090419_p001_006:boerenleven
16-10-2009
15:28
Pagina 1
Ons Boerenland
090419_p001_006:boerenleven
16-10-2009
15:28
Pagina 2
090419_p001_006:boerenleven
16-10-2009
15:28
Pagina 3
Ons Boerenland Onder redactie van Jan Bieleman, Johan de Bruijn, Cor van der Heijden, Siebrand Krul, Gerard Rooijakkers en Hans Siemes
Uitgeverij Waanders, Zwolle
090419_p001_006:boerenleven
16-10-2009
15:28
Pagina 4
Inhoud Anderhalve eeuw werken op het land
7
door Jan Bieleman
De boer en zijn vee: de koe
31
door Reimer Strikwerda
De boerderij
121
door John van Zuijlen
Bij boeren binnen
139
door John van Zuijlen
De boer en zijn vee: het paard
49 Het boerenerf
door Reimer Strikwerda
157
door Cor van der Heijden
De boer en zijn vee: het varken
67
door Reimer Strikwerda
De boer en zijn vee: de kip
85
door Reimer Strikwerda
De boer en zijn werktuigen
103
door Gerard Rooijakkers
De boerin door Hans Siemes
4
175
090419_p001_006:boerenleven
16-10-2009
15:28
Pagina 5
Boeren op veen
283
door Harm van der Veen
Meiden en knechten
193 Boeren op zand
door Cor van der Heijden
301
door Cor van der Heijden
Van vader op zoon
211 Boeren op klei
door Henk de Haan
319
door Peter Priester
Tuinbouw
229
door Hans Siemes
Boomgaarden en kleinfruit
247
door Piet van Cruyningen
Boeren op toegemaakte grond
337
door Harm van der Veen
Boeren langs rivieren en in heuvelland
355
door Aad Vernooij
De nieuwe landbouw
373
door Jan Schakel en Henk Oostindie
Nederland zuivelland door Aad Vernooij
265 Register
5
393
090419_p001_006:boerenleven
19-10-2009
15:03
Pagina 6
Woord vooraf De Nederlandse geschiedenis is een geschiedenis van het
Daarnaast komt natuurlijk de boerderij aan bod. De evolutie
boerenbedrijf. Zonder de bijdrage van boeren en boerinnen
van verschillende boerderijtypen, uitmondend in boerderijen
zou Nederland geen Gouden Eeuw gekend hebben. Boeren
waar kamers zonder nut geen plaats meer hadden. Elk type
voedden het land, leverden de hennep waarmee scheeps-
grond vergt een bepaald soort gebruik en daarmee een
touwen voor de Verenigde Oost-Indische Compagnie
bepaald boerderijtype. Op de zandgronden staan andere
werden gemaakt en verhandelden hun boter in alle delen
boerderijen dan op vette klei. Ons Boerenland gaat ook over
van Europa. Voor eigen gebruik kochten zij elders
het boerenerf, dat vanouds een gebruiks- en een sierfunctie
goedkopere boter…
heeft. En de rol van de boerin daarbij, die met de golven van de
De agrarische geschiedenis stopte daar echter niet. In de
vrouwenemancipatie uitgroeide tot agrarisch onderneemster.
eeuwen erna kenmerkte de Nederlandse landbouw zich door grote innovatie en groei. Machines (tegenwoordig uitgerust
De boer geniet in Nederland veel sympathie. Dat is niet
met computers en GPS-besturing) vergemakkelijkten het
vreemd, als we bedenken dat nog geen vijftig jaar geleden
werk. Uitgekiende fokprogramma’s zorgden voor excellent
750.000 mensen op het land werkten. Iedereen heeft iets met
vee dat tot ver buiten de grenzen werd geëxporteerd en de
het boerenland. Nu nog verdienen 85.000 Nederlanders hun
bedrijfsgebouwen kregen een steeds doelmatiger indeling.
geld op de boerderij of in de kas. Stiekem dromen velen nog steeds van een leven te midden van trekkers, vee en graan.
