INHOUD
Vijf goede redenen –
Waarom dit boek?
1. Politiek, mijn eerste lief –
Een pleidooi voor meer en beter
2. Tijd voor possibilisme –
Het kán anders
3. Leve België –
Verbinden in plaats van verdelen
4. Meer wij –
Elkaar ontmoeten en begrijpen
5. Iedereen ondernemend –
Hervormen met de 99 procent
6. Groen is gezond –
Onze afspraak met de toekomst
7. Anders gaan beslissen –
Politici moeten leren luisteren
Aan de slag –
Echte verandering binnen handbereik
Wat al anders kan Leeslijst
VIJF GOEDE REDENEN Waarom dit boek? Je kunt je afvragen: waarom schrijft een mens, en zeker een jong iemand, in tijden van Facebook en Twitter nog een boek? Traditioneel, op papier, tussen een cover en achterflap. Wel, daar is meer dan één goede reden voor. Ten eerste. Het is zoals cd’s kopen in tijden van iTunes en Spotify: een boek is tastbaar, het kan langer mee. Tastbaar moet dit verhaal zeker zijn. Het steunt op geschiedenis en theorie, er passeren cijfers en studies, het is geïnspireerd door oude en nieuwe denkers. Maar het is geen politieke encyclopedie of ideologisch traktaat. Niet alle thema’s passeren de revue, wel diegene waarbij verandering het meest nodig is. Dit is bewust een boek met vooral toepasbare ideeën. Omdat ik geloof dat net die vandaag essentieel zijn. Het beste argument voor verandering is een concreet idee. Ten tweede geeft een boek me de kans iets over mezelf te vertellen. Wees gerust, dit is geen biografie. Daarvoor ben ik nog veel te jong. Maar politiek is mensenwerk. Het zijn mensen die ideeën lanceren, coalities vormen en keuzes maken. Niet alleen een partijprogramma gidst je op je politieke weg, maar ook wie je bent, waar je bent opgegroeid en wie je hebt ontmoet. Dit boek kon dus alleen maar persoonlijk zijn. Een persoonlijk boek wil niet zeggen dat dit een individueel werk is. Dit is onvermijdelijk het werk van vele mensen, met wie ik elke dag kan en vooral mag samenwerken. Aan hen zeg ik: een dikke merci. Wij gaan samen nog straffe dingen doen. De derde reden is eigenlijk de belangrijkste. U kent mij wellicht van mijn tussenkomsten in het parlement. Dan weet u al dat stilzitten niet mijn sterkste kant is. Dat ik soms hard kan uithalen. In het parlement hoort een beetje punch er natuurlijk bij. Tenminste als je dingen in beweging wil krijgen. Een tussenkomst in het halfrond bestaat uit 70 procent inhoud en 30 procent vorm. Als die laatste niet goed zit, wordt er gewoon niet naar je geluisterd. Dan hoor je de geluidsgolven op de banken aan5
zwellen en vang je op dat je collega’s zitten te kletsen over voetbal of zie je ze zappen naar Facebook of Twitter. Niemand staat zomaar op die tribune. Wij staan in dat parlement met ideeën. In een boek kan ik die de ruimte geven die ze in het journaal of de kranten niet altijd kunnen krijgen. Het lijkt wellicht of wij politici vooral tégen zijn, maar veel vaker zijn wij ergens vóór. The duty of the opposition is to oppose, maar ik wil geen klager en zager zijn. We leven nog altijd in een prachtig land. En politiek is nog altijd de beste manier om vooruitgang waar te maken. Daarom out ik me in dit boek als possibilist. Het kan anders. Laten we beetpakken wat we al kunnen beetpakken. Het donderdagse vragen- en soms kibbeluurtje in het parlement is maar een deel van de politieke week. Die andere kant van de politiek, de warmte, het respect en de momenten van consensus die er ook zijn, blijft voor veel mensen onzichtbaar. Dit boek wil die tonen. Ik klaag niet over het format van het vragenuurtje of van de media – collega’s die dat wel doen, zijn meestal collega’s die niet hard genoeg werken – maar ik wil wel de grotere gelaagdheid van politiek laten zien. Het boek geeft me – en dat is een vierde, belangrijke reden – de kans om even uit de rollercoaster te stappen. Voor mij is het nu een goed moment, na mijn start als fractieleider, vijf jaar in de Kamer en tien jaar in de politiek. Even de rasse schreden onderbreken, doet deugd. Want hoezeer ik me in de politiek ook als een vis in het water voel, soms twijfel ik. Politici die dat niet doen, vormen een groot gevaar. Daarom wil ik met dit boek mijn twijfels onderzoeken en mijn gedachten met u delen. In geval van kritiek pruttel ik misschien eerst wat tegen, maar ik beloof plechtig er met open blik naar te kijken. Omdat ik steeds meer besef hoe belangrijk het is om in dit vak open te staan voor feedback. Dat brengt me bij de laatste, maar zeker niet de minste reden. Dit boek is een uitnodiging, een uitgestoken hand. Denk alstublieft mee, bekritiseer me, daag me uit. Ik hoop dat dit boek in zoveel mogelijk handen terechtkomt. Ik ga ermee de boer op, zodat ik zoveel mogelijk bemerkingen, vragen, bevestiging of tegengas kan krijgen. Het zal ons verhaal alleen maar sterker maken. Echte verandering is binnen handbereik. Laten we die kansen samen grijpen. 6
1. POLITIEK, MIJN EERSTE LIEFÂ Een pleidooi voor meer en beter
1. POLITIEK , M IJN EERSTE LIEF
“In dit boek zitten zaadjes. Ik hoop dat er op vele plaatsen plantjes uit zullen groeien.” Het zijn de woorden van Kathy Lindekens. Zij zetelde voor sp.a in het Vlaams Parlement en schreef het boek Een steen in de rivier, ondertitel: Dagboek van een politica. Ik moet een jaar of dertien zijn geweest. Ze had me het boek gestuurd en had er een kaartje in gestopt waarop stond: “Als je ergens nog wat meer over wil weten, bel me gerust.” Het was het tofste antwoord in al die jaren dat ik brieven schreef naar politici. Niet veel later kreeg Lindekens af te rekenen met de lelijke kanten van het vak en verdween ze van het politieke toneel. Dat was heel jammer, maar ze heeft me een belangrijke, blijvende impuls gegeven. Dat vergeet ik niet. Dat brieven schrijven begon op het einde van de lagere school. We woonden vlakbij school en ’s middags kon ik thuis binnen. Dat werd mijn moment om rond te bellen – de Europese Commissie, voetbalploegen, politieke partijen – en documentatie te vragen. Onze postbode werd zot als hij weer eens zo’n pakket in onze kleine brievenbus moest duwen, ik hield de informatie bij in mappen. Akkoord, het is niet echt rock-’n-roll, maar ik was heel nieuwsgierig. Het was het begin van paars-groen. Ik stuurde mijn vragen en ideeën naar mensen als Steve Stevaert en Mieke Vogels. De eerste zond een gesigneerde foto terug, de tweede het partijprogramma van Agalev. De keuze was snel gemaakt. Op mijn twaalf, dertien jaar begon het bij mij te kriebelen. In de kleedkamer van KV Mechelen wilde iedereen profvoetballer worden, maar ik minister. Mijn maten sprongen met de Chiro van Blaasveld – de deelgemeente waarin onze woonwijk lag – over de beek achter ons huis, maar ik verkoos de gezellige, warme sofa om naar De Zevende Dag te kijken. Mijn ouders keken mee, maar we waren geen politieke familie. Als maatschappelijk fenomeen was politiek zeker niet vreemd bij ons thuis – er werd veel over gesproken – maar als leefwereld en stiel was het dat wel. Bij ons geen generaties familieleden die borden gingen zetten en verdwenen achter stapels enveloppen om de kiezers aan te schrijven. Mijn broer Jordi, die tien jaar ouder is, is zelfs niet erg in politiek geïnteresseerd. Al hoop ik wel dat hij op mij stemt… Debattraining kreeg ik wel mee, tijdens de discussies op familiefeesten. Mijn vriendin of andere mensen die voor het eerst meekwamen, 11
1. POLITIEK , M IJN EERSTE LIEF
trokken altijd grote ogen. Het aantal decibels ligt altijd hoog. Als je wil deelnemen aan de debatten bij de familie Calvo moet je niet wachten tot iemand je het woord geeft. Je neemt dat gewoon. Als gastje van tien jaar probeerde ik dat al. Ik wilde minstens mee bepalen wie er voor FC Barcelona op het veld moest staan. Door onze Spaanse roots maken we met evenveel warmte ruzie als we mekaar omarmen.
