Voorbeeldpagina's Geogenie 5&6 leerboek wetenschappen

Page 1

1

De ruimtelijke structuur van onze leefruimte

WAT WE WILLEN BEREIKEN ...

INTRO

Je kunt • de structuur van de bebouwde en de open ruimte onderzoeken • problemen verbonden aan ruimtelijke versnippering herkennen

… Vanuit een vliegtuig ziet België eruit als een door een krankzinnige aaneengenaaid lappendeken van bijeengeknoeid afval met daarop als door een woest geworden reus met verachting uitgestrooide blokkendozen … Of ben je het eens met de uitspraak ‘België is het lelijkste land van de wereld’? (Renaat Braem, architect)

1 Onze leefruimte is versnipperd 1.1 Het wilde wonen in Vlaanderen 1.1

Vlaamse ruimtelijke wanorde met verspreide bebouwing en lintbebouwing langs de Vlaamse wegen (en Wallonië volgt het slechte voorbeeld) is niet enkel lelijk, maar ook gevaarlijk en duur: meer opritten, duurdere nutsvoorzieningen (riolen, leidingen, gas, water e.a.)

Nederland is een van de dichtst bevolkte landen van de wereld en toch is slechts 9 pct. van de landoppervlakte bebouwd. Al vanaf 1900 wordt er door de overheid over gewaakt dat men compacter gaat wonen. De bebouwing is er meer geconcentreerd. Van de Belgische huizen is 1/3 alleenstaand t.o.v. 1/7 van de Nederlandse.

1.2 Oorzaken … de groei van antistedelijkheid 1.2.1 Geworteld in de industriële maatschappij ‘De concentratie van arbeiders in steden bij het begin van de industrialisatie had voor heersers op zijn minst bedreigende effecten: – de gezondheid werd bedreigd door te kleine huisjes en rook van de fabrieken; – de vrees voor sociale onrust en moreel verval – lees ontkerkelijking van de stedelijke inwijkeling (afkomstig van het ook arme platteland)’. (naar: C. Kesteloot – geograaf) 1.2.2 De creatie van een pendelcultuur ‘De burgerij werd met een paradox geconfronteerd: om braaf en nederig te blijven, moesten de arbeiders in hun dorpen blijven. Om de economie te laten draaien, moesten ze naar de fabrieken in de steden. Daartoe werd gaandeweg een zeer dicht net van spoor- en buurtspoorwegen uitgebouwd.’ (naar: M. Verleyen – historica)

4


1.2.3 De eigen gezinswoning Spaarbanken stimuleerden na de Tweede Wereldoorlog de arbeiders om leningen aan te gaan voor het verwerven van een gezinswoning in eigendom. In de eerste helft van de 20ste eeuw was Vlaanderen daarenboven nog sterk katholiek. Dat kwam tot uiting in sterke katholieke en later christelijk politieke partijen. Ook zij stimuleerden onverbloemd het privéeigendom. Om de woningnood na de Tweede Wereldoorlog op te vangen, werden door de overheid gulle bouwpremies aangeboden. De zgn. wet De Taeye (Christelijke Volkspartij) voorzag in bijzondere bepalingen waaraan een arbeiderswoning moest voldoen (bv. tuintje en een stal voor kleinvee), om aldus de arbeiders ‘onder de kerktoren’ of op het platteland te houden en gedeeltelijk te zorgen voor de eigen voedselvoorziening. 1.2.4 Een te late wet op de ruimtelijke ordening Pas in 1962, toen het ongecontroleerd bouwen op het platteland al volop bezig was, kwam een eerste wet op de ruimtelijke ordening. In 1978 werden er zones afgebakend in de zgn. gewestplannen als woonzone, industriezone e.a. (zie hoofdstuk 4).

2 Dimensie van versnippering 2.1 Grote variatie tussen landschapselementen

binnen landschapselementen

Alluviale vlakte (ScheldebochtGentbrugge) versnipperd door bewoning, snelwegen en parking

Kasteelpark Vurste. Versnippering van park door bewoning.

West-Vlaamse heuvels. Visuele vervuiling door onderbreking bomenrij – hoogspanning

Landschappelijk

landschap

Fragment uit de topografische kaart nr. 22 met toelating A2041 van het Nationaal Geografisch Instituut

Landbouwgrond tussen industrie, recreatie en braakliggend terrein

Ruimtelijk

functioneel

Bedrijventerrein tussen bewoning en agrarisch gebied

Fragment uit de topografische kaart nr. 14 met toelating A2041 van het Nationaal Geografisch Instituut

Ecologisch

De paddentrek wordt gehinderd door versnippering van paar- en leefgebieden

Spreiding natuurgebieden

Eigendom bos

Een goede spreiding van natuurelementen is gunstig voor de diversiteit. Bosjes, houtwallen en beken zijn belangrijk voor de verplaatsing van soorten planten, dieren en vogels door het landschap. Ze kunnen zones vormen die grotere natuurgebieden met elkaar verbinden, zgn. corridors. Er moeten ook zo weinig mogelijk barrières zijn die de verplaatsing van soorten verhinderen, zoals grote wegen.

Van de 146 381 ha bos in Vlaanderen is 70 pct. privébezit. Het exacte aantal privéboseigenaars is niet bekend. In een studie van 2001 wordt het aantal privéboseigenaars in Vlaanderen op 68 000 geschat. Het is waarschijnlijk dat 80 pct. van de eigenaars kleine eigenaars zijn (boseigendommen kleiner dan 2 ha). De ervaringen met privé-eigenaars doen uitschijnen dat deze doelgroep zeer divers is. Dat maakt het beheer dan ook moeilijk.

THEMA 1 V ER STEDEL IJKIN G EN RUIM TELIJK E OR DENIN G

N49 Kruisstraat Dorp geïsoleerd door expresweg

5


2.2 Meer versnippering in minder open ruimte

2.2

Versnippering betekent dat ruimtelijke gehelen, zoals natuurgebieden en landbouwzones, in de loop van de tijd verbrokkeld raken; bv. een snelweg door een bosgebied. – Door de uitgebreide infrastructuur en de hieraan verbonden lintbebouwing is de open ruimte sterk gecompartimenteerd. De totale lengte aan wegen in Vlaanderen bedraagt meer dan 50 000 km, de lengte van de lintbebouwing circa 2000 km. Vlaanderen heeft het dichtste (spoor)wegennet in Europa en na Nederland ook het dichtste waterwegennet. – Het intensieve bodemgebruik en menselijke activiteiten in natuurlijke gebieden hebben ertoe geleid dat natuur- en bosgebieden doorgaans klein zijn en bijna als eilanden in een vrij intensief gebruikt landschap liggen. Lintbebouwing versnippert open landschap.

2.3 Steeds meer bebouwde ruimte Ook woningbouw en industrie zijn grotendeels versnipperd. Bedrijventerreinen liggen verspreid. Woningen worden ook in de meest uiteenlopende gebieden gebouwd. Globaal gezien bevindt 40 pct. van de bebouwing zich buiten de stedelijke gebieden, met name:

2.3a

– in kernen: prof. Van Hecke (geograaf) onderscheidt: • plattelandse bebouwde kernen • verstedelijkte bebouwde kernen • stedelijke bebouwde kernen – in linten: langs de invalswegen – als verspreide bebouwing: kris kras in het landschap Vooral lintbebouwing en verspreide bebouwing werken sterk versnipperend. Stedelijke functies dringen daardoor heel diep de open ruimte binnen.

2.3b

2.4 Steeds meer verstedelijkt Zowel de open ruimte als de bebouwde ruimte krijgt meer stedelijke kenmerken: – naar vorm: morfologische verstedelijking, verdichting van het wegennet en woonzones (verkavelingen); – naar functie: functionele verstedelijking, functies die vroeger typisch waren voor steden vinden we ook terug in het verstedelijkte platteland, bv. wonen in appartementen, werken op bedrijventerreinen, recreatie in sporthallen, winkelen in winkelketens. De verstedelijkingsgraad in België is een van de hoogste van de wereld. Zo’n 97 pct. van de bevolking woont in verstedelijkte gebieden. De landbouw verandert van karakter: – meer diversificatie en grotere landbouwbedrijven – andere functies voor landbouwgebouwen: caravanopslag, restaurant, bed and breakfast ...

Nieuwe woonkern in de groene ruimte. 2.4

Meer individualisering Als gevolg van de residentiële ontwikkeling wordt de omliggende (onbebouwde) ruimte meer en meer ingelijfd in de privésfeer, in de vorm van tuinuitbreidingen, hobbyweiden (de ‘verpaarding’ van het platteland bv.), weekendhuisjes, privévisvijvers, privébossen, golfterreinen enz. Deze vormen van bodemgebruik zijn meer privaat dan de traditionele functies, zoals landbouw en natuur, in die zin dat ze niet langer de gemeenschap dienen, maar een individu. Golfbanen Koksijde in voormalige polder

6


3 Ruimtegebruik: regionale verschillen worden afgevlakt

3.1

3.1 Ruimtelijke uniformering of landschaps vervlakking Bv. het landschap aan de steenwegen, overal dezelfde ‘weidewinkels’ of baanwinkels van grote ketens

3.2 Afname van de natuurlijke en traditionele culturele diversiteit Regionale gebruiken zwakken af; bv. de plaats van een kerkhof. Terwijl traditioneel de overledenen in het centrum van de gemeenschap begraven werden (rond de kerktoren), gebeurt dat momenteel op afgelegen begraafplaatsen, waar begrafenisondernemers met bussen en autokaravanen naartoe rijden (kerkhof Liedekerke).

Winkelen in winkelketens aan steenwegen door de open ruimte

3.3 Toename van multiculturele diversiteit

3.2a

De architectuur van woningen varieert van Spaanse villa’s over Zwitserse chalets naar Vlaamse fermettes en moderne minimalistische gebouwen.

3.4 Minder plaats en minder grondgebonden Alles kan overal. Traditioneel grondgebonden gewassen realiseren een even groot rendement op andere gronden. Teelten worden ook intensiever. Zo ontstaan minder verschillen in het landbouwlandschap. Het Vlaamse landbouwlandschap is momenteel overal sterk ‘vermaisiseerd’.

Zie ook atlas: geografische streken, landbouwstreken en ruimtegebruik

Kerkhof rond kerktoren

3.5 Nieuwe storende elementen Fragment uit de topografische kaart nr. 31 met toelating A2041 van het Nationaal Geografisch Instituut

3.2b

– communicatie: plaats voor zendmasten – energievoorziening: hoogspanningsleidingen, windturbines in de open ruimte en zonnepanelen op daken – voedselproductie: serres, industriële stallen – ontspanning: pretparken, maneges, sportvelden

3.5

Begraafplaats ver weg van dorpskern

3.3

Concentraties van windmolens ontsieren de open ruimte.

THEMA 1 V ER STEDEL IJKIN G EN RUIM TELIJK E OR DENIN G

Een hoogtechnologische maatschappij vraagt een eigen infrastructuur op diverse terreinen:

Spaanse villa

7


4 Onze leefruimte als systeem Versnippering is een complex probleem en komt voor in verschillende systemen en op verschillende niveaus.

4.2

4.1 Systemen – morfologisch: de versnippering uit zich in de vormgeving, in wat zichtbaar is, bv. bebouwing in een openruimtegebied – ruimtelijk-functioneel: de versnippering verstoort een geheel, bv. een landbouwbedrijf bestaat uit verschillende afzonderlijke grondstukken waardoor meer verplaatsingen nodig zijn – ecologisch: de versnippering doorbreekt ecologische processen of samenhang, bv. geen verbinding tussen twee gelijkaardige natuurgebieden

4.2 Niveaus – het landschap, bv. versnijding van een open gebied door wegen – tussen landschapselementen, bv. verspreid liggende bossen – binnen landschapselementen, bv. één natuurgebied dat door diverse eigenaars op verschillende manieren wordt beheerd

Privé-eigendom versnippert de publieke ruimte.

4.3 Relaties systeem/niveau

KERNBEGRIPPEN landschap

tussen elementen

binnen elementen

bv. een kasteel wordt door een verkaveling afgesneden van haar bijbehorende hoeve

bv. een waterloop loopt door een perceel

bv. een samenhangend bv. bedrijventerreinen landbouwgebied wordt liggen sterk verspreid doorsneden door een snelweg

bv. een landbouwbedrijf bestaat uit verschillende los van elkaar gelegen stukken grond

morfologisch bv. een infrastructuur wordt aangelegd dwars door een beekvallei

ruimtelijk- functioneel

ecologisch bv. watersystemen bv. natuurgebieden zijn worden doorbroken klein en liggen los van elkaar (eilandvorming)

bv. een bos wordt beheerd door verschillende eigenaars

4.4 Versnippering als milieuprobleem

biodiversiteit compartimentering ecologisch functionele verstedelijking kleine landschapselementen landschapsvervlakking lintbebouwing morfologische verstedelijking plattelandse bebouwde kern ruilverkaveling stedelijke bebouwde kern verstedelijkingsgraad verstedelijkte bebouwde kern

4.4

Versnippering is alleen een milieuprobleem als het een systeem doorbreekt dat belangrijk is voor de biodiversiteit en de landschappelijke samenhang (bv. natuurgebieden, landschappen), of als dat leidt tot negatieve milieueffecten, zoals: – verspreide bebouwing met een grotere behoefte aan nutsleidingen en grotere verkeersstromen. – steeds dezelfde gebieden die weerkerende seizoensgebonden problemen kennen (overstromingen) Versnippering hangt samen met verschillende andere milieuthema’s. De belangrijkste zijn: – verlies aan biodiversiteit (versnippering van natuur doet zowel planten- als diersoorten verdwijnen) – verdroging (doorbreken van waterlopen) – verontreiniging van oppervlaktewater (verhinderen van vismigratie). Ingreep om de paddentrek te begeleiden.

8


2

Verstedelijkingsprocessen en -probleVerstedelijkingsprocessen en -problemen men

WAT WE WILLEN BEREIKEN ...

INTRO

Je kunt • de processen van suburbanisatie i.v.m. wonen, werken en handel herkennen in de eigen leefruimte • de pendel- en mobiliteitsproblemen in Vlaanderen in verband brengen met de verstedelijkingsprocessen

De keuze van je latere woning zal in grote mate afhangen van het wooncomfort dat je kunt betalen. Dat bestaat niet enkel uit het interne comfort van de woning, maar eveneens uit de kwaliteit van de woonbuurt: veiligheid, rust, bereikbaarheid scholen, winkels, sport en ontspanning.

1.1

1 Processen van verstedelijking 1.1 Urbanisatie in afzonderlijke steden Tot halfweg vorige eeuw waren de steden nog vrij goed begrensd. Wonen en werken vielen samen in de stad. Die steden breiden zich uit in oppervlakte en in omvang (aantal inwoners). Dit proces wordt urbanisatie genoemd. De ruimte ertussen was voor landbouw, bosbouw en natuur bestemd.

1.2

Mede als gevolg van de stijgende welvaart in de jaren 60 (golden sixties) verkozen steeds meer mensen een woonomgeving buiten de stad, d.i. stadsvlucht. De eerste plaatsen die daarvoor in aanmerking kwamen waren de bouwgronden aan de invalswegen, later kwamen daar afzonderlijke woonverkavelingen bij. In de stad ontstond een soort ‘krater’effect. De binnenstad liep leeg en het woningbestand verkrotte. Soms werden hele woonwijken afgebroken, om plaats te maken voor kantoorgebouwen of winkelcomplexen. De combinatie van die twee verschijnselen (uitbreiding en leegloop) wordt suburbanisatie genoemd. Dit werd maar mogelijk door de stijging van welvaart en comfort. Suburbaan wonen houdt in dat men beschikt over een auto – een koelkast – een diepvriezer – een communicatienetwerk, zoals telefoon tot en met internet en satelliettelevisie.

1.3 Suburbanisatie van het werken De inplanting van kantoren en handelszaken in de stadskern maakte dat de stadskern steeds moeilijker bereikbaar werd. Nieuwe inplantingen verschoven op die manier ook naar de bedrijventerreinen in resterende open ruimte tussen de steden. Dit is de suburbanisatie van het werken. Onder invloed van de suburbanisatie groeien steden ruimtelijk naar elkaar toe. Vooral aan de oude steenwegen tussen de steden merkt men nog nauwelijks het platteland. Waar vroeger vee graasde, tref je nu baanwinkels aan. 1.4a

1.4 Groei tussenliggende centra Meer en meer treft men ook concentraties van bedrijven, winkels en entertainment buiten een traditioneel stedelijk gebied in de zgn. residentiële buitenwijk en/of semilandelijke gemeenten. Men vindt er megacenters en voorstedelijke zakelijke districten. – De zgn. boomers ontwikkelen zich stap voor stap rond een winkelcentrum of snelwegknooppunt; bv. de ‘Loop’ nabij Flanders Expo even buiten Gent (knooppunt E17-E40 – zie plannen Uplace nabij Vilvoorde, Ladeuze nabij Brugge). – Greenfields zijn geplande nieuwe stadsdelen in de suburbane rand; bv. nieuwe woonzones nabij de NAVO-vestiging in Evere (Brussels stadsgewest). – Uptowns zijn historische activiteitencentra gebouwd in een oudere stad of dorp (soms een satellietstad); bv. het ‘eilandje’ in Antwerpen.

THEMA 1 V ER STEDEL IJKIN G EN RUIM TELIJK E OR DENIN G

1.3

1.2 Suburbanisatie van het wonen

9


2 Rurbanisatie

1.4b

De werkgelegenheid in een stadsgewest trekt ook werknemers aan van de omliggende forenzenwoonzone. Daar wonen de pendelaars, mensen die op het platteland blijven wonen maar in het stadsgewest werken. Dit verschijnsel – rurbanisatie genoemd – doet het platteland verstedelijken door nieuwe woonverkavelingen gekoppeld aan nieuwe wegen.

3 Re-urbanisatie? Begin deze eeuw was er in sommige centrumsteden een lichte terugkeer naar wonen in de stad van jonge gezinnen. Een echte trendbreuk is dat niet. Het moeilijk vinden van een school, een parkeerplaats voor een auto e.a. deed jonge gezinnen opnieuw uitwijken naar de banlieue. Evenwel, zowel in het stedelijke gebied als in het buitengebied zijn er recente woonontwikkelingen merkbaar die wijzen op verdichting. Denk maar aan de toename van appartementstypes in de recente woningbouw en het verschijnen van stedelijke hoogbouwprojecten. Het stedelijke woonmilieu ondergaat ook kwalitatieve transformaties, met name door de toename van aankoop en renovatie van woningen. Ook de suburbane verkaveling in de rand en in buitenstedelijke omgevingen is aan veranderingen onderhevig die wijzen op verdichting. Daar vinden we eveneens de trend naar een toename van appartementen. De blijvende aantrekkingskracht van het buitenstedelijk woonmilieu werkt evenwel nog steeds fenomenen van verdunning en verspreiding in de hand. Dit alles brengt mobiliteitsproblemen mee in de stedelijke leefcomplexen.

4

Plan voor de ‘Loop’ nabij Flanders EXPO (Gent) 3

Stedelijke leefcomplexen

Het uiteindelijke resultaat van de verstedelijkingsprocessen is een ruimtelijke structuur met stadsgewesten als draaischijven in een stedelijk netwerk.

Verdichting van het wonen in de banlieue

4.1 Model stadsgewest binnen een stedelijk leefcomplex

4

Een stadsgewest is het geheel van de agglomeratie en de banlieue. Het is de hele ruimtelijk vergrote structuur, waarbinnen de ‘uiteengelegde’ basisactiviteiten van de stedelijke gemeenschap, namelijk wonen, werken, opvoeden, winkelen, cultuurbeleving en ontspanning, overwegend gelokaliseerd zijn. Tussen deze activiteiten bestaan intense relaties, zodat een functioneel geheel wordt gevormd dat in belangrijke mate naar de traditionele kernstad is georiënteerd. (Prof. E. Van Hecke) Functies Stadskern Dichtbebouwde Stadsrand stadswijken

Banlieue

Forenzenwoonzone

beslissingskern woongebouwen groothandel eengezinswoningen agrarisch embryonale CBD (oude en hoogbouw open bebouwing woonzone met winkelstraten 19de-eeuwse) meer groen grootschalige handel veel open ruimte historische gebouwen onderwijs uniforme zones en diensten allochtone (= niet in site stad ziekenhuizen industrie en verkeer het stadsgewest marktplaats wonende) forenzen KERNSTAD AGGLOMERATIE STADSGEWEST STEDELIJK LEEFCOMPLEX

10


KERNBEGRIPPEN

4.2 Hiërarchie van stedelijke bebouwde kernen 4.2.1 Ongelijke invloedssferen

banlieue forenzenwoonzone kratereffect re-urbanisatie rurbanisatie stadsgewest stadskern stadsrand stadsvlucht suburbanisatie urbanisatie

Stedelijke functies (wonen, handel, onderwijs, cultuur e.a.) eisen de bebouwde ruimte op. Uit de atlaskaart met de invloedssferen van de steden blijkt een ongelijke uitrusting van die steden. Niet alle steden zijn even belangrijk. – Er zijn vijf grote steden: Brussel, Antwerpen, Gent, Luik en Charleroi. – Er zijn 17 regionale steden: Bergen, Namen, Brugge, Leuven, Hasselt, Kortrijk, Mechelen, Doornik, Aalst, Oostende, Verviers, Turnhout, La Louvière, Sint-Niklaas, Roeselare, Aarlen en Genk.

4.2

– Er zijn 31 goed uitgeruste kleine steden; dat wil zeggen met een hoge uitrustingsscore voor minstens 60 pct. van de eigen bevolking en minstens even veel aantrekkingskracht op de bevolking uit de omgeving, bv. Sint-Truiden. – Er zijn 18 matig uitgeruste kleine steden die een middelmatige positie innemen; bv. Maaseik, Lommel, Ninove, Geraardsbergen. – Er zijn 32 zwak uitgeruste kleine steden; dat wil zeggen met een redelijk zwakke score qua uitrusting. Ze trekken minder dan de helft van de eigen bevolking aan en nog minder uit de omgeving. De hiërarchische verhouding tussen het aantal steden. Steden van lagere orde ondergaan concurrentie en invloed van de steden erboven, bv. onderwijs, recreatie, gezondheidszorg.

4.2.2 Ongelijke functies handelsfunctie

recreatiefunctie

medische functie

grote stad

hoger onderwijs, universiteit en hogescholen bv. Ugent – Arteveldehogeschool

grootwarenhuizen (bv. Carrefour), ketenwinkels gespecialiseerde winkels (bv. Mediamarkt)

theater – opera sportstadion bioscoopcomplexen

academisch ziekenhuis

regionale stad

idem bv. KULeuven

idem

Idem, maar kleinere schaal

ziekenhuis

kleine stad

secundair onderwijs

ketenwinkels kleinhandelszaken

sporthal

kleiner ziekenhuis

verstedelijkte bebouwde kern

basisonderwijs, soms secundair onderwijs

kleinhandelszaken buurtwinkels

kleinere sporthal

huisartsenpraktijk

plattelandse bebouwde kern

basisonderwijs

kleine buurtwinkel

voetbalveld

huisarts

stedelijke bebouwde kern

THEMA 1 V ER STEDEL IJKIN G EN RUIM TELIJK E OR DENIN G

onderwijsfunctie

11


5 Landelijk of stedelijk wonen? 5.1 De woon(omgevings)wens Bij de keuze van een woning houden de meeste mensen rekening met vier elementen: – de fysieke woningkenmerken (woningtype, oppervlakte, inhoud, aantal kamers, aanwezigheid van cv, tuin of garage, staat van onderhoud, isolatie …) – de fysieke omgevingskenmerken (hoeveelheid groen en water, bebouwingsdichtheid in de buurt, aard en kwaliteit van de gebouwde omgeving en kwaliteit van de openbare ruimte in de buurt) – de sociale omgevingskenmerken (bevolkingssamenstelling, werkloosheidscijfer, percentage huur- en koopwoningen, gemiddeld inkomen in de buurt) – de functionele omgevingskenmerken (bereikbaarheid van en afstand tot allerlei voorzieningen, infrastructuur en werkgelegenheid vanuit de woning). Daarbij is er een wezenlijk verschil tussen het stedelijk gebied en het landelijk gebied. De sociale omgevingskenmerken zijn in de stad duidelijk van veel groter belang dan in landelijke gebieden. Ook de functionele omgevingskenmerken zijn belangrijker in de stad dan daarbuiten.

5.2 Landelijke leefstijlen Er bestaan nog niet zo heel veel studies over de typisch landelijke leefstijlen. Veel auteurs wijzen op de diversiteit van de landelijke bewoners. Vaak wordt een onderscheid gemaakt tussen de oorspronkelijke plattelandsbewoners (mensen die van de ene landelijke gemeente naar de andere verhuizen), nieuwe plattelandsbewoners (die na een tijdelijk verblijf in de stad terug naar het platteland verhuizen) en ‘nog nieuwere’ plattelandsbewoners, die nog geen ervaring hebben met het landelijke wonen maar om diverse redenen toch die woonomgeving verkiezen. Die groepen landelijke bewoners hebben andere verwachtingen m.b.t. de kwaliteit van hun woonomgeving. Soms wordt gesuggereerd dat er zoiets zou bestaan als het ‘landstedelijke wonen’. Dat wonen houdt geen verlangen in naar 5a het wonen in een hechte sociale gemeenschap, maar is eerder een stedelijke vraag van mensen die juist hun gang willen gaan. Het Belgisch migratiepatroon wordt in sterke mate bepaald 5a

5.3 Stedelijke leefstijlen Het mentaliteitsverschil tussen stedelingen en plattelandsbewoners is in de loop van de jaren kleiner geworden. Specifiek voor Vlaanderen wordt vaak gesteld dat alle Vlamingen mentaal ‘verstedelijkt’ zijn. Men kiest voor de stad om: – demografische redenen: alleenstaanden, eenoudergezinnen, samenwonenden zonder kinderen en tweeverdienersgezinnen hebben een levenswijze gericht op werk en ontspanning, in tegenstelling tot de traditionele levenswijze gericht op huis en familie. Deze open en actieve levenswijze zul je eerder terugvinden in een stedelijke omgeving met een uitgebreid aanbod aan diensten. – tijd-ruimtelijke redenen: de bewuste keuze om reistijden tussen werk-wonen-schoollopen-winkelen-ontspannen te beperken. Vooral gezinnen waar beide partners een job hebben in de stad waar ze ook wonen. Ze zoeken naar een strategie om een zogeheten symmetrische taakverdeling tussen man en vrouw te bereiken. Opbouw van sociale netwerken. In de stad worden sociale netwerken aangegaan, met familie, vrienden, babysitters … Deze netwerken binden mensen aan een plek. Op dat punt zijn er heel wat onderlinge verschilpunten tussen de stedelijke bewoners. Sommige appreciëren vooral de vrijblijvendheid waarmee sociale contacten kunnen worden aangegaan. Andere ervaren de aanwezigheid van gelijkgestemden als een essentiële voorwaarde voor plezierig wonen.

