Weesland
JE BENT ER. Deze muren – hoe dik ze ook zijn – houden jou niet buiten. Het heeft lang geduurd. Lang genoeg. Maak je geen zorgen: ik ga met je mee zonder strijd. Ik weet dat het ooit anders was, maar die tijden zijn voorbij. Ik heb het aanvaard en ik ben klaar. De zon schijnt door de kieren van de raamluiken, lichtstralen vallen op de massief houten vloer van mijn slaapkamer. Ik ben vroeg wakker, Alessia is er nog niet. Mijn benen zijn zwak en stram, zeker in de ochtend. Zonder Alessia kost het me veel moeite om uit bed te geraken, maar nu jij er bent, wil ik het nog wel eens proberen. Voor de korte afstand tussen het bed en het raam heb ik een paar minuten nodig en onderweg moet ik me vasthouden aan de bedstijlen en de commode, terwijl de eiken planken knarsen bij elke moeizame stap. Gelukkig heb je geduld; dat heb je altijd al gehad. De ramen staan open, enkel de luiken zijn toe. Ik moet opletten dat ik niet val als ik ze open, zoals ik viel bij het kruis een paar jaar geleden. Ik heb daar lang gelegen, misschien wel enkele uren. Al die tijd dacht ik dat je voor mij zou komen, maar je bleef weg. Jij kiest de momenten en het was niet mijn moment. De mensen uit het dorp vonden mij onderaan de afgrond en sindsdien zijn er Alessia en die vervloekte stok. Alessia krijgt die luiken makkelijk open, voor mij is het zwaarder, maar het loont om de pracht die de oude god ons schonk te mogen aanschouwen. De zon komt net achter de heuvel vandaan terwijl de mist nog sluimert in het groene dal. Enkel de wijnranken op de heuvelflanken komen boven de ochtendnevel uit. Dit is al eeuwen het zicht vanuit Il Potentato: het dorp vredig op zijn heuvel, gezegend door de oude god. En als de mensen in het dorp ’s ochtends de ramen openen en hun armen uitstrekken om de nieuwe dag te begroeten, zien zij Il Potentato die over hen waakt en hen beschermt. Maar Il Potentato is je niet vreemd, jij kent het hier beter dan ik. Op deze plek ben je vaak geweest. Ooit werd het gebouwd
9
om jou buiten te houden, en toch ben je nu binnen, aan mijn zijde. De dag vangt aan. Laat haar lang zijn. Lang. Ik heb je veel te vertellen. “Maestro Vittore, bent u wakker?” “Alles is in orde, Alessia, kom maar binnen.” De deur kraakt bij het opengaan, zoals alles hier kraakt. Alessia staat in de duisternis van de gang, verwonderd dat ik al aan het raam sta. “Maestro, u bent al op? We hadden toch afgesproken dat ik u zou helpen bij het opstaan.” “Ik weet het, maar ik kon niet meer slapen.” “Hoe voelt u zich, maestro? Hebt u pijn? Moet u hoesten?” “Het gaat, meisje, het gaat.” Alessia legt de achterkant van haar hand op mijn voorhoofd en voelt aan mijn nek. Een ritueel dat ze uitvoert sinds het virus door de dalen waart. Als ze meent dat er een verhoging is, rent ze naar de badkamer om de thermometer te halen, om daarna vast te stellen dat het vals alarm is. Wie zou me besmetten? Ik kom al maanden niet meer buiten, sinds de quarantaine is het bezoek van de dottore mijn enige afleiding. Als je mijn leeftijd hebt bereikt, stel je je met weinig tevreden. “Ik heb liever dat u op mij wacht vooraleer op te staan. U weet wat de dottore heeft gezegd: onze aandacht mag niet verslappen. Het is niet omdat het virus aan kracht heeft verloren, dat we minder waakzaam kunnen zijn. De virologen zeggen dat er een nieuwe golf komt, en u behoort tot de risicogroep, dus ik neem liever het zekere voor het onzekere. Ik hoorde gisteren op het nieuws dat…” Ik weet het, ze praat veel, je moet het haar vergeven. Ik let er niet op en laat haar begaan, waardoor ze denkt dat ik doof en vergeetachtig ben. Soms zegt ze dat ze me al eens iets verteld heeft en ze niet alles blijft herhalen, maar ze bedoelt het goed.