Als student nodigde FC Kapelle-op-den-Bos me uit. Ik bleek allesbehalve de aanwinst van het jaar. Normaal voetbalde ik op mijn gemak – zeker naar het einde toe was ik redelijk lui op het veld. Ik babbelde meer dan ik liep. In Kapelle, derde provinciale, vloog ik vaak een halve meter de lucht in als iemand me weer eens onderuit schopte. Het was wel een toffe, warme club, waar ik pintjes leerde drinken. Op dat elan ging ik nog even voort bij FC Blaasveld om dan voor vervroegd voetbalpensioen te kiezen.
Voetbalziek Gouden ouders
Door de andere naamwetgevingen in Spanje en België ben ik naar mijn Spaanse grootouders genoemd. Op mijn identiteitskaart – en trouwens ook op mijn kiesbrief – staat Kristof Calvo y Castañer, zijn en haar naam. De y is eerder toeval. Die is ertussen gesukkeld aan de balie van de Boomse burgerlijke stand. Naar ’t schijnt was mijn yayo, Catalaans voor grootvader, een hele speciale. Een uitgesproken karakter met een licht rebels kantje. Mijn vader vertelde bijvoorbeeld hoe hij tijdens grenscontroles een beetje weerspannig kon zijn, wat mijn vader altijd aan het zweten bracht. Sommigen zeggen dat ik op mijn grootvader lijk, al ben ik in de familie wel een beetje een uitzondering. Ik ben geen danser, terwijl de rest maar een Spaanse plaat nodig heeft om te beginnen. Ik ben bovendien de enige die geen Spaans spreekt. Ik was altijd trots op mijn achtergrond, maar Spaans leren vond ik geen absolute must. Voetballen, daar ging mijn tijd naartoe. Lange tijd was ik voetbalziek. Mijn eerste wedstrijd als duiveltje bij FC Blaasveld – ik moet zes jaar zijn geweest – speelde ik op een toernooi in Beigem, maar ik liep naar de verkeerde kant. In de rest van dat jaar maakte ik geen enkele goal. Redelijk dramatisch. Nadien ging het snel beter. Er volgden nog een jaar voor FC Boom en daarna vier jaar voor KV Mechelen. Daar kwam het tot een vroegtijdig afscheid dankzij mijn grote mond. Het waren geen Mario-Balotelli-toestanden, maar ik was toch een klein beetje een enfant terrible. Alles op voetbal zetten was ook niet helemaal mijn ding. Ik keerde terug naar Boom na een al bij al leuke tijd bij ‘de kleine KV’.
12
Zo lang had ik nooit kunnen voetballen als mijn ouders niet achter me hadden gestaan. Bij KV deden we vier trainingen per week, in het weekend speelden we matchen van Oostende tot Charleroi en af en toe hadden we een buitenlands toernooi. Mijn vader en moeder waren er altijd bij. Als het moest, namen ze verlof. Dankzij hen had ik een eenvoudige, onbezorgde jeugd. Ik ben hen heel dankbaar, mijn gouden ouders. Al was mijn vader ook streng. Die keer in Beigem peperde hij me in welke kant ik op moest lopen en dat ben ik nooit meer vergeten. Hij was ook twee jaar mijn trainer in Blaasveld. Dat was vervelend, want hij was het type vadertrainer dat niet wilde dat mensen konden denken dat hij zijn zoon bevoordeelde. Achteraf kun je dat natuurlijk in perspectief plaatsen. In de laatste jaren van het middelbaar was het aftellen om politieke wetenschappen te gaan studeren. Het gebeurde weleens dat ik een beetje indommelde in de lessen Latijn of fysica. Je krijgt me nog altijd moeilijk in beweging voor wat ik niet graag doe – zwemmen en me verkleden bijvoorbeeld – maar voor dingen die ik graag doe, zou ik net niet mijn leven geven. Zeker in het middelbaar was ik een allesbehalve goede leerling, omdat ik al met veel andere dingen bezig was: de leerlingenraad, het schoolfestival, het voetbal. Ik had ook de neiging om mij redelijk te manifesteren. Al in het tweede leerjaar stond er op mijn rapport: “Kristof is nogal een wervelwind in de klas.” Toen ik enkele van mijn oud-leerkrachten later tegenkwam terwijl ik verkiezingsfolders uitdeelde, waren ze blij dat ik ondertussen iets positiefs deed met mijn grote mond. 13
1. POLITIEK , M IJN EERSTE LIEF
De invloed van Willebroek
Schoonste tijd
Op een dag stonden er twee leden van de lokale afdeling van Agalev aan de deur, want ze wilden weleens babbelen met die brievenschrijver. Ze schrokken een beetje toen ik een jongen van veertien, vijftien jaar bleek te zijn. Maar het was een hele toffe ontmoeting en ze zetten me op de sympathisantenlijst. De folders die ik nadien uitdeelde op de speelplaats waren niet zo populair. Het was 2003 en Agalev zou uiteindelijk de verkiezingen grandioos verliezen. Mijn maten van Blaasveld steunden me wel, ook toen ik in 2004, op mijn zeventiende, politiek actief werd en Jong Groen Willebroek oprichtte.
Tijdens mijn jeugd was dat nog niet het geval. In 2004 brak zelfs de schoonste tijd van mijn leven aan: met Jong Groen, eerst lokaal, later nationaal. We waren allemaal kameraden en organiseerden plezante acties. Zo hebben we eens een nacht illegaal gekampeerd op het Zuidelijk Eiland, een natuurgebied in Bornem waar toenmalig Vlaams minister Kris Peeters een spoorlijn door wilde trekken voor overslagbedrijven. Het was een goede zaak dat de journalisten ons al de eerste dag interviewden, want die nacht amuseerden we ons wel heel goed... Ook later merkte ik dat de ambiance bij Groen goed zat en ik me er welkom voelde.
Wat heel erg meespeelde in mijn keuze, was precies opgegroeid te zijn in Willebroek. Groen moest er hameren op de leefbaarheid van de gemeente. Traditionele partijen joegen alsmaar meer vrachtwagens door onze straten. Het bestuur, toen met socialisten en christendemocraten, koos sterk voor de ontwikkeling van logistieke bedrijven. Wat betekent dat? Economisch gewin op korte termijn, weinig toegevoegde waarde, weinig tewerkstelling, veel fijn stof, veel files.
Een belangrijk beginjaar was 2006, het jaar van mijn eerste succeservaring in de politiek. Als jongeren maakten we een prioriteit van nachtbussen. Want als we uitgingen in Antwerpen, geraakten we niet meer terug naar Boom of Willebroek. Op een avond gingen we postvatten op de Rooseveltplaats met een Groen-vlag, een geïmproviseerd spandoek en wat appelen om uit te delen. Nadien vroegen we aan alle Groen-gemeenteraadsleden in de regio om moties in te dienen. En zo begon het dossier langzaam maar zeker te bewegen. Ik heb nog altijd het krantenartikel dat aankondigde dat er vanaf begin 2007 een nieuw nachtbussennet richting de Rupelstreek zou worden ingericht.
Ik werd geconfronteerd met de inhoudelijke keuzes van de traditionele politieke families en voelde me veel meer aangetrokken tot de ongebonden speler Groen. Een groene politicus geeft een gemeente vorm met respect voor de draagkracht van mens en milieu. Die gedachte is richtinggevend geweest voor de ontwikkeling van mijn politieke denken. Bovendien was de gemeente lange tijd een klassiek socialistisch bastion, zo verzuild dat je een lidkaart van de sossen nodig had om in het bestuur van de plaatselijke turnkring te geraken of als duwtje om voor zoon of dochter een job bij de gemeente te versieren. Veel burgemeesters in de regio bestuurden nogal eigengereid en gaven zo populistische krachten de wind in de zeilen. Belangrijke samenlevingsthema’s, waarmee je in gemeenten als Willebroek en Boom geconfronteerd werd, veegden ze te lang onder de mat. Resultaat? Eerst kwam het Vlaams Blok sterk op en in 2012 nam N-VA zowat de hele streek over van de socialisten.
14
Politiek werkt
Het was de eerste keer dat ik merkte dat je in de politiek soms snel concrete resultaten kan boeken. Ik schreef niet de grote traktaten over wereldvrede en dweepte niet met de Kennedy’s, Mandela’s en Gandhi’s van deze wereld. Ik was gewoon nieuwsgierig, rolde erin en merkte dat je resultaatgericht aan politiek kan doen. Ik veranderde de wereld niet op mijn eentje, maar ik kon wel mijn steentje bijdragen. Sindsdien ben ik vaak bevestigd geweest in dat gevoel. Neem nu het energiedossier waaraan we de voorbije vijf jaar hebben meegewerkt. Wie er cynisch naar kijkt, kan zeggen dat de situatie niet verbeterd is, integendeel. Drie oude, gebrekkige kernreactoren – eerst Tihange 1, dan Doel 1 en 2 – mogen zelfs tien jaar langer openblijven 15
1. POLITIEK , M IJN EERSTE LIEF
dan in 2010 vooropgesteld was. Maar je kunt er ook anders naar kijken en vaststellen dat het debat in Vlaanderen en België positief geëvolueerd is. De nucleaire rente is een tijdje verhoogd. Het FANC (Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle) draagt transparantie al wat hoger in het vaandel, ook al hebben we die transparantie vaak moeten afdwingen. Burgers switchten de voorbije jaren massaal van Electrabel naar nieuwe energieleveranciers, net omdat we het debat hebben aangezwengeld. Over de grenzen van meerderheid en oppositie schaften we de verbrekingsvergoeding voor energiecontracten af. Toen dat gebeurde, moest Electrabel in paniek al haar prijzen verlagen. Heerlijk was dat. Ook politiek bougeert het, zij het traag. In 2014 ging CD&V bijvoorbeeld voor het eerst naar de kiezer met de kernuitstap in haar programma. Een ander voorbeeld is Mechelen. Telefacts kwam hier nog niet zo lang geleden reportages draaien met als onderwerp ‘Het Chicago aan de Dijle’. Nu, vijftien jaar later, blijkt uit de stadsmonitor dat de Mechelaar erg tevreden is over zijn stad en stadsbestuur. We hebben een enorme metamorfose ondergaan en onze fierheid herwonnen. Politiek werkt wel degelijk. Daar ben ik van overtuigd.
Die nacht in de meerderheid
Ik ben een van de vele nieuwe Mechelaars, gezwicht voor de charme van de stad in beweging. Maar het heeft niet veel gescheeld of ik had er niet gewoond. Als die nacht in december 2006 anders was verlopen, was ik misschien in Willebroek gebleven. Ik was toen tweede opvolger en er was perspectief om vrij snel in de gemeenteraad te komen, zelfs om schepen te worden, zeker toen de onderhandelingen tussen sp.a, CD&V en N-VA bleven aanslepen. Op een nacht kwam de plaatselijke sp.a-voorzitter mij uit mijn bed halen om samen met mijn twee groene compagnons te onderhandelen. Hij was de kuren van die ene N-VAverkozene – nu de burgemeester van Willebroek – zo beu als koude pap en wilde hem wippen. Maar hij had dan wel Groen nodig om aan een nieuwe meerderheid te geraken.
16
De gesprekken duurden tot een kot in de nacht. We maakten afspraken over mandaten en inhoud. Maar wij, basisdemocratische groenen, stelden voor om de dag erop weer af te spreken zodat we onze leden konden consulteren. Achteraf gezien een zeer naïeve strategie, want in de tussentijd waren nationale toppers van CD&V en N-VA persoonlijk naar Willebroek gekomen. Het was toen dat Jean-Marie De Decker het nationale kartel CD&V/N-VA dreigde te doen splitsen. Dat werd op de valreep vermeden. Er mocht dus absoluut geen enkel kartel meer splitsen, ook niet in Willebroek. Een halfuur voor we opnieuw zouden gaan onderhandelen, belde de lokale CD&V-vertegenwoordigster met trillende stem om te zeggen dat samenwerken niet zou lukken. Ze mochten geen coalitie vormen met Groen; er werd op dat eigenste moment getekend met N-VA. Het was een leerrijke ervaring. Ik was ontgoocheld omdat Willebroek zuurstof en vernieuwing nodig had, maar persoonlijk motiveerde deze reality check me alleen maar meer om aan politiek te doen. Zwaar weer
Die motivatie is nodig, want er waren ook al lastigere periodes. De pittigste was na de gemeenteraadsverkiezingen van 2012 in Mechelen. Het was een tijd waarin ik snel veel bijleerde. Groen bestuurt in Mechelen onafgebroken mee sinds 1994 – samen met Zwijndrecht het langst van alle Groen-afdelingen – en is mee verantwoordelijk voor de metamorfose van de stad. We vonden het dan ook belangrijk om verder onze verantwoordelijkheid op te nemen, als deel van de meerderheid. Fuck de zijlijn. Uiteindelijk waren de kaarten zo geschud dat er een coalitie met N-VA kwam. Onder meer omdat sp.a zich de voorbije jaren onmogelijk had gemaakt bij zowat alle andere partijen. Toegegeven, het was niet meteen mijn droomscenario. Een aantal Groen-kiezers schreef een open brief om tegen die coalitie te protesteren en dat was toch een moment van twijfel. Vandaag loopt het gelukkig goed. We werken vlot samen en de stad blijft zich verder ontwikkelen zoals we hadden gehoopt. In diezelfde herfst van 2012 werd ik feestenvoorzitter in Mechelen en moesten we zwaar besparen met Maanrock, ons stadsfestival, dat boven17
1. POLITIEK , M IJN EERSTE LIEF
dien aan vernieuwing toe was. Ik besliste daarom om een jaar over te slaan. Ook dat was een moeilijke knoop om door te hakken, zeker als jonge politicus. Het klinkt misschien banaal in vergelijking met moeilijke knopen rond bijvoorbeeld fiscaliteit en pensioenen. Maar mensen dachten dat ik Maanrock definitief wilde afschaffen en spraken me er op café voortdurend over aan. Ik was de kop van Jut – de cartoonist van De Streekkrant heeft er zich goed mee geamuseerd – en lag er nachten wakker van. Vandaag zit alles gelukkig opnieuw op de rails. Ook Groen zat al in zwaar weer, vooral toen we in 2003 verdwenen uit het federale parlement. Het was de diepste crisis die een partij kan meemaken. Daarom is de heropstanding die Vera Dua op gang had gebracht een van de strafste prestaties uit de recente politieke geschiedenis. Ze had maar enkele maanden om de partij opnieuw op de kaart te zetten. Amper drie jaar later stond er een nieuwe generatie ecologisten klaar, met onder meer Meyrem Almaci, Wouter De Vriendt, Stefaan Van Hecke en Tinne Vanderstraeten. Zonder het titanenwerk van Vera had onze generatie nooit in het parlement gezeteld. Vuurdoop
In 2007 kende onze partij een open voorzittersstrijd, waar me een ander soort vuurdoop wachtte. Ik was net nationaal voorzitter van Jong Groen geworden, achteraf bekeken dé politieke leerschool. Ik zou elke politicus zo’n jongerenvoorzitterschap toewensen. Het was de periode waarin mijn nieuwsgierigheid uitgroeide tot engagement en mijn motivatie inhoudelijker en uitgesprokener werd. Je leert je politieke project verdedigen, debatten voeren, met de pers praten en het gezicht zijn van je organisatie. Ik vergeet nooit de avonden waarop we op de trein sprongen richting Hasselt om daar voor de derde keer te proberen Jong Groen Limburg op te richten. Dat vroeg veel geduld, maar we beleefden er ongelooflijk veel plezier aan en leerden elke dag bij. En die elke dag, dat mag je bijna letterlijk nemen. Mijn inzet voor Jong Groen was meer dan een halftijds engagement. Mijn studies kwamen duidelijk op de tweede plaats.
18
Er is nochtans één aula die ik me heel goed herinner: die van het ICC in Gent, die van de vuurdoop. Toen ze me boven aan de roltrap zag, zei Mieke Vogels: “Amai, Kristof, gij ziet bleek.” Wat wil je? Ik had nog nooit gesproken voor een partijcongres en het eerste wat ik ging doen als jongerenvoorzitter was de boel op stelten zetten. Met Jong Groen hadden we beslist dat er naar ons moest worden geluisterd tijdens de voorzittersverkiezingen. We deden die dag vijftien tussenkomsten en in mijn speech kondigde ik aan dat we ons achter de kandidatuur van Mieke Vogels schaarden. Ik voelde me allesbehalve Obama, maar het ging redelijk goed en uiteindelijk was het resultaat ernaar: Mieke werd gekozen.
Vóór politiek
Enige nuance over het zware weer is uiteraard op zijn plaats. Ik besef heel goed dat Maanrock afgelasten of twijfelen over een Mechelse coalitie plaatselijke windhoosjes zijn in vergelijking met de stormen die doorgewinterde collega’s al hebben moeten doorstaan. Voor mij is het iets eenvoudiger om positief te zijn over de politiek. Van wie al langer en in meer conflictueuze omstandigheden deze job uitoefent, begrijp ik het dat ze soms zeggen: “Het wordt me te veel.” Ik begrijp ook best dat niet iedereen even graag aan politiek doet als ik. Een voorbeeld dat ik van dichtbij heb meegemaakt is dat van Eva Brems. Zij kwam in 2010 samen met mij binnen in de Kamer. Als zij daar haar mond opendeed, werd er geluisterd. We waren het destijds oneens over het boerkaverbod, maar zij kon als geen ander haar positie onderbouwen, tegen de stroom in. Een aanwinst voor Groen en het parlement. Maar ze deed het niet graag. Politiek was haar ding niet. Ik was erg teleurgesteld toen ze zei dat ze ging stoppen. Ik kon het bijna niet aanvaarden. Ze is nu opnieuw voltijds professor mensenrechten en functioneert naar eigen zeggen veel beter in de academische wereld. In onze stiel moet je er een aantal geschreven en ongeschreven regels bijnemen. Partijen en parlementen hebben zo hun eigen handleiding. Je moet ermee kunnen leven dat het maar stap voor stap vooruitgaat. Maar voor mij is politiek nog altijd – met alle respect voor mensen die kiezen voor bijvoorbeeld het middenveld of de academische wereld – de beste 19
1. POLITIEK , M IJN EERSTE LIEF
en meest rechtstreekse manier om de maatschappij te beïnvloeden. Ik heb die keuze voor de politiek heel bewust gemaakt.
had nooit gestaan waar het vandaag staat zonder Somers. Met gezag en nuance spreekt hij over belangrijke thema’s als stedelijkheid, diversiteit en veiligheid. Bart is liberaal, ik ben een groene. Het durft dus weleens te clashen. Maar we werken goed samen, hopelijk nog voor lange tijd.
