DE L A AT STE SALVO’S
HET VERHA AL VAN DE 242 VERGETEN EXECUTIES I N B E L G I Ë (19 4 4 -19 5 0) MATHIEU VANHAELEW YN
dankwoord Dit boek is grotendeels de bewerking van de eindverhandeling waarmee ik in 2004 afstudeerde. Mijn dank gaat in eerste instantie uit naar uitgeverij Borgerhoff & Lamberigts, en meer in het bijzonder naar uitgever Wim De Bock. Zijn voorstel en aanmoediging bezorgde mijn licentiaatsverhandeling alsnog een sprekende cover. Tevens dank ik Pieter Vanderhaegen voor het printklaar maken van dit manuscript. Dank aan de mensen die de volgende instellingen doen leven. Zij hebben mij indertijd en recent geholpen de juiste bronnen onder ogen te krijgen: ADVN Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaamsnationalisme (Antwerpen), Liberaal Archief (Gent), CEGESOMA Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (Brussel), Archief van het Koninklijk Paleis (Brussel), Koninklijke Bibliotheek (Brussel), Universiteitsbibliotheek UGent (Gent), AMSAB Instituut voor Sociale Geschiedenis (Gent), Archief van het AuditoraatGeneraal (Brussel). Dank aan mijn ouders voor hun onvoorwaardelijke steun. Een bijzonder woord van genegenheid richt ik ten slotte aan Neil, Stan en Emile, met wie ik een paleis van geborgenheid mag delen. Voor de liefde, de schoonheid en de zachtheid die ik iedereen toewens.
5
INHOUD
Inleiding
8
De doodstraf: een biografie 15 Beulenwerk 18 Een Franse erfenis
19
Het voorbeeld van Jules Bara
21
1914-1918: uitschieters
21
Mars naar het schavot
24
De doodstraf berecht
25
Breaking bad: collaboratie en repressie 29 De collaboratie
31
De repressie
33
Voorbereiding van de repressie
34
Balans van de repressie
36
Standrechtelijke executies
38
De laatste salvo’s 41 Lobbyen voor het leven
43
Death row
46
Aalmoezeniers
49
Kinderen van de rekening
52
De Lampaerts: een gezinsdrama
52
Collateral damage
55
Laatste opschik
58
Het vuurpeloton
60
Het publiek laat zich niet afschrikken
66
De openbaarheid ter discussie in het parlement
76
BRUSSEL: Herten & Hoogeveen
79
“De groote kuisch is begonnen”
85
ANTWERPEN-MECHELEN-NAMEN: De beulen van Breendonk
87
Opmaat: Fernand Daumerie
89
Het proces van de eeuw
89
Wyss: monster nr. 1
93
Waar is Richard De Bodt?
96
CHARLEROI: Het bloedbad van Courcelles
98
ETTERBEEK: August Borms, martelaar
102
NAMEN: Gestapo van Dinant
105
BRUGGE-LEUVEN-ELSENE: Vier vrouwen aan de executiepaal 109 ANTWERPEN: Philipp Schmitt: oorlogsmisdadiger
117
Naweeën
118
Salvo’s knallen, gewetens knagen 121 Kinderen en weduwen van martelaren
125
“De weg terug”
128
Brieven aan een rector
133
Nederland gidsland
141
“Gij zult niet doden”
143
Twee luizen in de pels
148
“Elke passie blijve ons vreemd”
154
Epiloog: de geschiedenis uitgeschoten 161 Bijlage: 24 2
t e r e c h t s t e l l i n g e n i n B e l g i ë (19 4 4 -19 5 0) 168
eindnoten 175
Inleiding Op 3 september 1944 denderden tanks met geallieerde soldaten Brussel binnen. Het was het moment waarnaar het merendeel van de Belgische bevolking had verlangd. Dat verlangen was alleen maar toegenomen nadat, op 6 juni 1944 de legers van de westerse geallieerden waren geland op de stranden van Normandië. De vele militaire begraafplaatsen in de regio getuigen vandaag nog steeds van de grote menselijke kost die “Operatie Overlord” heeft geëist. Van daaruit zouden de geallieerden koers zetten naar Parijs, dat op 25 augustus 1944 werd bevrijd. De bevrijding lonkte nu ook voor België dat, na vier jaar Duitse bezetting, in sneltempo werd bevrijd. Tegen de achtergrond van die septemberdag die Brussel de bevrijding bracht, staat het Justitiepaleis plots in lichterlaaie*. In een poging om zo veel mogelijk bezwarende documenten te vernietigen, had de terugtrekkende Duitse bezetter die brand aangestoken. De koperen koepel die vanop het Poelaertplein zo iconisch het stadsbeeld van de hoofdstad domineerde, bezwijkt onder de hitte. De menselijke ketting die door de Brusselaars wordt gevormd om documenten te redden, kan symbool staan voor de uitgesproken dorst naar gerechtigheid die onder een groot deel van de Belgische bevolking leefde. In oktober 1944 blikte Jules-Marie Canneel terug op die bijzondere sfeer van een maand eerder: “Maintenant que le cauchemar est dissipé, que nous avons vu, témoignage de la rage des boches en déroute, flamber le palais de Justice, que nous avons connu la joie de voir à chaque fenêtre rutiler nos couleurs et les drapeaux de nos alliés, que nous avons presque instanément vu succéder aux tortionnaires de la Gestapo, les magnifiques tommies, les yankees, les troupes belges portant les glorieux uniformes khaki, que la sombre soldatesque arrogante et brutale est partie pour toujours, nous sentons le prix de la liberté.” De Brusselse karikaturist luistert zijn stuk op met een aantal spotprenten die met name de bezetters en hun handlangers hekelen. Die humor was voor veel van zijn landgenoten in het bezette België een veel gezochte vorm van troost geweest. Voor sommigen ook een stiekeme vorm van verzet. Canneels gedachten gaan dan ook uit naar diegenen die omwille van hun verzetsactiviteiten de bevrijding zelf niet konden meemaken, en kijkt al uit naar de bestraffing van diegenen die aan hun dood schuld hebben gehad: “On a justement rendu hommage aux martyrs
qui fièrement marchèrent au poteau, à ceux qui subirent d’indicibles tortures, à ceux qui cent fois risquèrent leur vie, à tous ceux qui dans l’ombre tissèrent les mailles d’une résistance multiforme, d’une lutte obscure, incessante, tenace et féconde. Une griserie intense, une euphorie complète remplace l’affreuse contrainte des jours noirs. (…) Bientôt les Huns seront forcés en leur repaire. Puisse le châtiment être juste, implacable, inexorable, définitif. Il faut que les coupables, tous les coupables soient durement punis, que notre Roi prisonier soit libéré avec ses enfants, avec ses soldats. Que soient aussi libérés les civils, les déportés, les condamnés des bagnes nazis. Que nos martyrs soient vengés! Alors seulement, il sera permis d’espérer des hommes.”1 Maar de Tweede Wereldoorlog is nog niet afgelopen. Met het grootschalige Ardennenoffensief zal Adolf Hitler in december 1944 nog eenmaal naar België uithalen, een ultieme poging om de geallieerde opmars aan het westelijke front te stuiten. De slachtofferlijst van de slag loopt aan beide zijden in de tienduizenden. Voor Hitler is het slechts uitstel van executie. De geallieerden verslaan zijn troepen in de Ardennen en zetten finaal koers naar Berlijn. Dat doen ondertussen ook de Sovjettroepen vanuit het oosten. Hitler zit als een rat in de val. Hij verschanst zich met zijn getrouwen in zijn bunker, waar hij zich op 30 april 1945 een kogel door het hoofd jaagt. Daags nadien kondigt de BBC-radio in een extra nieuwsbulletin de dood van de “Führer” aan. Nu duurt het niet lang meer voor nazi-Duitsland de onvoorwaardelijke overgave aan de geallieerden tekent. Op 8 mei 1945 is in Europa de oorlog officieel voorbij. De datum zal voortleven als “V-Dag” of “Victory in Europe Day”. Overlevenden van de in het voorjaar van 1945 bevrijde concentratie- en uitroeiingskampen worden gerepatrieerd. Voor de thuisblijvers wordt het grauwe gezicht achter het door Krupp vervaardigde stalen masker van het “Derde Rijk” zichtbaar. De vernietiging moet haar drieste hoogtepunt evenwel nog krijgen. Die volgt in de zomer van dat jaar, met een nucleaire holocaust. In Azië blijft de wereldbrand immers voortwoekeren. Niet lang na het afgooien van twee atoombommen op de Japanse steden Hiroshima en Nagasaki in augustus 1945 capituleert ook het Japanse Keizerrijk. De Tweede Wereldoorlog is voorbij. De al in de zomer van 1940 in Antwerpen opgerichte verzetsgroep “Witte Brigade” herdoopt zichzelf na de bevrijding tot “Witte Brigade – Fidelio”, naar de codenaam van haar oprichter, de onderwijzer Marcel
