Nacht en nevel epub issu

Page 1

DEFLO NACH T & N EV EL


FEBRUARI 2013 Zijn vingertop streelde langs het malse leder, traag en respectvol. Ze kwamen van bij Prado. Exclusief waren ze niet, maar wel van absolute topkwaliteit. Duur maar integer. De kers op de taart en zonder enige twijfel hun geld meer dan waard. Niet evident om ze op de kop te tikken overigens. Alleszins niet in zijn schoenmaat. Ook de kleur was precies goed. Crèmekleurig. Niet schreeuwerig. Gedistingeerd, zoals hijzelf. Een elegant design met een sierlijke welving tussen hak en wreef. Zijn ogen dwaalden van de pumps naar zijn voeten. Het contrast kon niet groter zijn. De blauwe aders op zijn papperige wreef. De verkalkte nagel van zijn dikke teen, ingegroeid in het vlees. Zoals bij zijn vader zaliger. Lelijke voeten en ingroeiende teennagels waren, althans op genetisch vlak, het enige dat hij had geërfd van de stille, wat teruggetrokken man die ondanks zijn gigantische zakenimperium leek te leven in zijn eigen schaduw en niet zo hield van uiterlijk vertoon. De glamour was de exclusieve speeltuin van mama, met haar aangeboren elegantie en haar flamboyante persoonlijkheid. De flair. De hang naar het theatrale, met een exhibitionistische toets erin. ‘Mama.’ Twaalf was hij toen ze was heengegaan. Veel te vroeg, opgevreten door een agressieve darmkanker. Hij had een lange brief geschreven. Naar mama in de hemel. Papa vond die brief zo mooi dat hij in zijn zoon een groot schrijver in spe had gezien. Het was anders gelopen. Papa kraakte toen mama stierf. Ook hij was gegaan. In stilte, zonder zich te verzetten, als een kaars die werd uitgeblazen.

5


Na een verplicht intermezzo in het weeshuis had hij op zijn achttiende het familie-imperium verkocht. Om zich zonder al te veel kopzorgen te kunnen toeleggen op meer spirituele dingen. Hij giechelde. Zijn rechtervoet gleed traag in de pump. Met het nodige respect, maar vastbesloten. Het lukte hem wonderwel. Er was een beetje pijn, maar die was draaglijk. Pijn heelt de ziel. De andere aantrekken ging vlotter. Waarschijnlijk was dat het uitgestalde exemplaar, al uitgeprobeerd door dames met grote voeten op zoek naar dat tikkeltje meer. Je kon het zien. Als je echt inzoomde en je je concentreerde, dan zag je het. Het kleurverschil was subtiel, maar het was er. Niet dat hij er aanstoot aan nam. Nee. Hij had geleerd om te relativeren. De dingen in hun juiste perspectief te plaatsen. Ja, ook zichzelf. Hij keek in de spiegel. Naar zijn verstilde zelf. Prachtig. Hij droeg mama’s genen. Met zijn blik gefixeerd op de spiegel ging hij liggen, rolde zich op zijn buik en daarna op zijn rug. Stak zijn benen in de lucht. Kromde ze. Magnifiek. Emoties welden op, diep vanbinnen. Hij kreeg er de tranen van in de ogen. Ging op de rand van het bed zitten. Zette zijn voeten voorzichtig op de plankenvloer en ging traag rechtop staan. De eerste passen waren wankel. Zoals een vlinder die uit zijn pop kruipt en voor de eerste keer de wereld aanschouwt. Na een sierlijke kwartdraai sloeg hij zijn bontgekleurde vleugels uit. Rechtte zijn rug. Duwde zijn kont achteruit en trippelde achteromkijkend op hoge hakken naar het bed. Zonde van de spataderen, maar hij wilde zich niet verliezen in zelfbeklag.

