An
Wuyts
Via www.ididdit.be heb je toegang tot het onlineleerplatform bij Nieuw TaalRecht 2.1 Schriftelijk Activeer je account aan de hand van onderstaande code en accepteer de gebruiksvoorwaarden. Zorg ervoor dat het e-mailadres van je school aan dat account gekoppeld is. Zo kunnen we je optimaal ondersteunen.
NIEUW
TaalRecht 2.1
schriftelijk
LET OP: DEZE LICENTIE IS UNIEK, EENMALIG TE ACTIVEREN EN GELDIG VOOR EEN PERIODE VAN 1 SCHOOLJAAR. INDIEN JE DE LICENTIE NIET KUNT ACTIVEREN, NEEM DAN CONTACT OP MET ONZE KLANTENDIENST.
Auteur: An Wuyts
Fotokopieerapparaten zijn algemeen verspreid en vele mensen maken er haast onnadenkend gebruik van voor allerlei doeleinden. Jammer genoeg ontstaan boeken niet met hetzelfde gemak als kopieën. Boeken samenstellen kost veel inzet, tijd en geld.
De vergoeding van de auteurs en van iedereen die bij het maken en verhandelen van boeken betrokken is, komt voort uit de verkoop van die boeken. In België beschermt de auteurswet de rechten van deze mensen. Wanneer u van boeken of van gedeelten eruit zonder toestemming kopieën maakt, buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen, ontneemt u hen dus een stuk van die vergoeding. Daarom vragen auteurs en uitgevers u beschermde teksten niet zonder schriftelijke toestemming te kopiëren buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen. Verdere informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot reproductie vindt u op www.reprobel.be. Ook voor het onlinelesmateriaal gelden deze voorwaarden. De licentie die toegang verleent tot dat materiaal is persoonlijk. Bij vermoeden van misbruik kan die gedeactiveerd worden. Meer informatie over de gebruiksvoorwaarden leest u op www.ididdit.be.
© Uitgeverij VAN IN, Wommelgem, 2024
PROEFVERSIE@VANIN
De uitgever heeft ernaar gestreefd de relevante auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Wie desondanks meent zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht zich tot de uitgever te wenden.
Fotocredits
p.16 Immoweb ©Postmodern Studio/Shutterstock.com, p. 97 tandpasta Colgate ©Emilio100/Shutterstock.com, waspoeder Bold ©urbanbuzz/Shutterstock. com, kookboek ©urbanbuzz/Shutterstock.com, p. 109 fles Evian ©DennisMArt/Shutterstock.com, p. 157 betoging vakbonden Brussel ©Alexandros Michailidis/Shutterstock.com
Eerste druk 2024
Omslagontwerp: Wendy De Haes ISBN 978-94-647-0592-8 Layout: Banananas.net D/2024/0078/210 Art. 606337/01 NUR 110
Inhoudsopgave
Aan de slag met Nieuw TaalRecht p. 5
Leerlijn lezen en schrijven p. 8
Taalpaspoort p. 9
Taalportfolio p. 11
Nederlands in rollen p. 13
Thema 1: Ik zoek een woning p. 15
• woordenschat: wonen, advertenties
• grammatica: het presens (formeel en informeel)
• lezen en schrijven: een advertentie, een mail naar een verhuurder
Thema 2: Kan je me helpen? p. 31
• woordenschat: klussen in huis, gereedschap
• grammatica: instructies, zinnen met ‘om ... te’
• lezen en schrijven: een handleiding lezen, een takenlijst schrijven
Thema 3: Ik ben verhuisd p. 47
• woordenschat: het interieur, verhuizen, een locatie bepalen
• grammatica: het perfectum
• lezen en schrijven: een onkostenvergoeding, vragen bij een verhuis
Thema 4: Maak het gezellig! p. 63
• woordenschat: voorwerpen en plaatsen, kleuren en materialen
• grammatica: pronomina voor personen, dieren en dingen
• lezen en schrijven: de plaatsbepaling, een berichtje voor de buren
Thema 5: Nieuw in de stad p. 79
PROEFVERSIE@VANIN
• woordenschat: officieel taalgebruik, afspraken in de gemeente
• grammatica: het imperfectum
• lezen en schrijven: een brief en mail van en naar de gemeente
Thema 6: In de winkel p. 97
• woordenschat: winkelproducten
• grammatica: het imperfectum
• lezen en schrijven: de brochure, berichten van klanten
Thema 7: Op school
• woordenschat: scholen vroeger en nu, opvoeding
• grammatica: ‘niet’ en ‘geen’
• lezen en schrijven: tips voor huiswerk maken, opvoedingstips
Thema 8: Aan het werk
• woordenschat: soorten beroepen
• grammatica: structuren: de infinitief, het vervoegde werkwoord
• lezen en schrijven: de werkagenda, adviezen over poetsen
Thema 9: Goed nieuws
• woordenschat: een nieuwe job, praktische afspraken
• grammatica: het futurum (‘zullen’ en ‘gaan’)
• lezen en schrijven: een voorstel, een lief briefje
Thema 10: Op bezoek bij oma
• woordenschat: een familiebezoek, namen voor familieleden
• grammatica: de conditie (zinnen met ‘als’)
• lezen en schrijven: familieleden, tips rond tradities
Extra thema: Bij de VDAB
Grammatica en werkwoorden (verba)
Correctiesleutel blauwe en gele oefeningen
p. 113
p. 129
PROEFVERSIE@VANIN
p. 143
p. 159
p. 177
p. 196
Aan de slag met Nieuw TaalRecht
Wat staat in Nieuw TaalRecht 2.1 Schriftelijk?
• Leerlijn lezen en schrijven
Wat leer je in dit niveau en de volgende? Hier vind je een overzicht.
• Taalpaspoort
Hoever sta je met jouw Nederlands? Dat kan je hier noteren.
• Taalportfolio
Welke TAALTAKEN moet je afwerken? Hier vind je een overzicht.
• Nederlands in rollen
Wanneer gebruik je Nederlands? Dat kan je hier aanduiden.
• Tien thema’s
Je maakt oefeningen en taaltaken op lezen en schrijven.
• Grammatica en werkwoorden (verba)
Je vindt alle grammatica en werkwoorden samen achteraan.
• Correctiesleutel blauwe en gele oefeningen
De oplossingen van de blauwe en gele oefeningen vind je op het einde van je boek.
Wat vind je binnen elk thema?
• Elk thema start met: Dit leer ik.
Aan het einde van de les duid je aan: hoe goed kan je het? ○ nog helemaal niet goed
○ nog niet goed
○ goed
○ heel goed
Zo weet je waar je al goed in bent en waar je nog aan moet werken.
• Titels 1 tot 5 zijn het hart van het thema, met interessante lees- en schrijfoefeningen.
– Dikwijls zijn het taaltaken voor een bepaalde rol.
PROEFVERSIE@VANIN
Kies je liever een andere rol? Dat kan!
– Bij de grammatica- en woordenschatoefeningen gebruik je de tabel om elkaar te controleren. Met de tabel kan je de oefening ook thuis nog een keer studeren.
– Leestips en schrijftips helpen je om vlot en correct te lezen en te schrijven.
– Leertips en communicatietips helpen je om de taal te leren en te gebruiken.
– Titel 5 is: Elke dag Nederlands. Dit zijn oefeningen om je Nederlands ook buiten de les te oefenen met authentieke teksten of in een authentieke omgeving.
• Daarna volgt een overzicht van de nieuwe woorden en grammatica die je in het thema leerde.
– Bij de nieuwe woorden is het woordaccent onderstreept.
– Volg je alleen de schriftelijke module van 2.1?
Geen probleem: alle grammatica van de mondelinge module vind je ook hier.
Volg je beide modules?
Dan kan je de grammatica twee keer inoefenen: zowel mondeling als schriftelijk.
• Aan het einde van elk thema vind je blauwe en gele oefeningen. Met de blauwe oefeningen kan je de grammatica of woordenschat extra oefenen. De gele oefeningen helpen je als je een stap verder wil gaan.
• Ook deze icoontjes helpen je:
Met de VAN IN Plus-app kan je: – audio beluisteren, – filmpjes bekijken, – documenten bekijken, – grammatica uit TaalRecht 1.1 en 1.2 opfrissen.
Hoe ga je te werk?
Download de gratis app met je smartphone.
Zie je dit icoontje? Open de VAN IN Plus-app en scan de pagina.
Moet je iets opzoeken? Dan zie je dit icoontje: een loep.
+ Hier vind je communicatieve werkvormen om extra te oefenen.
G Oefen je grammatica in? Dan vind je bij deze oefening een G van grammatica.
W Leer je nieuwe woorden? Dan vind je bij deze oefening een W van woorden.
Wil je de nieuwe woorden verder inoefenen?
Dat kan via de Woordtrainer-app.
Die download je op dezelfde manier als de VAN IN Plus-app. Kies voor de cover van dit boek.
Begin de woordjes in te oefenen met de flashcards.
Hoe kan je nog meer oefenen?
PROEFVERSIE@VANIN
Op iDiddit vind je de audio, filmpjes, documenten en extra oefeningen. Alles wat je via de VAN IN Plus-app kan scannen, vind je hier ook.
Mijn lesmateriaal
Het online leerplatform bij Nieuw TaalRecht
Hier vind je de woordenschat en grammatica uit het boek, maar ook meer, zoals filmpjes, audiofragmenten, extra oefeningen ...
Extra materiaal
Bij bepaalde stukken theorie of oefeningen kan je extra materiaal openen. Dat kan een bijkomend audio- of videofragment zijn, een woorden- of begrippenlijst, extra bronnen of een leestekst. Kortom, dit is materiaal dat je helpt om de leerstof onder de knie te krijgen.
Opdrachten
Hier vind je de opdrachten die de leerkracht voor jou heeft klaargezet.
Resultaten
Wil je weten hoever je al staat met je oefeningen en opdrachten?
Hier vind je een helder overzicht van al je resultaten.
Notities
Heb je aantekeningen gemaakt bij een bepaalde inhoud?
Via je notities kan je ze makkelijk terug oproepen.
PROEFVERSIE@VANIN
Meer weten?
Ga naar www.ididdit.be
Leerlijn lezen en schrijven
Nieuw TaalRecht 2.1 Schriftelijk
–een advertentie, een mail naar een verhuurder
–een handleiding lezen, een takenlijst schrijven
–een onkostenvergoeding, vragen bij een verhuis
–de plaatsbepaling, een berichtje voor de buren
–een brief en mail van en naar de gemeente
–de brochure, berichten van klanten
–tips voor huiswerk maken, opvoedingstips
–de werkagenda, adviezen over poetsen
–een voorstel, een lief briefje
–familieleden, tips rond tradities
Nieuw TaalRecht 2.2 Schriftelijk
–toeristische informatie, een uitnodiging
–mededelingen van instanties, een mail naar de politie
–posts lezen, schrijven over ervaringen
–informatie rond een bedrijf starten, de beroepskaart
–informatie over een gezond ontbijt, tips –arbeidsongeschiktheid, een kaartje voor de zieke
–formulieren: een schadeclaim –de toon van een mail beoordelen en een mail schrijven –posts lezen, schrijven over ervaringen –een stad beschrijven
Nieuw TaalRecht 2.3 Schriftelijk –vooroordelen, adviezen –sportief of niet, aangifteformulier sportongeval –reflectie en persoonlijkheid –huisregels en regels voor de school –een uitnodiging en antwoord op een uitnodiging –een klacht, een reactie op een klacht –de leaflet, het (taal)verhaal
–persoonlijke ervaringen, een wenskaart
–een advertentie, de sollicitatiebrief –een biografie lezen, over iemand schrijven
Nieuw TaalRecht 2.4 Schriftelijk
–een verhaal samenvatten en zelf schrijven –berichtjes, een uitnodiging: formeel en informeel
PROEFVERSIE@VANIN
–een proces-verbaal, een mail naar de politie –persoonlijke ervaring: veiligheid, een handleiding
–je persoonlijke mening en ideeën: het milieu –een aanmeldingsformulier
–een arbeidscontract
–een mail met een klacht
–een verslag schrijven –persoonlijke ervaring: mijn Nederlands
Taalpaspoort
Ik lees kinderboeken. Die zijn gemakkelijk.
De zinnen zijn kort en er staan geen moeilijke woorden in.
Kinderboeken gaan wel dikwijls over konijnen of andere dieren.
Dat is jammer.