Mentoren
Sinds ik politiek actief werd, mocht ik al met een pak boeiende mensen samenwerken. Ik heb partijvoorzitters gekend zoals Vera Dua en Mieke Vogels, twee politica’s met heel wat kilometers op de teller. In 2010 zette Meyrem Almaci haar overtuigingskracht in om mij mee verkozen te krijgen. Zij heeft mij, een totale nieuwkomer op plaats twee, het parlement in gesleurd. Vandaag gebruikt ze die kracht om leiding te geven aan onze partij. En dan zijn er nog vier mensen die elk op hun manier mijn weg en overtuigingen mee vormgegeven hebben. De eerste is Wouter Van Besien. Ik kan alleen maar jaloers zijn op zijn eeuwige rust. Het maakt van hem een politicus met een klare kijk. Als debater moet hij zijn meerdere erkennen in bijvoorbeeld Bart De Wever. Maar hij heeft een verbindende kracht waardoor hij een veel betere burgemeester zou zijn. In zijn jaren als partijvoorzitter heeft Wouter Groen aanvaardbaar gemaakt voor veel meer mensen. Alleen al daarom is hij een sleutelfiguur in de geschiedenis van de Vlaamse groene politiek. Collega-fractieleider Jean-Marc Nollet van Ecolo bewonder ik dan weer om zijn werkkracht. Om zes uur ’s ochtends heeft hij al alle kranten gelezen. Zelfs na meer dan vijftien jaar op de tribune stelt hij nog elke dag parlementaire vragen over de saaiste thema’s. Als minister van Energie in de vorige Waalse regering heeft hij het zwaar gehad met het dossier over de zonnepanelen. Ieder ander zou zich opsluiten en treuren, maar niet Jean-Marc. Zijn antwoord was nog harder werken. Samen hebben we onze stempel – die van alternatieven – proberen te drukken en een ander gezicht van de oppositie laten zien. Misschien een beetje onverwacht, want hij behoort tot een andere partij, maar de derde bos bloemen is voor Bart Somers, burgemeester in Mechelen. We staan er samen op een stadslijst van liberalen, groenen en onafhankelijken. De metamorfose van de stad is het werk van velen, maar Mechelen 20
Voor de vierde mentor moeten we backstage gaan. Er zijn veel briljante, maar onbekende mensen die een partij en zelfs een land maken. Een voorbeeld is Luc Barbé, de kabinetschef van Olivier Deleuze in paarsgroene tijden en de facto de auteur van de wet op de kernuitstap. Luc is de man die me overtuigde om bij mijn debuut het thema energie voor mijn rekening te nemen. Tinne Vanderstraeten zou dat opnieuw doen. Ze deed dat trouwens beter dan ik, maar ze was jammer genoeg niet herverkozen. Luc staat sindsdien op eender welk uur klaar met advies. Dat is cruciaal, zeker als je zo jong begint in de politiek. Vers bloed
Goesting en overtuiging waren er natuurlijk ook. Ze stuwden mij voort. Een stappenplan was er niet. Het waren de kleine en iets minder kleine verwezenlijkingen die me deden beseffen dat je geen twintig jaar ervaring nodig hebt om in de politiek iets te betekenen. De avond waarop ik mijn zetel won, nam ik me voor om te tonen dat mijn generatie iets wezenlijks kan bijdragen in het halfrond. Meer zijn dan zomaar de benjamin, het jongste verkozen parlementslid: dat was vanaf dag één de ambitie. Ik ben daarin redelijk hardnekkig. Het is een karaktertrek die mensen soms op de zenuwen werkt, maar die ik nodig heb om als jonkie mijn stempel te drukken. Groen is gelukkig een partij waar jonge mensen veel kansen krijgen. Eigenlijk zou elke partij werk moeten maken van verjonging en vernieuwing – met klonen en uitgeleefde politici zijn we niets. De Belgische politiek snakt naar vers, jong bloed. Het was de voorbije jaren echter niet altijd eenvoudig om politiek te promoten bij jongeren. Zowat het hele begin van mijn politieke loopbaan stond in het teken van de debatten over Brussel-Halle-Vilvoorde. Dat was allesbehalve reclame voor de politiek. Ik ben een grote fan van WK’s winnen, maar 21
1. POLITIEK , M IJN EERSTE LIEF
een wereldrecord regeringsvorming hoop ik nooit meer te moeten meemaken. Op het moment dat de belastingen hervormd moesten worden, dat de vergrijzing voorbereid moest worden, en dat het wetenschappelijke rapporten regende over de klimaatverandering was de hele politieke klasse in de ban van een fucking kieskring. Ik heb me daar vaak boos om gemaakt. Daarom ben ik ook blij dat we er als Groen mee voor gezorgd hebben dat België zich op andere dingen kon focussen.
Meer politiek
dan dat ze onverschillig zijn. Van onverschilligheid word ik onrustig en ongerust. Het is de grootst denkbare nederlaag voor een samenleving. Daarom houdt dit boek een uitdrukkelijk pleidooi voor mijn eerste lief: de politiek. Het wil scherpe kritiek op de huidige politieke keuzes combineren met een warm pleidooi voor diezelfde politiek. Het is dansen op het slappe koord, maar het is wel noodzakelijk, zeker vandaag. Het risico bestaat dat het bij momenten wat naïef overkomt. Maar goede politiek zet dingen in beweging. Ik pleit daarom niet voor minder, maar integendeel voor meer politiek. En vooral betere politiek.
