Leerjaar 3 - Leerwerkboek - Studio spelling

Page 1

leerjaar 3

Leerwerkboek

5 6


BLOK 5

MATERIAAL • afbeeldingen (zie Praktische info en software) • uitlegkaart R1 en stappenplan klankgroepen • werkboek blok 5 les 3 • verrijkingsopdrachten

DIDACTISCHE INFO In de lessen taalbeschouwing van Ziezo kwamen verkleinwoorden ook aan bod: wanneer gebruik je verkleinwoorden ­(situatie) en wat brengen ze teweeg (effect)? De leerlingen leerden ook hoe ze het verkleinwoord moeten ­vormen. Hier focussen we op de spelling ervan.

In de rugzak In het tweede leerjaar kwamen de klankzuivere verkleinwoorden op -je, -tje en -pje al aan bod. Nu behandelen we ook de andere verkleinwoorden: grondwoorden op -t of -d (verlengingsregel), bijvoorbeeld hond-hondje/taart-taartje; maar ook woorden zoals ster-sterretje/kom-kommetje (verdubbeling van de medeklinker). De leerlingen passen dus regels toe die ze al kennen. Als leerlingen vragen hebben over andere verkleinwoorden zoals baby’tje, jongetje, koninkje of omaatje, kun je daar wel even bij stilstaan, maar zonder te diep in te gaan op de schrijfwijze.

LES 3

THEMA

spelling

verhalen

LESVERLOOP Op verkenning Vertel kort over Gulliver die belandt bij de Lilliputters, een klein volkje. Voor Gulliver zijn alle dingen van de Lilliputters heel klein. Deel de afbeeldingen uit en laat de leerlingen het verkleinwoord vormen. Hang de afbeeldingen aan het bord en noteer het grondwoord onder de afbeelding. Wat erbij komt, schrijf je in een kleur: je, tje, pje of etje. Wijs op de verdubbeling van de medeklinker bij sterretje en snorretje. Bij woorden zoals hond of taart laat je de leerlingen de grondwoorden langer maken om te weten of het woord eindigt op t of d. Voor die verkleinwoorden hebben we onze regels nodig. Tip: Je kunt de leerlingen ook zelf verkleinwoorden laten zoeken in plaats van te werken met de afbeeldingen. Zorg er dan zeker voor dat je genoeg voorbeelden hebt van de te behandelen spelproblemen. OPDRACHT 1

De leerlingen kruisen de dingen aan die Gulliver ziet. Ze kleuren in de woorden -je, -tje, -pje of -etje.

Uitleg Wijs de leerlingen op verkleinwoorden waarvan de grondwoorden eindigen op -t of -d. Zeg dat je bij het verkleinwoord altijd tje hoort maar dat je bij hondje toch een d schrijft. Ze moeten de verlengingsregel toepassen. Doorloop samen uitlegkaart R1. Bij woorden als sterretje wordt de medeklinker verdubbeld en schrijf je -etje achter het woord. Kom samen tot het besluit dat ze voor deze verkleinwoorden regels gebruiken die ze al kennen. Neem er het stappenplan klankgroepen bij. De leerlingen kruisen het juiste rondje aan: R voor regelwoorden.

Aan de slag OEFENING 2

De leerlingen geven het grondwoord een kleur en het achtervoegsel (-je, -tje, -pje, -etje) een andere kleur. Bij woorden met de verdubbeling van de medeklinker blijft de bijgevoegde medeklinker dus wit. OEFENING 3

De leerlingen schrijven verkleinwoorden met -je, -tje, -pje en -etje in de juiste kolom. Wie wil, kan het grondwoord eerst kleuren. OEFENING 4

De leerlingen maken de verkleinwoorden af door t of d in te vullen. Daarna schrijven ze de woorden helemaal op. Wijs de leerlingen op het gebruik van de verlengingsregel.

2


Bij het schrijven van verkleinwoorden de gekende regels toepassen.

25

OEFENING 5

De leerlingen maken de verkleinwoorden af. Ze moeten de verlengingsregel toepassen. Er zijn ook twee woorden met verdubbeling van de medeklinker. Laat hen de regels goed verwoorden voor elkaar. OEFENING 6

De leerlingen schrijven de verkleinwoorden bij de afbeeldingen en passen hierbij de regels toe.