6


Het logo van de winkel voor feestartikelen was kleurig. Geel en blauw. Met slingers en confetti en andere tierlantijntjes. Glimlachend bedacht hij dat het bijna carnaval was. Het kon dus. Terwijl hij ongeduldig de boodschappentas opentrok, voelde hij de adrenaline door zijn bloed razen. De aders in zijn hals trokken strak. Zijn handen graaiden in het lekkers. Alles was er. Hoewel het hem zweet, bloed en tranen had gekost. De stress, de leugens. Waarom moest een mens toch zoveel pijn doorstaan, zoveel schaamte ervaren? Gewoon om zichzelf te kunnen zijn, mooi te kunnen zijn? Hij deed zijn pumps uit. Begon met het aantrekken van de nylonkousen. Traag, alsof het een geheim ritueel was. Zijn bewegingen werden algauw hitsiger. Ze waren te krap. Scheurden toen zijn hitsige vingers de druk verhoogden. Hij gooide ze gefrustreerd op de grond. Het andere paar paste wonderwel. Hij rommelde in de tas. Over het masker, goudkleurig met een zilveren traan in de linkerooghoek en de langwerpige oorbellen, die op fonkelende regendruppels leken, had hij geen seconde moeten nadenken. Beeldig. Ze maakten zijn hals slanker. En zijn kloppende lid harder. Zijn hand verdween in de tas. De rode pruik had iets hoerigs, maar mama had ze vast mooi gevonden. Hij plantte zijn vingers stevig op zijn hoofd en duwde ze voorzichtig naar achteren, een paar millimeter slechts, totdat de scherpe punten van het carrékapsel zijn met rouge aangezette wang streelden. ‘Perfect!’ Glimlachend tuitte hij zijn lippen en gooide een kushandje naar zichzelf. Eind goed al goed.

7


Hij had nochtans lang getwijfeld tussen deze en de pruik met de lange zwarte pijpenkrullen, maar toen hij de ongezonde aandacht van de kassierster had gevoeld, was hij stiknerveus geworden en had hij snel de knoop doorgehakt. Onderweg naar de kassa had hij in het rommelhoekje nog gauw de twee paar netkousen meegegraaid en hij had zijn inkopen discreet uitgestald voor de klier van een puber, die hem vluchtig had aangekeken. Niet zoals een jong meisje dat naar een oude pervert kijkt. Maar toch. De diepe frons had gevloekt met haar jonge ogen. Nadat hij had betaald, cash uiteraard, had hij zich uit de voeten gemaakt. Op weg naar de volgende beproeving. La Perla, waar hij de porte-jarretelles had gekocht, een vrij conservatieve beha met gesloten cups en een frivole bustier in zwart en rood. Hij had alles laten inpakken. In geschenkverpakking. Voor zijn jarige echtgenote. ‘Ze wordt royaal verwend’, had de verkoopster gekird, ondertussen loensend naar de modieuze schoenendoos van Prado. Hij duwde zijn voeten in de peperdure roomkleurige pumps, die wel degelijk knelden. Maar dat zou het plezier niet vergallen. De spulletjes van La Perla aantrekken, traag, op een bijna rituele manier, was een waar genot. Langs zijn roodgestifte lippen likkend, richtte hij zich traag op. De combinatie met de porte-jarretelles vloekte niet, hoewel de flinterdunne kleefpanty met visgraatmotief in se niet om een extra ondersteuning vroeg. Hij rekte zich uit, bevallig, zoals vrouwen doen. De beha was een schot in de roos. Het viel niet op dat de D-cups waren opgevuld met steriele kompressen. Hij zette het masker op en liep naar de zwarte satijnen doek, waar hij op zijn rug ging liggen. Zich traag rechtop duwend op

