THOMAS
VAN DER
PLAETSEN B AC K O N T R AC K
THOMAS
VAN DER
PLAETSEN B AC K O N T R AC K
Voor papa en mama Ann en Luc Van der Plaetsen
8
Hoofdstuk 1
DE JEUGD
Waarin de atletiekpiste een tweede thuis wordt 30
Hoofdstuk 2
DE DIAGNOSE
Waarin een stage in Zuid-Afrika een chemokuur in Gent wordt 58
Hoofdstuk 3
DE COMEBACK
Waarin Rocky Balboa een mens wordt 92
Hoofdstuk 4
DE OLYMPISCHE SPELEN
Waarin een ex-kankerpatiënt opnieuw een wereldtopper wordt 110
Hoofdstuk 5
DE MENS, DE TIENKAMPER
HOOFDSTUK 1
DE JEUGD
WAARIN DE ATLETIEKPISTE EEN TWEEDE THUIS WORDT
Thomas Van der Plaetsen — 16 Jan 2012
Mijn verhaal vertoont veel gelijkenissen met dat van Danny Way, een van de beste skaters aller tijden. Hij verloor zijn vader op jonge leeftijd, omringde zich met vrienden en familie, was op school geen modelkind en kreeg in zijn jeugd met flink wat tegenslag af te rekenen. Zijn beste vriend kwam om in een verkeersongeval. Zelf brak hij bij een zware val zijn nek. Maar hij greep zijn tweede kans en realiseerde zijn ultieme droom, een jump over de Chinese Muur. Hij liet een enorme schans bouwen, dertig meter hoog, en schreef geschiedenis. Way werd de eerste mens die met een skateboard over de Muur sprong.
First exam is over with. 4 left to go! But competitions start in 2
De documentaire over zijn leven, ‘Waiting for Lightning’, hield me de voorbije jaren op de been. Tijdens mijn behandeling voor teelbalkanker haalde ik er veel kracht uit. Way toonde me dat ik niet mocht opgeven. Dat een comeback afzien is, elke dag opnieuw, en dat ik moest doorzetten om mijn dromen te verwezenlijken. Zijn basismotivatie is dezelfde als die van mij. Vooruitgang maken. Beter worden, fysiek en mentaal. Alles wat erbij komt, is niet belangrijk. Bekendheid of roem interesseren me niet. Ik wil een voller mens worden. De rest heeft weinig belang. In ‘Waiting for Lightning’ zegt een vriend van Danny Way: “Het skatepark gaf me een identiteit. Door te skaten werd ik iemand.” Die woorden klonken me als muziek in de oren. Het was alsof ik mezelf hoorde spreken.
weeks, so I’ve got to try and stay fresh... Now that’s a challenge!
Als kind hing ik maar wat rond. Niet dat ik op verlaten parkings bier uit blik dronk, in de supermarkt oudjes lastigviel of op de hoek van de straat cannabis dealde. Dat niet. Ik stak gewoon geen poot uit. Ik verdeed mijn tijd. Altijd buiten, in de tuin of in de bossen. Van internet was er nog geen spoor. Ik was hyperkinetisch. Ik gooide met metalen ninjasterren. Klom in bomen. Mikte met pijl en boog naar mijn zus. Sprong uren aan een stuk op de trampoline die in onze tuin stond, tot wel vijftig salto’s na elkaar. Mijn energie was eindeloos. Maar ik lag in de knoop met mezelf. Ik vond mezelf een mislukkeling, had weinig zelfvertrouwen. Op school werd ik geviseerd. Ik was niet dom en behaalde zonder grote inspanningen een goed rapport, maar ik kon niet stilzitten. En wie niet kon stilzitten, werd gestraft. De eerste stap was: opletten. Dat kon ik niet. Met de tweede stap was ik nooit mee, laat staan met de derde of de vierde. Sommige leraars hadden het op mij gemunt. Hun lessen interesseerden me niet. Ik zat acht uur als een zombie in de klas, op de achterste rij. Suf verveeld schuifelde ik naar huis. Tegenwoordig ben ik obsessief met zelfstudie bezig, met kennis en vaardigheden opdoen. Toen kon ik het niet opbrengen om aandachtig te luisteren. Ik voelde me niet thuis in een systeem waar alles in het teken van structuur, controle en macht stond. Pas achteraf, nadat ik van school was, begon ik gretig te studeren.
