20152016 origin#4

Page 1

Opleidingen Bio-Farmaceutische Wetenschappen | Biologie | LST | MST

Gender dysphoria

GENDER

juni 2016  jaargang 11

#4

Culinaire Chemie met

Ionica Smeets Small Talk: Vrouwen en gehandicapten eerst


NIEUWS

2  ORIGIN #4

INHOUD #4

jaargang 11, juni 2016

Foto omslag: Martin van der Plas

De première van ‘On being a scientist’ vond plaats op 7 april. De fictiefilm heeft als doel om studenten bewust te maken van wetenschappelijke integriteit. Dat is immers geen vanzelfsprekendheid. Regelmatig raken wetenschappers in opspraak wegens plagiaat of fraude, bijvoorbeeld omdat ze rommelen met de onderzoeksresultaten. De film ‘On being a scientist’ en de bijbehorende cursusinformatie komen binnenkort ook online op Coursera. Daar zijn ze gratis beschikbaar voor studenten in binnen- en buitenland.

Gender dysphoria 4 Sophie op Borneo 8 Instituten:

LIC

SPECIAL GENDER:

Gender dysphoria  4 The society we live in is based on two sexes: males and females. Females are stereotypically more nurturing, empathetic and emotional, whereas males are seen as stronger, better at mathematics and more interested in moving things such as cars. But is there something in between?

Lustrum: Science Matters symposium

Televisie-expert als studentenbijbaantje

Wat heb je aan fundamentele wetenschap? Veel, zo bewijzen de sprekers tijdens Science Matters. Dit symposium werd op 18 maart 2016 gehouden ter ere van het tweehonderd jarig bestaan van de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen. Verschillende van onze onderzoekers spraken over hun vakgebied in parallelsessies. Jan Douwe Kroeske sloot als dagvoorzitter het symposium af met een ple-

3

10 bètavraagbaak Geslachtsdimorfie bij de mens 12 Uit den ouden Doosch: Vrouwelijke hysterie en de vibrator 14 Centrefold: Bilateral dimorphism in a butterfly 16 Extra: Bilateral dimorphism 18 Book review: Delusions of gender 19 Studentenartikel: Hormoonspiegels bij IVF/ICSI 20 Culinaire Chemie: met Ionica Smeets 24 Fotoreportage: Science symposium 28 Small Talk: Vrouwen en gehandicapten eerst 30 agenda colofon volgend nummer 31 special:

Première film ‘On being a scientist’

Universiteit Leiden

Culinaire Chemie  18

naire sessie waarin hij met een studentenpanel de lezingen samenvatte. De bezoekers van Science Matters kregen een duizelingwekkend inkijkje in de complexiteit en schoonheid van Leidse wetenschap. Maar bovenal liet het symposium zien dat wie op toepassingen uit is, niet om fundamenteel en nieuwsgierigheid gedreven onderzoek heen kan.

Deze editie zijn wij trots om Ionica Smeets thuis te mogen interviewen. Ze is onder meer bekend van blogs, columns, boeken en tv-optredens, maar nu ook hoogleraar wetenschapscommunicatie aan de Universiteit Leiden. Stiekem hopend op wat goede schrijftips voor de Origin van een echte kenner schuiven we bij haar en haar familie aan tafel voor een heerlijk diner en een goed interview.

Institutenartikel – LIC  18

De Universiteit Leiden is een BNer rijker: sinds april is biologiestudent Auke-Florian Hiemstra te zien als tv-presentator bij Willem Wever. Nu beleeft hij een droom van menig bioloog: zo mag hij in Blijdorp tussen de Galapagosschildpadden lopen, olifantenslurfen vasthouden en ijsbeervoer verstoppen. Meer weten? Kijk op maandag om 17:30 naar Willem Wever, of lees in de septembereditie van de Origin meer!

What makes research at the LIC unique

Voorwoord Het einde van het jaar is in zicht. De laatste tentamens worden gemaakt, de laatste verslagen ingeleverd en de laatste projecten worden afgerond. Tenminste, zo gaat dat nu bij mij. Veel van mijn mede-masterstudenten gaan in de zomer door met hun stage, respect! Op het moment van het schrijven van dit voorwoord ben ik nog druk bezig met mijn stage, maar ik hoop alles afgerond te hebben wanneer deze Origin verschijnt. Na de zomer begin ik aan het “communicatiejaar” van mijn master. Na het afronden van mijn “researchjaar” wordt het tijd voor vakken over bijvoorbeeld wetenschapsjournalistiek en museologie. Ik kijk er nu al naar uit en daarom heb ik de kans om een van mijn hoogleraren (Ionica Smeets) alvast te mogen interviewen met beide handen gegrepen. Het resultaat van dit interview vind je op pagina 24. Helaas blijkt dat Ionica als vrouwelijke hoogleraar in de minderheid is. Het grootste deel van de hoogleraren is namelijk man. Tijdens het interview hebben we onder andere Ionica’s mening hierover kunnen vragen, maar ook in de overige artikelen van dit nummer vind je er veel over terug. Deze editie staat namelijk in het teken van verschillen en overeenkomsten tussen mannen en vrouwen. Niet alleen bij mensen, maar ook in de dierenwereld is er veel te vinden. Veel leesplezier en tot na de zomer! Groeten, Lisette

Lisette Hemelaar Hoofdredacteur Origin Master student Biology and Science Communication and Society

 ☰


SPECIAL

4  ORIGIN #4

jaargang 11, juni 2016

The society we live in is based on two sexes: males and females. Females are stereotypically more nurturing, empathetic and emotional, whereas males are seen as stronger, better at mathematics and more interested in moving things such as cars. But is there something in between? Of course there are many examples of women who like cars or men who want to become a nurse. But in these cases, they still know which gender they are. What about the people who do not feel like they fit in one of the genders decided by society, or people who think they belong to the opposite of their birth gender? Maybe the time has come to get rid of the conventional binary division of gender and start seeing it as a spectrum.

Auteur: Charlotte van ‘t Westende Bachelorstudent Life Science & Technology

GENDER

The Central Bureau of Statistics reported that there were 900 individuals which changed their gender between 1995 and 2010 in Holland. Of course, this is only a select group, because most transgender people will not inform their caregivers or gender clinics, let alone change their gender for the state. It is therefore often assumed that this prevalence number is only the tip of the iceberg and that many more people are dealing with so called ‘gender dysphoria’. Gender dysphoria is the distress resulting from an incongruence between birth and experienced gender. Another source of information about the prevalence of transgender people in the Netherlands is a screening of the sexual health among Dutch people, in which there were two questions about gender identity (the person’s subjective sense of being male or female). All participants were asked to what extent they psychically felt male or female. The screening revealed that 5.1% of men and 5.0% of women felt ambivalent gender identity: they identified with the opposite sex at least as much as with their birth gender. The question is: to what extent do people with an ambivalent or incongruent gender identity actually want to belong to the opposite sex or experience dissatisfaction in the human body they were born in? Probably, this is only a fraction of the 5.1% and 5.0% that experiences gender dysphoric feelings, but all together, it is clear that the phenomenon of gender dysphoria is more common than expected in first place. So what do we know about what causes the feeling of being born in the wrong body? To answer this question, we first have to look at the ‘normal’ development of the sexes. In high school, we have all learned about chromosomes. In total, a person has 46 chromosomes that carry DNA. Chromosomes are organized in 23 pairs, and the 23rd pair consists of the so-called sex chromosomes, which determine your sexual development. As a girl, your sex chromosomes are XX and as a boy, your sex chromosomes are XY. During the ovulation

 ☰

Universiteit Leiden

of females, the ovaries produce egg cells with 23 chromosomes of which the 23rd chromosome is always an X. In males, the testes make sperm cells of which the 23rd chromosome can be either X or Y. During fertilization, the egg and sperm cell fuse and the developmental process begins. During this early stage, the internal sex organs are bisexual. All embryos contain the potential for developing both female and male sex organs. So where does the separation start? In the first three months, the immature gonads, which will eventually become the testes in males and the ovaries in females, determine what phenotypic sex you will develop. They do so by secreting or not secreting hormones. If an embryo possesses the Y chromosome, its immature gonads will become testes. This is because the Y chromosome contains the gene for the transcription factor ‘testes determining factor’ (TDF) or ‘sex-determining region of the Y chromosome’ (SRY). A transcription factor is a protein that binds to specific DNA locations and thereby controls the expression of other genes. The gene product of TDF/SRY is the sole determinant for development of the male gonadal tissues. TDF/SRY is at the top of the genetic network that mediates differentiation of male primary and secondary characteristics and thus is also responsible for the immature gonads to become testes. These testes will start to secrete the hormone testosterone, which is responsible for the masculinization (becoming malelike) of the body and the brain. In short, the initiation of development in the male direction is as follows: TDF/SRY > genital ridges > testes > testes secrete testosterone > masculinization of body and brain. If the embryo does not have the Y chromosome, there is no TDF/SRY to initiate the development in the male direction. In this case, the sex organs of the embryo

5


6  ORIGIN #4 develop in the female direction through the Müllerian system. In the female, the Müllerian system will develop to form the fallopian tubes, uterus and upper part of the vagina. Thus, default of the pathway initiated by TDF/ SRY causes development in the female direction: Genital ridges > ovaries > other female sex organs In embryos with XY chromosomes, the development of the Müllerian system needs to be suppressed. This is necessary because the Müllerian system would otherwise become the female internal sex organs and as you can understand, men should not have them. This is accomplished by the Anti-Müllerian hormone, a peptide that is secreted by the fetal testes and causes the defeminizing effect. The testes also secrete androgens, including testosterone. The androgens stimulate the development of the Wolffian system, which will finally form the male internal sex organs. In Figure 1, an overview of the development of the internal and external sex organs is shown. Besides genetics, hormones, environment, nutrition and education have also had their influence on the mental and physical development of us all. There used to be little understanding, but nowadays we know more about the impact of these influences during the development of a human being. It has become clear that for different parts in the embryonic and fetal developmental process, such as the development of the limbs or brain regions, there are critical periods in which correct development is particularly sensitive to certain environmental stimuli. Many questions remain unanswered, but research has shown that different factors influence on who we are and how we feel. For example, the sexual differentiation of the genitals takes place in the first three months of pregnancy, whilst the sexual differentiation of the brain takes place in the second half of pregnancy. Since these two processes can be influenced independently, this may result in transsexuality (a transgendered person who seeks transition to the other sex). With this background, we can look at how gender dysphoria or an opposite gender identity (the person’s subjective sense of being male or female) is possible. A couple of causes have been discovered which can play a role in this phenomenon and we discuss them below. One of the causes can be the androgen insensitivity syndrome. A person with this syndrome has XY sex chromosomes. In the first three months, the testes develop and secrete androgens as expected, but the embryo is insensitive to these androgens due to a lack of functioning androgen receptors during this early stage in development. This means that the embryo has testes which secrete androgens, but since the Wolffian system is not initiated because of the insensitivity to androgens, the person does not develop male internal sex organs. Because of the presence of the Y chromosome, the person has the Anti-Müllerian hormone which inhibits the development of the female internal sex organs. The person develops as a female with external female genitalia,

jaargang 11, juni 2016

Figure 1. Development of the internal and external sexual organs. Bron: wikimediacommons but without the internal uterus and fallopian tubes sex organs. Often, these females don’t discover that they have XY sex chromosomes until puberty, when the lack of menstruation becomes apparent. There are no reports of sexual orientation (the sexual attraction to persons of the opposite sex, the same sex or to both sexes) of these females towards other women. This indicates that the lack of androgen receptors appears to prevent the masculinizing (becoming male-like) effects of androgens on a person’s sexual interest, but in these cases it is always good to take into account that raising an XY child with androgen insensitivity syndrome as a girl can play a role in that person’s sexual orientation. Another cause of an unclear gender is the persistent Müllerian duct syndrome. This has the opposite outcome of the androgen

