Responsible Care Rapport 2014 Chemistry Our passion Your future
Inhoud Voorwoord Samenvatting Summary 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Inleiding Responsible Care: fundament voor duurzame ontwikkeling Ketendenken Veiligheid en Gezondheid Milieu, energie en klimaat Verantwoording Assurance-rapport
Appendix A Appendix B
2 4 6 8 14 17 25 32 35 37 42
Werner Fuhrmann voorzitter
Voorwoord
Colette Alma directeur
Investeren in versterken chemie is investeren in duurzaamheid In 2014 voelde de Nederlandse (en Europese) chemie onverminderd de druk van de uitdagende mondiale concurrentieverhoudingen. De lagere olieprijs gaf ons gelukkig in de tweede helft van het jaar wat ruimte, waardoor het jaar met een bevredigend resultaat kon worden afgesloten. Daarnaast hebben we de ruimte benut om te ondernemen wat in onze macht lag om de omstandigheden te verbeteren en er met elkaar voor te zorgen dat de Nederlandse chemie een bloeiende sector kan blijven, in Europa en in de wereld. Dit hebben we gedaan vanuit het belang van onze industrie, maar met name vanuit onze overtuiging dat de innovatieve Nederlandse chemiesector een wezenlijke bijdrage kan leveren aan het oplossen van grote maatschappelijke vraagstukken, zoals grondstoffenschaarste en voedselproblemen in de wereld. Noodzakelijke voorwaarde daarvoor is dat onze industrie zelf bestaansgrond heeft in Nederland. Iets wat ook minister Kamp afgelopen jaar nog nadrukkelijker heeft onderschreven: in dialoog met hem en zijn ministerie hebben we ferme stappen gezet om de chemie in ons land te versterken. Daarbij geven we bijzondere aandacht aan de kracht van de grote chemieclusters in Nederland.
Responsible Care (RC) is een noodzakelijke voorwaarde om al die mooie en duurzame innovaties op te kunnen bouwen. Anders gezegd: zonder dit voortdurende verbetertraject op het gebied van veiligheid, gezondheid, milieu en ketenbeheer, waaraan wij ons als branchevereniging en bedrijfsleven hebben gecommitteerd, kan duurzame ontwikkeling niet tot stand komen. Ook de afgelopen verslagperiode hebben de VNCI en haar leden op RC-gebied veel inspanningen gepleegd, die allemaal zijn terug te lezen in de RC rapportage. Maar niet alleen daar, want de prestaties die de leden over 2013 in de jaarlijkse RC-enquĂŞte hebben gerapporteerd, worden nu ook gebruikt voor de Staat van Veiligheid, de rapportage van de landelijke overheid over de nalevings- en veiligheidsprestaties van alle BRZO-bedrijven. Ze zijn daarin ingebracht als onderdeel van het Veiligheid Voorop-rapport, dat de VNCI jaarlijks met haar partners oplevert. De ambitie is om Responsible Care en duurzaamheid in hun onderlinge samenhang verder te ontwikkelen. Het eerste duurzaamheidsrapport dat de VNCI in 2014
uitbracht en het herziene Responsible Care Global Charter, waarin Contributing to sustainability nu expliciet staat benoemd, bieden daartoe mooie aanknopingspunten. Nog dit jaar zal de chemiesector zijn eigen duurzaamheidsagenda opstellen. Vanaf dit jaar verschijnen ons jaarverslag en het RC-rapport als ge誰ntegreerd, overzichtelijk en beknopt document. Of het nu gaat om Responsible Care, onderwijs en innovatie, dienstverlening en ondernemingsklimaat, wet- en regelgeving, communicatie en public affairs, in deze publicatie vindt u alle inspanningen en resultaten op een rij. Al met al is er in 2014 heel veel werk verzet om de concurrentiekracht van de Nederlandse chemie te versterken. En dat blijven we doen.
Werner Fuhrmann, voorzitter en Colette Alma, directeur
Samenvatting Het goede goed doen, daar gaat het om bij Responsible Care en duurzaamheid in de chemische industrie. Die twee begrippen liggen in elkaars verlengde en worden daarom steeds meer geïntegreerd opgepakt, zo blijkt ook uit dit Responsible Care-rapport.
In de keten
Het ‘goed doen’ als industrie betekent alles doen in de eigen processen en productontwikkeling om schade voor mens en milieu te minimaliseren. Dat de chemische industrie ook ‘het goede wil doen’, blijkt onder meer uit de publicatie van haar eerste duurzaamheidsrapport in 2014. Hierin geeft zij aan hoe zij haar rol in verduurzaming ziet.
Reach is belangrijk voor effectieve communicatie en informatievoorziening tussen partijen in de productketen, maar deze en andere stoffen gerelateerde regelgeving kost het Nederlandse midden- en klein bedrijf jaarlijks 331 tot 515 miljoen euro. Om die kosten omlaag te brengen, hebben overheid en branche organisaties (waaronder de VNCI) in 2014 een plan van
De aandacht voor product stewardship, wat inhoudt dat chemiebedrijven hun product zo veilig mogelijk produceren, in de handel brengen en laten gebruiken, is verder toegenomen. Zo zijn met het ministerie van SZW en andere sectoren verbeteringen aangebracht die ervoor zorgen dat industriële en professionele gebruikers van stoffen risico’s van blootstelling goed in kaart brengen en beheersen.
aanpak opgesteld. Daarin staat ondersteuning van het mkb centraal.
Veiligheid en Gezondheid Overall laten BRZO-bedrijven een stabiele score zien op alle elementen uit het veiligheidsbeheerssysteem. De overgrote meerderheid (82 procent) scoort alle categorieën ‘goed’ of ‘redelijk’. Verder is het aantal leden met een volledig geïmplementeerd security managementsysteem gestegen van 39 naar 51 procent. Daarbij gaat het niet alleen om bedrijven die vallen onder het (inmiddels verlopen) securityconvenant, maar ook om de overige leden. In 2014 is verkend hoe de securityafspraken uit dit convenant (tussen overheid en chemiesector) gecontinueerd kunnen worden binnen de roadmap security.
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
2
Voor de procesveiligheid vindt de VNCI een early warning system heel belangrijk, aangezien dit bijdraagt aan het voorkomen van incidenten. Uit de RC-enquête blijkt dat bijna alle BRZO-bedrijven van de VNCI een procedure hebben voor bijna-ongevallen (zogenaamde near misses). Voor arbeidsveiligheid blijft de lost time injury rate (LTIR) ongeveer stabiel voor zowel eigen werknemers als bij aannemers. Helaas waren er in 2013 wel incidenten waardoor twee werknemers van aannemers en logistieke partners overleden. De data over logistieke veiligheid laten zien dat de meeste incidenten plaatsvonden bij het wegtransport. In samenwerking met goederenvervoerder DB Schenker heeft de VNCI de uitgave Vervoer gevaarlijke stoffen kenbare gebreken ketelwagens geactualiseerd en opnieuw uitgebracht. Vooruitlopend op internationale afspraken besloot de VNCI (in samenspraak met andere branches) op nationaal niveau binnenvaartschepen na het vervoer van pure benzeen niet meer te ontgassen.
Milieu, energie en klimaat Bij de behaalde reducties in NEC-emissies, zoals SO2 en NOx, is de verwachting dat de chemische industrie op koers ligt voor het behalen van de 2020-doelstellingen. CBS-cijfers laten zien dat de CO2-emissie van de chemische industrie in Nederland even hoog ligt als in 2012. Wel verschoven de emissies wederom van direct naar indirect. Dit komt doordat bedrijven steeds vaker de gasgestookte WKK-centrales uitzetten. In de cijfers van de energieconvenanten MEE en MJA-3 zien we terug dat bedrijven nog steeds succesvolle maatregelen nemen om de energie-efficiency te verbeteren. In 2014 vond er (net als in 2013) een rondetafelgesprek met minister Kamp van Economische Zaken plaats. Dit gebeurde om de concurrentiekracht van de chemische industrie te versterken, aangezien deze last ondervindt van de schaliegasontwikkeling in Noord-Amerika en van de toegenomen concurrentie vanuit het Midden-Oosten.
Met de Programmatische Aanpak Stikstofdepositie (PAS) wil het Rijk de stikstofproblemen in Natura 2000-gebieden aanpakken en zo ruimte creëren voor nieuwe economische activiteiten. De VNCI spande zich ervoor in om de manier van monitoring te verbeteren. Ook was de VNCI in 2014 betrokken bij het opstellen van de ministeriële regeling bijproducten. Deze draagt bij aan de realisatie van de circulaire economie. Hiervoor geeft de regeling een lijst met bijproducten die bedrijven rechtstreeks (dus zonder afvalstoffenvergunning) mogen gebruiken als grondstof in hun productieproces. De VNCI werkte ook aan de afspraak uit het Energieakkoord om een extra impuls te geven aan de inzet van biomassa en gerecyclede materialen. Zij neemt hiertoe deel aan de Commissie Duurzaamheidsvraagstukken Biomassa, ook wel Commissie Corbey genoemd.
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
3
Summary Responsible Care and sustainability in the chemical industry are all about doing good things well. These two ideas complement each other, which is why they are increasingly approached in an integrated way, as this Responsible Care Report testifies. As an industry, doing things well means doing everything we can in our own processes and product development to minimise impact on people and planet. That the chemical industry also wants to ‘do good’ was shown, among other things, in the publication of the first sustainability report in 2014, which states how it regards its role in sustainability.
In the chain There has been a further increase in attention for product stewardship, which means that chemical companies produce, market and advise on the use of their products as safely as possible. For example, improvements have been made in collaboration with the Dutch Ministry of Social Affairs and Employment and other sectors to ensure that industrial and professional users of chemicals effectively identify and manage the risks of exposure. Reach is important for effective communication and information provision between parties in the product chain but this and other chemicals-related regulation costs Dutch SMEs 331 to 515 million euros per year. In order to reduce these costs, the government and pro-
fessional associations (including the VNCI) have drawn up a plan of approach in 2014, focussing on support for SMEs.
Health and Safety Companies subject to the Dutch Major Accidents (Risks) Decree (BRZO) show a stable score on all elements in the safety management system overall. The vast majority (82 per cent) score ‘good’ or ‘reasonable’ in all categories. Furthermore, the number of members with a fully implemented security management system has risen from 39 to 51 per cent. What’s more, these are not only companies that are subject to the (now expired) security covenant, but also the other members. In 2014, there was investigation into how the security agreements in the covenant (between the
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
4
government and the chemical sector) could be continued in the security roadmap. In view of the fact that it helps to prevent incidents, the VNCI regards an early warning system as very important in process safety. The RC survey shows that all BRZO companies affiliated to the VNCI have a procedure for near misses. With regard to work safety, the lost time injury rate (LTIR) for both employees and contractors remains stable. Unfortunately, there were incidents in 2013 in which two employees of contractors / logistics partners lost their lives. Data on logistics safety show that most incidents took place during road transport. For this reason, the VNCI has updated and re-published the booklet Vervoer gevaarlijke stoffen kenbare gebreken ketelwagens (Transport of hazardous substances: visible defects in tank wagons) in collaboration with freight transport company DB Schenker. In anticipation of international agreements, the VNCI has decided, in agreement with other sectors, to no longer degas barges after the transport of pure benzene on a national level.
Environment, energy and climate Reductions achieved in NEC emissions – such as SO2 en NOx – were on-track when compared with the expected industry targets. Figures issued by the Dutch Central Bureau for Statistics show that CO2 emissions by the chemical industry in the Netherlands are as high as in 2012. However, once again, the emissions are shifting from direct to indirect. This is because companies are deploying gasfired CHP plants increasingly often. The figures in the MEE and MJA-3 energy covenants suggest that companies are still taking successful measures to improve energy efficiency. In 2014, as in 2013, a round-table discussion took place with Henk Kamp, the Dutch Minister of Economic Affairs. The purpose of this was to increase the competitive strength of the chemical industry in the face of shale gas production in North America and increased competition from the Middle East.
With its ‘Programme-based Approach to Nitrogen Deposition’ (PAS), the Dutch government wants to tackle the nitrogen problem in Natura 2000 areas and thus create space for new economic activities. The VNCI has made every effort to improve this monitoring method. In 2014, the VNCI was also involved in drawing up the ministerial regulation on by-products, which is contributing to the realisation of the circular economy. To this end, the regulation provides a list of by-products that companies may use as raw materials in their production process without the need for a waste-disposal permit. We also worked on the agreement in the Energy Agreement to give further impetus to the use of biomass and recycled materials. To this end, the VNCI is taking part in the Biomass Sustainability Issues Commission (Commissie Duurzaamheidsvraagstukken Biomassa), also known as the Corbey Commission.
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
5
1
Inleiding
De VNCI noemde in 2014 het verbeteren van prestaties van de sector voor milieu, veiligheid en gezondheid (met nadruk op achterblijvers en ketenpartners) als belangrijke prioriteit voor de korte termijn. Het programma Veiligheid Voorop is hiervoor een belangrijk instrument. Hiermee zorgen de betrokken partijen voor een transparante en realistische communicatie over veiligheidOm producten te maken gebruikt de chemische industrie veel grondstoffen en energie en stoot daarbij onder meer broeikasgassen uit. Zij werkt er daarom continu aan om steeds efficiënter en schoner te produceren. Daarnaast levert de industrie met haar producten ook oplossingen voor grote maatschappelijke uitdagingen. Ook deze producten worden continu verbeterd. VNCI-directeur Colette Alma: “In 2014 was meer dan ooit sprake van een dubbele
verbeterslag: enerzijds het verbeteren van de eigen processen, waarbij het Responsible Care-programma een belangrijke driver is, en anderzijds een focus op het bieden van oplossingen verderop in de waardeketen, die mede gedreven zijn vanuit de duurzaamheidsgedachte.” De verificatie van het Responsible Care-rapport door KPMG is van grote meerwaarde voor de VNCI. Aan de hand van de bevindingen en aanbevelingen die de VNCI van KPMG ontvangt, voert zij verbeteringen door. Dit Responsible Care-rapport geeft de resultaten weer op de kerngebieden van het Responsible Care- programma: de veiligheids-, gezondheids- en milieu verbetering bij het produceren van chemische stoffen
en de aandacht van de chemiesector voor activiteiten in de productketen. Het rapport beschrijft de highlights in 2014 en de inspanningen van de VNCI. Het richt zich op specifieke doelgroepen van de sector, zoals overheden (beleidsmakers en inspecties), sectoren die deelnemen aan de jaarlijkse stakeholderdialogen en de leden van de VNCI. Daarnaast biedt dit rapport duiding van de data over (de periode tot en met) 2013 voor deze thema’s. Die data zijn afkomstig van bronnen zoals het CBS, Fugro-Ecoplan en de jaarlijkse RC-enquête onder VNCI-leden. Elk figuur verwijst (indirect) naar de brondata. Om de kwaliteit van de data op sectorniveau verder te verbeteren, heeft de VNCI de vragenlijst van de RC-enquête aangepast en verduidelijkt op basis
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
6
van feedback van haar leden. Haar inspanning om de respons te vergroten, zorgde ervoor dat 99 procent van de leden de RC-enquête heeft ingevuld. De VNCI stelt zich tot doel dat alle leden de vragenlijst invullen. Zij gebruikt de data voor meerdere doeleinden: • Rapporteren op landelijk, Europees (Cefic) en mondiaal (ICCA) niveau over de stand van zaken voor Responsible Care binnen de Nederlandse chemische industrie. De VNCI en haar leden committeren zich aan het wereldwijde RC-programma. Hierin zijn periodieke voortgangsrapportages een voorwaarde. • Met het programma Veiligheid Voorop wil de VNCI (samen met VNO-NCW en andere brancheorganisaties) sinds de start in 2011 de veiligheidsprestaties van de (petro)chemie verbeteren. De enquêteresultaten maken deel uit van de jaarlijkse voortgangsrapportage die Veiligheid Voorop aan het kabinet aanbiedt. Deze rapportage is dit jaar ook integraal verwerkt in de Staat van Veiligheid, de landelijke rapportage van de overheid over de nalevings- en veiligheidsprestaties van alle BRZO-bedrijven. • De data worden ook gebruikt in gesprekken die de VNCI heeft met ambtenaren en volksvertegenwoordigers.