Vandaag lijken de regeringen het gemunt te hebben op de gezinnen, mensen die werken en zij die het vaak al moeilijk hebben. Dat wekt natuurlijk niet meteen vertrouwen. Toch moeten we mensen blijven overtuigen van het belang en nut van politiek. Dat zal niet lukken door de stiel te bederven en antireclame te maken. Het kan alleen door te tonen dat politiek deel kan en moet zijn van de oplossing. Want uiteindelijk is alles politiek. Dat zeg ik altijd tegen de scholieren die op bezoek komen in het parlement: het uur waarop je moeder en vader ’s ochtends naar het werk vertrekken, zeker als ze het openbaar vervoer nemen, hangt af van politieke besluitvorming. Wat er op de doos cornflakes staat, het fietspad naar school, je studietoelage nadien in het hoger onderwijs, tot hoe laat de plaatselijke fuif duurt en hoeveel subsidies je sportclub krijgt: het zijn allemaal politieke beslissingen. Je kunt niet ontsnappen aan de politiek, dus je kunt er maar beter deel van zijn. Voor de grote vraagstukken zoals de klimaatverandering en de groeiende kloof tussen arm en rijk kun je al helemaal niet zonder de politiek. Gelukkig merk ik dat nog altijd veel mensen het belang van politiek onderkennen. Zelfs als ze het niet eens zijn, sturen ze weleens een mail om te zeggen dat ze respecteren wat ik doe. Laat je niet doen, schrijven ze dan. Dit boek is zeker voor hen, maar net zo goed voor die mensen die met hun rug naar de politiek zijn gaan staan of dat dreigen te doen. Ik begrijp ze, maar het is geen oplossing. De politiek de rug toekeren, is tekenen voor het status quo. Zonder politiek geen maatschappelijke verandering en vooruitgang. Ik heb liever dat mensen het oneens zijn
22
23
2. TIJD VOOR POSSIBILISME Het kán anders
2. TIJD VOOR POSSIBILISME
“Wij houden van dit land. Wij doen aan politiek voor mensen en om die reden zullen wij straks met veel overtuiging jullie het vertrouwen níét geven.” Zo eindigde mijn maidenspeech als fractieleider in het federale parlement. Het was begin oktober 2014 en de regering van premier Charles Michel, die ik aansprak tijdens het Kamerdebat over de regeerverklaring, was nog maar enkele dagen oud. Ze zeggen vaak dat alle begin moeilijk is, maar in het geval van Michel I is dat nog zacht uitgedrukt. De eerste etappe was ronduit tumultueus. Op het moment dat de kersverse premier zijn regeerverklaring moest voorlezen, ontstond er commotie omdat vicepremier en N-VA’er Jan Jambon twijfel had gezaaid over zijn houding tegenover collaborateurs. Ook de homofobe en xenofobe uitspraken van staatssecretaris Theo Francken beroerden beide landsdelen. Het werd the talk of the town en het geroep en getier hierover van voornamelijk de PS-oppositie belette Michel zijn verklaring deftig af te leggen. Natuurlijk waren we met Ecolo en Groen ook verontwaardigd over de fratsen van Jambon en Francken. Maar we wilden niet dat de essentie ondergesneeuwd raakte. Dat was niet de Tweede Wereldoorlog, maar wel de vraag in welk land we in 2020 wakker willen worden. De miljarden besparingen in de sociale zekerheid, de indexsprong, het uitblijven van de taxshift: het dreigde even allemaal op de achtergrond te verdwijnen. Het grootste cadeau dat je de meerderheid toen kon geven, was te blijven hameren op de posities van Jambon en Francken. Cijfers, cijfers, cijfers
Onze fractie gooide het bewust over een andere boeg: die van de cijfers. Michel had fier verkondigd dat het regeerakkoord tot na de komma was nagerekend, maar die budgettaire tabellen kregen we eerst niet te zien. We bleven aandringen. Hervé Jamar, de ietwat olijke MR-minister van Begroting, kreeg er grijze haren van. Hij vluchtte zelfs een tijdje naar de koffiekamer. Maar uiteindelijk kwamen de cijfers op tafel. De nogal enthousiaste manier waarop ik daarop gehamerd had, leverde me een imitatie op in het sketchprogramma Tegen de sterren op. Onze houding,
27
2. TIJD VOOR POSSIBILISME
te midden van het moddergevecht tussen N-VA en PS, werd geapprecieerd. De Morgen kopte: “Eindelijk inhoud.” Hadden Ecolo en Groen mee onderhandeld, het regeerakkoord had er uiteraard anders uitgezien. Natuurlijk moeten we de begroting op orde zetten. Ik ben een jonge politicus en dus geen aanhanger van de Mathotdoctrine, die zegt dat een begrotingstekort vanzelf weer zal verdwijnen. Zowel de Vlaamse als de federale regering stonden voor een grote budgettaire uitdaging, maar de manier waarop die is aangepakt, is niet de onze. Daarover later meer. Bij het lezen van de regeerakkoorden voelden we meteen: dit is niet onze samenleving. De akkoorden hebben bijvoorbeeld nul klimaatambitie. Bovendien heeft de huidige meerderheid een ideologische keuze gemaakt voor een ander maatschappijmodel, een meer Angelsaksisch model van ratrace en concurrentie, dat burgers reduceert tot klanten en consumenten en waarin pech en falen je eigen, dikke schuld zijn. Mensen die een beroep willen doen op solidariteit, of ze nu werkzoekend of vluchteling zijn, moeten voortaan eerst tien keer sorry zeggen en daarna eeuwig dankjewel. De gedachte van deze regering waar we nog het meest tegen revolteerden, was haar boodschap: het kan niet anders, het moet zo. Het is het vaak weerkerende muziekje TINA: There Is No Alternative. Michel zong het, De Wever zong het, VOKA-voorzitter Michel Delbaere sloot zich aan. Ze probeerden de mensen wijs te maken dat hun beleid bijna neutraal was, alsof het wiskunde of fysica betrof. Dat klopt niet. Wat ze doen, is en blijft een maatschappelijke keuze. Zij maken die keuze, wij zouden er een andere maken. De cijfers bewijzen dat dat ook mogelijk was geweest. Vanaf dag één stonden wij niet voor TINA, maar voor TIGA: There Is a Green Alternative. Het kan anders. Marktisme is overal
adequate omschrijving voor de inkt waarmee de regeerakkoorden zijn geschreven. De zinvolste omschrijving vind ik ‘marktisme’. De Nederlandse socioloog Abram de Swaan muntte de term, daarbij zelfs verwijzend naar de gelijkenissen met het marxisme. Ondertussen duikt het woord vaker op. Walter Weyns, de onder studenten erg populaire Antwerpse professor van wie ik nog sociologie kreeg, wijdde er zelfs een heel boek aan. Hij zet zich daarbij af tegen het berekende samenleven, waarbij een mens niet meer is dan een homo economicus. Volgens Weyns is het marktisme de lucht die je vandaag overal opsnuift, niet alleen in de vrijemarkteconomie, maar evengoed bij de overheid, in culturele instellingen en het onderwijs. Het is de geur van onze tijd. “Het is niet iets precies, het is iets complex, zoals een tijdsgeest, of tijdsdamp, altijd is. Het is het algemeen grondidee dat de markt centraal staat op alle terreinen, zonder onderscheid. Elke mens wordt als klant behandeld. Elke verandering is een productieproces.”1 Weyns’ kritiek op het marktisme loopt erg gelijk met wat mijn Nederlandse compagnon Jesse Klaver, fractievoorzitter van GroenLinks, ondertussen de mythe van het economisme noemt. Ook in Den Haag moet er aan de boom worden geschud om het eenheidsdenken van de klassieke partijen – liberalen, christendemocraten en socialisten – te doorbreken.
