9 minute read

Ingroeipaden Schoon en Emissieloos Bouwen (SEB)

Doodlopende Tekst: Toon van der Stok Foto’s: Cumela Communicatie MINISTERIE KOMT MET INGROEIPADEN VOOR SCHOON EN EMISSIELOOS BOUWMATERIEEL ingroeipaden dreigen

De komende jaren zal het materieelpark in de cumelasector flink moeten vergroenen om alle overheidsdoelstellingen te halen. Daarvoor wordt nu overlegd over zogenaamde ingroeipaden, die aangeven wanneer materieel schoon en emissieloos moet zijn. Dat lijkt een stuk sneller te gaan dan het normale vervangingspatroon en de aanleg van de benodigde energie-infrastructuur. Er zullen dus maatregelen moeten komen om het betaalbaar en haalbaar te maken, vindt Nico Willemsen van Cumela.

Advertisement

Dat er in de cumelasector belangstelling is om te vergroenen, bleek wel toen de subsidie voor Schoon en Emissieloos bouwen open ging. Al op de eerste dag werd het budget voor de aanschaf van vooral elektrisch bouwmaterieel zwaar overtekend. Voor deze groep was de aanvraag zelfs negen keer groter dan het budget. Het lijkt op het eerste oog dus dat er massaal wordt overgeschakeld naar emissieloos materieel, maar het stelt niet zoveel voor als je kijkt naar de totale investeringen in de sector, waarschuwt Nico Willemsen voor een al te overspannen beeldvorming. “Alleen al de cumelabedrijven investeren per jaar 1,2 miljard euro in materieel. Dan stelt een totale subsidieaanvraag van 29 miljoen voor elektrische werktuigen niet zo veel voor, zeker wanneer je bedenkt dat deze nu twee tot drie keer duurder zijn dan de huidige uitvoering. We praten dan maar over een fractie van het totaal aantal machines dat wordt gekocht.”

AMBITIEUZE DOELSTELLINGEN

De doelstelling van de overheid voor de komende jaren zijn ambitieus. In 2030 moet zowel de emissie van stikstof als die van fijnstof en CO2 fors zijn gedaald. Om dat te bereiken, werkt de overheid nu met het bedrijfsleven aan zogenaamde transitiepaden om de doelstellingen te halen. Per type werk wordt daarbij gekeken hoe je dat kunt vormgeven. Als cumelasector hebben we daarbij te maken met het werk rond de infrastructuur (wegen, dijken en spoor) en de bouwactiviteiten, dus de aanleg van bouwlocaties en het werk daar. Vreemd genoeg bekommert de overheid zich nauwelijks om andere sectoren waarbij hetzelfde materieel wordt ge-

PERIODE 1 - 1 JAN. 2023 PERIODE 2 - 1 JAN. 2025 PERIODE 3 - 1 JAN. 2028 PERIODE 4 - 1 JAN. 2030

LICHT (‘MINIMATERIEEL’) (<19 KW) ZEER LICHT (19-37 KW) LICHT (37-56 KW) MIDDELZWAAR MATERIEEL (56-130 KW)

ZWAAR MATERIEEL (130-560KW)

GEEN EIS GEEN EIS 100% ZE STAGE IIIA (IIIB BESTAAT NIET) STAGE IIIA (IIIB BESTAAT NIET) 100% ZE STAGE IIIB STAGE IIIB 100% ZE STAGE IIIB STAGE IV MET ROETFILTER** STAGE IV MET ROETFILTER** STAGE IIIB STAGE IV MET ROETFILTER* STAGE IV MET ROETFILTER* SPECIALISTISCH MATERIEEL (LEVENSDUUR >15 JAAR) STAGE IIIB* STAGE IIIB* KATALYSATOR EN ROETFILTER** ZEER ZWAAR MATERIEEL (>560KW) VOORBEELD 100% ZE 100% ZE 100% ZE STAGE IV MET ROETFILTER** (2030) 100% ZE (2035) STAGE IV MET ROETFILTER* (2030) 100% ZE (2035) 100% ZE IN 2035-2040 STATIONAIR (GENERATOREN, BATTERY PACKS) STAGE IIIB (TOT 560 KW) STAGE IV MET ROETFILTER** 100% ZE 100% ZE

‘DE OVERHEID IS ZEER GEFIXEERD OP BOUW, MAAR HEEFT GEEN OOG VOOR ANDERE SECTOREN MET HETZELFDE DOEL’

bruikt, constateert Willemsen. “De overheid is hier zeer gefixeerd op de bouw, maar heeft helemaal geen oog voor bijvoorbeeld het werk in de cultuurtechniek of het onderhoudswerk. Dat zie je ook bij de SEB-subsidie. Die is er wel voor graafmachines die in de bouw werken, maar heb je er een maaikorf aan voor het onderhoud van watergangen, dan val je buiten de doelstelling. Vreemd, want ook daar zullen we met z’n allen moeten vergroenen.”

