit het oog naar
©
de hersenen.
8 Bevat lichtgevoelige receptoren. beschermt.
st
9 Hard omhulsel dat het oog goed
uk
7 Zorgt voor de beeldvorming.
pr oe
fh o
of d
2 Noteer de nummers uit de tabel bij de overeenkomstige structuur op de afbeelding.
Afb. 33
THEMA 01
hoofdstuk 3
67
WEETJE Wanneer een kat in het donker naar een lichtbron kijkt, lijken
zijn ogen op te lichten. Dat komt omdat kattenogen achterin een
extra laag bevatten, het tapetum lucidum, dat het binnenvallend
IN
licht reflecteert. Op die manier
passeert het licht twee keer langs de lichtgevoelige delen in het oog. Het tapetum lucidum is bij heel wat nachtactieve dieren aanwezig.
VA
N
Daardoor kunnen ze beter dan mensen in het donker zien.
Bij het ontleden van het oog kun je meerdere structuren onderscheiden: • Een hard oogvlies omringt het oog aan de buitenkant. • Het hoornvlies is het doorzichtige deel vooraan.
• De iris is het gekleurde deel dat achter het hoornvlies is gesitueerd.
©
De iris loopt door in het vaatvlies.
• Het vaatvlies is een laag die sterk doorbloed is en de aan- en afvoer van stoffen regelt.
uk
• De pupil is een opening in de iris waar het licht door naar binnen
valt. De iris verdeelt de oogkamer in twee delen, de voorste en de achterste oogkamer. De achterste oogkamer bevat een lens.
• Het netvlies of de retina ligt meer naar de achterkant van het oog.
st
Dat is het deel dat de fotoreceptoren bevat. Fotoreceptoren vangen lichtprikkels op en sturen signalen naar de hersenen.
of d
• Het glasachtig lichaam in de oogholte regelt de druk in het oog en duwt het netvlies tegen het vaatvlies.
• De blinde vlek is de plaats waar de oogzenuw door het netvlies naar buiten loopt. Het netvlies bevat op die plaats geen fotoreceptoren.
fh o
` Maak oefening 26 en 27.
pr oe
3.4 Hoe regelt het oog de hoeveelheid doorgelaten licht?
OPDRACHT 27
Bekijk de afbeelding. Waarom dragen deze mensen een bijzondere bril?
68
THEMA 01
hoofdstuk 3
OPDRACHT 28 ONDERZOEK
Hoe worden je ogen beschermd bij blootstelling aan een grote lichthoeveelheid? 1
Hoe voorkomt het oog dat er te veel licht binnenkomt?
IN
2
Onderzoeksvraag
Hypothese
3
VA
Benodigdheden aluminiumfolie
mat plakband (bv. Scotch tape) naald
sterke lichtbron (bv. lamp of smartphone)
uk
Werkwijze
©
4
N
Noteer een hypothese.
1 Prik met een naald een zo klein mogelijke opening in de aluminiumfolie. 2 Kleef een stukje plakband over het gaatje.
3 Kijk nu doorheen het gaatje naar een sterke lichtbron.
st
Waarnemingen
of d
5
4 Terwijl je door het gaatje blijft kijken naar de lichtbron, wijzig je de afstand tot de lichtbron.
fh o
a Wat zie je als je door het gaatje naar de lichtbron kijkt?
b Wat gebeurt er bij het verwijderen van de lichtbron?
pr oe
c Wat gebeurt er bij het naderen van de lichtbron?
6
Verwerking
De schijf die je ziet is niet het gaatje in de aluminiumfolie, maar de aflijning van jouw pupil die op het
netvlies wordt geprojecteerd. Dat kun je controleren door de aluminiumfolie te draaien terwijl je door het gaatje kijkt. De vorm van het gaatje blijft onveranderd.
THEMA 01
hoofdstuk 3
69
a Waarom wordt je pupil groter bij het verwijderen van de lichtbron?
IN
b Waarom wordt de pupil kleiner bij het naderen van de lichtbron?
7
N
Besluit
De pupil regelt de lichtinval van het oog. De diameter van de pupil wijzigt naargelang de aanwezige
VA
8
lichthoeveelheid. Reflectie
st
uk
b Vergelijk je hypothese met je besluit.
©
a De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:
WEETJE
of d
In donkere ruimtes kun je met een fototoestel
gebruikmaken van een flits om het onderwerp extra te belichten. Door de flits kunnen rode ogen op de foto
verschijnen. Dat komt omdat de irissen door de plotse lichthoeveelheid te traag samentrekken. Zo wordt het
fh o
sterk doorbloede vaatvlies achter in het oog zichtbaar.
pr oe
OPDRACHT 29
Vervolledig de afbeeldingen. 1 Teken links een pupil van een oog dat zich in een donkere omgeving bevindt. 2 Teken rechts een pupil van een oog in een goed verlichte omgeving.
Afb. 34
70
THEMA 01
hoofdstuk 3
De diameter van de pupil wordt geregeld door spieren in de iris. Die spieren liggen rond de pupil in twee groepen:
• Kringspieren liggen concentrisch (of in kringen) rond de pupil.
Kringspieren trekken samen om de binnenkant van je oog te beschermen tegen te veel licht. Ze zorgen ervoor dat de diameter van de pupil kleiner wordt.
• Straalspieren liggen straalsgewijs of radiaal. Straalspieren trekken samen om bij lagere lichtintensiteiten toch voldoende licht in je oog te laten
IN
vallen, zodat je voorwerpen goed kunt waarnemen. Door de straalspieren wordt de diameter van de pupil groter.
De aanpassing van de pupildiameter gebeurt spontaan, als een reactie op de
N
lichtintensiteit. We noemen die reactie de pupilreflex.
pupil
iris
kringspieren
uk
©
straalspieren
VA
invallend licht
Als de hoeveelheid invallend licht toeneemt, trekken de kringspieren samen en wordt de pupilopening kleiner.
of d
st
Als de hoeveelheid binnenvallend licht afneemt, worden de straalspieren korter en trekken ze de pupilopening open. Afb. 35
pr oe
fh o
WEETJE
Uit onderzoek blijkt dat mensen
met grote pupillen aantrekkelijker worden gevonden. Daar werd
al in de oudheid op ingespeeld:
atropine, een zeer giftige stof uit het sap van de plant belladonna (wat ‘mooie vrouw’ betekent),
werd door jonge meisjes in de
ogen gedruppeld om de pupillen
te vergroten en er aantrekkelijker uit te zien. Nog steeds gebruiken
oogartsen atropine om het netvlies in je oog grondig te bestuderen.
THEMA 01
hoofdstuk 3
71
OPDRACHT 30 DOORDENKER
Waardoor veranderde de diameter van het lichtvlekje in opdracht 28?
VA
N
IN
Illustreer je antwoord met behulp van de werking van de pupilspieren.
Het is belangrijk dat het netvlies wordt beschermd tegen een te hoge lichtintensiteit. Tegelijkertijd moet er voldoende licht zijn om een duidelijk beeld van voorwerpen te verkrijgen.
©
Via de pupilreflex regelt de iris de hoeveelheid licht die er in het oog
wordt toegelaten. Dat gebeurt door het ontspannen of samentrekken van de irisspieren:
uk
• Bij weinig licht trekken de straalspieren samen en wordt de pupil groter.
• Bij veel licht trekken de kringspieren samen en wordt de pupil
st
kleiner.
of d
` Maak oefening 28.
fh o
3.5 Op welke manier wordt het beeld in het oog gevormd?
OPDRACHT 31
pr oe
Noteer chronologisch door welke delen van het oog een lichtstraal gaat. Doe dat aan de hand van de figuur. 1 2 3 4 5
72
THEMA 01
1 23
4
5
Afb. 36
hoofdstuk 3
OPDRACHT 32 ONDERZOEK
Onderzoek hoe lichtstralen zich in het oog verplaatsen aan de hand van Labo 3 op p. 239.
Om te achterhalen hoe het beeld in je oog gevormd wordt, is het belangrijk
IN
om te weten hoe het licht in je oog binnenvalt. Het licht dat binnenvalt,
gaat door verschillende structuren, die elk uit andere stoffen bestaan. Licht verplaatst zich in een rechte lijn, maar bij de overgang van de ene naar de
andere stof kan de straal ‘gebroken’ worden. We noemen dat de lichtbreking.
st
uk
©
VA
glas lijkt het potlood ‘gebroken’.
N
Op afbeelding 37 zie je een voorbeeld van lichtbreking. Door het water in het
Afb. 37
of d
TIP
Voor een goed begrip van de lichtbreking, kun je er in
pr oe
fh o
de lessen fysica dieper op ingaan. Je kunt ook altijd meer ontdekken via de applet.
APPLET LICHTBREKING
Lichtstralen die in je oog binnendringen, passeren een bolle ooglens
vooraleer ze op het netvlies terechtkomen. Welke invloed heeft die lens op
de richting die de lichtstralen volgen? Om te onderzoeken hoe een bolle lens werkt, gebruiken we het gebogen glas van een reageerbuisje.
OPDRACHT 33 ONDERZOEK
Welke invloed heeft een bolle lens op de richting van de lichtstralen? 1
Onderzoeksvraag Hoe wordt het beeld door een bolle lens gevormd? THEMA 01
hoofdstuk 3
73
Hypothese
2
3
Benodigdheden
N
klein stukje papier (7 x 4 cm) reageerbuis met stop 50 ml water Werkwijze
VA
4
IN
Formuleer een hypothese.
1 Schrijf de woorden ‘koolstof’ en ‘dioxide’ (in hoofdletters) onder elkaar op een blad papier.
2 Vul de reageerbuis met water. 3 Sluit ze af met een stop.
Afb. 38
of d
Wat neem je waar?
uk
Waarnemingen
st
5
5 Kijk door de reageerbuis naar de woorden.
©
4 Houd de reageerbuis horizontaal enkele centimeters boven de woorden ‘koolstof’ en ‘dioxide’.
6
Verwerking
De wanden van de reageerbuis zijn gebogen, ze staan bol. Daardoor verandert de richting van de
fh o
invallende lichtstralen op een zodanige manier dat er een omgekeerd beeld ontstaat.
7
Besluit
pr oe
Formuleer een besluit.
8
Reflectie
a De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat: b Vergelijk je hypothese met je besluit.
74
THEMA 01
hoofdstuk 3
De bolle lens in je oog kun je vergelijken met de gebogen wand van het
reageerbuisje. Als er licht in je oog valt, gebeurt er dus hetzelfde als in het onderzoek.
De bolle ooglens, samen met de verschillende structuren in het oog,
veroorzaken de breking van de invallende lichtgolven. Achter de lens kruisen de afgebogen lichtstralen elkaar. De lichtstralen die vanuit één punt van het beeldpunt.
N
lens
IN
voorwerp vertrekken, komen opnieuw samen op het netvlies. Dat punt is een
VA
beeldpunten
Op het netvlies wordt een omgekeerd en verkleind beeld gevormd van het object waar je naar kijkt.
uk
©
Afb. 39
Het beeld in het oog wordt gevormd door het licht dat het oog
binnenvalt. Het licht passeert meerdere structuren, die elk uit andere
st
stoffen bestaan, en een bolle lens. Samen veroorzaken ze een afbuiging van de lichtstralen. Door die afbuiging van de lichtstralen verschijnt er
of d
op het netvlies een omgekeerd beeld.
fh o
` Maak oefening 29 en 30.
pr oe
3.6 Hoe zorgt het oog voor een scherp beeld?
Als je kortbij naar een voorwerp kijkt, zie je alles wat veraf ligt wazig. Als je naar iets in de verte kijkt, zie je de voorwerpen dichtbij dan weer wazig.
Bij het waarnemen van een voorwerp veraf of kortbij worden lichtgolven door de lens minder of sterker afgebogen. Dat heeft gevolgen voor de scherpte van het beeld op het netvlies.
Om een voorwerp scherp waar te nemen, moeten de beeldpunten van de lichtstralen die vanuit het voorwerp vertrekken precies op het netvlies
terechtkomen. Dat gebeurt door de kromming van de ooglens aan te passen met behulp van het straalvormig lichaam. Die aanpassing van de ooglens noemen we accommodatie.
THEMA 01
hoofdstuk 3
75
Het straalvormig lichaam bestaat uit een ring van spierweefsel rond de
buitenrand van de iris. Daarin bevinden zich accommodatiespieren, die verbonden zijn met lensbandjes.
Door de lengte van de lensbandjes aan te passen, wordt de vorm van de lens iris (regenboogvlies)
accommodatiespier
N
lens
IN
gewijzigd, waardoor het beeldpunt op het netvlies valt.
lensbandjes
VA
hoornvlies
Afb. 40 Straalvormig lichaam
• Als de accommodatiespieren ontspannen, neemt de diameter van de ring
©
van spieren rond de iris toe. Er wordt aan de lensbandjes getrokken, die op hun beurt de lens plat trekken. Op die manier wordt op het netvlies
uk
een scherp beeld gevormd van voorwerpen die zich veraf bevinden.
• Als de accommodatiespieren samentrekken, wordt er niet aan de
lensbandjes getrokken. Ze hangen dan slap, waardoor de lenshaar
natuurlijke, bolle vorm aanneemt. Op het netvlies wordt dan een scherp
pr oe
fh o
of d
st
beeld gevormd van voorwerpen dichtbij.
lens lensbandjes
accomodatiespier
lens lensbandjes veraf zien
dichtbij zien
Afb. 41 Werking van straalvormig lichaam bij veraf en dichtbij zien
De accommodatiespieren kunnen de diameter van de ooglens
aanpassen, met als gevolg een verandering in de kromming van de lens. • Als de accommodatiespieren ontspannen zijn, is de lens plat en uitgerekt.
• Als de accommodatiespieren opgespannen zijn, is de lens bol en ontspannen.
Op die manier zorgen de accommodatiespieren ervoor dat er op het
netvlies een scherp beeld terechtkomt. Daardoor kun je zowel dichtbij als veraf staande voorwerpen scherp waarnemen. ` Maak oefening 31 en 32.
76
THEMA 01
hoofdstuk 3
OPDRACHT 34 ONDERZOEK
Onderzoek hoe ook de pupildiameter kan zorgen voor een scherp beeld. Gebruik Labo 4 op p. 241.
WEETJE
IN
Mensen die bijziend zijn, kunnen beelden die veraf zijn niet scherp waarnemen. De
lens projecteert het scherp beeld namelijk
beeldpunten
niet op het netvlies. De beeldpunten
onscherp beeld beeldpunten
N
netvlies vormt het beeld van één punt zich als een vlek, waardoor het beeld onscherp is. Dat komt omdat de lens te bol is of het
BIJZIENDHEID
beeldpunten
correctie van bijziendheid door bril met holle lenzen
beeldpunten
beeldpunten
fh o
correctie van verziendheid door bril met bolle glazen
zijn dat de lens onvoldoende bol is of het oog niet ‘diep’ genoeg is.
Ouderdomsverziendheid is net hetzelfde,
maar het heeft een andere oorzaak. Bij die mensen werken de accommodatiespieren niet meer goed en is de lens minder
elastisch. De accommodatiespier trekt
minder goed samen, waardoor de lens
lenzen kan helpen. De lichtstralen komen onscherp beeld beeldpunten
dan op een kortere afstand achter de lens samen.
Astigmatisme is een aandoening waarbij het hoornvlies niet overal dezelfde
kromming heeft. Sommige delen van een vlak voorwerp zie je dan scherp, andere delen niet. Als je bijvoorbeeld van een beeldpunten
correctie van astigmatisme door speciaal aangepaste bril
als een onscherpe vlek. De oorzaak kan
het netvlies gevormd. Een bril met bolle
ASTIGMATISME
Afb. 44
netvlies vormt het beeld van één punt zich
te plat blijft. Het beeld wordt dan achter
correctie van verziendheid door bril met bolle glazen
pr oe
Afb. 43
Voor mensen die verziend zijn, is het
uk st beeldpunten
of d
VERZIENDHEID
te dragen, kan dat verholpen worden.
achter het netvlies gevormd en op het
onscherp beeld
onscherp beeldpunten beeld
VERZIENDHEID
gevormd is. Door een bril met holle lenzen
net omgekeerd. De beeldpunten worden
Afb. 42
correctie van bijziendheid door bril met holle lenzen
oog zelf niet rond, maar eerder langwerpig
©
beeldpunten
VA
BIJZIENDHEID
komen vóór het netvlies terecht. Op het
onscherp beeld
kruisje op een papier het ene streepje
scherp ziet en het andere niet, dan heb
je waarschijnlijk astigmatisme. Speciaal
aangepaste brillenglazen, contactlenzen
of een chirurgische lasercorrectie van het hoornvlies kunnen helpen.
THEMA 01
hoofdstuk 3
77
3.7 Waar liggen de fotoreceptoren en hoe zijn ze opgebouwd?
A
Algemene situering fotoreceptoren
Van buiten naar binnen onderscheidt men vier lagen.
3
2
1
uk
©
VA
N
4
IN
Het netvlies is opgebouwd uit meerdere lagen, elk met een andere functie.
st
Afb. 45 Lagen in het netvlies
1 De buitenste laag is een pigmentlaag, die donkere korrels bevat. Die
of d
pigmenten absorberen al het licht dat in het oog valt, zodat het niet in de oogbal weerkaatst en verstrooid wordt.
2 Meer naar binnen toe ligt een laag die de lichtgevoelige cellen of de
pr oe
fh o
fotoreceptoren bevat. Die cellen vangen licht op en zetten het om naar
78
THEMA 01
hoofdstuk 3
een elektrisch signaal. Er zijn staafjes en kegeltjes.
3 Op de laag met fotoreceptoren meer naar het binnenste van het oog toe, ligt een laag met bipolaire cellen. Dat zijn cellen die de lichtgevoelige
cellen verbinden met de zenuwcellen van de vierde laag. Ze vormen de schakels tussen fotoreceptoren en het zenuwstelsel.
4 In de vierde laag, nog meer naar binnen toe in het oog, liggen
zenuwcellen of ganglioncellen, met lange uitlopers die samenkomen
en zich verenigen tot de oogzenuw. Die zenuw doorboort het netvlies
en loopt naar buiten, achter in het oog. Aan het andere uiteinde is de oogzenuw verbonden met de hersenen.
Op afbeelding 45 kun je zien dat de laag met ganglioncellen aan de
binnenkant van het netvlies ligt. De pigmentlaag ligt tegen het vaatvlies. De
verschillende lagen van het netvlies werken samen om het lichtsignaal op te vangen.
ganglioncellen
IN
bipolaire cellen
pigmentlaag
Afb. 46
staafjes
©
OPDRACHT 35
VA
N
kegeltjes
1 Welke laag ligt het dichtst bij de lens?
uk
Bestudeer de vier lagen in het netvlies en beantwoord de vragen.
st
2 Welke laag ligt het verst verwijderd van de lens?
of d
3 In welke laag komt het licht eerst terecht?
fh o
4 In welke laag wordt het licht geabsorbeerd?
5 In welke laag wordt het licht opgevangen door de fotoreceptoren?
pr oe
6 Vanuit welke laag wordt de oogzenuw gevormd?
7 Als je de inval van het licht op het netvlies bestudeert, wat kun je dan besluiten over de ligging van de verschillende lagen van het netvlies?
THEMA 01
hoofdstuk 3
79
B
Bouw en ligging van de soorten fotoreceptoren
De staafjes en de kegeltjes verschillen in vorm en in werking. De naam
van deze cellen hangt samen met de vorm: de staafjes zijn langwerpig, de kegeltjes hebben een spitse vorm.
IN
staafje
N
kegeltje
OPDRACHT 36 ONDERZOEK
Afb. 48 Microscopisch beeld van de staafjes en kegeltjes
uk
Afb. 47 Staafjes zijn langwerpig, kegeltjes zijn spits.
©
richting van het licht
VA
kern
1
Vormt het oog een volledig beeld van de omgeving?
of d
2
Onderzoeksvraag
st
Kunnen de fotoreceptoren in het netvlies de lichtprikkels overal even goed opvangen?
Hypothese
fh o
Noteer een hypothese.
3
pr oe
Benodigdheden
4
Werkwijze
1 Bekijk figuur 1.
2 Sluit je linkeroog.
3 Kijk met je rechteroog naar het plusteken. 4 Breng je hoofd langzaam dichterbij.
5 Wat gebeurt er op een bepaald ogenblik met het bolletje? 6 Herneem de proef met figuur 2, 3 en 4. Fig. 1
80
THEMA 01
hoofdstuk 3
VA
N
IN
Fig. 2
Fig. 3
Waarnemingen
Fig. 4
©
5
uk
a Wat gebeurt er bij figuur 1 op een bepaald ogenblik met het bolletje?
6
of d
st
b Wat neem je waar bij de andere figuren?
Verwerking
In het oog is er een plaats waar de oogzenuw het netvlies doorboort. Op die plaats zijn er geen fotoreceptoren aanwezig. Het beeld dat daarop valt, zien we niet. We noemen die plek de
blinde vlek. De hersenen vullen het beeld echter aan op basis van eerdere ervaringen of informatie
fh o
uit de omgeving. Besluit
pr oe
7
8
Reflectie
a De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat: b Vergelijk je hypothese met je besluit.
THEMA 01
hoofdstuk 3
81
De verspreiding van de twee soorten cellen is niet gelijk verdeeld over het netvlies.
• In de gele vlek komen enkel kegeltjes voor. Het is de plaats op het
netvlies waarmee je het scherpst kunt zien. Dat is omdat de dichtheid van fotoreceptoren er het grootst is: daar zitten het grootste aantal kegeltjes per oppervlakte-eenheid. De gele vlek ligt centraal in het netvlies, net in het verlengde van de horizontale as van de ooglens, de optische as.
• In de blinde vlek liggen er geen staafjes en geen kegeltjes. Licht dat op
IN
die plaats van het netvlies invalt, wordt dus niet door de lichtgevoelige cellen geabsorbeerd.
• In de overige delen van het netvlies is de verspreiding van de kegeltjes
vooral beperkt tot het centrum van het netvlies. Verder van dat centrum
VA
gele vlek
st
uk
©
blinde vlek
N
komen vooral staafjes voor.
kegeltje staafje
pr oe
fh o
of d
Afb. 49 Netvlies van het linkeroog
82
THEMA 01
hoofdstuk 3
Afb. 50 In het centrum zie je kleuren, daar rondom zie je grijstinten.
Het netvlies bevat twee soorten fotoreceptoren, de staafjes en de kegeltjes.
• Staafjes zijn langwerpig van vorm. De staafjes liggen vooral aan de rand van het netvlies.
• De kegeltjes hebben een spitse vorm. In de gele vlek, centraal op
het netvlies, komen uitsluitend kegeltjes voor. Met dat deel van het netvlies kun je het beste zien.
De blinde vlek is een plaats op het netvlies waar er geen staafjes en geen kegeltjes liggen. Het beeld dat daarop valt, zien we niet.
` Maak oefening 33.
3.8 Waardoor wordt de gevoeligheid voor licht en kleur bepaald?
De fotoreceptoren bevatten het pigment rodopsine, een molecule die
lichtdeeltjes of fotonen kan absorberen. Wanneer een lichtdeeltje invalt,
verandert rodopsine van vorm en worden op die plaats de fotoreceptoren
IN
geactiveerd. De lichtprikkel wordt dan omgezet in een elektrisch signaal, dat door zenuwcellen naar de hersenen wordt geleid.
Het rodopsine-pigment in de staafjes kan alle golflengtes of kleuren
N
absorberen. Met staafjes kun je dus enkel grijstinten, maar geen kleuren waarnemen. Staafjes zijn heel lichtgevoelig, waardoor weinig licht al
voldoende is om het pigment in de staafjes van vorm te doen veranderen.
VA
Het is dankzij de staafjes dat je in slecht verlichte ruimten toch nog kunt zien. Bij de mens worden drie soorten kegeltjes aangetroffen die elk gevoelig
zijn voor een van de drie hoofdkleuren (rood, groen of blauw), en dus ook
voor een bepaalde golflengte of frequentie. Kegeltjes worden geprikkeld bij
uk
en scherpe beelden.
©
hogere lichtintensiteiten dan staafjes. Kegeltjes zorgen overdag voor heldere 445 nm
535 nm
groen
rood
of d
st
lichtgevoeligheid
blauw
575 nm
400
pr oe
fh o
violet
450
500
blauw- blauw blauw- groen violet groen
550
geelgroen
600
geel oranje oranjerood
650
rood
700
golflengte (in nanometer)
Afb. 51 Golflengten van zichtbaar licht
WEETJE Niet alle gewervelde dieren beschikken over drie soorten kegeltjes, sommige
hebben er vier. Bepaalde dieren hebben ook een kegeltje dat ultraviolet (uv-)
licht kan opnemen. Daardoor kunnen ze ook uv-licht zien. Het extra uv-kegeltje wordt in de natuur op verschillende
Afb. 52 De urinesporen weerkaatsen uv-licht.
manieren aangewend.
• Rijpe bessen weerkaatsen uv-licht. Dankzij dat extra type kegeltje kunnen vogels zien of ze al eetbaar zijn.
• De urinesporen van sommige dieren weerkaatsen ultraviolet licht. Zo sporen sommige roofvogels hun prooi op.
• Ook in het onderscheid tussen mannetjes en vrouwtjes spelen uvkleuren een rol, bijvoorbeeld bij het roodborstje, de pimpelmees
en de ekster. Voor ons mensen zien beide seksen er hetzelfde uit. THEMA 01
hoofdstuk 3
83
Sommige lichtfrequenties kunnen meerdere kegeltjes activeren en de exacte combinatie van geactiveerde kegeltjes zorgt ervoor dat we nog andere
kleuren kunnen waarnemen. Zo nemen we bijvoorbeeld geel of oranje waar als het rode en groene kegeltje tegelijkertijd zijn geactiveerd.
Bij sommige mensen werken niet alle kegeltjes even goed, waardoor ze kleuren afwijkend waarnemen: ze zijn kleurenblind. Bij de meest
voorkomende vorm wordt het verschil tussen rood en groen niet of niet goed
uk
©
VA
N
IN
waargenomen.
WEETJE
Rodopsine moet altijd eerst terug zijn oorspronkelijke vorm
aannemen om een volgende lichtfoton te absorberen. Dat kost tijd en
st
energie, waardoor het ook een tijdje duurt vooraleer het beeld van ons netvlies verdwijnt.
Dat merk je als je dertig seconden naar een rode rechthoek kijkt op
of d
een zwarte achtergrond en daarna naar een witte achtergrond. Je ziet dan een rechthoek in de complementaire kleur: lichtblauw. Dat komt
pr oe
fh o
omdat de kegeltjes die de rode kleur opvangen, vermoeid zijn geraakt
84
THEMA 01
hoofdstuk 3
en tijdelijk niet meer geprikkeld kunnen worden. Als wit licht (dat een combinatie is van alle zichtbare kleuren) het oog binnenvalt, worden alle kegeltjes behalve de vermoeide, geprikkeld. Je ziet daardoor
geen wit, maar enkel alle samenstellende kleuren behalve rood, dus lichtblauw. Dat noemt men een ‘spookbeeld’.
OPDRACHT 37 DOORDENKER
Hoe nemen we de natuur waar? 1 Formuleer in je eigen woorden hoe het komt dat niet alle dieren de natuur op dezelfde manier
©
VA
2 Wat kun je dan besluiten over de eigenschap ‘kleur’ van een voorwerp?
N
IN
waarnemen.
uk
Staafjes vereisen weinig licht, omdat ze al bij lage lichtintensiteiten geprikkeld worden. Ze zijn dus erg gevoelig. Staafjes maken geen
onderscheid tussen verschillende kleuren en worden vooral gebruikt om bij weinig licht nog te kunnen zien. Omdat de staafjes vooral aan
st
de rand van het netvlies liggen, kun je daar dus enkel grijstinten waarnemen.
WEETJE
fh o
Wil je meer te
of d
Kegeltjes dienen voor kleurenzicht. Verschillende kleuren kunnen we
weten komen over
fotoreceptoren bij andere organismen? Ontdek dan
het extra materiaal via de
pr oe
QR-code.
FOTORECEPTOREN
zien doordat een of meerdere soorten kegeltjes geprikkeld worden
en die kleuren gecombineerd worden. Kegeltjes vereisen een hogere lichtintensiteit om geprikkeld te kunnen worden. Ze zijn dus minder gevoelig dan staafjes.
Beide soorten fotoreceptoren, de staafjes en de kegeltjes, vangen
licht op. Dat kan dankzij het pigment rodopsine dat ze bevatten. Als
dat pigment een lichtdeeltje absorbeert, verandert het van vorm. Die vormverandering zorgt ervoor dat lichtprikkels omgezet worden in
elektrische signalen. Die signalen worden via de oogzenuw door het zenuwstelsel naar de hersenen geleid.
Kleurenblindheid wordt veroorzaakt doordat niet alle kegeltjes even goed werken. Kleuren worden daardoor afwijkend waargenomen. ` Maak oefening 34 en 35.
THEMA 01
hoofdstuk 3
85
HOOFDSTUKSYNTHESE
Î Een zintuig onder de loep: het oog 3.1 Hoe krijgt een voorwerp zijn kleur? Wit licht is opgebouwd uit meerdere golflengtes. Elke
IN
bepaalde
.
Voorwerpen krijgen de kleur van de golflengte
N
die ze niet absorberen. Enkel de golflengtes die
worden kunnen
VA
door de ogen worden opgevangen. Daardoor zie je elk voorwerp in die bepaalde kleur.
©
3.2 Welke structuren liggen rond het oog?
uk
1
8
4
2
3
4
5
st
5
9
of d
12
5
fh o
10
5
6
11
1
pr oe
6
7
3
9
4 5 6
86
7
1 2
THEMA 01
8 10 11 12
synthese hoofdstuk 3
zon
wit licht
heeft een
3.3 Welke structuren liggen in het oog?
zorgt voor af- en aanvoer
regelt druk in het oog
van stoffen
IN
bevat fotoreceptoren
N
geeft kleur aan de ogen
VA
hier zie je het best
bevat waterige vloeistof
©
die hoornvlies beschermt
uk
laat het licht binnen
vervoert signalen
st
naar de hersenen
zorgt voor aan- en afvoer van allerlei stoffen
of d
zorgt voor beeldvorming
bevat geen fotoreceptoren
fh o
3.4 Hoe regelt het oog de hoeveelheid doorgelaten licht? • De lichtstralen vallen het oog binnen doorheen het doorheen de
(1) en lopen dan
(2).
• In de pupil wordt de hoeveelheid invallend licht geregeld door de irisspieren (3):
pr oe
— bij het samentrekken van de straalspieren wordt de diameter van de pupil waardoor meer licht het oog binnenvalt;
— bij het samentrekken van de kringspieren wordt de pupil
, , waardoor het
oog wordt beschermd tegen te veel invallend licht.
3.5 Op welke manier wordt het beeld in het oog gevormd? • Vooraleer de lichtstralen op het netvlies terechtkomen, passeren ze meerdere structuren, die elk uit andere stoffen bestaan. Dat veroorzaakt een
• Er ontstaat een
beeld op het netvlies (4).
THEMA 01
.
synthese hoofdstuk 3
87
3.6 Hoe zorgt het oog voor een scherp beeld? • De kromming van de
(5) wordt met behulp van accommodatiespieren (6)
aangepast:
— als de accommodatiespieren ontspannen zijn, is de lens
;
— als de accommodatiespieren opgespannen zijn, is de lens
• Er ontstaat een scherp beeld op het
IN
(4).
3.7 Waar liggen de fotoreceptoren en hoe zijn ze opgebouwd? (7).
— De
en kunnen geen kleur waarnemen.
— De
vereisen weinig licht, ze worden geprikkeld bij lage lichtintensiteiten
VA
de
en
N
• Het netvlies bevat twee soorten fotoreceptoren: de
dienen voor kleurenzicht. Verschillende kleuren kunnen we zien
• De uitlopers van zenuwcellen komen samen in de oogzenuw (10).
st
• Het grootste aantal kegeltjes zit in de
(9) prikkelen.
uk
• De fotoreceptoren geven signalen door naar
©
doordat een of meerdere soorten kegeltjes geprikkeld worden.
zenuwcellen of
.
(8), die op hun beurt de en vormen daar de
(11). Daar zie je het best.
of d
3.8 Waardoor wordt de gevoeligheid voor licht en kleur bepaald? Het licht wordt opgevangen door vormverandering van een
fh o
naar de hersenen geleid.
in de fotoreceptoren. Dat veroorzaakt een
, waardoor de fotoreceptoren geactiveerd worden en er
signaal ontstaat. Dat signaal wordt door de zenuwcellen van de oogzenuw
9
pr oe
5
4
1 11 2 10
3
6
88
THEMA 01
synthese hoofdstuk 3
8
7
CHECKLIST JA
NOG OEFENEN
1 Begripskennis • Ik kan uitleggen hoe een voorwerp zijn kleur krijgt.
• Ik kan de ligging van de structuren rond en in het oog aanduiden.
• Ik kan de functies van de structuren rond en in het oog benoemen. • Ik kan het nut en de werking van het traanapparaat uitleggen.
• Ik kan het verband tussen de blinde vlek en de organisatie van het netvlies
IN
omschrijven.
• Ik kan uitleggen hoe de irisspieren de hoeveelheid invallend licht regelen. • Ik kan de weg van een lichtstraal vanaf een voorwerp tot het netvlies beschrijven.
N
• Ik kan verklaren hoe het komt dat er in het oog een omgekeerd beeld ontstaat.
• Ik kan verklaren op welke manier de accommodatiespieren voor een
VA
scherp beeld zorgen.
• Ik kan de verschillende lagen in het netvlies situeren en benoemen.
• Ik kan uitleggen wat de blinde vlek is en hoe je die kunt waarnemen. in licht en donker en bij het zien van kleuren.
2 Onderzoeksvaardigheden
©
• Ik kan verklaren wat de rol is van de kegeltjes en de staafjes bij het kijken
• Ik kan de waarneming verklaren.
uk
• Ik kan een experiment uitvoeren en de waarneming formuleren. • Ik kan een hypothese en een waarneming formuleren.
invullen bij je portfolio.
pr oe
fh o
of d
` Je kunt deze checklist ook op
st
• Ik kan een waarneming interpreteren of verklaren.
THEMA 01
checklist hoofdstuk 3
89
HOOFDSTUK 4
IN
Î Een zintuig onder de loep: het gehoorzintuig LEERDOELEN
beweging opvangen;
M uitleggen dat mechanoreceptoren een opgevangen prikkel omzetten naar een elektrisch signaal.