8


zijn ellebogen, opende hij zijn dijen. Traag en speels. Niet te veel. Niet tĂŠ hoerig. In het computerscherm monsterde hij zichzelf. Het was verdomd geil, maar toch nog niet helemaal goed. Zijn masker moest ook in beeld. Of toch minstens een gedeelte. Hij liep naar de boekenkast, bevestigde de webcam een schap hoger, nam dezelfde pose aan en hield de monitor in het oog. Zijn hoofd draaide een kwartslag. Deze keer mocht het resultaat gezien worden. Ja, sexy, hij was tevreden. Hij duwde op de opnametoets, wachtte een paar seconden, spoelde terug en bekeek het resultaat. Super! Deze keer zou hij de opname posten. Anoniem. Op een forum voor fetisjisten. Niet zijn corebusiness, maar wel een leuke hobby. Een volslagen onbekende anoniem opgeilen. Waanzinnig opwindend was dat. Hij vond zichzelf mooi. Zijn vingers streelden langs zijn dij. Buitenkant. Binnenkant. Traag, op en neer. Daarna in kleine cirkels. Hij werd hard. Zag de bobbel groeien. Het wond hem mateloos op. Zijn tong flitste tussen zijn lippen, snel, heet. Zijn vingers kropen in de rand van de panty en kneedden zijn geslacht. De robijn in zijn ring fonkelde. De camera liep. Het was groots! Hemels! Een twintigtal minuten later staarde hij mijmerend naar de klok. Nog veertig minuten voordat de hoofdact kon beginnen. Loom voelde hij zich en ontgoocheld, een beetje wrevelig. Vanwege het filmpje. Hij spoelde het terug. Voor de zoveelste keer. Op het forum posten kon niet. Alweer niet. Voor een aandachtige toeschouwer was hij herkenbaar. Ondanks het masker.

9


Hij zuchtte. Vervuld van twijfel. Misschien had hij het masturberen gewoon achterwege moeten laten? Hij schudde kordaat nee. Natuurlijk niet. Wie kijkt er nu naar een filmpje waarin een opgetutte del met haar kont draait en de camera probeert op te vrijen? Zelfbevlekking is wat de kijker wil zien. Opwinding. Verwachtingen die worden ingelost. Zaad op het eind. Maar precies daar was het fout gegaan. Door de scheuten puur genot die waren opgeweld van diep in zijn onderbuik. Toen hij schreeuwde, tijdens het klaarkomen, had hij immers zijn zorgvuldig uitgekiende positie verknoeid. Hij had zijn hoofd in zijn nek gegooid en zijn gezicht een kwartslag gedraaid. De pruik was van zijn hoofd gegleden. Zijn neus was in beeld gekomen, dik met een verticale deuk in de punt, herkenbaar, ondanks het masker. Hij deletete het filmpje en probeerde zichzelf vergiffenis te schenken. Hij had er leren mee leven. Met zijn ongeduldige natuur. Trots was hij er niet op. Dat niet. Maar het was wat het was. Toch bleef er iets knagen. Waarom?, vroeg hij zich af. Was het omdat, nu de drift weg was, hij diep vanbinnen wel wist dat het niet kon, wat hij dadelijk ging doen? De innerlijke onrust, de twijfels, ze staken regelmatig de kop op, zoals ook nu. Draaiden zijn rustige kabbelende leven binnenstebuiten. Een afschuwelijke kwelling was dat. Bijna onmenselijk. Zo pijnlijk soms dat hij zelfs, weliswaar in een opwelling, ooit al met de idee had gespeeld om zijn leven op aarde te beĂŤindigen. Stel je voor. Hij had het niet gedaan. Daar was hij nu blij om. Zelfmoord is een laffe daad. Alleen God kan oordelen. En God hield van

10


hem. Anders was de Heer hem toch al lang geleden komen halen. Aan die gedachte probeerde hij zich op te trekken. En ook aan het feit dat er mensen waren die op hem rekenden. Die hem nodig hadden. Hij luisterde naar hun dagdagelijkse noden, toonde begrip, hielp waar het kon. Ze stuurden hem e-mails en zelfs brieven, soms wel tien per dag. Nee, de hand aan zichzelf slaan, dat kon hij die mensen niet aandoen. Mocht hij er plots niet meer zijn, de grond zou wegzakken onder hun voeten. Ze droegen hem op handen, en mocht hij ooit in de problemen komen, hij kende er velen die hem met open armen zouden ontvangen. Met die troostende gedachten sleepte hij zich wel vaker doorheen zijn innerlijke crisissen. En toch. De angst bleef. Ze was latent aanwezig. Angst voor de buitenwereld. De pers. Publieke boetedoening. Beschimpt en bespot worden. Dat alles omdat je ook maar een mens bent. Met echte gevoelens. Hij kende collega’s die zich aan veel ergere dingen bezondigden. Ze gingen naar lichte vrouwen, verloren zich in drank en drugs. Plots viel zijn oog op de biljetten. Vijf honderdjes. Ze lagen klaar op de hoek van zijn bureau. Was dat misschien de reden van zijn ongemak?, vroeg hij zich af. Een milde bijdrage, in ruil voor wat wederzijdse genegenheid, is zoiets zwijggeld? Nee, natuurlijk niet. Helaas deelde niet iedereen zijn mening. Wie werd er geviseerd? Misantropen. Mensen zoals hij. Niet de vaders, meedogenloze marginalen, die hun kinderen in het ziekenhuis mepten na zich aan die ukjes te hebben vergrepen, aan hun eigen zaad nota bene. Nee, die liet men ongemoeid.

11


Dat soort onmensen blijft een anekdote in de marge. In een perslandschap dat altijd op zoek is naar sensatie. Naar meer, groter, waanzinniger. Smeergeld, zwijggeld, het zijn de dingen die verkopen. Dat ze daarvoor goede mensen door het slijk sleuren, daar malen ze niet om. Een misstap wordt genadeloos uitvergroot terwijl al het goede dat je in je leven hebt gedaan, wordt geminimaliseerd, als het al niet simpelweg wordt doodgezwegen. Trouwens, dat geld gaf hij met een goed hart, niet om iets goed te maken. Er wás immers niets goed te maken. Integendeel. Bovendien deed hij nooit iets in het geniep. De papa of de mama bleef staan wachten. Altijd. En gelukkig maar, want mocht dat niet zo zijn, hij zou zich een pederast voelen en dat was híj beslist niet. Jagen op kinderen deed hij niet. Nooit. En hij zou het ook nooit doen. Daarover was hij met zichzelf in het reine. Hij zou zichzelf vervloeken, tot het einde der tijden. Niemand hoefde naar zijn geweten te peilen, of had daar zelfs het recht toe. Dat deed hij zelf wel. Wie zonder zonde is, werpe de eerste steen. Dankzij zijn milde bijdrage konden die arme ukjes deftig worden gevoed en gelaafd, een elementair mensenrecht, maar helaas niet voor iedereen in deze jachtige consumptiemaatschappij gevuld met grote ego’s. Zo was hij niet. Hij was met weinig tevreden, ondanks zijn gefortuneerde status. Hij was altijd bescheiden gebleven, kon genieten van de kleine dingen des levens; een gemeende knuffel, een lekkere truffel. Een verloren streling en een simpele pekelhering. Een sprankel menselijke warmte. Daar ging het om. Daarom ook dat hij koos voor marginale gezinnen. Alleenstaande vaders

12


genoten zijn voorkeur. Hij wilde die kindjes, weerloze schimmetjes in de marge, geven wat hun toekwam. Wat ieder mens toekwam. Wat warmte en genegenheid, die ze thuis nooit hadden gekend. Hij wás, in zekere zin, de mama die ze nooit hadden gehad. Fysiek geweld had hij nooit gebruikt. Nooit. God mocht hem blind maken mocht dat wel zo zijn. Hij hád fouten gemaakt. Zeer zeker. Soms zag hij ze nog, in gedachten, die duidelijke sporen van geweld op die naakte rillende kinderlijfjes. Dan keerde zijn maag binnenstebuiten in het besef dat hij ze had moeten aangeven, die beesten van ouders. Maar dat kon niet. Helaas. Omdat wat hij deed, gekneusde zieltjes proberen te helen, simpelweg niet werd getolereerd. En daar had hij spijt van. Maar wie was in dezen schuldig? Hijzelf of de maatschappij? Al wilde hij de schuld niet in andermans schoenen schuiven. Dat zou te gemakkelijk zijn. Te goedkoop. Trouwens, dat helen, het duurde ook nooit lang. Hooguit twee, soms drie keer per kindje. Hij wilde die drommeltjes geen blijvende psychologische letsels bezorgen. Met die gedachte zou hij niet kunnen leven. Het zou niet fair zijn. Hij was geen onmens. Het omgekeerde was waar. Beetje strelen, nooit brutaal, beetje wederzijdse genegenheid, meer was het niet. Zodat ze het akkefietje snel konden vergeten en weer verder konden met hun leven. Akkoord, één jongetje had een tijdje na de feiten zelfmoord gepleegd. Maar was dat zijn schuld? Hij had er lang en oprecht over getwijfeld. Had gebeden, vaak en langdurig, en niet alleen voor zichzelf. Was tot de conclusie gekomen, in eer en geweten, dat de ene mens de andere

