Bijbelstudie Timotheus

Page 1

Brieven aan Timotheüs

Ds. A.C. de Kruijf

Deze Bijbelstudie heeft Ds. A.C. de Kruijf voor het seizoen 2019/2020 geschreven.

Vrouw tot Vrouw

Telefoon: 06-4887 6370

E-mail: secretariaat@vrouwtotvrouw.nl

Website: www.vrouwtotvrouw.nl

Beeld cover: Portret van een man (Timotheüs) door Jan van Eyck (1390 – 1441).

Bron: statenvertaling.net

Reageren op dit nummer? redactie@vrouwtotvrouw.nl

2
Bijbelstudie Bijbelhoofdstuk blz. Inleiding: Voorzegde dwalingen Handelingen 20:17-32, 1 Timotheüs 1:1-3 4 1. Strijden voor de gezonde leer 1 Timotheüs 1:1-20 8 2. Leven naar Gods bedoeling 1 Timotheüs 2:1-15 12 3. Gewone christenen met een bijzondere roeping 1 Timotheüs 3:1-16 16 4. Trainen om niet af te vallen 1 Timotheüs 4:1-16 20 5. Maatwerk in de gemeente 1 Timotheüs 5:1-6:2a 24 6. Tevreden de loopbaan lopen 1 Timotheüs 6:2b-21 28 7. Trouw in ongeveinsd geloof 2 Timotheüs 1:1-18 32 8. Jagen naar waarheid en reinheid 2 Timotheüs 2:1-26 36 9. Vasthouden aan het Woord 2 Timotheüs 3:1-4:5 40 10. De finish in zicht 2 Timotheüs 4:6-22 44 Inhoud Delen in geloof

Voorzegde dwalingen

Lezen

Handelingen 20:17-32

1 Timotheüs 1:1-3

Zingen

Ps. 19:5, 7

Ps. 25:2, 4

Ps. 100:1, 3, 4

Ps. 111:5, 6

Ps. 119:5, 11

De brieven van Paulus aan Timotheüs behoren niet tot de meest geliefde en bekende delen van de Bijbel. Toch hebben ze ons veel te zeggen over de praktijk van het geloofs- en gemeenteleven te midden van de weerbarstige werkelijkheid vol lijden, dwaling en afval.

Zoals gebruikelijk was in die tijd, beginnen de Timotheüsbrieven met de vermelding van de naam van de schrijver: Paulus. Het lijkt dus meteen helder wie deze brieven geschreven heeft. Toch zijn er veel uitleggers die stellen dat de apostel niet echt de auteur geweest kan zijn. Ze verwijzen daarbij naar het woordgebruik en de stijl van de brieven, maar ook naar inhoudelijke elementen die niet zouden stroken met het auteurschap van Paulus. Een latere auteur zou onder Paulus’ naam deze beide brieven hebben geschreven. De ruimte laat het niet toe hier verder op in te gaan, maar de aangedragen argumenten zijn mijns inziens geen reden om te betwijfelen dat Paulus de schrijver is.

Waarschijnlijk heeft Paulus beide Timotheüsbrieven geschreven aan het einde van zijn leven. We weten niet zeker hoe Paulus’ laatste levensfase precies verlopen is. Het is echter waarschijnlijk dat hij begin jaren 60 na Christus is vrijgelaten uit de gevangenis in Rome waarover wij lezen in Handelingen 28. Uit 1 Timotheüs 1:3 kunnen we opmaken dat Paulus daarna in ieder geval nog een reis gemaakt heeft naar Macedonië. Vermoedelijk heeft hij daar toen de eerste Timotheüsbrief geschreven, ergens tussen 62 en 65 na Christus. De tweede brief is waarschijnlijk enige tijd na de eerste geschreven. Paulus is dan ondertussen opnieuw gearresteerd. Hij schrijft de tweede brief dan ook vanuit de cel in Rome

Delen in geloof Van Paulus
4 Inleidende Bijbelstudie

(2 Tim. 1:8, 17), in de wetenschap dat hij spoedig de marteldood zal sterven (2 Tim. 4:6-8).

Aan Timotheüs

De Timotheüsbrieven zijn persoonlijke brieven, die Paulus geschreven heeft aan zijn leerling Timotheüs. Timotheüs is afkomstig uit Derbe of Lystre en zoon van een heidense, Griekse vader en een gelovige, Joodse moeder (Hand. 16:1, 3). Paulus noemt hem zijn ‘oprechte zoon in het geloof’ (1 Tim. 1:2) en ‘mijn geliefde zoon’ (2 Tim. 1:2). Dit kan betekenen dat Timotheüs door Paulus’ prediking christen geworden is (vgl. 1 Kor. 4:15). De vader-zoon terminologie werd echter ook vaak gebruikt om de verhouding tussen een leraar en een trouwe leerling aan te duiden. Het is dus mogelijk dat Timotheüs door iemand anders tot bekering is gekomen en later een leerling en medewerker van Paulus is geworden. Vanaf Handelingen 16:3 hebben de twee in ieder geval veel samen opgetrokken. Er is ook duidelijk een sterke band tussen hen gegroeid.

Timotheüs is, als hij de brieven ontvangt, nog relatief jong. In 1 Timotheüs 4:12 blijkt namelijk dat er het gevaar is dat hij niet serieus genomen wordt vanwege zijn ‘jeugdige leeftijd’. Toch moeten we niet denken aan iemand van net twintig. Timotheüs is namelijk ondertussen al een jaar of dertien/veertien actief als medewerker van Paulus. Hij zal dan ook op zijn minst begin dertig zijn geweest. Tot ongeveer je veertigste gold je in zijn dagen echter nog als ‘jong’. En waar nu jong-zijn het ideaal is, betekende jeugdigheid in zijn tijd vooral dat je woord nog wat minder gewicht in de schaal legde.

In Efeze

Timotheüs geeft, als Paulus hem de brieven schrijft, leiding aan de gemeente van Efeze. Efeze is in die dagen een grote havenstad aan de westkust van Klein-Azië (in het huidige Turkije). Het is een belangrijk handelscentrum, welvarend en bruisend van activiteit. De verering van de heidense afgoden speelt er een belangrijke rol, met name de dienst aan de godin Artemis (vgl. Hand. 19:24-40). De tempel die ter ere van deze godin in de stad is gebouwd, is het grootste tempelgebouw van de oudheid. Het geldt als een van zeven wereldwonderen van de antieke wereld.

Paulus bezoekt de stad tijdens zijn tweede zendingsreis (Hand. 18:19). Hij blijft er dan drie jaar (Hand. 20:31), en is voortdurend bezig met de verkondiging van het Evangelie. Hoewel Apollos

en ook Aquila en Priscilla al voor hem in Efeze zijn geweest, is het volgens de kerkvader Irenaeus vooral door Paulus’ arbeid dat er een christelijke gemeente ontstaat in Efeze.

Wrede wolven

Als Paulus tijdens zijn derde zendingsreis opnieuw in de buurt van Efeze komt, heeft hij geen tijd om de stad te bezoeken, omdat hij met Pinksteren in Jeruzalem wil zijn. Hij laat daarom de ouderlingen uit Efeze naar Milete komen, als het schip waarmee hij meevaart daar in de haven ligt. Omdat de Heilige Geest hem duidelijk heeft gemaakt dat hem gevangenschap en lijden wachten, wordt de ontmoeting een emotioneel afscheid.

Tijdens het afscheid blijkt dat de Geest de apostel ook wat duidelijk heeft gemaakt over wat er in de gemeente van Efeze zal gebeuren: ‘Want dit weet ik: dat na mijn vertrek wrede wolven bij u zullen binnenkomen, die de kudde niet sparen; en dat uit uw eigen midden mannen zullen opstaan die de waarheid verdraaien om de discipelen weg te trekken achter zich aan’ (Hand. 20:29-30).

Als Paulus de eerste Timotheüsbrief schrijft, zijn we ondertussen een jaar of tien verder. Zijn voorzegging ten aanzien van de gemeente in Efeze blijkt inmiddels uitgekomen. Er zijn in de gemeente mensen opgestaan die een valse leer verkondigen (1 Tim. 1:3, 7; 6:3). Hun verwoestende werk tegengaan, is de hoofdreden geweest dat Paulus Timotheüs heeft opgeroepen in Efeze te blijven (1 Tim. 1:3).

Wat de dwaalleer precies inhoudt, weten we niet. Wel komen we bij het lezen van de Timotheüsbrieven gaandeweg het een en ander over de dwaalleraars aan de weet. In 1 Timotheüs 1 lezen we dat ze zichzelf beschouwen als leraars van de wet (vs. 7) en dat ze zich daarbij bezig houden met ‘verzinsels (Grieks: ‘mythen’) en eindeloze geslachtsregisters’ (vs. 4). Bij ‘de wet’ gaat het dan om de wet van Mozes. Blijkbaar proberen zij uit de wet allerlei diepzinnige theorieën af te leiden en zien ze allerlei speciale betekenissen in de geslachtsregisters die daarin staan. Andere elementen van de dwaalleer sluiten meer aan bij de Griekse-Romeinse cultuur van die tijd. Breed leefde daar de gedachte dat alles wat met het lichaam en het stoffelijke te maken heeft eigenlijk verwerpelijk is. Het gaat uiteindelijk om de geest, om de ziel; dat die wordt bevrijd van al het stoffelijke. Wie echt religieus wil zijn, kan zich maar beter verre houden van het huwelijk en van het genieten van voedsel. Precies dat vinden we terug

Inleidende Bijbelstudie

Inleidende Bijbelstudie

in 1 Timotheüs 4:3. Dat er eens een lichamelijke opstanding zal zijn, is vanuit dit heidense denkkader ook ondenkbaar. Dan kan de idee ontstaan dat de opstanding alleen iets geestelijks is en dat het al heeft plaatsgevonden. Dat is wat de dwaalleraars beweren (2 Tim. 2:18).

Paulus’ bedoeling

In 1 Timotheüs 3:14-15 geeft de apostel zelf aan waarom hij zijn brief schrijft: ‘Deze dingen schrijf ik u, in de hoop spoedig naar u toe te komen. Maar voor het geval dat ik langer wegblijf, weet u nu hoe men

LITERATUUR

zich moet gedragen in het huis van God’. Paulus zou graag zelf nog een keer naar Efeze willen komen, maar zolang dat niet mogelijk is, wil hij in ieder geval Timotheüs nog zo goed mogelijk toerusten voor de taak die hij heeft in het leiden van de gemeente en het bestrijden van de dwalingen.

Als Paulus de tweede brief schrijft, is duidelijk dat hij Efeze nooit meer zal bezoeken. Met de dood voor ogen draagt hij de fakkel over aan Timotheüs en spoort hem nog een keer aan om trouw te zijn aan het Evangelie en de dwalingen te bestrijden.

Waardevolle bronnen blijven de HSV-Studiebijbel, de kanttekeningen van de Statenvertaling en de Bijbelverklaringen van Johannes Calvijn en Matthew Henry.

Andere titels zijn:

• C. den Boer, I Timotheüs, Kok 1988.

• C. den Boer, II Timotheüs – Titus, Kok 1989.

• C. Bouma, I, II Timotheüs en Titus (serie Korte Verklaring), Kok 1953. Bovenstaande titels zijn alleen nog tweedehands verkrijgbaar. Ds. Den Boer heeft de inhoud van zijn twee titels echter beschikbaar gesteld op zijn website (dsdenboer.refoweb.nl), onder ‘Exegetica’.

• G. van den Brink; J.C. Bette; A.W. Zwiep, Bijbelcommentaar Galaten – Filemon (serie Studiebijbel Nieuwe Testament), Centrum voor Bijbelonderzoek 2012.

• P.H.R. van Houwelingen, Timotheüs en Titus: Pastorale instructiebrieven (serie Commentaar op het Nieuwe Testament), Kok 2009.

• J.R.W. Stott, De boodschap van 2 Timotheüs (serie De Bijbel Spreekt Vandaag), Novapres 1996.

• F. van Deursen, 1 Timotheüs. Zo hoort het in Gods huis, Buijten en Schipperheijn, 2010.

• F. van Deursen, 2 Timotheüs, Titus en Filemon, Buijten en Schipperheijn, 2015.

• M.R. van den Berg, 2 Timotheüs, Buijten en Schipperheijn, 1987.

6

?

Vragen

1. Herkennen wij de dreiging van ‘wrede wolven’ (dwaalleraars) binnen de kerk van onze dagen? Zo ja, hoe moeten we daar (persoonlijk en als gemeente) mee omgaan?

2. Zijn wij bezig met de vraag of onze eigen leer gezond is? Waarom wel/niet? Hoe kunnen we dat toetsen? (Denk bij ‘onze eigen leer’ aan dat wat wij persoonlijk geloven).

3. Je zou kunnen zeggen dat in de Timotheüsbrieven een oudere gelovige (Paulus) bezig is om vanuit zijn kennis en geloofservaring een jongere gelovige (Timotheüs) te ‘coachen’ bij de taak die die jongere gelovige heeft gekregen. Wat kunnen we daarvan leren?

Antwoorden

!
Inleidende Bijbelstudie

Strijden voor de gezonde leer

Lezen

1 Timotheüs 1:1-20

Zingen

Ps. 1:1, 2

Ps. 19:4, 6

Ps. 25:6, 7

Ps. 37:3, 14

Ps. 145:1, 3

Paulus heeft Timotheüs in Efeze een heel specifieke opdracht gegeven. Hij moet proberen te verhinderen dat dwaalleraars daar hun dwalingen blijven verkondigen. Gods Woord wordt geweld aangedaan. Daarom moet hij strijden voor de gezonde leer, met het oog op de gemeente én zichzelf.

Leraars van de wet

Al meteen aan het begin van de eerste

Timotheüsbrief merken we dat er in de gemeente van Efeze het een en ander aan de hand is. Paulus heeft zijn leerling Timotheüs gevraagd in de stad te blijven ‘om sommigen te bevelen geen andere leer te onderwijzen’ (vs. 3). Zelf reist Paulus ondertussen door naar Macedonië. Timotheüs heeft nu de lastige taak de dwaalleer te bestrijden.

Zoals in de inleiding op deze serie Bijbelstudies al aan de orde kwam, weten we niet precies wat de ‘andere leer’ in Efeze precies inhoudt. Wel komen we hier in hoofdstuk 1 iets aan de weet over de dwaalleraars. We lezen dat ze zichzelf beschouwen als leraars van de wet (vs. 7). ‘De wet’ wordt in de

Bijbel wel gebruikt als aanduiding voor het hele Oude Testament. Toch lijkt het erop dat hier vooral gedoeld wordt op de wet van Mozes, ofwel de eerste vijf Bijbelboeken. Blijkbaar houden de dwaalleraars zich intensief bezig met dit deel van de Schrift en is het hun verlangen anderen te onderwijzen in de betekenis van deze Bijbelboeken. Op zich is dat uiteraard mooi en prijzenswaardig. Er is echter een groot probleem. Ze hebben er namelijk zelf niets van begrepen. Met hun onderwijs leiden zij de gemeente op een dwaalspoor.

Een van de problemen is dat de dwalende leraars zich bezighouden met ‘verzinsels’ (vs. 4). In het Grieks wordt hier een woord gebruikt waar ons woord

Delen in geloof
8 1 Bijbelstudie

‘mythe’ van afgeleid is. Het gaat om verhalen die niet waar zijn. Paulus gebruikt hetzelfde woord in de beide Timotheüsbrieven nog twee keer, namelijk in 1 Timotheüs 4:7 (‘verwerp de onheilige en onzinnige verzinsels’) en 2 Timotheüs 4:4 (‘zij zullen hun gehoor van de waarheid afkeren en zich keren tot verzinsels’). Menselijke gedachtespinsels komen hier te staan in plaats van de waarheid van Gods Woord en bederven ook de uitleg van Zijn Woord. Een ander probleem is dat de dwaalgeesten aan de haal gaan met één bepaald type Bijbelgedeelte dat wij meestal liever overslaan: de geslachtsregisters. Ze houden zich bezig met ‘eindeloze geslachtsregisters’, zo lezen we in vers 4. Iets dergelijks speelde ook op Kreta, waar Titus werkzaam was (Tit. 3:9). Waarschijnlijk is er een verband met Joodse geschriften uit de nieuwtestamentische tijd, waarin Bijbelse geslachtsregisters worden aangevuld en worden gebruikt als bron voor allerlei diepzinnige theorieën. De ware betekenis van de Schrift raakt zo buiten beeld.

