Studio Ruimtelijk Rendement 1819 Ambigu Zoniënland: naar een hoger ruimtelijk rendement in de Vlaamse nevelstad rond het Zoniënwoud
c Copyright KU Leuven ⃝ Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van zowel de promotor als de auteur is overnemen, kopiëren, gebruiken of realiseren van deze uitgave of gedeelten ervan verboden. Voor aanvragen tot of informatie i.v.m. het overnemen en/of gebruik en/of realisatie van gedeelten uit deze publicatie, wend u tot Faculteit Ingenieurswetenschappen, Kasteelpark Arenberg 1 bus 2200, B-3001 Heverlee, +32-16-321350. Voorafgaande schriftelijke toestemming van de promotor is eveneens vereist voor het aanwenden van de in deze masterproef beschreven (originele) methoden, producten, schakelingen en programma’s voor industrieel of commercieel nut en voor de inzending van deze publicatie ter deelname aan wetenschappelijke prijzen of wedstrijden.
Ambigu Zoniënland: naar een hoger ruimtelijk rendement in de Vlaamse nevelstad rond het Zoniënwoud Studio Ruimtelijk Rendement 1819
Cedric Brouwers Jolien Caerels Sara De Sterck Farah De Schutter Florian De Wilde Lore Hoppenbrouwers Thomas Huber Muriel Mulier Laura Van den Broeck Ruben Vanvlasselaer
Thesis voorgedragen tot het behalen
Thesis voorgedragen tot het behalen van de graad van Master of Science in de van de graad van Master of Science ingenieurswetenschappen: in de ingenieurswetenschappen: architectuur architectuur Promotoren: Promotor: Yuri Gerrits BarbaraAssessor: Oelbrandt Ward Verbakel
Begeleider:
Assessoren: Jo Decoster Leo Van Broeck
Academiejaar 2018 - 2019 Academiejaar 2018 – 2019
author= Cedric Brouwers Jolien Caerels Sara De Sterck Farah De Schutter Florian De Wilde Lore Hoppenbrouwers Thomas Huber Muriel Mulier Laura Van den Broeck Ruben Vanvlasselaer, promotor= Yuri Gerrits Barbara Oelbrandt Ward Verbakel, assessor= Jo Decoster Leo Van Broeck translatedtitle= Ambigious Sonian Forest: to a higher spatial efficiency in the Flemish sprawl around the Sonian Forest, udc=621.3, shortabstract= De Vlaamse nevelstad wordt gekenmerkt door een diffuse en schijnbaar ongecontroleerde neerslag van de bebouwde omgeving over het landschap. Om het aansnijden van deze open ruimte tegen 2040 te stoppen, is een ruimtelijke transitie nodig die niet inboet op de maatschappelijke ontwikkeling en ruimtelijke kwaliteit. In de ontwerpstudio Ruimtelijk Rendement 1819 stellen we de vraag hoe de verhoging van het ruimtelijk rendement hier als basisbeginsel een rol kan spelen. Het nevellandschap van de Vlaamse Zoniëngemeenten Tervuren, Overijse, Hoeilaart en Sint-Genesius-Rode dient als testcase. Een eerste objectieve lezing omschrijft het karakteristieke vallei- en boslandschap. Deze wordt aangevuld met ruimtelijke ambities voor het territorium vanuit de invalshoeken Grenzeloos groen, Boeren boven en In de knoop!. De studio mondt uit in negen strategische projecten die ontwerpend onderzoek voeren op uiteenlopende casussen in het ambigue Zoniënland . We doen een belangrijke vaststelling: de systematisatie van de ruimtelijke problematiek en diens oplossingen onder de gemeenschappelijke noemer ruimtelijk rendement loopt vast tegen een andere evolutie, namelijk een kritische open ontwerpmethodiek, binnen de architectuur- en stedenbouwdiscipline die hier haaks op staat. Het begrip ruimtelijk rendement verliest potenties wanneer het unitair wordt gehanteerd als te bereiken doel. Door schijnbaar in conflict te treden met ruimtelijk rendement als doel op zich kunnen waardevolle inzichten een belangrijke nuance bieden binnen het actuele ruimtelijke debat. Een discours waarop de individuele projecten een vervolg breien.
1
Ambigu Zoniënland: naar een hoger ruimtelijk rendement in de Vlaamse nevelstad rond het Zoniënwoud
Sara De Sterck Ruben Vanvlasselaer
Thesis voorgedragen tot het behalen van deThesis graadvoorgedragen van Master of totScience het behalen Thesis voorgedragen tot het behalen in de ingenieurswetenschappen: van de graad van Master of Science in de van de graad van Master of Science architectuur ingenieurswetenschappen: in de ingenieurswetenschappen: architectuur Promotor: architectuur Promotoren: Promotor: Yuri Gerrits BarbaraAssessor: Oelbrandt Ward Verbakel
Begeleider:
Academiejaar 2019 Academiejaar2018 2018 -–2019
Master of Science in de ingenieurswetenschappen: architectuur
Academiejaar 2018 – 2019
Abstract
2 De Vlaamse nevelstad wordt gekenmerkt door een diffuse en schijnbaar ongecontroleerde neerslag van de bebouwde omgeving over het landschap. Door het kwistig omspringen met onze natuur- en landbouwgronden wordt dagelijks zes hectare open ruimte in Vlaanderen onherroepelijk ingenomen. Om het aansnijden van deze open ruimte tegen 2040 te stoppen, is een ruimtelijke transitie nodig zonder de maatschappelijke ontwikkeling en ruimtelijke kwaliteit te beperken. In deze ontwerpstudio stellen we de vraag hoe de verhoging van het ruimtelijk rendement hier als basisbeginsel een rol kan spelen. De testcase voor deze studio is het Vlaamse nevellandschap rond het Zoniënwoud. Hier gaan de vier Zoniëngemeenten Tervuren, Overijse, Hoeilaart en Sint-Genesius-Rode reeds een verbintenis aan in de vorm van het Horizon+ project. Deze studio schrijft zich in in dit groeiend engagement en biedt een waardevol en aanvullend perspectief aan de hand van negen strategische projecten. Alvorens deze negen projecten te bespreken, leiden vier analytische luiken de lezer in dit boek doorheen de specifieke condities van het Zoniënwoud en de Zoniëngemeenten.
3 In Een onbestaande utopie starten we met een eerste kritische reflectie over het begrip ruimtelijk rendement. Hier stellen we vast dat het begrip belangrijke potenties verliest wanneer het unitair wordt gehanteerd als te bereiken doel. Door schijnbaar in conflict te treden met ruimtelijk rendement als ‘doel op zich’ kunnen waardevolle inzichten een belangrijke nuance bieden binnen het actuele ruimtelijke debat. In het hoofdstuk, Zoniënwoud ontrafeld, werpen we een eerste - objectieve - blik op het Zoniënwoud en de omliggende gemeenten. We omschrijven het karakter van het landschap en lichten aan de hand van verschillende tijdskaders, de maatschappelijke waarde van het bos toe. In een derde luik spitsen we ons kritisch toe op drie Ruimtelijke ambities voor het territorium: Grenzeloos groen, Boeren boven en In de knoop!. Meer dan louter een categorisatie van problemen en potenties zijn het drie thematische
invalshoeken om het Zoniënwoud te analyseren en begrijpen. Tot slot wordt een reflectie gemaakt over ruimtelijk rendement strategieën in deze nevelstad conditie. De thematieken van de verschillende individuele projecten worden hier naar voor geschoven. In deze negen strategische projecten worden aan de hand van ontwerpend onderzoek voor een specifieke casus ambities uitgewerkt. We laten zien hoe ruimtelijk rendement als ontwerpmethodiek een waardevolle bijdrage kan leveren, maar tegelijk schijnbaar in conflict gaat met de methodiek waar ruimtelijk rendement als enige te bereiken doel wordt gezien. Deze reflectie convergeert het individuele ontwerpwerk in een coherent verhaal en toont de relevantie van de studio binnen het groter regionaal en nationaal discours.
■
4
5
Inhoud Een onbestaande utopie Zonienwoud ontrafeld Het groene complement van de stad Landschappelijke lezing Diachrone lezing
Ruimtelijke ambities Topic #1 Topic #2 Topic #3
De zending + Atlas
Grenzeloos groen Boeren boven In de knoop!
Een onbestaande utopie Kritische reflectie op het begrip ‘ruimtelijk rendement’
De ruimtelijke knoeiboel van Vlaanderen anno 2019 is een repercussie van de exponentiële versnelling aan welke de wereld in de laatste honderd jaar veranderd is. Nieuwe ontwikkelingen worden zo snel aan de maatschappij geïntroduceerd dat enige tijd om aan hun consequenties te wennen herhaaldelijk ontbreekt. Er wordt dan ook zelden de kans gelaten de gevolgen van deze nieuwe ontwikkelingen te overdenken en indien nodig erop te reageren. Denk maar aan de introductie van de auto als betaalbaar consumptieproduct waardoor de tram in het openbaar vervoersnetwerk overbodig werd, en dan ook niet veel later grotendeels verdween. Vandaag zijn de ruimtelijke implicaties van deze snel op zichzelf ontwikkelde mobiliteitstransitie in het landschap voelbaar: een voormalig tramspoor in onbruik, overladen autostrades en een disperse ruimtelijke ontwikkeling (Gheysen, Scheerlinck, & Van Daele, 2017). Ook de exponentiële economische en demografische groei van Europa waarop ruimtelijk niet snel genoeg gereageerd werd, kan gelinkt worden aan deze horizontale uitbreiding van steden. De urban sprawl heeft ons de voorbije honderd jaar gedwongen te reflecteren over een eeuwenoude ingeburgerde terminologie. Wat betekenen begrippen als ‘de stad’ en ‘open ruimte’ in onze hedendaagse context? En geeft het concept ‘ruimtelijk rendement’ ons een voorproefje van een utopie dat voor het grijpen ligt?
7 De logge systemen zoals landbouw, politiek en de woonmarkt zijn in een veranderende wereld slachtoffers van een inefficiënt incrementalisme. De klimatologische gevolgen van het Antropoceen worden prominent voelbaar in de dagelijkse realiteit, het sociale effect van een moeilijk te remmen globalisering bedreigt de autonomie van kleinere culturen en minderheden, de financiële consequentie van een gulzig en privaat horizontaal ruimtegebruik wordt voelbaar in de portemonnee… Wat is de rol van de politicus en architect wanneer de welvaartstaat steeds meer onderhevig wordt aan een groeiende economische markt? Wanneer zal de eindigheid van dit systeem exploderen in een ruimtelijke crisis? (Harvey, 2014) Gelukkig groeit het besef dat we de ruimtelijke capaciteit van ons territorium reeds tot het uiterste hebben gedreven. De nood aan een diepgaand ingrijpen op onze ruimtelijke vraatzucht dringt zich op. En ook de architect neemt zijn rol op in deze dwingende urgentie.
Ruimtelijk rendement als doel De bewustwording van deze diepgaande problematiek wordt eindelijk bijgestaan door een collectieve strijdlustigheid om het probleem aan te pakken. In België wordt dit onder andere manifest in de strijdmars van de Vlaams Bouwmeester, de goedkeuring van een nieuw ruimtelijk structuurplan en de betonstop. Een verhoging van het ruimtelijk rendement van de reeds ingenomen ruimte, is in dit discours een noodzakelijke voorwaarde. De term ‘ruimtelijk rendement’ wordt voor het eerst gebruikt in 2014 door de Vlaamse Regering als titel en doelstelling van een nieuw beleidskader, dat wordt belichaamd door drie opeenvolgende stappen: het Groenboek (2012), het Witboek (2016) en uiteindelijk het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (2018). (Van Broeck, 2014) Dit laatste moet een opvolging zijn van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV), dat
de visie hoe we met ruimte moeten omgaan in Vlaanderen bevat en in 1997 goedgekeurd werd. Binnen dit initiatief primeert het besef dat de hoeveelheid aan in te vullen ruimte in Vlaanderen zijn grenzen nadert. Strategische ruimtelijke ontwikkeling is niet langer een optimalisatietool, maar een hoogstnoodzakelijk redmiddel. Om het aansnijden van open ruimte te stoppen tegen 2040, zonder te moeten inboeten op maatschappelijke ontwikkeling en ruimtelijke kwaliteit, is een verhoging van het ruimtelijk rendement een cruciaal basisbeginsel. De boodschap van de bouwmeester en de Vlaamse overheid lijkt ondertussen concreet te worden. Het discours begint een steeds duidelijker afgelijnde vorm en terminologie aan te nemen. Huidig Vlaams Bouwmeester Leo van Broeck startte in 2015 deze thesisstudio Ruimtelijk Rendement waarmee hij het begrip aan de hand van concrete projecten samen met de studenten vorm begon te geven. Na vier jaar is het tijd voor reflectie. Is het nastreven van een hoog ruimtelijk rendement als doel van een ontwerpopgave nu eigenlijk een valide ontwerpstrategie? En is het misschien zelfs mogelijk een integrale ruimtelijke theorie te bereiken steunend op het begrip ‘ruimtelijk rendement’?
Discrepantie tussen methodologieën De stroomversnelling in het ruimtelijk beleid, met een gefocust streven naar een hoog ruimtelijk rendement, resulteert in een hele toolbox aan expertises, best practices en nog te onderzoeken strategieën. Veelal wordt er gefocust op algemeen toepasbare strategieën omtrent kernversterking, functieverweving, ... : een poging tot systematisatie van de architectuur- en stedenbouwpraktijk, maar eveneens een (succesvolle) vlucht vooruit naar een mentaliteitsshift bij beleidsmakers, private ontwikkelaars en architecten. Een vier maand durend aftasten naar hoe we deze ambities over ruimtelijk rendement
Ruimtelijk rendement is de mate waarin het ruimtebeslag gebruikt wordt voor maatschappelijke doeleinden. Het genereren van hoger ruimtelijk rendement gebeurt door meer activiteiten op eenzelfde oppervlakte te organiseren zonder afbreuk te doen aan de leefkwaliteit, en dit op de best gelegen plaatsen. Definitie Ruimtelijk Rendement uit Witboek, Beleidsplan Ruimte Vlaanderen
these
anti-these
8
Het pitoreske landschap hervonden ...
of het landschap ge-engineered?
Een korte keten bio-voedselproductie ...
of grootschalige productie herdacht?
Gedeeld openbaar vervoer als norm ...
of hoogwaardige individuele voertuigen?
▲ Figuur 01/ Een eerste oefening die het spanningsveld tussen dogma’s en anti-dogma’s binnen ruimtelijk rendement opzoekt.
9 - met diens strategieën en best practices kunnen projecteren op een gegeven testcase (de Vlaamse randgemeenten grenzend aan het Zoniënwoud) heeft ons echter geleid tot een belangrijk inzicht. De systematisatie van de ruimtelijke problematiek en diens oplossingen onder de gemeenschappelijke noemer ‘ruimtelijk rendement’ loopt vast tegen een andere evolutie binnen de architectuur- en stedenbouwdiscipline die hier haaks op staat. De voorbije decennia is namelijk de rationele, lineaire ontwerpaanpak van de ontwerper geëvolueerd naar een meer open ontwerpbenadering (Havik, Notteboom & de Wit, 2017). Deze zet zich juist af tegen dergelijke modernistisch geërfde reflexen van systematisatie en veralgemening. Het begrip ruimtelijk rendement verliest belangrijke potenties wanneer het unitair gehanteerd wordt als te bereiken doel. Het overkoepelend eindwerk van dit laatste werkjaar van Studio Ruimtelijk Rendement stelt zich daarmee retrospectief op tegenover diens vierjarig bestaan en de opkomende aandacht voor het begrip ruimtelijk rendement binnen de Vlaamse architectuurwereld.
Architect: de lobbyist van verschillende waarheden Onze studio duidt op de beperktheid van een ontwerpmethodiek die zich het streven naar een hoog ruimtelijk rendement als enige en belangrijkste einddoel stelt. Deze strategie gaat namelijk uit van een fictieve eindtoestand waar een hoog ruimtelijk rendement bereikt is en in staat is deze aan te houden, een soort utopie. Deze aanpak dreigt echter een tunnelvisie te creëren, een vertrouwen dat een hoog ruimtelijk rendement op zich altijd een na te streven ambitie is. Daar tegenover erkennen we wel de potentie van het hanteren van het begrip ‘ruimtelijk rendement’ als één van meerdere ontwerpmiddelen, waar bewust mee omgegaan dient te worden. Het doel van de ontwerper kan wél zijn, zo stellen wij, het nastreven van een situatie waarin de veelzijdigheid en nuance van een ruimtelijke situatie begrepen wordt en hierop geanticipeerd kan worden. Een ontwerp dat niet de pretentie heeft een utopie (zoals een hoog ruimtelijk rendement) na te streven, maar die in zijn specificiteit de heterogeniteit van het landschap en de oneindigheid aan ideologieën erkent en hier een eigen standpunt in neemt. De rol van de ontwerper verschuift van autonoom ontwerper naar één van bemiddelaar, lobbyist van de verscheidenheid aan waarheden (die al
dan niet tegenstrijdig kunnen zijn), en mag niet overschaduwd worden door de thematische ambitie die stilaan over Vlaanderen komt te hangen. Deze kritiek is evenwel zeker niet revolutionair. Een gelijkaardige kritiek kan gelezen worden in een reeks polemische projecten die een hernieuwde focus voor het platteland bepleiten. Het project Horizontal Metropolis is een representatief voorbeeld waarin door kritisch het huidige discours aan te vallen een alternatief perspectief gecreëerd wordt, niet per se contradictorisch met de huidige inzichten. (Viganò, 2018)
Een eerste oefening Aan de hand van het Zoniënwoud als afwijkende testcase is ons het belang aan nuance en een kritische houding tegenover het ruimtelijk rendement discours duidelijk geworden. Een schijnbaar in conflict gaan met het begrip ruimtelijk rendements als te bereiken doel kan waardevolle inzichten en een belangrijke nuance creëren binnen actuele ruimtelijke ontwikkelingsambities. Bij de aanvang van deze ontwerpstudio werd in een eerste conceptuele oefening (zie figuur 01) een onevenwicht gecreëerd tussen de bestaande dogma’s en zogenaamde ‘anti-dogma’s’. Hierbij hebben we binnen de studio een dialoog ontstoken waarin de veelzijdigheid aan interpretaties, ambities en potentiëlen van een context aan de kaak werd gevoeld. De oefening toonde hoe enkele alom aanvaarde ruimtelijke strategieën en ambities geconfronteerd kunnen worden met een alternatieve ambitie, niet minder geloofwaardig en niet minder waardevol. In dit boek trekken we deze nuancering verder door in een analyse van de vier Vlaamse randgemeenten rond het Zoniënwoud. Met een historisch begrip van het gebied enerzijds en een projectie van drie sectoraal uit elkaar getrokken ruimtelijk rendement ambities anderzijds, creëren we een spanningsveld tussen de identiteit van het gebied en het ‘onzichtbare armatuur’ van o.a. grondspeculatie en de klimaatproblematiek; een spanningsveld dat ons later zal helpen individueel een kritische positie in te nemen en met nuance naar de ruimtelijk rendement themathiek te kijken: een oefening op het hanteren van ruimtelijk rendement als ontwerpmethodiek in plaats van als een te bereiken (onbestaande) utopie.
■
Situering individuele 10 projecten en anekdotes 2
2
Legende I
Lore
II
Muriel
III
Laura
IV
Florian
V
Farah
VI
Ruben & Sara
VII
Thomas
VIII
Jolien
IX
Cedric
a
Sint-Genesius-Rode
a
Hoeilaart
a
Overijse
a
Tervuren
a
Brussel
3
1
4 km
IX
11
1 I
2
10 4
1
2 5
V
II
8
IV 9
6 III 7
2
11 1
6 VIII
4
3 VII
3
4 VI
1
5
12
ZoniĂŤnwoud ontrafeld 14 18 20
State of the art Landschappelijke lezing Diachrone lezing
13
State of the art
14
Testterritorium: de nevelstad rond het Zoniënwoud
Het Zoniënwoud is met zijn uitzonderlijk oude bomen en rijke biodiversiteit ingeschreven als ‘natuurlijk’ UNESCO werelderfgoed. De steeds groeiende metropolitane enveloppe van Brussel rondom het Zoniënwoud zet zowel stad als bos onder intensieve druk. Onze studio neemt als test territorium de vier Vlaamse agglomeratiegemeenten grenzend aan het Zoniënwoud: Tervuren, Overijse, Hoeilaart en Sint-Genesius-Rode. Deze gemeenten schrijven zich vandaag al binnen de strategische studie in opdracht van Vlaams Brabant in voor een constructief dialoog met het Zoniënwoud. We bouwen ons verhaal op aan de hand van een landschappelijke lezing waar het plateau, de vallei en modificaties centraal staan. Hierop volgt een diachronische lezing van de betekenis van het bos in drie tijdsperiodes waar de maatschappelijke evolutie uitgediept wordt. Het Zoniënwoud functioneert zowel als groen complement van de Brusselse metropool. Zoals Brussel met zijn nevelstad het grotere urbane gebied van zijn omgeving domineert, wordt het van belang het Zoniënwoud ook als essentieel patch van de nevelstad te beschouwen (zie figuur 03). Dit unieke natuurerfgoed wordt meer en meer bedreigd door verstedelijking, industrialisering, intensivering van de landbouw en versnippering door infrastructuur. We richten ons op de vier Vlaamse gemeenten maar grotere systemen buiten de gemeentegrenzen worden uiteraard ook meegenomen (zie +Atlas kaart 10 en 11). Huidige initiatieven zoals Natura 2000, Horizon+, strategische studie onder impuls van Vlaams Brabant, Life+ Ozon, landinrichtingsplannen en de
15 structuurvisie van het Zoniënwoud onderzoeken reeds de rol van het Zoniënwoud in de ruimtelijke transformatie ambities. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden steunend op de Vogel en Habitatrichtlijnen. Natura 2000 verspreid informatie om de Europeaan bewust te maken van natuur- en mileuproblemen om een aaneensluitend netwerk van beschermde natuurgebieden te ontwikkelen. Waar Natura 2000 zich inzet tegen de versnippering van het bos zelf, beoogt Horizon+ nieuwe open ruimte-verbindingen te creëren die als groene uitlopers vanuit het woud de omliggende gemeenten dooraderen en voor planten en dieren onmisbaar zijn. Deze versterking van groenblauwe parelsnoeren langsheen de zijtakken van de Zenne- en Dijlevallei hebben als doel de voormalige kolenwoud verbindingen tussen Hallerbos en het Meerdaalwoud te ontsnipperen en een groot Vlaams natuurreservaat der Brabantse Bossen te creëren. In de structuurvisie van het Zoniënwoud wordt bovendien gestreefd om de ecologische hoofdstructuur van het bos opnieuw te erkennen,
te versterken en de menselijke druk hier te verminderen ahv instappoorten. Het Life+ Ozon project zet de nadruk meer in op het herstel van natuurlijke habitats voor kritische bedreigde soorten door middel van ontsnippering van het bos. Het leefgebied van deze soorten wil men opnieuw verbinden aan de hand van infrastructuur (ecoduct, ecoraster, ecotunnels). Met de provincie Vlaams Brabant als opdrachtgever wordt door het team van Plusofficearchitects, Delva, Proflow een strategische visie voor het Horizon + project voor de vier Vlaamse gemeenten specifiek opgesteld. Daarom kiezen we als studio deze vier Vlaamse gemeenten. De 20ste International Landscape Urbanism Design Workshop werd georganiseerd in september 2018 door OSA KU Leuven (in samenwerking met Metro Lab, UCL en Horizon +). Hier stelde de deelnemers visies voor het groter gebied van het Zoniënwoud voorop aan de hand van de drie objectieven: ecologie, mobiliteit en nederzetting.
▲ Figuur 02/ Sattelietbeeld met aanduiding territorium. Bron: Google Maps
■
16
17
Figuur 03/ Patches rond de Nevelstad. Bron: herwerking uit de Sonian Forest Workshop Water Urbanisatie Overstromingsgebied Bestaande groenstructuren Bestaande bebouwing Stedelijk weefsel
Zoniënwoud
18
Landschappelijke lezing
Het nevellandschap van de vier agglomeratiegemeenten rond het Zoniënwoud is geënt op het Brabants leemplateau met als hoofdrolspelers de takken van de Zenne- en Dijlevallei, namelijk de IJsse-, Lane-, Voer- en Molenbeekvallei. Het landschap werd in de loop van de geschiedenis met meerdere modificaties geconfronteerd, die een ernstige impact nalaten op het landschap. Deze modificaties zorgen vandaag voor ‘landschappelijk ruis’, maar zijn vaak niet meer weg te denken (ILVO-KU Leuven, 2015). Denk aan infrastructuurassen, maar ook de inplanting van verkavelingswijken in risicogebied voor overstromingen. Daarnaast heeft de groeiende druk van de agglomeratie Brussel blijvende gevolgen voor het landschap. De implicaties van de wegeninfrastructuur mag niet worden onderschat, want uiteindelijk zorgt dit telkens voor een verdere versnippering van het landschap. Zie bijvoorbeeld de R0 die het Zoniënwoud splitst en de scherpe grenzen die gevormd worden in Sint-GenesiusRode tussen bebouwing en het woud. De interactie tussen deze drie componenten plateau-vallei-modificatie creëert spanningen en uitdagingen. Deze triptiek komt terug in het licht van de nog volgende ruimtelijke ambities in luik 3. De valleien zijn de dragers van de dorpskernen, afhankelijk van bereikbaarheid is het van belang ons af te vragen hoe het landschap in de toekomst zal moeten evolueren? Zijn er opportuniteiten in open landbouwplateaus of heeft een goed bereikbare dorpskern in een vallei nood aan kernversterking?
Landschap van relictzones en ankerplaatsen Naast negatieve implicaties voor het landschap, zijn er ook elementen die in stand gehouden worden omwille van hun erkende waarde, de Hippodroom in Groenendaal is hier een goed voorbeeld van. Het Agentschap Onroerend Erfgoed stelt sinds 2001 een landschapsatlas op, die regelmatig geüpdatet wordt. Hierin zoekt het agentschap naar historisch gegroeide landschapsstructuren die tot op vandaag nog herkenbaar zijn en een rol spelen. Men onderscheidt relictzones en ankerplaatsen die als volgt gedefinieerd worden.
19
▲ Figuur 04/ Nevellandschap van valleien, plateaus en modificaties. Herwerking van Sonian Forest Workshop
“Een relict is een overblijfsel uit vroegere tijd dat nog getuigt van de toestand die toenmaals was. Met betrekking tot landschappen kunnen relicten zeer divers in aard zijn en getuigen in vele gevallen van een wordingsgeschiedenis.” (Geopunt Vlaanderen, 2001)
“Ankerplaatsen zijn vanuit een erfgoedperspectief de meest waardevolle landschappelijke ensembles in Vlaanderen. Het zijn grotere landschappelijke gehelen waarin je een geheel van gevarieerde erfgoedelementen terugvindt.” (Agentschap Onroerend Erfgoed, 2015)
Kort samengevat zijn het getuigen in het landschap die het mee hebben vorm gegeven tot wat het nu is. Het Zoniënwoud is een belangrijke relictzone in ons onderzoeksgebied, aangezien het onder de
definitie van een waardevol landschapselement valt in een relatieve gave en herkenbare samenhang. Binnen deze relictzone kunnen punt en lijnrelicten aan bod komen. Zo zijn het interfluvium van de Laan en de Ijse belangrijke lijnstructuren in het gebied waar we met deze studio op focussen. Ankerplaatsen zijn, in tegenstelling tot relictzones, specifieke plaatsen die in een grotere samenhang voorkomen. Ze zijn ook belangrijk voor de zorg van de landschappelijke omgeving. Het plateau van Duisburg is een voorbeeld hiervan. De vraag dringt zich nu op of er een nieuwe modificatie nodig is om de druk op het landschap te verminderen of dat er net een restauratie van het landschap moet gebeuren? Elk ontwerp of interventie heeft een impact op het landschap. In onze individuele projecten proberen we ons bewust te zijn van deze impact en ze positief in te zetten om tot een robuuster landschap te komen. Daarvoor hebben we eerst een analyse van het territorium en al haar lagen nodig die in volgende hoofdstukken volgt.
■
Zoniënwoud
20
Diachrone lezing
Om het te hebben over de vier Vlaamse agglomeratiegemeenten grenzend aan het Zoniënwoud, is het erkennen van de perspectief-bepalende rol van het Zoniënwoud essentieel. Het is dan ook belangrijk over de institutionele grenzen en systematische ruimtelijke opdeling van Brussel en het Zoniënwoud heen te kijken, en de ontwikkeling van Brussel van burcht op de Zenne tot Europese grootstad en het Zoniënwoud van het omvangrijk Kolenwoud tot relatief klein beschermd natuurreservaat als een complementair proces te zien: het ene kan niet zonder het andere begrepen worden. Een dieper begrijpen van deze samenhang, aan de hand van een diachronische lezing van hun maatschappelijke evolutie, zal van nuttige waarde blijken om bij het maken van observaties en stellen van ambities in het derde deel van dit gemeenschappelijke deel niet te vervallen in conventioneel stedenbouwkundige aanpakken of geïsoleerd systeemdenken. Daarentegen zal het juist helpen een specifiek en geïntegreerd narratief te voorzien. Deze lezing schetst van drie tijdsopdelingen het socioeconomische en epistemologische kader.
21 De diachronische lezing hier beschreven heeft zich in zijn structuur deels gebaseerd op de opbouw van Christopher Lee Roland in zijn studie ‘Als we door de bomen de stad niet meer zien: voor een gezamenlijke analyse van het Zoniënwoud en de verstedelijking’ (Roland, 2012) en deels op een aanvullende interpretatie van Wim Wambecq in zijn doctoraatsstudie (Wambecq, 2019). In de heterogene horizontale verstedelijking van Vlaanderen, opgespannen tussen historisch verdichte kernen en gegraveerd met lijnarmaturen, staat het Zoniënwoud eigenwijs als plaats van ‘uitzondering’. Ze toont een opmerkelijke weerstand tegen een almaar toenemende verstedelijkingsdruk en intensiever gebruik van ruimte. Ze straalt kalmte en ouderlijke wijsheid uit, schril contrasterend met het dynamische leven van de Brusselse binnenstad. De aantrekkingskracht van het woud en haar omgeving is dan ook groot bij de Brusselse - en bij uitbreiding de Vlaamse bevolking. De aantrekkelijkheid van het woud en haar rand als ‘andere plaats’, als pauze op het dagdagelijkse
▲ Figuur 05/ Vermoeden Kolenwoud
heeft vanuit een socio-culturele maar ook economische en beleidsmatige invalshoek een belangrijke rol gespeeld in de ruimtelijke bezetting van de regio. Het woud is de ultieme verzamelaar van ambiguïteiten. (Wambecq, 2018) Het is een plaats van intimiteit waar men enerzijds tot zichzelf kan komen, maar waar tegelijkertijd hoogst collectieve activiteiten worden uitgeoefend. Het woud heeft een recreatief aspect, maar speelt tegelijk een productieve rol. Verder contrasteert er het intrinsiek natuurlijke met zeer diverse, stedelijke constructies (zowel aan de rand als binnenin). En ten slotte schuilt achter het schijnbaar stilstaande, statische karakter van het woud, een veel dynamischer, continue veranderend gebruik, toeëigening en fysieke werking van het bos. Het Zoniënwoud is de grootste (naast onder meer het Hallerbos, Heverleebos en Meerdaalwoud) restant van het oerbos Kolenwoud, zich uitstrekkend van de Rijn-Maas-Schelde delta in het noorden tot aan de Sambervallei in het zuiden. (Ganshof, 1949)
22 1. Eerste toeëigeningen: Het Zoniënwoud als bijzondere plek waar adel en religieuze gemeenschappen zich konden terugtrekken 12de eeuw – eind 18de eeuw De eerste menselijke verhouding met het woud kan teruggeleid worden tot enkele eerste nederzettingen langs het woud die leefden van jacht, visvangst en het plukken van vruchten. Vanaf de komst van de Romeinen, kreeg het woud - althans de rand - voor het eerst een productieve connotatie. Het schijnbaar onuitputbare woud werd gebruikt als bron voor houtskool voor het smelten van ijzererts, waaraan het Kolenwoud zijn naam te danken kreeg. De eerste constructies die het bos bezetten bevonden zich aan de toenmalige bosrand (burchten en kleine nederzettingen) en zeer uitzonderlijk dieper in het bos. Vanaf de achtste eeuw, in de Karolingische periode, deden grote ontginningsoperaties het woud gradueel in oppervlakte afnemen, ten behoeve van landbouw en houtexploitatie.
Dorpen en nederzettingen Kleine nederzettingen/gehuchten Religieuze gemeenschappen Hoeves/boerderijen Landsheerlijke domeinen Jachtinfrastructuur: paviljoenen, jachtslot De Vrije Warande (jachtgebied Hertogen van Brabant)
23
24 De Frankische invallers settelden zich dieper in het bos van waaruit grote arealen gerooid konden worden. Dorpen als Sint-Genesius-Rode en Hoeilaart danken hier nog steeds hun naam aan. (ANB, 2013) Het woud bleef niettemin een gemeenschappelijk goed, voor iedereen vrij toegankelijk. Op het plateau tussen de Zenne- en Dijlevallei bleef een deel van het oerbos aan deze kaalslag gespaard. Het op het plateau gelegen gebied werd door de besturende hertogen van Brabant in de 12de eeuw gereserveerd als adellijk jachtdomein en stond daarmee onder hun beheer. Het woud bedekte op dit moment het grootste deel van het plateau tussen de Zenneen de Dijlevallei en zal nog tot het einde van de 18de eeuw onderdeel blijven van het Hertogdom Brabant. De hertogen profileerden sterk hun ruimtelijke invloed en gebruikten het bos als sociale constructie voor het tonen van hun macht: ‘het temmen van de wilde natuur’. (Roland, 2012) Ze bezetten het woud met jachtpaviljoenen en buitenverblijven. Naast deze machtsprofilering vormde het woud voor de hertogen een bron van inkomsten, voornamelijk met betrekking tot houtexploitatie. De eerste noemenswaardige menselijke ingrepen op het woud kunnen teruggeleid worden naar deze periode. Zo legde een eerste boswet uit 1371
regels op om ‘de praal’ van het woud te behouden, maar eveneens om de houtexploitatie ten goede te komen. Het woud werd voor het eerst in de geschiedenis integraal menselijk beheerd en het recht tot beschikking over diens grondstoffen werd met een doorgangsheffing (15de tot 18de eeuw) aan banden gelegd. Een begrip van de rol die het woud binnen de evolutie van Brussel speelde op geopolitiek, sociaal, economisch én materieel vlak is hier van fundamenteel belang. (Roland, 2012) Verder werden stukken van het woud aan religieuze gemeenschappen geschonken om zich in isolement terug te trekken van de maatschappij. Voor de middel- en lagere klassen speelde het bos een belangrijke rol in het verzamelen van sprokkelhout, bouwmaterialen en voedsel, maar ook het magische aspect van het woud had een betekenisvolle sociale rol (bv. de verering van de “Duivelseik” in Jezus-Eik). (BUUR, 2015) De ambiguïteit van het bos als gedeelde ruimte voor sociale praktijken en economische inkomsten van zowel adel als burger schijnt door. Het eeuwenlang ontginnen van het woud tastte het exploitatiepotentieel en het uitzicht van het woud uitdrukkelijk aan. Vanaf het einde van de 18de eeuw werden eerste pogingen tot herstel ondernomen, accumulerend in de omvangrijke restauraties van Hans Zinner, Oostenrijkse landschapsarchitect.
25
▲ Figuur 10/ Jacht in Zoniënwoud, Bernard van Orley, 1533. Bron: Wikipedia
◄ ◄Figuur 06/ Priorij van Groenendaal. Lucas Vosterman Junior, 1624-1666. Bron: Archives paroissiales de la Cambre ◄Figuur 07/ Abdij La Cambre. Bron: Gravure uit 1726. Bron: Wikipedia
◄ ◄ Figuur 08/ Priorij van Rood Klooster, Gravure uit 1725. Bron: Wikipedia
◄ Figuur 09/ Jachtslot Dry Borren. Sanderus, 1659. Bron: Wikipedia
26 2. De industriële revolutie: Versterking van het transportsysteem met productie in en consumptie van het Zoniënwoud tot gevolg eind 18de eeuw – begin 20ste eeuw Met de Brabantse omwenteling in 1789, viel het Zoniënwoud voor het eerst in eeuwen uit het eigendom en beheer van de hertogen van Brabant. Het gebied Brabant werd geannexeerd door Frankrijk en niet veel later, met de val van Napoleon in 1815, kwam het Zoniënwoud in Hollands en uiteindelijk in Belgisch bezit (1831). In deze laatste periode van politieke onrust en aan het begin van de Industriële Revolutie werd het woud door de ‘Generale Maatschappij van België’ voor meer dan zestig procent verkocht aan private eigenaars. (ANB, 2013) De sociale en politieke rol van het Zoniënwoud verloor in draagwijdte en de economische rol van het woud begon meer dan ooit te domineren. Het Zoniënwoud werd een synoniem voor financiële winst. Deze nieuwe beheerslogica heeft een belangrijke rol gespeeld in de integratie van stedelijke processen in de structuur van het bos. (Wim Wambecq, 2019) Het woud evolueerde - in beheer, uitzicht en statuut - tot een machinaal en artificieel onderhouden systeem, waarbij de focus en betekenis van het woud in de maatschappij een belangrijke verschuiving ondervond: van gedeeld domein - gebruikt door de adel voor jacht, door geestelijken als religieus domein en door armen voor houtsprokkel - naar een dominante winstmachine. Een evolutie van het bos als common naar het bos als een product van de verlichting. (Wim Wambecq, 2019) De overige veertig procent werd onder druk van de bevolking door de staat opgekocht en vervolgens door Waters en Bossen beheerd.
Dorpen en nederzettingen Kleine nederzettingen/gehuchten Spoorlijn (trein) Buurtlijn (tram) productieve activiteit Verdeling in triages (1825) Industriële activiteit in en rond kern Brussel
27
28 Tegelijk versterkte zowel lokaal als regionaal de connectiviteit van het Zoniënwoud, met onder andere de aanleg van het kanaal en een nieuw spoorwegnetwerk. Deze connectiviteit met Brussel in combinatie met een in snelheid toenemende periferie droeg bij aan een groter wordende productieve afhankelijkheid van Brussel tot de Brusselse rand, met een groeiende welvaart van deze randgemeenten tot gevolg. (agentschap onroerend erfgoed, 2017) Op het einde van de 19de eeuw golden er hoge vleesprijzen in de hoofdstad en waren het de inwoners van Hoeilaart die voor meer dan tachtig procent de voedselmarkten in Brussel bevoorraden. In 1865 bracht Felix Sohie de druiventeelt naar Hoeilaart en al snel groeide het uit tot een ‘glazen dorp’. De druiventeelt bracht eveneens heel wat nevenactiviteiten met zich mee zoals hout en ijzerbewerking, zagerijen en baksteenovens. (Structuurplan Hoeilaart, 2010) In Sint-Genesius Rode groeide de papier- en later de meubelindustrie.
(Structuurplan Sint-Genesius-Rode, 2009) Als reactie op deze evolutie in perceptie naar een industrieel financiële logica, groeide bij de Brusselse bourgeoisie het beeld van het bos - al is het maar deels - als recreatief en ambivalente stedelijke figuur. Bepaalde delen van het Zoniënwoud werden toegankelijk gemaakt en getransformeerd in parken met het bos als centraal motief, Ter Kamerenbos als meest representatieve voorbeeld. De bourgeoisie eigende zich delen van het bos toe en toonde zijn economische dominantie in het vermogen te controleren van wat voorheen als onbeheersbare natuur werd beschouwd. (Roland, 2012) Verborgen achter deze landschaps- en socioculturele waarden van het woud, stuurden echter voornamelijk de politieke en financiële belangen de ontwikkeling van het stedelijke weefsel in de 19de tot het begin van de 20ste eeuw .
Papierfabriek Demeurs Sint-Genesius-Rode. Bron: Het Virtuele Land / Figuur 11 ► Tramstation Hoeilaart. Bron: postkaarten Hoeilaart /
Figuur 12 ► ►
Serreteelt Hoeilaart. Bron: Heemkunde Hoeilaart / Figuur 13 ► Houtontginning Zoniënwoud in de late 19de eeuws. Bron: De Vrienden van het Zoniënwoud / Figuur 14 ► ►
29
30 3. Een apotheose van natuur, cultuur en recreatie: Het Zoniënwoud als bijzondere plek van ontspanning en suburbanisatie om te ontsnappen aan het hoofdstedelijke Brussel. eind 19de eeuw – ... Met een steeds kapitaalkrachtiger wordende middenklasse in het begin van de 20ste eeuw en een exponentieel toenemende suburbanisatie na de wereldoorlogen werd het Zoniënwoud een populair toevluchtsoord voor stadsburgers. De aanwezigheid van het bos met diens culturele aantrekkelijkheid had een grote invloed op de stedelijke uitbreiding van Brussel. Het zuidoostelijk deel van de Brusselse rand werd een belangrijk uitbreidingsgebied voor de groeiende Brusselse bevolking binnen de 20ste eeuwse verstedelijking. Deze uitbreiding werd bijgestaan door de aanleg van het nationale spoorwegnet en bijkomende buurtspoorwegen die de bebouwbare percelen langs het Zoniënwoud met Brussel verbonden. Een actieve verkavelingspolitiek promootte de randgemeenten rond het Zoniënwoud bij gegoede burgers binnen een nieuwe woondroom, meest uitdrukkelijk zichtbaar in Sint-Genesius-Rode. Ook woudtoerisme begon steeds meer in populariteit te stijgen. Via boomrijke lanen werd een uitstap naar het woud een populaire zondagse activiteit. In de paardenrenbanen in Hoeilaart (1889) en Bosvoorde (1880) kon men races gaan bekijken. Ter Kamerenbos bood een waaier aan attracties: speeltuigen van het Gymnasium, ruiterpistes, hindernissenparcours, .. ’s Avonds lichte het park op en reden rijtuigen naar restaurants zoals Laiterie en de Trianon. De bouw van dit Koloniënpaleis en de as van de Tervurenlaan speelden een centrumrol in de Wereldtentoonstelling van 1897. Dertien jaar Dorpen en nederzettingen Kleine nederzettingen/gehuchten Privaateigendom (omstreek 1900) Infrastructuur Wereldtentoonstellingen Paardensport: renbanen, Spoorlijn (trein) Buurtlijn (tram)
31
32 later werden de terreinen rond de wijk Solbosch en het Jubelpark voor de Wereldtentoonstelling van 1910 gebruikt. Het koloniale deel van deze wereldtentoonstelling vond plaats in het nieuw gebouwde Koloniaal Museum in Tervuren. Dit woudtoerisme gaat synchroon met een veranderende perceptie van het bos, namelijk een hernieuwde liefde voor de esthetiek van een natuurlijk bos, dit als reactie op de industriële esthetiek van bosontginning en productie. De opinie dat grote kale plekken door exploitatie niet meer kon groeide, en men streed voor de heropleving van de esthetische en ecologische kwaliteiten van een natuurlijk bos. Infrastructurele amputaties en ontginning werden aangeklaagd. Een neoclassicistische voorliefde voor orde en beheersbaarheid, werd ingeruild voor een meer pittoresk, vernaculair beeld van het platteland en
natuur; een hervonden lokale fijngevoeligheid. Deze culturele verandering in perceptie van het woud kan niet los gezien worden van de toenemende verstedelijking van de bosrand. Dit is onder andere zichtbaar in de vernaculaire stijl en de romantische tuininrichting die de verkavelingen langs het bos aannemen. (Wim Wambecq, 2019) Naast de terug sterker wordende band die de bevolking met het woud kreeg, hebben deze evoluties evenwel geleid tot een ‘isolement’ van het woud als ecologisch eiland in een stedelijk weefsel, later bekrachtigd met het aflijnen van een beschermingsgebied door Natura 2000. In territoriale ruimtelijke plannings initiatieven lijkt de rol van het Zoniënwoud beperkt, mede als gevolg van een administratieve verdeling van het beheer. (Roland, 2012)
■
33
▲ Figuur 18/ Wereldtentoonstelling in Tervuren (1910). Bron: Wikipedia
◄ Figuur 15/ Hippodroom Bosvoorde. Bron: Wikipedia
◄ ◄ Figuur 16/ Tennis als zondagse activiteit in Terkamerenbos. Bron: L’Illustration européenne
◄ Figuur 17/ Tramstation Bosvoorde. Bron: Delcampe
34
Ruimtelijke ambities 36 64 94
Grenzeloos groen Boeren boven In de knoop!
35
36 36
37
Grenzeloos groen 38 46 52
Een Bosrand in Beweging Diversifiëring en Ontsnippering Naar Gradaties en Symbiose
Het Zoniënwoud kent een bewogen geschiedenis. De oneindige wildernis werd een rationeel beukenbos, maar altijd werden haar productieve kwaliteiten hoog in het vaandel gedragen. Het hakken van bomen gebeurt vandaag niet langer vanuit zuiver commerciële overwegingen maar vooral omwille van de verjonging en diversifiëring van het monotone beukenbestand (Bosgroep, 2019). Europese beschermingen en de erkenning als Unesco werelderfgoed verzilveren haar huidige ecologische en recreatieve hoofdfunctie. Het bos lijdt echter sterk onder de urbanisatiedruk. Wie wil er nu niet vlakbij het feeërieke Zoniënwoud wonen? In Grenzeloos groen brengen we een verhaal over hoe mens en natuur in symbiose kunnen samenleven in deze Zoniënwoudconditie en schetsen we een evolutie voor een robuuster landschap. Zijn we als samenleving klaar voor een groene ommezwaai?
Grenzeloos groen
38
Een Bosrand in Beweging
In volgende diachronische analyse focussen we op de symbiose tussen bos en mens doorheen de tijd. Wisselende mentale en productieve relaties met het bos leveren doorheen de eeuwen een continu evoluerende bosrandconditie op: de bosrand verschuift en haar uiterlijk verandert voortdurend. Een mentale shift Gedurende de Middeleeuwen gebeurde vooral veel selectieve kap: enkel de bomen met het kwalitatiefste hout werden gekapt, nl. eik en beuk. Dit zorgde ervoor dat de concentratie aan deze traag groeiende boomsoorten alsmaar afnam (beheerplan Zoniënwoud, 2013). Dit in combinatie met de bosoppervlakte die omgevormd wordt naar landbouwgebied, maakte dat de productiviteit van het bos op een dieptepunt stond. Er komt het besef dat we niet oneindig bomen kunnen kappen uit het vroeger oneindig geachte Kolenwoud. Oostenrijkse Periode | 18de eeuw In 1706 worden voor het eerst bomen bijgeplant, maar het is vooral onder het Oostenrijks bewind dat een grote ommezwaai plaatsvindt om de productiviteit van het woud te boosten. ‘Tijdens deze periode heerste terug vrede en daarom kon aan herbebossen worden gedacht’ (Van Diest, J. 1984). Het Zoniënwoud wordt onderworpen aan een ontwerpopdracht. Er wordt een regelmatig beukenlandschap geïntroduceerd, doorkruist door dreven en naar een ontwerp van de Oostenrijkse landschapsarchitect Joachim Zinner. Hij stelt een radicale maar doeltreffende strategie voor: nadat de te beplanten zones volledig opgeruimd zijn, worden jonge Oostenrijkse beuken uit kwekerijen in een reliëfonafhankelijk grid, in lijnen of geschrankte stand, over het landschap geworpen (Inventaris Onroerend Erfgoed, 2017). Dit gelijkjarig en éénsoortig bomenbestand is nog steeds zichtbaar in de huidige, indrukwekkende beukenkathedralen. Dit bosbeheerprincipe wordt, ondanks de vele daaropvolgende machtswisselingen, consequent aangehouden tot het einde van de 19e eeuw (Educatief Bosbouwcentrum Groenendaal vzw) en heeft een positief effect op de omvang en productiviteit van het woud, maar niet op haar diversiteit.
39
lapjes open ruimte ingesloten in het Kolenwoud
â–˛ Figuur 19/ Waar de open ruimten -landbouw en
stedelijkheid- vroeger de uitzondering vormden in het uitgestrekte Kolenwoud krijgen we een omkering: de open ruimte wordt de drager van lapjes bos, die zich als individuele objecten in het landschap bevinden.
â–˛ Figuur 20/ Beukaanplantingen Zinner in een grid (18e eeuw). Bron: Patrimoine.brussels
lapjes versnipperd bos in de open ruimte
40 Privatisering | 18de en 19de eeuw Het bos wordt in de 18e en 19e eeuw verpacht aan verschillende eigenaars. Grote delen worden gerooid om plaats te maken voor landbouw en delen aan de rand worden getransformeerd tot parken (zoals het Ter Kamerenbos). De Brusselse bourgeoisie ontwikkelt grote (kasteel-)domeinen die zich tot op de dag van vandaag als goede beschermer van natuur tonen: tegenwoordig zitten er vaak meer reeën in deze rustige domeinen dan in het woud zelf wegens de toegenomen recreatiedruk (Decoster J., Horizon+, 2019). Gelukkig voor het Zoniënwoud had de Brusselse bevolking hout nodig om zich te verwarmen, zoniet was alles verkaveld geweest (Van Diest, J. 1984).
▼ Figuur 21/ Hier zien we een detail van een opmetingsplan dat de perceelsgrens in 1770 toont van de gronden tussen de boerderij Terest te Overijse en het Zoniënwoud 1 . Op de hoekpunten van het perceel worden telkens paalstenen geplaatst (zie bv. E en V). Ook de afstand van grote bomen (eiken en beuken) tot de perceelgrens, hun dikte en de afstand van de weg tot de perceelgrens worden in een grote tabel weergegeven. Dit document vormt een mooie getuige van de privatiseringen aan de bosrand. Bron: Cartesius.be
Staatseigendom | 1843 In 1843 wordt een 4400 ha kerndeel van het woud gekocht door de Belgische staat (Inventaris Onroerend Erfgoed, 2017). Dit deel is vooral afgebakend door de oude steenwegen, die het reliëf volgen. Deze aankoop resulteert grotendeels in de huidig bewaarde vorm van het woud. Waar deze beschermde kern vroeger omringd werd door private bosdelen, is dat nu vooral door verkavelingen met de vroegere steenwegen als sterke barrière. Randontwikkeling en Modernisering | Tweede helft 19de eeuw De ontwikkeling van spoorwegen rond 1850 en tramlijnen rond 1900 zorgt voor een toenemende ontwikkeling van de landelijke kernen rondom het woud en creëert een sterke barrière in het Zoniënwoud. De opkomst van de serrebouw in o.a. Hoeilaart en Overijse zorgt voor een snelle verharding van de landbouwzones aan de bosrand met een sterk afgelijnde grens natuur/productielandschap tot gevolg.
“Geen spoor van een struik toen, laat staan een boom. De industrialisatie van de druif heeft ervoor gezorgd dat het grootste bewoon- en ontginbare deel van Hoeilaart bijna letterlijk vrijgemaakt werd van bomen. Inderdaad, de zon zou en moest vrij spel krijgen op het glazen dorp en de percelen die vrij bleven moesten vrijgemaakt worden van schaduw.” Hoeilaart Weleer
41
▲ Figuur 22/ Domein Solvay in Terhulpen 1 . Vlak
na de Belgische onafhankelijkheid in 1830 biedt de Generale Maatschappij grote delen van het Zoniënwoud te koop aan. In 1833 koopt graaf Maximilien de Béthune Hesdigneul 341 ha en maakt er een park van met het in 1842 afgewerkte majestueus kasteel. Bron: Dennis Erroyaux, 2014
▲ Figuur 23/ Serrelandschap Hoeilaart met bos op de achtergrond rond 1930 1 Bron: Hoeilaart Weleer
▲ Figuur 24/ Een harde grens (witte lijn) tussen bos en serres te Hoeilaart in 1950 2 Bron: Cartesius.be
42 Verkaveling | Tweede helft 20e eeuw In de 20e eeuw is er een culturele verandering in de perceptie van het woud naar een meer vernaculair beeld van natuur; een hervonden lokale fijngevoeligheid die niet losgezien kan worden van de toenemende verstedelijking van de bosrand. Dit is onder andere zichtbaar in de vernaculaire stijl en de romantische tuininrichting die de verkavelingen langs het bos aannemen (Wim Wambecq, 2019). Nieuwe verkavelingswijken werden de ideale manier van wonen door de gemakkelijke bereikbaarheid met de auto via de snelwegen. Via de studie van oude luchtfoto’s zien we twee systemen waarop deze boswijken ontstaan (zie
figuur 26). Een eerste soort boswijk, zoals bij Pittoresk te Hoeilaart, ontstaat uit de privatisering van het bos, dat doorheen de tijd alsmaar verder wordt volgebouwd en zo op een meer organische manier groeit. Bij het tweede systeem kent het gebied een tussenfase als landbouwgebied, dat in een volgende fase verkaveld wordt waarbij vooral langs de perceelsgrenzen de bomen uitgroeien tot groenschermen. Dit is hoe bv. de Marnixwijk in Overijse tot stand kwam, maar met een gelijkaardig eindresultaat en beeldwaarde als het eerste systeem.
▼ Figuur 25/ Het huidige uitzicht van boswijkweefsel te Sint-Genesius-Rode, dat volgens systeem 2 ook een landbouwverleden kent. Bron: vzw ‘De Rand’
43 bos
systeem 2/ bos maakt plaats voor landbouw
systeem 1/
privatisering tot bossig villadomein
verkavelen van het landbouwareaal
gestage herverkaveling
groei tuinbomen
bosverkaveling
▲ Figuur 26/ Systemen bij de transformatie van bos naar bosverkaveling
Ontsnippering | 21ste eeuw (vandaag) De interne barrières in het woud werden de afgelopen jaren aangepakt door de aanleg van ecoducten, tunnels, bruggen, kokers,... om zo het leefgebied van de fauna en flora terug te verbinden. Het bos krijgt een Europees beschermde status. Nieuwe groenverbindingen zijn broodnodig. De populatie reeën daalt bijvoorbeeld door inteelt (de Lestrange, R. 2018): door het ingeperkte leefgebied kan men zich enkel voortplanten met dichte familie waardoor de populatie veel kwetsbaarder wordt. Voor de mens krijgt het bos een vooral recreatieve functie.
Evolutie van de bosoppervlakte De grafiek op volgende pagina geeft een abstracte weergave van hoe de bosoppervlakte daalt en stijgt doorheen de eeuwen. De cijferwaarden in deze grafiek zijn geen exacte waarden, maar eerder richtwaarden die bepaalde evoluties schetsen. Deze grafiek is geconstrueerd op basis van info door Inventaris Onroerend Erfgoed, leefmilieu Brussel, Vrienden van het Zoniënwoud, Roland LC., Beheerplan Zoniënwoud, Wikipedia,... en analyse van oude kaarten via geopunt en Cartesius. Graag verwijs ik ook naar +Atlas kaart 01 achteraan dit boek, waarin de evolutie aan bosoppervlakte geografisch wordt weergegeven.
■
44
oppervlakte Zoniënwoud
Middeleeuwen ontginning door bevolking ten strengste verboden
1706 eerste aanplantingen
1726-1735 bos verpacht aan 5 financiers: sterk verval
20 000 ha
1850 - ... herstel bos door luitenantwoudmeester de l’Escaille
15 000 ha
10 000 ha
1482
5 000 ha aandeel beuk
Bourgondisch
1556
1715
Habsburgs
Spaans
Oostenrijks
selectieve ka p beste soorte n
1400
1500
1600
1700
▲ Figuur 27/ Evolutie van de bosoppervlakte in hectare doorheen de geschiedenis
45
1788-1794 Oostenrijkse herbebossingscampagne Zinner 1794 - ... Franse geldnood resulteert in talrijke kappingen + herplantingen 1836 60% woud verkocht aan particulieren
1843 huidige deel woud wordt staatseigendom 1854 aanleg spoorweg Brussel - Namen
1801 kap 22 000 eiken voor Flottille de Boulogne Napoleon
1860 kap deel Kapucijnenbos
2018 Ecoduct Groenendaal
1875-1880 herbebossing verlaten landbouwgronden Kapucijnenbos 1889 aanleg renbaan Groenendaal begin 19e eeuw aanleg grote verkeersassen
2017 kernzone woud Unesco werelderfgoed na WO II verbreding tot autostrades
2012 Ecoduct over spoorweg
1794 1814 1831 Frans Neder- BelgiĂŤ landen
4 400 ha diversifi
1800 uitbouw monocultuur beuk
1900
ering
2000
Grenzeloos groen
46
Diversifiëring en Ontsnippering
Het woud is voortdurend in evolutie: het bos van morgen creëren we vandaag. Houtproductie is en blijft de dag van vandaag nog altijd een belangrijk aspect, maar als product van het bosbeheer dat inzet op de diversifiëring van het gebied. Vele dieren zoals het everzwijn en de das vonden de afgelopen decennia hun weg terug naar het Zoniënwoud, maar de versnippering van het woud en haar omgeving door wegen, bebouwing en vertuining blijven problematisch voor de uitbouw van een duurzaam ecologisch systeem (Horizon+, 2017).
47 Diversifiëring
De beukenkathedraal beslaat ongeveer 70 procent van het Zoniënwoud (ANB, 2013). In een gemiddeld beukenbos worden de bomen 30-35 meter hoog, maar in het Zoniënwoud worden ze gemiddeld 45 meter hoog, met uitschieters tot net geen 50 meter (De Keersmaeker & Vandekerkhove, 2018). De combinatie van die dikte en hoogte maakt dat de woudreuzen in Zoniën wellicht zelfs de grootste beuken van Europa zijn. Het woud is echter ook erg kwetsbaar door zijn eentonige karakter (Zonienwoud.be). “De bladeren [van een beuk] laten weinig licht door zodat er bijna geen ondergroei aanwezig is; moeilijk verteerbaar bladafval [geeft] aanleiding tot ophoping van ruwe humus en verzuring van de bodem” (Plant Van Hier). Dit zorgt voor een bos met een relatief lage diversiteit aan planten en dieren (Zonienwoud. be). Volgens een recente jaarringenstudie zal de Zoniënbeuk erg lijden onder de steeds droger wordende zomers, die te wijten zijn aan de klimaatverandering (Leefmilieu Brussel, 2019). Daarom hebben de drie gewesten besloten om het aandeel beukenbos in de toekomst te verkleinen, maar dit karakteristieke landschap in bepaalde delen van het woud te behouden (Arcadis, 2008).
Men wil naar een diverser bos: men beoogt een grotere diversiteit in soorten én in leeftijd en meer halfopen zones (Zonienwoud.be). Daarom worden voornamelijk eiken, berken, essen, esdoorns, grove dennen, zwarte dennen en lorkenbomen geplant (Leefmilieu Brussel, 2018).
Ecosysteemdiensten
Het bos is een ecosysteem, maar ook open plekken of waterpartijen vormen ecosystemen die zich naast elkaar bevinden in een versnipperd landschap. Elk ecosysteem levert hierbij tal van diensten aan de mens en maatschappij (Demolder, H. et al., 2014). Deze kunnen onderverdeeld worden in producerende, regulerende, culturele en ondersteunende diensten (Hendriks K. en Melman D., 2012). Figuur 30 geeft een overzicht van mogelijke ecosysteemdiensten en hun onderverdeling. In plaats van elk ecosysteem op zich te bekijken, schuilt de rijkdom en opportuniteit in de interactie tussen verschillende ecosystemen en hun diensten. Door in te spelen op de voorhande ecosysteemdiensten kunnen connecties en gradiënten gecreëerd worden en bijdragen tot de ontsnippering van de open ruimte.
▼ Figuur 28/ De gekende beukenkathedraal wordt op
sommige plaatsen behouden, maar op andere gekapt wat een diverser bosbeeld oplevert. Bron: vzw ‘De Rand’
48 Warandepark Tervuren
Ter Kamerenbos
Kasteeldomein Marnix
Hippodroom Groenendaal
Zoniënwoud harde grens urbanisatie bosverkaveling landbouwgrond recreatief domein kasteel- of parkdomein
Domein Argenteuil
0
1 km
▲ Figuur 29/ Verschillende soorten bosranden. Bron: deels herwerkt uit Arcadis, 2008
e
ge re
uit Hendriks K. en Melman D., 2012 n
n gl o p e n
Bosrandconditie
t
l a t i e e r os
e
i
e l d w a ar d e
e m a r c hi e
aa
pl
od
be
s t u iv i n g
g b e s t r i j di n g
gu
s r e g ul a
ie
id lu
b
ko
be
ur ra tu r eg u e
p c o m o st
k ri
e ati e
f
pe
ti la
te m
h o ut
o f va s t l e g g ls t CO2
g in
o
e s e n vi s
re c r
od
emvormi
g
v le
r z u iv eri n
b
w
a te
w ater
g
n d h ei d ez o
g
w
◄ Figuur 30/ Ecosysteemdiensten. Bron: herwerkt r r e g ul a t i a te
v o e d s el
Het Zoniënwoud wordt vaak als een scherp afgelijnde entiteit bekeken, maar is dit allerminst. De rand van het woud bevat een grote diversiteit aan landschappen: van bosverkavelingen tot kasteeldomeinen, van een boomgaard tot een golfterrein (zie figuur 29). Het verzachten van de bosrand kan als opgave gezien worden om de potentie van specifieke en rijke plaatsen te benutten. Een voorbeeld van een verzachte bosrand is agro-bosbouw, waar agricultuur gecombineerd wordt met bomen, die de bodemvruchtbaarheid bevorderen door het vasthouden van water, een habitat vormen voor akkervogels en bovendien ook meer koolstof uit de lucht opslaan. Hierbij halen beide ecosystemen (landbouw en bos) voordelen uit hun interactie (Bosgroepen, 2019).
49
Zoniënwoud weg treinspoor ecoduct boombrug duiker tunnel ecoraster viaduct 0
1 km
▲ Figuur 31/ Ontsnipperingsobjecten op kaart. Bron: herwerkt uit Natuurpunt, 2016
Versnippering
Grootschalige infrastructurele assen (zoals de snelweg en de treinsporen) doorbreken de integriteit van het woud en zorgen voor harde interne grenzen. Deze infrastructurele assen zorgen bovendien voor veel verkeersslachtoffers onder de dieren waaronder groot wild en amfibieën (Raes, 2012) en hebben ook lichtversnippering voor vleermuizen (Agentschap Natuur en Bos, 2018) en geluidsoverlast voor o.a. vogels (Leefmilieu Brussel, 2017) tot gevolg. De beslotenheid van het woud is ook een belangrijk probleem voor (bedreigde) diersoorten die hun natuurlijke biotoop zien inkrimpen.
Ontsnippering
De meest radicale manier om het Zoniënwoud te ontsnipperen is door de interne barrières compleet te verwijderen. Er bestaat een ambitie om de Brusselse ring, die op dit moment het woud doorkruist van noord naar zuid, te overkappen (Regionaal Landschap Dijleland
vzw, 2015) of volledig te onderbreken ten zuiden van het Leonardkruispunt (Master of Urbanism and Strategic Planning, 2018). Hiervoor lijkt onze autogebaseerde mentaliteit echter nog niet klaar. Er zijn verschillende manieren om menselijke barrières met kleinere ingrepen te kruisen: met boombruggen, duikers, ecoducten, ecotunnels, tunnels en viaducten. Elk van deze ontsnipperingselementen heeft een eigen logica, afmetingen en diersoorten die het gebruiken. In figuur 32-40, grotendeels gebaseerd op Wegen En Natuur, staat een overzicht van de logica van deze ‘architectuur voor de dieren’. Enkele zaken die al deze elementen gemeen hebben zijn ten eerste dat hoe langer de te overbruggen afstand, hoe minder effectief de ontsnippering blijkt. Ten tweede dat het ontsnipperingselement zo goed mogelijk moet aansluiten bij het bestaande natuurlijke landschap. Daarom wordt boseigen aarde gebruikt en de aangrenzende flora doorgetrokken (Wegen En Natuur).
■
50 Boombrug
WAT?
Ecoducten vormen een brede groenverbinding over de barriëre om verschillende leefgebieden zo breed mogelijk terug te verbinden. De brug probeert zo divers mogelijk te zijn om verschillende diersoorten aan te spreken.
Constructie
Gebouwd als een viaduct met een breedte van 50 à 60m, maar die meer gewicht draagt door minimaal 30-100 cm aarde.
Dieren
grote variëteit: vleermuis, ree, das, bunzing, kikker, pad, hagedis, hazelworm, kevers,...
Eekhoorns en boommarters
amfibieën, dassen, bunzingen, otters,...
€€€€€€€€
€
€€€
Extra’s
Opmerkingen
+ menselijke elementen zoals
geur of geluid zoveel mogelijk vermijden + Aan beide zijden van het ecoduct worden aarden wallen aangelegd zodat de dieren niet schrikken van de autolichten + helling naar ecoduct beperken (7% bij ecoduct Groenendaal)
+ stammen- en stobbenwal voor insecten, reptielen en kleine zoogdieren + strook met hoge struiken en bomen waarop vleermuizen zich zullen oriënteren + een watercorridor (soort beekje) voor amfibieën
Een boombrug is een lichte lijnvormige structuur over de barriëre die de boomkruinen herverbindt voor dieren die in bomen leven.
(Eco)duikers
Prijs
Ecoduct
+ herstel van de boomkruinaansluiting (kleine afstanden) + touwen, netladders + open of gesloten kokersstructuren (grotere afstanden)
+ voldoende hoog boven het
verkeer + De boombrug in het Zoniënwoud over de R0 bestaat uit een stalen profiel dat op een bestaande portiek met verkeerssignalisatie werd bevestigd. Een netwerk van touwnetten verbindt de brug met de naastliggende bomen.
Bij een gewone duiker vormt een waterloop onder de weg de doorgang. Een ecoduiker bevat ook een droge strook voor landdieren.
Een duiker bestaat uit een betonnen kokerconstructie met één of twee richels langs de wanden. Dit kan ook met een loopplank boven het water waarop een laagje aarde aangebracht wordt.
In het verlengde van bestaande waterloop inplannen
51 Ecotunnels & Ecokokers
Ecorasters
Een ecotunnel is een tunnel die natuurlijk ingericht is voor de passage van dieren. Ze zijn geïntegreerd in het landschap (bv. in een dalletje), om aan te sluiten bij het natuurlijke gedragspatroon van de dieren.
Ecokokers, ook wel faunabuizen genoemd, zijn kleine versies van ecotunnels vooral voor gravende diersoorten. Ze lijken op gangen die door deze dieren zelf gegraven worden.
Een ecoraster, soms ook faunaraster of wildraster genoemd, is een afsluiting die het aanpalende natuurgebied afschermt van de omliggende wegen. Het leidt de dieren naar de andere ontsnipperingsobjecten.
Grote tunnels worden uitgegraven, waardoor het verkeer tijdelijk verstoord wordt
Standaard ronde rioolbuizen of rechthoekige kokerelementen. Buizen vanaf 600mm doorsnede kunnen eenvoudig onder de weg geboord worden.
Een gaaswerk bevestigd op houten, metalen of kunststof palen. Onderaan is de gaaswijdte kleiner om kleinere dieren tegen te houden.
vos, steenmarter, bunzing, ree, muizen,...
egels, amfibiëen, dassen, steenmarter, vos,...
alle landdieren
€€€
€€
€€
+ Hoe langer de tunnel, hoe breder en hoger hij moet zijn. Verschillende soorten die zich op het zicht oriënteren, zoals de ree, moeten het uiteinde van de tunnel kunnen zien. + Licht hellend aanleggen tegen water
+ + +
Sommige tunnels en duikers worden speciaal ingericht om een thuis te bieden aan vleermuizen. Een zwarte rubberen plaat wordt aan het plafond bevestigd om een windvrije schuilplaats te leveren. Holle bakstenen worden op hun zij ingemetseld als nestplaats.
Het ecoraster wordt ingegraven om te vermijden dat dieren eronderdoor graven. Ook begroeiing moet vermeden worden. Een dier kan per ongeluk toch aan de verkeerde kant van het gaas belanden. Daarom worden poortjes en overstapjes voorzien die maar in één richting werken: terug naar het bos.
▲ Figuren 32-40/ Informatie ontsnipperingsobjecten (Bron: herwerkt uit wegenennatuur.be) foto’s v.l.n.r.: Saïd Al-Haddad (BRUZZ, 2018), wegenennatuur.be, wegenennatuur.be, zoniënwoud.be, zoniënwoud.be, zoniënwoud.be, zoniënwoud.be, zoniënwoud.be, werkenaandering.be
Grenzeloos groen
52
Naar Gradaties en Symbiose
De scheiding tussen menselijk en natuurlijk landschap is niet afgelijnd, ze kent gradaties. Zelfs een gazon heeft een bepaalde ecologische waarde en soortenrijkdom. Al eeuwen leven mensen in verschillende relaties met het ZoniĂŤnwoud. Een relatie die we moeten omarmen.
â–ş Figuur 41/ De ingang naar een bosverkaveling langs de Waterloosesteenweg
53 We bespreken een selectie van drie typecondities waarin het cultureel en natuurlijk landschap op een expliciete manier samenkomen, drie types met een grote potentie voor een wisselwerking tussen fauna, flora en de mens. Eerst bespreken we de woudpoorten, die als recreatieve hubs de mens willen laten genieten van het natuurlijk schoon, maar met respect voor de natuur. Als tweede zijn er de valleien die zich door het landschap snijden en waarlangs de verschillende kernen
ontstonden. De vallei heeft een immense potentie als drager van recreatieve netwerken, ecologische verbindingen, waterbuffering,... en verdient meer ruimte. Als laatste beschouwen we de bewoonde bosrand, ook gekend als de bosverkaveling. Een hele reeks ecosysteemdiensten tonen hoe de mens kan winnen aan een verbeterde relatie met de natuur en door een ander beheer van de tuinen een ecologisch waardevol complex uitgebouwd kan worden.
54 Woudpoorten
De mens heeft vandaag toegang tot het hele Zoniënwoud via de talrijke randparkings, die tot 86% van de bosrand bereikbaar maken voor wandelaars (Arcadis, 2008), en de hoge concentratie aan recreatieve infrastructuur die homogeen verspreid is over het hele woud. Deze recreatiedruk zorgt voor problemen zoals de verstoring van fauna, vertrappeling en pluk van flora, de verspreiding van zwerfvuil over het woud en bodemverdichting door bijvoorbeeld ruiters, fietsers, wandelaars en wildparkeren (Arcadis, 2008). In de structuurvisie van het Zoniënwoud (Arcadis, 2008) wordt gestreefd om de ecologische hoofdstructuur van het bos opnieuw te erkennen, te versterken en de menselijke druk hier te verminderen. Het doel hiervan is een vermindering van de recreatiedruk in het centrum en het voorstel is een transformatie van de homogene menselijke invloedszone doorheen het hele woud naar een model van instappunten langs de rand. Dit betekent geenszins dat het Zoniënwoud zijn betekenis als recreatieve trekpleister verliest. Het impliceert dat de menselijke invloed wordt geconcentreerd in zes goed gekozen poorten en een aantal kleinere instapplaatsen, die regionale natuurverbindingen niet in de weg staan. Het zijn vandaag al plekken waar een grote concentratie aan recreatiemogelijkheden aanwezig is. Het doel van de structuurvisie is om deze om te vormen tot toeristische hubs die gemakkelijk bereikbaar zijn met hoogwaardig openbaar vervoer en veel parkeergelegenheid. Ook de aanwezigheid van een hoog aanbod aan culturele plaatsen, horeca en toeristische trekpleisters is cruciaal zodat het potentiële hoogdynamische hotspots kunnen worden voor bostoerisme.
De woudpoorten zijn dé plekken waar de mens in aanraking komt met de natuur en ze kunnen omschreven worden als puntvormige gradiënten van menselijke inmenging. Hoe dieper men het woud in trekt, hoe minder bewegwijzerde paden aanwezig zullen zijn, hoe minder rustplekken, informatieborden… Zo wordt de mens afgeraden om het hele woud te gebruiken voor recreatieve doeleinden en wordt het hart van het woud opnieuw een plek waar fauna en flora relatief ongestoord hun gang kunnen gaan. Natuurlijk blijft het hele bos nog steeds doorwaadbaar voor natuurliefhebbers, sportieve wandelaars en recreatieve fietsers, maar de meerderheid aan recreanten (en vooral de korte wandelaar of culturele bezoeker) blijft geconcentreerd in de poorten (Regionaal Landschap Dijleland vzw, 2016). De voorgestelde toegangspoorten tot het woud zijn algemeen geënt op bestaande culturele en recreatieve infrastructuren (zoniënwoud.be). Bestaande parken, zoals het Ter Kamerenbos in Ukkel en het Warandepark in Tervuren (Duquenne, 2001), hebben al decennialang een belangrijke sociale betekenis in de relatie tussen stad en natuur. Ook multimodaliteit blijkt een belangrijke factor in de keuze voor poorten, zoals zichtbaar is in het snelwegdorp Jezus-Eik (BUUR, 2015) en in Groenendaal, waar trein, ring en zachte infrastructuur elkaar kruisen (Arcadis, 2008). Het feit dat de rivier de Ijse eveneens de bosrand doorbreekt op dezelfde plek is misschien wel een logische aansluiting op het regionale fietsnetwerk langs de oevers van de vallei. Toch vraagt deze situatie ook om een bepaalde voorzichtigheid tijdens het ontwerpen van de poort om te vermijden dat te weinig ruimte wordt voorzien voor de groen-blauwe verbinding.
▼ Figuur 42/ De menselijke druk op het woud
zwerfvuil verspreidt zich
vernietiging van flora
verdichting van de bodem
verstoring van fauna
55
Warandepark Tervuren Museum voor Midden-Afrika Koloniënpaleis Arboretum Tram 44
Rood Klooster Rood Klooster Kasteel Drie Fonteinen Dry Borrenvallei E 411 en Tram 44
Hippodroom Bosvoorde Woudpoort Jezus-Eik GC De Bosuil Horeca E 411
Groenendaal Hippodroom Bosmuseum Arboretum Treinstation
Zoniënwoud woudpoort
Kasteelpark Terhulpen
instappunt toeristische trekpleister parking treinspoor
De Zevenster
arboretum golfterrein 0
▲ Figuur 43/ Poorten en instappunten naar het
Zoniënwoud Bron: gebaseerd op Regionaal Landschap Dijleland vzw, 2016
1 km
56 Valleien
Het project Horizon+ ambieert samen met de Vlaamse Landmaatschappij om regionale ecologische corridors te creëren. Het verbinden van bestaande groeneilanden vergroot de ecologische veerkracht en maakt grootschalige migratie van fauna opnieuw mogelijk (Dewaelheyns, V. et al., 2011). Het creëren van een Vlaams natuurreservaat Brabantse Bossen kan door het herstel van de voormalige kolenwoudverbindingen tussen het Hallerbos en het Meerdaalwoud en de versterking van de groen-blauwe parelsnoeren langsheen zijtakken van de Zenne- en Dijlevallei (Vlaamse Landmaatschappij, 2009; VLM, 2016; VLM, 2017). Deze riviervalleien hebben het Brabants plateau ingesneden en gevormd tot het glooiend landschap dat we nu kennen. Langsheen de rivieroevers liggen oude wegen die geënt zijn op het landschap, tussen de vochtige valleibodem en de droge landbouwplateaus, waarlangs gehuchten en dorpen ontstonden als parelsnoeren van menselijke ontwikkeling (Inventaris Onroerend Erfgoed). Er werd geleefd in harmonie met de natuur en in de nabijheid van vruchtbare, kleinschalige akkergronden en velden. Onder invloed van de toenemende verstedelijkings- en verkavelingsdruk is de dichte relatie tussen wonen en natuur in de vallei gaandeweg vervaagd (VLM, 2016). Valleien hebben aan terrein, kwaliteit en belang ingeboet en de biodiverse waterlopen zijn op veel plaatsen gereduceerd tot smalle, vaak ingebuisde grachten doorheen dichtgeslibde dorpskernen. Het Zoniënwoud heeft als bebost plateau een waterscheidende functie tussen de Zennevallei in het westen en het Dijleland in het oosten (zie figuur 45). Verschillende zijtakken van de Dijle,
zoals de Ijse en de Voer en van de Zenne, zoals de Molenbeek, ontspringen in het woud en reiken tot ver in zowel oostelijke als westelijke richting. De valleien bieden de ultieme kans om de sterk versnipperde open ruimte opnieuw lineair te verbinden en een corridor voor fauna en flora te banen doorheen de bebouwde ruimte (Dewaelheyns, V. et al., 2011). Door een natuurlijke herprofilering van de ingebuisde waterlopen in de vallei, worden allerlei ecosysteemdiensten gecreërd, zoals habitatvorming voor fauna en flora, natuurlijke waterzuivering en een hogere recreatieve waarde. Als groen-blauwe netwerken spelen de valleien bijgevolg een belangrijke rol in de restauratie en conservatie van de biodiversiteit (VLM, 2009). De Vlaamse Landmaatschappij is bezig aan Landinrichtingsprojecten voor verschillende riviervalleien, waaronder de Ijse-, Nellebeek-, Voeren Molenbeekvallei (VLM, 2009; VLM, 2016; VLM, 2017), waarvan het type ecologische verbinding samenhangt met de aard van de vallei. Zo komen de meeste waterproblematieken voor langsheen de Molenbeek in Sint-Genesius-Rode en de Nellebeek in Overijse. Daarenboven heeft de Ijsevallei in Hoeilaart en Overijse de potentie om uit te groeien tot een hoogwaardige groenverbinding en de Voervallei in Tervuren tot een groen-oranje (ecologisch-toeristische) parelsnoer. In alle bestudeerde valleien wordt ingezet op drie belangrijke versterkingen, al zij het in verschillende mate van belang: water, groen en recreatie. Watervervuiling en overstromingsgevaar is een alom terugkerend probleem dat grotendeels te wijten is aan de effecten van de 20e eeuwse verkavelingsdruk op kleine rivieren (VLM, 2016).
▼ Figuur 44/ Evolutie van dorpskernen in relatie tot een waterloop.
57
Voer Zenne
Nellebeek
Ijse
Molenbeek
ZoniĂŤnwoud rivier vallei
Lane
projectsites LIP Ijsevallei, Voervallei en Molenbeekvallei 0
â–˛ Figuur 45/ Landinrichtingsprojecten van Ijse-, Voer- en Molenbeekvallei Bron: gebaseerd op Vlaamse Landmaatschappij, 2009, 2016 en 2017
1 km
58 De Molenbeek in Sint-Genesius-Rode, bijvoorbeeld, is sterk geknepen door de huidige dichtbebouwde context. Initiatieven zoals het herstellen van historische en natuurlijke vijvers langs de Voer en de IJse, het verlagen van de druk in de Nellebeek en het zuiveren van water zijn allemaal pragmatische oplossingen aangehaald in de Landinrichtingsprojecten (VLM, 2009; VLM, 2016; VLM, 2017). Ook door het verbinden van groene stapstenen langsheen de riviervallei beoogt men een zuivere en ecologische vallei door middel van landschapsherstel zoals bij de Molenbeekvallei. Bovendien wordt opnieuw de migratie van fauna aangemoedigd, zeker langsheen de Ijsevallei. Het versterken van de valleien tot regionale groenblauwe aders is niet alleen belangrijk voor een ecologische continuïteit, maar ook voor toeristisch-recreatieve verbindingen. Dit is zeker belangrijk aangezien langsheen rivieren zich vaak parelsnoeren van menselijke inmenging bevinden. Een vallei wordt vaak gezien als drager voor fietsen wandelroutes, zowel lokaal als bovenlokaal. De Voervallei bijvoorbeeld takt rechtstreeks aan op de poort van het Warandepark in Tervuren waardoor zijn recreatieve functie benadrukt wordt. Om van een geïntegreerde projectaanpak te kunnen spreken is het bovendien nodig om de valleien grenzeloos te verbinden. De valleien bieden in hun omvang en uitgestrektheid de kans om over grenzen heen te kijken, zowel gemeentebestuurlijk als ruimtelijk. (VLM, 2009; VLM, 2016; VLM, 2017)
► Figuur 46/ De bebouwing in Tervuren rukt op tot vlakbij de Voer, wat resulteert in een artificieel landschap met plaatselijk zeer grote, onnatuurlijke hoogteverschillen 1 .
59
60 Bewoonde Bosranden
Ecotoon Het Zoniënwoud stopt niet abrupt, maar loopt op verschillende plaatsen door in bosverkavelingen: bosgebied dat doorheen de jaren opgedeeld werd in alsmaar kleinere woonplots of verkavelingen in voormalig agrarisch gebied die terug meer een boskarakter kregen. De rand werkt als een ecotoon, de overgang tussen twee ecosystemen: bos en urbaan gebied in dit geval (Thorpe, D., 2014). Onder het ecosysteem urbaan gebied wordt naast bebouwing en harde infrastructuur ook groene onbebouwde ruimte verstaan in de vorm van parken en private tuinen (Demolder, H. et al., 2014). Het begrip bosrand wordt gezien als een overgangszone die beschouwd kan worden als de meest gevarieerde bosomgeving en een ideaal leefgebied voor vele soorten, door een geleidelijke overgang naar het aanpalende landschap door middel van kleinere bomen en struikgewas (Bauwens, D. et al., 2017). Door de urbanisatiedruk op de randen van het Zoniënwoud vormt de bosrand vaak een hardere grens dan de ecotoon beschrijft. Het versoepelen van deze grens en het inzetten op ecologisch beheer van deze rand heeft niet enkel de potentie om het leefgebied van soorten uit te breiden: het kan ook de leef- en woonkwaliteiten van de menselijke bewoners bevorderen. In relatie tot de bewoning levert het bos een aantal ecosysteemdiensten (Demolder, H. et al., 2014) en creëert daarbij een gezonde leefomgeving. Zo slaat het bos CO² op, buffert water bij hevige regenval en zorgt voor een koelend effect op warme dagen. Daarnaast biedt het plaats voor rust en recreatie en levert het brandhout. Tegelijkertijd zorgt groene ruimte eveneens voor verhoogd sociaal contact.
Voortuinen en groene randen maken het wandelen door de wijk aangenamer, waardoor mensen ook sneller geneigd zijn meer buiten te komen, te voet te gaan in plaats van de auto te nemen en sociaal contact te leggen. Hierdoor kunnen initiatieven voor een gezamenlijk ecologisch beheer, zoals een collectieve compostplek, ontstaan. In het huidige boswijkweefsel zijn sporen zichtbaar in de beeldkwaliteit van ontbossing, transformatie naar landbouwgrond en verkavelingen, maar vaak met een toch sterk aanwezig boskarakter (Decoster J., Horizon+, 2019). Het is deze beeldkwaliteit die ervoor zorgt dat mensen hier willen wonen. Het groene karakter wordt vaak nog versterkt door de topografie: bomen op heuveltoppen hebben een grotere zichtbaarheid en een grotere positieve beeldwaarde. Deze symbiose tussen natuur en bebouwing is moeilijker te realiseren aan de dens bebouwde rand tussen het Zoniënwoud en Brussel, waar een plotse breuk is met de omliggende stadsomgeving en de overlevingskans voor diverse soorten daarom klein is (Brussels Instituut voor milieubeheer, 2006). Natuurbeheer van de bewoonde rand De bosverkaveling zou als een een uitgestrekte bosrand vol variatie beheerd moeten worden. (Decoster J., Horizon+, 2019) Ze omvat een grote diversiteit aan planten en bomen en meer licht kan tot bij de bodem raken. Het is belangrijk om te denken in ecologische systemen en het kleinschalige te waarderen: een rijkere ondergroei (weg met de gemillimeterde gazon) zorgt voor voeding voor insecten, wat weer gunstig is voor vogels en kleinere zoogdieren, enzovoort. Het is een piramide. (Decoster J., Horizon+, 2019)
Ecotoon breedte
bos
niet-bos
Ecotoon buffer
◄ Figuur 47/ Een ecotoon is de overgang
tussen twee ecosystemen. Bron: herwerkt uit Biodiversity and Spatial Information Centre, http://www.basic.ncsu.edu/segap/index.html
61
Zoniënwoud harde grens bosverkaveling 0
▲ Figuur 48/ De bosrand als gradiënt tussen natuur en mens in bewoonde bosranden.
1 km
62 Daarom is sensibilisering en reglementering belangrijk om inheemse planten en een goed beheer te verzekeren. Mensen zouden bijvoorbeeld aangemoedigd moeten worden om minder oprit en tuinoppervlakte te verharden, delen van hun gazon niet meer of minder vaak te maaien, bloemenweides te zaaien of een beukenhaag te planten in plaats van een coniferen (Stynen, H., Regionaal Landschap Dijleland, 2019). Vaak draait dit niet om onwillendheid, maar om onwetendheid. Sensibilisering en ondersteuning door mensen met kennis van zaken is nodig. De hemelwaterverordening van de Vlaamse Milieumaatschappij is hier een voorbeeld van. Deze verordening verplicht het plaatsen van een hemelwaterput en het scheiden van hemelen afvalwater voor nieuwbouw en grondige verbouwingen (Vlaamse Milieumaatschappij, 2013). Onder de naam ‘plan Vliegend Hert’ wil het Agentschap voor Natuur en Bos zo’n campagne starten. Voor de verschillende gemeenten rond het Zoniënwoud werden zogenaamde koesterburen aangeduid: diersoorten die een duwtje in de rug kunnen gebruiken. Het Vliegend Hert dient tot de verbeelding sprekende mascotte en is een van de Koesterburen van Overijse en Sint-Genesius-Rode (Stynen, H., Regionaal Landschap Dijleland, 2019). Door het aanspreken van de burger kan een enorme capaciteit aan groene ruimte die individueel beheerd wordt en schuilgaat achter de gevels van de bebouwde ruimte opgewaardeerd worden. Kijk bijvoorbeeld naar de Marnixwijk in Overijse 2 : met een woondichtheid van om en bij de 8 woningen per hectare zijn de kavels groot en hebben de tuinen dus een groot potentieel. Zoals vele handen licht werk maken, kunnen vele tuinen een robuuste groenstructuur vormen, die samen met parken, bossen en natuurgebieden deel kunnen uitmaken van groene corridors (Dewaelheyns, V. et al., 2011). Het lijkt ons geen doel om groot wild door deze boswijken te loodsen, maar deze wijken wel een uitdijende bosgradiënt te laten vormen rond de daadwerkelijke openruimteverbindingen. Naast een bosgradiënt rond het Zoniënwoud zouden de boswijken met een goed beleid een duurzame stapsteen kunnen zijn naar ecologische connecties en gradiënten rond openruimteverbindingen.
■
63
â–˛ Figuur 49/ Een bosverkaveling, uitkijkend naar het bos
64
65
Boeren boven 66 72 80 88
Boer in een betwist landschap Boer als bankier Boer als land-bouwer Boer als buur
Waar vroeger bij landbouw voornamelijk voedselvoorziening als enige functie primeerde, wordt deze sector vandaag steeds meer geconfronteerd met heel wat andere maatschappelijke functies en activiteiten (ILVO-KU Leuven, 2015). De landbouwer is naast producent bijvoorbeeld ook natuurbeheerder of aanbieder van zorg en recreatie. Deze nieuwe ruimtelijke relaties kunnen zowel positieve als negatieve implicaties met zich mee brengen. Een doordachte uitwerking van het verbrede programma is hierbij dus essentieel (Jongeneel et al., Zasada, Rogge & Dessein, Paül & Dessein, Paül & McKenzie in ILVO-KU Leuven, 2015). Naast uitdagingen van vermaatschappelijking kampt de landbouwer ook met klimaatuitdagingen, zoals toekomstige grote waterschaarste en wateroverlast (VMM, 2018). Kan de landbouwer ook zelf actie ondernemen? Een andere uitdaging is het bewuster omgaan van landbouwbedrijven met energie-, afval- en materiaalkringlopen. Via warmtekrachtkoppeling kan restwarmte ingezet worden en samenwerkingsverbanden ontstaan tussen verschillende energieverbruikers (ILVO, 2018). Ook het landbouwareaal vormt een essentieel ingrediënt voor de rendabiliteit van een bedrijf. De open ruimte in Vlaanderen is vandaag echter zeer gegeerd door verschillende actoren en resulteert in een versnipperde open ruimtestructuur (Zasada, Primdahl in ILVO-KU Leuven, 2015). De uitdaging ligt erin deze productieve grond maximaal te vrijwaren en te reserveren voor productieve doeleinden. Welke economie is interessant om te genereren in een regio waar de roots in de landbouw liggen en waar de landbouwgeschiedenis zo rijk en gevarieerd geweest is?
Boeren boven
66
Boer in een betwist landschap
Het gebied rond het Zoniënwoud kent een grillig reliëf. Gevormd door de Ijse, de Laan en de Dijle ontstaan er rechts van het woud drie plateaus. Boven op deze plateaus creëren de weidse akkers een frappant glooiend landschap. Tegengesteld aan wat de naam zou doen vermoeden zijn de plateau’s niet ‘plat’, maar vertonen ze kleine hoogteverschillen. Het gebied rond het Zoniënwoud is net zoals de rest van nevelstad Vlaanderen erg versnipperd, maar net door dit reliëf blijft het landschap toch ogen als één geheel.
▲ Figuur 50/ Boven de plateaus tussen de waterlopen
bevindt de landbouw zich. Een weids glooiend landschap ontstaat. Bron: herwerkt uit Sonian Forest Workshop
67
▲ Figuur 51/ Een glooiend reliëf rijgt het gefragmenteerd landschap aan elkaar.
68 De boer en boerin uit dit gebied hebben doorheen de tijd hun productiefocus verschilleden keren verlegd: van zelfvoorzienende boeren tot wereldboeren en van kolenbranders tot bioboeren. De landbouwersactiviteit werd sterk bepaald door zijn context, zowel politiek, sociaal als economisch. Kolenbranders | Midden 18de eeuw, Ferraris, 1778 Het hout van het Zoniënwoud was één van de voornaamste inkomsten van de bevolking. De Hoeilaartse bevolking werd niet voor minder de ‘kolenbranders’ genoemd. Ze legden zich toe op het branden van houtskool voor de kachel (Heemkundige kring Hoeilaart, 2018). Op de Ferrariskaart merken we enkele grote landerijen op, hoofdzakelijk familiebedrijven, die werkten als pachthoven. Veehouder één | Eind 18de eeuw Omstreeks 1776 begon de handel in boter, eieren, kippen en groenten. De relatie met Brussel werd intenser op het einde van de 18e eeuw toen de veehouders uit Hoeilaart in Brussel boter en eieren begonnen te verkopen die ze eerst in de omliggende dorpen opgekocht hadden (Het Glazen Dorp, 1990). Beenhouwer | Eerste helft 19de eeuw Tijdens het Franse bewind (tot 1815) verschenen de eerste beenhouwerijen. De beenhouwers van Hoeilaart werden al vlug de belangrijkste op de markt van Brussel. Vanaf de jaren 1860 kampte de landbouw met een zware crisis en werden boeren gestimuleerd om krachten en middelen te bundelen (Het Glazen Dorp, 1990). Eerste serrist | Laatste helft 19de eeuw Al snel volgden vele anderen zijn voorbeeld. De beroepsstructuur van de zelfstandige beenhouwer in de gemeentes Overijse en Hoeilaart stimuleerde een uitbouw van de serrecultuur. De gemeente Hoeilaart had voordien overwegend kleine landbouwbedrijven die op het randje af van leefbare landbouwbedrijven stonden, zodat de omschakeling naar een nieuwe cultuur, die eveneens een kleine oppervlakte nodig had, niet al te moeilijk was. De Hoeilander Felix Sohie is de baanbreker van de druiventeelt onder glas geweest. In 1865 bouwde hij zijn eerste druivenserre op de flanken in Hoeilaart. Al snel volgden vele anderen zijn voorbeeld. In afwachting van de groei van de eerste goede druivenlaars oogstte men in serres eerst aardbeien, perziken, snijbonen of
69 bloemkolen. Zowel Frankrijk als Engeland waren belangrijke afzetmarkten. Weldra schitterden er tijdens het Interbellum duizenden serres als zilveren staven op de Brabantse heuvelruggen (Het Glazen Dorp, 1990). Tweede serrist | Eerste helft 20ste eeuw Nieuwe bewaar- en productietechnieken deden de landbouw heroriënteren van akkerbouw naar tuinbouw. Na 1900 breidde de fruitteelt aanzienlijk uit. De aanplant van hoogstamboomgaarden, maar ook van klein fruit zoals frambozen, gebeurde voortaan op commerciële basis. Het doel was niet alleen de verkoop van de producten op zich maar ook van stroop en fruitconserven. Even snel als de koopkracht was gestegen in de jaren twintig, daalde zij tijdens de depressie van de jaren dertig (Centrum Agrarische Geschiedenis, 2019).
▲ Figuur 52/ Familie en persooneelsleden van een
exportbedrijf pozeren met verpakte druiven in 1932. Bron: Stroobants, (2010)
Veehouder twee | Tweede helft 20ste eeuw Een neerwaartse trend zette zich. De massale teelt door honderden serristen werd een kleinschalige productie door enkele tientallen gezinnen, vaak in nevenberoep. Ten opzichte van de jaren 70 was er in de gemeentes (Overijse, Hoeilaart, Tervuren en Huldenberg) een drastische daling in het aantal serristen te merken. Het aantal serristen daalt van 1051 naar 391 (Het Glazen Dorp, 1990). Kort na de tweede wereldoorlog stijgt het aandeel van grasland. Er is een toename in rundveestapel als gevolg van een heroriëntering van de Belgische landbouw. Op het veld nam de bietenteelt sterk toe en binnen de veeteelt groeide de varkensstapel (Centrum Agrarische Geschiedenis, 2019). Bioboer | 21ste eeuw (vandaag) Vandaag is er door de woondruk een duidelijk versnipperde perceelstructuur. De gemiddelde perceelsgrootte in Sint-Genesius Rode bedraagt 1,21 ha, wat kleiner is dan het gemiddelde voor Vlaanderen (Eindvoorstel Landinrichtingsplan Molenbeekvallei, 2016). In Vlaanderen is de biologische Landbouw in opgang (Landbouwrapport, 2018).
▲ Figuur 53/ De boeren- en serristengilde op studiereis. Bron: Stroobants, (2010)
■
70
Brussel
Grondgebied van de landbouwer Afzet Markt
1750
1800
1850
Kolenbrander
Eerste Veehouder
Beenhouwer
Kolenbrander (inwoner van Hoeilaart)
Veehouder
Beenhouwer
Houtskool voor de kachel
Boter, eieren, kippen
Vleeswaren
Waar produceert hij/zij?
Langs een steenweg/dichtbij de historische kern
Versnipperde gronden
Historische kern
Waar is zijn/haar afzetmarkt?
Zelfvoorzienend
Brusselse vroegmarkten
Verkoop in de gemeente
Beroep landbouwer Wat produceert hij/zij?
▲ Figuur 54/ Identiteit van de landbouwer doorheen
de tijd. Bron: herwerkt uit Heemkundige kring Hoeilaart (2019) en Stroobants, F. (2010).
71
Frankrijk Engeland
Brussel
Supermarkt
1900
1950
2000
Supermarkt
Serrist I
Serrist II
Eerste generatie serrist (vanaf Felix Sohie, 1862)
Tweede generatie serrist: schaalt op, marchant komt opkopen
Veehouder
Bioboer
Aardbeien, perziken, snijbonen, bloemkolen
Vlaams-brabantse tafeldruif, schuimwijnen, druivensap
Runds- en kalfsvlees
Maïs, bieten, aardappelen met organische mest
Flanken van de historische kern in alleenstaande kassen
Naar een glazen dorp, in warenhuizen
Big boxen
Zeer versnipperde gronden,vaak als pachter
Brusselse vroegmarkten
Export: Engeland, Frankrijk
Retail
Retail
Tweede Veehouder
Bioboer
Boeren boven
72
De boer als bankier
Globalisering zorgde ervoor dat ons voedsel ten koste van het milieu de halve wereld rond reist, en de Argentijnse en Vlaamse appels naast elkaar liggen in de supermarkt. Om het hoofd boven water te houden, zijn er een aantal tendensen in de Vlaamse landbouwsector zoals schaalvergroting en -verbreding. De landbouwbedrijven vergroten en zoeken verder gelegen afzetmarkten op. Andere landbouwbedrijven gaan eerder op zoek naar andere activiteiten om geld in het laatje te krijgen. Door recreatieve, educatieve of zorgende diensten aan te bieden proberen ook zij te overleven (Landbouwrapport, 2018). In dit verhaal biedt de nabijheid van twee steden voor het gebied rond het ZoniĂŤnwoud zowel voor- als nadelen. De vier gemeenten liggen geografisch gezien geprangd tussen Brussel en Leuven, een welvarende regio met veel monden om te voeden. Landbouw en de stad hebben een intense, historische relatie. De bevolkingsgrootte van een stad werd van oudsher bepaald door de transportassen waaraan ze gelegen was. Verbeterd transport, nieuwe bewaartechnieken en technische evoluties betekenden dat meer voedsel geproduceerd en getransporteerd kon worden. Tegelijk zorgden deze vooruitgangen voor een verdere achteruitgang van de relatie tussen de stad en het platteland en groeide de geografische en psychologische afstand tussen de stadsbewoner en hun voedsel (Landbouwrapport, 2018). Vandaag stijgt de vraag naar meer lokaal geteelde en hoogwaardige producten. “Het Brussels
73 Hoofdstedelijk Gewest wil dat 30% van alle groenten en fruit aangeboden in Brussel tegen 2030 van duurzame oorsprong zijn: lokaal, korte keten of bio. Hoewel de Brusselse markt in de praktijk nog vaak onontgonnen terrein is, zijn er toch al enkele pioniers die de stap hebben gezet (Swinnen, 2018).” De Groene Gordel en het Brussels Hoofdstedelijk gewest gaven vorig jaar het startschot voor ‘Brussel Lust’, een project waarbij duurzame tuin-en landbouwproducten gepromoot worden en zich daarnaast richt op het ondersteunen van landbouwers die de omschakeling naar de korte keten willen maken (Swinnen, 2018). “Waar het pajottenland zijn traditionele rol als ‘moestuin van Brussel’ opnieuw opneemt, is de grote stad in de vier gemeenten rond het Zoniënwoud eerder een nobele onbekende (Departement Landbouw & Visserij, 2015).” Waar Brussel vroeger een belangrijke afzetmarkt
ene
Gro
vormde voor de druiventeelt, wordt de aanwezigheid van deze afzetmarkt vandaag nog onvoldoende benut (ILVO-KU Leuven, 2015). Het reliëf en de bebossing vormen uitdagingen, maar ook hier zou landbouw economisch heel hoogwaardig kunnen zijn. Niet elke teelt kan evenveel profiteren van de nabijheid van Brussel. Hoe interessant een teelt is, hangt af van hoe snel de producten bederven, hoeveel verzorging ze nodig hebben en of er afval verwerkt zou kunnen worden. Met het oog op duurzame korte ketens zouden vooral producten met een korte shelflife interessant zijn (Goussey, 2019). De reeds aanwezige serres vormen een extra argument om in deze gebieden een economie uit te bouwen gebaseerd op producten met een beperkte bewaarbaarheid (Landbouwrapport, 2018).
rand
Gr
G eld
oe
G eld
Brussel 1,2 miljoen inwoners
ne
Kennis
ra
nd
Kennis
€
€
€ Gro
ene
€
ran
d
€
€
g ro
€
€ €
€ €
▲ Figuur 55/ Brussel, Leuven en de omliggende rijke gemeentes zijn interessante afzetmarkten om aan te boren.
r e a ti e
e nt e n
n ts
p a nn i
f r ui t
ng
€
€
re c
o
€ €
Leuven 100.000 inwoners
74 De nabijheid van grote steden en een centrale ligging kent ook zijn nadelen. Grond is essentieel voor de ‘land’-bouw. Groenten hebben grond nodig om te groeien, dieren om te grazen en bedrijfsgebouwen zweven niet in de lucht. Een groot deel van het territorium van de vier gemeenten, en dan voornamelijk Overijse, wordt bewerkt door de land- en tuinbouwsector. Zij vrijwaren de open ruimte. De nevelstad waarin we ons bevinden, fragmenteerde echter doorheen de jaren en uitgestrekte landbouwgronden versnipperden (zie +Atlas kaart 06). De nabijheid van Brussel weegt op de grondprijzen en resulteert bovendien in heel wat speculatie op landbouwgrond. “Waar het verdwijnen van bos gecompenseerd moet worden, is dergelijke verplichting voor landbouw onbestaande (Landbouwrapport, 2018).” Daar geldt meestal het idee ‘landbouw moet zich maar aanpassen, dat is er toch genoeg’ (Goussey, 2019).