Woorden van deze tijd Het marktisme besluipt ons overal: in de laatste regeerakkoorden, en zelfs in onze eigen woordenschat. ‘Klant’, ‘stakeholder’ en ‘efficiëntiewinst’: de laatste jaren hoor je die termen steeds vaker, ook buiten het domein van de economie. Ik ging eens kijken in de vijf grootste Vlaamse kranten. In 2000 publiceerden die nog ongeveer evenveel artikels waarin het woord ‘burger’
Het was Margaret Thatcher die TINA als mantra introduceerde. De Iron Lady is de oma van deze regering; Ronald Reagan de opa. Het etiket ‘neoliberalisme’ volgt dan al snel, maar er is volgens mij een meer 28
opdook als waarin over een ‘klant’ werd geschreven. Vijftien jaar later zijn er 13 procent minder bijdragen die spreken over ‘burgers’ en 13 procent meer over ‘klanten’. Nog in 2000 verschenen bijna twee29
2. TIJD VOOR POSSIBILISME
honderd artikels met daarin de term ‘econoom’, terwijl dat ondertussen meer dan vervijfvoudigd is. Een gelijkaardige trend zie je voor het begrip ‘efficiëntie’, een term die trouwens al te vaak als neutraal wordt voorgesteld, terwijl hij dat
Net in die week, tijdens de voorbereiding van mijn speech, las ik op de nieuwssite De Correspondent een column2 van Rutger Bregman, een Nederlandse historicus en een generatiegenoot. Hij schreef die week dat we niet overdreven optimistisch, maar ook niet overdreven pessimistisch moeten zijn. We kunnen beter – en nu komt het – possibilistisch zijn.
niet is. Sterker nog, heel vaak wordt een maatregel als efficiëntiewinst voorgesteld en blijken de baten snel op te drogen of de kosten zeer hoog op te lopen. Een voorbeeld: als er in ons parlement gedebatteerd wordt over ‘efficiëntiewinsten’ die te halen zijn bij de NMBS, betekent dat doorgaans minder treinen, minder stations, minder spoormannen. Dat is misschien heel even efficiënter voor de spoormaatschappij, maar uiteraard niet voor de maatschappij in haar geheel. Heel snel zal je stuiten op de negatieve gevolgen: meer files, meer fijn stof, meer vertragingen en minder treinreizigers.
Zo fluisterde Bregman mij het perfecte woord in: het possibilisme. Doen wat er kan. Doen wat er anders kan. Zo eindigde ook mijn boodschap aan de voorzitter en de collega’s in de Kamer: “Ons land heeft ambitie nodig. Ons land heeft ongelooflijk veel mogelijkheden, veel meer dan het regeerakkoord laat uitschijnen. Dat akkoord maakt van België een land met meer ongelijkheid, met meer milieuvervuiling, terwijl hervormen ook sociaal en groen kan. Wij houden van dit land. Wij doen aan politiek voor mensen en om die reden zullen wij straks met veel overtuiging jullie het vertrouwen níét geven.”
Moeten we economen dan bannen uit de kranten of is efficiëntie taboe? Uiteraard niet. Economen moeten volop deelnemen aan het maatschappelijke debat, als een van de vele actoren. Ik leer graag van
De broden van Brousse
hen bij. Met ‘echte’ efficiëntie, zeg maar in maatschappelijke vorm, is niets mis. Kritiek op het berekende samenleven is dus geen veto tegen weten, studeren, cijferen en rekenen. De begroting, de studies van het Rekenhof en de CREG: het is verplichte lectuur voor politici. Wil je de boekhouders in de regeringen bewegen tot beter, dan moet je net de boekhouding kennen.
Het perfecte woord
Schrijvend aan mijn maidenspeech zat ik dat allemaal te overdenken: het marktisme, TINA, het gebrek aan verbeelding en vooral hoe we de tanker zouden kunnen keren. Doemdenken, één lange klaagzang houden of de gouden medaille voor verontwaardiging behalen: daar had ik absoluut geen zin in. Ik geloof dat we alleen voor een koerswijziging kunnen zorgen door te proberen zelf deel te zijn van de oplossing. Door te omarmen wat al mogelijk is. Die boodschap moest ten tijde van de regeerverklaring zeker weerklinken op de tribune van ons parlement, vond ik.
30
Hoe baanbrekend Bregman ook is in veel van zijn bijdrages, het ‘possibilisme’ heeft hij niet uitgevonden. Het dook door de tijd heen al meermaals op en heeft zijn wortels in verschillende ideologische stromingen en politieke partijen. We moeten terug naar het einde van de negentiende eeuw, de tijd van Paul Brousse. Die was in de winter van 1844 geboren als zoon van bourgeoisouders uit Montpellier en had als jonge arts de cholera-epidemie van 1867 mee bestreden. Zijn interesse voor politiek was toen al stevig gegroeid en in 1872 sloot hij zich aan bij de arbeidersorganisatie de Internationale. Na tien jaar als anarchistische militant maakte hij de balans op en schoof hij op richting socialisme. Begin jaren 1880 viel de Parti Ouvrier uiteen. De tak waartoe Brousse behoorde, doopte zichzelf ‘possibiliste’. Hij was er een van de grootste trekkers. Tot 1905 zouden de possibilisten een belangrijke rol spelen in hun land, waar ze hervormingen in het kapitalisme bepleitten die arbeiders betere levensomstandigheden zouden gunnen. Enkele ideeën van Brousse: gemeentelijke banken openen waar boeren geld konden leenden om te investeren in beter materiaal en gemeentelijke 31
2. TIJD VOOR POSSIBILISME
bakkerijen opzetten waar goedkoop brood te krijgen was. Het ging hem vooral om de haalbaarheid van zijn voorstellen. Hij splitste als het ware de weg naar het uiteindelijke doel op in verschillende nu al af te leggen etappes. Wachten op de grote revolutie? Non, merci. Meteen beginnen hervormen? Ja, graag!