Aan het einde van vers 4 vat Paulus samen waar de dwalingen uiteindelijk op uitlopen: ‘twistgesprekken’ in plaats van ‘door God gewerkte opbouw in het geloof’. De apostel geeft hiermee meteen aan waar de Bijbel op is gericht: opbouw in het geloof. Als onze omgang met de Schrift niet daartoe leidt, is er iets mis.

Onwettig gebruik van de wet

De dwaalleraars willen leraars van de wet zijn. Ze hebben de bedoeling van de wet echter niet begrepen. Het gaat mis, zo lezen we, omdat ze niet inzien ‘dat de wet niet bestemd is voor de rechtvaardige, maar voor wettelozen en voor opstandigen…’ (vs. 9). Dit klinkt verrassend. Je zou bijna de indruk krijgen dat Paulus bedoelt te zeggen dat de wet voor een gelovige, die door Christus’ bloed gerechtvaardigd is, er niet meer toe doet. Elders in Paulus’ brieven wordt echter heel duidelijk dat Paulus dat niet leert. Het onderhouden van de wet levert geen enkele bijdrage aan onze zaligheid; daarop hamert de apostel inderdaad voortdurend. Tegelijk kan hij ons wijzen op Gods geboden als leidraad voor het leven van de dankbaarheid. Zo haalt hij in Romeinen 13:9 enkele van de Tien Geboden aan, om vervolgens te beklemtonen dat we die alleen kunnen vervullen als we onze naaste liefhebben. Zo vervullen we de wet (Rom. 13:8) en dat is nu juist wat in ons leven van de dankbaarheid moet gebeuren. Paulus’ punt in 1 Timotheüs 1:9 is niet dat een

christen de wet wel kan vergeten. Waar het hem om gaat is dat de wet niet bedoeld is als bron waaraan ‘rechtvaardigen’ allerlei ‘mythen’ kunnen ontlenen of waarover ze eindeloos kunnen speculeren. Dan mist Gods wet zijn doel. De wet is gegeven als boodschap voor zondaars, die vanuit zichzelf totaal in strijd met Gods wil leven. Zij moeten door de geboden gaan inzien dat ze in zonde leven, dat ze totaal verloren zijn. Dat moet hen uitdrijven tot Christus, zodat ze gaan bouwen op Zijn volbrachte werk. Dan gaan ze, door diezelfde geboden, inzien hoe hun leven is bedoeld en hoe ze in een ‘nieuw, godvrezend leven’ moeten wandelen (Doopformulier). Zo maakt de wet wettelozen en opstandigen nieuw.

De gezonde leer

Kern van het probleem is uiteindelijk dat de dwaalleer tegen ‘het Evangelie van de heerlijkheid van de zalige God’ ingaat (vs. 11). Dit feit ontlokt aan Paulus een persoonlijk getinte lofzang op Gods genade in Christus (vs. 12-17). Hij was eens de voornaamste – de ergste – van de zondaars. Hij vervolgde, in onwetendheid en ongeloof, de gemeente van Christus. Hij was toen met al zijn vromigheid uiteindelijk een godslasteraar. De Heere maakte echter alles anders. Hij heeft Zijn barmhartigheid zeer overvloedig aan Paulus bewezen. Dat mag een lokkend voorbeeld zijn voor allen die later het Evangelie horen.

Het valt overigens op dat Paulus verder niet uiteenzet wat de inhoud van ‘de gezonde leer’ (vs. 10) is. Die kan hij bij zijn trouwe leerling bekend veronderstellen.

Wat ook opvalt, is dat Paulus bij ‘de gezonde leer’ niet alleen denkt aan de juiste leerstellingen, maar ook aan de juiste levenshouding. Wanneer hij spreekt over dingen die ‘tegen de gezonde leer’ zijn, heeft hij het over ‘uitbrekende zonden’, waarin mensen leven (vs. 9-10).

De goede strijd

In vers 18 keert Paulus terug naar wat hij schreef in vers 3 over de opdracht die Timotheüs heeft in Efeze. De woorden ‘dit gebod’ slaan daarop terug. Wat Paulus zijn geestelijke zoon opdraagt komt niet uit de lucht vallen, maar is in overeenstemming met de profetieën die eens over hem zijn uitgesproken. Timotheüs is blijkbaar op een bijzondere manier tot het werk in Christus’ gemeente geroepen (zie ook 1 Tim. 4:14).

Nu moet hij de goede strijd strijden (vs. 18). Paulus gebruikt hier het beeld van een soldaat die strijdt

Bijbelstudie 1

voor de goede zaak. Hij heeft een belangrijke taak, maar loopt ook een groot risico. Een soldaat kan immers gewond raken of sneuvelen. Dat geldt ook in het geloof. Dat is bij sommigen al aan het licht gekomen (vs. 19). Zij leden in het geloof schipbreuk en zetten het geloof en een goed geweten overboord. Paulus noemt het concrete geval van twee mannen: Hymeneüs en Alexander. Paulus heeft hen ‘aan de satan overgegeven’, zo schrijft hij. Hetzelfde

komen we tegen in 1 Korinthe 5:5. Het gaat hier zeer waarschijnlijk om een tuchtmaatregel waarbij de mannen uit de gemeente worden gezet en zo weer worden overgegeven aan het terrein van de satan, buiten de gemeente van Christus (vgl. 1 Kor. 5:13). De bedoeling is wel dat ze er wat van leren (vs. 20)! Zo strijdend wordt Timotheüs zelf bewaard bij het geloof en wordt ook de gemeente bewaard bij de gezonde leer.

10 Bijbelstudie 1

?

Vragen

1. De dwaalleraars in Efeze zijn intensief bezig met de Bijbel. Toch missen ze de boodschap.

a) Hoe kunnen wij voorkomen dat het ons overkomt?

b) Waar is de Bijbel volgens Paulus op gericht (vs. 4b)?

c) Wat is het einddoel van het gebod aan Timotheüs om de dwaalleer te bestrijden (vs. 5)?

2. Wat heeft dit ons te zeggen als het gaat om het strijden voor een gezonde leer?

a) De dwaalleraars begrepen de bedoeling van de wet niet.

b) Wat bedoelt Paulus met de uitspraak dat de wet niet is voor de rechtvaardige (vs. 9)?

c) Hoe functioneert de wet in uw/jouw leven? Zie ook de Heidelbergse Catechismus, vraag en antwoord 115.

3. In vers 10 blijkt dat de gezonde leer in de Bijbel ook alles te maken heeft met de levenspraktijk.

a) Zien wij dat ook zo of staan leer en leven in onze beleving meer los van elkaar?

b) Moeten wij hier misschien een les leren?

4. Paulus getuigt in vers 12-17 op een persoonlijke manier van zijn geloof. In alle openheid spreekt hij ook over zijn eigen falen.

a) Wat zou hij hiermee willen bereiken?

b) Kennen wij zulk getuigen genoeg?

c) Hoe kunnen we hierin groeien?

5. Een tuchtmaatregel als in vers 20 kennen we in de praktijk (vrijwel) nie8t meer.

a) Is dat een gemis?

b) Zou zo’n tuchtmaatregel in onze tijd nog kunnen functioneren

Antwoorden

!
Bijbelstudie 1

Leven naar Gods bedoeling

Lezen

1 Timotheüs 2:1-15

Zingen

Ps. 67:1, 2

Ps. 119:9, 14

Ps. 143:10, 11

Gebed des Heeren:3, 4

Morgenzang:5, 6

Tegenover de dwaalleer die rondwaart in Efeze moet Timotheüs de gemeente voorgaan in een leven naar Gods bedoeling. Paulus geeft daarvoor vanaf hoofdstuk twee van de eerste Timotheüsbrief concrete aanwijzingen aan zijn leerling. Het lijkt erop dat de apostel daarbij inhaakt op problemen die spelen of dreigen te ontstaan in de gemeente van Efeze.

Ruimere voorbede

Van alle dingen die Paulus aan de orde wil stellen, heeft er een de hoogste prioriteit. Het gaat om een zaak die ‘vóór alles’ moet gebeuren (vs. 1). Er moet wat veranderen aan het bidden in de gemeente. Er wordt blijkbaar niet goed gebeden. Wat is het punt? Men moet bidden ‘voor álle mensen’. Dat doen de christenen in Efeze blijkbaar niet. De precieze achtergrond is niet duidelijk, maar je krijgt de indruk dat de Efeziërs bepaalde mensen en bepaalde groepen buitensluiten. Dat ze zich helemaal richten op hun eigen groepje: de mensen die net zo denken als zijzelf. De rest is buiten beeld. Hier grijpt Paulus in. De rest van de wereld is er ook nog!

Bidt ook voor hen!

Voor één groep vraagt Paulus speciaal voorbede: ‘voor koningen en allen die hooggeplaatst zijn’ (vs 2). Gebed dus voor allen die over ons zijn gesteld. Zij hebben een zware en verantwoordelijke taak. Van hun daden hangt heel veel af. Als zij goed besturen, dan kan het volk – dan kan ook de gemeente – in ‘alle godsvrucht en waardigheid’ leven. Dan is er ruimte om in alle rust en vrede als gelovige te leven en de boodschap uit te dragen.

Bidden voor de overheid, daar beginnen de Efeziërs blijkbaar niet aan. Je kunt je voorstellen wat hun gedachten geweest kunnen zijn. ‘Het zijn allemaal

2
Delen in geloof
12 Bijbelstudie

heidenen, die bestuurders. Daar ga je toch niet voor bidden. Als je ziet wat ze allemaal doen en achter welke standpunten ze staan!’

Verlangen dat zondaren zalig worden

We moeten bidden voor alle mensen. ‘Dat is goed en welgevallig in de ogen van God’ (vs. 3). Dat ziet Hij graag. Want, zo lezen we, Hij ‘wil dat alle mensen zalig worden en tot kennis van de waarheid komen’ (vs. 4).

Er is over dit laatste vers de eeuwen door heel wat te doen geweest. De Bijbel is er immers helder over dat niet alle mensen gered worden en dat dat niet buiten Gods wil omgaat. Er is ook zoiets als de uitverkiezing. Als iemand zalig wordt, dan is dat uiteindelijk omdat hij of zij uitverkoren is. Onder anderen Augustinus en Calvijn vatten ‘alle’ daarom op als ‘allerlei’: het is Gods wil dat allerlei categorieën mensen zalig worden. Naar mijn idee is dat een te zwakke weergave van wat de tekst zegt. Zeker, de uitverkiezing is er. Daar is de Bijbel helder over. Maar dat is hier buiten beeld. Hier staat een ander element van Gods wil op de voorgrond, namelijk wat we ook vinden in 2 Petrus 3:9: ‘[De Heere] wil niet dat enigen verloren gaan, maar dat allen tot bekering komen’ (vergelijk ook Ezech. 33:11).

Het gaat om Gods verlangen om zondaren zalig te maken. Niemand kan zeggen: ik zou wel gered willen worden, maar de Heere wil niet. Paulus benadrukt dat Christus Zich gegeven heeft als een losprijs voor allen (vs. 6). Dat wil, met eerbied gesproken, niet zeggen dat Christus aan het kruis – ten onrechte –dacht dat alle mensen door Zijn verzoeningswerk zalig zouden worden. Het wil wel zeggen dat er verlossing mogelijk is voor een ieder die tot Hem vlucht. Christus’ offer is groot genoeg!

We moeten ondertussen niet vergeten dat Paulus dit alles schrijft met het oog op ons bidden. We moeten bidden voor alle mensen, omdat God wil dat zondaren zalig worden. Dat verlangen van de Heere moet ook ons verlangen zijn en onze gebeden richting geven. Dan mogen we vurig bidden: ‘Heere, schenk ook hem, schenk ook haar uw genade!’

De juiste houding in de gemeente

Ook in de verzen 8-10 gaat Paulus vermoedelijk in op misstanden in de gemeente. Het was blijkbaar de gewoonte dat mannen baden met opgeheven handen. Met die gebedshouding heeft de apostel duidelijk geen enkel probleem. Hij legt er wel de vinger bij dat men dan héílige handen moet opheffen

en dat er van ‘toorn en meningsverschil’ geen sprake mag zijn. Ruzie maken en bidden gaan niet samen. Onder vrouwen in de gemeente kwam het blijkbaar nogal eens voor dat er meer verlangen was om indruk te maken met uiterlijke schoonheid dan met een godvrezend leven, gesierd met goede werken. Ook dit moet anders.

De plaats van de vrouw in de gemeente

Als hij spreekt over Gods bedoeling voor de vrouwen in de gemeente, snijdt Paulus vervolgens nog een ander onderwerp aan. Hij verklaart in vers 12 met apostolisch gezag dat hij niet toestaat dat een vrouw onderwijs geeft of de man overheerst (je kunt ook vertalen: ‘gezag over de man uitoefent’). Een vrouw moet zich daarom ‘laten onderwijzen in stilheid, in alle onderdanigheid’ (vs. 11).

Nu heeft dat laatste woord, ‘onderdanigheid’, bij ons de klank van slaafse onderworpenheid. Dat is niet wat het woord in de grondtekst betekent. Het gebruikte woord heeft te maken met het innemen van je plaats in een bepaalde orde, die ergens bestaat. Het woord komt in het Nieuwe Testament in verschillende verbanden voor. Steeds heeft het dan te maken met een bepaalde ordening die de Heere heeft bedoeld voor de menselijke verhoudingen (zoals overheid en burger; man en vrouw; ouder en kind; ambtsdrager en gemeentelid). In die ordening heeft ieder steeds zijn eigen plaats en rol. Veel uitleggers denken dat ontwikkelingen in Efeze de aanleiding zijn geweest voor dat wat Paulus hier schrijft. Veelal vermoedt men dat er in de gemeente sprake was van een soort feministische golf, mogelijk onder invloed van de dwaalleraars. De bevrijdende boodschap dat mannen en vrouwen op gelijke wijze delen in de genade (Gal. 3:28) kan ook een rol hebben gespeeld. Het vermoeden is nu dat een aantal vrouwen voor zichzelf de onderwijzende en leidinggevende rol opeist binnen de gemeente. Paulus maakt echter duidelijk dat dit tegen Gods bedoeling ingaat. Hij verwijst hierbij naar de schepping en de zondeval. De manier waarop de Heere man en vrouw geschapen heeft, laat iets zien over de bedoeling die Hij met hen heeft. Man en vrouw zijn volkomen gelijkwaardig, maar de Schrift maakt duidelijk dat zij wel een verschillende rol hebben gekregen.

Wat Paulus hier schrijft, betekent overigens niet dat het een bijbels ideaal is dat vrouwen passief en gedwee zijn. De enige plaats in de Bijbel waar een uitgebreid beeld wordt geschilderd van ‘de

Bijbelstudie 2

ideale vrouw’ is het loflied op de krachtige vrouw uit Spreuken 31. (De Herziene Statenvertaling spreekt daar over ‘een deugdelijke vrouw’. Het woord dat er gebruikt wordt betekent echter ‘sterk’, ‘flink’, ‘dapper’. Het gaat dus om een vrouw die van wanten weet.) In Paulus’ eigen bediening spelen vrouwen een grote rol. Het grote aantal vrouwennamen dat hij noemt in Romeinen 16 spreekt wat dat betreft boekdelen.

