WEGWIJS
economie IN
WEGWIJS
economie IN
VO O R W O O R D Welkom in ‘Wegwijs in Economie’! Dit handboek is er gekomen door intense samenwerking en veelvuldige uitwisseling van ideeën tussen de vijf auteurs. Doorheen de afgelopen academiejaren is dit handboek gegroeid van een voorlopige structuur op een velletje papier tot dit werk met 12 delen en 35 hoofdstukken. Conform het studiedomein hebben we hierbij verschillende keuzes moeten maken. We denken dat onze verschillende specialisaties en interessevelden tot keuzes hebben geleid die resulteren in een evenwichtig werk dat een brede inleiding voorziet in economie en in het e conomisch denken. We bedanken graag de assistenten van de vakgroep Algemene Economie van de Faculteit Economie en Bedrijfskunde van Universiteit Gent voor de ondersteuning tijdens het schrijfproces. Een speciaal woord van dank naar Stijn Vandenbroucke, wiens inspanning en toewijding sterk hebben bijgedragen aan de kwaliteit van dit werk. We hopen dat dit een interessant en uitdagend boek is dat u graag ter hand neemt. Veel lees- en studieplezier! Koen Schoors Johan Albrecht Bart Defloor Stijn Goeminne Bruno Merlevede Universiteit Gent, Faculteit Economie & Bedrijfskunde
DEEL 1
Inleiding en basisconcepten
DEEL 1
Inleiding en basisconcepten
VO O R WO O R D
5 10
INLEIDING
11
E E N FA I R E M E L K P R I J S ?
M A S S A A L W E R K LO O S D O O R D I G I TA L I S E R I N G ?
B E S PA R E N O F N I E T B E S PA R E N I N T I J D E N VA N C R I S I S ?
E L K E A N A LY S E I S S P E C I F I E K
14
17
19 20
1 . WAT I S E CO N O M I E ? WAT D O E T D E E CO N O O M ?
25
1 . 1 .
K E U Z E , A F R U I L E N O P P O R T U N I T E I T S KO S T E N
1 . 2 .
KO S T E N T E G E N OV E R B AT E N ; S H O R TC U T S O F D E M A R G I N A L E A N A LY S E
1 . 3 .
H E T G E B R U I K VA N M O D E L L E N E N A A N N A M E S
1 . 4 .
H E T E E R S T E M O D E L : D E G R E N S VA N D E P R O D U C T I E M O G E L I J K H E D E N
1 . 5 .
H E T T W E E D E M O D E L : D E E C O N O M I S C H E K R I N G LO O P
DE KLASSIEKE SCHOOL
2 . 2 .
DE NEOKL ASSIEKE SCHOOL
2 . 3 .
26 29
31 39 46
2 . H E T I N D I V I D U I N D E E CO N O M I E 2 . 1 .
47
50
DE MARXISTISCHE SCHOOL
55
2 . 4 .
DE OOSTENRIJKSE SCHOOL
58
2 . 5 .
DE KEYNESIAANSE SCHOOL
61
2 . 6 .
DE INSTITUTIONELE SCHOOL
2 . 7.
D E G E D R AG S E C O N O M I S C H E S C H O O L
2 . 8 .
D E S C H O O L VA N H E T G E LU K
2 . 9 .
D E E VO LU T I O N A I R - B I O LO G I S C H E S C H O O L
64
66
69
75
78
3 . V R A AG E N A A N B O D O P D E M A R K T
78
3 . 1 .
V R A AG
3 . 2 .
AANBOD
3 . 3 .
MARKTEVENWICHT
89
99 108
4 . EL ASTICITEIT 4 . 1 .
INLEIDING
4 . 2 . P R I J S E L A S T I C I T E I T VA N D E V R A AG
108
110
4 . 3 . I N KO M E N S E L A S T I C I T E I T VA N D E V R A AG
4 . 4 . K R U I S P R I J S E L A S T I C I T E I T VA N D E V R A AG
125
4 . 5 . S A M E N VAT T I N G E L A S T I C I T E I T VA N D E V R A AG 4 . 6 . P R I J S E L A S T I C I T E I T VA N H E T A A N B O D
128
131 132
DEEL 2
Welvaart, handel & overheidsingrijpen
138
DEEL 3
De gezinnen
208
DEEL 4
De producent
248
DEEL 5
Marktvormen
298
DEEL 6
De overheid
404
DEEL 7
Macro-economische aspecten
526
DEEL 8
Geld en monetair beleid
566
DEEL 9
Markten van productiefactoren
634
DEEL 10
Internationale economie
698
DEEL 11
Macro-economische modellen
736
DEEL 12
Groei en technologie
832
INLEIDING Als wetenschappelijke discipline bestudeert de economie het systeem van productie en consumptie. Economische agenten zoals individuen, gezinnen, bedrijven of overheden maken elke dag keuzes inzake productie of consumptie en dienen daarbij rekening te houden met schaarste of beperkingen. De economie of het economische weefsel van onze maatschappij omvat echter veel meer dan alleen de optelsom van productief kapitaal en transacties op markten van goederen en diensten. Ook de overheid, de financiĂŤle sector en het buitenland zijn belangrijke economische sectoren. In dit handboek bestuderen we hoe economische beslissingen genomen worden, hoe we economische resultaten vanuit een welvaartsoogpunt kunnen beoordelen en of al dan niet corrigerende overheidsinterventies wenselijk zijn. We willen daarbij vooral de bouwstenen aanreiken die een beter inzicht in de economische realiteit mogelijk maken. Bij heel wat economische problemen of opportuniteiten ben je als burger, consument of belastingbetaler een betrokken partij. Of word je later een betrokken partij. Het economische weefsel verandert immers continu als gevolg van technologische en maatschappelijke evoluties. Inzicht in de drijvende krachten achter deze veranderingen is de beste voorbereiding op de uitdagingen van de toekomst. Om dit alles wat concreter te maken, presenteren we in deze inleiding bondig drie voorbeelden van actuele economische vraagstukken. We bieden kort de relevante context en geven een indicatie van hoe je als geĂŻnteresseerde observator de gepresenteerde problematiek kunt analyseren. We vermelden hierbij al enkele economische kernbegrippen die we in latere hoofdstukken verder uitwerken. Mochten er bij de onderstaande voorbeelden dus nog enkele begrippen vaag of onduidelijk zijn, maak je dan geen zorgen, maar lees vooral verder!