Ons Boerenland vertelt het verhaal van het Nederlandse
Niet voor niets zitten honderdduizenden mensen ’s avonds
boerenbedrijf. Het gaat over het rundveestamboek, over
aan de buis gekluisterd als in ‘Boer zoekt vrouw’ een stel
het paard als onmisbare werkkracht op de boerderij,
harde werkers op zoek gaat naar een vrouw. Voor deze
over ‘Londense biggen’ en de varkencyclus en over de
mannen en vrouwen echter geen sterallures: en de boer,
duizelingwekkende ontwikkelingen in de kippenhouderij.
hij ploegde voort…
Wanneer de geschiedenis van het vee wordt verteld, mogen ook de schaduwzijden niet onvermeld blijven. Veeziekten
We wensen u veel lees- en kijkplezier.
en andere rampspoed lieten door de eeuwen heen diepe sporen na in het boerenbewustzijn.
Redactie en uitgever
6
090419_p007_030:OB
16-10-2009
15:30
Pagina 7
Anderhalve eeuw werken op het land
Nederland is een grootmeester in de land- en tuinbouw. Ons land is na de Verenigde Staten en Frankrijk de derde exporteur van land- en tuinbouwproducten ter wereld. Niet voor niets staat Nederland bekend als een land van kaas, tulpen, klompen en molens, allemaal nauw verknoopt met het boerenleven. Zo’n positie bereik je niet zomaar. Daaraan gaat een lange traditie vooraf van vakmanschap, vernuft en handelsgeest. Het levert een boeiend verhaal op over boeren, boerinnen, hun vee en gewassen, over tuinbouw, over Nederland, over de inrichting van ons land. Hoe zij bouwden aan één van de indrukwekkendste successen uit onze vaderlandse geschiedenis. Een knecht drijft vee over de weg. Zuid-Limburg, omstreeks 1930. (RH)
Rembrandt, Deltawerken, Gouden Eeuw. Boeren en tuinders horen met recht in dat rijtje thuis. Een verhaal ook met schaduwkanten.
Marktgerichte traditie
lieten de Nederlandse akkerbouwers, veehouders en
Omstreeks 1850 brak voor de Nederlandse boeren en tuinders
kooplui zich leiden door het motto om het beste de grens
een periode aan van grote veranderingen. Drijvende kracht
over te sturen. Kwaliteit bracht het meeste op, wisten ze
was de snelle groei van de Europese bevolking als onderdeel
toen al. Het mindere bleef in eigen land.
van een complex verschijnsel dat we kennen als de Industriële
Zo schreef de Engelse ambassadeur in ons land, Sir William
Revolutie. Beetje bij beetje kwam er meer koopkracht en
Temple, in 1673: ‘Zij verkopen hun boter over alle delen van
veranderde het menu van de West-Europeaan.
Europa en kopen voor hun eigen gebruik de goedkopere uit
Mondjesmaat kwam er meer ruimte op tafel voor ‘luxere’
Ierland of Noord Engeland’.
landbouwproducten zoals vlees, zuivel, suiker, groenten en
Vanaf ongeveer 1850 kreeg dit alles geheel andere allures
fruit. Het waren vooral de Nederlandse boeren en tuinders die
onder een klimaat van vrijhandel dat in korte tijd over Europa
inspeelden op deze nieuwe en groeiende vraag naar juist deze
kwam. Bovendien zorgden de opkomst van de stoomscheep-
producten. Ze bouwden daarmee voort op een marktgerichte
vaart en de snelle uitbreiding van het spoorwegnet ervoor
traditie die al dateert uit de Late Middeleeuwen.
dat de vervoerskosten daalden. Betrouwbaarheid en regelmaat van het vervoer zelf namen toe. De verkeerskaart van
Het beste voor het buitenland
Europa kwam er volstrekt anders uit te zien. In ons land
De Gouden Eeuw, een roemruchte periode uit onze vader-
bijvoorbeeld kreeg het nieuwe spoorwegnet aanvulling met
landse geschiedenis, met zijn vele handelscontacten gaf een
een uitgebreid netwerk van lokaalspoorwegen, vooral in de
krachtige impuls aan de uitvoer van allerlei producten. Daarbij
tot dan toe nog slecht ontsloten zand gebieden.
7
090419_p007_030:OB
16-10-2009
15:30
Pagina 8
EENZAAM BEROEP
Door de snel toenemende vraag stegen de prijzen van boter en vee van jaar tot jaar veel sneller dan die van granen zoals tarwe en rogge en datzelfde gold ook voor de prijs van allerlei tuinbouw- en fruitteeltproducten. Daarom gingen vooral boeren in de zandgebieden zich meer en meer toeleggen op de productie van boter en het mesten van varkens en ontstonden nieuwe tuinbouwgebieden, zoals het Westland. Hun belangrijkste klanten woonden aan de overzijde van de Noordzee: in Engeland. En datzelfde gold voor fruittelers in het Gelderse rivierengebied. Zij zeiden voortaan: ‘we plukken voor den Engelsman’, terwijl ze hun areaal met boomgaarden met appels en kersen fors uitbreidden. Bollenkwekers in de duinstreek profiteerden van de vraag naar hyacinten, in die tijd in Engeland de modebloem bij uitstek. Zo kregen landen tuinbouw in enkele tientallen jaren tijd op tal van vlakken een geheel nieuw aanzien, met Groot-Brittannië als belangrijkste klant. Het resultaat was dat in de eerste decennia van de vorige eeuw al meer dan de helft van de totale Nederlandse land- en tuinbouwproductie naar het buitenland ging.
Amerikaanse omweg De sterk op buitenlandse markten gerichte Nederlandse landen tuinbouw moest voortdurend alert zijn op modernisering, van producten en van organisaties. Eén van de vernieuwingen in de veehouderij was de komst
De loonwerker vult de maïszaadcontainers van zijn zes-rijïge zaai machine. (SFA)
van de rundveestamboeken. In 1874 kwam de Vereniging ‘het Nederlandsch Rundveestamboek’ tot stand. Op het eerste gezicht weinig spraakmakend, maar zeer belangrijk. Kopers
Met het verdwijnen van knechten en meiden en nadien het verdwijnen van veel (kleine) boerenbedrijven, is ‘boer zijn’ in veel opzichten een eenzaam beroep geworden. Of, zoals een akkerbouwer in de Flevopolder het verwoorde: ‘Toen de mechanisatie doorzette, werd het stiller op de boerderij. Er waren steeds minder mensen. De boer was niet meer de man die leiding gaf aan zijn mensen, maar de man die zelf voorop liep met het werk en die zelf de machines bediende met zijn ene knecht of twee. De verandering was heel ingrijpend. De sociale contacten gingen een beetje verloren. Het werk werd lichter, maar wel eenzamer’.
kregen zo inzicht in wat ze kochten. Dankzij het optekenen van gegevens van koeien en stieren kon Nederland beter tegemoet komen aan de toenemende buitenlandse vraag naar fokvee. De beste stieren en koeien gingen voor hoge prijzen naar onder meer Amerika. Daar vormden ze de basis voor het Holstein Friesian-ras, momenteel veruit het belangrijkste melkveeras ter wereld. De totstandkoming van het stamboek leidde al vrij snel tot een twist. Nog vóór het NRS zijn eerste lustrum zou vieren, besloten Friese veefokkers een eigen stamboek op te richten. Zij meenden met een eigen organisatie de verbetering van het beroemde Friese vee beter ter hand te kunnen nemen. Aanvankelijk kenden de stamboeken een keur aan ‘regionale’ rassen met kleine verschillen. Om tot een meer gericht fokbeleid te komen dikte het NRS in 1906 het aantal in tot drie scherp onderscheiden fokrichtingen: het zwartbonte FriesHollandse ras (FH-ras), het roodbonte Maas-, Rijn- en IJsselras (MRIJ-ras) en het Groninger ras (G-ras), waartoe de blaarkoppen (zwart- en roodbont) behoorden. Deze ‘nationale drie’ bepaalden tot in de jaren 1970 het uiterlijk van de Nederlandse rundveefokkerij, waarna de Holstein Friesians het roer overnamen. Via een omweg kwam daarmee de aan het einde van de 19de eeuw geëxporteerde genetica terug op oude bodem.