Boeken voor volwassenen vind ik nog te moeilijk.
Lezen
Wat ik in het Nederlands lees?
Niet veel!
Maar soms moet ik lezen.
Een brief van de gemeente, van de school …
Dat is zo moeilijk …
1 En jij? Wat lees jij?
PROEFVERSIE@VANIN
2 Wat vind je: moeilijk? gemakkelijk?
Ik lees de reclames op de straat. Die zijn gemakkelijk. En soms ook mooi.
Bijvoorbeeld: ‘Bloemen houden van mensen’. of ‘Belgische kazen blijven verbazen’.
Zo leer ik nieuwe woorden.
Schrijven is gemakkelijk. Je hebt tijd. Je kan in je woordenboek kijken.
Spreken is moeilijk!
Veel consonanten samen … dat is moeilijk! Herfst, zucht!
In het Nederlands schrijf je van links naar rechts, dat is moeilijk.
1 Wat vinden deze cursisten moeilijk?
2 Moeilijke woorden
a Schrijf tien moeilijke woorden.
Dicteer ze aan een klasgenoot.
b Schrijf de woorden van jouw klasgenoot.
PROEFVERSIE@VANIN
Je hoort een OU maar je schrijft
AU. Bijvoorbeeld: ‘een oude auto’. Dat is moeilijk!
Juist schrijven is … moeilijk of moeleik of moellijk?
Kijk dan in een (online)woordenboek. Schrijf jij de woorden correct?
Taalportfolio
Naam:
• Dit zijn taaltaken uit je boek.
• Jouw leerkracht zegt welke taken jij moet afwerken.
• Bewaar in je portfolio: – de taaltaken,
– het overzicht van de thema’s met een kruisje bij wat je kan.
• Soms staat in jouw boek een taak met een andere rol. Je mag dan ook die taak kiezen.
• Bij de datum schrijf je wanneer je de taak moet afgeven.
• Rechts geeft de leerkracht je een evaluatie voor die taken.
DatumThema
PROEFVERSIE@VANIN
Taaltaak
1 Een mail Schrijf een mail over een huurwoning en vraag informatie.
1 Ik zoek een woning Lees de advertenties, kies een advertentie en vraag informatie.
1 Te koop / Te huur Zoek de informatie op. Geef jullie mening. Geef en noteer een tip.
2 Mijn takenlijst Schrijf instructies.
2 Mijn voorwerp Geef informatie over een voorwerp.
2 De handleiding Zoek uit bij welk voorwerp de handleiding hoort.
2 De catalogus Zoek informatie in een catalogus.
3 De mail van Naima Lees en begrijp de mail.
3 Mijn kosten Schrijf een mail over jouw kosten.
3 Wat heb je gedaan? Geef advies bij een verhuis.
3 Een mooie stad Schrijf waar een stad ligt.
3 Mijn verhuis Vat het artikel samen in een takenlijst.
4 Een belangrijk document Interpreteer een plaatsbeschrijving.
4 Mijn kamer Schrijf een plaatsbeschrijving voor één kamer.
4 Op het prikbord Lees berichtjes en schrijf zelf een berichtje.
4 Het bericht Neem een foto van een bericht en bespreek.
5 Nieuw in de stad Lees en beoordeel de officiële berichten.
5 Ik wil graag informatie Schrijf een mail naar de gemeente.
5 Een vervelend bezoek Schrijf en beoordeel de tekst.
5 Goede afspraken Lees de tekst, vat samen en beoordeel.
5 Een online afspraak Maak online een afspraak en reflecteer over de taak.
Evaluatie
DatumThema
6 In de winkel
6 De brochure
Geef informatie over je aankopen.
Lees informatie over producten.
6 Wat een prul! (1) en (2) Beoordeel boze berichten en schrijf een bericht en een klacht.
6 Ik ben niet tevreden Lees, interpreteer en schrijf zelf een mail.
6 De winkeldiefstal Maak een lijst. Vergelijk met het krantenartikel.
7 Huiswerk maken
7 Wij deden altijd ons best
7 De kinderen maken veel lawaai
Interpreteer en schrijf huiswerktips.
PROEFVERSIE@VANIN
Noteer twee zinnen en vergelijk met je klasgenoten.
Lees en beoordeel de uitspraken en geef advies.
7 Het oudercontact Bereid het oudercontact voor: hoe is mijn kind? Vul het formulier in en voeg nog informatie toe.
8 Mijn werkagenda Schrijf een werkagenda met planning.
8 Het probleem van de huisman Vat de tekst samen en geef jouw mening.
8 Mijn advies Noteer een probleem en geef advies.
8 Mijn naamkaartje Interpreteer en schrijf een naamkaartje.
9 Ik heb nog geen plannen Maak samen een plan en doe een suggestie.
9 Een lief briefje Schrijf een lief briefje.
9 Mijn uitstap Evalueer je Nederlands en plan een uitstap.
10 Op bezoek Schrijf tips voor iemand die naar België komt.
10 Een gelukkige familie Lees de zinnen en noteer waarom de familieleden gelukkig zijn.
10 Het dienstencentrum Vergelijk, zoek informatie en vat samen in een motivatiebriefje.
Naam:
Wanneer lees jij Nederlands? Wanneer schrijf jij Nederlands?
Dat kan in verschillende situaties, in verschillende rollen. Die rollen staan hieronder.
Bij elke rol vind je één voorbeeld.
• Is deze rol voor jou belangrijk of niet? Zet een kruisje naast het duimpje omhoog of het duimpje omlaag.
• Vul je naam in en geef deze pagina aan je leerkracht.
Nederlands in rollen PROEFVERSIE@VANIN
Rol
consument
Je koopt een cadeau.
Wat doe je? Je zoekt informatie in een catalogus of op een website.
vrijetijdsbesteder
Je wil een vakantiewoning huren.
Wat doe je? Je zoekt een advertentie.
opvoeder
Je voedt je kinderen op tot verantwoordelijke personen.
Wat doe je? Je schrijft een takenlijst voor je kinderen.
administrator
Je huurt een woning.
Wat doe je? Je leest een plaatsbeschrijving.
werknemer
Je wil van je collega materiaal lenen.
Wat doe je? Je zoekt de namen van je gereedschap op.
werkzoekende
Je krijgt een uitnodiging van de VDAB.
Wat doe je? Je antwoordt of je wel of niet kan komen.
ondernemer / werkgever
Je geeft informatie aan je klanten.
Wat doe je? Je schrijft in een brochure informatie over je producten.
student / cursist
Je wil graag meer informatie over een cursus Nederlands.
Wat doe je? Je mailt naar de school.
communicator
Je wil contact met je buren.
Wat doe je? Je schrijft een profiel voor de Facebookgroep van de buurt.
PROEFVERSIE@VANIN
Dit leer ik:
Ik zoek een woning
• Ik begrijp een advertentie voor een woning.
• Ik schrijf een mail en vraag informatie.
• Ik lees en begrijp de mail van een verhuurder.
• Ik vervoeg werkwoorden correct in het presens.
• Ik gebruik ‘jij’ en ‘u’ correct.
1 Een vraagje
Naima zet een bericht op Facebook.
Naima 23u geleden
Ik wil verhuizen!
Heb jij een zonnig en goedkoop appartement te huur?
Niet ver van een bus of tram, met plaats voor mijn fiets.
Graag ook met een mooi zicht of een terras.
Maximale huurprijs: 700 euro, kosten inbegrepen.
Kan jij mij helpen?
Een tevreden mens kan reizen door zijn eigen thuis. (anoniem)
Ik kan het zo:
PROEFVERSIE@VANIN
Vind ik leuk Reageren Delen
a Lees het bericht van Naima. Wat hoort bij elkaar?
Schrijf de letter, zoals in het voorbeeld.
1 dit betaal je extra, bijvoorbeeld voor het poetsen van de gang: de ( )
2 niet dichtbij: ( )
3 je kan jouw fiets zetten: er is ( ) je fiets
4 je wil een ander appartement: je wil ( )
5 een plaatsje buiten: het ( )
6 niet minimaal: ( )
7 er is veel zon: het is ( )
8 je moet niet extra betalen: het is ( )
9 wat je betaalt voor de huur: de ( )
10 wat je door het raam ziet: het ( )
I
A verhuizen
B zonnig
C terras
D ver van
E plaats voor
F zicht
G maximaal
H huurprijs
I kosten
J inbegrepen
b Lees de reacties op haar bericht. Let goed op de werkwoorden.
Latifa
Waarom koop je geen appartement?
10u geleden Vind ik leukBeantwoorden
Naima
@Latifa Dat kan ik niet betalen!
4u geleden Vind ik leukBeantwoorden 5u geleden Vind ik leukBeantwoorden
Mohamed In de Broekstraat in Lier staat een appartement te huur. Je gaat best snel kijken.
Naima
@Mohamed Bedankt voor de tip, broer! Ik ga vrijdag kijken. Jij bent de beste!
1u geleden Vind ik leukBeantwoorden
2 Met één klik
3 Hoe staat het in deze advertentie? zijn u kijken u vinden U hebben u sturen u G
1 In het eerste thema van Nieuw TaalRecht 2.1 herhalen we het presens. Beantwoord de vragen.
a Hoe staat het in het Facebookbericht van Naima op pagina 15?
1 hebben jij kunnen jij
2 Hoe staat het in de reacties bij vraag b hierboven? kopen je gaan je zijn jij
Immoweb
1 dag geleden
Bent u op zoek naar een studio of een appartement?
PROEFVERSIE@VANIN
KIJKT U EENS OP ONZE WEBSITE IMMOWEB.BE!
U vindt er duizenden advertenties.
Hebt u interesse voor een woning?
Met één klik stuurt u een mail naar de eigenaar.
Vind ik leukReageren Delen
b Wanneer schrijf je een ‘t’? Noteer. jij (je) koop / koop jij (je) u koop / koop u
Studeer
Weet je nog?
Je hebt het al geleerd in TaalRecht 1.1 en 1.2
Werkwoordik jij ... jijhij, zij, hetwij, jullie, zij betalenbetaalbetaaltbetaal betaaltbetalen gevengeef geeft geef geeft geven hurenhuur huurthuur huurthuren kijkenkijk kijkt kijk kijkt kijken kopenkoop kooptkoop kooptkopen mailenmail mailt mail mailt mailen verhuizenverhuisverhuistverhuis verhuistverhuizen vindenvind vindt vind vindt vinden wonenwoonwoontwoon woontwonen
Formeel: u betaalt, betaalt u / u geeft, geeft u / u huurt, huurt u / u kijkt, kijkt u / u koopt, koopt u / u mailt, mailt u / u verhuist, verhuist u / u vindt, vindt u / u woont, woont u
Deze werkwoorden zijn speciaal: studeer ze extra!
Werkwoordik jij ... jijhij, zij, hetwij, jullie, zij hebbenheb hebt heb heeft hebben kunnen kan kan kan kan kunnen willenwil wil wil wil willen zijn ben bent ben is zijn
Formeel: u hebt, hebt u / u kan (kunt), kan (kunt) u / u wilt, wilt u / u bent, bent u
Weet je nog?
In TaalRecht 1.1 en 1.2 leerde je ook over deze werkwoorden.
Let op:
PROEFVERSIE@VANIN
• verhuizen - verhuis (z / s) geven - geef (v / f)
• open syllabe: schrijf de lange klank maar één keer voorbeeld: beta-len, hu-ren, ko-pen, wo-nen
• gesloten syllabe: schrijf de lange klank twee keer voorbeeld: betaalt, huurt, koopt, woont
Weet je niet meer wat een open of een gesloten syllabe is?
Kijk dan in de grammatica achteraan op pagina 179.
In Nieuw TaalRecht 2.2 leer je extra over open en gesloten syllabes.
2 Dit zijn enkele reacties op het Facebookbericht van Naima. Schrijf de werkwoorden correct, zoals in het voorbeeld.
voorbeeld: (kunnen) jij mij helpen bij de verhuis?
Kan jij mij helpen bij de verhuis?
Jazeker, ik (kunnen) jou helpen!
Waarom (komen) jij niet bij mij wonen?
Immoweb: (Willen) u zelf een advertentie op Immoweb zetten?
Dan (krijgen) u één week gratis.
De tweede week (betalen) u 10 euro per week.
3 Maak de A/B-oefening met een klasgenoot.
Je bent A of B. Kijk niet naar de andere kolom.
• Kijk naar de donkerblauwe vakken.