• De VNCI krijgt zicht op de Responsible Care- prestaties van haar leden en kan zo ondersteunen en bepalen welke aandachtspunten uitwerking in beleid vragen. • Verbeteren van de reputatie van de chemiesector door transparante rapportage over de RC-prestaties, inclusief goede en steeds betere scores.
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
7
2
Responsible Care:
fundament voor duurzame ontwikkeling
De Nederlandse chemiesector opereert in een wereld waarin de concurrentie steeds heviger wordt, bijvoorbeeld door de lagere gasprijzen in de VS, en waar ondertussen de noodzaak van verdere verduurzaming toeneemt, om de wereld ook voor volgende generaties leefbaar te houden en mondiale sociaaleconomische ongelijkheid te bestrijden. De maatschappelijke en politieke druk om verantwoord met de drie P’s, van People, Planet en Profit, om te gaan, groeit.
De chemische industrie kan en wil hierin een sleutelrol vervullen en antwoorden (helpen) vinden op mondiale uitdagingen, zoals grondstoffenschaarste, klimaatverandering, toename van de wereldbevolking en de steeds grotere vraag naar energie. Chemie-innovaties kunnen bijdragen aan gezond oud worden,
duurzame energievoorziening, voedselzekerheid, slim en groen transport en klimaatverandering. Om op verantwoorde wijze invulling te geven aan deze ambities werkt de sector volgens de principes van Responsible Care. Responsible Care (RC) staat voor continue prestatieverbetering van chemiebedrijven op het gebied van gezondheid, veiligheid en milieu. Open en transparante communicatie hierover is een expliciet onderdeel van het programma. RC omvat ook de ontwikkeling en toepassing van duurzame chemie. Het RC-programma is een initiatief van de wereldwijde chemische industrie. Het is inmiddels in meer dan zestig landen geïmplementeerd via de nationale brancheverenigingen. De VNCI en haar leden hebben zich gecommit-
teerd aan het Responsible Care Global Charter van de International Council of Chemical Associations (ICCA). Het Charter is eind 2014 herzien. Directeur Colette Alma, die zitting heeft in de Steering Committee van ICCA: “De manier waarop in de vorige versie van het Charter stond omschreven wat van deelnemende bedrijven werd verwacht, riep vragen en interpretatieverschillen op. Nu zijn er zes hoofdpunten, ‘elements’, benoemd, met een duidelijke toelichting erbij.” Het streven van de ICCA is dat de top-150 van grootste chemiebedrijven in de wereld nog voor de officiële publicatie tijdens de UNEP ICCM4-vergadering in september 2015 in Genève het vernieuwde Charter onderschrijven.
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
8
Update Responsible Care Global Charter In mei 2014 keurde de Board of Directors van de International Council of Chemical Associations (ICCA) een update goed van het Responsible Care Global Charter. De update moet ervoor zorgen dat het voor deelnemende chemiebedrijven duidelijker is op welke punten hun inspanning wordt verwacht. Bedrijven die het vernieuwde Charter ondertekenen, laten daarmee weten Responsible Care wereldwijd te willen bevorderen door gevolg te geven aan de volgende zes elementen:
1. Corporate leiderschapscultuur Deelnemers moeten voorzien in leiderschap en middelen om: de RC-principes te kunnen implementeren bij productie en verkoop van hun chemische producten; deel te nemen aan nationale RC-programma’s; bij te dragen aan verdere expansie van het gedachtegoed in andere regio’s waar het bedrijf actief is; bewustwording bij industrie en publiek te stimuleren; en om praktische ondersteuning aan andere partijen te kunnen bieden en goede voorbeelden te delen.
2. Zorg voor mens en milieu Deelnemers werken continu aan verbetering van de prestaties op het gebied van veiligheid, gezondheid en
milieu en hebben daarbij oog voor product stewardship in de gehele productketen. Het gaat hierbij om principes, beleid en procedures gericht op eigen werknemers, contractors, het publiek en het milieu.
3. Versterken veiligheidsmanagement Voor een (risicogebaseerde) veilige omgang met chemicaliën gedurende de hele levensduur dienen deelnemers te werken volgens de Global Product Strategy van de ICCA. Van hen wordt verwacht dat ze actief bijdragen aan ontwikkeling en implementatie van beleid, regels en standaarden die veiligheidsmanagement rond chemicaliën moeten bevorderen en ook aan wereldwijde initiatieven hiertoe. Daarnaast kunnen zij een rol vervullen in onderwijs en onderzoek op dit thema.
4. Businesspartners beïnvloeden Deelnemers stimuleren veiligheidsmanagement rondom chemicaliën in de bedrijfsvoering van hun businesspartners. Dit vraagt continue aandacht voor verbetering van productveiligheid en voor product stewardship. Zij dienen informatie en assistentie te bieden aan businesspartners in de productketen en veilig gebruik van chemicaliën te bevorderen. Onder dit element valt
ook het aanmoedigen van Responsible Care in andere industriële sectoren.
5. Stakeholders betrekken Deelnemers moeten de zorgen en verwachtingen van hun stakeholders rond (proces- en product)veiligheid in de chemie serieus nemen. Zij informeren hun stakeholders over de veiligheidsprestaties en over productveiligheid. Om op nationaal en internationaal niveau tot een effectieve dialoog te komen met stakeholders is het belangrijk dat ze nationale en internationale koepelorganisaties ook van de relevante informatie voorzien.
6. Bijdragen aan duurzaamheid Het Charter verwacht van deelnemers dat zij continu maatregelen nemen om prestatieverbetering op gebieden als afvalmanagement, CO2-emissies en duurzaam gebruik van energie, grondstoffen en water mogelijk te maken. Ze moeten de belangrijke rol benadrukken die chemicaliën spelen in verbetering van kwaliteit van leven en bevorderen van duurzame ontwikkeling. Deelnemers nemen deel aan initiatieven gericht op verduurzaming en moedigen andere partijen aan bij te dragen aan een duurzame samenleving.
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
9
De update uit 2014 beschrijft alleen de (vernieuwde) rol van de bedrijven. Hoewel het onderdeel in het Global Charter dat betrekking heeft op de rol van de nationale brancheorganisaties nog niet is herzien, blijft die volgens Alma onverminderd belangrijk. “Brancheorganisaties hebben de verplichting om leden te ondersteunen in hun continue verbeterprocessen, te rapporteren over de prestaties op sectorniveau en de verwachtingen van stakeholders te managen. Bovendien is onder het eerste element voor bedrijven bepaald dat zij deel dienen te nemen in de RC-programma’s die op nationaal niveau worden georganiseerd door brancheorganisaties als de VNCI.” De maatschappelijke tendens naar meer aandacht voor duurzaamheid is ook terug te vinden in het herziene Charter. Het expliciet benoemen van Contributing to sustainability (als zesde element) moet ervoor zorgen dat er meer afstemming komt tussen de ‘klassieke’ RC-thema’s (veiligheid, gezondheid en milieu) en de overall duurzaamheidsambities van de chemische industrie. Een goede zaak, stelt Colette Alma, want Responsible Care en duurzaamheid binnen de chemische industrie liggen in elkaars verlengde en worden steeds meer geïntegreerd opgepakt. “Zonder Responsible Care geen duurzaamheid. Als je verduurzaamt, word je immers altijd aangesproken op die
basisvoorwaarden. Het zijn de fundamenten waarop verder gebouwd kan worden.” Duurzaamheidsambities hebben de horizon verder weg liggen dan de ‘klassieke’ RC-ambities, maar samen zijn zij één en geven zij invulling aan de gemeenschappelijke drijfveer van de VNCI en haar leden om ‘het goede goed te doen’. Waarmee zij ook een antwoord willen geven op wensen en zorgen die spelen bij hun stakeholders, om op die manier ook op de langere termijn een sterke Nederlandse chemiesector te behouden, Het is én-én, niet óf-óf. Op bedrijfsniveau wordt dit bijvoorbeeld mooi geïllustreerd door de projecten die lidbedrijven indienen voor de jaarlijkse RC-prijs. Op sectorniveau zien we mooie ontwikkelingen binnen het Veiligheid Voorop-programma. Tegelijkertijd werken we aan producten die een positieve bijdrage leveren aan een duurzamere samenleving. Denk aan producten geproduceerd uit hernieuwbare in plaats van fossiele grondstoffen. Of aan materialen die met name de milieuprestaties van het product waarin ze gebruikt worden verbeteren, bijvoorbeeld door te zorgen voor gewichtsbesparing of een gladder oppervlak.”
Het goed doen De VNCI en haar lidbedrijven hechten groot belang aan het verder terugdringen van emissies en ongelukken in de sector. Managementsystemen, zoals ISO 9001 (kwaliteitsmanagement), ISO 14001 (milieumanagement) en OHSAS 18001 (arbomanagement), spelen een belangrijke rol in Responsible Care. Ze zijn een hulpmiddel om de prestaties op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieu te borgen en continu te verbeteren. Deze onophoudelijke plan-do-check-act-cyclus richt zich vooral op ‘het goed doen als industrie’ en het oplossen van knelpunten in de eigen processen en productontwikkeling om schade voor mens en milieu te minimaliseren.
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
10
Figuur 1 laat het percentage van implementatie en certificering zien van deze managementsystemen op de productiesites van de leden. Op basis van de analyse over meerdere jaren lijkt het erop dat er sprake is van daling van het toepassen van
managementzorgsystemen. Uit de RC-enquête blijkt echter dat diverse bedrijven ook een bedrijfseigen operational excellence-systeem hebben. Ook worden andere (gecertificeerde) borgingssystemen toegepast, zoals op het gebied van onderhoud van installaties.
Fig. 1: Managementsystemen (productiesites) %
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 ISO 9001
ISO 9001 (cert)
ISO 14001
ISO 14001 (cert) 2009
OHSAS 18001 2010
2011
OHSAS 18001 (cert) 2012
2013
Daarnaast hanteren de VNCI-leden met een BRZO- locatie het wettelijk verplichte veiligheidsbeheers systeem (VBS). Dit is ook een managementsysteem om de veiligheidsrisico’s te identificeren, veiligheidsmaatregelen te borgen en de veiligheidsprestaties te monitoren en te verbeteren. In 2014 heeft NEN, in Nederland verantwoordelijk voor de ISO-managementsystemen en certificering, een start gemaakt met het voorbereiden van de integratie van de diverse systemen. De nieuwe generatie ISO-managementsysteemnormen heeft een zogenaamde ‘plug-in’-structuur. Het voordeel hiervan is dat bedrijven diverse borgingssystemen op het gebied van onder meer veiligheid, milieu, arbo, compliance en kwaliteit makkelijk kunnen integreren. Door er een modulair systeem van te maken, kunnen bedrijven verschillende relevante onderdelen ‘inpluggen’ op dit basissysteem. Hierdoor kunnen bedrijven diverse (inter)nationale (ISO-)normen en -richtlijnen, bijvoorbeeld de Nederlandse richtlijn voor veiligheidsbeheerssystemen volgens de Nederlandse Technische Afspraak (NTA), integreren in hun managementsysteem. Door een gemeenschappelijke ‘backbone’ is sprake van een integraal borgingssysteem voor het bedrijf. VNCI is vertegenwoordigd in diverse NEN-commissies om een bijdrage te leveren en deze integratie te versterken.
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
11
Het goede doen In 2014 publiceerde de VNCI haar eerste duurzaamheidsrapport. Het rapport is tot stand gekomen met de inbreng van relevante stakeholders en vormt een belangrijke mijlpaal in het proces waarmee de Nederlandse chemische industrie wil laten zien hoe zij haar rol in verduurzaming ziet. Ofwel: hoe zij ‘het goede wil doen als industrie’. Aan bod komen onder meer de reductie van broeikasgassen, energie-efficiency, de toename van het biomassa-aandeel in de grondstoffenmix, samenwerking en innovatie met vele partijen, het pareren van het personeelstekort en de veiligheidsprestaties. De thema’s in het duurzaamheidsrapport geven richting aan de duurzaamheidsagenda die de sector in 2015 samenstelt. De agenda concretiseert hoe de VNCI en haar leden invulling (gaan) geven aan de duurzaamheidsambities, zoals een broeikasgasreductie van 40 procent in 2030 ten opzichte van 2005 (per ton geproduceerd product) en een aandeel van 15 procent van biomassa in de grondstoffen voor de chemie in 2030. Voor andere indicatoren zijn geen doelstellingen vastgesteld, of is dit nog niet mogelijk. In oktober 2014 vond hierover een eerste ledendialoog plaats, waarin de leden de volgende aandachtspunten meegaven aan het VNCI-bureau: maak de duurzaamheidsagenda zo concreet mogelijk, sluit aan bij bestaande methodieken
en instrumenten, en geef aandacht aan de communicatie daarover, om zo bij te dragen aan een positief imago van de chemie.
Sector Risico Analyse internationaal MVO In een Sector Risico Analyse door KPMG in opdracht van minister Ploumen van Ontwikkelingssamenwerking is de chemie afgelopen jaar aangemerkt als een van de dertien sectoren met een verhoogd risicoprofiel waar het gaat om internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). Dit betekent dat internationaal opererende chemiebedrijven veel risico lopen direct of indirect betrokken te raken bij schending van regels op het gebied van milieu, arbeid, mensenrechten, corruptie en belastingen. De VNCI heeft namens de chemiesector inbreng geleverd voor deze analyse en zal ook bij het vervolgtraject betrokken zijn.
