De Waterkant
EEN REALISTISCH FANTASME
Copywright © 2022 Jan Cornelis
ISBN: 9789464657067 © Jan Cornelis
Auteur: Jan Cornelis
Druk: Universitas Print and Digital Solutions
Beeldvorming: Leïla Bernad Opmaak: ontwerpruth.be
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, geluidsband, elektronisch of op welke wijze dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
VOOR LEÏLA
OP WACHT AAN DE WATERKANT
Het is niet altijd duidelijk waarom of waarop we wachten. Het is niet zeker of de boot zal varen. Het is grijs en regenachtig. Zo’n dag waarop je je afvraagt waarom je hier geboren bent en nog meer waarom je gebleven bent. We turen werkloos naar de verre Overkant. Geduld is de boodschap.
Het Water is grijs. De lucht eveneens. Het is mistig. Staan daar mensen aan de Overkant? Zwaaien ze naar ons? Horen we hun stemmen? Kennen we mekaar? Waarom verstaan we niet wat ze roepen? We horen hun stemmen, maar we verstaan hen niet zo goed. Onze herinneringen zijn vaag. En toch: wij kennen hen en zij kennen ons. Het zijn leuke mensen. Zij vinden ons ook wel leuk. Onze vage herinneringen vertellen ons dat. Tenminste, dat denken we. De hele dag staan we hier nu. Vanmorgen scheen de zon nog. Toen konden we de Overkant beter zien. Ook hun boot ligt trouwens aan de ketting. We begrijpen het wel. Die van ons verroert ook niet. De bemanning is aan boord, maar ze mogen niet uitvaren. Ze wachten op nieuwe instructies. Gaan deze instructies vandaag nog komen? Vanmorgen was er hoop. Nu houdt de dag het stilaan voor bekeken. We voelen onze aandacht verslappen. We zijn niet meer zo talrijk. Aan
de Overkant zijn al heel wat mensen weggegaan. Aan beide Kanten hebben we het begrepen. Vandaag gebeurt er niets meer. De scheepslui verlaten het schip. Hun werkdag zit erop. Vandaag gaan ze de Overkant niet zien. Morgen misschien of overmorgen. We komen zeker terug. We zullen wachten aan de Waterkant. Ook de Overkanters zullen dat doen. Dat zijn volhouders, net zoals wij! Samen hebben we veel geduld. We zijn daar intensief in getraind. We zijn daar goed en zelfs taai in geworden. De Waterkant wacht op ons en wij wachten aan de Waterkant met zicht op de Overkant. Waarom willen we naar de Overkant? Wat verwachten we van de overvaart? Als we morgen oversteken, zal het dan beter gaan met ons? Heeft het zin om ons over te geven aan het verlangen om over te steken? Als het over de oversteek gaat, zwellen de geruchten hier aan. Er zouden meerdere overzetboten op komst zijn, verschillend in capaciteit en snelheid, maar allemaal in staat om ons over te zetten. We praten er veel over, maar niemand lijkt deze geruchten te kunnen ontkennen noch bevestigen. Ze zijn er, maar ze zijn ongrijpbaar, niet te controleren. Die geruchten zorgen voor animo. De gesprekken gaan over niets anders. Voor sommigen onder ons kan het niet snel genoeg gaan. Als er maar een extra boot kwam! Deze komt toch niet in beweging! Sommigen onder ons zouden in gelijk welk vaartuig inschepen om naar de Overkant te varen. Er mag zelfs een kleine lek in zitten. Dat binnengelopen Water scheppen ze er wel uit. Zover is de Overkant nu ook weer niet. Even doorbijten en je bent er. Voor we het weten, dromen we van een veilig, zorgeloos en vooral complexloos leven aan de Overkant. Een waardevol leven, vol warmte en met veel omhelzingen en kussen en schouderklopjes en omarmingen
en hartelijkheid. We missen dat hier de laatste tijd. “Hier” staat voor afstandelijkheid en zelfredzaamheid en voor lange bodemloze gesprekken over onzekerheid, onbehaaglijkheid en ongenoegen. Daarom willen we naar de Overkant!
Plots hoor ik hoe het Water heviger begint te klotsen. Er lijken vaartuigen op komst! We speuren de grijze einder af, turen naar de horizon. Een viertal stipjes komen “boven Water“! Het ene al wat groter dan het andere. Het andere al wat sneller dan het ene. Langzaam komen ze naderbij. Ze vertragen en meren aan naast de vertrouwde overzetboot. Er valt een loden stilte. Wat moeten we hiervan denken? We zeggen niets tegen elkaar. Diep in ons binnenste beginnen we een schatting te maken. Hoeveel van ons kunnen met deze boten naar de Overkant varen en … wat staat ons daar te wachten?