• Maak een goede zin met het werkwoord tussen de haakjes.
• Je klasgenoot controleert.
Draai dan de rollen om en maak de oefening nog een keer.
Klasgenoot A
Waar (wonen) jij?Waar woon jij?
En waar woont jouw familie?
Mijn kinderen (wonen) in Frankrijk.
Maar ik woon hier.
Klasgenoot B
En waar (wonen) jouw familie?
Mijn kinderen wonen in Frankrijk.
Maar ik (wonen) hier.
Klasgenoot A Klasgenoot B
Meneer, (hebben) u een moment?
Ik heb een probleem.
Meneer, hebt u een moment?
Ik (hebben) een probleem. Mijn appartement (hebben) geen internet.
Mijn appartement heeft geen internet.
En wij hebben ook geen computer. En wij (hebben) ook geen computer.
Mijn bed (zijn) klein.Mijn bed is klein.
Of ben ik te groot?
Hoe groot (zijn) jij dan?Hoe groot ben jij dan?
Jij bent niet groter dan ik.
Naima (verhuizen) naar een appartement.
Of (zijn) ik te groot?
Jij (zijn) niet groter dan ik.
Naima verhuist naar een appartement.
Verhuizen haar kinderen ook? (Verhuizen) haar kinderen ook?
Naima (hebben) geen kinderen. Naima heeft geen kinderen.
Ja, dat is zo.
(Hebben) jij kinderen? Heb jij kinderen?
Ja, maar mijn kinderen zijn al groot.
(Willen) u dit appartement huren?
U (kunnen) naar de kijkdag komen.
Daar krijgt u een formulier.
Ja, dat (zijn) zo.
Ja, maar mijn kinderen (zijn) al groot.
Wilt u dit appartement huren?
Dat kan Dat (kunnen).
U kunt naar de kijkdag komen.
Daar (krijgen) u een formulier.
U (zijn) hartelijk welkom. U bent hartelijk welkom.
Komt u langs? (Komen) u langs?
PROEFVERSIE@VANIN
Vind je dit moeilijk? Maak dan de blauwe oefening(en) op pagina 27.
Vind je dit gemakkelijk? Maak dan de gele oefening(en) op pagina 29.
Schrijftip
Schrijf correct.
Schrijf je veel fouten?
Schrijf de foute woorden dan drie keer correct.
3 Een interessante advertentie
1 Naima vindt een advertentie voor deze studio.
a Lees de advertentie en zoek de moeilijke woorden op.
€ 650 / maand
Deze studio is in het centrum met zicht op het park.
Er is elektrische verwarming.
PROEFVERSIE@VANIN
De studio heeft één woonkamer met aparte douche en kookhoek.
De studio is op de derde verdieping. Er is geen lift.
De huurprijs is € 650.
b Noteer één voordeel en één nadeel van deze studio. Vergelijk dan met je klasgenoten.
Voordeel:
Nadeel:
2 Taaltaak Een mail
Naima schrijft een mail naar de eigenaar en krijgt een mail terug.
Lees de twee mails en beantwoord de vragen.
Rol: administrator
Naima Haj Sassi
Meme Kbobe
Advertentie Immoweb
Beste,
Uw advertentie voor een studio in Antwerpen interesseert mij. Ik heb nog enkele vragen.
Is de studio gemeubeld?
Zijn er nog kosten?
Is er een bad?
Bedankt, Naima Haj Sassi
Meme Kbobe
Naima Haj Sassi
Re: Advertentie Immoweb
Geachte mevrouw,
Bedankt voor uw mail.
De studio is niet gemeubeld en er is geen bad.
De extra kosten voor deze studio zijn: 60 EUR per maand voor de lift en het poetsen van de trappen.
U moet zelf uw verbruik van elektriciteit en internet regelen.
Voor een afspraak om de studio te bezichtigen kunt u mij bellen op 0897 257 33 66.
Met vriendelijke groeten,
Meme Kbobe
PROEFVERSIE@VANIN
a Wat denk jij? Spreek met je klasgenoten.
• Is de studio duur?
• Zal Naima de studio gaan bezichtigen?
b Wat is correct? Duid aan.
1 de afspraak een datum en uur om iemand te zien / de wachtkamer
2 de eigenaar de buurvrouw / de huisbaas of huisbazin
3 gemeubeld er staan meubelen / er staan geen meubelen
4 iets bezichtigen gaan kijken naar iets / iets huren
5 iets regelen zorgen dat iets in orde komt / iets betalen
6 de kosten wat je aan de bank betaalt / wat je extra betaalt
7 het verbruik het abonnement / hoeveel je verbruikt
4 Beste eigenaar
1 Taaltaak Ik zoek een woning
1 Je wil verhuizen.
Kies een stad: Gent, Oostende, Hasselt of Brussel.
Lees de advertentie voor een studio / appartement in die stad.
Zonnig appartement in het centrum van GENT
Niet ver van de tramhalte
2de verdieping, geen lift
Terras met zicht op het water
Plaats voor 1 kinderwagen onder de trap
Huurprijs: 780 euro, kosten inbegrepen
Mooie studio dicht bij het park in HASSELT
Zicht op de bomen van het park, terras aan de achterkant
3de verdieping, geen lift
Plaats voor fietsen: 15 euro per maand
Huurprijs: 670 euro, alles inbegrepen
Rol: administrator
Studio, 38 m2, niet ver van het station van OOSTENDE
Zicht op zee, klein terras
8ste verdieping, 2 liften
Plaats voor fietsen in de garage
Huurprijs: 650 euro, 35 euro
Schoonmaakkosten niet inbegrepen
PROEFVERSIE@VANIN
Studio op de 5de verdieping, niet ver van het centrum van BRUSSEL
Dicht bij het station
Zicht op de winkelstraat, geen terras
Geen plaats voor fietsen
Huurprijs: 830 euro, kosten niet inbegrepen
2 Schrijf één voordeel en één nadeel van deze studio / dit appartement.
Voordeel: voorbeeld: Het appartement heeft een terras.
3 Schrijf een mail naar de eigenaar. Vraag meer informatie. Gebruik ‘u’.
PROEFVERSIE@VANIN
Kies een andere rol. Rol: vrijetijdsbesteder
Je wil een vakantiewoning huren.
Surf naar www.airbnb.be. Kies een advertentie.
Kies een andere rol. Rol: ondernemer
Je wil een winkel huren.
Surf naar www.immoweb.be. Klik op ‘Handelszaak’. Kies een advertentie.
Kies een andere rol. Rol: student / cursist
Je wil een kot huren.
Surf naar www.studentenkotweb.be of www.kotweb.net. Kies een advertentie.
Vind je dit moeilijk? Maak dan de blauwe oefening(en) op pagina 28. Vind je dit gemakkelijk? Maak dan de gele oefening(en) op pagina 30.
2 In de brievenbus
a Noteer één vraag over wonen in België.
b In de klas staan drie brievenbussen:
• een bus voor de huisbaas / huisbazin,
• een bus voor de gemeente,
• een bus voor een advocaat / advocate.
Stop je vraag in een van de brievenbussen.
c Je leerkracht leest de vragen voor.
• Hebben jullie de vraag in de juiste brievenbus gestopt?
• Hebben jullie een antwoord op de vragen van de klasgenoten?
PROEFVERSIE@VANIN
5 Elke dag Nederlands
Taaltaak Te koop / Te huur
a Noteer: welke woningen in jouw buurt of in de buurt zijn te koop of te huur?
b Kies een van de woningen. Surf naar de website van het immokantoor. Zoek en noteer deze informatie:
Rol: administrator
PROEFVERSIE@VANIN
1 Is het een studio, een appartement of een huis?
2 Hoe groot is de woning? Kijk naar de m2 (vierkante meter: 1 meter op 1 meter). voorbeeld: De oppervlakte van het huis is 120 m2 Het appartement heeft een oppervlakte van 60 m2.
3 Hoeveel slaapkamers heeft de woning?
4 Is er een garage?
5 Is er een tuin of een balkon?
6 Hoeveel kost de woning?
c Wat denk jij? Duid aan en vergelijk met je klasgenoten.
1 Een woning huren in België is duur / niet duur.
2 Een woning kopen in België is duur / niet duur.
3 Wat is duurder in België? een huis / een appartement
4 De woningen in België hebben kwaliteit / geen kwaliteit
d Heb je nog een tip over wonen voor je klasgenoten? Geef dan jouw tip. Heeft een van jouw klasgenoten nog een goede tip? Noteer die tip. voorbeeld: Kijk goed of er geen problemen zijn in de woning.
Woordenschat / Grammatica
Studio / appartement te huur de huurprijs – de huurprijzen de kosten de lift – de liften het terras – de terrassen de verdieping – de verdiepingen het zicht op maximaal zonnig
plaats voor dicht bij / ver van verhuizen (ik verhuis)
Het presens
ik drink / jij drinkt – drink jij hij, zij, het ... drinkt wij, jullie, zij ... drinken
formeel: u drinkt – drinkt u
Een mail naar de eigenaar Beste meneer, mevrouw Geachte (formeel) de advertentie – de advertenties (De advertentie interesseert mij.) de afspraak – de afspraken
PROEFVERSIE@VANIN
gemeubeld het verbruik Het is inbegrepen. / De kosten zijn inbegrepen. iets bezichtigen (ik bezichtig) iets regelen (ik regel)
Speciale werkwoorden
‘Hebben’, ‘zijn’, ‘kunnen’, ‘willen’ zijn speciaal. hebben ik heb / jij hebt – heb jij / hij, zij, het ... heeft wij, jullie, zij ... hebben formeel: u hebt – heeft u
zijn ik ben / jij bent – ben jij / hij, zij, het ... is wij, jullie, zij ... zijn formeel: u bent – bent u kunnen ik kan / jij kan – kan jij / hij, zij, het ... kan wij, jullie, zij ... kunnen formeel: u kan, kunt – kan, kunt u willen ik wil / jij wil – wil jij / hij, zij, het ... wil wij, jullie, zij ... willen formeel: u wilt – wilt u
Let op:
• De basis van het woord = de infinitief zonder -en. De infinitief verandert soms als je schrijft.
voorbeeld: blijven - blijf, lezen - lees, vragen - vraag, zeggen - zeg
• Soms schrijf je een extra ‘t’ maar hoor je die niet.
voorbeeld: jij vindt
Ik oefen extra
2
Met één klik
1 Schrijf het werkwoord tussen de haakjes correct.
1 (kunnen) jij
2 (zijn) ik
3 (betalen) wij
4 (vinden) u
5 (zijn) jullie
6 (geven) jij
7 (zijn) hij
8 (wonen) jij
Vind je dit moeilijk?
Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit.
9 (hebben) u
10 (kunnen) jij
11 (kunnen) wij
12 (hebben) hij
13 (kijken) wij
14 (hebben) jij
15 (zijn) jij
16 (huren) hij
PROEFVERSIE@VANIN
17 (mailen) jij
18 (kunnen) u
19 (willen) jij
20 (verhuizen) hij
21 (hebben) wij
22 (zijn) u
23 (kopen) hij
24 (willen) u
Studeer dan de werkwoorden op pagina 26 nog een keer.
2 Schrijf het werkwoord tussen de haakjes correct.
Maak dan de oefening opnieuw. kan Ben
1 (Zijn) je thuis? Dan (komen) ik op bezoek.
2 Ik (hebben) tijd. Maar mijn vrouw (hebben) geen tijd.
3 Hoeveel (betalen) u voor uw appartement? Ik (betalen) 850 euro per maand.
4 Mijn zoon (geven) mij elke maand 200 euro. Dat (zijn) vriendelijk.
5 Wanneer (verhuizen) jij naar Antwerpen? (Huren) jij daar een appartement of een studio?
6 De huur (zijn) 620 euro per maand. De kosten (zijn) inbegrepen.
7 Mijn man (kijken) graag naar mooie huizen.
Maar die huizen (zijn) te duur voor ons.
8 (Hebben) u de huur al betaald? Mijn dochter (hebben) de huur betaald.
9 Ik (zijn) niet gelukkig in mijn appartement. Waarom (verhuizen) je niet?
10 (Kunnen) jij mij helpen? Mijn vrouw en ik (kunnen) jou samen helpen.
11 (Willen) u graag verhuizen? Dan (kunnen) ik u helpen.
12 Mijn dochter (vinden) Brussel een mooie stad.
En wat (vinden) jij?
