Rapport over de impact van de genderquota voor kandidatenlijsten op de verkiezing van het Vlaams Parlement van 25 mei 2014 1. Situering Bij de eerste rechtstreekse verkiezing van het Vlaams Parlement (in 1995) werden 103 mannen en 21 vrouwen (=19,3%) verkozen. De verklaring voor dit onevenwicht is niet ver te zoeken: vrouwen waren sterk ondervertegenwoordigd op de kandidatenlijsten en stonden bovendien vaak op onverkiesbare plaatsen. Dit gold ook voor de federale kamers en de andere deelstaatparlementen. Om de deelname van vrouwen aan de politieke besluitvorming te stimuleren werden vanaf de jaren ’90 wettelijke genderquota voor de kandidatenlijsten ingevoerd. Dit verliep in 3 fasen: in 1999 mocht, naar het voorbeeld van de regeling die in 1994 ingevoerd was voor de federale parlementsverkiezingen1, elke kandidatenlijst in totaal (gespreid over de effectieven en opvolgers) niet meer kandidaten van hetzelfde geslacht bevatten dan tweederde van het theoretisch maximumaantal2 3; sinds 2004 mag zowel op de effectieve als op de opvolgerslijsten het verschil tussen het aantal kandidaten van elk geslacht niet groter zijn dan één 4; sinds 2009 mogen bovendien de eerste twee kandidaten op een lijst niet van hetzelfde geslacht zijn5. Parlementen verplicht om impact van genderquota te evalueren Het Grondwettelijk Hof is van oordeel dat maatregelen ten gunste van één specifieke categorie van personen geen schending vormen van het gelijkheidsbeginsel indien ze tot doel hebben een bestaande ongelijkheid te verhelpen en bovendien slechts (tijdelijk) van toepassing zijn tot het door de wetgever beoogde doel bereikt is.6 Het opleggen van genderquota voor de lijstvorming is een dergelijke tijdelijk geoorloofde maatregel. Om te beoordelen of de genderquota nog noodzakelijk zijn om het beoogde doel, met name een betere doorstroming van vrouwen naar de parlementen, te bereiken, moeten de deelstaatparlementen binnen 6 maanden na hun installatie de gevolgen van bovenvermelde quotaregeling evalueren.7 De bijzondere wetgever heeft echter in het midden gelaten wat de parlementen met hun evaluaties moeten doen. De evaluatierapporten die het Vlaams Parlement naar aanleiding van de verkiezingen van 2004 en 2009 liet maken, werden telkens bekendgemaakt via de website van het Vlaams Parlement.
1
Wet van 24 mei 1994 tot bevordering van een gelijke verdeling van mannen en vrouwen op de lijsten van kandidaten voor de verkiezingen (de zgn. wet “Tobback-Smet”). 2 Het theoretisch maximumaantal kandidaten is gelijk aan de som van het aantal te verkiezen zetels en het maximumaantal toegelaten kandidaat-opvolgers. Een onvolledige lijst kon bijgevolg nog steeds voor 100% uit kandidaten van hetzelfde geslacht bestaan. Anderzijds kon een partij ervoor kiezen om bijvoorbeeld een exclusief mannelijke lijst van kandidaat-titularissen en een exclusief vrouwelijke lijst van kandidaat-opvolgers voor te dragen. 3 De impact van deze regeling was verwaarloosbaar. Bij de verkiezingen in 1999 werden slechts 24 vrouwen verkozen, nauwelijks 3 meer dan in 1995. 4 Artikel 28, vijfde lid BWHI. 5 Artikel 28, zesde lid BWHI. 6 Arbitragehof 27 januari 1994, nr. 9/94, overw. B.6.2. 7 Artikel 21 Bijz.W. 2 maart 2004 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving.