10 / 11
DE JEUGD
Ik was geen ruziemaker. Ik was stil en verlegen, zei niet veel. Mijn grootste probleem was dat ik geen droom had. Ik wist niet wat ik met mijn leven moest aanvangen. Ik was ervan overtuigd dat ik nooit iets zou bereiken. Simpelweg plezier in het leven vinden leek al een onmogelijke opgave. Ik ben de op een na jongste van zeven kinderen. Vier zussen, twee broers. Thuis was er veel bedrijvigheid. Dat had ik graag. Ik kon verdwijnen in de groep, in de chaos van het gezin. We zaten nooit met zeven naast elkaar in de zetel gezellig televisie te kijken. Altijd liep er wel ergens iemand rond. Ik zocht mijn plek, ik werd snel zelfstandig. Mijn vader was psychiater, zenuwarts. Mijn moeder was maatschappelijk assistente. Thuis hadden ze een gemeenschappelijke praktijk. Iedereen liep binnen en buiten, de voordeur stond bij wijze van spreken altijd open. Er kwamen zware gevallen over de vloer. Eén keer stapte er iemand met een geweer binnen. Rust vond ik in mijn eigen wereld. Gamen, boeken lezen, muziek beluisteren. Ik zat vaak alleen in mijn kamer. Even zo goed was ik nu muzikant. Was ik in andere omstandigheden opgegroeid, ik had me misschien op de gitaar toegelegd. Niet op de piste. Sport was in onze familie heel aanwezig, vooral dankzij mijn broer Michael en mijn zus Helena. Zij trainden elke avond op de piste in De Brielmeersen, een recreatiedomein in Deinze, de stad waar ik ben opgegroeid. Michael had bij de kadetten het Belgisch record in de meerkamp, maar concentreerde zich later op de horden. Helena probeerde het ook eerst in de meerkamp, maar stapte later ook op de horden over. Vader ondersteunde ons in alles wat we probeerden. Hij dirigeerde ons niet, legde zijn mening nooit op. Integendeel, als hij zag dat ik graag met een basketbal speelde, kocht hij een basketkorf. Speelde ik videospelletjes over skaters, dan kwam hij met een skateboard thuis. Hij liet ons vrij, zolang de hobby’s constructief waren. Met atletiek ging het net zo. Hij zag dat ik steeds vaker met Michael en Helena naar de piste trok en vroeg op een dag: “Thomas, atletiek, is dat niets voor jou?” Die vraag zette alles in gang. Mijn vader werd de grondlegger van wie ik vandaag ben. Ik ontdekte mijn kwaliteiten spelenderwijs. Ik pakte een golfballetje van de grond en gooide het zo ver mogelijk, na een draaibeweging waarvan ik dacht dat ze op die van de ‘echte’ discuswerpers leek. Het balletje belandde bijna honderd meter verderop, aan de andere kant van het voetbalveld. Niemand van mijn vrienden kwam ook maar in de buurt. Skaten, basketbal, tennis, gymnastiek: noem een sport en ik was er goed in. Op school speelde ik voetbal met jongens die bij de jeugd van SK Deinze nationaal kampioen. Ik kon vlotjes mee.
12 / 13
DE JEUGD
Maar één ding was snel duidelijk, een groepssport was niets voor mij. Individuele sporten spraken me meer aan. Daarin ben je verantwoordelijk voor je eigen prestaties. Je hangt niet van anderen af. In een groep ben je maar zo sterk als de zwakste schakel. Als iemand er met zijn pet naar gooit, ben je eraan voor de moeite. Veel groepssporters drijven zichzelf niet tot het uiterste. Ze draaien mee en daar blijft het bij. Ik wilde verder gaan. Mijn grenzen verleggen. In het begin was ik lui. Ik trok alleen naar de piste als ik er zin in had. Na een tijdje verplichtte Michael me om vijf keer per week te sporten. Voornamelijk hoogspringen. Lopen was louter opwarming, geen aparte discipline. Mijn looptechniek was desastreus. Michael nam me op sleeptouw. Week na week, maand na maand herhaalde hij dat het niet goed was. Ik kreeg het ervan op mijn heupen, maar ik deed voort. Ik weet niet waarom. Wellicht kon ik niets beters bedenken. Elk jaar was er op school een atletiekwedstrijd. Op mijn veertiende nam ik voor het eerst deel. Ik won het hoogspringen. Hetzelfde jaar werd ik Belgisch kampioen bij de kadetten. Twee verrassingen, want ik was kleiner en minder gespierd dan mijn leeftijdsgenoten. Maar trots dat ik was, ongelooflijk. Toen ik thuiskwam, paste ik onmiddellijk mijn MSNstatus aan: ‘Thomas, Belgisch kampioen hoogspringen bij de kadetten’. Mijn broer zag hoeveel progressie ik maakte. Hoe vlot ik over twee meter sprong. Zomaar, zonder veel oefening. Hij vroeg waarom ik het niet serieuzer nam. Hij motiveerde me om meer te trainen. Mijn prestaties schoten omhoog. Van 1 meter 89 op het Belgisch kampioenschap voor kadetten in 2005 naar 2 meter 03 op het scholierenkampioenschap twee jaar later. En zelfs 2 meter 10 datzelfde seizoen. Die spark heeft mijn leven veranderd. Ik wilde ernaar terug. Elke avond ging ik op zoek naar dat gevoel van progressie. Het was bijna een vlucht. Weg van de speelplaats, de schoolbanken, de omgeving waar ik mezelf voortdurend voelde tekortschieten. Voor het eerst kon ik mijn aandacht op iets toespitsen. Ik zag dat inspanningen tot resultaten konden leiden, dat ik de verantwoordelijkheid voor mijn eigen ontwikkeling kon opnemen. Mijn energie kanaliseerde zich in atletiek. De piste werd mijn tweede huid. Had ik die spark niet gevoeld, was ik nu misschien nog altijd een gast die zomaar wat rondhing, ogen naar beneden, kop tussen de schouders. De atletiekpiste gaf me een identiteit. Het was een plek om mezelf te uiten, een vrijplaats voor experiment. Als iets niet lukte, werd ik aangemoedigd om te blijven proberen. Anders dan op school, waar ik werd gestraft. Ik kon op een natuurlijke manier evolueren. Ik boekte kleine successen, kreeg positieve feedback en werd in mezelf bevestigd. Plotseling herkende ik wie ik was, wie ik kon zijn. Mijn toekomst kreeg vorm.