* Zie katern foto 1 8
9
i n l e i d i n g
Louette. Die zou in 1944 worden gesnapt door de Gestapo en na enige maanden in het kamp van Breendonk te hebben doorgebracht, getransporteerd worden naar de concentratiekampen, waar hij in april 1945 werd bevrijd. Maar de Witte Brigade had honderden verliezen te betreuren. De meesten van hen waren gearresteerd en hadden de kampen niet overleefd. Met V-Dag beleefden de Witte Brigade-leden dus een ambigue vreugde: “Er is veel droefenis in ons hart: wij rouwen om de miljoenen levens die in dit door het nazi-beest ontketend bloedbad geofferd werden, wij zijn bekommerd om het lot van de meest beproefde onzer strijdmakkers, zij, die gezucht hebben in die verschrikkelijke hel, die Dante niet gezien heeft: de folterkampen der S.S.-beesten.”2 In het tijdschrift dat de Witte Brigade voor haar leden en sympathisanten uitgaf, pleitte men dus voor een gepaste bestraffing. Want “zoolang de nazi-geest, waaruit die onmenschelijke gruweldaden gesproten zijn, niet volledig uit de wereld gebannen is, zal het voor ons geen V-dag zijn, zoolang er nog één nazi-beest vrij op zijn achterste pooten rondloopt, waar ook ter wereld, zoolang er nog één nazi-knecht vrij zijn hoerenfacie vertoonen mag in ons door het bloed onzer martelaren bevrijde landeke, zoolang zal het voor ons geen V-dag zijn.”3 En verder: “Wij zweren, op het hoofd van onze gevallen kameraden, dat wij niet rusten zullen alvorens recht geschied is. De schoft Mussolini heeft gekregen wat hem toekomt, wij hopen dat de bloedhond Hitler ook al in de hel is, waar hij dan zijn vele kornuiten, die al een smadelijken dood gevonden hebben, kan vergasten op citaten uit ‘Mein Kampf’. Wij zweren op het door onze gemartelde kameraden gestorte bloed, dat wij niet zullen rusten voor elken beulsknecht, voor elken handlanger, voor elken nazi-hond in ons land zijn gerechte straf ontvangen heeft.”4 Het einde van een oorlog stelpt het bloeden niet onmiddellijk. De nasleep van een oorlog kan voor minstens evenveel drama zorgen. De schuldigen moesten bestraft, de oorzaken als een slechte kanker weggesneden worden. Dat werd bijna kamerbreed zo aangevoeld in de Belgische samenleving op het uur van de bevrijding. Op een vrijwel surreële manier zat die hardnekkige woede vervlochten in de feestelijke bevrijdingsopluchting.5 Wonden, wrok en wraak kenmerkten ook de onmiddellijke naoorlogse periode in België – het land dat in de woorden van socioloog Luc Huyse vijftig jaar later nog steeds “ziek van zijn jaren
10
veertig” bleek.6 “Le cauchemar a pris fin”, zucht niet zonder opluchting de advocaat Paul Struye in het besluit van de carnets die hij gedurende de 52 maanden lange Duitse bezetting had bijgehouden.7 Daarin taxeerde hij ongeveer halfjaarlijks hoe de publieke opinie in België evolueerde. Zijn bevindingen daarover stuurde hij ook clandestien door naar de Belgische regering in ballingschap te London. Aan de vooravond van de bevrijding in september 1944 boog Struye zich onder andere over de te nemen sancties voor de “verraders en incivieken” ofwel personen die met de Duitse bezetter hadden gecollaboreerd. Hij schrijft: “Les événements des derniers mois, et notamment les tueries dont certains éléments rexistes se sont rendus coupables à Charleroi, ont encore renforcé l’aspiration de l’immense majorité des Belges à une répression exemplaire des crimes et actes de dénonciation et de trahison caractérisés. On est pratiquement unanime à exiger des exécutions capitales.”8 De zwaarste voorziene straf die ten aanzien van collaborateurs kon worden uitgesproken, was inderdaad de doodstraf. Dat stond beschreven in de artikels 113 tot 123 van het Belgisch Strafwetboek. De daar opgesomde misdrijven heetten voluit: “misdaden en wanbedrijven tegen de veiligheid van de Staat”. Vanaf 1944 werd de kapitale straf 2940 maal uitgesproken. In 1693 gevallen daarvan gebeurde dat bij verstek. De resterende 1247 doodstraffen waren op tegenspraak geveld. Omdat een en dezelfde persoon soms meerdere straffen kreeg, uitgesproken in verschillende zaken, voor verschillende feiten, in verschillende rechtbanken, ligt het cijfer van het aantal uitgesproken doodstraffen hoger dan het cijfer van het aantal personen dat tot de doodstraf werd veroordeeld.9 In 242 gevallen werd geen genade verleend, zodat er uiteindelijk 242 personen daadwerkelijk voor het vuurpeloton verschenen. Behalve één Duitser die als oorlogsmisdadiger was berecht, hadden de overige 241 personen de doodstraf gekregen in het kader van de bestraffing van de collaboratie. De 242 executies kleuren de periode van november 1944 tot augustus 1950 tot een opmerkelijk bloederige paragraaf in de Belgische geschiedenis. De laatste uitvoering van een doodstraf dateerde hier immers van 1863 – met uitzondering van één geval van gemeenrecht tijdens de Eerste Wereldoorlog en van de gefusilleerde soldaten tijdens 1914-1918. Bezien tegenover de Belgische neiging tot terughoudendheid inzake het uitvoeren van de doodstraf, toonde het land zich in de onmiddellijke naoorlogse periode wel bijzonder trigger happy.
11
De 242 naoorlogse terechtstellingen zijn vergeten executies geworden. Wie waren deze 238 mannen en 4 vrouwen die de dood met de kogel kregen? Los van 2 Duitsers, 1 Fransman, 1 Luxemburger en 1 Pool ging het in 237 gevallen om Belgen. Nederlandstaligen (106 personen ofwel 44 procent) en Franstaligen (122 personen ofwel 56 procent).10 Ze kwamen al snel tussen de plooien van de geschiedenis terecht. Enkele gevallen zouden postuum voortleven in een gepolitiseerde herinnering die communautair gespleten is. Die communautaire kloof heeft te maken met het feit dat de collaboratie in het zuiden van het land een brutaler en gewelddadiger karakter aannam, met beruchte moordenaarsbendes zoals in Charleroi, dan in het noorden van het land, waar de collaboratie vaker was gekenmerkt door politieke of ideologische keuzes.11 In Vlaanderen ontstond al kort na de oorlog het discours van een anti-Vlaamse repressie waarmee de Belgische staat zich had willen ontdoen van de Vlaamse beweging. Vooral in extreemrechtse en Vlaamsnationalistische middens werd een aantal gefusilleerden – waaronder Irma Laplasse, August Borms en Leo Vindevogel – steevast opgelijst als “repressieslachtoffers” in een martelaarsdiscours met een kwalijk geurtje. Maar deze figuren, uitgekozen met een goede neus voor drama, kunnen niet als een pars pro toto worden genomen voor de hele groep terechtgestelden. Wat hadden ze tijdens de bezetting uitgericht om het na de bevrijding met hun leven te moeten bekopen? Hoe gingen die naoorlogse executies in hun werk? Wat was de houding van de publieke opinie tegenover deze harde, en door de traditie on-Belgisch geworden bestraffing? En hoe ging de elite om met de principiële afkeer van de doodstraf, die ze voor het conflict zo hoog in het vaandel had gevoerd? Borg men die principes tijdelijk op, beïnvloed door de oorlog, geconfronteerd met persoonlijk lijden en/of verlies? Of kwam men er, meer dan ooit, publiekelijk voor uit? Durfden de tegenstanders van de doodstraf überhaupt tegen de stroom in te zwemmen? Wat was de rol van de media? Van de politiek? Van verzetsleden en slachtoffers? Kortom: hoe klonken de laatste salvo’s?
12
De doodstraf : een biogra f ie
De doodstr af: een biogr afie
“De doodstraf is afgeschaft.” Het heeft België veel tijd gekost eer het deze “bis” aan artikel 14 van zijn grondwet heeft toegevoegd. De toen nog jonge staat was in de negentiende eeuw nochtans een van de Europese voortrekkers inzake het afschaffen van de kapitale straf. Toch was het wachten tot 1996 vooraleer het federale parlement de doodstraf ook effectief uit het Strafwetboek schrapte. Pas in 2005 werd dit feit ook in de Grondwet ingeschreven. De achterliggende reden daarvan is dat zo’n constitutionele verankering het een pak moeilijker maakt om onder invloed van een momentopname belangrijke principes tijdelijk terzijde te schuiven. De doodstraf. In het Westen kunnen we het ons quasi niet meer voorstellen. Het is een straf uit andere tijden, of van ver weg. In ieder geval een symptoom van een barbaarse of primitieve samenleving. Of niet? In de Verenigde Staten bestaat de doodstraf nog in de meerderheid van de staten. Sommige landen voeren die ook nog uit. Ook in sommige lidstaten van de Europese Unie ligt de afschaffing van de doodstraf redelijk vers in het geheugen. Wie wil toetreden tot de EU moet de doodstraf afschaffen. Het is een van de toetredingsvoorwaarden. Sommige EU-lidstaten schaften de doodstraf maar heel recent af. Het Verenigd Koninkrijk deed dat in 1965. Het jaar voordien werd de laatste veroordeelde er opgehangen. In Frankrijk was de afschaffing van de doodstraf in 1981 een van de speerpunten van de nieuw verkozen president François Mitterrand. Nog in 1977 was daar, in de gevangenis van Marseille, een man onder de guillotine gedood. Ierland maakte in 1990 komaf met de zwaarste straf. Maar in België duurde het tot 1996 vooraleer de doodstraf werd afgeschaft, hoewel die al bijna anderhalve eeuw niet meer was uitgevoerd. In vredestijd dan. De afschaffing van de doodstraf betekent niet dat de doodstraf dood is. Het debat erover kan zomaar weer openbarsten naar aanleiding van drieste criminele feiten of terroristische aanslagen. De doodstraf was in België dan wel afgeschaft met de wet van 10 juli 1996, een maand later eiste een groot deel van de publieke opinie, geschokt door de criminele feiten waarvan Marc Dutroux werd beschuldigd, om de herinvoering van de zwaarste straf.12 Daarom werd in België besloten de afschaffing van de doodstraf in de Grondwet te verankeren. Sindsdien stelt Artikel 14bis kort en bondig: “De doodstraf is afgeschaft.”
17
De doodstr af: een biogr afie
Beulenwerk Bij het uitvoeren van doodstraffen vandaag wordt het meest gebruikgemaakt van de volgende methodes: de dodelijke injectie, onthoofding, ophanging, het vuurpeloton of elektrocutie. Wat dat betreft, beschikte men in het ancien régime over een grotere, macabere creativiteit. Doden met de galg was de meest onterende vorm van terechtstellen in de middeleeuwen. Vooral dieven werden opgehangen. De eervolste vorm was onthoofding door het beulszwaard. Het minst voorkomend was de scherprechting op de brandstapel. Zo mogelijk nog gruwelijker was het levend begraven, een straf die typisch voor vrouwen werd gebruikt en in onze contreien officieel werd afgeschaft in de eerste helft van de zeventiende eeuw, onder het bewind van de aartshertogen Albrecht en Isabella. Ook radbraken – letterlijk: het lichaam breken op een rad – was een mogelijkheid. Nog minder in zwang was vierendelen (al werd het lichaam van een onthoofde vaak supplementair gevierendeeld). Levend koken in een ketel met olie of water was dan weer de tol die valsemunters moesten betalen. Een variatie daarop was de dood door verdrinking in een ton water. Tot slot was er nog de dood door wurging.13 Het ter dood brengen van criminelen in de strafpraktijk van het ancien régime bestond uit hevig gedramatiseerde ceremonies die echte publiekstrekkers waren. Voor de uitvoerders ervan was het een bron van inkomsten. Maar het bleef regelrecht beulenwerk. “Beul” was sinds jaar en dag de benaming voor de scherprechters die vonnissen uitvoerden. De pejoratieve connotatie van dat woord komt overigens niet uit het niets. Het werk was wreed, bloederig en kon soms lang duren. Beulen waren de paria’s van de samenleving. Ze leefden ver van het stadscentrum, waar ze hun oneervolle taak op het schavot moesten komen uitvoeren. Vaak ging dit macabere metier van vader op zoon over, en dat resulteerde in lange dynastieën van personen die met de nek werden aangekeken.14 Wie waren deze beulen? Vaak waren het personen zonder al te veel scrupules. Het profiel van deze mensen moest natuurlijk passen bij de uitdagingen van hun verschrikkelijke job. Het hoeft niet te verbazen dat overheden vaak geconfronteerd werden met openstaande vacatures. De beul werd dan wel gerespecteerd voor zijn trefzekerheid en ambacht, maar wanneer het publiek van oordeel was dat een bepaalde terechtstelling al te wreed of te traag werd uitgevoerd door de “dienaar van de
18
gerechtigheid”, kreeg de beul weleens stenen naar het hoofd geslingerd, of werd hij zelfs gelyncht door de verontwaardigde menigte. Het kwam weleens voor dat de beul de stad ontvluchtte op de vooravond van een terechtstelling.15 De voltrekking van de doodstraf gebeurde immers steeds in het openbaar. Dat was een handig middel van de machthebbers om hun macht aanschouwelijk te maken. Hun onderdanen moesten er immers aan worden herinnerd dat misdaad zeker niet loonde, en dat de overheid niet zou schuwen om de macht die ze over hen bezat, te laten gelden. Voor hen was het een repressiemiddel bij uitstek.16 Mede onder invloed van de verlichtingsdenkers zou er zich ook een verschuiving voordoen in het denken over de strafpraktijk. Straf werd als concept veel nuttiger gebruikt om de sociale orde te beschermen. Van groot belang was de Italiaanse filosoof en rechtsgeleerde Cesare Beccaria (1738-1794), die in een synthese van deze denkbeelden de doodstraf als een onmenselijke en bovendien ondoeltreffende straf bestempelde. Dwangarbeid en vrijheidsberoving waren in zijn ogen veel betere instrumenten om de criminaliteit (en dus de crimineel) te lijf te gaan. Voorts pleitte hij voor een systematisering van het strafrecht, zodat voor gelijke misdaden gelijke straffen zouden worden uitgesproken. Iedereen gelijk voor de wet dus. Beccaria legde de juridische en morele primer voor het strafrecht van de negentiende eeuw. Voor de abolitionisten van die periode (en van later) zou zijn invloed van fundamenteel belang zijn.17
Een Franse erfenis De doodstraf kunnen we gerust omschrijven als een hoogst on-Belgische straf. Toen België in 1830 de onafhankelijkheid uitriep, was in onze contreien nog het strafwetboek van kracht dat door Napoleon Bonaparte in 1810 was ingevoerd; de Code Pénal. Terechtstellingen wegens politieke misdrijven waren er niet in de jonge staat, die zichzelf wat dat betreft dus een zeer liberale grondwet had aangemeten.18 Anders was het gesteld met de doodstraf voor gemeenrechtelijke misdrijven. België erfde van Frankrijk de doodstraf door middel van de guillotine – een manier van executeren die in meer dan één betekenis revolutionair was ten opzichte van de “ambachtelijke” methodes die beulen tot dan toe gebruikten, maar die niet noodzakelijk tot een vlekkeloze
19
De doodstr af: een biogr afie
executie leidden. Het apparaat van dokter Joseph-Ignace Guillotin (vandaar de naam) stond toe om alle misdadigers op een gelijke manier te bestraffen. Dat was belangrijk voor de Assemblée Constituante, waar de uitvinder zijn guillotine in oktober 1789 voor het eerst presenteerde. Voor Guillotin zelf – een arts – speelde het feit dat zijn uitvinding het lijden van de terdoodveroordeelden danig verkortte. De guillotine heette snel en pijnloos te zijn… De eerste toepassing van de guillotine vond plaats in Parijs, op 15 april 1792. In Brussel werd ze voor het eerst gebruikt op 13 juli 1796.19 Van 1830 tot 1867 bleef het Franse strafwetboek daterende uit 1810 in België van kracht. Het aantal uitgesproken doodvonnissen bleef in eerste instantie ook laag: 2 in 1830, 9 in 1831, 6 in 1832 en 5 in 1833. Het was het bewijs bij uitstek dat een land zonder executies niet per se gedoemd was om in criminaliteit te verdrinken. In 1834 steeg het aantal terdoodveroordelingen plots naar 26.20 Dit was koren op de molen van de conservatieve parlementairen. Die kregen hun zin toen in 1835 opnieuw een doodvonnis werd uitgevoerd – het eerste in de onafhankelijke Belgische staat.21 Tot 1863 werd op de 848 doodstraffen in België het vonnis “slechts” 55 maal uitgevoerd. Eén van de bekendste gevallen was de terechtstelling van Jan Coucke en Pieter Goethals in 1860. De twee in Wallonië werkende Vlaamse arbeiders werden ter dood gebracht nadat ze schuldig waren bevonden aan roofmoord. De rechtszaak zorgde lange tijd voor controverse, zeker in Vlaanderen, waar men geloofde dat de twee onschuldig waren geweest, maar dat ze hun proces, dat in het Frans werd gevoerd, niet hadden begrepen. De Vlaamse beweging recupereerde Coucke en Goethals in hun symbolische functie. In ieder geval zou hun terechtstelling onrechtstreeks leiden tot de zogenaamde wet-Coremans van 1873, die de voertaal van rechtszaken moest regelen.22 Na Coucke en Goethals zou de guillotine nog slechts viermaal worden gebruikt in België. De laatste terechtstelling vond plaats in Ieper. Op 1 juli 1863 werd daar de wegens roofmoord ter dood veroordeelde Karel Kestelyn met de guillotine onthoofd. Nadien werd er geen enkele doodstraf wegens gemeenrecht meer uitgevoerd. Dat lag vooral aan het specifieke gebruik van genadeverlening dat de minister van Justitie die twee jaar later zou aantreden, zou invoeren.