Ik ken Alessia al heel haar jonge leven. Haar vader begon voor mij te werken op het einde van de jaren tachtig van de vorige eeuw, toen Il Potentato een enorme groeispurt maakte en ik wijn uitvoerde over heel Europa. Eerst werkte hij in de wijngaard, maar hij is snel in de verkoop gegaan. De verovering van de Centraal-Europese markt heb ik voor een groot stuk aan hem te danken. Alessia werd halverwege de jaren negentig geboren, als laatste van vier kinderen, en ze vergezelde haar vader vaak naar het kasteel; dan speelde ze hier in de gangen verstoppertje of tikkertje met zichzelf. Meermaals maande haar vader haar aan dat ze kalm en stil moest zijn, maar de weinige kindergeluiden die tussen deze kille muren weerklonken, hebben mij nooit gestoord. En Alessia is blijven komen, ook al moest haar vader haar niet meer meenemen. Enkel toen ze in Parma verpleegkunde ging studeren, is ze een tijd weggeweest. De dottore verplichtte mij om na mijn val aan het kruis een verzorgster in dienst te nemen en haar vader drong er zowel bij mij als bij haar op aan dat Alessia die taak op zich zou nemen. Elke dag legt ze mijn kleren klaar, wast ze mij en brengt ze me naar mijn ontbijt. En daarna volgt ze mij de hele dag vanop een afstand. Ik zie haar niet, maar ik weet dat ze er is; vanuit een donkere hoek in de gang of vanachter een raam houdt ze mij in de gaten. Tot ze ’s avonds weer uit het verdokene komt om mij in bed te helpen. Ik waardeer haar zorg, ook al hoeft het voor mij niet. Ze beschouwt haar trouw aan mij eerder als een vorm van erkentelijkheid. Trouw, dat moet jij weten te appreciëren. Ik heb jou ook trouw gediend. Eens was ik jouw zaakgelastigde op aarde. Ik handelde zoals je mij dat dicteerde: met een gruwelijke loyaliteit. Maar dat was toen. Jij bent weinig veranderd, maar als instrument van jouw willekeur ben ik onbruikbaar geworden. “Alessia, neem het kostuum dat we vorig jaar in Milaan hebben gekocht. Laat ons vandaag feestelijk zijn.” Alessia neemt het beige linnen pak uit de kast en houdt het
10
11
Alessia helpt me de trappen af. Het is lief van haar, maar het hoeft niet. Het duurt wat langer, maar het lukt me alleen ook wel. De houten treden zijn geen probleem, alleen op de stenen trap die de tussenverdieping verbindt met de inkomhal moet ik uitkijken. Eeuwen van slepende voeten hebben de treden afgesleten en glad gemaakt. Ik moet zien dat ik voldoende grip heb, mocht ik uitglijden. Het is me nog nooit overkomen, maar ik houd er rekening mee. Al maakt het nu nog weinig uit, niet? Op de kleine verdieping tussen de houten en stenen trap is er een vreemde, krochtachtige ruimte zonder vensters. Het moet ooit gediend hebben als wapenkamer en opslagplaats voor buskruit. Bij de aankoop van Il Potentato overhandigde de toenmalige burgemeester mij de plattegronden van het kasteel, maar deze kamer was er niet op terug te vinden. Bij het opmeten van de hal viel het me op dat de afmetingen niet overeenkwamen met de plannen en bij de afbraakwerken stuitte ik op dit hol. Ik liet er een keukenlift in installeren en nuttig nu mijn ontbijt hier.
Alessia serveert mijn ontbijt liever aan het zwembad, waar je een uitzicht hebt op het dal; maar ik geef er de voorkeur aan om hier te eten. Buiten is het op dit uur te kil voor mij, zelfs op zomerse dagen als vandaag. Alessia trekt een stoel van onder de grote eikenhouten tafel uit en begeleidt me bij het neerzitten. Daarna haalt ze het plateau met mijn ontbijt uit de keukenlift en zet dat op de tafel. Ze geeft mij een kommetje gesneden fruit, een glazen potje magere yoghurt, een theepot en de krant. Ooit probeerde Alessia me ervan te overtuigen om de krant te lezen op dat draagbare schermpje van haar, volgens haar staat alle kennis van de wereld erop, maar ik lees zelfs die papieren krant amper, wat zou ik doen met alle kennis van de wereld? Ik weet wat er staat. Rampspoed, toeristen die wegblijven, de dagelijkse mededeling van het aantal besmettingen, ziekenhuisopnames en doden en ten slotte gespeculeer over een vaccin en hoeveel dat zal kosten. Je bent een lucratieve zaak geworden; Paul had het moeten weten. En dan te bedenken dat ik je heb gediend uit overtuiging. “Hebt u nog iets nodig, maestro?” “Nee, bedankt, meisje.” De dottore verplicht mij dit te eten en Alessia ziet er nauwlettend op toe dat ik tenminste een paar happen neem. Ik heb ’s ochtends liever Italiaanse zoetigheden en espresso; een liefhebber van fruit en yoghurt kan je mij niet noemen. Maar ik heb de dottore een voorstel gedaan: ik zal mijn eetgewoonten aanpassen aan zijn wensen, zolang ik wijn mag blijven drinken; en hij stemde ermee in. Hier kan je met iedereen onderhandelen. Behalve met jou, jij wil niet luisteren. Ik ga het ook niet proberen. Ik weet uit ervaring dat het geen zin heeft. Ik heb ze gehoord; de wanhopige pogingen om het met jou op een akkoordje te gooien, de smeekbedes, het gekrijs om genade. Het hield pas op als jij je barmhartigheid toonde en hen uit hun lijden verloste. Ouder worden heeft ook voordelen: het vlakt herinneringen uit. Ze zijn er nog, maar ze verliezen hun
12
13
tegen het zonlicht. Ze strijkt met haar hand over het vest en legt het daarna neer op het bed. “Het heeft mij een uur gekost om het te strijken. Hoeveel stijfsel ik ook gebruik, ik krijg die linnen pakken nooit perfect strak, er blijven kreuken in.” “Het hoeft niet perfect te zijn, een rimpel meer of minder gaat niet opvallen, hoor.” Ik zet me neer op de stoel naast de kast terwijl Alessia me uit mijn nachtkleding helpt en me verder aankleedt, tot en met het binden van mijn schoenveters. Het zijn zomerse bootschoenen die ik makkelijk aan en uit kan doen zonder dat ik me daarvoor hoef te bukken, de veters zijn eerder decoratief – al zou ik er wel over kunnen struikelen als ze los zouden zijn. Ik leg mijn hand op haar frêle schouder en duw me recht. Alessia staat mee op, waardoor ik extra ondersteuning heb en ze overhandigt me mijn wandelstok waarna ze de kraag van mijn vest rechttrekt.
