Paperback Laserveiligheid voor de laserwerker

Page 1

Laserveiligheid voor de laserwerker


INLEIDING Deze syllabus behoort bij de cursus ‘laserveiligheid voor de laserwerker’ en is ontwikkeld door Sentix Stralingszorg, adviesbureau voor stralingsbescherming en laserveiligheid. Zowel de cursus als de bijbehorende e-learning zijn opgesteld naar de ‘leidraad voor niveaus van geschiktheid vereist in laserveiligheid’, NPR-CLC/TR 50448:2005. De cursus, samen met de e-learning en de bijbehorende toets leiden op tot het niveau van de laserwerker in de onderzoeksomgeving. Het doel van de e-learning is het toetsen van kennis en begrip van de risico’s bij het werken met lasers in een research-omgeving, het herkennen van risico’s in de praktijk en het nemen van geschikte maatregelen om de risico’s te beperken. Auteur: René Heerlien, MSc Sappemeer, juni 2014 Herzien: augustus 2016 Sentix Stralingszorg Noorderstraat 388a 9611 AW Sappemeer T: 0598 851848 F: 084 0031461 I: www.sentix.nl E: info@sentix.nl KvK nr. 51702959 © Sentix Stralingszorg. Alle rechten voorhouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, openbaar worden gemaakt of worden opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opname of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur of rechthebbenden.


INHOUDSOPGAVE

Inleiding .......................................................................................................................................... 2 Hoofdstuk 1. De veelzijdige laser ..................................................................................................... 4 Hoofdstuk 2. Laserlicht .................................................................................................................. 10 Hoofdstuk 3. Het laserclassificatiesysteem .................................................................................... 15 Hoofdstuk 4. Risico’s bij het werken met lasers ............................................................................. 20 Hoofdstuk 5. Wet- en regelgeving ................................................................................................. 28 Hoofdstuk 6. Laserveiligheidsbrillen .............................................................................................. 29 Hoofdstuk 7. Maatregelen voor het veilig werken met Lasers ........................................................ 31


HOOFDSTUK 1. DE VEELZIJDIGE LASER

INLEIDING Theodore Maiman demonstreerde in 1960 voor het eerst de werking van de laser. Met een robijnkristal en een flitslamp toonde hij aan dat de theorie die over lasers bestond praktisch uitvoerbaar was. Deze, naar men nu weet, zeer belangrijke ontdekking werd in die tijd niet op waarde geschat, doordat Maiman in zijn publicatietitel de term ‘maser’ (voorloper van de laser) gebruikte. In een tijd dat er volop werd gepubliceerd over masers, werd zijn publicatie geweigerd. Dit gaf anderen, waaronder Bell Laboratories Ltd., de mogelijkheid zich eveneens de ontdekking van de laser toe te eigenen. De werkelijke ontdekker is daarmee moeilijk aan te wijzen, wel is duidelijk dat het Maiman was die de laser voor het eerst succesvol werkend demonstreerde. In de jaren 1960 ontdekte men dat, naast robijnkristallen, er ook andere stoffen zijn die lasende werking vertonen. In het begin van de jaren 1970 kwamen de eerste commerciële producten met lasers op de markt, waaronder showlasers, kassascanners en laserprinters. In de jaren 1980 werd, met de ontdekking van de laserdiode, de CD-speler gelanceerd. In hetzelfde decennium zagen ook de laserspectroscopie en de lasergames het levenslicht en kwam de eerste trans-Atlantische fiberverbinding tot stand. Daarnaast werd de LASIK ooglaserbehandeling voor het eerst toegepast. Dit was meteen een ‘eye-opener’ op het gebied van laserveiligheid. Men had er in de eerste opzet niet aan gedacht dat wanneer een hoog vermogen laserbundel op een met vloeistof gevulde bol wordt gericht, een significant deel van deze bundel wordt gereflecteerd, met als gevolg dat bij de eerste ooglaserbehandeling zowel de ogen van de patiënt als die van de chirurg werden gelaserd. Om duidelijke redenen wordt sindsdien een laserfilter geplaatst in het vizier van de chirurg. In de jaren 1990 kwam met een verdere verfijning van de laserdiodetechnologie de DVD-speler op de markt en werden ontharingslasers geïntroduceerd, eerst in de schoonheidsalons en later ook voor thuisgebruik. Sinds 2000 tot op heden wordt de dvd-speler langzaam ingehaald door de Blu-ray speler, is er aangetoond dat met behulp van lasers materiaal kan worden gelanceerd en wordt de energie benodigd voor kernfusie bijeengebracht door laserbundels. Voor de nabije toekomst staan eveneens interessante toepassingen van lasers op de rol. Zo werkt men aan de ontwikkeling van de Röntgen Free Electron Laser, worden lasers ingezet voor het realiseren van holografische 3D-televisie en start de NASA een programma waarbij drie, onderling door lasers gekoppelde, satellieten voor het eerst het bestaan van zwaartekrachtgolven moeten aantonen.


DE LASER Lasers kunnen volledig zijn ondergebracht in een enkele behuizing, inclusief voeding, zoals bijvoorbeeld een laserpointer. Andere bestaan uit verschillende losse componenten: - Laserkop - Voeding - Koeling - Accessoires: - bedieningspaneel - gastoevoer - verbindingen (pijpen / draden) De laserkop bevat het actieve medium dat de bundel produceert. Het is dit medium dat de laser zijn ‘naam’ geeft. Bijvoorbeeld, een helium neon laser bevat een gasmengsel van helium en neon. De laserkop herbergt tevens het onderdeel dat de energie levert om het medium te activeren. Deze excitatie van het medium kan voortkomen uit elektrische-, optische- of chemische energie. Tevens kan de kop een aantal optische elementen bevatten. Laserbundels verlaten het medium doorgaans aan één zijde, echter bestaan er ook lasers, waarbij de bundel aan twee zijden het medium verlaat! WERKING VAN DE LASER Laser is een acroniem voor Light Amplification by the Stimulated Emission of Radiation, ofwel lichtversterking door gestimuleerde emissie van straling. De laser bevat een actief medium. Dit medium kan een gas, vloeistof of vaste stof zijn. Daarnaast bevat een laser een energiebron om het actieve medium te exciteren en een set spiegels. Een laser kan het beste worden voorgesteld als een variant op de TL-buis, waarin gas wordt aangeslagen door de elektrische stroom die erover staat en dit resulteert in het uitzenden van licht. Een eenvoudig model van een atoom kan worden voorgesteld als een zware kern met daaromheen elektronen, die in strak gedefinieerde banen om deze kern heen draaien. Wanneer aan deze atomen energie wordt toegevoegd, kunnen elektronen zich figuur 1. Excitatie en emissie vanuit hun baan verplaatsen naar een baan die verder van de kern gelegen is. Dit principe heet excitatie. De energietoestand in het atoom is nu instabiel en het elektron valt terug naar zijn oorspronkelijke positie onder uitzending van de verschilenergie. Deze energie komt vrij in de vorm van licht (figuur 1.). Wanneer we dit proces beschrijven voor het lasermodel in figuur 2, dan wordt het robijnstaafje geactiveerd door de flitslamp. De atomen in de robijnstaaf raken aangeslagen (E1) en vallen terug naar hun grondtoestand (E0) onder uitzending van rood licht. Omdat er aan slechts één zijde van de laser een doorlatende spiegel zit wordt het uitgezonden lichtdeeltje (foton) in de laser heen en weer figuur 2. Model van een laser.


gekaatst tussen de twee spiegels, totdat het foton evenwijdig aan de opening in de doorlatende spiegel de laser kan verlaten. Tijdens dit heen- en weerkaatsen zorgt het foton voor een cascade aan terugval van andere aangeslagen atomen, waardoor op grote schaal nieuwe fotonen worden geproduceerd, die ieder op zich weer nieuwe cascades kunnen genereren, totdat ook zij evenwijdig aan de opening in de spiegel de laser kunnen verlaten. Wanneer er voldoende energie aan het actieve medium wordt toegevoegd, zal het merendeel van de atomen zich in de aangeslagen toestand bevinden. Deze situatie wordt populatie- inversie genoemd en leidt tot een enorme productie van fotonen, die voor het tot stand brengen van een laserbundel noodzakelijk is. Door de cascade aan terugvallende deeltjes, die eerst enige tijd heen en weer bewegen tussen de spiegels, ontstaat een hoogenergetische bundel, die uiteindelijk de laser verlaat. Zolang er voldoende energie aan het actieve medium wordt toegevoegd en de populatie-inversie wordt onderhouden, blijft de bundel bestaan. De bundel heeft drie eigenschappen die karakteristiek zijn voor laserstraling: › de bundel is nagenoeg evenwijdig, › de bundel is monochromatisch (van één kleur), › de bundel is coherent (de deeltjes volgen elkaar in fase op). Het hierboven beschreven principe wordt schematisch weergegeven in figuur 3.

figuur 3. Laserprincipe.