DE MACHT VAN DE MINDERHEID
Het is vandaag een zonnige dag waarop je alles helder ziet. De extra overzetboten van gisteren dobberen vredig aan de ketting. We hebben ze gisteren gezien, maar de avond viel snel en de donkerte slokte alles op zodat we het licht van onze huizen opzochten, onrustig en onbevredigd en hongerig naar meer nieuws. Bovendien waren we moe van verlangen, maar hoopvol van datzelfde verlangen.
Ondertussen zijn we een dag ouder geworden. Een nieuwe dag ziet het licht. We kunnen de vaartuigen nu bij daglicht bekijken en we maken schuchter kennis met de bemanningen. Vriendelijke mensen! Elk vaartuig heeft de vriendelijkste bemanning van de hele wereld aan boord! Het is makkelijk praten met die mensen. Je loopt voorbij en ze spreken je aan. Een masterclass in “The Art of Conversation”. Die gladde
Het lijken wel regelrechte ronselaars. Hun vlotte babbel en hun glossy folders bazuinen het uit: hun schip is het beste, het veiligste, het meest betrouwbare enzovoort, enzovoort … De reacties zijn gemengd. We willen absoluut naar de Overkant, maar we denken niet zo uniform als we wel zouden willen. Dat is nu net de schuld van die varende kooplui. Die zaaien
tweedracht en proberen ons voor hun schip te winnen. We lijken wel openbare koopwaar! Verdeeldheid steekt de kop op. Die slaat niet op welke boot je best neemt, maar op een fundamenteel dilemma: varen we of varen we niet? Er komt een beweging op gang. In het begin waren het enkelingen, maar hun aantal groeit. Hun achterdocht verbindt hen. “Waarom zouden we oversteken?”, klinkt het. “Hebben we het hier niet goed? Is het niet beter om met de huidige onvolmaaktheden om te gaan dan om onbekende en verraderlijke uitdagingen een heuse Clan in wording en dat maakt me bang, ongerust en … verdrietig. Langzaam, heel langzaam begint tot mij door te dringen. De Waterkant is een soort marktplein aan het worden. De stalletjes drijven op het Water en de venters zijn de bemanningsleden. Die gooien al hun overtuigingskracht in de schaal om ons aan hun kant en dus aan boord van hun boot en dus naar de Overkant te krijgen. De grootste boten hebben de meeste bemanningsleden, de mooiste en duurste folders en misschien ook wel het meeste impact. Al zal dat laatste moeten blijken op het moment van de waarheid als alle trossen mogen losgegooid worden, maar zover zijn we nog lang niet. Bovendien gaat mijn aandacht meer en meer naar “die andere mensen”! De beweging, waarover ik het net had, leek op het eerste zicht niet zoveel volgelingen te tellen, maar dat zou een foute inschatting kunnen zijn. Hun aanhangers mengen zich onopvallend onder ons. Ze voeren ernstige gesprekken. Ze knikken begrijpend als we onze frustraties over de geblokkeerde oversteek uiten. Ze wachten geduldig tot we lucht hebben gegeven aan al onze grieven en pas dan nemen ze het woord.
Ze stellen vragen en zwijgen dan om die vragen op ons te laten inwerken. Ze zijn niet bang van stilte. Ze nemen hun tijd. Ze komen uiterst ontspannen en zelfzeker over. “Waarom wil u naar de overkant?”, is één van hun klassiekers. “Bent u er zeker van dat de overtocht een goed idee is?” is er nog zo één. “Gaat het daar beter zijn?” is ook een vast item in hun vragenarsenaal. In het begin van zo’n gesprek winden we ons tomeloos op. Wat denken ze wel? NATUURLIJK gaat het aan de overkant beter zijn! Ze zouden beter meegaan! De betweters! Naarmate het gesprek vordert en naarmate we hun rustig geformuleerde antwoorden overdenken, neemt onze verontwaardiging geleidelijk af. Wat als ze gelijk hebben? Wat staan we hier dan nog te doen? Kunnen we niet beter naar huis gaan en de dingen op hun beloop laten zonder ons zorgen te maken over die vervloekte boten die toch niet varen! Hoe bevrijdend zou dat niet zijn!
De twijfel heeft een voedingsbodem gevonden. Volgens de Waterkrant zou één op drie van ons beginnen te twijfelen aan het nut van een eventuele overvaart. Dat cijfer leek me eerst overdreven, maar bij nader inzien en bij nader onderzoek van zowel de gesprekken als de blikken die tussen omstanders gewisseld worden, begin ik het te geloven: die Clan heeft een vruchtbare bodem gevonden en begint stevig wortel te schieten. Hoe moet dit verder? Hoe groot is en … wordt de macht van de minderheid?