DIFFERENTIATIE De leerlingen maken de oefeningen in duo’s. Zo kunnen ze de denkstappen voor elkaar verwoorden. De oefeningen kunnen ook individueel gemaakt worden.

Terugkijken OEFENING 7

Zeg de volgende woorden: zon, land, kwast, vel, stem. De leerlingen schrijven telkens het verkleinwoord op. Bespreek elk woord. Laat de leerlingen verwoorden welke regel ze hebben toegepast. Leerlingen die snel klaar zijn, maken de verrijkingsopdrachten.

TIP ►►

►►

Je kunt de trailer van de film Gullivers travels tonen als ‘warmmakertje’ bij het begin van de les. Om de verkleinwoorden op een speelse manier te oefenen kun je een kaartspel maken. Maak woordkaarten met grondwoorden en andere kaarten met allerlei achtervoegsels (-je, -tje, -pje en -etje). Iedere leerling krijgt zeven kaarten. De leerlingen proberen zoveel mogelijk juiste paren (grondwoord + achtervoegsel) te vormen (bijvoorbeeld: hond + je). Dat doen ze door om de beurt een kaart aan elkaar te vragen. Wanneer een leerling een passend paar kan maken, legt hij die kaarten af. Indien hij geen kaart krijgt van de andere speler, trekt hij een kaart van de overblijvende kaarten.

PRAKTISCHE INFO Zie software voor een afbeelding van een bord, een lepel, een duim, een man, een baard, een hond, een ster, een pet, een taart, een snor, een boom en een huis.

AANDACHT VOOR WOORDEN • de speld een dun staafje met aan de ene kant een knopje en aan de andere kant een scherpe punt Met een speldje maakte hij de knoop vast. • het grondwoord een woord zoals het in het woordenboek staat; je kunt het langer maken door er bijvoorbeeld een meervoud of verkleinwoord van te maken Boom is het grondwoord van boompje.

VAKOVERSCHRIJDENDE DOELEN • Op een warme wijze met anderen communiceren en gevoelens uitdrukken. • Respectvol leren omgaan met verschillen tussen personen (groot en klein). • Vergelijkingen maken op basis van klein en groot.

3


Spelling

Wat ga je doen?

les

Blok 5

3

Je past de gekende regels toe om verkleinwoorden op -je, -tje, -pje en -etje correct te schrijven.

Op verkenning 1

Gulliver komt terecht in het land van de Lilliputters. Ze denken dat hij een reus is. - Kruis aan wat Gulliver ziet. Kijk op de tekening. - Kleur in de woorden -je, -tje, -pje of -etje.

£ bordje

£ hoedje

£ duimpje

£ vorkje

£ petje

£ katje

£ flesje

£ tafeltje

£ baardje

£ armpje

£ lepeltje

£ mannetje

£ lammetje

£ snorretje

Uitleg Om verkleinwoorden juist te schrijven pas je verschillende regels toe. Lees verder op het stappenplan klankgroepen en kaart R1. Kruis het juiste rondje aan.

H

R

W

Aan de slag 2

Van welke woorden zijn de verkleinwoorden gemaakt? - Geef het grondwoord een kleur. Kijk naar het voorbeeld. - Geef de stukjes je, tje, pje of etje een andere kleur. beestje spelletje speldje vriendje paardje

raampje belletje kleurtje

bootje pennetje

bommetje boompje


Vul de tabel aan.

- Lees elk woord en denk aan het grondwoord. - Schrijf dan het woord in de juiste kolom. lammetje - schaartje - rondje - duimpje - woordje - zoontje - helmpje - mannetje

4

- je

- tje

- pje

- etje

Vul in en schrijf.

- Maak de verkleinwoorden af met t of d. - Schrijf de verkleinwoorden nog eens op.

han je helpen? Dat ligt in het bovenste kas je. Mijn tante heeft een kin je gekregen. Er loopt een lief gei je in de wei. Willen jullie een

5

Maak de verkleinwoorden af.

Let op: in twee woorden staat een dubbele medeklinker!

bees Dat is een klein fou

!

Wat een lief

Geef een duw aan dat

6

kar

ran van de tafel een vrolijk feesthoe een warm pan

het . !

Schrijf verkleinwoorden bij de afbeeldingen.

Terugkijken 7

Luister naar het woord. Schrijf het verkleinwoord op.

Blok 5

3


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.