Het moederschap als waardige levensinvulling Vers 15 is een buitengewoon lastig vers. Het lijkt het beste om ook hier aan te nemen dat misstanden in de gemeente de achtergrond vormen. Er zijn aanwijzingen in de brief dat de ‘feministische golf’ die er in de gemeente was tot gevolg had dat sommige vrouwen neerkeken op het moederschap en op het zorgen voor gezin en familie. We vinden verschillende keren aansporingen die erop wijzen dat dit het geval was (1 Tim. 5:4, 8, 13-16). Vermoedelijk is Paulus’ punt dat het moederschap een hoge en Bijbelse roeping is en een

waardige invulling van het leven in Gods dienst. Duidelijk is in ieder geval dat Paulus het baren van kinderen nooit als een soort alternatieve weg naar het heil kan afschilderen. Dat een mens alleen door genade zalig kan worden, is de boodschap waar heel zijn bediening om draait. Het komt aan op geloof in het volbrachte werk van Christus. Het leven uit geloof krijgt vervolgens echter wel gestalte in een weg van levensheiliging en dienst aan de Heere. De vraag is daarbij: waartoe roept God mij? In dat kader lijkt Paulus in vers 15 te willen benadrukken dat het moederschap een waardige levensinvulling is. Natuurlijk zijn er ook vele vrouwen die geen kinderen ontvangen en die misschien ook wel niet trouwen. De Heere gaat met hen een andere weg.

Voor iedereen (vrouw of man) geldt uiteindelijk in ieder geval dat haar of zijn levensweg er een zal moeten zijn van ‘geloof, liefde en heiliging gepaard met bezonnenheid’ (vs. 15). Dan alleen leven we naar Gods bedoeling.

14 Bijbelstudie 2

?

Vragen

1. Paulus roept op om te bidden voor alle mensen (vs. 1).

a) Doen wij dat of beperken we ons in ons gebed vaak tot ons eigen kringetje? Waarom?

b) Wat zouden we concreet kunnen doen, om gehoor te geven aan Paulus’ opdracht?

2. Het gebed voor de overheid is belangrijk.

a) Welke reden noemt Paulus (vs. 2)?

b) Maakt het voor ons gebed uit of een overheidspersoon wel of niet de Heere dient?

c) Vinden we het moeilijk om te bidden voor overheidspersonen die van God en van Zijn Woord niet willen weten? Waarom?

3. Christus gaf Zich als een losprijs voor allen (vs. 6).

a) Leg in eigen woorden uit wat Paulus hiermee wil zeggen.

b) Herkennen wij het verlangen dat alle mensen zalig worden (vs. 4)?

c) Bespreek met elkaar hoe we in dit verlangen kunnen groeien.

4. Lees de verzen 11 tot en met 14 met elkaar.

a) Wat roept hetgeen Paulus hier schrijft bij ons op? Wat spreekt ons aan? Waar schuurt het?

b) Hoe kunnen we als vrouwen binnen de gemeente van Christus onze rol vervullen zoals God bedoeld heeft?

5. In vers 15 staat dat de vrouw in de weg van het baren van kinderen zalig zal worden.

a) Wat wil Paulus ons leren door deze uitspraak?

b) In hoeverre herkennen we het dat het moederschap negatief gewaardeerd wordt?

c) Hoe kan het moederschap in de christelijke gemeente het gewicht krijgen dat het hebben moet?

Antwoorden

!
Bijbelstudie 2

3 Gewone christenen met een bijzondere roeping

Lezen

1 Timotheüs 3:1-16

Zingen

Ps. 15:1, 2, 3

Ps. 19:5, 7

Ps. 78:1, 3

Ps. 105:1, 3

Ps. 111:1, 2, 6

In het derde hoofdstuk van zijn eerste Timotheüsbrief staat Paulus stil bij wat wij tegenwoordig de ‘ambten’ zouden noemen. Het lijkt in eerste instantie een gedeelte dat vooral van betekenis is voor de kerkenraad. Toch heeft het wat te zeggen voor heel de gemeente. Het maakt niet alleen iets duidelijk over hoe de Heere het gemeenteleven heeft bedoeld, maar heeft ook een boodschap aangaande het leven van elke christen.

Opzieners en diakenen

Voor de opbouw van Zijn gemeente heeft de Heere allerlei gaven en bedieningen geschonken (vgl. Rom. 12:6-8; 1 Kor. 12:8-10, 28; Ef. 4:11), maar als het gaat om het leiding geven aan de gemeente springen er twee uit: het opzienerschap en het diakenschap. Dat de opzieners en diakenen op die manier een bijzondere plaats innemen binnen de gemeente, blijkt al in Filippenzen 1:1, waar Paulus zijn brief richt aan de heiligen in Filippi ‘met de opzieners en diakenen’ (ofwel: aan de gemeente en haar leiders).

Nu rijst meteen de vraag wat een ‘opziener’ precies is.

Dat zal misschien niet direct helder zijn. Het Griekse woord dat hier gebruikt wordt, is ‘episkopos’. Van dat woord is ons woord ‘bisschop’ afgeleid. Toch heeft het ambt van ‘opziener’ weinig te maken met het bisschopsambt, zoals bijvoorbeeld de RoomsKatholieke Kerk dat kent. Het woord ‘opziener’ geeft eigenlijk al aan wat de taak is van deze ambtsdragers: ze hebben het opzicht over de gemeente. Dat wil zeggen dat het hun taak is erop toe te zien dat alles goed gaat en de gemeente niet wordt aangetast door dwaalleer of een zondige levensstijl. Zo moeten ze leidinggeven aan en zorgdragen voor de gemeente

Delen in geloof
16 Bijbelstudie

(1 Tim. 3:4), als herders van de kudde, onder de grote Opperherder (1 Petr. 5:2-4).

Als we het Nieuwe Testament lezen, merken we dat ‘opziener’ een andere aanduiding is voor de ouderlingen. De beide benamingen worden door elkaar gebruikt. Zo worden in Handelingen 20 de ambtsdragers van Efeze, die Paulus opzoeken in Milete, eerst aangeduid als ‘ouderlingen’ en vervolgens als ‘opzieners’ (vs. 17 en 28).

In Titus 1:5 lezen we dat Titus de opdracht heeft gekregen om in de verschillende steden op Kreta ‘ouderlingen’ aan te stellen, die vervolgens in vers 7 ‘opziener’ worden genoemd. Vergelijk ook 1 Petrus 5, waar van de ‘ouderlingen’ (vs. 1) wordt gezegd dat ze ‘toezicht houden op’ (‘opzien over’) de kudde van God (vs. 2).

In 1 Timotheüs 5:17 blijkt dat er twee soorten ouderlingen zijn. Er zijn ouderlingen die ‘arbeiden in het Woord en in de leer’ en ouderlingen die dat niet doen. Wij duiden dat eerste type ouderling meestal niet aan als ouderling, maar als predikant. Bij een ‘diaken’ kan iedereen zich ongetwijfeld meteen wat voorstellen. De naam geeft aan dat het diakenambt te maken heeft met dienen. Hoewel we niet precies weten wat de diakenen in de eerste gemeenten wel of niet deden, is uit het Nieuwe Testament duidelijk dat zij leiding gaven aan het onderlinge dienstbetoon binnen de gemeente. Als het gaat om de diakenen is het goed om stil te staan bij 1 Timotheüs 3:11: ‘De vrouwen moeten evenzo eerbaar zijn, geen kwaadspreeksters, beheerst, trouw in alles.’ Er is de eeuwen door discussie geweest over de vraag of het hier gaat om de vrouwen van de diakenen of om vrouwelijke diakenen (diaconessen), die een eigen rol hebben in de zorg voor armen en zieken. Voor beide interpretaties is wat te zeggen. Vaak is er een link gelegd met hoofdstuk 5, waar volgens de traditionele uitleg sprake is van een soort ‘weduwambt’, van (oudere) weduwen die zich toewijden aan diaconale hulpverlening. Te zijner tijd willen we bij de bespreking van dat hoofdstuk hier nader op ingaan. Duidelijk is in ieder geval dat vrouwen bij het onderlinge dienstbetoon in de gemeente in de tijd van het Nieuwe Testament, net als vandaag, een grote rol speelden.

Geen bijzondere christenen

Je krijgt de indruk dat er in de gemeente van Efeze het een en ander misging rondom de invulling van de ambten. Het zal niet zonder aanleiding zijn geweest

dat Paulus zo uitgebreid ingaat op de vereisten voor de opzieners en diakenen. Blijkbaar voldeden (lang?) niet alle ambtsdragers aan deze eisen. Dit zou kunnen verklaren waarom Paulus moet benadrukken dat het ambtswerk een ‘voortreffelijk werk’ is en dat het verlangen om de gemeente te dienen als opziener iets goeds is (vs. 1). De ambten stonden, naar het lijkt, niet in hoog aanzien. Als je de beide lijsten met vereisten bekijkt (vs. 2-7 en 8-12), dan kun je in eerste instantie wat overweldigd worden. ‘Wat ligt de lat hoog!’ ‘Wie is tot deze dingen bekwaam?’ Als je nauwkeuriger gaat kijken, merk je dat de lijsten misschien best lang zijn, maar dat ze eigenlijk opvallend weinig bijzondere eisen stellen. Bijna alles wat Paulus noemt, is een vereiste voor het leven van elke christen. Iedereen die Christus volgt, is geroepen zoveel hij of zij maar kan ‘onberispelijk’ te zijn (vgl. Filipp. 2:15), beheerst, bezonnen en eerbaar te leven (1 Tim. 2:9; 1 Petr. 4:7), gastvrijheid te betonen (1 Petr. 4:9; Rom. 12:13) en zich verre te houden van drankmisbruik (1 Kor. 6:10), om maar een paar dingen te noemen. Verder geldt voor elke christen, als het goed is, dat het hebben van meer dan één man of vrouw ondenkbaar is. De roeping om, als je kinderen hebt, goed leiding te geven aan je gezin is ook niet beperkt tot ambtsdragers alleen. Wat dat betreft zijn de beide lijsten een spiegel voor iedere gelovige. Al met al laten de beide lijsten zien dat van een ambtsdrager verwacht mag worden dat hij een voorbeeld is van hoe een christen heeft te leven. Natuurlijk zal hij dat nooit volmaakt doen, maar het kan niet zo wezen dat zijn levensstijl in strijd is met zijn christen-zijn. In die zin moet hij ‘onberispelijk’ zijn (vs. 2). De ambtsdrager komt hier met andere woorden naar voren als een gewone christen, die naar zijn beste kunnen probeert te leven zoals zijn Heiland van hem vraagt. Hij is geen bijzondere christen. Hij heeft alleen een bijzondere roeping.

Speciale eisen

Ten aanzien van de opzieners (ouderlingen) noemt Paulus in vers 2 nog wel één kwaliteit die vereist is en die niet iedere getrouwe gelovige heeft. Het gaat om de bekwaamheid om te onderwijzen. Onderwijzen hoort dus, zo blijkt, onlosmakelijk bij dit ambt. Deel van de herderlijke taak van de opziener is dat hij de Bijbelse boodschap kent en die kan overdragen. Dat kan zijn vanaf een kansel (als het gaat om een predikant-ouderling) of in een pastoraal gesprek; het kan zijn met uitnemende begaafdheid, of wat gebrekkiger, maar het hoort erbij, schrijft Paulus.

Bijbelstudie 3

Ten slotte noemt de apostel nog twee omstandigheden die een gemeentelid dat werkelijk leeft als christen en de benodigde bekwaamheid om te onderwijzen heeft, toch ongeschikt maken voor het ambt van opziener (ouderling). De eerste is dat hij een pasbekeerde is (vs. 6). Als dat het geval is bestaat het gevaar dat deze nieuwe christen verwaand wordt. Als dat gebeurt, ontstaat een voor de betrokkene levensgevaarlijke situatie: hij dreigt te komen onder het oordeel van de duivel. Waarschijnlijk is bedoeld: het oordeel dat ook de duivel treft. De tweede omstandigheid is die waarin iemand bij de buitenwacht om een of andere reden een slechte naam heeft, zodat hij gemakkelijk in opspraak kan komen (vs. 7). Ook al zou die slechte reputatie ongegrond zijn, het is een belemmering voor het opzienersambt, schrijft Paulus. Dit zou gemakkelijk tot een strik van de boze kunnen worden.

Bedoeling

Aan het einde van dit hoofdstuk maakt Paulus duidelijk waarom hij Timotheüs al die voorschriften uit dit hoofdstuk en de vorige hoofdstukken geeft. Het gaat erom dat duidelijk is hoe men zich moet gedragen in ‘het huis van God’ (vs. 15). De

apostel doelt hiermee niet op het kerkgebouw (kerkgebouwen waren er toen ook nog niet). Hij bedoelt hier de gemeente als het ‘huisgezin’ van God. Het is een beeld dat in de Bijbel vaker gebruikt wordt (vgl. o.a. Gal. 6:10; Ef. 2:19). De gemeente wordt vergeleken met een gezin, waarvan de leden door banden van liefde met elkaar verbonden zijn. God is in dat huisgezin de Vader, de gelovigen zijn broers en zussen (broeders en zusters). Hoe je je in dit huisgezin van God gedragen moet (tegenover de Heere en tegenover elkaar) is een belangrijke vraag. Paulus onderstreept het belang van de gemeente nog verder door te benadrukken dat het de gemeente van de levende God is. Ze is het eigendom van de Heere, Die leeft en werkt tot in eeuwigheid. Zo is ze ‘zuil en fundament van de waarheid’ (vs. 15). Zoals een pilaar het dak draagt en het fundament het hele gebouw ondersteunt, zo heeft de Heere Zijn Kerk gegeven om de Bijbelse waarheid en de verkondiging daarvan in deze wereld in stand te houden. Als Paulus daarover spreekt, breekt hij uit in een loflied op het heilswerk van Christus. Het is een aansporing voor iedere christen om te jagen naar de godsvrucht die voortkomt uit het grote geheimenis van dat heilswerk (vs. 16).

18 Bijbelstudie 3

?

Vragen

1. Het lijkt erop dat de ambtsdragers in Efeze niet in hoog aanzien stonden.

a) Waaruit is dat af te leiden (vs. 1)?

b) Noem eens voorbeelden uit de Bijbel van ambtsdragers die hun gezag uitoefenen.

c) Hoeveel gezag hebben de ambtsdragers voor ons?

2. Zet de vereisten voor opzieners/ouderlingen (vs. 2-7) en voor diakenen (vs. 8-12) op een rij.

3. Probeer zelf onder woorden te brengen wat wordt bedoeld.

a) Waarom zijn deze vereisten belangrijk?

b) Zijn er vereisten bij die we niet hadden verwacht?

c) Zijn er misschien ook vereisten die we hadden verwacht, maar die niet worden genoemd? Waarom zouden ze ontbreken?

4. De Heere leidt Zijn gemeente door ambtsdragers heen.

a) Zijn ouderlingen daarbij ‘hoger’ dan diakenen?

b) Ligt het voor de hand dat degenen die leidinggevende functies hebben in het maatschappelijk leven, ook degenen zijn die leiding geven in de kerk? Waarom wel/niet?

5. Goed leiding geven aan je eigen huis(gezin) is een belangrijk punt als het gaat om de geschiktheid voor het ambt, zo blijkt in dit hoofdstuk. Is in de praktijk het ambtswerk misschien ook wel eens een hinderpaal voor vaders om hun taak in het gezin goed te vervullen? Wat zou daaraan te doen zijn?

6. De gemeente is het huisgezin van God (vs. 15).

a) Waar vinden we deze gedachte nog meer in de Bijbel?

b) Wat betekent het voor ons om deel te zijn van dit gezin?

Antwoorden

!
Bijbelstudie 3

4 Bijbelstudie

Lezen

1 Timotheüs 4:1-16

Zingen

Ps. 17:3, 4

Ps. 25:2, 4

Ps. 65:6, 9

Ps. 86:6, 8

Ps. 119:17, 18

In dit vierde hoofdstuk komt Paulus opnieuw terug op het gevaar van dwaalleer. Hij heeft een profetische boodschap door te geven over wat er op dit punt te verwachten valt: de dwalingen zullen leiden tot geloofsafval. De Geest spreekt daar uitdrukkelijk over, zo lezen we in vers 1. Het is blijkbaar van belang dat we dit weten, zodat we het kunnen plaatsen als het gebeurt. Het is voorzegd; het heeft een plaats in Gods plan.