14 / 15
DE JEUGD
De eerste twee jaar hield ik het bij hoogspringcompetities. In 2007 kwalificeerde ik me voor het Europees Jeugd Olympisch Festival (EJOF) in Belgrado. Ik was zestien. Met een sprong over 2 meter 04 werd ik zesde. Net als Michael enkele jaren eerder in het hordelopen. Ik stond meteen op dezelfde hoogte als mijn oudere broer, in mijn ogen een wereldtopper in wording.
is als een jongleur. In het begin hou je drie of vier bordjes in de lucht. In mijn geval waren dat de springnummers: verspringen, hoogspringen en polsstokspringen. Door training probeer je meer bordjes draaiende te houden, tot je bij tien uitkomt. In die zoektocht leg je zelf een balans vast. Je bepaalt je eigen weg. Het zwaartepunt op springen, lopen of werpen leggen? Alle routes kunnen naar succes leiden. Bij aparte nummers heb je dat niet. Je kunt niet eindeloos variëren in de manier waarop je hoogspringt of hordeloopt. Het gebeurt al jaren volgens dezelfde patronen. Het is veel rechtlijniger.
Een vriend specialiseerde zich in de meerkamp. Hij vroeg of ik hem eens wilde vergezellen. Voor de lol. Ach ja, dacht ik. Waarom ook niet? Twee dagen atletiek en tussendoor moppen vertellen, zo saai kon dat niet zijn. Het was in Beveren, bij atletiekclub Volharding. De meeste disciplines waren me volkomen vreemd. Discuswerpen bijvoorbeeld. Of polsstokspringen: ik had dat ooit een paar keer geprobeerd, meer niet. Ik had zelfs geen polsstokken bij. Mijn vriend leende me de zijne. Ik sprong 2 meter 30, tot mijn eigen verbazing. 2 meter 40, 2 meter 50, het lukte allemaal. Uiteindelijk won ik de competitie met een hoogte van 3 meter 60. Ik had minstens dertig keer gesprongen, ik wist niet waar mijn mogelijkheden lagen. De tweede dag was ik volledig naar de kloten. In de hordeloop geraakte ik hopeloos achterop. Speerwerpen ging nog, maar de afsluitende uithoudingsrace was een ramp. Hoogspringen maakte mijn eindresultaat goed. Ik won. Ik was Belgisch kampioen bij de scholieren, met de derde Belgische prestatie aller tijden in die leeftijdscategorie. Mijn vriend was in zijn trots gekrenkt. Hij was gekomen om te winnen, maar werd verslagen door de jongen die hij achteloos had meegevraagd. Aan wie hij zelfs polsstokken had moeten lenen. Het werd een lange rit terug.
De beste momenten zijn die waarop de vooruitgang tastbaar is. Bij polsstokspringen maakte ik het eens mee. Ik was op mijn pols gevallen en kon een jaar niet springen, maar in het begin van de vakantie sprong ik opeens ver over vier meter. Vijftig centimeter hoger dan ooit tevoren! De avond ervoor had ik een barbecue met vrienden. Het was plezant, we hadden iets gedronken en lagen er pas laat in. De volgende ochtend moest Michael me naar de piste sleuren. Ik had geen zin. Ik had slechts drie uur geslapen en toch was het de beste sprong van mijn leven. Zelden ben ik zo opgelucht geweest. De week erna nam ik aan een wedstrijd deel. Ik verbeterde mijn record nogmaals, deze keer met een halve meter. Vanaf dat moment was ik vertrokken. Ik werd sterker en sneller, kreeg mijn groeispurt en kon grotere stokken gebruiken. Polsstokspringen evolueerde tot een van mijn beste nummers. Mijn tweede grote wedstrijd was in 2009. Het Europees kampioenschap bij de junioren in Novi Sad, in Servië. Er was een hittegolf. 45 graden! Maar het ging goed. Ik zat in een flow en brak al mijn records. Met 7.769 punten won ik goud. Op het einde van dat jaar stond ik eerste op de wereldranglijst bij de junioren. Het werd duidelijk welke richting ik mijn leven kon geven. In Novi Sad ontketende zich het competitiebeest in mij. Tijdens wedstrijden ben ik op mijn best. Voor Novi Sad wist ik dat nog niet, erna zou het nog regelmatig blijken.
Mijn ouders waren die dag niet komen kijken. Dat deden ze nooit. Ik kwam thuis en zei: “Ma, ik heb een record gesprongen.” Waarop zij antwoordde: “Goed gedaan, jongen.” En dat was het. Punt, klaar. ’s Avonds haalde mijn vader een fles champagne uit de kast. Niet om op het record te klinken, gewoon om een glas te drinken. Die nuchterheid heeft me gevormd. Mijn ouders boden ons alle mogelijke steun, maar ze hielden ons ook met beide voeten op de grond. Stick to the basics, het werd snel mijn levensvisie. Succes was nooit een ambitie op zich, eerder een bijvangst van het harde werk.
In 2010 kwam ik tijdens mijn eerste tienkamp bij de senioren, in Tel Aviv, op een totaal van 7.564 punten uit. Goed voor een derde plaats. Ik verscherpte mijn records op de 100 meter en in het verspringen, maar mijn eindresultaat lag 200 punten onder de limiet voor het Europees kampioenschap voor beloften later dat jaar. Zonder de zware enkelblessure die winter – ik liep drie gescheurde ligamenten op – had ik me wellicht geplaatst. Mijn overwinning op het Belgisch kampioenschap voor senioren, eind augustus, was een troost. Ik kon de afsluitende 1.500 meter zelfs overslaan. Mathematisch was ik al zeker van goud.
Na die eerste Belgische titel had ik de smaak te pakken. Ik legde me op mijn zwakke disciplines toe en werd snel beter. Ik ontdekte een nieuwe wereld, die van de meerkamp en de voortdurende progressie die erin vervat zit. De belofte van vooruitgang werkte verslavend. Na elke discipline had ik weer een nieuw doel voor ogen, dat motiveerde me. Meerkamp is eerlijk, duidelijk. Als je traint, word je sterker. Zelfs als je een discipline verknoeit, kun je nog altijd je record verbreken. Bij afzonderlijke atletieknummers is dat niet zo. Als het misloopt, is het voorbij. Dan sta je daar, met je voorbereiding. Een tienkamper
Op mijn achttiende besliste ik om verder te studeren. Ik wilde een tegengewicht voor mijn sport. Computers en games fascineerden me al van mijn kindertijd, dus leek een
16 / 17
DE JEUGD
bachelor Toegepaste Informatica me de beste optie. Ik koos voor de hogeschool in Gent, dicht bij huis. Het was de ideale combinatie. De emotie en het lichamelijke van sport aangevuld met de ratio, het denkwerk van informatica. Het paste bij wie ik ben. Naast de piste ben ik rustig en beredeneerd. De logica van computers en de mate waarin ik die systemen kan controleren, spreken me aan. Dankzij het programmeren leerde ik ook probleemoplossend denken. Maar als ik een piste oploop, verandert er iets in mij. Ik begin te roepen, sla mezelf op de borst, daal naar mijn basisinstincten af. Dan word ik als het ware een beest. Het eerste jaar aan de hogeschool pendelde ik tussen Gent en Deinze. Na de lessen trainde ik. Vanaf 2010 zat ik vaker in het buitenland. Ik nam deel aan internationale wedstrijden en reisde samen met Michael naar Zuid-Afrika, op stage. Ik studeerde onderweg. Net als in de tienkamp stegen mijn punten op school elk jaar. Ik was gemotiveerd, blij dat ik van het juk van de humaniora verlost was. Het loonde. Ik geraakte er elk jaar vlot door. De apotheose kwam op het einde van het laatste jaar. Voor mijn bachelorproef kreeg ik mijn hoogste punten ooit. Het onderwerp? ‘Smartphonegebruik bij voetbalclubs’. Ik onderzocht hoe clubs in de toekomst smartphones konden inschakelen om de fanbeleving te optimaliseren. Ik had een applicatie ontwikkeld met een strak design en allerlei toepassingen die het jaar daarna ook bij Microsoft opdoken.
leven sta. Ik wil niet alles op alles zetten en een jaar keihard trainen, om het jaar erna weer terug te vallen. Dat zit niet in mijn aard. Ik bouw mijn carrière verstandig uit. Tienkamp is simpel. Jezelf gezond houden is de kerntaak. Eens dat er is, kun je trainen. En als je traint, maak je progressie. Dat is een evidentie. Mijn grootste zorg was altijd gezond blijven. Geen blessures, geen ziektes.