5.4 Trendbreuk? Begin deze eeuw spraken onderzoekers van een lichte trendbreuk. De stadsvlucht zou gestopt zijn. Rapporten uit 2010 wijzen op het tegengestelde. Vooral jonge gezinnen verlaten de stad.

12

door de levensfase waarin men zich bevindt: – jongvolwassenen ervaren een stedelijke levenswijze vaak als aantrekkelijk en verhuizen dan ook vaak van banlieue of forenzenwoonzone naar de stad; – alle andere leeftijdscategorieën trekken eerder weg uit de stad; dit geldt in het bijzonder voor de jonge gezinnen met kinderen; – de pensioenmigraties (bv. naar de kust). In de Vlaamse steden is vanaf halfweg de jaren 90 een duidelijke afname van de stadsvlucht merkbaar. Ook in Brussel verlaten relatief minder mensen de stad. De grote steden (Brussel, Antwerpen, Gent) verliezen nog steeds meer inwoners door binnenlandse migraties dan er toekomen. De totale migratiesaldi zijn echter wel positief omdat de binnenlandse vertrekoverschotten gecompenseerd worden door vestigingsoverschotten uit het buitenland. Migratiesaldo (per 1000 inwoners) volgens leeftijd en plaats in het stadsgewest

5b


3

Verstedelijkingsprocessen Mobiliteitsproblemen als gevolg en -problevan men verstedelijking

WAT WE WILLEN BEREIKEN ...

INTRO

Je kunt • mobiliteit morfologisch en functioneel typeren • de pendel- en mobiliteitsproblemen in Vlaanderen in verband brengen met de verstedelijkingsprocessen

De dagelijkse files, de weekendfiles, de vakantiefiles, maar ook de verkeersongevallen hebben te maken met onze mobiliteit. Verkeersdeskundigen bestuderen dan ook de verkeersstromen en proberen de oorzaken te duiden. Misschien haal je binnenkort je rijbewijs, maar is er nog plaats voor jou op de weg?

1.1 winkelen

recreëren

wonen

schoollopen

1 Een ander tijd-ruimtegebruik werken

1.1 Tijd-ruimtemodel uit pre-industriële tijd In de agrarische maatschappij kon men voor wonen, werken, ontspanning en recreatie (voor zover die er was) steeds in en om het eigen dorp of de eigen stadswijk terecht. Alle basisfuncties waren er geconcentreerd, zodat er weinig verkeer aan te pas kwam. Door het ontbreken van goede vervoersmogelijkheden was een grote mobiliteit namelijk uitgesloten.

Tijd-ruimtemodel in pre-industriële maatschappij

1.2 wonen

1.2 Tijd-ruimtemodel van eind 20ste eeuw

recreëren

Met de stijging van de inkomens en de algemene economische groei van de jaren 60 kwam de auto binnen vrijwel ieders bereik en creëerde een nooit eerder geziene bewegingsvrijheid. Voorzieningen, activiteiten en diensten die vroeger in stadskernen waren gelokaliseerd, konden vanaf dat moment eender waar.

winkelen verkeer

1.3 De auto, een noodzaak? Het bezit van een auto evolueerde gaandeweg van een luxe naar een noodzaak om maatschappelijk te kunnen functioneren en te voorzien in de elementaire behoeften. Omgekeerd bevorderde het toenemende aantal auto’s de verspreiding van functies nog meer en versterkte het proces zichzelf.

schoollopen

Tijd-ruimtemodel eind 20ste eeuw

1.4 Tijd-ruimtemodel in 1950 1.5 Tijd-ruimtemodel in 2000 (Kortrijk) (Kortrijk-stadsgewest) 1.4

1.5

24 u

24 u

bestaande centrumbebouwing

18 u

18 u 12 u 06 u 00 u

plaats van wonen winkelen werken afstand

12 u 06 u 00 u

plaats ontspanning afstand

THEMA 1 V ER STEDEL IJKIN G EN RUIM TELIJK E OR DENIN G

werken

13


2 Mobiliteitsproblemen in stadsgewesten

2.1a

2.1 Toename verkeersintensiteit In tien jaar tijd is het aantal personenwagens met de helft toegenomen. Men merkt tevens een stijging van 70 pct. in het aantal voertuigkilometers. Dat doet zich vooral op gemeentewegen voor, wat typisch is voor een verstedelijkt leefmilieu. Jonge gezinnen uit de kernstad experimenteren met alternatief vervoer zoals de bakfiets en autodelen (bv. Cambio).

2.2 Mobiliteitsproblemen – Bereikbaarheid: deze vertaalt zich te veel in autostromen, spitsproblemen, overlast en parkeerproblemen. Ook vervaagt het verschil tussen spits- en daluren: de drukte blijft.

De bakfiets, zowel voor vervoer van kleuters naar school als voor de wekelijkse boodschappen in de supermarkt 2.1b

– Verkeerscongestie: verplaatsingen in en naar de stad worden steeds moeilijker. Als gevolg daarvan wordt de rand van de stad m.b.t. de bereikbaarheid volgebouwd met supermarkten, ziekenhuizen, kantoren, scholen enz. De invalswegen zijn winkelstraten geworden met dito verkeer. – De kwaliteit van de open ruimte wordt aangetast: straten en pleinen worden parkeerzones en verkeersaders. Toeristische en commerciële zones worden bijvoorbeeld wel aangepakt om de omgeving te verfraaien, de woonzones niet. – De lintbebouwing veroorzaakt op veel plaatsen een gevaarlijke menging van traag lokaal verkeer en sneller doorgaand verkeer. Dat is een van de redenen waarom we in Vlaanderen slecht scoren op het vlak van verkeersveiligheid; maar er is beterschap.

Autodelen, geen probleem met parking of garage, wel tijdig plannen via internet 2.2a

– Verkeersveiligheid: steden worden subjectief gezien als verkeersonveilig. Cijfers tonen echter aan dat de verkeersveiligheid toeneemt (dankzij nieuwe verkeersreglementen). Sinds 2000 is het aantal doden met bijna 52 pct. afgenomen en het aantal zwaargewonden met 45 pct. Ook het aantal fietsslachtoffers daalde. Het promoten van de fiets moet dan ook gepaard gaan met het verbeteren van de verkeersveiligheid en een veilige fietsinfrastructuur. – Vervoer: prognoses voorspellen een verdere groei van autobezit, autogebruik, bedrijfsvervoer en vrachtverkeer. De overheid wil die groei inperken door het invoeren van zgn. rekeningrijden op de weg. Veel steden proberen dat op te vangen door meer openbaar vervoer en alternatieve ‘groene’ vervoersmiddelen, zoals elektrische wagens en het beschikbaar stellen van fietsen.

Evolutie wegverkeer 2.2b

Evolutie wegennet

14


– Demografie: door de veroudering van de bevolking en de gevolgen van de gezinsverdunning worden hogere eisen gesteld aan verplaatsingsmogelijkheden. De evolutie naar meer en kleinere huishoudens (gezinsverdunning) is het gevolg van sociologische ontwikkelingen: het later huwen of samenwonen, de toename van (echt)scheiding, de daling van de vruchtbaarheid en de verhoging van de levensverwachting. Een steeds groter aantal oudere paren en alleenstaande ouderen blijft een eigen huishouden voeren. Aangezien de evolutie van het aantal huishoudens voor het verbruik belangrijker is dan de evolutie van het aantal inwoners, veroorzaakt de waargenomen toename van het aantal huishoudens een verhoging van de milieudruk. Kleinere huishoudens consumeren meer producten, verbruiken meer verpakking en verbruiken meer elektriciteit en meer gas per persoon dan grotere huishoudens. Het stijgende aantal huishoudens leidt ook tot een toenemend woning- en ruimtegebruik.

2.2c 1000 900

1991 2000 2008

800 700 600 500 400 300 200 100 0

1 persoon

2 personen

– Technologie en ICT: momenteel is het nog niet duidelijk welke invloed thuiswerk of e-werk, e-banking, e-commerce enz. op verplaatsingsvolumes zal hebben. Wel komen er mogelijkheden voor verkeers- en vervoersmanagement en bijdragen inzake veiligheid en milieuvriendelijkheid.

5 personen en meer

Kantorenmilieus

rin

g

stadscentrum

rand radiaal

woonmilieu

2.2e

CityDepot Hasselt: stad en handelaren zorgen samen voor slimme en duurzame bevoorrading van handelszaken.

2.2f

Groei e-commerce in België

2005 2006 2007 2008

KERNBEGRIPPEN e-commerce gezinsverdunning tertiairisering verkeerscongestie

2009 2010 2011 2012 0

200

400

600

800

1000 1200 1400 1600

THEMA 1 V ER STEDEL IJKIN G EN RUIM TELIJK E OR DENIN G

– Distributie en logistiek: een dominantie van winkelketens wordt in de stedelijke kernen vastgesteld, buiten de steden vinden we baanwinkels en geclusterde grootdistributie. De kleinhandel heeft het almaar moeilijker om op te boksen tegen het toenemende aantal baanwinkels en de grote ketens die zich vestigen aan de rand van steden en gemeenten in shoppingcentra of nog grotere shoppingmalls naar Amerikaans model. Ook het autoluw maken van het centrum speelt een rol. Parkeerplaatsen verdwijnen of worden betalend, terwijl klanten nu eenmaal graag op wandelafstand van een winkel hun wagen gratis parkeren.

4 personen

2.2d

station

– Arbeidsmarkt: flexibilisering (bv. werken op minder vaste uren) en tertiairisering (meer werk op kantoren) leiden tot grotere verplaatsingsbehoeften en hogere eisen aan de mobiliteit (meer verplaatsingen, maar minder volgens een vast patroon). Wanneer we bereikbaarheid, schaalgrootte en inrichtingskwaliteit als criteria hanteren, kunnen we zes lokalisaties voor kantoren beschrijven: het stadscentrum, de ring, het station, de radialen of uitvalswegen, de rand en de banlieue.

3 personen

Huishoudens volgens samenstelling (aantal x 1000)

Groei e-commerce in België (omzet in mln. e)

15


3 Oplossingsrichtingen voor het fileprobleem

16

voorstel

pro

contra

Uitbreiding van de verkeersinfrastructuur door verbreding van bestaande wegen. Omdat het aantal voertuigen de voorbije jaren bleef stijgen, maar de capaciteit van het wegennet dezelfde bleef, is het wegennet verzadigd. Hierdoor gebeuren meer ongevallen, die voor extra vertraging zorgen.

Er is een betere doorstroming van het verkeer. Zo heeft Nederland de voorbije jaren zwaar geïnvesteerd in het verbreden van wegen en de aanleg van spitsstroken.

Het effect is van korte duur, omdat bijkomende rijvakken voor een aanzuigeffect van nieuwe verkeersstromen zorgen.

Automobilisten laten betalen om de wegeninfrastructuur te gebruiken (rekeningrijden). Een studie van Transport & Mobility Leuven toont aan dat het in de ochtendspits tussen Brussel en Leuven volstaat om 5 pct. van de verkeersstroom weg te nemen om vlot verkeer te krijgen.

Dit is een van de gemakkelijkste en voor de staatskas interessantste manieren om het aantal auto’s op de snelwegen te verminderen.

Als je geen degelijk alternatief kunt bieden, is het een asociale maatregel die er op termijn voor zorgt dat alleen de rijken zich een auto kunnen veroorloven.

Investeren in meer en beter openbaar vervoer, zodat het een alternatief wordt voor de bewegingsvrijheid die de auto biedt. Als het openbaar vervoer het nodige comfort biedt en de frequentie voldoende hoog is, maken mensen er meer gebruik van. Het openbaar vervoer zou ook in een eigen bedding moeten kunnen rijden, zodat je met de bus niet in de file hoeft te staan.

Dit is investeren in een duurzame toekomst.

Het openbaar vervoer moet beter ontsloten worden.

Fiscale gunsten voor bedrijfswagens afschaffen. Werknemers belonen via een quasikosteloze bedrijfswagen stimuleert om die wagen veel te gebruiken. Een mobiliteitsbudget, waarbij werknemers van hun bedrijf een budget krijgen dat ze aan vervoer mogen besteden, is een mogelijke oplossing.

Bedrijfswagens zetten aan tot autorijden en dat moet juist ontmoedigd worden.

Zonder aanpassingen van het huidige fiscale systeem ligt het afschaffen van de bedrijfswagens moeilijk bij de werkgevers.

Een maximumsnelheid van 80 km per uur invoeren op de autosnelweg. Als een auto die 120 km per uur rijdt, invoegt op een rijstrook van een auto die maar 90 km per uur rijdt, moet hij remmen. De snelheidsafname van het achterliggende verkeer die daaruit volgt, werkt filevorming in de hand.

Dit zorgt voor een betere doorstroming van het verkeer en vereist een doorgedreven gebruik van dynamische borden die de toegelaten snelheid aanpassen aan de verkeersdrukte. Bijkomende voordelen zijn de verlaagde uitstoot van fijn stof en een kleinere kans op ongevallen.

Het is niet zeker dat de capaciteit van een weg groter wordt wanneer men de snelheid verlaagt.

Minder op- en afritten. Afritten liggen te dicht bij elkaar waardoor auto’s en vrachtwagens gevaarlijke manoeuvres moeten uithalen.