10
1
E E N FA I R E M E L K P R I J S ? Sinds 2015 betogen landbouwers in heel wat West-Europese landen met de regelmaat van een klok voor een ‘faire’ of kostendekkende melkprijs. In 2016 ontvingen melkboeren op de groothandelsmarkten ongeveer € 0,25 per liter melk, terwijl de productiekosten geraamd werden op ongeveer € 0,33 per liter. Verkopen tegen een prijs die de productiekosten niet dekt, is verlieslatend en op lange termijn niet houdbaar. ‘9 op de 10 melkboeren maken verlies’ was een typerende krantenkop uit 2016. Landbouworganisaties mobiliseerden hun leden om druk uit te oefenen op nationale regeringen en op de Europese Commissie. Landbouwbeleid is hoofdzakelijk een Europese materie met eerder beperkte bevoegdheden voor de lidstaten. Bij de vele acties weerklonk steevast de vraag naar een ‘eerlijke’ melkprijs. Waarom zou de landbouwer hard moeten werken om een product te verkopen met verlies? Hebben de aankopers van melk op de groothandelsmarkten – denk bijvoorbeeld aan de fabrikanten van verwerkte melkproducten zoals yoghurt of aan de supermarktketens – wel het recht om een dermate lage prijs te betalen dat de melkboer in financiële problemen komt? De betogingen en acties van de landbouwers suggereren een problematische of ronduit verkeerde werking van de melkmarkt, wat leidt tot een ethisch vraagstuk. De centrale vraag hierbij is of onze beleidsmakers al dan niet maatregelen moeten treffen om ‘faire’ prijzen te garanderen. Wat vind je zelf? Hebben landbouwers recht op hogere prijzen? En wie zou deze hogere prijzen dan kunnen garanderen? Overigens, hoe ontstaan prijzen op een markt? Dit handboek wil je wapenen om bovenstaande vragen te beantwoorden. Een economische analyse wil de onderliggende mechanismen van een specifieke situatie bestuderen om een probleemstelling zoals verlieslatende melkprijzen te kunnen verklaren. Eens we weten waarom de melkprijzen te laag zouden zijn, kunnen we mogelijke oplossingen beter evalueren. Laat ons beginnen met de bepaling en variabiliteit van marktprijzen. Je weet wellicht dat de prijzen voor heel wat producten sterk kunnen schommelen. Denk maar aan de prijs van olie, aandelen… maar ook van verse
11
Inleiding
INLEIDING EN BASISCONCEPTEN
voedingswaren. Voor bepaalde van deze producten kan de prijs letterlijk elke dag tot zelfs elke minuut anders zijn. Belangrijk hierin is de rol van vraag en aanbod. In de volgende hoofdstukken worden begrippen zoals vraag, aanbod en prijzen in detail toegelicht, maar je begrijpt waarschijnlijk wel dat lage prijzen het resultaat kunnen zijn van een hoog aanbod (een goed wordt overal in overvloed aangeboden waardoor verkopers de prijs zullen laten zakken om jou te overtuigen bij hen te kopen), een beperkte vraag (verkopers merken een lage interesse voor hun product en hopen met een lage prijs de consument toch te overtuigen) of een combinatie van beide factoren. Keren we terug naar de situatie van de melkboeren, dan stellen we vast dat de lage melkprijzen het resultaat zijn van een overaanbod van melk. De Europese melkmarkt is wel een zeer specifieke markt, die tot 2015 gereguleerd werd door productiequota. Elke melkboer in de EU mocht niet meer melk produceren dan een vooraf bepaalde productiehoeveelheid. De Europese Unie voerde deze productiebeperkingen in om een problematische overproductie van melk met zeer lage prijzen te voorkomen. Tussen 2008 en 2015 werden deze quota gradueel afgebouwd en sinds 2015 mogen landbouwers opnieuw zoveel produceren als ze wensen. Na 2012 was de Chinese vraag naar Europees melkpoeder onverwacht sterk gestegen (o.a. als gevolg van enkele dioxineschandalen in China waardoor veel grote melkbedrijven tijdelijk gesloten werden). Daardoor konden Europese melkboeren tegen hoge prijzen verkopen aan China. De melkboeren maakten mooie winsten en niemand stelde de vraag of deze hoge prijzen wel ‘fair’ waren. Te veel Europese landbouwers dachten dat de vraag naar melk vanuit China hoog zou blijven en investeerden in extra capaciteit. Maar na 2015 daalde de vraag naar melk vanuit China sterk omdat de eigen productie weer was toegenomen. Daarbij kwam de Russische boycot van Europese landbouwproducten, waardoor de Europese melkboeren geconfronteerd werden met een sterk dalende vraag terwijl de productie was toegenomen. Lagere melkprijzen zijn het gevolg. Een logische marktreactie op de te lage prijs is een beperking van het aanbod. Melkkoeien moeten echter gemolken worden, zodat alleen het niet verkopen van de melk het aanbod kan doen dalen. Bovendien weet elke melkboer dat alleen een collectieve en sluitende beperking van de
12
1
De vrij recente toename van het aantal melkkoeien in de Europese Unie was een grote gok omdat de vraag naar melk al lang niet meer stijgt. De vraag naar verwerkte melkproducten zoals yoghurt is wel nog gestegen, maar ook deze markt groeit niet snel meer. Bovendien stelt een aantal recente wetenschappelijke studies de gezondheidsbaten van melk in vraag. Het valt daardoor niet uit te sluiten dat een aantal consumenten het zekere voor het onzekere nemen en hun melkconsumptie verminderen. Het doorsijpelen van nieuwe informatie – zoals over gezondheidsrisico’s – kan een markt op lange termijn sterk doen krimpen. Sinds 1960 is de verkoop van rookwaren in ons land gehalveerd. Nieuwe informatie kan elke markt dus ingrijpend veranderen. Hoe beoordeel je na al deze informatie de vraag van de melkboeren naar een ‘faire’ prijs? Wellicht denk je nu anders over deze problematiek omdat een rudimentaire economische analyse duidelijk maakt dat de Europese melkboeren als collectieve aanbieders deels zelf verantwoordelijk zijn voor de lage prijzen. Inzetten op continue export naar China was een grote gok, maar de Russische boycot was onvoorspelbaar. Het economische leven is altijd onzeker.
13
Inleiding
INLEIDING EN BASISCONCEPTEN
productie een impact heeft op de prijs. Als 50% van de melkboeren de productie of de verkoop verlaagt met 20% maar de andere 50% van de melkboeren verhoogt de productie met 20%, blijft de prijs dezelfde voor iedereen maar genieten alleen de boeren die meer verkocht hebben van een hoger inkomen. Een bijkomend probleem van een aanbodbeperking is dat een sector niet zomaar een productie- of prijsafspraak kan maken met nadelige gevolgen voor de consument. Wanneer werkelijk alle melkboeren hun productie halveren, zou de melkprijs fors kunnen stijgen en betalen de consumenten aan de kassa een aanzienlijk hogere prijs. Dit is een wenselijke evolutie voor de producenten, maar niet voor de consumenten. Bij een economische analyse moeten we rekening houden met beide kanten van de markt, namelijk de producenten én de consumenten. Vanuit economisch oogpunt tellen niet alleen de belangen van één marktpartij, maar is vooral de totale welvaart van belang. Als gevolg van die aandacht voor de totale welvaart zijn prijsafspraken niet toegelaten in de interne markt van de Europese Unie.
MASSA AL WERKLOOS DOOR D I G I TA L I S E R I N G ? Niet alle economische uitdagingen laten zich samenvatten is een elementair schema van vraag en aanbod. Een grote maar eerder abstracte uitdaging voor onze moderne economie wordt de impact van de digitalisering en automatisering. Zelfrijdende auto’s bedreigen de tewerkstelling van taxichauffeurs en zelfrijdende trucks kunnen een enorme impact hebben op de tewerkstelling in de transportsector. Zelflerende robotten werken zij aan zij met mensen aan de lopende band of in het magazijn. Systemen van artificiële intelligentie (AI) worden vandaag al gebruikt in de medische sector en bieden veel accuratere diagnoses dan de beste (menselijke) specialisten omdat kennissystemen niets vergeten en extreem snel alle bestaande databases kunnen koppelen. Veel administratieve banen kunnen op termijn vervangen worden door digitale innovaties. Jobs bij banken, verzekeringsmaatschappijen, administraties, helpdesks, boekhoudkantoren, het onderwijs en de gezondheidssector worden nu al vervangen door digitale alternatieven of dreigen in de nabije toekomst in het vizier van applicaties en AI te komen. Iedereen die gespecialiseerde informatie verwerkt, kan potentieel vervangen worden door technologie die dit sneller en foutloos kan en bovendien razendsnel evolueert. Niemand weet vandaag hoe de arbeidsmarkt er in 2050 zal uitzien en welke diploma’s je op lange termijn de beste jobkansen bieden. Misschien studeer je wel voor een beroep dat vanaf 2040 niet meer door mensen uitgeoefend wordt… Is dit alles vooral science-fiction? Tussen 2015 en 2016 verdween ongeveer 15% van de tewerkstelling in de Belgische financiële en verzekeringssector. Dit grote jobverlies werd in belangrijke mate toegeschreven aan de digitalisering van de financiële sector. Met homebanking doen we allemaal zelf onze financiële transacties terwijl dit twintig jaar geleden gebeurde door het loketpersoneel. Alle verzekeringen kun je vandaag online aankopen. Enkele technologiegoeroes waarschuwden dat wat vandaag gebeurt in de financiële of verzekeringssector, morgen zal gebeuren in de rest van de economie. Met massawerkloosheid als gevolg. Deze barre vooruitzichten gingen snel viraal en doen denken aan toekomstvisies bij de doorbraak van de eerste computers rond 1980. Ook toen werd verwacht dat de computer vele jobs zou vervangen en de economie ingrijpend zou doen veranderen. De eerste computers hebben inderdaad bepaalde