intensiteit. Ik schiet ’s nachts niet meer wakker, tastend naar de mitraillette naast mijn bed. Ik zie hun gezichten, ik hoor hun stemmen; maar ze verflauwen. Twintig jaar geleden heb ik voor het eerst een nacht doorgeslapen, tegenwoordig worden mijn nachten enkel onderbroken door de druk op mijn blaas. Ik eet een beetje fruit en een paar lepels yoghurt, meer lust ik niet. Ik duw het kommetje weg en ik zie Alessia zorgelijk kijken. Eigenlijk eet ik nog net genoeg om in leven te blijven. Ik verbruik ook niet veel energie meer. In de winter schuifel ik door de donkere gangen van het kasteel en als de zon weer begint te schijnen, ga ik niet veel verder dan de terrassen en de voorste wijnranken. De inspectie van de wijngaard doe ik vanuit een golfkar die door Luciano wordt bestuurd. Vroeger reed ik er zelf mee door het domein, maar een paar maanden geleden kwam ik tot de vaststelling dat ik niet langer de kracht bezit om zo’n karretje onder controle te houden. Elke dag word ik verplicht een nieuwe beperking te aanvaarden. Het enige dat ik me af en toe permitteer, is een ritje met de Alfa rond de heuvel. Ik zou het beter laten, niet omdat het me niet meer lukt – ik laat me rondrijden door Luciano – maar omdat het mij doet verlangen naar de tijd dat ik door de bochten naar Firenze of San Marino scheurde, met jou op mijn hielen. Als ik dan terugkom in Il Potentato en Luciano de Alfa in de garage parkeert, overvalt mij dezelfde zwaarmoedige hunkering die ik ervaar als ik mijn ogen sluit en de baai van Algiers zie. Ik zet mijn ontbijt terug op het plateau. Alessia neemt het dienbord, zet het in de keukenlift en laat het afdalen. Mijn ogen glijden over de koppen van de krant, maar het kan me niet boeien. Ik heb het achter mij gelaten. Ik sta op en veeg mijn mondhoek af. “Alessia, ik ga even wandelen. Zeg tegen Luciano dat hij me straks aan het kruis kan oppikken.” “Let op uw pak, maestro, laat het niet kreuken.” Ik lach en leg mijn hand op haar schouder.
“Tot straks, maestro.” “Tot straks.” Ik schuifel steunend op de wandelstok naar de grote opening in de massieve natuurstenen muur. De herinneringen vervagen misschien, maar de beelden die overblijven, worden levendiger. Wat gisteren gebeurde, kan ik me amper voor de geest halen, maar Algerije voelt zo nabij, dat ik haar kan ruiken, dat ik haar kan aanraken. En mijn verlangen naar haar is met de jaren enkel groter geworden. Ik daal de stenen trap af door eerst de stok op de trede te zetten, waarna ik mijn rechtervoet er schuin naast plaats, zodat ik meer grip heb. Dan volgt mijn linkervoet en schuif ik met de handpalm van mijn hand verder over de reling. Op slechte ochtenden moet ik halverwege even uitrusten, maar nu voel ik me goed. Het zal in één keer lukken.
14
15
*** In Algerije kon ik door de wijngaard rennen, achter Nawal aan, alsof het allemaal niets was. We joegen op hagedissen, die onder de bladeren verkoeling zochten voor de brandende zon. Nawal kon dat beter dan ik. “Het zit in de vingers,” zei ze, waarna ze weer een hagedis op de zinderende zandgrond zette en het doodsbange diertje naar de wijnranken vluchtte. Grand-père vloekte dat we moesten uitkijken voor de druiven. We waren kinderen, kleuters eigenlijk, we trokken er ons niets van aan. Van een wereldoorlog viel in de vallei weinig te merken. De ranken werden gesnoeid, de druiven werden geplukt en geplet en de wijn rijpte in vaten in de koele grotten; daar hadden de Duitsers geen verandering in gebracht. Nawal was het enige tastbare bewijs dat in de verte een onverbiddelijke oorlog om de ziel van Europa woedde. Haar moeder had Nawal nooit gekend. De Kabylen hadden niet veel op met moderne geneeskunde. Ze vertrouwden op de tra-
Op het bankje naast de openstaande voordeur staan busjes desinfecterende gel. Luciano moet