Geloofsafval

De voorzegde geloofsafval zal plaatsvinden in ‘latere tijden’ (HSV) of ‘de laatste tijden’ (SV). Beide vertalingen zijn mogelijk. Er is onder uitleggers discussie over de vraag of Paulus hier spreekt over ontwikkelingen die (voor hem) in de toekomst liggen of over dingen die in zijn eigen tijd al spelen. Dat laatste lijkt me het meest waarschijnlijk. In het Nieuwe Testament wordt bij herhaling gezegd dat ‘de laatste tijden’ al zijn aangebroken met de komst van Christus en met de uitstorting van de Heilige Geest (denk bijvoorbeeld aan Hand. 2:16-17 en Hebr. 1:1).

Paulus zelf heeft het in 2 Timotheüs 3:1 ook

over wat er te gebeuren staat in ‘de laatste dagen’. Hij noemt dan vervolgens in het zesde vers een concreet voorbeeld waarvan hij veronderstelt dat het bij zijn lezers bekend is. ‘De laatste dagen’ zijn dus al aangebroken. We leven sinds de komst van de Messias in de laatste periode van de geschiedenis! Paulus waarschuwt in zeer krachtige termen voor het gevaar van de dwaalleer. Hij zegt niet: ‘Jammer dat die mensen er zo over denken, maar ja, iedereen moet voor zichzelf weten wat hij gelooft’. Nee, hij noemt de dwaalleraars ‘leugenaars’ en hun optreden ‘huichelarij’ (vs. 2). Ze spreken niet de waarheid en

Delen in geloof
Trainen om niet af te vallen 20

zijn onoprecht. Diep van binnen weten ze dat ze op de verkeerde weg gaan. Hun geweten vertelt het hun, maar ze hebben hun geweten ‘als met een brandijzer toegeschroeid’ (vs. 2). Ze leggen hun geweten het zwijgen op en gaan gewoon door op hun eigen dwaalweg. Uiteindelijk hebben we hier te maken met het werk van misleidende geesten, van demonen (vs. 1). Zo vallen er mensen van hun geloof.

Gods goede gaven

We moeten daarbij wel bedenken wat voor mensen de dwaalleraars zijn. Paulus heeft het hier niet over mensen die ontkennen dat er een god is, die het veelgodendom aanprijzen of die erop losleven en zich aan God noch gebod storen. In tegendeel, ze nemen het leven als gelovige zeer serieus. Geloven is voor hen niet iets wat je er op zondag even bij doet. Ze zijn ervan overtuigd dat het je hele leven anders moet maken. Concreet betekent dat voor hen: niet trouwen en je onthouden van (bepaalde soorten) voedsel (vs. 3).

Hoewel we niet de precieze achtergrond van de dwalingen weten, lijkt er sprake te zijn van Joodse invloeden. In hoofdstuk 1 lazen we al dat de dwaalleraars ‘leraars van de wet (van Mozes)’ wilden zijn (vs. 7). Het spreken over het je onthouden van voedsel heeft waarschijnlijk te maken met de Oudtestamentische spijswetten. Tegelijk proef je ook invloed vanuit de Griekse filosofie. Die filosofie kende de meest uiteenlopende stromingen, maar één ding kwam vrijwel overal terug: alles wat met het lichamelijke aardse leven te maken heeft werd als minderwaardig gezien. Daarom zocht men de weg naar geestelijke groei in het afzien van aards genot. Huwelijk en seksualiteit en lekker eten en drinken zijn dan hinderpalen, die vermeden moeten worden. Dat Paulus spreekt over huichelarij doet overigens vermoeden dat de dwaalleraars zelf niet leefden naar wat ze leerden.

Paulus maakt korte metten met de quasi-vrome dwaalleringen. Het gaat hier om dingen die God geschapen heeft ‘om onder dankzegging aanvaard te worden’ (vs. 3). De dwaalleraars halen Gods goede schepping door het slijk. Maar, ‘alles wat God geschapen heeft, is goed en niets is verwerpelijk, wanneer het onder dankzegging aanvaard wordt’ (vs. 4). Wat de dwaalleer verwerpt zijn de goede gaven uit Gods scheppershand, gegeven om met vreugde en dankbaarheid genoten te worden (er staat twee keer ‘onder dankzegging’!).

De juiste training

Voor Timotheüs en voor de gemeente van Efeze is het van groot belang dat ze ‘de onheilige en onzinnige verzinsels’ verwerpen (vs. 7) en gevoed worden ‘door de woorden van het geloof en door de goede leer’ (vs. 6). Dan kom je niet bij eigengemaakte nepvroomheid uit, maar bij ware godsvrucht. De echte godsvrucht verwacht het niet van eigen geestelijke ‘hoogstandjes’, maar van Gods genade in Christus. Paulus roept zijn geestelijke zoon op zich in deze godsvrucht te oefenen (vs. 7). Het woord dat hier gebruikt wordt, is ontleend aan de sportwereld (‘gymnazoo’; ons woord gymnastiek is ervan afgeleid). De apostel roept het beeld op van een sporter die traint om de wedstrijd te kunnen volbrengen.

Vandaar ook dat hij in vers 8 even een uitstapje maakt naar de ‘de oefening van het lichaam’: letterlijke sportbeoefening. Deze is, zo staat er, ‘van weinig nut’. Dat betekent niet dat het helemaal nergens goed voor is. Paulus’ bewoording geeft juist aan dat hij er wel enig nut in ziet. Dat nut valt echter totaal in het niet bij de waarde van de godsvrucht, die voortkomt uit geestelijke training.

Daarom de oproep, aan Timotheüs en aan de christenen van alle eeuwen: ‘oefen (train) uzelf in de godsvrucht’. Timotheüs heeft een bijzondere roeping als voorganger in de gemeente van Efeze. Daarom moet hij blijven voorlezen, vermanen en onderwijzen (vs. 13). Dat is zijn werk. In zijn persoonlijk leven komt het aan op wat anders: ‘Overdenk deze dingen, leef erin, opdat uw vorderingen op elk gebied openbaar worden. Geef acht op uzelf en op de leer. Volhard daarin’ (vs. 15-16). Het is de bedoeling dat er geestelijke groei is bij Timotheüs, tot zegen van hemzelf en van de mensen om hem heen. Dan is er geen geloofsafval, maar geloofsgroei.

Behouder van alle mensen

Terwijl Paulus zo Timotheüs aanspoort, maakt hij in vers 10 nog een opvallende opmerking. Het gebeurt min of meer tussen neus en lippen door. De levende God, op Wie wij onze hoop gevestigd hebben, zo zegt hij, is ‘een Behouder van alle mensen, in het bijzonder van de gelovigen’. Er is over deze uitspraak de eeuwen door nogal wat te doen geweest. Wat bedoelt Paulus nu precies? Het is immers uit de Schrift maar al te helder dat niet alle mensen behouden worden. Behouden, voor eeuwig gered, worden alleen de gelovigen. Is hier misschien bedoeld dat God een beschermer

Bijbelstudie 4

en behoeder is van alle mensen in de algemene aardse zin dat Hij hen helpt en bijstaat? Dat is de uitleg van bijvoorbeeld de kanttekeningen van de Statenvertaling en Calvijn. Probleem is dat het Griekse woord achter ‘Behouder’ elders altijd als ‘Zaligmaker’ wordt vertaald en betrekking heeft op de redding uit de eeuwige verlorenheid. Bovendien zou het wel heel vreemd zijn als Paulus hier zou zeggen dat hij zich als apostel inspant en smaad draagt, omdat hij zijn hoop gevestigd heeft op het feit dat God alle mensen bijstaat en helpt. Hij wordt immers gedreven door de heerlijke wetenschap dat de Heere een God is Die zondaren zalig maakt!

We moeten concluderen dat Paulus hier inderdaad zegt dat God een Behouder is van alle mensen.

Dit sluit ook aan bij wat de apostel eerder schreef in hoofdstuk 2; dat Christus ‘Zich gegeven heeft als een losprijs voor allen’ (vs. 6). Vergelijk ook wat Johannes schrijft: ‘Hij is een verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden van de hele wereld’ (1 Joh. 2:2). De strekking is deze: Christus’ werk is groot genoeg voor alle mensen. Zijn offer is voldoende. Niemand kan zeggen dat er voor hem of haar geen Redder was! Daadwerkelijk gered worden diegenen die door geloof bij Christus uitkomen en die Hij ook al van eeuwigheid af op het oog had. Dat wetend mag Timotheüs – mogen wij – trainen, om niet af te vallen van het geloof.

22 Bijbelstudie 4

?

Vragen

1. Paulus waarschuwt voor de gevolgen die de dwaalleer zal hebben.

a) Wat ziet hij daarbij als de uiteindelijke bron van de dwaalleer (vs. 1)?

b) Paulus veroordeelt mensen met een andere leer scherp. Is dat niet intolerant?

c) Zijn er situaties waarin wij net zo krachtig moeten spreken als Paulus doet?

2. Je kunt als mens je geweten toeschroeien (vs. 2).

a) Zijn er situaties te noemen waarin mensen dit ook vandaag de dag doen?

b) Herkennen we dit gevaar ook in ons eigen leven?

3. De Heere geeft Zijn scheppingsgaven om met dankbaarheid te aanvaarden (vs. 4) .

a) Kunnen we ook te veel genieten van het goede van Gods schepping?

b) Hoe bewaren we het evenwicht in deze dingen?

4. Reageer eens op de volgende stelling: Als je wel elke week een avond sport, maar niet een avond wijdt aan geestelijke ‘oefening’, is er iets mis met de balans in je leven.

5. Het is de bedoeling dat Timotheüs een voorbeeld is voor zijn mede-gelovigen in Efeze (vs. 12). Daartoe is hij geroepen. Zo moet hij een instrument zijn tot behoud van anderen (vs. 16). Het is daarom ook nodig dat voor anderen zichtbaar wordt dat Timotheüs vorderingen maakt in het leven van het geloof (vs. 15).

a) Voelen wij de roeping om een voorbeeld te zijn voor de mensen om ons heen?

b) Verwachten wij dat er groei te zien zal zijn in het geestelijk leven van onszelf en anderen?

c) Hoe zou die geestelijke groei tot stand kunnen komen?

Antwoorden

!
Bijbelstudie 4

Maatwerk in de gemeente

Lezen

1 Timotheüs 5:1-6:2a

Zingen

Ps. 108:1, 2

Ps. 138:1, 3

Ps. 146:4, 6

Ps. 119:32, 37, 53

Ps. 68:3

Paulus geeft in dit gedeelte een aantal specifieke aanwijzingen voor de manier waarop Timotheüs zijn taak in de gemeente moet uitvoeren. Hij is geroepen de gemeente te leiden en waar nodig de gelovigen te vermanen. Dit vereist bij verschillende groepen gemeenteleden een verschillende houding en benadering. Verschillen in levensomstandigheden brengen ook hun eigen aandachtspunten met zich mee. Maatwerk is vereist.

Vaders, moeders, broers en zussen Het maakt allereerst uit of Timotheüs een man of vrouw voor zich heeft en of iemand jong of ouder is. Paulus heeft zijn geestelijke zoon in het vorige hoofdstuk op het hart gebonden zich niet te laten minachten om zijn jeugdige leeftijd (4:12). Dat wil echter niet zeggen dat leeftijd geen enkele rol speelt. Tegenover oudere gemeenteleden past van zijn kant een houding van respect. Al moet hij soms vermanen, er kan geen sprake van zijn dat hij uitvaart tegen een oude man (vs. 1). Heeft hij te maken met een jonge vrouw, dan moet hij erop bedacht zijn de reinheid te bewaren (vs. 2). Anders zou hij zomaar een misstap

kunnen begaan op seksueel gebied. Hij moet de gemeenteleden tegemoet treden als zijn vader of moeder of broer of zus.

Zorg voor weduwen

Weduwen vormden in de tijd van het Nieuwe Testament een kwetsbare groep. Het was voor hen vaak moeilijk het hoofd boven water te houden. Paulus roept ertoe op de weduwen ‘in ere’ te houden. Dat ‘eren’ heeft niet alleen te maken met het tonen van respect, maar heeft hier ook de betekenis van financieel bijstaan en onderhouden (vergelijk ook

Delen in geloof
5 24 Bijbelstudie

vs. 17-18). Weduwen moeten door de gemeente worden ondersteund.

Paulus maakt daarbij wel een kanttekening. De vrouw in kwestie moet wel ‘werkelijk weduwe’ zijn. Bedoeld is: ze moet echt alleen staan en geen kinderen of kleinkinderen hebben die haar kunnen onderhouden. Je krijgt sterk de indruk dat er gevallen waren waarin familieleden zich aan de zorg voor moeder of oma onttrokken, omdat de gemeente wel hielp. De apostel bestrijdt deze houding in felle bewoordingen. Een gemeentelid dat zo handelt, is erger dan een ongelovige (vs. 8).

Het valt overigens op dat vers 5 de weduwen als vanzelfsprekend schildert als vrouwen die vol vertrouwen hun hoop op God stellen en die trouw volharden in de gebeden. Het vers doet denken aan de Psalmen, waarin de armen en verdrukten (waar weduwen vaak toe behoorden) ook veelvuldig worden geschilderd als de mensen die vertrouwen op God. Er zijn natuurlijk altijd armen en verdrukten geweest die dat in de praktijk niet deden, maar de link was vanzelfsprekend.

Tegenover de weduwe die alles van de Heere verwacht, stelt Paulus de weduwe ‘die haar lusten volgt’ (vs. 6). Deze vertaling zou de indruk kunnen geven dat de apostel hier op seksuele begeerten doelt. Dat is niet het geval. Het woord dat hij gebruikt, duidt op een opgaan in aards genot. Het oordeel daarover is scherp: degene die zo leeft, is levend dood! Paulus bedoelt niet dat we niet mogen genieten van het goede dat God ons geeft. Het moet alleen niet je leven beheersen. Dat geldt uiteraard niet alleen voor weduwen, maar voor iedereen!

Een ‘weduw-ambt’?

In vers 9 is sprake van het ‘kiezen’ van weduwen. Je kunt ook vertalen: ‘inschrijven’, ‘op de lijst plaatsen’. Er werden weduwen uitgekozen om tot een speciale categorie gerekend te worden. Vanouds heeft men Paulus’ woorden hier zo opgevat, dat hij spreekt over een soort ‘weduw-ambt’, waarbij weduwen zich wijden aan diaconale hulpverlening. Er zijn ook uitleggers die menen dat het gaat om weduwen die worden uitgekozen om op de lijst gezet te worden van hen die door de kerk ondersteund worden. Als je kijkt naar de eisen die worden gesteld om gekozen te worden, is deze laatste uitleg minder waarschijnlijk. De weduwe moet in de eerste plaats minstens zestig jaar zijn (je was dan in die tijd al oud) en een voorbeeldige levensstijl hebben gehad. Het is echter moeilijk te geloven dat een jongere weduwe

of een weduwe die net vanuit een heidens leven tot bekering is gekomen geen hulp zou mogen krijgen. Een jonge weduwe met kinderen die het hoofd niet boven water kan houden, zou dan bijvoorbeeld in de kou kunnen blijven staan. De eisen die worden gesteld wat betreft levensstijl, passen ook beter bij een speciale bediening. Ze doen denken aan de vereisten voor de ambten uit hoofdstuk 3. De weduwen moeten in alle opzichten een voorbeeldig christelijk leven hebben leren leiden. Het meest waarschijnlijk is dan ook dat Paulus hier doelt op een speciale bediening die oudere weduwen kregen binnen de gemeente. Uit geschriften uit de kerk van de 2e en 3e eeuw weten we ook dat er toen een soort ‘weduw-ambt’ was. Het lijkt te gaan om een positie als die van de diaconessen, die er ook in onze tijd nog zijn. Uit vers 11 en 12 kunnen we opmaken dat aan het ‘weduw-ambt’ een belofte verbonden was om het verdere leven ongehuwd te blijven.