Dit maakt de autosnelwegen veiliger (minder uitwijkmanoeuvres), zodat er minder ongevallen zijn die nog meer verkeershinder veroorzaken. Zo hou je ook lokaal verkeer van de snelweg.

Het sluiten van afritten veroorzaakt extra problemen met sluipverkeer in de dorpskernen.

Een computer de verkeersstroom laten sturen. Je kunt het fileprobleem benaderen als een organisatorisch probleem. In de meeste wagens die in de file staan, zijn minstens drie plekken leeg. Vrachtwagens zijn op hun retourrit vaak leeg. Het verkeer kan rationeler.

Het carpoolen kan veel wagens van de weg halen als je het op grote schaal toepast.

Twee maatschappelijke trends werken het carpoolen tegen: de toenemende individualisering en de groeiende flexibiliteit die van een werknemer wordt gevraagd. We geven ook een deel van onze privacy (wie rijdt naar waar en waarom) en veel vrijheid uit handen.

Mensen aanmoedigen om dichter bij hun werk te gaan wonen en telewerken stimuleren.

Telewerken laat tijdsonafhankelijk werken toe. Piekmomenten kunnen dus vermeden worden. Dat kunnen piekmomenten zijn in het verkeer, maar ook in de privésfeer.

Thuis werken vraagt de nodige discipline om werk en privé gescheiden te houden. Sociale contacten met collega’s blijven belangrijk.

Onlogische vormen van mobiliteit verbieden. Er mogen geen nieuwe projecten komen bij filegevoelige plaatsen in het wegennet.

Bestaande congestieproblemen moeten eerst worden opgelost.

De economische voordelen van schaalvergroting kunnen niet spelen.

Brandstof duurder maken.

Hogere brandstofprijzen kunnen gebruikt worden om de elektrische wagen te lanceren.

Het duurt lang vooraleer hoge brandstofprijzen een ontradend effect hebben en mensen met een beperkt budget zullen als eerste afhaken.


4

Ruimtelijke beleidsplannen als oplossingsrichting

WAT WE WILLEN BEREIKEN ... Je kunt • nagaan op welke wijze de Vlaamse overheid met plannen van ruimtelijke ordening de ruimtelijke problemen tracht op te lossen • aan de hand van de principes van ruimtelijke ordening oordelen over bepaalde keuzes

INTRO

Wil je inspraak krijgen in de beslissingen i.v.m. onze leefruimte, dan dien je de spelregels te kennen. De overheid stelt die op in een democratische besluitvorming. De regels die nu gelden, kunnen in de toekomst best wijzigen. Toch zijn er een aantal principes van ruimtelijke ordening die algemeen gelden en kunnen helpen bij het zoeken naar argumenten voor een bepaalde keuze.

1.1b

1 Spanningen tussen ruimtegebruikers 1.1 Bewonersprotest

1.1a

Bewoners protesteren tegen: – de bouw van varkensstallen – de aanleg van een verbindingsweg – de uitbreiding van een bedrijventerrein – een parkeerruimte rond sportvelden

Bewoners protesteren tegen zgn. lawaaisporten (bv. motorcross).

1.2 Industriëlen protesteren

1.2a

Industriëlen protesteren tegen: – een beknotting van uitbreidingsmogelijkheden in landbouwgebied – een gebrek aan goede bereikbaarheid

De haven van Antwerpen wenst uit te breiden (meer havenfuncties). In het verleden moesten tarijke dorpen en landbouwbedrijven verdwijnen. 1.3b

1.3 Landbouwersprotest Landbouwers protesteren tegen: – de aanleg van compensatiegebieden met meer natuur – de ontpoldering van vruchtbare polders – de versnippering van landbouwgrond door wegenaanleg – de uitbreiding van haventerreinen

1.3a

THEMA 1 V ER STEDEL IJKIN G EN RUIM TELIJK E OR DENIN G

1.2b

Landbouwers protesteren omdat ze landbouwgrond moeten teruggeven aan de natuur, bv. bij ontpoldering.

17


1.4 Jongeren vragen meer speelruimte

1.4

Een op tien gemeenten heeft het ‘Charter van Goe Gespeeld’ ondertekend. Daarmee beloven ze werk te maken van meer en betere speelplekken voor kinderen. Ooit werd in een gemeente een speelpleinwerking verboden, omdat er een klacht kwam van een buurtbewoner wegens geluidsoverlast. De man argumenteerde dat spelende kinderen niet thuis horen in een woongebied. Het leidde tot veel verontwaardiging en er volgde een groot protest. In veel gemeenten werd in het politiereglement opgenomen dat spelende kinderen niet beschouwd kunnen worden als geluidsoverlast.

1.5 Milieuorganisaties willen meer bos 1.5b 1.5a

Protest bij het kappen van bomen in kleine verwilderde ‘bossen’, zoals het Ferrarisbos in Wilrijk, het Lapperfortbos in Brugge e.a.

1.6 Transportbedrijven verliezen miljoenen in files

160 150 140 130 120 110 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0

reistijd per werkdag (minuten)

Normale situatie filevrije reistijd (ochtend) tijd in file (ochtend) filevrije reistijd (avond) tijd in file (avond)

Brussel Charleroi

Charleroi Brussel Oostende Brussel Oostende Brussel

Brussel Gent

Gent Brussel

Brussel Antwerpen Gent Antwerpen Antwerpen Brussel Antwerpen Gent

Brussel Leuven

1.6b

Leuven Brussel

Een Leuvens onderzoek ging na hoelang iemand gemiddeld spendeert al pendelend in de wagen, en hoeveel tijd men in de file doorbrengt. Het blijkt dat mensen die wonen in Leuven en werken in Brussel het ergste af zijn: zij staan tot 45 pct. van hun pendeltijd in de file. Van de andere mensen die in Brussel werken, staan diegene die in Antwerpen wonen zo’n 34 pct. van hun pendeltijd in de file, gevolgd door de mensen die in Gent en Charleroi wonen met ongeveer 25 pct.

18

1.6a


2

Principes van ruimtelijke ordening

Om de wederzijdse hinder die verschillende ruimtegebruikers van elkaar ondervinden te beperken en om de verstandhouding te optimaliseren, probeert de overheid de ruimte te ordenen. Daarbij worden enkele voorname ruimtelijke principes toegepast. 2.1

2.1 Begrenzen Een stadsgewest heeft voldoende ruimte nodig voor haar ontwikkeling, maar meteen moeten er ook duidelijke grenzen gesteld worden aan de groei. Dit zal letterlijk door het Vlaams Gewest uitgevoerd worden door een afbakeningslijn te trekken rond grootstedelijke gebieden. Dit moet de verdere ongebreidelde suburbanisatie en de aantasting van de open ruimte van de regio in de hand houden. We hebben namelijk ook nood aan voldoende open ruimte waar landbouw, natuur en recreatie primeren.

2.2 Bundelen 2.2

De afbakeningslijn zal niet alleen het onderscheid tussen stedelijk gebied en buitengebied scherper stellen, ze zal ook aanzetten tot een grotere bundeling van de functies wonen, werken, recreatie enz. Zuinig en intensief ruimtegebruik is hierbij steeds het uitgangspunt. Door het bundelen blijft alles op wandel- en fietsafstand van elkaar. Bovendien krijgt het openbaar vervoer nog meer gebruikswaarde en verhoogt het de interactie tussen mensen en activiteiten. Kortom, het concentreren van functies maakt een stad tot stad. Men spreekt zo over gebundelde deconcentratie.

2.3 Mengen 2.3

2.4 Selecteren 2.4

In elke ruimte zitten ruimtelijke structuren die de ruimte sterk orde geven of kunnen geven in de toekomst. Dit kunnen lijnen, netwerken, gebieden enz. zijn die zeer concreet kunnen aangewezen worden. In een structuurplan moeten deze geselecteerd worden en een rol krijgen in de globale werking van de ruimte. Wegen, riviervalleien, stationsomgevingen, openbaarvervoersassen enz. worden in categorieën ondergebracht met elk een verschillende rol.

2.5 Structureren

2.5

Na de selectie van de ruimtelijke structuren kunnen we deze aanleggen, verbeteren of gewoon beschermen. De sterkte van een keten wordt bepaald door de zwakste schakel; een sterke samenhang van structuren is steeds het uitgangspunt. Dat is bijvoorbeeld het geval voor verkeersveilige fietsassen, de doorstroming en snelheid van het openbaar vervoer, de ecologische uitwisseling van planten en dieren enz.

KERNBEGRIPPEN APA BPA gewestplan NIMBY RUP subsidiariteitsprincipe win-winsituatie

THEMA 1 V ER STEDEL IJKIN G EN RUIM TELIJK E OR DENIN G

Alles bundelen in een compact stedelijk gebied is één zaak, dit op een verstandige manier samenbrengen is een andere. Functies moeten namelijk zo veel mogelijk gemengd worden op verschillende plaatsen in de stad. Dat verhoogt de afwisseling en variatie in het stedelijk weefsel en maakt vele interacties mogelijk tussen de functies onderling. Stadswijken met zowel dure luxewoningen als sociale woonblokken bevorderen de sociale mix in een stad. Functievermenging is de regel zolang de draagkracht van de omgeving maar niet overschreden wordt. Grote verkeersaantrekkende functies of milieubelastende bedrijven horen bijvoorbeeld niet thuis in een woonbuurt.

19


3

20


3

De ruimte ordenen is kiezen

Welke keuze lijkt jou het best voor de bewoners van een stadsgewest? Maak een overweging van positieve (+) en negatieve gevolgen (–). Een concentrisch stadsmodel of een bladstructuur? Zo’n model is gericht op de radiaal-concentrische In veel gevallen zijn er nog groene invalsrichtingen structuur van de meeste historische steden en (bv. aan kanalen en rivieren). de ringwegen errond waarbij men de ruimte erbinnen volbouwt. + een compacte stad – ten nadele van de + meer open ruimte dicht – mensen wonen ver is het hoofddoel resterende open bij stedelijk wonen der van het centrale ruimte (kernstad) gedeelte Cultuur, gebundeld of gespreid? Op het gebied van recreatie zijn sommigen voorstander van culturele clusters: d.i. een concentratie van grootstedelijke activiteiten zoals megabioscopen, zalen voor podium- kunsten, grote musea in een welomlijnd gebied en dit alles op loopafstand van elkaar en verweven met horeca.

Anderen verkiezen een spreiding over de verschillende delen van de stad. Jongeren (of de ouders van jongeren) verkiezen eerder fuifzalen in de eigen woonbuurt. Ook sportterreinen, speelpleinen horen thuis in de woonbuurt.

+ goede bereikbaarheid, – minder kansen + recreatie in eigen woon- – jongerencultuur niet ook met gemeen- voor kleinschalige omgeving bevordert altijd geapprecieerd schappelijk vervoer alternatieven het sociaal contact in door oudere bewoners woonbuurten Kantoren spreiden of concentreren? Een hiërarchische spreiding naargelang van de grootte en de functie. Kantoren met grote tewerkstellingsgraad en belangrijke loketfunctie liggen best op loopafstand van een station, kleinere kantoren kunnen op de stads- boulevards en op de grote lijnen van het openbaar vervoer.

Kantoorzones kunnen op beperkte ruimte heel wat mensen tewerkstellen en doen de stad in de hoogte groeien. In de nabijheid van grote verkeersaders, gemakkelijk bereikbaar met de auto. skylinevervuiling door torengebouwen, kantoorwoestijnen zijn na de werkuren dood

Kleinhandelslinten of shoppen in de kernstad? (Middel)grote en kleinhandelszaken zijn goed bereikbaar via de invalswegen naar de kernstad (zgn. steenwegen).

Winkelen in het stadscentrum is voor sommigen te verkiezen boven grootschalige shoppingmalls met megaparkings aan de rand van de stad. In de kernstad kan een hiërarchische spreiding naargelang van de aard en de omvang van de zaken verbonden worden met de grote stadsboulevards en knooppunten van de stamlijnen.

+ bereikbaarheid – de kleinhandel in de + vergroot ‘leven’ in – geen mensen in de stads met de wagen stadskern wordt gewurgd de stad kern na sluitingsuren. Uniforme of gevarieerde woondichtheid? Veel woonverkavelingen bieden een eerder uniforme woondichtheid, omdat ze op de tekentafel zijn gepland en niet organisch gegroeid.

Grotere verscheidenheid in woonvormen. Grotere dichtheden best bij gunstige woonsites (nabijheid parkzones – rustige buurten)

+ kans om een eigen – aanleiding tot + bevordering van – woning te bouwen monotone woon- sociale mix (baksteen in de maag) landschappen

soms spanningen i.v.m. verschillende woon- normen (afvalbeheer - spelen op straat)

THEMA 1 V ER STEDEL IJKIN G EN RUIM TELIJK E OR DENIN G

+ kleine kantoortjes zijn – versnippering en isolatie + agglomeratie-effect. – nodig om leven in de van functies die bij elkaar Kantoren leveren werk binnenstad te houden horen (bv. verzekeringen aan elkaar. En genieten - banken - immobiliën) van dezelfde infra- structuur (parking bv.)

21


4 Regulerende rol van de overheid bij het planningsproces

4

Om aan de noden van de verschillende ruimtegebruikers, bv. milieuactivisten en landbouwers, tegemoet te komen, neemt de overheid een scheidsrechterlijke rol in.