Deelstaatparlementen sinds 2012 bevoegd inzake genderquota De Grondwet bepaalt uitdrukkelijk dat de wet- en decreetgever bevoegd zijn om, elk binnen de grenzen van hun materiële bevoegdheid, de gelijke toegang van mannen en vrouwen tot verkiezingsmandaten en openbare ambten te bevorderen (artikel 11bis Gw).8 Het kiesstelsel van de deelstaatparlementen is in beginsel een bevoegdheid van de bijzondere wetgever.9 De genderquota voor de kandidatenlijsten (incl. de evaluatieplicht) maken deel uit van het kiesstelsel en werden bijgevolg door de bijzondere wetgever vastgelegd.10 In dat opzicht was het niet vanzelfsprekend dat de deelstaatparlementen belast werden met de evaluatie. Zij waren immers niet bevoegd om enig gevolg te geven aan de eventuele conclusies van hun evaluatie. Sinds 2012 zijn de deelstaatparlementen, in het kader van hun constitutieve autonomie, echter wel bevoegd om de bestaande regeling inzake evenwichtige vertegenwoording bij bijzonder decreet te wijzigen, aan te vullen, te vervangen of op te heffen (art. 28, zevende lid BWHI). Nu de deelstaatparlementen zelf bevoegd zijn om de genderquota te wijzigen, is het logisch dat de evaluatie door hen wordt uitgevoerd. 2. Genderevenwicht in het Vlaams Parlement na de verkiezingen van 25 mei 2014 Naar aanleiding van de verkiezingen van 25 mei 2014 wordt voor de derde keer een rapport uitgebracht over de toepassing van de wettelijke genderregeling en de impact daarvan op de samenstelling van het Vlaams Parlement. In 2004 werd de evaluatie in opdracht van het Vlaams Parlement uitgevoerd door prof. Stefaan Fiers (KULeuven), in 2009 door prof. Petra Meier en mevrouw Sandra Sliwa (Universiteit Antwerpen). Voortbouwend op de methodologie die in 2004 uitgewerkt werd door prof. Fiers en in 2009 gevolgd werd door prof. Meier, hebben de diensten van het Vlaams Parlement dit keer zelf een aantal gegevens verwerkt. Het consequent hanteren van dezelfde methodologie laat toe om de gegevens van de verschillende stembusgangen met elkaar te vergelijken. In het voorliggende rapport wordt een antwoord geformuleerd op de volgende vragen: 1. Hoeveel mannelijke en vrouwelijke lijsttrekkers waren er bij de verkiezing van het Vlaams Parlement op 25 mei 2014? 2. Hoeveel mannelijke en vrouwelijke eerste opvolgers waren er bij de verkiezing van het Vlaams Parlement op 25 mei 2014? 3. Hoeveel mannen en vrouwen bekleedden een verkiesbare plaats bij de verkiezing van het Vlaams Parlement op 25 mei 2014? 4. Hoeveel mannen en vrouwen werden op 25 mei 2014 verkozen tot lid van het Vlaams Parlement? Belangrijke noot: het onderstaande cijfermateriaal heeft enkel betrekking op de lijsten van de partijen die uiteindelijk vertegenwoordigd zijn in het Vlaams Parlement. Indien men een antwoord wil op de vraag in welke mate genderquota een impact hebben op de evenwichtige samenstelling van het parlement zijn de data die betrekking hebben op de talrijke kleine lijsten die geen enkele kans maken op een verkozene niet relevant. Het verwerken van deze gegevens zou de analyse van de impact van de genderquota vertroebelen.
8
Artikel 11bis Gw. Art. 115, § 1 en 118, § 1 Gw. 10 Bijz.W. 2 maart 2004 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving. 9
2
2.1
Aantal mannelijke en vrouwelijke lijsttrekkers
2004 18-30 j. 31-40 j. 41-50 j. 51-60 j. > 61 j.