Je krijgt de indruk dat er in Efeze rondom dat ‘weduw-ambt’ het een en ander mis ging en dat Paulus het onderwerp aan de orde stelt om dat recht te zetten. Het lijkt erop dat een aantal jongere weduwen dat ‘weduw-ambt’ op zich had genomen, maar niet (of veel te weinig) de bijbehorende taken vervulde (vers 13). Ze gingen doelloos de stad door, legden hier en daar bezoek af, maar waren niet bezig werkelijk de mensen in nood te ondersteunen. Daarnaast wilden sommigen op een gegeven moment toch weer trouwen, ondanks hun eerder afgelegde belofte dat niet te doen.

Omgang met ouderlingen

Ook aangaande de ouderlingen geeft Paulus enkele aanwijzingen. Hij maakt hier onderscheid tussen ouderlingen die ‘arbeiden in het Woord en in de leer’ en ouderlingen die dat niet doen (vs. 17). Ons onderscheid tussen predikanten en ‘gewone’ ouderlingen gaat hierop terug. Een predikant is dus een lerend (een onderwijzend) ouderling. Het ‘eren’ heeft hier opnieuw ook de betekenis van financieel ondersteunen, zoals blijkt uit vers 18. Onze praktijk dat bepaalde ouderlingen (de predikanten) door de gemeente worden onderhouden, zodat ze zich helemaal kunnen richten op hun taak, vinden we hier al terug. Verschil is wel dat in Efeze blijkbaar ook andere ouderlingen werden onderhouden.

Als het gaat om het ‘eren’ van de ouderlingen komt er in de praktijk van het gemeenteleven wel vanzelf een vraag naar boven: wat moet er gebeuren als een van

Bijbelstudie 5

hen ontspoort in leer of levenswandel? Moet je die ouderling dan gewoon blijven respecteren of moet er wat gebeuren? Paulus geeft aan dat de ambtsdrager in kwestie dan in het openbaar terechtgewezen moet worden (vs. 20). Hij heeft een voorbeeldfunctie en zijn zonde kan daarom doorwerken in het geheel van de gemeente. Heel de gemeente moet daarom beseffen dat ze de ouderling in de zonde niet mogen volgen. De apostel tekent wel aan dat niet elke beschuldiging tegen een ouderling zomaar moet worden aangenomen. Er moeten verschillende getuigen zijn van de misstap (vs. 19). Zo moet de ouderling beschermd worden tegen valse beschuldigingen. In Mattheüs 18:16 geeft de Heiland overigens aan dat op deze manier moet worden omgegaan met beschuldigingen tegen alle gemeenteleden. Vers 23 is een opmerking tussendoor, ingegeven door het spreken over de noodzaak dat Timotheüs zichzelf rein bewaart (vs. 22b). Timotheüs heeft voor zichzelf blijkbaar geconcludeerd dat reinheid betekent dat hij zich helemaal van alcohol moet onthouden. Omdat hij nogal ziekelijk is, is het echter beter als hij een beetje wijn neemt. De achtergrond hiervan is dat water in die tijd vaak nogal wat ziektekiemen bevatte.

De houding van slaven

De indeling van de Bijbeltekst in hoofdstukken en verzen is niet van de bijbelschrijvers, maar later toegevoegd. Soms is dat op een ongelukkige manier gedaan. Zo ook hier. Hoofdstuk 6:1-2 hoort eigenlijk bij het voorafgaande. Paulus stelt in deze verzen nog een laatste groep binnen de gemeente aan de orde. De laatste woorden van vers 2 (‘Onderwijs deze dingen en spoor ertoe aan.’) passen beter bij vers 3. Het gaat in de eerste twee verzen van hoofdstuk 6 over de ‘dienstknechten’. Bedoeld is: de slaven. Heel wat christenen in de eerste gemeentes waren slaaf. Op de vraag of slavernij in het licht van Gods Woord wel geoorloofd is, gaat de apostel hier niet in. Hij richt zich alleen op de kwestie waarmee een christelijke slaaf in de praktijk van zijn of haar leven te maken kreeg: hoe stel ik me op tegenover mijn baas?

Paulus’ woorden geven de indruk dat er christelijke slaven waren die niet langer het gezag van hun meester aanvaardden. Dat leidde er blijkbaar toe dat de christelijke kerk een slechte naam kreeg. De Naam van God en de leer werden gelasterd (vers 1b). Paulus maakt zich hierover zorgen en roept de slaven op hun meester niet te minachten.

26 Bijbelstudie 5

?

Vragen

1. Paulus vermaant Timotheüs in de omgang met jonge vrouwen ‘alle reinheid te bewaren’ (vs. 2).

a) Welke concrete stappen zouden we in onze tijd kunnen zetten om ontsporingen te voorkomen?

b) Hoe belangrijk is het hierbij ook de schijn van het kwaad te voorkomen? Denk ook aan de positie van ambtsdragers.

2. Paulus draagt Timotheüs op een kwetsbare groep (de weduwen) in de gemeente ook financieel te ondersteunen.

a) De zorg van de Heere voor weduwen komt veelvuldig terug in de Bijbel. Noem eens teksten waaruit dit blijkt.

b) Zijn er in onze tijd groepen te noemen die onze financiële zorg en ondersteuning nodig hebben?

c) De zorg voor de weduwen vroeg financiële offers van de gemeente (vgl. Hand. 2:44-45). Geven wij, als we daarnaar kijken, genoeg? Is onze situatie zo anders, dat zulke offers in onze tijd niet nodig zijn? Of zijn we misschien teveel gericht op onszelf?

3. Wat Paulus schrijft raakt ook aan onze zorg voor onze ouders of voor andere familieleden, wanneer zij hulpbehoevend zijn.

a) Hoe gaan wij hiermee om in onze tijd van sociale voorzieningen en verzorgingshuizen?

b) Wat vraagt de Heere hierin van ons in onze tijd?

4. In dit hoofdstuk krijgen bepaalde weduwen een eigen opdracht binnen de gemeente.

a) Wie kwamen er wel en wie kwamen er niet in aanmerking voor deze opdracht?

b) Welke taak zouden zij in onze tijd kunnen vervullen?

c) Zeggen wij misschien wel eens te snel dat iemand te oud is voor een taak binnen de gemeente?

Antwoorden

!
Bijbelstudie 5

Tevreden de loopbaan lopen

Lezen

1 Timotheüs 6:2b-21

Zingen

Ps. 26:1, 3

Ps. 62:1, 4, 7

Ps. 64:9, 10

Ps. 89:1, 3

Ps. 100:1, 2, 3

Voordat hij zijn brief besluit, komt Paulus nog een keer terug op de dwaalleer die in Efeze voor problemen zorgt. Hij bindt Timotheüs op het hart tegenover de dwalingen de Bijbelse leer uit te dragen.

Achter de dwaalleer

Timotheüs moet ‘deze dingen’ onderwijzen, lezen we in vers 2b. Die aanduiding ‘deze dingen’ komt zeven keer terug in de brief (3:14; 4:6, 11, 15; 5:7, 21; 6:2 (in het Grieks is de verwoording alle zeven keer hetzelfde; in de vertaling zijn er kleine verschillen)).

Paulus refereert ermee aan de voorschriften die hij Timotheüs geeft. Hij doet dat steeds in een uitspraak die Timotheüs op het hart bindt het geschrevene ter harte te nemen: dit schrijf ik, zodat je weet hoe men zich gedragen moet (3:14-15); hier moet je je aan houden (4:15; 5:21); dit moet je de gemeente bevelen (4:6,11; 5:7; 6:2). Zo moet Timotheüs tegenwicht geven aan de mensen die met een andere leer de gemeente bedreigen.

De apostel gaat nu wat dieper in op de drijfveren

van de dwaalleraars. Als er wordt afgeweken van ‘de gezonde woorden van onze Heere Jezus Christus’, dan is er meer aan de hand dan een verschil van inzicht ten aanzien van de dingen van het geloof (vs. 3-5). Wie Gods Woord ter zijde schuift voor zijn eigen gedachtenkronkels is ‘verwaand’ en ‘weet niets’. Paulus legt ook de vinger bij ‘een ziekelijke neiging tot twistvragen en woordenstrijd’, die alleen maar verkeerde vrucht voortbrengt. Achter de dwaling treft hij uiteindelijk een zeer kwalijke drijfveer aan: hebzucht gekoppeld aan de gedachte dat de godsvrucht een bron van financieel gewin kan zijn. Blijkbaar maakten de dwaalleraars gebruik van het feit dat er in die dagen voor een leraar met een mooi filosofisch of geestelijk verhaal een goede boterham

Delen in geloof
6 28 Bijbelstudie

te verdienen was. Mensen waren namelijk bereid flink in de buidel te tasten voor een goed klinkende boodschap. Geestelijk onderwijs kon zo makkelijk verworden tot een lucratief handeltje. Van Godswege heeft de apostel hier maar één ding over te zeggen: ‘Wend u af van dit soort mensen’.

Het gevaar van de hang naar rijkdom

Tegelijk is hiermee voor een christen niet alles gezegd. Je hoeft namelijk geen dwaalleraar te zijn om in de greep van de hebzucht te raken. Paulus waarschuwt daarom krachtig: ‘wie rijk willen worden, vallen in verzoeking en in een strik en in veel dwaze en schadelijke begeerten, die de mens doen wegzinken in verderf en ondergang (vs. 9).’ Let wel, het gaat om mensen die verlángen naar rijkdom. Ze hebben die rijkdom misschien niet, maar ze willen die in ieder geval wel graag. Die mensen moeten één ding weten: wie deze begeerte heeft, vált in verzoeking en in een strik. Zo kóm je terecht in dwaze en schadelijke begeerten, die niet maar een klein beetje kwaad kunnen, maar tot de ondergang leiden. Met andere woorden: het verlangen naar rijkdom is levensgevaarlijk. ‘Want’, zo staat erbij, ‘geldzucht is een wortel van alle kwaad’ (vs. 10). Je kunt ook vertalen: ‘geldzucht is de wortel van alle soorten kwaad.’ Het punt is in ieder geval duidelijk: geldzucht brengt alle mogelijke soorten van kwaad voort en brengt een mens in de greep van dwaze begeerten die hem naar de ondergang voeren. Het doet denken aan de waarschuwing van de Heiland: ‘Het is gemakkelijker dat een kameel door het oog van een naald gaat, dan dat een rijke het Koninkrijk van God binnengaat.’ (Matt. 19:24). Godsvrucht brengt inderdaad grote winst, geestelijke winst (vs. 6). Dat gaat gepaard met ‘tevredenheid’. Schatten op aarde verzamelen is dwaasheid, want we kunnen niets meenemen (vs. 7). Als in de basisbehoeften van ons leven (‘voedsel en kleding’) wordt voorzien, zullen we daarmee – als het goed is – tevreden zijn.

De wedstrijd van het geloof

Sommigen zijn door geldzucht afgedwaald, met alle gevolgen van dien (vs. 10). Timotheüs moet daarom, als ‘mens die God toebehoort’ (letterlijk: ‘mens van God’), er alles aan doen om dat dodelijke spoor te vermijden. Om dit te onderstrepen gebruikt Paulus, net als in 4:7-8, de sport als beeld. ‘Strijd de goede strijd van het geloof’ (vs. 12) doet ons waarschijnlijk in eerste instantie denken aan het vechten van een

soldaat. In 1:18 gebruikte Paulus eerder inderdaad dat beeld. Hier echter geeft het woord in de grondtekst aan dat Paulus doelt op een sportwedstrijd (vergelijk ook 2 Tim. 4:7-8). Je zou daarom ook kunnen vertalen: ‘speel/volbreng de wedstrijd van het geloof’. Timotheüs mag in het geloof niet achterover leunen. Hij moet grijpen naar het eeuwige leven. Alle nadruk ligt hier op de ‘nog-niet’-kant van het geloof. Wie leeft uit Gods genade mag weten dat niets of niemand hem kan scheiden van de liefde van God in Christus (Rom. 8:38-39). Tegelijk ben je op deze aarde dan nog niet in de hemelse heerlijkheid. Er is nog het struikelen, het kleingeloof, het terugvallen en tekortschieten. Daarom is geloven hier beneden altijd nog ‘jagen naar’; met hernieuwde moed en hernieuwd vuur de loopbaan van het geloof voortzetten. Vergelijk Paulus’ woorden uit Filippenzen 3:12: ‘Niet dat ik het al verkregen heb of al volmaakt ben, maar ik jaag ernaar om het ook te grijpen. Daartoe ben ik ook door Christus Jezus gegrepen’. We lezen in vers 12 dat Timotheüs eens voor vele getuigen ‘de goede belijdenis’ heeft afgelegd. Dit zou geweest kunnen zijn bij zijn bevestiging in het ambt, zoals wij het tegenwoordig zouden noemen (vgl. 4:14).

Misschien ook is het geweest bij zijn doop (Timotheüs was als volwassene christen geworden). In ieder geval heeft Timotheüs eens in het openbaar zijn geloof beleden. Geloven is immers niet alleen een persoonlijk iets, maar ook iets dat wordt gedeeld in de gemeente.

Hoe rijk te zijn

Alvorens zijn brief te beëindigen, komt de apostel nog een keer terug op het onderwerp rijkdom. Verlangen naar rijkdom is levensgevaarlijk, heeft hij al gezegd. Wat moet er nu echter gebeuren als een christen toch rijk is? Paulus geeft drie handvatten om op de juiste manier met rijkdom om te gaan (vs. 17-18).

Allereerst moet de valkuil van hoogmoed vermeden worden. Als je rijke ouders had, als je zakelijk succes mocht hebben of als je bepaalde gaven bleek te hebben die een glanzende carrière mogelijk maakten, dan is dat niet je eigen verdienste. Het is een onverdiend geschenk van de Heere. Er is dan ook geen enkele reden om je meer of beter te voelen. Ook hierin geldt de vermanende vraag van 1 Korinthe 4:7: ‘wat hebt u dat u niet hebt ontvangen?’

Paulus wijst vervolgens op nog een valkuil: als je rijk bent, is het gevaar groot dat je op je rijkdom gaat vertrouwen. Dat moet je als rijke voorkomen. Rijkdom is onzeker. Vastheid is er maar bij Eén te vinden: de levende God.

Bijbelstudie 6

Naast de twee waarschuwingen geeft de apostel van Godswege ook nog een opdracht mee voor de rijken, namelijk om goed te doen en vrijgevig te zijn. Wie veel heeft gekregen, kan en moet veel uitdelen. Vergelijk hierbij onder andere 1 Johannes 3:17. Onderwijl wijst Paulus er ook nog even op dat, ondanks alle schaduwkanten van de rijkdom, blijft staan dat God ‘ons alle dingen in rijke mate verschaft om ervan te genieten’ (vs. 17b).

Bewaar het pand

Paulus gaat nu echt afronden. Hij spoort zijn geestelijke zoon nog een laatste keer aan. Er is hem een ‘pand’ toevertrouwd: de schat van het Evangelie; van de Bijbelse leer. Daarover moet hij waken. Het goud van Gods Openbaring mag niet vervuild raken door zogenaamde kennis, met alle ‘onheilige, inhoudsloze praat en tegenstellingen’ die dat met zich meebrengt. Dan kan Timotheüs de loopbaan volbrengen, tevreden met dat wat de Heere hem schenkt.

30 Bijbelstudie 6

?

Vragen

1. Zouden wij tevreden zijn als alleen in onze eerste levensbehoeften werd voorzien (vs. 8)? Verandert wat Paulus schrijft ons perspectief?

2. Overal in de maatschappij zie je de gevolgen van geldzucht.

a) Kunnen we het ook in de praktijk van het christelijk leven aanwijzen, dat geldzucht een wortel is van alle (soorten) kwaad (vs. 10)?

b) En ook dat het ertoe leidt dat je met vele smarten doorstoken wordt?

3. Hoe jaag je concreet gerechtigheid, godsvrucht, geloof, liefde, volharding en zachtmoedigheid na (vs. 11)?

4. Vroeger deden mensen nogal eens ‘automatisch’ belijdenis van het geloof, simpelweg omdat ze er de leeftijd voor hadden of omdat er misschien trouwplannen waren.

a) Wordt het doen van belijdenis nu misschien te makkelijk uitgesteld?

b) Wanneer ben je daar klaar voor?

c) Kun je een gezond geestelijk leven hebben en toch nooit openbare geloofsbelijdenis doen? Waarom wel/niet?