4.1 Iedere kleur een eigen bestemming Een spelregel was tot voor kort bijvoorbeeld het vastleggen van de bestemming van de grond in een plan. Dit plan is wet en je kunt het niet zomaar wijzigen. De gewestplannen en plannen van aanleg (zoals de APA’s, algemene plannen van aanleg: voor gehele gemeente en de BPA’s, bijzondere plannen van aanleg, voor een wijk) legden voor elk perceel de bestemming vast (bv. wonen, landbouw, recreatie, industrie). Wilde men een bestemming wijzigen, dan moest dat meestal volgens een logge, tijdrovende procedure. Het was dus heel moeilijk om aan te knopen bij de veranderingen van een snel evoluerende samenleving.

4.2 De ruimte structureren

Gewestplan: iedere kleur een eigen bestemming rood = woongebied geel = agrarisch gebied

groen = groengebied oranje = recreatie paars = gebied voor industrie

Structuurplanning benadert onze leefruimte als één samenhangend geheel waarbinnen alle ruimtelijke beslissingen moeten passen. Een bestemmingsplan is ondergeschikt aan een structuurplan. Concreet betekent dit dat de oude en nieuwe bestemmingsplannen ruimtelijke uitvoeringsplannen zijn, de zgn. RUP. 4.2

4.2.1 Inhoud van een RUP Een RUP bevat een grafisch plan voor het gebied waarop het van toepassing is, evenals de bijbehorende stedenbouwkundige voorschriften inzake bestemming, inrichting en beheer. Afhankelijk van de te realiseren structuurplanvisie kan het gebied waarvoor het RUP wordt opgemaakt klein (deel van een straat, een wijk …) of groot zijn (een woonkern, een beekvallei …). Het grote schaalniveau zal voornamelijk de onderlinge samenhang in algemene voorschriften van kleinere gebiedjes vastleggen, terwijl het kleine schaalniveau de gedetailleerde voorschriften binnen een klein gebied kan vastleggen. Een belangrijk verschil met de vroegere gewestplannen is dat een ruimtelijk structuurplan om de vijf à tien jaar moet bijgewerkt worden, om in te spelen op de maatschappelijke veranderingen. Het is een dynamisch beleidsplan. 4.2.2 Verschillende niveaus Er werden ruimtelijke structuurplannen uitgewerkt op drie beleidsniveaus, met name: – het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) door het Vlaams Gewest – een Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan (PRS) door elke provincie – een Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan (GRS) door elke gemeente. Het uitgangspunt is dat beslissingen genomen worden op het meest geschikte bestuursniveau, d.i. het zgn. subsidiariteitsprincipe.

22


5a

5 Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) Orde in de ruimtelijke structuur van Vlaanderen werd verkregen door de volgende gegevens te structureren. (Het gele vlak stelt vereenvoudigd Vlaanderen + Brussel voor.)

5b

De stedelijke gebieden (5a) zijn dichtbebouwde gebieden, meestal kleiner dan de gemeentegrenzen van een gemeente die stad heet. Soms kunnen ze ook verder reiken dan de centrumgemeente van die stad. Het RSV wil die gebieden versterken door woningen en bedrijventerreinen te voorzien. De stedelijke netwerken (5b), zoals de Vlaamse Ruit, streven naar het gericht verweven en bundelen van functies en voorzieningen waaronder de economische activiteiten binnen de stedelijke gebieden; daarbij gaat absolute prioriteit naar een zo goed mogelijk gebruik en beheer van de bestaande stedelijke structuur.

5c

5d

Het vrijwaren en versterken van openruimteverbindingen (5d) tussen de grotere, aaneengesloten gebieden van het buitengebied is essentieel voor de continuĂŻteit binnen het buitengebied. Hetzelfde geldt voor het concentreren van economische activiteiten in economische netwerken in die plaatsen die deel uitmaken van de bestaande economische structuur van Vlaanderen, bv. aan het Albertkanaal en Kanaal Gent-Terneuzen. 5e

5f

In Vlaanderen (5e) wordt de ruimtelijke structuur van het buitengebied vandaag bepaald door het samenhangende geheel van rivier- en beekvalleien, grote en aaneengesloten natuur- en boscomplexen, belangrijke landbouwgebieden, de nederzettingsstructuur, het landschap en de infrastructuren ... De poorten van Vlaanderen (5f), met name de zeehavens Antwerpen, Gent, Zeebrugge en Oostende (in samenhang met de regionale luchthaven van Oostende), inclusief de internationaal georiĂŤnteerde multimodale logistieke parken, de stations voor de hogesnelheidstrein (Antwerpen en Brussel) en de internationale passagiers- en vrachtluchthaven van Zaventem zijn de motor voor de economische ontwikkeling van Vlaanderen. Wegens hun bestaande of potentiĂŤle positie in het internationale communicatienetwerk (water, weg, spoor, lucht, telecommunicatie) zijn zij een element van de economische structuur op internationaal niveau en kunnen ze hoogwaardige internationale investeringen aantrekken.

THEMA 1 V ER STEDEL IJKIN G EN RUIM TELIJK E OR DENIN G

De buitengebieden overheersen de rand van Vlaanderen, van de kust over het Meetjesland, het Krekengebied, de Scheldepolders en de Kempen tot de Maasvlakte en zo terug over Haspengouw, het Hageland, het Pajottenland, de Vlaamse Ardennen en de Westhoek naar de Polders. De grotere, aaneengesloten gebieden van het buitengebied (5c) zijn eveneens belangrijke structurerende componenten. De gedeconcentreerde bundeling gaat in tegen ongebreidelde suburbanisatie en versnippering en vermindert zo de druk op het buitengebied. Concentratie biedt mogelijkheden voor het draagvlak van de steden en de kernen van het buitengebied, voor het collectief vervoer en het behoud van de verscheidenheid van de landschappen. De bundeling kan ook schaalvoordelen opleveren.

23


6 Ruimtelijk beleidsplan Vlaanderen voor 2050 6.1 Verder bouwen op het RSV (Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen) Vlaanderen verbinden

De relaties met metropolen buiten Vlaanderen worden daarom tegen 2050 versterkt. De zeehavens, de hst-stations en de luchthaven Zaventem vormen nog altijd belangrijke vensters op de wereld.

Groeien met minder ruimte

Een sterkere inzet op kringloopeconomie waarbij we ook ruimtelijk rekening houden met het beheersen van afvalstromen, sluiten van materialenkringlopen en het efficiënt benutten van hulpbronnen. Een verantwoorde groei houdt ook in dat de ruimtelijke ontwikkeling nadrukkelijk rekening houdt met het welzijn en de gezondheid van de bevolking.

Innovatieve clusters

Vertrekkend van het principe ‘verweven waar het kan en scheiden waar het moet’ en dit vooral in gemengde stedelijke omgevingen. Daarnaast worden er ook terreinen van enig formaat aangeduid in de directe nabijheid van bestaande kenniscentra, zoals universiteiten, grootschalige ziekenhuizen of zeer gespecialiseerde bedrijven. Voorwaarde is dat deze kenniscentra een motor vormen voor het ontwikkelen van nieuwe innovatieve bedrijvigheid.

Groenblauwe dooradering garanderen

De open ruimte wordt ondersteund door een netwerk van groene verbindingen en waterlopen dat het overtollige regenwater kan opvangen en de biodiversiteit verbeteren. De versnippering wordt een halt toegeroepen. Grote open ruimten dienen niet alleen voor voedselproductie, er is ook plaats voor een grote planten- en dierenrijkdom.

Schokken opvangen

Minder kwetsbaar zijn wil zeggen bewuster omgaan met ruimte als grondstof, met de biodiversiteit en met de natuurlijke en technologische kringlopen die zich in ons territorium voltrekken. We maken gebruik van lokaal beschikbaar water en consumeren waar mogelijk in Vlaanderen geproduceerd voedsel. De verweven natuurlijke en technologische systemen hebben baat bij meervoudig ruimtegebruik, omdat dat de optimalisering van de individuele kringlopen mogelijk maakt. Restwarmte of afval uit een productieproces wordt aangewend door andere gebruikers. Natuurontwikkeling en voedselproductie vinden elkaar in gedeelde territoria. Waterbeheer, energie- en materiaalefficiëntie krijgen een voorname plaats in het ruimtelijk beleid. Een minimumaanbod aan eigen energieproductie binnen de grenzen is aangewezen. En aan de vraagzijde moeten economische activiteiten en transport die op een efficiënte manier omgaan met energie en materiaal aangemoedigd worden.

24

Metropolitane topomgevingen

Het cultuurhistorisch patrimonium en de aanwezigheid van rivieren verschaffen onze steden een sterke identiteit. Collectief vervoer binnen en tussen de stedelijke regio’s zorgt voor samenhang en creëert de nodige stedelijke kracht. Door de zeer hoge dichtheid en verweving van functies zijn het echte internationale ontmoetingsplaatsen en broedplaatsen voor innovatie en creativiteit.

Herkenbare betrokkenheid

Er wordt rekening gehouden met veiligheid en gezondheid, door overmatige hinder (emissies, geluid e.d.) te beperken. Dat kan door hinderlijke functies te bundelen en waar nodig af te scheiden van woonmilieus. Verder moeten complementaire functies worden samengebracht om tot een optimaler ruimtegebruik te komen en NIMBY-fenomenen te ontzenuwen. De overheden spelen in op de betrokkenheid van de burgers bij hun omgeving door ze voldoende te betrekken bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Levenskrachtig platteland

De open ruimte overheerst op de bebouwing. Verdere versnippering wordt voorkomen. Een aantal essentiële functies primeert: natuur, landbouw, biodiversiteit, water. Naast voedselproductie worden er andere activiteiten gecombineerd zoals ontginning, toerisme, energieproductie, CO2-opslag, bosbouw en recreatie. De dorpskernen zijn als dragers om andere menselijke activiteiten te organiseren. Ze bieden ontplooiingskansen voor de lokale bevolking. Inzetten op het verhogen van de identiteit veronderstelt in vele gevallen ook de versterking van de sociale cohesie en de betrokkenheid van de plattelandsbewoner bij de regio.

Keuzes maken in suburbane gebieden Meerkernige stedelijke regio’s

Stedelijke en economische ontwikkeling gebeurt in meerdere kernen die samen de stedelijke regio vormen. In sommige buurten zijn ingrepen nodig om tot vernieuwing van het woningbestand te komen. Dat is onder meer het geval voor de 19de-eeuwse gordel in de stedelijke regio’s en voor de verkavelingen van de jaren 60 en 70 in de suburbane gebieden.

Spons voor klimaatverandering

Onze leefruimte werkt als een spons voor klimaatverandering, zowel bij het bergen van water als om het nadien in te zetten in warme of droge periodes. Ecosystemen hebben de ruimte nodig om de effecten van klimaatverandering te temperen en de biodiversiteit in stand te houden. Het is belangrijk de verhardingsgraad van de bodem te verminderen, zodat zo veel mogelijk water de bodem kan indringen.

In de overgang tussen de stad en het platteland treffen we suburbane zones aan die gekenmerkt worden door een gefragmenteerd landschap en veel monofunctionele woonmilieus met een eerder lage bebouwingsdichtheid en een behoorlijk woonmilieu, op korte pendelafstand van het werk. We vinden er ook baanwinkels en andere perifere ontwikkelingen terug. Deze ontwikkelingen worden in de toekomst best vermeden om reden van het grote ruimtegebruik, een negatieve impact op de open ruimte, de mobiliteit, het leefmilieu, het energieverbruik en de betaalbaarheid van nutsvoorzieningen en de concurrentie voor de harmonische ontwikkeling van de nabijgelegen stedelijke regio.

Nabijheid en bereikbaarheid

Nabijheid ondersteunt het terugdringen van de mobiliteitsvraag. Basisvoorzieningen worden hiërarchisch en evenwichtig verdeeld in gemengde stedelijke omgevingen. Door menselijke activiteiten evenwichtig te clusteren worden overdreven maatschappelijke kosten voor infrastructuur, energie, distributie en allerlei gemeenschapsdiensten vermeden.

Ruimte bieden aan energietransitie

Een fijnmazig energienetwerk dat toelaat energie aan te voeren uit die gebieden waar de energieproductie op dat ogenblik het grootst is. Het is een netwerk in twee richtingen dat toelaat overschotten af te voeren of op te slaan. Het netwerk is voldoende veelzijdig om ook onderbelichte of nog onbekende energiedragers te verdelen.


6.2 Keuzes en gevolgen voor de toekomst … dit kan als gevolg hebben dat …

Verharding van de open ruimte inperken om het risico op overstromingen te beperken door: • de open ruimte (landbouw en natuur) te beschermen • het aantal verwaarloosde en leegstaande gebouwen te verminderen.

– woningen dichter op elkaar worden gebouwd – verouderde gebouwen en terreinen opnieuw worden gebruikt – meerdere activiteiten (bijvoorbeeld wonen en werken) op dezelfde plek worden samengebracht.

De woonomgeving vernieuwen om het gebouwenpatrimonium energiezuiniger te maken door: • de sociale samenhang te versterken • het woningbestand aan te passen om de verwachte bevolkingsgroei op te vangen.

grondige ingrepen, zoals afbraak en nieuwbouw, in deze woonomgevingen nodig zijn.

Een metropool op mensenmaat nastreven om de leefbaarheid van woonomgevingen te versterken door: • de nabijheid van basisvoorzieningen, zoals winkels of scholen, te garanderen • de sociale samenhang op wijk- en dorpsniveau te ondersteunen.

– grootschalige woonprojecten moeilijker realiseerbaar zijn – een zekere spreiding in de hand gewerkt wordt – de economische voordelen van schaalvergroting niet altijd zullen worden benut.