14
1 INLEIDING EN BASISCONCEPTEN
jobs vervangen – bijvoorbeeld de jobs van wiskundigen die voor verzekeringsmaatschappijen op een eerder ambachtelijke manier risicoprofielen moesten becijferen – maar hebben door hun rekenvermogen net vele nieuwe toepassingen gecreëerd. Wie vroeger veel tijd moest besteden aan relatief eenvoudige rekenproblemen, kon dankzij computerkracht nieuwe en veel complexere concepten uitwerken en naar de markt brengen tegen goede prijzen. Per saldo heeft de computer veel meer jobs gecreëerd dan vernietigd. En dan moest het internet nog doorbreken… Hoewel technologiegoeroes waarschuwen voor een nakende massawerkloosheid, blijkt de werkloosheid in landen zoals Denemarken en Duitsland ongeveer 4% te bedragen. Dit zeer lage percentage komt in de buurt van de zogenaamde natuurlijke of laagst mogelijke werkloosheid bij goed functionerende arbeidsmarkten. Ook in Denemarken en Duitsland ondergaan heel wat sectoren de digitale transformatie, maar dit heeft voorlopig niet geleid tot een opstoot van de werkloosheid. Landen zoals het Verenigd Koninkrijk en Nederland konden eind 2016 een werkloosheid
15
Inleiding
van 5% voorleggen. De digitale revolutie is inderdaad begonnen, maar voorlopig valt de impact op de tewerkstelling niet op. Integendeel zelfs. België had in de tweede helft van 2016 een werkloosheid van ongeveer 8,3%, maar dit hoge percentage is het gevolg van structurele factoren zoals een relatief hoog aanbod van ongeschoolde arbeidskrachten en een hoge loonkost door de zeer hoge belastingen op arbeid in ons land. De relatief hoge werkloosheid in België is zeker niet toe te schrijven aan de digitale revolutie. Vanuit historisch oogpunt is het zeer normaal dat een economie continu verandert of transformeert door technologische evoluties. Rond 1850 bedroeg het aandeel van de landbouwsector in de totale economische productie van de meeste westerse landen 70 tot 80%. De landbouw was toen veruit de belangrijkste economische sector. Vandaag bedraagt het aandeel van de landbouw in de totale productie nog 1 tot 1,5%. Toch produceren we vandaag meer voedingswaren dan ooit tevoren en blijft de productiviteit van de landbouwsector verder toenemen. Eén melkkoe produceert vandaag per jaar twee keer zoveel melk als in 1960 en drie keer zoveel als rond 1920. Geen wonder dat de melksector kampt met een structureel overaanbod. In dezelfde periode is de rest van de economie – met name de industrie en de dienstensectoren – enorm gegroeid. Het dalende aandeel van de landbouw in de totale productie – ondanks de toename van de productiviteit van de landbouwer – ging gepaard met een enorm jobverlies. In 1920 bedroeg de totale tewerkstelling in de Franse landbouwsector ongeveer 9 miljoen. Deze tewerkstelling daalde tot 3 miljoen eenheden in 1950 en tot minder dan 1,5 miljoen werknemers vandaag. Toch steeg de totale tewerkstelling in de Franse economie dankzij de expansie van andere sectoren. Net de lagere tewerkstelling in de landbouw verhoogde het aanbod van arbeid voor de andere sectoren, die nadien sterk gegroeid zijn. Mocht er geen uitstroom van arbeid uit de landbouwsector zijn geweest, dan had de industrie immers niet zo snel kunnen groeien. De les uit deze historische vergelijking is dat beleidsmakers het kader moeten scheppen om de digitale transformatie maximaal te benutten in de rest van de economie, en in het bijzonder in nieuwe sectoren die vandaag nog niet zo belangrijk zijn maar die het potentieel bieden om veel nieuwe jobs te creëren. Economische vooruitgang en jobcreatie zijn nooit
16
1
B E S PA R E N O F N I E T B E S PA R E N I N T I J D E N VA N C R I S I S ? Vanaf 2008 werden de westerse landen getroffen door een zeer ingrijpende crisis die begon in de Amerikaanse financiële sector. Het uiteenspatten van de speculatieve zeepbel rond de Amerikaanse huizenprijzen leidde tot het faillissement van enkele grote Amerikaanse investeringsbanken die complexe producten hadden verkocht of gewaarborgd bij andere banken in de rest van de wereld. Hierdoor kwam het financiële systeem onder druk en dreigden na verloop van tijd belangrijke algemene banken failliet te gaan, zowel in de VS als in Europa. Overheden werkten reddingsplannen uit om de financiële sector overeind te houden en om belangrijke andere sectoren tijdelijk te ondersteunen. Banken, verzekeringsmaatschappijen en bepaalde autobedrijven werden tijdelijk genationaliseerd. Door het klimaat van wantrouwen in de economie daalde de consumptie, wat leidde tot een lagere productie en een lagere tewerkstelling. Gevolg: de fiscale ontvangsten van de overheden daalden op een moment dat de overheidsuitgaven, door die tijdelijke reddingsplannen, zeer hoog waren. Alle regeringen in de westerse landen kampten met grote begrotingstekorten. Later kwam de ‘eurocrisis’, met reddingsplannen voor Griekenland en andermaal problemen voor vele Europese banken. Hoewel deze crisissen nog niet helemaal verteerd zijn en plots opnieuw kunnen opflakkeren, rees vrij snel de fundamentele vraag in welke mate regeringen moesten omgaan met grote begrotingstekorten. Enkele landen oordeelden dat er fors bespaard moest worden om de begroting snel weer in evenwicht te krijgen, terwijl andere landen net níét wilden besparen om het herstel van de economie niet af te remmen. Besparen op overheidsuitgaven kan bijvoorbeeld leiden tot minder jobs bij de overheid of minder aankopen door de overheid, waardoor de tewerkstelling en consumptie verder onder druk komen te staan. Hierdoor kunnen de fiscale ontvangsten dalen en neemt het begrotingstekort net toe in plaats van te krimpen.
17
Inleiding
INLEIDING EN BASISCONCEPTEN
gegarandeerd maar kunnen door het juiste beleid ondersteund worden. Wie de digitale transformatie vanuit een ruim economisch perspectief analyseert, wordt zeker geen fatalist maar zal net anticiperen op de kansen die de toekomst biedt.
Elk Europees land koos een eigen koers in dit debat. Nederland koos voor aanzienlijke besparingen, terwijl die in België om diverse redenen uitblijven. België had in de nasleep van de grote crisis tijdelijk een regering ‘in lopende zaken’ en bovendien zijn ingrijpende hervormingen in ons land altijd al zeer moeilijk geweest. De Nederlandse economie maakte door het besparingsbeleid enkele moeilijke jaren door, terwijl België relatief goede groeicijfers kon voorleggen door het uitblijven van besparingen. Enkele jaren later bleek dat de Nederlandse economie de besparingen goed verteerd had en een hogere groeiversnelling kon vinden. Door de besparingen heeft Nederland vandaag ook een relatief lage overheidsschuld. In België daarentegen bleef die jaar na jaar sterk toenemen. Intussen woedt onder Europese beleidsmakers de vraag of een streng besparingsbeleid – bijvoorbeeld als voorwaarde voor kredieten aan het noodlijdende Griekenland – wel het juiste antwoord is op een ingrijpende crisis. Deze vraag kan verrassend overkomen omdat hieromtrent al tweehonderd jaar economische theorieën worden ontwikkeld. Die
18
1
E L K E A N A LY S E I S S P E C I F I E K De voorbeelden van de vraag naar een faire melkprijs, de vrees voor de digitale transformatie en de zoektocht naar de juiste balans tussen besparen en hervormen, tonen aan dat elke probleemstelling een vrij specifieke economische analyse vraagt. Dikwijls biedt het klassieke kader met vraag en aanbod al veel inzicht, maar soms moeten we zoeken naar globale indicatoren zoals werkloosheidscijfers of historische vergelijkingen om een nieuwe uitdaging te kunnen situeren en appreciëren. Net de diversiteit van de economische analyse maakt economie als discipline in de sociale wetenschappen veelzijdig en boeiend.
19
Inleiding
INLEIDING EN BASISCONCEPTEN
bespreken we zeer bondig in het verdere overzicht van de economische scholen of denkrichtingen. Hier beperken we ons tot de pragmatische vaststelling dat geen twee crisissen identiek zijn. De crisis vanaf 2008 duurde veel langer dan voorzien en muteerde in andere crisissen zoals de eurocrisis. Wanneer de penibele situatie van enkele landen het gevolg is van structurele onevenwichten of inefficiënties in de economie, dan zijn hervormingen noodzakelijk. Het onbeperkt uitstellen van noodzakelijke hervormingen is dan geen optie. Besparingen die passen in een hervorming of verbetering van de economie, hebben op termijn een andere impact dan ‘blinde’ besparingen die de werking van onze economie niet verbeteren. Besparingen kunnen de economie versterken maar ook verzwakken. Een goed inzicht in de structurele zwakheden van een economie is het noodzakelijk vertrekpunt voor constructieve hervormingen. Voor economische hervormingen bestaat geen uniform recept dat altijd werkt.
1. WAT I S E CO N O M I E ? WAT D O E T D E E CO N O O M ? Elke maatschappij heeft een economisch weefsel waarin ieder van ons verschillende rollen kan vervullen. We zijn allen consument wanneer we goederen en diensten aankopen in de lokale detailhandel of via webshops. Tegelijkertijd zijn we werknemer of bereiden we ons als student voor op de arbeidsmarkt. Of we zijn producent, ondernemer, investeerder, financier, regulator of beleidsmaker. En daarnaast zijn we ook burgers met een interesse in lokale en globale sociaal-economische kwesties. Al deze activiteiten dragen bij tot de economie of de organisatie van de systemen van productie en consumptie. Economen bestuderen de werking van deze complexe systemen. Omdat mensen daarin centraal staan, trekken economen ook lessen uit andere sociale wetenschappen die ons inzicht in het menselijke handelen en denken ten goede komen. De evolutie van de economie volgt de complexiteit van de maatschappij en is sterk afhankelijk van technologische evoluties. Vandaag leven we in de ‘interneteconomie’, terwijl het begrip ‘internet’ pas na 2000 opdook in handboeken economie. Door technologische evoluties zijn vandaag heel wat consumenten tegelijkertijd ook producent. Vele gezinnen investeerden in zonnepanelen en produceren vandaag elektriciteit die in het elektriciteitsnetwerk geïnjecteerd wordt, net zoals de elektriciteit uit een gascentrale. Via applicaties kan elke burger vandaag taxidiensten aanbieden of kamers verhuren aan toeristen. Door technologie groeit de groep van ‘prosumenten’: consumenten die ook goederen of diensten aanbieden in markten die voorheen door de klassieke producenten of bedrijven bespeeld werden. Het klassieke onderscheid tussen consumenten en producenten staat meer en meer onder druk. Als wetenschappelijke discipline maakte economie zich los van de filosofie of van de politieke economie door het werk van enkele auteurs zoals Adam Smith (1723-1790). Vooral zijn boek An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations (1776) wordt door velen beschouwd als eerste basiswerk van wat later de klassieke economische school zou
20
1
Na de klassieke economische denkrichting van Smith volgden andere scholen, die we verder toelichten. Maar al die economische denkrichtingen hebben gemeen dat we als individu en als maatschappij moeten omgaan met beperkingen en schaarste. SCHA ARSTE Een middel is schaars wanneer de mogelijke aanwendingen van een middel de beschikbaarheid van dat middel overstijgen.
Bemerk dat schaarste niet hetzelfde is als zeldzaamheid. Voor de werken van beroemde schilders worden extreem hoge prijzen betaald omdat er weinig werken te koop aangeboden worden bij een zeer hoge vraag van kapitaalkrachtige investeerders. Wanneer van een volstrekt onbekende schilder één werk te koop wordt aangeboden, is er helemaal geen garantie op een hoge prijs omdat de vraag wellicht zeer laag is. Het is best mogelijk dat niemand het werk wenst aan te kopen hoewel het uniek is. Zeldzame goederen of diensten zijn pas schaars als ze ook gewild zijn. Ook niet zeldzame zaken, zoals menselijke tijd, kunnen schaars zijn. Economie bestudeert hoe mensen zich in een schaarse omgeving gedragen. E CO N O M I E Sociale wetenschap die keuzes inzake productie en consumptie onder voorwaarden van schaarste bestudeert, inclusief de gevolgen van deze keuzes voor de hele maatschappij.
Schaarste leidt ertoe dat we weloverwogen keuzes moeten maken. Consumenten moeten kiezen of ze een eigen auto kopen of gebruik maken van het openbaar vervoer, studenten kiezen voor één studierichting en niet voor een andere, bedrijven kiezen voor enkele technologieën en
21
1 . Wat i s e c o n o m i e ? Wat d o e t d e e c o n o o m ?
INLEIDING EN BASISCONCEPTEN
worden. Smith beschreef als eerste de voordelen van arbeidsverdeling, specialisatie en handel. Vooral zijn beschrijving van de werking van de vrije markt die vanzelf – geleid door een ‘invisible hand’ – tot maximale welvaart leidt ondanks de vaststelling dat iedereen vooral oog heeft voor zijn of haar eigenbelang, werd een politiek-filosofisch ijkpunt in het denken over economie. Voor Smith was economie vooral de studie van de productie en was economische groei het gevolg van specialisatie en kapitaalaccumulatie of investeringen.
productlijnen. Iedereen beschikt per dag over exact 24 uur en één uur langer gamen betekent één uur minder studeren, sporten of slapen. Soms wordt economie omschreven als de wetenschap van de schaarste of van de keuzes die gemaakt moeten worden als gevolg van schaarste. Economie kun je dus beschouwen als een set van beslissingsregels die in diverse contexten inzetbaar zijn. Economische keuzes of optimalisatievraagstukken worden immers niet alleen gemaakt in de klassieke consumptie- of productieomgevingen, maar ook in relaties, binnen de sport, in de georganiseerde misdaad enzovoort. Bemerk dat schaarste een abstract begrip is waarvan de maatschappelijke invulling drastisch kan wijzigen in de tijd. Aan het einde van het leven van Adam Smith werden diverse Europese landen geteisterd door grote hongersnood met dikwijls dramatische gevolgen. Aan het einde van de 18e eeuw overleed in landen zoals Frankrijk, Finland, Estland en Schotland letterlijk 15 tot 20% van de bevolking aan honger na mislukte oogsten. Vandaag overlijden meer mensen als gevolg van een te hoge consumptie van industrieel voedsel dan aan honger of ondervoeding. Enkele regio’s of landen, zoals delen van Sub-Sahara-Afrika of Noord-Korea, worden nog speeds sporadisch geteisterd door hongersnood. Soms heeft dit te maken met natuurrampen zoals extreme droogte, maar vaker valt dit te wijten aan een politiek conflict of burgeroorlog en staat de hongersnood dus los van intrinsieke schaarste. Na de 18e eeuw kwamen de landbouwrevolutie en later de industriële revolutie, waardoor de productiviteit van de landbouwproductie enorm steeg. Zonder dit goed te beseffen leven we vandaag in tijden van overvloed, maar dat betekent niet dat economische kwesties niet meer relevant zouden zijn. Met de toename van onze economische productie stegen ook onze verwachtingen of behoeften. Digitale connectiviteit bijvoorbeeld is vandaag voor velen een basisbehoefte tot zelfs een basisrecht geworden. E CO N O M I S C H E B E H O E F T E N De verlangens van de mens waaraan hij/zij slechts kan voldoen door het inzetten van schaarse middelen.
22
1
Bepaalde visionairen voorzien een toekomst met een vrij hoge welvaart voor zowat iedereen, maar waarin arbeid zo schaars aangeboden wordt dat velen quasi gratis zullen willen werken voor de intrinsieke voldoening en niet zozeer voor de verloning. Besef vooral dat het denken over schaarste en het ondervinden van de schaarste ingrijpend evolueren op lange termijn. Aangezien we vandaag aan het begin staan van belangrijke technologische revoluties zal ‘schaarste’ in handboeken economie uit 2050 anders beschreven worden dan vandaag het geval is. Vandaag wordt het schaarstebesef dikwijls gekoppeld aan het beperkte aanbod van niet-hernieuwbare grondstoffen zoals fossiele energiebronnen. Deze schaarste is altijd relatief en afhankelijk van de stand van de technologie. Olie is vandaag nog altijd even schaars als honderd jaar
23
1 . Wat i s e c o n o m i e ? Wat d o e t d e e c o n o o m ?