5. Paulus roept Timotheüs op het hem toevertrouwde pand te bewaren (vs. 20).

a) Wat is Timotheüs precies toevertrouwd?

b) Hoe kan hij dat bewaren?

c) Hoe zit dat bij ons?

Antwoorden

!
Bijbelstudie 6

Trouw in ongeveinsd geloof

Lezen

2 Timotheüs 1:1-18

Zingen

Ps. 18:7, 8

Ps. 32:1, 3, 6

Ps. 108:1, 2

Ps. 119:1, 2

Ps. 145:6, 7

Paulus schrijft – na de eerste Timotheüsbrief – nog een tweede brief aan zijn geestelijke zoon Timotheüs. Hij zit zelf dan inmiddels in de gevangenis in Rome en moet vrezen spoedig de marteldood te sterven. Toch is de apostel niet in de eerste plaats bezig met zijn eigen lot. Hij blijft betrokken op zijn leerling en wil hem nog bemoedigen en toerusten.

Een tweede brief

De tweede Timotheüsbrief is waarschijnlijk enige tijd na de eerste geschreven. Dat de apostel op het moment dat hij de brief schrijft gevangen zit in Rome, wordt duidelijk in de verzen 8 en 17 van het eerste hoofdstuk (vgl. ook 2:9). Verderop, in hoofdstuk 4:6-8, blijkt dat Paulus zijn marteldood naderbij ziet komen. Het lijkt voor hem vast te staan dat hij spoedig terechtgesteld zal worden. De vroeg-kerkelijke geschiedschrijver Eusebius vertelt dat Paulus onder de beruchte keizer Nero onthoofd is. Nero regeerde tot 68 na Christus. Paulus’ dood is vermoedelijk enkele jaren eerder geweest. Velen denken dat Paulus deze brief geschreven heeft ongeveer 64-65

na Christus en dat hij kort daarna gestorven is. In deze tweede brief wordt nergens duidelijk uitgesproken dat Timotheüs nog altijd in Efeze verblijft. Toch lijkt het waarschijnlijk dat hij er nog steeds werkzaam is, als hij de brief ontvangt. Het valt op dat Efeze twee keer wordt genoemd in de brief (1:18 en 4:12).

De tweede Timotheüsbrief is nog persoonlijker van toon dan de eerste. De nauwe band tussen Paulus en Timotheüs komt opnieuw duidelijk aan het licht. Net als in 1 Timotheüs 1:2 spreekt de apostel ook hier Timotheüs aan als zijn geestelijke zoon (vs. 2 ). Hij denkt veel aan Timotheüs (vs. 3) en verlangt er

Delen in geloof
7 32 Bijbelstudie

sterk naar hem te zien (1:4; 4:9). Timotheüs, van zijn kant, is in tranen geweest, zo blijkt in vers 4. Mogelijk was dit bij het afscheid of toen hij hoorde van Paulus’ gevangenschap.

Ongeveinsd geloof

Paulus spreekt aan het begin van zijn brief de dankbaarheid jegens God uit die hij voelt telkens als hij aan Timotheüs denkt (vs. 3-5). Er is het verlangen zijn geestelijke zoon terug te zien, maar als hij daarmee vervuld wordt, dan komt tegelijk het geloof van Timotheüs hem te binnen. Dan overheerst de dankbaarheid.

De apostel spreekt met vertrouwen over Timotheüs’ geloof: ‘ik ben ervan overtuigd dat het [ongeveinsd geloof] ook in u woont’ (vs. 5). Absolute zekerheid over wat er in het hart van een ander leeft, hebben wij mensen nooit. Paulus heeft al moeten meemaken dat het geloof van een naaste medewerker minder ongeveinsd bleek dan gedacht (denk aan Demas (2 Tim. 4:10)). Toch kan de apostel vol vertrouwen over Timotheüs’ geloof spreken. Hij zegt aan het begin van vers 5 eerst zonder aarzeling dat er ongeveinsd geloof in Timotheüs ís. Dat hij geen hartenkenner is, betekent niet dat hij er dan maar altijd van uitgaat dat de ander niet gelooft of dat diens geloof hoogst twijfelachtig is. Timotheüs kennende is hij er vast van overtuigd dat diens geloof echt is en daarom spreekt hij er ook zo over en dankt hij de Heere met heel zijn hart.

Terwijl Paulus de Heere dankt voor het geloof van zijn geestelijke zoon, zegt hij tussen neus en lippen door ook iets over zijn eigen geloof, namelijk dat hij God dient ‘met een rein geweten’ (vs. 3).

In 1 Korinthe 4:4 lezen we eenzelfde uitspraak: ‘Want ik ben mij van niets bewust, maar daardoor ben ik nog niet gerechtvaardigd. Wie mij echter beoordeelt, is de Heere’. Het gaat dan over de vraag welk oordeel er over zijn leven geveld moet worden. Paulus is zeker niet zonder zonden en dat weet hij heel goed (Rom. 7:14-26; Gal. 5:17; Filipp. 3:12). Toch is er geen gebied waarop hij bewust in zonde voortleeft, en waarop het roer dus duidelijk om moet. We horen hier een kind van God dat zeker is van zijn relatie met de Heere. Zijn zonden zijn hem vergeven en nu dient hij zijn Heere in heel zijn leven. Dat gaat met vallen en opstaan, maar op alle terreinen van het leven laat hij zich door zijn Heiland gezeggen. Er is geen gebied van zijn leven dat hij stiekem aan het gezag van zijn Koning probeert te onttrekken. Hij is een struikelend

gelovige, maar wel een die de Heere van harte en ongeveinsd dient.

Van (voor)ouder op kind

Als hier de dank klinkt voor het geloof dat de Heere gewerkt heeft, dan komt ook aan het licht dat de voorgaande geslachten daarbij door God zijn gebruikt. Paulus zegt dat hij God dient van zijn (Joodse) voorouders aan (vs. 3). Hij heeft via hen de openbaring van het Oude Testament ontvangen, met de rijke beloften over de komst van de Messias. Paulus mag Hem kennen en in Zijn volbrachte werk vrede vinden. Hij kent de zegen dat hij meer weet dan zijn voorouders, maar Hij dient dezelfde Heere en rust op dezelfde verbondsgenade.

In het leven van Timotheüs hebben zijn gelovige moeder en oma een grote rol gespeeld (vs. 5; zijn vader was een heiden (Hand. 16:1)). Zij zullen hun zoon en kleinzoon ongetwijfeld veel kennis aangaande de Heere en Zijn Woord hebben bijgebracht. Toch springt iets anders eruit, wat heel in het bijzonder tot zegen is geweest: het voorbeeld van hun ongeveinsde geloof, dat Timotheüs van jongs af aan heeft meegekregen. Dat heeft vrucht mogen dragen in zijn leven.

Een genadegave van God

In vers 6 spoort Paulus Timotheüs aan om de genadegave die in hem is aan te wakkeren. Ook in 1 Timotheüs 4:14 spreekt de apostel over deze gave: ‘Veronachtzaam de genadegave niet die in u is en die u gegeven is door profetie, met handoplegging door de raad van ouderlingen’. De profetie die in dat vers wordt genoemd, komt ook aan de orde in 1 Timotheüs 1:18: ‘Dit gebod leg ik u op, mijn zoon Timotheüs, in overeenstemming met de profetieën die voorheen over u uitgesproken zijn’. Deze drie teksten roepen een aantal vragen op.

Allereerst: wat houdt die genadegave in, die Timotheüs in zich heeft? Het antwoord is zeer waarschijnlijk: een gave die de Heilige Geest Timotheüs gegeven heeft om zijn taak in de gemeente te vervullen. Wat die gave concreet is geweest, weten we niet.

Vervolgens is de vraag: wat is het verband tussen het ontvangen van die gave en de uitgesproken profetieën? Waarschijnlijk zet het woord ‘door’ uit de vertaling van 1 Timotheüs 4:14 ons wat op het verkeerde been. Het Grieks betekent hier vermoedelijk niet dat Timotheüs de gave kreeg door middel van de profetie, maar dat hij die ontving

Bijbelstudie 7

begeleid door een profetie, die hem aanwees als door de Geest begiftigd voor een speciale taak. Ten slotte rijst nog een derde vraag: welke rol speelt de handoplegging in dit verband? Waarschijnlijk was de handoplegging die plaatsvond de symbolische bezegeling van Timotheüs’ roeping. Het ‘door’ in 2 Timotheüs 1:6 heeft waarschijnlijk ook de betekenis ‘begeleid door’. We moeten ons waarschijnlijk een gang van zaken voor stellen als bij de uitzending van Paulus en Barnabas in Handelingen 13:1-3. Een gave is iets wat je krijgt. Het is dus geen prestatie van jezelf. Je kunt echter een gekregen gave wel aanwakkeren. Dat is precies wat Timotheüs moet doen, door zijn gave te gebruiken. Hij moet zonder vrees zijn gave inzetten om zijn taak te volbrengen (vs. 7-8).

Aansporing tot moed en trouw

Vrijmoedig uitkomen voor je geloof en trouw zijn in de roeping die de Heere je geeft, kan

lijden met zich meebrengen. Het gevaar is dan dat je terugdeinst, je schaamt voor het Evangelie en je mond maar houdt. Dat gevaar bedreigt ook Timotheüs. Paulus spoort hem aan om onbevreesd en met kracht, liefde en bezonnenheid trouw te zijn (vs. 7).

De apostel kan zichzelf ten voorbeeld stellen. In de vaste overtuiging dat de Heere ‘zijn pand’ – zijn zaligheid; het eeuwige leven – bewaren kan en zal tot op de jongste dag (vs. 12), heeft hij de moed om te blijven prediken en getrouw te zijn tot in de dood. Zo moet ook Timotheüs getrouw zijn en het toevertrouwde pand (het Evangelie; vgl. 1 Tim. 6:20) bewaren (vs. 14). Dan zal hij niet zijn als Fygellus en Hermogenes, die – net als een hele groep anderen uit Asia – de gevangen apostel in de steek hebben gelaten (vs. 15). Dan zal hij gaan in de voetsporen van Onesiforus, die als enige Paulus trouw heeft bijgestaan (vs. 16-18).

34 Bijbelstudie 7

?

Vragen

1. Wij zijn in onze traditie soms erg terughoudend om met vertrouwen te spreken over het geloof van iemand. Zou het kunnen dat we de Heere daarmee tekort doen?

Reageer eens op de volgende stelling: Het is erger een Timotheüs voor een Demas aan te zien dan andersom. Met andere woorden: beter een keer een schijngelovige aanzien voor een echte gelovige, dan dat je de Heere de eer niet geeft voor Zijn werk in een van Zijn kinderen. (Voor Demas: zie 2 Tim. 4:10).

2. Paulus kan zeggen: ‘Ik dien de Heere met een rein geweten’ (vs. 3).

a) Kunnen we het hem nazeggen?

b) Wanneer kun je dat zeggen?

c) Zijn wij misschien te eenzijdig gefocust op het feit dat we in dit leven altijd zondaars blijven? Betrek hierin ook wat Paulus zegt in 1 Korinthe 4:4.

3. In de weg waarop de Heere Paulus en Timotheüs tot het geloof bracht, speelde hun gelovige voorgeslacht een belangrijke rol (vs. 3, 5).

a) Waar elders in de Bijbel vinden we het belang van het doorgeven en voorleven van het geloof onderstreept?

b) Hoe kun je als (letterlijke of geestelijke) moeder of oma tot zegen zijn voor de kinderen en jongeren die op je weg komen? Probeer het concreet te maken: hoe moeten we dan leven; wat moet er dan aan ons te zien zijn?

4. Schamen wij ons teveel voor het Evangelie? Hoe komt dat? Hoe zou daar verandering in kunnen komen?

5. Leven wij genoeg mee met vervolgde christenen, of lijken wij in de praktijk veel op Fygellus en Hermogenes (vs. 15). Hoe kunnen wij in onze situatie (meer) lijken op Onesiforus (vs. 16)?

Antwoorden

!
Bijbelstudie 7

Jagen naar waarheid en reinheid

Lezen

2 Timotheüs 2:1-26

Zingen

Ps. 26:1, 2, 8

Ps. 33:5, 6

Ps. 139:1, 2

Ps. 141:2, 3, 4 Avondzang:4, 5, 6, 7

Paulus keert terug naar de hoofdlijn van zijn betoog in hoofdstuk 1. Timotheüs moet niet terugdeinzen en zich niet schamen voor het Evangelie (1:7-8). Hij moet het pand dat hem is toevertrouwd zorgvuldig bewaren (1:14).

Oproep tot toewijding

Voor deze roeping is moed en kracht nodig. Paulus roept Timotheüs daarom op: ‘word gesterkt in de genade die in Christus Jezus is’ (vs. 1). Het is opvallend hoe Paulus hier spreekt. Hij geeft zijn geestelijke zoon een opdracht, maar die opdracht houdt iets in wat Timotheüs niet zelf kan doen: hij moet gesterkt wórden. De kracht moet hem gegeven worden door de Heere. Toch is hij niet werkeloos. Hij moet die versterking door de Heere zoeken. Let wel: het gaat om versterking ‘in de genade’. Dat is wat anders dan dat Timotheüs een geestelijke krachtpatser wordt. Dit is een belangrijk punt. Hoe word je gesterkt in het geloof te midden van verdrukkingen? Hoe vind je kracht om een taak als die van Timotheüs te volbrengen? Door ‘de genade

die in Christus Jezus is’: doordat je staat in die genade; doordat heel je leven daarvan doortrokken is. Dan leef je uit Gods vergeving om Christus’ wil. Dan ben je verzoend met Hem. Dan heb je de zekerheid dat Hij je alles geven zal wat nodig is om staande te blijven tot het einde toe. Zo te leven, dat moet Timotheüs najagen. Dan kan hij zijn taak volbrengen.

Die taak houdt niet alleen in dat hij zelf het Evangelie moet verkondigen, maar ook dat hij het moet doorgeven aan anderen die het op hun beurt kunnen uitdragen. Hij moet op zoek naar ‘trouwe mensen’, aan wie hij de schat van het Evangelie kan toevertrouwen (vs. 2). Niet iedereen is geschikt. Maar al te snel vermengen mensen het goud

Delen in geloof
36 Bijbelstudie
8

van het Evangelie met het vuil van dwaalleer. Dat is ondertussen in Efeze wel gebleken. Trouwe boodschappers zijn nodig. Zij moeten ook ‘bekwaam zijn om anderen te onderwijzen’, anders lukt het nog niet om de boodschap door te geven aan de volgende generatie.

Het trouw volbrengen van zijn opdracht betekent voor Timotheüs ook: verdrukkingen lijden. Paulus herhaalt in vers 3 de oproep uit 1:8. Het leven in dienst van de Heere is als het leven van een soldaat. Lijden hoort daarbij.

De juiste houding geïllustreerd

Paulus komt in vers 4-6 met drie beelden die duidelijk maken waar het bij het trouw dienen van de Heere op aankomt.

Allereerst werkt hij het beeld van de soldaat verder uit (vs. 4). Een soldaat moet helemaal gericht zijn op het volbrengen van de taak die hij van zijn commandant krijgt. Dat vraagt om concentratie en toewijding. Een soldaat hoeft zich dan ook niet bezig te houden met ‘de zaken van het levensonderhoud’.

Anders komt er van het strijden niets terecht. Het gaat in dit beeld om het geheel toegewijd zijn aan de dienst van de Heere.

Het niet verwikkeld worden in de zaken van het levensonderhoud, wordt in het geval van onder andere predikanten en zendelingen heel concreet zichtbaar, doordat in hun onderhoud meestal wordt voorzien door de gemeente. Zo kunnen zij zich fulltime wijden aan hun taak. Dit gebeurde al in het Nieuwe Testament (1 Kor. 9:14; 1 Tim. 5:18). Paulus verdiende weliswaar zelf als tentenmaker zijn brood (Hand. 18:3; 1 Kor. 9:12), maar hij geeft aan dat dit de uitzondering is op de regel en dat hij daarvoor speciale persoonlijke redenen heeft (1 Kor. 9:14-18).