dat van Alessia over zijn handen wrijven nadat hij de wijngaard heeft gecontroleerd op weerschade; al zijn in deze fase van het rijpingsproces vooral vogels en insecten een plaag. Alles zal wel in orde zijn. Met afgeknapte draden of scheefgroei valt Luciano me niet lastig, dat kan hij zelf wel aan. Alleen voor bijzondere problemen – een hardnekkige luis of schimmel – vraagt hij me nog om raad. De binnenplaats van Il Potentato is leeg en donker. De zon geraakt op dit uur nog niet voorbij de hoge omwallingsmuren, dat zal haar pas tegen de middag lukken. Dit is het eigenlijke kasteel. Achter de poort, in het lagergelegen gedeelte, waren vroeger de stallen en de woonvertrekken van de knechten van Il Potentato. Nu zijn het appartementjes die we verhuren en rond deze periode zouden ze allemaal bezet moeten zijn, maar met dat virus blijven de toeristen weg. Het geeft dezelfde levenloze indruk als tijdens mijn eerste bezoek aan Il Potentato, toen het nog een ruïne was. De wijngaard was dor en overwoekerd door onkruid. Door overerving was het domein over tientallen eigenaars versnipperd
geraakt. Geen van hen was van plan iets te doen met het lapje grond dat ze bezaten of had de financiële middelen om de anderen uit te kopen. Voor hen was die grond, die al decennia enkel zure druiven opleverde, zo goed als waardeloos, maar eens werd hier schitterende wijn gebotteld. De vallei is groen van het loof, terwijl de heuvelflanken van Il Potentato voldoende zon opnemen, de koude tegenhouden en net genoeg regenwater doorlaten om de druiven te voeden. Een wijn is zo goed als de terroir waarop die gemaakt wordt. Daarmee begint alles: de windinval, de hoeveelheid neerslag, de grondsoort, de bodemvariëteit, de hellingsgraad van de heuvels… Wie Il Potentato ook gebouwd heeft op het einde van de middeleeuwen, toen de Toscaanse stadsstaten bezweken onder de dreiging van de pest en Italië verzonk in chaos, hij wist waar hij mee bezig was. Een voor een heb ik de eigenaars uitgekocht, ze waren zo tevreden dat ze van de wijngaard af waren, dat ik Il Potentato er haast gratis bij kreeg. De eerste jaren heb ik mij ook amper om het kasteel bekommerd, mijn aandacht ging naar de druiven en de wijn; ik huurde een huisje in het dorp. Pas toen ik voldoende middelen uit de wijngaard kon putten, heb ik stap voor stap Il Potentato heropgebouwd en het eeuwenoude evenwicht tussen dorp en kasteel hersteld. De wijngaard fonkelt in de zon. Het zijn niet de dauwdruppels die zorgen voor de schittering, die zijn al lang verdampt. Het zonlicht wordt weerkaatst door de aluminium sliertjes die aan de stalen steundraden zijn vastgemaakt om de vogels af te schrikken. De druiven zien er mooi uit. Rond en vol, klaar voor de oogst. Ik draag steeds een schaartje bij me. Eerder uit gewoonte want het knipwerk laat ik aan Luciano over, maar als ik niet af en toe een blad uit een wingerd kan knippen, ben ik niet compleet. Het bladerdak beschermt nu weliswaar de trossen tegen de verschroeiende zonnestralen, maar het mag er niet te dik op liggen, want dan ontneemt het zonlicht en groeien de druiven niet meer. Het is een kunst. Ik besef dat het banaal klinkt, maar het
16
17
ditionele methodes die al eeuwen hun kinderen ter wereld hadden gebracht. Nawal overleefde zelf de bevalling ternauwernood. Haar vader daalde elk jaar af uit de bergen om te helpen bij de druivenoogst. Hij werd tijdens de Schemeroorlog opgeroepen om te dienen in het Franse leger en kwam om bij het Britse bombardement op Mers-el-Kébir. Ik was een paar jaar oud toen ze huilend in de armen van een trappist uit de bergen kwam. “Wat gebeurt er met haar?” vroeg papa. “We zullen haar naar een weeshuis in Oran brengen,” antwoordde de pater. “Nee, niets van,” zei mijn vader, “laat haar bij ons, dat zijn we haar verschuldigd.”