VERSCHILLENDE TYPEN LASERS De uitleg van laserwerking in de voorgaande paragraaf beschrijft de excitatie van een robijnkristal en het als gevolg daarvan uitzenden van fotonen. In dit geval was de robijnstaaf het actieve medium om de lichtversterking te realiseren. Andere typen lasers bezitten afwijkende actieve media om laserbundels te genereren met andere karakteristieke eigenschappen. Ontwikkelingen in laserdesign en het ontdekken van nieuwe actieve media maken het mogelijk om lasers in steeds meer toepassingen te gebruiken. GASLASERS Deze bezitten een gas als actief medium en worden meestal geëxciteerd door middel van een elektrische stroom. Er bestaan verschillende typen gaslasers: EXCIMER LASERS Excimerlasers bevatten een actief medium dat bestaat uit een combinatie van edelgas, halogeengas en buffergas en zendt laserlicht uit in het UV-gebied. Excimer staat voor ‘excited dimer’, waarbij in de


aangeslagen toestand een dimeer wordt gevormd tussen edelgasatomen en atomen van het halogeengas. Het medium wordt aangeslagen door middel van elektrische gasontlading. Voorbeeld: KrCl-excimerlaser die laserlicht uitzendt met een golflengte van 222 nm. GAS-ION LASERS

Dit type lasers bevat een zuiver gas (bijvoorbeeld argon of krypton)als actief medium dat op vergelijkbare wijze als bij excimer-lasers wordt aangeslagen door middel van elektrische gasontlading. Deze gasontlading wordt bereikt door een hoge gelijkspanning over het gasvormige medium aan te leggen. Hierbij ontstaat een plasma bestaande uit ionen en elektronen. Voorbeelden zijn de argon laser en de krypton laser. Dit type lasers zendt meerdere kleuren uit afkomstig van de verschillende overgangen vanuit de aangeslagen toestanden van de ionen. Er worden meerdere kleuren uitgezonden, maar de belangrijkste emissielijnen bij bijvoorbeeld een argon-ionlaser zijn 514,5 nm (groen) en 488 nm (blauw). De belangrijkste emissielijn van een krypton-ionlaser ligt bij 647,1 nm. CO 2 -LASERS : Een koolstofdioxide-laser bevat een actief medium, bestaande uit een mengsel van koolstofdioxide (CO2), stikstof (N2) en helium (He) als actief medium. De laser werkt in het infrarode golflengtegebied. De stikstofmoleculen worden aangeslagen middels elektrische gasontlading en staan vervolgens, door botsingen, hun energie af aan de CO2-moleculen. Bij het terugvallen van de aangeslagen CO2-moleculen naar een lagere energietoestand wordt het laserlicht gegenereerd. Heliumgas dient als koelgas om de opgebouwde warmte af te voeren. VLOEISTOFLASERS Het actieve medium is een vloeistof met daarin opgelost een organische kleurstof. Dit medium kan worden geëxciteerd door intense flitsen, normaal licht of een andere laser (zgn. pomplaser). Gebruik van verschillende vloeistoffen maakt het produceren van bundels met verschillende golflengten mogelijk. Vloeistoflasers hebben een grote bandbreedte en vallen onder de tunable lasers. Daardoor is het tevens mogelijk om met de instellingen van de laseroptiek de golflengte te variëren. Een nadeel van vloeistoflasers is de relatief snelle degradatie van het actieve medium (tientallen tot honderden uren). Daarnaast zijn de vloeistoffen over het algemeen zeer giftig en het gebruik brengt meerdere aanvullende risico’s met zich mee. Voorbeelden › Rhodamine-6G in Dimethyl Sulphoxide (DMSO) VASTESTOFLASERS Het actieve medium bestaat uit een staafvormige vaste stof van transparant materiaal zoals robijn of smaragd. Andere typen vastestof-lasers zijn bijvoorbeeld Neodymium-YAG (Nd:YAG) en HolmiumYAG (Ho:YAG). Excitatie wordt opgewekt door felle lichtflitsen of een stroboscoop, maar wordt ook vaak gerealiseerd door gebruik van een diodelaser (zie details hieronder). Een laser, waarbij de vaste stof als actief medium wordt gepompt door een diodelaser, wordt een diode-pumped solid state (DPSS) laser genoemd.


Met name YAG-lasers kennen vele toepassingen binnen de klinische setting. Onder andere bij oogheelkundige, dermatologische en cosmetische behandelingen. Het actieve medium van deze lasers bestaat uit YttriumAluminiumGranaat (Y3Al5O12) dat is gedoteerd met een zeldzaam aardmetaal als neodynium (Nd:YAG), erbium (Er:YAG), thulium (Tm:YAG)of holmium (Ho:YAG). HALFGELEIDERLASERS (DIODELASERS) Dit zijn miniatuurlasers gemaakt van halfgeleidermateriaal. De diodelaser werkt volgens hetzelfde principe als een transistor. Een elektrische stroom wordt rechtstreeks op het materiaal gezet. Golflengte en vermogen zijn afhankelijk van het gekozen halfgeleidermateriaal. Diodelasers worden op grote schaal toegepast in de telecommunicatie, maar ook in andere toepassingen wint dit type laser, mede door zijn kleine afmeting, terrein. Zo worden diodelasers toegepast in laserpointers en apparaten voor landmeetkunde. Diodelasers met een hoog vermogen zijn ook geschikt voor het ‘pompen’ van vastestoflasers als de Nd:YAG (zgn. Diode Pumped Solid State lasers (DPSS). Voorbeeld › GaAIAs-diode 785nm (CD-speler), 808 nm (pomplaser Nd:YAG (DPSS)) › InGaAsP-diode 1310 – 1654 nm (Gasdetectie en optische fiber communicatie) LASERGOLFLENGTEN Afhankelijk van het actieve medium, instelling van de laseroptiek, grootte van de pompenergie of het gebruik van frequentievermenigvuldigers is het mogelijk om een scala aan verschillende golflengten te genereren. Hierna volgen een aantal voorbeelden van golflengten van karakteristieke laserstraling uit het actieve medium, de frequentie-verdubbelde golflengte voor de Nd:YAG laser en voor de HeNe laser een tweetal golflengten bij verschillende excitatieparameters. Ultraviolet (niet-zichtbaar) › KrCL excimer 222 nm › He-Cd 325 nm › XeF excimer 351 nm Zichtbaar licht › Argon ion 488/514 nm › Nd:YAG (fx2) 532 nm › Koperdamp 578 nm › He-Ne 633 nm › Robijn 694 nm Infrarood (niet-zichtbaar) › InGaAsp diode 1310 - 1654 nm › Nd:YAG 1064 nm › Tm:YAG 2,0 µm › Ho:YAG 2,1 µm › Er:YAG 2,9 µm › CO2 10,6 µm


LASERTOEPASSINGEN IN RESEARCH Lasertoepassing vinden we in een grote diversiteit. Veelal is de toepassing van de laser toegespitst op de omgeving waarin deze wordt gebruikt. Zo vindt men in de industrie wezenlijk andere toepassingen dan in het wetenschappelijk onderzoek en weer andere specifieke toepassingen in de medische sector. Daarnaast zijn er tal van consumentenproducten met lasers op de markt en vinden we ze veelvuldig in de entertainmentindustrie. Hierna volgt een aantal lasertoepassingen binnen de onderzoekswereld, waarbij de lijst niet bedoeld is compleet te zijn: › Open laseropstelling › Laserdiffractie › Confocaal-lasermicroscopen › Cell sorters (FACS) › DNA sequencers › IR-lasermicroscopie › Optical tweezers


HOOFDSTUK 2. LASERLICHT INLEIDING In dit hoofdstuk nemen we aan dat we te maken hebben met een toegankelijke (open) laserbundel. Besproken worden de karakteristieken van een laserbundel en mogelijke gezondheidsrisico’s die personen lopen die in direct contact met deze bundel kunnen komen. STRALING OF BUNDEL Wetenschappelijk gezien wordt de term straling gebruikt om processen te beschrijven waar iets wordt uitgestraald vanaf een bron. In algemene zin doet dit mensen denken aan nucleaire explosies, kernenergie enzovoort. De laser zendt laserstraling uit. Om te voorkomen dat het beeld ontstaat dat dit iets van doen heeft met röntgenstraling, gammastraling et cetera zullen we zoveel mogelijk gebruik maken van de term laserbundel. Laserstraling en laserbundel zijn uitwisselbaar en zullen, in voorkomende gevallen, door elkaar worden gebruikt. DE LASERBUNDEL Verschillende typen lasers produceren laserbundels van verschillende golflengte met een verschillend vermogen of energie. Ze kunnen ook verschillende typen bundels uitzenden. Ze kunnen een stabiele, continue, ononderbroken bundel uitzenden (continuous wave) of CW laser. Ook kan de laser een bundel uitzenden in de vorm van een serie extreem korte pulsen. Dit wordt een gepulste laser genoemd. Dit wordt gedaan om het vermogen te vergroten (dezelfde hoeveelheid energie wordt uitgezonden in een kortere tijd). Het uitgezonden licht van een laser heeft karakteristieke eigenschappen. Deze eigenschappen zijn: › Het uitgezonden licht is monochromatisch – een of meerdere dicht bij elkaar liggende kleuren of golflengten, afhankelijk van het actieve medium dat wordt gebruikt, › De bundel heeft een lage divergentie – het licht verlaat de laser als een bijna parallelle bundel, › De straling is coherent –de fotonen verkeren op een bepaalde manier in fase met elkaar. WAT MAAKT LASERLICHT BIJZONDER Om te begrijpen waarom het licht van een laser afwijkt van gewoon licht is het noodzakelijk iets te vertellen over het gedrag van licht en andere lichtbronnen. HET ELEKTROMAGNETISCH SPECTRUM ‘Licht’ is in de betekenis van de meeste mensen daglicht of licht van een lamp. Meer precies is licht een type stralingsenergie of straling die waarneembaar is met het menselijke oog. We nemen daglicht waar als wit licht, omdat er geen dominante kleur in aanwezig is. Daglicht is in werkelijkheid een mengsel van kleuren, de kleuren van de regenboog.