2009
mannen
vrouwen
mannen
vrouwen
26 (83,9%)
5 (16,1%)
33 (76,7%)
10 (23,3%)
11
Totaal
2014 mannen 0 6 7 6 2 21 (60%)
vrouwen 0 6 8 0 0 14 (40%)
totaal 0 12 15 6 2 35
Vergeleken met 2004 en 2009 is het aantal vrouwelijke lijsttrekkers sterk gestegen tot 40%. In de leeftijdscategorie van 18 tot 50 jaar is er zelfs een (minimaal) overwicht aan vrouwelijke lijsttrekkers. In de leeftijdscategorie vanaf 51 jaar is er geen enkele vrouwelijke lijsttrekker. Een factor die mogelijk mee een invloed heeft gehad op de stijging van het aantal vrouwelijke lijsttrekkers is de recente wetgeving die schijnkandidaturen moet tegengaan. Bij samenvallende verkiezingen kan men als kandidaat slechts voor één parlement voorgedragen worden. Ook een dubbele voordracht als titularis en opvolger is verboden. Tot slot verliezen parlementsleden die tijdens hun parlementair mandaat deelnemen aan de verkiezingen van een ander parlement hun zittende mandaat zodra ze voor het andere parlement verkozen worden. Al deze maatregelen leiden ertoe dat de politieke partijen hun stemmenkanonnen, die nog steeds overwegend mannelijk zijn, niet langer op verschillende lijsten kunnen uitspelen. Het aantal personen dat een lijst trekt, neemt daardoor toe. De instroom van nieuwe (jonge) lijsttrekkers lijkt een gunstige evolutie ten voordele van vrouwen met zich meegebracht te hebben. Na de uitstroom van de oudere generatie van uitsluitend mannelijke lijsttrekkers, zou dit globaal tot een grotere pariteit moeten leiden. 2.2
Aantal mannelijke en vrouwelijke eerste opvolgers
Dit rapport heeft uitsluitend betrekking op de partijen/lijsten die bij de verkiezingen van 25 mei 2014 minstens één zetel behaald hebben. Voor het merendeel van deze partijen speelt de mogelijkheid van regeringsdeelname mee bij het opstellen van de kandidatenlijsten. Hoe groter de kans op regeringsdeelname, hoe strategischer de positie van eerste opvolger.
2004
2009
mannen
vrouwen
mannen
vrouwen
22 (71%)
9 (29%)
34 (79,1%)
9 (20,9%)
18-30 j. 31-40 j. 41-50 j. 51-60 j. > 61 j. Totaal
2014 mannen 4 11 4 5 1 25 (71,4%)
vrouwen 1 6 3 0 0 10 (28,6%)
totaal 5 17 7 5 1 35
11
De leeftijdscategorieën in deze en de volgende tabellen zijn gebaseerd op de geboortedatum van de kandidaten op de dag van de verkiezingen.
3
Van alle gegevens in dit rapport vertoont het aantal eerste opvolgers het grootste genderonevenwicht. Slechts 10 op 35 eerste opvolgers is vrouw. Anderzijds blijken vrouwelijke eerste opvolgers een grotere kans te maken om meteen na de verkiezingen te zetelen in het Vlaams Parlement. Van de 11 verkozenen die lid geworden zijn van de Vlaamse, Brusselse of federale regering werden er 6 vervangen door een mannelijke eerste opvolger en 5 door een vrouwelijke eerste opvolger. De helft van de vrouwelijke eerste opvolgers is dus (quasi) onmiddellijk na de verkiezingen in het parlement beland, bij de mannelijke eerste opvolgers is dat slechts voor 24% het geval. 2.3
Aantal mannen en vrouwen die een verkiesbare plaats bekleedden
Onder verkiesbare plaatsen worden het aantal verkiesbare plaatsen bovenaan een lijst verstaan dat gelijk is aan het aantal zetels dat deze lijst heeft behaald bij de vorige verkiezingen vermeerderd met één. Bovendien wordt ook de eerste opvolgersplaats beschouwd als een verkiesbare plaats.12
2004 18-30 j. 31-40 j. 41-50 j. 51-60 j. > 61 j. Totaal
mannen 2 26 42 42 6 118 (64,1%)
vrouwen 11 29 17 7 2 66 (35,9%)
2009 mannen 9 30 49 32 6 126 (62,7%)
vrouwen 6 32 22 14 1 75 (37,3%)
2014 mannen 9 35 35 23 6 108 (59,3%)
vrouwen 5 31 27 11 0 74 (40,7%)
totaal 14 66 62 34 6 182