***
Toen ik twaalf was, werd ik door mijn ouders naar de Bordeauxstreek gestuurd. Ik vond dat de normaalste zaak van de wereld. Ik was een kind en het was een andere tijd; je stelde je geen vragen bij de keuzes die volwassenen maakten, ook al was het in jouw plaats. Tot dan hadden Nawal en ik thuisonderricht gekregen van een franchaoui. Een man van een jaar of dertig, met een fijn snorretje en een voorkeur voor dunne sigaartjes die hij tijdens de lessen rookte. Hij kwam uit een provinciestadje in Normandië en was naar Algerije afgezakt om snel geld te verdienen, maar hij kon zijn draai niet vinden in het klimaat. Les gaf hij enkel in de voormiddag, na de middag werd de hitte hem te veel en zocht hij verkoeling. Het was geen onaardige man, maar ik kan me voorstellen dat hij de eerste boot terug naar Frankrijk heeft genomen nadat hij door mijn moeder van zijn taak werd ontheven. Ik was geen domme jongen, maar het ontbrak me aan interesse in de leerstof. Het merendeel van de tijd keek ik uit het
raam, naar de wijngaard. Ik had aanleg voor biologie en chemie, maar enkel in een praktische zin, theorie zei me weinig. En hoewel maman Nawal enkel toelating had gegeven de lessen bij te wonen om mij gezelschap te houden, putte ze er veel meer uit. Nawal was een wijnvat dat gevuld moest worden met kennis, ik moest vooral bij de les worden gehouden. Lang heb ik gedacht dat de franchaoui het einde van zijn Latijn had bereikt. Hij had mij alles geleerd wat ik kon leren, veel vordering zou er niet meer zijn. En Nawal had hij alles bijgebracht wat hij zelf wist, haar kon hij niets meer leren. Dus werd ik overzees verscheept om het vak te leren en werd Nawal naar het lyceum in Constantine gestuurd. Pas veel later ben ik me gaan realiseren dat maman en papa de bui voelden hangen. Een maand of zo voor ons vertrek hadden de Berberse landarbeiders ’s ochtends de honden met schuim op hun bek tegen de tralies van de kennel gevonden. Iemand had ze vergiftigd. Wie het gedaan had, viel niet te achterhalen, maar het moest iemand bekend zijn geweest, anders zouden de honden zijn beginnen te blaffen. Daarom moesten we weg; ik naar Frankrijk en Nawal naar Constantine. Ik was al enkele jaren bezig met de opleiding op de manoir in de Bordeaux toen ik voor het eerst hoorde over een oorlog in Algerije. Het was tijdens de oogst, ik sneed de trossen van de planten en deed ze in de grote zinken emmer die ik op mijn rug droeg. Aan de andere kant van de druivenstruik deed een seizoenarbeider van een jaar of twintig hetzelfde. De dienstplicht was net verlengd naar zevenentwintig maanden en daar had hij het over met de arbeider die achter hem de trossen aan het snijden was en met grommen zijn instemming liet blijken. Ze konden hem geen zevenentwintig maanden op de boerderij missen, zei hij, de slacht zat er aan te komen en hij wilde trouwen met zijn verloofde. Als ze hem opriepen, zou hij er alles aan doen om er onderuit te komen. Hij ging tegen het been van een generaal pissen of zoiets, want dat leverde een half jaar cachot op en was hij ervan af. Dan
18
19
is zo. Een kunst die drie generaties gedurende anderhalve eeuw geperfectioneerd hebben. Mijn overgrootvader moest van niets beginnen. Voor hij in Algerije neerstreek, moet hij een wijnhandelaar in de Elzas zijn geweest. Na de Frans-Pruisische oorlog vluchtte hij berooid naar Parijs, waar voor hem niets was; enkel Algerije bood een uitweg. Met meer lef dan verstand stapte hij op een boot die hem naar een land voer dat zich niet laat temmen, laat staan irrigeren. Met een wijnstok uit de verloren Elzas bouwde hij zijn wijngaard uit tot een van de grootste in Algerije. En Frankrijk. Al heeft het toeval hem geholpen. Rond de periode dat zijn eerste oogsten verkocht konden worden, kwam de druifluis over van Amerika en ging driekwart van de Franse productie verloren. De Franse wijnboeren gingen failliet en de vraag naar Algerijnse wijn explodeerde. De een zijn dood, de ander zijn brood.