8
090419_p007_030:OB
16-10-2009
15:30
Hieronder: In de jaren vijftig werden de Nederlandse melkveehouders belangrijke leveranciers van consumptiemelk voor het in Duitsland gelegerde Amerikaanse leger. Een voorwaarde was wel dat die melkveestapel op korte termijn TBC-vrij gemaakt moest worden, wat lukte. Op de foto wordt een Amerikaans vliegtuig volgeladen met Nederlandse melk. (NOM)
Pagina 9
Boven: Aankomst van Fries fokvee in de haven Santos in Brazilië, circa 1930. (FLB)
Middenonder: In 1912 bezocht Koningin Wilhelmina de vee tentoonstelling in Leeuwarden. (CR)
Rechtsmidden: Vanaf het midden van de 19de eeuw werd Nederland een belangrijke exporteur van fokvee. Hier is een groep van het NoordHollands Rundveestamboek aan boord van de Santa Cruz op weg naar een veetentoonstelling in Argentinië in 1894. (CR)
Linksonder: Deze foto uit 1954 toont Bartha II die door eigenaar G.J. van Giessen te Poederoijen wordt ‘voorgebracht’. De keurmeesters geven punten. (GA)
Rechtsonder: Vanaf ongeveer 1900 wordt in de concurrentiestrijd op de internationale zuivelmarkten kwaliteit en hygiëne een belangrijk criterium. Om die reden organiseerden de landbouw organisaties melkcursussen waar de leerlingen de kneepjes van het vak bijgebracht kregen. Aan het eind van de cursus werd het examen afgenomen. (NOM)
090419_p007_030:OB
16-10-2009
15:30
Willem Albert Scholten (18191892) geldt als de grondlegger van de Groninger land bouwindustrie. Vooral vanaf de jaren 1860 bouwde hij in de Veenkoloniën een groot aantal aardappelmeel fabrieken. Vrijwel alle aardappelmeel werd naar het
Pagina 10
buitenland verkocht, met name naar de Britse textiel industrie. Naderhand bouwde Scholten ook fabrieken in onder meer Duitsland, Polen en Rusland waardoor zijn onderneming wel wordt beschouwd als de eerste Neder landse multi national. (GRA)
Suiker, zetmeel en stro Nieuw was na 1850 de opkomst van de eerste, moderne vormen van landbouwindustrie. Zo stichtte een ‘entrepreneur’ in Zevenbergen, in de Brabantse Noordwesthoek, in 1858 de eerste moderne suikerfabriek, nadat eerder in Oosterbeek een provisorisch fabriekje had gedraaid. In de Groningse Veenkoloniën maalden omstreeks 1865 de aardappelzetmeelfabrieken de eerste fabrieksaardappelen. Het bijzondere van deze laatste industrie was dat ze geheel was gericht op de export van haar product, eerst en vooral ook weer naar Engeland. Datzelfde gold voor de Groningse strokartonindustrie. Nadat de Groningse akkerbouwers al enige jaren achtereen hun stro naar fabrieken over de grens hadden verkocht, begon in 1869 in Hoogezand de eerste fabriek op eigen bodem te draaien. Het was juist de verkoop van dat stro die de graanteelt weer enigszins rendabel maakte, toen de prijzen van graan in de jaren 1880 fors daalden.
10
090419_p007_030:OB
16-10-2009
15:30
Hierboven: Een demonstratie stoom dorsen in het Arnhemse Openlucht museum, in 1974. Het graan wordt vanaf de wagen in de ‘dorskast’ gebracht die wordt aangedreven door een locomobiel. De eerste van dit soort combinaties kwam in ons land in de jaren 1850 in gebruik. (NOM)
Pagina 11
Rechts: Een opvallende eigenschap van de Nederlandse landbouw is van oudsher de grote variatie in bedrijfs vormen. Deze verscheidenheid heeft alles te maken met de grote gevarieerdheid aan landschappen en bodemtypen. In 1910 deelde de overheid Nederland in landbouw gebieden in. Deze kaart dateert van 1933; afgebeeld zijn ook de Wieringermeerpolder en de Afsluit dijk die rond deze jaren gereed kwamen. (PC)
De zeeklei met akkerbouw en gemengd bedrijf De rivierklei met gemengd bedrijf De weidestreken De zandgronden De Veenkoloniën De tuinbouwgebieden
Dorsen en hannekemaaiers
Coöperatie vernieuwt
Omstreeks 1860 deden ook de eerste moderne vormen van
De veranderingen die in het midden van de 19de eeuw
mechanisatie op de boerderij hun intrede. Op het akkerbouw-
op gang waren gekomen, raakten omstreeks 1890 in een
bedrijf namen dorsmachines het tijdrovende en arbeids-
stroomversnelling. Na een eerste aanzet tot technische
intensieve dorsen over van de arbeiders. In 1846 importeerde
vernieuwing, de opkomst van de landbouwindustrie en
het Groninger ‘Genootschap ter Bevordering van Nijverheid’
een almaar stijgende export, volgde het ontstaan van
in Onderdendam een Amerikaanse dorsmachine. Het duurde
allerlei soorten coöperaties. Dat was een organisatorische
maar even of meer akkerbouwers bestelden deze machines
vernieuwing, die grote invloed zou hebben op de land- en
in het buitenland. In de weidegebieden kwamen vanaf 1860,
tuinbouw.
met meer of minder succes, de eerste grasmaaimachines in
De krachtenbundeling van boeren, die gezamenlijk een
gebruik. Het aantal steeg sterk toen, als gevolg van de Frans-
coöperatie stichtten voor de inkoop, verwerking, verzekering,
Duitse oorlog (1870/71) en – wat later – door de opkomst van
bankzaken en zo meer, was overgewaaid uit Duitsland.
de Duitse industrie, steeds minder Duitse ‘hannekemaaiers’
Burgemeester Raiffeisen had daar met succes coöperaties
in de zomer naar Nederland kwamen om de boeren te helpen
op gang gebracht, zoals ook later in Nederland
bij de hooioogst. De eerste voorzichtige stappen op het vlak
burgemeesters en notabelen vaak de initiatiefnemers
van de mechanisatie, waarin overigens ook Nederlandse
waren. Boeren en tuinders versterkten met die onderlinge
dorpssmeden en machinebouwers zich mengden, waren de
samenwerking hun positie op de markt.
opmaat voor een grote mechanisatiegolf in de 20ste eeuw.
Het meest in het oog springend waren de zuivelcoöperaties,
11
090419_p007_030:OB
16-10-2009
15:30
Sinds de laatste decennia van de 19de eeuw speelt de veiling een belangrijke rol in het succes van de Nederlandse tuinbouw. De veiling klok was lange tijd het instrument om grote hoeveelheden groenten, fruit en bloemen efficiĂŤnt en snel te verhandelen. De eerste veiling klok in ons land werd in 1902 in Enkhuizen in gebruik genomen. In het Westland draaide de veilingklok voor de verkoop van verse groenten voor het laatst in 1999. Op de foto de veiling van Broek op Langedijk in 1964. (SFA)
Pagina 12
090419_p007_030:OB
16-10-2009
15:30
Pagina 13
waarvan de eersten in Noord-Holland tot stand kwamen. Boeren waren zo in staat de door hen verfoeide en knoeiende tussenhandel te omzeilen. De eerste coöperatieve stoomzuivelfabriek was die in het Friese Warga (ten zuidoosten van Leeuwarden), opgericht in 1886. In de zandgebieden, waar de bedrijven een stuk kleiner waren en de boeren gewoonlijk over minder financiële reserves beschikten, waren dure
BOEREN, LANDBOUW EN BOERENLEVEN
stoomzuivelfabrieken voorlopig nog een brug te ver. Hier zorgde de introductie van de in opzet veel eenvoudiger – en goedkopere – ‘handkrachtfabriekjes’ voor een doorbraak op het gebied van de fabrieksmatige boter- en zuivelbereiding. De eerste van deze simpele boterfabriekjes werd gesticht in het Noordlimburgse dorp Tungelroy, in 1892. Het grote voordeel van deze kleine handkrachtfabriekjes waren de geringe stichtingskosten. Eenvoud troef zoals de beschrijving uit die tijd: ‘Een minimaal klein hokje kon dienst doen als fabriek, een Mélotte-handcentrifuge, een karn, een kneder, een stookpot, een weegschaal, een toestelletje voor melkonderzoek en een aantal melkbussen vormden den inventaris’. Toen de boeren via de plaatselijke zuivelfabriek eenmaal kennis hadden gemaakt met het coöperatief ondernemen, kregen ze ook al gauw oren naar allerlei andersoortige coöperaties: zoals banken (de huidige Rabobank), verzekeringen (Achmea Interpolis) en de aankoopvereniging (Cehave, Agrifirm, For Farmers). Op die manier konden ze bij hun leveranciers kwantumkorting bedingen en vervolgens kunstmest en veevoeder goedkoper aan hun leden leveren. Een
Landbouwer Van Hemert in Ammerzoden in de Bommelerwaard nam in 1954 deel aan een graslandverbeteringsplan. De landbouwvoorlichter is tevreden over de manier waarop hij de adviezen opgevolgd heeft. (GA)
belangrijk motief om de aankoopverenigingen op te richten was het gerommel met de kwaliteit van het voer en de meststoffen. Boeren kregen dikwijls inferieur spul geleverd. Dat motiveerde extra om zich aan te sluiten bij een in- of aankoopcoöperatie, die garanties afgaf voor het voer en de mest. De eerste aankoopvereniging was trouwens al in 1877 opgericht, in het Zeeuws-Vlaamse Aardenburg onder de benaming ‘Welbegrepen Eigenbelang’, een naam waaruit duidelijk meer zakelijk inzicht sprak dan idealisme.
Veilingklok De tuinbouw profiteerde sinds de Industriële Revolutie sterk van de exportmogelijkheden. De cijfers spreken boekdelen. Het aantal personen dat in de tuinbouw werkte verviervoudigde van 11.300 in 1849 naar 42.100 in 1909. Die tuinbouw kende zijn eigen vorm van coöperatie: de veiling. Daarmee maakten de tuinders zich los van de machtige inkopers. De veiling zorgde ook voor een betere aansluiting met een voor hen sterk groeiende markt. Tuinders in Broek op Langedijk in West-Friesland richtten in 1887 de eerste coöperatieve veiling op, toen de prijzen onder druk stonden en conflicten tussen producenten en tussenhandel zich verscherpten. De veilingklok, in 1902 geïntroduceerd in Enkhuizen, maakte de werking van de veiling een stuk efficiënter.
De overheid doet mee Lang onthield de overheid zich van veel bemoeienis met de landbouw. Er waren een paar regelingen rond bijvoorbeeld
Wat is ‘landbouw‘ eigenlijk en wat maakt het zo bijzonder in vergelijking met allerlei industriële productieprocessen? Van het begrip landbouw bestaan talloze omschrijvingen. De meest simpele is ‘toegepaste ecologie’. In al zijn bondigheid komt deze omschrijving dicht bij de essentie van wat in feite landbouw is. Steeds weer gaat het in wezen om het beheersen – of liever het trachten te beheersen – van complexe, biologische processen. Zo is het werk van boer en tuinder verbonden met de reproductieprocessen van plant en dier met alle grillen en onzekerheden die daar bij horen. En dat maakt landbouwkundige productie principieel verschillend van allerlei industriële productiemethoden. Groot is het aantal onzekerheden waarmee een boer rekening moet houden. De ongewisheid van het weer is daarvan wel de grootste. Eén van zijn weinige zekerheden is de wisseling der seizoenen. Zij bepalen het jaarritme op het boerenbedrijf en daarmee het leven van de boer. Maar landbouw is meer dan alleen maar het voortbrengen van een breed scala aan producten. Vóór alles is landbouw mensenwerk. Het heeft ook te maken met economie: boer en tuinder maken steeds keuzes temidden van een ingewikkeld spanningsveld tussen markt, milieu en techniek. Landbouw is vooral ook een manier van leven. Een levenswijze, die wordt gekenmerkt door een bonte veelvormigheid en die op tal van manieren tot uitdrukking komt, zoals in boerderijvormen, klederdrachten, volksfeesten, kermissen en vele andere vormen van vermaak. Het platteland is een sociale en culturele ruimte met een eigen levensstijl die tot uiting komt in tal van – zichtbare en onzichtbare – organisatievormen, met elk zijn geschreven en ongeschreven regels.
090419_p007_030:OB
16-10-2009
15:30
Pagina 14
LANDBOUW ALS GEZINSBEDRIJF
ziekten en landbouwtellingen, maar daar hield het mee op. Dat veranderde na 1886, toen de rijksoverheid begon met het opzetten en uitvoeren van een ambitieus en actief programma ter ondersteuning van de landbouwsector. Dat gebeurde op aandringen van wat later het ‘groene front’ zou gaan heten. Alle partijen die nauw bij de belangen van de land- en tuinbouw vertegenwoordigd waren, kregen zitting in een Staatscommissie. Ze moest een antwoord bedenken op de toenmalige wereldwijde landbouwcrisis, die ook de Nederlandse boer hard raakte. Moderniseer de landbouw via onderwijs, voorlichting en onderzoek, was in het kort het advies, dat de regering overnam. Eén van de eerste initiatieven op grond van het advies van de Staatscommissie was het aanstellen van zogenoemde Rijkslandbouwleraren – later Rijkslandbouwconsulenten genoemd – één in elke provincie. Dit initiatief groeide al snel uit tot een omvangrijk netwerk van deskundigen die de boeren door middel van voordrachten, krantenartikelen en wintercursussen vertrouwd maakten met de vele nieuwigheden die er in deze tijd op hen afkwamen. Inmiddels was er op het gebied van het landbouwonderwijs ook een begin gemaakt. Dat onderwijs was aanvankelijk een particulier of kerkelijk initiatief. Dominees kregen bij hun theologische opleiding – nogal eens tegen hun zin – een opleiding in landbouw. Die kennis konden ze dan aan hun gemeenteleden overbrengen.
Een boerengezin in de Groningse veenkoloniën tussen Kiel-Windeweer en Wildervank in de jaren 1930 bezig met de aardappeloogst. Het oogsten van aardappelen was nog grotendeels handwerk. Hoewel voor de oorlog al verschillende pogingen tot mechnaisatie werden onder nomen, kwam dat proces pas de Tweede Wereldoorlog goed op gang. (VM)
De roep om meer, beter en hoger onderwijs kreeg in het laatste kwart van de 19de eeuw weerklank. In Wageningen nam het Rijk in 1876 de landbouwafdeling van de plaatselijke HBS over om er een Rijkslandbouwschool van te maken. Hieruit ontstond in 1918 de Landbouwhogeschool. In 1986 werd ze omgedoopt tot Landbouwuniversiteit, nu Wageningen Universiteit en Research-Centrum.
Eén van de meest opvallende kenmerken van het Nederlandse landbouwbedrijf is dat het gewoonlijk een gezinsbedrijf is. Dat was vroeger zo en dat is eigenlijk nog steeds het geval. Aan het begin van de jaren 1950 berekenden plattelandssociologen dat ruim driekwart van alle arbeid op het Nederlandse boerenbedrijf werd verricht door de boer en zijn gezinsleden. Het meest uitgesproken was dit het geval in de zandgebieden. Daar werd praktisch al het boerenwerk door het eigen gezin verricht. Alleen op de – voor Nederlandse verhoudingen – grote akkerbouwbedrijven in de zeekleigebieden, zoals in Zeeland, in Noord-Groningen en in de IJsselmeerpolders werd een groter deel van het werk verzet door ingehuurde arbeidskrachten. Op dergelijke bedrijven waren vaak meer ‘vaste knechts’ en meiden aanwezig en huurde de boer voor het seizoenswerk vaak nog extra landarbeiders of -arbeidsters in. Op die grotere bedrijven woonde het vaste personeel meestal op of bij de boerderij. De ‘losse arbeiders’ waren vaak in de kost en verbleven in tijdelijk vrijgemaakte ruimtes of kwamen dagelijks van huis naar de boerderij.
In 1893 kwamen de eerste winterscholen voor het land- en tuinbouwonderwijs van de grond. Winter wilde zeggen dat de leerlingen alleen in die periode in de schoolbanken zaten. De rest van het jaar waren ze hard nodig om mee te werken op de boerderij. Het was de aanzet tot wat uiteindelijk zou uitgroeien tot een breed opgezet stelsel van lager, middelbaar en hoger onderwijs.
Kleine boeren en vrouwen Het succes van de verschillende soorten van coöperaties had grote sociale gevolgen voor het platteland. Vooral in de zandgebieden zorgden ze voor ongekende veranderingen. Velen – landarbeiders en dorpelingen – zagen een kans om zich een eigen, min of meer zelfstandig bestaan als boer op te bouwen. Vanaf 1895, toen de conjunctuur weer aantrok, was de opkomst van de kleine of keuterboer duidelijk zichtbaar. Het oprichten van een zuivelfabriek in het dorp vormde de sleutel. Dat betekende immers dat een landarbeider de melk van één of enkele koeien te gelde kon maken door er bij die fabriek boter van te laten maken. Van die fabriek ontving hij de ondermelk terug. Samen met wat aardappels en roggemeel kon hij daarvan een paar varkens mesten, die eveneens geld
14
090419_p007_030:OB
16-10-2009
15:30
Boven: Sinds de 19de eeuw is het varken het landbouwhuisdier bij uitstek van de kleine boer op de zandgronden. Rond 1900 werd veel varkensvlees geëxporteerd naar Engeland. Men sprak van ‘Londense biggen’, varkens die tot circa vijftig kilo werden gemest en dan vers geslacht getransporteerd werden naar Londen. Op deze foto uit 1913
Pagina 15
boeren Tervoert uit de Vinkwijk bij het Gelderse Zeddam. (SI)
Zwartewaterklooster (bij Hasselt) midden jaren zestig bij het melken.
Linksmidden: Zelfs nadat een melk veehouder de beschikking kreeg over een melkmachine, moesten de gezinsleden doorgaans nog bijspringen als het melktijd was. Voordat ze naar school gaat helpt deze boeren dochter uit het Overijsselse dorp
Rechtsmidden: Een Brabantse boeren familie poseert in traditionele kledij voor de fotograaf. (NOM) Linksonder: De boerendochter leert vroeg om een paard in te spannen. (SFA)
Rechtsonder: Sinds de tweede helft van de 19de eeuw profiteerden ook fruittelers van de mogelijkheden die de Engelse markt bood. Op het bedrijf van fruitteler Vos in Bruchem in de Bommelerwaard maken vele handen licht werk bij het binnen halen van de bessenoogst. (SB)
090419_p007_030:OB
16-10-2009
15:30
Pagina 16
in het laatje brachten. Zo wist hij zich op te werken tot
kwart toe. Iedereen had een groot vertrouwen in deze
kleine boer.
ontwikkeling, die aanvankelijk onbekommerd voortging.
De verhuizing van de boterbereiding van de boerderij naar
Ze was in feite gebaseerd op de aanvoer van ‘goedkoop’
de fabriek had ook gevolgen voor de arbeid van de boerin.
veevoer en meststoffen uit het buitenland en de verkoop
Zij raakte verlost van het eentonige boterkarnen in de
van producten (boter, eieren en varkensvlees) op export-
karnton. De vrijgekomen tijd kon ze besteden aan het
markten.
houden van kippen en kalveren. De pluimveehouderij was
Hoe kwetsbaar die situatie was, kwam tijdens de Eerste
na 1900 booming business. Het aantal kippen groeide van
Wereldoorlog pijnlijk aan het licht. Hoewel Nederland buiten
zo’n 3,6 miljoen in de jaren 1890 tot 14,7 miljoen aan de
de feitelijke oorlog bleef, raakte het vooral na 1916 aan zee -
vooravond van de Tweede Wereldoorlog. Treffend typeerde
zijde volledig afgesloten. Dat leidde tot een tekort aan kracht-
de Duitse agronoom Frost in 1930 de pluimveehouderij dan
voer, maar ook aan eigen geteeld voer, omdat kunstmest niet
ook als een dezentralizierter Großindustrie.
of nauwelijks meer te krijgen was. Veehouders moesten hun veestapel sterk inkrimpen. Een maatregel van de regering om
Boeren in crisisjaren
de broodvoorziening voor de bevolking op peil te houden
De groei van het aantal kleine landbouwbedrijven was
verergerde de situatie. Boeren op de zandgronden die gewend
ongekend. In de vijf zandprovincies (Drenthe, Overijssel,
waren hun rogge te vervoederen aan hun veestapel, waren
Gelderland, Noord-Brabant en Limburg) nam het aantal
verplicht om deze voor brood te leveren. De kleine boer
keuterbedrijven tussen 1890 en 1910 met meer dan een
ondervond van dit alles de zwaarste klappen.
16