GENDER insensitivity syndrome. The person again has the XY chromosomes, but in this case the androgen receptors work fine. The person develops testes due to the presence of the TDF/SRY transcription factor on the Y chromosome and these testes secrete androgens, which induce the Wolffian system to develop. Normally, the AntiMüllerian hormone would now be secreted and picked up by its receptors to inhibit the development of the Müllerian system. In the persistent Müllerian duct syndrome, the person lacks the AntiMüllerian hormone or the receptors for this hormone. This causes the development of both male and female internal sex organs in a male, instead of having no internal sex organs as in the androgen insensitivity syndrome. Exposure to androgens from the mother to the child during pregnancy can also have an effect on social behavior and sexual orientation. If a person has congenital adrenal hyperplasia (CAH), there is an abnormal secretion of androgens by the adrenals. In this case, boys develop normally, but girls undergo prenatal masculinization which causes the development of an enlarged clitoris and partly fused labia. Most women with CAH feel female, but have male gender behaviors, interests and preferences, which also causes the sexual orientation to be more often in the female direction than in other females. Whatever the cause of being somewhere in between genders assigned by society, I think we can all agree that it is very hard for someone to live in a body that does not feel as the right one. Fortunately, there are ways to help people with gender dysphoria. In most cases, people start feeling like this early in childhood. Of course, you have to be very careful to what extent you can believe what a child says about such a difficult topic, but it often becomes quite clear from their long-term behaviors and interests during childhood that something is going on. The gender role, gender identity and natal sex of the child are not in line and when parents seek help, this is often the first diagnostic phase. At the age of twelve, the extended diagnostic phase begins. The VU Medical Centre was the first hospital in the world to suppress puberty in children from twelve to sixteen who did not know what to think about their gender. During this treatment, puberty is suppressed by means of a hormone-blocking drug (gonadotropinreleasing hormone analogues), relieving the suffering caused by the development of secondary characteristics. The gonadotropinreleasing hormone analogues prevent the appearance of difficultto-reverse traits such as a beard, breasts or a low male voice. This treatment is completely reversible, giving the person more time to ‘choose’. This immediately raises a lot of difficult questions for the child; do you have to choose whether you are a male or a female to come further in this life? If you choose the ‘opposite’ sex, do you think you will feel better in your body changed by hormones? Do you have to figure out which gender you are or can you maybe also just stop asking the question? During the whole process, the person is helped by taking these difficult decisions through psychological support sessions. By the age of sixteen, the next difficult choice comes, as the body continues to develop. In this second diagnostic phase, the person can choose to start taking cross-sex hormones. This makes the person develop secondary characteristics of the opposite sex and this treatment is partially reversible. It is the first step of actual gender reassignment. At the age of eighteen, people can choose to

 ☰

Universiteit Leiden

7

undergo a sex reassignment surgery. For male-to-female transitions, mamma augmentation (breast surgery) and vaginaplasty (vagina surgery) are available. For femaleto-male transitions, mastectomy (removal of breasts), hysterectomy (removal of the uterus) and genital surgery exist. Gender dysphoria is not a very common phenomenon and because of this, many people do not know a lot about it. It is human nature to need some time to get used to new situations and people, but this can be very disturbing for people who differ a bit more from the norm than average. I think we came a long way in terms of gender dysphoria, but there still is a lot of misunderstanding to be erased. In the end, I think it all comes down to one simple thing, and that is to accept people the way they are.

References: 1. http://www.tijdschriftvoorseksuologie.nl/archief/tvs201202/tvs36-2%20kuyper%20transgenders%20in%20nederland%20-%20prevalentie%20en%20attitudes.pdf 2. Sizonenko, P.C. "Human Sexual Differentiation". 4 Sept. 2008 3. Robson, Ann L. "Critical/Sensitive Periods." Child Development. Ed. Neil J. Salkind. New York: Macmillan Reference USA, 101-103. 2002. 4. Smith, Van Goozen, Kuiper, Cohen-Kettenis. Sex reassignment: Outcomes and predictors of treatment for adolescent and adult transsexuals. Department of Child and Adolescent Psychiatry, University Medical Centre Utrecht, The Netherlands. Psychological Medicine. 35(1):89-99. Feb. 2005 5. https://ghr.nlm.nih.gov/condition/androgen-insensitivity-syndrome 6. https://ghr.nlm.nih.gov/condition/persistent-mullerian-duct-syndrome 7. https://en.wikipedia.org/wiki/Congenital_adrenal_hyperplasia 8. Documentary ‘Valentijn’. By Hetty Nietsch.


8  ORIGIN #4

jaargang 11, juni 2016

GENDER

Universiteit Leiden

Als bioloog in de jungle

9

Uitzicht op de Kinabatangan rivier, Sabah.

Een intensieve, wonderbaarlijke, avontuurlijk en bijzondere cursus. In één van de laatst behouden tropische regenwouden op aarde leven de meest bijzondere dier- en plantensoorten. Ze zijn te vinden in het hart van de jungle. Via de veldcursus “tropische biodiversiteit”, georganiseerd door Naturalis Biodiversity Center samen met de Universiteit Leiden, kreeg ik de mogelijkheid om de jungle van Zuidoost-Azië in te duiken en veel te leren over tropisch regenwoud ecologie en biodiversiteit. Geen boeken, collegezalen en Blackboard, maar tropische bossen, rivieren, orang-oetans en krokodillen. Diep door het tropisch regenwoud van Sabah, de noordoostelijke staat van het Maleisische eiland Borneo, om kennis te maken met fascinerende wezens die door de bossen zwerven en de onderzoekers die de soorten proberen te doorgronden, te begrijpen en vooral te beschermen.

De jungle

Het eiland Borneo bevindt zich in Zuidoost-Azië en herbergt één van de rijkste natuurgebieden ter wereld. Het noorden van het eiland behoort tot Maleisië en bestaat uit twee deelstaten: Sabah in het oosten en Sarawak in het westen. In Sabah, gelegen aan de Kinabatangan Rivier, ligt het Danau Girang Field Center, een onderzoeks- en onderwijscentrum dat in samenwerkingsverband wordt beheerd door Sabah Wildlife Department en de Universiteit van Cardiff. Gezamenlijk met andere studenten uit Leiden en Maleisië, dompelden wij ons gedurende twee weken onder in de jungle. Afgesloten van de buitenwereld, geen internet en met af- en toe een klein streepje bereik om het thuisfront te laten

weten dat je nog niet was opgegeten door een krokodil of aangevallen door brutale makaken. De cursus duurde twee weken en bestond uit één week workshops, waar je meeloopt met de onderzoekers van het veldcentrum, en één week waarin je met een medestudent een onderzoek opzet. Door de workshops krijg je een “inside look” in het dagelijkse leven van een onderzoeker in het veld en kom je veel te weten over het belang van hun onderzoek en over de dieren plantensoorten die je omringen.

blijft de baby orang-oetan ongeveer zes jaar bij de moeder. De orang-oetan op Borneo moet zijn fruitdieet aanvullen met de bast van takken, noodzakelijk omdat er op Borneo gedurende het jaar niet genoeg fruit is door de droge en natte periodes. Als voedsel in de droge periode schaarser is, wordt hierop teruggevallen. Dit in tegenstelling tot hun buurtgenoten op het eiland Sumatra, die fruit gedurende het gehele jaar hebben.

De bosmens

Eén van de grootste bedreigingen van de Borneose orangoetan in de Kinabatangan Vallei is habitatvernietiging door het kappen of platbranden van tropisch regenwoud. Dit geldt overigens niet alleen voor de orang-oetan maar ook voor alle andere dier- en plantensoorten die in dit gebied voorkomen. De massale ontbossing voor palmolieplantages leidt tot het verlies en versnippering van hun leefgebied waardoor ze steeds in een kleiner stuk tropisch regenwoud vast komen te zitten met alle gevolgen van dien. Palmolie, een belangrijk uitvoerproduct van Maleisië, vind je terug in veel dagelijkse producten, zoals koek, tandpasta en cosmetica. Het is vaak moeilijk te achterhalen of de palmolie die gebruikt wordt in deze producten van duurzame plantages afkomstig is, dat zijn palmolieplantages waarvoor geen regenwoud gekapt of afgebrand is. Het effect van de plantages kan je heel goed zien als je over de Kinabatanganrivier vaart, sommige plantages reiken tot aan de oever van de rivier. Plantages zo dicht bij het water zijn illegaal omdat er

Eén van de fascinerende dieren in dit gebied slingert rond in de toppen van de bomen, hoog boven je hoofd. Dit solitaire dier heet Orang-oetan, ofwel ‘Bos mens’ in het Maleisisch. Hij werd als eerste beschreven door twee Nederlandse natuurkundigen in de zeventiende eeuw, Jacob de Bondt en Nicholaas Tulp. Nu komt de orang-oetan alleen nog voor in het noordelijke gedeelte van Sumatra en op Borneo, gescheiden door de Zuid-Chinese Zee. Op Borneo vind je drie ondersoorten: de Noordwest-Borneose orangoetan (Pongo pygmaeus pygmaeus), de Centraal-Borneose orang-oetan (Pongo pygmaeus wurmbii) en de NoordoostBorneose orang-oetan (Pongo pygmaeus morio). Het verschil tussen deze drie soorten zit vooral in de vorm van hun kaak, de kleur van de vacht, het gedrag dat ze vertonen en de geboorte-intervallen, de periode die een moeder orangoetan nodig heeft tussen zwangerschappen. In de noordoost Kinabatanganvallei, waar de veldcursus plaatsvond,

De mens

dan een barrière ontstaat voor de verspreiding van dier- en plantensoorten. Die komen dan in de knel. In de plantages zelf is de eenheid overheersend. Overal waar je loopt is het uitzicht hetzelfde, palm, na palm, na palm, reikend tot de horizon. Zo veel, dat als je even je gedachte laat afdwalen, je compleet verdwaalt en gedesoriënteerd raakt. In het Danau Girang Field Center wordt veel aandacht besteed aan onderzoek naar de gevolgen van de palmolieplantages voor de dier- en plantensoorten in het gebied. In samenwerking met de lokale bevolking proberen ze de resultaten van hun onderzoek te gebruiken om de palmolieplantages duurzamer te maken, mensen te overtuigen van het belang van het regenwoud en ze te overtuigen het uiteindelijk ook te beschermen. Voordat het zo ver is, moet er nog wel veel gebeuren. Het tropische regenwoud van Maleisisch Borneo heeft een niet te evenaren schoonheid. Haar onvoorspelbaarheid is groot, je weet nooit wat je tegen gaat komen als je door de jungle wandelt. De onderzoekers in het Danau Girang Field Centre hebben een bijzondere passie en doorzettingsvermogen voor hun werk dat ik ooit met hen hoop te delen. Tijdens deze cursus heb ik het avontuur mogen proeven en ik moet zeggen dat ik de smaak te pakken heb. Voor iedereen met een passie voor de onuitputtelijke weelde van de natuur en die haar wenst te beschermen, een aanrader.

Auteur: Sophie van der Hart Master student Biology Evolution, Biodiversity and Conservation

Borneose orang-oetan (Pongo pygmaeus)

Gewone neushoornvogel (Buceros rhinoceros)

Maleise bijeneter (Merops viridis)

Bijzondere wezens overal om je heen

 ☰

Spookdiertje (Tarsius), moeder en baby.


INSTITUTE

10  ORIGIN #4

jaargang 11, juni 2016

WHAT MAKES RESEARCH AT THE LIC UNIQUE

At the Leiden Institute of Chemistry, research efforts currently revolve around two general areas. Whereas some research groups focus on Chemical Biology, others have Energy & Sustainability as their central theme. Within the latter, chemical reactions of importance to sustainable production, storage, and usage of energy are studied. We question how we can optimize efficiency of processes that convert chemical energy at the most fundamental level. Where possible, we combine experimental and theoretical efforts.

Auteur: dr. L.B.F. Juurlink Assistant professor at the Leiden Institute of Chemistry

GENDER

Universiteit Leiden

11

regular A-type steps is hydrophobic. Its equivalent with B-type steps is hydrophilic. For adsorbed O atoms, H2O loves reacting to form two hydroxyl groups (OH) on the B-type step, whereas O atoms on the A-type step ignores the H2O molecule. The two live side-by-side and no reaction occurs. We have used isotope labelling (2H and 18O) to show to what extent water and H or O react and whether this occurs on the terrace sites or the step sites. Such ‘surface science’ studies provide detailed and fundamental insight into the local reactivity across the surface of catalytic Pt particles used in (reverse) fuel cells. It steers our thinking of designing more active catalysts using less precious material.

vents the molecule from escaping the surface after the collision. Second, steps on surfaces tend to lower activation barriers to dissociate a diatomic molecule. We find considerable higher reactivity for stepped surfaces and have shown that it scales linearly with step density. We are now starting to apply the same methods to CO2 dissociation, but also include state-resolved excitation of the molecule in the beam prior to impact with the surface. Our new experiments will show us whether kinetic or vibrational energy enhances reactivity more. These studies will thus help us understand what char-

To study how surface structure and other variables affect the reactivity of small molecules, we use well-characterized single crystal samples. Our samples are generally dime-sized ultrapure metal discs. They expose a single order of metal atoms on their polished surface. A low Miller index surface, e.g. (111) and (100), may be regarded as consisting of ballroom-like atomically flat planes. Such large planes also occur on the larger catalytically active particles used in mega-scale industrial heterogeneous catalysis. A high Miller index surface, e.g. (533) and (221), contains a stair case-like structure with alternating short terraces of, e.g. (111) type with single-atom high steps. These steps strongly resemble the edges of real catalytic particles, where they occur only in two forms, types A and B. (Figure 1)

Figure 1 (middle): schematic of a microscopic single crystal catalytic particle with mostly (100) and (111) facets. Different colours of surface atoms indicate varying chemical environments. (left and right) schematics of the four types of arrangements of atoms at planes (left and right top) and stepped structures with (100) or A-type (right bottom) and (111) or B-type (left bottom).

Figure 2: schematic of an experiment where CO2 seeded in a He supersonic beam and excited to a single ro-vibrational excited state impacts on a small part of a curved single crystal surface. The surface is characterized previously with scanning tunnelling microscopy. Dissociative adsorption on the surface is tracked using infrared adsorption spectroscopy.

Catalytic reactivity

Reaction dynamics

acteristics cause the most facile dissociation of this molecule and what forms of energy are ineffective in transforming it into a more useful chemical.

Catalysis and Surface Chemistry

Within the research group Catalysis and Surface Chemistry (CASC), we mostly study conversions of small molecules, e.g. H2, H2O, and CO2, using heterogeneous catalysts. These molecules are involved in the hydrogen-oxygen and carbon cycles. The catalysts are generally based on transition metals, e.g. nickel, palladium and platinum. Chemical reactions occur at the interface of the metallic catalyst material in contact with either a liquid or a gas.

Our efforts to understand the H2O-Pt system provides a good example of studies unravelling the influence of surface structure to catalytic reactivity. Platinum is the best catalytic material for many aqueous electrochemical reactions. Through studying the desorption of H2O from a large range of surfaces and combining results with theoretical studies, we have learned that the step type strongly influences the local ordering of water. It also affects reactivity toward co-adsorbed H and O atoms. On both step types, H2O tends to form double-stranded structures, similar to DNA, although the two strands are bound in parallel to the upper and lower edge of the step. Hydrogen bonds hold the two lines together. The step type determines local ordering. The two strands locally form rings of water molecules containing between 4 and 7 molecules. The local structures are more stable that water bound to the ballroom-like flat terraces. They desorb from the surface at higher temperatures. The desorption temperature is characteristic for the different step type, hence the local water structure. When adding O or H atoms to the surface prior to adsorbing water, the physiochemical behaviour is again strongly affected by surface structure. A saturated H-layer on Pt surfaces containing

Besides surface structure, we also study the effect of variables in the gaseous reactants that impinge onto our samples. This field of ‘reaction dynamics’ requires one to control the kinetic energy of the molecule or energy stored in its ro-vibrational state. To control the kinetic energy, we apply molecular beam techniques. A beam of molecules created by supersonic expansion and skimmed at the appropriate place can be compared to a traffic jam: all molecules fly at the same speed in one direction and do not collide with each other. Our beam is only several millimetres in diameter and flies over tens of centimetres from an expansion nozzle through various differentially-pumped vacuum chambers before it collides with the catalytic sample under single-collision conditions. Over the past years, we have focussed on the dependence of the dissociation of H2 and O2 on platinum, nickel and palladium surfaces. In our studies, we find that introducing atomic steps on the surface strongly affects the adsorption dynamics in two parallel manners. First, steps introduce corrugation that improves energy transfer and trapping of incident molecules. Our most recent results for H2 show that trapping occurs from conversion of kinetic energy to rotational motion upon impact. The loss of kinetic energy pre-

 ☰

Finally, to promote structure-dependence studies in reaction dynamics, we have uniquely introduced curved single crystal samples in this field of research. The curved surface consists of a continuous and smooth variation of staircase-like structures to extremely large ballroom-like planes. With the appropriate choice, we can study step type and step density effects using a single sample. We record reactivity of a single beam or even direct catalytic production from two beams interacting only on a narrow stripe on a curved surface. With a newly developed spectroscopic technique that probes what is on the curved surface at the exact spot where the reactant beams arrive, we can now control energy and impact angle of the reactant, monitor intermediates at the surface, and detect product formation in the gas phase while continuously varying the substrate structure. This makes our research capabilities, especially for state-resolved reactions of CO2, absolutely unique in the world.


1 2  ORIGIN #4

jaargang 11, juni 2016

Bètavraagbaak

Vrouwelijke mandarijneenden hebben onopvallende, bruine veren. De

GENDER

Universiteit Leiden

Van bevruchting tot grijze haren: geslachtsdimorfie bij de mens

Figuur 1

Figuur 2

Figuur 3

mannetjes daarentegen zijn kleurrijk en hebben een prachtige tekening in de vacht. (Zie Figuur 1) Ook bij de spinnensoort Argiope appensa is het verschil tussen mannetjes en vrouwtjes duidelijk te zien. Vrouwen zijn qua omvang veel groter dan de mannetjes en hebben een kleurrijk lijfje, in tegenstelling tot de kleine, donkere mannetjes. Het vergelijken van de vorm van het lichaam en de lichaamsbouw van twee geslachten binnen eenzelfde organisme wordt geslachtsdimorfie genoemd. In tegenstelling tot andere dieren in het dierenrijk, zijn de verschillen tussen man en vrouw bij mensen minimaal. Waar

De vrouwelijke “pre-penis” In de baarmoeder van de vrouw ontwikkelt zich een foetus uit de bevruchte eicel. In de eerste 12 à 14 weken groeien jongetjes en meisjes hetzelfde. Dat is ook de reden waarom zowel mannen als vrouwen tepels hebben. Het gen voor de ontwikkeling van tepels komt namelijk in deze periode bij beide geslachten tot expressie. Bovendien ontwikkelt het geslachtsorgaan van zowel meisjes als jongens zich uit hetzelfde weefsel. In deze eerste periode groeit er bij beide geslachten een penisachtige structuur.