Het percentage vrouwen op verkiesbare plaatsen op de kieslijsten voor het Vlaams Parlement is licht gestegen van 35,9% in 2004 naar 37,3% in 2009 tot 40,7 % in 2014. Hoewel vrouwen de helft van de kandidaten op de lijsten uitmaken, nemen ze echter nog steeds niet de helft van de verkiesbare plaatsen in. De uitsplitsing naar leeftijdscategorieën laat zien dat de achterstand van vrouwen voornamelijk toe te schrijven is aan hun ondervertegenwoordiging bij de oudere generaties van verkiesbare kandidaten. Van de 40 verkiesbare kandidaten ouder dan 50 jaar zijn er slechts 6 vrouw. De tussencategorie van 31 tot 50 jaar vertoont de grootste pariteit: 54,7% van de verkiesbare kandidaten is mannelijk, 45,3% is vrouwelijk. Indien bij deze generatie van kandidaten bij de volgende verkiezingen de huidige genderverhouding gelijkaardig blijft, wordt de ondervertegenwoordiging van vrouwen bij de oudste leeftijdscategorie geleidelijk ongedaan gemaakt. Tot slot valt op dat in de jongste leeftijdscategorie opnieuw, net zoals in 2009, een mannelijke overwicht bestaat. De genderquota lijken in eerste instantie een gunstig effect te hebben voor de vrouwen die op het ogenblik van de invoering van die quota (2004) hun intrede maakten in de politiek. Deze generatie van vrouwelijke politici heeft intussen haar plaats veroverd in het parlement. Voor jongere vrouwen lijkt het opnieuw minder evident om een verkiesbare plaats te krijgen. 12
De definitie van verkiesbare plaatsen wordt overgenomen uit de evaluatierapporten van 2004 en 2009. Het gebruik van dezelfde parameters laat toe om het cijfermateriaal van de afgelopen 3 verkiezingen te vergelijken.
4
2.4
Aantal mannelijke en vrouwelijke kandidaten die verkozen zijn tot lid van het Vlaams Parlement
2004 18-30 j. 31-40 j. 41-50 j. 51-60 j. > 61 j. Totaal
mannen 0 14 34 30 6 84 (67,7%)
vrouwen 6 19 8 4 3 40 (32,3%)
2009 mannen 4 10 30 25 4 73 (58,9%)
vrouwen 3 21 18 9 0 51 (41,1%)
2014 mannen 5 16 29 14 5 69 (55,6%)
vrouwen 4 21 21 9 0 55 (44,4%)
totaal 9 37 50 23 5 124
Deze tabel heeft betrekking op de kandidaten die op de dag van de verkiezingen verkozen verklaard zijn door het hoofdbureau van de kieskring. Ook de verkozen kandidaten die onmiddellijk na hun verkiezing hun mandaat verzaakt hebben, werden dus meegeteld. Voor de vijfde keer op rij is het aantal vrouwelijke verkozenen toegenomen. Net zoals in 2004 en 2009 zijn in de leeftijdscategorie van 18 tot 40 jaar vrouwen beter vertegenwoordigd dan mannen, al wordt het verschil steeds kleiner. In de leeftijdscategorie van 41 tot 50 jaar is er een mannelijk overwicht, maar ook daar wordt de kloof tussen het aantal mannen en vrouwen kleiner. In de hoogste leeftijdscategorie (vanaf 51 jaar) zijn vrouwen nog steeds sterk ondervertegenwoordigd. Het totaal aantal verkozenen ouder dan 50 is echter sterk verminderd. De vrouwelijke ondervertegenwoordiging bij de oudere verkozenen heeft bijgevolg een relatief beperkte impact op het globale beeld. Naarmate de generaties waar wel een grotere pariteit bestaat opschuiven naar de hogere leeftijdscategorieën zal deze impact nog geringer worden. Opvallend is dat in verhouding tot het aantal verkiesbare plaatsen vrouwen relatief makkelijker verkozen lijken te raken dan mannen. Van de 74 vrouwelijke kandidaten op een verkiesbare plaats zijn er 55 verkozen, dit is 74,3%. Van alle mannen op een verkiesbare plaats is slechts 63,9% verkozen (69 van de 108). Het is moeilijk om een eenduidige verklaring te vinden voor dit verschil. Het is alleszins niet zo dat vrouwen vaker dankzij hun voorkeursstemmen vanop een ‘niet verkiesbare’ plaats verkozen worden. Van de 8 parlementsleden die verkozen zijn buiten de nuttige lijstvolgorde zijn er slechts 2 vrouw. 13 Het markante verschil tussen het percentage van verkiesbare plaatsen en het percentage verkozenen maakt vooral duidelijk hoe moeilijk het is om de werkelijk verkiesbare plaatsen te definiëren. 3. Vergelijking met andere parlementen Ter illustratie worden in onderstaande tabel de genderverhoudingen in de overige Belgische parlementen en in een aantal naburige nationale parlementen 14 weergegeven.
13
Op 25 mei 2014 werden de volgende kandidaten buiten de nuttige lijstorde verkozen: Phillipe Muyters, Ludo Van Campenhout, Lieven Dehandschutter, Herman De Croo, Daniel Termont, Willy Segers, Tine Van Der Vloet en Sabine de Bethune. 14 Bron: website van de Interparlementaire Unie (http://www.ipu.org/wmn-e/classif.htm).
5
Stand van zaken op 1 november 2014
Percentage vrouwelijke parlementsleden
Percentage mannelijke parlementsleden
Belgische parlementen Vlaams Parlement Waals Parlement Brussels Hoofdstedelijk Parlement Parlement Duitstalige Gemeenschap Kamer Senaat15
44,4% 42,7% 41,6% 28% 39,3% 50%
55,6% 57,3% 58,4% 72% 60,7% 50%
Buitenlandse parlementen16 Zweden Finland Spanje Noorwegen Denemarken Nederland Duitsland Oostenrijk Italië Frankrijk Verenigd Koninkrijk
43,6% 42,5% 39,7% 39,6% 39,1% 38,7% 36,5% 32,2% 31,4% 26,2% 22,6%
56,4% 57,5% 60,3% 60,4% 60,9% 61,3% 63,5% 67,8% 68,6% 73,8% 77,4%
Conclusie Het aantal vrouwelijke verkozenen voor het Vlaams Parlement is voor de vijfde verkiezing op rij gestegen. 55 vrouwelijke kandidaten (44%) werden rechtstreeks verkozen voor het Vlaams Parlement. Exact evenveel vrouwen zetelen ook effectief in het Vlaams Parlement. De vervanging van de verkozenen die lid geworden zijn van een regering heeft dus niet tot verschuivingen aanleiding gegeven. Met 44% vrouwelijke leden bekleedt het Vlaams Parlement een absolute toppositie in Europa en de rest van de wereld. Vooral de generatie van vrouwelijke politici die in de politiek gestapt is op het ogenblik van de invoering van de genderquota lijkt ten volle te genieten van de wettelijke quotaregeling. De (gedeeltelijke) inhaalbeweging die deze generatie de afgelopen 10 jaar gemaakt heeft, blijft vooral henzelf ten goede komen. De jongere generatie van vrouwen heeft het daarentegen opnieuw iets moeilijker om haar plaats op te eisen. Tot slot een algemene opmerking. De parlementaire plicht om de impact van de genderquota te evalueren is ingegeven door het principe dat genderquota slechts geoorloofd zijn tot hun beoogde doel bereikt is. Het benaderen van een beoogd doel volstaat evenwel niet om te concluderen dat de tijdelijke gunstmaatregelen overbodig zijn geworden. Het grotere genderevenwicht in het parlement bewijst in de eerste plaats dat genderquota een reële impact hebben op het aantal vrouwelijke verkozen, niet dat genderquota overbodig geworden zijn. In welke mate de wettelijke genderquota geleid hebben tot een andere cultuur waarbij de kandidatenlijsten ook zonder wettelijke verplichtingen een grotere genderpariteit zouden vertonen, is moeilijk te beoordelen. 15
In de Senaat zetelen exact evenveel mannen (30) als vrouwen (30). Wat de door de parlementen aangewezen deelstaatsenatoren betreft is er een licht vrouwelijk overwicht (27 vrouwen tegenover 23 mannen). Bij de gecoöpteerde senatoren is er een mannelijk overwicht (7 mannen tegenover 3 vrouwen). De Senaat is overigens het enige parlement waar quota gelden voor de samenstelling van de assemblee: maximum tweederde van de senatoren mag van hetzelfde geslacht zijn (art.67, § 3 Gw.). 16 Voor landen met een bicameraal systeem hebben de percentages betrekking op de ‘lower houses’ (Nederlandse Tweede Kamer, House of Commons in het VK, Duitse Bundestag, …).
6
7
8
9
10