20
Het voorbeeld van Jules Bara Wie het Brusselse Zuidstation verlaat, komt op de Place Bara. Door de banaliteit van het plein vergeet je het even vlug als de naam die eraan werd gegeven. Nochtans was de nu in vergetelheid geraakte Jules Bara (1835-1900) de liberale minister van Justitie die tijdens zijn ministerschap (1865-1870) het gebruik introduceerde om uitgesproken doodvonnissen automatisch om te zetten in levenslange dwangarbeid, en later in levenslange gevangenisstraf. Hier raken we aan de mogelijkheid tot genadeverlening, die door de Belgische grondwet aan de vorst werd toegekend. Het was een van zijn belangrijkste prerogatieven, al moest het gebruik ervan steeds door de bevoegde minister gedekt zijn. Met de komst van Bara op de post van justitieminister in 1865 werd de doodstraf consequent omgezet in een andere straf. Dat voorbeeld werd door zijn opvolgers (en de staatshoofden) gevolgd.23 Ondertussen werd in 1867 het nieuwe Belgische Strafwetboek door het parlement aangenomen. Ondanks het bestaan van een brede abolitionistische beweging in het land, werd de doodstraf daarin door de wetgever behouden. Het betekende de feitelijke invoering van de doodstraf in België – ook al dateerde de laatste onthoofding toen al van vier jaar daarvoor. Ze zou ook nooit meer worden uitgevoerd in vredestijd. Met uitzondering van de Eerste en Tweede Wereldoorlog is die traditie tot de afschaffing in 1996 door de opvolgers van Bara aangehouden.
1914-1918: uitschieters Oorlogstijd en vredestijd; het is een verschil van dag en nacht. Dat valt ook te lezen in de dagboeken die schrijfster Virginie Loveling tijdens de Duitse bezetting van Gent bijhield. Op zaterdag 16 oktober 1915 pende ze het volgende neer: “Al die terechtstellingen van mannen en vrouwen – notabelen van Brussel – adellijken en intellectueelen in een land, waar sinds zoovele jaren de doodstraf nog in de wet bestond, maar nooit op de grootste misdadigers meer werd toegepast!”24 De dan 79-jarige burgervrouw is oprecht gechoqueerd dat de doodstraf opnieuw is opgedoken. De onthoofding van Alexander Vervaecke aan het Gentse Spanjaardkasteel in 1861 – Loveling was toen een 25-jarige jongedame – spookte nog
21
De doodstr af: een biogr afie
steeds door haar hoofd. Vervaecke was een herbergier die zijn vrouw had vermoord. Lovelings broer was toen griffier te Gent en had zijn zussen verteld over de voorbereiding en uitvoering van de doodstraf – het zou de laatste in Gent zijn – die hij uit hoofde van zijn ambt had bijgewoond. “Die veroordeelde had zijn jonge vrouw vermoord. Hij verdiende geen sympathie; maar hij was toch een mensch en onzer aller zenuwstel was diep geschokt bij het vooruitweten van de geschiedene en te geschieden akeligheden”, herinnerde ze zich zoveel jaren later nog.25 Met haar zus Rosalie schreef ze het gedicht De doodstraf in 1870. Daarin weigert een beul bij de aanblik van de terdoodveroordeelde hem terecht te stellen: “De menigte juichte om dat vroom gemoed. Zij waren niet dorstig naar zijn bloed. Wat ware uwe doodstraf, o Maatschappij, Indien alle beulen eens spraken als hij?”26 Loveling leefde in een land met een “abolition de fait”. De doodstraf werd eigenlijk steeds omgezet in een andere straf. Ze ging er dan ook maar van uit dat de uitvoering van die straf voortaan voltooid verleden tijd was. Maar dat de door haar zo verfoeide doodstraf opnieuw opdook tijdens de Duitse bezetting van de Eerste Wereldoorlog zag ze als een zoveelste bewijs van de barbaarsheid van het bezettingsregime in het zogenaamde Etappengebied. “En nu? Dooden, moorden op groote schaal is ons dagelijksch, bijna onverschilliglatend nieuws geworden”, sloot ze die donderdag haar indrukken af.27 Het Duitse repressieapparaat was inderdaad hard voor de Belgische bevolking. Met name voor diegenen die van spionage werden beschuldigd. In de loop van de Eerste Wereldoorlog werden zo 280 personen, onder wie tien vrouwen, gefusilleerd.28 In het onbezette Belgische gebied was het Militaire Gerecht actief. Tussen 1914 en 1918 werden door doodvonnissen van de krijgsraden vier Belgische burgers (onder wie één vrouw) en vier Duitsers effectief voor het vuurpeloton gebracht. Daarnaast werden er ook twaalf Belgische militairen terechtgesteld. Deze feiten genieten slechts sinds kort aandacht. Eén van hen, de 26-jarige onderofficier Emiel Verfaille, werd niet voor het vuurpeloton gebracht, maar moest worden geguillotineerd. Dit omdat de feiten waarvoor hij in januari 1918 was veroordeeld feiten van gemeenrecht waren. De moord op zijn zwangere vriendin kostte hem letterlijk het hoofd. Koning Albert I verwierp het genadeverzoek en verliet daarmee even het pad van automatische omzetting dat sinds
22
1863 bewandeld was. De motivatie van de opperbevelhebber van het leger was dat omzetting in de context van de oorlog een onrechtvaardigheid zou betekenen tegenover Verfailles wapenbroeders. Hij was de voorlaatste Belgische militair die tijdens de Eerste Wereldoorlog zou worden terechtgesteld. Het feit dat er moet worden geguillotineerd, zorgde voor vertraging. Waar moest men immers een guillotine vandaan toveren? Buurland en geallieerde Frankrijk was zo goed om de guillotine per trein van Rijsel naar Veurne te sturen, alsook de Franse staatsbeul Anatole Deibler. Uiteindelijk werd Emiel Verfaille op 26 maart 1918 onthoofd op de binnenplaats van de Veurnse gevangenis.29 Tijdens de zuiveringen na de Eerste Wereldoorlog werden er in België geen doodstraffen uitgevoerd, ook al waren die voorzien voor zogenaamde misdrijven tegen de uitwendige veiligheid van de staat. Het zogenaamde activisme van bepaalde anti-Belgische Vlaams-nationalisten tijdens de oorlog en de Duitse bezetting had daartoe aanleiding gegeven. Er waren wel degelijk doodstraffen uitgesproken tijdens de rechtszaken die na de wapenstilstand volgden. Als minister van Justitie ging de socialist Emile Vandervelde hierover van november 1918 tot oktober 1921. Hij trok zich niets aan van het protest dat hier en daar opstak, en zette alle uitgesproken doodstraffen om. Koning Albert I, die nochtans gewonnen was voor de uitvoering van de doodstraf, volgde uiteindelijk zijn minister daarin. Dat was opvallend, gezien het grote aantal geëxecuteerde burgers dat België tussen 1914 en 1918 te betreuren had. In de zomer van 1921 ontstond wel een potentiële aanvaring tussen beide heren, toen Vandervelde zelfs de wegens verraad veroordeelde Joseph Douhard niet wilde laten terechtstellen.30 Na de Eerste Wereldoorlog kende België een reprise van de traditieBara. Tot en met 1996, toen de doodstraf uiteindelijk werd afgeschaft. Maar in tegenstelling tot de negentiende eeuw, zat België in de twintigste eeuw nu achteraan in de klas. Dat werd in het laatste kwart van de twintigste eeuw pijnlijk duidelijk. In Frankrijk werd de doodstraf in 1977 voor het laatst uitgevoerd, onder het presidentschap van Valéry Giscard d’Estaing. Op 10 september 1977 werd binnen de muren van een Franse gevangenis Hamida Djandoubi met de guillotine onthoofd, wegens foltering van en moord op een 21-jarige vrouw. Het genadeverzoek werd verworpen, de vlammende retoriek van Robert Badinter ten spijt. Hij was – en is – de grote voortrekker van de afschaffing van de doodstraf in Frankrijk en
23
De doodstr af: een biogr afie
daarbuiten, en zou in 1981 als minister van Justitie onder president François Mitterrand effectief de doodstraf in Frankrijk afschaffen, met de wet van 9 oktober 1981.31
door een levenslange straf en regulariseerde zo de usance die sinds 1863 was gehuldigd en waarbij de door de rechtbanken uitgesproken doodvonnissen werden omgezet.
Mars naar het schavot
De doodstraf berecht
Nadat met de collaborateurs en oorlogsmisdadigers van de Tweede Wereldoorlog was afgerekend, en nadat het Belgische leger in juni 1949 eindelijk opnieuw op vredesvoet was gebracht, sloot België weer aan bij zijn traditie: doodstraffen in vredestijd werden niet uitgevoerd. De doodstraf werd dus nog wel degelijk uitgesproken door de magistratuur, maar door gebruik te maken van de genadeverlening werd die stelselmatig omgezet in levenslange dwangarbeid. Anders was het in de koloniale gebieden die nog tot de jaren 1960 onder België ressorteerden. In tegenstelling tot wat in het moederland gebruikelijk was, werden de doodstraffen in de Belgische kolonies Kongo en Ruanda-Urundi grotendeels wel uitgevoerd. Dit gebeurde voor het laatst in 1961.32 Toch werd de doodstraf na de Tweede Wereldoorlog nog tweemaal ingevoerd door de wetgever, voor bepaalde specifieke misdrijven. Ontvoering waarbij het slachtoffer werd gemarteld of gedood (Wet van 2 juli 1975) bijvoorbeeld, en voor vliegtuigkaping met dodelijke afloop (Wet van 20 juli 1976). Deze twee wetten werden ingegeven door een aantal terroristische aanslagen die in die periode werden gepleegd. Herhaaldelijk werden wetsvoorstellen ingediend om eindelijk komaf te maken met de doodstraf in België. Daaraan lagen voornamelijk internationale motieven ten grondslag. Zo weigerden bepaalde landen verdachten aan België uit te leveren omdat daar de doodstraf nog in het Strafwetboek stond. Dat was bijvoorbeeld het geval toen Brazilië pas de gangster Patrick Haemers wilde uitleveren na de formele belofte van de Belgische justitieminister dat hij niet ter dood zou worden gebracht.33 Daarenboven kon België het eerder ondertekende Protocol betreffende de afschaffing van de doodstraf (1983) niet ratificeren.34 In 1996 werd de doodstraf in België, na jaren van feitelijke afschaffing, nu ook wettelijk afgeschaft, in vredestijd én in oorlogstijd. Het land was daarmee een van de Europese hekkensluiters terwijl het ruim een eeuw eerder een primus inter pares was geweest. De Wet van 10 juli 1996 verving de doodstraf
Sinds België de doodstraf uit zijn strafrecht verbannen heeft, trekt het weer internationaal aan de kar voor een doodstrafvrije wereld. Toch bestaat ook in eigen land de opinie dat de doodstraf opnieuw moet worden ingevoerd. Rond de 40 procent van de bevolkingen in WestEuropa zou daar voorstander van zijn. Dat strookt met cijfers in onze buurlanden.35 Maar wat zijn nu de vaakst gebruikte argumenten pro of contra de doodstraf? Voorstanders van de doodstraf halen vaak het argument van de “speciale preventie” aan. Het heet dat de doodstraf de enige manier zou zijn om delinquenten definitief onschadelijk te maken. Het is evident dat een gedode dader niet meer kan recidiveren. Daarenboven bestaat er altijd de kans dat een gevangene ontsnapt en misschien zelfs overgaat tot het plegen van nieuwe misdaden. Het is daarbij natuurlijk de vraag of men iemand kan straffen voor daden die hij of zij nog niet pleegde. Tegenstanders van de doodstraf werpen tegen dit recidiveargument op dat de Staat vandaag over voldoende andere middelen beschikt om recidive te voorkomen. Een ander argument is dat van de “generale preventie”. Hierbij wordt de doodstraf van een misdadiger geïnstrumentaliseerd als een voorbeeld. De wetenschap dat hij voor een bepaalde misdaad de doodstraf kan krijgen, zal de potentiële dader van die handeling doen afzien. De doodstraf van een misdadiger weerhoudt er dus anderen van om eenzelfde misdaad te begaan. Althans volgens dit argument, dat sinds jaar en dag wordt tegengesproken. Tegenstanders stellen immers dat de doodstraf niet zozeer een afschrikkende werking heeft, maar integendeel net misdaadverwekkend is. Daarenboven is er geen wetenschappelijke bevestiging dat de criminaliteit daalt in landen die de doodstraf in hun gamma aan straffen hebben staan. Bovendien kan dit argument, dat zich baseert op de ratio van de potentiële dader, niet worden toegepast op moorden die in een opwelling gebeuren. Passionele moorden zijn emotioneel geladen, niet rationeel.