INLEIDING EN BASISCONCEPTEN
Daar waar digitale connectiviteit recent evolueerde tot een basisbehoefte, zijn ook onze verwachtingen of behoeften inzake huisvesting sterk gewijzigd. Woningen uit 1930 moeten vandaag zeer ingrijpend gerenoveerd worden om nog verkocht of verhuurd te kunnen worden. Wie deze woningen in 1930 echter liet bouwen, was toen de trotse eigenaar van de best mogelijke woning met alle toen denkbare comfort. Tegenwoordig zijn de eisen of verwachtingen inzake wooncomfort totaal anders. We zijn vandaag veel rijker en genieten van een continue stroom van technologische innovaties die onze levenskwaliteit sterk verhogen. En de mens heeft het unieke vermogen om zich snel aan te passen aan nieuwe mogelijkheden of opportuniteiten. Sommigen stellen zelfs dat onze behoeften wellicht onbeperkt zijn. Voor elke al ingevulde behoefte is er altijd een nieuwe niet-ingevulde behoefte. Dit zien we ook wanneer we onze visie op arbeid bestuderen. Vandaag kijken we anders naar arbeid dan pakweg in 1930. Toen werkten de meeste arbeiders zes dagen per week – dikwijls 50 tot 60 uur per week – met een beperkt aantal dagen betaald verlof per jaar. Vrije tijd was toen enorm schaars. Vandaag werken de meeste werknemers 38 uur per week – of minder – en heeft iedereen minimaal 21 betaalde verlofdagen naast de feestdagen. Vrije tijd is veel minder schaars, maar toch kreunt de moderne mens onder de stress en lonkt een burn-out. Desondanks is veel minder werken of helemaal niet werken – bijvoorbeeld als gevolg van de digitalisering – voor velen eerder een schrikbeeld dan een zegen, omdat arbeid op zich bijdraagt tot onze eigenwaarde of zelfbeeld. Bovendien hebben we arbeid nodig vanwege de sociale contacten.
geleden, maar de techno-institutionele context van de oliemarkt is intussen wel ingrijpend veranderd. Onze planeet levert niet alleen enorm veel grondstoffen die we dikwijls kortzichtig gebruiken voor onze industriële producten. Ons ecosysteem beschikt tevens over een uniek absorptievermogen. Rivieren en oceanen hebben een zelfreinigend vermogen en een beperkte emissie van vervuilende stoffen leidt niet altijd tot een ecologische ramp. Eens het natuurlijke absorptievermogen echter overschreden wordt, leidt een bijkomende uitstoot van vervuilende stoffen wel tot ecologische kosten. CO2 is een broeikasgas dat wel honderd jaar lang in onze atmosfeer blijft. Hoe meer fossiele brandstoffen we verbranden, hoe hoger de uitstoot van CO2. Hierdoor stijgt de CO2-concentratie en verhoogt de kans op een ingrijpende klimaatverandering. De internationale gemeenschap wil de klimaatverandering beperken tot een temperatuurstoename met 1,5 tot maximaal 2 °C ten opzichte van het pre-industriële niveau. Aangezien na 1850 al heel wat CO2 is geëmitteerd, is ons resterende klimaatbudget of de capaciteit om CO2 uit te stoten eerder beperkt. Uit heel wat overtuigende analyses blijkt dat we de resterende voorraden van fossiele brandstoffen niet kunnen verbranden indien we vasthouden aan de huidige klimaatdoelstellingen. Of anders geformuleerd: fossiele energiebronnen zijn niet-hernieuwbaar en schaars, maar de capaciteit van het ecosysteem is dermate begrensd dat we een deel van de schaarse energiebronnen niet eens kunnen gebruiken. Momenteel is deze laatste schaarsterealiteit nog niet verrekend in de waardering van energievoorraden of in de beurskoersen van energiebedrijven, maar het is duidelijk dat dit spanningsveld op termijn uitgeklaard moet worden. Door de toename van wetenschappelijke kennis begrijpen we alsmaar beter welke diensten of capaciteit werkelijk schaars zijn.
24
1
KEUZE , AFRUIL EN O P P O R T U N I T E I T S KO S T E N Bij elke keuze die we maken, geven we iets op. Deze avond een Italiaans restaurant bezoeken, betekent dat je niet gaat eten in een Indisch restaurant. Betaal je € 100 voor een nieuwe jas, dan kun je dit bedrag niet besteden aan nieuwe schoenen. Ga je ’s avonds nog sporten met een vriend, dan kun je die avond niet gaan bijverdienen in de horeca. Elke keuze heeft zijn prijs en die is niet noodzakelijk de juiste economische kost van je keuze. Je moet bij elke keuze ook kijken naar de beschikbare alternatieven. Denk bijvoorbeeld aan je keuze om aan de universiteit te studeren. De belangrijkste kost van deze keuze is niet het studiegeld dat je betaalt, de prijs van je studentenkamer, of de kost van je dagelijkse studentenleven. De belangrijkste kost is de waarde van het beste alternatief dat je opgeeft om gedurende enkele jaren je tijd exclusief te besteden aan een universitaire studie. In plaats van te studeren had je immers enkele jaren kunnen werken. Dit gederfde loon uit arbeid – in plaats van alleen te studeren – is de alternatieve of de opportuniteitskost. Of je had een unieke wereldreis kunnen maken.
O P P O R T U N I T E I T S KO S T De niet gerealiseerde opbrengst van het best mogelijke alternatief voor de gemaakte keuze. De opportuniteitskost meet de gemiste opbrengst van een alternatief middelengebruik en is meestal de belangrijkste kost van een afruil.
De exacte bepaling van de opportuniteitskost in een specifieke context is sterk afhankelijk van het gehanteerde tijdsperspectief. Wie aan de universiteit studeert en niet werkt, derft inderdaad een inkomen uit arbeid en bouwt geen ervaring op binnen een bedrijf of organisatie. Uit zowat alle studies blijkt echter dat het loon van werknemers met een universitair diploma op termijn aanzienlijk hoger is dan het loon van werknemers die niet verder studeerden. Wie dus ver vooruitkijkt, zal concluderen dat niet studeren aan de universiteit een hoge opportuniteitskost heeft in vergelijking met kiezen voor de arbeidsmarkt na de middelbare school.
25
1 . Wat i s e c o n o m i e ? Wat d o e t d e e c o n o o m ?
INLEIDING EN BASISCONCEPTEN
1.1.
1.2.
KO S T E N T E G E N OV E R B AT E N ; SHORTCUTS OF DE MARGINALE A N A LY S E Belangrijke keuzes overstijgen een ‘alles of niets’-beslissingsregel. Je opteert niet voor universitair onderwijs of voor de arbeidsmarkt op jonge leeftijd na het opgooien van een muntje. Veelal analyseer je eerst je eigen mogelijkheden – voor zover je die goed kunt inschatten – en overweeg je daarna de voordelen van verschillende opleidingen. Wellicht hou je ook rekening met de kosten van je mogelijke studiekeuzes. Na het behalen van je universitaire diploma sta je voor een vergelijkbare oefening: ga je werken of kies je voor een aanvullende masteropleiding in het binnen- of buitenland? Indien je zelf al met deze vragen geworsteld hebt, weet je uit ervaring dat exacte antwoorden niet mogelijk zijn omdat niemand de toekomst kan voorspellen. Zo kun je wel statistische informatie vinden over je slaagkansen aan de universiteit, maar er is geen garantie dat je zelf ook slaagt. Ook weet je vandaag niet welke diploma’s binnen vijf of tien jaar plots sterk in trek zullen zijn. En in de periode dat je zult werken, zullen nieuwe jobs ontstaan en zullen gekende jobs verdwijnen. Hoe ben je zeker dat je vandaag de beste keuze maakt bij dergelijke onzekerheden? Misschien doe je gewoon wat velen in je omgeving doen omdat bovenstaande vragen te complex lijken. Of ga je raad vragen bij mensen die je eerder al een goed advies hebben gegeven, ongeacht hun vermogen om de
26
1
In heel wat situaties kun je een optimale beslissing nemen door per stap de marginale baten van een beslissing te vergelijken met de marginale kosten. M A R G I N A L E KO S T E N De kosten van een bijkomende eenheid inspanning, output of productie.
M A R G I N A L E B AT E N De baten of opbrengst van een bijkomende eenheid inspanning, output of productie.