4 Beste eigenaar
Naima stuurt berichtjes naar haar vriendin. Welke woorden ontbreken?
Schrijf de letter erbij, zoals in het voorbeeld.
( ) Latifa,
Ik heb een nieuw ( ). Het is op de tweede ( ). Er is geen ( ) maar wel een brede trap. Nu woon ik ( ) bij jou. ☺ De ( ) is 680 euro per maand. De ( ) voor het poetsen van de gang zijn laag. Maar ze zijn niet in de huurprijs ( ). Het ( ) van de elektriciteit moet ik ook nog betalen natuurlijk. In de slaapkamer heb ik ( ) op bomen. Ik heb geen ( ) om buiten te zitten. Maar het is wel een ( ) appartement. Ik heb ook ( ) voor al mijn planten. Ik heb een vraagje. Kan je me helpen ( )? �� H
O ja, ik hoor dat jij ook een appartement zoekt. In mijn straat is nog een appartement te ( ).
Wil je het ( )?
Dan kan ik wel een ( ) voor je ( ).
A kosten
B zonnig
C verhuizen
D appartement
E verdieping
F huurprijs
G terras
H Dag
I plaats
J verbruik
K lift
L dicht
M inbegrepen
N zicht
O regelen
P huur
Q afspraak
R bezichtigen
Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit.
2 Met één klik
Dit is het verhaal van Jacob, die de perfecte woning zoekt.
Schrijf een passend werkwoord in het presens.
Vergelijk dan met je klasgenoten. Soms zijn meerdere werkwoorden goed.
1 Op maandagmorgen
Jacob aan zijn zoektocht naar de perfecte woning.
2 Hij eerst met een makelaar.
PROEFVERSIE@VANIN
3 Die Jacob graag drie appartementen tonen.
4 Eerst hij Jacob een klein appartement.
5 Jacob het een mooi appartement.
6 Maar hij met zijn hoofd tegen een lamp.
7 Het plafond te laag.
8 Daarna Jacob en de makelaar samen naar het volgende appartement.
9 Het volgende appartement is groot, maar Jacob een muis lopen.
10 Jacob geen appartement met muizen huren.
11 Bij het laatste appartement de makelaar: ‘Dit appartement is niet duur!’
12 ‘Maar je wel samenwonen met iemand.’
13 ‘Met wie dan?’, Jacob.
14 ‘Met mij!’, zegt de makelaar.
Wat denk jij? Hoe kan dat nu?
Wat zal Jacob doen?
4 Beste eigenaar
Wat zet jij samen?
Schrijf de letter erbij, zoals in het voorbeeld.
1 BE98 876 9887 06 ( )
2 € 680 ( )
3 89 m2 ( )
4 Mark De Jong ( )
5 wat je ziet ( )
6 alleen voor jou ( )
7 maandag om 9 uur ( )
8 In het appartement staan: ... ( )
9 KBC Verzekeringen ( )
10 gas: 1.700 kWh ( )
11 de gangen en de lift laten poetsen ( )
12 de zesde ( )
13 verhuren aan iemand anders ( )
14 het midden van de stad ( )
15 contract over de huur ( )
A de huurprijs
B de kosten
C het centrum
D onderverhuren
PROEFVERSIE@VANIN
E de verdieping
F individueel
G de plaatsbeschrijving
H de brandpolis
I de verhuurder
J het zicht
K de oppervlakte
L het huurcontract
M de afspraak
N het rekeningnummer
O het verbruik
Dit leer ik:
Kan je me helpen?
• Ik maak een takenlijst voor in huis.
• Ik zeg wat moet gebeuren bij een verhuis.
• Ik geef instructies.
• Ik ken de namen van voorwerpen om te klussen.
• Ik maak zinnen met ‘om ... te’.
• Ik lees en begrijp een handleiding.
1 Wat moet er nog gebeuren?
Zie je iets goeds, geef een compliment.
Zie je iets fouts, geef dan je hulp. (Nelson Mandela)
Ik kan het zo:
1 Naima heeft een lijstje van wat ze nog moet doen in haar appartement.
a Lees het lijstje.
PROEFVERSIE@VANIN
· de gordijnen ophangen
· de oven schoonmaken
· de lakens wassen · de koelkast aansluiten · de boeken uitpakken · de salontafel monteren
b Hoe staat het in het lijstje?
1 de gordijnen boven het raam hangen: de gordijnen
2 de oven poetsen: de oven
3 de lakens in de wasmachine steken: de lakens
4 de koelkast elektriciteit geven: de koelkast
5 de boeken uit de doos halen: de boeken
6 de salontafel in elkaar steken: de salontafel
G
2 Mohamed en Latifa komen Naima helpen. Naima schrijft een takenlijst. Schrijf bij Mohamed, Latifa en Naima nog één extra taak.
Takenlijst voor Mohamed · Hang de gordijnen op.
Takenlijst voor Latifa · Pak de boeken uit.
Takenlijst voor Naima · Poets de oven.
G
PROEFVERSIE@VANIN
Voor een instructie gebruik je de ik-vorm van het werkwoord. voorbeeld: wassen / ik was → Was de lakens. monteren / ik monteer → Monteer de salontafel.
Weet je nog?
In TaalRecht 1.1 leerde je ook over instructies.
3 Ken je de separabele werkwoorden nog?
a Separabele werkwoorden hebben twee stukjes. Lees de voorbeelden.
voorbeeld: op + hangen = ophangen / ik hang op → Hang de was op aan + sluiten = aansluiten / ik sluit aan → Sluit de koelkast aan uit + pakken = uitpakken / ik pak uit → Pak mijn boeken uit.
b Ken je nog separabele werkwoorden?
c Zijn er in jouw taal ook separabele werkwoorden? ja / nee Geef een voorbeeld: Vergelijk met klasgenoten met dezelfde taal.
Studeer
Werkwoord
Presens (ik / wij) Instructie aansluiten sluit aan, sluiten aansluit … aan monteren monteer, monteren monteer … ophangen hang op, hangen op hang … op schoonmaken maak schoon, maken schoon maak … schoon uitpakken pak uit, pakken uit pak … uit
2
Taken in huis
PROEFVERSIE@VANIN
1 Elke dag is er werk in huis.
Schrijf briefjes voor jouw familieleden. Maak instructies zoals in het voorbeeld. Zoek de moeilijke woorden op. voorbeeld: de planten water geven Geef de planten water.
1 jullie kamer opruimen:
3 de was in de wasmand doen:
5 de was ophangen:
2 de vuilniszak buitenzetten:
4 de potten en de borden afwassen:
2 Maak de A/B-oefening met een klasgenoot. Geef instructies. Zoek de moeilijke woorden op.
Klasgenoot A Klasgenoot B
jouw kleren in de kast leggen
Leg jouw kleren in de kast. Vervang de kapotte lamp. de kapotte lamp vervangen de afwasmachine inladen
Laad de afwasmachine in.
Laad de wasmachine uit. de wasmachine uitladen jouw schoenen in de gang zetten
Zet jouw schoenen in de gang.
Doe de deur toe de deur toedoen naar jouw moeder luisteren
Luister naar jouw moeder.
Hang jouw jas op jouw jas ophangen niet roken in de slaapkamer
Rook niet in de slaapkamer.
Breng een brood mee een brood meebrengen je vader helpen met de afwas
Help je vader met de afwas.
Studeer
Werkwoord
Presens (ik / wij) Instructie doen doe, doen doe … geven geef, geven geef … helpen help, helpen help … leggen leg, leggen leg … luisteren luister, luisteren luister … roken rook, roken rook … vervangen vervang, vervangen vervang … zetten zet, zetten zet …
separabel
afwassen was af, wassen af was … af buitenzetten zet buiten, zetten buitenzet … buiten inladen laad in, laden in laad … in meebrengen breng mee, brengen meebreng … mee ophangen hang op, hangen op hang … op opruimen ruim op, ruimen op ruim … op toedoen doe toe, doen toe doe … toe uitladen laad uit, laden uit laad … uit
Vind je dit moeilijk? Maak dan de blauwe oefening(en) op pagina 43. Vind je dit gemakkelijk? Maak dan de gele oefening(en) op pagina 45.
3 Maak samen met je klasgenoten een woordspin op het bord. In een woordspin zet je woorden samen.
Schrijf voorwerpen en passende acties in huis.
Voorwerpen
PROEFVERSIE@VANIN
Acties de douche schoonmaken
4 Taaltaak Mijn takenlijst
a Je klasgenoten komen je thuis helpen.
Wat moet er nog gebeuren? Wat kunnen zij doen?
• Kijk naar de woordspin met voorwerpen en acties.
• Schrijf dan een takenlijst met instructies.
b Hang je takenlijst op in de klas. Wie kan jou helpen?
Takenlijst van ( jouw naam)…
Rol: werkgever
Kies een andere rol.
Rol: opvoeder Schrijf een takenlijst voor je kinderen.
Schrijf iets over: huiswerk maken / helpen / de kamer opruimen. Heb je nog meer instructies? Schrijf ze er dan bij.
Vergelijk met je klasgenoten. Welke taken geven jullie aan je kinderen?
3 De gereedschapskist
1 Kijk naar de advertentie.
Over welke voorwerpen of producten gaat de advertentie?
Markeer de naam van de negen voorwerpen / producten in de advertentie.
DE GEREEDSCHAPSKIST
GEBRUIK DE JUISTE VERFBORSTEL! verfborstel met houten handvat
SCHROEF GEEL OF ZWART met bolle of platte kop 3
PROEFVERSIE@VANIN
VERF VOOR BINNENMUREN
isoleert nicotine dekt 8 tot 11 m2 per liter
UNIVERSELE PLUGGEN in stevig plastic 4
HAMER VAN METAAL OF RUBBER verschillende afmetingen
SET SCHROEVENDRAAIERS schroevendraaiers met een platte kop of een kruis
BOORMACHINE INTENSIEF GEBRUIK hout – staal – steen gewicht 2,5 kg met koffer
WERKHANDSCHOENEN
SPIJKERS in wit staal of gegalvaniseerd staal
Let op: Wij gebruiken in Vlaanderen ook de woorden 'vijs' en 'nagel'. 'Vijs' is een ander woord voor: . 'Nagel' is een ander woord voor:
Leestip
In een advertentie zie je dikwijls de foto van een voorwerp en een tekst.
Zoek de naam van het voorwerp in de tekst.
Zo leer je weer een nieuw woord bij.
2 Naima stuurt een berichtje naar haar broer Mohamed. Lees het berichtje van Naima, en het antwoord van Mohamed.
PROEFVERSIE@VANIN
Naima
Dag broer. Ik wil een schilderij ophangen, de muur verven en de boekenkast monteren. Wat moet ik kopen?
Mohamed Koop een schroevendraaier om de gordijnen op te hangen. Koop verf om de muur te verven. Koop een hamer en spijkers om de kast te monteren.
‘Om ... te’: je schrijft over een gebruik.
• gewone werkwoorden: ‘om ... te’ + infinitief voorbeeld: verven – om ... te verven monteren – om ... te monteren
• separabele werkwoorden: ‘te’ staat in het midden van de infinitief voorbeeld: ophangen – om … op te hangen
3 Ken jij deze voorwerpen?
a Noteer de naam van het voorwerp in de tabel bij vraag b.
4
b Kijk naar de derde kolom met ‘om ... te’. Welk voorwerp gebruik je hiervoor?
Schrijf de juiste letter in de tweede kolom, zoals in het voorbeeld.
Voorwerp ‘Om ... te’
D Een keukenhanddoek
1 gebruik je ( )A om papier te knippen.
2 gebruik je ( )B om groenten te snijden.
3 gebruik je ( )C om de deur te openen.
4 gebruik je ( )D om potten af te drogen.
5 gebruik je ( )E om soep te eten.
PROEFVERSIE@VANIN
Studeer
Werkwoord‘Om ... te’ eten om te eten knippenom te knippen monterenom te monteren openenom te openen snijdenom te snijden verven om te verven
separabel afdrogenom af te drogen ophangenom op te hangen
Vind je dit moeilijk? Maak dan de blauwe oefening(en) op pagina 44. Vind je dit gemakkelijk? Maak dan de gele oefening(en) op pagina 46.
Taaltaak Mijn voorwerp Rol: administrator
a Welk voorwerp gebruik jij elke dag?
Zoek de naam van het voorwerp in je woordenboek. Schrijf waarvoor je het gebruikt.