Het weefsel waar de geslachtsorganen uit ontstaan, noemen wetenschappers ook wel de genitale knobbel of ‘nub’. Met behulp van een echo-scan kan een arts aan deze nub zien of er een jongetje of een meisje groeit. Bij meisjes ligt deze nub parallel aan de ruggengraat, terwijl deze nub bij jongetjes met ongeveer 30 graden omhoog staat. Deze nubs kunnen ook worden gekoppeld aan de geslachtssymbolen van mannen en vrouwen. De nub van vrouwen ligt parallel aan de ruggengraat – dit correspondeert met het venussymbool ( ). De nub van mannen staat omhoog en daarom de vorm van het marssymbool ( ). (Zie Figuren 2 en 3)

Echter, na deze 12 tot 14 weken worden er hormonen geproduceerd die in het DNA van de foetussen alle knoppen en hendels zullen omdraaien, zodat er vol-

Geslachtsbepaling is voor de ouders niet alleen leuk om te weten zodat ze alvast kleren kunnen gaan shoppen, het is bovenal heel nuttig om ingrijpende

komen we met elkaar overeen en waar zitten de kleine verschillen? Genetische code gekraakt Genetisch gezien worden mannen en vrouwen vanaf de bevruchting onderscheiden van elkaar. Dit ontstaat door de geslachtschromosomen: pakketjes DNA die onder andere bepalen of je een jongen of een meisje wordt. De moeder geeft altijd haar X chromosoom door aan het nageslacht; zij bezit twee X-geslachtschromosomen. De vader kan ofwel X doorgeven, of Y. Dit komt doordat een man zowel een X- als een Y-geslachtschromosoom heeft. Op het moment dat de vader X doorgeeft, vormt dit samen met de X van moeder een meisje (XX). Aan de andere kant, wordt er een Y doorgegeven, dan zal er een jongen geboren worden (XY).

ledig een meisje, dan wel een jongetje zal ontwikkelen. Bij de jongens zal dus verdere ontwikkeling van de borsten worden stopgezet en bij de meisjes zal de “pre-penis” zich differentiëren tot clitoris met schaamlippen.

procedures, zoals een vlokkentest, te voorkomen. Een vlokkentest zou bijvoorbeeld uitgevoerd kunnen worden wanneer er een kans bestaat op een Y-chromosoom gekoppelde ziekte. Wanneer het geslacht is bepaald op een meisje, is de vlokkentest dus overbodig. Een beetje van beide werelden Zijn de kinderen geboren en eenmaal een jaar of 14, stijgt de productie van oestrogeen en testosteron. Oestrogeen is de verzamelnaam voor de vrouwelijke geslachtshormonen estriol, estradiol en estron. Estriol en estradiol spelen beide een rol bij zwangere vrouwen en zorgen onder andere voor een dik baarmoederslijmvlies. Estron is het vrouwelijke hormoon dat zorgt voor de uiterlijke kenmerken van een vrouw zoals borsten en daarnaast reguleert het de menstruatiecyclus. Echter, mannen produceren ook oestrogeen. Sterker nog, zonder oestrogeen hebben mannen een lager libido en zullen ze meer vet produceren! Om het mannelijke gehalte een beetje op te krikken, beschikken mannen over grote hoeveelheden van het “mannelijke” hor-

 ☰

moon testosteron. Maar ook de vrouwelijke bijnieren en eierstokken produceren testosteron, en niet voor niks! Testosteron zorgt voor het nodige zelfvertrouwen en spierontwikkeling. Daarnaast speelt testosteron een rol in de productie van rode bloedcellen en sperma en reguleert het de botdichtheid. Het testosteron gehalte is bij mannen natuurlijk wel veel hoger dan bij vrouwen. Van groentje tot gerijpt Later in de puberteit ontwikkelt zich de baard in de keel bij mannen. Bovendien krijgen de jongens een zogenoemde adamsappel, vrouwen hebben deze doorgaans niet. Deze ontstaat doordat de “stemkast” in de keel bij mannen groter is dan bij vrouwen. Bovendien komt er een grotere laag kraakbeen omheen te liggen, wat de mannen een zwaardere stem geeft. De zwaardere stem van mannen komt tevens tot stand door het hogere testosterongehalte. Verder ontwikkelen de hersenen zich op een andere manier bij meisjes dan bij jongens. De grootste verschillen tussen beide kersenpitten is dat het volume ervan bij de

13

mannen groter is dan bij de vrouwen. De vrouwen hebben daarentegen juist weer meer verbindingen tussen de verschillende hersengebieden. Liever een glas oude wijn dan een fles zure melk Het verouderingsproces tussen de mannen en vrouwen vindt vanaf ongeveer het veertigste levensjaar compleet anders plaats. Dit is een gevolg van verschillende reacties op veroudering door de geslachtshormonen. Je zou het zo kunnen zien: vrouwen verouderen als melk en mannen als wijn. Het vrouwelijk hormoon oestrogeen is ontzettend nuttig voor het vrouwelijk lichaam, denk aan menstruatie en borstontwikkeling, maar vanaf de menopauze is het ineens over met de pret voor oestrogeen. Op dat moment daalt de productie van oestrogeen dramatisch met onder andere een afname in de botsterkte en opvliegers tot gevolg. Later nog zou dit lagere oestrogeen gehalte ook ten grondslag kunnen liggen aan beroertes en cardiovasculaire problemen. In tegenstelling tot zure melk, zal oudere wijn beter van kwaliteit zijn. De mannen verouderen namelijk minder drastisch. Sterker nog, het hormoon testosteron (waar de mannen van barsten) wordt in het verouderingsproces gezien als wondermiddel om het seksleven op te krikken, de spieren te onderhouden en mentaal fit te blijven. Het feit dat mannen minder drastisch verouderen komt doordat er geen intense afname is van de testosteronproductie. Toch bestaat er wel een lichte afname van testosteron in het mannelijk lichaam, ze kunnen tenslotte niet altijd een jonge god blijven. Dit gaat echter geleidelijker dan bij vrouwen en wordt ook wel de mannelijke menopauze, andropauze of penopauze genoemd.

Auteur: Eveline Kallenberg Bachelorstudent Biofarmaceutische Wetenschappen


1 4  ORIGIN #4

jaargang 11, juni 2016

GENDER

Universiteit Leiden

Doosch Uit den ouden ouden Doosch

Vrouwelijke hysterie en de vibrator

Stel je voor: je bent een vrouw en leeft in de negentiende eeuw. Je bent getrouwd, misschien heb je kinderen. Je voelt je de laatste tijd zenuwachtig, je kan niet goed slapen, je hebt kramp in je buik, bent snel geïrriteerd, hebt een verhoogde eetlust, en bent ronduit onrustig. Een dokter in die tijd heeft de diagnose snel gesteld: vrouwelijke hysterie. Vrouwelijke hysterie werd, zo dacht men, veroorzaakt door de baarmoeder van de vrouw (van hystera, het Griekse woord voor baarmoeder). Als de baarmoeder onrustig wordt, gaat die zich door het lichaam bewegen, wat voor onrust zorgt. Aan de dokter de taak om de baarmoeder weer rustig en op zijn plaats terug te krijgen. In werkelijkheid waren deze ‘symptomen’ helemaal geen indicatie van een ziekte, maar van seksuele frustratie. In de negentiende eeuw werd echter door de meeste mensen niet geloofd dat ook vrouwen libido’s hebben, of genot beleven aan seks. Aan het eind van de negentiende eeuw ontwikkelde Sigmund Freud zijn theorie dat psychische problemen zich onder bepaalde omstandigheden kunnen uiten als lichamelijke symptomen. De onrust van de vrouwen werd, zo stelde hij, veroorzaakt doordat ze seksueel onbevredigd waren – vrouwen

Auteur: Marieke Vinkenoog Master student Statistical Science

konden immers niet zoals mannen orgasmes beleven. Het eigen ‘zaad’ dat de vrouwen produceerden hoopte zich daardoor op, en kon niet geloosd worden. Gelukkig was daar een sociaal acceptabele behandeling voor hysterie: de arts smeerde zijn handen in met olie, vaak vermengd met vrouwelijke geuren, en masseerde de vulva van de hysterische vrouw tot zij een ‘paroxysme’ beleefde. Verlost van haar opgehoopte zaad kon de vrouw, na een vervolgafspraak gemaakt te hebben, tevreden naar huis. Deze massages waren meestal vrij klinisch, en het kon zo een uur duren voor een vrouw einde-

lijk tot haar paroxysme kwam. Voor de arts, die gedurende die tijd repetitieve bewegingen moest maken met zijn hand, kon dit flink uitputtend zijn. In 1880, toen elektriciteit net populair begon te worden in het huishouden, kwam dr. Joseph Mortimer Granville met een oplossing voor het probleem van de dokters. Een elektrische massager, noemde hij zijn uitvinding. Dankzij deze massager konden artsen hun patiënten in aanzienlijk kortere tijd behandelen, zonder kramp in hun handen. Tegenwoordig zijn sommige experts bang dat vrouwen die te vaak vibrators gebruiken verslaafd raken aan het

apparaat. In de negentiende eeuw was dit juist de achterliggende gedachte van artsen: zo lang je alleen bij de dokter van een elektrische massager kon genieten zou je blijven terugkomen. Bovendien zou het de interesse in masturberen met de hand verminderen, en aangezien vrouwelijke masturbatie vrouwelijke onafhankelijkheid in de hand speelt was dat mooi meegenomen. Toch duurde het niet lang voordat de markt op de vraag naar deze elektrische massager begon in te spelen. In 1902 kwam de eerste vibrator op de markt die niet voor medische doeleinden bedoeld was. De vibrator werd hiermee het vijfde elektrische huishoudelijke apparaat, na de naaimachine, ventilator, theeketel en broodrooster. (Pas tien jaar na de vibrator kwamen de stofzuiger en het strijkijzer!) Advertenties verschenen in elk tijdschrift, en beloofden dat de vibrator het antwoord op al je problemen was: “health through the magic power of fine gentle massage.” Helaas voor de vrouwen kwam er in de jaren twintig een einde aan de populariteit van de vibrator, dat grotendeels te danken was aan het feit dat hij vermomd werd als massageapparaat. Met de opkomst van pornografische films, waarin ook de vibrator een rol had, kreeg de onschuldige massager een seksuele connotatie. De vibrator was taboe. Pas in 1952 werd hysterie geschrapt als diagnose. De meeste symptomen die niet door seksuele frustratie werden

 ☰

veroorzaakt worden tegenwoordig als normaal gezien, omdat we een ander beeld hebben van hoe een vrouw zich ‘hoort’ te gedragen. Andere, extremere vormen van hysterie vallen nu onder mentale stoornissen zoals borderline personality disorder, schizofrenie en paniekaanvallen.

In de jaren zestig deed de vibrator zijn herintrede, nu zonder dekmantel, tijdens de seksuele revolutie. Tegenwoordig zijn ze in alle soorten en maten overal verkrijgbaar, en waar eerst gedacht werd dat een kwart van alle vrouwen aan hysterie leed, bezit nu bijna de helft een vibrator.

15


1 6  ORIGIN #4

jaargang 11, juni 2016

GENDER

e u l b e r a r e h T

Universiteit Leiden

17

This strange butterfly, named ‘common blue’, or Polyommatus icarus, is not as common as its name might suggest.

The blue half of the butterfly is male, while the brown half is female – a phenomenon called bilateral gynandromorphism. This doesn’t only occur on the outside: the male-female split generally also affects the organs on the inside. In insects, individual cells “know” they are male or female from the start. After an odd chromosome division occurs, cells will stick to their sex and split into many more cells of that sex. This is how the half male, half female version comes into existence. Mutations can lead to an abnormal division, and evidence from the Chernobyl region suggests that radiation may increase the chances of gynandromorphism. This butterfly is a beautiful example of gynandromorphism, but in other animal species, the difference between the male and female parts aren’t as striking. If you want to read more about gynandromorphism, head over to page 18. And if you decide to go searching for a gynandromorphy common blue yourself: good luck, the chance of finding one is estimated at one out of 8000!

