leerjaar 4
Handleiding
2
BLOK 2
LES 18
THEMA
taalbeschouwing
natuur
Aanpak 1
Aanpak 2
Aanpak 3
Klassikale introductie Op verkenning 1 Klassikaal Uitleg Aan de slag
2 3 4 In heterogene groepen
Terugkijken
5 Klassikale bespreking (terugkoppeling lesdoel)
MATERIAAL • gekleurde papier met zinsdelen erop (zie Praktische info) • per groep: een dobbelsteen • per leerling: witte strook papier • per leerling: geel en blauw kleurpotlood • leerwerkboek p. 43-45
DIDACTISCHE INFO In deze les ontdekken de leerlingen de leerstof grotendeels zelf. Zorg voor heterogene groepen om coöperatief leren te stimuleren.
In de rugzak In B1Les10 hebben de leerlingen zelfstandige naamwoorden leren herkennen, onder meer door er een lidwoord voor te plaatsen. Ze hebben het onderwerp in een zin aangeduid en dat met de term onderwerp leren benoemen. Ze hebben ook verwoord dat de persoonsvorm een werkwoordsvorm is die verandert als het onderwerp verandert.
En hierna In B4Les10 herhalen de leerlingen dat de persoonsvorm zich aanpast aan het onderwerp. Ze leren de persoonsvorm correct vormen in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd. Ze stellen ook ja-neevragen om een persoonsvorm in een zin te vinden.
60
Uitleg bespreken
LESVERLOOP Op verkenning Hang de stroken met zinsdelen vooraan aan het bord (zie Praktische info). Verdeel ze bij voorkeur over vijf kolommen per kleur, zodat de leerlingen een duidelijk overzicht behouden. Roep een leerling naar voren en vraag hem/haar om een gele strook (enkelvoudig onderwerp) uit te kiezen. De leerling gaat met de strook vooraan staan. Een andere leerling komt vervolgens een groene strook (enkelvoudige persoonsvorm) uitkiezen en gaat naast de eerste leerling staan. De andere leerlingen controleren of er nu een correcte zin ontstaat. • Kunnen de twee leerlingen ook nog in een andere volgorde gaan staan? • Wat gebeurt er dan? Klopt de zin dan nog steeds? (De zin klopt nog steeds, maar het wordt een vraag of net een mededelende zin.) • Wie kan er met een blauwe strook (rest van de zin) de zin verder aanvullen? Op welke plaats moet je dan gaan staan? Laat de leerlingen daarna ook zinsdelen vervangen door hen de plaats van andere leerlingen met eenzelfde kleurstrook te laten innemen. Roep vervolgens een leerling naar voor die een rode strook (meervoudig onderwerp) wil uitkiezen. Hij/zij neemt de plaats van de leerling met de groene strook in. • Klopt de zin nog steeds? • Wat klopt er dan niet? • Hoe kunnen we dat oplossen? Laat de leerlingen verwoorden wat de consequenties zijn. Kom samen tot de conclusie dat de persoonsvorm zich steeds aanpast aan het onderwerp. Roep een leerling naar voor om een nieuwe persoonsvorm uit te kiezen. Hij/zij kiest een paarse strook (meervoudige persoonsvorm) en neemt de plaats van de leerling met de groene strook in. Blijf op die manier zinsdelen veranderen, van plaats verwisselen en wegnemen. Laat de leerlingen experimenteren en hun conclusies verwoorden. OPDRACHT 1
De leerlingen schrijven de zin ‘De hagedis zit op de steen.’ op een strook en knippen de zin in drie stukken (onderwerp, werkwoord en rest van de zin). Lees de vragen klassikaal en laat de leerlingen telkens met de stroken schuiven op hun bank. Ze verwisselen de zinsdelen van plaats en verwoorden daarbij hun conclusies. Laat hen de zin tot slot ook eens aanpassen door een passend meervoudig onderwerp te gebruiken. Passen ze de persoonsvorm spontaan aan?
© Evaluatietraject taal/spelling 2019
50
Een enkelvoudig en een meervoudig onderwerp in een zin kunnen aanduiden.* Zinnen met een meervoudig onderwerp vormen.* Inzien dat een zin (vaak) uit verplaatsbare delen bestaat.* Weten dat het onderwerp bijna altijd naast de persoonsvorm staat.* De begrippen onderwerp, persoonsvorm en zinsdeel op een correcte manier gebruiken.* De persoonsvorm aanpassen aan het onderwerp (congruentie).*
Uitleg
PRAKTISCHE INFO
Neem samen de uitleg door. Laat de leerlingen nog meer voorbeeldzinnen bedenken.