Mijn voorwerp:
Ik gebruik een om
b Lees je zin voor. Wie gebruikt hetzelfde voorwerp?
Kies een andere rol. Rol: werknemer Zoek de naam op van een voorwerp dat je op het werk gebruikt. Schrijf wat je met dat voorwerp doet.
4 De handleiding
1 Je hebt een nieuwe kast gekocht maar je moet die zelf monteren.
a Teken een pijl naar de juiste plaats in de kast:
b Dit is de handleiding om de kast te monteren.
Zet de zinnen op de juiste plaats. Begin bij 1.
Schrijf: 2 / 3 / 4 / 5 / 6 / 7.
rug
PROEFVERSIE@VANIN
zijpaneel
De kast heeft drie onderdelen: de rug, het zijpaneel en de legplanken.
Schroef dan de legplanken in het zijpaneel.
Schuif de rug en het zijpaneel in elkaar.
Zet de kast recht. 1
Lees de instructies voor je begint.
Gebruik de spijkers om de rug tegen het zijpaneel vast te kloppen.
Klaar!
c Wat is het juiste woord?
1 de delen van iets: de o
2 duwen tot het in elkaar zit: in elkaar s
3 het is af: het is k
4 met een schroevendraaier vastzetten: s
5 met een hamer en spijkers vastzetten: vastk de legplank
2 Taaltaak De handleiding Rol: werknemer / consument
Lees deze stukjes van handleidingen. Je moet niet alles begrijpen.
Kijk goed naar de woorden: bij welk voorwerp hoort de handleiding?
DEMO-KNOP
Druk voor het starten van de demo op deze knop. De piano begint nu te spelen. Voor het beëindigen van de demo moet u de DEMO-knop opnieuw indrukken.
Handleiding voor een:
PROEFVERSIE@VANIN
Milieuvriendelijk wassen
Om milieuvriendelijk te wassen, kies in plaats van Witte / bonte was 90 °C het programma Witte / bonte was 60 °C en de extra functie EcoQuick.
Handleiding voor een:
VOOR UW VEILIGHEID
Trek onmiddellijk de stekker uit het stopcontact als de stroomkabel van de boormachine wordt beschadigd tijdens het boren. Gebruik de boormachine nooit met een beschadigde kabel.
Handleiding voor een:
3 Breng een handleiding mee naar de klas.
a Kies een belangrijke zin uit de handleiding.
Zorg dat je de zin zelf goed begrijpt: gebruik je woordenboek of kijk naar de vertaling. Schrijf die zin op het bord.
b Je klasgenoten raden. Bij welk voorwerp hoort de handleiding?
Tip
Heb je een apparaat of toestel zonder handleiding?
Tik de naam en het serienummer in bij Google. Je vindt zeker de handleiding terug. Je kan natuurlijk ook zoeken op www.gebruikershandleiding.com.
5 Elke dag Nederlands
Taaltaak De catalogus Rol: consument
1 Kies A of B.
A Ga naar een doe-het-zelfwinkel en vraag een folder.
B Zoek de website van een doe-het-zelfwinkel op, bijvoorbeeld www.brico.be, www.gamma.be of www.hubo.be.
2 Wat betekenen deze woorden? Leg uit.
1 het assortiment:
2 de korting:
3 het advies:
3 Zoek bij elk van deze woorden een product.
Vergelijk jouw product met het product van je klasgenoten.
voorbeeld: de tuin → een grasmachine
1 de verwarming:
2 het sanitair:
3 de verlichting:
PROEFVERSIE@VANIN
4 Welk product wil jij nog kopen? Waarom? Schrijf een zin met ‘om … te’.
Ik wil nog een kopen (om … te)
Woordenschat / Grammatica
Taken in huis
de was in de mand doen (ik doe) de planten water geven (ik geef) de kleren in de kast leggen (ik leg) de kast monteren (ik monteer) de keuken poetsen (ik poets) de lamp vervangen (ik vervang)
separabel de televisie aansluiten (ik sluit aan) de borden afwassen (ik was af) de vuilniszakken buitenzetten (ik zet buiten) de vaatwasmachine inladen / uitladen (ik laad in / uit) de kleren inpakken / uitpakken (ik pak in / uit) de gordijnen ophangen (ik hang op) de kamer opruimen (ik ruim op) de douche schoonmaken (ik maak schoon)
De handleiding de legplank – de legplanken het onderdeel – de onderdelen de rug – de ruggen het zijpaneel – de zijpanelen
klaar
De instructie: je schrijft wat iemand moet doen.
De gereedschapskist
om te boren (ik boor) de boormachine – de boormachines
om te kloppen (ik klop) de hamer – de hamers de spijker – de spijkers / de nagel – de nagels
om te schroeven (ik schroef) de plug – de pluggen de schroef – de schroeven / de vijs – de vijzen de schroevendraaier – de schroevendraaiers
om te verven (ik verf) de verf de verfborstel – de verfborstels
de werkhandschoen – de werkhandschoenen
iets monteren (ik monteer) iets in elkaar schuiven (ik schuif)
separabel iets rechtzetten (ik zet recht) iets vastkloppen (ik klop vast)
Je gebruikt de ik-vorm. Dit heet ook ‘de imperatief’. voorbeeld: schroeven / ik schroef → Schroef de planken vast.
Let op: Het werkwoord ‘zijn’ is speciaal. voorbeeld: zijn / ik ben → Wees voorzichtig!
PROEFVERSIE@VANIN
Separabele werkwoorden schrijf je in twee stukjes. voorbeeld: ophangen / ik hang op → Hang het schilderij op!
Zinnen met ‘om ... te’
Je schrijft over een gebruik of een doel. Je gebruikt ‘om ... te’ + een infinitief. voorbeeld: Je gebruikt een schroevendraaier om te schroeven. (gebruik) Kan je me helpen om de was te doen? (doel)
Let op: Separabele werkwoorden schrijf je in twee stukjes. Schrijf ‘te’ tussen de stukjes. voorbeeld: ophangen → Je gebruikt een spijker om het schilderij op te hangen.
Ik oefen extra
2 Taken in huis
Lees de instructies in de eerste kolom.
a Welk werkwoord is het? Schrijf het in de tweede kolom, zoals in het voorbeeld.
PROEFVERSIE@VANIN
b Kijk alleen naar het werkwoord in de tweede kolom. Kijk niet naar de eerste kolom. Geef de instructie.
Instructie Werkwoord (infinitief)
1 Maak de keuken schoon.
2 Geef mij het zout.
3 Zet het papier buiten.
4 Ruim de garage op.
5 Help jouw moeder.
6 Vervang de batterij.
7 Laad de vaatwasmachine uit.
8 Hang de was op.
9 Luister naar jouw vader.
10 Rook niet in huis.
11 Doe de deur toe.
12 Sluit de oven aan.
13 Breng een brood mee.
Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit. schoonmaken
3 De gereedschapskist
Schrijf de zin juist met ‘om … te’. Kijk naar het voorbeeld.
voorbeeld: de was ophangen → Kan je me helpen om de was op te hangen?
1 de woonkamer verven
PROEFVERSIE@VANIN
2 de garage opruimen
3 de kleren in de kast leggen
4 de doos dragen
5 de pizza maken
6 de boeken inpakken
7 de was doen
8 de keuken schoonmaken
9 de vuilnisbak buitenzetten
10 de lamp vervangen
11 de vaatwasmachine uitladen
Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit.
2 Taken in huis
Dit is de kamer van jouw kind. Maak goede zinnen met instructies voor jouw kind. Zoek de werkwoorden op.
voorbeeld: Zet je schoenen in de kast.
PROEFVERSIE@VANIN
3 De gereedschapskist
Wat zit nog meer in een gereedschapskist?
a Wat is het? Zoek het op en schrijf het nummer van de foto bij het juiste woord.
PROEFVERSIE@VANIN
B de moer en de bout
C de inbussleutel
D de knijptang
E de zaag
b Welk voorwerp gebruik je nog voor klusjes in huis?
Noteer één voorwerp.
Vergelijk met je klasgenoten.
Mijn voorwerp:
F de waterpas
G de siliconenspuit
H de rolmeter
I het verlengsnoer
J de schilderstape
Leerlijn grammatica
Nieuw TaalRecht 2.1
Thema 1 werkwoorden: presens, informeel en formeel
Thema 2 werkwoorden: instructies, ook separabel structuren: ‘om ... te’ + infinitief
Thema 3 werkwoorden: participium met ‘ge-‘, ‘be-‘, ‘ver-‘, ook separabel
Thema 4 pronomina: personen, dieren, dingen
Thema 5 werkwoorden: imperfectum van ‘hebben’, ‘zijn’, ‘kunnen’, ‘moeten’, ‘mogen’, ‘willen’
Thema 6 werkwoorden: imperfectum van meer werkwoorden
Thema 7 negatief: ‘niet’ / ‘geen’ (herhaling)
Thema 8 structuren: instructies en bijzinnen
Thema 9 werkwoorden: ‘gaan’ of ‘zullen’ + infinitief
Thema 10 conjuncties: conditie met ‘als’
Nieuw TaalRecht 2.2
Thema 1 werkwoorden: presens (herhaling, syllabes)
Thema 2 werkwoorden: separabele werkwoorden (herhaling en uitbreiding)
PROEFVERSIE@VANIN
Thema 3 werkwoorden: het perfectum en het imperfectum (gebruik)
Thema 4 werkwoorden: het imperfectum van regelmatige werkwoorden
Thema 5 de indirecte rede: inleiding, werkwoord en subject
Thema 6 de indirecte rede: gewone zin, vraagzin met of zonder vraagwoord
Thema 7 werkwoorden: reflexieve werkwoorden
Thema 8 adjectieven: flexie (herhaling en uitbreiding)
Thema 9 werkwoorden: het imperfectum (herhaling)
Thema 10 conjuncties: ‘omdat’ + bijzin, ‘daarom’ + inversiezin
Nieuw TaalRecht 2.3
Thema 1 werkwoorden: ‘zou / zouden’ - wens, advies of onzekere informatie
Thema 2 werkwoorden: ‘zou / zouden’ - hypothese
Thema 3
conjuncties: ‘toen’ / ‘wanneer’ in een bijzin voor tijd
conjuncties: ‘daarna’ / ‘daarvoor’ in een inversiezin voor tijd
Thema 4
structuren: actieve en passieve zinnen met ‘worden’ en ‘zijn’
Thema 5
structuren: actieve en passieve zinnen met ‘worden’ / ‘werden’ / ‘zijn’
Thema 6 separabele werkwoorden: uitbreiding
Thema 7 structuren: relatieve bijzinnen met ‘die’ / ‘dat’ / ‘waar’
Thema 8 conjuncties: hoofdzin - conjuncties van tijd (‘eerst’, ‘dan’, ‘daarna’, ‘daarvoor’, ‘sindsdien’)
Thema 9 negatief: vragen met ‘al’ (‘nog niet’ / ‘nog geen’) negatief: vragen met ‘nog’ (‘niet meer ’ / ‘geen meer’)
Thema 10 conjuncties: reden en gevolg (herhaling en uitbreiding)
Nieuw TaalRecht 2.4
Thema 1 conjuncties: tijd (herhaling en uitbreiding)
Thema 2 adjectief: comparatief en superlatief (structuren, bijzondere vormen)
Thema 3 werkwoorden: plusquamperfectum, tijd en irrealis
PROEFVERSIE@VANIN
Thema 4 werkwoorden: plusquamperfectum, advies
Thema 5 structuren: ‘er’/ ‘daar’ als subject met ‘zijn’ en in een passieve zin
Thema 6 structuren: ‘er’ / ‘daar’ als verwijswoord
Thema 7 conjuncties: oppositie en contrast (herhaling en uitbreiding)
Thema 8 structuren: relatieve zinnen met een prepositie
Thema 9 structuren: relatieve zinnen met of zonder prepositie (herhaling)
Thema 10 conjuncties: (overzicht en herhaling)
Grammatica
1 Woordenlijst grammatica
accent nadruk actief bedrijvende vorm artikel lidwoord adjectief bijvoeglijk naamwoord adverbium bijwoord affirmatief bevestigend comparatief vergrotend conditie voorwaarde conjunctie voegwoord consonant medeklinker demonstratief aanwijzend diminutief verkleinwoord direct object lijdend voorwerp flexie verbuiging futurum onvoltooid toekomende tijd (O.Tk.T.)
PROEFVERSIE@VANIN
imperatief gebiedende wijs imperfectum onvoltooid verleden tijd (O.V.T.) indirect object meewerkend voorwerp infinitief noemvorm inversie omkering negatief ontkennend niet specifiek onbepaald object voorwerp oppositie tegenstelling participium voltooid deelwoord passief lijdende vorm perfectum voltooid tegenwoordige tijd (V.T.T.) pluralis meervoud plusquamperfectumvoltooid verleden tijd (V.V.T.) possessief bezittelijk prepositie voorzetsel
prepositie-object voorzetselvoorwerp presens onvoltooid tegenwoordige tijd (O.T.T.)
pronomen voornaamwoord reflexief wederkerend relatief betrekkelijk
separabel scheidbaar singularis enkelvoud specifiek bepaald subject onderwerp substantief zelfstandig naamwoord superlatief overtreffend
syllabe lettergreep verbum werkwoord vervoegd werkwoord persoonsvorm, actievorm vocaal klinker
2 Letters en woorden
1 Begrippen
letters vocaal a / e / i / o / u consonant andere letters tweeklank ei, ij, ou, ui, eu, au
syllabe woordstukje dat je in één keer zegt voorbeeld: au-to, ho-tel, ijs-kast
substantief woord waar je ‘de’ / ‘het’ / ‘een’ kan bijzetten voorbeeld: de liefde, het leven, een auto
specifiek
PROEFVERSIE@VANIN
niet specifiek
Een substantief is soms specifiek: Je weet precies over wie / waarover het gaat. voorbeeld: De man die bij mij woont, is mijn broer.
Een substantief is soms niet specifiek: Je weet niet precies over wie / waarover het gaat. voorbeeld: Er loopt een man op straat.
Je noemt iets voor de eerste keer. voorbeeld: Ik zie een man. Het is de man van mijn zus.
singularis maar één voorbeeld: Ik heb één man.
2
pluralis twee of meer voorbeeld: Ik heb tien boeken.
ontelbaar Een substantief is soms ontelbaar: Je kan geen pluralis maken. voorbeeld: Ik eet graag vlees.
diminutief
woordstukje voor iets kleins of liefs voorbeeld: een klein huisje, een lief schatje
adjectief woord bij een substantief voorbeeld: de blauwe auto
PROEFVERSIE@VANIN
prepositie op, in, onder, naast, voor, tegen, tussen, na …
Vocalen, consonanten en tweeklanken: spelling
lange vocaal één keer schrijven in een open syllabe voorbeeld: vra-gen, le-ven, bo-men, mu-ren
twee keer schrijven in een gesloten syllabe voorbeeld: vraag / leef / boom / muur
Let op: die-ren, dier twee, drie
korte vocaal altijd één keer schrijven, altijd in een gesloten syllabe voorbeeld: kat, kat-ten / wet, wet-ten / pit, pit-ten / kom, kom-men / bus, bus-sen
consonant twee keer schrijven als de vocaal kort moet blijven voorbeeld: katten, kommen, pitten, wetten, bussen
Let op: ge-heim, be-vel (één consonant na een doffe E)
tweeklank altijd één keer schrijven voorbeeld: deur, deuren / tijd, tijden
3 Het substantief
a De pluralis (het meervoud) woord dat eindigt op een consonant: S of (e)N voorbeeld: stoelen, tafels
woord dat eindigt op doffe E: S of N voorbeeld: lasagnes, weiden
woord dat eindigt op een heldere vocaal: ‘S voorbeeld: menu’s, paprika’s Let op: cafés
woord dat eindigt op meer vocalen: S voorbeeld: bureaus, hindoes
woord dat eindigt op IE of EE: S of (ë)N voorbeeld: bacteriën, families, knieën, zeeën
PROEFVERSIE@VANIN
b Het diminutief (het verkleinwoord)
met JE voorbeeld: boekje, huisje, werkje
met TJE na een woord op l, n, r of w voorbeeld: deurtje, knuffeltje, schoentje, vrouwtje
met ’JE of ’TJE na een afkorting voorbeeld: sms’je, A4’tje, 3’tje
met ETJE of KJE woorden op ing voorbeeld: koninkje, rekeningetje
met ETJE of PJE na een woord op m voorbeeld: bloempje of bloemetje, kommetje
met KE in de spreektaal
voorbeeld: manneke i.p.v. mannetje
4 Het artikel ‘een’ / ‘de’ / ‘het’
a Specifiek
singularis ‘de’ of ‘het’ (kijk in het woordenboek)
voorbeeld: De auto voor mijn deur is van mij.
voorbeeld: Het boek op de tafel is van mij.
pluralis ‘de’
voorbeeld: De auto’s voor mijn deur zijn van mijn familie.
voorbeeld: De boeken op de tafel zijn van mij.
ontelbaar ‘de’ of ‘het’ (kijk in het woordenboek)
voorbeeld: De liefde van een kind is mooi.
voorbeeld: Het vlees in de supermarkt is niet duur.
b Niet specifiek
singularis ‘een’
voorbeeld: Daar staat een auto. Ik weet niet van wie.
voorbeeld: Daar ligt een boek. Ik weet niet welk boek.
pluralis geen artikel
voorbeeld: Daar staan auto’s. Ik weet niet van wie. voorbeeld: Daar liggen boeken. Ik weet niet welke boeken.
ontelbaar geen artikel
voorbeeld: Liefde is mooi. voorbeeld: Ik eet graag vlees.
5 ‘Niet’ en ‘geen’
‘Geen’ met een substantief (niet specifiek) voorbeeld: Er staat een auto voor mijn deur. Er staat geen auto voor mijn deur. Er staan auto’s voor mijn deur. Er staan geen auto’s voor mijn deur.
‘Geen’ met een telwoord voorbeeld: Ik heb geen 100 euro bij.
Let op: ‘Niet’ met een aantal voorbeeld: Ik heb niet veel geld.
‘Geen’ met een taal voorbeeld: Ik spreek geen Chinees.
‘Niet’ voor alle andere negatieve vormen voorbeeld: Mijn auto staat niet voor de deur. (na een vervoegd werkwoord)
Dat is mijn auto niet. (na een specifiek substantief)
Mijn auto is niet blauw. (voor een adjectief)
De auto is niet van mij. (voor een prepositie)
6 Pronomina a Pronomina voor personen subject
PROEFVERSIE@VANIN
ik Ik heb een boek. jij (je) Jij hebt een boek. u U hebt een boek. hij Hij heeft een boek. zij (ze) Zij heeft een boek. wij (we) Wij hebben een boek. jullie Jullie hebben een boek. zij (ze) Zij hebben een boek.
possessief
mijn Het is mijn boek. jouw (je) Het is jouw boek.
uw Het is uw boek. zijn Het is zijn boek.
haar Het is haar boek. ons / onze Het is ons boek. Het zijn onze boeken. jullie Het is jullie boek hun Het is hun boek.
Let op: het meisje haar kamer (het + haar voor een persoon) het vliegtuig zijn vleugels (het + zijn)
object
mij (me) De leraar denkt aan mij (me). jou (je) De leraar denkt aan jou (je).
PROEFVERSIE@VANIN
u De leraar denkt aan u.
hem De leraar denkt aan hem. haar De leraar denkt aan haar ons De leraar denkt aan ons
jullie De leraar denkt aan jullie hen / ze De leraar denkt aan hen. De leraar denkt aan ze.
Let op: Je gebruikt ‘er’ voor niet-personen. Ik denk aan het weekend. Ik denk eraan
reflexief
mij (me) Ik heb me (mij) pijn gedaan. jou (je) Heb jij je pijn gedaan? u of zich Hebt u u pijn gedaan? Hebt u zich pijn gedaan?
zich Hij heeft zich pijn gedaan. zich Zij heeft zich pijn gedaan.
ons Wij hebben ons pijn gedaan. je (jullie) Jullie hebben je (jullie) pijn gedaan. zich Zij hebben zich pijn gedaan.
demonstratief
Deze jongen hier is groot. (de-woord, dichtbij)
Dit jongetje hier is klein. (het-woord, dichtbij)
Die grote jongen daar heet Marcus. (de-woord, verder)
Dat kleine jongetje daar heet Aurelius. (het-woord, verder)
b Pronomina voor dingen
subject / object
hij / hem de fiets
Hij staat in haar kamer. Mijn dochter heeft hem roze geschilderd. het / het het boek
Het ligt daar. Ik neem het mee. zij (ze) / ze de boeken, de fietsen
Zij (Ze) liggen daar. Zij (Ze) staan daar.
Ik neem ze mee.
Let op: • Voor sommige dingen kan je ook ‘zij’ en ‘haar’ gebruiken. Dat kan alleen als je zeker weet dat het ding vrouwelijk is. Gebruik anders altijd ‘hij’ en ‘hem’.
• Gebruik voor dingen best geen possessieve pronomina. voorbeeld: niet: Zijn band is kapot. wel: De band van de fiets is kapot.
c Pronomina voor dieren
subject / object / possessief
PROEFVERSIE@VANIN
7
zij / haar / haar de geit
Zij staat in de tuin. Ik melk haar Haar kleur is wit. hij / hem / zijn de hond
Hij heet Woef. Ik wandel met hem. Zijn kleur is zwart. het / het / zijn het konijn
Het heet Flappie. Ik zie het zitten. Zijn kleur is bruin. zij (ze) / ze / hun de geiten
Zij (Ze) staan in de tuin. Ik melk ze Hun kleur is wit.
Let op: Weet je niet of een dier mannelijk of vrouwelijk is? Gebruik dan ‘hij’, ‘hem’ of ‘zijn’.
Het adjectief: flexie
adjectief zonder E na een werkwoord voorbeeld: Het meisje zingt mooi. De vrouw is ziek.
bij een niet-specifiek het-woord (singularis of ontelbaar) voorbeeld: een mooi meisje (het meisje), vers fruit (het fruit)
adjectief op EN of een stof op EN voorbeeld: een open deur, een lederen jas
adjectief in een vaste combinatie voorbeeld: het centraal station, het openbaar vervoer
adjectief met E andere adjectieven voorbeeld: de mooie man (specifiek, de-woord) het mooie meisje (specifiek, het-woord) mooie meisjes (pluralis)
8 Het vraagwoord
wie / wat / waar / wanneer / hoe / welk(e) Wie leest elke week de krant? waar + een prepositie: waarom, waarop, waarmee … Waarom lees jij elke week de krant? hoe + een adjectief: hoelang, hoe groot, hoeveel … Hoelang lees jij de krant? welk(e) + een substantief: welke krant, welke dag … Welke krant lees jij?
Werkwoorden
1 Begrippen
infinitief werkwoord op EN of op N, zoals het in het woordenboek staat
voorbeeld: doen, gaan, leven, reizen, spelen, werken, zien
ik-vorm infinitief zonder EN of N, soms een beetje anders gespeld (zie ook p. 188 Het presens)
voorbeeld: (ik) doe, ga, leef, reis, speel, werk, zie ...
imperatief zelfde als de ik-vorm
voorbeeld: Leef gezond!
Let op: Wees braaf! (imperatief van ‘zijn’ = wees)
Sta vroeg op! (imperatief van ‘opstaan’ = sta op) (zie ook p. 191
Separabele werkwoorden)
vervoegd werkwoord dat verandert in de singularis of pluralis voorbeeld: Ik heb gewerkt. Wij hebben gewerkt.
singularis maar één
voorbeeld: Ik speel. De man werkt. Zij vindt.
pluralis meer
voorbeeld: Wij spelen. De mannen werken. Zij vinden.
‘t koffieschip werkwoorden die eindigen op ‘het koffieschip’:
imperfectum met TE(N)
voorbeeld: danste, werkten
participium met T voorbeeld: gedanst, gewerkt
PROEFVERSIE@VANIN
participium
regelmatig participium (GE + T of D – zie regel ‘t koffieschip)
voorbeeld: spelen, gespeeld werken, gewerkt
onregelmatig participium ( = andere klank, kijk in het woordenboek)
voorbeeld: vinden, gevonden
werkwoorden met BE, ER, HER, ONT, VER: geen GE voorbeeld: betaald, erkend, herkend, ontdekt, veranderd
reflexief met een reflexief pronomen (zie ook p. 186 reflexief)
voorbeeld: Hij heeft zich pijn gedaan.
Het presens
gebruik Je zegt wat iemand nu doet. Je zegt wat nu gebeurt. Je zegt hoe het nu is. voorbeeld: Jan werkt.