Auteur: Marius Maurer, bachelorstudent Biologie

 ☰


1 8  ORIGIN #4

jaargang 11, juni 2016

Denkbeeldig experiment: Min of meer man, half-om-half vrouw

Mannelijke vlinders bezitten een X- en een Y-chromosoom en voor het vrouwelijk geslacht moeten de chromosomen XX aanwezig zijn. Echter, een embryo dat een Y-chromosoom verliest, blijft toch een mannetje met één X-chromosoom, hoewel hij nu onvruchtbaar is. Het Y-chromosoom is namelijk noodzakelijk voor de productie van spermacellen. Bilateraal gynandromorfisme ontstaat in vlinders doordat twee spermacellen één eitje binnenkomen en één van de spermacellen het eitje bevrucht door met de celkern samen te smelten. Deze samengesmolten kern vormt het vrouwelijke gedeelte, terwijl de andere spermacel zich ontwikkelt zonder een Y chromosoom in hetzelfde eitje en het mannelijke deel vormt.

het DNA in twee dochtercellen (diploid) - zal de andere helft van de chromosomen verdwijnen in het poollichaampje en later afsterven. In het geval van gynandromorfisme zijn beide bevrucht door weer twee spermacellen en kan de ene helft een mannetje zijn en de ander een vrouwtje. Kraait de haanhen of hennenhaan nu anders dan de gewone kip? Dat is helaas niet duidelijk. Wel zou volgens een bron uit Journal of Experimental Zoology uit 19232 de gynandromorf andere hennetjes bespringen maar tegelijkertijd kleinere eitjes leggen. Toch is gedrag van deze tweezijdige organismen nog niet goed geobserveerd. De meest gedetailleerde beschrijving van gedrag kwam van een 40 dagen durend onderzoek naar een gynandromorfe kardinaal3 (Cardinalis cardinalis). Het vogeltje zou geen contact hebben gemaakt met andere kardinalen, men heeft hem nooit horen vocaliseren en hij reageerde niet op opgenomen lokroepen (hij maakte geen geluid). Ook waren er geen reacties te bekennen bij andere kardinalen. Het was dus een echte vreemde vogel.

Bij kippen werkt de genetische oorsprong voor seksualiteit op een andere manier. Kippenhennen (de vrouwtjes) hebben de chromosomen ZW, waar kippenhanen de chromosomen ZZ bezitten. Dezelfde theorie als bij die van de vlinders werd voorgesteld bij kippen, maar na onderzoek van drie gynandromorfe kippen bleek dat deze kippen voor de helft uit ZZ-chromosomen bezaten en voor de helft ZWchromosomen (in plaats van half Z en half ZW, zoals bij de vlinders. Er werd verondersteld dat het om een fusie met het midden ging van twee non-identieke tweelingen. Er bestaat echter ook een tweede theorie1: normaal gesproken als een eitje wordt gevormd door meiose - het delen van

Universiteit Leiden

Cordelia Fine – Delusions of Gender

Zhao, D., McBride, D., Nandi, S., McQueen, H., McGrew, M., Hocking, P., Lewis, P., Sang, H., & Clinton, M. (2010). Somatic sex identity is cell autonomous in the chicken Nature, 464 (7286), 237-242

Waarom we bij zoogdieren, waaronder wij dus, nooit half mannelijke en half vrouwelijke individuen tegenkomen, is reeds te verklaren. De sekshormonen in ons bloed zijn bij ons de belangrijkste factor in het bepalen van ons geslacht. Bij veel andere dieren zijn het de cellen zelf die hun identiteit en groei controleren. Voldoende open vragen voor interessant onderzoek naar de perfecte symmetrie en de seksualiteit!

Author Marius Maurer Bachelorstudent Biologie

3 2

Madge Thurlow Macklin (1923). A description of material from a gynandromorph fowl. Journal of Experimental Zoology, Volume 38, issue 3, pages 355-375. Brian D. Peer, Robert W. Motz (2014). Obervations of a Bilateral Gynandromorph Northern Cardinal (Cardinalis cardinalis). Wilson Journal of Ornithology 126(4):778-781.

Neurononsense: that’s how Fine categorizes the overload of neuroscientific ‘evidence’ of differences in brain structure between men and women. Nowadays, simply claiming men are better at this, or women are better at that, purely on a psychological basis is no longer accepted. We want hard evidence of these differences, and neuroimaging is the way to go: it brings us detailed, coloured pictures of brains, showing differences in activity, so it must be true. Right? Wrong, Fine argues. Most of the time, the actual research includes small sample sizes and weak results. Popular writers then take these weak results and present them as truth, and because most people don’t bother to check the referenced papers, the false fact becomes a popular truth. Fine also writes about how sexism is (still) much more common in workplaces than we might think. Take for instance this experiment: two groups of psychology students were given the same résumé, except for one small thing: for one group, the name on the résumé was Dr. Karen Miller, for the second it was Dr. Brian Miller. Although both résumés were identical except for the name, Brian’s research and teaching experience was valued much higher than Karen’s. While about 75% of the students would hire the male Dr. Miller, less than half would hire his female counterpart. If this bothers you, you are not alone. Reading this book, for me, led to many emotions. Frustration, at the outcome of the experiment described in the previous paragraph, was a common feeling. But also surprise, when Fine describes how married women, when they work the same number of hours as their husbands, still do most of the work around the house and feel that

is fair. And then some light shame, when you realize that while you don’t agree with them, you still have those implicit stereotypical associations of men and women. Fine gives a great overview of studies on gender research in this book, which is heavily referenced. The book is filled with examples of experiments that show that we as a society are not as into gender equality as we would like to think. This same spiel – we think this, an experiment showed that, we’re still sexist – does become a little repetitive after a few chapters, especially since the outcomes start to become predictable. However, the last part of the book, “Recycling Gender”, I found to be the most interesting of all. In these chapters, Fine discusses how developing children experience our gendered society, and why our gender neutral parenting is not gender neutral at all. She gives examples of sentences we say that appear innocent (“okay boys and girls, let’s go!”) but that do in fact reinforce that gender is the most important quality of a person – no wonder children start behaving in such a way to be included in their gender group. “Delusions of Gender” is, at 158 pages, not a lengthy read, but a long one just the same. It makes you stop and think about your own prejudices, how we can change these, and whether we should even try. This book does not give you the answers. It’s much more subtle than that: it gives you the knowledge needed to make your own answers.

This book does not give you the answers. It’s much more subtle than that: it gives you the knowledge needed to make your own answers.

 ☰

19

Boek

Recensie

By: Marieke Vinkenoog, Master student Statistical Science

Je hebt je ongetwijfeld wel eens voorgesteld dat je ergens diep van binnen een vrouwelijke of juist mannelijke kant hebt. Hoe zou deze mannelijke/vrouwelijk versie van jou eruit hebben gezien? We filosoferen verder en proberen ons nu voor te stellen hoe het zou zijn om precies voor de ene helft heer te zijn en voor de andere helft dame. Stop met inbeelden: dit verschijnsel bestaat namelijk echt en staat bekend als bilateraal gynandromorfisme. Hoewel dit fenomeen bij zoogdieren (waaronder de mens) nooit is waargenomen, komt het bij insecten, schaaldieren en zelfs vogels voor!

1

GENDER

Author

Cordelia Fine Cordelia Fine (born 1975, Toronto) is a Canadian-born British academic psychologist and writer. She is the author of two books on neuroscience and psychology, several book chapters and numerous academic publications. She wrote the introduction to “The Britannica Guide to the Brain”, is active as a journalist and wrote the column "Modern Mind" for newspaper The Australian.

Cover

Origin Suggests:

Recent discussions


STUDENTEN

20  ORIGIN #4

jaargang 11, juni 2016

GENDER

Universiteit Leiden

21

Finding better drugs for schizophrenic patients at the LACDR After receiving my Bachelor diploma in Bio-Farmaceutische Wetenschappen I decided to

continue to the Master BPS (Biopharmaceutical Sciences) to explore more of the research. Now, I am doing a nine-months internship at the Medicinal Chemistry department at the Leiden Academic Centre for Drug Research (LACDR). As a Master student BPS, I would like to contribute drug discovery. Therefore, I am happy I got the opportunity to do so at the Medicinal Chemistry department with my supervisor Maarten Doornbos. The research project focuses on neurological disorders such as schizophrenia, anxiety and epilepsy. Despite a lot of research, only few medicines are available for these diseases. Unfortunately, most of the medicines on the market are not efficient in large groups of patients and give severe side effects. To really understand how I would like to contribute to finding new drugs, some knowledge of the disease is necessary. So let’s dig a little bit deeper in schizophrenia. First of all, the exact mechanism of how schizophrenia originates in people is not well understood. We know that genetics, epigenetics and environmental factors play very important roles, and that approximately 1% of the world population suffers from the disease. Multiple abnormalities can exist in schizophrenic patients’ brains: sometimes malformations

Author Jordi Haubrich Master student Bio-Pharmaceutical Sciences

are found in certain brain areas and also abnormal concentrations of important neurotransmitters were found. For example, dopamine and glutamate levels in the neurons are elevated. In the past, it was discovered that the dopamine receptor D2 is an important druggable target, as activation of this receptor led to a decrease in schizophrenic symptoms for some patients. But why are the current drugs on the market not effective in all patients? That is because schizophrenia is a very complex disease, in which a wide variation of neurotransmitters and receptors is involved. A lot of research is going on around multiple targets and neurotransmitters. Our research focuses on the neurotransmitter glutamate. We are trying to figure out how an abnormal concentration of glutamate in the neurons can be regulated. We know that the metabotropic glutamate receptor 2 (mGlu2 receptor) is important in regulating the amount of glutamate in your brain, and therefore my research project focuses on this target. Some compounds for this receptor were already tested in clinical tests, but all compounds failed because there was a lack of efficacy in patients. To identify new possible effective drugs I am working on a library of over 200 compounds to test them for efficacy on the mGlu2 receptor. First of all, we need to know how you can test efficacy. About ten years ago, the ‘Residence Time’ hypothesis was launched in the pharmaceutical research sector. Basically, this hypothesis states that the longer a compound is bound to its receptor, the higher the effect will be. So by measuring the time the compound is bound to its receptor, we will know what the residence time of the compounds is and we can test it further on living cells or in animals. In theory, a long residence time compound has a higher efficacy. In my internship I screened over 60 compounds for their residence

Figure 1: The principle of SPA. time and tried to relate these data to the chemical properties of the compounds. Classically, these screenings were performed by labor-intensive and non-high throughput assays. I got the opportunity to work with a less labor-intensive and more high throughput assay, so I could screen a lot of more compounds than I could have done with the classical screening. The new method is called Scintillation Proximity Assay (SPA) and is so far mainly used to measure affinities of compounds in a high-throughput manner. Since it seems that residence time is very important in the efficacy of drugs, we tried to apply this method for another purpose: measure the residence time in a much faster way than the classical way. The principle of SPA is quite easy to understand: some particles that can emit light are dissolved and when a radioactive compound is in close proximity to this particle, the particles will emit light because of its radioactivity. The radioactivity is responsible for light emission. In SPA, the receptor is bound to the particles so radioactive compounds that are bound to the receptor can make the particle emit light. By measuring the amount of light emitted, you can calculate how much and at what speed the compounds bind to a receptor and in that way you can identify long residence time compounds. After I identified multiple longer residence time compounds with the SPA, I tried to figure out if they would have a better efficacy in living cells. To do so, I used another technology: the xCELLigence. This very innovative technique is able to detect cell proliferation, adhesion, signaling and migration in living cells. It measures those factors via gold electrodes that can measure the impedance. So if a cell is adhering more to the bottom of your measurement plate, the

impedance will rise. And if the cells are detaching, the impedance will decrease. As you can imagine, cells will immediately react if their receptors are activated. And exactly that is what we see: cells are more attaching to the bottom of the measurement plate if we add our active compounds. So now I am trying to confirm the hypothesis that longer residence time compounds have a higher efficacy. The first results look promising and I am really looking forward to the moment we can confirm this hypothesis. In conclusion, I got the opportunity to work with some innovative methods in drug discovery. Using these methods I identified some long residence time compounds and I am now trying to confirm that long residence time compounds have a high efficacy in living cells. Hopefully these results will give us some active compounds that that might continue in the drug development process. Though we are still very far away from healing patients, this has been a really nice experience and search for new and better drugs for neuronal diseases. I hope you have a better overview of research at the Medicinal Chemistry department of the LACDR and especially of my internship. If you have any questions about my story, experiences or just about me, feel free to email me: j.haubrich@umail.leidenuniv.nl

This very innovative technique is able to detect cell proliferation, adhesion, signaling and migration in living cells.

 ☰


STUDENTEN

22  ORIGIN #4

jaargang 11, juni 2016

Piekconcentratie oestradiol tijdens COS en de kans op zwangerschap

GENDER

Figuur 1

Ik ben masterstudent geneeskunde en heb afgelopen jaar mijn wetenschapsstage gedaan in het LUMC op de afdeling gynaecologie: fertiliteit en IVF. In mijn onderzoek heb ik het verband onderzocht tussen de serumconcentratie oestradiol in de vrouw tijdens de IVF-/ICSI-behandeling en de kans op zwangerschap. In vitro fertilisatie (IVF) en intracytoplasmatische sperma injectie (ICSI) zijn beide effectieve behandelingen voor stellen die niet spontaan zwanger kunnen worden. In 1978 werd de eerste ‘reageerbuisbaby’ geboren, genaamd Louise Brown. Sindsdien zijn er zo’n 5 miljoen IVF-/ICSI-baby’s geboren. Momenteel is in Nederland ongeveer 2% van de nieuwgeborenen een IVF- of ICSI-baby. Onderdeel van de IVF-/ICSI-behandeling is de gecontroleerde ovariële hyperstimulatie (COS) van de vrouw. Deze stimulatie kan op verschillende manieren met wisselende schema’s worden uitgevoerd. Doorgaans start de patiënte met een ‘gonadotropin releasing hormone’ (GnRH) agonist, of antagonist. Beide medicaties voorkomen een vroegtijdige

Auteur Leoni Hofland Master student geneeskunde

ovulatie. Een antagonist remt direct de productie van het luteïniserend hormoon (LH) en het follikelstimulerend hormoon (FSH) door de hypofyse. Een agonist zorgt voor een plotselinge toename in LH en FSH secretie, wat leidt tot downregulatie van de receptoren. Vervolgens wordt gestart met een recombinant FSH of urinair FSH. Deze medicatie zorgt voor de groei en rijping van de follikels. Een groeiende follikel produceert het hormoon oestradiol. Middels vaginale echo en de bepaling van het oestradiol in het serum kan de groei van de follikels gemonitord worden. Idealiter rijpen er acht tot tien follikels van minstens twaalf millimeter, waarvan één follikel groter is dan achttien millimeter. Uit onderzoek is gebleken dat er dan sprake is van een goede verhouding tussen de kwaliteit en kwantiteit van de eicellen. Om de ovulatie te induceren wordt het hormoon hCG toegediend. In de natuurlijke cyclus is LH verantwoordelijk voor het ovuleren, maar doordat hCG bindt aan de LH-receptor, geeft dit hetzelfde effect. Zesendertig uur na de toediening van de medicatie wordt een vaginale punctie gedaan, ook wel oocyt pick-up (OPU) genoemd. Via een vaginale echo worden de eierstokken met de follikels in beeld gebracht en middels een lange naald wordt het vocht uit de follikels gezogen, waarin zich de eicellen bevinden. Op de dag van OPU levert de man sperma in. Bij IVF worden de eicellen samengebracht met de zaadcellen. Bij ICSI wordt één goed bewegende zaadcel direct in de eicel geïnjecteerd. Wanneer de volgende dag twee voorkernen zichtbaar zijn, heeft de bevruchting plaatsgevonden. Drie dagen na OPU wordt het beste embryo geselecteerd en teruggeplaatst. De overgebleven embryo’s van goede kwaliteit worden ingevroren, zodat deze in een andere

Figuur 2 cyclus teruggeplaatst kunnen worden. Een enkele OPU geeft dus meerdere kansen op zwangerschap. Voor meer informatie en filmpjes over dit onderwerp, raad ik de volgende website aan: www. ivf-lumc.nl. De primaire doelstelling van mijn onderzoek was om vast te stellen of er een piekconcentratie van het hormoon oestradiol gedefinieerd kan worden, waarboven de kans op zwangerschap of een levendgeborene afneemt. Een hoge oestradiolspiegel in het serum zou mogelijk ongunstig zijn voor het baarmoederslijmvlies, zoals uitgelegd in de volgende alinea. Wanneer er inderdaad sprake is van een drempelwaarde, kan in de toekomst het behandelplan aangepast worden door bij een oestradiolconcentratie boven deze waarde alle embryo’s in te vriezen om deze pas terug te plaatsen wanneer het effect van oestradiol op het lichaam van de patiënte verdwenen is. Dit wordt de freeze-all techniek genoemd. Uit eerder onderzoek is gebleken dat hoge oestradiolspiegels een ongunstig effect hebben op de ontwikkeling van het baarmoederslijmvlies, waardoor het embryo moeilijker kan innestelen. Tevens wordt gedacht dat een hoge oestradiolspiegel een direct toxisch effect heeft op het embryo, maar het bewijs hiervoor is niet eenduidig. Het meeste onderzoek is gedaan naar het effect van hoge oestradiolspiegels op de dag van hCG-toediening. Een review uit 2004 concludeert dat er geen positieve associatie is tussen hoge oestradiolspiegels en de kans op innesteling en doorgaande zwangerschap. Echter, dit betekent niet dat er een negatieve associatie is. Wel is bewezen dat een hoge oestradiolspiegel op de dag van hCG-toediening een verhoogd risico geeft op de ontwikkeling van pre-eclampsie (zwangerschapsvergiftiging) en

 ☰

Universiteit Leiden

23

de geboorte van een kind met een te laag geboortegewicht. Daarnaast hebben patiënten met een hoge serumconcentratie oestradiol een verhoogd risico op de ontwikkeling van het ovarieel hyperstimulatie syndroom (OHSS). Dit syndroom ontstaat wanneer de patiënte COS ondergaat en de concentratie hCG in het lichaam plotseling stijgt door de toediening hiervan voor ovulatie-inductie of door de productie hiervan in verband met een ontstane zwangerschap. Bij OHSS is er sprake van een verhoogde vasculaire permeabiliteit, waardoor vocht uit de bloedvaten treedt. Dit geeft een verhoogd risico op de vorming van een bloedstolsel. Ter preventie wordt in het LUMC de ovariële stimulatie (tijdelijk) gestopt wanneer de serumconcentratie oestradiol te snel stijgt of hoger is dan ± 13000 pmol/L. Indien de concentratie weer daalt, kan de behandeling voortgezet worden. Gebeurt dit niet, dan moet de cyclus gestaakt worden. Ik heb een retrospectieve datastudie gedaan in een cohort van 588 IVF-/ICSI-patiëntes. Hierbij heb ik de invloed onderzocht van de hoogste concentratie oestradiol tijdens COS op de uitkomst van de terugplaatsing van zowel het verse als een ingevroren embryo. In het laatste geval zal het effect van oestradiol op het lichaam verdwenen moeten zijn. In verband met de ongelijke verdeling van oestradiol door hoge uitschieters heb ik het logaritme van de oestradiolconcentratie genomen (figuur 1). Middels de logistische regressie analyse vond ik dat bij een toename van 1 LOG er sprake is van een significante lagere kans op een zwangerschap (95%CI: 0,132-0,790, p=0,013) en een levendgeborene (95% CI: 0,119 – 0,829, p=0,019) na terugplaatsing van het verse embryo. Ik verwachtte aan de hand van deze resultaten een stijgende trend te zien na de terugplaatsing van een ingevroren embryo, doordat het effect van oestradiol op het lichaam nu verdwenen is en de vrouwen die in eerste instantie niet zwanger waren geworden dat nu wel zouden worden. Ik zag inderdaad deze stijgende trend, maar dit was niet significant. Door de cohort aan de hand van de piekconcentratie oestradiol in twaalf gelijke groepen te verdelen, wilde ik het verschil in uitkomst tussen de groepen in beeld brengen. Hierbij verwachtte ik dat één of enkele groepen een betere uitkomst zouden hebben dan de rest. Echter, waar ik een piek verwachtte, deed één groep het juist veel slechter dan de andere groepen, zoals in de figuur 2 te zien is. Ik heb geprobeerd dit verschil te verklaren middels redenatie en door de eigenschappen van deze groep te analyseren, maar kon dit niet. Waarschijnlijk is er hier sprake van een stom toeval. Dit is helaas niet onmogelijk in de statistiek. Evan Esar zei ooit: ‘Statistics, the only science that enables different experts using the same figures to draw different conclusions’.


24  ORIGIN #4

jaargang 11, juni 2016

GENDER

We worden binnengelaten door Han, de vriend van Ionica. Eenmaal binnen worden we ook hartelijk ontvangen door zoon Tex (5) en dochter Rifka (bijna 1) die aan tafel aan het tekenen zijn. Ionica onderbreekt de voorbereidingen aan de kaasfondue om ons te ontvangen. Het door ons meegenomen toetje wordt koud gezet en wij gaan kletsen met Tex terwijl Ionica en Han het eten afmaken. Tex vertelt ons nogmaals dat we gaan kaasfonduen en dat dat zijn lievelingseten is. Wat een bofkonten zijn we!

Aan tafel!

u n e M s ’ a c Ioni

Culinaire Chemie met

Ionica Smeets

et m e u d n Kaasfo l, e t r o w , pa prika jes t a a m o kerst od, o r b n e a de l a s e i z Spina pel p a t e m lade a s n e n o Kidn eyb slook met bie

Deze editie zijn wij trots om Ionica Smeets thuis te mogen interviewen. Ze is onder meer bekend van blogs, columns, boeken en tv-optredens, maar nu ook hoogleraar wetenschapscommunicatie aan de Universiteit Leiden. Stiekem hopend op wat goede schrijftips voor de Origin van een echte kenner schuiven we bij haar en haar familie aan tafel voor een heerlijk diner en een goed interview. Door: Annika Koumans, Bachelorstudent Biologie, en Lisette Hemelaar, Master student Biology and Science Communication and Society.

Wanneer de kaasfondue op tafel staat, beginnen we eerst smakelijk met eten. Na de eerste happen steken we van wal en vragen Ionica over haar studententijd. Ze is begonnen met technische informatica, maar uiteindelijk afgestudeerd in technische wiskunde. Vanwaar deze switch? Ionica: “Op school twijfelde ik al heel erg, want ik vond namelijk veel dingen leuk. Ik dacht bijvoorbeeld aan de school voor de journalistiek, maar ook algemene letteren leek me erg leuk. Ik heb er zelfs nog aan gedacht om de toneelschool te gaan proberen, maar ik dacht dat het moeilijk zou zijn om daar ooit werk mee te vinden. Ik was ook goed in de exacte vakken, en vond het een soort van “zonde” om daar niks mee te doen. Ik bedacht me dat het waarschijnlijk gemakkelijker is om een bètastudie te doen en alfahobbies te hebben, dan om een alfastudie te doen en bètahobbies te hebben. Mijn decaan op de middelbare school dacht dat ik me bij wiskunde zou gaan vervelen en vond informatica hét vak van de toekomst. Ook mijn vader neigde naar informatica, dus toen heb ik me daar ingeschreven. Het eerste jaar was eigenlijk helemaal niet leuk, maar ik haalde wel alles, dus vond het lastig om te stoppen. De druppel kwam bij de propedeuse-uitreiking, waar de decaan zei dat de uitval na de propedeuse nihil was en dat het afronden van de studie nu meer een formaliteit was. Toen dacht ik: “Ooh, dan kan ik gewoon weg,” en een week later zat ik bij wiskunde. Ik moedig switchen van studie altijd heel erg aan. Als je iets niet leuk vindt is het beter om maar een jaartje kwijt te zijn!”

 ☰

Universiteit Leiden

Genderverschillen

Geheel in het thema van deze Origin vragen we Ionica ook naar hoe zij tegen genderverschillen aankijkt. Als vrouwelijke hoogleraar is ze in de minderheid, en ze weet ons een aantal interessante verhalen te vertellen over vrouwen in de wetenschap. Een voorbeeld is een onderzoek bij biologiestudenten waarbij mannelijke studenten stelselmatig andere mannen ble-

ken te overschatten. Vrouwelijke studenten blijken hun jaargenoten realistischer in te schatten, onafhankelijk van geslacht. Ook in de wiskunde is het te zien. Ionica vertelt over een onderzoek bij meisjes van een jaar of elf: “Deze meisjes moesten een opdracht doen met een meetkundig figuur. Tegen de ene helft van de meisjes zeiden ze dat het een wiskundeopdracht was en tegen de andere helft dat het een tekenopdracht was. Als ze een “wiskundeopdracht” maakten, deden de meisjes het minder goed dan wanneer ze een “tekenopdracht” deden. Het kan dus zo zijn dat je door je mindset denkt dat je bepaalde dingen niet kan en ze daarom niet doet. Als je tegen meisjes zegt dat ze minder goed zijn in wiskunde, dan gaan ze dat geloven, en dat is heel zonde!” Gelukkig heeft Ionica in haar carrière erg weinig te maken gehad met seksisme. Als

25

goed voorbeeld noemt ze Bas Haring, met wie ze een boek geschreven heeft (Vallende Kwartjes, red.). Toen ze als postdoc in een gesprek voor een plek bij hem vertelde dat ze graag een kind wilde, zei hij dat het hem niks uitmaakte. “Uiteindelijk bleek dat mijn uitgerekende datum viel op de dag dat ons boek moest verschijnen. Toen ik dat aan Bas vertelde zei hij gelijk “Ooh, wat leuk voor je!”. In een paar jaar tijd heeft hij drie vrou-


2 6  ORIGIN #4

wen aangenomen en die hebben allemaal een kind gekregen, dus hij geeft hierin echt het goede voorbeeld. Later vroeg ik of hij daar geen spijt van had, maar hij zei van niet. Volgens hem wil je gewoon de beste kandidaat en als dat een vrouw van eind 20 is, heb je gewoon het risico dat ze een kind wil. Bovendien is iemand dan maar een paar maanden weg, dat is prima op te vangen.” Ionica heeft niet alleen boeken geschreven, maar blogt ook en schrijft columns. “Schrijven is (net als alles eigenlijk) gewoon een kwestie van heel veel oefenen. Ik heb zelf eigenlijk altijd al geschreven. Op mijn

jaargang 11, juni 2016

wilde worden. Ik wilde Tonke Dragt worden, of Thea Beckman. Pas toen ik met een collega een blog over wiskunde begonnen was, kreeg ik pas echt het idee dat ik hiermee wat kon doen. Ik kende een blog over natuurkunde, die heel leuk was en ook veel inhoud had, en tijdens de lunch zaten we samen te klagen dat er niet zoiets voor wiskunde was. Toen besloten we dat te gaan doen en merkte ik dat ik dat blijkbaar kon.” Sinds juli is Ionica dan ook aangesteld als hoogleraar Science Communication aan de Universiteit Leiden. Naast onderzoek opstellen naar wetenschapscommunica-

Han en Rifka zevende maakte ik zelf boekjes en op mijn twaalfde ging ik bij de schoolkrant. Later heb ik ook nog voor het faculteitsblad en de universiteitskrant geschreven. Tijdens mijn promotie ben ik bij NRC gaan schrijven en later ben ik naar De Volkskrant gegaan. Ook heb ik jarenlang geblogd… Dus ja, eigenlijk heb ik altijd al geschreven.” Wanneer werd duidelijk dat je ook echt meer wilde gaan doen met het schrijven, en met communicatie? “Dat had ik pas vrij laat door. Ik hield vooral gewoon veel van boeken. Ik las alles wat los en vast zat en mijn eerste bijbaantje was dan ook bij de bibliotheek. Lang heb ik gedacht dat ik kinderboekenschrijfster

tie kunnen ook studenten vakken bij haar komen volgen. En dat bevalt goed: “Wat ik heel fijn vind aan Leiden is dat je niet een hele communicatiemaster hoeft te doen, je doet ook een jaar vakspecifiek onderzoek. Zo kun je communicatie combineren met je eigen studie en als je later alsnog full blown onderzoeker wordt, kun je mensen goed informeren en subsidies binnenhalen. Ik had dat in mijn studietijd wel een hele leuke optie gevonden.” Denk je dat er nu meer aandacht is voor wetenschapscommunicatie dan vroeger? Door meer kennisgeving vanuit de media bijvoorbeeld? “Ik denk dat er altijd heel veel mensen zijn

geweest die dat hebben gedaan, maar het is door internet veel makkelijker om dingen te vinden. In de jaren 70 hadden we waarschijnlijk een gestencild blad over wiskunde gemaakt met dingen die we leuk vonden, dan hadden we misschien 100 mensen bereikt. Met zo’n blog als de Wiskundemeisjes vind je dan ineens allemaal mensen van wie je helemaal niet had verwacht dat ze zoiets leuk zouden vinden. Bij De Volkskrant zit nu overigens een hoofdredacteur die wetenschap heel belangrijk vindt, dus in de krant krijgt wetenschap een steeds prominentere plek. Wie weet is dat ook maar een golf, en neemt de ruimte voor wetenschap weer af als er een nieuwe redacteur komt. Wat ook aan de orde is, is dat er nog steeds een soort stigma is dat je dit soort communicatie alleen doet als je niet goed genoeg bent in je vakgebied. Daarvoor helpt het dat bijvoorbeeld iemand als Robbert Dijkgraaf heel veel is gaan doen. Hij is heel goed als wetenschapper en daarom zegt niemand tegen hem dat “hij alleen maar bij De Wereld Draait Door zit omdat hij niet goed genoeg is”, want hij kan alles. Dat heeft in Nederland echt een boost gegeven aan de wetenschapsjournalistiek. Het is ook zo leuk om te zien dat Freek Vonk zo’n idool is voor kinderen… en dan leveren mensen kritiek op hem die minder goede publicaties hebben dan hij!” De hoogleraarspost wetenschapscommunicatie is ingedeeld bij de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen. Denk je dat er verschil is tussen alfa- en bètaonderwerpen op het gebied van Science Communication? “Maarten van Rossem en veel historici zijn heel prominent en bij taalwetenschap wordt het meer gedaan door mensen die geen taalkundigen zijn, zoals Paulien Cornelisse. Is Beatrice de Graaf niet ook een alfa? Ook over economie wordt veel gesproken. Het is natuurlijk ook heel raar dat onze onderzoeksgroep binnen de bèta’s valt, want het onderzoek wat we doen valt voornamelijk onder de sociale en geesteswetenschappen. Ik vroeg een keer aan Ineke Sluiter (hoogleraar Grieks) of dat niet raar was. Ze zei: “Nou ja, alles wat wij doen is eigenlijk communicatie, dus dat hoeven we niet apart te doen!” Na even nadenken vervolgt

GENDER

Universiteit Leiden

Tex met zijn duplokasteel Ionica: “Bèta’s hebben misschien wat meer zendingsdrang. Bèta’s vinden het zelf heel leuk als ze het snappen en dan willen ze dat misschien doorgeven aan anderen. Alfa’s zijn meer een soort verhalenvertellers, dus dan is hun wetenschapscommunicatie niet zo snel als zodanig herkenbaar. Want kijk, tv-programma’s zijn meestal voor 95% niet over bètaonderwerpen, hoewel er heel vaak wel een intellectueel idee achter zit. Misschien moet je daarom als bèta ook iets extra’s doen. Ik heb heel veel vrienden bij Nederlands. Als ik naar een promotie bij hen toe ga kan ik alles begrijpen. Misschien niet het complete theoretisch kader, maar ik kan het wel volgen. Terwijl mijn promotie over Alpha-Rosen Kettingbreuken ging en dan komen de vragen hoor! Dat is echt een enorm verschil, want dan begrijpen mensen van drie kwartier gewoon veertig minuten niet. De enige vragen die mensen dan een beetje begrijpen zijn de grappige vragen over stellingen en voor de rest zit je er een beetje verdwaasd bij. Bij de meeste promoties van geesteswetenschappen of zelfs geneeskunde, snap je in ieder geval waar het over gaat. Je moet echter wel oppassen dat je dan niet denkt dat je het écht begrijpt, omdat je mee kunt praten. Vroeger bij wiskunde kreeg ik nooit commentaar van leken, maar nu bij com-

municatie wel, omdat mensen die woorden verstaan, maar dat betekent niet dat je echt begrijpt waar het over gaat.”