Veruit de meeste christenen moeten uiteraard door hun eigen arbeid in hun levensonderhoud voorzien. Toch heeft wat Paulus hier schrijft ook hen wat te zeggen. De dagelijkse arbeid mag niet ten koste gaan van de toewijding aan Christus.

Het tweede beeld is een beeld dat Paulus vaak gebruikt: het deelnemen aan een sportwedstrijd (vs. 5). Wie aan een wedstrijd deelneemt, krijgt de prijs (in de oudheid een lauwerkrans) alleen als hij zich aan de spelregels houdt. Zo is het ook in het geloof. Dat is het punt van dit beeld. Als je je, net als de dwaalleraars, aan Gods ‘spelregels’ niets gelegen laat liggen, moet je niet verwachten de lauwerkrans van het heil te ontvangen. Dat wil niet zeggen dat we het heil verdienen door ons netjes aan de spelregels

te houden, maar wel dat bij leven uit Gods genade ook het luisteren naar Zijn regels hoort. Met een derde beeld maakt de apostel nog een laatste aspect van het leven in Gods dienst duidelijk (vs. 6). Zoals een landbouwer zwaar werk moet verrichten om uiteindelijk een oogst binnen te kunnen halen, zo is ook bij het dienen van de Heere inspanning vereist. Zeker, we worden door genade zalig en het is de Geest Die het in ons werken moet, maar dat neemt niet weg dat een levend geloof een geloof is dat zich ijverig inspant. Wie zo de Heere dient, zal ‘als eerste in de vruchten daarvan delen’. Een gelovige mag hopen en bidden dat ook anderen door zijn of haar inspanningen gezegend zullen worden. Zeker is in ieder geval dat hij of zij er zelf de vruchten van zal plukken.

Volharden met uitzicht

Paulus spoort niet alleen maar aan om te volharden, hij laat ook zien waarom er alle reden is om dat te doen. Hij wijst op dat wat Christus heeft bewerkt door Zijn dood en opstanding (vs. 8). Wie volhardt en Hem niet verloochent, zal daarin delen (vs. 11-12). Dat is het lijden en de verdrukking meer dan waard. De dingen die Paulus hier aan de orde stelt, zijn voor Timotheüs uiteraard niet nieuw. Toch is het, zeker in de verdrukking, steeds opnieuw nodig stil gezet te worden bij de eenvoudige waarheid van het Evangelie. Daarom: ‘houd in gedachten…’ (vs. 8). Paulus onderstreept zijn aansporing met een ‘betrouwbaar woord’, in dichterlijke vorm (vs. 11-13).

‘Als wij met Hem gestorven zijn, zullen we ook met Hem leven.’ Als we door geloof deel hebben gekregen aan Christus’ werk, zijn we met Hem gestorven. Dan hebben we ook deel aan Zijn opstanding en zullen we met Hem leven (vgl. Rom. 6:1-14). In bepaald opzicht heeft de gelovige dat nieuwe leven met Christus al (Kol. 2:12), maar het deelhebben aan dat nieuwe leven in al zijn volkomenheid komt nog. Voor de gelovige nu komt het aan op volharden. Alleen dan zal hij delen in de eeuwige heerlijkheid. Wie de Heere verloochent, zal door Hem verloochend worden, zoals Jezus eerder ook al waarschuwde (Matt. 10:33). Een confronterende boodschap! Gelukkig klinkt het in vers 13 ook: ‘Als wij ontrouw zijn, blijft Hij getrouw’. Zo is er toch hoop voor een gelovige die vastloopt in zijn eigen ontrouw! Zo wordt een Petrus, die zijn Heiland verloochent, toch weer in genade aangenomen. Nog een punt in deze verzen is het waard om even te benoemen. Paulus zegt in vers 10 dat hij alles verdraagt ‘ter wille van de uitverkorenen, opdat ook

Bijbelstudie 8

zij de zaligheid in Christus Jezus zouden verkrijgen’. Paulus verkondigt het Evangelie aan ieder die het horen wil. Tegelijk weet hij dat het de uitverkorenen zijn, die door zijn verkondiging tot geloof zullen komen. De wetenschap dat uiteindelijk Gods verkiezing aan alle geloof ten grondslag ligt, maakt Paulus niet passief. In tegendeel, het is voor hem juist reden om te prediken en lijden te aanvaarden. Hij weet dat de verkondiging van het Evangelie het middel is waardoor de Heere Zijn uitverkorenen tot geloof brengt.

Een trouwe arbeider

Timotheüs moet zijn best doen om als een trouwe arbeider het Woord van de waarheid juist te brengen en zich niet door dwaalleer van de wijs laten brengen (vs. 14-16). Er is allerlei ‘onheilige, inhoudsloze praat’ (vs. 16). Er zijn er die beweren dat de opstanding van de doden al heeft plaatsgevonden (vs. 18), als een louter geestelijk en geheel onzichtbaar iets blijkbaar. Al deze dwalingen leiden alleen tot een toenemen in goddeloosheid (vs. 16).

Dat er gemeenteleden zijn die ten gevolge van de dwaalleer van het geloof afvallen, betekent niet dat de zekerheid van het geloof wordt ondermijnd. Timotheüs mag weten dat de Heere de Zijnen kent (vs. 19; vgl. 1 Joh. 2:19). Op dat vaste fundament mag hij staan. Staan op dat fundament betekent echter ook afstand nemen van alle ongerechtigheid (vs. 19).

Nu zijn er, als het daarover gaat, verschillende soorten gemeenteleden. Sommigen zijn geheiligd en bruikbaar voor God (vs. 21), anderen niet. Dat laatste wordt pijnlijk duidelijk door het voortwoekeren van de dwaalleer.

De wetenschap dat er zulke verschillen zijn binnen de gemeente, vormt een aansporing ernaar te streven zelf een gereinigd en bruikbaar vat te zijn in het grote huis(houden) van de Heere. (Het beeld van de twee soorten vaten wordt hier anders gebruikt dan in Rom. 9:21.)

De dwalenden moeten ondertussen met zachtmoedigheid worden onderwezen, in de hoop dat de Heere hen nog bekering zal schenken.

38 Bijbelstudie 8

?

Vragen

1. Hoe kunnen wij in onze situatie gehoor geven aan de oproep ‘lijd verdrukkingen als een goed soldaat’ (vs. 3)? Betrek hierbij 1 Petrus 4:12-19.

Wat kunnen we leren van de lijdende kerk?

2. Het beeld van de christen als soldaat wijst ons op de noodzaak van totale toewijding aan de dienst van de Heere.

Welke hinderpalen ervaren we hierbij?

Wat kunnen we daaraan doen?

3. In welk opzicht lijkt het leven van een christen op een sportwedstrijd (vs. 5)?

Aan welke ‘spelregels’ hebben wij ons te houden?

Zijn er die wij geneigd zijn te ‘vergeten’?

4. Paulus verwijst naar een landbouwer (vs. 6).

a) Wat maakt hij daarmee duidelijk?

b) J.C. Ryle schrijft in zijn boek Heiligmaking: ‘Ik geloof dat er geen geestelijke winsten zonder moeiten zijn’. Als een boer niet zorgt voor zijn land, krijgt hij geen goede oogst. Zo moet je niet verwachten ‘dat een gelovige die niet ijverig is in zijn Bijbellezen, zijn gebeden en het benutten van zijn zondagen, veel heiligheid verkrijgt’ (uitg. Om Sions Wil, pag. 64).

Bespreek zijn uitspraak.

5. Hoe onderscheid je ‘dwaze en onverstandige strijdvragen’ (vs. 23; vgl. vs. 14, 16) van kwesties waarin de waarheid op het spel staat en zwijgen ontrouw is? Probeer dit concreet te maken met voorbeelden uit de Bijbel en uit onze tijd.

Antwoorden

!
Bijbelstudie 8

Vasthouden aan het Woord

Lezen

2 Timotheüs 3:1-4:5

Zingen

Ps. 2:1, 2, 7

Ps. 33:2, 3

Ps. 34:9, 10, 11

Ps. 56:5, 6 Ps. 119:53, 65

Nadat Paulus in hoofdstuk 2 heeft aangespoord tot volharding, waarschuwt hij nu voor zware tijden die zullen aanbreken. Timotheüs moet daarop voorbereid zijn.

Vooruitzicht voor de laatste dagen

De zware tijden zullen komen in ‘de laatste dagen’ (3:1). Een vergelijkbare uitdrukking (‘in latere tijden’) kwamen we eerder tegen in 1 Timotheüs 4:1. We zagen toen al dat het Nieuwe Testament bij herhaling aangeeft dat ‘de laatste tijden’ zijn aangebroken met de komst van Christus en met de uitstorting van de Heilige Geest (vergelijk Hand. 2:16-17 en Hebr. 1:1). Het is het laatste tijdperk van de geschiedenis, tussen de eerste en de tweede komst van Christus. Hier in de tweede Timotheüsbrief merken we ook duidelijk dat Paulus spreekt over een ontwikkeling die niet slechts in de toekomst ligt, maar al gaande is. Hij heeft het over mensen die een ‘schijn van godsvrucht’ hebben (3:5), maar verder totaal ontspoord zijn. Timotheüs moet zich van hen afkeren.

Het gaat dus om mensen die hij al kent. In 3:6 verwijst de apostel ook duidelijk naar een type mens dat Timotheüs al tegenkomt en dat een voorbeeld is van wat Paulus bedoelt. Tegelijk geeft Paulus’ spreken in de toekomende tijd (‘zware tijden zúllen aanbreken’) de indruk dat het in de toekomst nog van kwaad tot erger zal gaan.

Paulus vindt het duidelijk nodig zijn geestelijke zoon te waarschuwen voor wat hij te verwachten heeft. Hij zegt het met nadruk: ‘weet dit’ (3:1). Je kunt ook vertalen: ‘dit moet je begrijpen’. Blijkbaar dreigt het gevaar dat Timotheüs zich een verkeerde voorstelling maakt van het leven in het tijdperk tot de wederkomst.

In zijn eerste Timotheüsbrief heeft de apostel laten

Delen in geloof
40 Bijbelstudie
9

doorschemeren dat ‘een rustig en stil leven’ voor christenen tot de mogelijkheden behoort (1 Tim. 2:2). Van de eerste gemeente in Jeruzalem is bekend dat zij door haar levensstijl en eenheid diepe indruk maakte en vele buitenstaanders aantrok die tot bekering kwamen (Hand. 2:47; 5:13). Dit zou de indruk kunnen wekken dat het leven in ‘de laatste dagen’ een groot succesverhaal wordt, waarin je als gelovige vredig en blij je weg kunt gaan. Dat is echter een te rooskleurig beeld. Er is ook nog de realiteit die Petrus in zijn eerste brief beschrijft met die bekende woorden ‘de duivel gaat rond als een brullende leeuw, op zoek naar wie hij zou kunnen verslinden’ (5:8). Dat brengt met zich mee dat er ‘zware tijden’ zullen komen. Paulus bereidt er Timotheüs op voor.

Totale ontaarding

Dat het in de laatste dagen zo moeilijk wordt, wordt veroorzaakt door een totale morele ontaarding van de mensen. Ze mogen ‘een schijn van godsvrucht’ hebben (3:5), ze zijn verder op alle mogelijke terreinen ontspoord. Paulus noemt maar liefst achttien verschillende aspecten van die ontaarding (3:2-4).

Bij een paar daarvan een enkele opmerking. In 3:2 heeft de Herziene Statenvertaling ‘grootsprekers’, waar de Statenvertaling spreekt van ‘laatdunkend’. Die laatste vertaling is minder gelukkig. Het gaat erom dat mensen arrogant opscheppen over zichzelf. Bij de uitdrukking ‘zonder natuurlijke liefde’ in 3:3 is het punt dat de liefde ontbreekt, die er normaal (‘van nature’) is in de menselijke verhoudingen (zoals die tussen ouders en kinderen). ‘Onmatig’, in hetzelfde vers, wil zeggen ‘zonder zelfbeheersing’, zodat je jezelf overgeeft aan allerlei zonden. Het woord ‘roekeloos’ in 3:4 duidt aan dat men zich zonder na te denken en zonder bij de consequenties stil te staan ergens in stort. In de context is dat ‘ergens’ de zonde. Paulus maakt het voor Timotheüs concreet door te verwijzen naar een groep mensen die hij kent en die misbruik maakt van een bepaalde categorie kwetsbare vrouwen. Het verkleinwoord ‘vrouwtje’ heeft een negatieve klank. Van de vrouwen in kwestie wordt ook bepaald geen positief beeld geschetst. Ze zijn ‘met zonden beladen’ en worden ‘door allerlei begeerten gedreven’. Ze zijn altijd – op hun manier – bezig met ‘leren’, maar kunnen door hun dwalen ‘nooit tot kennis van de waarheid’ komen (3:6-7).

Men legt meestal een link met de dwaalleraars, met wie men in Efeze te maken had. Verschillende buiten-

Bijbelse bronnen spreken erover dat religieuze bedriegers vaak een dankbaar gehoor vonden onder een bepaalde categorie vrouwen. Meestal betaalde men voor het ontvangen van religieus onderwijs en je krijgt de indruk dat de bedoelde vrouwen hun dwaalleraars goed onderhielden. Het dwaalleer-zijn kon zo een lucratief handeltje worden (vergelijk 1 Tim. 6:5).

Paulus vergelijkt het optreden van de dwaalleraren met het optreden van Jannes en Jambres (3:8). Hun namen komen verder in de Bijbel niet voor. Ze zijn ontleend aan een buiten-Bijbelse Joodse traditie. Het zouden de namen zijn van de magiërs die tegen Mozes ingingen toen hij voor farao stond en die aanvankelijk de tekenen die Mozes deed na konden doen (Ex. 7:11-12, 22; 8:7). In het Oude Testament blijven de magiërs anoniem. Later heeft men de ontbrekende informatie aangevuld door te stellen dat het om twee broers ging, met de namen Jannes en Jambres. In de tijd van het Nieuwe Testament was het de standaardmanier geworden om de magiërs uit Exodus aan te duiden.

Het punt dat de apostel wil maken is duidelijk: de dwaalleraars mogen succesvol zijn, ze zijn dwazen die de waarheid niet kennen en het niet veel verder zullen brengen (3:9).

Trouw onder vervolging

Timotheüs heeft zich gelukkig niet door de dwaalleer laten inpakken. Hij heeft zijn geestelijke leermeester Paulus nagevolgd in onderwijs en in manier van leven (3:10). Die getrouwe navolging omvat ook het aanvaarden van het lijden waarmee het dienen van Christus gepaard gaat.

Paulus heeft zelf heel wat lijden om Christus’ wil moeten doorstaan. Hij noemt de vervolgingen die hem overkomen zijn in Antiochië, Ikonium en Lystre (zie Hand. 13:50; 14:2, 19).

Paulus laat er vervolgens geen enkele twijfel over bestaan: bij het volgen van de Heere hoort vervolging (3:12). Daar moet Timotheüs en daar moeten wij ons op instellen.

De woorden uit 3:10-13 zijn de opmaat voor een herhaling van de oproep waarmee Paulus de brief begon (1:2-2:13). Timotheüs moet blijven bij wat hij geleerd heeft. Hij weet dat die leer betrouwbaar is, omdat hij weet van wie (meervoud in het Grieks) hij het geleerd heeft en omdat hij – van jongs af aan – de Schriften kent (3:14-15).

Timotheüs moet zijn roeping als prediker getrouw volbrengen (4:1-5). Hij moet met volharding het

Bijbelstudie 9

Woord blijven preken, of het – hemzelf en de hoorders – nu gelegen komt of niet. Hij moet er niet voor terugdeinzen ook te weerleggen, bestraffen en vermanen, al moet hij dat dan wel ‘met alle geduld en onderricht’ doen.