24
25
De doodstr af: een biogr afie
Cynischer van aard is het argument dat de doodstraf goedkoper zou zijn voor de staat dan een misdadiger zijn leven lang in de gevangenis te houden en te onderhouden. Met het belastinggeld dat daarnaartoe gaat, kan de samenleving andere en nuttiger doelen financieren. Maar kan men een mensenleven überhaupt laten afhangen van zo’n kostenbatenanalyse? Bovendien is het niet gezegd dat gevangenen niet nuttig kunnen zijn voor de gemeenschap waaruit ze (tijdelijk) werden verwijderd. Als men ziet dat doodstraffen in België (maar ook elders) werden omgezet in levenslange dwangarbeid, vervalt dit nutsargument. Missen is menselijk. En gezien de rechters die de bevoegdheid hebben om een doodvonnis te vellen ook mensen zijn, zijn gerechtelijke dwalingen niet ondenkbeeldig. Het komt dus ook voor dat onschuldigen tot de doodstraf worden veroordeeld, of dat het gewijzigde tijdsklimaat enkele jaren na de uitspraak een al te harde bestraffing wenst te corrigeren. Na uitvoering van de doodstraf is dit niet meer te herstellen. De doodstraf is namelijk onomkeerbaar. Ze laat ook geen ruimte voor latere inkeer van de veroordeelde. Die inkeer en/of betering van een misdadiger ligt vervat in het wezen van de straf. Wraak heeft daarmee niets te zien. Het vaak gehoorde argument dat men de doodstraf nodig zou hebben voor vergelding, is, hoe begrijpelijk ook, dus irrelevant. Tegenstanders van de doodstraf vinden overigens dat men zich door het toegeven aan deze instinctieve eis van wraakneming verlaagt tot de handelingen van de misdadiger. Past een doodstraf dan nog wel in een samenleving die zichzelf “beschaafd” noemt? Bovendien gaat de doodstraf gepaard met mentale en fysieke marteling, ook bij de zogeheten “pijnloze” en dus “humane” doodstraf met injectiespuiten. Zo verschijnen er nog steeds regelmatig berichten in de media over de pijnlijke en langdurige doodstrijd van terdoodveroordeelden in de Verenigde Staten, wegens een slecht uitgevoerde verdoving. Volgens de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948) beschikt eenieder over het recht op leven (artikel 3). Het toepassen van de doodstraf vormt hierop een inbreuk. De wereld evolueert traag maar gestaag naar een doodstrafvrije wereld. Volgens gegevens van Amnesty International hadden in 1977 – toen de mensenrechtenorganisatie werd opgericht – nog maar 16 landen de doodstraf volledig uit hun wetgeving geschrapt. Begin 2016 waren dat er 102. Daarnaast wordt de doodstraf in tientallen landen niet
26
meer uitgevoerd, ook al staat ze nog in de wetgeving. In 2015 waren de landen die de doodstraf hebben afgeschaft voor het eerst in de meerderheid. Niettemin was er in 2015 wereldwijd een opflakkering van het aantal executies. Het betrof een stijging van ruim 50 procent ten opzichte van het voorgaande jaar. Wereldwijd ging het over minstens 1634 mensen die werden onthoofd, opgehangen, dodelijke injecties kregen toegediend, of verschenen voor het vuurpeloton. Minstens, want naar de cijfers van China hebben we het raden. De stijging was vooral terug te brengen op de landen Iran (minstens 977 personen), Pakistan (320 personen) en Saudi-Arabië (minstens 158 personen).36
27
Break ing bad: collaboratie en re p ressie
B r e a k i n g b a d : c o l l a b o r at i e e n r e p r e s s i e
Op 10 mei 1940 valt het Duitsland van Adolf Hitler België binnen. Het is oorlog. Na achttien dagen strijd – de zogenaamde “Achttiendaagse Veldtocht” – capituleert koning Leopold III, tegen het advies van de regering-Pierlot in. De regering is het land ontvlucht en zal uiteindelijk in Londen met de geallieerden de strijd tegen nazi-Duitsland voortzetten. De koning wordt krijgsgevangen genomen. Tot de bevrijding in september 1944 is België een bezet land. Het land wordt onder militair bestuur geplaatst, geleid door generaal Alexander von Falkenhausen. Het eigenlijke bestuur wordt – gezien de ministers het land ontvlucht zijn – overgelaten aan de secretarissengeneraal, afkomstig van de bestaande ministeries. De posten van deze secretarissen-generaal zullen later worden ingenomen door personen die actief collaboreerden. Het merendeel van de bevolking hield zich afzijdig tijdens deze oorlog. Ze zagen met lede ogen aan hoe het straatbeeld zich vulde met geüniformeerden, ze ondergingen de rantsoenering, de identiteitscontroles, de propaganda, de verplichte tewerkstelling van mannen en vrouwen in Duitsland (in oktober 1942), de bombardementen, het repressieapparaat… Een minderheid van 1 à 2 procent van de bevolking ging actief in het verzet. Ze zouden worden aangeduid als de “witten”, of ze nu gedreven waren door Belgisch nationalisme of door politiek links internationalisme. Een gelijkaardige minderheid bekende zich actief tot het regime van de bezetter. Deze “zwarten” collaboreerden. Toch bevonden zich tussen deze “witten” en “zwarten” vele tinten grijs.
De collaboratie 37 Collaboratie betekent letterlijk “medewerking”. In de context van de Duitse bezetting van België tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam dit neer op de actieve medewerking met de Duitse bezetter, de vijand. Mensen die collaboreerden, konden daartoe gedreven zijn door een uiteenlopend aantal beweegredenen. “De motieven om te collaboreren zijn even gevarieerd als de menselijke natuur. Persoonlijke ambitie, winstbejag, broodwinning, avonturisme, querulantisme… ja zelfs de liefde heeft mensen bewogen tot samenwerking met de bezetter.”38 Hét beeld van dé collaborateur is daarom problematisch. Ging het om een
31
B r e a k i n g b a d : c o l l a b o r at i e e n r e p r e s s i e
politieke postjespakker, een verklikker, een oostfrontstrijder, een oorlogswoekeraar, een “moffenhoer”? De politiek-ideologische collaboratie was een actieve samenwerking met de Duitse bezetter, vanuit een engagement om de maatschappij te veranderen. Deze medewerking kwam niet uit de lucht vallen. Tijdens de woelige jaren 1930 was overal in Europa een voedingsbodem hiervoor ontstaan vanuit de verstrengeling van antidemocratische opvattingen en nationalistische ideologie. In Franstalig België was een figuur als Léon Degrelle daarvan een voorbeeld. Met zijn Rex-beweging ging hij, met de Italiaanse fascist Benito Mussolini als model, tekeer tegen het establishment. Hij zou de corruptie en de invloed van partijen en het bedrijfsleven in de maatschappij opruimen, en er een nieuwe orde in aanbrengen. Die verstrengeling van antidemocratische met nationalistische opvattingen valt zeer goed te zien in Vlaanderen, met name bij het Vlaamsnationalisme. Dat kwam voort uit de Vlaamse beweging die in de negentiende eeuw ging ijveren voor de wettelijke gelijkheid van Nederlandstaligen binnen het kader van een feitelijk Franstalige Belgische staat. Een minderheid van radicalen uit deze breed gedragen beweging ging toen een onafhankelijke Vlaamse staat eisen en koppelde die eis steeds meer met antidemocratische opvattingen. Van belang hierbij was het Vlaams Nationaal Verbond (VNV), een antidemocratische, antiBelgische en Vlaams-nationalistische partij die tijdens de jaren 1930 in de lift zat, onder leiding van Staf De Clercq. Tijdens de bezetting zou ze zich inschrijven in de ideologie van de bezetter. Heel wat VNV’ers kwamen zo op belangrijke posten terecht, van de laagste tot de hoogste niveaus. Tijdens de bezetting zou deze strekking in een machtsstrijd belanden met aanhangers van een “Groot-Duits” ideaal. Zij ijverden voor een “terugkeer” van Vlaanderen in het Duits-Germaanse Rijk. Het zijn opvattingen die worden uitgedragen door de Algemene SS-Vlaanderen en bij de Duits-Vlaamse Arbeidsgemeenschap (DeVlag), die in 1936 was opgericht als een culturele vereniging van Vlamingen en Duitsers, maar die met de bezetting een nationaalsocialistische politieke koers zou gaan varen. De voorstanders van een “Groot-Duitsland” wonnen snel aan invloed. De crux van de verantwoordelijkheid van de collaboratie ligt in de steun die ze aan een nationaalsocialistisch project verleenden. In hun
32
greep naar de macht werkten de politieke leiders van de collaboratie dus mee aan de vernietiging van de rechtsstaat en de nazificatie van de samenleving. Zo werden burgers die in gedachten of handelingen tegen het nationaalsocialisme gekant waren, vervolgd. Van de ongeveer 43.000 Belgen die om die reden naar gevangenissen en/of concentratiekampen werden gestuurd, zouden er 14.000 sterven. Ook werd medewerking verleend aan de vervolging van specifieke groepen: De Joden. De zigeuners. Van de ruim 25.000 Joden die uit België zouden worden gedeporteerd, zouden er ongeveer 1200 de oorlog overleven. Voor de verscheidene vormen van collaboratie waarvoor deze personen zich hadden geëngageerd, zouden zij na de bevrijding rekenschap moeten afleggen.
De repressie Na de bevrijding van België kon de rechtsstaat zich niet herstellen zonder de collaboratie te bestraffen. In zijn standaardwerk Onverwerkt verleden ontleedde socioloog Luc Huyse de bestraffing van de collaboratie als een fenomeen met zes tentakels.39 Het meest bekende – ook het thema van onderhavig boek ressorteert eronder – was de overheidsrepressie. Deze bestraffing telde vier takken, waarvan de eerste de meest bestudeerde is: de bestraffing door de krijgsraden en de krijgshoven. Een tweede spoor was de burgerlijke epuratie, waarbij bijvoorbeeld politieke collaborateurs werden verwijderd uit het openbare leven. Ten derde was er de administratieve epuratie ofwel de zuivering van het ambtenarenapparaat. Ten slotte bestond de mogelijkheid voor lokale gezagsdragers om burgers een bewijs van burgertrouw te ontzeggen – een getuigschrift dat vereist was voor een hele resem zaken, van het genieten van een bouwpremie tot het recht zich in te schrijven aan een rijksuniversiteit. Pas vanaf 1947 werd begonnen met het afbouwen van dit systeem, dat al snel was ontspoord. Naast de bestraffing die door de overheid was georganiseerd, was er ook het fenomeen van de “volksrepressie”, ook wel “straatrepressie” genoemd. Die liet zich gelden in twee grote golven. Voor het eerst gebeurde dat bij en kort na de bevrijding in september-oktober 1944. Door de snelle geallieerde opmars waren de Duitsers in het algemeen vlug verdwenen. Collaborateurs waren de eersten die nu in het vizier kwamen.
33
B r e a k i n g b a d : c o l l a b o r at i e e n r e p r e s s i e
Een tweede grote golf deed zich voor in mei 1945, met de capitulatie van nazi-Duitsland en de terugkeer van politieke gevangenen naar het Belgische grondgebied. In veel steden en gemeenten, wijken en straten nam de verzamelde volkswoede de woningen, spullen en zelfs de fysieke persoon van (vermeende) collaborateurs in het vizier. De gedurende vier bezettingsjaren opgepotte woede drukte zich uit in geschreeuw, plunderingen, brandstichting, slagen en verwondingen, vernederende selfies avant-la-lettre met gekende “zwarten”, het bruut afscheren van de haren van vrouwen en in sommige gevallen het regelrecht lynchen van mannen. Het wederrechtelijke arresteren en in geïmproviseerde kampen onderbrengen van burgers stelde een uitgebreid probleem. Om dit te kaderen, zocht Huyse soelaas bij de term anomie: “Een overgangstoestand waarin wet en orde grotendeels op non-actief staan – niet omdat men het zo wil maar omdat het niet anders kan. De oude wetten verliezen op abrupte wijze hun kracht en de nieuwe spelregels zijn nog niet in voege.” Anders dan in september-oktober 1944 was er bij de tweede golf in mei 1945 géén machtsvacuüm. De regering van Achiel Van Acker heeft volgens Luc Huyse te laat en te weinig aandacht gehad voor deze hernieuwde volkswoede. Naast de vierledige overheidsrepressie en de tweevoudige volksrepressie vermeldt Huyse ook nog de interne zuivering die beroepsorganisaties en andere particuliere verenigingen in eigen huis op touw zetten. Soms lag die in het verlengde van de overheidsrepressie, bijvoorbeeld wanneer lidmaatschap van een bepaalde beroepsgroep kon worden verbeurd door een veroordeling op basis van artikel 123sexies van het Strafwetboek. In veel andere gevallen was het schervengericht van jeugdverenigingen tot fanfares in stilte even venijnig.
Voorbereiding van de repressie De Belgische regering in Londen bereidde onder andere de naoorlogse bestraffing van de collaborateurs voor. In de uitzendingen van Radio België op de BBC wordt herhaaldelijk ingegaan op die nakende gebeurtenis. De uitzendingen houden er de moed in bij de Belgen die in hun bezette land clandestien luisteren naar de “Engelse post”. De NIRpresentator met het pseudoniem Jan Moedwil sloot telkens zijn uitzendingen af met de slagzin: “Wij doen ons best, zonder er op te boffen,
34
toch krijgen we ze wel: de moffen!” Ook voor de collaborateurs waren de boodschappen duidelijk. Zo herinnerde de communistische politicus en ex-gevangene van Breendonk en Buchenwald Bert Van Hoorick zich hoe in de Londense uitzendingen werd beloofd: “Ieder zijn zwarte!”40 De herinnering aan de Eerste Wereldoorlog en het activisme speelden natuurlijk mee. In 1941 zal het Nederlandse sluikblad Parool daarnaar verwijzen. “Voor een deel zijn het dezelfden, die in 1914 hun ‘activistische’ actie in samenwerking met den Duitschen overweldiger voerden. Terecht heeft na 1918 de Belgische Justitie hen veroordeeld tot de eenige straf, die vrijwel in elk beschaafd land de wet op landverraad in oorlogstijd en heulen met den vijand stelt: de doodstraf. Met schier onbegrijpelijke lankmoedigheid heeft de Belgische regeering echter geduld, dat deze vonnissen nooit werden uitgevoerd (…). Wij durven voorspellen, dat de vrije Belgische regeering niet ten tweede male dezelfde lankmoedigheid zal betoonen als in 1918, wanneer de Belgische krijgsraden aanstonds over deze ‘idealisten’ het vonnis vellen, dat zij 23 jaar geleden verdiend hebben.”41 De Belgische regering in Londen zou zich buigen over de relevante wetgeving, en dat zou ingrijpende gevolgen hebben voor het verloop van de naoorlogse bestraffing van de collaboratie. Met het uitvaardigen van een aantal besluitwetten ging de Belgische regering in Londen het begrip “misdrijven tegen de uitwendige veiligheid van de staat” te lijf, zoals het tot dan toe stond bepaald in de bestaande artikels in het Strafwetboek. De Besluitwet van 17 december 1942 verruimde die bepaling ingrijpend en verlaagde de schulddrempel. Dat leidde er na de bevrijding toe dat honderdduizenden burgers als verdachten konden worden beschouwd, waardoor de aanvoer voor het bestraffingsapparaat veel te hoog zou liggen. In het geval van artikel 113 van het Strafwetboek, bijvoorbeeld, was de doodstraf voorzien voor al wie de wapens tegen België had opgenomen. Dat werd nu ook uitgebreid naar bijvoorbeeld vervoers- of bewakingsdiensten die aan vijandelijke legers waren geleverd. Bovendien verhoogde de Besluitwet de strafmaat aanzienlijk. Zo stond op politieke, militaire en economische collaboratie voortaan de doodstraf. Hoe moest men met deze “tarieven” straffen in verhouding tot de te bestraffen feiten? De plotse, scherpe bocht van de regering wordt vaak geweten aan de aankomst van de Waalse katholieke minister Antoine Delfosse in Londen medio 1942. Hij zou eenzijdige informatie uit bezet België
35
B r e a k i n g b a d : c o l l a b o r at i e e n r e p r e s s i e
hebben aangeleverd op basis waarvan de regering haar wetgeving zou hebben aangescherpt.42 Met de Besluitwet van 26 mei 1944 boog men zich dan weer over de procedure van de bestraffing van de collaborateurs. Die zou gebeuren door militaire rechtbanken: de krijgsraad en – in beroep – het Krijgshof. Maar dit apparaat was niet genoeg bemand voor de vloedgolf aan dossiers die zou volgen. Die druk zou leiden tot vertragingen, en soms tot ontsporingen. Bovendien kreeg de krijgsauditeur een resem functies toebedeeld die normaal gezien over verschillende personen zouden zijn verdeeld. De rol van “supermagistraat” was misschien al te belastend voor de vaak jonge en onervaren juristen die men met deze taak moest opzadelen. Bovendien was de ontworpen procedure te log voor heel wat “kleinere” zaken waarvoor een vereenvoudigde, snellere procedure beter geschikt zou zijn geweest.43 Wanneer een verzetsgroep op 9 november 1943 in een huzarenstukje van – zwaar betaald – verzet de exemplaren van de collaborerende krant Le Soir vervangt door een zelfgedrukte editie, wordt hierop een toespeling gemaakt. Zo duikt er een zoekertje op dat zogezegd is ingestuurd door Walter Ganshof van der Meersch. De magistraat zette tijdens de bezetting mee inlichtingendiensten op ten behoeve van de Belgische regering in Londen. Na herhaaldelijk te zijn gearresteerd, slaagde hij er in juli 1943 in zich bij de regering in Londen te voegen. Daar werd hij in augustus 1943 benoemd tot Hoge Commissaris voor ’s Rijks Veiligheid. Hij zou tevens een belangrijke inbreng hebben in de totstandkoming van de Besluitwetten die betrekking hadden op de naoorlogse bestraffing van collaborateurs. Het gefingeerde zoekertje van Ganshof van der Meersch leest als volgt: “Suis achteteur, potences, piloris, guillotines. Ecrire Ganshof Van der Meersch, Londres” (Koper van galgen, schandpalen, guillotines. Zich wenden tot Ganshof Van der Meersch, Londen).44