Aan de slag De leerlingen maken de opdrachten in hun leerwerkboek. Ze werken in heterogene groepen van drie tot vier leerlingen. Begeleid de leerlingen gedurende het groepswerk en geef bijkomende instructies en uitleg waar nodig. OPDRACHT 2
De leerlingen kleuren het onderwerp geel, onderstrepen het werkwoord en kleuren de rest van de zin blauw. OPDRACHT 3
De leerlingen dobbelen een zin bij elkaar door zinsdelen aan elkaar te plakken. Als het nodig is, passen ze de persoonsvorm aan het werkwoord aan. OPDRACHT 4
De leerlingen bekijken het voorbeeld en bespreken de zinnen. Ze vervangen het enkelvoudig onderwerp telkens door een meervoudig onderwerp.
Terugkijken OPDRACHT 5
De leerlingen bekijken de opdracht eerst individueel. Bespreek de uitspraken daarna klassikaal.
TALEN IN JOUW KLAS EN OM JE HEEN Als er anders- of meertalige leerlingen in jouw klas zitten, kun je de opbouw van een zin in een andere taal eventueel eens laten vergelijken met die in het Nederlands. Staat in de andere taal het onderwerp ook meestal naast de persoonsvorm? Wordt in die taal het werkwoord ook afgestemd op het onderwerp? Of is de opbouw net heel verschillend? Aan de hand van zulke vragen verrijk je de kijk op talen bij alle leerlingen. Bovendien stel je je als leerkracht ook als lerende op, waardoor de anders- en meertalige leerlingen de kans krijgen om iedereen in de klas iets bij te leren.
© Evaluatietraject taal/spelling 2019
Voorzie stroken met: • enkelvoudige onderwerpen (groen) • meervoudige onderwerpen (rood) • enkelvoudige persoonsvormen (geel) • meervoudige persoonsvormen (paars) • de rest van de zin (blauw) Die stroken heb je nodig tijdens Op verkenning. Zorg dat de werkwoorden aangepast zijn aan zowel de enkelvoudige als de meervoudige onderwerpen. Bijvoorbeeld: • enkelvoudig onderwerp: de koning, de politieagent, de hond, de egel ... • meervoudig onderwerp: de meisjes, de zebra en de leeuw, de juf en de meester, de flamingo’s ... • enkelvoudige persoonvorm: snurkt, wandelt, springt, voetbalt ... • meervoudige persoonsvorm: hinkelen, dansen, tennissen, zingen ... • rest van de zin: in het bos, onder de fontein, op het hek, in Amerika ...
61
BLOK 2
AANDACHT VOOR WOORDEN • de bast de buitenste laag van een boomstam De bast van die boom is bedekt met een dikke laag mos. • het reptiel kruipend gewerveld dier met een geschubde huid dat eieren legt (hagedis, schildpad, slang, krokodil) De krokodil is ongetwijfeld een van de gevaarlijkste reptielen. • zwermen in grote groep door de lucht vliegen De bijen zwermen van het ene bloemenperkje naar het andere. • de zwerm groot aantal vliegende dieren bij elkaar De zwerm spreeuwen vloog met veel lawaai boven onze hoofden voorbij.
LES 18
THEMA
taalbeschouwing
natuur
TIP Eventueel kun je opdracht 3 ook in spelvorm laten opstellen, om later in een hoekenwerk te gebruiken. Laat de leerlingen dan zelf kaartjes maken. Per groep zoeken ze eerst zes (het liefst meervoudige) onderwerpen. Dat kunnen namen zijn van bekende personen, striphelden of klasgenoten. Daarna schrijven ze werkwoorden op die met hun hobby’s te maken hebben. Ten slotte noteren ze plaatsen (bijvoorbeeld ‘in het vliegtuig’). Ze leggen de strookjes met de tekst naar beneden in drie stapeltjes: een stapel met het onderwerp, een met de persoonsvorm en een met plaatsen. Om de beurt pakken de leerlingen van elke stapel een strookje. Ze lezen de zin voor die op die manier ontstaat. De leukste zinnen worden opgeschreven en kun je eventueel ook vermelden op de klasblog of in de schoolkrant.
VAKOVERSCHRIJDENDE DOELEN • Actief exploreren en zo ervaren hoe bepaalde dingen in elkaar zitten, werken of samenhangen. • Wat men in een bepaalde situatie geleerd heeft, toepassen in nieuwe situaties. • Een opgelegde taak geconcentreerd afwerken en doorzetten als iets minder goed lukt. • In onderling overleg met klasgenoten op zoek gaan naar de meest geschikte strategie om een vraag of probleem op te lossen en, indien nodig, de gekozen strategie bijsturen.
62
© Evaluatietraject taal/spelling 2019