Vlaanderen verbinden met de wereld om via een optimale infrastructuur de economisch belangrijke delen te verbinden met Europa en de wereld om: • economische groei en jobcreatie te ondersteunen • het de Vlaming gemakkelijk te maken om te reizen.

dat de aanleg van nieuwe mobiliteitsinfrastructuur, een intensiever luchtverkeer en de bijkomende aanleg van logistieke bedrijvenzones aan de orde kunnen zijn.

Omgevingen van topklasse maken om aantrekkelijke verblijfsruimtes aan te bieden voor de hele samenleving door: • creatief en innovatief ondernemerschap te ondersteunen • bekwame professionelen een woonplaats te bieden.

deze soort omgevingen relatief duur zal worden als woonomgeving voor de modale Vlaming, en aldus – een stil verdringingsproces optreedt – de kleinschaligheid en het wonen op mensenmaat worden aangetast.

De betekenis van open ruimte verbreden om het overstromingsrisico te verminderen door: • de biodiversiteit te verhogen • onze energieproductie beter veilig te stellen • rust en ruimte te bieden in de nabijheid van de steden.

– het moeilijker wordt om versnippering tegen te gaan – grootschalige landbouw in de nabijheid van de steden veel minder mogelijk zal zijn.

Robuuste open ruimte uitbouwen om de maatschappelijke kosten van hevige regenval en zeespiegelstijging te beperken door: • de versnippering terug te dringen • rust en ruimte te bieden in de nabijheid van de woonomgeving.

bebouwing en bepaalde functies (zoals bedrijvigheid) in de open ruimte moeten geweerd of zelfs teruggeschroefd worden.

Meer doen met minder ruimte om efficiënter om te gaan met de beschikbare ruimte door: • de verstening een halt toe te roepen • functies in elkaars nabijheid te brengen, zodat verplaatsingen beperkt kunnen blijven • de open ruimte te vrijwaren.

verschillende ruimtegebruikers zich toleranter moeten opstellen bij het samen gebruiken van de ruimte.

De juiste activiteit op de juiste plaats om een verantwoorde plaats voor een activiteit te vinden door: • de mobiliteitsvraag terug te dringen • maatschappelijke kosten voor infrastructuur te beperken • milieu-impact en wederzijdse hinder te vermijden • energie-efficiëntie na te streven • de leefbaarheid van de woonomgeving te verbeteren.

buiten de kernen geen plaats meer is voor zaken zoals winkelcentra, stadions, kantoren of transportbedrijven.

Keuzes voor suburbane gebieden die goed met het openbaar vervoer bereikbaar zijn, om hogere dichtheden te krijgen terwijl we in andere gebieden ontwikkelingen afremmen of zelfs actief afbouwen, door: • ruimte te bieden voor de bevolkingsgroei • verspreide bebouwing te voorkomen • verkeersopstoppingen tegen te gaan • de open ruimte te vrijwaren.

harde keuzes moeten worden gemaakt om sommige gebieden actief af te bouwen, zodat: – grote steden verder kunnen uitdijen – versnippering in de hand kan worden gewerkt – concurrentie voor de harmonische ontwikkeling van de nabijgelegen steden kan ontstaan.

Hernieuwbare energie de ruimte geven om de afhankelijkheid van energie-invoer te verminderen door: • de klimaatverandering te beperken • de voorziening van betaalbare energie veilig te stellen.

veel ruimte nodig zal zijn voor de bouw van hernieuwbare energiebronnen en vooral open ruimte.

THEMA 1 V ER STEDEL IJKIN G EN RUIM TELIJK E OR DENIN G

Keuzes voor de toekomst

25


5+6

Ruimtelijke planning in de eigen omgeving

WAT WE WILLEN BEREIKEN ...

INTRO

Je kunt • aan de hand van een voorbeeld van de overstromingsproblematiek in Vlaanderen een milieuprobleem uit je leefomgeving onderzoeken • aangeven in welke richting duurzame oplossingen moeten worden gezocht

Heel wat milieuproblemen vloeien voort uit een slechte ruimtelijke ordening. Ook jongeren worden ermee geconfronteerd. Denk maar aan de plaats waar een fuifzaal komt, waar je al of niet mag mountainbiken in een natuurgebied, de steeds terugkerende ellende bij overstromingen, het tijdverlies bij files, of je later je huis mag verbouwen, of er nog bouwgrond ter beschikking zal zijn in de toekomst. Misschien ben je al lid van een drukkingsgroep of milieubeweging of wil je later ondernemer worden of ben je politiek geëngageerd. Dan zul je dus mee willen beslissen over ons ruimtegebruik.

1 Af en toe actueel

1.1

1.1 Uit de mond van deskundigen Deboosere: Het klimaat speelt maar een ondergeschikte rol. Er zijn altijd overstromingen geweest. Maar vroeger gaven we het water meer ruimte. Jean Berlamont, KUL, Burgerlijke bouwkunde: Er is maar één oplossing voor de slachtoffers: verhuizen. Rond sommige huizengroepen kunnen we kleine ringdijken bouwen. Maar als je op de ene plaats een dijk drastisch verhoogt, maak je stroomafwaarts de zaak erger. Sommige zones zullen we bijgevolg straks als ‘natuurlijk overstromingsgebied’ aan de rivieren moeten teruggeven. Oude mensen in de getroffen gebieden kennen die zogenaamde ‘meersen’ heel goed. Ze wisten dat ze daar niet moesten bouwen. Maar in de jaren 60 kwamen de vastgoedontwikkelaars en zijn hier massaal huizen neergezet.

Overstroming door neerslag

1.2 Terugkerende krantenberichten: problemen met alle rivieren De IJzer in Lo-Reninge – Door de aanhoudende neerslag blijven de afvoeren op de waterlopen vandaag overal stijgen. Ook op de IJzer in Lo-Fintele klimt het water naar het alarmpeil. De Dijle – De overstromingsvoorspeller van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) waarschuwt voor kritieke overstromingen van bebouwing. De Demer – Dat al die investeringen op het vlak van waterbeheersing hun vruchten afwerpen, wordt bewezen in Diest. Tijdens een zware watersnood in november moet het zowat de eerste keer geweest zijn dat de inwoners van Diest op televisie beelden van overstromingen te zien kregen, zonder dat ze zelf met natte voeten zaten. Een gevolg van de intensieve strijd die het bestuur de jongste jaren gevoerd heeft tegen het water. Zo werden in de Demervallei dure wachtbekkens aangelegd, wat de stad bij noodweer waterellende moet besparen. De Maas – Door de regen en het smeltwater in de Ardennen is vandaag in Lanaken het waakpeil van de Maas overschreden.

1.2

Het Scheldebekken – Het overstromingsgevaar van de Moervaart tot in Lokeren is verbonden aan het probleem dat er vanuit het Kanaal Gent-Terneuzen niet verder in de Westerschelde kan worden geloosd wegens hoogtij in Terneuzen. Dat betekent dat het peil van het Kanaal Gent-Terneuzen stijgt, wat een doorwerking heeft op de Moervaart. De Dender in Geraardsbergen – Het peil van de Dender steeg gisteren met het uur. Vooral de Karmelietenstraat in het centrum kreeg te kampen met wateroverlast. De Waalse sluizen stroomopwaarts laten te veel water door. Overstroming vanuit waterloop

26


2 Risicozones voor overstroming

2.1

2.1 Het ligt in de natuur van een rivier Het volstaat om op een topografische kaart de alluviale vlakten in te kleuren, om grofweg de risicozones af te bakenen. Alluviale vlakten overstromen meestal niet volledig. De natuurlijk opgebouwde oeverwallen en sikkelbanken (resten van meanders) blijven bij matige overstromingen droog. Op die plaatsen werden soms tijdelijke (zomer) verblijven gebouwd. Later werden die permanent bewoond, waarbij men het overstromingsgevaar verwaarloosbaar achtte. Precies die plaatsen zijn nu risicozones. Een langere regenperiode en een zwakke dijk volstaan om de overstroming te laten plaatsvinden.

2.2 Veranderingen in het natuurlijk gedrag van afvloeiend water – Bestaande grachtenstelsels zijn in de bebouwde zone veelal dichtgegooid of in afvoerbuizen gestopt. Plotselinge toename van neerslag of aanvoer wordt niet meer opgevangen. – De oppervlakte aan infiltratiegebieden is afgenomen. Betonnering van opritten, wegen en stoepen doen het water sneller afvloeien. – Naargelang een rivier door doorlatende (zand bv.) of minder doorlatende (klei bv.) gebieden gaat, kan het risico veranderen. – De snellere afvoer stroomafwaarts door rechttrekking, verdieping en betonnering van oevers, zodat vooral stroomafwaarts te grote debieten doorkomen.

2.3 Types overstromingsgebieden Overstromingen gebeuren altijd binnen een rivierbekken. De waterscheidingskammen, d.i. de verbinding van de hoogste punten tussen twee verschillende rivieren, bakenen een rivierbekken af. Overstromingen kunnen op drie manieren tot stand komen:

2.2a

– vanuit modderstromen, door hevige neerslag, vanaf de hellingen: colluvium (vooral in de bovenloop)

hoeveelheid runoff

– een combinatie van waterloop en neerslag: alluvium + colluvium

0 - 20 %

Bij iedere overstroming bezinken direct op de oevers de zwaardere en grovere slibdeeltjes (zand bv.). Verder bezinken enkel de fijnere, lichtere deeltjes. Na eeuwenlange overstromingen vormt de rivier een hogere en drogere oeverwal die slechts bij hevige overstroming onder water staat.

tijd

80 - 100 %

Runoff onder bos

Het zeeniveau wordt op wereldschaal beïnvloed door tal van factoren, waaronder: volumetoename van een watermassa bij oplopende temperaturen; uitwisseling van watermassa met (afsmeltende) ijskappen en gletsjers op het land; veranderende opslag van water op het land (zowel oppervlaktewater als grondwater).

2.2b hoeveelheid runoff

2.4 Dreiging vanuit de zee

90 -100 %

2.4 7200

mm

7150 7100

tijd

Runoff bij bebouwde oppervlakken

7050

0 -10 %

7000 6950

THEMA 1 V ER STEDEL IJKIN G EN RUIM TELIJK E OR DENIN G

– vanuit de waterloop die buiten zijn oevers treedt en allerlei slib of alluvium afzet (vooral in de benedenloop)

6900 1950 1955 1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010

Evolutie van het zeeniveau uitgedrukt in mm in Oostende

27


3 Spanningen tussen ‘wat is’ en ‘wat zou moeten zijn’

3.1.1a

3.1 ‘Wat is’

Vlaanderen met de stroombekkens

3.1.1 Het stroombekken en grenzen

3.1.1b

Overstromingen bestuderen we best per stroombekken. Een beek in je eigen omgeving behoort dus altijd tot een stroombekken van een grote beek en rivier. De grootte van het stroombekken, de ondergrond en de bodem, het verval van de rivieren e.a. zijn allemaal natuurlijke factoren die het al of niet optreden van overstromingen beïnvloeden (zie hoger). Stroomgebieden overschrijden regionale en nationale grenzen. Het verschil in het beheer van sluizen en kanalen brengt overstromingsgevaar mee. Zo zijn de sluizen op de Dender in Wallonië eerder vernieuwd dan in Vlaanderen (in Geraardsbergen). Als men in Wallonië een groter debiet toestaat, overstroomt Overboelare (ten zuiden van Geraardsbergen). 3.1.2 Het watersysteem Overstromingen zijn ook gebonden aan het zgn. watersysteem. Dat behelst niet louter een optelsom van de deelsystemen: oppervlaktewater + grondwater, maar de verschillende schaalniveaus en de interactie tussen de deelsystemen in de hydrologische kringloop. Daarbij moet niet uitsluitend met het water zelf rekening gehouden worden, maar ook met: – de waterbodems: zand infiltreert goed – klei niet – de oevers: begroeid of in beton – de infrastructuur: welke sluizen, stuwen en rioleringen zijn er? – de levensgemeenschappen die van water afhankelijk zijn: bv. muskusratten kunnen dijken ondergraven. – beheer van de volledige kringloop.

KERNBEGRIPPEN alluviale vlakte alluvium colluvium oeverwallen runoff sikkelbanken stroombekken wachtbekken waterscheidingskam watertoets

28

Samenwerkingsvormen en plannen op verschillende niveaus: stroomgebied rivierbekken en lokaal niveau. Bron: Natuur daar zorgen wij voor, Vlaamse gemeenschap, afdeling Natuur.

3.1.2


3.2 ‘Wat zou moeten zijn’: een globale aanpak voor de overstromingsproblematiek 3.2.1 Rol van de overheid

3.2.1

Water heeft ruimte nodig: dat vormt de basis voor het vernieuwde (hoog)waterbeleid dat momenteel in Vlaanderen wordt gevoerd. Het decreet Integraal Waterbeleid dateert van 2003 en werd in 2012 aangevuld en geactualiseerd. Het moet leiden tot een duurzaam waterbeleid. Het voorziet o.a. in: – een watertoets: de toetsing van de gevolgen van een ingreep, zodat men niet langer bouwt in overstromingsgevoelige gebieden. Juristen betwijfelen evenwel de rechtsgeldigheid van een bouwverbod. – gecontroleerde overstromingsgebieden die gekoppeld worden aan ruimtelijke ordening en opgenomen in ruimtelijke uitvoeringsplannen. Daarvoor worden op sommige plaatsen dijken doorbroken. – de aanleg van wachtbekkens die een buffer vormen bij hevige neerslag.

In de Doornpanne, een duinengebied in Koksijde, wordt het afvalwater van de gemeente na bewerking in een zuiveringsstation opnieuw in de duinen geloosd, waar het infiltreert om even verder weer opgepompt te worden. De duinen rijken het water aan met de nodige mineralen om zo tot drinkwater te komen.

– een streven naar een betere waterkwaliteit en vrijwaring van de watervoorraad. Dat kan door de waterkringloop ook lokaal te laten sluiten. Afvalwater wordt gezuiverd en opnieuw in de ondergrond gebracht, om aan te rijken met mineralen, en later weer opgepompt.

3.2.2

3.2.2 Opstellen van beheersplannen

Voorbeelden van ingrepen zijn: – het toepassen van beekverbredingen en de aanleg van stuwen. – herwaardering van grachtenstelsels, zorg voor een meer natuurlijke inrichting, de aanleg van poelen en de omschakeling naar erosiebestrijdende landbouwpraktijken. Deze ingrepen vertragen de afvoer en bevorderen de natuurlijke instroming van het water. – aanleg van hemelwaterputten in de bebouwde kom en meer stimulering van infiltratie. Nieuwe verharde wegen moeten zo aangelegd dat het water niet onmiddellijk wegstroomt naar de dichtstbije riool of waterloop.

Beplanting van de oevers van beken voor een beter waterbeheer.

3.2.3

3.2.3

2 1

3

T0 kustprofiel gemiddeld laagwaterpeil maatgevend afslagprofiel zeespiegelstijging meegroeihoogte

T1 theoretisch kustprofiel meegegroeid met zeespiegel gemiddeld laagwaterpeil maatgevend afslagprofiel 1 geconcentreerde zandsuppletie 2 deel kustfundament dat NIET meegroeit 3 deel kustfundament dat meegroeit door natuurlijke herverdeling

-20

Beheersplan voor kustverdediging

Om de gevolgen van de stijging van de zeespiegel en de gevaren van toekomstige – meer voorkomende – stormen op te vangen, worden de Vlaamse stranden opgespoten met zand. Dat heeft evenwel zijn beperkingen, omdat de bestaande gebouwen – op de dijk bv. – niet op een hoger niveau kunnen worden gebracht. De aanleg van een buffer zeewaarts kan dat opvangen. Dat heeft wel als consequentie dat het vrije uitzicht op zee deels verloren gaat, wat misschien niet gewenst, maar wel noodzakelijk is.

THEMA 1 V ER STEDEL IJKIN G EN RUIM TELIJK E OR DENIN G

Het onderzoek i.v.m. de overstromingsgevaren en mogelijke oplossingen gebeurt met behulp van modelling. Dat is een computermodel dat zodanig wordt opgebouwd dat de berekende en de echte overstromingen samenvallen. Vanaf dan kan het model gebruikt worden om oplossingen tegen overstromingen te berekenen. Dat leidt dan tot een waterbeheersplan.

29


4 Casestudy: het Demerbekken

4.1

4.1 Zo was het vroeger Op een Ferrariskaart (*) kun je de toestand van jouw studiegebied nagaan vóór de industrialisatie. Voor Aarschot valt bv. de brede winterbedding op die toen gebruikt werd als hooiland of weiland. Sommige delen waren bos of moeras. (*) De Ferrariskaart van jouw studiegebied vind je terug op de website van het Nationaal Geografisch Instituut: http://www.ngi.be/NL/NL1-4-2.shtm

4.2 Zo is het nu Aarschot op de Ferrariskaart (18de eeuw) 4.2

Op de topografische kaart kun je nagaan hoe het landschap is veranderd. Maak een onderscheid tussen ruimte om in te wonen, om in te werken (landbouw, industrie en kantoren), zich te verplaatsen, zich te ontspannen. Ga na welke delen in de vroegere winterbedding liggen. Raadpleeg ook de ruimtelijke structuurplannen van je gemeente (zie p. 31 e.v.) en markeer welke zones risico inhouden voor overstroming.

4.3 De watertoets De overstromingsgevoelige zones van je studiegebied kun je vinden op: http://www.geopunt.be (doorklikken naar ‘watertoets’). Zoom voldoende in tot je een kaart krijgt met dezelfde uitsnede. Markeer zo op de topografische kaart welke gebieden en functies risico lopen.

Aarschot op de huidige topografische kaart NGI (1/50 000) Fragment uit de topografische kaart nr. 24 met toelating A2041 van het Nationaal Geografisch Instituut

4.3

30

Maak een onderscheid tussen: – van nature overstroombare gebieden (NOG) – recent overstroomde gebieden (ROG) – risicozones voor overstroming, versie 2006. En tussen de verschillende bekkens: – subhydrografische zones – waterlopen per categorie – waterlopen per beheerder. Gebruik een verschillende kleur voor alle onderdelen.


5.1.2

A

5 Ruimtelijke ordening in je eigen omgeving Op p.19 leerde je enkele principes van ruimtelijke ordening kennen. Met het onderstaande stappenplan kun je die toepassen in je eigen omgeving. Werk op een fotokopie van een stukje van de topografische kaart van je omgeving. We illustreren de methode aan de hand van een voorbeeld op de volgende pagina.

B

5.1 Toepassing van principes van ruimtelijke ordening C

5.1.1 Situeren in groter geheel Situeer je eigen woonomgeving binnen het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (p. 23), het Provinciaal Structuurplan (atlas) en het Gemeentelijk Structuurplan.

D

5.1.2 Begrenzen in welke vorm?

E

Uitbreidingsvormen van bebouwde ruimte

5.1.3

Begrens de bebouwde ruimte met een rode lijn. Door toename van de vraag naar woonruimte ontstaat evenwel de vraag naar uitbreiding. Elke uitbreiding heeft zijn voor- en nadelen: – expansie (A), de bebouwde ruimte groeit aan alle kanten; – asontwikkeling (B), enkel aangroei aan grote wegen, d.w.z. versterking van de lintbebouwing; – satellietontwikkeling (C), aangroei in de nabijheid maar afgescheiden van de bebouwde ruimte; – explosie (D), ongecontroleerde snelle groei; – kransontwikkeling (E), gescheiden door open ruimte. 5.1.3 Bundelen of spreiden? Welke functies wil je bundelen: winkelen, recreatie (fuifzalen, horeca), bedrijventerreinen, groene zones? 5.1.4 Mengen Homogene woonwijken zijn vaak saai. Een goed woonklimaat wordt bevorderd door te zorgen voor een sociale mix. Waar plan je sociale woningen, villa’s, rijwoningen, appartementen, alleenstaande woningen?

5.1.5

5.1.5 Selecteren De rust in een woonwijk wordt bevorderd door verkeersluwe straten. Welke straten zijn voor doorgaand verkeer, welke zijn woonstraten? Waar is ruimte voor andere activiteiten? Voorbeeld: windmolens, sportterreinen, bosaanplanting. 5.1.6 Structureren Keuzes die je maakt op een bepaald vlak beïnvloeden keuzes op andere vlakken. Een nieuwe verkaveling aan de rand van de bebouwde ruimte veroorzaakt verkeersstromen, parkeerproblemen in het centrum, nood aan scholen, moeilijke afwatering en mogelijke overstromingen. Vandaar dat een goede ruimtelijke planning goed moet overwogen worden en de verschillende belanghebbenden inspraak zullen vragen.

Woonerf, verkeer enkel voor bewoners 5.1.6

5.1.4

THEMA 1 V ER STEDEL IJKIN G EN RUIM TELIJK E OR DENIN G

Fuifzalen en geluidsoverlast, verkeersdrukte, nachtlawaai

Wateroverlast in nieuwe verkaveling Nieuwe woonwijk met aandacht voor sociale mix

31


5.2 Voorbeeld Het voorbeeld is fictief maar toepasbaar in de eigen omgeving. 5.2.1 Ruimtelijke situatie Het voorbeeldgebied ligt binnen het stedelijk netwerk Vlaamse Ruit (RSV) en aan de rand van een grootstedelijk gebied (Prov. Structuurplan – zie atlas).

5.2.2

5.2.2 Toepassing van de principes van ruimtelijke ordening

Toepassing principes ruimtelijke ordening

Begrenzen van bv.

Bundelen van bv.

Mengen van bv.

Structureren van bv.

32

de bebouwde ruimte om te wonen beperkt de aanleg van nutsvoorzieningen (leidingen gas, water e.a.) industriële en ambachtelijke activiteiten op een bedrijventerrein nemen hinder weg in de woonzones verschillende woonvormen (sociale woningen, bungalows, rijhuizen, appartementsgebouwen) activeren de sociale mix

Selecteren van bv.

Verantwoording

een beekvallei voor natuurlijke drainage en groenzones bevorderen de biodiversiteit en vangen wateroverlast op het wegennet in hiërarchie van doorgaand verkeer, lokaal verkeer, verkeersarme straten, woonerven verhoogt de verkeersveiligheid


5.2.3a

5.2.3 Ruimtelijke conflicten Bij de verkenning van de ruimtelijke ordening in je omgeving stoot je meestal op ruimtelijke conflicten. Dat gebeurt in het bijzonder waar verschillende ruimtegebruikers aanspraak maken op dezelfde ruimte, zoals industriële ondernemers tegenover landbouwers, recreatiezones tegenover woonzones enz. Ook kan men op de volgende verschijnselen stuiten:

Voorbeeld van zonevreemde woningen (donkerrode vakjes) in RUP (district Deurne)

– zonevreemde woningen en constructies Een woning, bedrijf of monument is zonevreemd als het volgens het geldende plan niet in de juiste bestemming ligt. Een zonevreemde constructie is legaal als ze vergund is of ‘vergund geacht wordt’. Voor deze constructies gelden specifieke decretale verbouw- en soms zelfs herbouwmogelijkheden. Deze regels gelden niet voor woningen buiten woongebied die in een goedgekeurde niet-vervallen verkaveling liggen. Deze woningen kunnen verbouwd en herbouwd worden met inachtneming van de geldende verkavelingsvoorschriften. – ‘ruimtelijk kwetsbaar gebied’ agrarische gebieden met ecologisch belang agrarische gebieden met ecologische waarde bosgebieden brongebieden groengebieden natuurgebieden natuurgebieden met wetenschappelijke waarde natuurontwikkelingsgebieden natuurreservaten overstromingsgebieden valleigebieden parkgebieden

5.2.3b

* Info over jouw omgeving is te vinden op: http://www.geopunt.be/catalogus.

THEMA 1 V ER STEDEL IJKIN G EN RUIM TELIJK E OR DENIN G

– ecologische netwerken* Om de natuur te bewaren en te versterken, heeft de Vlaamse overheid een Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) uitgebouwd, bestaande uit Grote Eenheden Natuur en Grote Eenheden Natuur in Ontwikkeling. Van een echt netwerk kan men echter niet spreken, eigenlijk bestaat het VEN uit (soms zeer kleine) gebieden waar de natuur de belangrijkste functie is. Op deze manier probeert men belangrijke of unieke natuurgebieden duurzaam in stand te houden. De verbinding tussen die verschillende stukjes van het VEN gebeurt door middel van het Integraal Verwevingsen Ondersteunend Netwerk (IVON). In het Natuurdecreet wordt vastgelegd dat de totale oppervlakte van het VEN 125 000 ha zou moeten bedragen, daarvan zijn echter nog maar 85 000 ha afgebakend.

33


7

Erfgoed en natuurwaarden in het landschap

WAT WE WILLEN BEREIKEN ...

INTRO

Je kunt • de waarde van natuurlijke en culturele landschappen herkennen • voorstellen aanbrengen voor het ruimtegebruik in het kader van duurzame oplossingen

Mooie landschappen zijn vaak het doel van toeristische uitstappen. Je zoekt er misschien rust of juist avontuur, soms zien ze er bedreigend uit, dan weer uitdagend. De landschappen waarin we wonen, werken, ons ontspannen en ons verplaatsen hebben dan ook een soms onvervangbare waarde. Dit waardebesef is dus de motivatie om te streven naar duurzame oplossingen. Gemeentelijke beleidsmakers laten er zich best door inspireren bij het nemen van beslissingen.