Responsible Care-prijs De VNCI reikt jaarlijks de Responsible Care-prijs uit aan het meest inspirerende en aansprekende RC-project uit de Nederlandse chemische industrie. Het winnende project dient als een voorbeeld of good practice
voor andere bedrijven en zorgt natuurlijk voor een verbetering van prestaties op het gebied van veiligheid, gezondheid, milieu, ketenbeheer en/of duurzaamheid. De VNCI wil haar leden met deze prijs stimuleren en inspireren nog actiever te zijn op dit vlak. De chemische industrie hecht veel waarde aan verbetering van haar prestaties op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieu, en de communicatie daarover. De Responsible Care-prijs gaat naar innovatieve projecten in de voorhoede van de chemische industrie. Voor de Responsible Care-Prijs 2014 waren er elf inzendingen. Daarvan werden vier projecten genomineerd: • Latexfalt met het project ‘Zoab langer jong’: een nieuwe technologie die de levensduur van asfalt verlengt. • Emerald Kalama Chemical met het project ‘Stoomimport van AVR/Van Gansewinkel’: een kwart minder CO2-emissie door aanleg stoomnetwerk. • Styron met het project ‘Wat onze OVI doet, doet elke plant goed!’: eigen medewerkers samen verant woordelijk voor veldinspecties. • Dow Benelux met het project ‘Summerspike programma’: naar nul incidenten door extra alertheid in de zomer.
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
12
Latexfalt werd uiteindelijk tot winnaar bekroond. De jury prees met name het vermogen van een middelgroot bedrijf, met een beperkte research afdeling, om de kracht van verschillende partijen en kennisbronnen te bundelen. De intensieve ketensamenwerking met universiteiten, aannemers, TNO en Rijkswaterstaat vielen de jury op. Latexfalt heeft deze ketensamenwerking geïnitieerd en zelf significant geïnvesteerd om deze samenwerking in stand te houden. Het bedrijf gelooft heilig dat dat de enige weg is, zelfs zonder vooraf een verdienmodel te hebben. Belangrijke pijlers van het project, met een duidelijke link naar waar Responsible Care voor staat, waren: de nieuwe markt die is aangeboord met deze productinnovatie, een cultuur waarin álle medewerkers bijdragen aan het resultaat en de duidelijke communicatie waarmee de resultaten worden gedeeld met de buitenwereld. Enkele maanden later won Latexfalt bovendien de Europese RC-prijs van Cefic in de categorie Product Stewardship.
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
13
3
Ketendenken
Product Stewardship
De VNCI en haar leden besteden binnen Responsible Care steeds meer aandacht aan het vormgeven van Product Stewardship, dat inhoudt dat alle bedrijven in de waardeketen zich ervan verzekeren dat hun product zo veilig mogelijk wordt geproduceerd, in de handel wordt gebracht en gebruikt. “Dit doen ze door te investeren in ketenbeheer en circulaire economie. Al met al is ‘de keten’ een dimensie geworden die niet meer weg te denken is”, zegt VNCI-directeur Colette Alma. Was Product Stewardship in het verleden nog vooral gericht op de ‘eerste afnemer’, nu moeten chemiebedrijven hun producten mede dankzij Reach-regelgeving tot steeds verder in de keten volgen. Alma: “Er is in 2014 in samenwerking met het ministerie van SZW en
andere sectoren ook een behoorlijke slag gemaakt op het thema blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Doel van de activiteiten is dat industriële en professionele gebruikers van stoffen risico’s van blootstelling goed in kaart brengen en beheersen.” Enkele voorbeelden van projecten waar de VNCI bij betrokken is: • Take Back Chemicals (TaBaChem) Een lease-sale-model voor chemieproducten en afvalstoffen. Met Take Back Chemicals blijft de producent van de chemische stof eigenaar van het product. De gebruiker betaalt voor de effectieve werking van het product in plaats van voor de hoeveelheid afgenomen product.
• 4Chem4C Een project dat zich richt op het halen van meer rendement uit de chemische supply chain en het combineren en bundelen tussen de verschillende supply chains. • Chemical Regions for Resource Efficiency (R4R) Een Europees project dat een positieve bijdrage wil leveren aan het verminderen van het gebruik van grondstoffen in de procesindustrie door het verbeteren van de regionale samenwerking en het communiceren van goede voorbeelden. • Together for Sustainability (TfS) Een programma voor het ontwikkelen en implementeren van een uniforme vragenlijst met eisen, bestemd voor alle toeleveranciers op het gebied van duurzaamheid, grondstoffen, ecologie en sociale aspecten.
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
14
Reach Product Stewardship vraagt om een effectieve communicatie tussen partijen in een productketen en om goede informatie over eigenschappen van stoffen en het gebruik ervan. Dit is onder meer verankerd in de Europese regelgeving Reach (Registration, Evaluation, Authorization and Restriction of Chemicals). In 2012-2013 zijn de effecten van Reach op bedrijven, zowel in Nederland als in Europa, onderzocht. Nederland heeft dit onderzoek breder getrokken en naast Reach ook gekeken naar de kosten voor (mkb-) bedrijven als gevolg van andere stoffengerelateerde regelgeving. De onderzoekers concludeerden dat al die regelgeving het Nederlandse midden- en kleinbedrijf jaarlijks 331 tot 515 miljoen euro kost. Om die kosten omlaag te brengen hebben overheid en brancheorganisaties, waaronder de VNCI, in 2014 een plan van aanpak opgesteld. Het plan omschrijft activiteiten die vooral gericht zijn op ondersteuning van en informatievoorziening naar bedrijven. Er is besloten hieraan vorm te geven door een helpdesk, betere samenwerking tussen brancheorganisaties onderling en tussen overheden en brancheorganisaties.
Ook ten aanzien van regelgeving die meer met arbeidsomstandigheden dan met Reach te maken heeft, moet de informatievoorziening in de keten verbeteren. Dit kan door bedrijven beter te ondersteunen in hun arbobeleid bij het werken met gevaarlijke stoffen. Het plan is in februari 2015 aan staatssecretaris Mansveld aangeboden. Op basis van doorrekening van de voorgestelde acties door de onderzoekers hebben partijen aan de staatssecretaris laten weten dat het 10 tot 20 procent besparing kan opleveren als het mkb goed wordt ondersteund bij de uitvoering van al die regels. Los van bovenstaand plan van aanpak is de VNCI voortdurend met Nederlandse en Europese overheden in gesprek over praktische uitvoeringsproblemen bij Reach. Zij informeert haar leden jaarlijks over actuele wet- en regelgeving op de landelijke Stoffen- en Arbodag, die in 2014 plaatsvond op 14 mei.
Global Product Strategy (GPS) Het doel van de Global Product Strategy (GPS) is om afnemers van chemische producten via een zogeheten Safety Summary Sheet kort en bondig te informeren over de fysische en chemische eigenschappen van een stof, de mogelijk nadelige effecten ervan op gezondheid en milieu, en wat eraan gedaan kan worden om die te voorkomen. Net als Reach gaat GPS dus over de risico’s en gevaren van stoffen; alleen zijn de technische Reach-beschrijvingen lastiger te lezen. Vanuit de Reach-verplichtingen leveren bedrijven bovengenoemde data ook aan bij het Europese Chemicaliën Agentschap (ECHA). Sinds 2014 ontsluit ECHA deze data vanuit de Reach-database voortaan ook via de GPS Chemicals Portal.
Nanomaterialen De ‘nanodiscussie’ stond in 2014 vooral in het teken van het preciezer definiëren van nanomaterialen. Nano staat voor ‘héél klein’ en daardoor voor bijzondere en positieve eigenschappen, die bijvoorbeeld toepasbaar zijn in zonnecellen en in de gezondheidszorg. Tegelijkertijd worden er ook (mogelijk) gevaarlijke eigenschappen aan nano toegedicht.
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
15
Alleen ontbreekt het vooralsnog aan een goed systeem voor het beoordelen van risico’s van nanomaterialen. De standaard Reach-testen zijn onvoldoende geschikt om de specifieke eigenschappen ervan in kaart te brengen. In de afgelopen jaren is gediscussieerd over het aanpassen van de Reach-regelgeving op dit punt. De VNCI en een aantal van haar leden hebben via betrokkenheid in Cefic en het ‘Klankbord Nano’ een bijdrage geleverd aan deze discussie. In maart 2014 heeft Cefic haar standpunt over de aanpassing van Reach ingebracht in de Europese discussie. Daarnaast heeft Cefic een bijdrage geleverd aan technische workshops van de Commissie over stofidentiteit en risicobeoordeling van nanomaterialen. In het Klankbord Nano, een overleg tussen overheden en belanghebbenden, zijn activiteiten van het zogenaamde NanoReg-programma, gericht op het ontwikkelen van teststrategieën voor stoffen in nanovorm, besproken. Ondertussen is het zaak dat bedrijven op een verstandige manier met nanomaterialen werken. Als er weinig informatie is over een materiaal moeten zij daar extra voorzichtig mee zijn. Daarom brengt de VNCI de Handreiking veilig werken met nanomaterialen en -producten herhaaldelijk onder de aandacht bij haar leden en stimuleert hen die te gebruiken.
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
16
4
Veiligheid en Gezondheid
Veiligheid Voorop
In het actieplan Veiligheid Voorop spreken diverse branches de ambitie uit om aan de hand van tien actiepunten de veiligheid in bedrijven – en in de keten – verder te verbeteren. De VNCI is sinds de start in 2011 actief bij Veiligheid Voorop betrokken. Dit programma levert onder andere instrumenten en netwerkactiviteiten op om de veiligheid te verbeteren. In 2014 hebben de partners voor de derde keer een voortgangsrapport uitgebracht. In dit rapport is een overzicht van indicatoren opgenomen die de voortgang van de veiligheidscultuur bij de aangesloten bedrijven duiden. Ook zijn in de rapportage de belangrijkste activiteiten opgenomen. Verder is afgelopen jaar samen met de onderhoudssector gekeken waar verbeteringen mogelijk zijn. Een
thema daarin is hoe om te gaan met niet-Nederlandstalige contractors op de site. TNO heeft hier vorig jaar aanbevelingen voor gedaan. Die zijn besproken in de regionale veiligheidsnetwerken, om met elkaar tot verbetering te komen. Een ander onderwerp dat is besproken, betreft het openen van procesequipment en het gevaar van blootstelling aan gevaarlijke stoffen daarbij. In de tweede helft van 2014 is vanuit Veiligheid Voorop de position paper Veiligheid in de Keten opgesteld. Hiermee wil de (petro)chemie haar verantwoordelijkheid nemen om de veiligheid van BRZO-bedrijven verder te versterken. In de position paper staan onder meer concrete aanbevelingen voor bedrijven hoe ‘veiligheid in de keten’ te bevorderen. Daarnaast wordt
ook verwezen naar bestaande praktijken, instrumenten en publicaties, die reeds beschikbaar zijn en worden toegepast.
Beoordeling elementen veiligheidsbeheerssysteem (VBS) Bedrijven die met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen werken, vallen onder het Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO). Zij moeten daardoor aan specifieke regels voldoen om zware ongevallen met grote gevolgen voor mens en milieu te voorkomen. Deze bedrijven staan onder toezicht van een team van inspecteurs (Omgevingsdienst, Inspectie SZW en Veiligheidsregio) dat beoordeelt of er een zogeheten veiligheidsbeheerssysteem (VBS) aanwezig is, of dat is toegesneden op de aanwezige risico’s, en of het goed werkt.
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
17
In de RC-enquête wordt aan de BRZO/Arie-lidbedrijven gevraagd naar hun VBS-inspectieresultaten. De inspectiediensten beoordelen niet jaarlijks alle VBS-elementen. Welke elementen zij controleren is afhankelijk van het bedrijf of van de regio. Gemiddeld worden elke
vijf jaar alle VBS-elementen geïnspecteerd. Elk element wordt beoordeeld op de onderdelen documentatie, geschiktheid en implementatie.
Fig. 2: Percentage goed tot redelijk beoordeelde VBS-elementen bij BRZO/Arie bedrijven %
Het VBS-systeem bestaat uit acht elementen: a. onderdelen van het algemene beheerssysteem; b. de organisatie en de werknemers; c. de identificatie van de gevaren en de beoordeling van de risico’s van zware ongevallen; d. beheersing van de uitvoering; e. de wijze waarop wordt gehandeld bij wijzigingen; f. de planning voor noodsituaties; g. toezicht op de prestaties; h. audits en beoordeling.
100
80
60
40
20
0
a
b
c
d
e
f 2010
g 2011
h 2012
2013
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
18
VNCI proactief de dialoog met onder andere de inspectiediensten.
Fig. 3: Score op totaal VBS-elementen BRZO/Arie bedrijven
Security
%
50
In 2008 maakten het kabinet en de olie- en de chemische industrie afspraken om de beveiliging van bedrijven tegen aanslagen te verbeteren. Die afspraken werden vastgelegd in een securityconvenant. Bedrijven die het convenant ondertekenden, verplichtten zich ertoe om een zogeheten securitymanagementsysteem (SMS) in te voeren. Uit monitoring van het convenant blijkt dat de elf VNCI-bedrijven die het convenant hadden ondertekend, inmiddels een volledig SMS hebben ingevoerd (controlejaar 2012).
40
30
20
10
0 goed
redelijk
matig
slecht 2010
Overall laten de BRZO/Arie-bedrijven een stabiele score zien (zie figuur 3). De overgrote meerderheid (82 procent) scoort in de categorieën ‘goed’ en ‘redelijk’, een kleine minderheid (17 procent) scoort ‘matig’ en het percentage ‘slecht’ is heel laag (2 procent).
2011
2012
2013
Omdat de VNCI het belangrijk vindt dat haar leden minimaal aan alle wettelijke verplichtingen voldoen, doet zij een analyse van de RC-resultaten BRZO en bespreekt die binnen de VNCI-werkgroepen om na te gaan welke verbeteringen mogelijk zijn. Ook zoekt de
Dit convenant liep tot 2013. De VNCI heeft er (onder meer) voor gepleit om het convenant voort te zetten. Dit is helaas niet gebeurd. Wel werkt de overheid momenteel aan herijking van de ‘vitale infrastructuur’ en in het licht daarvan aan een roadmap security. Dit afsprakenkader biedt een vehikel om de securityafspraken uit het verlopen convenant te continueren en te actualiseren. In 2014 heeft een eerste verkenning plaatsgevonden, waarbij de VNCI nauw betrokken was. Ook ontwikkelingen op het gebied van cybersecurity worden in de roadmap geagendeerd. De verwachting is dat in 2015 de hernieuwde securityafspraken tussen
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
19
de overheid en de (petro)chemie in de roadmap zijn vastgelegd. Maar ook de VNCI-leden die niet onder het convenant vielen, onderschrijven de RC-ambitie om een SMS in te voeren. Sinds 2010 is security namelijk ook onderdeel van het Responsible Care-programma. Security behelst de weerbaarheid van bedrijven tegen criminele en terroristische aanslagen. Uit de enquêteresultaten blijkt dat het aantal leden met een ‘geheel’ securitymanagementsysteem is gestegen van 39 naar 51 procent; 27 procent van de leden heeft een aantal maar nog niet alle onderdelen van het SMS ingevoerd. (zie figuur 4).