13


niet is, want geen van die andere jongetjes had ooit de hand aan zichzelf geslagen. Misschien lag het aan de warmte en de genegenheid die zo overweldigend waren dat dat ene ventje er niet kon mee omgaan. Wie zou het zeggen? Hij niet. Hij was God niet. Trouwens, mocht dat manneke zichzelf, worstcasescenario, om welke reden ook toch in de slachtofferrol hebben gemanoeuvreerd, dan nog viel hemzelf weinig te verwijten. Hij, die kon leven met zichzelf, die zichzelf aanvaardde zoals hij was. Dat moest ook zo’n jongetje leren aanvaarden. Ook de zogezegde slachtoffers moeten verder leven en leren omgaan met het verleden. Dat moeten we allemaal. Zijn moeder was tenslotte ook overleden. Toen hij pas twaalf was. Hij wilde dat ze hem meer en langer had kunnen strelen. Dáár zou hij pas veel geld voor veil hebben gehad. De deurbel haalde hem uit zijn overpeinzingen. Hij keek naar de klok. Griste de biljetten mee. Ze waren op tijd. Logisch. De vader, een stempelende metselaar, kampte met een gigantisch drankprobleem. Die zou het geld, of toch minstens de helft ervan, binnen de week door zijn keelgat jagen. De andere helft zou hij dan gebruiken om zijn dwingendste schulden af te lossen in de plaatselijke cafés. En wat kreeg zijn zoontje van vier? Niks. Hooguit een pak rammel als hij weer eens jankte van de honger. Maar niet vandaag. Niet zolang hij er was. De jongen kwam voor de eerste keer. Het stumperdje zou in zijn nopjes zijn. In de keuken stond een bordje klaar. Twee boterhammetjes. Met kaas. Plattekaas. En een eitje. In chocolade uiteraard. Hij liep door de gang en keek door het spionnetje. Glimlachend trok hij de deur op een kier en duwde de biljetten erdoor. Ze werden ruw uit zijn hand gegrist.

14


‘Eén uur!’, knauwde een doorrookte stem. ‘En geen seconde langer!’ Het knaapje dat door de deurkier glipte, was in korte broek. Zijn knieën waren geschaafd. Hij droeg goedkope plastieken sandaaltjes. Zijn teentjes, in volle groei, staken uit over de rand. Het was aandoenlijk. Hij voelde de liefde opwellen. Puur en schoon. Ontroerd was hij, bijna tot tranens toe. De magie werd verbroken door een ruwe, doorgroefde metselaarshand. De vingers trilden toen ze ten teken van afscheid in de nek van het knaapje knepen. Toen de deur met een plofje dichtklapte, begon het knaapje te rillen. Er hing een druppel snot aan zijn neus. Hij knielde en veegde hem af. Teder. Met zijn wijsvinger. Terwijl hij het knaapje met zachte dwang in de richting van de keuken manoeuvreerde, likte hij stiekem het snot van de punt van zijn vinger. Plots rinkelde de bel. Hij draaide op zijn hakken. Had moeite met zijn evenwicht. De bel rinkelde nog een keer, enerverend lang en doordringend. Dit stond niet in het scenario. Hij probeerde zijn kalmte te bewaren, zijn onzekerheid niet over te dragen op het knaapje, maar het zaad van de twijfel, gezaaid door de bel die voor de derde keer rinkelde, was al ontkiemd. Het manneke leek te verschrompelen, alsof hij zich probeerde te beschermen tegen het nakende onweer. Tegen de donderslagen en bliksemschichten die zijn ladderzatte vader op hem zou laten neerdalen. Zijn vingers streelden door het klamme haar. Hij duwde het jongetje op een stoel, gebarend om stil te zijn.

15


Weifelend liep hij door de gang, zich afvragend wat die zuipende neanderthaler wilde. Meer geld? Minder tijd voor hetzelfde geld? Terwijl de verontwaardiging door zijn borst ruiste, werd er hard op de deur gebonsd. Gelukkig de achterdeur, waar niemand inkijk had. Beseffend dat hij geen keuze had, trok hij de deur op een kier. ‘Ik kan dat niet!’ De verfrommelde bankbiljetten vlogen hem om de oren. Hij zette een wankele pas terug. ‘Ik wil het niet! Waar is ’m? Waar is onze Joffrey?’ De deur beukte tegen de muur. Het jongetje, kleine Joffrey dus, begon te huilen. Twee bloeddoorlopen, stomverbaasde metselaarsogen staarden hem aan. Het gaf hem de voorsprong die hij nodig had. De gebalde vuist trof geen doel. De scherpe punt van de pump wel. Als een telegeleide raket. Pal in het kruis van Zjef D’Hondt, die geluidloos hikkend door de knieën ging. In de keuken viel een stoel om. Toen het krijsende jongetje in paniek naar buiten wilde vluchten, had hij het net op tijd bij de arm. Hij schopte de deur dicht met zijn hak. Zjef D’Hondt vloekte en kroop moeizaam overeind. In zijn hand fonkelde een mes. ‘Kloo… klootzak!’ De punt van het mes boorde zich in de vulling van zijn beha. De tweede uithaal ruïneerde zijn panty en trok een rode streep in zijn dij. Bij de derde woeste uithaal veranderde het mes abrupt van richting. Het trof Zjef D’Hondt midden in zijn zwoegende hart. De man zakte op zijn knieën, staarde naar het mes in zijn borst en toen er een straal bloed uit zijn mond gulpte, slaakte

16


Joffreyke een hoge doordringende kreet. Het was de afschuwelijkste gil die hij ooit in zijn leven had gehoord. Alsof zijn trommelvliezen scheurden. In blinde paniek probeerde hij het jongetje het zwijgen op te leggen. Werd in zijn hand gebeten. Schreeuwde. Klauwde naar de tere hals. Kneep. Met één hand. Daarna met de andere. Kneep harder. Bleef knijpen, een Onzevader prevelend, totdat het harde tegenspartelende kindervlees stilaan mals werd. Zoals marsepein. Toch duurde het nog een minuut voordat hij besefte wat er was gebeurd. Een drama was het, met hemzelf in een weinig benijdenswaardige hoofdrol. Met zijn rug tegen de muur zat hij uit te hijgen. Het hoofd van het jongetje lag in zijn schoot. Zijn harde lid klopte tegen de dode lijkwitte wang. Hij walgde van zichzelf en rilde, alsof hij koorts had. De tranen dropen in de hals van het dode engeltje. Hij balde zijn vuisten. Machteloos om zoveel onrecht. Waarom ik?, vroeg hij zich af. Waarom hij, die zich onbaatzuchtig inzette voor kinderen die niet de zijne waren, wars van eigenbelang of egoïsme? Hij had dit kindje niet verwekt. Dat had dat beest van een vader gedaan, die nu plat op zijn gezicht lag en hem met één dood oog verwijtend aanstaarde. Hij balde zijn vuisten. Zijn roodgelakte nagels drongen diep in de muis van zijn hand. Hij moest ze intomen opdat ze die bolle visogen niet uit die gerimpelde metselaarskop zouden krabben. Vurig wensend dat de smeerlap die hiervoor verantwoordelijk was nog leefde. Zodat hij hem ter verantwoording kon roepen. Want dit, zo besefte hij, was het einde van een tijdperk.

17


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.