1729

Zo wordt het belang van communicatie en de zendingsdrang van Ionica zelf nog maar eens goed onderstreept. Na het kaasfonduen zijn Lisette en Annika de keuken ingedoken om de wafels met ijs te maken voor het toetje en ondertussen praten we verder. Ook Rifka doet af en toe een duit in het zakje door gezellig mee te brabbelen. Bij de koffie komt via een mooie anekdote Ionica’s liefde voor wetenschap mooi naar voren, toen we haar vroegen waarom 1729 haar lievelingsgetal is. “Dat is omdat er zo’n goed verhaal bij zit. Het verhaal gaat over een Indiase wiskundige, Ramanujan. Hij leefde in het begin van de 20e eeuw en hij was een ‘selfmade wonderkind’, dat allemaal dingen had bedacht terwijl hij helemaal niet veel formele scholing had gehad. Hij had zijn werk naar allerlei beroemde wiskundigen gestuurd, van wie vrijwel iedereen het eigenlijk had genegeerd. Toch er was toen een Brit, Hardy, die dacht: “dit is ofwel een geniale bedrieger, ofwel een hele goed wiskundige en

Het staat voor mij heel erg symbool dat als je van iets houdt, dat je alles mooi vindt.

 ☰

27

in beide gevallen wil ik hem ontmoeten”. Hardy heeft hem naar Engeland gehaald, waar ze samen hebben gewerkt. Op een gegeven moment werd Ramanujan heel erg ziek, en toen ging Hardy bij hem op bezoek. Ramanujan stond erom bekend dat hij enorm van getallen hield en dat hij van elk getal iets leuks wist. Dus toen Hardy binnen kwam zei hij: “Ik wilde eigenlijk iets leuks zeggen over het getal van de taxi, waarop 1729 stond, maar het is een heel saai getal…” Waarop die doodzieke Ramanujan zegt zonder met zijn ogen te knipperen: “Maar dat is juist een heel leuk getal, want het is het kleinste getal dat je op twee manieren kan schrijven als de som van twee derde machten!”. Het staat voor mij heel erg symbool dat als je van iets houdt, dat je alles mooi vindt. Ik ging op een dag duiken met biologen en toen ging er ook iemand mee die heel erg van kleine slakjes hield. Die zaten daar ook, en die bioloog kon rustig een uur naar kleine slakjes kijken waar iedereen voorbij zwom. Daar staat 1729 voor mij voor. Er staat trouwens ook een trein in NL met het getal 1729 maar die staat helaas op een rangeerterrein, haha! Rifka en Tex liggen ondertussen al in bed, en ook voor ons wordt het tijd om weer naar huis te gaan. We hebben heerlijk gegeten en zullen nooit meer hetzelfde tegen het getal 1729 aankijken!


2 8  ORIGIN #4

jaargang 11, juni 2016

GENDER

Universiteit Leiden

29

Nieuwe Science Campus Prof. Ariane Briegel (IB een lezing over haar onL) gaf in het gedrag van bactederzoek met nadruk op de zinturiën, die bacteriën gebruiken igen voeding te vinden en sc om jke omgevingen te vermhadeliijden.

ezocht. b d oe g d er w m u si po m Het sy ewerkers ed m s al n te en ud st el ow Z e af op de kwamen in groten geteïalnteresseerde g lezingen, maar ook veelwelkom geheten. buitenstaanders werden

faculteit, e d n a v n a a c e d , o Prof. Geert de Snpoeech. De relevantie van gaf de openingss derzoek en de maatschappelijke fundamenteel on eze ontwikkelingen met uitdagingen die d werden hier besproken. zich meebrengen

Prof. Arjen Doelman (M uit hoe recente modelle I) legt hij heeft opgezet met n die studenten een beter begzijn van verwoestijning moeterip geven, en hoe dit fenom n beter kan worden bestr een eden.

Prof. Jan Zaanen (IL) vertelt over de (Leidse) geschiedenis van supergeleiding, de recente pogingen om een theorie op te zetten voor supergeleiders die niet passen in het BCSmodel, en de gloednieuwe ontwikkelingen die moeten helpen om supergeleiding toe te passen in de maatschappij.

Foto's en tekst door Leandros Talman, Master student Physics

 ☰


30  ORIGIN #4

jaargang 11, juni 2016

GENDER

Universiteit Leiden

By Rembrandt Donkersloot, Master student Physics

Vrouwen en gehandicapten eerst

AGENDA Elke dinsdag

This Week’s Discoveries Korte presentaties van onze eigen onderzoekers over hun recente ontdekkingen (12h30--13h15), gevolgd door een gezamenlijke lunch (13h15--13h45). Locatie: De Sitterzaal, Oortgebouw. Elke donderdag

Science Club borrel Verschillende verenigingen of onderzoeksafdelingen staan achter de bar om vanaf 16h00 een drankje met elkaar te drinken. Van harte aanbevolen!

Er zijn drie weken gepasseerd sinds het einde van mijn onderzoeksstage en er staat nog geen woord op papier. Het thesis syndroom kent ieder academisch jaar talloze slachtoffers. Het is een aandoening die niet discrimineert: het syndroom komt voor bij alle soorten en maten studenten _ ook de bèta’s. Het is niet dat ik ben vervallen in apathie nu ik niet meer ben gebonden aan een vast dagritme dat nu eenmaal hoort bij een typisch labonderzoek. Ik ben ook niet gedoemd om chocola te maken van mislukte resultaten. Integendeel, afgelopen half jaar heb ik een succesvolle reeks van geslaagde experimenten uitgevoerd die mij zeeën aan data hebben opgeleverd. Hier bevindt zich dan ook de kern van mijn probleem: alle data dienen grondig met computersimulaties getest te worden aan hypotheses. Daar had ik me toch goed in vergist: acht gigabytes aan lijstjes met getallen is niet in een dag verwerkt. Of een week. Of een maand... Experimenten simuleren kent ook een positieve zijde: wachttijd. Terwijl mijn processor op volle toeren draait, heb ik tussen elke simulatie door net genoeg tijd om ook nog mijn virtuele sociale leven te onderhouden. Eigenlijk heb ik niks te klagen. De computer roept. Nu al klaar? Nee, het is een nieuw bericht in mijn inbox. Het betreft een vacature voor een PhD-positie in de kosmologie, dat gebied waar wetenschappers hun leven toewijden aan de eerste microseconde van het universum. Niets voor mij dus. Vlak voordat ik wegklik wordt mijn aandacht getrokken door de laatste zin van het bericht: “We strongly encourage applications

from women, veterans, disabled individuals, and other protected groups.” Ik sta hier even van te kijken. Het is voor mij geen nieuws dat positieve discriminatie volstrekt is doorgeslagen, maar om vrouwen nu een beschermde groep te noemen en te vergelijken met invalide mensen gaat wel erg ver. Hoewel ik me er bewust van ben dat sommige vakgebieden een te homogene verdeling van human capital kennen en dat dit een probleem is – namelijk 50% van het aanwezige talent wordt geweerd – heb ik er nooit in geloofd dat een speciale voorkeursbehandeling een definitieve oplossing kan bieden. De geschetste thematiek is zeker niet een tijdelijke trend, maar speelt in Nederland al enkele decennia. Daardoor ben ik mijzelf gaan afvragen hoeveel generaties opgeofferd moeten worden om de balans tussen man en vrouw op de werkvloer recht te trekken. Voor mij is het in elk geval duidelijk dat positieve discriminatie niet een tijdelijk iets is. Wél is het taboe om openlijk kandidaten van een bepaald geslacht bij gelijkwaardige kwalificaties de voorkeur te geven verdwenen,

met als gevolg een verdere stigmatisering van vrouwen. De praktijk heeft kennelijk niet veel kaas gegeten van ‘gender studies’, het vakgebied dat zich buigt over de verschillen tussen man en vrouw én in hoeverre vrouwen gediscrimineerd worden gedurende hun carrière. Zover ik op de hoogte ben van de belangrijkste vindingen kan ik uit geen enkel onderzoek afleiden dat vrouwen aan de top moeten komen door daarvoor een speciaal plekje te reserveren. Dat vrouwen op hoge posities als rolmodel kunnen optreden is daarentegen wél een krachtig middel om de scheve balans recht te trekken. Hoogleraar Marita Mathijsen proves my point. In een recent interview met de NRC1 vertelt zij hoe zij veel vrouwelijke studenten heeft afgeleverd die nu op hoge posten zitten. ‘Bling’. Simulation at 100%. Ik zie dat de uitkomst weer niet te vergelijken is met de data. Dan toch maar even mijn jaargenote S. bellen, die zo goed is in natuurkunde.

1

Zaterdag 18 juni

Eindceremonie lustrumjaar We sluiten het lustrumjaar ter ere van het 200-jarig bestaan van de faculteit feestelijk af. Juli – augustus

Zomervakantie Alvast een fijne vakantie gewenst, en succes voor degenen die doorwerken aan hun stage of onderzoek!

VOLGEND NUMMER De volgende editie van de Origin zal in september weer verschijnen, met de start van het academisch jaar. Het thema is nog niet bekend, dus we staan nog open voor suggesties. Fijne vakantie namens de hele redactie!

COLOFON Oplage 5.700 Redactieadres Origin Magazine Einsteinweg 55 2333 CC Leiden originredactie@gmail.com www.originmagazine.nl 071-5274538

NRC Handelsblad, 29 augustus 2015, “Hoogleraar zijn is ook echt een vrouwenbaan”, E. de Bruin

Aan deze Origin werkten mee Ionica Smeets, dr. L.B.F. Juurlink, Jordi Haubrich, Leoni Hofland Redactie eindredactie

Marieke Vinkenoog hoofdredactie

Lisette Hemelaar

redactie

Rembrandt Donkersloot, Annette Emerenciana, Lisette Hemelaar, Annika Koumans, Marius Maurer, Linda Poppe, Marieke Vinkenoog, Lotte de Vrijer, Joris Westerveld, Dylan van Gerven, Linda Poppe, Leandros Talman, Eveline Kallenberg, Charlotte van ’t Westende, Sophie van der Hart ISSN 2352-0051

 ☰

Productie UFB Universiteit Leiden Ontwerp en vormgeving Balyon, Rijnsburg Origin en al haar inhoud © Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen, Universiteit Leiden. Alle rechten voorbehouden.

31


ď •ď Žď ?ď &#x; Origin ď‚ˇď‚ľď‚Śď Œ zoekt nieuwe redactieleden! Lijkt het jou leuk om de redactie te komen versterken?

â?łâœŽîœ€îœ¤ îœŠîœşî?†đ&#x;Ž“ đ&#x;‘?đ&#x;‘Žđ&#x;’ťđ&#x;’ź đ&#x;“śđ&#x;“ą đ&#x;”„đ&#x;”— Mail dan vrijblijvend naar originredactie@gmail.com!

Staat jou onder ee w naam stra n artike ks l?

Auteur:

Jouw Naam Student


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.