Fig. 4: Implementatie security management systeem leden VNCI
Volledig SMS
Geen SMS
Gedeeltelijk SMS %
0
10
20
30
40
50
60
Procesveiligheid
2012 (op basis van 130 respondenten)
Procesveiligheid betekent beheersing van de gevaren die samenhangen met het gebruik van gevaarlijke stoffen in transport, opslag en processen. Het ongewenst vrijkomen van stoffen bij het falen van de voorzorgsmaatregelen kan leiden tot brand, explosie of emissies (vrijkomen van stoffen).
2013 (op basis van 146 respondenten)
Binnen de wereldwijde vereniging voor chemische industrie ICCA is er momenteel echter nog geen overeenstemming bereikt over een wereldwijd geharmoniseerde systematiek voor het vastleggen van LoPC’s.
Een van de manieren om het niveau van procesveiligheid te meten is Loss of Primary Containment (LoPC). Maar de respons hierop laat zeer grote verschillen in het aantal gerapporteerde incidenten tussen de bedrijven zien.
Vermoedelijk hanteren de bedrijven het begrip LoPC op een verschillende manier. Sommige hebben bijvoorbeeld een interne meldingsprocedure waarbij ze ook kleinere incidenten melden en hebben daardoor ook meer ‘loss of primary containment’.
Verder hebben bijna alle VNCI BRZO-bedrijven een procedure voor bijna-ongevallen (zogenaamde near misses), inclusief registratie, analyse en eventuele vervolgacties. Het gaat hier om gevaarlijke situaties die niet tot een ongeval leiden (zoals wel het geval is bij LoPC of LTI), maar waar wel een ongeval had kúnnen gebeuren. De VNCI vindt zo’n early warning system heel belangrijk, omdat het een bijdrage levert aan het voorkomen van incidenten. Het delen van (early warning-)ervaringen en het opstellen van aanbevelingen is inmiddels een vast agendapunt van de VNCI-werkgroep Procesveiligheid. Procesveiligheid heeft niet alleen te maken met het naleven van regels, ten aanzien van techniek bijvoorbeeld, maar ook met veiligheidscultuur. Het is voor bedrijven belangrijk te meten hoe het daarmee is gesteld. Zo heeft ruim meer dan de helft van de VNCI-leden in de afgelopen drie jaar een veiligheidscultuurmeting uitgevoerd.
Arbeidsomstandigheden Arbeidsrisico’s zijn nooit helemaal uit te sluiten, maar het beleid van de VNCI-leden is erop gericht om risico’s voor gezondheid en veiligheid te beheersen en zover als mogelijk te minimaliseren.
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
20
Het aantal arbeidsongevallen voor de periode 20092013 ligt op een laag niveau (zie figuur 5). De maat die wordt gehanteerd is de lost time injury rate (LTIR): het aantal LTI’s per miljoen gewerkte uren. LTI staat voor een direct lichamelijk letsel waardoor een werknemer lichamelijk of mentaal (vastgesteld door een competent medisch persoon) voor minimaal één dag niet in staat is om zijn geplande werkzaamheden uit te voeren. De LTIR voor de categorie eigen werknemers is gedaald van 1,8 in 2012 naar 1,3 in 2013. Bij aannemers is een daling te zien van 1,7 in 2012 naar 1,5 in 2013. De VNCI en haar leden streven ernaar dat het
Fig. 5: Lost time injuries rate (LTIR) aantal voorvallen/miljoen gewerkte uren
4,5 4,0 3,5 3,0
LTIR-niveau voor aannemers verder daalt en op hetzelfde niveau als dat van eigen werknemers uitkomt. Een statistische en trendanalyse is echter gezien het kleine aantal arbeidsongevallen niet verantwoord. De beschikbare informatie wordt gebruikt om de bewustwording bij de leden te vergroten.
Ondanks de dalende lijn in het aantal arbeidsongevallen, waren er in 2013 wel twee dodelijke slachtoffers te betreuren (zie figuur 6). Het betrof hier werknemers van aannemers of logistieke partners.
1,5 1,0 0,5 0,0
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Werknemers
Aannemers
Bron: VNCI
aantal sterfgevallen
4
3
2
Daarom is de VNCI vier jaar geleden gestart met een analyse van de LTIR-incidenten. Hiermee geeft zij gerichte informatie over de (basis)oorzaken van de meeste ongevallen die bij VNCI-leden hebben plaatsgevonden en waarmee leden de veiligheid van hun eigen werkprocessen kunnen verbeteren. Afgelopen jaar werd in die analyse (over de cijfers van 2013) voor het eerst ook een beschrijving van de ongevallen opgenomen, zodat bedrijven nog meer van elkaar kunnen leren. De aard van de ongevallen is divers, maar relatief veel incidenten hebben niet direct te maken met het primaire proces.
2,5 2,0
Fig. 6: Aantal sterfgevallen in de chemische industrie
1
0
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Werknemers
Aannemers
Bron: VNCI
Gezondheid en Gevaarlijke stoffen De Arbeidsomstandighedenwet kent eisen voor werkgevers ten aanzien van blootstelling aan gevaarlijke stoffen op de werkplek en het beheersen van risico’s. De werkgever heeft de wettelijke verplichting om voor alle gevaarlijke stoffen waarvoor geen publieke grenswaarden bestaan, zelf grenswaarden vast te stellen en maatregelen te nemen om de gezondheid van werknemers te borgen. Maar uit resultaten van de Inspectie SZW in de sectoren Aardolie, Chemie, Kunststof, Farmacie en Rubber (ACKFR) blijkt dat slechts 24 van
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
21
de 150 in 2013 ge誰nspecteerde bedrijven (waaronder 47 chemisch producerende bedrijven) volledig op orde waren. De Inspectie constateert dat de naleving nog niet meetbaar is verbeterd ten opzichte van 2012. Het is volgens haar mogelijk dat inspanningen van brancheorganisaties op dit punt nog niet zichtbaar zijn in bedrijven. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat de inspecties risicogericht zijn en zich vooral richten op bedrijven waarbij de Inspectie problemen vermoedt. Wel constateert zij dat bedrijven en branches als gevolg van de voorlichtingsinspanningen in beweging zijn gekomen. Bewustwording en begrip zijn toegenomen en bedrijven weten inmiddels over het algemeen wat van hen verlangd wordt1.
vallen onder de noemer sociaal beleid en zijn daarmee een op basis van Europese richtlijnen gedelegeerde nationale verantwoordelijkheid. In de praktijk zie je dat Nederlandse grenswaarden weleens verschillen van die in de ons omringende landen. De Nederlandse gezondheidsraad hanteert soms ook andere waarden dan de Europese gezondheidsraad. Omdat die verschillen lastig zijn voor chemiebedrijven, pleit de VNCI er al langer voor om de grenswaarden meer op elkaar af te stemmen. Begin 2014 is er over dit thema gediscussieerd in de genoemde SER- subcommissie. In oktober heeft de VNCI in dat verband een voorstel gedaan om te komen tot een betere afstemming en om ook beter te kijken naar de relatie tussen Arboregels en Reach. In 2015 bezien partijen verder hoe hiermee om te gaan.
De VNCI draagt hier aan bij door jaarlijks een landelijke Stoffen- en Arbodag te organiseren, waar zij haar leden informeert over actuele wet- en regelgeving. De VNCI is lid van de Subcommissie Grenswaarden Stoffen op de Werkplek van de SER. Arbogrenswaarden
1
Bronnen: factsheet Veilig en gezond werken in de Aardolie, Chemie, Farmacie, Kunststof en Rubber (ACFKR); Resultaten van inspecties in 2013 en presentatie ISZW tijdens stoffendag 2014).
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
22
De figuren geven geen informatie over de absolute hoeveelheden product die getransporteerd zijn (aangevoerd en geproduceerd). De figuren zijn bedoeld om het aantal voorvallen zowel absoluut als relatief per modaliteit (weg, binnenwater, spoor, zee, buisleiding en lucht) aan te geven. Een transport kan namelijk met meerdere modaliteiten plaatsvinden en de voorvallen moeten zowel absoluut als relatief beschouwd worden om een juiste indruk te krijgen van de verschillen tussen de modaliteiten.
Fig. 7: Voorvallen per modaliteit 18 16 14 12 10 8
Het is gebruik binnen de VNCI om ernstige vervoersincidenten te bespreken in de werkgroep Logistieke Veiligheid.
6 4 2 0 Lucht
Spoor
Weg
Zee
Binnenwater 2010
2011
Buisleiding 2012
2013
Logistieke veiligheid Bij het vervoer van chemische producten speelt veiligheid een belangrijke rol. Prestaties rondom logistieke veiligheid worden geĂŤvalueerd aan de hand van het aantal incidenten tijdens het transport van chemische producten. Hierbij is de Cefic-definitie gehanteerd.
Uit de gerapporteerde data (zie figuur 7) blijkt dat de meeste incidenten plaatshadden bij het wegtransport. In figuur 8 (zie pagina 24) is de koppeling gemaakt tussen vervoersmodaliteit en getransporteerde hoeveelheden.
Voor de achterban van de VNCI is spoorvervoer een belangrijke modaliteit. Die modaliteit is weliswaar niet de grootste qua volumes, maar wel qua risicoperceptie: incidenten op het spoor genereren veel media-aandacht en er ontstaat geregeld veel weerstand in de publieke opinie tegen deze modaliteit. Een treinbrand als in 2013 bij het Belgische Wetteren heeft logischerwijs veel impact. In november 2014 heeft de VNCI in samenwerking met goederenvervoerder DB Schenker de uitgave Vervoer gevaarlijke stoffen kenbare gebreken ketelwagens
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
23
landelijk netwerk van wegen, spoorwegen en waterwegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk is tot een per route vastgesteld risicoplafond. Het systeem moet voor de lange termijn aan overheden en bedrijfsleven duidelijkheid bieden over risico’s die het transport van gevaarlijke stoffen ten hoogste mag veroorzaken en zorgt voor een aanvaardbaar veiligheidsniveau van de burgers die in de buurt van die transportroutes wonen.
Fig. 8: Voorvallen (aantal / 1.000.000 ton vervoerd product) 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0
Afgelopen jaar was er zowel nationaal als internationaal veel discussie over de bestaande praktijk van het ontgassen van binnenvaartschepen, waarbij het ruim na vervoer van gevaarlijke stoffen wordt gelucht door de luiken open te zetten. Deze manier van ontgassen is volgens vele partijen, waaronder de VNCI, in strijd met de RC-gedachte dat de uitstoot van gevaarlijke stoffen naar het milieu gestopt zou moeten worden.
1,5 1,0 0,5 0,0 Lucht
Spoor
Weg
Zee
Binnenwater 2010
geactualiseerd en opnieuw uitgebracht. Daarin worden de vele technische details en voorschriften voor een veilig vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor op een toegankelijke manier toegelicht. Deze openbare publicatie draagt bij aan bewustwording over veiligheid
Buisleiding 2011
Totaal 2012
2013
bij leden en andere personen die te maken hebben met spoorvervoer van gevaarlijke stoffen. In 2014 is ook de Wet basisnet aangenomen en besloten die per 1 april 2015 in te voeren. Basisnet is een
In 2014 heeft er op internationaal niveau intensief overleg plaatsgevonden om ontgassen van CMR-stoffen te beĂŤindigen. Vooruitlopend op internationale afspraken heeft de VNCI er in samenspraak met andere branches op nationaal niveau toe besloten te stoppen met het op deze wijze ontgassen van binnenvaartschepen na het vervoer van pure benzeen. Ook is besloten dat het ontgassen van andere gevaarlijke stoffen gefaseerd verboden wordt.
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
24
5
Milieu, energie en klimaat
Emissies NEC-stoffen
De figuren 9 en 10 (op pagina 26 en 27) tonen de emissies in Nederland van stoffen waarvoor een Europees NEC-plafond (National Emission Ceilings) bestaat. Het gaat hier om NOx, SO2, NMVOS, NH3 en fijnstof. Tussen 2008-2010 tonen de figuren (deels) twee lijnen: een lijn voor de emissies van bedrijven die meededen aan het Milieuconvenant, dat 2010 afliep, en een tweede lijn voor de emissies van de VNCI-leden die een milieujaarverslag hebben ingeleverd. (De populaties zijn niet helemaal gelijk, wat het kleine verschil verklaart.) SO2: De daling die in 2013 te zien is ten opzichte van 2012 laat zich in belangrijke mate verklaren door een investering van een van de lidbedrijven waarmee een aantal kraakfornuizen is omgebouwd en nieuwe bran-
ders zijn ge誰nstalleerd. Deze investering had minder uitstoot tot gevolg.
energie-eisen te kunnen voldoen. Dit bedrijf is inmiddels gesloten en de uitstoot is weer terug op het oude niveau.
NOx: Ook hier is verdere daling voor een belangrijk deel het gevolg van een investering van een van de grotere lidbedrijven. Maar ook een aantal andere bedrijven wist reductie te realiseren met kleine procesmatige verbeteringen waardoor zij minder NOx uitstoten, zoals vervanging van branders. Afspraken met het bedrijfsleven over vermindering van NOx-uitstoot leveren inmiddels zichtbaar resultaat op.
NMVOS: Het figuur toont een schommelende lijn, met een uitschieter in 2012, die het gevolg was van een eenmalig incident bij een lidorganisatie. Uit de emissiegegevens blijkt dat de emissies in 2013 wel weer zijn gedaald tot onder het niveau van 2011. De VNCI signaleert echter nog altijd sterke schommelingen in de emissies en zal dit nader onderzoeken.
NH3: Hier is een grillige lijn te zien. In 2011 steeg de uitstoot, maar sinds 2012 is de daling weer ingezet. De stijging destijds hield verband met een lidbedrijf dat in zijn productieproces ammoniak nodig had om aan de
Fijnstof: Ook dit blijft een grillige lijn, maar dat heeft waarschijnlijk te maken met een definitiekwestie. Een trendanalyse is dan ook niet mogelijk. Sinds 2009 wordt gebruikgemaakt van de NTA fijnstof,
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
25
een Nederlandse Technische Afspraak voor het meten en berekenen van de emissie van fijnstof.
ook de verschillen tussen bedrijven worden verklaard door het verschillend hanteren van de rekenmethode.