KERNBEGRIPPEN bocage compartimentenlandschap coulissenlandschap erfgoed

1 Erfgoed en natuurwaarden 1.1 Het landschap, verschillende benaderingswijzen PERCEPTIE WAARNEMER

reuk gehoor Eentonig productielandschap in de polder kan subjectief een gevoel van rust oproepen.

gevoel

gezicht

Een heuvellandschap met kleine landschappelijke elementen (bomenrijen) is rijk in vormen. (compartimentenlandschap)

FILTER betrokkenheid – kennis – herinnering – emotie – leeftijd ...

opgenomen beeld

opgenomen beleving andere gewaarwordingen

metingen perceptie (objectieve waarde)

(subjectieve waarde)

reliëfmorfologie panoramisch gevoel graad van bebouwing aantrekkelijkheid variatie geborgenheid ruimtelijke structuur ruimtegevoel transparantie natuurlijkheid

landschapswaarden

Het historisch erfgoed, de skyline van de stad (Gent), verstoord door verkantoring. Afbraak van oude bebouwing brengt groen en ruimte in de binnenstad.

ruimtelijke waarden

Het erfgoed van plattelandsdorpen is meer dan een fraai dorpsgezicht maar ook een manier van samenleven.

panoramische mogelijkheden - openheid - transparantie - schaligheid - relationele structuur sociaaleconomische waarde

natuurwaarde

– bewoonbaarheid – natuurlijke variatie – mogelijkheden voor – ecologische rijkdom landbouw, recreatie, verkeer – biologische dynamiek

34

esthetische waarde – vormenrijkdom – kleurenrijkdom – compositie – lichtvariatie

historische waarde – oproepen van herinneringen – associatie met ervaringen – tonen van het verleden


1.2 Landschappelijke kwaliteit 1.3a

Uit het voorgaande blijkt dat er in het beslissen over onze leefruimte veel factoren een invloed hebben. Er dient niet alleen rekening gehouden met de ruimtelijke draagkracht van een gebied, waarvoor bv. beheersplannen kunnen worden opgemaakt; daarnaast moet een duurzame ruimtelijke ontwikkeling streven naar ruimtelijke kwaliteit. Dat houdt een waardering in en is bijgevolg persoonsgebonden. In de praktijk wordt dat vereenzelvigd met landschappelijke kwaliteit. Om de waardering van een landschap te bepalen, gebruik je best een kijkwijzer. (Zie p. 36)

1.3 Het landschap: een ecologisch geheel

Bocagelandschap 1.3b

Een landschap is een dynamisch geheel dat functioneert onder invloed van de natuur en de mens. Daarin spelen zowel verticale als horizontale relaties een grote rol. Dat wordt bestudeerd in de landschapsecologie. Landschappen veranderen omdat de functie ervan verandert. We kunnen vier functies onderscheiden: – de draagfunctie (wonen, werken, verplaatsingen, recreatie ...) – de productiefunctie (voedsel, materiaal, water, lucht ...) – de informatiefunctie (schoonheid, educatie ...) – de regulatiefunctie (afbraak van afvalstoffen, productie van zuurstof ...). Landschappen worden meestal getypeerd volgens de visuele perceptie als: – bocagelandschap: de horizon is niet zichtbaar; sfeer van geborgenheid – open landschap: wijds uitzicht op de horizon; sfeer van openheid, grootsheid – coulissenlandschap: verschillende achter elkaar liggende doorzichtige bomenrijen; sfeer van geborgenheid – compartimentenlandschap: mozaïek van verschillende ruimtelijke gehelen; sfeer van rijkdom en diversiteit

Coulissenlandschap 1.3c

3

De historische waarde van de begraafplaatsen in de Westhoek

Wanneer men in een woonlandschap vertoeft, ondergaat men wel een totaal andere gewaarwording dan wanneer men zich in een productielandschap bevindt. Hierbij speelt niet alleen de visuele waarneming, maar een totale perceptie mee. Alle zintuigen nemen daaraan deel: we zien, ruiken, horen, voelen ... onze omgeving. De waarnemingen passeren daarbij door een niet te verwaarlozen psychologische perceptiefilter, bepaald door betrokkenheid, kennis, ervaringen, emoties e.a. Daardoor worden bepaalde elementen versterkt opgenomen, terwijl andere verzwakken. Zo’n totale gewaarwording levert dus een erg subjectief belevingsbeeld van het beschouwde landschap op. De objectieve waarden in het landschap worden via de persoonlijke perceptie vertaald in subjectieve waarden. Wat de mens in een landschap aantrekt of afstoot zal van persoon tot persoon zeer verschillend zijn. Daarom is het nodig enkele criteria vast te leggen bij de beoordeling van een landschap (zie p. 34 en 36).

3 Waarden in het landschap Naast de ruimtelijke waarden komen we globaal aan vier groepen van waarden: – De natuurwaarde van een landschap heeft te maken met de ecologische rijkdom, de variatie en de biologische dynamiek. Het landschap van een natuurreservaat heeft een grotere natuurwaarde dan dat van een landbouwgebied. – De sociaaleconomische waarde van een landschap komt tot uiting in de bewoonbaarheid en de mogelijkheden voor een of verschillende economische sectoren. Een polderlandschap heeft een grotere landbouwwaarde dan een versneden plateaulandschap. – De esthetische waarde van een landschap komt tot uiting in de vormen- en kleurenrijkdom, de compositie, de lichtvariatie e.a. Zo heeft een heuvellandschap een grotere esthetische waarde dan een eentonige vlakte. – De historische waarde van een landschap is gekoppeld aan de mogelijkheden om het verleden te tonen of herinneringen op te roepen. Een stadslandschap van een historische stad heeft een grotere historische waarde dan dat van de kuststeden.

THEMA 1 V ER STEDEL IJKIN G EN RUIM TELIJK E OR DENIN G

Open landschap

2 De zintuiglijke perceptie van een landschap

35


4 Het erfgoed duurzaam beheren Bij het al of niet ingrijpen in het landelijk landschap kan men de landschappelijke waarden laten meespelen gelet op de volgende criteria: Erfgoed Mate waarin het verleden herkenbaar is in het huidige landschap

Diversiteit Mate waarin het agrarisch bodemgebruik heterogeen is

een banaal landschap is het resultaat van ruilverkaveling waardoor kleine landschaps-

nieuwe inplantingen (bv. stallen) in materialen (beton) die sterk afsteken

streken met monocultuur (graanteelt) vertonen weinig landschappelijke verschillen

elementen (hagen – struiken) verdwenen

bij de oorspronkelijke (baksteen)

kleine landschapselementen zijn nog gedeeltelijk aanwezig

de architectuur weerspiegelt het verleden, bv. kasteelhoeve

MIDDELMATIG

LAAG

Graad van openheid van het landschap

HOOG

glooiingen, valleien en bewoning geven dit landschap een middelmatige diversiteit

36

hoge graad van openheid en wijdheid

de architectuur weerspiegelt nog een

compartimentenlandschappen met afwisseling

streekeigen karakter, bv. natuursteen uit de streek

in reliĂŤf, bodemgebruik en perceelafbakening


5 Landschapsbeheer

5.1

5.1 Mogelijk storende elementen

snelweg bedrijventerrein

Waardevolle landschappen verliezen een deel van hun ‘waarde’ door allerlei storende elementen. In ruimtelijke plannen voorziet men zones voor windturbines en plaatsen voor zendmasten.

kas agrarische bevolking hoogspanningsleiding manege zendmast

5.2 Kleine landschapselementen in de open ruimte

windturbines losse opstelling hoogbouw golfbaan windturbines rij opstelling

gemeten bandbreedte

vrijstaande woning 0

1

2

3

4

verlaging in punten op zevenpuntschaal

Invloed potentieel storende elementen op waardering van een landschap Bron: Van der Wulp, www.compendiumvoordeleefomgeving.nl 5.2

Kleine landschapselementen zoals bomenrijen, solitaire bomen e.a.

eromheen

verbindingszones

erdoorheen

ertegenaan erlangs

groene wig

licht raken

Voorbeelden van verstrengeling groen en bebouwde ruimte

Kleine landschapselementen zijn erg belangrijk voor het behoud van de natuur- en landschapswaarde in de gemeente. – Het zijn ‘natuureilandjes’ in een overwegend ‘cultuurlandschap’. Heel wat planten en dieren vinden er een laatste toevluchtsoord. Elk klein landschapselement kan zodoende beschouwd worden als een mininatuurgebied. – Kleine landschapselementen vormen voor veel soorten belangrijke corridors tussen natuurgebieden. Via die landschapsstructuren kunnen dieren en planten van het ene natuurgebied naar het andere migreren. – Ze bevorderen het ecologisch evenwicht. Ze herbergen een aantal diersoorten die plaagsoorten op landbouwgewassen kunnen bestrijden. – Ze creëren een aangepast microklimaat. Hierdoor kunnen landbouwgewassen beter groeien en vindt het vee een schuilplaats tegen te sterke zon of regen. – Op hellingen kunnen kleine landschapselementen erosie tegengaan. Waterlopen kunnen door aanplanting van heggen op de oeverzones gebufferd worden tegen aanvoer van meststoffen en beschermd worden tegen oeverafkalving. – Ze dragen bij tot de schoonheid van landschappen en verhogen de belevingswaarde ervan bij recreanten. – Als ze zich nabij (of zelfs op het terrein van) scholen bevinden, hebben ze een grote natuureducatieve waarde.

5.3 Water en groen in de bebouwde ruimte Zelden bestaan bebouwde kernen zonder eilandjes van open ruimte. Meestal is de open ruimte (niet enkel bos, maar ook weiland en akkerland) verstrengeld met de bebouwde kernen. Op de ruimtegebruikskaart in de atlas herken je de volgende voorbeelden. Zo vind je park- en bosgebieden zoals: – het Zoniënbos tegen de Brusselse bebouwde kern – de Schelde- en Leievallei als groene wig binnen de Gentse bebouwde kern. Zo zijn er in de ruimtelijke provinciale plannen verschillende verbindingszones voorzien (openruimtecorridors) zoals tussen het zuiden en het noorden van Oost-Vlaanderen die de assen van de E40 en E17 doorkruisen ten westen van Wetteren en ten oosten van Sint-Niklaas.

THEMA 1 V ER STEDEL IJKIN G EN RUIM TELIJK E OR DENIN G

5.3 kerngebieden

De Vlaamse overheid stimuleert landbouwers om kleine landschapselementen aan te planten via de beheerovereenkomsten van de VLM.

37


Overzicht thema 1 Verstedelijking en ruimtelijke ordening 1 De ruimtelijke structuur van onze leefruimte 1 Onze leefruimte is versnipperd 1.1 Het wilde wonen in Vlaanderen 1.2 Oorzaken ...de groei van antistedelijkheid 2 Dimensies van versnippering 2.1 Grote variatie 2.2 Meer versnippering in minder open ruimte 2.3 Steeds meer bebouwde ruimte 2.4 Steeds meer verstedelijkt 3 Ruimtegebruik: regionale verschillen worden afgevlakt 3.1 Ruimtelijke uniformering of landschapsvervlakking 3.2 Afname natuurlijke en traditionele culturele diversiteit 3.3 Toename van multiculturele diversiteit 3.4 Minder plaats en minder grondgebonden 3.5 Nieuwe storende elementen 4 Onze leefruimte als systeem 4.1 Systemen 4.2 Niveaus 4.3 Relaties 4.4 Versnippering als milieuprobleem

2 Verstedelijkingsprocessen en -problemen 1 2 3 4 5

Processen van verstedelijking 1.1 Urbanisatie in afzonderlijke steden 1.2 Suburbanisatie van het wonen 1.3 Suburbanisatie van het werken 1.4 Groei van tussenliggende centra Rurbanisatie Re-urbanisatie? Stedelijke leefcomplexen 4.1 Model stadsgewest 4.2 Hiërarchie van stedelijke bebouwde kernen Landelijk of stedelijk wonen? 5.1 De woon(omgevings)wens 5.2 Landelijke leefstijlen 5.3 Stedelijke leefstijlen 5.4 Trendbreuk?

3 Mobiliteitsproblemen als gevolg van verstedelijking 1 Een ander tijd-ruimtegebruik 1.1 Tijd-ruimtemodel uit pre-industriële tijd 1.2 Tijd-ruimtemodel van eind 20ste eeuw 1.3 De auto een noodzaak? 1.4 Tijd-ruimtemodel in 1950 1.5 Tijd-ruimtemodel in 2000 2 Mobiliteit in stadsgewesten 2.1 Toename verkeersintensiteit 2.2 Mobiliteitsproblemen 3 Mobiliteitsplan Vlaanderen

4 Ruimtelijke beleidsplannen als oplossingsrichting 1 Spanning tussen ruimtegebruikers 1.1 Bewonersprotest 1.2 Industriëlen protesteren

38


2 3 4 5 6

1.3 Landbouwersprotest 1.4 Jongeren protesteren 1.5 Milieuorganisaties 1.6 Transportbedrijven Principes van ruimtelijke ordening 2.1 Begrenzen 2.2 Bundelen 2.3 Mengen 2.4 Selecteren 2.5 Structureren De ruimte ordenen is kiezen Regulerende rol van de overheid bij het planningsproces 4.1 Iedere kleur een eigen bestemming (gewestplannen) 4.2 De ruimte structureren Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Ruimtelijk beleidsplan Vlaanderen

5+6 Ruimtelijke planning in de eigen omgeving Af en toe actueel: overstromingen 1.1 Uit de mond van deskundigen 1.2 Terugkerend in de media Risicozones voor overstroming 2.1 De natuur van een rivier 2.2 Veranderingen in natuurlijk gedrag van afvloeiend water 2.3 Types overstromingsgebieden 2.4 Dreiging vanuit de zee Spanningen tussen ‘wat is ‘ en ‘wat zou moeten zijn’ 3.1 Wat is: stroombekkens en watersysteem 3.2 Wat zou moeten zijn: een globale aanpak Casestudy: het Demerbekken 4.1 Zo was het vroeger 4.2 Zo is het nu 4.3 De watertoets Ruimtelijke ordening in je eigen omgeving 5.1 Toepassing principes van ruimtelijke ordening 5.2 Voorbeeld

7 Erfgoed en natuurwaarden in het landschap 1 2 3 4 5

http://geogenie.deboeck.com

Erfgoed en natuurwaarden 1.1 Het landschap, verschillende benaderingswijzen 1.2 Landschappelijke kwaliteit 1.3 Het landschap als ecologisch geheel De zintuiglijke perceptie van een landschap Waarden in een landschap Het erfgoed duurzaam beheren Landschapsbeheer 5.1 Mogelijk storende elementen 5.2 Kleine landschapselementen in de open ruimte 5.3 Water en groen in de bebouwde ruimte

Vaardigheden via http://geogenie.deboeck.com – – – –

Analyse topografische kaart Tekenen in GIS en Google Earth Foto’s verwerken Kijkwijzer landschapsbeleving

THEMA 1 V ER STEDEL IJKIN G EN RUIM TELIJK E OR DENIN G

1 2 3 4 5

39


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.