Stel dat je besluit om te gaan schaken en dat je daarbij een behoorlijk niveau ambieert. Dit is mogelijk door zelfstudie of door les te volgen. Beide opties hebben een kost die we vooral uitdrukken in termen van opportuniteiten. Als je elk weekend bijvoorbeeld vier uur schaakstrategieën bestudeert of gedurende vier uur les gaat volgen, is deze tijd niet meer beschikbaar om bijvoorbeeld te werken als ober in de horecazaak om de hoek. Als je als debutant begint met schaken, maak je zeker in je eerste studiejaar veel vooruitgang. Eens je beter wordt, zal het meer inspanning vragen om nog beter te worden. Het zou best kunnen dat je na vele jaren studie je schaakspel niet meer verder kan verbeteren. De verbetering van je schaakniveau is de baat van je investering. De jaarlijkse verbetering van je schaakniveau kun je interpreteren als de marginale baat van je leerinspanning. Die is het hoogst in het eerste jaar en daalt na meerdere jaren studie. Ook de kost van je leerinspanning zal evolueren. Als je als tiener begint te schaken, heb je relatief veel vrije tijd beschikbaar. Eens je hard moet studeren of een drukke job uitoefent, heb je minder vrije
27
1 . Wat i s e c o n o m i e ? Wat d o e t d e e c o n o o m ?
INLEIDING EN BASISCONCEPTEN
toekomstige arbeidsmarkt in te schatten. Of misschien laat je je studiekeuze eenvoudigweg afhangen van wat je vandaag interesseert (hoewel je niet weet in welke mate onbekende studievelden of beroepsprofielen je zouden kunnen interesseren). In al deze laatste gevallen hanteer je een ‘mental shortcut’ of een eerder intuïtieve beslissingsregel door het onvermogen om alle informatie te verwerken of doordat relevante informatie ontbreekt. Er is niets mis met dergelijke shortcuts, omdat we leven in een wereld met imperfecte of beperkte informatie. Probeer wel goed te begrijpen welke shortcuts je zelf hanteert.
tijd, zodat de opportuniteitskost van vier uur schaakstudie jaar na jaar toeneemt. Er zijn immers veel andere dingen die je kan doen met je beperkte tijd en de opportuniteitskost is de niet gerealiseerde opbrengst van het beste alternatief dat je had kunnen kiezen, bijv. het loon dat je had kunnen verdienen door te kiezen voor een aantal extra uren werk in plaats van schaakstudie. De kost per bijkomend studiejaar is de marginale kost en die stijgt zoals weergegeven in Figuur 1-1. Dit laatste fenomeen biedt overigens een economische verklaring voor het frequent uitdoven van hobby’s bij beoefenaars na enkele jaren. Aangezien beide consequenties van de keuze om ernstig te gaan schaken – de toename van de marginale kosten en de afname van de marginale baten – vrij voorspelbaar zijn, kun je deze informatie gebruiken om de optimale studie-investering op een ruwe wijze in te schatten. Figuur 1-1 toont de marginale kosten en de marginale baten of opbrengsten in functie van het aantal studiejaren dat de aspirant-schaker kan investeren. De ligging van beide rechten is deels subjectief omdat elk individu een persoonlijke inschatting maakt van de baat – een beter schaakniveau – en de kost in termen van opportuniteiten. Vertrekkende van de persoonlijke inschatting van baten en kosten, zou deze aspirant-schaker het best vijf jaar investeren in de verbetering van zijn niveau. Minder investeren zou zonde zijn omdat bijvoorbeeld het tweede en derde studiejaar meer baat opleveren dan ze kosten. Een zesde studiejaar investeren is niet optimaal omdat dit bijkomende jaar minder baat oplevert dan het kost. In dit geval vinden we dus de optimale inspanning of besteding van tijd bij het evenwicht tussen marginale baat en marginale kost. Dit resultaat is geen toeval. Ook bij andere economische beslissingen vinden we de optimale inspanning of productie bij het snijpunt van marginale baten en marginale kosten.
28
1
I
INLEIDING EN BASISCONCEPTEN
FIGUUR 1-1
OPTIMALE STUDIEDUUR VOOR EEN ASPIRANTSCHAKER IN FUNCTIE VAN MARGINALE OPBRENGSTEN EN KOSTEN
Marginale kost & Marginale opbrengst Marginale opbrengst Marginale kost
1
0 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
Aantal jaren studie
 1.3.
H E T G E B R U I K VA N M O D E L L E N E N AANNAMES In de economische wetenschap gebruiken we dikwijls modellen om bepaalde keuzes, verbanden, te verwachten evoluties of optimale beslissingen te analyseren. Het bovenstaande voorbeeld van de optimale tijdsinvestering door de aspirant-schaker maakt gebruik van een zeer eenvoudig model. Modellen zijn trouwens altijd een vereenvoudiging van de werkelijkheid. Verder in dit hoofdstuk volgen ter illustratie twee erg eenvoudige basismodellen, namelijk dat van de productiemogelijkhedengrens en het model van de economische kringloop. Bij de bouw van een model moeten we bepalen welke economische grootheden en welke verklarende factoren we willen bestuderen. Daarnaast moeten we ook duidelijk zijn over de elementen die we om diverse redenen niet opnemen in de analyse. Indien enkele van de niet opgenomen factoren toch een impact zouden kunnen hebben op de bestudeerde grootheden, is het belangrijk om dit expliciet te vermelden. Zoniet
29
1 .  Wat i s e c o n o m i e ? Wat d o e t d e e c o n o o m ?
dreigt de analyse tot verkeerde of sterk conditionele conclusies te leiden. In de praktijk hanteren we om deze reden de ceteris paribus-aanname, waarbij we stellen dat alle andere factoren buiten de analyse gelijk blijven. C E T E R I S PA R I B U S Veelgebruikte aanname in de sociale wetenschappen. Deze Latijnse term betekent letterlijk ‘het overige gelijk blijvend’. Deze term wordt gebruikt om aan te duiden dat we bij de studie van het verband tussen een aantal economische grootheden aannemen dat alle overige verklarende factoren niet wijzigen.
Bij de vraag naar normale goederen geldt dat een daling van de prijs zal leiden tot een toename van de gevraagde hoeveelheid. Vliegtuigtickets zijn de afgelopen twintig jaar spectaculair goedkoper geworden dankzij de opkomst van de low-cost maatschappijen, waardoor de verkoop van tickets enorm is toegenomen. Dit bestuderen we later bij de analyse van vraag en aanbod. Omgekeerd geldt ook dat een toename van de prijs de gevraagde hoeveelheid doet dalen. Bij deze uitspraken zonder verdere context maken we impliciet de veronderstelling dat alle andere factoren die een impact kunnen hebben op de vraag naar tickets niet veranderen. Zo kan de vraag naar vliegtuigtickets bijvoorbeeld plots kelderen door een reeks terroristische aanslagen, door het uitbreken van besmettelijke ziekten in populaire vakantiebestemmingen, door een sterke daling van de beschikbare inkomens als gevolg van een ingrijpende economische crisis, of door succesvolle campagnes via sociale media die burgers overtuigen om veel minder te vliegen vanwege de ecologische voetafdruk van de luchtvaart. Veel economische analyses gebruiken ook de aanname van perfecte informatie. In het bovenstaande voorbeeld met de aspirant-schaker veronderstelden we dat de marginale baten en marginale kosten per jaar tijdsbesteding gekend zijn. Die assumptie maakt het mogelijk om de optimale tijdsbesteding exact te bepalen. In de praktijk moeten we erkennen dat economische agenten – dit zijn individuen of entiteiten die economische beslissingen nemen – helemaal niet beschikken over perfecte informatie. Belangrijke economische denkrichtingen zoals de institutionele en gedragseconomie zijn mede ontstaan vanuit dit laatste besef.
30
1
De aanname dat alle kopers en verkopers in een bepaalde markt een perfecte kennis hebben van de prijs, het nut, de kwaliteit en de productiekosten van het betreffende goed (of de betreffende dienst).