2011 werd mijn doorbraakjaar. In februari werd ik Belgisch kampioen op de zevenkamp tijdens de indoorkampioenschappen in Gent. In maart vond in Parijs het EK indoor plaats. Mijn eerste grote kampioenschap bij de senioren. Mijn beide ouders kwamen kijken. Het was de eerste en meteen ook de laatste keer dat mijn vader me tijdens een meerkamp aan het werk zag. Een intense herinnering, zeker omdat ik in Parijs de jongste atleet ooit werd die over 6.000 punten ging. In juli werd ik Europees beloftekampioen outdoor. In het Tsjechische Ostrava won ik goud met 8.157 punten, een nieuw Belgisch record en exact het aantal punten dat Michael jaren eerder had voorspeld in het toekomstprofiel dat hij voor mij had uitgetekend. Het was een bevestiging van mijn Europese juniorentitel. Het spoorde me aan.Aan overschakelen naar een andere sport, laat staan stoppen, dacht ik niet. Mijn leven hing steeds nauwer met tienkamp samen. Evenwichtig eten, voldoende slapen, sporten, bijleren. Persoonlijkheid en sport raakten met elkaar verweven.
Mijn leven verliep lange tijd op wieltjes. Alsof het normaal was dat mijn dromen uitkwamen, als ik er maar hard genoeg voor werkte. Ook mijn samenwerking met Michael en Helena groeide vanzelf. We werden professioneler, maar we stonden er niet bij stil. Zij kampten met blessures. Ze beseften dat de topsportcarrière waar ze van droomden er nooit zou komen. Michael wilde zich meer op coaching toeleggen, Helena studeerde Communicatiemanagement en ik evolueerde als atleet. We werden een team, steeds hechter, steeds beter.
Na het Europees kampioenschap in Ostrava kreeg ik steeds vaker te horen dat ik op de piste iemand anders was dan ernaast. Ik vroeg een vol stadion om me aan te moedigen, pepte mezelf op en straalde zelfvertrouwen uit. Na de wedstrijd was ik rustig, timide zelfs. Tegen meisjes durfde ik niet te praten. Ik was bang dat ze me een sukkel zouden vinden. Het contrast was groot. Het was confronterend om die gespletenheid bij mezelf vast te stellen. Door die opmerkingen begon ik te beseffen welke invloed atletiek op mij had. Ik durfde voor duizenden mensen in een zandbak te springen, in een onnozel broekje, en kreeg er nog een kick van ook. Een openbaring. Sporten brak mijn wereld open. Het hielp me mezelf aanvaarden. Ik wilde die ingesteldheid – er kan me niets overkomen – ook in het gewone leven toepassen. De Thomas van op de piste overdragen op de Thomas van ernaast. Het heeft jaren geduurd, maar stilaan durf ik zeggen dat het is gelukt.
Net na mijn Europese titel in Ostrava kregen we een eerste zware klap. Midden juli 2011 werd bij vader pancreaskanker vastgesteld. Te ver gevorderd, geen behandeling mogelijk. De artsen gaven hem nog een paar weken. Op het moment van de diagnose zou ik net naar Tsjechië vertrekken, voor het EK. Mijn vader zweeg over zijn ziekte. Hij wilde mijn wedstrijdvoorbereiding niet verstoren. Michael en Helena waren al op de hoogte, maar pas bij thuiskomst vertelden ze me het slechte nieuws. Hij had niet lang meer te leven, zei hij. “Niets aan te doen.” De man die aan de grondslag van mijn carrière lag, zou er binnenkort niet meer zijn. Dat was hard. In augustus stond in het Zuid-Koreaanse Daegu het WK atletiek gepland. Mijn eerste wereldkampioenschappen bij de senioren, het hele seizoen was erop afgesteld. Maar door de nakende dood van vader wilden we dat opzijschuiven. “Niets van”, zei hij. “Jullie moeten naar Zuid-Korea.”
Op het einde van 2011 mocht ik zowel de prijs van Belofte van het Jaar als de Vlaamse Reus, een bekroning voor de beste Vlaamse sporter, in ontvangst nemen. Vooral de Vlaamse Reus vond ik geweldig. Ik volgde op de erelijst niet alleen Kim Clijsters, Tia Hellebaut en Frederik Deburghgraeve op, de prijs wordt ook nog eens door de Vlaamse sportjournalisten uitgereikt. Hun erkenning betekende veel voor mij. Ik werd alsmaar beter. Geen grote sprongen, telkens een kleine stap vooruit. Het zegt veel over hoe ik in het
18 / 19
DE JEUGD
Hij motiveerde ons. Mij als atleet, Helena als manager en Michael als coach. Hij was trots op hoe we het aanpakten en kende het belang van dat WK. Hij vond dat we niet mochten twijfelen. Een voor een riep hij ons bij zich, voor een laatste gesprek tussen vader en kind. “Het leven is aan de levenden”, zei hij. “Hier heb je zo hard voor gewerkt. Ga. Doe maar. Vertrek naar Zuid-Korea.”Door dat gesprek kon ik bewust afscheid nemen. Mijn moeder, mijn andere zussen en mijn jongste broer bleven dagelijks in zijn buurt. Zij namen geen afscheid. Hij takelde elke dag af, maar pas na ons vertrek ging het snel. Hij overleed een paar dagen voor het WK, toen wij al in Zuid-Korea zaten. Mijn moeder belde ons op. We wisten meteen waarom. Ik besliste om niet naar België terug te keren en alsnog aan het WK deel te nemen. Vader had het zo gewild. Fysiek was ik sterk, zo kort na het EK in Ostrava. En mentaal heb ik er keihard voor gevochten. Het hielp om in Zuid-Korea te zijn. Daar was er geen rechtstreekse confrontatie met wat er thuis gebeurde. Al die titels in de kranten – ‘de atleet die zijn vader verliest’ –, ik was eraan kapot gegaan.
rond. Ik was onhandelbaar, zelfs tegen Michael en Helena gedroeg ik me als een klein, verongelijkt kind. Toch kan ik goed met onvoorziene omstandigheden om. Dat komt door mijn opvoeding. In mijn jeugd was er altijd wel iets, niet eigenaardig als je met negen in hetzelfde huis woont. Snijwonden, breuken, zware valpartijen, het was dagelijkse kost. Ooit brak ik bijna mijn nek. Op een hoogspringwedstrijd lagen de matten niet goed tegen elkaar. Ik landde er met mijn hoofd tussen en kon achteraf mijn nek nauwelijks bewegen. Gelukkig viel de schade al bij al nog mee. Mijn ouders bleven er rustig bij. Wat gebeurde, gebeurde. Ze maakten er nooit een drama van. Ze namen het leven zoals het kwam. Elisabeth, mijn oudste zus, heeft een bindweefselziekte. Ze zit in een rolstoel. Johanna, mijn op een na oudste zus, is autistisch. Als kind stond ik daar niet bij stil. Een rolstoel kun je duwen, een zus kun je helpen. Het was geen issue. Vader en moeder toonden ons hoe we moeilijkheden konden overwinnen, zonder ze te benoemen. Na de dood van mijn vader en de zware hamstringblessure zag ik in dat het niet verkeerd is om optimistisch te denken. Je denkt soms dat je jezelf voor de gek houdt als je positief denkt, dat je naïef bent en de feiten ontkent. Het tegendeel is waar. Optimistisch denken helpt. Als je er blind in vertrouwt dat het goedkomt, heb je minder stress, minder zorgen en bereik je sneller weer je oude niveau. In de zomer van 2013 stond ik er weer. Op het WK in Moskou scoorde ik 8.255 punten, 91 meer dan mijn persoonlijk record van een maand eerder op de Universiade in Kazan. Na een jaar blessureleed stond ik er weer. Meer zelfs, ik verlegde mijn grenzen sneller dan ooit tevoren. Het was een kantelpunt in mijn carrière. Ofwel bleef ik in mijn negatieve emoties hangen, in het missen van de Spelen en het verlies van mijn vader. Ofwel draaide ik de knop om en vocht ik terug. Ik koos voor het tweede. Een jaar later werd ik derde op het WK indoor in Sopot, in Polen. Op het podium stond ik naast Ashton Eaton, een van de beste tienkampers aller tijden en iemand waar ik al mijn hele leven veel respect voor heb. De bronzen medaille voelde als het hoogtepunt van mijn leven, maar ook als het begin van veel meer. Ik was 23. De wereldtop kwam in het vizier.