Timotheüs moet daarbij niet verwachten dat de mensen altijd op zo’n getrouwe prediking zullen zitten te wachten. ‘Want er zal een tijd komen dat zij de gezonde leer niet zullen verdragen, maar dat zij zullen zoeken wat het gehoor streelt, en voor zichzelf leraars zullen verzamelen overeenkomstig hun eigen begeerten’ (4:3). Dan zal men verzinsels verkiezen boven de waarheid (4:4).

Trouw aan de Bijbelse boodschap

Als de apostel Timotheüs aanspoort, dan benadrukt hij daarbij nog een keer sterk het gezag en de betekenis van de Schrift (3:15-17). Dit is ongetwijfeld niet omdat Timotheüs hier nog niet van op de hoogte was, maar omdat Paulus – zoals steeds in de beide Timotheüsbrieven – zijn geestelijke zoon nog één keer de centrale elementen van het geloof op het hart wil binden.

Het zijn de heilige Schriften die ‘wijs kunnen maken

tot zaligheid’. Let wel: ‘door het geloof dat in Christus Jezus is’; dat wil zeggen door het geloof in Christus. Wie leeft uit de Schrift, komt bij Hem uit en leert op Hem te bouwen.

Een ding wil Paulus nog heel duidelijk meegeven: ‘Heel de Schrift (je kunt ook vertalen ‘ieder Schriftwoord’) is door God ingegeven’ (3:16).

Letterlijk staat er dat heel de Schrift ‘door God (uit)geademd’ is. Ieder Schriftwoord komt van Hem. Het is opgeschreven, doordat Hij het bij de bijbelschrijvers heeft íngegeven (vgl. 1 Pet. 1:21). De rol van de bijbelschrijvers staat hier echter niet op de voorgrond. Alle nadrukt valt op het feit dat ieder Schriftwoord door de Heere Zelf is uítgeademd. Het is Zijn woord! De Bijbel is niet alleen het boek geschreven door Paulus, Mattheüs, Mozes, enzovoort. Het is in de allereerste plaats het Boek waarin de Heere Zelf tot ons spreekt en van ons een luisterhouding vraagt als die van Samuël: ‘Spreek, want Uw dienaar luistert’ (1 Sam. 3:10).

Daarom is ook ieder Schriftwoord nuttig om te onderwijzen, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden; tot opbouw van ‘de mens die God toebehoort’ (3:17).

42 Bijbelstudie 9

?

Vragen

1. Hoe ervaren wij het leven als christen in onze tijd: als een leven in zware tijden (3:1) of meer als een ‘rustig en stil leven’ (1 Tim. 2:2)? Waarom?

2. Paulus schildert in 3:2-5 een beeld van totale ontaarding. Herkennen we dit beeld? Waarin wel en waarin niet?

3. Paulus spreekt in 3:6-7 over vrouwen die altijd leren en nooit tot kennis van de waarheid kunnen komen.

a) Waarom kunnen ze dat niet?

b) Bedreigt hetzelfde gevaar gemeenteleden ook vandaag?

4. Is de tijd dat de mensen de gezonde leer niet meer verdragen (4:3) aangebroken in onze dagen? Hoe is dat in onze maatschappij, in de kerk en in ons eigen leven? Is de neiging te zoeken naar wat het gehoor streelt herkenbaar?

5. Heel de Schrift is door God ingegeven, benadrukt Paulus (3:16).

a) Wat betekent dit? Waar elders in de Schrift wordt dit benadrukt? (Betrek hierbij eventueel ook artikel 3 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis).

b) Staan we er genoeg bij stil dat dit zo is?

c) Ervaren we wel eens moeite met het gegeven dat de Heere héél de Schrift heeft ingegeven? Waarom wel of niet?

d) Merken we een verband tussen gehoorzaam luisteren naar de Bijbel en groei in het leven naar Gods wil (3:17)

Antwoorden

!
Bijbelstudie 9

De finish in zicht

Lezen

2 Timotheüs 4:6-22

Zingen

Ps. 17:4, 8

Ps. 68:2, 10

Ps. 72:6, 7, 11

Ps. 73:12, 13

Ps. 89:7, 8

Paulus gaat zijn tweede Timotheüsbrief afronden. Hij doet dat bepaald niet met een gedachteloze en formele groet. Hij weet dat het einde van zijn aardse levensweg nabij is. Dat geeft zijn woorden een diepe lading. De nood voert daarbij niet de boventoon, maar een krachtig geloofsvertrouwen en diepe dankbaarheid voor de genade en trouw van de Heere.

De dood voor ogen

De apostel zit, zoals we eerder al zagen, gevangen vanwege zijn dienst aan zijn Heiland (1:8, 16; 2:9). Anders dan tijdens zijn vorige gevangenschap, ziet hij nu aankomen dat zijn gevangenschap uit gaat lopen op de marteldood. (Volgens de overlevering is Paulus onder de beruchte keizer Nero onthoofd).

De oproep aan Timotheüs’ adres om te volharden, die heel deze brief door geklonken heeft, wordt door Paulus’ spreken over zijn naderende dood des te klemmender. De grote apostel zal straks wegvallen. Hij zal niet langer kunnen aansporen, onderwijzen en corrigeren. Daarom is het des te belangrijker dat zijn geestelijke zoon zijn taak overneemt en die met

trouw en volharding volbrengt. Zoals de voetnoot in de Herziene Statenvertaling aangeeft, zegt Paulus letterlijk dat het tijdstip van zijn ‘losgemaakt worden’ aanstaande is (2:6). Het is een uitdrukking die teruggaat op het beeld van een schip waarvan de trossen worden losgegooid of een tent waarvan de haringen uit de grond worden getrokken. De strekking is dus: ‘opbreken’, ‘vertrekken’. Het is in Paulus’ dagen een bekende aanduiding voor sterven. (De vertaling ‘ontbinding’ in de Statenvertaling heeft dus niet te maken met het feit dat het lichaam na het sterven tot ontbinding overgaat)

10
Delen in geloof
44 Bijbelstudie

De loopbaan gelopen

Zijn aanstaande levenseinde maakt de apostel niet somber of angstig. Het is voor hem juist reden om in dankbaarheid terug te zien. Hij heeft de goede strijd gestreden; de loop volbracht (4:7). Het woord ‘strijd’ duidt – net als in 1 Timotheüs 6:12 –niet op het strijden van een soldaat, maar op een sportwedstrijd. Je zou dus ook kunnen vertalen: ‘ik heb de wedstrijd van het geloof volbracht’. Paulus maakt het beeld nog wat concreter door te spreken over een hardloopwedstrijd of hardloopparcours (‘de loop’). Dat beeld geeft aan dat geloven (ook) een zaak is van lange adem en soms niet makkelijk is vol te houden. Met dankbaarheid en verwondering mag hij constateren dat hij het heeft mogen volbrengen en dat hij het geloof heeft behouden. Hij heeft veel moeten meemaken onderweg (vgl. 2 Kor. 11:23-28) en heeft ook met zichzelf heel wat te stellen gehad (Rom. 7:14-26). De Heere heeft hem echter staande gehouden. Ook in Paulus’ eigen leven is gebleken dat het houvast dat hij de gemeente in Filippi mocht voorhouden geen loos woord is (‘Ik vertrouw erop dat Hij Die in u een goed werk begonnen is, dat voltooien zal tot op de dag van Jezus Christus’ (Fil. 1:6)). Met de dood voor ogen kijkt Paulus ook vooruit, niet slechts naar het moment dat hij na zijn sterven bij Christus zal zijn (vgl. Fil. 1:23), maar naar de dag van de wederkomst (‘die dag’ (4:8)). Dan zal hij de ‘krans van de rechtvaardigheid’ ontvangen van Zijn Heere. De lauwerkrans was de prijs die je in Paulus’ dagen bij een sportwedstrijd kon winnen. Het beeld van de lauwerkrans wordt in het Nieuwe Testament vaker gebruikt als aanduiding van de volle heerlijkheid die de gelovigen op de jongste dag zullen ontvangen (1 Kor. 9:25; Jak. 1:12; 1 Petr. 5:4; Openb. 2:10; 3:11 (steeds hetzelfde woord, al wordt het verschillend vertaald)). Het is het blij vooruitzicht dat Paulus streelt: de gerechtigheid die hem nu al in Christus wordt toegerekend, zal dan ten volle zijn deel zijn. Nu al rekent de Heere hem zijn zonden om Christus’ wil niet meer toe. Straks zal hij ook voor eeuwig van alle zondigheid en ongerechtigheid zijn bevrijd.

De apostel haast zich trouwens om het perspectief meteen te verbreden. Het gaat niet om hem, maar om de blijde boodschap voor alle gelovigen. ‘Allen die Zijn verschijning hebben liefgehad’ – dat wil zeggen allen die met liefde hebben uitgezien naar het moment van Zijn verschijnen – zullen hierin delen (4:8).

Verlaten

Ondertussen krijgen we in dit laatste hoofdstuk ook iets te zien van Paulus’ worstelingen. We merken dat hij het zwaar heeft. Hij is eenzaam in zijn gevangenschap in Rome. Alleen Lukas is nog bij hem (4:11). Je proeft het verlangen naar gezelschap, onder andere van Timotheüs (4:9, 21; vgl. 1:4).

Vier personen worden genoemd die aanvankelijk met Paulus in Rome waren, maar die hem nu verlaten hebben. Tychikus heeft Paulus zelf naar Efeze gestuurd (4:12), waarschijnlijk om deze brief te bezorgen (postbezorging als in onze tijd bestond nog niet). Krescens en Titus zijn ook naar elders vertrokken (4:10), vermoedelijk om daar het Evangelie te verkondigen en de gemeente op te bouwen. Hun vertrek wordt in ieder geval niet negatief geduid. Dat is anders in het geval van Demas. Alleen als het over hem gaat, spreekt Paulus over ‘verlaten’; je kunt ook vertalen ‘in de steek laten’ (4:10). Zijn vertrek heeft dan ook niet te maken met een nieuwe zendingsreis. De reden is ook niet een betreurenswaardig conflict, zoals dat indertijd was ontstaan tussen Paulus en Barnabas (Hand. 15:37-41). Er is bij Demas iets veel ernstigers aan de hand: hij heeft ‘de tegenwoordige wereld’ liefgekregen (4:10). De tegenwoordige wereld staat in het Nieuwe Testament tegenover de wereld die komt (vgl. 1 Tim. 4:8; 6:17; Gal. 1:4; Ef. 1:21; Titus 2:12). De tegenwoordige wereld liefhebben is precies het tegenovergestelde van het liefhebben van Christus’ verschijnen op de wolken (4:8). Paulus’ bewoording wijst er dan ook op dat Demas niet alleen Paulus in de steek heeft gelaten, maar ook gebroken heeft met het geloof. Demas is vermoedelijk dezelfde persoon als die we tegenkomen in Kolossenzen 4:14 en Filemon 24. Blijkens dat laatste vers is hij een van Paulus’ medewerkers geweest. Meewerken aan de verkondiging van het Evangelie, wil echter niet zeggen dat je de Heere ook werkelijk kent en liefhebt. Net als bij Hymeneüs en Filetus in 2:17 is nu bij Demas aan het licht gekomen dat hij niet Christus’ eigendom is. Voor Paulus is dat ongetwijfeld als een enorme schok gekomen, maar ‘de Heere kent wie van Hem zijn’ (2:19; vgl. 1 Joh. 2:19).

Tegenstand

Terwijl Paulus Timotheüs oproept om hem ‘spoedig’ (4:9) en in ieder geval ‘voor de winter’ op te zoeken (4:21; in de winter was de reis naar Rome die deels over zee moest worden afgelegd onmogelijk), waarschuwt hij zijn geestelijke zoon voor ene Alexander (4:14; mogelijk dezelfde persoon als de

Bijbelstudie 10

Alexander uit 1 Tim. 1:20). Deze man heeft de apostel veel kwaad aangedaan en is krachtig tegen diens verkondiging ingegaan. Timotheüs moet voor hem op zijn hoede zijn.

Geconfronteerd met het kwaad dat Alexander heeft aangericht, grijpt Paulus zich eraan vast dat dit niet ongewroken zal blijven (2:14).

Wat Paulus precies geschreven heeft, weten we niet helemaal zeker. De handschriften waarop de Herziene Statenvertaling zich baseert hebben hier een wens: ‘Moge de Heere hem vergelden naar zijn werken’. In een aantal oude handschriften staat hier een verzekering: ‘De Heere zal hem vergelden…’ Vast staat in ieder geval dat de Schrift ons verzekert dat de Heere het onrecht dat Zijn kinderen is aangedaan zal wreken (vgl. o.a. Rom. 12:19). Ook vinden we in de Schrift veelvuldig de roep om Gods vergelding (vgl. o.a. Neh. 4:4; Ps. 5:11; 35:4-6; 94:1-2; Openb. 6:10). Paulus zelf kan het in Galaten 1:8-9 ook uitroepen: wie een ander ‘evangelie’ verkondigt dan de boodschap van vrije genade ‘die zij vervloekt’. Een roep om het eeuwig oordeel over deze dwaalgeesten! In de Galatenbrief proef je ook waar het Paulus dan om te doen is. Het gaat er niet om dat hij zelf gekwetst is. Het Evangelie staat op het spel en

daarmee het heil van mensen die door de dwaalleer en de tegenstand tegen het Evangelie verloren dreigen te gaan.

Bijstand

Toen Paulus voor de eerste keer de gelegenheid kreeg zich te verdedigen in het strafproces tegen hem, stond geen mens hem bij (4:16). Toch heeft hij er toen niet alleen voorgestaan (4:17). De Heere heeft hem bijgestaan. Van Hem ontving hij kracht. Paulus voelt zich gered ‘uit de muil van de leeuw’. Vermoedelijk doelt hij hier niet op het gevaar letterlijk voor de leeuwen geworpen te worden. Als Romeins staatburger was Paulus van die straf gevrijwaard. De apostel bedoelt waarschijnlijk dat hij gered is uit groot gevaar. Waarop hij precies doelt, weten we niet. Een ding staat voor Paulus in ieder geval vast: de Heere zal ‘mij verlossen tot de komst van Zijn hemels Koninkrijk’ (4:18). De boze kan – onder Gods toelating – misschien bewerken dat Gods dienstknecht gedood wordt, maar werkelijk schaden kan hij hem niet. Paulus is voor eeuwig veilig geborgen in de Heere. Zo kan Paulus verder. Zo kan hij trouw blijven tot in de dood. Zo loopt alles voor hem uit op de lofprijzing van Gods grote Naam (4:18).

46 Bijbelstudie 10

?

Vragen

1. Lees de verzen 7 en 8.

a) Wat bedoelt Paulus met de ‘krans van de gerechtigheid’?

b) Wat heeft ‘de loop’ bij tijden zwaar gemaakt voor hem (vgl. de tekstverwijzingen in de Bijbelstudie)?

c) Wanneer kun je zo spreken als Paulus?

2. Paulus spreekt in 4:8 over de gelovigen als degenen ‘die Zijn verschijning hebben liefgehad’.

a) Wat bedoelt hij hiermee? Betrek hierbij ook 4:1.

b) Kijken wij uit naar de wederkomst van Christus? Waarom wel/niet?

c) Waarom verlangt Paulus zo naar de komst van zijn Heiland (vgl. o.a. Rom. 8:18-23; Fillip. 3:20-21; 1 Thes. 4:17)?

3. Onze tijd kent ook veel ‘Demassen’ (vs. 10), die het geloof de rug toekeren.

a) Hoe zou dat komen?

b) Hebben wij er als kerk en als christenen schuld aan?

c) Hoe kunnen wij zichtbaar maken dat het genot van deze wereld verbleekt bij het leven met de Heere?

4. Mag je verlangen naar Gods oordeel over degenen die het Evangelie bestrijden? Hoe verhoudt zich dat tot de liefde voor verlorenen?

Is het gezond als we nooit heilige toorn voelen jegens de tegenstanders van het Evangelie?

5. Heel Paulus’ leven en verkondiging loopt uit op één verlangen: ‘Hem zij de heerlijkheid tot in alle eeuwigheid’ (4:18). Wat heeft ons dat te zeggen?

Antwoorden

!
Bijbelstudie 10

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.