Sir Isaac Newton bewees dit feit door wit licht met behulp van een prisma te splitsen in de verschillende afzonderlijke kleurbanden, met rood aan de ene kant en violet aan de andere kant van de kleurenreeks. Deze kleurenrange wordt spectrum genoemd. Het witte licht is maar een heel klein deel van een groter spectrum, dat elektromagnetisch spectrum wordt genoemd. Wanneer het mogelijk zou zijn voor ons om verder te kijken dan ons eigen spectrum (zichtbaar licht) dan zouden we infrarood, ultraviolet, rรถntgenstraling, microgolven en radiogolven, allemaal verschillende typen straling, waarnemen. Hoewel al deze typen straling niet zichtbaar zijn voor het menselijke oog, zijn er manieren om de aanwezigheid van deze straling te detecteren of weer te geven. Bijvoorbeeld, infrarood licht produceert warmte en kan worden gemeten met een thermometer. Alle elektromagnetische straling plant zich in de vrije ruimte voort met een constante snelheid, de lichtsnelheid: 299.792.900 meter per seconde (afgerond 3,0 x 108 m/s). Hoewel de bovengenoemde verschijningsvorm divers is, gaat het hier om verschillende vormen van stralingsenergie met dezelfde basiseigenschappen.

Het optische gedeelte van het elektromagnetische spectrum beslaat ultraviolet, zichtbaar licht en infraroodstraling. Dit gebied beslaat een golflengte tussen 100 nm en 1 mm, waarbij 1 nm een miljardste deel van een meter bedraagt en een mm een duizendste deel van een meter. DEFINITIES VAN OPTISCHE STRALING Hierna worden een aantal karakteristieken van optische straling beschreven: golflengte De positie van de straling binnen het elektromagnetische spectrum wordt bepaald door de golflengte van de straling. De straling kan worden gezien als iets dat zich van de bron (bijvoorbeeld een lamp) weg beweegt in de vorm van een golf, op een wijze die vergelijkbaar is met rimpelingen in het water die ontstaan nadat er een steen in wordt gegooid. De afstand tussen de pieken (of dalen) van de golf is een golflengte, weergegeven met l (lambda) en uitgedrukt in nanometers (nm).


snelheid Zoals eerder beschreven, bewegen golven zich vanuit een bron met een constante snelheid in het materiaal. Wanneer er geen interactie met materiaal is (in vacuüm) bedraagt de snelheid afgerond 300.000.000 meter per seconde (de lichtsnelheid), geschreven als 3 x 108 m/s. frequentie Wanneer golven zich bewegen vanaf een bron en je zou op een vast punt van de bron het aantal golven tellen, dan is de frequentie het aantal golven dat in één seconde dit punt passeert, weergegeven in Hertz (Hz). Het is mogelijk de frequentie van straling te berekenen als de golflengte en de golfsnelheid bekend zijn: frequentie = snelheid / golflengte De frequentie van optische straling is zeer hoog, bijvoorbeeld, rood licht met een golflengte van 694 nm heeft een frequentie van: = 3 x 108 m·s-1 / 694 nm = 300.000.000 / (694 / 1.000.000.000) = 432.000.000.000.000 Hz = 432 THz Radiogolven worden meestal weergegeven op basis van hun frequentie, bijvoorbeeld Radio 1 zit op ongeveer 99.000.000 Hz of 99 MHz. ELEKTROMAGNETISCHE STRALING Zoals eerder beschreven kan de straling van een bron, bijvoorbeeld een lamp, worden beschouwd als een golfverschijnsel. Een golf bestaat uit twee componenten: een elektrisch veld en een magnetisch veld, vandaar elektromagnetische straling. Deze twee componenten staan loodrecht op elkaar, maar oscilleren op eenzelfde wijze. Dat wil zeggen dat een piek in het elektrisch veld valt samen met een piek in het magnetisch veld. Men zegt dan dat de twee componenten met elkaar in fase verkeren. Eén van de eigenschappen van elektromagnetische straling is dat het naast het golfkarakter een deeltjeskarakter kan vertonen. Dit deeltje wordt foton genoemd. Het vereist een gedetailleerd begrip van de kwantummechanica om de reden hiervoor te begrijpen. Voor het doeleinde van deze cursus is één eigenschap van bijzonder belang; de hoeveelheid energie die een foton kan dragen. Deze hoeveelheid energie is namelijk rechtstreeks gerelateerd aan de golflengte van de straling en wordt gegeven door de volgende vergelijking: Energie = constante van Planck x golfsnelheid / golflengte


Daarom geldt, des te korter de golflengte, des te groter de energie van het bijbehorende foton. De eenheid die wordt gebruikt om de mate van energie weer te geven is de joule (J). Eén joule is een relatief grote eenheid en representeert de bewegingsenergie die een klein glas met water opdoet, wanneer het vanaf 50 cm. hoogte op een tafel valt. De constante van Planck is een fysische constante en bedraagt 6,63 x 10-34 J/s. Uitgaande van een ‘rode’ straling met een golflengte van 694 nm, bedraagt de energie Energie = (6,63x10-34 x 3x108) / 694x10-9 2,87 x 10-19 J Dit is een heel klein getal, uitgedrukt in joules. Een andere eenheid, meestal gebruikt in atoom- en kernfysica is de elektronvolt (eV). Eén elektronvolt staat gelijk aan 1,602 x 10-19 J. De berekende waarde van 2,87 x 10-19 J is dan ook gelijk aan 1,79 eV. Wanneer de golflengte is gegeven in nm dan bedraagt de energie ongeveer 1240 / l, bijvoorbeeld 1240/694 = 1,79 eV. Aan de hand hiervan kan inzichtelijk worden gemaakt waarom laserstraling behoort tot de niet-ioniserende straling. Er is namelijk ongeveer 10 eV nodig om ionisaties in biologisch materiaal te veroorzaken.

GOLFLENGTEBANDEN Het zichtbare deel van het spectrum vormt slechts een klein deel van het totale optische spectrum en is een nog kleiner onderdeel van het totale elektromagnetische spectrum. Het optische deel is onderverdeeld op basis waarop de straling interactie vertoont met personen. De onderverdeling ligt niet geheel vast en verschillende teksten zullen ze mogelijk verschillend beschrijven. Het zichtbare gebied heeft zijn naam ontleend aan de manier waarop de straling interactie aangaat met het oog en het ons de sensatie van ‘zien’ geeft. Het oog kan echter ook straling in het IR-A gebied focusseren, maar dit blijft onopgemerkt, omdat de fotoreceptoren in het oog deze straling niet kunnen detecteren. Dit wordt verderop behandeld. Band Onderverdeling Golflentegebied Ultraviolet (UV)

Zichtbaar Infrarood (IR)

UV-C UV-B UV-A Thermische gevaren Fotochemische gevaren IR-A IR-B IR-C

100 nm – 280 nm 280 nm – 315 nm 315 nm – 400 nm 400 nm – 700 nm 400 nm – 600 nm 700 nm – 1400 nm 1400 nm – 3000 nm 3000 nm – 1 mm

EIGENSCHAPPEN VAN LASERBUNDELS Zoals reeds genoemd, zijn er meerdere karakteristieken die een laserbundel verschillend maken van optische straling, zoals deze door bijvoorbeeld een lamp wordt voortgebracht. Deze zijn: › Laag divergente bundel,


› ›

Monochromatisch licht, Coherente bundel. Laag divergente bundel De optische straling van een normale huis-, tuin- en keukenlamp wordt uitgezonden in alle richtingen. Wanneer je een lamp in een glazen bol plaatst en met een luxmeter over het oppervlak de lichtintensiteit meet, zal de waarde over de bol weinig verschillen. Straling vanuit een laser komt door een opening (apertuur) als een bundel met een kleine diameter. Wanneer de bundel zichtbaar is en wordt geprojecteerd op een vel papier, neemt de diameter van de bundel nauwelijks toe wanneer het papier verder van de laserapertuur wordt gehouden. Dit wordt lage divergentie genoemd. Divergentie wordt omschreven als de spreidingshoek van de bundel, weergegeven in radialen (rad). Er zijn uitzonderingen op lasers met een lage divergentie. Laserdiodes hebben veelal een relatief grote divergentie en men gebruikt dan ook lenzen om hiervoor te corrigeren. Ook zijn er lasertoepassingen, waarbij de bundel nadat deze sterk is gefocusseerd op een bepaald punt, mag divergeren voorbij dit punt. Dit geldt bijvoorbeeld voor bundels gebruikt in lasersnijden, materiaalbewerking of chirurgische lasertoepassingen. Monochromatisch licht De straling van een lamp kan worden gesplitst in de afzonderlijke kleuren van het zichtbare deel van het elektromagnetische spectrum. Tevens is een significant deel van het infrarode deel van het spectrum hierin aanwezig. Laserstraling bestaat doorgaans uit één, of een klein aantal, nauwkeurig gedefinieerde golflengten. Een laser kan worden ontworpen om slecht een bepaalde kleur te genereren, of optische componenten bieden de mogelijkheid om de gewenste golflengte te selecteren. Een voorbeeld hiervan is de Helium-Neon-laser. De meeste He-Ne-lasers geven een golflengte van 633 nm (meer precies 632,8 nm) en heeft de kleur rood. Het is echter ook mogelijk straling te genereren met een golflengte van 543,5 nm (groen), 1152,6 nm (infrarood) en 3392,0 nm (infrarood). Coherentie Coherentie is een unieke eigenschap van laserstraling en hangt samen met de omschrijving dat de fotonen een onderlinge relatie met elkaar hebben. Fotonen uit een gewone lamp hebben deze relatie niet en dit licht wordt dan ook niet-coherent genoemd. Laserstraling is coherent over een zekere afstand van de laser. Dit wordt de coherentielengte genoemd. Bij moderne lasers ligt dit in de orde van meters tot kilometers. Deze eigenschap is belangrijk wanneer de laserstraal informatie draagt of moet interfereren met een andere bundel van dezelfde laser.