Economische modellen zijn geen doel op zich maar willen ons begrip van een zeer complexe realiteit verhogen. Het hoofd van een belangrijk team modelbouwers van de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) stelde ooit: ‘We model not to predict but to learn.’ Eenvoudige modellen met de assumpties van ceteris paribus en perfecte informatie bieden het enorme voordeel dat iedereen weet wat deze modellen beogen onder welke randvoorwaarden. Dit is essentieel voor elke constructieve en pedagogische dialoog. Wanneer professionele economen modellen ontwikkelen om beleidsmakers te ondersteunen bij het nemen van economische beslissingen, zijn er enkele empirische oplossingen voor het ontbreken van perfecte informatie. Wanneer modelbouwers beseffen dat bepaalde parameters – bijvoorbeeld de evolutie van de olieprijs of de evolutie van de wisselkoers van de Amerikaanse dollar ten opzichte van de euro – van groot belang zijn voor de resultaten, dan werken ze voor deze belangrijke parameters niet met één enkele waarde, maar presenteren ze hun modelresultaten in functie van verschillende assumpties inzake toekomstige olieprijs en wisselkoers. Het presenteren van een dergelijke analyse maakt bovendien duidelijk hoe gevoelig of sensitief de resultaten zijn ten opzichte van bepaalde cruciale assumpties. Een sensitiviteitsanalyse is dan ook een pragmatisch antwoord van modelbouwers op het ontbreken van perfecte informatie.
1.4.
H E T E E R S T E M O D E L : D E G R E N S VA N DE PRODUCTIEMOGELIJKHEDEN Het eerste economische model dat we presenteren, laat toe om enkele belangrijke begrippen te introduceren en visueel toe te lichten. Je weet al wat opportuniteitskosten zijn, maar kunnen we die ook grafisch voorstellen? Of kunnen we economische groei grafisch voorstellen? We kunnen dit inderdaad, maar dan is het belangrijk om te opteren voor een zeer eenvoudig en transparant model. Beeld je een hypothetische economie in
31
1 . Wat i s e c o n o m i e ? Wat d o e t d e e c o n o o m ?
INLEIDING EN BASISCONCEPTEN
P E R F E C T E I N FO R M AT I E
waar slechts twee goederen geproduceerd worden: ananassen en kokosnoten. (We hadden dit voorbeeld evengoed kunnen baseren op appels en peren, auto’s en software, of defensiegoederen en sociale zekerheid.) We veronderstellen ook dat er slechts twee productiefactoren zijn, namelijk een bepaalde hoeveelheid landbouwgrond en een aantal uren beschikbare arbeid die besteed kunnen worden aan het telen en plukken van ananassen of kokosnoten. De technologie die gebruikt wordt (een ladder, een hakmes,…) is eveneens gekend en we veronderstellen dat die stabiel blijft. Een dergelijke economie bestaat natuurlijk niet, maar ons model wil alleen enkele economische concepten inleiden en toelichten. Hiertoe kunnen we zonder probleem gebruikmaken van een zeer beperkt conceptueel model. Andere objectieven vragen natuurlijk andere modellen. P R O D U C T I E FAC TO R E N De schaarse middelen die producenten inzetten om tot een productie te komen.
Eens we weten hoe productief de grond en de arbeiders zijn – perfecte informatie is daarbij een handige assumptie – kunnen we alle mogelijke combinaties van ananassen en kokosnoten berekenen die deze economie maximaal kan produceren. De grafische weergave van deze mogelijke combinaties van output noemen we de productiemogelijkhedengrens. In een economie waarin maar twee goederen geproduceerd worden, volstaat een tweedimensionale voorstelling. Mochten in deze economie duizenden producten geproduceerd worden, kunnen we alleen gebruikmaken van een numerieke analyse die niet in één figuur te vatten valt. Je begrijpt intussen wellicht waarom economische basisbegrippen dikwijls toegelicht worden aan de hand van simplistische modellen.
32
1
Een curve die de maximale productie van combinaties van twee goederen voorstelt bij stabiele productiefactoren en technologie.
De productiemogelijkhedengrens (PMG) of productiemogelijkhedencurve is dus een visuele weergave van alle mogelijke combinaties van hoeveelheden ananassen en kokosnoten die de economie met de beschikbare grond, arbeid en technologie maximaal kan produceren. Indien in deze economie alle productiefactoren ingezet worden voor de productie van ananas, dan kunnen we 13 kg ananas verwerken. Worden alle productiefactoren ingezet voor de productie van kokosnoot, dan kunnen we 5 kg kokosnoot verwerken. Door de productiefactoren te verdelen over beide activiteiten, kunnen we een combinatie bekomen zoals in punt D, waar we 7 kg ananas en 4 kg kokosnoot produceren. We kunnen ook 7 kg ananas combineren met 2 kg kokosnoot, maar hierbij benutten we niet al onze productiefactoren. Om die reden vinden we deze laatste combinatie niet terug op de productiemogelijkhedengrens of PMG. We kunnen enkele economische begrippen toelichten aan de hand van de PMG. Ten eerste toont de PMG de maximale productie die mogelijk is in deze economie. De productiemogelijkheden zijn beperkt tot de blauwe lijn van de PMG. Aangezien productiefactoren beperkt en dus schaars zijn, moet je steeds iets opgeven om meer van iets anders te produceren. Een hogere productie van ananas impliceert een lagere productie van kokosnoot en omgekeerd. De economie kent dus schaarste; eens alle productiefactoren benut zijn, is het niet meer mogelijk een hogere productie te realiseren. Op deze wijze toont de PMG onze beperkte mogelijkheden inzake productie en consumptie. Consumptiewensen buiten de PMG, zoals punt F, zijn niet haalbaar.
33
1 .  Wat i s e c o n o m i e ? Wat d o e t d e e c o n o o m ?
INLEIDING EN BASISCONCEPTEN
PRODUCTIEMOGELIJKHEDENGRENS
FIGUUR 1-2
I
DE PRODUCTIEMOGELIJKHEDENGRENS
Ananas 15 Onhaalbaar
A
13
B
12
F C
10
G
7
D
Haalbaar
E
0 0
1
2
3
4
5
Kokosnoot
Tegelijkertijd weerspiegelt de PMG ook het begrip opportuniteitskost. Wanneer je van punt B wilt verschuiven naar punt C op de PMG, dan zie je dat we 2 kg ananas moeten opgeven voor de bijkomende productie van 1 kg kokosnoot. Voor deze verschuiving langs de PMG geldt dat de opportuniteitskost van 1 extra kg kokosnoot gelijk is aan 2 kg ananas. Merk op dat de opportuniteitskost voor andere verschuivingen langs de PMG anders kan zijn. De concave PMG weerspiegelt immers de heterogeniteit van de productiefactoren. In ons voorbeeld kun je stellen dat niet elk stuk grond of elke arbeider even geschikt is voor de ananasproductie. Indien we ons bewegen van punt A, met een totale specialisatie in ananas, naar punt B, met al wat meer specialisatie in kokosnoot, dan geven we eerst de grond en de arbeiders op die eigenlijk het minst geschikt zijn voor ananas. Daarom moeten we relatief weinig ananas opgeven voor 1 extra kg kokosnoot als we van A naar B schuiven. De opportuniteitskost van extra kokosnoot is in dit deel van de PMG beperkt. Als we verder naar rechts op de PMG verschuiven – bijvoorbeeld van C naar D – moeten we productiefactoren die eerder geschikt zijn voor de productie van ananas gaan inzetten voor de productie van kokosnoot. Hierdoor stijgt de opportuniteitskost van 1 kg kokosnoot in termen van kg ananas.
34
1
PA R E TO - E F F I C I Ë N T I E Een allocatie van productiemiddelen is Pareto-efficiënt als je van geen enkel goed meer kunt produceren zonder van een ander goed minder te produceren. Alle punten op de productiemogelijkhedengrens, en alleen deze, zijn Pareto-efficiënt.
35
1 . Wat i s e c o n o m i e ? Wat d o e t d e e c o n o o m ?
INLEIDING EN BASISCONCEPTEN
Wanneer onze economie kiest voor een punt op de PMG – en dus niet voor een punt onder de PMG – dan zijn onze productiefactoren ingezet op een Pareto-efficiënte manier. Dit betekent dat er geen combinatie van de productiefactoren mogelijk is om meer te kunnen produceren (en dus ook om meer welvaart uit de productie te realiseren). Pareto-efficiëntie is een begrip dat we verder zullen gebruiken bij welvaartsanalyse in bepaalde marktsituaties.