INGROEIPADEN

Om de gewenste overheidsdoelstellingen in 2030 en later in 2035 te kunnen halen, wordt nu per type en grootte van een machine gekeken wanneer je zou kunnen eisen om compleet emissieloze voertuigen in te zetten of bijvoorbeeld een bepaalde Stage-klasse te eisen. Dit laatste is vooral belangrijk voor stikstof en fijnstof, omdat de machines met Stage-klasse IV en V een veel lagere uitstoot hebben. Voor CO2 werkt dit niet, omdat ze nog steeds door een diesel worden aangedreven en daar hoort nu eenmaal de uitstoot van CO2 bij. De overheid beseft dat de invoering van emissieloos materieel stapsgewijs zal moeten gebeuren en tijd zal vergen, want momenteel is er feitelijk nog nauwelijks emissiearm materieel op de markt. Alleen in de markt voor de kleine wielladers en minigraafmachines begint het aanbod van elektrisch materieel toe te nemen, merkt Willemsen. “Daar zie je ook dat fabrikanten af-fabriek beginnen te leveren. Voor bedrijven wordt het daarmee interessant om bij vervanging van machines na te denken over een emissieloze uitvoering, ook al is de aanschafprijs nog steeds fors hoger.” Vooruitlopend op de mogelijke introductie van de komst van emissieloos of emissiearm materieel heeft het ministerie nu een eigen ingroeipad gemaakt. Hierin staat per categorie aan welke minimumnorm bijvoorbeeld een mobiel werktuig in een bepaald tijdvak moet voldoen. Dat begint met het stellen van eisen aan het Stage-niveau van de motor en loopt uiteindelijk door naar het moment dat een voertuigcategorie helemaal emissieloos moet zijn. Een concept van een dergelijk plan is te zien in afbeelding 1. Daarin zie je dat voor zogenaamd minimaterieel, dus met motoren tot 19 kW (26 pk), vanaf 2028 de eis zou gelden dat er alleen nog zero-emissiematerieel op een bouwplaats zou mogen zijn. Voor die tijd zijn er geen eisen, omdat er voor dit materieel geen Stage-klasse is. Zo zie je dat de overheid bijvoorbeeld voor middelzwaar materieel, van 56 tot 130 kW (76 tot 177 pk). het tot 2030 houdt op het aanscherpen van de Stage-klasse, met minimaal Stage IV met roetfilter in 2030. Dit verplichte minimumniveau zal onderdeel worden van de nieuwe omgevingsvergunning. Feitelijk wordt daarin dan vastgelegd welke machines dan nog op een bouwplaats mogen komen.

EXTRA INGROEIPADEN

Naast dit verplichte minimumniveau-ingroeipad wil de overheid ook aparte ingroeipaden invoeren die door publieke opdrachtgevers kunnen worden gebruikt bij aanbestedingen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen opdrachtgevers die hoge ambities hebben (koplopers) en zij die iets lagere eisen stellen (peloton). In het ingroeipad voor koplopers wordt voorgesteld dat alle lichte machines tot 56 kW op een ‘koploperproject’ in 2028 zero-emissie moeten zijn en het middelzware materieel (56 tot 130 kW) in 2030. Deze normen zouden voor deze bedrijven moeten worden opgenomen in contracten en eigen projecten. Bedrijven zouden dan moeten aantonen dat ze gemiddeld over het werk de vastgestelde normen halen. Hierbij wordt wel aangegeven dat koplopers onder de opdrachtgevers die dit eisen, dit ook moeten vertalen in de contracten.

‘WE HEBBEN TE MAKEN MET MACHINES DIE EEN ECONOMISCHE LEVENSDUUR VAN VEERTIEN JAAR HEBBEN’

‘ZONDER VOLDOENDE LAADCAPACITEIT ZITTEN WE OP EEN DOODLOPEND PAD’

ONTBREKEN ECONOMISCHE ONDERBOUWING

Vooral het ontbreken van een economische onderbouwing van de consequentie van deze eisen is iets wat Cumela en met hen nog elf andere organisaties dwars zit. De organisaties zijn gezamenlijk in gesprek over de plannen van de overheid. Willemsen fungeert als trekker van deze groep en stelt vast dat het ministerie vooral optimistisch is. “Als je ziet dat dit ervan uitgaat dat het in 2030 mogelijk zou zijn om al voor alle machines met een 56 kW motor te eisen dat ze volledig elektrisch zijn, gaat het voorbij aan de huidige praktijk. Je praat dan al over machines tot een vermogen van 80 pk, waarvoor nu nog helemaal niets beschikbaar is. Dan is het niet realistisch om te verwachten dat in 2030 al het materieel is vervangen door een elektrische uitvoering. We hebben nu eenmaal te maken met machines die op onze bedrijven een economische levensduur van acht tot tien jaar hebben. Als je beseft dat er nu nog niets is in die klasse, weet je ook dat de nieuwe machines die nu worden gekocht in 2030 nog niet afgeschreven zijn. Een ingroeipad veronderstelt dat je door gericht te investeren op een vastgesteld moment het gewenste doel hebt gehaald.”

VERVANGINGSPERCENTAGE ZEVEN PROCENT

Uit een analyse die Cumela heeft gemaakt van het aanwezige materieel op bedrijven blijkt dat het gemiddelde vervangingspercentage zeven procent is. Dat betekent dat je pas na ongeveer veertien jaar mag verwachten dat alles is vernieuwd. En dan nog geldt dat een deel van het materieel wel eerder wordt vervangen, gemiddeld na zes tot acht jaar, maar dat er ook veel materieel is dat slechts af en toe wordt ingezet, maar daardoor wel veel langer aanwezig blijft. “Dit soort maatregelen betekent dus dat bedrijven te maken krijgen met materieel dat ze niet meer mogen gebruiken, terwijl het niet is afgeschreven. Daarvoor moet een oplossing komen, want de komende jaren kunnen onze bedrijven voor de meeste machines nog niet investeren in zero-emissiematerieel, gewoon omdat het er nog niet is.”

ZORGEN OM ENERGIE-INFRASTRUCTUUR

Naast zorgen over de beschikbaarheid van het materieel hebben de twaalf branches ook grote zorgen over de noodzakelijke energie-infrastructuur. “Wil je alle machines die we nu gebruiken opladen op de huidige locatie of bijvoorbeeld in de buurt van een bouwlocatie, dan zal er veel meer stroom door het elektriciteitsnetwerk moeten, terwijl daar ook een groeiend aantal auto’s en warmtepompen energie van trekt. Gezien het nu nog ontbreken van plannen voor verzwaring voorspellen we dat dit tot grote problemen zal leiden. Dat moet eerst worden opgelost voordat bedrijven echt kunnen investeren in emissieloze bouwvoertuigen”, stelt Willemsen. “Zonder voldoende laadcapaciteit zitten we op een doodlopend pad”, zegt hij. De branches worden daarin gesteund door TNO, dat in een advies aan het ministerie ook heeft aangegeven dat de energie-infrastructuur een belemmerende factor kan zijn voor het behalen van de doelstellingen. Dat geldt niet alleen voor elektriciteit, maar ook voor waterstof.

Wat Willemsen betreft maakt het ministerie eerst een financiële-impact-analyse van de gevolgen van de voorgenomen ingroeipaden. De meerkosten die het gevolg zijn van deze ambities moeten wat hem betreft door overheid en opdrachtgevers linksom of rechtsom worden opgehoest. Verder zullen de beschikbaarheid van het materieel en de ontwikkeling van de energie-infrastructuur het tempo moeten bepalen. “Het is prima dat opdrachtgevers in de tussentijd projectmatig ervaring opdoen met het uitvragen van emissiereductie, maar eisen stellen aan de omschakeling kan alleen als je ook als overheid de randvoorwaarden voor elkaar hebt. Als sector willen we graag, maar dan moeten we wel zeker weten dat het wordt betaald en nog belangrijker dat we kunnen laden. Alleen dan kunnen we aan het werk blijven.”

HVO TELT NIET

Een van de mogelijkheden die wordt genoemd om emissieloos te werken, is het gebruik van HVO. Dit is een synthetische diesel die volledig wordt gemaakt uit organische reststromen. Dit geldt als emissieloos omdat er geen fossiele grondstoffen voor de productie zijn gebruikt. In veel projecten wordt het nu ook trots opgevoerd als brandstof die ervoor zorgt dat het werk emissieloos is. Dit blijkt echter ten onrechte, want de CO2-winst wordt geboekt bij de leverancier van de brandstof. Die claimt het leveren van HVO als een verlaging van de door hem veroorzaakte emissie. Het gevolg is dat de cumelasector het niet meer als zero-emissie kan claimen. Een heel rare zaak, vindt Willemsen. “De uitstoot wordt namelijk wel aan ons toegerekend en niet aan de oliemaatschappij. Dan hoort het gebruik van HVO dus ook bij de afnemer die het in de tank van een machine laat lopen.”

This article is from: