8 minute read

Tsjechov oordeelt niet

Next Article
Groetjes uit beton

Groetjes uit beton

© Wikipedia

Advertisement

TSJECHOV OORDEELT NIET. TSJECHOV SCHETST.

Zich misdragen, schuld voelen, prakkiseren over wat men heeft gedaan en niet gedaan. In de vele verhalen die Tsjechov heeft geschreven is dit vraagstuk van goed en kwaad herhaaldelijk aan de orde gesteld. Nadenken over het wezen van het morele, waarvoor de rechtvaardiging eventueel kan worden gezocht in wetenschappelijke kennis –de biologie, fysiologie, psychologie– of in God en de liefde tot de mensen. Niet zoals die zouden moeten zijn vanuit een abstract beginsel, maar zoals ze zijn en voor zover mensen in hun dagelijkse omgang met elkaar ervan kennis hebben. De zekerheid waaraan priester noch wetenschapsmens kunnen voorbijgaan: “het leven wordt maar eenmaal geschonken en niet herhaald”. Jaren geleden was ik sterk geboeid door Tsjechovs ‘Het verhaal van een onbekende’. In het universum van goeden-kwaad dat de hoofdpersonages vormen, maakt Georgi Ivanytsj Orlov er zich van af met wetenschappelijke reducties en ironische relativeringen waarop geen maat staan. In dat universum bestaat het goede niet en kan het niet bestaan. Met de woorden van Orlov: “zo’n gedachte zou de volmaakte mens veronderstellen, wat een logische ongerijmdheid is”.

Toen ik aan een universiteit nog hoorcolleges gaf over wijsgerige ethiek deed er zich in het auditorium een opmerkelijk incident voor. Zoals meestal als het over ’s mensen morele beslissingen en handelingen gaat, stelt iemand in de zaal het vraagstuk van de vrije wil aan de orde. Het is een vraagstuk dat, als een bliksemstraal die de boom in tweeën splijt, de toehoorders in twee kampen verdeelt. De vrije wil is iets, maar wat het is, waar het is, en hoe het is, kan moeilijk worden verduidelijkt. De vrije wil is niets, berust op een illusie, en dient om niet te willen erkennen dat ‘s mensen beslissingen door fysiologische, chemische en fysische processen worden gedetermineerd. Dat die eigen zijn aan het lichaam en aan het brein, ja dat zal wel niemand willen en kunnen tegenspreken. Maar, van de weeromstuit, wat die processen zijn, waar ze zijn en hoe zij zijn, dat kan maar tot op zekere hoogte worden bepaald. Het blijft afhangen van ’s mensen kennis ter zake, en het kenmerk van die menselijke kennis is dat ze noodzakelijk onvolledig en voorlopig is. Ik legde uit dat ik de twee posities even onbegrijpelijk vond. Ik verdedigde het standpunt, bekend sinds Descartes, dat de keuzebeschikking in situaties van onwetendheid vrij kan worden genoemd. Ja, zei ik, het is goed mogelijk dat de wetten van de natuur ononderbroken aan het werk zijn en dat miljoenen oorzaken miljoenen gevolgen determineren op de meest volmaakte wijze. Maar dat is en blijft een geloof. Weten, gebaseerd op sluitende kennis van de miljoenen oorzaak-en-gevolg-ketens, is in de ogenblikken van de keuze ontoereikend. De kiezende persoon is in die ogenblikken geen al-ziener en dus geen alweter. Toch is hij of zij gedwongen een beslissing te nemen. Ik werd prompt door een toehoorder tegengesproken. Menselijke keuzes, zei hij, hebben niets van doen met de vrijheid van de mens. Alles is voorbestemd. Alles is beschikt en gehoorzaamt aan wetten. De menselijke vrijheid is een illusie. Verstandelijk inzicht in de oorzaken van de situaties en redelijke anticipatie op de gevolgen van ons handelen, dat is wat ons in het beste geval is toegemeten. Al de rest berust op fantasie. Het gesprek kreeg een andere draai toen ik hem vroeg eerlijk te antwoorden op mijn vraag. Kunt u mij zeggen of u zich nooit in een keuzesituatie hebt bevonden, waarin een beslissing onvermijdelijk was, maar waarbij uw kennis over alle oorzaken en gevolgen die uw beslissing bepaalden tekortschoot? Zo dat u werd gedwongen te kiezen terwijl u niet in een staat van genade verkeerde, met name: kennis te hebben over alle gegevens, kennis dus die u zonder twijfel tot dienst zou zijn geweest om te beslissen? Na een korte reflectie antwoordde hij dat hij zich inderdaad al eens in die situatie had bevonden. En hebt u toen een keuze gemaakt? Zijn antwoord was bevestigend. Zou het dat niet zijn wat ik met René Descartes libre arbitre kan noemen, het vrije beslissingsmoment? Vrij, in die zin dat uzelf in de keuzesituatie losgemaakt was van die noodzakelijkheidskennis, om het zo maar te noemen. Een soort kennis die uw beslissing had doen gelijken op een loutere rekenoperatie met een volstrekt vanzelfsprekend karakter en wel zo dat u als persoon niet eens in het spel was geweest?

Het alibi dat de verdedigers van de natuurnoodzakelijkheid bij herhaling inroepen is dat de zedelijkheid, bijvoorbeeld in de vorm van liefdadigheid, is gebaseerd op fysiologische behoeften. Waarom zoveel drukte maken over de naastenliefde en ons bekommeren over wat scheef loopt. Eigenlijk kan er nooit iets scheef lopen. Het is de natuur en niets anders dan de natuur. Die redenering heeft me nooit overtuigd. Mijn bestaan ziet er anders uit. Ik weet niet. Mochten de goden mij met een al-weten hebben gehonoreerd, ik zou ze toch eerst hebben willen verzoeken de kennis te mogen bezitten van vijftig verschillende talen.

Tsjechov brengt, zonder te oordelen (!) met zijn novelle die zaak op de voorgrond. In hun gesprekken bedienden Orlov en zijn vrienden zich vrolijk van het alibi, orerend dat: “.... reinheid van zeden niet bestond en nooit had bestaan en blijkbaar niet nodig was; de mensheid had er tot nu toe heel goed buiten gekund. De schadelijkheid van de zogenaamde ontucht werd ongetwijfeld overdreven.” Het goede bestaat niet en kan niet bestaan daar het de volmaakte mens vooronderstelt. Het komt niet bij ze op dat goed-en-kwaad deel is van ’s mensen bestaan precies omdat de volmaakte mens niet bestaat. In Tsjechovs ‘Verhaal van een onbekende’ leidt het alibi tot een reeks van gebeurtenissen die een jong meisje, de ‘onbekende’, op het eind veroordeelt tot een anoniem verblijf in een bewaarschool. Een nauwelijks wijsgerig omkleed spinozisme leidt tot dramatische onverschilligheid die het lot van het meisje niet wil keren. Orlov, die de biologische vader is van het kind, maar haar weigert onder zijn hoede te nemen, deelt haar beschermengel en feitelijke pleegvader, Stepan, het volgende mee: “‘Ja mijn leven is abnormaal, bedorven, nergens goed voor, en wat me verhindert een nieuw leven te beginnen is lafheid – daar hebt u volkomen gelijk in. Maar dat u zich dat zo aantrekt, u zo opwindt en er wanhopig van wordt – dat is niet logisch, daarin hebt u echt ongelijk.” Wanneer Stepan hem zegt: “Een levend mens moet zich wel opwinden en wanhopig worden als hij ziet dat hij ten gronde gaat en anderen met hem.” Het overtuigt Orlov niet. Hij voelt zich gerechtvaardigd in zijn houding en zijn besluit om het meisje, zijn natuurlijke dochter, niet onder zijn hoede te nemen. Hij veroordeelt haar tot de bewaarschool waar zij een obscuur en serviel leven zal moeten leiden. Hij herleidt haar tot ‘een onbekende’, een individu dat als naam een nummer krijgt. Keurig opgetekend in de inventaris van de directrice. “… Ik predik heus geen onverschilligheid, ik wil alleen een objectieve houding tegenover het leven. Hoe objectiever, hoe minder kans op fouten. We moeten naar de wortel kijken en in elk verschijnsel de oorzaak aller oorzaken zoeken.” Daarmee is de eeuwig dunne inhoud van wat ik het orlovisme noem – noem het voor mijn part ook spinozisme – keurig omschreven. Het is wat Orlov dan wel geen goed, maar in elk geval een rustig geweten bezorgt. En de afstand tussen goed en rustig is weinig meer dan gewetensusserij. Stepan, de pleegvader van het meisje, die door zijn fataal aflopende ziekte niet langer voor haar kan instaan, keert zich af van dit geleerd alibi met een principieel antwoord. “‘Je leeft maar één keer en dat wil je opgewekt, zinvol en mooi doen. Je wilt een zichtbare, zelfstandige, nobele rol spelen, je wilt geschiedenis maken, zodat die (latere) generaties niet van ons kunnen zeggen: die was waardeloos of nog erger... Ik geloof in zowel de doelmatigheid als de noodzaak van wat er gebeurt, maar wat kan mij die noodzaak schelen, waarom moet mijn ‘ik’ verloren gaan.”

Een antwoord dat mij de woorden van Vladimir Jankélévitch in herinnering roept: “Er is iets dat, bij wijze van spreken, het valse bewustzijn weerstreeft van het keurige rationalistische bewustzijn. (…), het ultieme gewetensbezwaar van de knappe koppen. Iets dat protesteert en in ons tegenpruttelt tegen het succes van de reductionistische ondernemingen.” (Le Je-ne-sais-quoi et le Presque-rien, deel 1, La manière et l’occasion. Ed. Du Seuil, 1980, mijn vertaling).

Tsjechovs Orlov heeft het morele bewustzijn opgeschort met het bekende alibi: alleen een objectieve houding tegenover het leven brengt baat. Het brengt hem baat, maar niet zijn dochter. Het is het alibi van de “grotere, algemene oorzaken, die biologisch gezien een stevige raison d’être hebben.” Biologisch: ja, dat is evident, want mensen, vaders en dochters dus, zijn biologische wezens. Dat wil zeggen: concreet levende wezens die in het nu en hier existeren. De hoedanigheid van engel van God is ze ontzegd. En daar mensen dus geen engelen zijn, is er in hun bestaan iets dat tegenpruttelt als het om het succes van die geleerde biofysiologische reducties gaat. Dit iets heeft wellicht alles gemeen met het knagen van het geweten. Het wijst op de malaise van dat bewustzijn dat ontevreden blijft met de keurige biologische uitleg en diens raison d’être.

Opvallend. Tsjechov oordeelt niet. Tsjechov schetst. Hij toont. En daarom is hij zo onontwijkbaar want hij spreekt met een waarachtig morele stem. Lees Tsjechov. De arts en wetenschapsmens.

Ronald Commers, 2020-10-14 BIO Ronald Commers (Antwerpen 1946 - ) is een oudleerling van het Stedelijk Onderwijs Antwerpen en het Koninklijk Atheneum Antwerpen. Hij studeerde van 1963 tot 1967 Moraalwetenschap aan de RUG. Later (1970) keerde hij er terug als onderzoeker in de vakgroep wijsbegeerte en moraalwetenschap. Hij promoveerde op een doctoraat (1976) en een speciaal doctoraat (1982). Als deeltijds docent was hij verbonden aan het Limburgs Universitair Centrum (1976-1981) en aan de Vrije Universiteit Brussel (19821999). Hij beëindigde 2011 zijn actieve loopbaan als gewoon hoogleraar aan de Universiteit Gent, belast met vakken wijsgerige ethiek en geschiedenis van de wijsbegeerte. Hij publiceerde in die vakgebieden verscheidene boeken en artikels. Commers is vrijmetselaar en daarover publiceerde hij eveneens enkele boeken en artikels.

Kenners en buitenstaanders gelijk noemen zijn boeken erudiet en onleesbaar, waarbij zij beleefd het woordje ‘te’ achterwege laten. Maar hij volhardt bij leven en welzijn. Ronald Commers is gehuwd met Katalin Balogh (sinds 2000), die als onderzoekster en lesgeefster verbonden is aan Lessius Hogeschool KUL. Zij hebben samen een zoon (18 jaar) en een dochter (16 jaar). Zij wonen in Antwerpen-Zuid en bezitten sinds 2008 een boerenhuis in WestHongarije, in het land waar Katalin Balogh werd geboren en opgroeide.

This article is from: