Limburg Kolenland

Page 1

Onder het motto ‘Limburg kolenland’ vierden de Nederlandse Staatsmijnen in 1952 hun gouden jubileum. In 2015, vijftig jaar na de aankondiging van de mijnsluitingen in 1965, wordt het mijnverleden in Limburg opnieuw gekoesterd het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg (SHCL) een boek over uiteenlopende aspecten van het Limburgse mijnverleden. Aan bod komen onder meer mijnbouwpionier Ego van der Elst (1826-1897), de geschiedenis van het bedrijf Laura & Vereeniging, de kolenwinning tijdens de Duitse bezetting (1940-1944), buitenlandse arbeiders in de mijnen, grensarbeid van mijnwerkers in de Luikse kolenmijnen, de langzaamaanactie van de katholieke mijnwerkersbond in 1957, en het samenleven in mijnwerkersgemeenschap Lauradorp.

Over de geschiedenis van de Limburgse kolenmijnbouw

in het Jaar van de Mijnen. In het kader daarvan verschijnt in samenwerking met

Over de geschiedenis van de Limburgse kolenmijnbouw

Voor dit boek selecteerde beeldredacteur Paul Arnold 71 unieke kleurenfoto’s uit Limburg), die hier voor het eerst worden gepubliceerd.

Limburg kolenland

de fotocollectie van Staatsmijnen (thans bij het Regionaal Historisch Centrum

Ad Knotter (red.)

| Sociaal Historisch Centrum voor Limburg



LIMBURG KOLENLAND



LIMBURG KOLENLAND Studies over de geschiedenis van de Limburgse kolenmijnbouw (her)uitgegeven ter gelegenheid van Jaar van de Mijnen in 2015

Ad Knotter (redactie) Paul Arnold (beeldredactie)

WBOOKS in samenwerking met het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg


INHOUD


Ad Knotter Inleiding

6

Ben Gales Wachtend op betere tijden. Mijningenieur Ego van der Elst, 1826-1897

16

Paul Arnold Laura en Julia. Een kleine geschiedenis van de Naamloze Vennootschap Laura en Vereeniging

64

Frank van Buren Kolenwinning onder Duitse druk: productie en arbeidsverhoudingen in de Limburgse mijnen tijdens de bezetting 1940-1944

102

Serge Langeweg en Leen Roels Buitenlandse arbeiders in de steenkolenmijnen van Luik en Nederlands-Limburg in de twintigste eeuw: een vergelijking

152

Willibrord Rutten Buitenbeentjes. Nederlandse kompels in de Luikse kolenmijnen na de Tweede Wereldoorlog

182

Ad Knotter Grenzen aan de loonpolitiek. De langzaamaanactie van de Nederlandse Katholieke Mijnwerkers Bond (1957) tussen nationale integratie, grensligging en katholiek regionalisme

254

Tanja Cranssen Marokkaanse mijnwerkers in Limburg, 1963-1975

316

Sophie Bouwens Mijnwerkersgemeenschap Lauradorp. Lokale gevolgen van industrialisering en de-industrialisering

348

Gebruikte literatuur

396

Register 408 Over de auteurs

414


6

LIMBURG KOLENLAND — INLEIDING

Ad Knotter

INLEIDING


LIMBURG KOLENLAND — INLEIDING

‘Limburg kolenland’ was de titel van een bijdrage van Jos Perry aan een symposium ter gelegenheid van het vijftigjarig jubileum van het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg (SHCL) in 1999. Hij had die titel ontleend aan de slogan waarmee Staatsmijnen in 1952 hun gouden jubileum hadden gevierd. Perry schrijft over die viering als ‘een euforie: heel Zuid-Limburg stond op zijn kop!’. Onder het motto Limburg Kolenland trok een kilometers lange optocht door Geleen, volgens een krantenbericht ‘de grootste – en duurste – ooit in Nederland gehouden’.1 Limburg was, aldus Perry, eindelijk verzoend met de mijnindustrie. Uit zijn werk blijkt dat de viering van het Jaar van de Mijnen in 2015 – vijftig jaar na de aankondiging van de mijnsluiting – in een traditie staat van jubileumviering en herdenking. De verbondenheid van Zuid-Limburg met het mijnverleden wordt opnieuw gekoesterd in een breed programma van activiteiten.

Na de mijnsluiting heeft het even geduurd voordat er in Limburg met een

positief gevoel aan dat mijnverleden kon worden teruggedacht. ‘Herdenken’ werd aanvankelijk niet als een behoefte gevoeld. In 1979 werd een plan gelanceerd om in Kerkrade een nationaal mijnwerkersmonument op te richten. Het leverde vooral negatieve reacties op. Vrijwel alle gebouwen, koeltorens, spoorwegemplacementen, schoorstenen en schachtgebouwen werden gesloopt en de meeste steenbergen afgegraven. De systematische afbraak van de bovengrondse gebouwen en installaties leidde niet of nauwelijks tot protesten. Het ontbrak destijds aan de wil om het mijnerfgoed te behouden om op die manier de herinnering aan de mijnen levend te houden.

Inmiddels is de waardering van het mijnverleden en het mijnerfgoed in Lim-

burg sterk gegroeid. Al in de jaren 1970 waren er tekenen van het ontstaan van een herinneringscultuur, zoals onder meer blijkt uit het succes van de groep Carboon, maar pas in de jaren 1990 was er een echte kentering waarneembaar. De wil om het mijnerfgoed te behouden en de herinnering aan het mijnverleden levend te houden, is tegenwoordig in Limburg alom aanwezig. Verschillende mijnkolonies zijn inmiddels tot rijksmonument verklaard. Initiatieven als het Nederlands Mijnmuseum in Heerlen en de website www.demijnen.nl, om slechts twee voorbeelden te noemen, krijgen veel weerklank onder de bewoners van de voormalige mijnstreek en daarbuiten. Het mijnverleden is tegenwoordig een vast onderdeel van de lokale cultuurpolitiek; het uitroepen van het Jaar van de Mijnen in 2015 is daarvan een treffend voorbeeld.

Zolang het kan wordt daarbij aansluiting gevonden bij de nog levende oud-

mijnwerkers, die naarmate zij ouder worden een groeiende behoefte voelen om

1

Perry, ‘Limburg kolenland’, 73-74. Zie ook: idem, ‘Jubeljaren’, 45.

7


8

LIMBURG KOLENLAND — INLEIDING

hun herinnering vast te houden en over te dragen. Maar naarmate deze levende herinnering verdwijnt, neemt de noodzaak van geschiedschrijving toe. Voor een goed begrip van het mijnverleden is historisch onderzoek en geschiedschrijving onontbeerlijk. Dat inzicht heeft ertoe geleid dat de Stichting ‘De Koempel verhaalt’ in 2009 opdracht heeft gegeven tot het schrijven van een wetenschappelijk standaardwerk over de sociale geschiedenis van de Limburgse mijnen. Deze opdracht resulteerde in 2012 in de uitgave van het boek Mijnwerkers in Limburg: een sociale geschiedenis, dat – voor een wetenschappelijk werk – ruime aftrek vond in Limburg en daarbuiten.2

Ook al vóór de verschijning van dit standaardwerk was er historisch onderzoek

gedaan naar de geschiedenis van de mijnbouw en de mijnwerkers in Limburg. Veel van dit onderzoek werd verricht op en door het SHCL. In het jaarboek van het SHCL, de Studies over de sociaal-economische geschiedenis van Limburg (sinds 1955), werden en worden regelmatig artikelen over mijnbouwgeschiedenis opgenomen. Het jaarboek wordt gratis toegezonden aan donateurs van het SHCL, maar bereikt lang niet iedereen die geïnteresseerd is in het Limburgse mijnverleden. Wij denken er daarom goed aan te doen om ter gelegenheid van het Jaar van de Mijnen enkele van de meest relevante artikelen over de mijnbouw uit het jaarboek opnieuw uit te geven, zodat een breder lezerspubliek er kennis van kan nemen. Het gaat om een selectie: sinds 2000 verschenen er in totaal 28 artikelen over aspecten van de mijnbouwgeschiedenis in het jaarboek (voor een overzicht zie de bijlage bij deze inleiding).

De voor deze bundel uitgekozen artikelen zijn min of meer chronologisch

geordend. Ben Gales opent de rij met een levensbeschrijving van de negentiendeeeuwse mijnbouwpionier Ego van der Elst (1826-1897), directeur van de Domaniale Mijn tussen 1852 en 1876 en aansluitend tot aan zijn dood in 1897 hoofd van het Staatstoezicht op de Mijnen. Gales, kenner van de geschiedenis van de Domaniale Mijn,3 beschrijft de rol van Van der Elst als vormgever van het technische en sociale beleid van deze toen nog enige kolenmijn op Nederlandse bodem. In zijn latere functie als hoofd van het Staatstoezicht kreeg Van der Elst te maken met de concessie-aanvragen voor de Oranje-Nassau Mijnen. Hij speelde een centrale rol in het mijnbeleid dat tot de vestiging van dit bedrijf zou leiden, en daarmee tot een nieuwe episode in de Limburgse mijngeschiedenis.

Over de geschiedenis van de Oranje-Nassau Mijnen bestaat inmiddels een

uitgebreide studie van de hand van Jan Peet en Willibrord Rutten.4 Over de andere 2 Knotter (red.), Mijnwerkers in Limburg. 3 Gales, Delven en slepen. 4 Peet en Rutten, Oranje Nassau Mijnen.


LIMBURG KOLENLAND — INLEIDING

particuliere mijnen is veel minder geschreven. In het tweede artikel geeft Paul Arnold een beknopt overzicht van de geschiedenis van de particuliere mijn Laura en Vereeniging te Eygelshoven. De Société des Charbonnages Réunis Laura et Vereeniging S.A. was in 1899 opgericht door de Belgische koloniale ondernemer Albert Thijs († 1915) met voornamelijk Belgisch kapitaal. Ook directeur-gérant Raymond Pierre had koloniale banden: hij was directeur geweest van de Ombilin mijnen in Nederlands-Indië (Sumatra).5 De maatschappij richtte twee mijnen in: eerst de ‘Laura’ (vanaf 1907 in productie) en later de ‘Julia’ (vanaf 1926). De auteur besteedt aandacht aan de marktverhoudingen, de mechanisering en andere technische aspecten, de organisatie van de arbeid, de rationalisaties in de jaren 1930 (het ‘jagen en jachten’) en de gevolgen daarvan voor de arbeidsverhoudingen. De ontwikkelingen bij de Laura en de Julia worden steeds bezien in het kader van die in de Limburgse mijnindustrie in het algemeen.

Wij vervolgen met een bewogen periode in de geschiedenis van de Limburgse

mijnbouw: de Duitse bezettingstijd. Frank van Buren beschrijft hoe de kolenwinning onderdeel werd gemaakt van de Duitse oorlogseconomie. Vanaf het begin eisten de Duitsers opvoering van de productie voor de export naar Duitsland. Omdat ook de binnenlandse vraag steeg, brak er in 1941 een ‘kolencrisis’ uit, die aanleiding gaf tot grote onderlinge conflicten onder de diverse Duitse autoriteiten. De geëiste verhoging van de productie kon alleen door een hogere arbeidsinspanning worden gerealiseerd, maar deze druk had een averechts effect: onvrede onder de mijnwerkers leidde tot obstructie en oplopend werkverzuim, ook omdat de voedselvoorziening ontoereikend was. De onvrede culmineerde in de april-meistaking van 1943.

De volgende vier artikelen hebben betrekking op verschillende aspecten van

de arbeidsvoorziening. Serge Langeweg en Leen Roels onderzoeken de grote verschillen in de aanwezigheid van buitenlandse migranten in de NederlandsLimburgse en Luikse mijnindustrie.6 Omdat er in Nederlands-Limburg, afgezien van Kerkrade, nauwelijks een mijnwerkerstraditie bestond, waren aanvankelijk geschoolde buitenlanders nodig om Nederlanders op te leiden. Pas in de jaren 1930 lukte het een ‘vaste stam’ van Limburgse werknemers te vormen, die na de Tweede Wereldoorlog de basis vormde voor een groot overwicht van autochtone mijnwerkers. In Luik werd de daar aanwezige mijnwerkerstraditie tot in de twintigste eeuw van vader op zoon overgedragen. Daar ontstonden pas vanaf het eind van de jaren 1930 en vooral na de Tweede Wereldoorlog grote arbeidstekorten, die slechts 5 6

Zie over deze mijn: Erwiza, Miners, Managers and the State. Het artikel was een voorstudie voor hun inmiddels verschenen proefschriften: Langeweg, Mijnbouw en arbeidsmarkt; Roels, Het tekort.

9


32

LIMBURG KOLENLAND — WACHTEND OP BETERE TIJDEN

en dus onwetend werd gehouden over wat zich afspeelde in de spoorwegmaatschappij. De Aken-Maastrichtsche was daarentegen bang voor verplichtingen die een financiële last zouden vormen. Tegelijk probeerden de particuliere directeuren een regeling te treffen met de Duitse concurrenten voor de afzet van steenkool. Het vooropstellen van het Nederlandse belang en zeker dat van de Nederlandse staat compliceerde dit proces. Uiteindelijk zou met ingang van 1860 de steenkolenmarkt contractueel worden verdeeld. De regeringscommissaris werd over de onderhandelingen traag en pas achteraf geïnformeerd. De spanningen met het Staatstoezicht waren dus een vorm van emancipatie van het bedrijfsleven. Tekenend was dat de directie van de Aken-Maastrichtsche uiteindelijk liet weten geen toestemming van de regering te hebben gevraagd voor de kartelovereenkomst met de Vereinigungsgesellschaft omdat zij meende dat dit niet nodig was.38

De mijnen aan weerskanten van de grens waren potentiële concurrenten en zij

tastten onderling hun ambities en mogelijkheden af. De Domaniale Mijn kon een productieschacht openen aan de Duitse kant van de grens, want het wingebied liep ondergronds door. De onderneming kon zo grensbelemmeringen ontduiken. Die optie werd geregeld bekeken in crisisperiodes, van de jaren 1820 tot na 1930. In de praktijk was het een dreigement of strategische zet bij de onderhandelingen over onderling niet betwiste markten. In deze context is het opmerkelijk dat Ego van der Elst in 1856 zijn superieuren voorstelde: ‘op voorwaarde dat men deze winst als 14.000 voor mij zoude wezen, wil ik gaarne deze schacht voor eigen rekening maken’. Hij had de aanlegkosten op 45.000 gulden begroot en de winst op 16.000 per jaar.39 Van der Elst overschatte echter de winstgevendheid van de schacht in Duitsland. Die werd wel gegraven, overigens op kosten van het mijnbedrijf, maar bleek geen uitweg uit de moeilijke economische omstandigheden aan weerskanten van de grens. Al spoedig behoorde Van der Elst daarom tot degenen die een overeenkomst met de Duitsers als de beste oplossing zagen, met als consequentie het opgeven van de bijna voltooide schacht.

Het voorstel om de schachtaanleg zelf te financieren zou men niet van een

werknemer verwachten, ook al hadden in de negentiende eeuw topemployees veel ruimte om zelfstandig inkomen te verwerven, buiten en binnen het eigen bedrijf. Het voorstel geeft een indruk van de financiële achtergrond van Van der Elst persoonlijk. Van der Elsts opvolger typeerde hem als ‘zelf zeer rijk’.40 Deze (→ p.49) 38 39 40

RHCL, archief Staatstoezicht 41-2, brief AMSM aan de Ingenieur der Mijnen 25.01.1861. Idem, archief Domaniale, DM II 80, Schachtanlage der Domanial Grube, der Abtei Klosterrade incl Schächten aus 1855/58, Alte Schächte, Rapport E. van der Elst 19.12.1856. Van 1810 Administration des Mines tot 1960 Staatstoezicht op de Mijnen, 62. Dit is een weergave van de opmerkingen bij zijn afscheid in 1932 van Blankevoort, hoofd van het Staatstoezicht op de mijnen na Van der Elst.


Een groepje mijnwerkers bij de borden met de controlepenningen aan het begin van hun dienst. Aan de vorm van de penningen, in dit geval driehoekige, is te zien dat het hier om leden van de middagploeg gaat. Staatsmijnen, 1962.



Op weg naar de schacht haalde de mijnwerker bij een aantal afhaalpunten hulpmiddelen op voor zijn werk ondergronds. Op deze foto een kijkje in de lampisterie, waar na elke dienst de accu’s van de lampen werden opgeladen. Staatsmijnen, 1962.

<

Nadat de mijnwerker in het badlokaal zijn werkkleding had aangetrokken, hing hij zijn ‘nette’ plunje aan een kleding-

haak, die via een lange ketting tot dicht onder het plafond werd opgetrokken. Zo nam de garderobe van duizenden mensen weinig plaats in. Staatsmijnen, ca. 1963.


Nadat de mijnwerker al zijn spullen had verzameld, vulde hij zijn drinkbus (de blech) met water of koffie en begaf zich naar de lift. Staatsmijnen, 1962.

>

De lampenkamer voor de zogenaamde Davylampen, de veiligheidslampen waarmee de aanwezigheid en de hoeveelheid

mijngas aangetoond kon worden. Staatsmijnen, 1962.



Eindredactie Ad Knotter Beeldredactie Paul Arnold Tekstverzorging Ella Muyres en Ingrid Frints Vormgeving Lori Lenssinck, Voorheen De Toekomst, Wageningen

COLOFON

Wij danken het Regionaal Historisch Centrum Limburg voor het ter beschikking stellen van de foto's uit het archief van DSM (Staatsmijnen).

© 2015 WBOOKS /Sociaal Historisch Centrum voor Limburg / de auteurs Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De uitgever heeft ernaar gestreefd de rechten met betrekking tot de illustraties volgens de wettelijke bepalingen te regelen. Degenen die desondanks me-

Uitgave

nen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen

WBOOKS, Zwolle

zich alsnog tot de uitgever wenden.

info@wbooks.com

Van werken van beeldende kunstenaars aangesloten

www.wbooks.com

bij een CISAC-organisatie is het auteursrecht geregeld met Pictoright te Amsterdam.

i.s.m. Sociaal Historisch Centrum

© c/o Pictoright Amsterdam 2015.

voor Limburg, Maastricht info@shclimburg.nl

ISBN 978 94 625 8074 9

www.shclimburg.nl

NUR 693



Onder het motto ‘Limburg kolenland’ vierden de Nederlandse Staatsmijnen in 1952 hun gouden jubileum. In 2015, vijftig jaar na de aankondiging van de mijnsluitingen in 1965, wordt het mijnverleden in Limburg opnieuw gekoesterd het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg (SHCL) een boek over uiteenlopende aspecten van het Limburgse mijnverleden. Aan bod komen onder meer mijnbouwpionier Ego van der Elst (1826-1897), de geschiedenis van het bedrijf Laura & Vereeniging, de kolenwinning tijdens de Duitse bezetting (1940-1944), buitenlandse arbeiders in de mijnen, grensarbeid van mijnwerkers in de Luikse kolenmijnen, de langzaamaanactie van de katholieke mijnwerkersbond in 1957, en het samenleven in mijnwerkersgemeenschap Lauradorp.

Over de geschiedenis van de Limburgse kolenmijnbouw

in het Jaar van de Mijnen. In het kader daarvan verschijnt in samenwerking met

Over de geschiedenis van de Limburgse kolenmijnbouw

Voor dit boek selecteerde beeldredacteur Paul Arnold 71 unieke kleurenfoto’s uit Limburg), die hier voor het eerst worden gepubliceerd.

Limburg kolenland

de fotocollectie van Staatsmijnen (thans bij het Regionaal Historisch Centrum

Ad Knotter (red.)

| Sociaal Historisch Centrum voor Limburg


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.