Fijnstof blijft een item in de vervolgafspraken die momenteel over de NEC-doelen worden gemaakt. In 2015 analyseert de VNCI nader wat er precies speelt en of
Overall leveren de behaalde reducties afgezet tegen de verwachte reductieplafonds een positief beeld op, waaruit blijkt dat VNCI-leden de bijdrage leveren die
Fig. 9: Emissies NEC-stoffen naar lucht NOx, NMVOS, SO2 kton
16
van hen wordt verwacht. In het rapport Ontwikkeling emissies NEC-stoffen chemie concludeerde Fugro al: “Indien de emissies van 2012 voor de chemische industrie worden afgezet tegen de fictieve NEC-doelstellingen voor 2020 voor de chemie, is de verwachting dat de chemische industrie op koers ligt voor het behalen van de NEC-doelstellingen in 2020. Op basis van de voorlopige cijfers voor 2013 is bovendien sprake van een verdere reductie, waardoor de hierboven genoemde fictieve emissieplafonds voor de chemie voor zowel SO2 als NOx gerealiseerd zijn en NH3 en NMVOS vrijwel gerealiseerd.�
14
In 2014 werden de NEC-plafonds overigens ter discussie gesteld in een EU-commissie, onder aanvoering van Juncker en Timmermans, die bekijkt welke regelgeving moet worden herbezien of afgeschaft. Er was discussie over onderbouwing en houdbaarheid van die nationale doelstellingen. Uiteindelijk zijn ze niet afgeschaft, maar is wel bepaald dat nieuwe NEC-doelstellingen onderdeel kunnen worden van het Europese klimaat- en energieakkoord. Die discussie is nog gaande.
12 10 8 6 4 2 0 2003
2004
2005
2006
2007
Totaal NOx (convenant) NOx - Leden
2008
2009
2010
Totaal NMVOS rest - convenant NMVOS - Leden
2011
2012
2013
Totaal SO2-convenant SO2 - leden
In ieder geval wordt er opnieuw gekeken naar de hoogte van de plafonds en lijkt het erop dat, in plaats van absolute plafonds, de weg is ingezet naar meer
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
26
Programmatische Aanpak Stikstofdepositie
relatieve reductiedoelstellingen ten opzichte van het basisjaar 2005. Voor Nederland betekent dit waarschijnlijk iets minder strenge reductiedoelstellingen.
De VNCI heeft in 2014 actief geparticipeerd in de Programmatische Aanpak Stikstofdepositie (PAS). Al jaren is er in Natura 2000-gebieden een overschot aan stik-
Fig. 10: Emissies NEC-stoffen naar lucht, Fijnstof, NH3 kton
stof. Dit is schadelijk voor de natuur en het belemmert vergunningverlening voor economische activiteiten. Daarom heeft het Rijk het initiatief genomen om deze stikstofproblemen aan te pakken. In de PAS werken overheden en maatschappelijke partners samen aan maatregelen om de stikstofuitstoot te verminderen, om zo ook weer ruimte te creĂŤren voor nieuwe economische activiteiten. De inspanningen van de VNCI, verricht via VNO-NCW, waren onder andere gericht op de manier van monitoring. De verzoeken zijn gehonoreerd. Zo heeft staatssecretaris Dijksma van Economische Zaken inmiddels (in 2015) besloten om het programma in de praktijk te laten monitoren door een nationaal aanspreekpunt.
2,5
2,0
1,5
Van afval naar grondstof De VNCI was in 2014 betrokken bij het opstellen van de ministeriĂŤle regeling bijproducten. Die regeling is een uitvloeisel van het programma VANG (Van Afval Naar Grondstof) van het ministerie van Infrastructuur en Milieu en moet bijdragen aan het tot stand brengen van een circulaire economie, een doel dat ook de VNCI onderschrijft.
1,0
0,5
0,0
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Totaal Fijnstof (<10 micrometer)- convenant fijnstof - leden
2012
2013
Totaal NH3-convenant NH3 leden
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
27
Een van de onderdelen van VANG is om te kijken waar wetgeving het realiseren van een circulaire economie mogelijk belemmert. De regeling geldt voor bijproducten die vrijkomen in het ene productieproces en als grondstof gebruikt (kunnen) worden in het andere
productieproces. Ondanks die bruikbaarheid in het proces worden de bijproducten in de praktijk vaak aangemerkt als afvalstoffen, waardoor er eerst weer een afvalstoffenvergunning nodig is alvorens een verdere verwerking mogelijk is.
CO2-emissies
Fig. 11: CO2 emissie chemische industrie in Nederland
De CBS-cijfers laten in figuur 11 zien dat de hoeveelheid CO2-emissie van de chemische industrie in Nederland gelijk is gebleven ten opzichte van 2012, maar er is wel een verdere verschuiving te zien van directe naar indirecte emissies. Directe emissies zijn het resultaat van het verbruiken van brandstof voor de productie van warmte en elektriciteit. Indirecte emissies komen tot stand door de inkoop van energie uit andere bronnen.
miljoen ton/jaar
25
20
15
10
5
0 2004 Bron: VNCI
2005
2006
2007
2008
De ministeriĂŤle regeling bijproducten (afgerond in 2015) moet dit voorkomen. Bij die regeling hoort een lijst met stoffen waarvoor geldt dat ze direct als product mogen worden doorgezet naar een ander bedrijf, dat het vervolgens als grondstof in zijn productieproces kan gebruiken.
2009
2010
2011
Directe CO2 emissie
2012
2013
Indirecte CO2 emissies
De toename van indirecte emissies laat zich verklaren door het feit dat gasgestookte WKK-centrales steeds vaker worden uitgezet, omdat die veelal verlieslatend zijn vanwege het nadelige verschil tussen de energiekosten om die centrales te laten draaien (hoge gasprijs) en de opbrengst (de elektriciteit en warmte, in de vorm van stoom, die de centrale oplevert). Bedrijven gaan over op een andere manier van warmte opwekken, zoals stoomketels, waardoor zij dus ook meer elektriciteit via het net inkopen. Het gecombineerd opwekken
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
28
van warmte en elektriciteit is qua CO2-emissie echter efficiĂŤnter. De sinds 2012 door de VNCI voorspelde afname van inzet van WKK-centrales, doordat de overheid niet langer bereid is WKK te stimuleren (compenseren), komt tot uiting in de emissiecijfers.
Energieakkoord
jaar. De onderliggende MJA3- en MEE-sectorrapportage geven een nadere onderbouwing van deze gerealiseerde cijfers.
Als grootverbruiker van energie, was de chemische industrie â&#x20AC;&#x201C; via de VNCI â&#x20AC;&#x201C; nauw betrokken bij de totstandkoming van het Energieakkoord. Een belangrijke doelstelling van het Energieakkoord is het realiseren van een reductie van de emissie van broeikasgassen.
Het totale energieverbruik van de chemische industrie is in figuur 12 per jaar weergegeven.
Energieverbruik Het merendeel van de VNCI-leden participeert in een van de meerjarenafspraken energie-efficiency (MEE voor ETS-bedrijven en MJA-3 voor bedrijven die niet aan ETS deelnemen en onder de Wet milieubeheer vallen). De bedrijven rapporteren jaarlijks hun inspanningen in het kader van deze convenanten. De cijfers voor de convenanten laten zien dat bedrijven nog steeds succesvol maatregelen nemen om de energie-efficiency te verbeteren. In 2013 hebben de MEE-bedrijven de gezamenlijke energie-efficiency met 1,7 procent verbeterd ten opzichte van 2012 (5,1 procent ten opzichte van 2009) en nog eens met 1,3 procent door besparende maatregelen in de keten. Gezamenlijk 3 procent dus. In 2012 was die opgetelde verbetering 1,6 procent. De MJA-bedrijven hebben gezamenlijk voor 2,1 procent efficiencyverbetering aan energiebesparende maatregelen gerapporteerd (14 procent ten opzichte van 2005) en 0,9 procent in de keten. Samen dus ook goed voor 3 procent verbetering. In 2012 bedroeg de efficiencyverbetering 4,5 procent ten opzichte van het voorgaande
Fig. 12: Energieverbruik chemische industrie kTOE
TOE/ton productie
9000
0,25
8500
0,20
8000
0,15
7500
0,10
7000
0,05
6500
0,00 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Tonnes of oil equivalent, toes
2013 Bron: CBS
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
29
De chemische industrie heeft haar eigen ambitie op dat vlak. In de periode 2005-2030 wil zij een broeikasgasreductie van 40 procent realiseren ten opzichte van 2005. Om dat te realiseren heeft de sector de Routekaart Chemie opgesteld, met daarin zes oplossingsrichtingen. Een van de oplossingsrichtingen is de vervanging van fossiele grondstoffen door hernieuwbare grondstoffen, biomassa. Vanwege het belang voor haar achterban, waaronder het aspect van materialengebruik binnen de chemie (biomassa als grondstof), is de VNCI lid van de Commissie Duurzaamheidsvraagstukken Biomassa, ook wel de Commissie Corbey genoemd. Deze commissie wil ertoe bijdragen dat Nederland de kansen benut die de ontwikkeling van een biobased economy biedt, zoals verduurzaming van energie en chemie. Mede door het werk van de VNCI is in het FQD/ RED-advies (Fuel Quality Directive en Renewable Energy Directive) opgenomen dat de inzet van biomassa als grondstof ook gestimuleerd moet worden. Daarmee laat de commissie blijken dat de inzet van biomassa als grondstof gelijk gewaardeerd zou moeten worden als de inzet van biomassa als energie. Dit past bij paragraaf 4.3 uit het Energieakkoord, waarin partijen afspreken een extra impuls te geven aan de inzet van biomassa en gerecyclede materialen. De VNCI en
haar achterban hebben hier belang bij, aangezien zij streven naar een aandeel van 15 procent van biomassa in de grondstoffen voor de chemie in 2030. Verder keken diverse partijen naar de mogelijkheden van biomassa voor het opwekken van stoom. Een mooi voorbeeld is de Eneco Bio Golden Raand-centrale in Delfzijl, die straks in plaats van elektriciteit stoom gaat leveren aan het chemiecluster. Daarvoor was het nodig dat de MEP-subsidie (Milieukwaliteit van de Elektriciteitsproductie) voor de centrale werd omgezet naar een SDE-subsidie (Stimulering Duurzame Energieproductie). De VNCI heeft dit onderwerp in gesprekken met het ministerie van Economische Zaken over clusterversterking meermaals benoemd en het belang voor de chemische industrie benadrukt. Ten slotte is met de ministeries van Economische Zaken en Infrastructuur en Milieu het besluit genomen dat biomassa een meer integraal onderdeel gaat worden van de energieconvenanten.
Energieconvenanten: MEE en MJA-3 In het Energieakkoord hebben partijen afgesproken om voor bedrijven onder het MEE-convenant (ETS- bedrijven) met het ministerie van Economische Zaken een raamwerk op te zetten waarbinnen bedrijven en
overheid aanvullende afspraken kunnen maken gericht op realisatie van additionele projecten voor energie- efficiency. Tien VNCI-lidbedrijven hebben in interviews aangegeven welke instrumenten (ook financieel) in de gereedschapskist zouden moeten zitten om dit soort 1-op-1 convenanten mogelijk te maken. Het raamwerk is in 2014 opgeleverd. De VNCI zet zich ervoor in om dit, waar zinvol, ook voor MJA-3-bedrijven toegankelijk te maken.
SPiCE3 SPiCE3 (Sectoral Platform in Chemical Energy Efficiency Excellence) is een Europees project onder Cefic-vlag, waarbij ook de VNCI betrokken is. Het richt zich op best practices in energie-efficiency en energiemanagement. In 2014 zijn er rond die twee thema’s regionale workshops gehouden in Rotterdam, Geleen en in de Eemshaven. Daarnaast werd er landelijk een bijeenkomst georganiseerd rond efficiënte elektrische aandrijvingen. Op de website van SPiCE3 worden best practices ontsloten, zodat andere landen van de Nederlandse ervaringen met de energieconvenanten kunnen leren en Nederland van de ervaringen in andere Europese landen.
Rondetafelgesprekken met EZ Na verschijning van de Deloitte-studie naar de impact
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
30
van schaliegas op het investeringspeil in Nederland, die negatief bleek te zijn, is er in 2013 voor het eerst een rondetafelgesprek tussen de chemiesector en minister Kamp van Economische Zaken over dit onderwerp georganiseerd. In 2014 zijn de contacten tussen Economische Zaken enerzijds en de VNCI, haar leden en de regionale chemieclusters anderzijds verder geĂŻntensiveerd. De VNCI heeft deze contacten geĂŻnitieerd en in het vervolg een stimulerende rol vervuld. Een vertegenwoordiging van het ministerie heeft de grote chemieclusters in het land bezocht om een beeld te krijgen van de problematiek en hoe het ministerie eventuele investeringen kan faciliteren. In november 2014 vond het tweede rondetafelgesprek plaats met minister Kamp. Hij zegde daar toe te bezien of hij gevolg kan geven aan de oproep om in Nederland grootschalige demoprojecten te realiseren. Bovendien bekijkt zijn ministerie of er een aparte regeling dient te komen voor de ideeĂŤn die enkele aanwezigen opperden voor de inzet van biomassa als grondstof. Verder worden de gerichte acties om de chemieclusters te versterken voortgezet en wordt invulling gegeven aan een maatwerkaanpak voor de chemie om de regeldruk te verlichten.
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
31
5
Verantwoording
Verantwoording
Scope van de rapportage
Dit Responsible Care-rapport beschrijft de rol van de chemie in het kader van het Responsible Care-programma. Responsible Care is het wereldwijde initiatief van de chemische industrie om continu haar prestaties op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieu te verbeteren. Het programma streeft deze doelstelling na door op vrijwillige basis initiatieven in te voeren voor samenwerking met de overheid en andere stakeholders. De VNCI heeft zich in 1992 aangesloten bij het Responsible Care-initiatief, dat inmiddels in meer dan zestig landen is ingevoerd. Sinds 2006 ligt het accent meer op duurzaam ondernemen, een verbeterd ketenbeheer en transparantie.
Dit Responsible Care-rapport is geschreven door de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI), branchevereniging van de chemische industrie in Nederland. De VNCI vertegenwoordigt de bedrijven die met chemische processen in de keten van grondstof tot eindproduct hun producten maken. Openbare gegevens (van het CBS) over de Nederlandse chemische industrie betreffen alle bedrijven die in de internationale classificatie onder NACE-code 20 (chemische industrie) vallen. Waar ook bedrijven die onder NACE-code 21 (farmaceutische industrie) vallen worden meegenomen, is dat aangegeven. Naar omzet gemeten is het overgrote deel van de in Nederland operationele bedrijven die onder NACE-code 20 en 21
vallen direct of indirect lid van de VNCI. Waar de VNCI in dit rapport spreekt namens de Nederlandse chemische industrie, worden de leden van de VNCI bedoeld, tenzij anders aangegeven. Deze rapportage beschrijft de status van de prestaties en inspanningen van de chemische sector in Nederland op het vlak van Responsible Care ultimo 2014. In dit rapport worden ook de RC-cijfers over 2013 gerapporteerd. Het rapport beschrijft weliswaar de situatie per einde 2014, maar voor de weergave van de RC-prestaties worden data over 2013 gehanteerd. Deze vertraging wordt veroorzaakt doordat de jaarlijkse RC-rapportage elk jaar plaatsvindt in het tweede kwartaal (april-juni).
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
32
De complete RC-dataset over 2014 is dus nog niet beschikbaar. Deze tijdigheid van informatie wil de VNCI verbeteren. Zij streeft ernaar om na de zomer de voorlopige, niet-geverifieerde resultaten via de VNCI- website te ontsluiten. Het rapport met de geverifieerde RC-resultaten volgt dan op de jaarvergadering van 2016. De selectie van onderwerpen is gebaseerd op het RC-programma van de Nederlandse chemische industrie (zie thema Responsible Care op www.vnci.nl). Het schetst de invulling die de VNCI en haar leden geven aan de ontwikkelingen op het gebied van Responsible Care.
Rapportagerichtlijnen Rapportagegrenzen De inhoud van dit rapport geeft vanuit het perspectief van de Nederlandse chemische industrie een samenvatting van de initiatieven en prestaties op het terrein van Responsible Care. Het rapport bevat kwalitatieve en kwantitatieve data. De gebruikte RC-data zijn voornamelijk onder VNCI-lidbedrijven verzameld in het kader van de jaarlijkse RC-rapportage, maar ook voor de landelijke rapportage van de overheid over de nalevings- en veiligheidsprestaties van alle BRZO-bedrijven, de Staat van Veiligheid.
Wanneer data afkomstig zijn van leden van de VNCI wordt dit aangegeven. 168 van de in totaal 169 aangeschreven locaties van (geassocieerde) lidbedrijven hebben positief gereageerd op het verzoek de RC-vragenlijst over 2013 in te vullen. Vergelijkbaarheid De rapportage over de voortgang aan de hand van indicatoren berust op data die de VNCI van leden heeft verkregen. Inherent aan brancheverenigingen zoals de VNCI is dat het ledenbestand door de jaren heen aan verandering onderhevig is. Per 1 januari 2013 hebben drie bedrijven hun lidmaatschap opgezegd. Daarnaast zijn vier bedrijven lid geworden van de VNCI. De impact van deze mutaties op de RC-data is niet volledig geanalyseerd. Definities voor gebruikte indicatoren zijn in Appendix C weergegeven. Voor de rapportage over 2013 zijn er geen definities aangepast.
van elke afzonderlijke bedrijfslocatie. Bij twijfel over de gerapporteerde data neemt de verantwoordelijke VNCI-beleidsmedewerker contact op met het betreffende lidbedrijf en wordt de mogelijkheid geboden de data te corrigeren. Als alle bedrijfslocaties hun rapportage hebben ingediend, vindt analyse op de complete dataset plaats. Een uitgebreide beschrijving van dit proces is te lezen in Appendix A.
Rapportageproces en verificatie
De VNCI heeft vertrouwen in de betrouwbaarheid van de gerapporteerde data op het niveau van de gehele sector. De gerapporteerde data zijn gecontroleerd door verschillende experts binnen de VNCI, elk in relatie tot hun expertisegebied. De inhoud van het rapport is ook door Responsible Care-experts van een aantal lidbedrijven (op informele wijze) beoordeeld. Desalniettemin erkent de VNCI dat een deel van de informatie een zekere mate van onbetrouwbaarheid bevat die inherent is aan de beperkingen van het meten en berekenen van Responsible Care-data op de wijze waarop dat momenteel gebeurt.
Het RC-rapportageproces wordt, in lijn met de Responsible Care-filosofie, continu geactualiseerd en verbeterd. De RC-rapportage vindt elk jaar plaats in het tweede kwartaal (april-juni). Alle bedrijfslocaties van de leden van de VNCI krijgen een gestandaardiseerde online vragenlijst toegestuurd. Er vindt een geautomatiseerde controle plaats op de rapportages
Daarnaast kan de kwaliteit van de data uit de online vragenlijst variĂŤren vanwege de beperkte reikwijdte van de controle door de VNCI. De VNCI controleert niet op de interne procedures van de lidbedrijven en op juistheid van brondocumenten en systemen die door hen zijn gehanteerd.
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
33
In de assurance-verklaring zijn de werkzaamheden van KPMG beschreven. Deze verklaring is toegevoegd aan dit rapport. De VNCI heeft diverse stappen genomen ter verbetering van het proces: • In 2014 is er overleg geweest met de BRZO-inspectiediensten over het gebruik van gegevens uit BRZO-inspecties. Het gaat om inspectieresultaten die zijn verzameld bij inspecties aangaande de beoordeling van het veiligheidsbeheerssysteem. Voor intern gebruik heeft de VNCI begin 2015 geanonimiseerde gegevens uit de BRZO-inspecties over de jaren 2011-2013 ontvangen. Of, en zo ja hoe deze gegevens eventueel gebruikt kunnen gaan worden voor de Responsible Care-rapportage wordt in de komende maanden besproken. • Om de interne controles te versterken heeft de VNCI een (geautomatiseerde) controle ontwikkeld, die de inhoud van de door het lidbedrijf ingevulde vragenlijst vergelijkt met de antwoorden op dezelfde vragen in voorgaande jaren. Geconstateerde afwijkingen worden daarbij visueel uitgelicht. Met deze tool wordt het mogelijk een veel groter deel van de binnenkomende data te controleren op juistheid en volledigheid. Bij de vragenlijst over 2014 wordt de
tool getest en verder doorontwikkeld. Deze controle was nog niet van toepassing op de gerapporteerde data (over 2013) in dit verslag. • Om de volledigheid van de binnenkomende data verder te vergroten, is een groot aantal vragen in de RC-vragenlijst verplicht gemaakt: de RC-vragenlijst kan niet worden ingestuurd alvorens de vragen zijn beantwoord. Deze aanpassing is op basis van bevindingen uit de RC-vragenlijst over 2013 gemaakt en is in de RC-vragenlijst over 2014 geïmplementeerd.
Aanpak Na de publicatie van het eerste duurzaamheidsrapport in 2014 heeft de VNCI haar leden betrokken bij het verder invulling geven aan het Responsible Care- programma in Nederland. De insteek daarbij is dat het programma het veiligheids-, gezondheids- en milieufundament is voor een verdere doorontwikkeling van duurzaamheid in de sector. De dialoog met de leden is een voortdurend proces van uitwisseling van gedachten en ideeën. Voor het bepalen van de relevante duurzaamheidsonderwerpen heeft het Bestuurs adviescollege van de VNCI in oktober 2014 geadviseerd de Responsible Care- en toekomstige duurzaamheidsrapporten niet alleen te gebruiken als communicatie-instrument, maar ook voor het verankeren van de
duurzaamheidsboodschap in de sector en daarbuiten. Ook de aanbevelingen van de ledendialoog uit diezelfde maand zijn in dit RC rapport verwerkt.
Responsible Care 2015 In het VNCI-jaarplan 2015 staan centraal: versterken concurrentiekracht, vermindering van risico’s en verbeteren VGM-performances en reputatieverbetering door de positieve impact van de chemiesector te belichten. Responsible Care speelt bij al deze doelen een rol. Daarom is het van groot belang om RC ook in 2015 weer wat stappen verder te brengen. Er is onder meer aandacht voor: • De rol van de keten, die alleen maar belangrijker zal worden binnen Responsible Care. • Verder vormgeven aan de koppeling tussen Responsible Care en duurzaamheid, onder andere via de VNCI-werkgroep die zich met deze beide thema’s bezighoudt. • Invullen van de duurzaamheidsagenda op basis van ledendialogen. • Investeren in additionele elementen die Responsible Care verder kunnen versterken, zoals certificering, nieuwe prestatie-indicatoren, een buddysysteem en veiligheidsnetwerken.
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
34
Assurance-rapport Aan de lezers van het ‘Responsible Care Rapport 2014’
Conclusie Wij hebben het Responsible Care Rapport 2014 (hierna: RC-informatie) van de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (hierna: VNCI) beoordeeld. Uit onze werkzaamheden is niet gebleken dat de RC-informatie niet in alle van materieel zijnde aspecten is weergegeven in overeenstemming met de rapportage-criteria zoals opgenomen in Appendix A en B (p. 37-50).
De basis voor onze conclusie We hebben onze opdracht uitgevoerd in overeenstemming met de Nederlandse Standaard NVCOS 3000 “Assurance-opdrachten anders dan opdrachten tot controle of beoordeling van historische financiële informatie”. We verstrekken geen zekerheid bij de
haalbaarheid van de doelstellingen, verwachtingen en ambities van VNCI. Onze verantwoordelijkheden op grond van de Standaard en de uitgevoerde werkzaamheden zijn beschreven in de sectie ‘Onze verantwoordelijkheden voor de beoordeling van de RC-informatie.’ Wij zijn onafhankelijk van VNCI zoals vereist in de Verordening inzake de onafhankelijkheid van accountants bij assurance-opdrachten (ViO) en andere voor de opdracht relevante onafhankelijkheidsregels in Nederland. Verder hebben wij voldaan aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA). Wij vinden dat de door ons verkregen assurance-informatie voldoende en geschikt is als basis voor onze conclusie.
De VNCI heeft een proces ingericht voor het opstellen van de RC-informatie, inclusief het verzamelen en rapporteren van Responsible Care-data van de lidbedrijven. Onze werkzaamheden zijn gericht op het verschaffen van een beperkte mate van zekerheid dat de RC-informatie, in alle van materieel belang zijnde aspecten, tot stand is gekomen in overeenstemming de criteria zoals beschreven in Appendix A en B (p. 37-50).
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
35
Paragraaf ter benadrukking van aangelegenheden Zonder afbreuk te doen aan onze conclusie, verwijzen wij naar de paragraaf ‘Verantwoording’ van de RC-informatie waarin onderstaande inherente beperkingen van de RC-informatie zijn beschreven. De kwaliteit van de Responsible Care-data kan variëren en de betrouwbaarheid van deze data kan niet met zekerheid worden vastgesteld, aangezien definities ruimte voor interpretatie geven en de controle door de VNCI op de Responsible Care-data beperkt is. De RC-informatie bevat tevens gegevens die zijn gebaseerd op externe bronnen en in een aantal gevallen op geaggregeerde schattingen.
Verantwoordelijkheden van VNCI voor de RC-informatie Het Bestuur van VNCI is verantwoordelijk voor het opmaken van de RC-informatie zoals beschreven onder ‘Verantwoording’ op pagina 32. De RC-informatie moet worden beschouwd in samenhang met deze toelich-
ting. Wij zijn van mening dat de rapportagecriteria toepasbaar zijn binnen de context van onze assurance-opdracht. In dit kader is de directeur van VNCI verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing die de directeur van VNCI noodzakelijk acht om het opmaken van de RC-informatie mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fouten of fraude.
Onze verantwoordelijkheden voor de beoordeling van de RC-informatie Onze verantwoordelijkheid is het zodanig plannen en uitvoeren van de assurance-opdracht, dat wij daarmee voldoende en geschikte assurance-informatie verkrijgen voor de door ons af te geven conclusie. De werkzaamheden die worden verricht bij het verkrijgen van een beperkte mate van zekerheid zijn gericht op het vaststellen van de plausibiliteit van informatie en zijn geringer in diepgang dan de werkzaamheden die worden verricht bij het verkrijgen van een redelijke mate van zekerheid.
Wij hebben de volgende werkzaamheden uitgevoerd: • Het evalueren van de opzet en implementatie van de systemen en processen voor informatieverzameling en -verwerking voor de RC-informatie; • Het afnemen van interviews met management en relevante medewerkers verantwoordelijk voor de rapportage; • Het afnemen van interviews met relevante medewerkers verantwoordelijk voor het aanleveren van informatie en het uitvoeren van interne controle procedures op gegevens; • Locatiebezoeken aan Aspen Oss en Johnson Matthey met als doel het evalueren van de brongegevens; • Het evalueren van interne en externe documentatie, op basis van deelwaarnemingen, om vast te stellen of geselecteerde onderdelen van de RC-informatie voldoende zijn onderbouwd; • Voor zover mogelijk vaststellen dat de verslaglegging over RC in de overige delen van het Jaarverslag 2014 verenigbaar is met de RC-informatie. Amsterdam, [8 juni, 2015] KPMG Sustainability, Onderdeel van KPMG Advisory N.V. drs. W.J. Bartels RA, partner
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
36
Appendix A - datacollectie proces Data collectie proces
Stappen
Controls
Gebruikte bronnen / geraadpleegde personen en organisaties
Verantwoordelijk
A1. Vaststellen verzendlijst voor de jaarlijkse RC-vragenlijst o.b.v. de VNCIledenlijst
A1-i. Controleer VNCI-lidmaatschap van (de bedrijfslocaties van) de lidbedrijven in het rapportagejaar A1-ii. Communicatie vooraf naar locatie-verantwoordelijken en naar RC-verantwoordelijken van alle bedrijfslocaties. Monitor "niet-afgeleverde mails" & volg op A1-iii. Controleer voor bedrijven met één RC-coördinator voor meerdere bedrijfslocaties of hij/zij nog die rol vervult A1-iv. Vergelijk het overzicht van de RCcoordinatoren per bedrijfslocatie (uit CRS) met het overzicht van de directe leden, de geassocieerde leden en de leden van de lidverenigingen NEA, VKP en de VFIG uit de VNCI-ledenlijst van het betreffende rapportagejaar
• Overzicht RC-coördinatoren per bedrijfslocatie (uit CRS) • Overzicht van de directe leden, de geassocieerde leden en de leden van de lidverenigingen NEA, VKP en de VFIG uit de ledenlijst van het betreffende rapportagejaar. • Document "Governance van het VNCI Responsible Care programma"
• • • •
Definitie & scope A. RC-vragenlijst
Beleidsmedewerker RC Secretaresse RC Medewerkster relatiebeheer Controller
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
37
Data collectie proces
Stappen
Controls
Gebruikte bronnen / geraadpleegde personen en organisaties
Verantwoordelijk
A2. Vaststellen inhoud RC-vragenlijst
A2-i. Verwijderen, toevoegen of aanpassen van vragen uit RC-vragenlijst, n.a.v. 1) feedback op RC-vragenlijst van voorgaand rapportagejaar; 2) gewijzigde informatiebehoefte vanuit RC-programma, Veiligheid Voorop, of anderszins A2-ii. Verwijderen, toevoegen of aanpassen van toelichtingen uit RC-vragenlijst, n.a.v. 1) feedback op RC-vragenlijst van voorgaand rapportagejaar; 2) gewijzigde informatiebehoefte vanuit RC-programma, Veiligheid Voorop, of anderszins
• O.b.v. VNCI-beleidsplan • O.b.v. overleg met speerpuntmanagers / beleidsmedewerkers • O.b.v. overleg met VNCI Werkgroep Responsible Care
• Beleidsmedewerker RC • Speerpuntmanager Klimaat & Energie / VGM / Onderwijs & Innovatie • Beleidsmedewerker Stoffen • Medewerkster IT
A3. Testen functionaliteit & weergave van geactualiseerde inhoud RC-Webtool
A3-i. Controleren functionaliteit om login/ password te genereren A3-ii. Controleren van relevantie, volledigheid en consistentie van de toelichtingen met inhoud van de RCvragenlijst A3-iii. Controleren functionaliteit routing in RC-Webtool
• Beleidsmedewerker RC • Medewerkster IT
A4. Versturen verzoek tot invullen RCvragenlijst
A4-i. Monitor "niet-afgeleverde mails" en out-of-office meldingen & volg op
• Secretaresse RC
A5. Controle & registratie van retourneren ingevulde RC-vragenlijst
A5-i. Vastleggen binnenkomst ingevulde RC-vragenlijsten voor elke bedrijfslocatie (in RC-vragenlijst inbox & in overzicht "Checklist RC-enquetes")
• Secretaresse RC
Definitie & scope
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
38
Data collectie proces
Stappen
Controls
Gebruikte bronnen / geraadpleegde personen en organisaties
Verantwoordelijk
A6. Controle op volledigheid & juistheid van ingevulde RC-vragenlijsten
A6-i. Controleren of alle verplichte vragen zijn beantwoord (volledigheid) voor alle bedrijfslocaties. Bij het niet beantwoorden van verplichte vragen contact opnemen met desbetreffende bedrijfslocatie met verzoek om data alsnog aan te leveren A6-ii. Vergelijken van de antwoorden in de RC-vragenlijst met de antwoorden van het voorgaande jaar voor (minimaal 20% van) de bedrijfslocatie. Dit geeft een indicatie van de juistheid van de gegevens. A6-iii. Webtool bevat een aantal ingebouwde controles om de kans op foute ingave van antwoorden te verkleinen. Deze ingebouwde controles zijn vastgelegd in een apart document
• Beleidsmedewerker RC • Secretaresse RC
A7. Data-analyse van geaggregeerde data van alle lidbedrijf(locaties).