Alle punten onder de PMG zijn Pareto-inefficiënt, omdat je in dit geval met de gegeven productiefactoren en technologie meer kunt maken van een goed zonder een deel van de productie van het andere goed op te geven. Dit betekent dat er bij productiecombinaties onder de PMG sprake is van onbenutte of niet efficiënt benutte capaciteit. In de reële economie zijn werkloosheid of een lage benutting van productief kapitaal illustratief voor Pareto-inefficiëntie. De punten die boven die PMG liggen (bijvoorbeeld punt F) zijn in principe niet bereikbaar. Deze onhaalbaarheid is niet het gevolg van Pareto-inefficiëntie, maar van schaarste. We kunnen de PMG ook gebruiken om de impact van veranderingen in één economische sector duidelijk te maken. Stel dat de productie van kokosnoot kan toenemen dankzij technologische verbeteringen (bijvoorbeeld specifieke meststoffen of nieuwe werktuigen om te oogsten en te verwerken), maar dat er geen technologische veranderingen zijn voor de ananasproductie. Welke invloed heeft deze innovatie op de PMG? Hoe stellen we technologische vooruitgang visueel voor en wie wordt daar beter van? Het is duidelijk dat punt A, waarbij alle productiefactoren ingezet worden voor de ananasproductie, niet verandert. Maar punt E, waarbij alle productiefactoren ingezet worden voor de kokosnotenproductie, verschuift nu verder naar rechts. Daardoor verschuift de hele PMG ongelijk naar boven, zoals weergegeven in Figuur 1-3. Technologische verbeteringen boeken een winst op de schaarste. Meer productie is mogelijk, maar vanuit beginpunt D op de oorspronkelijke curve zijn op de nieuwe curve combinaties mogelijk met zowel meer kg kokosnoot als meer kg ananas. Door een technologische innovatie in één sector kan een toename in de productie van beide goederen gerealiseerd worden, zoals aangeduid bij punt D van Figuur 1-3. Een verbetering van de technologie maakt productiefactoren beschikbaar die overal in de economie opnieuw ingezet kunnen worden en dus de PMG naar buiten laten draaien. De toename van de productiviteit of productie per werknemer in de landbouw maakte het mogelijk om meer te produceren met minder werknemers, zodat arbeidskrachten beschikbaar werden voor de industrie en later de dienstensector. Een toename van de productiviteit in de productie van auto’s is dus uitstekend nieuws voor dienstensectoren.
36
1
I
INLEIDING EN BASISCONCEPTEN
FIGUUR 1-3
ONGELIJKMATIGE VERSCHUIVING VAN DE PRODUCTIEMOGELIJKHEDENGRENS
Ananas 15 A
13 12
B
10
C G
7
D Haalbaar
E
0 0
1
2
3
4
5
6
Kokosnoot
De PMG laat ons ook toe om de impact van een toename van de productiefactoren te onderzoeken. Een bevolkingstoename zorgt voor een hoger aanbod van arbeiders, terwijl de kapitaalvoorraad kan toenemen door het maken van extra werktuigen. Ook de combinatie van nieuwe en betere technologieën en een toename van de productiefactoren kan bestudeerd worden. Zo laat de PMG toe om economische groei visueel voor te stellen. In ons beperkte voorbeeld van een economie met twee goederen betekent economische groei een toename van de totale productie in een bepaalde periode. In de dagdagelijkse economische berichtgeving verwijst ‘economische groei’ of ‘groei’ naar de toename van de totale economische productie van een land of van een regio zoals de Europese Unie in de loop van één kalenderjaar. E CO N O M I S C H E G R O E I Een toename van het niveau van de economische activiteit.
37
1 . Wat i s e c o n o m i e ? Wat d o e t d e e c o n o o m ?
Extra productiefactoren en technologische verbeteringen zijn de belangrijkste bronnen van economische groei. Een toename van de productiefactoren kapitaal en arbeid of een verbetering van de gebruikte technologieën in beide sectoren, betekent dat de economie meer van beide producten kan produceren, zodat de PMG naar buiten verschuift zoals weergegeven in Figuur 1-4. De productie van zowel ananas als kokosnoot neemt dus toe dankzij economische groei. In de praktijk hoeft de productie van beide goederen niet evenredig toe te nemen. Zo kan de economie opteren voor F op de nieuwe PMG (Figuur 1-4), terwijl voor C werd gekozen op de oorspronkelijke PMG. Indien de economie, ondanks een verschuiving naar buiten van de productiemogelijkhedengrens, toch blijft vastzitten in de inefficiënte combinatie van 7 kg ananas en 3 kg kokosnoot, dan stijgt de onderbenutting in die economie. Soms gebeurt het dat de economie minder produceert dan mogelijk, gegeven de hoeveelheid productiefactoren en de stand van de technologie. Dit betekent dat we terechtkomen op een inefficiënt punt onder de PMG, zoals weergegeven in Figuur 1-4. Een dergelijke situatie, waarbij de coördinatie van het economisch systeem ervoor zorgt dat we onze productiemogelijkheden niet volledig benutten, kan in het slechtste geval uitmonden in een situatie van recessie, waarbij de economische activiteit tijdelijk daalt in plaats van stijgt. RECESSIE Een tijdelijke afname van het niveau van de economische activiteit die minstens twee kwartalen aanhoudt.
38
1
I
GELIJKMATIGE VERSCHUIVING VAN DE PRODUCTIEMOGELIJKHEDENGRENS
Ananas 15 A
13
F
12
Efficiënte productie
B
C
10
Tradeoff D
7
G Inefficiënte productie
E
0 0
1.5.
1
2
3
4
5
Kokosnoot
HET TWEEDE MODEL: DE ECONOMISCH E KRING LOOP Een van de oudste economische modellen werd ontwikkeld door François Quesnay (1694-177-74). Zijn Tableau Économique uit 1758 was een model van een landbouweconomie in de vorm van een economische kringloop. Hierin wordt de jaarlijkse productie geconsumeerd ofwel geïnvesteerd in nieuwe akkers, landbouwtechnologie of jonge dieren. Centraal in de kringloop staat het evenwicht tussen de productie en het gebruik van deze productie (als consumptie of investering). Dit concept staat nog steeds als een huis. We weten sedert Quesnay dat we een economie moeten zien als een kringloop waarin continu middelen circuleren tussen de verschillende economische agenten.
39
1 . Wat i s e c o n o m i e ? Wat d o e t d e e c o n o o m ?
INLEIDING EN BASISCONCEPTEN
FIGUUR 1-4
FIGUUR 1-5
I
ECONOMISCHE KRINGLOOP U I TGA V EN AAN GOEDE R EN EN D I ENSTEN
GEZINNE N
H U U R , LOON , I NTE R EST EN W I NST
GE K OC H TE GOEDE R EN EN D I ENSTEN
LAND , A R B E I D , K A P I TAAL EN D I ENSTEN
G O E DE R E N- E N DI E NST E NMAR KT
FACTORMAR KT
GELE V E R DE GOEDE R EN EN D I ENSTEN
LAND , A R B E I D , K A P I TAAL EN D I ENSTEN
B EDR I J VE N
H U U R , LOON , I NTE R EST EN W I NST
U I TGA V EN AAN GOEDE R EN EN D I ENSTEN
Om de meerwaarde van het model van de economische kringloop toe te lichten, vertrekken we in Figuur 1-5 van een zeer eenvoudige economie met alleen gezinnen en bedrijven. De gezinnen leveren productiefactoren aan de bedrijven, namelijk arbeid en kapitaal. In ruil voor het ter beschikking stellen van die productiefactoren ontvangen deze gezinnen een vergoeding. Deze transacties tussen gezinnen en bedrijven gebeurt op factormarkten zoals de arbeidsmarkt en de kapitaalmarkt. Op de kapitaalmarkt stellen de gezinnen direct en indirect kapitaal ter beschikking. Gezinnen kunnen leningen verstrekken aan bedrijven of kunnen aandelen van bedrijven kopen. Of gezinnen parkeren hun spaargelden bij banken, die deze middelen vervolgens uitlenen aan bedrijven. Hiervoor worden gezinnen vergoed met interesten op spaargelden, leningen en bedrijfsobligaties en met dividenden voor aandeelhouders. Op de arbeidsmarkt stellen gezinnen hun arbeid ter beschikking aan bedrijven en worden ze daarvoor vergoed in de vorm van een loon. Het loon dat de gezinnen ontvangen kunnen ze gebruiken om consumptiegoederen te kopen of
40