Hirschman en de smalle paden
Na Brousse zou de possibilistische geest de oceaan oversteken in het achterhoofd van Albert Hirschman. De econoom was in 1915 in Berlijn geboren en emigreerde in 1941 naar de Verenigde Staten. Hij had er toen al vrijwillige dienst in het Franse leger op zitten en was naar de Pyreneeën gevlucht toen dat leger instortte. Hij had zich daar in de bergen aangesloten bij een groep die uiteindelijk meer dan tweeduizend mensen de grens over smokkelde. Aan dat rijk gevulde palmares voegde hij later nog een functie als economisch adviseur voor Colombia toe, posities in Yale, Columbia en Harvard, de oprichting van de School of Social Science en talloze academische publicaties en prijzen. Bij zijn overlijden in december 2012 – hij was toen 97 – werd hij gelauwerd als een van de boeiendste denkers van de twintigste eeuw. Hirschman blies niet alleen het denken over economie en politiek nieuw leven in, hij deed dat ook met het possibilisme. Met die term vroeg hij aandacht voor paden, hoe smal ook, die kunnen leiden naar een resultaat dat daarvoor misschien uitgesloten leek. Overal kun je politieke en economische mogelijkheden vinden, vond hij, zelfs op de meest onverwachte plekken. Hij opperde dat twijfel een bron kon zijn van creativiteit en zelfvernieuwing, eerder dan van verlamming. En zo werd het possibilisme de passende naam voor Hirschmans poging om de waaier aan mogelijkheden in een mensenleven te vergroten, zodat die dat leven kunnen verbeteren.3
Mix
Hirschman had wellicht een waardige gesprekspartner gevonden in Rutger Bregman. Die is niet bang om geregeld de knuppel in het hoen32
derhok te gooien. Politiek vindt hij zichzelf niet klassiek links of klassiek rechts – die traditionele tegenstelling vindt hij achterhaald – eerder een mix van de twee. Als het daarover gaat, voel ik me verwant met Bregman. Uiteraard helpen links en rechts de analyses van commentatoren vooruit. Maar in twee kampen strijden is hoe langer hoe meer achterhaald. De politiek is de voorbije decennia, ook in Vlaanderen en België, geëvolueerd naar een veelkleurig landschap met een diversiteit aan thema’s, tegenstellingen en partijen. Die diversiteit kunnen we maar beter koesteren en benoemen. Het links-rechtse hokjesdenken vind ik behoorlijk vermoeiend, en met mij nogal wat generatiegenoten, is mijn stellige indruk. Pleit voor een eerlijke vermogensbijdrage of steun een grote vakbondsbetoging tegen de onrechtvaardige besparingen en je bent voor politieke tegenspelers al snel een linkse syndicalist. Maar al even snel vlieg je in het andere hok, omdat je, bijvoorbeeld zoals ik, al eens een column schrijft over ondernemen, of vindt dat langer werken mogelijk moet zijn, en omdat je het hebt over vrijheid of lokaal samenwerkt met liberalen. “Zou hij wel een echte linkse zijn?”, klinkt het dan. Zucht. Uiteraard is Groen op nogal wat punten links. Uiteraard heeft, als je in Vlaanderen naar de programma’s kijkt, Groen de meeste overeenkomsten met sp.a. Overal ter wereld zie je groene en linkse krachten concreet samenwerken. Maar groenen zijn meer dan links. Ik ben vooral een ecologist. Niet links, niet rechts, maar averechts, zo stond het destijds in de pamfletten van Agalev. Averechts hoeft voor mij vandaag niet meer, dat wil ik niet zijn. Gewoon groen en Groen is prima.
3D-bril
Groen is niet te vatten in dat ene schema, wat sommigen erg vervelend vinden. Veel meer dan het altijd maar maximaliseren van de welvaart staan bij ons welzijn en levenskwaliteit centraal. De klassieke breuklijn tussen links en rechts heeft voornamelijk te maken met hoe je kijkt naar het evenwicht tussen ik en wij en naar hoe de staat zich moet verhouden tot de markt. Net op die punten verschillen wij van klassiek-links. Zo delen we met de liberalen de bijzondere aandacht voor het individu. We 33
2. TIJD VOOR POSSIBILISME
passen voor het marktisme, maar een gezonde dosis marktwerking is in de meeste sectoren geen probleem, integendeel. Voor een echte ecologist trouwens liever geen bevoogdende structuren of onnodige verstaatsing, al vervallen we ook niet in een visie waarin je zelf voor alles verantwoordelijk bent. Een goed voorbeeld is de zorg. Wij ondersteunen liever volop de mantelzorg en persoonlijke assistentiebudgetten dan alles te willen organiseren via grote, al dan niet openbare, zorginstellingen. Ook in de energiesector is het duidelijk. In tegenstelling tot radicaal-links willen wij daar geen volledige staatscontrole. Het is het netwerk van kleine en grote energiebedrijven, coöperaties en burgers – met natuurlijk een sterke publieke controle – dat voor onze stroomvoorziening moet instaan. Omdat het zo beter en zelfs democratischer zal werken, maar ook omdat het vrije initiatief een intrinsieke waarde heeft. Sterker nog, als een vrije oplossing exact dezelfde resultaten oplevert als een organisatie door de staat, moeten we wat mij betreft altijd voor het eerste kiezen. Niet toevallig zijn we ook vaak de eerste om in andere domeinen te waarschuwen voor een al te opdringerige of bureaucratische overheid. Denk bijvoorbeeld aan onze kritiek op het uit de hand gelopen systeem van GAS-boetes. Voor mij is het fundamenteel: Groen is geen partij van etatisten, collectivisten en productivisten. Als kinderen van deze tijd moeten we volop gaan voor nieuwe evenwichten: tussen markt en staat, ik en wij, geld en tijd, economie en milieu. Eigenlijk kijken groenen met een 3D-bril naar de samenleving; vrijheid: rechtvaardigheid en duurzaamheid zijn de drie richtinggevende waarden. Net om die vrijheid en rechtvaardigheid te realiseren, heb je duurzaamheid nodig. Zonder duurzaamheid geen vrijheid en rechtvaardigheid, al zeker niet voor de toekomstige generaties. Ik zeg weleens: we nemen het beste van de liberalen (de drang naar autonomie, vrijheid en creativiteit), het beste van de socialisten (rechtvaardigheid, eerlijkheid en herverdeling) en we voegen daar nog iets aan toe (de verantwoordelijkheidszin voor onze planeet). Dat is groene politiek op zijn best. Dat is het ecologisme.
34
Mensenwerk
Dat ecologisme moet nu niet plots plaatsruimen voor het possibilisme. Wel is er volgens mij nood aan een bindmiddel tussen alle mensen die de overtuiging delen dat het anders kan. Dat bindmiddel is het possibilisme. Het is onze collectief opgestoken middelvinger naar TINA, naar het status quo. Het is een ferme vuist tegen het doemdenken, dat ook populair is in linkse, groene kringen. We kunnen al een containerpark vullen met boeken van onheilsprofeten over het einde van de wereld. Maar het feit dat al veel mensen, al dan niet stilzwijgend, een hoop ideeën delen en in de praktijk omzetten, bewijst het ongelijk van zowel de TINA-fanclub als de doemdenkers. Possibilisten die massaal in actie komen, is hun grootste nachtmerrie. Aan de basis van mijn possibilisme ligt een fundamenteel geloof in de maakbaarheid van de samenleving. Dat klinkt misschien een beetje uit de mode, maar loop even door de geschiedenis en je ziet dat het mooiste van wat we vandaag kennen creaties zijn van onszelf: mensenwerk. De huidige welvaartsstaat, het stemrecht, de democratisering van ons onderwijs, het homohuwelijk, de windmolen en het zonnepaneel: allemaal kwamen ze er door mensen. Allemaal waren zij possibilisten.
Zoet noch zuur
Possibilisme steunt voor mij op drie pijlers: het is geënt op optimisme noch pessimisme, het veronderstelt samenwerking en het schuift dogma’s aan de kant. We mogen niet vergeten dat onze samenleving nog nooit zo welvarend en veilig is geweest. België scoort goed op veel vlakken. Net daarom kwamen mijn grootouders in 1960 vanuit Spanje naar België. Aan zagen en klagen erger ik me mateloos. Hier bij ons is het een vorm van verwaandheid en ondankbaarheid. Het kan nooit de basis vormen voor verandering in de toekomst, al was het maar omdat het voorbijgaat aan de geboekte vooruitgang in het verleden. Het possibilisme is dus expliciet een vorm van positief denken. Positief denken is niet iets naïefs, het is wat ons vooruit stuwt. 35