Zelfs binnen het agrarisch bestemd gebied komt landbouw steeds meer onder druk te staan. Als gevolg van de schaalvergroting komen vele hoeves vrij en vinden andere bestemmingen voet aan grond. Door functiewijzigingen naar niet-agrarisch gerelateerde bestemmingen toe te laten werkte het ruimtelijk ordeningsbeleid dit in de hand (Landbouwrapport, 2018). In de serregebieden geldt bijvoorbeeld dat een levensvatbaar serrebedrijf een reconversie mag aanvragen naar een KMO wanneer het bedrijf kan aantonen dat het gedurende de twee voorafgaande jaren een rendabel bedrijf was. Bij serrebedrijven hoorde vaak een serrewoning en wanneer de serres niet langer rendabel waren, werden deze afgebroken en bleef de statige woning fier in het landschap staan. Dankzij de afwerkingsregel zouden de tussengelegen lege zones aan de steenwegen al gauw opgevuld raken (Team Vlaams Bouwmeester et.al., 2019).
opvulregel laat toe om onbebouwde percelen in agrarisch gebied om te vormen naar bouwgrond
van glazen dorp naar parasitair woonlandschap
reconversie van bestaand serrebedrijf tot KMO nadat serrebedrijf voor minstens 2 jaar verdergezet werd
▲ Figuur 56/ Verschillende
transformatiemechanismes serreweefsel
◄ Figuur 57-58/ Reconversie van serrebedrijf naar sigarenfabriek Cubacigar te Overijse 3 Bron: Geopunt
75
â–˛ Figuur 59-61/ Hoeve
verdeeld in meerdere woningen. Terhulpsesteenweg 386, Overijse 4 Bron: Inventaris onroerend erfgoed Vlaanderen
â–ş Figuur 62-63/ Hoeve
verdeeld in meerdere woningen. Rozierensesteenweg 98-90, Overijse 5 Bron: Inventaris onroerend erfgoed Vlaanderen 5
76
â–ş Figuur 64/ Het platteland evolueerde van
een voornamelijk agrarisch landschap naar een woonlandschap.
77 Zoals te zien in figuur 11 zijn er vele processen die zorgen dat het platteland evolueert. Het platteland lijkt ideaal voor de Vlaming op zoek naar rust en ruimte voor de trampoline en de auto. Speculatie op landbouwgrond doet de prijzen voor landbouwgrond zodanig de pan uit zwieren dat ze voor jonge landbouwers en voor familiale landbouwbedrijven bijna onbetaalbaar geworden zijn. Door de lage prijzen voor hun landbouwproducten zou het te lang duren vooraleer de investering terug verdiend zou zijn. Deze speculatie en de woonwens van de Vlaming zorgen ervoor dat er steeds minder ruimte om te boeren is (ILVO KU Leuven, 2015) (zie +Atlas kaart 05 en 06). “De grond wordt daarenboven door landbouwers vaak gezien als een pensioenspaarpotje. Wanneer men de sector verlaat, verkoopt men vaak aan de hoogst biedende partij. Vaak gaat dit niet om jonge landbouwers, maar kapitaalkrachtigen die deze gronden als een interessante investering zien (Landbouwrapport, 2018).” Bovenstaande ontwikkelingen zijn prominent aanwezig in de gemeenten rond het Zoniënwoud. De streek vormt voor de stedelingen en kapitaalkrachtige ondernemingen een ideale
combinatie tussen rust, bereikbaarheid en prijs. Zij vormen in de strijd om landbouwgrond een grote concurrent voor de boer en zijn vaak kapitaalkrachtiger (ILVO KU Leuven, 2015). Typerend voor deze streek is uitbouw van de serreteelt geweest in de negentiende eeuw. Bij het verdwijnen van de serreproductie werden vele lange plots samengenomen en verkaveld. Waar de lange percelen niet verkaveld werden, ontstond er in tweede orde een vrijplaats. De achterste zone van de tuin is vaak verwilderd of een moestuin, maar er kan evengoed een villa in tweede lijn neergepoot zijn (De Meulder, Schreurs, Cock & Notteboom, 1999). De niet-agrarische activiteiten in voormalig agrarisch gebied creëren niet alleen een druk op het landbouwkundig functioneren, maar evengoed op andere vitale functies die de open ruimte voor de maatschappij vervult (Kerselaers, Vanempten, Verhoeve & Rogge, 2016). Door deze versnippering, de hoge grondprijzen en de aanwezigheid van serres heeft deze streek veel potentiëel om in te zetten op een intensieve hoogwaardige teelt waar men niet noodzakelijk grote aaneengesloten gronden voor nodig heeft.
► ► Figuur 65/ Er zijn verschillende geïnteresseerden
■
bij de verkoop van ontsloten landbouwpercelen en serrepercelen. Dit verhoogt de prijs en is dan ook nadelig voor de lokale boeren.
78 Wie wil dit lapje grond?
Lokale boer IK! Om mijn landbouwbedrijf uit te breiden is extra grond noodzakelijk. Ik kan er maximaal 30.000 euro voor betalen anders zou het niet langer rendabel zijn. De nabijheid van de snelweg en de ligging aan een steenweg zal er wel voor zorgen dat er nog kandidaten zullen zijn...
Gegoede Brusselaar
sn e eg lw
IK! Deze landbouwgrond maakt grote kans om later bouwgrond te worden. De locatie -dicht bij de snelwegmaakt het een extra interessante investering. Ze vragen maar 30.000 euro?! Ik kan deze grond later voor zeker vier keer zoveel verkopen of wie weet ga ik er wel zelf wonen. ‘Wonen op den buiten, maar toch dicht bij Brussel’ spreekt me wel aan. Ze is deze prijs meer dan waard. Ondertussen kan ik er misschien paarden op zetten of ik verpacht het voor een paar jaar aan een lokale boer.
TE KOOP
eg steenw
Projectontwikkelaar IK! Deze landbouwgrond maakt grote kans om later bouwgrond te worden. De locatie -dicht bij de snelwegmaakt het een extra interessante investering. Ze vragen maar 30.000 euro?! Op deze grond passen zeker een aantal landelijke villa’s of wat appartementen in het groen. ‘Wonen op den buiten, maar toch dicht bij Brussel’ is wel in trek. Ze is deze prijs meer dan waard.
Inwoner van de gemeente IK! Deze landbouwgrond maakt grote kans om later bouwgrond te worden. De locatie -dicht bij de snelwegmaakt het een extra interessante investering. Ze vragen maar 30.000 euro?! Oei er zijn nog andere geïnteresseerden en zij zijn bereid om er meer voor te betalen. Misschien is er ergens anders wel een goedkoper plekje, al is dat lapje grond waarschijnlijk net iets minder goed gelegen.
79 Wie wil dit lapje grond?
Lokale inwoner IK! Een mooie woning met een grote tuin als ik de serres afbreek. De tuin is misschien iets te groot, maar het laatste stukje maak ik wel weide of ik zet er een paard op. 500.000 euro is veel, maar misschien wil ik wel een gokje wagen en een iets lager bod doen.
TE KOOP
Ondernemer
IK misschien? Ik ben op zoek naar interessante grond om een bedrijf op te starten. Deze plot is op zich groot genoeg en omdat het in serregebied ligt, mag ik het omvormen naar een kmo’tje als ik het serrebedrijf nog even voortzet. Misschien doe ik dit wel. De nabijheid van Brussel is wel erg interessant.
eg steenw
Gegoede Brusselaar IK! Een mooie woning met een grote tuin, misschien is ze iets te groot, maar dan laat ik het laatste stukje wel weide of ik zet er een paard op. 500.000 euro is veel, maar ik kan het me permitteren. Het is een mooie streek dicht bij Brussel en relatief goed bereikbaar. ‘Wonen op den buiten’ spreekt me erg aan.
Projectontwikkelaar IK! Deze landbouwgrond maakt grote kans om later bouwgrond te worden. De locatie -dicht bij de snelwegmaakt het een extra interessante investering. Ze vragen maar 30.000 euro?! Op deze grond passen zeker een aantal landelijke villa’s of wat appartementen in het groen als ik een aantal serreplots samen aankoop. ‘Wonen op den buiten, maar toch dicht bij Brussel’ is wel in trek. Ze is deze prijs meer dan waard.
Lokale boer IK misschien? Ik ben op zoek naar extra grond. Deze plot is op zich groot genoeg voor een hoogwaardige teelt, maar het huis maakt de prijs veel te hoog en er zijn nog wel wat kandidaten...
Boeren boven
80
De boer als land-bouwer
Een landbouwer kan impact hebben op groen-blauwe diensten. De problemen van droogte en overstromingsgevaar vormen in de toekomst een steeds grotere uitdaging. Vooral de problematiek van erosie vormt door het glooiende reliëf in deze regio een steeds grotere uitdaging. De aanwezige serres bieden dan weer kansen. De boer kan een sleutelfiguur zijn in de klimaatadaptatie (ILVO-KU Leuven, 2015). De topografie is met hoogteverschillen tot 60 meter prominent aanwezig in deze streek. In de microreliëfs van de plateaus zijn de flanken erg gevoelig aan erosie zoals te zien is op kaart 04 in de atlas (zie +Atlas kaart 04). Run-offs nemen de nuttige nutriënten van de bodem mee en doen de ecologische waarde van de grond dalen. Dit zal in de toekomst door de klimaatveranderingen schering en inslag worden en hier wordt dus best op geanticipeerd (Landbouwrapport, 2018).
81
overstromingsgevaar open water
zeer hoge erosie hoge erosie
matige erosie lage erosie
zeer lage erosie
â–˛ Figuur 66/ De landbouwpercelen op de flanken en in de lagere zones ten noorden van Overijse vertonen een hogere graad van erosie.
82 We bevinden ons in de regio van de Brabantse Leemstreek. De drainerende bodems zijn ideaal voor de druiventeelt. Enerzijds hebben de druiven en bessen heel wat water nodig en anderzijds verdragen de planten geen vochtige bodem. Dankzij de bodem kan de bevloeiing via grond-of regenwater profiteren van een natuurlijke drainage. Zandige bodems zijn minder geschikt doordat ze te snel water afvoeren. Kleibodems zorgen dan weer voor een te hoge grondwaterstand en zijn daardoor nadelig voor de wortels. Leem is dan ook dĂŠ bodem waar bijna elke landbouwer van droomt. Nadelig aan leembodems is echter de gevoeligheid voor erosie (Vilt, 2015). â–˛ Figuur 67/ De Druivenstreek is gelegen in de Brabantse Leemstreek.
Op hellingen durft de droom wel eens uitdraaien in een nachtmerrie, want daar is de erosieproblematiek het prominentst. Bloemen inzaaien of aanleggen van houtkanten langs de randen van landbouwgrond kunnen deze erosie tegengaan. Deze onbewerkte stroken worden voor een maximaal effect best volgens de hoogtelijnen ingeplant. Een foute ploegrichting, het zware gewicht van de tractoren en een hoge bandenspanning versterken de erosie in hellende landbouwpercelen. De laatste jaren wordt er meer ingezet op niet-grondkerende grondbewerking om deze erosie tegen te gaan (Vilt, 2015). Inzetten op agroforestry aan randen van bosgebieden kan ecosystemen verrijken. De bomen helpen ook tegen erosie. Vandaag is agroforestry echter nog onbekend en onbemind(Ghijs, 2018).
83 ► Figuur 68/ In Sint-Genesius-Rode steken de problemen door overstromingen van landbouwvelden naast tuinen de kop op. De gemeente huurt er een strook landbouwgrond en legt er samen met de dienst Waterlopen van de provincie een aarden dam met erosiepoel aan. Voor de bewoners van de Priorijlaan en de Terkluizendreef is dit goed nieuws, enkele woningen hebben al verschillende keren met wateroverlast te kampen gehad. (Schepers, 2012) 1 Bron foto: SSJ
► Figuur 69/ Biestmuiterlaan Overijse 6 Tussen landbouwperceel en huizen worden grachten gemaakt om afvloeiende modder niet tot in de tuinen van de bewoners te laten komen. Deze modder bestaat echter uit zeer vruchtbare stoffen die de boer door erosie verliest. Grasstroken aan de randen van het landbouwperceel was een interessantere piste aangezien zo de vruchtbare grond niet zonder rem wegvloeit.
► Figuur 70/ De juiste ploegrichting en het vrijhouden van een aantal onbewerkte stroken kunnen erosie helpen tegengaan.
Leemlaag
Zandlaag
Leemlaag
Zandlaag
onbewerkte strook
onbewerkte strook
84
Regenwater opslaan
Overschot winter
zomer
Tekort
▲ Figuur 71/ Door de bodem in te zetten als mitigerende en capterende actor kunnen overschotten en tekorten aan water opgevangen worden. Bron: Herwerkt uit Strategische visie Horizon +
Inzake de opslagcapaciteit aan water van onze bodem speelt de hoeveelheid CO2 een grote rol. Het doet immers de grond zich gedragen als een spons. Hoe meer er van dat broeikasgas in de bodem zit, hoe meer water er kan worden opgeslagen. 1% meer CO2 in de bodem betekent 100 liter extra vastgehouden water. De hoeveelheid CO2 in de bodem hangt af van het soort beplanting en het soort kunstmest. Ons dieet bestaat vandaag uit veel eenjarige planten zoals aardappelen en sla. In eenzelfde jaar ontkiemen, groeien, bloeien en sterven deze planten af. Elk jaar wordt daardoor de grond omgewoeld en wordt de vastgehouden CO2 de lucht ingeblazen. Met de klimaatuitdagingen in het achterhoofd zou ons dieet beter bestaan uit vruchten van meerjarigen zoals frambozen, blauwe bessen en ook noten. Op die manier kan de CO2 voor een langere periode vastgehouden worden (Goussey, 2019). Ook het gebruik van organische mest in de plaats van kunstmest zorgt voor meer CO2 die gecapteerd kan worden in de grond. Zo kunnen planten langer droge periodes overbruggen, en kan de grond een mitigerende rol spelen in periodes van grote neerslag. “Nutriënten worden toegevoegd, pesticiden worden gespoten, de bodem wordt drooggelegd, etc. Deze kunstmatige ingrepen bevorderen de voedselproductie, maar beïnvloeden op lange termijn tal van ecosysteemdiensten op negatieve wijze (Stevens, 2014).”
► Figuur 72/ In natuurderij Keizersrande - Diepenveen neemt een landbouwer het voortouw in het onderhoud van het natuurgebied. Dit natuurgebied kan een belangrijke schakel zijn met de hydrografie van het gebied. Anders dan in Vlaanderen worden boeren in Nederland vergoed om waterbuffering op te nemen. In Keizersrande staan de werkzaamheden van het bedrijf rechtstreeks in verbinding met de IJssel. Er worden kleine karakteriserende landschapselementen zoals neven geulen, poelen, heggen, hagen bewaard en in stand gehouden. Bron: http://www.keizersrande.nl/boerderij
85
C02
Kunstmest
Organisch Sla (eenjarig)
Houtkanten Organische mest
Taxus (meerjarig) Bloemen
â—„ Figuur 73/ Een andere beplanting zorgt voor meer CO2-captatie in de grond.
86
â–˛ Figuur 74/ Mogelijke koppelingen van stromen tussen het gebouwregister en tuinbouwteelt. Bron: herwerkt uit Vestia Westland.
87 Een van de hoofdredenen waardoor de serres van het toneel verdwenen in de jaren 1970, waren de hoge verwarmingskosten van de serreteelt. Maar zijn er vandaag geen nieuwe innovaties om deze kosten te beperken? Een Studie van de Vlaamse Overheid in 2007 wees op het feit dat een hernieuwde afstemming tussen stedelijke en agrarische systemen kan gezocht worden door een ander ruimtegebruik op basis van energie, afvalstromen en watersystemen (ILVO-KU Leuven, 2015). De glastuinbouw bleek volgens een studie van het VITO in 2007, verantwoordelijk te zijn voor 42 % van het totale energiegebruik van de Vlaamse landbouwsector (Landbouwrapport, 2018). Om fossiele energie te besparen kan men als tuinbouwer innoveren en gebruik maken van recuperatie van warmte bij luchtontvochtiging, door schermgebruik, door warmtepompen en gebruik van restwarmte. De glastuinbouwer kan warmte verkopen. Door introductie van warmtekrachtkoppelinginstallaties en zonnepanelen is de Vlaamse landbouw vanaf 2010 ook een
netto producent geworden van elektriciteit (Landbouwrapport, 2018). Hemelwater en condensatie vanuit de serres kunnen ook gedeeld worden met de naburige wijk. Anderzijds is het vele groenafval zowel uit tuinbouwteelt als akkerteelt een mogelijke stroom die geconverteerd kan worden naar biogas. Zolang men immers op aargas blijft verwarmen, blijft de tuinbouwsector een van de grootste energiegebruikers al is het nu niet langer een gebruiker, maar eventueel ook producent. Blauw, Groen & Natuurdiensten zijn belangrijke aanknopingspunten. Met aandacht voor watercollectivering op landbouwpercelen kan waterkwaliteit en watermanagement verbeteren dankzij de boer. Bewust omgaan met energieen afvalstromen draagt bij aan een duurzame energietransitie. Via een framework en begeleiding van landbouwers kan een gegronde investering in klimaatsystemen beoogd worden.
â–˛ Figuur 75/ De ruimtelijke implicatie van een warmtekrachtkoppelingsinstallatie bij een grootschalig tuinbouwbedrijf. Bron: Energiemonitor Nederlandse glastuinbouw, Kenneth Stamp ECW.
â–
Boeren boven
88
De boer als buur
Terwijl de fysieke afstand tussen wonen en landbouw in landelijke gebieden vandaag minimaal is, is hun relatie doorheen de jaren verwaterd tot louter een gedoging van elkaars aanwezigheid. In wat volgt gaan we opzoek naar de vervlogen betekenis; maar ook de potenties van de nabijheid van agricultuur. Het Vlaamse woonideaal is er een van landelijk wonen waar privacy, rust en een gemilimeterd gazon een alternatief moeten bieden voor de bruisende stad. Tussen dit ideaalbeeld en de realiteit van het versnipperde landschap ligt een gapend gat dat bepaald is door de minimale rationaliteit van woonpatronen en de gebouwde omgeving als neerslag hiervan. De woekerende en vretende woningbouw van alleenstaande fermettes vormt een enorme woondruk op landbouwpercelen.
“De vrijstaande woning in een groene omgeving blijft de droomwoning van de doorsnee Vlaming. Een verkaveling zorgt immers voor rust, privacy, speelruimte voor de kinderen en een garage voor de auto.” (Verkavelingsverhalen, Devisch & Roosen, 2016).
De historisch gegroeide nostalgische landschappen cultiveren heiden en ver het Vlaamse platteland. De fermettes imiteren een boers accent en roepen de geest van het platteland op, maar keren zich tegelijk weg van elke vorm van productie door middel van hoge hagen en een architectuur gericht op de private, ellenlange tuin. De landelijkheid beperkt zich tot een mentale constructie die vorm geeft aan rurale idyles over landelijk wonen (Vermeulen, 2002). “Door het realiseren van verkavelingen sinds ruwweg de jaren zestig werden op veel plaatsen in Vlaanderen de mazen tussen de woonlinten ingenomen, waardoor het zicht op de velden op heel wat plaatsen verdwenen is en de verhouding tussen woning en open ruimte werd verengd tot ‘woning-tuin’ in plaats van ‘woning-landschap’“(Ryckewaert & De Meulder, 2009).
89
â–˛ Figuur 76/ Ferme du Chaudron - 51N4E - Neerpede 2 . Een nieuwe boerderij in zijn soort. Ze stelt zich open naar bezoekers. Ze verleent educatieve en recreatieve diensten aan Brusselaars die Neerpede als een landelijk park zien. Bron: bma.brussels-51N4E.
â–˛ Figuur 77-78/ Afstandelijkheid tussen landbouw en bebouwing langs de Vronenberglaan in Overijse 7 .
90 Landbouwproductie dient niet louter vanuit een economisch en praktische invalshoek bekeken te worden, maar ook vanuit een sociaal standpunt. De (landbouw)nijverheid van een regio, gemeente of gehucht draagt de potentie om een groot indentiteitsvormend vermogen te omvatten. Van het aloude witte goud uit de streek rond Brussel, tot de aardbeien in Hoogstraten, de cylci van zaaien tot oogsten dirigeerde vroeger het dorpse ritme. Het was een solidariteit avant la lettre waarbij het hele dorp de armen uit de mouwen stak om de oogst tot een goed eind te brengen; en vervolgens even collectief te vieren door middel van het oogstfeest (zie figuur 89). De gemeenten Hoeilaart, Overijse, Tervuren en Huldenberg staan vandaag nog steeds bekend als de druivenstreek, waar de tafeldruif onherroepelijk vervlochten is met de identiteit van de gemeenten. Met name voor Hoeilaart en Overijse is de druiventeelt belangrijk geweest om een (regionale) identiteit te vormen. Sinds het verval van de tafeldruifproductie in de jaren 60 en 70 heeft deze geschiedenis een nostalgisch narratief gekregen; eentje waarbij de dorpse straten naar druiven vernoemd worden en het lokale gemeenschapscentrum de naam ‘De Rank’ krijgt. Relieken van deze vervlogen identiteitsfactor zijn
nog steeds herkenbaar aan de vlag van Overijse met de druivenrank of het druivenfestival dat tot op de dag van vandaag in Hoeilaart georganiseerd wordt. Er is belang in het koesteren van de tradities en geschiedenis die aan de basis liggen van de welvarendheid van deze gemeenten. Anderzijds moeten we ons ook afvragen welke vervolgen er aan deze verhalen gebreeën kunnen worden. De serristen staken hun welstand niet onder stoelen of banken. De monumentale villa’s deden dienst als statussymbool. Hoe meer torens, hoe welvarender de eigenaar. Zo konden ze hun welvaart ‘verstenen’ door de groeiende bloei in gespecialiseerde druiventeelt. De typologie van de serristenvilla kent twee generaties, voor en na het Interbellum. De eerste generatie is traditioneler met fel gedecoreerde speklagen van bakstenen en natuursteen. De voorgevel is vaak opgevat als een symmetrische lijstgevel met een centrale inkom. Na het Interbellum zit er meer detail in de gevels in houten loggia’s en erkers. De bakstenengevel is soberder en de voorgevel is een aaneenschakeling van lijstgevel en puntgevel (Pieters, M., 2015).
▲ Figuur 79-80/ Van serrecultuur tot serrerelieken. Bron: Stroobants, F. (2010).
Serristenwoning Keyaert uit 1896 Vlaanderveldlaan 91, Hoeilaart
Serristenwoning uit 1896 J. Biesmansstraat 22, Hoeilaart
Serristenwoning uit 1899 Brusselsesteenweg 122, Overijse
Serristenwoning uit 1899 Vijverstraat 17, Overijse
Serristenwoning uit 1900 Schransdreef 44, Overijse
Serristenwoning Raussens uit 1900 Solheide, Overijse
Serristenvilla uit 1926 Schransdreef 47, Overijse
Serristenvilla uit 1928 Vanderveldlaan 32, Hoeilaart
Tweede generatie
Eerste generatie
91
Serristenwoning uit 1913 E. Vandervaerenstraat 25, Hoeilaart
â–˛ Figuur 81-89/ Typologie van twee generaties van de Serristenwoning. Bron: Inventaris Onroerend Erfgoed
92 De laatste jaren is er een toenemende interesse en bewustwording ontstaan rond verantwoorde productie en consumptie van voedsel (Landbouwrapport, 2018). Lokale voedselstrategieën kunnen een rol spelen in het opnieuw aanhalen van ethische relaties tussen producent en consument (Roos et. al, 2007). We spreken van het neologisme prosument. Korteketeninitiatieven, bio-boerderij, buurderijen, voedselteams, zelfoogst en hoevewinkels zijn slechts enkele voorbeelden van alternatieve voedselsystemen waarbij de boer nieuwe en in onbruik geraakte verkoopkanalen gebruikt die dichter bij de consument liggen. Maar ook andere verbredingsactiviteiten als zorglandbouw, kijkboerderijen en Community Supported Agriculture (CSA) kunnen de boer met de maatschappij verbinden.
natuurbeheer met het oog op de ontwikkeling van de natuur. Natuurinclusiefboeren staat voor het in stand houden van de karakteristieke elementen in het landschap die zorgen dat mensen kunnen genieten van een rijk cultuurlandschap dicht aan huis. Door de ruimtelijk diversiteit van het landschap hebben we echter nood aan siteafhankelijke strategieën. De ruimtelijke diversiteit van de kernstad, randstad en platteland vertonen andere ruimtelijke kenmerken en noden op het gebied van landbouw (SumResearch, 2015). Het zal de precisie van de gekozen strategieën zijn die de mate van slagen bepalen. Met name de nabijheid van een kritische massa aan mensen is bepalend voor het slagen.
Anderzijds nemen de boeren in hun verbredingsactiviteiten steeds vaker een duidelijk engagement op voor samenleving en milieu. Bij natuurderijen doet de boer bewust aan water- en
◄ Figuur 90/ Het zelfoogstproject Marie’s Garden in Overijse is slachtoffer geworden van haar eigen succes 8 . Ze trok personenverkeer aan in het weekend op een anders rustige plek. Een zelfoogstverhaal is er een dat eerder bij de kern- of randstad thuis hoort dan op het platteland, zodat met duurzaam vervoer deze plekken bereikt kunnen worden.
93
consument
voedingsdiensten
retail
groothandel
voedingsindustrie
landbouwsector ► Figuur 91/ Inzetten
op kortere ketens kan boer en burger dichter bij elkaar brengen. Bron: herwerkt uit Landbouwrapport, 2018.
tuinbouw
veeteelt
akkerbouw
Agrobusinesscomplex (ABC)
De Druivenstreek heeft nood aan een nieuw elan dat gebaseerd is op haar rijke geschiedenis en waar klimaatuitdagingen, de vermaatschappelijking van landbouw en productie verweven worden. Landbouwconcepten zoals agroforestry en natuurinclusieve landbouw verlenen de gemeenschap blauwe en groene diensten en vormen een potentieel voor de erosieproblematiek van het glooiende landschap rond het Zoniënwoud. Gesteund door de nabijheid van de steden Brussel
en Leuven kan er in deze streek een nieuwe economie gegenereerd worden die bijdraagt aan een nieuwsoortige identiteit voor de Druivenstreek. Door de gefragmenteerde perceelstructuur zijn arbeidsintensieve en hoogwaardige teelten interessant aangezien zij geen weidse agrarische percelen behoeven. Daarenboven vormen deze meerjarigen een extra wapen in de strijd tegen overstromingen en erosie.