Zie Appendix B NOOT: Responsible Care gaat over het verbeteren van de prestaties op het gebied van Veiligheid, Gezondheid & Milieu in de chemische processen op productielocaties. Locaties waar geen productie plaatsvindt worden door de lidbedrijven NIET gedefinieerd als P(roductie). Voor dit type locaties wordt geen productie-gerichte data opgevraagd.
• Beleidsmedewerker RC • Speerpuntmanager Klimaat & Energie / VGM / Onderwijs & Innovatie • Beleidsmedewerker Stoffen • Medewerker IT
Definitie & scope
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
39
Data collectie proces
Stappen
Controls
Gebruikte bronnen / geraadpleegde personen en organisaties
Verantwoordelijk
Definitie & scope B. CBS-data over energiegebruik & CO2 emissie
B1. Verzoek van VNCI aan CBS om data over energiegebruik & CO2emissie te leveren voor de Nederlandse chemische industrie. Verzoek per einde rapportagejaar. Datalevering in 1e kwartaal daarop volgend jaar B2. Analyse van data over energiegebruik & CO2-emissie van de Nederlandse chemische industrie & en afstemming met CBS over de bevindingen
C. Fugro-data over emissies naar lucht
C1. Verzoek van VNCI aan Fugro om data over emissies naar lucht (SOx, NOx, NH3, fijn stof, NMVOS) te leveren voor de leden van de VNCI
• Beleidsmedewerker RC • Speerpuntmanager Klimaat & Energie • Medewerker CBS
Zie Appendix B
• CBS baseert haar rapportage aan VNCI op haar eigen data (zie http:// www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/ industrie-energie/nieuws/default. htm). Rapportage over CO2 emissies & energiegebruik dient te gaan volgens de regels zoals beschreven in de "ICCA guidance for reporting performance" • VNCI vergelijkt de (analyse van) CO2 emissies & energiegebruik met de jaarlijkse rapportage over energieconvenanten: "MEESectorrapport 201X chemische industrie", "MJA-Sectorrapport 201X chemische industrie" en in "Resultatenbrochure convenanten Meerjarenafspraken energie-efficiëntie 201X"
• Beleidsmedewerker RC • Speerpuntmanager Klimaat & Energie • Medewerker CBS
• Beleidsmedewerker RC • Beleidsmedewerker Milieu • Medewerker Fugro
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
40
Data collectie proces
Stappen
Controls
Gebruikte bronnen / geraadpleegde personen en organisaties
Verantwoordelijk
C2. Analyse van data over emissies naar lucht (SOx, NOx, NH3, fijn stof, NMVOS) van de Nederlandse chemische industrie & en afstemming met Fugro over de bevindingen
Zie Appendix B
• Fugro baseert haar rapportage aan VNCI op de electronische Milieujaarverslagen database (eMJV, zie www.e-mjv.nl/). • Na 2010 is besloten de emissie van de chemische industrie te monitoren aan de hand van de (elektronische) milieujaarverslagen die door de VNCI lidbedrijven jaarlijks worden opgesteld en ingediend. De groep VNCI lid bedrijven die verplicht is tot rapportage van betreffende gegevens komt niet geheel overeen met de groep bedrijven die deelnamen aan het Convenant Chemische Industrie dat afliep in 2010. Daarnaast is in 2012 besloten om van bepaalde bedrijven, die hun emissies dienen te rapporteren bij overschrijding van bepaalde drempelwaarden, alleen de emissie boven de genoemde drempelwaarden te beschouwen. Dit is conform de E-PRTR verordening (European Pollutant Release Transfer Register). Deze twee wijzigingen verklaren de twee verschillende lijnen in het figuur met NEC-emissies. Daarnaast moet worden opgemerkt dat het ledenbestand van de VNCI jaarlijks veranderingen ondergaat.
• Beleidsmedewerker RC • Beleidsmedewerker Milieu • Medewerker Fugro
Definitie & scope
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
41
Appendix B - rapportageproces per indicator Rapportageproces per indicator Indicator
Energieverbruik
Definitie / omschrijving
Het gaat hier over het totale energieverbruik van de Nederlandse chemische industrie per jaar. Een groot deel daarvan (ca. 65%) wordt omgezet in producten, het resterende deel (ca. 35%) wordt in het omzettingsproces verbruikt. Naast het gebruik van (fossiele) grondstoffen, wordt ook het gebruik van (ingekochte) elektriciteit meegerekend. Het totale gebruik wordt weergeven in “kToe” (= 1000 ton olie equivalent).
Doelstelling
VNCI wil graag inzicht in energieverbruik van Nederlandse chemische industrie. Dit is zeer relevant voor haar positie in de energieconvenanten, het Energieakkoord & haar ambitie van 40% broeikasreductie in de periode 2005-2030.
Scope
Alle chemiebedrijven die vallen onder SBI Code 20: Vervaardiging van chemische producten (volgens “SBI2008: Standaard Bedrijfsindeling 2008”). Alle VNCI-leden & chemiebedrijven die onder een energieconvenant (MJA & MEE) vallen maken hier onderdeel van uit. NOOT: VNCI heeft CBS gevraagd het energiegebruik en de CO2-emissies van de zogenaamde joint venture WKK-installaties mee te rekenen, voor zover geplaatst bij chemische bedrijven. Dit in tegenstelling tot de reguliere CBS-publicaties, waarbij deze joint ventures worden gerekend bij de energiebedrijven. De joint ventures worden in de CBS-statistieken beschouwd als aparte bedrijven met de productie van elektriciteit en warmte als hoofdactiviteit. De situatie bij de joint venture WKK’s speelt een belangrijke rol bij de ontwikkeling van directe en indirecte CO2-emissies, omdat de joint venture WKK-productie niet alleen wordt gebruikt door de chemische bedrijven. Er wordt ook geleverd aan andere sectoren, afhankelijk van de (economische) situatie in de verschillende sectoren. Concreet betekent dit dat de CO2-emissies door de joint ventures WKK’s alleen meetellen als de producten (elektriciteit en warmte) door de chemische industrie worden gebruikt. De rest wordt in mindering gebracht (door afname van de indirecte CO2-emissies).
Brondata
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in opdracht van VNCI
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
42
Relevante beperkingen
• Er vindt geen correctie plaats voor toetredende of uittredende bedrijven. De invloed hiervan moet dus per jaar worden geanalyseerd. • Rapportages bevatten inherente beperkingen. Het is bekend dat bedrijfsrapportages voor MEE en MJA soms onjuistheden en/of onvolledigheden bevatten (voor de relevantie hiervan, zie 2e control in het veld hieronder). • VNCI voert geen volledige controle uit op (de juistheid, tijdigheid en volledigheid van) de data. De controles die zij wel uitvoert staan beschreven onder “Controls”. VNCI vraagt geen brondocumentatie op bij CBS.
Controls
• Cijfers over energiegebruik voor jaar X worden vergeleken met die uit jaar X-1 (en evt met jaren X-2, X-3, etc.) • De trend in energiegebruik (stijging, daling, gelijkblijvend) wordt vergeleken met de trend in energiegebruik die jaarlijks wordt gerapporteerd m.b.t. de energieconvenanten (MJA & MEE). • De trends worden verklaard vanuit: -- Uitleg van CBS bij de cijfers (incl. hun vergelijking van trend energiegebruik met trend productievolume); -- Door speerpuntmanager Klimaat & Energie o.b.v. kennis over het domein en gebaseerd op ontwikkelingen in het veld -- Nadere analyse van CBS op aanvraag van VNCI (‘deepdive’ door CBS in onderliggende data)
Indicator
CO2-emissie Nederlandse chemische industrie
Definitie / omschrijving
De Nederlandse chemische industrie emitteert CO2 door haar verbruik van brandstof & elektriciteit. De CO2 emissie (per eenheid brandstof / energie) is verschillend voor verschillende brandstoffen en afhankelijk van de efficientie van het gebruik van de brandstof of electriciteit. Directe emissies zijn het resultaat van het verbruiken van brandstof voor de productie van warmte en elektriciteit. Indirecte emissies komen tot stand door de inkoop van energie uit andere bronnen. De CO2-emissie wordt berekend vanuit de productie en/of het verbruik van elektriciteit. Hiervoor wordt de de referentieparkmethode gebruikt. De CO2-emissie factor voor 2013 is vastgesteld op 0,62 kg/KWh (zie Rendementen en CO2-emissie van elektriciteitsproductie in Nederland, update 2013, CBS, 2015.
Doelstelling
VNCI wil graag inzicht in de CO2 emissie van de Nederlandse chemische industrie. Dit is zeer relevant voor haar positie in de energieconvenanten, het Energieakkoord & haar ambitie van 40% broeikasreductie in de periode 2005-2030.
Scope
Zie scope bij indicator "Energieverbruik"
Brondata
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in opdracht van VNCI
Relevante beperkingen
• VNCI voert geen volledige controle uit op (de juistheid, tijdigheid en volledigheid van) de data. De controles die zij wel uitvoert staan beschreven onder "Controls". VNCI vraagt geen brondocumentatie op bij CBS.
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
43
Controls
• Cijfers over CO2 emissie (direct en indirect) voor jaar X worden vergeleken met die uit jaar X-1 (en evt met jaren X-2, X-3, etc.) • Vergelijk onderliggende trends voor energiegebruik & productievolume afzonderlijk en t.o.v. elkaar • De trends worden verklaard vanuit: -- Uitleg van CBS bij de cijfers; -- Door speerpuntmanager Klimaat & Energie o.b.v. kennis over het domein en gebaseerd op ontwikkelingen in het veld -- Evt. nadere analyse van CBS op aanvraag van VNCI (‘deepdive’ door CBS in onderliggende data) naar bv. de onderverdeling in directe en indirecte CO2-emissies in relatie tot de situatie rondom WKK’s. Of naar “structuureffect” (verschuiving binnen de chemie van producten die veel energie kosten bij de productie naar producten die relatief weinig energie kosten bij de productie). Of naar energie-efficiency vooruitgang (MJA- & MEE-energieconvenanten)
Indicator
Emissies NEC-stoffen naar lucht
Definitie / omschrijving
De emissieplafonds (National Emission Ceilings - NEC) voor NOx, SO2, PM2,5, NH3 en NMVOS vormen de basis voor het Nederlands luchtbeleid. In 2012 zijn de emissieplafonds tot 2020 vastgesteld.
Doelstelling
VNCI wil graag inzicht in de emissies NEC-stoffen naar lucht van de Nederlandse chemische industrie in het kader van de vastgestelde NEC-plafonds.
Scope
Emissies van NOx, SO2, PM2,5, NH3 en NMVOS bij de VNCI-lidbedrijven. Zie ook http://www.e-mjv.nl/ & voor NOx, SO2 en NMVOS zie "ICCA guidance for reporting performance" (meest actuele versie: ICCA guidance for reporting performance; 2012-2013 Reporting Cycle (2011 data); November 2012)
Brondata
Afdeling Ecoplan van Fugro GeoServices B.V. in opdracht van VNCI (Emissiedata komen uiteindelijk van bedrijven zelf - Fugro maakt analyses vanuit de e-MJV database)
Relevante beperkingen
• Er vindt geen correctie plaats voor toetredende of uittredende bedrijven. De invloed hiervan moet dus per jaar worden geanalyseerd. • Er worden steeds “best beschikbare gegevens” gerapporteerd. Dit wil zeggen dat de (historisch) gerapporteerde cijfers over jaar X kunnen verschillen in de daarop volgende rapportagejaren. Bedrijven maken nl. correcties in de e-MJV-database (ook lang na eerste rapportage van data) en dus staan de historische data niet per definitie vast. • Beide beschreven feiten moeten worden beschouwd bij trendanalyses. • VNCI voert geen volledige controle uit op (de juistheid, tijdigheid en volledigheid van) de data. De controles die zij wel uitvoert staan beschreven onder “Controls”. VNCI vraagt geen brondocumentatie op bij Fugro.
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
44
Controls
• Cijfers over emissies voor jaar X worden vergeleken met die uit jaar X-1, X-2, X-3, etc.) • De trend in emissies (stijging, daling, gelijkblijvend) wordt geanalyseerd door de onderliggende data (op niveau van emittenten) te vergelijken met die uit voorgaande jaren. Zo worden voor elke stof de emittenten gerangschikt op ge-emiteerd volume en worden zowel volumes als (de relatieve positie van) bedrijven vergeleken. Opvallende verschuivingen worden nader bekeken en de oorzaken daarvoor worden uitgezocht. • De trends worden verklaard vanuit: -- Uitleg van Fugro bij de cijfers. Hierin wordt vaak al melding gemaakt van eventuele bekende incidenten die invloed hebben op de totale emissie van de industrie als geheel in een rapportagejaar; -- Door de beleidsmedewerker Milieu o.b.v. kennis over het domein en gebaseerd op ontwikkelingen in het veld -- Nadere analyse van Fugro op aanvraag van VNCI (‘deepdive’ door Fugro in onderliggende data).
Indicator
Score op totaal VBS-elementen BRZO/ARIE bedrijven
Definitie / omschrijving
Deze indicator geeft een beeld van de kwaliteit van implementatie van de acht elementen uit het veiligheidsbeheerssysteem (VBS) bij bedrijven die onder het BRZO-besluit vallen.