De auto staat voor de deur.
Je vertelt over een gewoonte. Je vertelt over iets wat dikwijls gebeurt. voorbeeld: Jan werkt altijd op maandag. Er staat dikwijls een auto voor mijn deur.
vorm singularis: ik werk, jij werkt, werk jij, u werkt, werkt u, hij / zij werkt pluralis: wij / jullie / zij werken
Let op: lezen / lees (z – s) blijven / blijf (v – f ) vragen / vraag (één vocaal naar twee vocalen) zeggen / zeg (twee consonanten naar één consonant)
hebben zijn zullen kunnen moeten mogen willen ik heb, jij hebt, heb jij, hij / zij heeft, wij / jullie / zij hebben ik ben, jij bent, ben jij, hij / zij is, wij / jullie / zij zijn ik zal, jij zal, zal jij, hij / zij zal, wij / jullie / zij zullen ik kan, jij kan, kan jij, hij / zij kan, wij / jullie / zij kunnen ik moet, jij moet, moet jij, hij / zij moet, wij / jullie / zij moeten ik mag, jij mag, mag jij, hij / zij mag, wij / jullie / zij mogen ik wil, jij wil, wil jij, hij / zij wil, wij / jullie / zij willen
Let op: sommige mensen gebruiken nog ‘zul je’ of ‘kun je’ in plaats van ‘zal je’ of ‘kan je’. Dat is een mix van formeel en informeel.
formeel: u hebt, hebt u – u bent, bent u – u zult, zult u – u kan (kunt), kan (kunt) u – u moet, moet u – u mag, mag u – u wilt, wilt u
3 Het imperfectum
gebruik Je zegt wat je vroeger deed of je zegt hoe iets vroeger was. voorbeeld: Jan werkte vroeger op dinsdag. Vroeger ging hij met de trein naar het werk.
vorm regelmatig: + DE(N) of TE(N) (zie ook p. 188 het koffieschip) singularis: ik / jij / hij / zij speelde, werkte pluralis: wij / jullie / zij speelden, werkten
PROEFVERSIE@VANIN
onregelmatig: andere klank singularis: droeg, sliep, vond pluralis: droegen, sliepen, vonden
hebben zijn zullen mogen moeten kunnen willen singularis had was zou mocht moest kon wilde, wou
4 Het perfectum
pluralis hadden waren zouden mochten moesten konden wilden
PROEFVERSIE@VANIN
gebruik Je zegt wat je vroeger hebt gedaan of wat is gebeurd. Je zegt niet wanneer het gebeurde, maar je zegt iets over het resultaat nu. voorbeeld: Ik heb hard gewerkt, dus ben ik moe. Ik ben verhuisd, dus woon ik nu in België.
vorm presens van ‘hebben’ of ‘zijn’ + participium (p. 188) singularis: ik heb / jij hebt / hij, zij heeft gewerkt ik ben / jij bent / hij, zij is verhuisd pluralis: wij / jullie / zij hebben gewerkt wij / jullie / zij zijn verhuisd
Let op: soms combineren we ‘hebben’ of ‘zijn’ met twee infinitieven i.p.v. met een participium voorbeeld: Ik ben gaan winkelen.
‘hebben’ of ‘zijn’ ‘zijn’:
– een verandering van een situatie – een beweging ergens naartoe, een werkwoord met een richting voorbeeld: Jan is papa geworden. (verandering) Jan is naar de supermarkt gegaan. (beweging met richting)
‘hebben’: de andere werkwoorden voorbeeld: Jan heeft een krant gekocht.
5 Het futurum
gebruik Je zegt wat zal gebeuren. (met ‘zullen’) voorbeeld: Morgen zal het mooi weer zijn.
Je belooft iets. (met ‘zullen’) voorbeeld: Ik zal je helpen.
Je stelt iets voor. (met ‘zullen’) voorbeeld: Zal ik een restaurant boeken?
Je maakt een plan. (met ‘gaan’) voorbeeld: Ik ga in de tuin werken.
6
vorm presens van ‘zullen’ of ‘gaan’ + infinitief (zie ook p. 187)
singularis: ik / jij / hij / zij zal / zult helpen (zie ook p. 188 Het presens) ik ga, jij / hij / zij gaat werken
pluralis: wij / jullie / zij zullen helpen wij / jullie / zij gaan werken
Separabele werkwoorden
Ze beginnen meestal met een prepositie (woordje als ‘op’, ‘aan’, ‘uit’ …)
separabel of niet het accent ligt op de prepositie: separabel voorbeeld: opstaan, zich aankleden
het accent ligt niet op de prepositie: niet separabel voorbeeld: onderzoeken, aanvaarden in twee stukjes voorbeeld: Ik sta vroeg op. (presens in een hoofdzin)
Sta eens op! (imperatief)
Ik stond deze morgen vroeg op. (imperfectum in een hoofdzin)
Ik heb geen zin om op te staan. (te-infinitief)
in één stukje voorbeeld: Ik weet dat hij vroeg opstaat. (presens in een bijzin)
Ik weet dat hij vroeg opstond. (imperfectum in een bijzin)
Vroeg opstaan is niet gemakkelijk. (infinitief)
Ik ben vroeg opgestaan. (participium met GE)
4 Zinnen
PROEFVERSIE@VANIN
1 Begrippen
subject Jan leest de krant.
Wie leest de krant?
Jan! (Jan = subject)
object Jan leest de krant. Wat leest Jan?
De krant! (de krant = object)
werkwoorden vervoegd werkwoord, participium, andere werkwoorden zie bij deel 2, werkwoorden
conjunctie woord dat hoofdzinnen, inversiezinnen en bijzinnen samenvoegt voorbeeld: Ik leer Nederlands maar Nederlands is nog moeilijk.
voorbeeld: Ik ga naar school omdat ik Nederlands wil leren.
Zinnen bouwen
a De hoofdzin: subject en vervoegd werkwoord staan samen
gewone hoofdzin
ja/nee-vraag
Zij leest elke week de krant.
Lees jij elke week de krant? inversiezin (het subject staat niet eerst in de zin)
hoofdzin / Ja/nee-vraag / inversiezin met meer werkwoorden
Elke week lees ik de krant.
Jij hebt de krant gelezen.
Heb jij de krant gelezen?
Deze week heb jij de krant gelezen.
b De bijzin: subject en vervoegd werkwoord staan niet samen
Het subject staat altijd vooraan in de bijzin.
Het vervoegd werkwoord staat achteraan in de bijzin.
gewone bijzin
Ik weet veel omdat ik elke dag de krant lees bijzin met meer werkwoordenIk weet veel omdat ik altijd de krant heb gelezen (met ‘hebben’, ‘zijn’, ‘worden’)
PROEFVERSIE@VANIN
Ik weet veel omdat ik altijd de krant gelezen heb. (met ‘hebben’, ‘zijn’, ‘worden’)
Ik zal veel weten omdat ik altijd de krant zal lezen (met andere werkwoorden) bijzin met een extra prepositiezinsdeel
Ik weet veel omdat ik altijd de krant lees op de trein
Ik weet veel omdat ik altijd de krant op de trein lees
3 Zinnen met ‘om ... te’
zin met een infinitief voorbeeld: Ik zoek een ding om te schrijven Ik zoek een ding om de gordijnen op te hangen. (met een separabel werkwoord)
4
De indirecte zin: je vertelt wat iemand anders zegt of vraagt
• gewone bijzin: met ‘dat’
• vraagzin: met ‘of’, met een vraagwoord (‘wie’, ‘wat’, ‘waar’, ‘hoe’, ‘welke’ ...) het pronomen verandert meestal
• de tijd verandert soms
voorbeeld: ‘Ik lees elke dag de krant.’
Mia zegt (beweert, houdt vol …) dat zij elke dag de krant leest. (pronomen verandert)
Mia zei dat zij elke dag de krant las. (tijd verandert)
PROEFVERSIE@VANIN
‘Lees jij elke dag de krant?’
Hij wil graag weten (twijfelt, vraagt …) of ik elke dag de krant lees. (pronomen verandert)
Hij wilde graag weten of ik elke dag de krant las. (tijd verandert)
‘Welke krant lees jij elke dag?’
Ik vraag me af welke krant jij elke dag leest. (pronomen en tijd veranderen niet)
5 Zinnen met conjuncties: je voegt zinnen samen
oppositie: ‘maar’ + een hoofdzin
voorbeeld: Ik lees de krant elke dag, maar mijn vrouw leest liever een tijdschrift.
‘toch’ + een inversiezin
voorbeeld: Ik lees de krant. Toch weet ik niet veel.
reden / oorzaak: ‘want’ + een hoofdzin
voorbeeld: Ik lees de krant want ik wil graag alles weten.
‘omdat’ + een bijzin
voorbeeld: Ik lees de krant omdat ik graag alles wil weten.
conditie: ‘als’ + een bijzin
voorbeeld: Als ik elke dag de krant lees, (dan) weet ik alles.
Werkwoordenlijst
WerkwoordImperfectumHebben / ZijnParticipiumVoorbeeldzin aansluiten*sloot, sloten aan hebbenaangeslotenMohamed heeft de wasmachine aangesloten.
afdrogendroogde, droogden af hebbenafgedroogdIk heb de borden afgedroogd.
afspreken*sprak, spraken af hebben afgesprokenHeb je met de huisbaas afgesproken?
afwassen* waste, wasten af hebbenafgewassenNaima heeft de kopjes afgewassen. bakken*bakte, baktenhebbengebakkenIk heb koekjes gebakken.
behangen*behing, behingen
hebben besteldWilt u iets bestellen?
hebben behangenWe moeten de woonkamer opnieuw behangen. bestellenbestelde, bestelden
betalenbetaalde, betaalden
hebben betaaldNaima heeft de verhuizers niet betaald. bezichtigenbezichtigde, bezichtigden
boren boorde, boorden
hebben bezichtigdWilt u het appartement bezichtigen?
hebben geboordHij heeft een gaatje in de muur geboord.
brengen*bracht, brachten hebben gebrachtBreng die zetel maar naar de woonkamer.
buitenzettenzette, zetten buiten hebben buitengezetHeb jij de vuilnisbak buitengezet?
PROEFVERSIE@VANIN
controlerencontroleerde, controleerden hebben gecontroleerdDe wijkagent heeft mijn domicilie gecontroleerd. doen* deed, dedenhebbengedaanWat deden jullie in mijn garage? eten* at, atenhebbengegetenWij aten gisteren in een restaurant. gaan* ging, gingenzijn gegaanNaima en haar vriendin gingen samen winkelen. geven*gaf, gavenhebben gegevenHeeft hij jou al een cadeau voor je verjaardag gegeven?
hangen*hing, hingenhebbengehangenDeze lamp heeft altijd hier gehangen.
hebben*had, hadden hebbengehad Ik heb nooit huisdieren gehad.
* = onregelmatig werkwoord
WerkwoordImperfectumHebben / ZijnParticipiumVoorbeeldzin helpen*hielp, hielpenhebben geholpenMohamed heeft mij goed geholpen.
huren huurde, huurden hebben gehuurdNaima huurt een appartement in Lier.
inladen*laadde, laadden in hebben ingeladenDe verhuizers hebben alles ingeladen.
inlichtenlichtte, lichtten in hebben ingelichtDe huisbazin moet u inlichten over de vaste kosten.
inpakkenpakte, pakten inhebben ingepaktHeb jij je boeken al ingepakt?
interessereninteresseerde, interesseerden hebben geïnteresseerdHorrorfilms hebben mij nooit geïnteresseerd.
invullenvulde, vulden inhebbeningevuldHeb jij de papieren voor de gemeente al ingevuld?
kennenkende, kendenhebbengekendIk heb mijn grootouders nooit gekend.
kennismakenmaakte, maakten kennis hebbenkennisgemaaktWe hebben met onze buren kennisgemaakt.
kiezen*koos, kozenhebben gekozen Wij hebben nieuwe verf voor de woonkamer gekozen.
kijken*keek, kekenhebbengekekenDe kinderen hebben naar een tekenfilm gekeken.
klaarmakenmaakte, maakten klaar hebben klaargemaaktHeb jij je koffer voor de reis al klaargemaakt?
kloppenklopte, kloptenhebben gekloptWie heeft die nagel in de muur geklopt?
knippenknipte, kniptenhebbengekniptIk knipte de haren van mijn kinderen altijd zelf.
komen*kwam, kwamenzijn gekomenMijn broers kwamen gisteren op bezoek.
PROEFVERSIE@VANIN
kopen*kocht, kochtenhebben gekochtDe moeder van Naima heeft leuke spulletjes voor haar gekocht.
kostenkostte, kosttenhebben gekostHoeveel heeft de nieuwe zetel gekost?
krijgen*kreeg, kregenhebben gekregenNaima kreeg veel hulp van haar vrienden.
kunnen*kon, kondenhebbengekundKan jij zwemmen? - Nee, dat heb ik nooit gekund.
WerkwoordImperfectumHebben / ZijnParticipiumVoorbeeldzin leggenlegde, legdenhebbengelegdNaima heeft de t-shirts in de kast gelegd.
leverenleverde, leverden
hebbengeleverdDe winkel heeft de boodschappen geleverd. liggen*lag, lagenhebben gelegenHier lagen twee kousen onder de stoel.
luisterenluisterde, luisterden
hebben geluisterdHeb jij al naar die podcast geluisterd?
mailen*mailde, maildenhebbengemaildZij heeft de huisbaas gemaild.
makenmaakte, maakten
meebrengen*bracht, brachten mee
hebbenmeegebrachtDe cursisten brachten allemaal hun boek mee. moeten*moest, moestenhebben gemoetenIk moest de plaatsbeschrijving ondertekenen.
mogen*mocht, mochten
monterenmonteerde, monteerden
hebbengemaaktHeb je al een afspraak met de dokter gemaakt?
hebben gemogenWij mochten vroeger nooit buiten spelen.
hebbengemonteerdMohamed heeft de boekenkast gemonteerd. morsen morste, morsten hebben gemorstLet op dat je niet morst met de verf.
nemen*nam, namenhebbengenomenNaima heeft net een douche genomen.
hebbengeopendOpen jij het cadeau?
ontmoetenontmoette, ontmoetten hebben ontmoetHeb jij de oma van Naima al ontmoet? openenopende, openden
ophangen*hing, hingen ophebben opgehangenWe hebben het mooie schilderij opgehangen. opruimenruimde, ruimden op hebben opgeruimdRuim jullie kamer op!
PROEFVERSIE@VANIN
poetsenpoetste, poetsten hebben gepoetstMijn man heeft het hele huis gepoetst. rechtzettenzette, zetten recht hebbenrechtgezetWij hebben samen de kast weer rechtgezet.
regelenregelde, regelden hebben geregeldNaima heeft zelf haar verhuis naar Lier geregeld.
regenenregendehebbengeregendHet heeft de hele dag geregend. Nu is het nat.
WerkwoordImperfectumHebben / ZijnParticipiumVoorbeeldzin rijden*reed, redenhebben/zijngeredenWij hebben de hele dag gereden. Wij zijn naar Spanje gereden.
roken rookte, rooktenhebben gerooktIk heb nooit gerookt. rondleidenleidde, leidden rond hebben rondgeleidDe buurvrouw heeft Naima in Lier rondgeleid.
schilderenschilderde, schilderden
schoonmakenmaakte, maakten schoon
schroevenschroefde, schroefden
hebben geschilderdDe klusjesman heeft de inkomhal geschilderd.
hebben schoongemaaktDe firma maakt de lift elke week schoon.
hebben geschroefdWie heeft de kast in elkaar geschroefd?
schuiven*schoof, schovenhebben geschovenJe moet eerst de planken in de zijpanelen schuiven.
snijden*sneed, snedenhebbengesnedenHij heeft in zijn vinger gesneden.
spelen speelde, speelden
hebbengespeeldDe kinderen spelen graag in de speeltuin.
spreken*sprak, sprakenhebbengesprokenHeb je al met de huisbaas gesproken?
staan* stond, stondenhebbengestaanDe dozen stonden nog altijd in de gang.
stinken*stonk, stonkenhebbengestonkenHet vuile toilet stonk verschrikkelijk.
stofzuigenstofzuigde, stofzuigden
hebbengestofzuigdHeb jij de woonkamer al gestofzuigd?
stoppenstopte, stoptenhebbengestoptDe auto stopte aan het rode licht.
terugbetalenbetaalde, betaalden terug
terugbrengen*bracht, brachten terug
PROEFVERSIE@VANIN
hebbenterugbetaaldDe huisbaas heeft de waarborg nog niet terugbetaald.
hebbenteruggebrachtNaima bracht de broodrooster terug naar de winkel.
thuisblijven*bleef, bleven thuis zijn
thuiskomen*kwam, kwamen thuis zijn
thuisgeblevenHet regende dus we bleven thuis.
thuisgekomenZijn de kinderen al thuisgekomen?
toedoen*deed, deden toehebben toegedaanDoe de deur toe!
WerkwoordImperfectumHebben / ZijnParticipiumVoorbeeldzin toevoegenvoegde, voegden toe hebbentoegevoegdDe kok heeft te veel zout aan de soep toegevoegd. uitladen*laadde, laadden uit hebben uitgeladenHeb je de dozen al uitgeladen?
uitpakkenpakte, pakten uit
hebbenuitgepaktJe mag mijn cadeautje uitpakken.
vallen*viel, vielenzijn
veranderen veranderde, veranderden zijn
gevallenDe bloempot viel van het balkon.
veranderdDe regels voor het fietsverkeer zijn veranderd. vergoedenvergoedde, vergoedden
hebbenvergoed De watermaatschappij vergoedde de schade.
verhuizenverhuisde, verhuisden zijn
verhuisdNaima is naar Lier verhuisd. verplichtenverplichtte, verplichtten
verschonenverschoonde, verschoonden
hebbenverplichtMijn ouders hebben mij nooit verplicht om te studeren.
hebbenverschoondJe moet elke twee weken de lakens van het bed verschonen.
vertrekken*vertrok, vertrokken zijn
vervangen*verving, vervingen
vertrokkenOnze buren zijn naar Spanje vertrokken.
hebbenvervangenHebt u de kapotte lamp in de gang al vervangen?
vervenverfde, verfdenhebbengeverfdNaima heeft de badkamer en de keuken geverfd.
vervullenvervulde, vervulden
hebbenvervuldOok studenten moeten hun plicht vervullen. verwelkomen verwelkomde, verwelkomden
hebbenverwelkomdDe buurvrouw verwelkomde ons met een kopje koffie. verwittigenverwittigde, verwittigden
hebbenverwittigdHij heeft mij verwittigd: werk vinden is niet gemakkelijk.
vinden*vond, vondenhebbengevondenNaima heeft een leuk appartement gevonden. vragen*vroeg, vroegenhebbengevraagdJe moet je hand opsteken wanneer de meester iets vraagt.
wassen* waste, wasten hebbengewassenMijn dochter heeft de auto gewassen.
WerkwoordImperfectumHebben / ZijnParticipiumVoorbeeldzin werken werkte, werkten hebbengewerktHij heeft zijn hele leven in de supermarkt gewerkt.
weten* wist, wisten hebben geweten Ik wist niet waar jij woonde. willen*wou (wilde), wilden hebben gewildIk wou dat ik een groter appartement had.
wonenwoonde, woonden hebben gewoondWij wonen heel graag in Leuven.
worden* werd, werden zijn gewordenMijn broer is vorig jaar Belg geworden.
zeggen*zei, zeidenhebben gezegd Mijn vader zei altijd dat ik slim was.
zetten zette, zettenhebben gezet De verhuizers hebben het bed in de slaapkamer gezet.
zien* zag, zagenhebben gezien Ik heb nog nooit een hond met een hoed gezien.
zijn* was, waren zijn geweestBen je al eens in Brussel geweest?
zitten*zat, zatenhebbengezetenOp school moet je op je stoel zitten, niet op de grond.
zwijgen*zweeg, zwegenhebbengezwegenIk kende zijn geheim, maar ik heb altijd gezwegen.
PROEFVERSIE@VANIN
Ik oefen extra
Thema 1: Ik zoek een woning
2 Met één klik p. 27
1 1 kan / 2 ben / 3 betalen / 4 vindt / 5 zijn / 6 geef / 7 is / 8 woon / 9 hebt (heeft) / 10 kan / 11 kunnen / 12 heeft / 13 kijken / 14 hebt / 15 ben / 16 huurt / 17 mail / 18 kunt / 19 wil / 20 verhuist / 21 hebben / 22 bent / 23 koopt / 24 wilt
2 1 Ben, kom / 2 heb, heeft / 3 betaalt, betaal / 4 geeft, is / 5 verhuis, Huur / 6 is, zijn / 7 kijkt, zijn / 8 Hebt, heeft / 9 ben, verhuis /10 Kan, kunnen / 11 Wilt, kan / 12 vindt, vind
4 Beste eigenaar p. 28
1) 1 - H / 2 - D / 3 - E / 4 - K / 5 - L / 6 - F / 7 - A / 8 - M / 9 - J / 10 - N / 11 - G / 12 - B / 13 - I / 14 - C 2) 1 - P / 2 - R / 3 - Q , O
Thema 2: Kan je me helpen?
2 Taken in huis
1 schoonmaken / 2 geven / 3 buitenzetten / 4 opruimen / 5 helpen / 6 vervangen / 7 uitladen / 8 ophangen / 9 luisteren / 10 roken / 11 toedoen / 12 aansluiten / 13 meebrengen
3 De gereedschapskist p. 44
Kan je me helpen om: 1 de woonkamer te verven / 2 de garage op te ruimen / 3 de kleren in de kast te leggen / 4 de doos te dragen / 5 de pizza te maken / 6 de boeken in te pakken / 7 de was te doen / 8 de keuken schoon te maken / 9 de vuilnisbak buiten te zetten / 10 de lamp te vervangen / 11 de vaatwasmachine uit te laden?
Thema 3: Ik ben verhuisd p. 59
PROEFVERSIE@VANIN
1 Mijn woonkamer p. 59
1 1 veranderd / 2 gevonden / 3 verhuisd / 4 gewerkt / 5 geschilderd / 6 behangen / 7 gekocht / 8 hersteld / 9 gedaan
2 Zie 1
3 1 is / 2 Heb / 3 zijn / 4 heb / 5 heeft / 6 Hebben / 7 heeft / 8 Heb / 9 heeft
Ik oefen
2 Met één klik p.29
1 begint / 2 belt, telefoneert / 3 wil / 4 toont / 5 vindt / 6 botst, loopt / 7 is / 8 gaan, lopen / 9 hoort, ziet / 10 wil / 11 zegt / 12 moet / 13 vraagt
4 Beste eigenaar p.30
1 - N / 2 -
14 - C / 15 - L Thema 2: Kan je me helpen?
2 Taken in huis p.45
Voorbeeldoplossing:
• Stofzuig het tapijt. / Maak de vloer schoon. / Ruim de rommel op. / Raap alles op. / Leg alles op zijn plaats.
• Verschoon het bed. / Was de lakens.
• Ruim je kleren op. / Hang je kleren in de kast. / Leg je kleren in de kast. / Gooi je vuile kleren in de wasmand.
• Ruim je bureau op. / Veeg het stof van je bureau. / Gooi het papier in de vuilnisbak.
3 De gereedschapskist p.46 a A – 3 / B – 5 / C – 8 / D – 6 / E – 4 / F – 1 / G – 10 / H – 9 / I – 7 / J – 2
Thema 3: Ik ben verhuisd p.61
1 Mijn woonkamer p.61
PROEFVERSIE@VANIN
Voorbeeldoplossing:
1 de speelkamer, de slaapkamer / 2 de douchekop / 3 de grasmachine / 4 het werkadres / 5 de werkplaats / 6 de kleerkast / 7 het busabonnement / 8 het rijhuis / 9 de menukaart / 10 het buurmeisje
))Voorlopigeversielesmateriaat
Dit is een voorlopige versie van lesmateriaal van Uitgeverij VAN IN, bestemd voor promotionele doeleinden.
Op onze website vind je alle informatie over het boek, de verschijningsplanning, contactinformatie van je accountmanager en nog zoveel meer...
Neem zeker eens een kijkje!
Blijfopdehoogtevan hetlaatstenieuwsvia vanin.be/volwassenenonderwijs
Neem contact opmetjeaccountmanager
Wil je meer informatie over een van onze uitgaven? Heb je suggesties voor ons?
Neem contact op met Asella De Vos; zij maakt graag een afspraak met je om jouw vragen te beantwoorden.
Je kan Asella bereiken elke werkdag behalve maandag.