■
94 94
95
In de knoop! 96 Mobiliteitsnetwerken in een veranderende maatschappij 110 De auto als problematische vanzelfsprekendheid 114 Naar een parelsnoer van knooppunten
De manier waarop we ons verplaatsen heeft een grote invloed op de manier van ons ruimtegebruik. Een transitie van het mobiliteitsnetwerk gaat altijd samen met een verandering van de maatschappij en ruimtelijke ordening. De komst van de betaalbare auto is hier misschien wel het meest sprekende voorbeeld van. De privĂŠwagen werd kort na de wereldoorlogen een statussymbool, een symbool van vrijheid (De Vos, 2013). Nieuwe wijken ontstonden op plaatsen die alleen maar met de auto bereikbaar waren en werden volledig in functie van koning auto ontworpen. Het autogebaseerd mobiliteitsnetwerk is de driver voor suburbanisering geweest. De laatste jaren botsen we echter op de grenzen van dat autogebaseerd mobiliteitssysteem, waardoor er gezocht wordt naar alternatieven. Nieuwe visies op regionale schaal, zoals het Gewestelijk Expresnet en de visienota ruimte van Vlaams-Brabant, zullen het mobiliteitsnetwerk van de toekomst mee vorm geven. Een ware mobiliteitsrevolutie staat voor de deur. Het zou een gemiste kans zijn om dit schakelmoment niet aan te grijpen om ook de suburbanisatie in de Vlaamse nevelstad te herdenken. Kunnen we het mobiliteitsnetwerk dat de driver voor suburbanisatie was (De Bruyn, 2018) niet omvormen tot een driver voor de ontwikkeling van een duurzaam parelsnoermodel?
In de knoop!
96
Mobiliteitsnetwerken in een veranderende maatschappij
Het mobiliteitsnetwerk zoals het nu bestaat is het resultaat van een lange geschiedenis. Steenwegen, treinsporen en autosnelwegen zijn elk op een verschillend moment in de geschiedenis ontstaan als onderdeel van een grotere maatschappelijke transitie. In de snel evoluerende maatschappij is er nood aan een nieuwe transitie, waarbij een uitbreiding van het huidige mobiliteitsnetwerk onvoldoende blijkt uit studies en bovendien op zijn grenzen botst (De Bruyn, 2018). Het nadenken over en verweven van nieuwe transportvormen zoals het car sharen, poolen en e-bikes moeten ingezet worden om het netwerk kwalitatief ‘uit te breiden’. Uiteindelijk zijn de drie hoofdtransportmogelijkheden in de omgeving van het ZoniĂŤnwoud nog steeds steenwegen, snelwegen en het treinspoor die elk afzonderlijk problemen en potenties hebben in hun relatie met de ruimtelijke ordening.
97
Tervuren
Bru
sse
Hoeilaart
ste
en
we
g
Overijse
looses
Water
Sint-Genesius-Rode
lse
eg
teenw
dorp steenweg steenweg
▲ Figuur 92/
0
3 km
Steenwegen als historische getuige van de oorspronkelijke nederzettingsstructuur, met situering van de Brusselsesteenweg en de Waterloosesteenweg.
De steenweg Het initiatief om efficiënte verbindingswegen tussen de verschillende nederzettingen aan te leggen ontstond al in de zestiende eeuw enhad oorspronkelijk vooral een economische reden (Van De Wall, 2007). Voor het ontstaan ervan waren de nederzettingen enkel met elkaar verbonden door een organisch gegroeid wegennetwerk uit de middeleeuwen. Door de realisatie van nieuwe, verharde, verbindingswegen konden mensen, maar ook goederen zich veel sneller tussen de stad en het platteland verplaatsen. De steenweg had oorspronkelijk dus enkel een verbindende functie, wat het rechtlijnig karakter ervan verklaart. Met de komst van de auto is het uitzicht van de steenweg doorheen de tijd echter drastisch veranderd. Steeds meer kregen ze naast een verbindende functie ook een plaatsfunctie, waar de lintbebouwing en de baanwinkels van getuigen. Om deze evolutie te illustreren wordt er in wat volgt dieper ingezoomed op twee steenwegen rond het Zoniënwoud, de Brusselsesteenweg en de Waterloosesteenweg. De twee steenwegen zijn op een verschillende manier geëvolueerd en hebben verschillende problemen en potenties. ▼ Figuur 93/ De steenweg als plaatsfunctie 9
98
Brusselsesteenweg ► Figuur 94/
De Brusselsesteenweg is enkel een verbindingsweg tussen Brussel en Overijse op de Ferrariskaart uit 1770 9 . Bron: Cartesius.
Kern Jezus-Eik
Kern Overijse ► Figuur 95/
De dorpskernen van Jezus-Eik en Overijse breiden uit in de richting van de steenweg in de jaren 50. Bron: Cartesius.
Marnixwijk Eerste economische activiteit ► Figuur 96/
Na de realisatie van de Marnixwijk ontstaat in de jaren 70 de eerste economische activiteit in de vorm van big boxes rond de steenweg. Bron: Cartesius.
► Figuur 97/
In de jaren 90 blijft er van de relatie met het landschap niets over. Bron: Cartesius
99 De economische steenweg De Brusselsesteenweg in Overijse is een voorbeeld van een steenweg die met de komst van de auto stilaan evolueerde van verbindingsweg tot bestemmingsweg. Op de Ferrariskaart is duidelijk zichtbaar dat de steenweg oorspronkelijk het verbinden van Overijse met Brussel als enige functie had. In 1958 begint de bouw van de Marnix-wijk, een autogebaseerde woonverkaveling naast de Brusselsesteenweg. De wijk heeft geen kern of voorzieningen. Bewoners zijn voor alles afhankelijk van hun auto, zoals om te winkelen in baanwinkels rond de steenweg. Wanneer in de jaren 70 de eerste bedrijven zich vestigen rond de Brusselsesteenweg heeft ongeveer zestig procent van de Vlaamse gezinnen een eigen auto (De Vos, 2013). Door deze hoge automobiliteit en de suburbanisatie van welgestelde gezinnen ontstond er een steeds grotere afstand tussen wonen en winkelen (Cant & Verhetsel, 2015). Deze tendens heeft zich verder gezet totdat alle ruimte rond de Brusselsesteenweg ingenomen werd door retail en suburbaan wonen, wat vandaag op twee vlakken problematisch is. Ten eerste legt de handel een
grote mobiliteitsdruk op de steenwegen. Deze heeft niet voldoende capaciteit om het verkeer dat de winkels teweeg brengt op te vangen. Ten tweede verdwijnt de levendigheid uit stads- en dorpscentra met het verdwijnen van de handel en economische activiteiten. Het wegebben van productie uit de stad naar de rand, afgelegen terreinen of zelfs lageloonlanden betekent een aderlating voor de kernen (Architecture Workroom Brussels, 2016). Opnieuw plaatsmaken voor kleinschalige handel en economische activiteiten in de kern wordt daarom steeds meer als werkpunt gezien. Toch is er in de kernen geen plaats voor alle retail die nu rond de steenweg gevestigd is. Handel en economische activiteiten die veel grondoppervlakte nodig hebben, zullen blijven bestaan in de periferie, ook rond de Brusselsesteenweg. Het verder uitbreiden ervan kan wel tegengegaan worden (provincie OostVlaanderen, Antwerpen en Vlaams-Brabant, 2018) Daarnaast wordt er onder andere nagedacht over de mogelijkheid om economische activiteiten rond steenwegen te clusteren en te stapelen en om meer duurzame vormen van mobiliteit te introduceren.
€
€ €
€
€
€
€ € € €
€ €
€ € € € €
€ € € €
€
▲ Figuur 98/
€ €
€
€ €
€
€ €
€
De huidige tendens is het wegtrekken van de economische activiteit uit het centrum, wat een wildgroei aan big boxes rond de steenweg veroorzaakt.
€ € € € €€ € €€ € € €€
▲ Figuur 99/
€ €€ € € € € € € € € €
Een mogelijke toekomst voor de perifere retail is een parelsnoer van clusters met groene verbindingen ertussen.
100
â–˛ Figuur 100-115/
Impressies van de Brusselsesteenweg
101
102 De woonsteenweg De Waterloosesteenweg in Sint-Genesius-Rode (zie figuur 116) is een andere kenmerkende steenweg rond het Zoniënwoud. Ze stamt uit de middeleeuwen en was toen al de grootste verbindingsweg tussen Brussel en Waals-Brabant. Tot 1830 liep ze dwars door het Zoniënwoud, waarna een deel van de grond errond verkocht en vervolgens bebouwd werd. De Waterloosesteenweg had een belangrijke economische functie, doordat het de weg was om hout uit het Zoniënwoud naar Brussel te vervoeren. Later was het een van de eerste wegen die verhard werd (Van Herck, 2013). Nu is de Waterloosesteenweg in Sint-Genesius-Rode een drukke verkeersader die vooral een harde grens vormt tussen het Zoniënwoud en het woonpark. De steenweg werd een lint van woonverkavelingen, die oorspronkelijk gebouwd werden voor de welgestelde Brusselaar, afgewisseld met grote en kleine retail. De economische activiteit rond de steenweg wordt in dit geval veel minder of zelfs helemaal niet als een probleem naar voren geschoven. Het ruimtelijk structuurplan van Sint-Genesius-Rode (Structuurvisie Sint-GenesiusRode, 2009) geeft aan dat de handel rond de steenweg enerzijds een buffer vormt tussen het drukke verkeer op de steenweg en het groene woonpark en anderzijds ook voorzieningen dichter bij inwoners van dit woonpark brengt. Het verschil met de ‘economische steenweg’, zoals de Brusselsesteenweg in Overijse, is dat de handel errond veel kleinschaliger van opzet is. Hierdoor bedient ze vooral de omliggende woningen en trekt ze geen verkeer van buiten de gemeente aan. De handel rond de Waterloosesteenweg kan in de toekomst blijven en zelfs uitbreiden in villa’s errond, op voorwaarde dat ze kleinschalig blijft en dat ze haar functie als buffer afwisselt met groen. Een kanttekening die hierbij gemaakt kan worden is het feit dat het ruimtelijk structuurplan voor Sint-Genesius-Rode opgemaakt werd in 2009. Nu, tien jaar later, zien we een ware mobiliteitstransitie stilaan dichterbij komen. De kans dat de opkomst van elektrische voertuigen het bufferen van geluid gedeeltelijk overbodig maakt is niet ondenkbaar (De Bruyn, 2018). Inwoners van het woonpark zullen dan liever opnieuw dichter bij het Zoniënwoud wonen in plaats van ervan gescheiden te worden door een lint van economische activiteiten.
► Figuur 116/
De Waterloosesteenweg tussen lintbebouwing, economische activiteit en het Zoniënwoud 2 . Bron: vzw de Rand
103
104
dorp steenweg steenweg snelweg
trein trein tram
0
0
3 km 1,5
De spoorwegen In 1835 reed er voor het eerst een trein in België (NMBS, 2018). Deze introduceerde een eerste vorm van openbaar vervoer, oorspronkelijk weliswaar vooral voor de welvarende elite. Daarnaast stimuleerde de trein ook de economische groei. Voor de gebieden die niet per trein ontsloten zouden worden, werden buurtspoorwegen aangelegd (Bogaerts, 1985). De realisatie ervan zorgde ervoor dat België één van de best ontsloten landen ter wereld werd (De Bruyn, 2018). Met de opkomst van de auto in de jaren 1960 en 1970 verdwenen de buurtspoorwegen en nam ook het gebruik van de trein drastisch af. De autowegen begonnen echter door het toenemend autogebruik en de bevolkingsgroei steeds meer dicht te slibben, waardoor het treingebruik weer fors toenam vanaf de jaren 2000 (NMBS, z.d.). De stations winnen opnieuw aan belang en kunnen een belangrijk startpunt vormen voor de komende 3mobiliteitstransitie 4,5 km (De Bruyn, 2018).
▲ Figuur 117/
Een radicale doorkruisingen van het bestaande landschap door de komst van de sporen.
▲ Figuur 118/
Het voormalig station Groenendaal - Hippodroom dat speciaal voor de Hippodroom gerealiseerd werd 3 . Bron: Hoeilaart Weleer.
Het station van Groenendaal is een belangrijk station op de rand van het Zoniënwoud met een bijzondere geschiedenis. Koning Leopold II koos Groenendaal als meest geschikte locatie om een nieuwe hippodroom te bouwen (Ghys, 2018). Er was nog voldoende open ruimte en het was makkelijk bereikbaar voor de rijkere bevolking uit Brussel. Speciaal voor de hippodroom werd in 1892 het nieuw station Groenendaal-hippodroom aangelegd (Commiant & Vandenborre, z.d.). Nog lang voor men over ‘knoopwaarde’ en ‘plaatswaarde’ sprak was Groenendaal al een voorbeeld van een plaats die zowel goed bereikbaar was (knoopwaarde), als een belangrijke betekenis vormde (plaatswaarde). Daar kwam echter verandering in toen de Hippodroom zijn glorie verloor en uiteindelijk in 2001 officieel sloot (Ghys, 2018). Toch is Groenendaal nu nog steeds een belangrijk station. Veel pendelaars verplaatsen zich dagelijks naar Groenendaal om van daaruit per trein naar Brussel te reizen. In lijn met de huidige visie over ruimtelijke ordening in Vlaanderen is de omgeving rond het station een geschikte plaats om te verdichten en nieuwe voorzieningen, zowel voor bezoekers als voor plaatselijke inwoners, te vestigen (Ruimte Vlaanderen, 2017). Wel zorgt de locatie van het station net op de rand van het Zoniënwoud soms voor discussies over waar verdichting kan en waar niet.
105
â–˛ Figuur 119/
Hoewel de komst van de sporen op grote schaal een enorme sprong op vlak van bereikbaarheid betekende, is een spoorweg op kleinere schaal vaak een radicale doorkuising van het landschap ĂŠn van de bebouwde omgeving.
106
dorp steenweg steenweg snelweg snelweg
trein trein tram
▲ Figuur 120/
0
0
3 km 1,5
De autosnelweg als antwoord op de honger naast steeds meer autonfrastructuur
▼ Figuur 121/ De R0 splitst het Zoniënwoud in twee 4 .
De autosnelweg Met de komst van de massaproductie van auto’s in 1920 werd het privé-autobezit stilaan alom betaalbaar (De Vos, 2013). Deze tendens weerspiegelde zich ook in de ruimte die door de auto ingenomen werd. Er was steeds meer vraag naar een meer draagkrachtig mobiliteitsnetwerk. Als antwoord op deze vraag breidde het autosnelwegennet spectaculair uit in de jaren 60. Zo doorkruiste vanaf 1964 de E411 het Zoniënwoud en werd in de jaren 70 de grote ring rond Brussel afgewerkt (Van De Wall, 2007). Autogebaseerd wonen en werken leek het model van de toekomst. Wonen op het platteland en dagelijks met de auto naar de stad pendelen werd het ideaal van het doorsnee gezin. Wie het kan betalen kiest liever voor de auto dan voor het openbaar vervoer. Wijken als Nieuwland, die vanaf de jaren 50 gebouwd werden, zijn voor hun verplaatsingen dan ook volledig afhankelijk van de auto en werden naar dit 3idee ontworpen. 4,5 km Vandaag wordt duidelijk dat het mobiliteitssysteem waarbij iedereen in het bezit is van een eigen auto toch zijn grenzen heeft. Stilaan slibben wegen dicht. Nog meer autoinfrastructuur voorzien is geen oplossing, want dit leidt alleen maar tot nog meer stilstand (De Bruyn, 2018). Bovendien lijdt het milieu onder de uitstoot van wagens door de hoge uitstaat van CO2.
107
▲ Figuur 122/
Twee steenwegen, de Brusselse ring en de spoorweg komen samen in Groenendaal 5 . Bron: vzw De Rand.
De verschillende mobiliteitsnetwerken hebben elk een eigen geschiedenis, maar ze zijn niet in een vacuüm onstaan en geëvolueerd. Zo zijn er duidelijke linken vast te stellen tussen belangrijke gebeurtenissen in de geschiedenis, de bevolkingsevolutie, het autobezit en het aantal treinreizigers (zie figuur 123). Vooral de evolutie van het aantal treinreizigers is opmerkelijk. Vlak na de eerste wereldoorlog en expo ‘58 groeide dit sterk, maar toen de betaalbare privéwagen zijn intrede deed werd de trein als vervoersmiddel snel afgeschreven. Dat het autogebruik enkele decennia later door een toenemende bevolkingsgroei en suburbanisering al op zijn grenzen zou botsen,
was niet voorzien. Hierdoor steeg het aantal treinreizigers opnieuw sterk en sinds 2015 zelfs spectaculair. Deze snelle groei is in tegenstelling tot de groei in de jaren 40 en 50 niet uit keuze voor een populair, nieuw transportmiddel, maar wegens gebrek aan een sneller alternatief. De uitdagingen van de toekomst spelen zich dus voor een groot deel af rond het treinnetwerk. Tegelijk zal de opdeling in steenweg, spoorweg en autosnelweg achterhaald worden wanneer ook nieuwe vormen van vervoer - zoals de elektrische fiets of step - hun plaats in het netwerk meer en meer zullen opeisen.
■
108
1854: opening station Groenendaal
50 000
1873: opening station Sint-Genesius-Rode
Aantal inwoners in de vier gemeentes Aantal treinreizigers in het station van Groenendaal en Sint-Genesius-Rode op een weekdag
40 000
30 000
Aantal auto’s in het bezit van inwoners uit de vier gemeentes
20 000
10 000
1850
▲ Figuur 123-125/ Figuur XX: evolutie Waterloosesteenweg van onverharde weg door het groen, Evolutie van de Waterloosesteenweg van onverharde weg naar harde grens van het Zoniënwoude door het groen naar harde grens van het Zoniënwoud. Bron linkse foto: Delcampe
1900
109
Steenweg
Spoorweg
Autosnelweg
1964: 1978: opening R0 opening E411
5000
WO II
Expo ‘58
4000
3000
2000
1000
1950
2000
â–˛ Figuur 126-127/ Figuur XX: evolutie autosnelweg E411 opening in 1964 Evolutie van de opening van de E411 tot de dagelijkse file versus dagelijkse filevorming nu. Bron linkse foto: Belga
2019
In de knoop!
110
De auto als problematische vanzelfsprekendheid
De manier waarop het mobiliteitsnetwerk in het verleden is gegroeid, bepaalt vandaag nog voor een groot deel de manier van verplaatsen in de gemeenten rond het Zoniënwoud. Zo zijn de vier Zoniëngemeenten allen sterk afhankelijk van de hoofdstad op vlak van werkgelegenheid en is de auto vaak nog de snelste manier om te pendelen. Een schematische kaart (zie figuur 128) toont het pendelverkeer naar Brussel. Hoe dikker de pijl, hoe belangrijker de route voor pendelverkeer is. De pijlen focussen enkel op het pendelverkeer specifiek naar Brussel, terwijl de cirkeldiagrammen de vervoerskeuze van de hele beroepsbevolking per gemeente in kaart brengen. Het is duidelijk dat de auto de eerste keuze blijft voor woon-werk verkeer, ondanks een steeds beter uitgebouwd netwerk voor openbaar vervoer (zie +Atlas kaart 11). Die keuze voor individueel, gemotoriseerd vervoer is nochtans nefast voor onder andere het efficiënt gebruik van de schaarser wordende ruimte. Er zijn ongeveer dubbel zoveel parkeerplaatsen als auto’s nodig en een auto staat ongeveer 93 procent van de tijd stil op zo’n parkeerplaats (Ghyselen, Mertens, & Lauvers, 2017). Daarnaast zijn er nog de economische, ecologische en sociale gevolgen van de keuze voor de auto. Zo verliezen we meer tijd dan ooit door in de file te staan, zal onze aanhoudende honger naar meer verharde weginfrastructuur op termijn een drinkwaterschaarste veroorzaken (Van Broeck, 2014) en leeft al wie zich geen auto kan veroorloven in vervoersarmoede (De Bruyn, 2018).
111
13 % 11 % 59 %
11 % 60 % 5% 68 %
17 %
3% 6% 7% 22 %
23 % 68 %
7% 20 % Š gegevens: stads- en dorpsmonitor
10 000 werkenden 5 000 werkenden fiets andere openbaar vervoer auto
autopendel openbaar vervoer pendel
0
1,5
3
4,5 km
â–˛ Figuur 128/
Pendelverkeer van de beroepsbevolking rond het ZoniĂŤnwoud in kaart gebracht
112 auto openbaar vervoer
0
2,5
5
7,5 km
Marnixwijk Marnixwijk
â–ş Figuur 129/
Tot waar geraak je in een half uur met de auto versus met openbaar vervoer vanuit de car-based verkaveling Marnix?
Sint-Genesius-Rode Sint-Genesius-Rode
â–ş Figuur 130/
Waar geraak je in een half uur met de auto versus openbaar vervoer vanuit Snt-Genesius-Rode
113 Wanneer specifieke situaties worden geanalyseerd, verbaast de keuze om met de auto naar Brussel te pendelen weinig. Hierin komt duidelijk naar voor dat de privéwagen vaak een veel efficiëntere vervoerswijze is dan de fiets of het openbaar vervoer. Deze bevinding geldt het meeste in verkavelingswijken zoals de Marnixwijk. Met de auto geraak je in een half uur tijd tot voorbij Brussel, Leuven of Waver, terwijl het openbaar vervoer je niet verder brengt dan de dorpskernen van Overijse of Jezus-Eik. Maar ook in kernen met een treinstation, zoals Sint-Genesius-Rode, wint de
auto. Hier zijn het vooral overstapmogelijkheden die ontbreken. Wie met de trein aankomt in het station, maar daarna nog naar een verkaveling aan de andere kant van het woonpark of dorp moet, is ondanks de druk op het wegennetwerk vaak sneller met de auto. Daarnaast hebben grote infrastructuren zoals spoorwegen en autosnelwegen op lokale schaal een invloed op bereikbaarheid. Ze zijn niet alleen een barrière voor ecosystemen, maar ook voor zacht verkeer. Zo splitst de E411 het dorpscentrum van Jezus-Eik in twee (zie figuur 131).
▲ Figuur 131/
Aan de andere kant van de E411 woont men afgesloten van de dorpskern 10 .
Het is duidelijk dat de auto nog steeds het meest gekozen wordt als vervoersmiddel in de Vlaamse gemeenten rond het Zoniënwoud. De keuze komt voort uit een gebrek aan hoogwaardige alternatieven. Hierdoor zijn de inwoners van de Vlaamse nevelstad veel meer de oorzaak van de verkeerscongestie in de hoofdstad dan de
inwoners van Brussel zelf. Om een modal shift te realiseren is er dus niet alleen een hoogwaardig alternatief om de stad te bereiken nodig, maar ook aangepaste overstapmogelijkheden die de laatste kilometers van het traject in de nevelstad kunnen overbruggen.
In de knoop!
114
Naar een parelsnoer van knooppunten
Om te kunnen evolueren naar een mobiliteitssysteem zonder complete afhankelijkheid van de individuele wagen is er een evenwaardig alternatief nodg. Men is dan ook al volop bezig met het uitwerken van visies en concrete voorstellen om een zogenoemde modal shift te kunnen realiseren in de Vlaamse nevelstad. De ambitie van de Vlaamse overheid en VlaamsBrabant om het openbaar vervoer en zachte mobiliteit op de kaart te zetten als het belangrijkste vervoersmiddel resulteerde in de visienota Vlaams Brabant (Provincie Vlaams-Brabant, 2018). De nota geeft duidelijk de ambitie aan om te evolueren naar een versterkte bereikbaarheid van kernen, met een morfologische parelsnoerontwikkeling als doel. Dit zal leiden tot een hiërarchisch systeem van gemeenten. Brussel, Leuven en de luchthaven van Zaventem worden aangeduid als internationale groeipolen. Daartussen bevindt zich een netwerk van hoogwaardige verbindingen van openbaar vervoer, waarlangs grotere dorpskernen gelegen zijn. Buiten deze vervoerscorridors liggen kleinere dorpen, die onderling verbonden zijn d.m.v. zachte of collectieve vervoersnetwerken en die minder handel en voorzieningen bevatten. Dit hiërarchische systeem is bovendien geënt op een hoogwaardig en robuust netwerk van open ruimte. Om de fileproblematiek aan te pakken is het belangrijk dat de routes met openbaar vervoer sneller en dus aantrekkelijker worden en dat er daarnaast een goed uitgebouwd fietsnetwerk als alternatief bestaat. Daarnaast kunnen ook het aantal nodige verplaatsingen verminderen. Dat laatste is iets waarop nog vrij weinig ingezet wordt in ambitieuze visies. De afhankelijkheid van de hoofdstad voor werkgelegenheid zal blijven, maar als activiteiten als naar school gaan of winkelen in de eigen gemeente kunnen, wordt de mobiliteitsdruk ook verminderd. Het loont dus als nieuwe ideeën over mobiliteit samengaan met een visie over ruimtelijke ordening. Bij het GEN ontbreekt zo een strategisch stadsontwikkelingsplan bijvoorbeeld nog (Caset, Vame & Viana, 2018). Ten slotte is ook de generatiewissel een kans om een modal-shift mogelijk te maken. Bij jongere generaties wordt er namelijk een voorzichtige verschuiving naar een voorkeur voor gedeelde mobiliteit opgemerkt.