HOOFDSTUK 3. HET LASERCLASSIFICATIESYSTEEM Lasers worden onderverdeeld in groepen op basis van hun schadeveroorzakend potentieel. Het gevaar is gerelateerd aan de golflengte, de energie en de pulskarakteristiek van de laserstraling. Het classificatiesysteem helpt bij de bepaling van de noodzakelijke gebruiksmaatregelen. Deze worden genoemd in de norm NEN-EN-IEC 60825-1. De norm vermeldt tevens tabellen om fabrikanten of hun vertegenwoordigers te ondersteunen bij de toewijzing van de juiste klasse. Om een laser te kunnen classificeren is de volgende informatie nodig: golflengte, blootstellingduur en waarnemingsomstandigheid. Per laserklasse zijn er vastgestelde veiligheidsmaatregelen en vereisten. NEN-EN-IEC 60825-1 specificeert acht laserklassen. Het classificatieschema is van toepassing op ‘laserproducten’, wat wordt gedefinieerd als: “ieder product of samenstel van componenten dat een laser of lasersysteem vormt, gebruikt of huisvest of is bedoeld dit te doen” Een laserproduct kan dus een ‘lasersysteem’ van een hogere klasse bezitten! Bijvoorbeeld: een cd-speler wordt omschreven als een laserproduct, omdat het een lasersysteem bevat, i.e. de laser en een geschikte energiebron. De classificatie van een laserproduct kan afwijken van dat van het lasersysteem. KLASSE 1 (BESCHOUWD ALS VEILIG) Onder voorziene gebruikstoepassingen zijn klasse 1 lasers veilig voor zowel oog als huid. Het maximale vermogen in klasse 1 bedraagt <0,5 µW. Deze klasse is van toepassing op zowel zichtbare als niet-zichtbare lasers. Klasse 1 laserproducten kunnen een hoogvermogen lasersysteem bevatten (bijvoorbeeld de klasse 3b laser in een confocaal lasermicroscoop), waarbij de technische vormgeving ervoor zorgt dat het vermogen bij gebruik nooit de limietwaarde van klasse 1 kan overschrijden. N.B. Klasse 1 lasers zijn niet inherent veilig. Voorbeeld: DVD-recorder. KLASSE 1M (ONDER NORMALE OMSTANDIGHEDEN BESCHOUWD ALS VEILIG) Alleen van toepassing voor golflengten tussen 302,5 en 4000 nm. Klasse 1M lasers mogen de limiet voor klasse 1 lasers niet overschrijden, maar het vermogen van de bundel kan behoorlijk hoog zijn. Het concept is gebaseerd op de hoeveelheid bundel die in het oog valt. Laserbundels in klasse 1M zijn daarom zeer divergent (nemen snel toe in diameter bij toenemende afstand) of hebben een grote diameter en zijn gecollimeerd. Daarom zijn lasers in deze klasse niet veilig voor huid en oog wanneer gebruik wordt gemaakt van optische hulpmiddelen, bijvoorbeeld lenzen. voorbeeld: Testuitrusting voor optische fibers. KLASSE 1C (BIJ VOORZIEN GEBRUIK TE BESCHOUWEN ALS VEILIG) Deze laserklasse is met NEN-EN 60825-1:2014 in augustus 2014 geïntroduceerd. Klasse 1C kan worden toegekend aan apparaten met een directe contact-toepassing op de huid of niet-oogweefsel. Hoewel de output van deze lasers van klasse 3R, 3B of 4 kan zijn, zijn ze technisch zodanig beveiligd, dat tijdens gebruik geen oogblootstelling boven maximaal toelaatbare blootstellingsgrenzen kan plaatsvinden. Voorbeeld: opto-acoustic imaging.


KLASSE 2 (LAAG VERMOGEN) Klasse 2 is enkel van toepassing voor lasers in het zichtbare gebied (400 – 700 nm). Ze kunnen continue of gepulst zijn. Bescherming van het oog wordt bewerkstelligd door de natuurlijke afweerreacties, waaronder de knipperreflex. Er wordt aangenomen dat de maximale blootstellingstijd voor oog het 0,25 seconde bedraagt (de tijd die nodig is om het hoofd af te wenden of met de ogen te knipperen). Het maximale vermogen in klasse 2 bedraagt <1 mW. Voorbeeld: geleide-lasers op gereedschappen en waterpassen. KLASSE 2M (LAAG RISICO, ONDER NORMALE OMSTANDIGHEDEN) Klasse 2M lasers mogen de limiet voor klasse 2 lasers niet overschrijden, maar het vermogen van de bundel kan behoorlijk hoog zijn. Het concept is gebaseerd op de hoeveelheid bundel die in het oog valt. Laserbundels in klasse 2M zijn daarom zeer divergent (nemen snel toe in diameter bij toenemende afstand) of hebben een grote diameter en zijn gecollimeerd. Daarom zijn lasers in deze klasse niet veilig voor huid en oog wanneer gebruik wordt gemaakt van optische hulpmiddelen, bijvoorbeeld lenzen. Voorbeeld: laser zaklamp. KLASSE 3R (GEMIDDELD VERMOGEN) Klasse 3R lasers beslaan het golflengtegebied van 302,5 nm – 1 mm. Directe blootstelling aan de bundel is gevaarlijk, maar kleiner dan bij een klasse 3B laser product. De limiet ligt binnen 5x de limietwaarde voor klasse 2 (400 – 700 nm). Het maximale vermogen bedraagt <5 mW. Voorbeeld: apparatuur voor landmeting. KLASSE 3B (GEMIDDELD / HOOG VERMOGEN) Klasse 3B is van toepassing op zowel zichtbare als niet-zichtbare laserstraling. Direct in de bundel kijken is altijd gevaarlijk. Diffuse reflecties zijn normaal gesproken veilig om in te kijken, gegeven dat het oog zich niet dichter dan 13 cm van het reflecterend oppervlak bevindt en de blootstellingsduur niet langer bedraagt dan 10 seconden. Het maximale vermogen in klasse 3B bedraagt < 500 mW. Voorbeeld: Research HeNe-laser. KLASSE 4 (HOOG VERMOGEN) Klasse 4 lasers zijn gevaarlijk. Zowel het direct in de bundel kijken als het kijken in een gereflecteerde bundel is altijd gevaarlijk en de kans op letsels ten gevolge hiervan is groot. Ook beschadigingen aan de omgeving (brand) is een serieuze mogelijkheid. Diffuse reflecties kunnen nog steeds gevaarlijk zijn en bijdragen aan oog- en huidletsel of het tot ontbranding brengen van materiaal. Klasse 4 lasers moeten altijd met omzichtigheid worden betreden. N.B. De vermogenslimieten gelden alleen voor puntbronnen en niet voor zogenoemde “extended sources”. Tevens zijn ze alleen toepasbaar voor de aangegeven spectrale bandbreedte. Meer informatie over de classificatie van apparaten die werkzaam zijn in een andere bandbreedte is te vinden in tabellen 4 t/m 9 van NEN-EN-IEC 60825-1:2014.


VERKLARING LABELS De belangrijkste onderdelen van NEN-EN-IEC 60825-1:2014 gaan over verplichtingen voor de fabrikant. Deze verplichtingen omvatten onder meer het classificeren en het labellen van laserproducten. Wanneer iemand normaal gesproken een laser koopt, is deze door de fabrikant voorzien van de juiste labels. De betekenis van deze labels wordt beschreven in de handleiding die bij het apparaat wordt geleverd. In aanvulling op de labels voor de gebruiker, zijn er labels aangebracht ten behoeve van onderhoudspersoneel. Wanneer men zelf lasers bouwt of bestaande lasers modificeert is men zelf verantwoordelijk voor de juiste labeling van de laser. Dit kan bijvoorbeeld noodzakelijk zijn bij het omkasten van een bestaande laseropstelling. Hierbij moet de omkasting van de juiste waarschuwings-labels worden voorzien. De labels zijn permanent en goed zichtbaar aangebracht en leesbaar tijdens normaal gebruik en onderhoud. Tekst, randen en symbolen zijn zwart uitgevoerd tegen een gele achtergrond, uitgezonderd voor klasse 1, waarvoor deze verplichting niet geldt. In de praktijk worden ook kleurstellingen rood-wit of geel-rood aangetroffen (deze zijn officieel niet in overeenstemming met de Europese normen voor waarschuwingssignalering). Wanneer door de afmeting of het ontwerp van de laser labeling onpraktisch is, bijvoorbeeld bij kleine laserdiodes, dan worden de labels toegevoegd aan de gebruiksdocumentatie of op de verpakking geplaatst. Voorbeelden van verklarende labels worden hieronder weergegeven; Klasse 1 labels kunnen elke kleur hebben en de fabrikant kan er voor kiezen het label niet op het apparaat aan te brengen maar toe te voegen aan de gebruiksinformatie.