Na de eerste wedstrijddag stond ik vierde, maar op de tweede dag liep ik helemaal leeg. Ik werd uiteindelijk nog dertiende, puur op rouw. Mensen zeiden me dat ze het ongelooflijk vonden dat ik op de piste zo gefocust was, maar voor mij was dat nog het simpelste. Daar had ik tenminste iets om me op te concentreren. Ze zagen alleen de beelden van op de piste, niet die van ernaast. Ik sliep drie uur per nacht. Ik leefde op het randje, fysiek maar vooral mentaal. Het is een periode die me erg heeft getekend, in positieve zin. Sindsdien leef ik veel bewuster. Ik prent mezelf in dat ik van elke dag moet genieten. Je weet maar nooit. Voor je het weet, slaat je leven helemaal om. Meteen na het WK vertrok ik op reis. Ik stapte met een vriend in de auto en begon te rijden. Zonder voorbereiding, zonder plan. We reden naar Frankrijk en Zwitserland, gewoon om de emoties te laten bezinken. Ondanks het verdriet was het een zalige tijd. Als we een meer tegenkwamen, stopten we en zwommen we tot de zon onderging. We reden soms de hele avond door, parkeerden de auto op 2.500 meter hoogte en ontwaakten tussen de bergtoppen. Ik had het nodig. Ik wilde even geen zorgen, geen stress. De weken ervoor waren hectisch en intens geweest. Er was geen tijd over, geen energie om alles een plaats te geven. Onderweg kreeg ik vrede met de dingen. Ik begon de pijn te aanvaarden. Na de dood van mijn vader richtte ik al mijn pijlen op één doel: de Olympische Spelen in Londen. Maar tijdens een voorbereidingswedstrijd begin 2012 lag bij het verspringen de plank niet goed vast. Ik zette mijn voet erop en hoorde een krak in mijn achterbeen. Een gescheurde hamstringpees. Mijn wedstrijd zat erop. Door een aantal verkeerde diagnoses sleepte de revalidatie te lang aan. Ik miste de Spelen, een ramp. Wekenlang liep ik kwaad
20 / 21
DE JEUGD
22 / 23
Wafel Sports Management, recht op de man af
In 2003 boden we onszelf als vrijwilliger aan op het WK in Parijs. We reden naar Parijs en vroegen waar we konden helpen. We mochten op de perstribune briefjes met de resultaten uitdelen. Een typische vrijwilligersfunctie, maar het waren de beste weken
“De puzzel was snel gelegd: Thomas atleet, Michael coach, ik manager. We versterken elkaar”
van ons leven. Drie jaar later – aan de Arteveldehogeschool in Gent volgden we een opleiding Communicatiemanagement – konden we op stage bij Doyle Management Group (DMG), een Amerikaans agentschap voor internationale topatleten. Op dat moment begeleidden ze onder meer Asafa Powell, Brian Clay en Trey Hardee, toppers in de internationale atletiekwereld. Paul Doyle, de baas van DMG, had meteen sympathie voor ons. Om hem te overtuigen vlogen we naar Griekenland, waar hij op dat moment verbleef. In de lobby van zijn hotel klampten we hem vast. We vroegen of hij een stageplek kon regelen. Die directe aanpak loonde. We konden voor drie maanden naar Atlanta. Het is nog altijd onze stijl: recht op de man af, niet bij de pak-
Zus Helena:
ken blijven zitten.
Als klein meisje keek ik elk weekend naar de atletiekmeetings op Eurosport. Ik droomde ervan om ooit zelf in zo’n stadion te staan. Intussen zijn we twintig jaar
Paul Doyle is verantwoordelijk voor de naam van ons bureau. Na onze landing in
later en zit ik tijdens de Olympische Spelen als manager te kijken naar mijn jongste
Atlanta – het was laat, de restaurants waren dicht – gingen we nog snel een wafel
broer die meevecht voor een medaille, klaargestoomd door mijn andere broer. Hoe
eten bij Waffle House, een fastfoodketen waar ze alleen wafels serveren. “Ha”, zei
mooi is dat?
Paul. “De Belgian waffles zijn gearriveerd.” Die bijnaam bleef hangen. Bij DMG waren we verantwoordelijk voor de pr en communicatie. Wat me het meeste is bijgebleven,
Samen met Kim Vanderlinden run ik Wafel Sports Management. We zijn een 360°-ma-
is hoe moeilijk het was om onze atleten aan de man te brengen. Zelfs toppers als
nagementbureau. Wedstrijden regelen, facturatie, afspraken met de pers, sponsor-
Asafa Powell. Alles staat of valt met je netwerk en dat hadden wij nog niet, zeker niet
contracten, website, contacten met de coaches: we nemen het allemaal voor onze
in de VS.
rekening. De bekendste atleten die we begeleiden zijn Nafissatou (Nafi) Thiam en Thomas, mijn broer.
Na de Europese juniorentitel van Thomas hadden we het gevoel dat het er ook voor hem in zat, dat hij de top kon bereiken. We werkten dagelijks met topatleten en
Kim en ik hebben altijd samen atletiek beoefend. We zijn jeugdvriendinnen. Haar ou-
zagen dat Thomas hetzelfde niveau in zich had. We moesten hem alleen zorgvuldig
dere broer is een goede vriend van Michael, mijn oudere broer met wie ik elke avond
omringen. Michael was zich toen al meer op coaching aan het toeleggen en wij waren
ging trainen. We stonden van jongs af samen op de piste. We waren minder succesvol
net met Wafel Sports Management begonnen. De puzzel was snel gelegd. Een grote
dan onze broers – zij liepen Belgische records – maar minstens even gemotiveerd.
strategie zat er niet achter, de samenwerking kwam al doende tot stand. We vullen
Ook al was de wedstrijd aan de andere kant van het land, we stonden er als eerste.
elkaar perfect aan, dat is altijd zo geweest en dat zal altijd zo blijven. We zijn alle-
We deden wat er van ons werd verwacht, dikwijls nog iets meer. Schoolwerk moest
drie ambitieus, elk op ons terrein, en we sparen elkaar niet. Het vertrouwen is blind,
wijken voor sport. We waren strebers. Kim op de 400 meter horden, ik op de 100
de eerlijkheid onbegrensd. We versterken elkaar.