115
â–ź Figuur 132/
Visie van de provincie Vlaams-Brabant op het mobiliteitsnetwerk van de toekomst. Bron: herwerkte versie van Vlaams-Brabant.
regionaal bustram multimodale hub
fietssnelwegen regionaal GEN
regionaal bus
trein
0
1,5
3
4,5 km
116 In onze ambitie volgen we het voorgesteld mobiliteitsplan van Vlaams-Brabant, maar leggen we een nieuwe focus op de implicatie van deze regionale logica op lokale schaal. Een verandering van het mobiliteitssysteem kan ook de perceptie op mobiliteit en de identiteit van een plaats veranderen, wat op zijn beurt een stimulans kan zijn voor de mobiliteitstransitie. Wat betekent de hernieuwde bereikbaarheid van mobiliteitsknopen, in de visienota aangeduid als generische gemeenten, voor de lokale fijngevoeligheid in die gemeenten? Daarnaast kan de geografische logica van valleien en plateaus maar ook menselijke modificaties in dit landschap - aangegrepen worden om deze mobiliteitstransitie bij de staan. We bekijken twee uiterste situaties, die het gevolg zijn van nieuwe mobiliteitsvisies. Enerzijds zijn er bepaalde verkavelingswijken die grotendeels buiten de marges van bovenlokale mobliteitsvisies vallen. Daarnaast zijn er plaatsen die in het mobiliteitsplan als belangrijk knooppunt aangeduid worden. Wat zijn de gevolgen voor deze plaatsen wanneer ze veel bereikbaarder worden? Buiten de marges van het mobiliteitsplan Nieuwland en de Marnixwijk zijn voorbeelden van car-based woonwijken. Ze zijn gebouwd na de komst van de autosnelweg in de tijd dat er vooral gefocust werd op individueel autogebruik als model van de toekomst. De meeste bewoners van de wijk gebruiken de auto voor zo goed als alle dagelijkse verplaatsingen. Dit veranderen is niet gemakkelijk. Enerzijds is er een radicale mentaliteitsverandering nodig. De meeste bewoners zien de auto nog steeds als de meest voor de hand liggende manier voor dagelijkse verplaatsingen. Korte interviews met bewoners van Nieuwland bevestigen dit.
“De auto is sneller, omdat de trein bochten maakt�, redeneert Pierre (45). Ook Magda (71) neemt voor alle verplaatsingen de auto, ook om naar de winkel om de hoek te gaan. Anderzijds is het ook zo goed als onmogelijk om in dit soort wijken een traditioneel openbaar vervoersnetwerk te implementeren, omdat het onbetaalbaar is. Er zou een nood zijn aan te veel stopplaatsen met per stopplaats veel te weinig reizigers (Van Broeck, 2014). Toch kan het openbaar vervoersnetwerk een deel van de oplossing zijn als we overstappen naar een multimodaal mobiliteitsnetwerk. Traditionele mobiliteitsmodi zouden dan gecombineerd worden met innovatieve vervoersvormen zoals de elektrische fiets, de deelauto en in de toekomst misschien wel de zelfrijdende auto. Deze omschakeling is enkel mogelijk als de verschillende vervoersmodi goed op elkaar afgestemd zijn. Daarnaast is deze modal shift naar een combinatie van bestaande en nieuwe vormen van vervoer niet mogelijk zonder een mental shift. Hier ligt voor Nieuwland en de Marnixwijk een belangrijk potentieel in de aankomende generatiewissel. De oorspronkelijke inwoners van de wijken worden ouder en zullen waarschijnlijk geen twintig jaar meer in de verkaveling wonen. Jongere mensen staan in het algemeen meer open voor alternatieve vormen van vervoer. Het interview met Christophe (33) illustreert dit. Hij pendelt dagelijks met de trein naar Brussel om te gaan werken en neemt de scooter om zich naar het station te verplaatsen. Ook hier kunnen andere vormen van innovatief vervoer - zoals de elektrische fiets, de deelauto of in een verdere toekomst de zelfrijdende auto - een waardevol alternatief bieden bij auto-gebaseerde verkavelingswijken.
117
â–˛ Figuur 134/
In Nieuwland, Overijse is de publieke ruimte volledig ingericht in functie van de auto. 11
â—„ Figuur 133/
Mindmaps van de dagelijkse pendelroute van respectievelijk Pierre (45), Magda (71) en Christophe (33), inwoners van Nieuwland 11
118
â–˛ Figuur 135/
Het station van Sint-Genesius-Rode kan een belangrijk knooppunt zijn in het mobiliteitsnetwerk van de toekomst 3 Bron: Gare Belge
119 Als het openbaar vervoersnetwerk verder uitgebreid wordt zullen bepaalde bestaande knopen in belang toenemen. Dit brengt kansen voor ruimtelijke ordening met zich mee. Knooppuntontwikkeling rond belangrijke stations in grote steden kennen we ondertussen. Voor het equivalent hiervan bij knopen op schaal van een dorp bestaan er weinig voorbeelden en best practices. Hier wordt dan ook vaak een grotere voeling met lokale noden vereist, welke sterk van dorp tot dorp verschillen. De knopen in Groenendaal, Sint-Genesius-
â–˛ Figuur 136/
Het station van Groenendaal is een mogelijke locatie om te verdichten en zo een belangrijk knooppunt in het dorp en het mobiliteitsnetwerk te worden 6 .
Rode en Tervuren staan voor deze uitdaging. Ze hebben het potentieel om een groot deel van de vraag naar nieuwe woningen op te vangen. Hierbij is de overstap naar andere vervoersmodi een belangrijk aandachtspunt. Hoe worden de laatste (en bepalende) kilometers overbrucht? De aansluiting op een zacht verkeersnetwerk, op maat van de gemeente en binnen diens identiteit is een mogelijke ontwerp-focus. Ook de elektrische fiets en park-and-go initiatieven kunnen een waardevol perspectief bieden.
120
De zending
121
122 Het ambigue Zoniënland
Transsectoraal denken
In dit boek hebben we de analytische lezing en probleemstelling van het territorium (de vier Vlaamse gemeenten rond het Zoniënwoud) sectoraal uit elkaar getrokken in drie thema’s. Dit uit elkaar trekken helpt de complexiteit van het territorium te abstraheren en een bruikbare scherpstelling van de ruimtelijke problemen te maken. Per thema komen fundamentele aspecten naar boven die de positie van die thema’s in het veranderende territorium in vraag stellen. Hoewel deze methode van abstractie belangrijk is om tot concrete probleemstellingen te komen, is het cruciaal om dit hokjesdenken bewust in dit deel te houden, en niet verder te trekken in de individuele projecten. Hier vertrekken we namelijk uit het opnieuw samenbrengen van de thema’s. Dit, in combinatie met een begrip van de identiteit van het gebied en de verwevenheid van diens ruimtelijke ontwikkeling gegroeid uit de opeenvolging van verschillende tijdskaders, is de basis voor concrete ruimtelijke probleemstellingen. De hybride voorstellen voor strategisch ruimtelijk ingrijpen nodigen beleidsmakers, ondernemers en inwoners uit tot het verbeelden van transsectoraal alternatieve ruimtelijke ingrepen in de nevelstad.
Ruimtelijk rendement als methodologie
In het eerste hoofdstuk maakten we een kritische reflectie op het ruimtelijk rendement begrip. Hoewel heel het ruimtelijk rendement discours een toe te juichen bewustwording van de ruimtelijke problematiek is bij beleidsmakers, ondernemers en de bevolking, is de term stilaan als een thematisch wolkendek over het Vlaamse architectuurlandschap komen te hangen. De
123 algemeenheid van het begrip en de insinuering dat een gewild ‘hoog ruimtelijk rendement’ als toestand bereikt en behouden kan worden, zorgen echter voor een uitholling van de term. Het bereiken van ruimtelijk rendement als utopische toestand aan de hand van een systematisatie in de architectuurpraktijk staat haaks op de open ontwerpmethodiek die de Vlaamse architectuurpraktijk zich eigen aan het maken is (Havik, Notteboom & de Wit, 2017) . Daarnaast bestaat het gevaar dat ruimtelijk rendement een begrip zal worden dat met zoveel gemak gebruikt wordt, dat men op den duur vergeet wat het betekent (als dit al niet het geval is). Het begrip, dat de potentie heeft erg veel betekenis te dragen, dreigt zijn concreetheid te verliezen; dit uiteraard historisch kenmerkend voor heel wat doorgedreven pogingen tot systematisatie en controle van de (stedelijke) realiteit. Het begrip ruimtelijk rendement vindt juist zijn sterkte in diens mogelijkheid om een verscheidenheid aan interpretaties aan te nemen. Het vormt een tool om als ontwerper een standpunt in te nemen. “Voor wíe verhoogt (of verlaagt?) rendement dankzij mijn project; en hoe doet het dat?” Het laat de ontwerper toe – en verplicht hem/haar – kleur te bekennen. Het interpreteren van ruimtelijk rendement op deze manier (het begrip hanteren als methodologie) lost vanzelf enkele problemen op. Zo is het niet langer nodig één waardevolle ambitie boven een andere te kiezen in algemeen beleid en de andere ambitie te verwerpen. Waarom zou ‘verdicht wonen’ ten koste van ‘royale, bijzondere en misschien niet heel intensief gebruikte ruimtes’ moeten gaan? Zo kan bijvoorbeeld afhankelijk van de context en het
ingenomen standpunt een hoog genotsrendement het ultieme doel van de ontwerper worden, en economisch rendement slechts bijzaak. Het gebruik van ruimtelijk rendement als methodologie maakt gebruik van de ambigue identiteit van de Vlaamse nevelstad, het vermogen een veelvoud aan verschillende ideologieën te verzamelen. En het beschermt tegen het gevaar dat alle ontwerpen, voortvloeiend uit een ruimtelijk rendement ambitie, een eenheidsworst van over dezelfde kam te scheren ruimtelijke ingrepen zouden worden. Het bereiken van ‘een hoger ruimtelijk rendement’ an sich is dan ook bij geen van de ontwerpen het primaire doel, aangezien het meten van dit begrip volledig afhankelijk is van de interpretatie die eraan gegeven wordt. Een duidelijke definitie van een ontwerphypothese en doorheen het ontwerp bewust omgaan met dit vooraf ingenomen standpunt, hier kritisch naar reflecteren (en eventueel weerleggen), is het fundamentele doel van de individuele ontwerpen. Ruimtelijk rendement is niet langer een algemeen doel waar we allen blindelings naar toewerken; ruimtelijk rendement wordt gehanteerd als methodologie die helpt een bril te kiezen, die helpt een duidelijke positie in te nemen, kleur te bekennen. De ontwerpen stellen daarom elk zeer duidelijk wat hun intentie is, waar ze rendement willen behalen, en voor wie. Dit ‘stellen van een ontwerpvraag’, vanuit een grondig begrip van de context en een duidelijke positie-name hierin, is reeds de helft van de verdienste van de ontwerpen. De verdere uitwerking van deze hypothese vormt daardoor zowel een ontwerpend onderzoek áls een reflectie op het vooraf ingenomen standpunt.
124 Het Ambigue Zoniënland
De verzameling individuele ontwerpen, elk met een eigen specifieke interpretatie van het ruimtelijk rendement begrip, doet een vluchtige blik werpen op een suburbaan landschap dat moeilijk te beschrijven is, doch doet dromen. Het toont een territorium waar een verscheidenheid aan ideologieën en bevolkingsgroepen naast elkaar kunnen bestaan zonder ten koste van elkaar te hoeven gaan; een landschap dat niet hoeft gelezen te worden in termen van wat haar verbindt (één algemene lezing van het gebied) maar juist gelezen kan worden aan de hand van zeer verschillende, bijzondere situaties; een landschap dat steunt op haar vermogen om op zeer verscheiden manieren geïnterpreteerd te worden: het Ambigue Zoniënland. Dit landschap zet in op de kwaliteit van de Vlaamse nevelstad om een cocktail aan interpretaties en situaties te vermengen; de hedendaagse stad – de sprawl– als hybridiseringsmachine, zoals Lieven De Boeck reageert op Lieven De Cauters definitie van stedelijkheid (in After Sprawl) (Xaveer de Geyter
Architecten, 2012). De definitie van ruimtelijk rendement zal op die manier verschillende gedaantes aannemen in het Ambigue Zoniënland, afhankelijk van de situatie en wie deze ervaart. De lezing van het landschap hangt af van ontwerp tot ontwerp, analoog aan de optische illusie ‘de vaas van Rubin’: een tekening die door één persoon als vaas wordt ervaren, maar door een ander als twee gezichten; twee verschillende realiteiten die ondanks hun onverenigbaarheid elkaar niet hoeven uit te sluiten. De verzameling van de negen individuele projecten vormen het tweede deel van deze masterproef studio. De positie-inname ten opzichte van ruimtelijk rendement loopt verscheidene richtingen uit. In het ene project wordt er over ruimtelijk rendement gereflecteerd vertrekkende vanuit het architecturale project; zo wordt er een halt toegeroepen aan de losgeslagen verdichtingsprocessen van verlinten en verkavelen waar landbouw verdrongen wordt door het landelijke wonen. Waar het ene project kijkt hoe
◄ Figuur 137/
De Rubin vaas Bron: https://commons.wikimedia.org/
125 zo’n verdichtingsproces wel een positief verhaal kan betekenen voor zowel boer als burger op een goed gelegen locatie, probeert het andere project de foute keuzes uit het verleden om te vormen tot een nieuw elan. In een andere project echter wordt een heel verschillend standpunt ingenomen door zich de rol van advocaat van open ruimte in een dorpskern toe te eigenen. De aanwezige open ruimte wordt ecologisch en recreatief versterkt, met een plots evidente verdichting van de omliggende bebouwing als (ogenschijnlijk) neveneffect. In één van de projecten wordt residentiële verdichting van een wijk aangegrepen als tool om de ruimtelijke en ecologische boskwaliteit van een wijk te verhogen. In een ander project wordt verdichting dan weer actief vermeden en ingezet op commoning, wat de gemeente versterkt in haar mogelijkheid op conflictsituaties eigen aan toenemende verstedelijking te anticiperen. Een project grijpt het begrip ruimtelijk rendement aan om te reflecteren over de toekomst van de steenweg en haar baanwinkels, anticiperend
op de mobiliteitstransitie die ervoor zal zorgen dat de steenweg van ‘verblijfplaats’ naar ‘transitie plaats’ evolueert. Dit, terwijl een ander project juist onderzoek doet naar de mogelijkheid van de steenweg als ‘verblijfplaats’; een residentiële wijk die van het herdenken van de ‘laatste kilometers’ gebruik maakt om enkele andere doelstellingen te bereiken. Deze korte omschrijvingen van de individuele projecten zijn een voorbode voor het Ambigue Zoniënland als project. Deze studio als vrijplaats voor het architecturale en stedenbouwkundige experiment verlangt naar een territorium waar ruimtelijke ambitie verenigbaar is met wisselende prioriteiten en standpunten. Een zoektocht die niet probeert af te sluiten in een apotheose van ‘ruimtelijk rendement’, maar dit concept juist inzet als krachtig startblok voor uiteenlopende maar vastberaden hypotheses; elk met recht op bestaan; elk met zijn schoenen stevig in de grond.
■
126
+ Atlas
127
+Atlas
128 128
01 Bosevolutie
Topografie
15m
Bos vandaag Bos in 1846-1854 Bos in 1771-1778
Bron: Google earth, Geopunt (Ferraris en Vandermaelenkaart) 4km
129 129
+Atlas
130 130
02 Bosdensiteit
Topografie
15m
Bebouwing Zeer hoge densiteit Hoge densiteit Matige densiteit Lage densiteit Zeer lage densiteit
Bron: Google earth, Download Vlaanderen (gebouwen) 4km
131 131
+Atlas
132 132
03 Water
Topografie
15m
Bebouwing Water Hoogtelijnen 3m Overstromingsgevoelige gebieden
Bron: Download Vlaanderen (Overstromingsgevoelige gebieden 2017 - (Watertoets), correctie 13/07/2017, water), DHMV (topografie), Workshop Sonian Forest (water)
4km
133 133
+Atlas
134 134
04 Erosiegevoeligheid
Topografie
15m
Water Hoogtelijnen 3m Zeer hoge erosiegevoelige grond Hoge erosiegevoelige grond Matige erosiegevoelige grond Lage en zeer lage erosiegevoelige grond
Bron: Geopunt (PotentiĂŤle bodemerosiekaart per perceel (2019), water), DHMV (topografie), Workshop Sonian Forest (water)
4km
135 135
+Atlas
136 136
05 Landbouwevolutie
Topografie
15m
Landbouw vandaag Landbouw in 1846-1854 Landbouw in 1771-1778 Serres 1950
Bron: Geopunt (Ferraris en Vandermealenkaart, landbouwgebruispercelen 2017), Cartesius luchtfoto 1950
4km
137 137
+Atlas
138 138
06 Landbouw vandaag
Topografie
15m
Landbouw - gewassen Landbouw - weiland Landbouwinfrastructuur Serres vandaag
Bron: Geopunt (landbouwgebruikspercelen 2017), Sonian Forest Workshop (landbouw buiten gemeentegrenzen), Google maps (landbouwinfrastructuur en serres)
4km
139 139
+Atlas
140 140
07 Handel en diensten
Topografie
15m
Bebouwing Steenweg en autostrade Openbaar vervoer Treinstation Bushalte Dorpskern Diensten, cultuur Handel, consumptie Productie bedrijvigheid Landbouwinfrastructuur Serres
Bron: Google maps (functies), Download Vlaanderen (Openbaar vervoer, gebouwen, wegen)
4km
141 141
+Atlas
142 142
08 Bebouwde ruimte
Topografie
15m
Reeds bebouwd voor 18de eeuw Gebouwd tussen begin 20ste eeuw en 1971 Gebouwd na 1971 Bron: Download Vlaanderen (gebouwen), Geopunt (Ferraris en Luchtfoto 1971) 4km
143 143
+Atlas
144 144
09 Woondensiteit
Topografie
15m
Bevolkingsdichtheid per statistische sector [inw/km²] > 5000 2000 - 5000 1000 - 2000 500 - 1000 200 - 500 100 - 200 50 - 100 20 - 50 10 - 20 < 20
Bron: Feitenfiche detailhandel Sint-Genesius- Rode, Hoeilaart, Overijse en Tervuren 4km
145 145
+Atlas 10 Wegennet
Topografie
15m
Bebouwing Autostrade 0.5 km straal rond afrit R0 en A4 Primaire weg Secundaire weg Tertiaire weg
Bron: Download Vlaanderen (wegen, gebouwen), Google maps (afritten)
146 146
147 147
+Atlas
148 148
11 Openbaar vervoer
Topografie
15m
Bebouwing Spoorweg Station S-trein 0.5 km straal rond treinstation Tramlijn Tramstation 250 m straal rond tramstation Busroute Bushalte Toekomstige fietsGEN- routes tussen de vier gemeentes en Brussel
Bron: Download Vlaanderen (wegen, gebouwen, openbaar vervoer), FIETS-GEN studie Eindrapport (2012)
4km
149 149
150
151
152
Bibliografie
Een onbestaande utopie Gheysen, M., Scheerlinck, K., & Van Daele, E. (2017). Opposing Oppositions, All City/All Land. Monu: Magazine on Urbanism,(26), 62-67 Harvey, D. (2014). Seventeen contradictions and the end of capitalism. Van Broeck, L. (2014), Expertenadvies sensibilisering bouwcultuur en ruimtelijk rendement, in opdracht van Vlaamse Overheid – Ruimte Vlaanderen, Brussel Vlaamse Overheid. (2016). Witboek, Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, p. 59 Havik, Klaske, Notteboom, Bruno, & De Wit, Saskia. (2017). Narrating Urban Landscapes. Oase: Tijdschrift Voor Architectuur, (98), 1-8. Viganò, P., Cavalieri, C., & Barcelloni Corte, M. (2018). The Horizontal Metropolis Between Urbanism and Urbanization. Cham: Springer. Rittel, H., & Webber, W. (1973). Dilemmas in a general theory of planning. Policy Sciences, 4(2), 155-169.
Zoniënwoud ontrafeld Agentschap Onroerend Erfgoed. (2017). Hoeilaart. Beschikbaar op: https://id.erfgoed.net/ erfgoedobjecten/121444 ANB. (2013) Beheerplan Zoniënwoud (Vlaams gewest). Beschikbaar op: http://www.zonienwoud. be/wp-content/uploads/2013/07/beheerplanzonien.pdf Bureau voor Urbanisme, & Rebel. (2015). Jezus-Eik. Podium in het Zoniënwoud. Ganshof, F. (1949). Manorial Organization in the Low Countries in the Seventh, Eighth and Ninth Centuries. Transactions of the Royal Historical Society, 31, 29-59. Roland, L. (2012). Als we door het bos de stad niet meer zien: Voor een gezamenlijke analyse van het Zoniënwoud en de verstedelijking. Brussels Studies, Brussels Studies, 01/16/2012. Structuurplan Sint-Genesius-Rode (2009) Structuurplan Hoeilaart (2010) Wambecq, Wim, Viganò, Paola, Cavalieri, Chiara, & Barcelloni Corte, Martina. (2018). Hidden Forest Figures in the Horizontal Metropolis: From Placeholders to Micro-biotopes, the Case
153 of Liedekerkebos. In The Horizontal Metropolis Between Urbanism and Urbanization (pp. 331-339). Springer; Switserland.
Boeren boven Bervoets, W. (2012). Het Vlaamse platteland. Agora magazine, Jaargang 28 (Nummer 1),32–33. De Meulder, B., Schreurs, J., Cock, A., & Notteboom, B. (1999). Patching up the Belgian Urban Landschape. Consumption and Territory, OASE, (52), 78-113. Geraadpleegd op 8 mei 2019 via https://www.oasejournal.nl/en/Issues/52/ Departement Landbouw & Visserij. (2015). Boeren rond Brussel: kansen en bedreigingen voor voedselproductie in de Vlaamse Rand, Geraadpleegd op 8 mei 2019 via https://www. vlaanderen.be/publicaties/boeren-rond-brussel Devisch, O., Roosen, B. (2016). Verkavelingsverhalen. Mechelen: Public Space. ILVO-KU Leuven. (2015). Brussel als kans! Winwins voor het Pajottenland op vlak van landbouw, kernversterking en recreatie, uitgevoerd in opdracht van Ruimte Vlaanderen. Geraadpleegd op 10 mei 2019 via https://www2.ruimte.vlaanderen. be/ruimtelijk/docs/BRV/Expertenadvies_ Pajottenland.pdf Ghijs, I. (2018). Hoe boeren omgaan met droogte en boslandbouw daarbij helpt. Geraadpleegd op 5 april 2019 via https://www.standaard.be/cnt/ dmf20180729_03638759. Goussey, B. (2019). personal interview. Heemkundige kring Hoeilaart. (2019). De economische activiteiten te Hoeilaart voor de druiventeelt. Geraadpleegd op 10 april 2019 via http://www.heemkundehoeilaart.be/historiek/ geschiedenis-van-hoeilaart/de-economischeactiviteiten-te-hoeilaart-voor-de-druiventeelt/?fbcli d=IwAR0QZepZ82gGtSlmDknBTt_2iMyQVROAf9cE LjCUci88bqvQx-0TUq3Oei4 Het Glazen Dorp. (1990). Ge-zon-d achter glas : 125 jaar druiventeelt achter glas 1865-1990 : synthese en analyse, 281. Centrum voor Agrarische geschiedenis. (2019). In de greep van de vooruitgang. Geraadpleegd op 10 mei 2019 via https://www.hetvirtueleland.be/ exhibits/show/landbouw-1880-1950/platteland_ stad/tuinbouw. ILVO (2018) Pilootprojecten Productief Landschap,
16-25 Kerselaers, E., Vanempten, E., Verhoeve, A., & Rogge, E. (2016). Maatschappelijk rendement met landbouw-talent. Ruimte voor boeren en stedelingen. Geraadpleegd op 9 april 2019 via https://pure.ilvo.be/portal/nl/ publications/maatschappelijk-rendement-metlandbouwtalent(bc6b0b21-b776-4f4a-87f3b8cc4d52f591).html Natuurderij Keizersrande. Geraadpleegd op 9 april 2019 via http://www.keizersrande.nl/boerderij Pieters, M. (2015). Serristenwoningen, geraadpleegd op 8 mei via https://sites.google.com/ site/serristenwoningen/home?authuser=0. Platteau, J., Lambrechts, G., Roels, K. & Van Bogaert, T. (2018). Landbouwrapport. Geraadpleegd op 9 april 2019 via https:// lv.vlaanderen.be/nl/voorlichting-info/publicatiescijfers/studies/sectoren/landbouwrapport-2018 Roos, G., Terragni L. & Torjusen, H. (2007). The local in the global – creating ethical relations between producers and consumers, Anthropology of food. Geraadpleegd op 9 april 2019 via http:// journals.openedition.org/aof/489 Ryckewaert, M., De Meulder, B. (2009). Een tour d’horizon van recente ruimtelijke trends in het wonen. – Uitdagingen voor de ruimtelijke ordening van morgen?, Ruimte en wonen. Schepers, J. (2012). Landbouwgrond als buffer tegen water. Geraadpleegd op 5 april 2019 via https://www.nieuwsblad.be/cnt/6h3ong0k. Stevens, M., Demolder, Jacobs, S., Michels, H., Schneiders, A., Simoens, I., Spanhove, T., Van Gossum, P., Van Reeth, W. & Peymen, J. (2014). Natuurrapport- Toestand en trend van ecosystemen en ecosysteemdiensten in Vlaanderen. Geraadpleegd op 5 april 2019 via https://purews. inbo.be/ws/files/7588899/Stevens_etal_2014_ Natuurrapport2014.pdf. Stroobants, F. (2010). Geïllustreerde encyclopedie van de Brabantse druiventeelt onder glas (18652010), Provincie Vlaams Brabant, 75-169. Sum Research (2015). Visie op landbouw in de stedelijke omgeving van Gent in 2030 en de ruimtelijke vertaling ervan. Geraadpleegd op 6 april 2019 via https://lib.ugent.be/nl/catalog/ pug01:7144425 Swinnen, M. (2018). Brussel Lust. Geraadpleegd op 8 mei 2019 via https://pers.vlaamsbrabant.be/ brussel-lust-start-op-63
154 Team Vlaams Bouwmeester, Departement Omgeving, Vlaamse Landmaatschappij, Agentschap voor Natuur en Bos, de vereniging van de Vlaamse Provincies en de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten. (2019). Bouwmeesterscan Eindrapport Overijse. Vermeulen, P. (2002) Platteland in de nevelstad, Oase 60, 103-108. Vilt. (2015). Leeft het thema bodem bij de Vlaamse boer? vilt.be/2015-is-internationaal-jaar-van-debodem---leeft-het-thema-bodem-bij-de-vlaamseboer. Geraadpleegd op 7 april 2019 via http://www. vilt.be/2015-is-internationaal-jaar-van-de-bodem--leeft-het-thema-bodem-bij-de-vlaamse-boer. VMM. (2019). Klimaatportaal Vlaanderen. Geraadpleegd op 10 mei 2019 via https://klimaat. vmm.be/nl
Grenzeloos groen Agentschap Natuur en Bos. (2018). Herstel van Natuurlijke Habitats voor Kritisch Bedreigde Soorten door middel van Ontsnippering van het Zoniënwoud. p. 3-16 Agentschap Onroerend Erfgoed. (2019). Dorpskom Tervuren en Warandepark. Geraadpleegd op 24 april, 2019 via https://id.erfgoed.net/ erfgoedobjecten/135095 ANB. (2013). Beheerplan Zoniënwoud (Vlaams gewest). Geraadpleegd op 24 april, 2019 via http:// www.zonienwoud.be/wp-content/uploads/2013/07/ beheerplan-zonien.pdf Arcadis Belgium, Departement Omgeving, Vereniging voor Bos in Vlaanderen, O2 Consult, INBO, & VUB. (2008). Structuurvisie zoniënwoud. Bomans, K., Dewaelheyns, V. & Gulinck, H. (2011). The Powerful Garden: Emerging Views on the Garden Complex. Bosgroepen. (2019). Reportage Bosgroepen. Geraadpleegd op 9 april, 2019 via http:// bosgroepen.be Bureau voor Urbanisme, & Rebel. (2015). Jezus-Eik. Podium in het Zoniënwoud. Cox, L. Wijnant, J. (2017). Zoniënwoud tussen Hoeilaart en Sint-Genesius-Rode. Geraadpleegd op 7 april, 2019 https://inventaris.onroerenderfgoed.be/ erfgoedobjecten/135091 Demolder, H., Schneiders, A., Spanhove, T., Maes, D., Van Landuyt, W. & Adriaens, T.