Klasse 1M producten worden op een vergelijkbare wijze als klasse 1 laserproducten van labels voorzien en hoeven daarom niet per se op het apparaat te zijn aangebracht.


De apertuur, waar de bundel de laser verlaat, is bij klasse 3R, 3B en 4 lasers zijn voorzien van een label:

APERTURE FOR LASER RADIATION Toegangspanelen worden eveneens worden voorzien van labels wanneer er, indien verwijderd, potentiële bloostelling aan laserstraling van meer dan de AEL-waarde voor klasse 1 bestaat. Ditzelfde geldt voor verbindingen, beschermende delen van de behuizing of beschermende delen van een omkasting, waarbij na verwijdering toegang bestaat tot een bundel waarvan de AEL-waarde die van klasse 1 overschrijdt. De precieze bewoording is afhankelijk van de toegankelijke straling. Bijvoorbeeld, voor een klasse 1 product met een klasse 3B lasersysteem worden de panelen als volgt gelabeld:

Panelen kunnen zijn voorzien van een interlock, zodanig dat de bundel wegvalt op het moment dat de behuizing wordt geopend. Onder sommige omstandigheden, bijvoorbeeld tijdens onderhoud, kan het noodzakelijk zijn de interlock opzettelijk te overbruggen. Wanneer er bij overbrugging blootstelling kan ontstaan aan een laserbundel die de AEL-waarde voor klasse 1 overschrijdt, is bovenstaand label tevens op een interlocked paneel aangebracht. Een aanvullend label is zichtbaar voor en tijdens het overbruggen van de interlock en wordt geplaatst in de nabijheid van de opening die ontstaat bij het wegnemen van het interlocked paneel:

Wanneer er sprake is van laserstraling buiten het zichtbare golflengtegebied (400 nm tot 700 nm) dan is de bewoording “Laser Radiation” vervangen door “Invisible Laser Radiation”. Wanneer zowel zichtbare- als niet-zichtbare laserstraling aanwezig is dan luidt de bewoording “Visible and Invisible Laser Radiation”.


Uitgezonderd klasse 1 laserproducten, moeten alle lasers zijn voorzien van een verklarend label met informatie over het maximaal vermogen, pulsduur (indien van toepassing) en uitgezonden golflengten. Naam en publicatiedatum van de uitgangsnorm worden opgenomen in het verklarende label. Bijvoorbeeld: MAXIMUM OUTPUT < 1 MW WAVELENGTH 630 – 680 NM CLASSIFIED TO NEN EN 60825-1:2007

Op alle lasers van klasse 2 en hoger is de gele driehoeksticker met zwarte rand en startbusrtlogo aangebracht, tezamen met een verklarend label, zoals hiervoor beschreven.

Los van de classificatie- en de labellingsvereisten voor fabrikanten, moet er bij de laser tevens veiligheidsinformatie meegeleverd zijn, inclusief aanvullende details over ingebouwde lasersystemen. Deze informatie omvat onder meer de gebruikshandleiding, een specificatie van het vermogen, instelmogelijkheden en een lijst van noodzakelijke maatregelen.


HOOFDSTUK 4. RISICO’S BIJ HET WERKEN MET LASERS Wanneer laserstraling op het lichaam valt, wordt een deel van de straling door het lichaam geabsorbeerd. Wanneer de stralingssterkte of stralingsdosis hoog genoeg is, kan de geabsorbeerde straling letsel veroorzaken. De twee onderdelen van het lichaam die het meest vatbaar zijn voor letsel als gevolg van blootstelling aan laserstraling zijn het oog en de huid. De hoeveelheid geabsorbeerde straling door oog en huid varieert door: › Golflengte, › Weefseltype, › Energie en vermogen van de invallende bundel, › Oppervlakte van het bestraalde gebied, › Duur van de blootstelling. Het risico van laserstraling is rechtevenredig met het gegenereerde bundelvermogen. INTERACTIE MET OGEN EN HUID De relevante eigenschappen van de laserbundel zijn reeds geïntroduceerd. Voor de blootstelling van het oog en de huid zijn van bijzonder belang; › Een goed gecollimeerde, laag divergente laserbundel. Een potentieel gevaar is daarmee vrijwel onafhankelijk van de afstand tot de laser, › De coherente bundel, die zich in fase voortplant (coherent in tijd) wordt door het oog waargenomen alsof deze vertrekt vanuit een puntbron (coherent in plaats). Het belang van coherentie in plaats bij de beschouwing van mogelijke gevaren is dat een zichtbare (400 nm – 700 nm) en zelfs een onzichtbare (< 1400 nm) puntbron door het oog gefocusseerd kan worden tot een zeer kleine spotgrootte. Dit resulteert in een enorme toename van de bestralingssterkte aan de achterzijde van het oog, in vergelijking met de bestralingssterkte aan het invallende oppervlak. HET OOG Het oog is het meest kwetsbaar voor laserstralen. Verwondingen treden op bij veel lagere energieniveaus dan voor de huid en verwondingen aan het oog zijn over het algemeen ernstiger van aard. Het menselijk oog kan worden gezien als een optisch systeem voor de doorgave, focussering en detectie van licht. Licht passeert het voorste deel van het oog en wordt gefocusseerd om vervolgens een omgekeerd beeld te vormen op de achterkant van de oogbol. Deze afbeelding wordt naar de hersenen gezonden ter interpretatie. De spotgrootte van het beeld aan de achterzijde van het oog bedraagt, voor parallelle bundels als die van de laser, ongeveer 10 µm in diameter. Wanneer een invallende laserbundel de volledige 7 mm van een geheel gedilateerde pupil vult is de toename in energie aan de oppervlakte van de retina een factor 500.000 groter in vergelijking met de


voorzijde van het oog. Dit wordt de optische winst van het oog genoemd. De algemene anatomische eigenschappen worden weergegeven in de volgende afbeeldingen:

De oogbol wordt beschermd door een benig harnas, de oogkas, in de schedel. De bescherming wordt verder gevormd door een achterliggende laag vetweefsel. Het inwendige oog bestaat voornamelijk uit twee met water gevulde holtes, die iets onder druk staan en zo het oog zijn stevigheid geven. De buitenste witte laag van het oog wordt het oogwit genoemd. Het oogwit helpt, samen met de inwendige vloeistoffen, de vorm van het oog te behouden. Het hoornvlies is de buitenste, transparante laag die de voorzijde van het oog bedekt. Het hoornvlies is gedeeltelijk bestand tegen de invloeden van zand, stof, en grovere deeltjes, omdat zij zich iedere 48 uur vernieuwt. Het hoornvlies is echter voorzien van een groot aantal zenuwuiteinden. Blootstelling aan stof en zand gaat daarom gepaard met hevige pijn aan het oog. De bolling van het hoornvlies is noodzakelijk om te kunnen focusseren op de lens. Dit wordt teweeggebracht door het grote verschil tussen de twee brekingsindices aan de hoornvlies-lucht overgang. De voorste kamer van het oog bevat een licht viskeuze, transparante vloeistof (voornamelijk water) en wordt oogvocht of kamerwater genoemd. De lens is een flexibel weefsel dat van vorm kan veranderen en in samenwerking met het hoornvlies het licht focusseert op de achterzijde van het oog. De lens bevat geen bloedvaten, omdat deze het zicht zouden beĂŻnvloeden. Ieder overdreven verhitting van de lens leidt tot een verminderde doorschijnendheid, omdat er geen bloedvaten aanwezig zijn die de warmte kunnen afvoeren. Bovenop het oppervlak van de lens ligt de gepigmenteerde iris (deze geeft het oog zijn kleur). Deze regelt de hoeveelheid licht dat het oog binnentreedt. Het is een spierachtige structuur die kan samentrekken of ontspannen om zo de diafragmaopening van het oog te veranderen. De cirkelvormige diafragmaopening, die wordt gevormd door de iris, wordt pupil genoemd en ziet er van buitenaf zwartgekleurd uit. Pupilgroottes kunnen variĂŤren van 2 mm tot 7 mm, afhankelijk van de intensiteit van het invallende licht. 7 mm wordt genomen voor een volledig geopende pupil van een volwassen persoon.


Het glasachtig lichaam is een kleurloze gel die de grotere achterste kamer van het oog vult. Het draagt bij aan het behouden van de vorm van het oog. Het netvlies bevat de cruciale lichtgevoelige cellen. Licht moet eerst door een aantal lagen zenuw- en steuncellen in het netvlies dringen alvorens het in contact komt met de fotoreceptoren. Er zijn twee typen fotoreceptoren; staafjes en kegeltjes. De staafjes zijn verantwoordelijk voor zicht bij weinig licht en de kegeltjes maken kleurwaarneming mogelijk. De achterzijde van het netvlies bestaat uit gepigmenteerd epitheel dat alle licht absorbeert, reflecties dooft en fysieke ondersteuning aan het netvlies biedt. De fovea, of het brandpunt, is het meest gevoelige centrale deel van het netvlies. Het is een kleine verdieping in de oppervlakte van het netvlies ter grootte van 350 µm in diameter en bestaat voornamelijk uit dicht op elkaar geplaatste kegeltjes. Dit gebied levert de grootste gezichtsscherpte. Eromheen ligt de macula (gele vlek) die bestaat uit zowel staafjes als kegeltjes. De optische schijf, de plek waar de oogzenuw de achterzijde van het oog verlaat, wordt ook wel blinde vlek genoemd. Hier bevinden zich geen lichtgevoelige cellen. LASERSCHADE AAN HET OOG Weefselschade ontstaat wanneer energie wordt geabsorbeerd door het betreffende weefsel. Verschillende golflengten beïnvloeden verschillende delen van het oog. Dit komt door de specifieke absorptiekarakteristieken van de betreffende weefsels (figuur 1).

figuur 1. Penetratie van optische straling in het oog (bron: Health Protection Agency)

Ultraviolette straling (UV 180 – 400 nm) en het oog Kortere golflengten (< 315 nm) worden voornamelijk geabsorbeerd door het hoornvlies. Dit resulteert in de ontsteking van het hoornvlies en is bekend onder de naam keratitis, in de volksmond ook wel sneeuwblindheid of lasogen genoemd. De aandoening is erg pijnlijk en gaat gepaard met hevig tranen en een hoge gevoeligheid voor fel licht. Het oog herstelt zich doorgaans binnen 48 uur.


Wanneer UV-C (180-280 nm) en UV-B (280-315 nm) golflengten worden geabsorbeerd in diepere lagen van het hoornvlies treedt een fotochemische reactie op die het hoornvlies melkachtig wit kleurt. Deze reactie treedt op zes tot twaalf uur na blootstelling. Excimer lasers als ArF (193 nm), KrF (248 nm) en XeCl (308 nm) kunnen dergelijke schade aanrichten. Als een primaire absorptiebron van UV-A (315-400 nm) is de lens kwetsbaar voor fotochemische reacties. Verhoogde, chronische blootstelling kan leiden tot vroegtijdige vergeling van de ooglens of de vorming van staar. Normaal gesproken wordt het netvlies niet noemenswaardig blootgesteld aan UV-straling, omdat deze reeds in het hoornvlies en de lens is geabsorbeerd. Echter, persoonlijke overgevoeligheid, het gebruik van antibiotica en ander medicatie kunnen leiden tot verhoogde lichtgevoeligheid. De XeF excimer laser (351 nm) en de stikstoflaser (337 nm) zouden dergelijke effecten kunnen veroorzaken. Straling in het zichtbare (400-780 nm)en IR-A (780 - 1400 nm) gebied Licht met golflengtes in het zichtbare gebied en in het nabije infrarood gebied wordt door de lens gefocusseerd op het netvlies (retina). Dit golflengtegebied (400 -1400 nm) wordt ook wel de ‘retinal hazard region’ genoemd. Deze straling wordt door het optische systeem van het oog geleid en gefocusseerd op het netvlies. Het grootste deel van de straling wordt geabsorbeerd in het gepigmenteerde epitheel en het vaatvlies. Dit golflengtegebied wordt dus geassocieerd met de gevarenzone voor netvliesbeschadigingen. De lens focusseert de binnenkomende bundel op het netvlies met een diameter van slechts 10-30 µm. Hierbij neemt de intensiteit van het licht toe met een factor 105 ten opzichte van de binnenkomende bundelintensiteit. Dit kan leiden tot ernstige schade aan het netvlies (retinal injury en retinal burn), wanneer de stralingsterkte of stralingsblootstelling intens genoeg is. De locatie van het letsel is ook van belang, beschadigingen in het gebied van de fovea leiden tot een sterk verminderd gezichtsvermogen, terwijl letsels buiten de fovea mogelijk alleen kleine blinde vlekjes of slechts bij medisch onderzoek detecteerbare beschadiging veroorzaakt. Twee belangrijke factoren die een rol spelen in laser-geïnduceerde netvliesbeschadiging zijn bestralingssterkte op het netvlies en de blootstellingstijd. Bij gepulste lasers is ook de herhalingsfrequentie een factor van belang. Dit maakt de exacte aard en omvang van de schade moeilijk te voorspellen. Het golflengtegebied met het grootste gevaar ligt tussen 400 en 550 nm, waarbij fotochemische schade aan de visuele pigmenten van fotoreceptoren in het pigmentepitheel van de retina kan optreden. De argon- en kryptonlaser en de frequentieverdubbelde Nd:YAG-laser (532 nm) kunnen op deze manier grote schade toebrengen aan het netvlies. Naast fotochemische en fotothermische netvliesschade in het 400-1400 nm golflengtegebied kan langdurige blootstelling aan IR-A licht leiden tot staar door temperatuurstijgingen in de lens (warmtestaar, infrarood cataract). Warmtestaar treedt ook op bij blootstelling van het oog aan laserstraling in het IR-B gebied met golflengtes tussen 1,4 µm en 3 µm (licht van bijvoorbeeld de Ho:YAG-laser (2,1µm) en van de Er:YAG-laser (2,9 µm)). Infraroodstraling (IR 780 nm – 1mm) en het oog De belangrijkste biologische effecten van IR-straling zijn infrarode staar en brandwonden op het hoornvlies. Infrarood-absorptie is voornamelijk een thermisch proces en de letsels ontstaan door verhoging ven de temperatuur in het absorberende weefsel.


Wanneer de golflengte toeneemt tot de IR-B en IR-C regionen (> 1400 nm) wordt de straling niet langer doorgeleid naar het netvlies, maar geabsorbeerd in het hoornvlies. Boven de 2000 nm leidt de straling tot brandwonden op het hoornvlies als het gevolg van korte, doch intense warmteblootstelling. Wanneer de IR-straling sterk genoeg is om schade aan het hoornvlies toe te brengen zal de pijn die de beschadiging met zich meebrengt de afweerreactie stimuleren, waardoor weefselschade wordt beperkt. DE HUID De huid kan worden beschouwd als een apart orgaan, net als de lever en de longen, met het verschil dat het verspreid is over ons gehele lichaam in plaats van dat het zich bevindt op een bepaalde locatie. Vanwege het grote oppervlak is het risico op blootstelling groter. Het risico van letsel aan de huid wordt ondergeschikt geacht aan het risico van oogbeschadigingen. Dit komt omdat huidbeschadigingen vaak niet zo bedreigend zijn of een lagere impact hebben op de kwaliteit van leven dan oogbeschadigingen. Huidbeschadigingen herstellen over het algemeen, zelfs na diepere verwonding en het optreden van infecties. Huidbeschadiging leidt meestal tot een plaatselijk verlies van functie (bijv. verminderd gevoel) of littekenvorming. Schade aan de huid kan van thermische- of fotochemische aard zijn, waarbij de intensiteit en de blootstellingsduur die leidt tot huidbeschadigingen overeenkomstig is met de waarden die gevaarlijk worden geacht voor het hoornvlies (uitgezonderd de gevarenzone voor het netvlies). De huid bestaat uit twee belangrijke lagen; de epidermis (opperhuid) en de dermis (lederhuid met onderliggend bindweefsel). De epidermis bestaat uit meerdere lagen cellen. De onderste basale cellaag is snel delend en schuift de cellen door naar boven. De bovenste laag van de epidermis wordt stratum corneum genoemd, een beschermende laag van dode verhoornde cellen. Deze laag vormt de barrière met de buitenwereld en beschermt tegen het verlies van vocht, ontvelling, stof, lucht en stralingsenergie. In de cellaag direct onder de epidermis bevinden zich speciale cellen die melanine (pigmentkorrels) produceren. Dit pigment kan zich over de gehele epidermis verspreiden en beschermt de huid tegen de invloeden van schadelijke UV-straling. De precieze dikte van de opperhuid verschilt slechts weinig over het gehele lichaam en ligt in de ordergrootte van 0,1 mm. Op plaatsen waar extra slijtvastheid is vereist (hakken, handpalmen) is de dikte ongeveer 1,5 mm. De lederhuid heeft een dikte van tussen de 1 en 3 mm. Hierin bevinden zich vele gespecialiseerde cellen en klieren en het bestaat hoofdzakelijk uit bindweefsel. Het bindweefsel zorgt voor elasticiteit en ondersteuning van de huid en bevat de haarfollikels, zweet- en vetklieren, zenuwuiteinden voor waarneming van pijn, warmte, druk, enzovoorts. LASERSCHADE AAN DE HUID Het effect van laserstraling op de huid hangt af van het vermogen en de golflengte, de blootstellingsduur, de spotgrootte en de bloedcirculatie en warmtegeleidend vermogen van de blootgestelde huid. Opeenvolgende huidlagen kunnen worden beschouwd als verschillende filters


voor optische straling. Het doordringend vermogen van straling in de huidlagen wordt weergegeven in de tabel aan het eind van dit onderdeel en in figuur 2. figuur 2. Penetratie van optische straling in de huid. Ultraviolette straling en de huid Blootstelling aan UV-straling leidt tot roodheid van de huid (erytheem) en kan resulteren in bruining van de huid (veranderingen in pigmentatie door productie van melaninekorrels). Het vormen van een gebruinde huid beschermt de huid tegen verdere blootstelling aan UV-straling. Chronische blootstelling aan UV-straling veroudert de huid en vergroot de kans op huidkanker. Absorptiekarakteristieken van de huid worden medebepaald door de hoeveelheid melanine in de huid en de huiddikte. Dit maakt dat de reactie verschilt van persoon tot persoon. Zichtbaar licht en de huid Golflengten in het zichtbare gebied dringen ongeveer 1 tot 2 mm door in de basale lagen van de epidermis. Thermische schade is hier mogelijk na blootstelling aan zeer hoge stralingssterkte of stralingsenergie. Langetermijneffecten als veranderingen in huidpigmentatie kunnen ook volgen op hoge niveaus van blootstelling. Infraroodstraling en de huid Laser geĂŻnduceerd thermisch huidletsel treedt het meest op in het dichtbij IR-golflengtegebied (IR-A), zoals onder andere geproduceerd door een Nd:YAG laser (1064 nm). Deze straling dringt het diepste door in de lederhuid. Energieabsorptie verhoogt de weefseltemperatuur en zorgt voor verwijding van de bloedvaten, waardoor de huid roze kleurt. Wanneer deze koelingsmethodiek onvoldoende werkt ontstaat verbranding van de basale laag. De pijn die samengaat met thermisch letsel is over het algemeen voldoende om de gebruiker te alarmeren en deze te motiveren zich buiten het bereik van de bundel te gaan begeven. Zichtbare- en IR-lasers zijn echter in staat om in een fractie van een seconde huidverbranding te veroorzaken. Hierdoor heeft de gebruiker onvoldoende tijd om de laserbundel te mijden alvorens letsel ontstaat.


Chronische blootstelling Er zijn tevens cumulatieve of latente effecten bekend van lage chronische blootstelling aan laserstraling. Hierbij duurt het jaren of tientallen jaren voordat ze zichtbaar worden. Voorbeelden hiervan zijn afwijkende pigmentkleuring, versnelde huidveroudering, verlies van elasticiteit van de huid en de vorming van huidkanker. Deze chronische effecten zijn verwaarloosbaar in vergelijking met de acute blootstellingsrisico’s. Echter, onderzoek heeft gesuggereerd dat bij herhaalde blootstelling op een bepaalde plaats, sensitisatie van de huid kan optreden, dat leidt tot een sterkere reactie dan verwacht onder die omstandigheden. Sommige personen kunnen door hun genetische achtergrond van nature gevoeliger zijn voor bepaalde (laser)straling dan anderen en weer anderen kunnen deze vorm van overgevoeligheid hebben ontwikkeld door het gebruik van cosmetica, medicatie of blootstelling aan chemicaliën. GRENSWAARDEN VOOR BLOOTSTELLING VAN OGEN EN HUID (MPE) Er zijn grenswaarden opgesteld voor de blootstelling van de huid en de ogen ter bescherming van de schadelijke effecten van laserlicht. Dit zijn de zogenaamde MPE-waarden: Maximum Permissible Exposure. Deze waarden zijn gegeven in W/m2 (bestralingssterkte) of J/m2 (bestralingsdosis) en hangen af van de golflengte van het laserlicht en de blootstellingduur. Bij klasse 3B- en klasse 4-lasers moet men oppassen dat de laserbundel niet direct, of via spiegelende reflectie, het oog en/of de huid raakt. Bij klasse 4-lasers is tevens het diffuus verstrooide licht schadelijk voor de ogen en mogelijk de huid. Het is daarom van groot belang dat laserwerkers tijdens uitlijning en tijdens het uitvoeren van handelingen in de bundel werken met een veiligheidsbril voor de bescherming van de ogen. Het filter in de bril moet, bij de emissiegolflengte(s) van de laser, de intensiteit van de inkomende laserbundel voldoende reduceren om schade aan de ogen te voorkomen. ‘Voldoende’ betekent hier dat de resulterende blootstelling van de ogen onder een bepaalde grenswaarde, de zogenaamde MPE-waarde, ligt. Verder is het van belang reflecterende materialen zo veel mogelijk te vermijden (bijvoorbeeld sieraden, horloges en dergelijke), waarbij men bedacht moet zijn op het feit dat de reflectie-eigenschappen van materialen voor niet-zichtbaar licht (UV en IR) anders kunnen zijn dan voor zichtbaar licht. Ramen en openingen moeten kunnen worden geblindeerd zodat het laserlicht niet de behandelkamer kan verlaten. Tijdens uitlijnwerkzaamheden en het uitvoeren van handelingen in de bundel moet men tevens voorkomen dat personen zonder bril de laserruimte (kunnen) betreden. Dit kan worden gerealiseerd door bijvoorbeeld waarschuwingsborden (‘LASER ON’) of een remote interlock die de laser uitschakelt als de deur van de behandelkamer wordt geopend. Dit laatste is overigens niet altijd wenselijk. OVERIGE RISICO’S Naast de hierboven beschreven risico’s die gerelateerd zijn aan de laserbundel zelf, is er nog een aantal risico’s dat gerelateerd is aan de apparatuur. Voorbeelden zijn: › Chemische risico’s: bij sommige lasers bestaat het actieve medium uit toxische substanties, bijvoorbeeld de kleurstoffen bij een liquid dye laser en › Toxische gassen in excimer lasers;


Inhalatie van toxische of schadelijke producten / gassen / micro-organismen t.g.v. materiaalbewerking; › Elektrische risico’s: veel lasersystemen maken gebruik van hoge (kilovolt)voltages; › Bij elektrische voedingsspanningen groter dan 5 kV (Tyratron) kan röntgenstraling vrijkomen; › Explosiegevaar bij flitslampen (voor optisch pompen van het medium); › Brandgevaar. Met name bij (periodieke) onderhoudsbeurten spelen dergelijke gevaren een grote rol vanwege het (gedeeltelijk) verwijderen van de omkasting van het laserapparaat. Het advies daarbij is te werken volgens een onderhoudsprotocol, dat door de fabrikant of de universiteit zelf is opgesteld.


HOOFDSTUK 5. WET- EN REGELGEVING INLEIDING De verplichting rond de invulling van laserveiligheid ligt besloten in wet- en regelgeving. Deze verplichtingen zijn vastgelegd in het Arbeidsomstandighedenbesluit en nader ingevuld in de normen van o.a. de Internationale Elektrotechnische Commissie met betrekking tot laserstraling, aangevuld met bij Ministeriële Regeling aangewezen normbladen met een wetenschappelijke grondslag. WETTELIJK KADER Het wettelijke kader rond laserveiligheid wordt gevormd door het Arbeidsomstandighedenbesluit. Hoofdstuk 6 van dit besluit is per 27 april 2010 uitgebreid met afdeling 4a ‘Kunstmatige optische straling’. Deze afdeling beschrijft de verplichtingen waaraan moet worden voldaan op het terrein van kunstmatige optische straling, waarvan de lasers deel uitmaken. Daarnaast is deze afdeling ook van kracht bij o.a. het toepassen van LED’s en UV-straling in de arbeidssituatie. De wetgeving is voortgekomen uit implementatie van de Europese richtlijn nr. 2006/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 april 2006. In de wettekst wordt meermalen verwezen naar ‘de richtlijn’, hiermee wordt deze Europese richtlijn bedoeld. Toepassingsgebied Afdeling 4a is van toepassing op arbeid waarbij de werknemer wordt of kan worden blootgesteld aan kunstmatige optische straling in zodanige mate dat dit een gevaar voor de gezondheid en veiligheid kan opleveren door het optreden van negatieve effecten op de ogen of de huid. In het geval van laserstraling betreft het hier lasers van de klassen 1C, 3B en 4 en 1M en 2M wanneer zij worden bekeken met optische hulpmiddelen en laseropstellingen van lagere klassen die onder bepaalde toepassing of omstandigheid een significant risico vormen (w.o. klasse 3R). Naast het wettelijke kader op het gebied van laserveiligheid is er een Norm-kader van toepassing. In de wetgevende tekst wordt hiernaar verwezen, waarmee ook de Norm-tekst onderdeel van de wetgeving is geworden. WETTELIJKE VERPLICHTINGEN De wetgeving op het gebied van laserveiligheid leidt tot de volgende verplichtingen voor werkgevers op het gebied van het werken met lasers die tot voornoemde categorieën behoren: -

Registratie van lasers in klasse 3B en 4; Een op schrift gestelde risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E), beoordeelbaar door een medezeggenschapsorgaan; Het vaststellen en implementeren van maatregelen ter voorkoming en beperking van blootstelling; Zorgdragen voor voldoende voorlichting en onderricht; Het beschikbaar zijn van arbeidsgeneeskundig onderzoek.


HOOFDSTUK 6. LASERVEILIGHEIDSBRILLEN Voor beschermingsmiddelen, bestemd om de ogen te beschermen tegen laserstraling, zijn twee geharmoniseerde normen van belang: NEN-EN 207 (voor bescherming tegen lasers) en NEN-EN 208 (bescherming bij instelwerk van lasers en lasersystemen). Deze normen bieden tevens de rekenmethodes voor het bepalen van de vereiste zogenaamde schaalnummers voor voldoende bescherming. Oogbescherming tegen laserstraling in Nederland, die niet voldoet aan de eisen van een van beide NEN-EN 207 of NEN-EN 208 normen, moet als niet geschikt worden beschouwd. Brillen die voldoen aan de eisen van deze geharmoniseerde normen zijn CE gemarkeerd en voorzien van een schaalnummer in de vorm van resp. L of LB voor NEN-EN 207 en R of RB voor NEN-EN 208. Een beschermende bril is ontworpen om bescherming te bieden tegen onbedoelde, incidentele blootstelling en mag nooit worden gebruikt voor het bewust kijken in de bundel (ook niet om de optische dichtheid door middel van meting vast te stellen). Een blootgestelde bril dient te worden vervangen, omdat de kwaliteit van de afscherming op die plaats niet meer voldoet. Het PBM is daarmee onbruikbaar geworden. Het dragen van een verkeerde bril staat gelijk aan het dragen van geen bril! Markering Alle oogbeschermingsfilters en de apparatuur zijn gemarkeerd met: 1. Het symbool van de bundelkarakteristiek waartegen bescherming wordt geboden (D, I, R of M in tabel 1), 2. De golflengte of het golflengtegebied (in nanometer - nm) waartegen bescherming wordt geboden, 3. De schaalnummers of het laagste schaalnummer, wanneer bescherming wordt geboden tegen een spectrale bandbreedte, 4. Wanneer het product niet is getest met lage herhalingsfrequentie (≤ 25 Hz) wordt suffix ‘Y’ aan het schaalnummer toegevoegd, bijv. R LB5 Y, 5. De markering CE, eventueel gevolgd door het typegoedkeuringsjaar (bijv. CE10 voor 2010 of CE95 voor 1995), 6. Eventueel Keurmerk van de controlerende instantie (TüV, DEKRA etc.). Brillen en filters die voldoen aan NEN-EN 207 zijn getoetst op de stabiliteit aan laserstraling gedurende 5 seconden voor continue golven en 50 pulsen voor gepulste laserapparaten. Markeringen worden gebruikt om onderscheid te maken tussen continue lasers en gepulste lasers met een verdere opdeling voor gepulseerde lasers waarbij de pulsduur wordt onderscheiden. Deze markeringen worden weergegeven in de volgende tabel: Tabel 1. Testcondities Symbool Lasertype Pulsduur (s) Minimum aantal pulsen D Continuous wave 5 1 -6 I Pulsed 10 tot 0,25 50 R Q switch >10-9 tot 10-6 50 -9 M Mode coupled pulsed < 10 50


Voorbeeld markeringen Een laserbril kan als volgt zijn gemarkeerd: D 652 LB7 CE10 ZZ D geeft aan dat de bril bedoeld om te beschermen tegen continuous laserstraling. 652 geeft aan dat de bril alleen bescherming biedt tegen laserstraling met een golflengte van 652 nm (dwz hij is alleen getest en goedgekeurd bij deze golflengte). LB7 is het schaal nummer dat de optische dichtheid (OD) van het filter bij 652 nm aangeeft. Een OD van 7 geeft een spectrale transmissie bij 652 nm van 10-7. CE10 is het Europese keurmerk, de 10 is de vermelding van het jaar waarin het artikel is getest door een erkende Europese keuringsinstantie. ZZ Dit is het merk of het nummer van de erkende keuringsinstantie die het PBM getest heeft voor markttoelating. Voorbeeld Markeringen (2) Oogbeschermers kunnen zijn gemarkeerd met het opschrift: DR 630-720 LB5 CE10 ZZ S Deze oogbescherming zal beschermen tegen continue (D) en gepulseerde (R) laserstraling in het golflengtegebied van 630 tot 720 nm. Ze heeft een optische dichtheid van 5 dwz. ze bieden een afzwakking van de laserstraling met een factor 10-5 en werden goedgekeurd door de keuringsinstantie in 2010. Het symbool S geeft aan dat de oogbescherming heeft voldaan aan de eisen van een extra mechanische sterktetest. Een bril kan bescherming bieden tegen meerdere golflengten of bandbreedtes, met voor elk van deze golflengtes een eigen beschermingsniveau. In de praktijk kan een bril dus rijk zijn voorzien van bovenstaande markeringen, zoals te zien is op de volgende foto van een laserbril:


HOOFDSTUK 7. MAATREGELEN VOOR HET VEILIG WERKEN MET LASERS

Te nemen maatregelen voor het veilig werken met lasers zijn altijd beschreven in algemene én specifieke werkinstructies. De algemene werkinstructies gelden voor het algemeen werken met iedere lasertoepassing. De specifieke werkinstructies behandelen de veiligheidsrisico’s die bij een specifieke behandeling of opstelling in acht moeten worden genomen. Deze zijn gebaseerd op de uitkomsten van de risicoanalyse laserveiligheid. Hieronder volgen de algemene werkinstructies in de vorm van ’10 geboden voor laserveilig werken’ Verder in dit hoofdstuk worden een aantal specifieke toepassingen nader belicht. De 10 geboden voor laserveiligheid: - Draag bij risico op oogbeschadiging altijd de juiste laserveiligheidsbril. - Kijk nooit rechtstreeks in een laserbundel, ook niet met een laserveiligheidsbril op. - Kijk nooit door optische elementen in de laseropstelling. - Gebruik geen reflecterende voorwerpen / materialen zoals linialen of reflecterende plastic kaartjes in het bundelpad. - Werk altijd volgens de veiligheidsinstructie die bij autorisatie tot de ruimte is gecommuniceerd, deze hebben een verplichtend karakter. - Verwijder ringen, armbanden, horloges en dergelijk zaken, die een reflectierisico vormen bij het werken met de laser. - Zorg ervoor dat fibers stevig is bevestigd aan de accessoire, bundeldump of de vermogensmeter. In alle andere gevallen dient de fiber te zijn voorzien van een afdichtingsdopje. - Werk nooit in een open lasersysteem (sample plaatsen, fine-tunen, uitlijnen, e.d.) zonder laserveiligheidsbril. - Bezoekers en niet-geautoriseerd personeel hebben alléén toegang tot de laserlabs onder begeleiding van de ruimteverantwoordelijke. - LET OP! Het dragen van een verkeerde bril, staat gelijk aan het dragen van geen bril! Om de kans op een verkeerde brilkeuze te verkleinen kunnen lasers en laserveiligheidsbrillen worden voorzien van een unieke en met elkaar corresponderende kleurcodering. De kleurcodering op de bril komt dan overeen met de kleurcodering op de bijbehorende laser waartegen de bril bescherming biedt. BLOOTSTELLINGSPREVENTIE SIGNALERING Aan de buitenzijde van alle toegangsdeuren tot de laserruimte dient vanaf laserklasse 3R duidelijk aangegeven te worden dat er een laser in gebruik kan zijn, middels een gestandaardiseerd waarschuwingsbord met starburstlogo. In ruimten waar een laser vast is opgesteld dienen deze bordjes permanent aanwezig te zijn; bij mobiele opstellingen worden de bordjes aangebracht op het moment dat een laser daadwerkelijk in de ruimte aanwezig is. Dit geldt tevens wanneer van een laser die onder normale condities een klasse 1 laserproduct vormt, de behuizing wordt verwijderd en een


hogere klasse laser in de ruimte beschikbaar komt). Voor laserruimtes waarin klasse 4 lasers in gebruik zijn, is een aanvullende waarschuwingsverlichting aangebracht met de tekst ’laser on’, die is verlicht wanneer de laser in bedrijf is. TOEGANG Bij het gebruik van een klasse 3R laser of hoger dient de toegangsdeur te zijn voorzien van een tweede toegangsbarrière, bijvoorbeeld gevormd door een halvemaanvormig lasergordijn of een fysieke tweede toegangsdeur. Bij voorkeur hebben alleen personen toegang tot de ruimte die werken met de laseropstelling. AFSCHERMING VENSTERS Bij het gebruik van een laser die een vermogen kan leveren waarbij de NOHD groter is dan de afstand tot een raam dient dit venster geblindeerd te zijn met een, voor de golflengte van de laser, ondoordringbaar materiaal. De keuze van het blinderingsmateriaal dient mede te worden gebaseerd op de (on)brandbaarheid ervan (berekening energiedepositie volgens NEN-EN 207, validering volgens NEN-EN 60825-4). WANDEN Wanden en vloeren in de ruimte dienen reflectiearm te worden uitgevoerd. Spiegelende oppervlakken moeten zoveel mogelijk worden vermeden. INSCHAKELBEVEILIGING Het lasertoestel dient middels een sleutelschakelaar beveiligd te zijn tegen onbevoegd inschakelen. Uitsluitend de door de lasercontactpersoon aangewezen personen hebben sleutelbevoegdheid. OOGBESCHERMING Bij overschrijding van de Maximaal Toelaatbare Blootstellingsgrenzen voor het oog moeten allen die binnen de laserruimte aanwezig zijn hun ogen op adequate wijze te beschermen middels een laserveiligheidsbril volgens NEN-EN 207. Op deze bril staat het schaalnummer (L of LB) en de betreffende golflengte vermeld. HUIDBESCHERMING Bij incidentele bestraling is de natuurlijke reflex voldoende om serieus letsel te voorkomen. Huidbescherming tegen verstrooide of diffuus gereflecteerde laserstraling is niet nodig. LASER SAFETY OFFICER Van iedere laseropstelling van klasse 3B of 4 is een op schrift gesteld risicoanalyse gemaakt. Deze risicoanalyse is maatgevend voor de in protocollen vastgelegde werkwijze en de te hanteren persoonlijke beschermingsmiddelen bij de uitvoering van werkzaamheden. Deze voorgeschreven maatregelen zijn niet vrijblijvend. De werkgever is verplicht de risico’s te communiceren naar de werknemer. Dit gebeurt middels risico-inventarisatie en werkinstructies richting de medewerker. De medewerker is verplicht de voorgeschreven werkwijze te hanteren en de verstrekte persoonlijke beschermingsmiddelen op de voorgeschreven momenten adequaat te dragen. Het uitvoeren van de risicoanalyse, het doorvertalen van de uitkomsten naar maatregelen op de werkvloer en het toezien en handhaven op de naleving hiervan zijn taken die zijn opgedragen aan de Laser Safety Officer. Deze persoon dient als aanspreekpunt voor alle vragen op het gebied van laserveiligheid. Tevens dient er


contact te worden opgenomen met de LSO indien een opstelling drastisch in ontwerp wijzigt, een nieuwe opstelling wordt gebouwd of er nieuwe lasers worden betrokken.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.