***
Niemand in Frankrijk lag wakker van wat er in Algerije gebeurde. In Philippeville had een waanzinnige massa muzelmannen een slachting aangericht. Mannen werden de ballen afgesneden, vrouwen werden de ledematen afgehakt, kinderen werden met
hun hoofd tegen de muur geslagen tot hun schedels barstten en een zwangere vrouw hadden ze de foetus uit de baarmoeder gesneden. In Frankrijk haalden de franchaouis de schouders op. Ik heb lang beweerd dat ik het in een opwelling had gedaan. Ik wandelde door het centrum van Bordeaux, ik zag het kantoor en zonder veel nadenken handelde ik. Net zoals iemand in een dronken bui een tatoeage laat zetten: een daad van jeugdige overmoed en ondoordachtheid. Jeugdige overmoed was het zeker, ondoordacht niet. Het was een keten van kleine beslissingen die uiteindelijk zouden leiden tot dat ene moment. Het begon met de vaststelling dat ik iets moest doen. Wat precies was onduidelijk, maar als de Fransen mijn thuis niet wilden verdedigen, moest ik het zelf doen. Vervolgens zette een affiche aan de aanplakpaal op het marktplein me aan het denken. De zon had de kleuren vervaagd, maar je zag nog de contouren van een soldaat met een rode baret op zijn hoofd en een mitraillette in de hand die opriep om tegen de Vietminh te gaan vechten. “Wees een vent. Kom bij de Koloniale Para’s” stond erop. Naar de para’s wilde ik niet, want dan zou ik naar de kolonies worden gestuurd; ik wilde naar Algerije en Algerije was geen kolonie – Algerije was Frankrijk. Dus nam ik dienst bij de enige eenheid waarvan ik de garantie had dat ik naar Algerije zou worden gestuurd, al was het maar voor de opleiding. In mijn hoofd zag ik een kazerneplein vol strak in het gelid marcherende soldaten, met ijzig klaroengeschal op de achtergrond. De realiteit bestond uit een beklemmend kantoortje in een steeg in Bordeaux, waar een officier aan een kaal bureau zat, met achter hem een tricolore en diezelfde poster aan de muur. Hij vroeg of ik er goed over had nagedacht; of ik besefte wat dat betekende: afstand doen van je nationaliteit en je identiteit. Ik knikte. “Goed,” zei de rekruteringsofficier, “dan kan je hier tekenen. Welkom bij het Vreemdelingenlegioen.”
20
21
hoefde hij geen zevenentwintig maanden lang in een godvergeten Algerijns gat door geitenneukers beschoten te worden. “Dat ze naar de hel lopen met hun Frans Algerije, wat interesseert mij dat,” zei hij. De republiek bleek niet zo een en ondeelbaar als de professor mij en Nawal had geleerd.
*** De zon begint te steken. De bladeren van de druivelaars richten zich op om de vruchten af te schermen. Tot de middag zal dat volstaan, daarna raken de planten uitgeput en laten ze het loof hangen. Het wordt tijd dat we oogsten; als we nog langer wachten, zullen de druiven barsten door de hitte. Vroeger hadden we nog tijd tot september, maar de laatste jaren moeten we er steeds vroeger aan beginnen. Verder ziet het er goed uit. De trossen liggen dik in mijn handpalm. Ze zijn evenredig verspreid over de planten en alle ongeveer even groot. Ze hebben elkaar niet moeten bevechten om de suikers. Elke druif is helder, gelijkmatig van kleur en zoet. Vanuit het dal rijst Il Potentato majestueus op als de vesting die eens bescherming moest bieden tegen rondtrekkende roversbenden en muitende huurlingenlegers. En muiten deden ze vaak. De trouw van een huurling ligt bij wie het meeste geld op tafel legt en duurt zolang er geld op tafel ligt. Talloze keren stonden de Toscaanse steden op een slagveld, klaar voor de laatste charge, om vast te stellen dat een regiment van gehuurde krachten de andere kant uitliep. Waarom sterven voor een zaak die niet de jouwe is?