Je leert nu:
oor benoemen en situeren;
om je heen kijkt, zie je wellicht heel wat
jongeren met een koptelefoon of oortjes
naar muziek luisteren. Misschien zie je er
uk
M beschrijven hoe de verschillende onderdelen van het oor samenwerken om geluid te detecteren;
M het verband leggen tussen de bouw van het oor en de
of d
st
manier waarop geluid wordt opgevangen;
M hoe gehoorschade ontstaat;
Als je op straat of op de speelplaats even
©
M de onderdelen die een rol spelen bij de werking van het
VA
M uitleggen dat mechanoreceptoren een verandering in
N
Je kunt al:
wel enkelen ritmisch bewegen op muziek
die luid wordt afgespeeld. Maar dat is niet
zonder gevaar. Steeds meer jongeren lopen gehoorschade op. Hoe nemen we geluid
waar met onze oren? En hoe kan ons oor beschadigd raken door geluid?
pr oe
fh o
4.1 Wat is geluid?
Geluiden zijn prikkels die mensen kunnen detecteren. Geluid levert informatie op over de omgeving, waardoor je kunt reageren op
omstandigheden die je met andere zintuigen niet opmerkt. Denk maar aan
muziek die je aanzet om te dansen, of het geluid van een naderend voertuig waardoor je tijdig kunt wegspringen. Door geluid te maken kun je ook
informatie overdragen naar anderen mensen. Geluid is dus van essentieel belang voor dieren en mensen.
OPDRACHT 38
Voer de opdracht uit om na te gaan wat geluid is. Benodigdheden • soepbord of pot
• vershoudfolie 90
THEMA 01
hoofdstuk 4
• geluidsbox • rijstkorrels
Werkwijze 1 Span een vel vershoudfolie over het bord of de pot. 2 Leg boven op de folie enkele rijstkorrels.
3 Speel geluid (een liedje) af via de box die je op enkele centimeters van de folie houdt.
IN
Wat neem je waar?
N
In de opdracht zag je dat de rijstkorrels omhoogsprongen omdat geluiden uit de muziekbox de folie deden trillen. De muziekbox veroorzaakte geluid en
wordt daarom de geluidsbron genoemd. Een geluidsbron is een voorwerp dat
VA
ritmisch trilt, net zoals de snaar van een gitaar. Ook de menselijke stem is een geluidsbron: bij het spreken of zingen trillen onze stembanden.
De geluidsbron veroorzaakt een ritmische beweging of trilling van deeltjes.
Dat kunnen deeltjes zijn van de lucht, van een vloeistof of van een vaste stof:
©
de middenstof. Door de trillingen van de deeltjes in die middenstof ontstaan er regelmatig optredende dichtheidsveranderingen of drukveranderingen.
uk
Die dichtheidsveranderingen verplaatsen zich door de middenstof op een
regelmatig terugkerende manier, vergelijkbaar met een golf. De verplaatsing van die drukveranderingen vormt een geluidsgolf. Omdat deeltjes beginnen
pr oe
fh o
of d
st
te trillen door botsing met andere deeltjes, is geluid een fysische prikkel.
Afb. 53 Een geluidsbron veroorzaakt geluidsgolven in de middenstof.
Niet alle geluiden klinken hetzelfde: sommige tonen klinken hoog en
andere laag. De hoogte van de toon of toonhoogte hangt af van het aantal drukveranderingen of trillingen per tijdseenheid: hoe meer trillingen per
tijdseenheid, hoe hoger de toonhoogte. Dat aantal trillingen per tijdseenheid noemen we de frequentie en wordt uitgedrukt in hertz (Hz).
WEETJE
Mensen kunnen geluiden horen als het aantal trillingen per seconde meer dan 20 en minder dan 20 000 bedraagt. Het gehoorspectrum van de mens bedraagt dus ongeveer
20 Hz – 20 000 Hz. Trillingen met een frequentie lager dan 20 Hz kunnen we niet horen en worden infrasone geluiden genoemd. Ook trillingen met een hogere frequentie dan 20 000 Hz, de ultrasone geluiden, horen we niet.
TEST JE GEHOOR
Scan de QR-code en test welke frequenties je wel en niet kunt horen.
THEMA 01
hoofdstuk 4
91
Als je het volume van de radio hoger zet, blijven de tonen van de muziek
hetzelfde, maar hoor je de tonen luider. De sterkte of luidheid van een geluid wordt weergegeven in decibel (dB). De minimale geluidssterkte waarop
we geluid horen, noemen we de gehoordrempel. Die geluidssterkte is niet voor alle toonhoogtes gelijk. Hoe lager de frequentie of toonhoogte, hoe groter de geluidssterkte moet zijn om het geluid te kunnen waarnemen.
De referentiewaarde is 0 dB. Dat is de geluidssterkte die nodig is om een
toonhoogte van 1 000 Hz te kunnen waarnemen. Een geluid van 500 Hz horen
IN
we pas bij 20 dB.
Als vuistregel kun je stellen dat per stijging van 10 dB, een geluid twee keer zo luid klinkt. Een geluid van 50 dB klinkt dus twee keer zo luid als geluid
N
van 40 dB.
140 dB 130 dB
straalvliegtuig
startend vliegtuig, donderslag
drilboor op 1 m afstand, sirene van ambulance
uk
120 dB
straaljager, rockconcert nabij de luidsprekers
©
150 dB
VA
In de tabel vind je de geluidssterkte van enkele geluidsbronnen.
autoclaxon vlakbij, schreeuwen in iemands oor
st
110 dB
100 dB
of d
90 dB
pr oe
fh o
80 dB 70 dB
60 dB 50 dB 40 dB 30 dB 20 dB 10 dB 0 dB
92
THEMA 01
hoofdstuk 4
discotheek, revolver, remmen van de tram zware vrachtwagen, mixer, gillend kind druk verkeer, rinkelende telefoon
bromfiets, geluid van luid staande tv
gewoon gesprek, wasmachine, pianospel regen, koelkast
zacht gesprek, rustige straat, zachte muziek fluisteren
leeszaal bibliotheek
normale ademhaling, ruisen van bladeren stilte
WEETJE Een van de algemenere soorten vleermuizen in ons land is de gewone dwergvleermuis. Ze heeft haar naam niet gestolen, want ze past in
een luciferdoosje. Hoewel de vleermuizen niet goed zien en meestal ’s nachts actief zijn, hebben ze geen enkele moeite om de dunste
obstakels zoals takjes in het luchtruim te ontwijken en (vliegende) prooien te detecteren. Zij gebruiken daarvoor echolocatie: dat is
IN
het vermogen om voorwerpen te detecteren door geluiden uit te
zenden en te luisteren naar de echo of weerkaatsing van die geluiden. Vleermuizen gebruiken daarvoor geluiden met een frequentie van
N
20 kHz (20 000 Hz) tot meer dan 100 kHz.
Gelukkig zijn mensen niet gevoelig voor de frequenties die vleermuizen gebruiken, want de geluiden die
ze produceren zijn zo luid dat de roep van een langsvliegende dwergvleermuis onmiddellijk zou leiden tot
VA
gehoorschade.
©
Geluidsgolven zijn trillingen of drukveranderingen die door een
geluidsbron worden opgewekt in een middenstof. De middenstof brengt de trillingen van de geluidsbron tot het oor. De toonhoogte van een
uk
geluid hangt af van de frequentie (uitgedrukt in Hz) van de trilling.
De geluidssterkte hangt af van de sterkte van de trillingen en wordt uitgedrukt in decibel (dB).
of d
st
` Maak oefening 36 en 37.
pr oe
fh o
4.2 Hoe worden geluiden waargenomen?
Geluidsprikkels nemen we waar met de oren. Het oor geleidt die prikkels
tot aan receptoren. Om te begrijpen hoe geluidsprikkels door zoogdieren worden opgevangen, bespreken we het basisbouwplan van het oor.
slaapbeen gehoorgang rotsbeen Afb. 54 Ligging van het oor en de rondliggende onderdelen
THEMA 01
hoofdstuk 4
93
A
Het uitwendig oor
3D
spierweefsel
spierweefsel
IN
rotsbeen
N
rotsbeen
oorschelp
VA
trommelvlies
smeerklieren
haartjes
gehoorgang
©
kraakbeen geluidsgolven
uk
oorschelp
trommelvlies smeerklieren
oorlel
haartjes
gehoorgang
kraakbeen
of d
st
Afb. 55 Het uitwendig oor bestaat uit de oorschelp, de gehoorgang en het trommelvlies.
De oorschelp is een soort schotelantenne die geluiden opvangt en naar de
geluidsgolven
gehoorgang voert. Dat merk je goed door je handen achter je oorschelpen te
pr oe
fh o
plaatsen als je iets beter wilt horen: hoe groter de schotel, hoe meer geluid
in je gehoorgang terechtkomt. De oorschelp is opgebouwd uit kraakbeen. De vorm van het oor, met plooien en richels, is even uniek als je vingerafdruk. Dankzij die plooien worden bepaalde toonhoogtes versterkt en andere
onderdrukt. Vooral de toonhoogtes in het bereik van de menselijk stem
oorlel
worden versterkt. Het kraakbeen is verbonden met drie spieren om de oren
te kunnen bewegen in de richting van het geluid. De meeste mensen kunnen die spieren niet meer gebruiken.
De gehoorgang brengt de geluidsgolven naar het trommelvlies, dat zich op het einde van de gehoorgang bevindt. De vorm en de lengte van de
gehoorgang zorgen voor een bijkomende versterking van toonhoogtes van de menselijke stem. Dat is belangrijk voor het verstaan van de menselijke
spraak. De wanden van de gehoorgang zijn bezet met haartjes en bevatten
klieren die oorsmeer produceren. Oorsmeer is waterafstotend en beschermt
de gehoorgang tegen uitdroging. Het vangt ook onregelmatigheden op, zoals stof en vuil, en vormt een ongunstig leefmilieu voor bacteriën.
94
THEMA 01
hoofdstuk 4
WEETJE Heel wat mensen gebruiken wattenstaafjes om de oren te reinigen. Maar al dat
gepeuter werkt averechts. Het oor is immers een zelfreinigend orgaan: de huid van de
gehoorgang wordt spiraalvormig vernieuwd
in de richting van de uitgang. Op die manier
IN
wordt een teveel aan oorsmeer mee naar
buiten meegenomen. Wanneer je een wattenstaafje inbrengt, duw je
het oorsmeer terug, waardoor een ophoping ontstaat. Bovendien kun je de kwetsbare huid of zelfs het trommelvlies beschadigen.
N
Het best laat je dus de natuur zijn gang gaan. Als je de oren toch wilt reinigen, beperk je dan tot de opening. Als vuistregel geldt dat het wattenpluimpje nooit volledig in de gehoorgang mag verdwijnen.
VA
Beter is echter om enkele druppels olie in te brengen, waardoor het
pr oe
fh o
of d
gehoorgang
st
wand van de
uk
©
oorsmeer oplost.
hamer zichtbaar doorheen het trommelvlies trommelvlies
Afb. 56 Beeld van het trommelvlies gezien vanuit de gehoorgang
Het trommelvlies ligt aan het einde van de gehoorgang en vormt de grens tussen het uitwendig oor en het middenoor. Het is een rond membraan met een diameter van 8 tot 10 mm. Het vlies is amper 0,1 mm dik. De
drukveranderingen in de middenstof doen het trommelvlies trillen. De
bewegingen van het trommelvlies zijn nauwelijks groter dan de diameter van een waterstofatoom.
Het uitwendig oor bestaat uit de oorschelp, de gehoorgang en het trommelvlies.
• De oorschelp vangt geluiden op en leidt ze naar de gehoorgang.
De oorschelp is opgebouwd uit kraakbeen. Door haar unieke vorm worden bepaalde frequenties versterkt en andere verzwakt.
• De gehoorgang leidt de geluidsgolven naar het trommelvlies.
• Als het trommelvlies gaat bewegen door de drukveranderingen
in de middenstof, worden geluidstrillingen overgebracht op het middenoor.
` Maak oefening 38.
THEMA 01
hoofdstuk 4
95
B
Het inwendig oor
Het inwendig oor is opgebouwd uit het middenoor en het binnenoor.
B.1 Het middenoor
aambeeld rotsbeen hamer
stijgbeugel
IN
evenwichtszenuw
gehoorgang
gehoorzenuw
trommelvlies
VA
N
ovaal venster
rond venster
©
trommelholte
buis van Eustachius
keelholte
uk
Afb. 57 Schematische voorstelling van de bouw van het middenoor
Het middenoor ligt achter het trommelvlies en bestaat uit de trommelholte
st
en de gehoorbeentjes.
De trommelholte is een met lucht gevulde holte in het rotsbeen (een
onderdeel van het slaapbeen) van de schedel. Die holte staat via de buis van
of d
Eustachius in verbinding met de keelholte. Normaal is die buis dicht omdat
de wanden tegen elkaar liggen, maar bij het slikken of geeuwen gaat de buis
fh o
even open. Daardoor wordt de luchtdruk in de trommelholte gelijk aan de luchtdruk in de omgeving en in het uitwendig oor. Als de luchtdruk in het
middenoor niet gelijk is aan die in het uitwendig oor, staat het trommelvlies bol of hol. Omdat het dan gespannen is, trilt het moeilijker en horen we minder goed.
pr oe
WEETJE
Als de buis van Eustachius niet goed werkt, kan het middenoor geïrriteerd raken en vocht afscheiden. Daardoor verhoogt de druk in het middenoor, wat zeer pijnlijk is. Het trommelvlies
wordt naar buiten gedrukt en kan door de verhoogde druk zelfs scheuren. Dat kan vermeden worden door een trommelvliesbuisje of diabolo te plaatsen.
Een trommelvliesbuisje zorgt voor een betere verluchting van het middenoor. Meestal blijft
het enkele maanden zitten en valt het daarna
vanzelf uit. Omdat het trommelvlies een levend membraan is, groeit het gaatje vanzelf dicht.
96
THEMA 01
hoofdstuk 4
BEKIJK DE VIDEO
Afb. 58
In de trommelholte ligt een keten van drie gehoorbeentjes die aansluiten op het trommelvlies: de hamer, het aambeeld en de stijgbeugel.
trommelvlies
VA
Afb. 59 Het trommelvlies en de drie gehoorbeentjes van het middenoor
stijgbeugel
N
aambeeld
IN
hamer
De hamer zit vast op het trommelvlies. Als het trommelvlies trilt door
geluiden, trilt de hamer mee. Die brengt de trilling via het aambeeld over op
©
de stijgbeugel. De stijgbeugel brengt de trillingen over op een membraan, het
ovaal venster. Het ovaal venster vormt de scheiding tussen het middenoor en
uk
het binnenoor.
Omdat de oppervlakte van het ovaal venster bijna zeventien keer kleiner is dan die van het trommelvlies, worden de geluidstrillingen van het
trommelvlies versterkt doorgegeven naar het veel kleinere ovaal venster.
st
Je kunt het vergelijken met iemand die op je tenen trapt. Dat doet veel
meer pijn als die persoon hakken aan heeft, omdat het gewicht dan op één punt wordt geconcentreerd. De functie van het middenoor is dan ook het
of d
versterken van geluidstrillingen.
pr oe
fh o
Zeer luide geluiden zouden de gehoorbeentjes zo hevig kunnen laten
bewegen, dat er beschadigingen zouden optreden. Twee spiertjes die
verbonden zijn met de gehoorbeentjes, kunnen de beweging van de beentjes beperken. Zo verzwakken ze harde geluiden en beschermen het binnenoor tegen schade.
Het middenoor bestaat uit een trommelholte en drie gehoorbeentjes: hamer, aambeeld en stijgbeugel. Als het trommelvlies gaat bewegen door geluidstrillingen, worden de trillingen door de keten van
gehoorbeentjes overgebracht op het binnenoor via het ovaal venster. Tijdens het overbrengen van de trillingen wordt het geluid versterkt.
De buis van Eustachius zorgt ervoor dat de luchtdruk aan beide zijden van het trommelvlies gelijk is.
` Maak oefening 39, 40 en 41.
THEMA 01
hoofdstuk 4
97
B.2 Het binnenoor
IN
voorhof
benig labyrint gevuld met perilymfe
vliezig labyrint gevuld met endolymfe
VA
N
gehoorzenuw
ovaal venster
rond venster
st
Afb. 60 Het binnenoor is opgebouwd uit gangen gevuld met vloeistof. Het slakkenhuis is het eigenlijke gehoorzintuig.
uk
ovaal venster
rond venster
©
slakkenhuis
Het binnenoor is opgebouwd uit een stelsel van gangen in het rotsbeen. Die gangen vormen het benig labyrint. Binnen in die gangen liggen vliezen met
of d
dezelfde vorm, het vliezig labyrint. Zowel het vliezig labyrint als de ruimte tussen het vliezig labyrint en het benig labyrint, zijn gevuld met vloeistof.
pr oe
fh o
Het binnenoor omvat de halfcirkelvormige kanalen, het voorhof en het
98
THEMA 01
hoofdstuk 4
slakkenhuis. In de halfcirkelvormige kanalen en het voorhof ligt het
evenwichtszintuig. Het eigenlijke gehoorzintuig is het slakkenhuis. Het
slakkenhuis bestaat uit drie gangen die spiraalvormig gedraaid zijn en
een vloeistof bevatten. De bovenste gang begint aan het ovaal venster en gaat aan de top van het slakkenhuis over in de onderste gang. Tussen de bovenste en de onderste gang ligt de middengang.
Als de stijgbeugel het membraan van het ovaal venster indrukt, stoot hij
tegen de vloeistof in het slakkenhuis. Zo verplaatst de vloeistof zich als een
golf in de bovenste gang en loopt daarna verder in de onderste gang. Aan het uiteinde wordt de onderste gang afgesloten door een membraan, het rond
venster. De verplaatsing van de vloeistof in de onderste gang doet het rond venster uitpuilen naar de trommelholte toe.
bovenste gang dakmembraan orgaan van Corti
IN
basaalmembraan onderste gang
N
Afb. 61 Op een doorsnede van het slakkenhuis zijn de drie gangen te zien.
De beweging van de vloeistof in de bovenste en onderste gang zorgt voor een
VA
beweging van de middengang. Op de bodem van die middengang bevindt zich het basale membraan, waarop de receptorcellen voor geluid staan.
Samen met steuncellen vormen zij het orgaan van Corti. De receptorcellen zijn mechanoreceptoren. Ze hebben haarvormige uitstulpingen en worden
ook haarcellen genoemd. De haarvormige uitstulpingen staan in contact met
dakmembraan
vloeistof
st
haarcel
uk
ligt.
©
het dakmembraan, een vrij onbeweeglijk vlies dat boven het orgaan van Corti
vloeistof
corti
of d
GEN_BIO_GO_LWB_T2_H4_orgaan_
zenuwvezels
pr oe
fh o
Afb. 62 Het orgaan van Corti. De haarvormige uitstulpingen van de mechanoreceptoren staan in contact met het dakmembraan.
Afb. 63 Microscopisch beeld van de haarvormige uitstulpingen van de mechanoreceptoren
Het binnenoor bevat het eigenlijke gehoorzintuig: het slakkenhuis. Het slakkenhuis is opgebouwd uit drie gangen gevuld met vloeistof.
• De bovenste gang vertrekt aan het ovaal venster en gaat in de top van het slakkenhuis over in de onderste gang.
• De onderste gang eindigt aan het rond venster.
• De middengang bevat het orgaan van Corti, dat opgebouwd is
uit haarcellen en steuncellen. De haarvormige uiteinden staan in contact met het dakmembraan.
` Maak oefening 42 t/m 45.
THEMA 01
hoofdstuk 4
99
OPDRACHT 39
Bekijk het videofragment en beantwoord de vragen. 1 Hoe kunnen we verschillende frequenties van elkaar onderscheiden?
IN
BEKIJK DE VIDEO
2 Waar nemen we hoge tonen waar?
VA
N
3 Waar nemen we lage tonen waar?
Als geluidstrillingen de vloeistof in de bovenste en onderste gang doen
bewegen, zorgt dat voor een beweging in de middengang. De haarcellen worden tegen het dakmembraan geduwd en de haarvormige uiteinden
©
buigen om. Zo worden de receptorcellen geprikkeld. Ze wekken een
elektrisch signaal op in de aangrenzende zenuwcellen. Die signalen worden
uk
via de gehoorzenuw naar de verwerkingscentra gebracht.
Geluiden van een verschillende toonhoogte stimuleren het orgaan van Corti op een andere plaats. Lage tonen prikkelen haarcellen van de middengang
st
nabij de top van het slakkenhuis, hoge tonen prikkelen haarcellen van de middengang aan de basis van het slakkenhuis.
Hoe sterker het geluid, hoe meer de haarvormige uiteinden van de
of d
haarcellen ombuigen. De geluidssterkte wordt dus vertaald in de mate
pr oe
fh o
waarin de haarcellen gebogen worden. stijgbeugel aambeeld
20 Hz
ovaal venster 20 kHz
oorschelp
hamer
bovenste gang orgaan van Corti
trommelvlies
rond venster
onderste gang basaalmembraan
gehoorgang
Afb. 64 Geluidstrillingen worden door de gehoorbeentjes omgezet in verplaatsingen van de vloeistof in het slakkenhuis.
100
THEMA 01
hoofdstuk 4
Afhankelijk van de toonhoogte van het geluid worden op een bepaalde plaats de haarcellen van de bodem van de middengang tegen het
dakmembraan geduwd. Daardoor buigen de haarvormige uiteinden en
worden de receptorcellen geprikkeld. Ze wekken een elektrisch signaal op in de zenuwcellen, die de informatie naar de verwerkingscentra
IN
leiden via de gehoorzenuw. ` Maak oefening 46.
N
OPDRACHT 40
Bekijk de figuur van het oor en vul aan.
VA
1 Vervolledig de legende van de figuur met de begrippen: uitwendig oor, middenoor en binnenoor. 2 Vul in de tabel het nummer aan waarmee elk van de delen op de figuur is aangeduid.
5
6
7
8
rotsbeen
of d
st
2
3
4
uk
1
©
3 Vul in de tabel de letter aan van de functie die bij dat deel hoort.
fh o
A Zet geluidsprikkels om in elektrische signalen. B Vangt het geluid op en geeft het door aan de
gehoorgang. De richels en plooien versterken bepaalde frequenties en zwakken andere af.
pr oe
C Brengt trillingen van het trommelvlies over op het aambeeld.
D Vangt trillingen op en geeft ze door aan het eerste gehoorbeentje.
E Brengt de vloeistof in het binnenoor in beweging. F Brengt de beweging van de hamer over op de stijgbeugel.
trommelvlies.
H Geleidt de elektrische signalen van de receptorcellen in het slakkenhuis naar de hersenen.
middenoor inwendig oor
Afb. 65
Functie
G Brengt geluidsgolven van de oorschelp naar het
uitwendig oor
Deel van het oor
Nummer
Letter
stijgbeugel gehoorgang oorschelp slakkenhuis hamer gehoorzenuw trommelvlies aambeeld
THEMA 01
hoofdstuk 4
101
4.3 Hoe bepalen je oren de richting van het geluid?
OPDRACHT 41
IN
Voer de opdracht uit en beantwoord de vragen.
Laat een klasgenoot even de klas uitgaan. Verberg ergens in de klas een geluidsbron, zoals een rinkelende smartphone of wekker. Laat je klasgenoot terug in de klas terwijl een van de oren is afgeschermd (door bijvoorbeeld de handpalm tegen het oor te drukken). Meet de tijd die je klasgenoot nodig heeft om de geluidsbron te vinden.
VA
1 Hoelang duurde het vooraleer de leerling de geluidsbron vond met één oor?
N
geluidsbron te vinden. Herhaal de proef, maar je klasgenoot kan nu gebruikmaken van beide oren om de
uk
©
2 Hoelang duurde het vooraleer de leerling de geluidsbron vond met beide oren?
Tijdens de uitvoering van de opdracht merkte je dat het veel gemakkelijker
is om een geluidsbron te lokaliseren als je geluid met beide oren hoort. Een geluid dat je met je beide oren hoort, prikkelt receptorcellen in beide oren.
st
Maar als een geluidsbron zich aan jouw linkerzijde bevindt, komt het geluid
net iets eerder aan in jouw linkeroor en zal het een fractie luider klinken dan in jouw rechteroor. Dat minieme verschil in aankomsttijd van het geluid en
of d
het verschil in geluidssterkte wordt in de verwerkingscentra gebruikt om de
pr oe
fh o
richting van het geluid te bepalen.
OPDRACHT 42
Afb. 66 Als een geluidsbron zich aan de linkerzijde bevindt, komt het geluid iets eerder aan in het linkeroor.
ONDERZOEK
Gebruik het Labo op p. 243 om het minimale tijdsverschil te achterhalen dat je oren gebruiken om de richting van het geluid te bepalen.
102
THEMA 01
hoofdstuk 4
Het is een pak lastiger om te bepalen of een geluidsbron zich vlak voor,
achter, boven of onder je bevindt omdat de geluiden dan gelijktijdig in beide
oren aankomen. Toch kun je ook in die gevallen vaak de richting bepalen. Dat komt omdat, afhankelijk van de richting, het geluid door de oorschelp subtiel wordt veranderd. Je hersenen interpreteren die veranderingen en berekenen vanwaar het geluid komt.
Net zoals je de afstand tot een voorwerp maar goed kunt inschatten als je
IN
het ziet met beide ogen, kun je de richting van een geluid maar bepalen als je het hoort met beide oren. Dat wordt het richtinghoren of stereofonisch
N
horen genoemd.
Als we een geluid horen met beide oren, kunnen we de richting van
VA
het geluid bepalen. Hierbij maken we gebruik van het verschil in
uk
4.4 Hoe ontstaat gehoorschade?
©
aankomsttijd en geluidssterkte van een geluid in beide oren.
st
OPDRACHT 43
Bekijk het videofragment en beantwoord de vragen.
fh o
of d
1 Hoe ontstaat gehoorschade in de meeste gevallen?
BEKIJK DE VIDEO
2 Zoek op het internet vanaf hoeveel decibel er gehoorschade kan optreden en geef telkens een voorbeeld.
pr oe
Geluidssterkte
Wanneer gehoorschade?
Voorbeeld
120 dB
110 dB
100 dB
95 dB
THEMA 01
hoofdstuk 4
103
92 dB
89 dB
IN
86 dB
N
83 dB
VA
80 dB
©
70 dB
Als het gehoor verslechtert of verstoord is, spreekt men van gehoorschade. Om goed te horen moeten de receptorcellen in het binnenoor geprikkeld
uk
worden. Daarom moeten de gehoorbeentjes de trillingen van het
trommelvlies geleiden tot aan het binnenoor. Zowel schade aan het
binnenoor als aan de gehoorbeentjes belemmert die geleiding en kan de
st
oorzaak zijn van gehoorschade of gehoorverlies.
Het trommelvlies en de gehoorbeentjes kunnen beschadigd worden door
of d
ontstekingen of door een trauma, zoals een harde slag, het te diep reinigen met een wattenstaafje of zeer luide geluiden. In veel gevallen geneest het
trommelvlies spontaan. Als dat niet gebeurt, is een operatie nodig, net zoals
pr oe
fh o
voor de behandeling van beschadigde gehoorbeentjes of het plaatsen van
104
THEMA 01
hoofdstuk 4
een prothese (kunstmatig gehoorbeentje).
Afb. 67 Binnenste haarcellen (IHCs) en buitenste haarcellen (OHCs) in het oor voor (boven) en na (beneden) beschadiging
Ook de receptorcellen kunnen beschadigd raken. De meest voorkomende
oorzaak is een langdurige blootstelling aan luide geluiden. Daardoor breken de haarvormige uiteinden van de receptorcellen af, waardoor je bepaalde
tonen niet langer kunt horen. Vaak gaat dat gepaard met oorsuizen, waarbij je continu een fluit- of pieptoon hoort die er niet is. Dat oorsuizen noemt
men tinnitus. Tinnitus kan een zware impact hebben op je levenskwaliteit,
want je ervaart nooit meer stilte. Het dragen van gehoorbescherming in een lawaaierige omgeving is daarom belangrijk.
IN
Omdat veel jongeren vanaf jonge leeftijd dagelijks meerdere uren naar harde muziek luisteren via een koptelefoon, is gehoorverlies bij jongeren een
actueel en groeiend probleem. Ruim 20 procent van de jongeren tussen 15
N
en 30 jaar zou al blijvende gehoorschade opgelopen hebben.
Bij het ouder worden treedt meestal een langzaam gehoorverlies op door slijtage van de receptorcellen. Vooral hoge en zwakke tonen ouderdomsslechthorendheid.
VA
hoor je met het ouder worden steeds minder goed. Men spreekt van
Een gehoorapparaat of een cochleair implantaat (slakkenhuisimplantaat)
kan ervoor zorgen dat mensen met gehoorverlies (gedeeltelijk) terug kunnen
uk
©
horen.
pr oe
fh o
of d
st
WEETJE
ZO WERKT EEN COCHLEAIR IMPLANTAAT
ZO WERKT EEN GEHOORAPPARAAT
Gehoorschade is het gehele of gedeeltelijke verlies van het gehoor.
Dat kan veroorzaakt worden door schade aan het trommelvlies, aan de gehoorbeentjes of aan de receptorcellen. De schade kan veroorzaakt
worden door een trauma of door luide geluiden. Ouderen horen hoge en zachte tonen minder goed door slijtage aan de receptorcellen.
Een gehoorapparaat of een cochleair implantaat kan het gehoorverlies (gedeeltelijk) herstellen.
` Maak oefening 47, 48 en 49.
THEMA 01
hoofdstuk 4
105
HOOFDSTUKSYNTHESE
Î Een zintuig onder de loep: het gehoorzintuig
MIDDENSTOF brengt de
geluidsgolven
De geluidsbron veroorzaakt zo ontstaan trillingen of
IN in de middenstof,
.
Het aantal trillingen per tijdseenheid is de toonhoogte of
De luidheid of
wordt uitgedrukt in decibel (dB).
(Hz).
4.2 Hoe worden geluiden waargenomen?
st
uk
tot bij het oor
…
N
voorwerp
Een geluidsbron is een trillend voorwerp, bijvoorbeeld
VA
een trillend
4.1 Wat is geluid?
©
GELUIDSBRON
of d
rotsbeen
uitwendig uitwendig ooroor middenoor middenoor
fh o
inwendig oor binnenoor
pr oe
UITWENDIG OOR oorschelp
gehoorgang
trommelvlies
MIDDENOOR gehoorbeentjes
ovaal venster
106
THEMA 01
De oorschelp vangt geluiden op en leidt ze naar de
Daar worden sommige frequenties .
en andere frequenties
.
De geluidsgolven worden geleid naar het trommelvlies.
Als het trommelvlies gaat bewegen door de drukveranderingen in de
, worden geluidstrillingen overgebracht naar het .
De
trillingen via het
zit vast aan het trommelvlies en brengt de
Die brengt de trillingen over op het
synthese hoofdstuk 4
over op de
.
.
BINNENOOR mechano-
receptoren in
orgaan van Corti
gehoorzenuw
het
zorgen voor verplaatsing van de vloeistof in de
bovenste en onderste gang. Afhankelijk van de toonhoogte worden op een bepaalde plaats de
van het orgaan van Corti tegen
het
geduwd. De geprikkelde receptorcellen
IN
slakkenhuis
Het slakkenhuis is opgebouwd uit drie gangen gevuld met vloeistof. Bewegingen van
sturen signalen via de
naar de verwerkingscentra.
4.3 Hoe wordt de richting van het geluid bepaald?
VA
N
Om de richting van het geluid te bepalen maken we gebruik van het geluid in beide oren.
van een
4.4 Hoe ontstaat gehoorschade?
Een
uk
©
Gehoorschade kan veroorzaakt worden door schade aan en een
pr oe
fh o
of d
st
kunnen het gehoorverlies (gedeeltelijk) herstellen.
THEMA 01
synthese hoofdstuk 4
107
CHECKLIST
JA
NOG OEFENEN
1 Begripskennis • Ik kan de weg van een geluidsprikkel vanaf de bron tot aan de receptor beschrijven.
• Ik kan de onderdelen van het uitwendig oor, middenoor en binnenoor
receptorcellen voor geluid.
• Ik kan beschrijven hoe verschillende toonhoogtes waargenomen worden. • Ik kan toelichten wat gehoorschade is, hoe gehoorschade ontstaat en
VA
aangeven waarom gehoorbescherming belangrijk is.
2 Onderzoeksvaardigheden
• Ik kan een hypothese en een waarneming formuleren.
uk
• Ik kan een waarneming interpreteren of verklaren.
©
• Ik kan een experiment uitvoeren en de waarneming formuleren. • Ik kan de waarneming verklaren.
invullen bij je portfolio.
pr oe
fh o
of d
st
` Je kunt deze checklist ook op
108
THEMA 01
checklist hoofdstuk 4
N
binnenoor toelichten.
• Ik kan het verband leggen tussen de geluidsprikkel en de werking van de
IN
benoemen.
• Ik kan de functie van de onderdelen van het uitwendig oor, middenoor en
geleider
receptor
prikkel
THEMA 01
THEMASYNTHESE
meestal traag op gang.
stelsel komt de reactie
mogelijk, bij het hormonaal
snelle reactie op prikkels
• Het zenuwstelsel maakt een
tussen receptor en effector.
• De geleider is de schakel
prikkel.
celtype en aard van de
worden op basis van
— kunnen ingedeeld
prikkel;
gevoelig, de gepaste
voor één soort prikkel
— zijn voornamelijk
zenuwstelsel
• Receptoren van het
die hormonen produceren.
liggen meestal in organen
voor inwendige prikkels
in zintuigen, receptoren
uitwendige prikkels liggen
prikkels. Receptoren voor
inwendige en uitwendige
of d
door het zenuwstelsel verder geleid.
overgedragen op de oogzenuw en
BEKIJK DE KENNISCLIP
N
IN
verwerkingscentra.
receptorcellen naar de
elektrische signalen van de
• De gehoorzenuw stuurt de
haarcel
dakmembraan
elektrisch signaal.
zenuwvezels
BEKIJK DE KENNISCLIP
vloeistof
vloeistof
• De haarcellen zetten de beweging om in een
middengang geduwd.
haarcellen tegen het dakmembraan in de
de toonhoogte van het geluid verschillende
• In het orgaan van Corti worden naargelang
het slakkenhuis.
onderdelen leiden het geluid tot bij receptoren in
Het is een uitwendige, fysische prikkel. Meerdere
Het gehoorzintuig • Geluid bestaat uit trillingen of drukveranderingen.
VA
©
fotoreceptoren
bipolaire cellen
uk
netvlies
• Het elektrisch signaal wordt
lens
beeldpunten
elektrisch signaal.
en kegeltjes. Die zetten de lichtprikkels om in een
st
• Het netvlies bevat twee soorten fotoreceptoren, staafjes
op het netvlies.
meehelpen om het licht zo goed mogelijk te laten invallen
• Het oog is opgebouwd uit meerdere structuren, die
Het oog
De zintuigen
• Licht is een uitwendige, fysische prikkel die door het oog
wordt opgevangen.
fh o
• Er zijn receptoren voor
prikkels
prikkels
• Chemische en fysische
• Inwendige en uitwendige
Algemeen
pr oe THEMASYNTHESE
109
CHECK IT OUT
Î Een opwarmertje
38,0
Tijdens de check-in heb je ontdekt hoe je lichaam reageert als de omgevingstemperatuur stijgt.
IN
1 In het onderzoek werd alleen maar een temperatuursverandering waargenomen. Welke
VA
N
prikkels kan je lichaam nog waarnemen?
of d
st
uk
3 Gebeurt de regeling altijd op dezelfde manier?
©
2 Hoe neemt je lichaam die prikkels waar?
WEETJE
Hoe regelen hommels hun temperatuur?
Insecten zijn over het algemeen koudbloedig, waardoor ze geen
fh o
eigen lichaamswarmte kunnen produceren. Hommels vormen een uitzondering. Ze kunnen hun lichaamstemperatuur rond de 35 °C
houden. Om de lichaamstemperatuur op te drijven, trillen ze met hun lichaam, waardoor de vliegspieren opwarmen. Tijdens het vliegen loopt die temperatuur nog meer op. Om af te koelen gebruiken
pr oe
hommels een luchtzakje dat zich tussen hun borststuk en achterlijf bevindt. Doordat het achterlijf koeler is
dan het borststuk, kan er koel bloed uit het achterlijf via het luchtzakje naar het borststuk gepompt worden.
!
Planten en dieren hebben regelsystemen. Regelsystemen reguleren de werking van een organisme, zodat alle processen optimaal kunnen verlopen.
Een verandering in temperatuur is een uitwendige prikkel die een regelsysteem in gang kan zetten. De
prikkel wordt opgevangen door thermoreceptoren van het zenuwstelsel. Het zenuwstelsel zorgt voor een snelle reactie van de effectoren: de zweetklieren worden geactiveerd en het lichaam begint te zweten. 110
THEMA 01
CHECK IT OUT
AAN DE SLAG
1
Benoem de opeenvolgende processen van het regelsysteem in het volgende voorbeeld:
Atleten van de 100 m sprint schieten uit de startblokken zodra ze het startschot horen. Hun spieren komen in actie door
signalen die van de hersenen komen. Die hebben informatie
IN
ontvangen van de oren.
N
prikkel
VA
receptor
uk st
effector
of d
reactie
2
©
geleider
Welke omschrijving beschrijft het best wat een prikkel is? Kruis het juiste antwoord aan.
een elektrisch signaal dat het organisme bereikt
een verandering waarop een organisme reageert
Som een viertal prikkels op.
pr oe
3
fh o
een verandering in het gedrag van het organisme een uitlokker van beweging bij een organisme
THEMA 01
aan de slag
111
4
Bekijk de foto’s en vul de tabel aan.
a Welke prikkel heeft een invloed op het organisme?
b Welke reactie lokt de prikkel uit bij het organisme?
Reactie op prikkel
N
IN
Prikkel
©
VA
Afb. 67 Hete kookpot aanraken
st
uk
Afb. 68 Ogen beschermen tegen het zonlicht
5
of d
Afb. 69 Samenvouwen van blaadjes van het kruidje-roer-me-niet
Noteer bij de onderstaande voorbeelden om welk soort prikkel het gaat. Bij sommige prikkels zijn er meerdere antwoorden mogelijk.
fh o
Voorbeeld
stoffen die vrijkomen bij een verwonding
pr oe
sappen van een brandnetel druk
warmte licht
geluid
smaakstof lage bloeddruk
112
THEMA 01
aan de slag
Prikkel
6
Beantwoord de vragen
b Kruis de plaatsen aan waar receptorcellen zich kunnen bevinden. tong
kroonblad van een bloem tand
cellen die gevoelig zijn voor stoffen in het bloed
7
N
in het oor
IN
a Wat zijn zintuigen?
VA
Som een drietal uitwendige prikkels op die zowel waarneembaar zijn voor dierlijke als plantaardige
uk
st
9
Waar wordt de uitwendige prikkel omgezet in een signaal?
Als ik hete soep drink, doet mijn slokdarm pijn. Wordt er een uitwendige of inwendige prikkel waargenomen?
fh o
Leg uit.
of d
8
©
organismen.
Welke prikkels zijn inwendige prikkels? Kruis de juiste antwoorden aan. testosteron
pr oe
10
licht
adrenaline bloeddruk
traanvocht
bloedsuikerspiegel
11
Waarom zijn hormonen inwendige prikkels? Leg uit.
THEMA 01
aan de slag
113
12
Benoem de opeenvolgende processen van het regelsysteem in het volgende voorbeeld:
Regenwormen hebben lichtreceptoren in hun huid. Ze kunnen geen beelden zien, maar wel de lichtintensiteit waarnemen. Regenwormen verkiezen een donkere omgeving, ze leven onder de grond. Bij belichting kruipen ze van het licht weg.
Voorbeeld
Prikkel
IN
prikkel receptor
N
geleider
VA
effector reactie
Welk verschil in geleiding valt op tussen het zenuwstelsel en het hormonaal stelsel?
14
Wat is het verschil tussen een receptor en een effector?
15
Welke prikkel activeert de nocireceptoren? Kruis het juiste antwoord aan.
of d
st
uk
©
13
fh o
pijn
temperatuursverandering magnetisme
16
We nemen onze omgeving niet waar zoals ze is. Verklaar deze stelling.
17
Geef enkele voorbeelden van informatie uit jouw omgeving die je niet kunt detecteren.
pr oe 114
licht lucht
THEMA 01
aan de slag
18
Welke receptoren zijn niet aanwezig bij de mens? Kruis de juiste antwoorden aan.
mechanoreceptoren fotoreceptoren
elektroreceptoren
nociceptoren thermoreceptoren
magnetoreceptoren
19
Aan de basis van snorharen zitten zeer gevoelige
20
In het oor is een werkende mechanoreceptor aanwezig die gevoelig is voor een trilling van 400 Hz (de la-toon). Een
©
onderzoeker speelt een geluidstrilling af van 400 Hz via de
VA
N
IN
mechanoreceptoren. Waarvoor gebruiken dieren ze?
Wit licht is opgebouwd uit meerdere samenstellende kleuren, dat zie je in een regenboog.
Wat is het verband tussen kleur en golflengte van licht?
fh o
21
of d
st
Hoe komt dat?
uk
computer. Toch wordt de mechanoreceptor niet geactiveerd.
Beschrijf hoe voorwerpen hun kleur krijgen.
pr oe
22
THEMA 01
aan de slag
115
23
Geef bij elke functie de betreffende structuren van het oog. Functie
Onderdeel
aan- en afvoer van traanvocht
IN
bescherming tegen verontreiniging bescherming tegen infecties
N
schoonmaken van de ogen
VA
verzamelen van traanvocht ingang naar het traanzakje
©
productie van een olieachtige stof ter bescherming
a Vul van de genummerde delen de functie aan in de tabel. 1
2
fh o
of d
Bestudeer de afbeelding van de oogspieren.
st
24
uk
productie van traanvocht
2
2
1
2
pr oe
Afb. 70
116
b Waarom is het onderdeel bij nummer 1 geen oogspier?
THEMA 01
aan de slag
Functie
Duid de volgende onderdelen aan op de afbeelding van het traanapparaat. traanbuisje – traankanaaltje – traanklier – traanpunt – traanzakje 2
5
blinde vlek
vaatvlies
fh o
vetweefsel
of d
glasachtig lichaam
uk
©
Omschrijf de eigenschappen of de functie bij elk onderdeel.
st
26
4
VA
3
IN
1
N
25
pr oe
netvlies pupil
waterige vloeistof lens
harde oogvlies
THEMA 01
aan de slag
117
27
Wat is het verband tussen het hoornvlies en het harde oogvlies?
28
Voor een oogonderzoek is er een sterke belichting nodig. Om te vermijden dat de pupil sluit, druppelt de
IN
b Welke irisspieren worden daardoor geactiveerd?
N
a Welke irisspieren worden daardoor verlamd?
VA
oogarts een pupilverwijdende vloeistof in het oog.
Wat gebeurt er wanneer een lichtstraal invalt op een bolle lens?
30
Wat gebeurt er met de lichtstralen na lichtbreking door een bolle lens?
31
Lichtstralen van voorwerpen kortbij of veraf zullen verschillend afbuigen.
uk
st
a Welk deel van het oog zorgt ervoor dat de beeldpunten toch telkens precies op het netvlies
terechtkomen?
b Maak een schematische tekening van het straalvormig lichaam en duid de delen aan.
pr oe
fh o
of d
©
29
32
118
Wat is de oorzaak van verziendheid en wat is het gevolg voor het zien?
THEMA 01
aan de slag
De plaats waar de blinde vlek ligt, bevat geen fotoreceptoren. Hoe komt het dat we dat niet merken?
34
We hebben kegeltjes voor rood, groen en blauw licht. Hoe kunnen we andere kleuren waarnemen?
35
Situeer de verschillende stappen van het zien vanaf de lichtinval via de pupil tot het ontvangen van het
VA
N
IN
33
©
signaal in de hersenen.
of d
geleider
st
receptor
uk
prikkel
Geef een voorbeeld van hoe een geluid kan leiden tot een reactie.
37
Als een ziekenwagen met de sirene op nadert, hoor je het geluid
fh o
36
pr oe
steeds luider en wordt de toon hoger. Dat komt omdat:
de frequentie van het geluid stijgt en het aantal decibel toeneemt.
de frequentie van het geluid daalt en het aantal decibel toeneemt.
de frequentie van het geluid stijgt en het aantal decibel afneemt. de frequentie van het geluid daalt en het aantal decibel afneemt.
THEMA 01
aan de slag
119
Wat is de functie van het uitwendig oor?
39
In het oor van zoogdieren liggen gehoorbeentjes.
IN
38
N
a In welk deel van het oor liggen de gehoorbeentjes?
c Welk gehoorbeentje is verbonden met het trommelvlies?
VA
b Benoem de gehoorbeentjes op de figuur.
In welke volgorde komen de volgende organen tot trillen: aambeeld (1) – hamer (2) – ovaal venster (3) –
fh o
40
of d
st
uk
©
d Welk gehoorbeentje is verbonden met het ovale venster?
stijgbeugel (4) – trommelvlies (5)? Kruis het juiste antwoord aan.
1 – 2 – 3 – 4 – 5 5 – 4 – 2 – 3 – 1 5–2–1–4–3
pr oe
5 – 1 – 2 – 4 – 3 3 – 4 – 1 – 2 – 5
41
120
Wat is de functie van het middenoor?
THEMA 01
aan de slag
Op de figuur zie je een doorsnede van het slakkenhuis. Benoem de aangeduide delen.
VA
43 Omcirkel in de onderstaande opsomming de delen van het binnenoor.
N
IN
42
Welk soort receptoren bevinden zich in het orgaan van Corti?
fotoreceptoren
uk
44
©
trommelvlies – aambeeld - halfcirkelvormige kanalen – orgaan van Corti – stijgbeugel
st
mechanoreceptoren
thermosensoren nociceptoren
Wat is de functie van het slakkenhuis in het binnenoor?
46
In welk deel van het orgaan van Corti worden …
of d
45
fh o
a receptorcellen geprikkeld bij hoge tonen?
pr oe
b receptorcellen geprikkeld bij lage tonen?
47
Om jongeren van pleintjes weg te houden, laat men er zeer hoge geluiden horen. Kun je verklaren waarom jongeren die horen en volwassen niet?
THEMA 01
aan de slag
121
48
Iemand heeft geen schade aan het uitwendig oor of het middenoor. Ook het orgaan van Corti is niet
49
Waarom treedt gehoorverlies vooral of eerst op bij de hoge tonen?
pr oe
fh o
of d
st
uk
©
VA
N
IN
beschadigd. Toch hoort die persoon niets. Hoe kun je dat verklaren?
122
THEMA 01
aan de slag
IN
EEN LICHAAM IN BALANS DANKZIJ HET ZENUWSTELSEL
THEMA 02
CHECK IN
125
VERKEN
N
HOOFDSTUK 1: Hoe raakt informatie over prikkels via het zenuwstelsel tot bij de verwerkingscentra? 129
VA
`
126
1.1 Welke cellen brengen informatie snel over?
129
©
1.2 Hoe geven neuronen informatie door over een lange afstand? 132 A Rustpotentiaal 133 B Actiepotentiaal 134 C Impulsgeleiding 138 139
1.4 Hoe wordt de snelheid van de impulsgeleiding verhoogd?
140
st
uk
1.3 Hoe maakt een organisme het onderscheid tussen sterke en zwakke prikkels? 1.5 Hoe communiceren zenuwcellen met elkaar?
146
of d
Hoofdstuksynthese 149 Checklist 152 Portfolio
HOOFDSTUK 2: Hoe regelt het zenuwstelsel de lichaamswerking? 153
pr oe
fh o
`
2.1 Langs waar verplaatst een impuls zich door het lichaam? 153 A Onderdelen van het zenuwstelsel 153 B Soorten neuronen en zenuwen 156
2.2 Hoe worden gewilde bewegingen geregeld?
162
2.3 Hoe worden reflexen geregeld?
166
2.4 Hoe verwerkt het centrale zenuwstelsel de informatie van een prikkel? 169 A Functionele zones 169 B Informatieverwerking 173 2.5 Hoe draagt het zenuwstelsel bij tot homeostase? 178 A Homeostase voor de lichaamstemperatuur 178 B Homeostase voor de zuurstofgashoeveelheid 181
123
Hoofdstuksynthese 184 Checklist 188 Portfolio
3.1 Waar lopen de impulsen van het zenuwstelsel na de verwerking heen?
IN
HOOFDSTUK 3: Hoe coördineert het zenuwstelsel de reacties op impulsen? 189
189
N
`
VA
3.2 Hoe reageren klieren op impulsen van het zenuwstelsel? 191 A Werking van exocriene klieren 191 B Bouw van exocriene klieren 193
©
195 3.3 Hoe reageren spieren op impulsen van het zenuwstelsel? A Macroscopische bouw van spieren 198 B Microscopische bouw van spieren 200 C Werking van spieren 204
uk
Hoofdstuksynthese 210 Portfolio THEMASYNTHESE CHECK IT OUT
of d
AAN DE SLAG
st
Checklist 214
pr oe
fh o
OEFEN OP DIDDIT
124
215 216 217
CHECK IN
Î Leer het wiel! Uitdaging! Hou je lichaam in balans terwijl je
IN
de zijwaartse radslag uitvoert. WAT HEB JE NODIG?
voldoende ruimte om de oefening
N
uit te voeren
VA
een assistent een flinke portie durf
HOE GA JE TE WERK?
1 Ga goed rechtop staan. Steek je handen in de lucht. Kijk naar de plek waar je je handen gaat
©
plaatsen.
2 Richt je linkervoet naar die plek. Je linkerbeen mag plooien, je steunt daarop. Houd je andere been (het rechterbeen) gestrekt naar achter.
uk
3 Plooi je bovenlichaam naar voor en houd je armen daarbij gestrekt.
4 Zet je handen na elkaar op de grond. Je linkerhand raakt eerst de grond, je rechter daarna. 5 Zwaai tegelijk je gestrekte rechterbeen omhoog. Je linkersteunbeen volgt daarna.
st
6 Laat je rechterbeen verder zwaaien en weer contact maken met de grond. Draai bij het neerzetten je rechtervoet wat naar je armen. Je assistent houdt je veilig.
pr oe
fh o
of d
7 Oefen totdat de beweging vloeiend wordt.
THEMA 02
check in
125
WAT GEBEURT ER?
IN
1 Welke prikkels word je gewaar tijdens het uitvoeren van het wiel?
HOE ZIT DAT?
uk
©
3 Welke onbewuste processen spelen zich af in je lichaam?
VA
N
2 Op welke spieren doe je voornamelijk beroep om het wiel uit te voeren?
Het wiel nauwgezet aanleren kost tijd en moeite. Mogelijk lukt het je niet meteen. Je zintuigen draaien immers
overuren door de vele prikkels. Waar zet je je handen? Hoe ver is dat van je af? Hoe hoog zit je hoofd van de grond?
st
Zijn je spieren voldoende opgespannen?
Na detectie van de prikkels wordt de informatie verzonden en verwerkt nog voor je maar één (veilige) stap zet. Welk
of d
systeem selecteert de belangrijke prikkels, berekent de opeenvolgende bewegingen in stappen? Het wiel verlangt immers heel wat gecoördineerde gewenste spierbewegingen na elkaar. Hoe worden de juiste impulsen naar de verschillende spieren verstuurd? Hoe weten je spieren wat ze precies moeten doen en hoe voeren ze dat uit?
Daarnaast gebeuren er ook tal van andere onbewuste processen in je lichaam. Gelukkig moet je daar niet over
fh o
nadenken en gebeuren die processen vanzelf, maar hoe regelt je lichaam dat?
Hoe gebeurt het verwerken van de informatie over prikkels?
`
Hoe wordt bepaald welke effectoren aan de slag moeten en wat de gepaste reactie wordt?
pr oe
`
`
Hoe worden de gewenste bewegingen door de spieren uitgevoerd?
`
Hoe regelt het lichaam onbewuste reacties?
We zoeken het uit!
126
THEMA 02
check in
?
VERKEN
Î Hoe werken regelsystemen? OPDRACHT 1
Vul de tekst en het schema aan met de correcte begrippen. Kies uit: meten – prikkel – reactie – receptoren – regelsystemen – zenuwstelsel
IN
bijsturen – effectoren – geleider – gewenste toestand – hormonaal stelsel – informatie –
Je wilt prettig kunnen ‘wonen’ in je lijf, ondanks de soms veranderende omstandigheden van buitenaf of binnenin:
N
je wilt het niet te warm of te koud hebben, je wilt voldoende brandstof, bouwstoffen en zuurstofgas in je lichaam, je wilt de juiste vochtbalans, en ga zo maar door …
beschikt
VA
In het vorige thema leerde je dat een organisme over
om die veranderingen op te vangen en het lichaam optimaal te laten werken in veranderende omstandigheden. Regelsystemen helpen je bij het
, controleren en indien nodig
Je leerde dat je prikkels kunt opvangen met
Daarna geleidt het
over die prikkel naar de
of het
. Zij voeren een reactie uit.
of d
st
de
.
uk
zuurstofgas in je bloed, vochthuishouding …
©
van bijvoorbeeld de lichaamstemperatuur, bloedsuikerspiegel, concentratie van
pr oe
fh o
waarneembare verandering
lichaamsdeel dat de prikkel herkent en opvangt signaal
lichaamsdeel dat informatie geleidt signaal
lichaamsdeel dat een reactie uitvoert
actie als antwoord op de prikkel
THEMA 02
verken
127
OPDRACHT 2
Vul de tabel aan. In de eerste rij van de tabel zie je een omschrijving van ‘een konijn’. Maak nu zelf een definitie voor een prikkel en een regelstysteem.
met ‘ is’
Geef een synoniem/groepsnaam of omschrijving
of ‘zijn’
is
een knaagdier
dat lange oren, twee scherpe
N
Een konijn
Benoem kenmerken van het begrip
IN
Vul aan Noteer het begrip
voortanden, een zacht vel en een
een
in
je
in je
een samenhangend geheel van
dat ervoor zorgt dat een organisme
geleider en
omstandigheden gepast reageert.
,
pr oe
fh o
of d
st
een
uk
Een regelsysteem
of
128
THEMA 02
verken
die je kunt waarnemen.
©
is
Een
VA
breed gezichtsveld heeft.
bij
HOOFDSTUK 1
N
IN
Î Hoe raakt informatie over prikkels via het zenuwstelsel tot bij de verwerkingscentra?
VA
LEERDOELEN Je kunt al: M uitleggen welke soorten receptoren er bestaan;
Je leert nu:
M hoe elektrische signalen doorheen lopen;
M hoe signalen worden overgebracht van
Maar een stroomstoot afkomstig van het elektriciteitsnet kan dodelijk zijn. Elektriciteit is gevaarlijk voor ons omdat het
lichaam de elektriciteit vrij goed geleidt. Dat is ook nodig, want elektrische signalen spelen een belangrijke rol in ons lichaam. Wat is de functie van die elektrische signalen?
of d
de ene naar de andere cel.
Je woning zit vol apparaten die gebruikmaken van elektriciteit.
st
zenuwcellen naar verwerkingscentra
uk
activeert.
©
M uitleggen hoe een prikkel de receptor
fh o
1.1 Welke cellen brengen informatie snel over?
prikkel
pr oe
receptor
signaal
geleider
signaal
effector reactie
Nadat een prikkel werd geregistreerd door een receptor, wordt informatie over die prikkel naar het zenuwstelsel doorgegeven. Het doorgeven
van de informatie gebeurt door het versturen van signalen, het is de
informatieoverdracht. Zo wordt bijvoorbeeld de informatie van lichtprikkels doorgegeven naar de hersenen.
In de hersenen wordt die informatie verwerkt in specifieke
verwerkingscentra. Zowel de hersenen als het ruggenmerg bevatten
dergelijke verwerkingscentra. Daar worden signalen afkomstig van specifieke plaatsen in het lichaam beoordeeld.
Het zenuwstelsel zorgt dus voor het doorgeven van informatie en is ook een verwerkingscentrum. Na de verwerking wordt de nodige informatie naar de effectoren gestuurd, die een gepaste reactie uitvoeren.
THEMA 02
hoofdstuk 1
129
informatieoverdracht
verwerkingscentrum
receptor
reactie
Afb. 72 Informatieoverdracht gebeurt door neuronen.
neuron
IN
prikkel
effector
Zenuwcellen of neuronen zorgen voor deze informatieoverdracht. Ze brengen informatie met hoge snelheid over van de ene plaats in je lichaam naar de
N
andere.
Hoewel er verschillende soorten neuronen bestaan, kun je bij de meeste
VA
neuronen drie duidelijke delen herkennen, die elk een specifieke functie hebben.
Het cellichaam bevat de celkern en heel wat andere celorganellen.
Het cellichaam is meestal verbonden met veel dunne, vertakte uitlopers, die
informatie naar het cellichaam brengen. Die uitlopers worden de dendrieten
©
genoemd. Sommige neuronen bevatten slechts één dendriet, die zeer lang is. Het cellichaam stuurt de informatie dan verder naar andere cellen via een
zeer lange uitloper (soms langer dan één meter), die meestal alleen op het
uk
einde vertakt is: het axon.
De uiteinden van het axon maken contact met andere cellen zoals
neuronen, spiercellen of kliercellen. Die uiteinden zijn knotsvormig verdikt
st
en noemen we de eindknopjes. Ze bevatten vaak blaasjes gevuld met
boodschappermoleculen (neurotransmitters) die gebruikt zullen worden om
of d
informatie over te brengen naar een volgende cel.
pr oe
fh o
3D
dendrieten
myelineschede
cellichaam
celkern
Afb. 73 Delen van een neuron (zenuwcel)
130
THEMA 02
hoofdstuk 1
axon
axon
celkern knoop van Ranvier
eindknopjes
doorsnede in lengte
Het axon kan omgeven zijn door een myelineschede. Myeline is een vetachtige stof die aangemaakt wordt door speciale cellen van het
zenuwstelsel. De myelineschede heeft sterk isolerende eigenschappen en speelt een belangrijke rol in de snelheid van prikkelgeleiding. De myelineschede wordt op regelmatige plaatsen onderbroken en die OPDRACHT 3
IN
onderbrekingen worden de insnoeringen of knopen van Ranvier genoemd.
Bestudeer de figuur van een neuron.
c
Letter in figuur
©
b
f
Afb. 74
Onderdeel axon
Onderdeel
myeline
st
eindknopje
Letter in figuur
uk
d
e
g
VA
a
N
1 Schrijf de juiste letter bij het onderdeel van het neuron.
of d
cellichaam
dendrieten
insnoering of knoop van Ranvier celkern
pr oe
fh o
2 Teken met een pijl in welke richting informatie doorheen het neuron loopt.
De informatieoverdracht is de geleiding van informatie en gebeurt door zenuwcellen of neuronen. Zij brengen de informatie afkomstig van de
receptoren, naar verwerkingscentra in de hersenen en het ruggenmerg. Na de verwerking geleiden zenuwcellen ook een signaal naar de effectoren.
Aan een neuron kunnen we verschillende delen onderscheiden: • de dendrieten die informatie naar het cellichaam brengen; • het cellichaam;
• het axon dat informatie naar andere cellen brengt. De eind-
knopjes aan de axonuiteinden bevatten neurotransmitters. Een
myelineschede die op regelmatige plaatsen ingesnoerd is (knopen van Ranvier) kan het axon omgeven.
` Maak oefening 1, 2 en 3.
THEMA 02
hoofdstuk 1
131
1.2 Hoe geven neuronen informatie door over een lange afstand?
Receptoren bevinden zich vaak op een grote afstand van de
verwerkingscentra. De afstand van je ogen en gehoororgaan tot de hersenen is niet zo groot, maar van de receptoren in de huid van je tenen naar het
Afb. 75 De afstand tussen receptoren en verwerkingscentra kan snel oplopen bij grotere diersoorten, zoals deze blauwe vinvis.
©
3 meter
VA
N
sommige dieren is die afstand nog veel groter.
IN
ruggenmerg of de hersenen bedraagt toch minstens één meter. En bij
OPDRACHT 4
uk
Voer de opdracht uit.
Voorbereiding
Afb. 76 Dominostenen worden op een lat vastgekleefd met plakband.
of d
plakband 10 dominostenen meetlat (30-40 cm)
st
Benodigdheden:
• Meet de lengte (langste zijde) van een dominosteen.
• Snijd tien stukjes plakband af die ongeveer even lang zijn als een dominosteen.
• Plaats de eerste dominosteen nabij het einde van de lat. Maak de achterzijde van de dominosteen vast
fh o
met een stukje plakband (zie figuur).
• Plaats na de eerste een tweede dominosteen op een afstand van drie vierde van de dominolengte. Bevestig die steen op een gelijkaardige manier.
• Plaats de volgende acht dominostenen telkens op dezelfde afstand van de vorige dominosteen en maak ze op dezelfde manier vast.
pr oe
• Versterk het aangebrachte plakband door er een extra stuk in de andere richting overheen te kleven (zie figuur).
• Plaats de lat op een tafel en zorg dat alle dominostenen recht staan. De zijden van de dominostenen waar het plakband aan werden bevestigd, moeten van je weg gericht staan.
1 Duw de eerste dominosteen om. Wat gebeurt met de andere stenen? 2 Herhaal nog eens. Wat moet je daarvoor eerst doen? 3 Herhaal nog enkele keren. Vallen alle stenen even snel?
132
THEMA 02
hoofdstuk 1
4 Is het mogelijk de stenen in de andere richting te doen omvallen? 5 Zet alle stenen terug recht. Raak de eerste dominosteen heel zachtjes aan. Wat gebeurt er?
IN
6 Herhaal, maar gebruik steeds een grotere kracht. Wat stel je vast? 7 Verwijder één dominosteen in het midden. Zet alle dominostenen opnieuw recht.
N
Duw de eerste dominosteen om. Wat gebeurt er?
VA
Het vallen van de dominostenen vertoont heel wat gelijkenissen met het
transport van een signaal doorheen het neuron: een signaal in het neuron ontstaat pas als de prikkel sterker is dan de prikkeldrempel, net zoals je
voldoende hard moest duwen tegen de eerste dominosteen om die te doen
©
omvallen. Dat signaal verstoort een rusttoestand en plant zich als een
kettingreactie met een constante snelheid voort doorheen het axon. De
A
uk
rusttoestand noemen we de rustpotentiaal.
Rustpotentiaal
st
In ons lichaam bevinden zich heel wat opgeloste ionen of geladen deeltjes. Bij een zenuwcel in rust zijn de positieve ionen niet gelijk verdeeld tussen
de binnenzijde en de buitenzijde van de cel. Omdat aan de buitenzijde van
of d
het neuron meer positieve ionen zitten dan binnen in het neuron, is er
een ladingsverschil. De buitenzijde is positief geladen ten opzichte van de
pr oe
fh o
binnenzijde.
–70 millivolt
celmembraan
kanaal extracellulair buitenzijde
celmembraan celmembraan
Afb. 77 Tussen de buiten- en binnenzijde van het celmembraan is er een ladingsverschil.
intracellulair binnenzijde
Het verschil in lading tussen binnenzijde en buitenzijde veroorzaakt een
elektrische spanning over het membraan, die we de membraanpotentiaal noemen. De membraanpotentiaal bij een zenuwcel in rust bedraagt –70 millivolt en wordt de rustpotentiaal genoemd.
THEMA 02
hoofdstuk 1
133
OPDRACHT 5
ONDERZOEK
IN
Onderzoek hoe de ongelijke verdeling van ionen ontstaat in een neuron. Gebruik Labo 6 op p. 245.
De rustpotentiaal is het potentiaalverschil dat er bij rust heerst tussen de binnen- en de buitenkant van een celmembraan. De rustpotentiaal ontstaat door een ongelijke verdeling van ionen (geladen deeltjes)
N
binnen en buiten de cel, waardoor de binnenzijde van het membraan
B
Actiepotentiaal
VA
negatief geladen is ten opzichte van de buitenzijde.
©
Deeltjes zijn niet altijd gelijk verdeeld over een ruimte. Vaak zijn er op de ene plaats meer deeltjes per volume-eenheid (zoals een liter) dan op de
uk
andere. Het aantal deeltjes per volume-eenheid noemen we de concentratie, een begrip waarmee je in de chemie veel aan de slag zult gaan. Om goed te kunnen begrijpen hoe een neuron een elektrisch signaal doorgeeft, is
het belangrijk te weten hoe opgeloste deeltjes zich gedragen wanneer de
ONDERZOEK
of d
OPDRACHT 6
st
concentratie in een oplossing niet overal dezelfde is.
Hoe gedragen deeltjes zich als de concentratie van de deeltjes niet overal gelijk is? 1
fh o
Onderzoeksvraag
2
Hoe verplaatsen theedeeltjes zich tussen twee plaatsen met een ongelijke verdeling? Hypothese
3
pr oe
Benodigdheden
4
glas water zakje zwarte thee Werkwijze
1 Vul een glas met water.
2 Hang het zakje met thee in het glas en observeer onmiddellijk wat er gebeurt.
134
THEMA 02
hoofdstuk 1
5
Waarneming a Waar was de concentratie aan gekleurde theedeeltjes bij aanvang van de proef het hoogst?
Verwerking a In welke richting hebben de deeltjes zich verspreid? Schrap wat niet past.
N
6
IN
b Waar was de concentratie aan gekleurde theedeeltjes bij aanvang van de proef het laagst?
een plaats met een hoge / lage concentratie.
b Kost dat proces energie of gebeurt het spontaan?
Noteer een besluit.
Reflectie
st
8
©
Besluit
uk
7
VA
De deeltjes verspreidden zich van een plaats met een hoge concentratie / lage concentratie naar
of d
a De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:
pr oe
fh o
b Vergelijk je hypothese met je besluit.
Als iemand pannenkoeken bakt, hangt snel het hele huis vol met die lekkere
geur. Dat komt omdat deeltjes die zich kunnen verplaatsen, zowel gassen als vloeistoffen, met elkaar botsen. Daardoor veranderen ze voortdurend van richting en raken ze over de hele ruimte gelijk verspreid. Het verschijnsel
waarbij deeltjes zich verplaatsen van een hoge naar een lage concentratie
noemen we diffusie. Diffusie gebeurt spontaan en kost geen energie. Door diffusie ontstaat er over de gehele ruimte een gelijke verdeling van deze deeltjes, de concentratieverschillen verdwijnen.
Het concentratieverschil tussen positief geladen deeltjes (ionen) aan de
buiten- en binnenkant van een membraan verdwijnt niet door diffusie, omdat de ionen zich niet door het membraan kunnen verplaatsten. Een prikkel kan ervoor zorgen dat de membraaneigenschappen veranderen, waardoor de
ionen wél kunnen passeren. Ze stromen dan massaal door het membraan naar binnen, zodat het concentratieverschil wijzigt.
THEMA 02
hoofdstuk 1
135
OPDRACHT 7 ONDERZOEK
Onderzoek welke processen zich afspelen in het celmembraan bij een actiepotentiaal. Gebruik Labo 7 op p. 247.
IN
De positieve lading buiten de cel wordt kleiner en de binnenzijde van
de cel wordt meer positief (minder negatief) geladen. Daardoor verlaagt het ladingsverschil tussen binnenzijde en buitenzijde. De rustpotentiaal verdwijnt, het potentiaalverschil verandert. We noemen die fase de
N
depolarisatie.
Als de prikkel sterker was dan de prikkeldrempel, stromen zo veel positieve
VA
ionen doorheen het membraan dat het ladingsverschil over het membraan
omdraait: de binnenzijde wordt positiever dan de buitenzijde (die nu negatief wordt beschouwd). We spreken dan van een actiepotentiaal of impuls.
Na de actiepotentiaal verplaatsen andere positieve ionen zich, zodat de
©
oorspronkelijke ladingsverdeling zich herstelt (positief buiten de cel,
negatief in de cel). Deze fase noemen we de repolarisatie. Daarna is het axon gedurende een zeer korte tijd ongevoelig op die plaats. Er kan op die plaats
uk
50
of d
st
membraanpotentiaal (mV)
even geen nieuwe actiepotentiaal optreden.
actiepotentiaal
depolarisatie
repolarisatie
0
prikkeldrempel rustpotentiaal
pr oe
fh o
-50
136
THEMA 02
hoofdstuk 1
-100
rustpotentiaal 0
1
2
3
4
5
6
7 tijd (ms)
Grafiek 1 Verloop van de elektrische veranderingen op de plaats van een actiepotentiaal
Omdat de ionen of geladen deeltjes zich tijdens dit proces verplaatsen, is de actiepotentiaal een elektrisch signaal.
Een actiepotentiaal kent altijd hetzelfde verloop, ongeacht de sterkte van de prikkel. Het is net als een vallende dominosteen een alles-ofnietsgebeurtenis: ze treedt op of ze treedt niet op.
Bij een prikkel diffunderen positieve ionen doorheen het membraan van een neuron. Daardoor verandert het ladingsverschil over het
membraan, de rustpotentiaal wordt verstoord. Als de prikkel voldoende sterk is draait het ladingsverschil om en wordt de binnenzijde van het celmembraan kortstondig positief ten opzichte van de buitenzijde. Er
IN
ontstaat een actiepotentiaal of impuls.