Balans van de repressie Eerste minister Hubert Pierlot sprak op 3 oktober 1944 in de Kamer van Volksvertegenwoordigers over een bestraffing van de collaboratie die “streng, snel en rechtvaardig” zou zijn. Hij voegde eraan toe dat die
36
bestraffing zou gebeuren in het kader van de rechtsstaat, met respect voor het recht van de verdediging en voor de wetten van het land.45 Dat is echter niet het beeld dat na de oorlog aan de naoorlogse bestraffingsoperatie is gaan kleven. In Vlaanderen ontstond de mythevorming als zou de “repressie” ongenadig hard zijn geweest. In dit discours stond de idealist die zich voor Vlaanderen en tegen het communisme had geëngageerd op het voorplan. In Wallonië werd over de collaboratie gezwegen en vooral het aandeel van het verzet benadrukt. Dat is opmerkelijk, zeker omdat uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat collaborateurs in Wallonië strenger werden gestraft: er werden meer en zwaardere straffen uitgesproken dan in het noordelijke landsdeel. De cijfers met betrekking tot de doodstraf volgen deze tendens. Dit antagonisme van een stereotiep fout Vlaanderen en een al even clichématig heldhaftig Wallonië bepaalde ook de interesse in de repressie aan weerszijden van de taalgrens. Die was groot in Vlaanderen en lange tijd onbestaande in Wallonië.46 Toch zijn er kanttekeningen te maken bij de manier waarop de naoorlogse bestraffing werd doorgevoerd. Zo werd duidelijk dat de tijd en de plaats van de veroordeling de rechtspleging en de strafmaat hebben beïnvloed. Daarbij werd dus het principe van de rechtsgelijkheid geschonden. Vanaf 1946 hebben de ministers van Justitie die aanvankelijk te strenge bestraffingspraktijk door verschillende beleidsmaatregelen (genade en herzieningsmaatregelen) trachten te corrigeren.47 In het kader van de repressie werd de doodstraf 2940 keer uitgesproken door de militaire rechtbanken. Dat getal valt uiteen in 1247 doodstraffen die op tegenspraak zijn uitgesproken – dat betekent dat de beschuldigde op de zitting aanwezig was – en 1693 bij verstek – waarbij de persoon in kwestie dus niet op de zitting aanwezig was. Eenzelfde persoon kon meermaals ter dood worden veroordeeld, dus met dit onderscheid moet rekening worden gehouden. Over het aantal op tegenspraak ter dood veroordeelde personen bestaat ambiguïteit, maar historicus Koen Aerts raamde dat aantal op minimaal 1227.48 Uiteindelijk werden 242 mensen voor het vuurpeloton gebracht. Onder hen 238 mannen en 4 vrouwen. Van deze groep hadden er 237 de Belgische nationaliteit. Onder hen waren de Franstaligen (met 56 procent) in de meerderheid. Naast de Belgen tellen we twee Duitsers, een Fransman, een Luxemburger en een Pool. Het gaat om 241 uitgevoerde
37
B r e a k i n g b a d : c o l l a b o r at i e e n r e p r e s s i e
doodstraffen in het kader van de Belgische naoorlogse repressie. De laatste daarvan werden op 4 juni 1949 uitgevoerd. Daarbij voegen we nog de executie van Philipp Schmitt begin augustus 1950. De voormalige kampcommandant van het beruchte kamp van Breendonk was de enige die als Duitse oorlogsmisdadiger in België werd ter dood gebracht. Met name in het licht van de Belgische geschiedenis – met een zo goed als automatische omzetting van de doodstraf in een vrijheidsstraf sinds 1863 – vormen de 242 geëxecuteerde personen een opmerkelijk aantal. Maar moeten we dan onmiddellijk spreken van een ongenadig harde repressie? Een vergelijking met het buitenland dringt zich op. Historicus Pieter Lagrou lijstte de cijfers en procenten van een aantal buurlanden op: “Het is een feit dat er in België relatief veel dossiers werden geopend, maar er werden onmiskenbaar ook meer zaken geklasseerd en er werd veel meer gratie verleend. Zo spraken Belgische rechtbanken het grootste aantal terdoodveroordelingen uit, in verhouding tot het bevolkingsaantal, maar was het percentage uitgevoerde doodstraffen veruit het laagst in heel Europa: 8 procent (242 op 2940), tegenover 26 procent in Nederland (36 op 138), 88 procent in Noorwegen (22 op 25) en zelfs 95 procent in Tsjechië (686 op 723).”49
Standrechtelijke executies In de schoot van de bevrijding zijn ook ietwat duistere lynchpartijen voorgevallen. Het exacte aantal van deze wederrechtelijke terechtstellingen die op verschillende plaatsen plaatsvonden tijdens het politieke machtsvacuüm dat bij de bevrijding ontstond, is moeilijk te achterhalen. Er zijn slechts schattingen voorhanden, die om en bij de honderd worden geraamd. In vergelijking met de enkele duizenden die in Frankrijk zijn voorgevallen, is dat aantal dus al bij al beperkt gebleven.50 Niettemin betekenden zij een ernstige schending van de principes van de rechtsstaat. Journalist Jos Bouveroux beschreef in 1984 wat er zich veertig jaar eerder, op 8 september 1944, te Tongeren had afgespeeld. In de Limburgse stad heerste “die dag de waanzin”. Daar werden toen door partizanen vijf VNV’ers afgemaakt. De aanvankelijke eis zou twintig zijn geweest. Van deze executies werd geen proces-verbaal opgemaakt en de daders
38
werden tijdens hun proces in 1951 weliswaar streng gekapitteld, maar vrijgesproken of ze konden genieten van de verjaring of amnestie.51 Alleen al in de provincie Limburg werden meer dan twintig dergelijke moorden gepleegd. Het waren niet de enige wrekende kogels die zouden worden afgevuurd. Zoals al vermeld, deed zich ook een tweede golf van deze volkswoede gelden, rond het einde van de oorlog, in het voorjaar van 1945. Wanneer medio mei 1945 te Ath een SS’er een kamp trachtte te ontvluchten wanneer hij als Breendonk-beul werd herkend door een gerepatrieerde politieke gevangene, werd hij door een bewaker doodgeschoten. In de socialistische krant Vooruit wordt dit woordelijk getaxeerd als zijn “verdiende straf”.52 In juni 1945 brengt Het Laatste Nieuws enkele onthutsende berichten. Ene H. De Schuyttenaere wordt geschetst als een rexist. Toen men in het Henegouwse Lessines te weten kwam dat hij terugkwam, stond “de menigte” hem in het station op te wachten. De Schuyttenaere werd met een ijzerdraad opgehangen. De reporter voegt er nog aan toe dat “het lijk slechts in den nacht weggenomen kon worden”. Zo groot was de woede van de lokale bevolking.53 Amper drie dagen later staat op dezelfde plaats te lezen hoe in het Limburgse plaatsje Neeroeteren ene N. Vossen, die zich tijdens de bezetting schuldig zou hebben gemaakt aan de gewapende achtervolging van onderduikers, bij zijn thuiskomst uit Duitsland werd herkend en vervolgens zodanig werd toegetakeld dat hij aan zijn verwondingen overleed.54 Op dezelfde voorpagina schrijft Marcel Stijns die dag in zijn hoofdartikel dat hij de heisa bij de terugkeer van politieke gevangenen uit de kampen wel had verwacht, maar dat de bevolking zich nu niet moet laten leiden door “opstokers van beroep” die zich – hoewel niet verdienstelijk tijdens de bezetting – nu willen laten doorgaan voor “groote vaderlanders”. Hij spreekt zijn misprijzen uit over mensen die advocaten bedreigen omdat ze de verdediging van beklaagden op zich nemen. Stijns ruikt een gevaar voor de instellingen van de rechtsstaat en de democratie.55
39