***
Op de trein naar Marseille schreef ik drie brieven: de eerste brief naar de wijnboer om hem te bedanken voor al de jaren die hij in mij geïnvesteerd had, de tweede naar Nawal om haar op de hoogte te brengen dat ik terugkwam en de derde naar maman. Die was de moeilijkste. Ik was ervan overtuigd dat ze me zouden verstoten en ik mijn ouders nooit meer zou terugzien. In een Europa waar eer geen waarde meer heeft, klinkt het bevreemdend, maar verstoten worden omdat je niet kon voldoen aan de verwachtingen van je familie, was – alleszins in Algerije – geen ongewone zaak. Ik schreef een afscheidsbrief. Ik keerde terug naar Algerije, niet als wijnboer maar als Legionair. Het marineschip dat ons van Marseille naar Algiers bracht, maakte een omweg langs Malta om soldaten op te pikken die hadden gevochten in de Suez-oorlog. Een adjudant die in Port Said een kogel in zijn bovenbeen had gekregen, zat met ons benedendeks. Hij was de eerste die ons kon vertellen wat een oorlog was. Tot dan hadden we enkel de opgeschoonde versie ervan gezien in de propagandafilms die ze ons tijdens de overzet voorschotelden. Wij hingen aan zijn lippen terwijl hij in het met sigarettenrook gevulde scheepsruim kaartspeelde op het zitvlak van een lege stoel. Hij zei dat we dat klusje in Algerije snel konden klaren, als die hoerenzonen in Parijs het tenminste toelieten. Hadden ze hen laten doen, dan hadden ze op twee dagen tijd Caïro veroverd, had die smeerlap van een Nasser in een greppel gelegen en was de opstand in Algerije doodgebloed. Twee keer hadden ze hen in de rug geschoten: eerst Indochina en vervolgens Suez; het zou niet gebeuren in Algerije. Al moesten ze er Le-Tout-Paris voor afknallen; het zou niet gebeuren in Algerije, zei hij terwijl hij de speelkaarten met opklimmende ergernis neersmeet. Minister Mitterrand verscheen op het filmscherm dat was vastgemaakt aan de romp van het schip en die zei dat in Algerije oorlog de enige mogelijke onderhandeling was. Tot we ontscheepten in Algiers, was het hele Legioen één groot vakantie-avontuur geweest. Drinken in de bars van Mar-
seille, zingen in de kazernes, zonnen op de overzetboot… Maar zodra we de loopbrug van het schip verlieten, begon het uitkafferen en het afblaffen. En mochten we beginnen te pompen en lopen, en pompen en optrekken, en weer pompen en lopen. Ze hadden ons gewaarschuwd. Ze hadden gezegd dat de opleiding meedogenloos zou zijn. We werden voorbereid op de meest extreme oorlogssituaties, maar zo erg als tijdens de opleiding heb ik het in de bled nooit meegemaakt. In Algiers werd de eerste selectie gemaakt. Wie ongedisciplineerd was of begon te twijfelen, werd weggestuurd. De rest ging naar Sidi-bel-Abbès om er gemarteld te worden tot je brak. Je werd in mekaar geslagen, je moest lopen tot je gal spuwde, je moest in de verzengende hitte stokstijf blijven stilstaan tot je flauwviel… En dan kreeg je de laatste kans om te vertrekken. Wie bleef, werd Legionair of stierf tijdens de opleiding. Ik realiseerde me in Sidi-bel-Abbès dat ik zou kunnen doodgaan en niemand me kon redden. Het Legioen wilde vechtmachines, even onverwoestbaar en gebeten op de overwinning als de Vietminh. Alle zwakte moest eruit gewied worden. Als een Legionair stierf tijdens de opleiding, zou hij dat zeker op het slagveld hebben gedaan en daar zou hij betere Legionairs mee de dood in hebben gesleurd. De instructeurs waren ervan overtuigd dat ik zou opgeven en toen ik dat niet deed, dachten ze dat ik zou sterven. Maar ik bezat iets dat mijn zwakte tenietdeed. Ik was niet op de vlucht voor mijn verleden, voor armoede of miserie. Ik dorstte niet naar avontuur. Ik was niet belust op bloedvergieten. Wat de andere kandidaat-Legionairs ook dreef, ik had andere redenen. Ik moest mijn thuis beschermen.
22
23
***