(2014). Hoofdstuk 4: Toestand biodiversiteit. Natuurrapport - Toestand en trend van ecosystemen en ecosysteemdiensten in Vlaanderen. Technisch Rapport. Geraadpleegd op 13 november, 2018 via https://purews.inbo. be/ws/files/6898660/Demolder_etal_2014_ Hoofdstuk4ToestandBiodiversiteit.pdf Dorpsraad Jezus-Eik (2017). Geschiedenis van het Zoniënwoud. Geraadpleegd op 7 april, 2019 via http://jezus-eik.be/geschiedenis-van-hetzonienwoud/ Hendriks, K. Melman, D. (2012). Ecosysteemdiensten. Geraadpleegd op 8 april, 2019 via https://www.nemokennislink.nl/publicaties/ ecosysteemdiensten/ Hoeilaart Weleer. (2018). Terdelle met serres. Geraadpleegd op 8 april, 2019 via http://hoeilaart. weleer.be/?n=2612 Horizon +, Zoniënwoud. Geraadpleegd op 8 april, 2019 via http://www.zonienwoud.be/ Instituut voor Natuurbehoud. (2002). Vlaams Impulsprogramma Natuurontwikkeling. Ontwikkeling van een hydro-ecologisch model voor vallei-ecosystemen in Vlaanderen. Geraadpleegd op 5 april, 2019 via https://pureportal.inbo.be/portal/ files/280125/172751.pdf De Keersmaeker, L., & Vandekerkhove, K. (2018). De grootste beuken ter wereld staan wellicht in het Zoniënwoud. Instituut voor natuur- en bosonderzoek. Geraadpleegd op 8 mei, 2019 via https://www.inbo. be/nl/pers/de-grootste-beuken-ter-wereld-staanwellicht-het-zonienwoud Leefmilieu Brussel. (2017). Beheerplan voor het Brussels gedeelte van het Zoniënwoud. Boek I Plaatsbeschrijving. Leefmilieu Brussel. (2018). Bosbeheer. Geraadpleegd op 8 april, 2019 via https://leefmilieu. brussels/themas/groene-ruimten-en-biodiversiteit/ het-zonienwoud/bosbeheer Leefmilieu Brussel. (2019). Focus : Klimaatverandering en de groei van de beuk in het Brussels Zoniënwoud. Geraadpleegd op 8 mei, 2019 via https://leefmilieu.brussels/synthese-2015-2016/ groene-ruimten-en-biodiversiteit/focusklimaatverandering-en-de-groei-van-de-beuk Leefmilieu Brussel, BIM - Brussels Instituut voor Milieubeheer. (2006). Het Zoniënwoud. Geraadpleegd op 5 april, 2019 via https://leefmilieu. brussels/sites/default/files/content/foret_soignes_ nl.pdf
155 Master of Urbanism and Strategic planning. (2018). Sonian Workshop. 20th International Landscape Urbanism Design Workshop. Ministerie van het Brussels Gewest dienst Monumenten en Landschappen. (2001). Het Ter Kamerenbos. Brussel, Stad van Kunst En Geschiedenis, 30, 48. Plant Van Hier. Beuk. Geraadpleegd op 8 april, 2019 viahttp://www.plantvanhier.be/plantengids/plant/ beuk/25 Raes, D. (2012). Eindverslag 4 jaar Dood doet Leven, ook in het Zoniënwoud. Regionaal Landschap Dijleland vzw. (2015). Tweede jaarrapport strategisch project HORIZON Connectiviteit met het Zoniënwoud. Roland, LC. (2012). Als we door het bos de stad niet meer zien: voor een gezamenlijke analyse van het Zoniënwoud en de verstedelijking. Thorpe, D. (2014). The importance of Ecotones. Geraadpleegd op 5 april, 2019 via https://www.eoi. es/blogs/davidthorpe/2014/01/16/the-importanceof-ecotones/ Vlaamse Landmaatschappij. (2009). Inrichtingsproject Voervallei. Groen-Oranje Stapstenen. Vlaamse Landmaatschappij. (2016). Eindvoorstel Landinrichtingsplan Molenbeekvallei. Vlaamse Landmaatschappij. (2017). Ontwerp Voorstel Landinrichtingsproject IJsevallei. Wallonië België Toerisme (2018). Kasteel van Terhulpen op het domein van Solvay. Geraadpleegd op 7 april, 2019 via http://walloniebelgietoerisme. be/nl/produit/kasteel-van-terhulpen-op-hetdomein-van-solvay/8888
In de knoop! Agentschap Onroerend Erfgoed (2017). Inventaris Onroerend Erfgoed, geraadpleegd op 7 april 2019 via https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/126756 Architecture Workroom Brussels (2016). A Good City Has Industry, geraadpleegd op 20 maart 2019 via http://www.architectureworkroom.eu/ documents/ABXL_Bozar_GUIDE_NL_DEF_webres. pdf Bogaerts, R. (1985) Instappen a.u.b. Honderd jaar
buurtspoorwegen in België. Antwerpen-Amsterdam Cant, J., & Verhetsel, A. (2015). Eten! Over Voedselwinkels en Hun Bereikbaarheid. Ruimte, (28), 20–25. Caset, F. S., Vale, D. M., & Viana, C. (2018). Urban Networks Special Issue: Measuring the Accessibility of Railway Stations in the Brussels Regional Express Network: A Node-Place Modeling Approach. Networks and Spatial Economics, 1-36. Commiant, M., & Vandenborre, R. Hoeilaart Weleer, geraadpleegd op 8 april 2019 via http://hoeilaart. weleer.be/?n=2667 De Bruyn, J. (2018). Designing the future. Brussel: Architecture Workroom Brussels. De Vos, E. (2013). Hoe Zouden Wij Graag Wonen? : Woonvertogen in Vlaanderen tijdens de jaren zestig en zeventig. Leuven: Leuven University Press. Ghys, M. (2018). De verdwenen hippodroom van Groenendaal geraadpleegd op 28 maart 2019 via https://www.canvas.be/canvas-curiosa/deverdwenen-hippodroom-van-groenendaal Ghyselen, R., Mertens, G., Lauwers, D. (2017). Gedeelde mobiliteit en stervensbegeleiding voor de parkeerplaats. In G. Bouma (Red.), Gedeelde ruimte, gebundelde papers en bijdragen plandag 2017 (pp. 29-38). Amsterdam: Stichting Planologische Discussiedagen 2017 NMBS (2018). Belgian Train. Geraadpleegd op 7 mei 2019 via https://www.belgiantrain.be/nl/about-sncb/ enterprise/history Sum research (2009). Structuurvisie Sint-GenesiusRode. Sint-Genesius-Rode Van Broeck, L. (2014). Expertenadvies sensibilisering bouwcultuur en ruimtelijk rendement. Brussel: Departement Omgeving. Vlaams Planbureau voor Omgeving. Van De Wall, R. (2007) Bouwen voor een onbekende toekomst. De totstandkoming van het Belgische autosnelwegennet (1935-1989). Leuven: katholieke Universiteit Leuven, departement Geschiedenis geraadpleegd op 7 mei 2019 via http://wegenroutes.be/homen.html op Vlaams Brabant (2018). Visienota ruimte VlaamsBrabant. Leuven: Vlaams-Brabant - Dienst ruimtelijke planning.
156
Figuren Figuren die niet gerefereerd zijn, zijn door de auteurs gemaakt.
Zoniënwoud ontrafeld Figuur 2: Sattelietbeeld Google Maps. (2019) Geraadpleegd op 8 april 2019 via https://www. google.com/maps. Figuur 3: Herwerking van kaart uit Workshop Sonian Forest. (2018) Figuur 4: Herwerking van kaart uit Workshop Sonian Forest. (2018) Figuur 5: Eigen kaart met rivierstructuren overgenomen uit Workshop Sonian Forest. (2018) Figuur 6 : Archives paroissiales de la Cambre. De Ter Kamerenabdij en het barokke voorplein, naar Sanderus, 1726. Beschikbaar op : http:// www.irismonument.be/nl.Elsene.Abdij_ter_ Kameren.1.html#&gid=1&pid=5 Figuur 7: Engraved by Lucas Vorsterman Junior (1624-1666) [Public domain]. Beschikbaar op: https://nl.wikipedia.org/wiki/Priorij_van_ Groenendaal Figuur 8: Illustratie door Jean-Pol Grandmont. Beschikbaar op: https://nl.wikipedia.org/wiki/ Rood_Klooster Figuur 9: Engraved by Jacques Harrewijn (16601727), d’après L. Vorstermans jr. Beschikbaar op: https://nl.wikipedia.org/wiki/Dry_Borren Figuur 10: Wandtapijt door Bernard van Orley. (1533). Hunt of Maximilian, Louvre. Beschikbaar op: https://nl.wikipedia.org/wiki/Jachten_van_ Maximiliaan Figuur 11: Het Virtuele Land. Postkaart. RHODESAINT-GENESE / SINT-GENESIUS-RODE : la fabrique des papeteries Demeurs. Beschikbaar op : https://www.hetvirtueleland.be/items/show/69070 Figuur 12: Postkaart station Hoeilaart. Beschikbaar op: https://www.hoeilaart.be/tramstation Figuur 13: Heemkunde Hoeilaart. (2016). Zicht Dumberg. Beschikbaar op: http://www. heemkundehoeilaart.be/wijk-in-de-kijker-hetblocxveldt/zicht-dumberg/ Figuur 14: De Vrienden van het Zoniënwoud. Houtzagers en houtbewerkers in de late 19de eeuw. Beschikbaar op: https://www.amisdesoigneszonienwoudvrienden.be Figuur 15: Hippodroom van Bosvoorde. Beschikbaar op: https://nl.wikipedia.org/wiki/ Renbaan_van_Bosvoorde_(renbaan) Figuur 16: Lawn tennis in het Ter Kamerenbos,
157 L’Illustration européenne, 3 juli 1887. Figuur 17: Boitsfort Station, Foret de la Soigne, Beschikbaar op : https://www.delcampe.net/fr/ collections/
Geraadpleegd op 7 mei, 2019 via http://www. wegenennatuur.be/de-maatregelen/boombruggen? fbclid=IwAR3quAe2W5B8BB4LgVn2n4d-krGTaV2U 0tKgkodIwEztNgnTFAUDIBWjQ9c
Figuur 18 : Poster from the Tervuren Colonial Exhibiton at the Brussels Universal Exhibition of 1910. Beschikbaar op: https://fr.wikipedia.org/wiki Exposition_universelle_de_Bruxelles_de_1910
Figuur 32-40 (bovenaan): Ecoduikers. Geraadpleegd op 7 mei, 2019 via http:// www.wegenennatuur.be/de-maatregelen/ ecoduikers?fbclid=IwAR0KYNvEi5B7_h4dOZrA5Rn R2xZheEzxmbze6a9meu9dTaTNff0-BJKlZfs
Grenzeloos groen
Figuur 32-40 (onderaan): Boombrug. Geraadpleegd op 7 mei, 2019 via http://www.zonienwoud.be/ primeur-boombrug-in-zonienwoud/?fbclid=IwAR1 9CnzpUn6qJmYgs_
Figuur 20: Patrimoine.brussels. Geraadpleegd op 5 april, 2019 via http://patrimoine.brussels/liens/ publications-numeriques/versions-pdf/articlesde-la-revue-bruxelles-patrimoines/numero-14/ article-14-3 Figuur 21: Cartesius.be (1770) “Caerte figuratief verbeeldende de deelige limiet van het land des bovenges. pachthof ende Sonienbosch”. Geraadpleegd op 25 mei 2019 via http://www. cartesius.be/CartesiusPortal/ Figuur 22: Caerte figuratief.Geraadpleegd op 5 april, 2019 via https://search.arch.be/imageserver/ topview Figuur 23: Hoeilaart Weleer. Geraadpleegd op 7 april, 2019 via http://hoeilaart.weleer.be/?n=2788 Figuur 24: Cartesius. Geraadpleegd op 7 april, 2019 via http://www.ngi.be/cartesius/images/air/1950_ B1-BRUXELLES_357.jpg Figuur 25: vzw De Rand. Verkregen via mail met vzw De Rand Figuur 28: vzw De Rand. Verkregen via mail met vzw De Rand Figuur 29: Eigen schema deels gebaseerd op Arcadis Belgium, Departement Omgeving, Vereniging voor Bos in Vlaanderen, O2 Consult, INBO, & VUB. (2008). Structuurvisie zoniënwoud. Figuur 30: Herwerking van Hendriks, K. Melman, D. (2012). Ecosysteemdiensten. Geraadpleegd op 8 april, 2019 via https://www.nemokennislink.nl/ publicaties/ ecosysteemdiensten/ Figuur 32-40 (bovenaan): Saïd Al-Haddad. Geraadpleegd op 7 mei, 2019 via https://www.bruzz. be/milieu/ecoduct-over-ring-nu-voorbehoudenaan-dieren-2018-06-03?fbclid=IwAR0V7lF_ JqsKzadzqZwGRY1fW82d154WEPKx_ jM2mZcRgvdxxcrZ09CTDgo Figuur 32-40 (bovenaan): Boombruggen.
Figuur 32-40 (bovenaan): Tunnels en duikers. Geraadpleegd op 7 mei, 2019 via http://www. zonienwoud.be/lifeozon/werkzaamheden/tunnelsen-duikers/?fbclid=IwAR3Z_1OQ_3inx5pXEkOjtR9 m1dWcyqTx2ezYPFRH3Z91vijmViZU7jWykVo Figuur 32-40 (bovenaan): Tunnels en duikers. Geraadpleegd op 7 mei, 2019 via http://www. zonienwoud.be/lifeozon/werkzaamheden/tunnelsen-duikers/?fbclid=IwAR3Z_1OQ_3inx5pXEkOjtR9 m1dWcyqTx2ezYPFRH3Z91vijmViZU7jWykVo Figuur 32-40 (bovenaan): Ecoraster. Geraadpleegd op 7 mei, 2019 via http://www.zonienwoud.be/ lifeozon/werkzaamheden/ecoraster/?fbclid=IwA R2eii27nU2XpffPvlXY2TwNXt8P4tZKzUUxwqMFkmL76GihRr92v2oFBY Figuur 32-40 (onderaan): Tunnels en duikers. Geraadpleegd op 7 mei, 2019 via http://www. zonienwoud.be/lifeozon/werkzaamheden/tunnelsen-duikers/?fbclid=IwAR3Z_1OQ_3inx5pXEkOjtR9 m1dWcyqTx2ezYPFRH3Z91vijmViZU7jWykVo Figuur 32-40 (onderaan): Werken aan de ring. Geraadpleegd op 7 mei, 2019 via https://www. werkenaandering.be/nl/ Figuur 43: Eigen schema gebaseerd op Regionaal Landschap Dijleland vzw. (2015).Tweede jaarrapport strategisch project HORIZON Connectiviteit met het Zoniënwoud. Figuur 45: Eigen schema gebaseerd op Vlaamse Landmaatschappij. (2009). Inrichtingsproject Voervallei. Groen-Oranje Stapstenen. Vlaamse Landmaatschappij. (2016). Eindvoorstel Landinrichtingsplan Molenbeekvallei. Vlaamse Landmaatschappij. (2017). Ontwerp Voorstel Landinrichtingsproject IJsevallei. Figuur 47: Herwerking van Biodiversity and Spatial Information Centre (2014). Geraadpleegd op 8 mei
158 2019 via http://www.basic.ncsu.edu/segap/index. html
Figuur 76: 51N4E factsheet, Bouwmeester Maitre Architecte, geraadpleegd op 9 april 2019 via http:// bma.brussels/wp-content/uploads/2018/05/ FACTSHEET-BOEREN-2.pdf
Boeren boven
Figuur 79-80: Stroobants, F. (2010). Geïllustreerde encyclopedie van de Brabantse druiventeelt onder glas (1865-2010), Provincie Vlaams Brabant, 75-169
Figuur 50: Herwerkt uit Sonian Forest Workshop Figuur 52: Stroobants, F. (2010). Geïllustreerde encyclopedie van de Brabantse druiventeelt onder glas (1865-2010), Provincie Vlaams Brabant, 75-169. Figuur 53: Stroobants, F. (2010). Geïllustreerde encyclopedie van de Brabantse druiventeelt onder glas (1865-2010), Provincie Vlaams Brabant, 75-169. Figuur 54: Stroobants, F. (2010). Geïllustreerde encyclopedie van de Brabantse druiventeelt onder glas (1865-2010), Provincie Vlaams Brabant, 75169 en Heemkunde Hoeilaart, geraadpleegd op 9 april 2019 via http://www.heemkundehoeilaart.be/ historiek/geschiedenis-van-hoeilaart/druiventeeltoogst-en-export/. Figuur 57: Potentiële bodenerosiekaart per perceel (2018) geraadpleegd op 1 mei 2019 via Geopunt.be Figuur 58: Agentschap Onroerend Erfgoed: Hoeve. Geraadpleegd op 1 mei 2019 via https://inventaris. onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/40494 Figuur 59-63: Agentschap Onroerend Erfgoed: Hoeve. Geraadpleegd op 1 mei 2019 via https://inventaris.onroerenderfgoed.be/ erfgoedobjecten/40491 Figuur 66: Potentiële bodenerosiekaart per perceel (2018) geraadpleegd op 1 mei 2019 via Geopunt.be Figuur 67: Landbouwstrekenkaart. Geraadpleegd op 1 mei 2019 via Geopunt.be Figuur 68: Schepers, J. Landbouwgrond als buffer tegen water. Het Nieuwsblad. Geraadpleegd op 8 mei via https://www.nieuwsblad.be/cnt/6h3ong0k Figuur 71. Herwerkt uit strategische visie Horizon+ Figuur 72: Natuurderij Keizersrande, geraadpleegd op 9 april 2019 via http://www.keizersrande.nl/ boerderij Figuur 74: Eigen schema gebaseerd op Vestia Westland. Geraadpleegd op 9 april 2019 via https://www.gemeentewestland.nl/fileadmin/ documenten/wonen_bouwen_en_verhuizen/ klimaatbrochure_hoogeland_2018-02-14febr_x.pdf Figuur 75: Energiemonitor Nederlandse glastuinbouw, geraadpleegd op 9 april 2019 via https://www.kasalsenergiebron.nl
Figuur 81-91: Agentschap Onroerend Erfgoed: Serristenwoningen. Geraadpleegd op 1 mei 2019 via https://inventaris.onroerenderfgoed.be/ erfgoedobjecten/302973 Figuur 91: Platteau, J., Lambrechts, G., Roels, K. & Van Bogaert, T. (2018). Landbouwrapport. Geraadpleegd op 9 april 2019 via https:// lv.vlaanderen.be/nl/voorlichting-info/publicatiescijfers/studies/sectoren/landbouwrapport-2018
In de knoop! Figuur 94: Cartesius: Ferraris (1771-1778). Geraadpleegd op 21 maart, 2019 via http://www. cartesius.be/CartesiusPortal/ Figuur 95: Ortho air Belgium in 1947-1954. Geraadpleegd op 21 maart, 2019 via http://www. cartesius.be/CartesiusPortal/ Figuur 96: Ortho 1969-1979. Geraadpleegd op 21 maart, 2019 via http://www.cartesius.be/ CartesiusPortal/ Figuur 97: Ortho air Belgium in 1995. Geraadpleegd op 21 maart, 2019 via http://www.cartesius.be/ CartesiusPortal/ Figuur 116: vzw De Rand. Verkregen via mail met vzw De Rand. Figuur 118: Station van de renbaan met conciërgehuis. Geraadpleegd op 23 maart, 2019 via http://hoeilaart.weleer.be/?n=2667 Figuur 122: vzw De Rand. Verkregen via mail met vzw De Rand. Figuur 123-125: GROENENDAEL Chaussée de Waterloo 1909 Carrefour. Geraadpleegd op 23 maart, 2019 via https://www.delcampe.net/nl/ verzamelingen/ Figuur 126: Officiële opening autosnelweg in JezusEik. Geraadpleegd op 23 maart, 2019 via http:// www.bloggen.be/jezuseik/ Figuur 127: Accident sur l’E411 à Walhain: chaussée libre. Geraadpleegd op 23 maart, 2019 via https:// www.lavenir.net/cnt/dmf20171109_01082636/
159 accident-sur-l-e411-a-walhain-importantes-filesvers-bruxelles?fbclid=IwAR1ezhX_1CFtPWTsgR5b niPJezR1MWvskdAGrzlVJ6IllsScS-ArpNhLxBk
Figuur 135: Station Sint-Genesius-Rode. Geraadpleegd op 23 maart, 2019 via http://www. garesbelges.be/sint_genesius_rode.htm
De Vlaamse nevelstad wordt gekenmerkt door een diffuse en schijnbaar ongecontroleerde neerslag van de bebouwde omgeving over het landschap. Om het aansnijden van deze open ruimte tegen 2040 te stoppen, is een ruimtelijke transitie nodig die niet inboet op de maatschappelijke ontwikkeling en ruimtelijke kwaliteit. In de ontwerpstudio Ruimtelijk Rendement 1819 stellen we de vraag hoe de verhoging van het ruimtelijk rendement hier als basisbeginsel een rol kan spelen. Het nevellandschap van de Vlaamse Zoniëngemeenten Tervuren, Overijse, Hoeilaart en Sint-Genesius-Rode dient als testcase. Een eerste objectieve lezing omschrijft het karakteristieke vallei- en boslandschap. Deze wordt aangevuld met ruimtelijke ambities voor het territorium vanuit de invalshoeken Grenzeloos groen, Boeren boven en In de knoop!. De studio mondt uit in negen strategische projecten die ontwerpend onderzoek voeren op uiteenlopende casussen in het ambigue Zoniënland. We doen een belangrijke vaststelling: de systematisatie van de ruimtelijke problematiek en diens oplossingen onder de gemeenschappelijke noemer ruimtelijk rendement loopt vast tegen een andere evolutie, namelijk een kritische open ontwerpmethodiek, binnen de architectuur- en stedenbouwdiscipline die hier haaks op staat. Het begrip ruimtelijk rendement verliest potenties wanneer het unitair wordt gehanteerd als te bereiken doel. Door schijnbaar in conflict te treden met ruimtelijk rendement als ‘doel op zich’ kunnen waardevolle inzichten een belangrijke nuance bieden binnen het actuele ruimtelijke debat. Een discours waarop de individuele projecten een vervolg breien. ■