Doelstelling
De perceptie over veiligheid bij de stakeholders van de chemische industrie wordt sterk beïnvloed door (berichtgeving over) inspectieresultaten. Daarnaast beschouwt de VNCI een inspectieresultaat als relevante bevindingen over de mate & kwaliteit van implementatie van een VBS. Dit is een goede indicator voor het niveau van veiligheid dat wordt nagestreefd door bedrijven binnen de chemiesector.
Scope
Alle locaties van VNCI-lidbedrijven die onder het BRZO-besluit vallen.
Brondata
Door individuele lidbedrijven gerapporteerde data. Data wordt via de jaarlijkse RC-vragenlijst aan de VNCI gerapporteerd.
Relevante beperkingen
• VNCI voert geen volledige controle uit op (de juistheid, tijdigheid en volledigheid van) de data. De controles die zij wel uitvoert staan beschreven onder "Controls". VNCI vraagt geen brondocumentatie op bij de leden die op deze indicator rapporteren via de jaarlijkse RC-vragenlijst (zie "Scope").
Controls
• Consolidatie van de verschillende scores (goed, redelijk, matig, slecht, niet beoordeeld) per VBS-element. • Consolidatie over de acht VBS-elementen & relateren aan totaal aantal beoordelingen. • Totaalscores voor jaar X worden vergeleken met die uit jaar X-1, X-2, X-3, etc.) • Bij afwijkingen >5% (vooral bij achteruitgang van de resultaten) kan gekozen worden voor een ‘deepdive’ in de onderliggende data. NOOT: VNCI is in gesprek met de inspectie om de resultaten rechtstreeks van hen te betrekken. Deze data kan dan gebruikt worden voor cross-checks.
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
45
Indicator
Beoordeling implementatie VBS-elementen
Definitie / omschrijving
Deze indicator geeft een beeld van de kwaliteit van implementatie voor elk van de acht elementen uit het veiligheidsbeheerssysteem (VBS) bij bedrijven die onder het BRZO-besluit vallen.
Doelstelling
De perceptie over veiligheid bij de stakeholders van de chemische industrie wordt sterk beïnvloed door (berichtgeving over) inspectieresultaten. Daarnaast beschouwt de VNCI een inspectieresultaat als relevante bevindingen over de mate & kwaliteit van implementatie van een VBS. Dit is een goede indicator voor het niveau van veiligheid dat wordt nagestreefd door bedrijven binnen de chemiesector.
Scope
Alle locaties van VNCI-lidbedrijven die onder het BRZO-besluit vallen.
Brondata
Door individuele lidbedrijven gerapporteerde data. Data wordt via de jaarlijkse RC-vragenlijst aan de VNCI gerapporteerd.
Relevante beperkingen
• VNCI voert geen volledige controle uit op (de juistheid, tijdigheid en volledigheid van) de data. De controles die zij wel uitvoert staan beschreven onder "Controls". VNCI vraagt geen brondocumentatie op bij de leden die op deze indicator rapporteren via de jaarlijkse RC-vragenlijst (zie "Scope").
Controls
• Consolidatie van de verschillende scores (goed, redelijk, matig, slecht, niet beoordeeld) per VBS-element & relateren aan totaal aantal beoordelingen. • Totaalscores voor jaar X worden vergeleken met die uit jaar X-1, X-2, X-3, etc.) • Bij afwijkingen >5% (vooral bij achteruitgang van de resultaten) kan gekozen worden voor een ‘deepdive’ in de onderliggende data. NOOT: VNCI is in gesprek met de inspectie om de resultaten rechtstreeks van hen te betrekken. Deze data kan dan gebruikt worden voor cross-checks.
Indicator
Implementatie en certificering van managementsystemen
Definitie / omschrijving
De implementatie van het Responsible Care programma wordt voor een belangrijk deel geborgd in diverse managementsystemen. Deze indicator geeft een beeld van het aantal bedrijven dat een managementsysteem heeft en of het een gecertificeerd managementsysteem betreft.
Doelstelling
De VNCI beschouwt een geïmplementeerd (& gecertificeerd) managementsysteem als een "best practice" wijze om de implementatie van het Responsible Care programma te borgen. Responsible Care is een industrie gedreven initiatief dat staat voor continue verbetering van prestaties en is een cruciaal element voor het voortbestaan van de chemische industrie in Nederland.
Scope
Alle VNCI-lidbedrijven
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
46
Brondata
Door individuele lidbedrijven gerapporteerde data. Data wordt via de jaarlijkse RC-vragenlijst aan de VNCI gerapporteerd.
Relevante beperkingen
• VNCI voert geen volledige controle uit op (de juistheid, tijdigheid en volledigheid van) de data. De controles die zij wel uitvoert staan beschreven onder "Controls". VNCI vraagt geen brondocumentatie op bij de leden die op deze indicator rapporteren via de jaarlijkse RC-vragenlijst (zie "Scope").
Controls
• Vergelijk de gerapporteerde resultaten met die uit voorgaande rapportagejaren op overall aantallen. Bij afwijkingen >10% kunnen de resultaten op bedrijfslocatieniveau worden vergeleken om de oorzaak van de wijziging te kunnen verklaren - hiervoor kan een check met de SCCM-database worden gedaan (www.sccm.nl/over-sccm). Zij hebben een eigen database met een status per bedrijf(slocatie) v.w.b. (gecertificeerde) managementsystemen.
Indicator
Lost time Injury Rate
Definitie / omschrijving
Deze indicator geeft een beeld van de veiligheid op de werkvloer. Een LTI Is een ongeval waarbij een direct lichamelijk gebrek optreedt waardoor een werknemer lichamelijk of mentaal (vastgesteld door een competent medisch persoon) niet in staat is zijn geplande werkzaamheden voort te zetten, wat resulteert in minimaal één dag verzuim. De Lost Time Injury Rate wordt uitgedrukt als het aantal LTI's per miljoen gewerkte uren.
Doelstelling
Deze indicator geeft de relatieve veiligheid van werken in de sector aan. VNCI streeft naar zo min mogelijk ongevallen, zowel voor eigen personeel als voor contractors. Door de ongevallen te analyseren en de trend te bewaken kan de VNCI haar inzet richten op bedrijven / categorien van ongevallen die daar reden toe geven.
Scope
Alle VNCI-lidbedrijven. Deze cijfers worden zowel voor eigen werknemers als voor ingehuurd personeel verzameld.
Brondata
Door individuele lidbedrijven gerapporteerde data. Data wordt via de jaarlijkse RC-vragenlijst aan de VNCI gerapporteerd.
Relevante beperkingen
• VNCI voert geen volledige controle uit op (de juistheid, tijdigheid en volledigheid van) de data. De controles die zij wel uitvoert staan beschreven onder "Controls". VNCI vraagt geen brondocumentatie op bij de leden die op deze indicator rapporteren via de jaarlijkse RC-vragenlijst (zie "Scope").
Controls
• Elke LTI die bij VNCI gemeld wordt door een productielocatie, wordt afzonderlijk geanalyseerd. • Resultaten worden jaarlijks gepubliceerd in “Analyse arbeidsongevallen n.a.v. Responsible Care enquête 201X”
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
47
Indicator
Aantal sterfgevallen in de chemische industrie
Definitie / omschrijving
Deze indicator geeft het aantal dodelijke ongevallen aan.
Doelstelling
Elk dodelijk ongeval is er een teveel. Deze indicator geeft de relatieve veiligheid van werken in de sector aan.
Scope
Alle VNCI-lidbedrijven. Deze cijfers worden zowel voor eigen werknemers als voor ingehuurd personeel verzameld.
Brondata
Door individuele lidbedrijven gerapporteerde data. Data wordt via de jaarlijkse RC-vragenlijst aan de VNCI gerapporteerd.
Relevante beperkingen
• VNCI voert geen volledige controle uit op (de juistheid, tijdigheid en volledigheid van) de data. De controles die zij wel uitvoert staan beschreven onder "Controls". VNCI vraagt geen brondocumentatie op bij de leden die op deze indicator rapporteren via de jaarlijkse RC-vragenlijst (zie "Scope").
Controls
• Rapportage door lidbedrijven wordt vergeleken met berichten in de media.
Indicator
Implementatie security management system
Definitie / omschrijving
Deze indicator geeft aan hoeveel leden een Security Management Systeem (SMS) hanteren volgens de 7 elementen (management practices) van de RC Security Code. Indien er geen of slechts gedeeltelijk een SMS is geïmplementeerd, wordt ook duidelijk of de leden van plan zijn dit alsnog te doen en zoja, op welke termijn.
Doelstelling
De opkomst van moderne informatie- en communicatietechnologie heeft nieuwe beveiligingsdreigingen tot gevolg. Ook criminaliteit, ongewenst gedrag en terrorisme zijn bedreigingen die raken aan de continuïteit van de bedrijfsvoering. Daarnaast hebben incidenten een potentieel grote impact. VNCI krijgt graag inzicht in de maatregelen die haar leden treft tegen deze bedreigingen.
Scope
Alle VNCI-lidbedrijven
Brondata
Door individuele lidbedrijven gerapporteerde data. Data wordt via de jaarlijkse RC-vragenlijst aan de VNCI gerapporteerd.
Relevante beperkingen
• VNCI voert geen volledige controle uit op (de juistheid, tijdigheid en volledigheid van) de data. De controles die zij wel uitvoert staan beschreven onder "Controls". VNCI vraagt geen brondocumentatie op bij de leden die op deze indicator rapporteren via de jaarlijkse RC-vragenlijst (zie "Scope").
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
48
Controls
• Indicator is relatief nieuw en data wordt pas sinds 2012 uitgevraagd. • Cijfers voor jaar X worden vergeleken met die uit jaar X-1 (en evt met jaren X-2, X-3, etc.)
Indicator
Voorvallen per vervoersmodaliteit
Definitie / omschrijving
Onder voorvallen wordt verstaan het aantal incidenten (met of zonder productverlies) die tijdens transport plaatsvinden en die voldoen aan de criteria zoals genoemd in de meest actuele versie van de ICCA guidance for reporting performance; (Meest recent d.d. mrt 2014: ICCA guidance for reporting performance; 2012-2013 Reporting Cycle (2011 data); November 2012)
Doelstelling
Deze indicator geeft de relatieve veiligheid van transport van chemische stoffen per modaliteit aan. VNCI streeft naar zo min mogelijk voorvallen. Door een analyse van de (aantallen) voorvallen (per modaliteit) heeft de VNCI een basis om in overleg te treden met vervoerdersorganisaties en haar lidbedrijven.
Scope
Alle VNCI-lidbedrijven
Brondata
Door individuele lidbedrijven gerapporteerde data. Data wordt via de jaarlijkse RC-vragenlijst aan de VNCI gerapporteerd.
Relevante beperkingen
• VNCI voert geen volledige controle uit op (de juistheid, tijdigheid en volledigheid van) de data. De controles die zij wel uitvoert staan beschreven onder "Controls". VNCI vraagt geen brondocumentatie op bij de leden die op deze indicator rapporteren via de jaarlijkse RC-vragenlijst (zie "Scope").
Controls
• Cijfers voor jaar X worden vergeleken met die uit jaar X-1 (en evt met jaren X-2, X-3, etc.)
Indicator
Voorvallen per miljoen ton getransporteerd product per modaliteit
Definitie / omschrijving
• Onder voorvallen wordt verstaan het aantal incidenten (met of zonder productverlies) die tijdens transport plaatsvinden en die voldoen aan de criteria zoals genoemd in de meest actuele versie van de ICCA guidance for reporting performance; (Meest recent d.d. mrt 2014: ICCA guidance for reporting performance; 2012-2013 Reporting Cycle (2011 data); November 2012) • De hoeveelheid product (zowel gevaarlijk als niet gevaarlijk) die een bedrijf vervoert of laat vervoeren, opgegeven in metrische tonnen. Aanvoer van grondstoffen hoeft niet opgegeven te worden. Indien voor het transport van een bepaalde lading gebruik wordt gemaakt van meerdere vervoersmodaliteiten, dient deze hoeveelheid voor elke gebruikte vervoersmodaliteit opnieuw te worden gerapporteerd. Dit houdt in dat de aantallen dan dubbel geteld worden.
Doelstelling
Deze indicator geeft de relatieve veiligheid van transport van chemische stoffen per modaliteit aan. VNCI streeft naar zo min mogelijk voorvallen. Door een analyse van de (aantallen) voorvallen (per modaliteit) heeft de VNCI een basis om in overleg te treden met vervoerdersorganisaties en haar lidbedrijven.
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
49
Scope
Alle VNCI-lidbedrijven
Brondata
Door individuele lidbedrijven gerapporteerde data. Data wordt via de jaarlijkse RC-vragenlijst aan de VNCI gerapporteerd.
Relevante beperkingen
• VNCI voert geen volledige controle uit op (de juistheid, tijdigheid en volledigheid van) de data. De controles die zij wel uitvoert staan beschreven onder "Controls". VNCI vraagt geen brondocumentatie op bij de leden die op deze indicator rapporteren via de jaarlijkse RC-vragenlijst (zie "Scope").
Controls
• Cijfers voor jaar X worden vergeleken met die uit jaar X-1 (en evt met jaren X-2, X-3, etc.)
Indicator
Aantal voorvallen per miljoen ton getransporteerd product
Definitie / omschrijving
Zie definitie bij indicator 'Voorvallen per miljoen ton getransporteerd product per modaliteit'. Deze indicator geeft een beeld van het relatieve aantal voorvallen tijdens het vervoer van producten.
Doelstelling
Deze indicator geeft de relatieve veiligheid van transport van chemische stoffen aan. VNCI streeft naar zo min mogelijk voorvallen. Door een analyse van de (aantallen) voorvallen (per modaliteit) heeft de VNCI een basis om in overleg te treden met vervoerdersorganisaties en haar lidbedrijven.
Scope
Alle VNCI-lidbedrijven
Brondata
Door individuele lidbedrijven gerapporteerde data. Data wordt via de jaarlijkse RC-vragenlijst aan de VNCI gerapporteerd.
Relevante beperkingen
• VNCI voert geen volledige controle uit op (de juistheid, tijdigheid en volledigheid van) de data. De controles die zij wel uitvoert staan beschreven onder "Controls". VNCI vraagt geen brondocumentatie op bij de leden die op deze indicator rapporteren via de jaarlijkse RC-vragenlijst (zie "Scope").
Controls
• Consolidatie van aantal voorvallen • Consolidatie van hoeveelheid getransporteerd product. • Cijfers voor jaar X worden vergeleken met die uit jaar X-1 (en evt met jaren X-2, X-3, etc.)
VNCI | Responsible Care Rapport 2014
50
Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI) Postbus 443 2260 AK Leidschendam Telefoon: +31 (0)70 337 87 87 E-mail: info@vnci.nl www.vnci.nl