Een actiepotentiaal of impuls is een alles-of-nietsgebeurtenis: ze treedt
N
op of ze treedt niet op. OPDRACHT 8
VA
Vul de grafiek aan. 1 Benoem de assen en eenheden. 2 Vul de volgende begrippen aan: • repolarisatie
• actiepotentiaal • rustpotentiaal
st
20
uk
©
• depolarisatie
10 0
of d
–10
–20 –30
–40
pr oe
fh o
–50 –60 –70
Grafiek 2
OPDRACHT 9
Plaats de gebeurtenissen van een impuls in de juiste volgorde. Kies uit: actiepotentiaal – depolarisatie – repolarisatie – rustpotentiaal
THEMA 02
hoofdstuk 1
137
C
Impulsgeleiding
Door de in- en uitstroom van ionen ontstaat er in het neuron een
concentratieverschil met de zones daarnaast. Daardoor zullen de geladen deeltjes ook hier verplaatsen of diffunderen van een hoge naar een lage Door de verplaatsing van ionen ontstaan er in de zones die naast de
actiepotentiaal liggen, nieuwe concentratieveranderingen en daardoor
IN
BEKIJK DE VIDEO
concentratie. Er ontstaat in het neuron een elektrisch signaal.
ontstaan er telkens ook nieuwe actiepotentialen in de richting van de volgende cel. In de richting van het cellichaam ontstaan geen
actiepotentialen omdat op de plaats van een actiepotentiaal eerst de
rustpotentiaal hersteld moet worden. Daarom loopt een actiepotentiaal
N
altijd in één richting doorheen het axon, namelijk in de richting weg van het
VA
cellichaam.
Een actiepotentiaal zet zich dus doorheen het axon voort als een
kettingreactie van verplaatsing van ionen of geladen deeltjes, dus als een elektrisch signaal. De verplaatsing van de actiepotentiaal noemen we de
©
impulsgeleiding.
Het elektrisch signaal wordt gebruikt om informatie te transporteren
vanuit de plaats waar een prikkel werd opgevangen naar de plaats waar de
uk
informatie wordt verwerkt. Als je de impulsgeleiding zou vergelijken met
vallende dominostenen, dan duwt elke steen de volgende om. De gevallen
steentjes worden na enkele ogenblikken terug rechtgezet, zodat je eigenlijk
st
steeds maar enkele steentjes plat ziet liggen.
of d
zin van de impuls
celmembraan
= impuls
pr oe
fh o
ladingsverschuiving
depolarisatie rustfase
actiefase
ladingsverschuiving
depolarisatie
ladingsverschuiving
depolarisatie Afb. 78 De impulsgeleiding is het gevolg van de verplaatsing van ionen.
138
THEMA 02
hoofdstuk 1
Elke actiepotentiaal doet een actiepotentiaal in de naastliggende zone ontstaan. De impulsgeleiding is de verplaatsing van de actiepotentiaal over het axon. Deze impulsgeleiding loopt steeds in dezelfde richting door het axon, namelijk weg van het cellichaam.
IN
` Maak oefening 4 t/m 8.
Wanneer een rups aan een deel van
de plant (zoals een
VA
BEKIJK DE VIDEO
blad) knabbelt, komt
N
WEETJE
uit de beschadigde plantencellen
een boodschappermolecule (glutamaat) vrij. Die
molecule verandert de membraaneigenschappen van aangrenzende
©
cellen, met als gevolg dat positieve ionen in die cellen naar binnen
stromen. De verplaatsing van positieve ionen in één cel veroorzaakt
uk
verplaatsing van positieve ionen in een aangrenzende cel. De
kettingreactie van verplaatsing van ionen veroorzaakt, net zoals bij
dieren, een elektrisch signaal dat informatie over een grote afstand kan vervoeren. Dat elektrisch signaal brengt de productie van
st
allerhande stoffen op gang die de plant minder appetijtelijk moeten
maken, om zo de vraat te verminderen. Ook planten kunnen informatie
of d
over grote afstand verspreiden door middel van elektrische signalen.
pr oe
fh o
1.3 Hoe maakt een organisme het onderscheid tussen sterke en zwakke prikkels?
Als een prikkel sterker is dan de prikkeldrempel, ontstaat een elektrisch
signaal of actiepotentiaal. De actiepotentiaal is altijd even groot ongeacht de sterkte van de prikkel. Je kunt het vergelijken met een zaklamp die je
enkel kunt aan- of uitschakelen. De hoeveelheid licht is steeds hetzelfde. We noemen een dergelijke gebeurtenis een alles-of-nietsgebeurtenis.
Hoewel een actiepotentiaal altijd even groot of sterk is, voelt een tik van een potlood toch anders aan dan een tik van een hamer. Zenuwcellen kunnen dus ook informatie over de intensiteit van de prikkel doorsturen naar de verwerkingscentra. Hoe doen ze dat?
De intensiteit of sterkte waarmee je een prikkel waarneemt, hangt af van
het aantal actiepotentialen per seconde en de tijdsduur waarin neuronen actiepotentialen afvuren.
THEMA 02
hoofdstuk 1
139
receptorcel
–– ++ ––
prikkel
+ – – +
impuls
1 impuls bij een prikkel zwakker dan prikkeldrempel
IN
2 impuls bij een zwakke prikkel prikkeldrempel
Afb. 79 Schematische voorstelling van een impuls bij een zwakke en sterke prikkel.
VA
N
3 impuls bij een sterke prikkel
Informatie over de sterkte van een prikkel wordt door het organisme
geregistreerd aan de hand van het aantal actiepotentialen en de duur van het afvuren van actiepotentialen.
uk
©
` Maak oefening 9.
WEETJE
Toen er nog geen sprake
st
was van smartphones, gebruikte men een
soortgelijke code om met
of d
elkaar te communiceren over grote afstanden:
pr oe
fh o
morse. De code bestaat
uit een opeenvolging van het aan- en uitzetten van een lamp. Door variaties
te maken met het aantal
en de duur van lichtflitsen,
kon een boodschap worden overgebracht. De meest bekende
morsecode is een opeenvolging van drie korte, drie lange en drie korte signalen, wat staat voor de boodschap SOS (‘save our ship’ of ‘save our souls’).
1.4 Hoe wordt de snelheid van de impulsgeleiding verhoogd?
Elektrische signalen verplaatsen zich doorheen zenuwcellen. Dat dit snel
gaat, heb je wellicht al eens aan den lijve ondervonden: bij een luide knal
duik je ineen, of bij het aanraken van een gloeiend heet voorwerp trek je je 140
THEMA 02
hoofdstuk 1
hand bliksemsnel terug.
OPDRACHT 10
Hoe snel gaat informatie doorheen neuronen?
2
Onderzoeksvraag Wat is de snelheid van de impulsgeleiding? Hypothese
IN
1
VA
4
Benodigdheden
meetlint smartphone Werkwijze
1 Maak groepjes van vier à vijf leerlingen. 2 Scan de QR-code om de test te openen.
©
3
N
Noteer een hypothese.
uk
3 De leerlingen geven elkaar de hand. De laatste leerling bedient de smartphone. 4 Alle leerlingen behalve de eerste en de laatste sluiten de ogen.
TEST JE REACTIESNELHEID
5 De laatste leerling start de test met een klik en sluit de ogen.
6 Zodra de eerste leerling het scherm groen ziet worden, knijpt de leerling in de hand van de tweede
st
leerling.
7 Zodra de tweede leerling iets voelt, knijpt hij in de hand van de derde leerling enzovoort. 9 Herhaal de proef vijf keer. Waarneming
a Noteer de resultaten in de tabel en bereken het gemiddelde.
fh o
5
of d
8 Als de laatste leerling iets voelt, klikt hij op het scherm van de smartphone.
Proef
t (s)
pr oe
1
2
3
4 5
gemiddelde
THEMA 02
hoofdstuk 1
141
b Meet bij elke leerling de weg die de impuls aflegt (bijvoorbeeld van de hand tot de hersenen en van de hersenen tot de andere hand). Noteer in de tabel en bereken de totale lengte. Leerling
s (cm)
1
IN
2 3
N
4
VA
5 6
6
©
totale lengte
Verwerking
berekenen: v = Δs / Δt.
uk
Door de afgelegde afstand (Δs) van de impuls te delen door de reactietijd (Δt), kun je de snelheid
st
a Hoe groot is de snelheid in centimeter per seconde?
of d
b Hoe groot is de snelheid in meter per seconde? c Hoe groot is de snelheid in kilometer per uur? 7
fh o
Besluit
De berekende snelheid (v) van de impulsgeleiding is:
8
pr oe
Reflectie
a De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:
b Vergelijk je hypothese met je besluit.
c Zal de berekende snelheid een overschatting of een onderschatting zijn van de werkelijke snelheid?
142
THEMA 02
hoofdstuk 1
d Wat vond je betrouwbaar aan dit experiment?
IN
e Wat vond je onbetrouwbaar aan dit experiment?
VA
N
f Hoe zou je het experiment kunnen verbeteren?
©
In de vorige opdracht berekende je hoe snel de elektrische signalen
doorheen neuronen gaan. De werkelijke snelheid ligt veel hoger omdat de
weg die het elektrisch signaal zal afleggen veel langer is dan de afstand die jij
uk
hebt gemeten: in de verwerkingscentra loopt de impuls doorheen tientallen neuronen en legt dus daar een langere afstand af. Hoe kunnen zeer hoge
snelheden van impulsgeleiding worden bereikt? In opdracht 11 ga je na of de
st
snelheid van de impulsgeleiding verhoogd kan worden.
of d
OPDRACHT 11
Test of de snelheid van de impulsgeleiding verhoogd kan worden. Benodigdheden
fh o
ca. vijftig dominostenen drie potloden
Werkwijze
1 Bouw de opstelling na zoals op afbeelding 80. 2 Duw met een lat tegelijkertijd de eerste
pr oe
dominosteen van beide reeksen om.
Afb. 80
Waarneming
Besluit
THEMA 02
hoofdstuk 1
143
Net zoals bij de dominostenen, kan de snelheid van de impulsgeleiding verhoogd worden door sprongen te maken over het axon.
Door de aanwezigheid van een isolerende myelineschede kunnen geladen
deeltjes niet doorheen het membraan. De ionen kunnen alleen ter hoogte van de insnoeringen van Ranvier doorheen het membraan passeren. De actiepotentiaal verplaatst zich dan van insnoering naar insnoering. We spreken van een sprongsgewijze impulsgeleiding.
IN
De impulsgeleiding gaat daardoor veel sneller dan bij axonen zonder
myelineschede, tot 150 m/s. Op die manier kan een blauwe vinvis – het
grootste zoogdier op onze planeet – zijn staart bewegen zodra hij iets hoort
N
of ziet, ook al ligt de staart op bijna 25 meter van de kop.
actiepotentiaal
0,5 tot 10 m/s
©
VERGELIJK DE GELEIDINGSSNELHEID
VA
cellichaam
uk
ongemyeliniseerd axon gemyeliniseerd axon
of d
st
insnoering van Ranvier
100 tot 150 m/s
actiepotentiaal
pr oe
fh o
Afb. 81
144
THEMA 02
hoofdstuk 1
myelineschede
depolarisatie
cellichaam
De snelheid van de impulsgeleiding bij gemyeliniseerde axonen is veel
hoger dan bij niet-gemyeliniseerde axonen. Bij gemyeliniseerde axonen gebeurt de impulsgeleiding sprongsgewijs. ` Maak oefening 10 en 11.
OPDRACHT 12
Beantwoord de vragen. 1 De snelheid van de impulsgeleiding door een gemyelinseerde axon bedraagt 150 m/s.
IN
Hoe groot is die snelheid in km/h?
2 Bij een sprintwedstrijd zijn de startblokken en de revolver verbonden met een computer. De computer meet de tijd tussen het startschot en het vertrek van de atleet. Als de starter vertrekt start. Welke afstand zou een impuls doorheen de neuronen kunnen afleggen in die periode, als de impulsgeleiding 150 m/s
©
VA
bedraagt?
N
binnen de 100 milliseconden na het startschot, is er een valse
uk
OPDRACHT 13
Door een ziekte wordt de myelineschede van de neuronen in het lichaam aangetast.
of d
st
Wat is het gevolg daarvan?
WEETJE A
fh o
Myeline (oranje) vormt een isolatielaag rondom de uitloper van de zenuwcel (grijs). Daardoor verplaatst de actiepotentiaal zich sneller en kan dus ook de impulsgeleiding snel verlopen.
B
pr oe
Door afbraak van de myeline wordt de impulsgeleiding steeds slechter. Dat leidt tot het ontstaan van klachten.
C
Als de myeline vrijwel volledig is afgebroken, zal helemaal geen signaaloverdracht meer kunnen plaatsvinden.
Zowat 12 000 mensen in ons land lijden aan
multiple sclerose (MS). Dat is een chronische auto-immuunziekte: afweercellen van het lichaam tasten de myelineschede rond
axonen in de centrale verwerkingscentra (de hersenen en het ruggenmerg) aan. Daardoor wordt de impulsgeleiding doorheen het
axon ernstig verstoord of zelfs verhinderd,
waardoor allerhande uitvalsverschijnselen optreden: krachtverlies, blindheid,
geheugenproblemen, coördinatiestoornissen enzovoort.
De oorzaak van de ziekte is onbekend. Er is voorlopig nog geen behandeling die MS kan genezen, maar er
wordt vooruitgang geboekt in de strijd tegen de ziekte. In 2019 hebben wetenschappers een stof ontwikkeld
die bij muizen de groei stimuleert van cellen die een nieuwe myelineschede rond axonen kunnen aanbrengen. Men hoopt nu die stof aan te kunnen passen, zodat ze ook werkzaam is bij mensen.
THEMA 02
hoofdstuk 1
145
1.5 Hoe communiceren zenuwcellen met elkaar?
Als je ooit je teen ergens tegen hebt gestoten, weet je dat dat flink pijn kan
doen. De afstand van je tenen naar de verwerkingscentra is veel te groot om om impulsen aan elkaar over te dragen.
IN
door één neuron overbrugd te worden. Neuronen moeten dus in staat zijn
De impulsoverdracht gebeurt ter hoogte van de eindknopjes van het axon,
die dicht tegen de dendrieten of het cellichaam van een ander neuron liggen.
N
Die zone noemen we de synaps.
We kunnen twee soorten synapsen onderscheiden: elektrische synapsen en chemische synapsen. Bij een elektrische synaps ligt het membraan van het
VA
eindknopje tegen het membraan van de volgende zenuwcel. Ionen kunnen
doorheen kanaaltjes van de ene cel naar de andere, waardoor het elektrisch
©
signaal zonder tijdverlies van de ene cel doorloopt in de andere. ACTIEPOTENTIAAL
uk
neurotransmitters
synaptisch blaasje
st
verplaatsing van ionen
of d
elektrische synaps
kanaal voor ionen
chemische synaps
pr oe
fh o
Afb. 82 Er bestaan elektrische en chemische synapsen.
De meeste synapsen zijn chemische synapsen. Tussen het membraan
van het eindknopje van het axon en de volgende cel ligt een zeer smalle ruimte (ongeveer 20 nanometer): de synaptische spleet. Het eindknopje van het axon bevat talrijke synaptische blaasjes die vol zitten met
boodschappermoleculen of neurotransmitters. Wanneer een actiepotentiaal
aankomt in het eindknopje, verplaatsen de blaasjes zich naar de membranen van de eindknopjes. Daar barsten ze open en storten hun inhoud uit in de synaptische spleet. Als de neurotransmitters zich verspreiden,
komen ze op het membraan van de volgende cel terecht, waar ze de
membraaneigenschappen wijzigen. Ionen kunnen daardoor gemakkelijk
doorheen het membraan; ze stromen naar binnen en het ladingsverschil
tussen buiten en binnen vermindert. Zodra in de nieuwe cel een bepaalde waarde overschreden wordt, ontstaat er ook hier een actiepotentiaal of impuls. De overdracht van een impuls van cel naar cel noemen we neurotransmissie.
146
THEMA 02
hoofdstuk 1
3D
axon
synaps eindknopjes
dendriet 4 impuls
3
neurotransmitter
2
eindknopje
synaptische spleet
celmembraan
VA
celmembraan synaptisch blaasje
membraanreceptor
N
axon
impuls
IN
1
elektrisch signaal
chemisch signaal
elektrisch signaal
©
Afb. 83 Neurotransmissie tussen een eindknopje van het ene neuron en een dendriet van het aansluitende neuron.
Bij een chemische synaps wordt een elektrisch signaal dus omgezet in
een chemisch signaal dat bestaat uit neurotransmitters. Die brengen de
uk
boodschap over van het ene neuron naar de volgende cel.
Zodra het signaal werd overgedragen, moeten de neurotransmitters
verwijderd worden uit de synaptische spleet. Het verwijderen van de
st
neurotransmitters kan gebeuren door ze af te breken of terug op te nemen.
of d
Overdracht van informatie tussen zenuwcellen gebeurt ter hoogte
van de synaps. Bij een elektrische synaps loopt het elektrisch signaal
pr oe
fh o
rechtstreeks van het ene neuron naar het ander.
Bij een chemische synaps vormen de neurotransmitters een chemisch signaal. Die impulsoverdracht gebeurt in verschillende stappen: 1 De impuls bereikt de eindknopjes van het axon.
2 Neurotransmitters komen vrij uit de synaptische blaasjes in de synaptische spleet.
3 De neurotransmitter komt op het membraan van de volgende cel terecht en wijzigt daar de membraaneigenschappen. Dat is een chemische signaal.
4 Ionen stromen naar binnen en veranderen de membraanpotentiaal.
Er ontstaat een nieuwe actiepotentiaal in de volgende cel, de impuls
is overgedragen.
` Maak oefening 12.
De communicatie tussen een neuron en een spier- of kliercel verloopt op
een vergelijkbare manier als de communicatie tussen een receptor en een neuron.
THEMA 02
hoofdstuk 1
147
WEETJE Gif is in het dierenrijk
alomtegenwoordig: spinnen en slangen gebruiken het om hun
prooi binnen enkele ogenblikken te verlammen of doden. In vele
gevallen is het gif een cocktail van
IN
stoffen die inwerken op neuronen. Daarom noemen we die stoffen neurotoxinen.
Zenuwcellen vormen een zwakke schakel bij dieren. Een impuls moet
N
achtereenvolgens een hele reeks neuronen doorlopen om zijn einddoel te bereiken (bv. de hersenen). Een onderbreking van de impuls in die keten op één plaats zorgt ervoor dat het einddoel niet bereikt wordt,
VA
wat verstrekkende gevolgen heeft. Een uiterst kleine hoeveelheid gif volstaat om de geleiding van de impuls te onderbreken. Daarom zijn neurotoxines zeer gevaarlijk.
Neurotoxines kunnen de signaaloverdracht op verschillende manieren
©
beïnvloeden. Sommige neurotoxines breken de myelineschede af en beïnvloeden de snelheid van prikkelgeleiding. Andere neurotoxines veranderen de membraaneigenschappen van een zenuwcel, zodat
uk
een actiepotentiaal niet kan optreden. Ook het vrijstellen van
neurotransmitters ter hoogte van de synaps kan verhinderd worden of
pr oe
fh o
of d
st
de neurotransmitters zelf kunnen afgebroken worden.
148
THEMA 02
hoofdstuk 1
HOOFDSTUKSYNTHESE
IN
Î Hoe raakt informatie over prikkels via het zenuwstelsel tot bij de verwerkingscentra? Het regelsysteem start met de detectie van prikkels door receptoren. De receptoren halen daar hun informatie uit.
N
1.1 Welke cellen brengen informatie snel over?
De informatie van de receptoren wordt door zenuwcellen of neuronen naar de verwerkingscentra gebracht. Aan een
uk
©
VA
neuron kunnen we verschillende delen herkennen:
dendrieten
axon
of d
st
myelineschede
cellichaam
celkern knoop van Ranvier
eindknopjes
doorsnede in lengte
pr oe
fh o
celkern
• een cellichaam; •
• een
vertakt is. De
axon
: vertakte uitlopers die informatie naar het cellichaam brengen; : een uitloper die zeer lang kan zijn en enkel op het einde
van het axon bevatten blaasjes neurotransmitters
(boodschappermoleculen). Het axon kan omgeven zijn met
hoogte van de
het cellichaam naar andere cellen.
, dat ter
onderbroken is. Het axon leidt informatie van
THEMA 02
synthese hoofdstuk 1
149
1.2 Hoe geven neuronen informatie door over een lange afstand? Actiepotentiaal
Repolarisatie
Door een ongelijke
Als een prikkel sterker is dan
ionen, is de binnenzijde
membraaneigenschappen zodanig dat ionen
geladen ten opzichte van de buitenzijde:
de rustpotentiaal.
de binnenzijde weer
er doorheen kunnen diffunderen en de
wordt: repolarisatie.
rustpotentiaal verstoord wordt.
De verplaatsing van deze geladen deeltjes of ionen vormt een •
stromen naar binnen zodat de
ionen
.
wordt:
uk
• Het membraanpotentiaal draait
om (binnenzijde wordt positief ten opzichte van de buitenzijde): de
st
.
of d
• Een actiepotentiaal veroorzaakt
van
ionen in een naastliggende zone van hetzelfde neuron. De verplaatsing
fh o
van ionen vormt ook hier een
.
pr oe
• Door de verplaatsing van ionen
150
THEMA 02
• De
binnenzijde van het membraan steeds depolarisatie.
ontstaan er voortdurend nieuwe
concentratieveranderingen en daardoor ontstaan er telkens ook nieuwe
actiepotentialen in de richting van de .
• De voortplanting van die actiepotentialen is de
synthese hoofdstuk 1
IN
van een neuron
terug naar buiten waardoor
herstelt zich.
VA
van het membraan
de prikkeldrempel, wijzigen de
©
verdeling van positieve
• Positieve ionen stromen
N
Rustpotentiaal
.
rustpotentiaal
actiepotentiaal
terugkeer naar rustfase depolarisatie als gevolg van actiepotentiaal
buitenkant van de cel celmembraan binnenkant van de cel
1
1
2
N
1
uk
©
VA
1
2
IN
Op deze plaats ontstaat nu de impulsnieuwe actiepotentiaal. geleiding herstelfase
impuls
1.3 Hoe maakt een organisme het onderscheid tussen sterke en zwakke prikkels? Informatie over de intensiteit van de prikkel wordt bepaald door het
waarin actiepotentialen worden afgevuurd.
st
en de
of d
1.4 Hoe wordt de snelheid van de impulsgeleiding verhoogd? Als het axon omgeven is door myeline, verplaatst de impuls zich
, waardoor de
impuls zich veel sneller doorheen het neuron verplaatst dan wanneer het axon niet gemyeliniseerd is..
fh o
1.5 Hoe communiceren zenuwcellen met elkaar?
Ter hoogte van de synaps eindigt het axon en wordt de informatie overgedragen naar de volgende cel. axon
synaps
eindknopjes
pr oe
• Bij een
loopt het elektrisch signaal rechtstreeks door naar
dendriet
de volgende cel.
• Bij een
wordt een elektrisch signaal omgezet in een
4 1
impuls
3
neurotransmitter axon
impuls 2
eindknopje
membraanreceptor
chemisch signaal. Dat bestaat uit neurotransmitters die worden afgegeven in de synaptische spleet en zo de membraaneigenschappen van de volgende
cel kunnen beïnvloeden en er een impuls in kunnen doen ontstaan.
celmembraan
synaptische spleet
synaptisch blaasje elektrisch signaal
THEMA 02
chemisch signaal
celmembraan
elektrisch signaal
synthese hoofdstuk 1
151
CHECKLIST
JA
NOG OEFENEN
1 Begripskennis • Ik kan de delen van een neuron benoemen en beschrijven.
• Ik kan beschrijven hoe neuronen informatie over een grote afstand impulsgeleiding.
• Ik kan verklaren hoe een actiepotentiaal verloopt.
• Ik kan uitleggen hoe een elektrisch signaal zich verplaatst doorheen een neuron.
• Ik kan de rol van myeline in verband brengen met de snelheid van impulsgeleiding.
• Ik kan beschrijven hoe een elektrisch signaal van een cel wordt overgedragen naar een andere cel.
• Ik kan een hypothese en een waarneming formuleren. • Ik kan een waarneming interpreteren of verklaren.
uk
• Ik kan een besluit formuleren.
©
2 Onderzoeksvaardigheden
invullen bij je portfolio.
pr oe
fh o
of d
st
` Je kunt deze checklist ook op
152
THEMA 02
VA
• Ik kan uitleggen waardoor de sterkte van een prikkel wordt bepaald.
checklist hoofdstuk 1
N
• Ik kan uitleggen wat de rustpotentiaal is en wat de rol ervan is in
IN
doorgeven.
HOOFDSTUK 2
Î Hoe regelt het zenuwstelsel de lichaamswerking?
IN
LEERDOELEN Je kunt al: M de bouw en werking van een receptor omschrijven;
N
M omschrijven wat een neuron is en de onderdelen daarin benoemen;
VA
M het verloop van de impulsgeleiding en de impulsoverdracht toelichten;
M verduidelijken wat een regelsysteem is. M welke delen van je zenuwstelsel betrokken zijn bij de regeling van een goede lichaamswerking;
M hoe informatie in verwerkingscentra verwerkt wordt; M wat het verschil is tussen reflexen en gewilde
mensen met een bionische arm of been. Zij
kunnen het wiel echter net zo goed uitvoeren. Ook zij controleren en sturen vanuit hun
wil de bewegingen aan, maar zij sturen hun impulsen naar hun elektronische robotarm
of -been. Hoe doen zij dat? Om die vragen te
st
bewegingen;
De uitdaging van het wiel wordt nog groter voor
uk
M welke weg impulsen in je lichaam afleggen;
©
Je leert nu:
of d
M wat het begrip homeostase inhoudt.
kunnen beantwoorden, bestuderen we eerst de mogelijke wegen die een impuls aflegt.
pr oe
fh o
2.1 Langs waar verplaatst een impuls zich door het lichaam?
A
Onderdelen van het zenuwstelsel
Dankzij je zenuwstelsel kunnen impulsen doorgegeven worden vanuit de receptoren tot bij de effectoren, ook al bevinden die zich op erg
verschillende plekken in je lichaam. Er zijn verschillende zenuwen die daarbij helpen.
zenuw zenuwbundel axon of lang dendriet
bindweefselschede bloedvat Afb. 84
THEMA 02
hoofdstuk 2
153
Een zenuw is een bundel met lange uitlopers van verschillende zenuwcellen. Die bundel van uitlopers wordt samengehouden en beschermd door
een bindweefselschede. Op hun beurt worden meerdere zenuwbundels samengehouden door een stevige bindweefselmantel.
Binnen in dat bindweefsel lopen bloedvaten: zij voorzien alle aanwezige structuren van onder andere zuurstofgas en voedingstoffen.
Er zijn verschillende bundels zenuwen, elk met hun specifieke locatie en
IN
eigenschappen. Zo geleiden sommige ruggenmergzenuwen (1), zoals de
kuitzenuw, impulsen vanuit je ruggenmerg (2) naar effectoren, bijvoorbeeld
naar bepaalde spieren in je voet. Andere ruggenmergzenuwen zorgen voor de
tegengestelde geleiding, dus vanuit receptoren in je voet naar je ruggenmerg.
N
Je hersenzenuwen (3) zorgen voor de uitwisseling van informatie tussen je aangezicht en je hersenen (4).
VA
Het ruggenmerg en de hersenen bestaan uit miljarden neuronen. Alle
informatie van receptoren wordt daar gecentraliseerd en verwerkt. Daarom vormen ze samen het centrale zenuwstelsel. Omdat ze erg belangrijk zijn,
worden ze beschermd door een stevige omhuizing: de wervelkolom ligt rond
©
het ruggenmerg, de schedel beschermt de hersenen.
Je ruggenmergzenuwen en je hersenzenuwen daarentegen, liggen veel minder
uk
beschermd en meer verspreid over je lichaam. De ruggenmergzenuwen vertrekken vanuit het ruggenmerg tussen de ruggenwervels door naar
de andere lichaamsdelen. De ruggenmergzenuwen en de hersenzenuwen
behoren tot het perifeer zenuwstelsel. Ook de grensstrengen (5) die parallel
st
rondom de buitenkant van je wervelkolom liggen, behoren tot het perifeer zenuwstelsel. De grensstrengen zijn twee bundels zenuwcellen die tal van
of d
OPDRACHT 14
organen met je ruggenmerg verbinden.
fh o
Noteer bij beide figuren de nummers van de correcte onderdelen van het zenuwstelsel. Kies uit: ruggenmergzenuwen (1), ruggenmerg (2), hersenzenuwen (3), hersenen (4) en grensstrengen (5).
pr oe
buikzijde
ruggenmergvliezen
rugzijde
154
THEMA 02
hoofdstuk 2
wervel
Afb. 85
Afb. 86
OPDRACHT 15
Lees de tekst en beantwoord de vragen.
normaal
Wanneer je te lange tijd met gekruiste
dropvoet
benen op een stoel zit, kan het gebeuren dat het je daarna niet meer
IN
lukt om een stoeprand op te stappen of een trap te nemen. Je probeert je voet wel op te heffen, maar je spieren je voet omhoog te trekken. Door met
kuitzenuw
je benen voortdurend gekruist te zitten, oefen je met je onderste knie
VA
druk uit op een zenuw in de holte achter de knie erboven. De zenuw raakt bekneld, krijgt daardoor te weinig voedsel en zuurstofgas en kan dropvoet. uit: ‘Een dropvoet is een spierziekte’.
uk
Afb. 87
©
schade oplopen. Men spreekt van een 1 Beoordeel met goed of fout en leg
N
slagen er niet meer in je tenen met
of d
de spieren die voet heffen?
st
2 Tot welk type zenuw behoort de kuitzenuw, als je weet dat de kuitzenuw het ruggenmerg verbindt met 3 Gebruik de afbeelding om de lengte van de axonen in die kuitzenuw in te schatten.
pr oe
fh o
Op basis van de ligging, functie en aanwezige beschermende structuren deelt men het zenuwstelsel in twee delen in:
• Het centrale zenuwstelsel met de hersenen en het ruggenmerg ligt
centraal in het lichaam en wordt beschermd door de wervels van de wervelkolom en de schedel.
• Het perifeer zenuwstelsel loopt door het hele lichaam. Het is opgebouwd uit hersenzenuwen, ruggenmergzenuwen en
grensstrengen. Die zenuwen vervoeren impulsen van de receptoren naar het centraal zenuwstelsel, en van daaruit naar de effectoren.
` Maak oefening 13, 14, 15 en 16.
THEMA 02
hoofdstuk 2
155
B
Soorten neuronen en zenuwen
Als je zenuwstelsel niet goed werkt, zoals bij een dropvoet, worden bepaalde impulsen niet doorgegeven in je lichaam. Drie verschillende typen neuronen spelen daarbij een cruciale rol. Het onderscheid tussen die neuronen
wordt gemaakt op basis van de richting waarin ze de impuls doorgeven.
Elk type vertoont eveneens een kenmerkende bouw. Je vindt ze terug op
IN
afbeelding 88.
schakelneuronen
N
schakelneuronen
motorisch neuron geleidt impuls
VA
sensorisch neuron
motorisch neuron
uk
sensorisch neuron geleidt impuls
©
je armspieren trekken samen
mechanoreceptoren in je hand maken impulsen aan wanneer je een bal in je hand voelt vallen
st
Afb. 88
of d
OPDRACHT 16
Een baseballspeler vangt en gooit een bal. Gebruik afbeelding 88 om de vragen te beantwoorden.
fh o
1 Welke receptor van de baseballspeler merkt het vangen van de bal op?
2 Geef bij elk stap tussen het opvangen en het wegwerpen van de bal aan welke cellen daarvoor
pr oe
verantwoordelijk zijn.
Stappen
1 De prikkel omzetten naar een impuls
2 De impuls geleiden van de receptor naar de hersenen
3 De impuls verwerken in de hersenen
4 De impuls geleiden vanuit de hersenen naar de armspieren
156
THEMA 02
hoofdstuk 2
Cellen
3 Welke effector zorgt voor de reactie van de baseballspeler?
Bij het spel met de basketbal worden er elektrische impulsen doorgegeven
IN
via de dendrieten en axonen van meerdere neuronen. Daarbij spelen drie typen neuronen een rol.
`
Afferente of sensorische neuronen
N
Sommige neuronen brengen impulsen van een receptor naar het centrale zenuwstelsel. Die neuronen noemen we afferente neuronen. Omdat deze neuronen dus gevoelig zijn voor impulsen van receptoren worden ze ook
VA
wel sensorische neuronen genoemd.
Een sensorisch neuron herken je aan de twee lange uitlopers: de
dendriet is verbonden met de receptor, het axon loopt naar het centrale been overbruggen.
Efferente of motorische neuronen
©
`
zenuwstelsel. De dendriet kan wel een meter lang zijn en je hele arm of Neuronen die impulsen geleiden vanuit het centraal zenuwstelsel zijn
efferente neuronen. Wanneer efferente neuronen spieren of klieren in
uk
werking zetten, worden ze ook wel motorische neuronen genoemd. Het zijn deze neuronen die beschadigd worden bij een dropvoet.
Een efferent neuron vertoont korte dendrieten en een lang axon met myeline. Dat axon kan tot meer dan één meter lang zijn.
st `
Schakelneuronen
Neuronen die impulsen overbrengen binnen het centrale zenuwstelsel
of d
noemen we schakelneuronen. Ze liggen dus in het ruggenmerg of in de hersenen.
Schakelneuronen kunnen impulsen ontvangen en doorgeven aan
pr oe
fh o
motorische neuronen of andere schakelneuronen. Omdat ze meerdere zenuwcellen verbinden, worden ze ook wel interneuronen genoemd (‘inter’ betekent ‘tussen’).
Ze hebben talrijke dendrieten en korte axonen, vaak zonder of met maar weinig myeline. WEETJE Fantoompijn is een pijngevoel vanuit een
lichaamsdeel dat je niet meer hebt. Daarbij
kan het bijvoorbeeld gaan om pijn vanuit een geamputeerde borst, been, arm of zelfs kies. Het kan dus gebeuren dat je kiespijn blijft
bestaan nadat je tand met wortel en zenuw al verwijderd werd. Het zijn de schakelneuronen
in de hersenen die deze foutieve impulsen geven en de fantoompijn veroorzaken. Meer dan de helft van de mensen met een verwijderde ledemaat heeft weleens fantoompijnen. Die pijnen voelen dan als zeurderig, brandend of tintelend.
THEMA 02
hoofdstuk 2
157
OPDRACHT 17
ONDERZOEK
Welke informatie geeft de pupilreflex over de gezondheidstoestand van je neuronen? Je pupil wordt kleiner wanneer je licht in één oog schijnt. Dat wordt een directe pupilreflex genoemd. Tegelijk verkleint echter ook de pupil van je niet-beschenen oog.
1
IN
Dat heet de indirecte pupilreflex. Onderzoeksvraag Welke informatie geeft een pupilreflextest over de
N
Hypothese
3
VA
2
goede werking van de verschillende typen neuronen?
Benodigdheden -
TIP
©
4
uk
Werkwijze
Je wilt een zo groot
mogelijke verandering waarnemen.
st
1 Noteer eerst de pupildiameter van beide ogen in het halfduister.
2 Belicht plots een van beide ogen, houd eventueel een kartonnetje tussen beide ogen.
of d
3 Meet met het latje de grootte van de pupil van elk oog meteen na het belichten. 4 Noteer die grootte van de pupil van elk oog. 5
5 Herhaal voor het andere oog. Waarneming
fh o
Noteer je waarnemingen in de tabel.
Diameter linkerpupil (1)
Diameter rechterpupil (2)
pr oe
voorafgaand aan belichting
belichting linkeroog (1)
belichting rechteroog (2)
6
Verwerking De fotoreceptoren in het netvlies achteraan in je belichte oog zetten de plotse lichtprikkel om in een
impuls, die door sensorische neuronen (via je oogzenuw) vanuit dat oog naar het verwerkingscentrum 158
THEMA 02
hoofdstuk 2
van je hersenen gaat. Vanuit de schakelneuronen in je hersenen wordt automatisch een snelle
impuls teruggestuurd naar de irisspieren van beide ogen via motorische neuronen. Beide pupillen
linkeroog
worden daardoor nauwer. Als gevolg daarvan
rechteroog
worden je ogen beschermd tegen te veel licht. De
IN
schakelneuronen in je hersenen regelen dat proces onbewust, je moet er dus niet over nadenken. Men noemt die onbewuste reactie daarom een reflex.
Als je sensorische neuronen, schakelneuronen en
N
motorische neuronen hun werk goed doen, zorgt
één lichtprikkel in één oog voor een samentrekking
VA
van beide irissen. a Vul aan:
verwerkingscentrum hersenen
.
Afb. 89 Bovenaanzicht van het linker- en rechteroog en de hersenen
uk
• De groene neuronen op de afbeelding zijn
.
©
• De rode neuronen op de afbeelding zijn
• De blauwe neuronen op de afbeelding zijn
.
Welk neuron is stuk wanneer enkel pupil 1
reactie vertoont na het belichten van oog 1 en
of d
st
b Bestudeer afbeelding 89 en kruis het correcte antwoord aan. zowel pupil 1 als pupil 2 reactie vertonen na het belichten van oog 2?
rode afferente neuron groene efferente neuron
schakelneuronen in de hersenen
fh o
geen enkel neuron
7
Besluit
Welk neuron is stuk wanneer enkel pupil 1
reactie vertoont na het belichten van oog 1
en ook enkel pupil 1 reactie vertoont na het belichten van oog 2?
rode afferente neuron
groene efferente neuron naar oog 2
schakelneuronen in de hersenen geen enkel neuron
pr oe
Vul het besluit aan.
Je kunt met een eenvoudige pupilreflextest dus snel ontdekken of een van je neuronen . Wanneer bij belichting van om het even welk oog
reageren, dan is er geen schade aan
8
en ook niet aan de Reflectie
.
irissen
, motorische neuronen,
De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:
THEMA 02
hoofdstuk 2
159
Een zenuw kan onderdelen van verschillende soorten neuronen bevatten:
• Sensorische zenuwen bevatten axonen en dendrieten van sensorische neuronen.
• Gemengde zenuwen bevatten uitlopers van sensorische en motorische neuronen.
• Motorische zenuwen bevatten enkel axonen van motorische neuronen die
IN
naar effectoren lopen.
Omdat zenuwen vele zenuwcellen bevatten, kunnen er gelijktijdig meerdere receptoren en effectoren rondom.
N
impulsen verstuurd worden tussen het centraal zenuwstelsel en de
VA
Al naargelang de richting waarin impulsen doorgegeven worden en de bouw van de neuronen, spreekt men van drie typen:
• Afferente of sensorische neuronen: geleiden impulsen van een receptor naar het centrale zenuwstelsel.
• Efferente of motorische neuronen: geleiden impulsen vanuit het
©
centrale zenuwstelsel naar effectoren.
• Schakelneuronen: geleiden impulsen tussen verschillende soorten
uk
neuronen binnen het centrale zenuwstelsel.
Zenuwen worden onderverdeel in sensorische zenuwen, motorische
zenuwen en gemengde zenuwen, al naargelang ze uitlopers bevatten
st
van respectievelijk sensorische neuronen, motorische neuronen of beide.
Dankzij zenuwen kunnen er gelijktijdig meerdere impulsen tussen vele
of d
receptoren, verwerkingscentra en effectoren verstuurd worden.
fh o
` Maak oefening 17 en 18.
OPDRACHT 18
DOORDENKER
Beantwoord de vragen.
pr oe
Bij een aangezichtsoperatie is de chirurg erg voorzichtig. Hij wil vooral geen schade toebrengen aan de aangezichtszenuwen. Op deze foto kun je er zelf één opmerken.
1 Duid de zenuw aan met een pijl.
2 Leg aan de hand van de kleur van de
aangezichtszenuw uit waarom jij precies daar je pijl tekende. Tip: net als room is myeline een vetstof.
160
THEMA 02
hoofdstuk 2
Afb. 90
3 Ook een dwarsdoorsnede van je ruggenmerg laat kleurcontrast zien. Duid met een pijl aan op de foto welk deel van je ruggenmerg geen schakelneuronen bevat.
N
IN
ruggenmerg
Afb. 92
VA
Afb. 91
OPDRACHT 19
ONDERZOEK
uk
©
4 Motiveer waarom je dat deel aanduidde.
of d
st
Ga op zoek naar zenuwen in een kippenvleugel aan de hand van een dissectie. Gebruik Labo 8 op p. 251.
OPDRACHT 20 ONDERZOEK
pr oe
fh o
Voer een microscopieoefening uit van de dwarsdoorsnede van een zenuw. Gebruik Labo 9 op p. 253.
THEMA 02
hoofdstuk 2
161
2.2 Hoe worden gewilde bewegingen geregeld?
Bewuste gewaarwording
IN
A
hersendeel voor prikkelgewaarwording
uk
©
sensorisch neuron
VA
N
schakelneuron in de thalamus
pr oe
fh o
of d
st
schakelneuron in het ruggenmerg
Afb. 93
Een goede baseballspeler is zich bliksemsnel bewust van het balcontact. Hij
weet meteen dat een aankomende bal zijn hand raakt, zonder dat hij de bal moet zien. Het aanvoelen van de plek van de bal in de hand is een bewuste gewaarwording. Daarmee wordt bedoeld dat de baseballspeler de positie van de bal in de hand precies te weten komt: zijn hersenen verzamelen
informatie over de plek van de bal en verwerken die tot een bewust besef
over de ballocatie. Met behulp van de inschatting van de balpositie bepaalt de speler zijn volgende worp.
Om te komen tot die bewuste gewaarwording vertrekt er eerst een impuls
vanuit de mechanoreceptoren in de hand. Van daaruit loopt de impuls via
sensorische neuronen naar schakelneuronen in het ruggenmerg. Die geleiden op hun beurt de impuls, via schakelneuronen naar de hersenen, tot aan
het hersendeel voor prikkelgewaarwording. De groep schakelneuronen die op die plek van je hersenen zit zorgt ervoor dat je bewust een prikkel kunt ervaren. Elke bewuste gewaarwording verloopt op die manier.
162
THEMA 02
hoofdstuk 2
Je bent je bewust van wat je ziet, hoort, ruikt, proeft of voelt omdat de impulsen, via sensorische neuronen en schakelneuronen, het juiste hersendeel voor gewaarwording of prikkelbesef bereiken.
Je zult in een van de volgende punten ontdekken dat dit hersendeel voor prikkelgewaarwording in de grote hersenen ligt.
IN
OPDRACHT 21
Vul het traject van een impuls aan voor de bewuste gewaarwording van een aankomende baseball in je hand.
N
prikkel
VA
receptor Zij maken de impuls aan.
3
©
2
in de arm dat tot aan
het
loopt
in de grijze stof van
uk
1
het
st
geleiding
Schakelneuronen in het hersendeel voor
in de (grote) hersenen
pr oe
fh o
of d
zorgen ervoor dat je de prikkel bewust kunt waarnemen.
in de hersenen
THEMA 02
hoofdstuk 2
163
B
Gewilde beweging
OPDRACHT 22
hersendeel voor gewilde beweging
Afb. 94
of d
st
uk
©
VA
N
hersendeel voor prikkelgewaarwording
IN
Onderzoek het impulstraject voor het gewenste wegwerpen van de baseball. Bestudeer daarvoor de figuur en vul de tabel aan.
Het impulstraject voor het bewust gooien van de bal wordt opgestart in het hersendeel
fh o
voor
geleiding
.
Vanuit het hersendeel voor gewilde bewegingen geleiden twee typen neuronen de
pr oe
impuls na elkaar:
effector
•
in de hersenen en het ruggenmerg
• een
doorheen de arm tot aan de armspier
reactie
Om te komen tot het opzettelijk werpen van de baseball wordt er een
impuls aangemaakt in het hersendeel voor gewilde bewegingen. De groep schakelneuronen die op deze plek van je hersenen zit, start daarmee de 164
THEMA 02
hoofdstuk 2
beweging op.
Van daaruit loopt de impuls via schakelneuronen in je hersenen en ruggenmerg en een motorisch neuron in je arm tot aan je spieren.
Ook elke andere gewilde beweging volgt dat impulstraject. Je bent je bewust van die bewegingen omdat impulsen vanuit dat specifieke hersendeel vertrekken.
Je zult in een van de volgende punten ontdekken dat ook het hersendeel als antwoord op een
bewuste gewaarwording
gewilde beweging
IN
voor gewilde bewegingen in de grote hersenen ligt. als gevolg van
een beslissing
N
prikkel receptor via sensorisch neuron
schakelneuronen in de hersenen
de bal voelen
via motorisch neuron
effector
aan je voet
in de hersenen
impulsgeleiding
via motorisch neuron
effector reactie
of d
st
reactie
schakelneuronen
uk
impulsgeleiding
bewuste bewaarwording
©
impulsgeleiding
VA
Je werpt de baseball.
pr oe
fh o
Je bent je bewust van een prikkel wanneer de informatie over die prikkel in het hersendeel voor bewuste gewaarwording verzameld en verwerkt wordt.
Het impulstraject voor een bewuste gewaarwording verloopt als volgt: sensorisch neuron
receptor
schakelneuronen in ruggenmerg en
hersendeel voor bewuste gewaarwording
hersenen
Je voert een beweging bewust uit wanneer de impuls voor die beweging aangemaakt wordt en vertrekt in het hersendeel voor gewilde bewegingen.
Het impulstraject voor een gewilde beweging verloopt als volgt: hersendeel voor gewilde beweging neuron
effector
schakelneuronen
motorisch
Een gewilde beweging volgt vaak, maar niet noodzakelijk, op een
bewuste gewaarwording.
` Maak oefening 19, 20 en 21.
THEMA 02
hoofdstuk 2
165
2.3 Hoe worden reflexen geregeld?
In het vorige thema leerde je dat de irissen van je ogen ervoor zorgen
dat de invallende lichthoeveelheid precies goed zit voor een optimale
beeldvorming. Maar je irissen beschermen je ogen ook tegen al te grote
IN
lichtinval: te plots en te intens licht zou er immers voor kunnen zorgen dat de fotoreceptoren in het netvlies stuk gaan. Daarom vertonen je ogen een
pupilreflex bij intense lichtinval. Snel en onbewust wordt daarbij de grootte
van je pupil geregeld. Je moet er dus niet bij nadenken en de bescherming is
N
Zo’n onbewuste, snelle reactie noemt men een reflex. Maar hoe wordt zo’n reflex precies geregeld?
OPDRACHT 23
©
Voer de opdracht uit en beantwoord de vraag.
VA
BEKIJK DE PUPILREFLEX
ogenblikkelijk.
Twee proefpersonen gaan voor de klas staan. Ze nemen achter elkaar plaats,
uk
de voorste wordt geblinddoekt. De achterste leerling geeft op het teken van
de leerkracht met beide knieën tegelijk een zachte stoot in de knieholten van de voorste leerling.
of d
st
1 Wat stel je vast bij de geblinddoekte persoon?
fh o
2 Waarom denk je dat hij dit gedrag vertoont?
3 De geblinddoekte persoon bij het experiment vertoont een reflex, meer specifiek de strekreflex. Leg uit door aan te vullen.
pr oe
Een reflex is een
van je lichaam op een prikkel.
Net zoals bij de pupilreflex voeren je beenspieren hier snel en automatisch
een reactie uit, de strekreflex. Die gebeurt zo snel dat je pas na het uitvoeren ervan je bewust wordt van wat er gebeurde.
Dat komt omdat het impulstraject van de reflex heel erg kort is, veel korter dan het impulstraject van de bewuste gewaarwording.
Door de stoot in de knieholte worden de bovenste dijspieren gerekt en
langer. Die prikkel wordt opgevangen door mechanoreceptoren. Zij sturen via
een sensorisch neuron een impuls naar je ruggenmerg. Die impuls wordt daar onmiddellijk overgedragen naar een motorisch neuron. Dat neuron loopt
naar je bovenste dijspieren, die als reactie samentrekken. Je been strekt zich. 166
THEMA 02
hoofdstuk 2
schakelneuron sensorisch neuron
IN
mechanoreceptoren
motorisch neuron
N
bovenste dijspier
VA
onderste dijspier
©
Afb. 95 Impulstraject van een reflexboog
Het korte impulstraject volgt een reflexboog: dat is voor dit voorbeeld het neuron.
uk
eenvoudige en korte traject van één sensorisch neuron en één motorisch
Omdat het traject tussen receptor en effector erg kort is, komt de impuls heel
snel aan bij de effector en gebeurt de reactie of bijsturing erg snel. Dat maakt een reflex zoals de strekreflex erg zinvol: het snelle strekken zorgt ervoor dat
st
je niet helemaal door je knieën gaat en niet zult vallen en je verwonden. Omdat de hersenen, en dus ook het hersendeel voor bewuste
of d
gewaarwording, niet in het impulstraject betrokken zijn, ben je je niet bewust
fh o
reflexboog
prikkel
pr oe
receptor
impulsgeleiding
van de reflex tijdens de uitvoering.
Toch zal er na de reflex ook een impuls bij het hersendeel voor bewuste gewaarwording aankomen; dat signaal komt echter veel later aan in de hersenen. Je zult je dus pas later bewust worden van wat er gebeurde.
Bij het voorbeeld van de pupilreflex zijn naast sensorische en motorische neuronen ook schakelneuronen opgenomen in het impulstraject. Die schakelneuronen beslissen of een aankomende impuls doorgegeven
moeten worden naar de effector. Ze zullen de impuls pas doorgeven bij een voldoende sterke impuls.
via sensorisch neuron
schakelneuron eventueel
ruggenmerg
impulsgeleiding
via motorisch neuron
effector reactie
THEMA 02
hoofdstuk 2
167
WEETJE Je wervels worden
rugzijde
rugzijde
door kraakbenige
geknelde ruggenmergzenuw
ruggenmerg
tussenwervelschijven van elkaar
Zo’n tussen-
wervelschijf laat
ruggenmergzenuw
kern
bewegingen toe
buikzijde
tussen de wervels
uitpuilende kern
IN
gescheiden.
buitenring
buikzijde
Afb. 96 Zijaanzicht en bovenaanzicht van tussenwervelschijf tussen twee wervels
onderling en vangt
N
schokken op.
Wanneer de hardere buitenring van de schijf scheurt en daardoor de kern doorheen de buitenring naar buiten puilt, spreekt men van een hernia. Die hernia kan tegen je ruggenmergzenuw drukken en pijn veroorzaken.
VA
Soms voel je uitstralingspijn in een been omdat in de betreffende ruggenmergzenuw neuronen afkomstig van je been liggen. Soms voel je ook helemaal geen pijn, maar verlies je je evenwicht bij onverwachte knieplooiing. Dat zou kunnen betekenen dat de hernia tegen de neuronen van de reflexboog drukt. De geleiding van impulsen gebeurt dan minder goed.
Heel vaak onderzoekt een arts je dan met een
©
linkerquadriceps
kniepeesreflextest. Daarbij slaat hij of zij onverwacht met een hamertje op je kniepees (onder je knieschijf). Die
uk
stevige structuur, die de verbinding vormt tussen je bot en
kniepees
je bovenste dijspieren, wordt met een
tik ingedrukt, waardoor ook je bovenste
st
dijspieren plots verlengen. Als alles goed werkt, zou je daardoor een strekreflex
moeten vertonen. Als dat niet het geval is,
of d
dan zou dat een indicatie kunnen zijn voor
pr oe
fh o
Afb. 97 Met een hamertje wordt de kniepeesreflextest uitgevoerd.
een hernia.
BEKIJK DE KNIEPEESREFLEX
Een reflex is een snelle en onbewuste reactie op een prikkel.
Een reflexboog is het regelsysteem dat een reflex coördineert. Het
impulstraject bestaat uit: een receptor, een sensorisch neuron, een motorisch neuron en de effector. Soms is ook een schakelneuron betrokken.
Bij een reflex is het impulstraject vaak heel kort. Daardoor kan de
effector snel reageren. Reflexen helpen daarbij gevaarlijke situaties te vermijden of je lichaam te beschermen. Omdat het hersendeel voor
bewuste gewaarwording niet betrokken is bij die regeling, verloopt de reflex onbewust en automatisch.
Soms wordt de informatie alsnog naar de hersenen gestuurd. ` Maak oefening 22 en 23.
168
THEMA 02
hoofdstuk 2
2.4 Hoe verwerkt het centrale zenuwstelsel de informatie van een prikkel?
A
Functionele zones
IN
Hersenwetenschappers ontdekten al dat verschillende delen van de
hersenen een verschillende functie hebben. Verschillende grote groepen
neuronen in je hersenen voeren dus telkens andere verwerkingsprocessen uit. Dat worden de functionele zones in de hersenen genoemd. hersenen en hun functionele zones.
VA
OPDRACHT 24
N
Toch ontdekken wetenschappers elke dag weer veel over de werking van de
Beantwoord de vraag na het raadplegen van de bronnen.
©
Een goedhorend proefpersoon wordt gevraagd actief naar muziek te
luisteren tijdens het zoeken naar breinactiviteit in een MRI-/NMR-scanner. Actieve neuronen zijn sterker doorbloed en geven daardoor een groter geactiveerd worden bij een bepaalde hersenactiviteit, zoals bij het
beluisteren van muziek. De functionele zone die het muziek beluisteren reguleert, ligt in de grote hersenen, in de slaaplob.
fh o
of d
st
Afb. 98
uk
contrast op het MRI-beeld. Zo kun je zien welke zones van de hersenen
Ook aan de hand van een netwerk van
Uit hersentrauma’s kun je ook heel wat leren
bepaalde functie hebben. Die techniek
hoofd. Hij herstelde, maar veranderde erg van
pr oe
draden die elektrische activiteit meten, kan men achterhalen welke zones een
wordt elektro-encefalografie genoemd (EEG). Ook daarbij wordt gemeten
hersenactiviteit gerelateerd aan de
opdracht die de proefpersoon krijgt.
over de functie van een hersendeel. Zo kreeg
een spoorwegarbeider een ijzeren staaf door zijn karakter: hij werd agressiever, vloekte vreselijk
en kon zijn impulsen niet onder controle houden. Men besloot dat zijn defecte voorhoofdslob impulscontrole reguleert.
THEMA 02
hoofdstuk 2
169
Ook door elektrostimulatie kan men functionele
frequentie 260/s spanning 4V
zones en dus verwerkingscentra ontdekken. Men geeft met een generator een elektrische impuls aan een
welbepaald gebied van de hersenen. Zo zal een kat bijvoorbeeld haar achterpoot optillen wanneer de
signaal krijgen. Men weet daardoor dat de bovenzijde
van de grote hersenen bij katten spierbewegingen van de achterpoten reguleert.
IN
buitenkant van haar grote hersenen een elektrisch
Afb. 99
N
Welke verschillende manieren om functionele zones in de hersenen te ontdekken worden in de bronnen
het bestuderen van de hersendelen met een microscoop
VA
vermeld? Kruis de juiste antwoorden aan.
het leggen van verbanden tussen bepaalde gebreken en de aanwezige hersenschade het leggen van verbanden tussen opgelegde activiteiten met medische beelden
bestraling met x-stralen in een scanner
grote hersenen
fh o
of d
st
uk
©
het onderzoeken van reacties na elektrostimulatie
hersenstam
kleine hersenen
pr oe
Afb. 100 Ligging en zijaanzicht van de hersenen
170
THEMA 02
hoofdstuk 2
Het valt niet mee om met het blote oog duidelijk waarneembare delen van
de hersenen te herkennen. Ook binnenin is het moeilijk onderscheid maken tussen de inwendige delen, laat staan dat je individuele functionele zones zou kunnen onderscheiden.
wandlob
voorhoofdslob
voorhoofdslob
achterhoofdslob
IN
wandlob
slaaplob
slaaplob
kleine hersenen
hersenstam
achterhoofdslob
ruggenmerg
N
linkerhemisfeer rechterhemisfeer
VA
Afb. 101 Bovenaanzicht en zijaanzicht van de hersenen
De grote hersenen liggen bovenaan je hersenen. Het is het deel met de talloze groeven en windingen. Ze bestaan uit twee hemisferen of
©
hersenhelften, die onderling verbonden zijn via de hersenbalk. Elke
hersenhelft is verdeeld in vier lobben: de frontale lob of voorhoofdslob, de
uk
wandlob met daaronder de slaaplob, en de achterhoofdslob.
Verstopt onder de grote hersenen zitten de tussenhersenen. In die
tussenhersenen liggen onder andere de thalamus, de hypothalamus, en
de hypofyse. Die drie delen maken hormonen aan: regelende stofjes die
st
andere cellen in je lijf aan het werk zetten en getransporteerd worden via de
of d
bloedbaan.
3D
hersenbalk
grote hersenen thalamus
pr oe
fh o
tussenhersenen
hypothalamus hypofyse hersenstam
kleine hersenen
Afb. 102 Overlangse doorsnede van de hersenen
De hersenstam bevindt zich tussen de tussenhersenen en het ruggenmerg. De kleine hersenen ten slotte, liggen achteraan onder de grote hersenen. Ook die bestaan uit twee hemisferen.
In al deze hersendelen komen meerdere functionele zones voor. THEMA 02
hoofdstuk 2
171
Je hersenen bestaan uit vier waarneembare hersendelen: de grote
hersenen, de tussenhersenen, de hersenstam en de kleine hersenen. Die bevatten elk diverse functionele zones. Een functionele zone is
een grote groep neuronen die een belangrijk verwerkingsproces van je lichaam reguleert.
IN
` Maak oefening 24, 25 en 26.
N
OPDRACHT 25
Bestudeer de ontdekplaat over de functionele zones en vul de tabel aan.
VA
Zoek met de ontdekplaat uit in welk hersendeel de functionele zones te vinden zijn. Kies uit: grote hersenen, tussenhersenen, hersenstam en kleine hersenen.
uk
Functionele zones
©
BEKIJK DE ONTDEKPLAAT
selectie en verspreiding van impulsen naar de grote hersenen en hormoonhuishouding
of d
maken, onthouden
st
concentratie
fh o
gewaarworden van tast, gehoor, smaak, reuk en zicht (sensoriek) verfijnen en timen van bewegingen
pr oe
evenwicht reguleren geheugen
honger en dorst bewust associatief en analytisch denken lichaamstemperatuur
172
THEMA 02
hoofdstuk 2
Hersendeel
spreken en onthouden van betekenis van woorden levensnoodzakelijke reflexen zoals ademhaling en hartslag
Informatieverwerking
VA
B
N
IN
pupil- en slikreflex
Bij het voorbeeld van de baseballspeler leerde je dat sensorische neuronen informatie over de gevangen bal naar de functionele zone voor bewuste
gewaarwording van de hersenen geleiden. Je ontdekte ook dat motorische
neuronen vanuit de functionele zone voor gewilde bewegingen je armspieren
©
aansturen om de bal weer weg te werpen. Tussen dat opvangen en
wegwerpen verwerken de hersenen van de baseballspeler bovendien heel
uk
wat informatie over de bal, de omgeving en het lichaam van de speler. Maar hoe beoordelen je hersenen de impulsen? Hoe verwerken ze informatie? En hoe nemen ze dan beslissingen?
st
Wetenschappers kregen nog maar recent beperkt inzicht in de manier
waarop onze hersenen impulsen verwerken. De wijze waarop binnenkomende
of d
informatie beoordeeld wordt en er daarna overgegaan wordt tot een
beslissing, om bepaalde effectoren aan te sturen, is bijzonder complex.
pr oe
fh o
Je kunt de verwerkende neuronen in je hersenen het best vergelijken met een groep logische poorten in een elektronische schakeling. Die logische
schakelingen kunnen immers ook binnenkomende elektrische informatie ontvangen. Daarna verwerken ze die input, om daarna een zinvol signaal
en dus output te verzenden. Om dat beter te begrijpen wordt hieronder het voorbeeld van de zonwering uitgelegd.
Om de zonwering voor het keukenraam te activeren, moet er aan twee
voorwaarden voldaan worden: de zon moet schijnen en het moet in de
keuken warmer zijn dan 25 °C. Dankzij de zonwering warmt de keuken dan niet verder op. De eerste parameter wordt gemeten met een lichtsensor boven de zonwering; die sensor is verbonden met een schakelaar A. De
schakelaar A wordt actief (of sluit) als de sensor zonlicht detecteert. De tweede parameter wordt gemeten met een temperatuursensor in de
keuken. Die is op zijn beurt verbonden met schakelaar B. Schakelaar B
wordt actief (of sluit) als de sensor een temperatuur boven de 25 °C meet. Zowel schakelaar A als B moeten dus gesloten worden zodat de zonwering geactiveerd wordt.
THEMA 02
hoofdstuk 2
173
lichtsensor
temperatuursensor
IN
zonwering
N
Afb. 103
Verder moet er ook stroom vloeien vanuit de stroombron naar de motor
VA
van de zonwering (doorheen de schakelaars). Dat gebeurt wanneer beide sensoren tegelijk de schakelaars A en B activeren. Alleen onder die voorwaarde opent de zonwering. B
©
A
AND
st
uk
zonwering
X
of d
Afb. 104
In vele elektrische toestellen, zoals je computer en smartphone, vind je tal
van zulke verbonden schakelaars, maar dan microscopisch klein. Men noemt
pr oe
fh o
ze logische poorten. Op afbeelding 104 zie je een EN-poort. Die poort werkt
174
THEMA 02
hoofdstuk 2
net zoals de groep van twee schakelaars bij de zonwering die we hierboven
bespraken. Ook hier bepaalt de input bij schakelaar A en B elke output die er volgt bij X (de zonwering). Al naargelang de combinatie van signalen die deze logische poort aangeboden krijgt aan zijn ingangen, gaat de uitgang al dan niet een signaal uitzenden. De poort beoordeelt en beslist. De input wordt verwerkt.
OPDRACHT 26
B
X
0
0
0
1
0
0
VA
1
N
A
IN
Vul de tabel voor de EN-poort aan als je weet dat het niet werken van de zonwering X door een 0 voorgesteld wordt.
uk
©
1
A
of d
st
X
B
pr oe
fh o
Afb. 105
Ook je hersencellen werken als groepen schakelaars samen en verwerken
op die manier informatie. Veronderstel even dat neuron A en neuron B op
afbeelding 105 sensorische neuronen zijn die toekomen vanuit een thermoen een fotoreceptor in je hersenen. Wanneer het tegelijk voldoende warm
is en voldoende zonnig, zullen die beide neuronen samen schakelneuron X
kunnen aanzetten om een signaal door te sturen naar je zweetklieren, om zo voor afkoeling te zorgen.
De groep neuronen werkt dus samen als een EN-poort. In werkelijkheid
is de hoeveelheid met elkaar verbonden schakelneuronen die deze input
verwerken in jouw hersenen veel groter en vormen ze samen veel complexere schakelingen.
Omdat de hersenen de binnenkomende impulsen over prikkels beoordelen
en daarna beslissen hoe je lichaam zal reageren op die prikkels, noemt men de hersenen ook een verwerkingscentrum.
THEMA 02
hoofdstuk 2
175
OPDRACHT 27
Leg uit waarom je ook deze schakeling van neuronen een verwerkingscentrum mag noemen. Vul de zin aan. Al naargelang de combinatie van impulsen die neuron X aangeboden krijgt vanuit twee toekomende aanmaken of niet. De neuronen
de input en
uk
©
VA
N
samen welke output er naar de effectoren gaat.
, gaat neuron X
IN
aan zijn
Afb. 106 Groepen neuronen werken samen en vormen een netwerk.
st
Het verwerken van informatie in je hersenen gebeurt op een vergelijkbare manier als voor een logische schakeling. Honderd miljard neuronen
communiceren er via nog veel meer verbindingen met elkaar. Net zoals de
of d
componenten van een logische schakeling zijn ze met elkaar verbonden zoals schakelaartjes.
pr oe
fh o
In je hersenen zijn er niet alleen veel meer neuronen betrokken bij de
176
THEMA 02
hoofdstuk 2
verwerking van informatie, ook het aantal verstuurde impulsen en de
afgelegde afstand is vele duizenden malen groter. De verwerking in de
hersenen is dus veel complexer dan bij een logische schakeling. Men spreekt daarom van neurale netwerken.
Je hersenen zijn een verwerkingscentrum. Een verwerkingscentrum
beoordeelt informatie over een opgevangen prikkel en beslist welke reactie uitgevoerd zal worden.
In de hersenen wordt informatie verwerkt van groepen neuronen. Omdat die verwerking complex is en veel neuronen tegelijk actief zijn, spreekt men van een neuraal netwerk.
OPDRACHT 28
lichtsensor
A
B
A
temperatuursensor
B OR
IN
Beantwoord de vragen over de voorgestelde logische poort.
zonwering
N
zonwering
VA
X
1 Is deze uitspraak goed of fout? Leg uit.
‘Bij de OF-poort zal de zonwering enkel geactiveerd worden wanneer én de zon schijnt én de
0
1
X
1
0
0
1
1
pr oe
fh o
1
0
of d
0
B
st
A
uk
2 Vul de tabel voor de OF-poort aan.
©
temperatuur voldoende hoog is.’
WEETJE
Maak jezelf slimmer! Wanneer je vaak je leerstof herhaalt bij het studeren, zorg je voor
stevigere communicatie tussen je neuronen en onthoud je leerstof
makkelijker. Dat komt omdat neuronen voortdurend nieuwe dendrieten aanmaken. Die dendrieten groeien in je hersenen alle kanten op.
Wanneer er daardoor plots een nieuwe plek voor impulsoverdracht tussen twee neuronen gecreëerd wordt, zal die communicatieplek
tussen die neuronen steviger gebouwd worden naarmate ze vaker gebruikt wordt. Vaker herhalen, betekent dus netwerken tussen neuronen verstevigen en dus ook beter onthouden.
THEMA 02
hoofdstuk 2
177
2.5 Hoe draagt het zenuwstelsel bij tot homeostase?
Homeostase voor de lichaamstemperatuur
A
IN
Het centraal zenuwstelsel in je lichaam beoordeelt en beslist welke reactie er volgt op een prikkel. De reactie is er steeds op gericht om je lichaam gepast te laten reageren, zodat het optimaal kan werken. Het regelsysteem dat
aan de basis van deze processen ligt, zorgt in je lichaam ook voor het min of meer constant houden van je lichaamstemperatuur. Het lichaam werkt
N
immers het best rond 37 °C. Verschillende onderdelen van je zenuwstelsel
regelen samen het behoud van die evenwichtswaarde. Zowel sensorische en
VA
motorische neuronen uit het perifere zenuwstelsel, als schakelneuronen uit je centrale zenuwstelsel spelen daarbij een cruciale rol.
Op afbeelding 107 zie je dat een afkoeling of opwarming van je
lichaam wordt geregistreerd door thermoreceptoren in je huid. Die
©
receptoren brengen informatie daarover via afferente neuronen tot
aan de hypothalamus in je tussenhersenen. In de hypothalamus wordt de binnenkomende informatie beoordeeld. Bij een voldoende sterke
uk
temperatuursverandering beslist de hypothalamus om nieuwe impulsen aan te maken en te versturen naar effectoren, via efferente neuronen, zodat je lichaamstemperatuur weer bijgestuurd kan worden.
st
Bij koude resulteert de werking van spieren in het vernauwen van de
bloedvaten in de huid, in kippenvel en in bibberen waardoor je het weer
of d
warmer krijgt. Bij te hoge temperaturen leidt de werking van spieren tot het wijder openen van bloedvaten in de huid en de werking van de klieren tot
pr oe
fh o
zweten waardoor je lichaam weer afkoelt.
Als de temperatuur weer een gewenste evenwichtswaarde bereikt, zal de hypothalamus oordelen dat de temperatuur weer in orde is
en waakzaam blijven beoordelen zonder nog langer impulsen uit te
zenden. Het beoordelen en beslissen maakt van je hypothalamus een
functionele zone voor temperatuurregulatie en van je tussenhersenen een verwerkingscentrum. 41° C 40° C
sport 39° C
ontwaken
38° C 37° C 36° C 35° C 34° C
178
THEMA 02
hoofdstuk 2
Grafiek 3
0u
3u
6u
9u
12u
15u
18u
21u
Verwerkingscentrum
IN
De hypothalamus, een klein tussendeel van de hersenen, verwerkt de informatie van de thermoreceptoren en stuurt zenuwsignalen naar meerdere effectoren.
Bloedvaten in de huid verwijden, zodat de warmte langs de huid naar de omgeving kan afgegeven worden.
uk
Stijging van de lichaamstemperatuur.
st
Bij 37°C is de normale lichaamstemperatuur bereikt.
fh o
Sensor
Dankzij al deze processen daalt de lichaamstemperatuur.
Dankzij al deze processen stijgt de lichaamstemperatuur.
of d
Daling van de lichaamstemperatuur.
Zweetklieren produceren meer zweet. Door verdamping daarvan koelt de huid af.
VA
Om gemakkelijk warmte af te geven gaan de haren op het lichaam plat liggen.
©
Thermoreceptoren zijn gespecialiseerde cellen die temperatuursveranderingen voelen.
N
Effectoren
Sensor
pr oe
Thermoreceptoren zijn gespecialiseerde cellen die temperatuursveranderingen voelen.
Haren gaan rechtop staan, zodat er een isolerend laagje lucht rond de huid wordt vast gehouden.
Bloedvaten in de huid vernauwen, zodat er minder warmte via het huidoppervlak verloren gaat.
De spierbewegingen van het bibberen wekken warmte op.
Effectoren
De hypothalamus, een klein tussendeel van de hersenen, verwerkt de informatie van de thermoreceptoren en stuurt zenuwsignalen naar meerdere effectoren.
Verwerkingscentrum Afb. 107 Homeostase voor je lichaamstemperatuur
THEMA 02
hoofdstuk 2
179
Zoals je op de grafiek kunt zien, schommelt de lichaamstemperatuur
gedurende een dag rond de 37 °C. De temperatuur kan wat hoger worden, bijvoorbeeld tijdens het sporten. ‘s Nachts kan je lichaam wat afkoelen.
Het regelsysteem streeft er voortdurend naar om een waarde van 37 °C te benaderen, omdat je lichaamsprocessen bij die waarde optimaal kunnen plaatsvinden.
We spreken in dat geval van homeostase. Het regelsysteem krijgt hier de vorm van een cirkel: de reactie vormt een nieuwe prikkel, zodat er
IN
voortdurend kan bijgestuurd worden. Homeostase betekent het zelfstandig stabiel houden van geschikte evenwichtswaarden voor inwendige
parameters, zoals je lichaamstemperatuur, ondanks de veranderende
N
gebeurtenissen en processen rondom en in je lichaam.
Regelsystemen zijn er niet enkel om je lichaamstemperatuur rond een gewenste evenwichtswaarde te houden. Tal van verschillende
VA
variabelen of parameters in je lichaam schommelen voortdurend rond een evenwichtswaarde. Ook de zuurstofgashoeveelheid in het bloed, ademhalingsfrequentie, hartritme, bloedsuikerspiegel, vochtbalans,
uk
©
mineraalconcentraties, bloeddruk … zijn mogelijke parameters.
geleiding
signalen
hypothalamus
prikkel
signalen
effectoren
of d
receptoren
st
verwerkingscentrum
thermoreceptoren
reactie
pr oe
fh o
37 °C lichaamstemperatuur
< 37 °C Afb. 108
180
THEMA 02
hoofdstuk 2
> 37 °C
homeostase • spieren bibberen +
• spiertjes huidhaar +
• spiertjes bloedvaten + + is activering
- is ontspanning
• spiertjes huidhaar -
• spiertjes bloevaten • zweetkliertjes +
Homeostase is het stabiel houden van bepaalde parameters in het lichaam, ondanks de veranderende gebeurtenissen en processen
rondom en in het lichaam. Bij het zoeken naar stabiliteit schommelen die parameters rond een evenwichtswaarde.
Zowel het perifere als het centrale zenuwstelsel spelen een belangrijke
IN
rol bij de homeostase van tal van lichaamsparameters. Zo wordt het
behouden van je lichaamstemperatuur rond 37 °C gereguleerd door de
Homeostase voor de zuurstofgashoeveelheid
VA
B
N
hypothalamus.
Wanneer je intens sport, zullen er naast heel wat gewilde bewegingen
en reflexen ook tal van andere organen geactiveerd of afgeremd om je
©
inspanning zo vlot mogelijk te laten verlopen. OPDRACHT 29
uk
Lees de tekst, bestudeer de afbeeldingen en beantwoord de vragen. Een zuurstofsaturatiemeter (of
zuurstofverzadigingsmeter) toont procentueel
st
hoeveel rode bloedcellen zuurstofgas meedragen. Bij 100 % zijn alle rode bloedcellen volledig met zuurstofgas gebonden.
of d
Zo’n saturatiemeter wordt vaak in de vorm van
een ‘knijper’ op je vinger gezet. Terwijl het bloed
door je vinger passeert, neemt de meter de kleur van het bloed waar. Hoe meer zuurstofgas er
gebonden is, hoe lichter rood de kleur is. Daaruit
fh o
kan de meter afleiden hoeveel zuurstofgas er aan de bloedcellen gebonden is.
Waarden tussen 95 en 100 % zijn helemaal in
Afb. 109 Zuurstofsaturatiemeter
SpO2 100 %
orde. Een waarde onder 90 % wordt desaturatie genoemd en moet behandeld worden.
95 %
pr oe
Grafiek 4 laat je zien hoe je zuurstofsaturatiegraad verandert tijdens een halfuurtje intens trainen voor het wiel en daarna. 1 Wat merk je in de grafiek op over de
zuurstofsaturatie tijdens het sporten en daarna?
90 %
0
5
10
15
20
25
30
t/min
Grafiek 4 Zuurstofsaturatiegraad tijdens (blauw) en na (rood) het sporten
THEMA 02
hoofdstuk 2
181
2 Je weet dat je O2-verbruik tijdens het trainen groot is, bijvoorbeeld in je spieren. Wat moet er allemaal
3 Gebeuren die processen vanzelf (autonoom) of moet je erover nadenken (bewust)?
IN
gebeuren om ervoor te zorgen dat je spieren voldoende zuurstofgas blijven ontvangen?
N
Zelfs tijdens een behoorlijke inspanning kan de zuurstofgashoeveelheid in
je bloed bij een saturatiegraad van om en bij een gewenste 95 % gehouden worden. Je lichaam houdt dus zelfstandig de zuurstofgashoeveelheid
VA
stabiel rond die gewenste waarde, ondanks het grotere verbruik van
O2 door je inspanningen. Men spreekt daarom van homeostase voor de zuurstofgashoeveelheid in je bloed.
grote hersenen
Om deze homeostase te regelen, voert je zenuwstelsel gelijktijdig heel wat
©
regelprocessen uit tijdens een inspanning.
kleine hersenen
Een aantal regelprocessen gebeuren onbewust en zijn het gevolg van
hersenstam
uk
een verhoogde concentratie van koostofdioxide (CO2) in je bloed. Bij
een inspanning zul je immers veel suikers verbranden, en in dat proces
produceert je lichaam CO2. Bij een inspanning detecteren chemoreceptoren meer CO2 en sturen impulsen naar de hersenstam. Schakelneuronen in je
st
hersenstam sturen op hun beurt impulsen naar je middenrifspieren, die je ademhaling versnellen, en naar je hartspieren, die je hartslag verhogen.
Beide reacties gebeuren onbewust. Op afbeelding 110 kun je terugvinden
of d
hoe de schakelneuronen uit je hersenstam impulsen via je ruggenmerg en perifere zenuwen tot bij je ademhalingsorganen en je hart brengen.
pr oe
fh o
Afb. 110 Deel van het autonome zenuwstelsel
182
THEMA 02
hoofdstuk 2
Het deel van je zenuwstelsel dat al die automatische processen regelt, noemt men het autonome zenuwstelsel. Het zorgt onbewust voor de homeostase
van onder andere je lichaamstemperatuur en de hoeveelheid O2 in je bloed.
Een ander deel van het zenuwstelsel helpt bij bewuste waarnemingen, de
bewuste verwerking van de bijbehorende informatie en het uitvoeren van je gewenste bewegingen. Dat deel wordt het somatische zenuwstelsel of animale zenuwstelsel genoemd.
geleiding
verwerkingscentra
receptoren prikkel
signalen
autonome zenuwstelsel met o.a. de hersenstam
effectoren
chemoreceptoren
reactie
+/- 95-99 % zuurstofgassaturatie
• hartspieren +
IN
signalen
• ademhalingsspieren +
N
< 95 %
homeostase
+ is activering
VA
- is ontspanning
Afb. 111
©
Je hersenstam regelt automatisch en onbewust het streven naar homeostase voor de zuurstofgashoeveelheid in je bloed. Bij een actieve fysieke inspanning worden onder andere hartritme en
uk
ademhalingsfrequentie automatisch gestimuleerd.
Het autonome zenuwstelsel regelt automatische onbewuste processen.
st
Het somatische zenuwstelsel regelt alle bewust gewenste bewegingen.
pr oe
fh o
of d
` Maak oefening 27 en 28.
THEMA 02
hoofdstuk 2
183
HOOFDSTUKSYNTHESE
Î Hoe coördineert het zenuwstelsel de reacties op impulsen? 2.1 Langs waar verplaatst een impuls zich door het lichaam?
IN
Op basis van de ligging, functie en aanwezige beschermende structuren kan het zenuwstelsel ingedeeld worden in het centraal zenuwstelsel en het perifeer zenuwstelsel. Centraal zenuwstelsel
(1)
•
functie
(2)
Alle informatie van de receptoren wordt hier
.
• •
• •
184
centrale zenuwstelsel. zenuwstelsel naar effectoren. binnen het centrale zenuwstelsel.
THEMA 02
synthese hoofdstuk 2
(5)
zenuwstelsel vormen de verbinding
uk st of d fh o
pr oe •
(4)
van het perifeer
tussen het centrale zenuwstelsel en de
Soorten neuronen volgens richting van de impuls:
(3)
De bundels zenuwcellen of
©
gecentraliseerd en
•
N
•
VA
onderdelen
Perifeer zenuwstelsel
.
buikzijde
ruggenmergvliezen
wervel
rugzijde
Neuronen
: geleiden impulsen van een receptor naar het : geleiden impulsen vanuit het centrale : geleiden impulsen tussen diverse neuronen
IN N
Zenuwen
VA
Zenuwen zijn opgebouwd uit lange uitlopers van sensorische en motorische neuronen en met
. Dankzij zenuwen kunnen er gelijktijdig meerdere
©
tussen vele receptoren, verwerkingscentra en effectoren verstuurd worden.
uk
2.2 Hoe worden gewilde bewegingen geregeld? 2.3 Hoe worden reflexen geregeld?
1 Het impulstraject van een bewuste gewaarwording vertrekt aan een
st
een impuls tot aan schakelneuronen van je
gebracht. Die geleiden de impuls tot aan de
in je
in je grote hersenen.
of d
Van daaruit wordt via een
.
Soms volgt er op een bewuste gewaarwording een gewilde beweging.
pr oe
fh o
2 Het impulstraject van een gewilde beweging en een reflex ziet er als volgt uit. Gewilde beweging
Reflex schakelneuron sensorisch neuron
hersendeel voor gewilde beweging
mechanoreceptoren
schakelneuron in de hersenen
motorisch neuron bovenste dijspier
motorisch neuron
onderste dijspier
armspier
THEMA 02
synthese hoofdstuk 2
185
Gewilde beweging reflexboog
schakelneuron in de functionele zone voor gewenste bewegingen van de
prikkel receptor impulsgeleiding
IN
Impulstraject
Reflex
via sensorisch neuron
in de hersenen en het ruggenmerg
schakelneuron eventueel
ruggenmerg
impulsgeleiding
motorische neuronen in de arm
N
via motorisch neuron
VA
effector reactie
• Functionele zone voor
in
• Vaak zonder verwerking,
rechtstreekse impulsgeleiding naar
©
Verwerkingsplek
de grote hersenen
de
bv. bij
de strekreflex
st
uk
• Soms verwerking in de
of d
Automatisch / Bewust
De impuls voor de gewenste beweging vertrekt vanuit schakelneuronen
fh o
van de functionene zone voor gewilde bewegingen in de
pr oe
Snelheid reactie
.
sneller / trager want kort / langer impulstraject
van
het ruggenmerg of de hersenen, bv. bij de terugtrekreflex of pupilreflex
De schakelneuronen van de functionele
zone voor bewuste gewaarwording in de zijn niet
betrokken bij het impulstraject.
sneller / trager want kort / langer impulstraject
2.4 Hoe verwerkt het centraal zenuwstelsel de informatie van een prikkel? Je hersenen bestaan uit meerdere waarneembare hersendelen:
De waarneembare delen bevatten elk diverse functionele zones. Een functionele zone is een grote groep die een belangrijk
186
THEMA 02
synthese hoofdstuk 2
van je lichaam reguleert.
IN
Je hersenen zijn een verwerkingscentrum. Een verwerkingscentrum en
uitgevoerd zal worden. Vaak gebeuren beide processen
.
VA
2.5 Hoe draagt het zenuwstelsel bij tot homeostase?
welke reactie
N
een door het lichaam opgevangen
informatie over
Homeostase is het zelfstandig
houden van geschikte
voor inwendige parameters, ondanks de
gebeurtenissen en processen rondom
©
en in het lichaam. Zowel het perifere als het centrale zenuwstelsel spelen een daarbij een belangrijke rol. regelt automatische onbewuste processen.
Het
regelt alle bewust gewenste bewegingen.
uk
Het Voorbeeld: lichaamstemperatuur
st
geleiding
verwerkingscentrum signalen
of d
signalen
hypothalamus
receptoren
thermoreceptoren
pr oe
fh o
prikkel
< 37 °C
effectoren reactie
37 °C lichaamstemperatuur
homeostase
> 37 °C
• spieren bibberen +
• spiertjes huidhaar +
• spiertjes bloedvaten + + is activering
• spiertjes huidhaar -
• spiertjes bloevaten • zweetkliertjes +
- is ontspanning
THEMA 02
synthese hoofdstuk 2
187
CHECKLIST
JA
NOG OEFENEN
1 Begripskennis • Ik kan de onderdelen van het perifeer en centraal zenuwstelsel benoemen en aanduiden op een tekening. zenuw.
• Ik kan de onderdelen van een zenuw benoemen en aanduiden op een tekening.
• Ik kan omschrijven wat een verwerkingscentrum doet.
• Ik kan omschrijven wat een reflex is en hoe het impulstraject verloopt. • Ik kan de onderdelen van een reflexboog op een tekening benoemen. aanduiden op een tekening.
• Ik kan omschrijven wat een functionele zone is. • Ik kan omschrijven wat een neuraal netwerk is.
VA
• Ik kan de belangrijkste waarneembare hersendelen benoemen en
• Ik kan het impulstraject voor een gewilde beweging beschrijven. • Ik kan voor een reflex en een gewilde beweging duiden wat de
uk
• Ik kan het begrip homeostase omschrijven.
©
overeenkomsten en verschillen in impulstraject, verwerkingsplek en bewustzijn zijn.
• Ik kan omschrijven hoe en door welke delen van het zenuwstelsel een gewenste lichaamstemperatuur in stand gehouden wordt.
• Ik kan omschrijven hoe en door welke delen van het zenuwstelsel een
of d
st
gewenste zuurstofgashoeveelheid in het bloed in stand gehouden wordt.
2 Onderzoeksvaardigheden
• Ik kan voor een onderzoek adequate materialen vooropstellen en een waarneming noteren.
• Ik kan aangereikte tekeningen, figuren en grafieken interpreteren en daaruit logische gevolgen trekken.
fh o
• Ik kan gericht informatie uit een tekst halen.
pr oe
` Je kunt deze checklist ook op
188
THEMA 02
checklist hoofdstuk 2
invullen bij je portfolio.
N
• Ik kan verduidelijken wat het verschil is tussen een zenuwcel en een
IN
• Ik kan de verschillende soorten neuronen benoemen en beschrijven.
HOOFDSTUK 3
IN
Î Hoe coördineert het zenuwstelsel de reacties op impulsen? LEERDOELEN
M het onderscheid tussen de werking van een reflex en een gewilde beweging uitleggen;
M uitleggen dat het zenuwstelsel een reactie op prikkels coördineert.
©
Je leert nu:
M hoe exocriene klieren zijn opgebouwd en werken;
of d
M uitleggen hoe spieren werken.
st
M de verschillende soorten spieren onderscheiden op basis van bouw en aansturing;
Sluit even je ogen, ontspan je en focus op wat er met je lichaam gebeurt. Je merkte ongetwijfeld op dat je met tussenpozen
uk
M dat reacties erop gericht zijn om een gewenste toestand te bereiken;
VA
M uitleggen hoe het zenuwstelsel is opgebouwd en werkt;
N
Je kunt al:
inademt. Misschien bewoog je ook wel
even je vingers, of probeerde je met je
ogen te knipperen. Als het stil was, hoorde je misschien wel je eigen hart bonzen.
Actief of niet actief, je lichaam reageert voortdurend op prikkels.
fh o
3.1 Waar lopen de impulsen van het zenuwstelsel na de verwerking heen?
OPDRACHT 30
pr oe
Een leerling krijgt een ui, een mes en een snijplank. Hij of zij snijdt de ui in kleine stukjes. 1 Beschrijf nauwkeurig welke reacties van het lichaam je kunt waarnemen bij je klasgenoot.
2 Welke organen van je het lichaam treden tijdens deze opdracht in werking?
THEMA 02
hoofdstuk 3
189
Tijdens de opdracht zag je dat zowel spieren als klieren in werking treden als reactie op prikkels.
• Je gebruikt verschillende spieren om snijbewegingen te maken en te
voorkomen dat je in je vingers snijdt. Zo helpen spieren om een gewenste actie uit te voeren en schade te vermijden.
• De klieren van je ogen produceren traanvocht om de stoffen van de ui die hier dat er geen schade aan de ogen ontstaat.
IN
het hoornvlies prikkelen, te verdunnen en weg te spoelen. Klieren zorgen
In het vorige hoofdstuk zag je al dat opgevangen prikkels worden verstuurd
naar het centraal zenuwstelsel. Daar wordt de informatie verwerkt en wordt bepaald welke acties nodig zijn om een gewenste toestand te bereiken.
N
Het centraal zenuwstelsel stuurt vervolgens elektrische signalen doorheen zenuwen naar verschillende spieren en/of klieren. Door de werking van homeostase te bereiken.
VA
verschillende spieren en klieren te coördineren, probeert het lichaam de Omdat spieren en klieren een reactie uitvoeren als antwoord op een
prikkel, noemen we ze de effectoren van het lichaam. De effectoren zijn
uk
prikkel
©
verantwoordelijk voor de reactie op een prikkel
st
receptor
signaal
of d
geleider
zenuwstelsel
signaal
pr oe
fh o
effector reactie
Het centraal zenuwstelsel verwerkt prikkels. Die verwerking van prikkels is erop gericht om de werking van verschillende lichaamsdelen zo op
elkaar af te stemmen dat het lichaam een gewenste toestand bereikt. Dat gebeurt door impulsen via zenuwen te sturen naar de spieren en
de klieren, die de gevraagde reactie uitvoeren. Spieren en klieren zijn
daarom de effectoren van het lichaam. Zo ontstaat een beweging of een klierafscheiding als antwoord op prikkels.
190
THEMA 02
hoofdstuk 3
3.2 Hoe reageren klieren op impulsen van het zenuwstelsel?
Een klier is een orgaan dat bepaalde stoffen produceert. Veel klieren in
ons lichaam scheiden producten af aan het lichaamsoppervlak: ze komen
zo terecht in het uitwendig milieu. Denk bijvoorbeeld aan zweetklieren, die
IN
zweet afscheiden op de huid. Dergelijke klieren noemen we exocriene klieren (‘exo’ betekent ‘buiten’).
Omdat het spijsverteringsstelsel via de mond en de anus in contact met
N
de buitenwereld staat, wordt de binnenzijde van het spijsverteringsstelsel gezien als een lichaamsoppervlak dat in contact staat met het uitwendig
milieu. Dat betekent dat alle spijsverteringsklieren ook exocriene klieren zijn.
VA
De spijsverteringssappen die deze klieren maken, komen in het uitwendige
©
milieu terecht.
pr oe
fh o
of d
st
uk
mond
anus Afb. 112 Het uitwendig milieu (wit) en het inwendig milieu (geel)
Naast exocriene klieren, bestaan er ook klieren die stoffen afscheiden in weefsels van het lichaam, het inwendig milieu. Die klieren worden
endocriene klieren genoemd. Hun bouw en werking komt in het volgende thema aan bod.
A
Werking van exocriene klieren
OPDRACHT 31
In de tabel zijn enkele exocriene klieren gegeven. Vul verder aan. 1 Noteer in de tweede kolom welke prikkels de klieren aanzetten om een stof af te scheiden. 2 Geef in de derde kolom aan welk afscheidingsproduct de exocriene klier produceert. 3 Omschrijf het belang van de werking van de klier voor de goede werking van het organisme. 4 Duid aan of de reactie van de klier snel of traag optreedt.
THEMA 02
hoofdstuk 3
191
Exocriene klier
Afscheidings-
Prikkel
Functie
product
traanklier
Reactie op prikkel
VA
N
IN
snel / traag
zweetklier
klier (zoals
© snel / traag
of d
st
speekselklier)
uk
spijsverterings-
snel / traag
snel / traag
fh o
talgklieren
porie
pr oe
talgklier
Door het afscheiden van stoffen helpen exocriene klieren het lichaam
optimaal te functioneren. Zo helpen zweetklieren de lichaamstemperatuur op peil houden, beschermen traanklieren de ogen, zorgen spijsverteringsklieren voor het verkleinen van voedsel tot deeltjes die doorheen de darmwand opgenomen kunnen worden en talgklieren voor het glanzend en
waterafstotend houden van haren en huid. Het afscheidingsproduct of
secreet wordt door de klier gemaakt met bouwstoffen die door bloedvaten
naar de klier worden gevoerd. Het afscheiden van een secreet noemt men de secretie.
zweetklier Afb. 113 Talgklier en zweetklier in de huid
192
THEMA 02
hoofdstuk 3
De meeste exocriene klieren kunnen heel snel na het detecteren van
een prikkel secreet afscheiden. Die snelle reactie is een gevolg van de tussenkomst van het zenuwstelsel.
De secretie van de meeste exocriene klieren wordt gecontroleerd door
zenuwen van het autonoom zenuwstelsel: je hebt er dus geen controle over. Exocriene klieren scheiden een afscheidingsproduct of secreet af aan
het uitwendig milieu; we noemen dat secretie. De secretie van exocriene klieren wordt in de meeste gevallen geregeld door zenuwen van het
IN
autonoom zenuwstelsel.
N
` Maak oefening 29, 30 en 31.
VA
WEETJE
De termen excretie en secretie worden soms door elkaar gehaald.
• Bij secretie wordt door een klier een product uitgescheiden dat nog een functie voor het lichaam heeft. Zo scheiden zweetklieren vocht af om af te koelen.
©
• Excretie is het proces waarbij stoffen worden uitgescheiden die het lichaam niet meer nodig heeft.
uk
De belangrijkste excretie-organen zijn de longen (uitscheiden van
water en CO2) en de nieren (uitscheiden wateroplosbare afvalstoffen). Een secretieproduct kan ook een excretieproduct zijn: zweetklieren
st
scheiden via de huidporiën een secreet af van water en zout. Door het zweet koel je niet alleen af, maar kun je ook overtollige zouten uit het
of d
lichaam verwijderen.
pr oe
fh o
B
Bouw van exocriene klieren
De urinewegen, bovenste luchtwegen, voorplantingsorganen en
spijsverteringsorganen moeten aan de binnenzijde vochtig blijven en
beschermd worden tegen ziekteverwekkers en lichaamsvreemde stoffen.
Ze zijn bekleed met slijm of mucus. Dat slijm wordt gemaakt in de wanden door talrijke eencellige exocriene klieren, de slijmbekercellen.
darmplooi
slijmbekercel
Afb. 114 De binnenzijde van het darmkanaal bevat talrijke plooien met daarin slijmbekercellen.
spieren
THEMA 02
hoofdstuk 3
193
Exocriene klieren zoals traan-, speeksel-, alvlees-, melk- en zweetklieren zijn
meercellige klieren. Ze bestaan uit een of meerdere klierblaasjes, die via een afvoergang met het uitwendig milieu in verbinding staan.
Elk klierblaasje is opgebouwd uit een of meerdere lagen kliercellen die de
secreten aanmaken. De bouwstoffen voor de secreten worden aangebracht door bloedvaten die rond de klier liggen. De kliercellen zijn ook omgeven
door samentrekbare cellen. Wanneer die cellen samentrekken, helpen ze de kliercellen om het secreet af te scheiden door ze door de afvoergangen te
IN
persen.
Bij grotere klieren, bijvoorbeeld de speekselklieren, komen de afvoergangen speeksel uit de afvoergang
slagader ader
afvoergang voor speeksel
VA
oorspeekselklier
mondslijmvlies
N
van de verschillende klierblaasjes samen in grotere kanalen of buizen.
©
slagadertje
haarvaten
onderkaakspeekselklier
uk
ondertongspeekselklier
klierblaasje (doorsnede)
klierblaasje (buitenaanzicht)
samentrekbare cellen
adertje kliercel
zenuwvezel klierblaasje
of d
st
Afb. 115 Speekselklieren zijn exocriene klieren die opgebouwd zijn uit verschillende klierblaasjes, waarvan de afvoergangen samenkomen.
Slijmbekercellen zijn eencellige exocriene klieren. Ze vormen een slijm
pr oe
fh o
dat de binnenzijde van meerdere organen beschermt.
194
THEMA 02
hoofdstuk 3
Veel exocriene klieren, zoals melk-, zweet-, speeksel-, talg- en traanklieren, zijn meercellig. Ze bestaan uit één of meerdere
klierblaasjes, die via een afvoergang in verbinding staan met het
uitwendig milieu. Elk klierblaasje bestaat uit een of meerdere lagen
kliercellen die secreten aanmaken uit bouwstoffen aangevoerd door
bloedvaten. Samentrekbare cellen helpen de kliercellen om hun secreet af te scheiden.
` Maak oefening 32 en 33.
OPDRACHT 32
DOORDENKER
Bestudeer de figuur en beantwoord de vraag. De afvoergang van exocriene klieren is niet altijd even breed. Zo heeft de afvoergang van speekselklieren een kleinere diameter dan de afvoergang van oorsmeerklieren. Hoe komt dat? afvoergang
IN
afvoergang
N
oorsmeerklier
©
VA
speekselklier
Afb. 116 Afvoergang speekselklier (links) en afvoergang oorsmeerklier (rechts)
uk
WEETJE
Je hoort weleens iemand zeggen dat iemand naar zweet stinkt. Maar zweet is eigenlijk geurloos. Sommige bacteriën die op de huid voorkomen, breken stoffen in het zweet af. Het zijn
st
die afbraakstoffen die een onaangename geur hebben. Dat
heeft ook niets met een slechte hygiëne te maken: er leven
of d
bacteriën op ieders huid.
Die onaangename geur ontstaat bovendien alleen op
welbepaalde plaatsen, zoals de oksels en de schaamstreek.
Dat komt omdat er twee soorten zweetklieren zijn. In de oksels, schaamstreek en rond de anus zijn er
zweetklieren die de hele dag door een olieachtig secreet produceren, dat via haartjes naar de oppervlakte
fh o
van de huid komt. De onaangename geur ontstaat door afbraak van dat zweet. Op de rest van het lichaam komt een ander soort zweetklieren voor, die een waterig secreet rechtstreeks op de huid uitscheiden. Dat
zweet dient vooral voor het regelen van de lichaamstemperatuur (afkoelen), behalve op de handpalmen en de
pr oe
voetzolen, waar het voor een betere grip zorgt.
3.3 Hoe reageren spieren op impulsen van het zenuwstelsel?
Eerder in dit thema leerde je al dat het zenuwstelsel spieren kan aansturen om een gewenste toestand te bereiken, zoals het opspannen van bepaalde
spieren in je been omdat je door de benen zakt (strekreflex in beenspieren). Maar ook voor tal van andere acties maak je gebruik van spieren.
THEMA 02
hoofdstuk 3
195
OPDRACHT 33
Los de opdrachten op om iets meer over de functie van spieren te ontdekken. 1 Beantwoord de vragen in de eerste kolom. 2 Bij alle situaties worden spieren gebruikt. Duid in de laatste kolom aan of de nodige spieren gecontroleerd kunnen worden door de vrije wil of niet.
IN
Onder controle van de wil?
• Leg je hand met de palm op tafel. Welke vingers kun je optillen zonder dat
• Leg je handen op je slapen. Maak kauwende bewegingen met je onderkaak.
©
Wat voel je?
uk
• Hoe komt het dat je huid wit wordt als je het koud hebt?
st
• Leg je hand op de zijkant van je borstkas, zodat je je ribben voelt.
of d
Adem diep in en uit. Wat merk je op?
fh o
• Hoe verandert de diameter van je pupil als je naar een felle lichtbron kijkt?
pr oe
• Wat gebeurt met je hartslag tijdens een inspanning?
196
THEMA 02
hoofdstuk 3
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
VA
de andere vingers van de tafel komen?
Ja
N
• Wat gebeurt er met de haren op je arm als je het koud krijgt?
Sommige spieren lijken uit zichzelf te werken, zoals de spieren rond de
spijsverteringsorganen en de spieren in de wanden van de bloedvaten en de luchtwegen. Die spieren kunnen we dus niet bewust aanspannen of
ontspannen. Ze worden gladde spieren genoemd en hun werking wordt geregeld door het autonoom zenuwstelsel.
Andere spieren kunnen we bewust aansturen om een gewenste handeling uit te voeren. Denk bijvoorbeeld aan het snijden van een ui, het grijpen van een voorwerp, het lichaam in een bepaalde positie brengen,
gezichtsuitdrukkingen en voortbeweging. Spieren die onder controle van de wil staan, zijn verbonden met het skelet. Ze worden daarom skeletspieren
genoemd. Skeletspieren overbruggen vaak één of meerdere gewrichten, en door de werking van de spieren zullen beenderen ten opzichte van elkaar worden bewogen. Skeletspieren worden aangestuurd door het somatisch
IN
zenuwstelsel.
Zowel het somatisch zenuwstelsel als het autonoom zenuwstelsel worden
aangestuurd door het centraal zenuwstelsel en zorgen dus voor de reacties
N
van de effectoren.
De hartspier is een buitenbeentje: ze heeft geen signaal van het zenuwstelsel
VA
nodig om samen te trekken. Die impuls ontstaat in het hart zelf. Bij een
inspanning verhoogt de hartslag en na een inspanning verlaagt ze terug. De snelheid van samentrekken (de hartfrequentie) wordt niet in het hart zelf
©
geregeld, maar wordt beïnvloed door het autonoom zenuwstelsel.
uk
Er zijn drie typen spieren:
• Skeletspieren staat onder controle van de wil en worden aangestuurd door het somatisch zenuwstelsel.
• Gladde spieren bevinden zich in de organen en hun werking kan niet
st
bewust gecontroleerd worden. Hun werking staat onder controle van het autonoom zenuwstelsel.
• De hartspier is een speciale spier die uit zichzelf samentrekt, maar
of d
het ritme van samentrekkingen kan beïnvloed worden door het autonoom zenuwstelsel.
fh o
WEETJE
Tijdens elke hartslag trekken hartspiercellen bijna tegelijkertijd
samen om zo het bloed in de aorta en de longslagader te stuwen. Soms loopt het fout: de hartspiercellen trekken niet langer
pr oe
synchroon maar eerder chaotisch samen: het hart fibrilleert.
Daardoor kan het hart bijna geen bloed meer in de slagaders pompen.
BEKIJK DE VIDEO
Met een defibrillator dient men een elektrische schok toe. Daardoor trekken
alle hartspiercellen samen en zo hoopt men het hart even te ‘resetten’ om de hartspiercellen terug synchroon aan het werk te krijgen.
Snel optreden is de boodschap: op veel plaatsen hangen daarom inmiddels AED-apparaten (AED staat voor
Automatische Externe Defibrillatoren) die stap voor stap instructies geven, zodat iedereen ze kan gebruiken.
THEMA 02
hoofdstuk 3
197
A
Macroscopische bouw van spieren
Als je een horizontaal doorgesneden stuk ham bestudeert, kun je meerdere spieren onderscheiden doordat rondom elke spier een stevig wit vlies
loopt, de spierschede. Ze bestaat uit bindweefsel, dat alle delen van de
spier samenhoudt en zorgt dat bij beweging de spieren over elkaar kunnen
IN
schuiven zonder te beschadigen.
Elke spier is opgebouwd uit vele spierbundels die ook door bindweefsel zijn omgeven, de bundelschede. Elke spierbundel bestaat uit talrijke evenwijdig
N
aan elkaar lopende spiervezels die met het blote oog niet zichtbaar zijn.
VA
onderhuids vet
spierschede
bundelschede
of d
st
uk
©
spier
Elke spiervezel is omgeven door een zeer elastisch bindweefsel dat de
spiervezels bijeenhoudt. Doorheen dat bindweefsel lopen bloedvaten die
fh o
voedingsstoffen en zuurstofgas aanbrengen en zenuwen die de werking van
pr oe
3D
de spiervezels aansturen.
De verschillende soorten bindweefsel verenigen zich buiten de spier tot
een pees. Pezen lopen vaak over gewrichten en hechten de spierbuik, die is opgebouwd uit spierweefsel, vast aan een bot.
spierbuik
biceps
pees
bundelschede
spierschede spierbundel met bundelschede
bloedvat
spiervezel
Afb. 117 Van spier naar spiervezel
198
THEMA 02
hoofdstuk 3
Elke spiervezel wordt aangestuurd door een aftakking van het axon van
een motorisch neuron. Het eindknopje van het axon wordt de motorische eindplaat genoemd. Ter hoogte van die synaps wordt de impuls van de
zenuwcel omgezet in een signaal dat de spiervezel aanstuurt. Alle spiervezels die onder controle staan van één motorisch neuron, zullen dus tegelijkertijd aangestuurd worden; ze ontvangen tegelijk een impuls en trekken tegelijk
IN
samen. Daarom worden ze een motorische eenheid genoemd.
motorische eindplaat
N
axon
VA
dwarsgestreepte spiervezel
Afb. 118 Alle spiervezels die impulsen ontvangen van eenzelfde neuron vormen een motorische eenheid.
©
Ook in gladde spieren en de hartspier zijn spiercellen georganiseerd in spierbundels, beide omgeven door bindweefsel. Dat bindweefsel komt niet samen in pezen op het einde van de spier en macroscopisch is de
uk
georganiseerde bouw niet waar te nemen.
st
Een spier is omgeven door een spierschede en bevat meerdere
spierbundels, die elk omgeven zijn door een bundelschede. Elke
of d
spierbundel is opgebouwd uit vele spiervezels, waartussen bindweefsel ligt. Het bindweefsel verenigt zich buiten de spierbuik tot een pees,
pr oe
fh o
waarmee de spier aan een bot is vastgehecht.
Doorheen het bindweefsel lopen bloedvaten, die voedingsstoffen tot
bij de spiervezels brengen en uitlopers van zenuwen, die de spiervezels aansturen.
Doorheen het bindweefsel lopen ook de motorische axonen. Door
middel van aftakkingen sturen ze een groep spiervezels, de motorische eenheid, gezamenlijk aan. Elke aftakking eindigt op een motorische eindplaat, waar de impuls wordt omgezet in een signaal naar de spiervezel.
` Maak oefening 34 en 35.
THEMA 02
hoofdstuk 3
199
B
Microscopische bouw van spieren
Skeletspieren, gladde spieren en de hartspier verschillen in aansturing
door het zenuwstelsel omdat ze voor verschillende doeleinden worden
gebruikt. Of er ook een verschil is in de cellulaire bouw van de weefsels, kan onderzocht worden door de weefsels te bestuderen onder een microscoop.
IN
OPDRACHT 34 ONDERZOEK
Hoe is spierweefsel microscopisch opgebouwd? 1
N
VA
Hoe kunnen we de verschillende soorten spierweefsel microscopisch onderscheiden? Hypothese
3
Benodigdheden
©
2
Onderzoeksvraag
microscoop preparaat van weefsel van een skeletspier, gladde spier en hartspier van een 4
Werkwijze
uk
gewervelde (mens, hond, konijn …)
STAPPENPLAN MICROSCOOP
st
1 Plaats het preparaat op de tafel van de microscoop.
2 Bestudeer het skeletspierweefsel, glad spierweefsel en hartspierweefsel doorheen de microscoop 5
of d
onder een vergroting van 40x (10x4x) en 100x (10x10x). Waarneming
pr oe
fh o
Schrijf boven elke foto welk soort spier de foto voorstelt.
200
THEMA 02
Vergroting
hoofdstuk 3
Vergroting
Vergroting
6
Verwerking a Vul in de tabel de vorm van de cellen aan. Kies uit:
b Duid in de tabel aan of de cellen dwarsgestreept zijn en hoeveel kernen ze bevatten. Dwarsgestreept
ja
nee
skeletspier
ja
nee
hartspier
ja
vezel een
meerdere
een
meerdere
een
meerdere
VA
gladde spier
Aantal kernen per cel/
N
Vorm van cel/spiervezel
IN
cilindrisch – kort en vertakt – spoelvormig
Besluit
8
Reflectie
st
7
uk
©
nee
pr oe
fh o
of d
De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:
Skeletspieren zijn opgebouwd uit eenheden die we spiervezels noemen.
Het zijn grote cilindrische structuren die ontstaan door samensmelting van meerdere cellen en daardoor meerdere kernen bevatten.
In elke spiervezel liggen een groot aantal eiwitvezels, de myofibrillen, in
lengterichting naast elkaar. Elke myofibril is zelf opgebouwd uit een groot aantal samentrekbare eenheden of sarcomeren, waarin dikke en dunne
eiwitdraden of myofilamenten op een zeer regelmatige manier gerangschikt zijn. Het is die regelmatige rangschikking die een dwarsgestreept patroon van donkere en lichte banden veroorzaakt.
THEMA 02
hoofdstuk 3
201
spiervezel
kern
IN
spierfibril
lichte band
VA
N
spierfibril
donkere band
lichte band
uk
©
dunne eiwitband dikke eiwitband
st
sarcomeer
Afb. 119 Een spiervezel is opgebouwd uit spierfibrillen. Elke spierfibril is een aaneenschakeling van een groot aantal sarcomeren. De regelmatige ordening van de eiwitdraden in een sarcomeer veroorzaakt een patroon van dwarse streping.
Gladde spieren zijn opgebouwd uit spoelvormige cellen die elk één kern
of d
bevatten. Ze vertonen geen dwarse streping omdat hun eiwitdraden niet sterk geordend zijn.
pr oe
fh o
Cellen van de hartspier zijn kort en vertakt. Ze bevatten één centraal gelegen celkern. Net zoals skeletspieren vertonen ze een duidelijke dwarse streping omdat de eiwitdraden of myofilamenten sterk geordend zijn.
Een hart moet geen signaal van het zenuwstelsel ontvangen om samen te
trekken. Het signaal ontstaat in het hart zelf en moet van cel tot cel worden doorgegeven. Het is dus belangrijk dat hartspiercellen goed met elkaar
kunnen communiceren. Ze zijn daarom stevig met elkaar verbonden. Die verbinding tussen twee hartspiercellen is zichtbaar als een donkere lijn. WEETJE Spiervezels behoren tot de grotere ‘cellen’ van een menselijk lichaam. Ze zijn tot 0,1 mm dik en kunnen langer dan 10 cm worden. In de
kleermakersspier, die loopt van de bovenzijde van het bekken tot de
binnenkant van de knie, zijn sommige spiervezels 30 cm of langer.
202
THEMA 02
hoofdstuk 3
b
skeletspierweefsel
IN
hartspierweefsel
microscopisch beeld van hartspierweefsel
hartspiercel
VA
N
a
microscopisch beeld van skeletspierweefsel
st
b
glad spierweefsel
microscopisch beeld van glad spierweefsel
gladde spiercel
of d
Afb. 120 Microscopische bouw van hart-, skeleten glad spierweefsel
uk
©
skeletspiervezel
Skeletspieren zijn opgebouwd uit lange, cilindervormige spiervezels, die
pr oe
fh o
meerdere kernen bevatten.
In spiervezels liggen talrijke eiwitvezels of myofibrillen in lengterichting naast elkaar. Myofibrillen zijn opgebouwd uit een reeks samentrekbare eenheden of sarcomeren, waarin eiwitdraden of myofilamenten
op regelmatige wijze geordend zijn. Die regelmatige ordening van
myofilamenten in de sarcomeren veroorzaakt de dwarse streping van de spiervezels.
Gladde spieren zijn opgebouwd uit spoelvormige cellen zonder dwarse streping. In elke cel ligt één centraal gelegen kern.
De hartspier is opgebouwd uit rechthoekige, vertakte cellen die een dwarse streping vertonen en één kern bevatten. Via stevige
verbindingen tussen de hartspiercellen kunnen hartspiercellen vlot met elkaar communiceren en samenwerken. ` Maak oefening 36 t/m 39.
THEMA 02
hoofdstuk 3
203
C
Werking van spieren
Op de hartspier na, stuurt het zenuwstelsel de werking van onze spieren aan. Voer opdracht 35 uit om na te gaan hoe spieren veranderen als ze werken.
IN
OPDRACHT 35
Voer de opdrachten uit en beantwoord de bijbehorende vragen.
1 Laat je rechterarm hangen naast je lichaam, met de handpalm naar voren gericht. Leg je linkerhand
rond je rechterbovenarm. Ga na op welke manier de spieren aan de bovenzijde (biceps) en onderzijde tabel.
strekken
de armspier
in lengte
voorzijde (biceps)
korter / langer
voorzijde (biceps)
korter / langer
achterzijde (triceps) achterzijde (triceps)
korter / langer
Verandering
korter / langer
Verandering in
VA
Verandering
in dikte
werking
dikker / dunner
spant op / ontspant
dikker / dunner
©
buigen
Plaats van
dikker / dunner dikker / dunner
uk
Actie
N
(triceps) van je arm veranderen als je je rechterarm buigt en strekt. Duid je bevindingen aan in de
spant op / ontspant
spant op / ontspant spant op / ontspant
2 Vraag een klasgenoot om met gesloten ogen op één been te staan. Probeer de klasgenoot uit evenwicht
st
te brengen door een por tegen de schouders te geven, vanuit een willekeurig gekozen richting.
of d
a Welke reacties om de gevraagde positie te bewaren neem je waar bij de leerling?
fh o
b Wat is het doel van de samenwerking van de spieren?
pr oe
3 Wat besluit je uit de twee opdrachten?
204
THEMA 02
hoofdstuk 3
Je leerde al dat een skeletspier wordt aangestuurd door het zenuwstelsel.
Zodra impulsen aankomen in een skeletspier, trekken spierbundels in een
spier samen. Door het opspannen wordt de spier korter en dikker. Vermits de uiteinden van skeletspieren aan beenderen verbonden zijn met pezen die over gewrichten lopen, zorgt het samentrekken van een spier voor de beweging van lichaamsdelen.
Omdat spieren enkel kunnen samentrekken als ze een impuls ontvangen,
IN
zijn voor tegengestelde bewegingen aparte spieren nodig. Een spier kan dus niet uit zichzelf langer worden. Zo gebruiken we de spier aan de voorzijde
achterzijde van de bovenarm (de triceps) om de arm te strekken. Spieren die tegengestelde bewegingen uitvoeren, zoals de biceps en de triceps, noemen
N
BEKIJK DE VIDEO
van de bovenarm (de biceps) om de arm te buigen en de spier aan de
we antagonisten. Het bewegen van botten door de samentrekking van een
spier, maakt de ontspannen antagonist langer en dunner en de opgespannen
VA
antagonist korter en dikker. Antagonisten zijn steeds werkzaam rond
biceps
biceps
uk
spaakbeen
©
eenzelfde gewricht.
triceps
triceps
spaakbeen
st
ellepijp
opperarmbeen
pr oe
fh o
of d
opperarmbeen ellepijp
Afb. 121 De spieren aan de voorzijde (biceps) en de achterzijde (triceps) van de bovenarm zijn antagonisten.
WEETJE Flauwvallende geiten lijden aan myotonia congenita, een
erfelijke aandoening waardoor hun
BEKIJK DE VIDEO
(been)spieren onmiddellijk
verstijven wanneer ze schrikken, zodat ze omvallen. Ze vallen dus
niet echt flauw. Geiten met die afwijking worden selectief gekweekt, want ze zijn bij heel wat mensen in trek. Zo laten herders graag een
of meerdere van dergelijke geiten met hun kudde schapen meelopen. Wanneer een wolf opduikt, vallen de geiten om en vormen een
makkelijke prooi. Zo beschermen de herders hun schapen, die duurder zijn dan de geiten.
THEMA 02
hoofdstuk 3
205
OPDRACHT 36
Bekijk de video en beantwoord de vragen. Het filmpje start met een herhaling van de macroscopische en microscopische bouw van een spier. Daarna wordt getoond hoe spieren samentrekken op (sub)microscopisch niveau.
BEKIJK DE VIDEO
IN
1 Wat gebeurt er in de spier als de spier samentrekt?
VA
N
2 Hoe wordt een spiervezel korter?
Je zag al dat spieren (uitgezonderd de hartspier) aangestuurd worden door
het zenuwstelsel. Als een elektrisch signaal spiervezels bereikt, schuiven de sarcomeren in de myofibrillen van een spiervezel naar elkaar getrokken, waardoor de spiervezel korter wordt. Door het korter worden van de
uk
BEKIJK DE VIDEO
©
eiwitdraden of myofilamenten over elkaar. Zo worden de einden van alle spiervezels, spant een spier op.
st
spiervezel
pr oe
fh o
of d
myrofibril
206
THEMA 02
hoofdstuk 3
myrofibril / eiwitvezel
dikke eiwitdraad
sarcomeer in opgespannen spier Afb. 122 Als een spiervezel een impuls ontvangt, worden de sarcomeren korter.
dunne eiwitdraad
sarcomeer in ontspannen spier
Een skeletspier trekt samen als een impuls aankomt ter hoogte van de
spiervezels waaruit ze is opgebouwd. Een impuls doet de myofilamenten over elkaar schuiven, waardoor alle sarcomeren in de myofibrillen van een spiervezel korter worden. Daardoor spant een spier op. Omdat de pezen van de skeletspier vaak over gewrichten lopen, zorgt het
opspannen van een spier voor de beweging van een lichaamsdeel.
IN
Doordat een impuls een spier enkel kan doen verkorten, zijn voor
tegengestelde bewegingen andere spieren nodig. Die spieren noemen we antagonisten.
VA
N
` Maak oefening 40 t/m 44.
OPDRACHT 37 ONDERZOEK
Welke verschillen zijn er in de werking van de verschillende soorten spieren? 1
©
uk
Waarin verschilt de werking van gladde spieren, skeletspieren en hartspieren? Hypothese
3
of d
Noteer een hypothese.
st
2
Onderzoeksvraag
Benodigdheden wasknijper elastiek
rekenmachine
fh o
Werkwijze
1 Tel met je wijs- en middenvinger in je hals of de pols
pr oe
4
laptop/computer
het aantal hartslagen per minuut (hartfrequentie).
2 Wind een elastiekje enkele keren rond het uiteinde van een wasknijper (zie figuur).
3 Neem de wasknijper vast tussen duim en wijsvinger. 4 Knijp gedurende 1 à 2 minuten de wasknijper open en dicht aan ongeveer hetzelfde tempo als jouw hartfrequentie.
5 Ga met je laptop of computer naar de website http://www.clickspeedtest.com en kies ‘Clicks in 60 seconds’.
6 Probeer een zo hoog mogelijke klikscore te behalen.
THEMA 02
hoofdstuk 3
207
5
Waarneming • Ik telde
hartslagen per minuut.
• Na een of meerdere minuten op de wasknijper te knijpen, voelde ik • Had je hetzelfde gevoel aan je hart?
IN
.
• Heb je hetzelfde gevoel in je spijsverteringsorganen na een maaltijd? • Ik kon
klikbewegingen per minuut maken met de
wijsvinger, wat overeenkomt met
N
klikbewegingen per
6
VA
seconde.
Verwerking
spieren om vingers te
7
Besluit
Formuleer een besluit.
fh o
samentrekken
of d
spijsverteringsorganen
vermoeid
st
spieren in de
Snelheid
uk
bewegen hart
Raken
©
Soort spier
8
Reflectie
pr oe
a De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat: b Vergelijk je hypothese met je besluit.
208
THEMA 02
hoofdstuk 3
snel / traag snel / traag snel / traag
Skeletspieren kunnen snel en krachtig samentrekken. Daardoor kunnen we lichaamsdelen snel bewegen, wat nodig is om bijvoorbeeld het evenwicht te herstellen, gevaren te ontwijken en voedsel te verzamelen. Omdat het snel samentrekken veel energie vereist, zijn skeletspieren vermoeibaar. Dankzij de skeletspieren kan je lichaam snel inspelen op veranderende omstandigheden.
Gladde spieren werken trager maar zijn nagenoeg onvermoeibaar. Daarom
IN
zijn ze uitermate geschikt voor bewegingen die niet onder controle van de
wil staan en lang moeten worden volgehouden. Gladde spieren in de wanden van het spijsverteringsstelsel, de bloedvaten en het ademhalingsstelsel
zorgen dat die organen de hele dag door kunnen werken, zelfs als je slaapt.
N
Zo helpen ze om het lichaam optimaal te laten functioneren.
De werking van de hartspier vertoont kenmerken van zowel skeletspieren
VA
als gladde spieren. De hartspier is net als een gladde spier nagenoeg onvermoeibaar. Zo kan ze elke dag, van je geboorte tot je dood,
onophoudelijk bloed in de bloedvaten pompen. De hartspier kan ook net
als skeletspieren snel en krachtig samentrekken. Zo kan bij inspanning de
hartslagfrequentie sterk stijgen (bij de mens tot wel meer dan 200 slagen per
uk
©
minuut), om zo meer bloed te sturen naar de spieren. WEETJE
Onderzoek toonde aan dat de meeste zoogdieren een
st
levensduur hebben van
ongeveer 1 miljard hartslagen. Muizen leven gemiddeld 2 à
of d
2,5 jaar en hun hart slaat zo’n 600 à 700 keer per minuut.
pr oe
fh o
Een olifant leeft gemiddeld 60
jaar en heeft een hartslag van 30 slagen per minuut. De mens is een
buitenbeentje: ons hart slaat in ons leven zo’n 2,5 miljard keer. Dat was honderden jaren geleden wellicht anders, maar door onze kennis en techniek is onze levensverwachting sterk gestegen.
Skeletspieren kunnen snel samentrekken maar zijn vermoeibaar.
Gladde spieren werken trager maar zijn nagenoeg onvermoeibaar. Ze
worden gebruikt voor bewegingen die de hele dag volgehouden moeten worden en geen controle van de wil vereisen.
Hartspiercellen kunnen krachtig samentrekken en zijn nagenoeg onvermoeibaar.
Spieren helpen het lichaam om optimaal in te spelen op veranderende omstandigheden.
` Maak oefening 45 en 46.
THEMA 02
hoofdstuk 3
209
HOOFDSTUKSYNTHESE
Î Hoe coördineert het zenuwstelsel de reacties op prikkels?
IN
3.1 Waar lopen de impulsen van het zenuwstelsel na de verwerking heen? Het centraal zenuwstelsel bepaalt het antwoord op informatie afkomstig van receptorcellen en stuurt en
van het lichaam. Zo worden producten afgescheiden en lichaamsdelen
N
Zij zijn de
aan.
bewogen om
van het lichaam te bereiken of te behouden.
VA
3.2 Hoe reageren klieren op impulsen van het zenuwstelsel?
Werking exocriene klier
©
Bouw exocriene klier
• Exocriene klieren zijn klieren die hun producten of
• Slijmbekercellen zijn
uk
exocriene klieren.
zijn voorbeelden van
pr oe
fh o
of d
exocriene klieren.
210
THEMA 02
.
• De meeste exocriene klieren kunnen na het
st
• Zweetklieren, traanklieren en spijsverteringsklieren
afscheiden aan het
synthese hoofdstuk 3
detecteren van een prikkel
secreet afscheiden. Dat komt omdat de
secretie in dat geval geregeld wordt door van het
• Door het afscheiden van klieren het lichaam
zenuwstelsel. helpen exocriene .
3.3 Hoe reageren spieren op impulsen van het zenuwstelsel? Verschillende soorten spieren in een dierlijk organisme maken bewegingen mogelijk die nodig zijn om te overleven. Zenuwimpulsen doen de
spier verkort.
Skeletspieren Skeletspieren staan wel / niet onder controle van de wil
en worden aangestuurd door het
N
zenuwstelsel.
Werking
VA
Bouw
Macroscopisch
• Skeletspieren trekken maar zijn
• Skeletspieren bestaan uit meerdere
©
opgebouwd uit lange, cilindervormige
uk
skeletspieren samentrekken, bewegen ze beenderen.
• Het bindweefsel verenigt zich buiten de
,
of d
tot een
waarmee de spier aan het bot is vastgehecht. spierschede
fh o
spierbuik
pr oe
pees
.
. Wanneer
st
aan de buitenzijde van de spier.
. Door het
• Skeletspieren overbruggen meestal
.
rond elke spierbundel en de
samen,
gebruik van die spieren kunnen we lichaamsdelen
, die zijn
• Bindweefsel vormt de
IN
in de spiervezels over elkaar schuiven waardoor de
spierbundel met bundelschede
. Wanneer deze
sarcomeren
de
samen.
• De sarcomeren
, trekken
door het over elkaar glijden van de .
• Omdat spieren enkel verkorten na het ontvangen van impulsen, werken ze meestal in paren:
• Elke spiervezel ontvangt een aftakking van een motorisch axon, dat eindigt op een
• Skeletspieren zijn opgebouwd uit
de
.
.
Alle spiervezels die samen aangestuurd worden door een motorisch axon, noemen we een
.
THEMA 02
synthese hoofdstuk 3
211
Microscopisch • De spiervezels bevatten meerdere kernen en zijn .
• De dwarse streping ontstaat door eiwitdraden of microscopisch beeld .van hartspierweefsel
skeletspiervezel
microscopisch beeld van skeletspierweefsel
©
Gladde spieren
VA
N
hartspiercel
IN
, die geordend zijn in
Gladde spieren staan wel / niet onder controle van de wil
uk
en worden aangestuurd door het
Macroscopisch
gladde spiercel
• Gladde spieren trekken
microscopisch beeld van glad spierweefsel
• Spiercellen bevinden zich in
microscopisch beeld van hartspierweefsel , maar die
of d
hartspiercel
zijn moeilijk
met het blote oog te onderscheiden.
fh o
Microscopisch
• Gladde spieren zijn opgebouwd uit
, ongestreepte cellen met
skeletspiervezel
microscopisch . beeld van skeletspierweefsel
gladde spiercel
microscopisch beeld van glad spierweefsel
pr oe 212
THEMA 02
Werking
st
Bouw
zenuwstelsel.
synthese hoofdstuk 3
samen en zijn
• Gladde spieren bevinden zich in
en kunnen de
.
hele dag functioneren om levensprocessen te verrichten.
Hartspier Een hartspier trekt uit zichzelf samen, maar de snelheid van samentrekken wordt beïnvloed door het
zenuwstelsel.
te onderscheiden.
Microscopisch • De hartspier is opgebouwd uit vertakte cellen
bevatten en
zijn.
.
• De hartspier kan gedurende het hele leven
rondsturen in het lichaam
zodat organen kunnen blijven functioneren.
microscopisch beeld van hartspierweefsel
fh o
hartspiercel
of d
st
uk
die
samen en is nagenoeg
N
moeilijk om met het blote oog verschillende
en
VA
• Net als bij gladde spieren is het bij de hartspier
• De hartspier trekt
©
Macroscopisch
Werking
IN
Bouw
microscopisch beeld van skeletspierweefsel
gladde spiercel
microscopisch beeld van glad spierweefsel
pr oe
skeletspiervezel
THEMA 02
synthese hoofdstuk 3
213
CHECKLIST
JA
NOG OEFENEN
1 Begripskennis • Ik kan enkele exocriene klieren opnoemen.
• Ik kan de bouw en de werking van een exocriene klier beschrijven. gewenste toestand van het lichaam.
• Ik kan de verschillen in microscopische bouw tussen skeletspieren, gladde spieren en hartspieren herkennen en benoemen.
• Ik kan de relatie tussen de verschillende soorten spieren en het zenuwstelsel bespreken.
• Ik kan de macroscopische bouw van een skeletspier beschrijven. hartspier in verband brengen met de functies in het lichaam.
VA
• Ik kan het verschil in werking tussen skeletspieren, gladde spieren en
• Ik kan aantonen dat spierbewegingen een reactie zijn van een organisme op een prikkel om een gewenste toestand te bereiken.
• Ik kan een hypothese en een waarneming formuleren. • Ik kan een waarneming interpreteren of verklaren.
uk
• Ik kan een besluit formuleren.
©
2 Onderzoeksvaardigheden
invullen bij je portfolio.
pr oe
fh o
of d
st
` Je kunt deze checklist ook op
214
THEMA 02
checklist hoofdstuk 3
N
• Ik kan aantonen dat kliersecreties leiden tot het bereiken van een
IN
• Ik kan uitleggen dat kliersecreties reacties zijn op prikkels.
THEMASYNTHESE
geleider
• Bij het zenuwstelsel gebeurt de geleiding van het elektrisch signaal via zenuwcellen of neuronen.
• Een prikkel kan de membraaneigenschappen van een neuron doen veranderen, waardoor een actiepotentiaal ontstaat.
• Het actiepotentiaal verplaatst zich over het axon, dat is de impulsgeleiding. van de ene naar de andere cel. receptorcel
prikkel
–– ++ ––
impuls
IN
• Aan het uiteinde van het axon, via de synaps, wordt het elektrisch signaal overgedragen
+ – – +
2 impuls bij een zwakke prikkel 3 impuls bij een sterke prikkel
VA
prikkeldrempel
Bewuste geleiding
Onbewuste geleiding
en verwerking
en verwerking
in functionele zone;
bewuste gewaarwording bal in de hand van een baseballspeler
• Gewilde beweging:
met gewenste
evenwichtswaarde, bv. verhoging
uk
in de grote hersenen, bv.
• Onbewuste vergelijking
©
• Bewust prikkelbesef
lichaamstemperatuur
geregistreerd door de hypothalamus
• Onbewust impulsen
st
impuls vanuit functionele zone; gewenste
of d
bewegingen in de grote hersenen, bv. bewuste baseballworp
• Skeletspier verbonden
fh o
pr oe
effector
reactie
aan skeletdelen
N
1 impuls bij een prikkel zwakker dan prikkeldrempel
aanmaken voor effectoren, bv.
hypothalamus stuurt
Reflex
• Vaak zonder
beoordelen of beslissen en dus zonder
verwerkingscentrum, bv. strekreflex
• Reflexboog: enkel impulsgeleiding
doorheen sensorische en motorische neuronen
impulsen naar
zweetklieren bij te hoge lichaamstemperatuur
• Gladde spieren in
wanden van organen
• De hartspier als een
• Vaak skeletspieren
orgaan op zichzelf
• Exocriene klieren die in contact staan met het uitwendig milieu, bv.
• De spier verkort en laat
skeletdelen ten opzichte van elkaar bewegen.
zweetklieren
• Door het samentrekken van de hartspier en de
gladde spieren werken
• Snelle, automatische reactie
organen en wordt het bloed rondgestuurd.
• Exocriene klieren Doel
scheiden een secreet af.
Het doel is een gewenste beweging of het bereiken van homeostase. THEMA 02
BEKIJK DE KENNISCLIP themasynthese
215
CHECK IT OUT
Bij het onderdeel Check in waagde je je aan het wiel. Je leerde in dit thema heel wat over de regelsystemen in je lichaam die het uitvoeren van dat wiel mogelijk maken. 1 Voor je aan het wiel start, ga je bewust waarnemen en beoordelen waar je je handen zal plaatsen. Ook tijdens het uitvoeren komen er heel wat prikkels over je omgeving en je lijf toe in je verwerkingscentra. Waar gebeurt het
IN
verwerken van de informatie over die prikkels?
2 Nadat de binnenkomende prikkels beoordeeld en verwerkt werden,
N
wordt beslist naar welke spieren impulsen verzonden worden. Van waaruit worden je gewenste bewegingen
VA
aangestuurd?
©
3 Je gebruikte zowel je hartspier en je gladde spieren als je skeletspieren tijdens deze oefening. Verklaar.
st
uk
4 Hoe komt het dat je moe wordt nadat je een aantal keren het wiel geoefend hebt?
5 Bij de uitvoering van het wiel zal automatisch ook je hartslag en je ademhalingsfrequentie toenemen. Welk deel
of d
van je zenuwstelsel regelt dat?
6 Waarom moet je niet nadenken over de strekreflex van je bovenste dijbeenspieren wanneer je met gebogen
fh o
knieën weer op de grond landt?
pr oe
7 Met een bionische arm of been kun je het wiel perfect leren uitvoeren. Met welk type zenuwen moet de elektrische bedrading van de motortjes dan operatief verbonden worden?
!
Het wiel uitvoeren is een gewilde beweging. Het impulstraject loopt via de grote hersenen. Daar
gebeurt het verwerken van de prikkels en het bepalen van een gepaste reactie. Via een schakelneuron in de functionele zone voor beweging wordt de impuls naar motorische neuronen gestuurd, die de
skeletspieren aansturen. Zij voeren de gewenste bewegingen uit. Niet alle reacties gebeuren bewust. Bij het wiel zijn ook reflexen betrokken, die worden automatisch uitgevoerd. 216
THEMA 02
check it out
AAN DE SLAG
1
Welke delen van een neuron vind je terug in (bijna) elke lichaamscel?
2
Iemand heeft een diepe snijwonde in het been. Daardoor is die persoon gevoelloos in zijn teen.
3
IN
Hoe kan dat verklaard worden?
VA
Als gevolg van een zeldzame ziekte raken dendrieten van neuronen langzaam beschadigd.
uk
Wat is het gevolg daarvan voor het neuron?
©
4
N
Welk deel van een neuron is omgeven door myeline?
5
Het potentiaalverschil (spanning) tussen de binnenzijde en de buitenzijde van het membraan bedraagt
st
–70 mV. Dat lijkt niet erg veel, maar een membraan is amper 5 nanometer (1 nanometer = 10-9 meter) dik.
of d
Bereken hoe groot de spanning over het membraan zou bedragen als het membraan 1 cm dik zou zijn. Dikte membraan
–70 mV
fh o
5 nanometer
Spanning
pr oe
6
Verklaar waarom de rustpotentiaal essentieel is in de prikkelgeleiding.
THEMA 02
aan de slag
217
Verbind de volgende gebeurtenissen met het juiste begrip.
De buitenzijde van het membraan wordt steeds positiever.
actiepotentiaal
De buitenzijde van het membraan is negatief ten opzichte van de binnenzijde.
Het potentiaalverschil tussen de buiten- en
IN
7
binnenzijde van het membraan bedraagt
depolarisatie
+70 mV.
De buitenzijde van het membraan wordt
N
steeds negatiever.
repolarisatie
VA
De binnenzijde van het membraan wordt
steeds minder positief ten opzichte van de binnenzijde.
rustpotentiaal
Het membraanpotentiaal is omgedraaid.
©
De buitenzijde van het membraan wordt
steeds minder negatief ten opzichte van de
uk
8
binnenzijde.
Kruis het juiste antwoord aan. Bij een actiepotentiaal … buiten stromen.
st
wordt de binnenzijde van het membraan positiever dan de buitenzijde, doordat negatieve ionen naar wordt de binnenzijde van het membraan positiever dan de buitenzijde, doordat positieve ionen naar binnen stromen.
of d
wordt de binnenzijde van het membraan negatiever dan de buitenzijde, doordat negatieve ionen naar buiten stromen.
wordt de binnenzijde van het membraan negatiever dan de buitenzijde, doordat positieve ionen naar
fh o
binnen stromen.
9
De meeste receptoren zijn gevoelig voor één bepaalde prikkel: de gepaste prikkel.
pr oe
Hoe kan een sterke stimulering leiden tot een pijngewaarwording?
10
11
218
Wat is een gevolg van het afbreken van de myelineschede?
Hoe noem je de lange uitloper van een neuron die de actiepotentialen geleidt?
THEMA 02
aan de slag
Op welke manier kan de impulsgeleiding verstoord worden ter hoogte van een chemische synaps?
13
Noteer in de tabel de delen van het centraal en perifeer zenuwstelsel. Zet dan het nummer op de juiste
IN
12
plaats bij de figuur.
N
Centraal zenuwstelsel
VA
1
2
©
Perifeer zenuwstelsel
uk
3
4
of d
Kleur op de figuur het ruggenmerg rood, de grensstrengen groen, en de ruggenmergzenuwen blauw. buikzijde
fh o
14
st
5
pr oe
ruggenmergvliezen
wervel
rugzijde
THEMA 02
aan de slag
219
15
Lees de tekst over epidurale verdoving en beantwoord de vragen.
huid
Voorafgaand aan een bevalling worden verdovende
stoffen tot bij het ruggenmergvlies gebracht (tussen de
ruggenwervel
wervels door). De ruimte daar wordt ook de epidurale
ruimte genoemd (epi = op; dura = hard). Vandaaruit zoekt
epidurale
het verdovende middel een weg naar de neuronen van
ruimte
IN
het ruggenmerg.
a In welk lichaamsdeel bevinden zich de pijnprikkels
holle naald
die gestopt worden door deze epidurale verdoving?
N
b Waarom voert men een tijdje voor de eigenlijke
©
Plaats in elke cirkel het juiste nummer. Kies uit: zenuwvezel (1), zenuwbundel (2), bindweefselschede (3), zenuw (4), bloedvat (5).
fh o
of d
st
uk
16
VA
bevalling die inspuiting al uit?
Van welke type neuronen kunnen zich geen uitlopers in een zenuw bevinden? Kruis het juiste antwoord aan.
uitlopers van motorische neuronen
pr oe
17
uitlopers van schakelneuronen
uitlopers van sensorische neuronen uitlopers van efferente neuronen
220
THEMA 02
aan de slag
18
Ambulanciers of artsen voeren de pupilreflextest regelmatig uit. Vul de zinnen aan. Na een val of verkeersongeval checken de ambulanciers of artsen of de , schakelneuronen en
de irisspieren nog goed aansturen, en dus of er mogelijk schade is door de val.
IN
Ook bij druggebruik wordt deze test gedaan om de mate van vergiftiging van de
in de hersenen te kunnen inschatten. Het is namelijk de
overmatig druggebruik opgespoord worden.
VA
Je grijpt naar je smartphone om te bellen. Beantwoord de volgende vragen.
a Waar in de hersenen vertrekt het traject van de impuls voor deze gewilde beweging?
©
19
N
hersenstam die de neuronen voor het regelen van de pupilreflex bevat. Met de pupilreflextest kan dus ook
hersenzenuwen
ruggenmergzenuwen
st
Als een kind een hete kookpot aanraakt, zal het zijn hand onmiddellijk terugtrekken. a Vul de opeenvolgende stappen van de reflexboog bij die terugtrekreflex aan.
fh o
of d
20
hersen- en ruggenmergzenuwen
uk
b Via welke zenuwen wordt de impuls naar de armspieren gevoerd? Kruis het juiste antwoord aan.
in de huid
neuron doorheen je arm
pr oe
schakelneuron in het ruggenmerg neuron in het ruggenmerg in de bovenarm (biceps)
samentrekking van de bovenarmspieren (biceps)
b Benoem de delen op de onderstaande figuur.
c Geef met pijlen het traject van de impuls weer op de figuur
THEMA 02
aan de slag
221
IN a het bewust gewaarworden van de bal aan de voet
fh o
of d
st
uk
©
b het gewild wegtrappen van de voetbal
N
Bestudeer de afbeeldingen en vul de tabellen aan voor:
VA
21
a
prikkel
pr oe
receptor
geleiding
Zij maken de impuls aan. 1
2
3
Schakelneuronen in het hersendeel voor
hersenen zorgen er voor dat je de prikkel 222
THEMA 02
aan de slag
loopt .
in het been dat tot aan het in de grijze stof van het in de hersenen kunt waarnemen
in de (grote)
b
Het impulstraject voor het bewust trappen van de bal wordt opgestart .
geleiding
Vanuit het hersendeel voor gewilde bewegingen geleiden twee typen neuronen de impuls na elkaar:
in de hersenen en het ruggenmerg
IN
•
• een
doorheen het been tot aan de
bovenste dijspieren
Bij de strekreflex voor het dijbeen spelen de bovenste dijspieren een belangrijke rol.
alleen effectoren alleen receptoren
zowel receptoren als effectoren
geen van beide
st
Zet de stappen van de reflexboog van de kniepeesreflex in de correcte volgorde. Nummer ze van 1 tot 5.
of d
23
©
Bevinden zich in de bovenste dijspieren receptoren of effectoren?
uk
22
VA
reactie
N
je bovenste dijspieren
Impulsgeleiding in sensorisch neuron
fh o
De bovenste dijspieren trekken samen.
Mechanoreceptoren van de bovenste dijspieren vormen een impuls.
pr oe
Impulsgeleiding in motorisch neuron De bovenste dijspieren rekken
THEMA 02
aan de slag
223
Vul op de figuur de hersenstructuren aan met hun nummer uit de tabel.
1
kleine hersenen
3
hersenbalk
2
grote hersenen
a Zijn de binnenste cirkels even groot?
©
Bekijk de figuren en beantwoord de vragen.
of d
st
uk
25
VA
N
4
ruggenmerg
IN
24
pr oe
fh o
b Zijn de horizontale lijnen parallel?
c Vul aan:
224
De
THEMA 02
aan de slag
van prikkels is een proces dat
tot stand komt.
26
Lees de teksten en vul de zinnen aan. thalamus rechterhemisfeer
linkerhemisfeer
Bij een experiment werd aan proefpersonen gevraagd
naar enkele filmpjes te kijken terwijl ze onder een MRI-/
NMR-scanner lagen. Ze moesten tegelijkertijd hun gevoel uitdrukken. De meeste filmpjes bevatten neutrale, alledaagse onderwerpen en activiteiten. De
IN
proefpersonen gaven daarbij neutrale emoties aan.
Enkele filmpjes lieten echter bedreigende situaties zien, zoals een naderende man met een mes, of net heel hypothalamus
proefpersonen gaven daarbij aan zich angstiger te
N
prefrontale hersenlob
limbisch systeem
vreugdevolle taferelen, zoals een verjaardagsfeest. De
voelen, of net blijer. MRI-/NMR-beelden van het limbisch systeem lieten enkel verhoogde activiteit zien bij de
VA
beelden van angst of blijdschap, terwijl er bij de andere filmpjes geen werking was.
Een kater met een hersentumor onderging een
hersenoperatie. Daarbij werd een stukje van de
.
©
Het limbisch systeem reguleert
uk
tussenhersenen weggenomen. Na de operatie werd de kater alsmaar dikker. Hij kon niet meer stoppen met
eten, had steeds honger. De dierenarts vertelde bij een
st
tweede bezoek dat dit niet onverwacht was. Hij had het
omgekeerde ook al zien gebeuren bij een hond. Die wou na een operatie aan de tussenhersenen niet meer eten omdat
of d
zijn hongergevoel verdwenen was.
.
pr oe
fh o
De tussenhersenen reguleren
THEMA 02
aan de slag
225
27 Bestudeer de tekst en figuren en beantwoord de vragen. 14 000
Onderzoekers vergeleken de bloedstroom doorheen
tijdens inspanning
skeletspieren
de bloedvaten nabij enkele belangrijke organen van
in rust
12 000
een sporter. Dat deden ze voor een atleet in rust, maar ook voor diezelfde sporter tijdens een
vermoeiende oefening. In de grafiek kun je het
debiet in de bloedvaten aflezen per lichaamsdeel.
IN
debiet (mL/min)
10 000
8 000
6 000
4 000
N
vasoconstrictie
huid hart
darmen
VA
2 000
0
Wetenschappers maten naast dat debiet ook de intensiteit van impulsgeleiding naar diezelfde
bloedvaten. Impulsen die via zenuwbanen naar de bloedvaten gaan, kunnen er immers voor zorgen
uk
vasoconstrictie.
©
dat bloedvaten onbewust vernauwen door spierwerking van spiertjes rond die bloedvaatjes. Dat heet a Welke eenheid lees je voor de grootheid debiet af op de grafiek?
of d
st
b Leid vanuit die eenheden voor debiet af waarvoor debiet staat. Definieer.
c Voor welke lichaamsdelen bestaat er de grootste toename aan debiet bij het sporten?
fh o
d Wat betekent dat voor de diameter van de bloedvaten bij die laatste organen tijdens het sporten? e Voor welke organen bestaat er een afname aan debiet tijdens het sporten?
pr oe
f Wat betekent dat voor de bloedvaten bij die laatste organen? g Op de figuur hiernaast zie je langs welke perifere zenuwen impulsen tot bij je darm geraken.
ruggenmerg
rugzijde dunne darm
grensstreng
Benoem de perifere zenuwen waarlangs de impuls naar je darmen loopt.
buikzijde
226
THEMA 02
aan de slag
ruggenmergzenuw
h Vul aan:
Je ademhalingsfrequentie en hartslag verhogen automatisch bij het sporten. Er wordt zuurstofgas (O2) opgenomen in je
en ook
getransporteerd naar je spieren door je verhoogde hartslag. Je zenuwstelsel
kan
sturen naar je verterings- en uitscheidingsorganen tijdens het sporten.
De spiertjes rond de bloedvaten van die organen gaan daardoor
IN
. Dat heeft
een afremmende invloed op die organen. Ze gaan
vooral nodig voor de
. De
daardoor ongewijzigd in je bloed.
blijft
Vul op basis van de informatie uit de figuren de figuur verder aan. Kies uit:
ademhalingsspieren – autonome zenuwstelsel – effectoren – hartspieren – receptoren – spiertjes darmen – 95-99 % zuurstofgassaturatie
©
zuurstofgas (O2) verbruiken. De moleculen O2 zijn op dat moment immers
VA
i
actief worden en dus ook
N
st
verwerkingscentra met o.a. de hersenstam
of d
signalen
uk
geleiding
fh o
prikkel
chemoreceptoren
reactie
worden gestimuleerd:
< 95 %
pr oe
signalen
homeostase
THEMA 02
aan de slag
227
Beoordeel de uitspraken aan de hand van de figuur.
grote hersenen
Tip: onderzoek of een orgaan een stimulerende impuls (+) of een remmende impuls (-) ontvangt vanuit het
zenuwstelsel. In het rood vind je de perifere zenuwen
hersenstam
die actief zijn tijdens het sporten. In het groen de
long
IN
hart en longen aangezet tot harder werken door
stimulerende impulsen vanuit je zenuwstelsel.
milt
juist / onjuist
lever
zenuwstelsel.
In rust worden je
verteringsorganen aangezet tot harder werken door je perifere en je centrale zenuwstelsel.
juist / onjuist
juist / onjuist
29
Talgklieren produceren talg. Talg is een vetachtige substantie
geslachtsorgaan
30
Welke klieren zijn geen exocriene klieren? Omcirkel ze.
31
Speekselklieren scheiden stoffen
st
dat de huid en haren glanzend en soepel houdt. Waarom
fh o
of d
noemen we talgklieren exocriene klieren?
pancreas – speekselklier – zweetklier – oorsmeerklier – bijnieren
pr oe
af naar het uitwendige milieu, de
prikkel
mondholte. Daardoor verloopt de
receptor
opnemen.
geleider
stappen van het regelsysteem
effector
spijsvertering vlotter en kan het lichaam beter voedingsstoffen Vul de tabel aan. Benoem alle
die leiden tot de productie van
aan de slag
maag
alvleesklier dikke darm
dunne darm
©
door impulsen vanuit je
uk
verterings-organen afgeremd
VA
bijnier nier
Bij het sporten worden je
THEMA 02
grensstreng
hart
Bij het sporten worden je
228
speekselklieren
wervelkolom met ruggenmerg
actieve perifere zenuwen bij rust.
speeksel.
oog
kleine hersenen
N
28
reactie
urineblaas
tijdens inspanning (sympathisch zenuwstelsel) in rust (parasympathisch zenuwstelsel) stimulerende werking remmende werking
32
Waarom zijn slijmbekercellen in de slijmvliezen die de binnenzijde van de luchtpijp bekleden exocriene
33
Welke kenmerken zijn aanwezig bij meercellige exocriene klieren, die niet aanwezig zijn bij eencellige
34
Duid de volgende delen aan op de figuur: spierschede, bundelschede, spiervezels.
35
Skeletspieren hebben in doorsnede dezelfde opbouw. Met welk nummer zijn de delen op de figuur
klieren?
of d
aangeduid?
st
uk
©
VA
N
IN
exocriene klieren?
Naam
Nummer
1
bundelschede
fh o
2
spiervezel
pr oe
pees
4
spierschede
36
Rangschik van klein naar groot: spier, spiervezel, celkern, spierbundel.
<
3
<
<
THEMA 02
aan de slag
229
37
Vul onder elke kolomtitel in welke spieren dat kenmerk vertonen. Dwarse streping
Trekken samen
Kunnen
onder invloed
onder invloed
samentrekken
van autonoom
van somatisch
zenuwstelsel
zenuwstelsel
VA
N
IN
Eén kern
Trekken samen
38
Hieronder zie je een dwarse doorsnede van een stukje spierweefsel. Is dat een stukje skeletspier, gladde
39
Een leerling bekijkt een stukje spierweefsel onder een microscoop. Door welke structuur te zien kan hij met
of d
st
uk
©
spier of hartspier? Verklaar.
zekerheid bepalen of het gaat om een gladde spier, hartspier of skeletspier?
eiwitdraden
fh o
donkere lijn tussen de cellen
eén kern per cel dwarse streping
Een jongen springt van een hoge muur. Tijdens de landing komt hij
pr oe
40
gehurkt neer. Door bepaalde beenspieren voldoende op te spannen,
worden de hoge krachten opgevangen. De jongen herhaalt de sprong. Hij komt nu met zijn hielen hard tegen het zitbeen (of het zitvlak)
terecht. Welke spieren werden onvoldoende opgespannen tijdens deze sprong?
HAM en RF HAM en TA
GMAX en VAS
RF en GMAX
230
THEMA 02
aan de slag
41
Een spiervel bestaat uit een aantal aan elkaar grenzende of naast elkaar gelegen sarcomeren. Als de spiervezel wordt uitgerekt dan:
worden de sarcomeren korter.
worden de sarcomeren langer.
42
Het buigen van de arm wordt veroorzaakt door:
het korter worden van spiervezels in de spier aan de voorzijde van je bovenarm.
N
het korter worden van spiervezels in de spier aan de achterzijde van je bovenarm. het langer worden van spiervezels in de spier aan de voorzijde van je bovenarm. het langer worden van spiervezels in de spier aan de achterzijde van je bovenarm.
IN
blijven de sarcomeren even lang.
Waarom werken spieren in paren?
44
Welke bewering is correct? Als een spier een impuls ontvangt dan… zal ze samentrekken.
uk
©
VA
43
van de wil.
of d
Op de afbeeldingen zie je drie typen spierweefsel. Omcirkel het type dat kan samentrekken onder invloed
pr oe
fh o
45
st
zal ze langer worden. kan ze langer worden of samentrekken.
THEMA 02
aan de slag
231
46
Toon met een voorbeeld aan hoe een gladde spier helpt aan de homeostase. Noteer alle stappen van het regelsysteem in de tabel
prikkel
IN
receptor
N
geleider
VA
effector
pr oe
fh o
of d
st
uk
©
reactie
232
THEMA 02
aan de slag
pr oe
fh o
N
VA
©
uk
st
of d IN
Notities
233
IN
LABO'S
LABO’S THEMA 1 EN 2 Onderzoek 1: Onderzoek waar de chemoreceptoren voor smaak liggen.
p. 235
Onderzoek 4: Voer een dissectie uit van het oog.
VA
Onderzoek 3: Onderzoek wat paradoxale pijn is.
N
Onderzoek 2: Onderzoek in welke mate je gevoelig bent voor afkoeling en opwarming. p. 237
Onderzoek 5: Onderzoek de structuur van het hoornvlies.
©
Onderzoek 6: Onderzoek hoe het glasachtig lichaam eruitziet.
uk
Onderzoek 7: Maak de bloedvaten in het oog zichtbaar.
Onderzoek 8: Onderzoek hoe lichtstralen zich in het oog verplaatsen.
p. 239
Onderzoek 9: Onderzoek de omgekeerde beeldvorming in het oog. p. 241
Onderzoek 11: Onderzoek het minimale tijdsverschil dat je oren gebruiken om de richting van het geluid te bepalen.
p. 243
Onderzoek 12: Onderzoek hoe de ongelijke verdeling van ionen ontstaat in een neuron.
p. 245
fh o
of d
st
Onderzoek 10: Onderzoek hoe de pupildiameter kan zorgen voor een scherp beeld.
p. 247
Onderzoek 14: Ga op zoek naar zenuwen in een kippenvleugel aan de hand van een dissectie.
p. 251
pr oe
Onderzoek 13: Onderzoek welke processen zich afspelen in het celmembraan bij een actiepotentiaal.
Onderzoek 15: Voer een microscopieoefening uit van de dwarsdoorsnede van een zenuw.
p. 253
LABO’S THEMA 3 EN 4
234
na herf
stvaka
ntie
LABO Naam:
ONDERZOEK
klas:
nummer:
1
Onderzoek waar de chemoreceptoren voor smaak liggen. 1
Waar bevinden zich de chemoreceptoren voor smaak?
IN
2
Onderzoeksvraag
Hypothese
Kruis een hypothese aan.
3
N
De chemoreceptoren bevinden zich in de mond. De chemoreceptoren bevinden zich in de neus.
De chemoreceptoren bevinden zich in de mond en de neus. Benodigdheden
blinddoek
©
vier bekers water
vier verschillende voedingsstoffen of dranken met dezelfde textuur (moes van bv. appel, kiwi, aardbei,
uk
meloen of lauwe thee van kamille, munt, bosbessen …) 1 Blinddoek een klasgenoot.
st
Werkwijze
2 Laat je geblinddoekte klasgenoot met dichtgeknepen neus van een van de stoffen proeven. Vraag je
of d
klasgenoot welke stof hij of zij denkt te proeven. Noteer het antwoord in de tabel met waarnemingen.
3 Laat je klasgenoot de mond spoelen met wat water en laat hem of haar nu (nog steeds met dichtgeknepen neus en blinddoek op) de andere stoffen proeven. Laat bij elke nieuwe stof de mond spoelen. Noteer de waarnemingen telkens in de tabel.
4 Laat je geblinddoekte klasgenoot ruiken aan de verschillende stoffen en vraag of hij/zij de stoffen herkent.
fh o
Noteer de antwoorden in de tabel.
5 Laat je geblinddoekte klasgenoot de stoffen proeven zonder dichtgeknepen neus om na te gaan of hij/zij de stoffen herkent. Vul de laatste kolom van de tabel aan.
pr oe
4
De chemoreceptoren bevinden zich in de huid.
VA
LABO
ONDERZOEK 1
235
LABO Naam:
5
Waarneming
6
klas:
Verwerking
Vul voor elke stof de waarnemingen aan.
Wat wordt geproefd met neus dicht?
Wat wordt geproefd met
Wat wordt geroken?
neus open?
7
VA
N
IN
Aangeboden stof
nummer:
Besluit
uk
8
©
Noteer een besluit.
Reflectie
of d
st
a De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:
pr oe
fh o
b Vergelijk je hypothese met je besluit.
236
LABO
ONDERZOEK 1
LABO Naam:
ONDERZOEK
klas:
nummer:
2
Onderzoek in welke mate je gevoelig bent voor afkoeling en opwarming. 1
Thermoreceptoren in de huid zijn gevoeliger voor opwarming / afkoeling.
zwarte, rode en blauwe stift meetlat
twee spijkers koud water heet water blinddoek
twee kleine emmers Werkwijze
IN
1 Vul één emmer met koud water en één emmer met heet water. 2 Leg in elke emmer een spijker.
3 Teken met een zwarte stift en met behulp van de meetlat een raster van 2,5 cm
of d
op 2,5 cm op de rug of in de palm van de hand van een klasgenoot.
4 Verdeel het raster in 25 gelijke hokjes.
5 Doe de klasgenoot een blinddoek om of vraag hem/haar de ogen te sluiten. 6 Duw in willekeurige volgorde de kop van een spijker die in heet en koud
water lag, in elk van de hokjes (zowel de volgorde van de rasterhokken als de
fh o
afwisseling tussen heet en koud water moet willekeurig gebeuren). Vraag de klasgenoot telkens of hij/zij een warme of een koude spijker voelde.
7 Vul de tabel bij de waarnemingen aan. Zet een blauwe stip in het hokje als de
koude spijker op die plaats correct werd waargenomen; zet een rode stip als de warme spijker correct werd waargenomen.
pr oe
4
VA
Benodigdheden
N
Doorstreep een hypothese.
©
3
Hypothese
uk
Zijn de thermoreceptoren in de huid gevoeliger voor opwarming of afkoeling?
st
2
Onderzoeksvraag
LABO
ONDERZOEK 2
237
LABO Naam:
5
Waarneming
6
klas:
nummer:
Verwerking
7
VA
N
IN
Duid aan op welke punten de koude of warme spijker correct werd waargenomen.
Besluit
uk
8
©
Noteer een besluit.
Reflectie
of d
st
a De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:
pr oe
fh o
b Vergelijk je hypothese met je besluit.
238
LABO
ONDERZOEK 2
LABO Naam:
ONDERZOEK
klas:
nummer:
8
Onderzoek hoe lichtstralen zich in het oog verplaatsen. 1
Onderzoeksvraag
Hypothese
3
Benodigdheden
N
2
Stoffen
VA
Materiaal
50 ml water 10 ml olie 10 ml ethanol
©
bekerglas (100 ml) twee pipetten (10 ml) potlood
!
TIP
Werkwijze
veiligheidsmaatregelen en gevaren
LABOMATERIAAL
van alle stoffen en materialen. Ethanol
H 225, P 210
H- en P-ZINNEN
of d
4
Check steeds goed de
st
labomaterialen te ontdekken.
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT
uk
Scan de QR-code om de
IN
Wat gebeurt er met lichtstralen bij de overgang van de ene naar de andere stof?
1 Neem het bekerglas en zet er een potlood in.
2 Vul het bekerglas voor de helft met water (50 ml). 3 Druppel daarop met een pipet 10 ml water.
fh o
5
4 Voeg met de andere pipet 10 ml ethanol toe door het langs de rand van het glas naar beneden te druppelen. Waarneming
pr oe
Wat neem je waar als je door het bekerglas naar het potlood kijkt? 6
Verwerking
Licht verplaatst zich in een rechte lijn, maar bij de overgang van de ene naar de andere stof kan de straal ‘gebroken’ worden. We noemen dat de lichtbreking.
LABO
onderzoek 8
239
LABO Naam:
7
nummer:
Besluit Licht breekt op het scheidingsvlak tussen twee verschillende stoffen. Het volgt een andere richting. Reflectie
N
a De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:
licht
lucht water
st
geabsorbeerd
©
gereflecteerd
uk
licht
VA
b Vergelijk je hypothese met je besluit.
invallend
gebroken en
pr oe
fh o
of d
doorgelaten licht
240
LABO
onderzoek 8
IN
8
klas:
LABO Naam:
klas:
nummer:
ONDERZOEK 10
Onderzoek hoe de pupildiameter kan zorgen voor een scherp beeld. 1
Welke invloed heeft de pupildiameter op de scherpte van een gevormd beeld? Hypothese
VA
3
N
Noteer een hypothese.
Benodigdheden naald
blanco blad papier of stukje karton goed verlichte ruimte
©
blad met tekst
uk
4
IN
2
Onderzoeksvraag
Werkwijze
1 Houd een blad papier met tekst op 5 à 10 cm van je ogen. 2 Probeer de tekst te lezen.
st
3 Druk met een naald een gaatje in een stukje karton of blanco blad papier.
4 Kijk vervolgens door het gaatje in het stukje karton/papier naar de tekst. Je houdt de tekst op dezelfde Waarneming
of d
5
afstand als voorheen.
Verwerking
Als het diafragma groot is, kunnen de lichtstralen
pr oe
6
fh o
Wat neem je waar?
op meerdere plaatsen doorheen de lens passeren. Ze worden op een verschillende manier gebroken,
waardoor van een voorwerp meerdere beeldpunten ontstaan, die niet samenvallen. Dat levert een wazig beeld op.
Gebruik je een zeer klein diafragma, bijvoorbeeld een stukje karton met een gaatje, dan vallen veel minder lichtstralen door de lens. Elk punt
resulteert in slechts één of een beperkt aantal
wazig beeld
er geraken veel lichtstralen door het gaatje scherp, maar flets beeld
weinig lichtstralen geraken door het gaatje
beeldpunten, waardoor een scherp beeld ontstaat.
LABO
onderzoek 10
241
LABO Naam:
klas:
nummer:
WEETJE Bril kapot? Geen nood, een stukje karton helpt je voortaan verder. Je kunt ook een rasterbril gebruiken: dat is een bril die geen lenzen heeft, maar
bestaat uit een stuk zwart plastic vol met kleine gaatjes. Door die gaatjes vallen de lichtstralen perfect op je netvlies. De rasterbrillen werken als
7
IN
hulpmiddel voor zowel bijziendheid als verziendheid. Besluit
N
De diameter van de pupil heeft invloed op de scherpte van een beeld. Als de pupil kleiner wordt, is
8
VA
er een grotere / kleinere scherptediepte. Reflectie
pr oe
fh o
of d
st
b Vergelijk je hypothese met je besluit.
uk
©
a De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:
242
LABO
onderzoek 10
LABO Naam:
ONDERZOEK
klas:
nummer:
11
Onderzoek het minimale tijdsverschil dat je oren gebruiken om de richting van het geluid te bepalen. Als je een geluid hoort met beide oren, kun je bepalen uit welke richting dat geluid komt. Het geluid komt dan
1
Onderzoeksvraag Hoe klein is het verschil in aankomsttijd van het geluid waarmee je de richting bepaalt?
N
2
IN
immers een fractie van een seconde eerder aan in een van beide oren.
Hypothese
seconden.
3
Benodigdheden
twee plastic trechters
plastic darm of slang (ca. 1,5 meter) schoolbank of tafel plakband meetlat
uk
stift
©
potlood
st
4
VA
Het tijdverschil dat je met de oren waarneemt en gebruikt om de richting van een geluid te bepalen, bedraagt
Werkwijze
of d
1 Schuif de tuit van de trechters in de uiteinden van de slang. 2 Markeer het midden van de slang met een stift.
3 Breng over een afstand van 20 cm aan weerszijden van het midden elke centimeter een streepje aan. 4 Bevestig het deel van de slang met markeringen aan de schoolbank of tafel met tape. 5 Ga met je rug naar de bank zitten en plaats de trechters over je oren.
fh o
6 Een klasgenoot tikt met een potlood op een van de markeringen. Geef aan uit welke richting jij het geluid hoort komen: links, rechts, of niet te bepalen.
7 Je klasgenoot herhaalt dit en gaat zo op zoek naar die punten links en rechts van het midden, waar je niet meer correct kunt bepalen of het geluid van rechts of links komt.
pr oe
8 Meet de afstand tussen deze twee punten.
5
Waarneming
6
Verwerking
De afstand tussen de punten links en rechts van het midden waarvan je niet meer correct kunt bepalen uit welke richting het geluid komt bedraagt
cm. Dat komt overeen met
m.
De snelheid van geluid doorheen de lucht bedraagt gemiddeld 340 m/s. Bereken hieruit de tijd die nodig is om de afstand die je verkreeg af te leggen.
LABO
onderzoek 11
243
7
Besluit
8
Reflectie
klas:
nummer:
VA
N
a De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:
IN
LABO Naam:
pr oe
fh o
of d
st
uk
©
b Vergelijk je hypothese met je besluit.
244
LABO
onderzoek 11
LABO Naam:
ONDERZOEK
klas:
nummer:
12
Onderzoek hoe de ongelijke verdeling van ionen ontstaat in een neuron. Het celmembraan van een neuron is niet doorlaatbaar voor de ionen. Het celmembraan bevat echter wel
verschillende kanaaltjes en pompjes waar enkel welbepaalde deeltjes door kunnen. De volgende kanaaltjes en
IN
pompjes spelen een belangrijke rol bij het ontstaan van de ongelijke lading (de rustpotentiaal) en het elektrisch signaal:
• de Na+-kanalen waar enkel natriumionen (Na+) doorheen kunnen als ze geopend zijn. Die kanalen zijn dicht bij
een zenuwcel in rust; • de K+-kanalen waar enkel kaliumionen (K+) doorheen kunnen als ze geopend zijn. Die kanalen zijn dicht bij een
3
Benodigdheden
VA
uk
Hypothese
©
Hoe zorgt de Na+/K+-pomp voor een ongelijke verdeling van ionen?
Werkwijze
st
Teken de verdeling van ionen als de Na+/K+-pomp twee keer ionen heeft getransporteerd (= situatie 2).
pr oe
4
Onderzoeksvraag
of d
2
de concentratie van die ionen buiten de cel (situatie 1).
fh o
1
N
zenuwcel in rust; • de Na+/K+-pomp die telkens 3 natriumionen naar buiten de cel pompt en 2 kaliumionen naar binnen. • Je start met een cel waar de concentratie (het aantal deeltjes per volume) Na+ en K+ ionen in de cel gelijk is aan
situatie 1
axon
situatie 2
buitenzijde axon
X
natriumion kaliumion Na-K-pomp (drie Na+ naar buiten 2 K+ naar binnen)
X X
binnenzijde axon
X
Na+-kanaal K+-kanaal
LABO
onderzoek 12
245
LABO Naam:
5
Waarneming
6
klas:
Verwerking
Vul de tabel in om de verdeling van de ionen in beide situaties te vergelijken. Situatie 1
Situatie 2
IN
aantal Na+-ionen buiten
N
aantal K+-ionen buiten
som van alle ladingen buiten
VA
aantal Na+-ionen binnen
som van alle ladingen binnen
Besluit Omcirkel het juiste antwoord.
of d
In rust (situatie 2) bevinden zich:
st
uk
verschil ladingen (lading binnen – buiten)
©
aantal K+-ionen binnen
7
nummer:
• minder / meer natriumionen buiten de cel dan binnen de cel. • minder / meer kaliumionen buiten de cel dan binnen de cel.
• minder / meer positieve ionen (natriumionen en kaliumionen samen) binnen de cel dan buiten de cel.
8
fh o
Door de werking van de Na+/K+-pomp ontstaat een ongelijke verdeling van ionen, waarbij de buitenzijde
meer / minder positief is dan de binnenzijde. Reflectie
pr oe
De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:
246
LABO
onderzoek 12
LABO Naam:
ONDERZOEK
klas:
nummer:
13
Onderzoek welke processen zich afspelen in het celmembraan bij een actiepotentiaal.
3
Wat gebeurt er als natriumkanalen en kaliumkanalen in het celmembraan openen? Hypothese
IN
2
Onderzoeksvraag
N
1
Benodigdheden
VA
twintig legoblokken in één kleur twintig legoblokken in een andere kleur
binnenzijde axon buitenzijde axon
of d
st
uk
©
buitenzijde axon
Na+/K+-pomp (drie Na+ naar buiten 2K+ naar binnen)
fh o
K+-kanaal
Werkwijze
1 Plaats zowel binnen als buiten het axon tien legoblokken van beide kleuren (dus twintig blokken buiten en twintig blokken binnen).
pr oe
4
Na+-kanaal
2 Laat in elke zone de rustpotentiaal ontstaan, door de Na+/K+-pomp tweemaal te laten werken (zoals in Labo 1). Vul bij ‘waarneming’ kolom A van de tabel in.
3 Prikkeling van het neuron zal het Na+-kanaal openen. Boots nu na wat er gebeurt als het natriumkanaal opent (tip: diffusie!) en vul kolom B van de tabel in.
4 Boots na wat er zal gebeuren als het K+-kanaal opent en het natriumkanaal sluit (tip: diffusie!). Vul kolom C van de tabel in.
5 Boots de verplaatsing van ionen na als de kaliumionen sluiten en de Na+/K+-pomp werkt (laat ze twee keer ionen transporteren). Vul kolom D in.
LABO
onderzoek 13
247
LABO Naam:
5
klas:
nummer:
Waarneming B
C
Rustpotentiaal
Verdeling ionen nadat Na+-kanalen
Verdelingen ionen nadat K+-kanalen
openen
openen
aantal Na+-ionen
aantal K+-ionen som van alle ladingen buiten
aantal Na+-ionen aantal K+-ionen
uk
binnen
som van alle ladingen binnen verschil binnen
st
t.o.v. buiten lading binnenzijde
of d
t.o.v buitenzijde
6
verplaatsten
©
binnen
positief)
K+-pompen ionen
VA
buiten
(negatief of
Verdeling ionen nadat Na+/
N
buiten
D
IN
A
fh o
Verwerking
Zet nu in de grafiek de waarden van de lading van de binnenzijde van het membraan ten opzichte van het
pr oe
buitenzijde van het membraan voor de verschillende situaties (A, B, C, D). Verbind ook de punten met elkaar.
248
LABO
onderzoek 13
10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 –1 –2 –3 –4 –5
kolom A
kolom B
kolom C
kolom D
LABO Naam:
7
klas:
nummer:
Besluit Omcirkel het juiste antwoord.
Als de natriumkanalen in het membraan openen, dan wijzigt de binnenzijde van het membraan van
positief / negatief naar positief / negatief. Door het openen van de kaliumkanalen en de werking van de
IN
Na+/K+-pomp herstelt de potentiaal van de binnenzijde van het membraan terug van positief / negatief naar positief / negatief.
fh o
of d
st
uk
©
VA
De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:
N
Reflectie
pr oe
8
LABO
onderzoek 13
249
pr oe
fh o
N
VA
©
uk
st
of d IN
Notities
250
LABO Naam:
ONDERZOEK
klas:
nummer:
14
Ga op zoek naar zenuwen in een kippenvleugel aan de hand van een dissectie. 1
Hypothese
3
Benodigdheden draagblad schaar pincet
petrischaal
of d
handschoenen
Scan de QR-code om de
labomaterialen te ontdekken.
LABOMATERIAAL
kippenvleugel
fh o
TIP
st
2
uk
©
VA
N
Isoleer het deel van de zenuw dat doorheen de onderarm van een kip loopt in een petrischaal.
IN
Onderzoeksvraag
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT
Zodra je de kippenvleugel hebt aangeraakt, raak dan niets meer aan buiten je draagblad. Raak zeker je gezicht of je mond niet aan. Houd je kippenvleugel en je instrumenten altijd op het draagblad.
pr oe
!
Doe onmiddellijk na het practicum je kippenvleugel en het afval daarvan in de daartoe bestemde
container. Gooi ook je handschoenen weg in de daartoe bestemde afvalzak. Bezorg je draagblad met alle instrumenten aan je leerkracht.
Gebruik water en schoonmaakmiddel voor het reinigen van je labotafel. Was ten slotte je handen uitvoerig met water en zeep.
LABO
onderzoek 14
251
LABO Naam:
4
klas:
nummer:
Werkwijze 1 Knip door de huid heen aan de zijde van de plooier of biceps van het ellebooggewricht. Je krijgt een V-vorm in de doorgeknipte huid.
2 Gebruik je duimen en je schaar om de huid rond de onderarm te verwijderen. Ga daarbij met je duimen onder de huid. Let op: beschadig de spier niet.
IN
3 Je kunt nu de spierbundels zien, aan het uiteinde liggen pezen. Als je goed kijkt, zie je in het midden van de vleugel een dun wit lijntje lopen volgens de lengte van de onderarm. Dat is een zenuw. Die ligt tussen twee spiergroepen in.
Wanneer je de zenuw niet meteen vindt, zoek dan naar wat samenhangend wit bindweefsel met kleine bloedvaatjes, daarin zit de zenuw.
kun je voorzichtig de zenuw isoleren van de spieren en het bot.
5 Knip de zenuw aan de uiteinden door en leg hem in een petrischaal.
VA
6 Bezorg het stukje zenuw aan je leerkracht. Scan de QR-code en bekijk de
8
Reflectie
6
Verwerking
uk
Waarneming
7
Besluit
st
5
BEKIJK DE VIDEO
©
TIP
video van de dissectie.
N
4 Haal de spiergroepen voorzichtig uit elkaar zonder de zenuw te beschadigen. Nu de spierbundels loszitten,
of d
a De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:
fh o
b Tijdens dit labo heb ik ordelijk en hygiënisch gewerkt. Gedreven
Onvoldoende
Ik draag altijd zorg voor
De leerkracht moet me
Ik heb geen respect
respectvol om te gaan
moet mij zelden
materiaal om te gaan.
op.
pr oe
de anderen ook aan om met het materiaal. Ik ruim altijd spontaan
op en zorg ook dat de
anderen in mijn groep dat doen.
LABO
In ontwikkeling
Ik draag altijd zorg voor het materiaal. Ik spoor
252
Goed op weg
onderzoek 14
het materiaal van de
school. De leerkracht
zeggen dat ik nog moet opruimen.
regelmatig aansporen voorzichtig met het
Ik vergeet vaak op te ruimen.
voor het materiaal van de school. Ik ruim niet
LABO Naam:
ONDERZOEK
klas:
nummer:
15
Voer een microscopieoefening uit van de dwarsdoorsnede van een zenuw. 1
Opdracht
Benodigdheden
microscoop gekleurd micropreparaat met de dwarsdoorsnede van een zenuw
4
potlood
Werkwijze
1 Werk per twee. Volg het stappenplan voor het
Begin ofwel met zelf uitvoeren, of doe eerst een peerevaluatie van een klasgenoot.
bij het tekenen op de eisen voor een correcte
fh o
Waarneming
of d
3 Benoem de delen in de legende.
pr oe
5
van een preparaat onder de microscoop. TIP
STAPPENPLAN PREPARAAT
Scan de QR-code om je te helpen bij
het gebruik van de microscoop.
STAPPENPLAN MICROSCOOP
TIP
st
2 Bekijk het preparaat en maak een tekening. Let microscopietekening.
stappenplan voor het bekijken
uk
bekijken van een preparaat onder de microscoop.
N
Scan de QR-code en volg het
VA
3
TIP
Hypothese
©
2
2 Schets het beeld.
IN
1 Maak de dwarsdoorsnede van een zenuw zichtbaar voor een microscoop bij een vergroting van 100x.
Tekenen van microscopische waarnemingen
• Noteer steeds de vergroting voor je tekent
(vergroting = waarde van de ooglens x waarde voorwerplens). Je wilt later nog weten hoe groot je staal was.
• Teken met een scherp potlood. Je kunt zo nauwkeuriger tekenen.
• Respecteer de verhoudingen ten opzichte van de cirkeldoorsnede die je ziet.
• Teken in detail de belangrijke delen. Schets de overige delen.
• Benoem de delen via nummering en de legende. Zo vergeet je niet wat je zag.
LABO
onderzoek 15
253
LABO Naam:
6
klas:
nummer:
Verwerking
Vergroting:
Legende:
Besluit
8
Reflectie
©
7
VA
N
IN
Naam preparaat:
b Vul de peerevaluatie in.
of d
1 Staat de verlichting aan?
2 Heeft je klasgenoot de voorwerptafel helemaal omlaag gedraaid?
3 Heeft je klasgenoot de juiste vergroting
fh o
correct ingesteld?
4 Is het preparaat goed op de voorwerptafel geklemd?
pr oe
5 Positioneert je klasgenoot de delen in de lichtbundel?
6 Brengt je klasgenoot de voorwerptafel correct naar boven?
7 Kijkt je klasgenoot door de ooglens en draait hij/zij de voorwerptafel correct naar beneden?
254
LABO
onderzoek 15
Kruis het correcte vakje aan voor je klasgenoot.
st
Deelhandelingen
uk
a De uitvoering van de proef verliep vlot / niet vlot (schrap wat niet past), omdat:
Ja Nee Ja Nee
Nee, foute voorwerplens Ja, met de kleinste voorwerplens
Nee, klemt, maar lijkt niet vast te liggen. Ja, klemt en controleert of het vastligt.
Nee, positioneert niet met positioneerklemmen. Ja, positioneert delen in lichtbundel.
Nee, weet niet welke schroef te gebruiken.
Nee, kijkt niet terwijl hij/zij draait.
Nee, draait snel naar boven.
Ja, langzaam naar boven, zonder hoogtecontrole.
Ja, langzaam naar boven, tot op 2 mm van de lens. Nee, kijkt, maar draait niet/fout aan macroschroef. Nee, kijkt, maar draait te snel naar beneden. Ja, kijkt en draait langzaam naar beneden.
pr oe
fh o
N
VA
©
uk
st
of d IN
Notities
255
256
pr oe
fh o
N
VA
©
uk
st
of d IN