meter horden. Vanaf ons zestiende begonnen we over een toekomst in het zakelijke luik van de sport te dromen. We beseften dat we geen topatletes zouden worden. Na
Na zijn juniorentitel wisten we zeker dat Thomas een enorm potentieel had. We wil-
een val over een horde liep ik een zware knieblessure op. Ik moest stoppen. Definitief.
den hem zo goed mogelijk ondersteunen. We ontwikkelden een professionele web-
En even later Kim ook.
site, regelden zijn boekhouding en verzorgden de contacten met de media. Vandaag komt Thomas rond, maar de eerste jaren was het krasselen. Een meerkamper maakt
24 / 25
DE JEUGD
Geflankeerd door Belgian Waffles Helena en Kim. (Amsterdam, 2016) 26 / 27
veel onkosten. Hij moet zijn eigen materiaal kopen en reist de wereld rond. Al het
termijn. We zullen onze atleten nooit verplichten om aan een wedstrijd deel te ne-
geld dat hij krijgt, moet hij in zijn sport investeren. En met dat geld moet hij nog eens
men als ze last hebben van kleine blessures. Menselijkheid staat voorop. Empathie.
zijn coach betalen. Better be worth it, denk ik dan. Zeker omdat het mijn broers zijn.
Bezieling.
Na al die jaren staat ons netwerk op punt, maar het blijft moeilijk. Zeker voor indi-
De atletiekwereld is en blijft een mannenbastion. We komen op verschillende plaat-
viduele atleten in een kleine markt als België. Zelfs bij Nafi Thiam, sinds deze zomer
sen en in verschillende culturen. De attitude tegenover vrouwen is niet altijd even
Olympisch kampioene op de zevenkamp, is het niet simpel. Met atletiek verdien je
netjes. Dat merk ik in de lift, als ik ostentatief geen voorrang krijg. Aan de onderhan-
geen fortuinen. Je houdt het alleen vol uit passie voor de sport, anders stop je
delingstafel, waar de houding van veel mannen nog vaak die is van: “Ha, de meisjes
ermee. We kiezen zorgvuldig met welke commerciële partners Thomas in zee gaat.
gaan ook eens iets zeggen.” Op de piste, waar we even vaak op onze leeftijd worden
Elk merk moet bij zijn persoonlijkheid passen. Mijn broer is een technologiefreak,
aangesproken als op de prestaties van onze atleten. We laten ons er niet door afrem-
HTC was een logische keuze. Asics, Vivaldis Interim, DNF Sportpraktijk: op zijn maat
men. We weten wat we willen. Wij zijn de nieuwe generatie.
gesneden. Thomas is in dienst bij Bloso. Hij wordt voltijds betaald door de Vlaamse overheid en verdient evenveel als elke andere ambtenaar. Daarnaast krijgt hij een beurs van de sportfederatie en kan hij wedstrijdgeld verwerven. Maar als meerkamper zijn die bedragen klein. Bovendien neemt Thomas elk jaar maar aan een klein aantal wedstrijden deel. Het is gewoon te lastig. Het zwaartepunt ligt bij het sportieve. Eerst moet hij resultaten halen, pas dan kunnen wij er iets rond bouwen. Het betekent dat we veel afblokken. De sport heeft voorrang, al de rest moet wijken. Zeker als het niet in het programma van de coach past. Als Michael zegt dat Thomas vermoeid is, weet ik dat ik hem niet met persaanvragen moet lastigvallen. Onze rolverdeling is duidelijk. Kim neemt de communicatie voor haar rekening, ik het sportieve. We overleggen voortdurend. Elke beslissing nemen we met twee. Naast Nafi en Thomas begeleiden we nog vier andere atleten. We houden het bewust kleinschalig. We willen een vriendenteam blijven. Met atleten die we op jonge leeftijd oppikken willen we onszelf overstijgen. Dat lukt niet als we te groot zouden worden. Authenticiteit, professionalisme, weten wat je wilt, sterk in je schoenen staan, kritisch denken, je eigen lot in handen nemen, coolness: dat zijn de waarden die wij belangrijk vinden. Een ‘Wafel-atleet’ moet een persoonlijkheid zijn, mag niet bij het eerste het beste succes beginnen zweven. Kim en ik gaan tot het uiterste. We slaan nooit een dag over. We stonden naast het ziektebed van Thomas en vlak voor de Olympische Spelen in Rio zaten we met Nafi bij de dokter voor de behandeling van haar elleboog. Weinig managers hanteren zo’n persoonlijke aanpak. Het creëert een sfeer die maakt dat atleten ook alles geven om medailles te winnen. Tegelijkertijd denken we op lange
28 / 29
DE JEUGD
HOOFDSTUK 2
DE DIAGNOSE
WAARIN EEN STAGE IN ZUID-AFRIKA EEN CHEMOKUUR IN GENT WORDT