De Twentsche Courant - van underdog tot onafhankelijk dagblad

Page 1

van underdog tot onafhankelijk dagblad

In deze publicatie wordt uitvoerig ingegaan op de geschiedenis van één van deze combattanten, de Twentsche Courant, die direct na de Tweede Wereldoorlog in 1945 als dagblad op de markt verscheen.

De Twentsche Courant

van underdog tot onafhankelijk dagblad

De Twentsche Courant

Het medialandschap in Twente is de laatste jaren danig overhoop gehaald. Van de ooit zo geroemde pluriforme pers is weinig meer over. Lange tijd kon Twente bogen op het bezit van drie onafhankelijke dagbladen, die in een felle onderlinge concurrentiestrijd waren verwikkeld en niet schroomden de dingen bij de naam te noemen.

Klaas Goïnga

De Twentsche Courant

van underdog tot onafhankelijk dagblad Klaas Goïnga


Van underdog tot Onafhankelijk dagblad

1


Voorwoord De Stichting Twentsche Courant werd, na enige voorbereidingen in de laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog, opgericht op 24 augustus 1945. Ze heeft zich, zeker in de beginjaren als uitgever ten doel gesteld ‘kennis te verspreiden, nieuws, uitingen van wetenschap en kunst, alles in de ruimste zin, met inachtneming van de leerstellingen van de rooms-katholieke godsdienst en de voorschriften van de gezagsdragers van de r.k.-kerk’. In de jaren negentig werd die formulering gewijzigd in ’ondersteuning van de verspreiding van r.k.-publicitaire zaken cq. kennisoverdracht en advisering en steun van katholieke publicaties’. Kort voor haar 65 jarig bestaan heeft de Stichting Twentsche Courant het besluit genomen om de geschiedenis van het gelijknamige regionale dagblad voor Twente vast te leggen in een boek. Niet om commerciële redenen, niet omdat er vanuit de markt een dringende vraag zou zijn, maar wel om de opkomst en ‘ondergang’van het dagblad in een toegankelijk en handzaam medium voor het nageslacht vast te leggen. Ook al formuleerde het redactiestatuut de doelstelling breder en werd de krant geredigeerd vanuit een levensbeschouwelijke visie, uitgaande van de boodschap van vrede en heil volgens het Oude en Nieuwe Testament en de universele verklaring van de rechten van de mens, de stichting op haar beurt heeft zich steeds grote zorg getroost de r.k.-identiteit van de krant te handhaven. Maar de stichting moest in de jaren negentig onder druk van diverse fusies, zoals die met de Oostelijke Dagblad Combinatie (ODC) en later gevolgd door de overname door Wegener, erkennen er niet in geslaagd te zijn de katholieke krant voor Twente te behouden. De stichting is desondanks blijven bestaan en ziet tot op de dag van vandaag een waardevolle functie in de ondersteuning van uitingen die tot doel hebben te laten zien dat er in het leven meer is dan het verwerven van materiele zaken. Voor onderhavige publicatie over de geschiedenis van de Twentsche Courant heeft de stichting graag haar financiële middelen beschikbaar gesteld. Het bestuur van de stichting vertrouwt erop dat allen, die in welke hoedanigheid dan ook betrokken zijn en waren bij de Twentsche Courant, de geschiedschrijving op waarde zullen schatten. Namens het bestuur van de stichting Twentsche Courant, J.H.A. ten Hag, Voorzitter

2

3


Inleiding Het medialandschap in Twente is de laatste jaren danig overhoop gehaald. Van de ooit zo geroemde pluriforme pers is weinig meer over. Twee publieksmedia maken de dienst uit wat betreft de dagelijkse nieuwsvoorziening: De Twentsche Courant Tubantia en rtv Oost. De daarnaast verschijnende huis-aan-huisbladen beperken zich in hoofdzaak tot verenigings­ nieuws en houden zich verre van opinievorming, huiverig als ze zijn potentiële adverteerders en/of de plaatselijke overheid, die - tegen betaling - vaak enkele pagina’s gemeentenieuws in deze bladen publiceert, voor het hoofd te stoten. Gevoegd bij het omvangrijke folderpakket dat wekelijks over Twente wordt uitgestrooid is het resultaat van al deze inspanningen een overdaad aan papier, waarin echter maar weinig zaken staan die bijdragen tot een evenwichtige meningsvorming. Zeker waar het regionale zaken betreft. Dat was in het recente verleden wel anders. Lange tijd kon Twente bogen op het bezit van drie onafhankelijke dagbladen, die in een felle onderlinge concurrentiestrijd waren verwikkeld en niet schroomden de dingen bij de naam te noemen. In deze publicatie wordt uitvoerig ingegaan op de geschiedenis van één van deze combattanten, de Twentsche Courant. De Twentsche Courant verscheen direct na de Tweede Wereldoorlog in 1945 als dagblad op de markt. Een levensbeschouwelijke krant, die wat dat betreft haaks stond op de tijdgeest van toen (direct na de Tweede Wereldoorlog) die ontzuiling propageerde. Aanvankelijk richtte de krant zich specifiek tot de rooms katholieke inwoners van Twente, maar na verloop van een aantal jaren ontpopte het dagblad zich tot een meer onafhankelijke nieuwsbron. Zelf afficheerde de krant zich als een progressief christelijke krant die journalistiek/ inhoudelijk links van het midden opereerde zonder uitgesproken ‘rood‘ te zijn. Het beeldmerk van de Twentsche Courant was een teckel: dat kleine aandoenlijke, bruine langharige hondje dat je enerzijds zo vertederend kan aankijken, maar anderzijds ook heel venijnig uit de hoek kan komen. Met die teckel, beter gezegd met de eigenschappen van dat beestje, wilde de krant zich vanaf de jaren tachtig identificeren: aan de ene kant de krant als vertrouwde huisvriend, aan de andere kant een krant, die op gezette tijden van zich af weet te bijten. Vóór de teckel geïntroduceerd werd had niemand het nodig gevonden zulke vreemde fratsen als een beeldmerk in te voeren. Maar voortaan verscheen het beestje elke dag op de voorpagina waar het gezelschap kreeg van een Twentse spreuk. Die laatste bleek zo goed aan te slaan dat er na verloop van tijd een heus spreukenboekje verscheen, dat gretig aftrek vond bij zowel abonnees als niet-abonnees. De keuze van de teckel voor een krant als de TC was uit reclameoogpunt goed gekozen. Immers, een klein hondje dat zo bevallig op zijn korte pootjes rond dribbelt, is al snel de underdog, maar weet als het er op aankomt zijn mannetje te staan. In feite was de positie

4

5


die de Twentsche Courant in Twente innam exact dezelfde tegenover het veel grotere en oppermachtig lijkende Dagblad Tubantia, in de volksmond ’n Bans genoemd. Toch deden de medewerkers van de Twentsche Courant er alles hun krant ‘konkurrenzfähig’ te maken en te houden. Er werd met enthousiasme en overgave gewerkt, velen maakten lange dagen (en soms nachten) met als resultaat een product dat zich kon laten zien. In zijn beste jaren telde de krant bijna 55.000 betalende abonnees en alom bestond waardering en respect voor de krant die echter de euforische kreet ‘de Volkskrant van Twente’ nooit heeft kunnen waarmaken. Dat was te hoog gegrepen. Vandaag de dag leeft de naam Twentsche Courant voort als chapeau (bovenkop) van dagblad Tubantia, waarbij hetzelfde lettertype werd gekozen als het origineel. Of dat zo blijft? Niemand die het kan zeggen. Ook het gefuseerde Tubantia is niet meer zelfstandig, maar maakt deel uit van een met torenhoge schulden worstelende Britse investeringsmaatschappij. De gouden jaren lijken definitief voorbij. Advertenties lopen terug en vooral jongeren, die zweren bij Internet laten gedrukte nieuwsmedia links liggen. Kranten met een betaalde oplage hebben dan ook de grootste moeite om het hoofd boven water te houden, alle acties en promotieactiviteiten ten spijt. Dit alles roept min of meer weemoedige herinneringen op aan de bijna halve eeuw dat de Twentsche Courant als dagblad bij de abonnees op de deurmat viel. Het leek de stichting Twentsche Courant die – weliswaar op de achtergrond – de krant al de jaren in haar bestaan heeft begeleid een goed idee een publicatie te wijden aan de historie van de krant. Zeker nu het medialandschap zo in beweging is. Een publicatie, die niet gericht is op het grote publiek, maar ten doel heeft de historie van de krant vast te leggen. Om op die manier te voorkomen dat de Twentsche Courant, die al in 1844 verscheen, onbeschreven in de vergetelheid zou wegzinken. Daardoor zou de indruk kunnen ontstaan dat er in deze regio nooit een ander zelfstandig dagblad zou hebben bestaan dan de huidige Twentsche Courant Tubantia. Als oud-reportageredacteur van de Twentsche Courant, waaraan ik van 1968 tot 2000 was verbonden, was het voor mij een sentimental journey om door de geschiedenis van de krant heen te lopen. Meestal met een glimlach, soms met gefronste wenkbrauwen. En vaak met een gevoel van spijt dat het zo gelopen is, hoewel – zo verzekerden alle ingewijden – het simpelweg niet anders kon. Samenwerking met uiteindelijk een fusie, die de krant compleet opslokte, lagen blijkbaar opgesloten in de loop der dingen. Het zij zo. Klaas Goïnga auteur

* Bij deze publicatie heb ik mij vooral laten leiden door de doctoraal scriptie, die Jan Aknoné in 1988 schreef. Hij raadpleegde daarvoor o.a. tal van oude jaargangen van de Twentsche Courant, terwijl hij ook inzage had in het archief van de krant, evenals in dat van de ondernemingsraad. Drs. Ankoné is momenteel werkzaam op de stadsredactie Enschede van De Twentsche Courant Tubantia. Vanzelfsprekend raadpleegde ik ook andere bronnen. O.a. materiaal dat de krant zelf verspreidde, terwijl ik bovendien een aantal (oud)medewerkers van de krant interviewde. Verder putte ik uit mijn eigen herinneringen en ervaringen.

6

7


1. Geboren uit idealisme Het leidt geen twijfel dat de pioniers, die aan de wieg stonden van het dagblad de Twentsche Courant gedreven werden door enthousiasme en vooral idealisme. Het ging hen er om het rooms katholieke volksdeel van Twente een eigen, katholiek dagblad te geven, waarbij het financieel-economische aspect van zo’n onderneming van ondergeschikt belang was. Ze hadden het geluk dat veel kapitaalverschaffers er net zo over dachten. Om te beginnen uitgever D. Th. Hasewinkel. Hij droeg in oktober 1943 voor een vriendenprijsje en ‘zonder enig winstbejag’ zijn complete drukkerij aan de Markt in Oldenzaal samen met het machinepark over aan wat toen nog heette de Twentsche Courant in oprichting. In ruil daarvoor werd hij directeur van de nieuwe onderneming. Voor de joviale Oldenzaler, die ook de uitgaverechten en goodwill inbracht, een sprong in het duister, want niets wees er op dat de drieste plannen voor een nieuwe krant ooit levensvatbaar zouden blijken. Per slot van rekening was het oorlog en was Nederland bezet! De gedrevenheid van de initiatiefnemers, van wie verscheidene geruime tijd voor de bezetter moesten onderduiken, zou echter zegevieren. En hoe moeilijk de start ook was, uiteindelijk zou de Twentsche Courant uitgroeien tot een zelfstandig, onafhankelijk dagblad, dat in zijn beste jaren 54.700 abonnees telde en niet alleen in Twente, maar ook in de rest van de provincie Overijssel gerespecteerd en gewaardeerd werd. En dat een halve eeuw lang. Toen was de koek op en fuseerde de krant met Dagblad Tubantia. Met die fusie werd het einde ingeluid van een zelfstandig bestaan. Maar ook ’n Bans, zoals Tubantia in de Enschedese volksmond werd genoemd, kon niet zelfstandig blijven. Het hele bedrijf Van der Loeff, uitgever van Dagblad Tubantia, werd overgenomen door de Koninklijke Uitgeverij Wegener in Apeldoorn, dat op haar beurt weer deel uitmaakt van de Britse investeringsmaatschappij Mecom.

Sinds 1844 Hoewel de Twentsche Courant ‘slechts’ bijna vijftig jaar als zelfstandig dagblad heeft bestaan gaat de historie van de krant veel verder terug zeker wat de naamgeving betreft. Al op 6 januari 1844 verscheen de Twentsche Courant voor de eerste keer, uitgegeven door de Almelose drukker J.T. Sommer. Abonnees moesten 90 cent per kwartaal betalen om het blaadje van vier pagina’s (meer was het niet) te mogen ontvangen. Maar ze moesten dan wel in de stad Almelo wonen; daarbuiten bedroeg de abonnementsprijs één gulden. Daarvoor kregen ze als extraatje de dienstregeling van de treinen voorgeschoteld, die zelfs

8

9


pontificaal in de kop van de krant werden afgedrukt. (Twente werd pas in 1865 op het spoorwegnet aangesloten - de eerste spoorlijn tussen Amsterdam en Haarlem dateert van 1839 - en wel met de lijnen Enschede – Zutphen en Almelo – Salzbergen (Dtl).) De Twentsche Courant verscheen in die tijd één keer per week en wel op zaterdag en werd gedrukt op papier dat uit lompen werd gewonnen; in 1880 volgde papier dat uit stro werd vervaardigd. Vanaf 1870 werd de verschijningsfrequentie opgevoerd tot twee keer per week: zowel op zaterdag als op woensdag viel de krant voortaan bij de abonnees in de bus. Later werd dat zelfs drie keer per week. De oplage bedroeg in die dagen 2.000 exemplaren. Vanzelfsprekend moesten de lezers het doen zonder foto’s – die verschenen pas in 1900, hoewel modehuis Kirch al in 1885 een foto bij een advertentie plaatste – en de krant leek in de verste verte niet op de dag- en nieuwsbladen die vandaag de dag worden bezorgd. Behalve Kirch was ook zalfproducent Halloway een trouwe adverteerder, want vanaf het allereerste nummer stond er een advertentie van dit bedrijf in de Twentsche Courant.

Redactionele salto mortale Sommer’s Twentsche Courant was qua levensbeschouwelijke gezindte niet te vergelijken met het dagblad, dat in 1945 op de markt zou verschijnen. De krant was algemeen neutraal zoals zoveel andere soortgelijke kranten en krantjes. Het katholieke lezerspubliek, waarop de naoorlogse initiatiefnemers mikten was voor wat betreft Oldenzaal, de bakermat van de nieuwe krant, aangewezen op het Weekblad voor Oldenzaal en Omstreken (de Oldenzaalsche Courant), dat in 1885 het levenslicht zag. Het was de krant van drukker/uitgever G. Bruggeman sr. (Oldenzaal) een geestverwant van de Enschedese kapelaan Alphons Ariëns, die wel ‘de vader van de katholieke arbeidersbeweging’ werd genoemd. Beide kranten, de Twentsche Courant van Sommer en de Oldenzaalsche Courant van Bruggeman, kwamen na de Eerste Wereldoorlog in 1918 in handen van de pas opgerichte n.v. Twentsche Courant en Handelsdrukkerij te Zwolle. Deze naamloze vennootschap was in het leven geroepen om rooms katholieken in de provincie Overijssel van katholiek nieuws te voorzien. Kennelijk was daar behoefte aan, want ook in de jaren daarna bleef de wens om een eigen, katholieke krant te hebben, actueel. Intussen betekende de overname door ‘Zwolle’ voor de ‘nieuwe’ Twentsche Courant dat de redactie een salto mortale moest maken: van algemeen neutraal naar door-en-door-katholiek.

Olympische Spelen genegeerd Die koerswijziging betekende dat er in de jaren dertig van de vorige eeuw in Twente een Twentsche Courant verscheen die soms de Osservatore Romano, de officiële spreekbuis van het Vaticaan, naar de kroon stak wat katholiciteit betreft. Men was roomser dan de paus: danslustigen bijvoorbeeld werden op de voorpagina (!) gewaarschuwd voor het onzedelijke karakter van de charleston. Op sportgebied deed de krant er nog een schepje

10

bovenop. Toen de Olympische Spelen in 1928 in Amsterdam werden gehouden bestond het dat de redactie slechts één artikeltje te plaatsen over dit evenement. En dan nog wel over het ‘verwerpelijk bezig zijn’ van de atleten, die aan de Olympiade deelnamen. Op de openingsdag van de Spelen presteerde de Twentsche Courant het om op de voorpagina uitvoerig in te gaan op het 25-jarig priesterjubileum van een missionaris. Geen woord over de openingsceremonie waaraan atleten uit de hele wereld deelnamen in het bijzijn van o.a. leden van het Koninklijk Huis. De sport helemaal negeren kon natuurlijk niet. Maar als het om sport ging dan kregen vanzelfsprekend uitsluitend rooms katholieke verenigingen aandacht in de redactionele kolommen van de krant. Wie met de ogen van nu tegen de situatie van toen aankijkt komt al snel tot de conclusie dat het een uiterst vreemde krant was die destijds gemaakt werd in Oldenzaal. De verzuiling werd tot in het absurde doorgevoerd. Dat verklaart de wens van veel katholieken dat er in Overijssel een nieuwe krant moest komen. En geen twee of drie maal per week verschijnend nieuwsblad, maar een dagblad. Een eigen, rooms katholiek dagblad waarin de Overijsselse katholiek, die overigens voor het overgrote deel in Twente woonde, zijn eigen ziel en zaligheid terug kon vinden. Hoewel de poging om dat te bereiken pas in 1945 zou slagen werd in 1919 een eerste poging daartoe gedaan met de stichting van het Overijsselsch Dagblad door de N.V. Twentsche Courant en Handelsdrukkerij in Zwolle. Maar die krant werd geen succes. De Twentse katholieken vonden de krant niet Twents genoeg. Vandaar dat men later in Oldenzaal probeerde het aldaar uitgegeven nieuwsblad zo rooms en Twents mogelijk te maken. Overigens zou men niet rusten alvorens het doel, een katholiek dagblad voor Twente, was bereikt. Met het experiment van het Overijsselsch Dagblad, dat weliswaar jammerlijk mislukt was, was de kiem daartoe gelegd.

Nestgeur Zoals gezegd kregen de rooms katholieken in 1945 met de nieuwe Twentsche Courant hun eigen dagblad. Een krant, die door de officiële kerkvertegenwoordigers krachtig werd ondersteund. Verder lag er meer idealisme dan vakkennis aan ten grondslag want een echt dagblad was het bij lange na niet. Hoewel velen vonden dat de verzuiling van vóór oorlog geen zaak was om ook ná 1945 voort te zetten werd de nieuwe Twentsche Courant toch een krant, die vanaf de eerste tot en met de laatste pagina een puur rooms katholieke nestgeur ademde, die verder gevoed werd door idealisme en gedrevenheid en niet door financieel-economische overwegingen. In dat laatste aspect stonden de initiatiefnemers niet alleen. Ook de latere directie(s) huldigden dat standpunt. Weliswaar verklaarde in 1971 de toenmalige directeur drs. J.N. Niessen dat er ‘gestreefd werd naar een zo groot mogelijk rendement’ de ideële grondslag, waarop de krant gebouwd was, bleef toch echt de leidraad waarlangs de onderneming geleid werd. ’De mensen binnen het bedrijf zijn het werkelijke kapitaal’, aldus Niessen. Bovendien werd elke verdiende cent in de krant geïnvesteerd. ‘Ter wille van de continuïteit’, aldus de directeur die er aan toevoegde dat ‘het winstmotief nooit een grote rol heeft gespeeld in het bedrijf’. Woorden, die de oprichters van weleer, ongetwijfeld uit het hart gegrepen zouden zijn.

11


De initiatiefnemers Wie waren die initiatiefnemers eigenlijk? Om te beginnen was daar de Almelose accountant P.J. de Kok, vóór de oorlog bestuurslid van de Rooms Katholieke Staatspartij (RKSP) en later actief in het verzet tegen de Duitsers. In maart 1943 legde hij zijn ideeën omtrent een katholiek dagblad voor Twente voor aan deken H.A.P.C. van der Waarden, ook inwoner van Almelo. Deze zegde toe de plannen van De Kok te bespreken met de andere Twentse dekens en de pastoor van Enschede. Deze waren meteen enthousiast en besloten werd vier vooraanstaande katholieken in Twente voor de zaak te interesseren. Zo werden de Oldenzaalse burgemeester G.H.P. Bloemen, de Hengelose arts J.F.M. Harbers, A.A.F.M. Verbeek ondernemer in Enschede en de Almelose advocaat mr. E.G.M Roolvink (vóór de oorlog lid van de Tweede Kamer voor de Rooms Katholieke Staatspartij (RKSP)) op de hoogte gebracht. En ook in die kring borrelde het enthousiasme omhoog. Besloten werd dan ook om ten huize van deken I.H. van den Berg in Oldenzaal regelmatig bijeen te komen om de plannen verder uit te werken en te concretiseren. Eveneens werd besloten een stichting*) op te richten – door de bezetting was het niet mogelijk deze door middel van een notariële akte officieel te laten vastleggen – van waaruit de nieuwe krant het levenslicht zou moeten zien.

Het eerder genoemde viertal zou de Raad van Commissarissen vormen en De Kok*) zou als toegevoegd secretaris fungeren. Verder nam De Kok de taak op zich om te proberen het nodige werkkapitaal bijeen te brengen opdat ook daadwerkelijk gestart kon worden wanneer de oorlog zou zijn beëindigd. Dat betekende dat hij dagenlang - op de fiets katholieke boeren en notabelen in Twente opzocht om hen te bewegen een aandeel te kopen in de nieuwe krant. Zijn pogingen bleven niet zonder succes. IJverig als hij was gaarde De Kok vele tienduizenden guldens bijeen. Niet alleen bij de boerenstand in vooral noordoost-Twente, maar ook bij gegoede burgers zoals artsen, notarissen en anderen. Vanzelfsprekend tastten ook tal van parochiebesturen in de beurs, in het vertrouwen dat de nieuwe krant straks (veel) aandacht zou gaan besteden aan plaatselijk en regionaal kerkelijk nieuws. Zo werden de eerste stappen gezet op de weg naar een nieuw, rooms katholiek dagblad voor Twente**) dat zou gaan zetelen in Oldenzaal. Per slot van rekening stond daar de beroemde Plechelmusbasiliek, hét toonbeeld van katholiek Twente.

De nieuwe krant Pasen 1945 luidde voor Twente de bevrijding in. Vrijwel onmiddellijk verschenen in het gebied regionale edities van (verzets)kranten als Trouw, Het Parool en De Waarheid. Ook Het Vrije Volk was van de partij evenals Strijdend Nederland, een uitgave van drukkerij Smit in Hengelo ter vervanging van de Nieuwe Hengelosche Courant. Helaas, geen nieuws van De Twentsche Courant, die weliswaar de warme steun van de rooms katholieke kerk genoot, maar desondanks op het appèl ontbrak. Op 8 april lieten de Twentse dekens vanaf de kansel een herderlijk schrijven voorlezen waarin zij de kerkgangers vroegen nog even geduld te hebben, en passant waarschuwend voor ‘andere’ kranten. Niet alleen zou de nieuwe krant er wis en zeker komen, ze zou zelfs de stoutste verwachtingen van de lezers overtreffen, luidde de boodschap. Op woensdag, 11 april was het zo ver. Daags tevoren was een bulletin verspreid waarin de komst van de nieuwe krant werd aangekondigd, terwijl tegelijkertijd het laatste oorlogsnieuws werd gemeld. Inderdaad, een dag later verscheen de nieuwe Twentsche Courant. Maar wie het eerste exemplaar van de nieuwe krant met de ogen van vandaag de dag bekijkt kan niet nalaten meewarig te glimlachen. Veel meer dan een pamflet op A-4 formaat was het niet. De redactionele inhoud bestond uit een hoofdartikel met als kop ‘Leve het vaderland’, gevolgd door een foto van de koningin en een Engels gedicht. ‘To the great army’ luidde de titel, waarmee hulde werd gebracht aan het Canadese bevrijdingsleger. Al met al een uitermate teleurstellende introductie die nog eens geaccentueerd werd door deken Van den Berg, die er aan toevoegde dat als gevolg van het besluit van de Commissie Perszuivering van het Militair Gezag de nieuwe krant niet dagelijks, maar voorlopig slechts twee keer per week zou verschijnen. Maar meer nog dan de verschijningsfrequentie was het de inhoud die de lezers zo teleurstelde.

*) De Kok zou de daadwerkelijke verschijning van de Twentsche Courant helaas niet meemaken. In maart 1945 werd hij door

De krant, klaar om naar de abonnees gebracht te worden.

de Duitsers gefusilleerd op grond van zijn activiteiten in het verzet, enkele weken voordat Twente bevrijd werd door de *) Deze stichting bestaat tot op de dag van vandaag. Ze is o.a. de initiatiefneemster en opdrachtgeefster voor deze publicatie.

12

Canadezen.

13


Carbid gevraagd Zoals gezegd zal menigeen in Twente de wenkbrauwen hebben gefronst bij het zien van het eerste nummer van de nieuwe krant. Was dit nu de Twentsche Courant waarover zo enthousiast vanaf de kansel de loftrompet was gestoken? Op de keper beschouwd was het zeker qua formaat en omvang - niet meer dan een parochieblaadje, geschreven en in elkaar gezet door goedwillende amateurs. Geen dagblad waar katholiek Twente op zat te wachten, al werd de verschijningsfrequentie al op 17 april opgevoerd en kreeg het nieuwe dagblad 17.000 exemplaren toebedeeld van de distributiecommissie die moest schipperen met de toen heersende papierschaarste. Ook kreeg de nieuwe krant de officiële onderkop ‘Katholiek dagblad voor Twente’. Maar een echte krant was het nog (lang) niet. Dat was ook niet zo verwonderlijk, want aan alles was gebrek. De apparatuur waarmee de circa 20 man sterke drukkerijbezetting moest werken was hopeloos verouderd. Er waren zegge en schrijve twee zetmachines, die met turfgas gestookt werden, er werd met losse loden letters gewerkt en de achtzijdige rotatiepers leek wel ‘een mangel uit een middeleeuws klooster’. De ‘broodjes’ lood, waarmee - later - de zetmachines (Linotypes) werden voorzien werden op de fiets van Hengelo naar Oldenzaal vervoerd. Kortom, het was een en al kommer en kwel in de Oldenzaalse drukkerij waar elektrische stroom ontbrak, evenals gas, telefoon en verwarming. Maar er werd met enthousiasme gewerkt en veel geïmproviseerd. Toch was de situatie op een gegeven ogenblik zo nijpend dat men de hulp moest inroepen van de abonnees. Er was namelijk dringend behoefte aan…. carbid! Carbid omdat er geen gas was. Of de oproep succes heeft gehad vermeldt de geschiedenis niet. Wel slaagden taaie medewerkers die er met de fiets op uit trokken en heel Twente doorkruisten op zoek naar carbid er in in Coevorden een fles gas te bemachtigen, waardoor het ergste leed gelenigd was. De editie voor de volgende dag was daarmee gered.

Aartsbisschop B. Alfrink zegent op 25 februari 1959 het nieuwe hoofdgebouw van de krant in Hengelo in.

In deze tijd van supersnel Internet en E-mailverkeer is het onvoorstelbaar hoe de redactie in de tijd van vlak na de Tweede Wereldoorlog moest werken. Redactie was overigens een te weids begrip, want ze bestond uit zegge en schrijve één hoofdredacteur en één assistent *). Beiden werden bijgestaan door een legertje correspondenten in de regio. Redacteuren, die er per auto op uittrokken om nieuws te vergaren, waren ondenkbaar. Om de doodeenvoudige reden dat er geen redacteuren waren en ook geen auto! De enige verbinding met ‘de buitenwereld’ bestond uit een Engelse legerradio waarmee nieuwsberichten voor de Nederlandse pers konden worden opgevangen en die Radio Herrijzend Nederland op dicteersnelheid uitzond. Zo kwam de nieuwe Twentsche Courant aan haar

**) Degenen, die in de allereerste beginjaren van de Twentsche Courant een aandeel in het startkapitaal van de krant kochten deden dat op grond van louter ideële overwegingen. De meesten van hen verwachtten niet ooit weer een cent terug te zien. De kinderen, die de aandelen verwierven na het overlijden van hun ouders, dachten er precies zo over. Dat veranderde drastisch toen de krant in 1989 fuseerde en deel ging uitmaken van de Oostelijke Dagblad Combinatie. Bij een koers van meer dan 300 procent kreeg menigeen een lief bedrag uitgekeerd toen ze de aandelen inwisselden tegen contant geld opdat de fusie doorgang kon vinden.

Eerste nummer van de TC: 4 januari 1845.

14

Eerste nummer van de nieuwe TC: 11 april 1945.

15


(buitenlands) nieuws; van eigen nieuwsgaring was geen sprake. Toen in de Verenigde Staten president Roosevelt opgevolgd werd door de republikein Harry Truman schreef de Oldenzaalse krant dat deze Turman heette. Een gevolg van de slechte verstaanbaarheid van de radioberichten. (Het Enschedese Parool had het in dit verband zelfs over een zekere Strooman als opvolger van Roosevelt.)

Grote saamhorigheid Ondanks alle moeilijkheden en tegenslagen spande men zich in Oldenzaal tot het uiterste in om een actuele krant te maken. Een koerier reed met een antieke motorfiets heel Twente door om berichten van correspondenten op te halen en in Oldenzaal af te leveren, waarna ze vervolgens in de drukkerij (met de hand) konden worden gezet. Een bevriende automobilist werd ingeschakeld om medewerkers naar voorstellingen, vergaderingen en kerkdiensten te vervoeren en als last but nog least zette de expeditie alles in wat maar enigszins kon rijden en niet door de Duitsers was geroofd om de krant bij de abonnees te bezorgen. De onderlinge saamhorigheid in het pand aan de Markt in Oldenzaal was dan ook groot en dat was een van de redenen waarom de Twentsche Courant niet wegzonk in het moeras, waarin zoveel andere nieuwkomers direct na de oorlog verdronken. Men werkte praktisch dag en nacht. Om tien uur ´s avonds bracht uitbater Herman Postma van hotel Muller gamellen met koffie en schalen broodjes om de werkers-van-het-eerste-uur in elk geval fysiek op de been te houden. En… de rooms katholieke kerk toonde zich een niet mis te verstane bondgenoot. Zij gaf de nieuwe krant op alle mogelijke manieren steun en rugdekking. Dat was ook wel nodig, want hoewel andere kranten in de regio er niet veel beter uitzagen dan de Twentsche was er toch veel kritiek op het nieuwe ‘biggenkrantje’ zoals het nieuwe rooms katholieke dagblad in sommige kringen wel genoemd werd. Op zich was dat geen wonder, want wie over een krant praat die ‘de stoutste verwachtingen zal overtreffen’ belooft nogal wat. En aan die hooggespannen verwachtingen kon de Twentsche Courant – ook al gebukt gaande onder de naoorlogse papier- en materiaalschaarste – bij lange na niet voldoen. Om toch enigszins aan de kritiek van de abonnees tegemoet te komen plaatsten de drie dekens van Twente op 7 mei 1945 een artikel in de krant, waarin zij katholiek Twente om begrip en geduld vroegen. Daarbij wezen ze op de grote technische en organisatorische problemen waarmee het nieuwe dagblad te kampen had, maar – zo beloofden zij – als die eenmaal overwonnen waren, zou het ongetwijfeld beter gaan. Verder spraken ze over een erezaak voor katholieken om een ‘katholiek dagblad te maken dat tot het allerbeste van de gewestelijke bladen in Twente en in geheel Nederland’ zou gaan behoren. Op dat moment, zo’n drie weken na de start, telde de nieuwe krant overigens niet minder dan 20.000 abonnees!

*) De eerste hoofdredacteur van het nieuwe dagblad was Jos Panhuijsen, die in zijn werkzaamheden bijgestaan werd door Bernard Plegt die in een later stadium de redactie zou gaan leiden. Over beiden meer verderop in deze publicatie.

De zetterij in het pand aan de Markt in Oldenzaal.

16

17


Geen stadskrant Of een zo hoog abonnee-aantal de verdienste was van de redactie dan wel van de Twentse clerus laat zich op dit ogenblik niet meer achterhalen. Wel speelde het verschijningsverbod dat aan Dagblad Tubantia was opgelegd de nieuwe krant in de kaart. De 20.000 vaste lezers werden overigens meteen ingezet bij het promotie- en acquisitiebeleid. Immers, de toewijzing van papier geschiedde op grond van het aantal abonnees. De druk op de Twentse katholieken die een andere krant lazen werd opgevoerd door pastoors en kapelaans die deze ‘afvalligen’ soms duchtig onderhanden namen. Op deze manieren kregen de huisbezoeken van de zielzorgers een curieus wereldlijk tintje, zij het dat veel parochianen hun ‘verboden lectuur’ schielijk onder de tafel lieten verdwijnen wanneer een vertegenwoordiger van de kerk in de nabijheid werd gesignaleerd. De situatie voor de Twentsche Courant verslechterde het jaar daarop wezenlijk toen het korte verschijningsverbod van Dagblad Tubantia - in potentie de grootste concurrent werd opgeheven. En wat in Oldenzaal al gevreesd werd, werd meteen bewaarheid: in een mum van tijd groeide Tubantia uit tot de grootste krant van Twente, ook al omdat de uitgever, de firma Van der Loeff, de Vrije Twentsche en Achterhoekse Courant overnam, gevolgd door Strijdend Nederland, dat onder de naam Hengelo´s Dagblad als kopblad van Tubantia op de markt verscheen. Daarmee had Van der Loeff twee belangrijke ijzers in

het vuur: in Enschede was Dagblad Tubantia de specifieke stadskrant en door middel van het Hengelo´s Dagblad gaf het bedrijf ook een stadskrant in Hengelo uit. Een status die de nieuwe Twentsche Courant, die zich immers in eerste instantie op een rooms katholiek lezerspubliek richtte, in zijn hele bestaan nooit zou bereiken hoezeer men zich ook inspande. Ook niet toen men om ruimtelijke en strategische redenen in 1959 verhuisde van Oldenzaal naar Hengelo. Wel was de Twentsche Courant min of meer de stadskrant van Oldenzaal geworden, terwijl de krant verder massaal verspreid werd in de dorpen en op het platteland van noordoost-Twente. Maar de grote inwonertallen van de belangrijkste Twentse steden (Enschede en Hengelo) lazen toch in meerderheid Dagblad Tubantia c.q. het kopblad Hengelo’s Dagblad. In Almelo was Dagblad van het Oosten van uitgeverij Hilarius de stadskrant. Na de inlijving van die krant door Van der Loeff koerste men in Enschede al snel af op het dubbele aantal abonnees van de Twentsche Courant.

In de fusiecarrousel Toch was de nieuwe Twentsche Courant ´konkurrenzfähig´ genoeg om de strijd als zelfstandig en onafhankelijk dagblad aan te gaan en een halve eeuw lang vol te houden. Toen viel het doek. Eerst volgde de overname door Dagblad Tubantia via de constructie Oostelijke Dagblad Combinatie (ODC), waarbij de zelfstandigheid van de krant verloren ging, zij het dat de redactionele onafhankelijkheid gewaarborgd bleef. Kort daarop werd de ODC ingelijfd door de Apeldoornse uitgever Wegener. Daarmee werd de weg geëffend naar de fusiekrant van Dagblad Tubantia en de Twentsche Courant, uitmondend in de voor de hand liggende nieuwe naam De Twentsche Courant Tubantia. Deze overname was het definitieve einde van de Twentsche Courant als dagbladtitel. Maar daarmee was de fusiecarrousel nog niet ten einde, want na verloop van een luttel aantal jaren viel de onderneming in handen van de Britse investeringsmaatschappij Mecom, die ook elders in Europa regionale kranten – en dan vooral huis-aan-huisbladen – had opgekocht. Dat is de situatie anno 2011. Of dit zo zal blijven laat zich moeilijk voorspellen, zij het dat Mecom inmiddels een aantal van deze kranten heeft afgestoten. Feit is en blijft dat het Nederlandse medialandschap voortdurend in beweging is, waardoor de enige zekerheid is dat niets zeker is.

Overleg op de centrale redactie: Frans van den Brink (links) belt op verzoek van chef-nieuwsdienst Ben Siemerink met een collega op een van de bijkantoren.

18

19


Mensen en hun mening Eerste nummer in het teken van de bevrijding Het eerste nummer van dagblad De Twentsche Courant dat op 11 april 1945 verscheen bevatte op de keper beschouwd weinig echt nieuws. Het hoofdartikel onder de kop ‘Leve het vaderland’ was niet meer dan een terugblik op de vijf voorbije oorlogsjaren waarbij omstandig de loftrompet werd gestoken over de ‘onvergetelijke steun’van de Nederlandse bisschoppen aan het Nederlandse volk. Het Nederlandse episcopaat wordt in het artikel ‘een fiere en onvolprezen houding’ toegedicht, terwijl van pastoors en kapelaans wordt gezegd dat zij steeds opnieuw de kansel bestegen om ‘het wijze, voorzichtige maar moedige woord der bisschoppen te verkondigen over de jodenvervolging, de hulpverlening bij de deportatie van arbeiders, de cultuurkamer en de landstand, het verlies van de vrije katholieke pers en over de hulpverlening aan de uitgehongerde gebieden’. In het introductieartikel van de krant stelde de uitgever toekomstige abonnees ‘een principieel katholiek blad’ in het vooruitzicht met ‘goed verzorgde hoofdartikelen waardoor de krant leiding zal geven aan ons katholieke volksdeel over de gehele linie’. Op politiek, sociaal en economisch gebied beloofde de krant ‘vooruitstrevend’ te zullen zijn en de grote naoorlogse problemen ‘onbevangen’ tegemoet te zullen treden. Deskundige medewerkers zouden vervolgens op het terrein van kunst en letteren werkzaam zijn terwijl de maandagkrant ‘voor veel jongelui bijzonder aantrekkelijk zou zijn’ vanwege de vele sportverslagen.

Dagbladzegel hield groei van kranten jarenlang tegen Het aantal abonnees van de eerste kranten in Twente c.q. Overijssel was in het begin niet bijster indrukwekkend. Meestal hield het met 2.000 lezers op. Een van de struikelblokken om een krant te lezen was het dagbladzegel dat was ingevoerd tijdens de Franse Tijd. (‘Taxes on knowledge’ zoals de Engelsen deze belasting noemden.) In Nederland werd het dagbladzegel pas in 1869 afgeschaft; in België was dat in 1848 al het geval. De Twentsche Courant kampte dus vooral in het begin met deze handicap. Toen het zegel verdween nam niet alleen het abonnee-aantal toe, maar steeg ook de verschijningsfrequentie van de krant: van één naar twee keer in de week. En dat alles voor een abonnementsprijs van 20 cent per week ofwel f. 2,60 in de drie maanden. Losse nummers kostten destijds een dubbeltje.

Eigenwijs, strijdbaar en een collegiale sfeer. Zo wordt door (oud)-personeelsleden de Twentsche Courant omschreven. Een bedrijf waar je met plezier werkte ook al wist je dat het nooit een vetpot zou worden omdat de marktomstandigheden daar nu eenmaal niet naar waren. Het personeelsverloop was gering. Heel velen identificeerden zich met de krant en deden er gevraagd en ongevraagd graag een schepje bovenop. Van een negen tot vijf mentaliteit was bij de meesten dan ook geen sprake. In tegenstelling tot de Twentsche Courant was uitgeverij Van der Loeff, dat Dagblad Tubantia (in de volksmond ‘n Bans) uitgaf, groter en kapitaalkrachtiger. Van die kant werd enigszins meewarig (en soms neerbuigend) neergekeken op de TC en haar werknemers. Toen beide kranten ineen smolten en Cees Baay als directeur de scepter zwaaide was een van diens belangrijkste taken de bloedgroepenstrijd vanaf het begin de kop in te drukken. ‘Baay heeft de mensen van de Twentsche Courant zeker niet ten achtergesteld bij die van Dagblad Tubantia’, weet Herman Morsink, die na Cees Brinkhuizen hoofdredacteur van de TC werd. ‘En Verleur deed dat ook niet. Daardoor bleef de oude rancune die vooral op de redacties heerste buiten de deur. Het fusieproces is dan ook heel soepel verlopen ‘. Regio-redacteur Gerard Vaanholt, die een lange reeks van jaren de populaire rubriek ‘Oet de Noaberschop’ verzorgde, initieerde en redigeerde, beaamt dat laatste volmondig. Ook hij roemt de collegialiteit en het saamhorigheidsgevoel dat bij de Twentsche Courant heerste. Hij heeft nooit een aanvechting gehad om bij een andere krant te gaan werken. Over zijn sollicitatie bij de Twentsche Courant zegt hij: ‘Dat gebeurde eigenlijk als grap. Ik studeerde biologie in Nijmegen, maar was eigenlijk een beetje uitgestudeerd. In de krant – ja, ik had in Nijmegen een postabonnement op de krant! – las ik dat men een sportredacteur vroeg. Bij het sollicitatiegesprek met hoofdredacteur Oude Brunink bleek al gauw dat ik niets met sport had, maar eens te meer met de regio Twente. En zo is het gekomen’. Vaanholt was een Oldenzaalse katholiek en net als zijn ouders las hij de Twentsche Courant. Zoals hij waren er veel in Twente. Het ‘strijdbare en tegelijkertijd amicale en informele sfeertje’ dat op de redactie van de krant heerste trok tal van journalisten aan. Samen streden ze tegen het grotere en sterkere Dagblad Tubantia. Daarbij kregen ze heel veel ruimte van de hoofdredactie. Vaanholt ervoer dat aan den lijve toen hem verzocht wordt een Achterhoekse editie op poten te zetten. In z’n eentje want geld voor een tweede man was er niet. Het betekende voor de ex-student dat hij een jaar lang dag en nacht in touw was voor de krant. Daarna werd hij betrokken bij de regionale politiek en weer later bij de uitgave Stad en Land, waaruit de rubriek Oet de Noaberschap groeide. Ook bedacht en verzorgde hij de Twentse Spreukenkalender, die zich eveneens in een grote populariteit mocht verheugen. Bovenstaande illustreert dat verslaggevers en redacteuren veel vrijheid kregen wat betreft de invulling van hun taak. Vooral die omstandigheid trok velen aan.

20

21


Ook niet-katholieke journalisten die het aantrekkelijke Twentse woonklimaat wel wilden ruilen voor het kille westen. Dat liep niet in alle gevallen goed af. Er zijn gevallen bekend dat het niet klikte tussen de Twentse bedachtzaamheid en de snelle aanpak van het westen. Dan was men opgelucht – van beide kanten – dat de dag aanbrak waarop men uit elkaar ging. Die Twentse bedachtzaamheid leidde in tal van gevallen – althans op de redactie – tot reportages, achtergrondartikelen en commentaren waarmee de krant zich in de regio onderscheidde. ‘Voor mij was die diepgang extra aantrekkelijk’, zegt Vaanholt die als kenner van de streek en de cultuur in Twente merkte dat de strijdbaarheid van de Twentsche Courant in het veld gewaardeerd werd. (In dat verband haalt hij de woorden van wijlen mr. H. Schelhaas aan die als hoofd voorlichting van de provincie Overijssel de Twentsche Courant ooit ‘de beste krant van Overijssel’ noemde). De meeste redactieleden hadden er dan ook veel moeite mee dat de krant op 30 september 1996 als zelfstandige dagbladtitel verdween. ‘Rationeel gezien moest het, maar emotioneel hadden we het er moeilijk mee’. Een reuze meevaller was het dat de nieuwe fusiekrant uitgerust met zes dagelijkse bijlagen. Daarbij sloeg de directie in Enschede meerdere vliegen in een klap: a. b. c. d.

de nieuwe Twentsche Courant Tubantia liet heel nadrukkelijk weten dat de tijd was aangebroken voor een geheel nieuwe krant, met nieuwe initiatieven; de krant ging zeker niet op zijn lauweren ging rusten nu de directe concurrentie was verdwenen; de wel zeer forse personeelsbezetting werd op deze manier verdedigbaar tegenover de aandeelhouders; de lezers werden opnieuw gebonden aan hun krant zodat de dekkingsgraad in Twente onverminderd hoog kon blijven.

Directeur Albert Dekker: koele en zakelijke manager.

Ook hoofdredacteur Herman Morsink had aanvankelijk moeite met de fusie. ‘Maar de Twentsche Courant kon niet alleen en zelfstandig verdergaan’, zegt hij. ‘Investeringen in de pers, de stijgende loonkosten, de hoge papierprijs…. Je wint er niets bij door je te beroepen op je ideële achtergrond en motieven. Die fusie was onvermijdelijk. Ik heb er geen spijt van dat het zo is verlopen, zeker niet gezien de ‘strijd’ die daaraan vooraf ging. Als ik het zou kunnen overdoen zou de uitslag hetzelfde zijn geweest. Ook Jan Niessen, die net als zijn vader altijd heeft gevochten voor het bedrijf, moest toegeven dat aan samengaan niet te ontkomen was. Het is alleen jammer dat hij door gezondheidsproblemen buiten dat fusieproces is komen te staan’. Hetzelfde zegt Jan Rabelink, die in de eindfase van de krant directeur was. Uit zijn woorden blijkt dat niet alleen het dagblad Twentsche Courant marginaal was, maar dat ook de huis-aan-huis-bladen óf net quitte speelden óf verlies leden. Hij memoreert de haat liefde verhouding tussen Jan Niessen en Jan Houwert (´ze zagen elkaar hooguit één keer per jaar´) waardoor samenwerking in eerste instantie moeilijk bespreekbaar was maar uiteindelijk – door de nood gedwongen – toch onontkoombaar bleek. Toen de fusie eenmaal een feit was werd deze, zo is Rabelink van mening ´goed´ begeleid. ´De mensen werden in hun waarde gelaten. Wel was het familiegevoel, dat je had bij de Twentsche Courant, verdwenen´. Drs. Jan Velterop, oceaangeoloog en directeur: ‘Small is beautiful’.

22

23


2. Zuinigheid in het begin Wie de chaotische beginjaren van de Twentsche Courant nader beschouwt kan niet anders dan de conclusie trekken dat het een klein wonder mag heten dat de nieuwe krant het gered heeft. Want aan alles was gebrek. Bovendien had niemand van het personeel ervaring met het maken van een dagblad dat het nieuws van dag tot dag volgt, duidt en becommentarieert. Ook de toenmalige directeur J.H. Sterenberg niet. Hij en zijn mensen waren opgegroeid met de traditie van een nieuwsblad, waaraan v贸贸r de oorlog lang niet die eisen werden gesteld zoals thans wel het geval is. Zij zullen zich met het maken van een krant, die elke dag moest verschijnen, gevoeld hebben als een kat in een vreemd pakhuis, zeker met de sterk verouderde en ontoereikende technische middelen die hen destijds ter beschikking stonden. Deze penibele situatie veranderde drastisch toen op 1 september 1945 de Limburger J.Th.A. Niessen zijn opwachting kwam maken in Oldenzaal. Hij was de beoogde nieuwe directeur, die van de Twentsche Courant een succes moest maken. Vanzelfsprekend was Niessen

De krant, beschikbaar voor bezorging.

24

25


rooms katholiek, maar wat van minstens even groot belang was, was het feit dat hij als boekhouder en hoofd administratie kon bogen op een jarenlange ervaring in het katholieke dagbladwezen in Nederland. Dat bleek al spoedig waardoor er ging een nieuwe wind waaien aan de Markt in Oldenzaal. Een wind van zuinigheid bovenal. De wind waarop Niessen naar Twente was komen waaien was schraal, om niet te zeggen uiterst schraal. Binnen de kortst mogelijke tijd was bekend dat Niessen een zeer zuinige directeur was, die werkelijk elk dubbeltje een aantal keren omdraaide alvorens het uit te geven. Er werd niets verspild: journalisten werden aangespoord ook de achterkant van het kopijpapier te gebruiken zodat er geen sprake zou zijn van verspilling. Ooit weigerde hij een redacteur een declaratie uit te betalen omdat deze de 50 gulden, die hij en een fotograaf tijdens een meerdaagse reportage in Parijs hadden uitgegeven, niet had gespecificeerd. Pas toen deze de toevoeging ‘100 kopjes koffie’ op de declaratie had gezet, zette Niessen zijn handtekening ten teken dat het bedrag kon worden uitgekeerd. Al zal hij ongetwijfeld zuinig hebben gekeken bij een zo royale behoefte aan koffie van het tweetal. (Of zou hij een vaag vermoeden hebben gehad van het bezoek aan Le Moulin Rouge van het tweetal…?)

Nooit een vetpot De zuinigheid in het begin van Niessen sr. was niet alleen spreekwoordelijk, ze was ook kenmerkend voor het latere financieel-economische beleid. Op zich was dat niet zo vreemd, omdat het voor een niet beursgenoteerde middelgrote onderneming moeilijk was vreemd kapitaal aan te trekken. Temeer omdat aan eventuele geldschieters geen florissant dividend in het vooruitzicht kon worden gesteld. De Twentsche Courant was en bleef een marginaal bedrijf. Ondanks dat liep de krant redelijk in de pas met allerlei nieuwe ontwikkelingen op zowel grafisch, technisch als redactioneel gebied, want de directie verzuimde niet om te investeren. Maar een vetpot zou het nooit worden. Dat laatste was geen wonder, want alle investeringen moesten worden betaald uit de bedrijfsresultaten van de krant. Die omstandigheid had tot gevolg dat er nooit echt forse dividenden konden worden uitgekeerd aan de aandeelhouders al was 5 of 6 procent gedurende een reeks van jaren toch wel haalbaar. Uit overgebleven jaarstukken blijkt dat het de krant lange tijd goed ging. In 1959 bijvoorbeeld, het jaar van de verhuizing van Oldenzaal naar Hengelo, steeg de advertentieomzet tot ruim één miljoen gulden waardoor de bedrijfsomzet de twee miljoen gulden royaal oversteeg. Met als gevolg een brutowinst van ruim vier ton, hetgeen de aandeelhouders een dividend van 6 procent opleverde. Heel anders dan de kwart pagina aan advertenties die de TC in het begin boekte en waarbij Niessen verzuchtte dat het ooit misschien wel eens een halve of zelfs een hele pagina zou kunnen worden…

zestien miljoen gulden. De bruto-bedrijfswinsten in die jaren varieerden van een half tot één miljoen gulden. En hoewel er in die jaren regelmatig dividend aan de aandeelhouders kon worden uitgekeerd zijn er ook tal van jaren geweest waarin die op een houtje moesten bijten: het dividend werd gepasseerd en de aandeelhouders moesten zich tevreden stellen met een gratis abonnement. Maar gemord werd er niet of nauwelijks. Men had begrip voor de positie van de krant en bovendien was de kapitaalverstrekking vaak uit ideële motieven geschied en niet met de gedachte er echt beter van te worden. Desondanks kan uit al die cijfers de conclusie worden getrokken dat het de Twentsche Courant vooral in de jaren zestig en zeventig goed ging: niet alleen gingen de advertentieomzetten omhoog, ook het abonnee-aantal steeg sneller dan het landelijk gemiddelde. In 1957 had de krant 25.000 abonnees, in 1961 waren dat er al 30.000 terwijl in 1969 de 40.000-grens werd gepasseerd. 1977 werd wat dat betreft een kroonjaar: de krant verwelkomde toen de 50.000-ste abonnee. Uiteindelijk zou het aantal betalende abonnees doorgroeien naar 54.700 aan het einde van de zeventiger jaren.

Geen euforie Terug naar de eerste moeizame jaren, waarin de krant zich met vallen en opstaan een weg zocht in het naoorlogse medialandschap van Twente. Al spoedig bleek dat de komst van Niessen naar Twente een gouden greep was geweest. Hoewel van oorsprong Limburger legde de klein van stuk zijnde energieke directeur van meet af aan zijn hele ziel en zaligheid in de toekomst van de nieuwe krant in Twente. Hij was gedreven, veeleisend, autoritair. Maar al die eigenschappen wendde hij aan in het belang van de krant. Kortom, Niessen wàs de krant, de Twentsche Courant! En hij had succes. Toen hij aan het einde van een ruim twintig jaar lange loopbaan bij de krant afscheid nam en in 1967 het stokje overdroeg aan zijn zoon, drs. J.H.M. (Jan) Niessen, deed hij dat met een gerust hart, al zal hij junior ongetwijfeld op het hart hebben gedrukt het beleid van zuinig zijn toch vooral voort te zetten. In het begin was dat zeker zo, al hield de nieuwe directeur de teugels bij lange na niet zo strak als zijn vader. De krant zat in de lift: het aantal abonnees groeide nog steeds, er werden meer en meer advertenties verkocht, de krant werd dikker en aantrekkelijker. Bovendien werden er redelijke bedrijfswinsten geboekt, al verloor de directie zich niet in euforische bespiegelingen. Hooguit werd tijdens een jaaroverzicht gemeld dat ‘onvoorziene omstandigheden daargelaten’ ook de komende jaren ‘redelijk’ leken te zullen worden. Al met al is de conclusie niet te boud te stellen dat de Twentsche Courant zich in alle opzichten kon laten zien temidden van zijn directe concurrenten, Dagblad Tubantia in Enschede en Dagblad van het Oosten in Almelo.

Niet over rozen Het hoogste dividend dat ooit werd uitgekeerd was 9 procent . Dat gebeurde o.a. in 1961, 1962, 1964 en 1968. Het waren jaren waarin de omzet van het bedrijf elk jaar 15 tot 22 procent hoger lag dan het jaar daarvoor. En ook later, in de jaren zeventig, bedroeg de jaarlijkse omzetstijging tussen de 15 en 18 procent; in 1975 werd een omzet geboekt van

26

De weg naar maatschappelijk en commercieel succes was overigens niet over rozen gegaan. De krant – en zeker de medewerkers – mochten zich gelukkig prijzen dat Niessen sr. (in de wandelgangen ‘de oude’ Niessen genoemd ter onderscheiding van ‘de jonge

27


Jan’) vanaf het begin het roer stevig in handen had. Op zijn eigen, onnavolgbare wijze gaf hij leiding aan het proces van sanering en modernisering. Want het was zonneklaar dat met het gammele machinepark van de eerste jaren geen goede krant kon worden gemaakt, die ook nog up to date wilde zijn. Een voor een werden de oude machines vervangen. Er kwamen via Den Haag een paar zetmachines bij (weliswaar tweedehandsjes, maar toch…) en ook de aftandse pers werd vervangen door een zestienzijdige rotatiepers. Gelijktijdig kwam er meer papier beschikbaar, waardoor het nieuwe dagblad verder kon groeien. Op deze manier werd de Twentsche Courant zowel qua omvang als uiterlijk een volwassen dagblad dat meer en meer de toets der kritiek van de buitenwacht kon doorstaan. De krant werd dikker, met name op zaterdag: er konden meer foto’s worden geplaatst (natuurlijk in zwart-wit), strips verschenen en feuillletons (om de lezer te binden). Zelfs werd er eind november van dat turbulente jaar 1945 een weekendbijlage bij de krant gevoegd, die onder de titel ‘Omhoog’ als zondagskrant dienst moest doen. (Veel later werd dat de Weekend Passage.) Dat de krant er alles aan deed om in de drie grote steden van Twente, waar het grootste lezerspotentieel zat, vaste voet aan wal te krijgen werd geïllustreerd door het feit dat de krant een editiestelsel invoerde, waardoor de lezers in Hengelo, Almelo en Enschede hun ‘eigen’ plaatselijk nieuws op een prominente plaats in de krant terug konden vinden. Als gevolg hiervan werden in deze steden bijkantoren geopend – als eerste in Almelo - waardoor de Twentsche Courant ook fysiek in deze plaatsen aanwezig was; later volgden elders in Twente kleinere kantoren hetgeen ook daar de uitstraling van de krant ten goede kwam.

Onderhoudswerk in het hoofdkantoor: duidelijke taal!

Journalisten aan het werk op kantoor Oldenzaal. Vlnr. Jos Oude Nijhuis, Fred Veltman en Bert Hellegers.

28

29


Verhuizing naar Hengelo Naarmate de jaren vorderden werd duidelijk dat het onderkomen van de krant in Oldenzaal te klein was. Was men met een man of 20 in 1945 begonnen vijf jaar later was dat aantal gestegen tot 69 en weer vijf jaar later was het aantal personeelsleden gegroeid tot 87. Daar kwam bij dat het machinepark danig was uitgebreid. Kortom, de Twentsche Courant was uit haar jasje gegroeid en er moest naar een andere locatie worden omgekeken. De vraag, die al snel aan de orde kwam luidde: hoe en waar gaat de Twentsche Courant verder? Want het was overduidelijk dat het onderkomen aan de Oldenzaalse Markt te klein was. De gemeente Oldenzaal wilde als bakermat van de krant het nieuwe, volop groeiende dagbladbedrijf graag binnen zijn gemeentegrenzen houden met het oog op de werkgelegenheid. Toch kozen Niessen c.s. er voor naar Hengelo te verhuizen en wel in het hart van de stad, aan de Brink *). In 1956 namen de raad van commissarissen en de directie dit besluit en drie jaar later, in januari 1959, verhuisde de Twentsche Courant daadwerkelijk van Oldenzaal naar Hengelo. Behalve dat daar een nieuw, modern gebouw werd betrokken (kosten ruim 1,2 miljoen gulden), werd ook een nieuwe 32-zijdige MAN-rotatiepers in gebruik genomen. Het was de trots van het bedrijf en elk nieuw aangenomen personeelslid werd dan ook langs het imposante, blauw

geverfde stalen ‘monster’ gevoerd, dat een half miljoen gulden had gekost. Verder werd de opmaak van de krant aangepast: in plaats van zes werd de krant voortaan opgemaakt in zeven kolommen. Ook werden er nieuwe kopletters gebruikt en het streeknieuws verhuisde van pagina 2 naar pagina 3. Dat er degelijk werd gebouwd blijkt uit de woorden van een uitvoerder in die tijd die op zeker ogenblik onthulde dat de papierkelder waarin de grote rollen papier lagen opgeslagen bestand was tegen een atoomaanval. En de rotatiepers werd gefundeerd op veren opdat de omwonenden gevrijwaard zouden worden mogelijke trillingen wanneer de pers draaide. Toch kleefde er een nadeel aan die riante plaats in het centrum van Hengelo: vrijwel onmiddellijk na de verhuizing ontstonden er opstoppingen in de smalle Beekstraat waar de kranten werden uitgegeven. De chauffeurs van de TC-busjes waarmee de kranten naar de diverse bezorgadressen in Twente werden afgeleverd konden soms voor noch achteruit. Daarbij kwamen dan nog de bezorgers van de stad Hengelo die ook hun kranten moesten hebben om die bij de abonnees te bezorgen. Kortom, het vergde veel improvisatietalent om de Twentsche Courant vanaf de nieuwe locatie bij de abonnees te bezorgen. Toch liet de krant op alle mogelijke manieren zien dat het haar en haar medewerkers goed ging en dat men zich in de tien, vijftien jaar na de start in Oldenzaal een vaste plaats in de Twentse gemeenschap had verworven. Of zoals directeur Niessen het uitdrukte: ‘Ons courantenbedrijf is zowel intern als naar buiten gegroeid van lilliputterformaat tot een moderne, middelgrote grafische onderneming’. En daarmee was geen woord teveel gezegd!

Kantoor Haaksbergen.

*) Een van de gevolgen van de fusie tussen Dagblad Tubantia en de Twentsche Courant was de verkoop van de grond waarop het hoofdkantoor van de TC in Hengelo stond. Dat betekende sloop van het gebouw dat zo’n 40 jaar het onderkomen was geweest van de drukkerij, de administratie en de centrale redactie. Op de plek staat thans een filiaal van het warenhuis V & D. Van de Twentsche Courant rest niets op deze plaats.

Sloop ten behoeve van nieuwbouw in Hengelo.

30

31


Felle concurrentie Zoals gezegd verhuisde de nieuwe krant in 1959 van Oldenzaal naar Hengelo. Het is hoogst waarschijnlijk dat bij die verhuizing veel historisch archiefmateriaal zonder pardon in de vuilnisbak is gedeponeerd. Dat betekent dat over de eerste periode van de Twentsche Courant weinig of geen archiefstukken bewaard zijn gebleven waardoor er een niet te overbruggen leemte bestaat in de geschiedschrijving van de krant. Over de verlies- en winstcijfers van de eerste vijftien jaar is dan ook weinig bekend. Daarentegen is de periode na 1959 wel redelijk goed gedocumenteerd. Ging het de krant financieel-economisch redelijk naar den vleze, deze positieve ontwikkeling had tot gevolg dat ook het aantal personeelsleden fors steeg: de 20 ‘amateurs’ uit 1945 waren aan het begin van de jaren tachtig uitgegroeid tot ruim 300 ervaren vaklieden. Met name de redactie was fors uitgebreid o.a. met journalisten van niet-katholieke huize, want men had in de gaten dat ook niet-katholieke inwoners van Twente in potentie een markt voor de krant vormden. Het weglaten van de onderkop ‘Katholiek dagblad voor Twente’ waartoe was besloten was in dit verband niet genoeg. De Twentsche Courant moest een breder scala aan nieuws en achtergrondartikelen bevatten, al werd de katholieke lezer niet vergeten. Per slot van rekening was minstens 80 procent van de abonnees nog altijd rooms katholiek. De uitbreiding van de redactie was eveneens noodzakelijk om de concurrentie met vooral Dagblad Tubantia aan te kunnen. Want concurrentie was er volop in Twente. Er werd gestreden voor elke primeur en de voldoening bij zowel de redactie als de technische afdeling was groot wanneer men er in slaagde de concurrentie te slim af te zijn. De consequentie van deze felle concurrentiestrijd leidde bij de Twentsche Courant tot een zeer forse redactiebezetting, waarvan de kosten onevenredig zwaar op de begroting drukten. Op de keper beschouwd was het aantal redactionele medewerkers te groot voor een qua abonnee-aantal bescheiden krant als de Twentsche Courant, al groeide de TC door tot bijna 55.000 betalende lezers. Hoewel het kostenplaatje van de krant onevenredig hoog was in verhouding met de inkomsten werd er – de tijden zaten mee - driftig geïnvesteerd, onder andere in de drukcapaciteit. Want na een paar jaar bleek de 32-zijdige rotatiepers het bij lange na niet aan te kunnen. In 1968 werden plannen geopperd om de pers uit te breiden tot een 48-zijdige pers, maar een jaar later werd besloten om die stap over te slaan en te investeren in een 64-zijdige rotatiepers. (Overigens was het niet zo dat een compleet nieuwe pers werd aangeschaft. Aan de 32-zijdige pers werd een even groot stuk toegevoegd waardoor de drukcapaciteit verdubbeld werd. Nadeel was dat de krant qua omvang altijd een veelvoud van vier pagina’s moest zijn. Dat betekende dat bij een minder aantal advertentiepagina’s er één of twee ’loze’ redactiepagina’s moesten worden bijgevoegd. Springen met slechts twee pagina’s was niet mogelijk, waardoor de papierconsumptie soms onevenredig groot was). Dat was in 1971 en de krant leek nog lang niet aan het eind van de groeimogelijkheden te zijn. De schop ging dan ook in de grond voor uitbreiding van het hoofdkantoor, waardoor met name de centrale- en de Hengelose stadsredactie beter gehuisvest werd, evenals de administratie. Aanvankelijk werd gedacht aan de mogelijkheid om bovenop het twee verdiepingen tellende bedrijfspand een derde verdieping te zetten. De constructie was

32

Kantoor Almelo.

33


daarop berekend. Maar toen brak er brand uit bij buurman Berger, eigenaar van een winkel in luxe huishoudartikelen. Onder het motto ‘buurmans grond is maar één keer te koop´ werd een aanzienlijk bedrag neergeteld voor de verkoolde resten. Voor een prijsmet-een-premie. Maar het ging om de grond en niet alleen de centrale redactie kreeg een veel betere en royalere huisvesting, ook de toen nog bescheiden computerafdeling met servers en data-opslag werd daar ondergebracht. Al met al werd in de eerste vijf jaar van de jaren zeventig vijf miljoen gulden geïnvesteerd om up to date te blijven. Want behalve dat de redactie royaler gehuisvest werd, moesten redacteuren en verslaggevers ook gaan werken met de computer. Een omslag, die niet alleen voor de redactie gevolgen had, maar die vooral van de technische afdeling grote aanpassingen vereiste. Want de ‘loden krant’ waarmee alle grafici waren opgegroeid en vertrouwd geraakt, werd – evenals de flesjes melk die van bedrijfswege aan de grafici werden verstrekt om het inademen van de (giftige) looddampen enigszins te compenseren - vervangen door een krant van louter papier, beeldschermen, computeruitdraaien, ponsbanden en wat dies meer zij.

Van lood naar papier Iedereen die destijds bij de Twentsche Courant werkte vond dat er wel heel veel in een keer gebeurde. Uitbreiding van het gebouw gecombineerd met een nieuw geïntegreerd computerzetsysteem en een compleet nieuwe kantoorinventaris... kon dat allemaal wel? Was het beslag dat op de financiële middelen werd gedaan niet al te groot voor een bedrijf dat een omzet had van zestien miljoen. Overeten we ons niet? Menigeen krabde zich achter de oren. Maar de plannen werden doorgezet en op zeker ogenblik troffen de redactieleden fonkelnieuwe bureaus, nieuwe stoelen uit Denemarken en nieuwe beeldschermen uit Amerika aan op hun werkplek. De Twentsche Courant was als een van de eerste dagbladbedrijven in Nederland het computertijdperk binnengetreden. Directeur Niessen was zo trots als een pauw, maar een collega-uitgever, die een rondleiding van hem kreeg in het bedrijf in Hengelo, merkte droogjes op dat de Twentsche Courant inderdaad voorop liep, maar dat hij ´over vijf jaar hetzelfde zou kopen maar dan voor nog geen twintig proces van de prijs die Niessen er op dit ogenblik voor betaalt’. Zijn welhaast profetische woorden gingen evenwel teloor in de euforie van het moment waarin geen plaats was voor sombere toekomstvoorspellingen. Toch was er aan deze investeringenreeks binnen de raad van commissarissen een hard gevecht vooraf gegaan. Binnen deze kring vroeg met name president-commissaris Roolvink zich af of een zo groot beslag op de financiële middelen wel verantwoord was. Bovendien verdacht hij de jonge Niessen er van de Twentsche Courant rijp te maken voor overname door een meer kapitaalkrachtige onderneming (Audet in Nijmegen) met als beloning voor de Twentse directeur een plaats in de nieuwe directie. Roolvink was een man van het oude stempel. Door en door katholiek, behoudend, weinig plooibaar, achterdochtig en… zuinig! Een man die zich daadwerkelijk teweer stelde tegen de Duitse bezetting ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Als gevolg daarvan moest hij onderduiken. Hij deed dat bij de paters Maristen die hij lopend vanaf Almelo in Azelo opzocht. Desondanks werd hij gepakt en als gijzelaar een jaar lang vastgezet in een opvangkamp in St. Michielsgestel. Maar in tegenstelling tot zijn stadgenoot De Kok overleefde hij de oorlog waardoor hij

34

Beeld uit het tijdperk van het lood.

35


Blijde gezichten rond de opmaaktafel met de laatste pagina’s in lood op 8 juni 1974.

een van de founding fathers van de krant kon worden. De eigenzinnige en conservatieve Roolvink moest niets hebben van de doorbraakgedachte zoals die geformuleerd werd in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw. Ook de ontzuiling was hem een doorn in het oog. Waar de secularisatie na de oorlog overal in Nederland doorzette pleitte Roolvink voor herstel van kerkelijke waarden en discipline. Hij was dan ook een groot voorstander en pleitbezorger van een eigen, katholieke Twentsche Courant in Twente. Thuis in Almelo werd te pas en te onpas gesproken over kerk en politiek waarbij de Twentsche Courant niet werd vergeten.´Hij heeft menige maaltijd verknald met die discussies´, weet een van zijn zonen zich nog te herinneren. Die memoreert eveneens de felle discussies die Roolvink voerde met Niessen jr. over o.a. de financiële positie van de krant. ´Discussies die hij altijd verloor´. Ook Jan Rabelink, rechterhand van Niessen en in 1987 benoemd als directeur van de krant naast Albert Dekker, weet zich de discussies met Roolvink nog goed te herinneren. ‘Ik fungeerde altijd zo’n beetje als remmende factor ten opzichte van Niessen’, weet hij nog. Ook Rabelink vroeg zich af of ‘we ons niet overeten bij al die investeringen’. Maar Jan Niessen wilde van geen aarzelingen weten. Hij wilde een voorloper zijn op het gebied van techniek en nieuwe ontwikkelingen. Dat gold zowel voor het grafisch bedrijf als voor de redactie. Binnen de stichting Persunie waarvan de Twentsche Courant deel uitmaakte was de krant koploper op dat gebied. Al heel vroeg stuurde Niessen een delegatie van de krant naar Amerika om daar te kijken hoe computers ingepast werden in het productieproces van een krant’. ‘Daar kwam bij’, aldus Rabelink, ‘dat Niessen verknocht was aan de krant. Hij was een optimist en enthousiast. Misschien wel eens wat te enthousiast’.

36

37


‘Langs de afgrond’ Toch legde de TC-directeur aan het einde van de zeventiger jaren wel degelijk zijn oor te luisteren bij derden toen hij het rigoureuze investeringsplan voorstelde. Een van hen was Rinus de Kok, de zoon van de Almelose accountant die mede de start had gegeven aan de Twentsche Courant als dagblad. Ook die had een groot hart voor de krant waardoor het voor Niessen toch tamelijk eenvoudig was om zijn investeringsplan er door te slepen, ook al omdat hij in de raad van commissarissen geen echte zwaargewichten vond die het hem echt lastig konden maken. Uitgesproken pech had hij toen begin jaren tachtig Nederland in een kortdurende recessie terecht kwam. Drie achtereen volgende jaren daalde de advertentieomzet met 13 procent en leed de krant verlies. Die omstandigheid gevoegd bij forse rente- en aflossingsverplichtingen doen Rabelink vandaag de dag zeggen dat ‘we toen langs de afgrond zijn gegaan’. Maar: ‘Gelukkig hadden we genoeg vet op de botten, maar ik heb er veel slapeloze nachten over gehad. Het is toen kantje boord geweest!’ Gelukkig voor de krant duurde de recessie niet lang. Maar hoewel het bedrijf zich weer moedig oprichtte heeft de TC zich nooit helemaal van deze drie ‘rampjaren’ kunnen herstellen. Het bleef kwakkelen. Al met al tekent het het opportunisme waarmee het bedrijf in die jaren geleid werd. Opportunisme dat een man als Roolvink een doorn in het oog was. Zuinig en behoudzuchtig als deze was, was hij in voortdurende discussie met de bedrijfsleiding in Hengelo overigens, zonder daarbij zijn loyaliteit aan de krant uit het oog te verliezen. En… Roolvinks trouw aan de Twentsche Courant was van groot belang want hij had een grote, invloedrijke achterban. Toch leed hij - Roolvink was wethouder in Almelo – regelmatig nederlagen wanneer hij op zijn manier de belangen van de krant verdedigde. Een van zijn grootste tegenslagen was het feit dat de Twentse clerus zich terugtrok waar het de krant betrof. Was een Twentse deken altijd voorzitter geweest van de stichting Twentsche Courant, op zeker ogenblik werd medegedeeld dat men in die kringen geen prijs meer stelde op deze post. Roolvink was woedend en richtte zich tot het Bisdom in een poging om op die manier de Twentse dekens tot andere gedachten te bewegen. Toen hij ook daar bot ving spande hij zelfs een proces aan (dat hij verloor) om zo de invloed van de kerk op het beleid te waarborgen. Uiteindelijk was het zo ver dat enkel de familie Roolvink (met twee zetels) en de familie Terbeek (eveneens met twee zetels) nog in de stichting waren vertegenwoordigd. Om toch een kerkelijke vertegenwoordiger te vinden werden op zeker ogenblik dobbelstenen geworpen. Het lot viel op de Reutumse pastoor Bertus Schoorlemmer. Geen deken maar een eenvoudige dorpspastoor. Roolvink moet hebben geknarsetand. Dat hij min of meer had afgedaan voor de krant, die hij altijd had gepropageerd en uitgedragen, werd bewezen door het feit dat bij zijn overlijden de krant geen necrologie van hem plaatste. Een omissie die vooral bij zijn vrouw hard aankwam en haar veel verdriet bezorgde.

Beroep op bedrijfsfonds

Een van de duizenden bezorgers die er de afgelopen decennia voor zorgden dat de krant zes keer per week op de mat viel.

38

Al deze wetenswaardigheden bleven onvermeld bij de ingebruikneming van het nieuwe zetsysteem in de nieuwe redactieruimte. Maar zoals gezegd, het gesternte waaronder dit alles plaatsvond (1982) was allesbehalve gunstig. Het land was in een economische recessie

39


terecht gekomen en de gevolgen daarvan drukten hard op de Twentsche Courant. Was het tot dus ver steeds crescendo gegaan, nu brak een periode van neergang en afnemende bedrijfsresultaten aan, waardoor financiële tegenslagen moeilijk konden worden opgevangen omdat er geen omvangrijke reserves waren. Niet alleen de Twentsche Courant leed onder de economische malaise ook andere dagbladen hadden het moeilijk, zij het dat die niet gebukt gingen onder een zo ambitieus investeringsprogramma en de schulden die daarvoor gemaakt waren en waarover rente en aflossing moest worden betaald. Deze forse schuldenlast drukte dan ook zwaar op de bedrijfsresultaten. Al met al leidde de situatie er toe dat de krant voor het eerst in de geschiedenis verlies leed. Naast de teruglopende advertentie-inkomsten stagneerde ook de abonneegroei. De situatie werd zelfs zo penibel dat het er op zeker ogenblik op leek dat de maandsalarissen niet konden worden uitbetaald. Het innen van 80.000 gulden als gevolg van een drukorder van een Almelose speelgoedfabrikant bracht evenwel uitkomst, zij het dat er geen sprake was van een structurele verbetering in de bedrijfsresultaten. Het was dan ook geen verrassing dat de directie op zeker ogenblik een bezuinigingsoperatie aankondigde, die niet alleen een drastische reorganisatie betekende, maar ook het verlies van zeventien arbeidsplaatsen. Op alle afdelingen in het bedrijf hoorde men deze mededeling met ontzetting aan. Om uit de rode cijfers te komen deed de directie – zij het met grote tegenzin - een beroep op het Bedrijfsfonds voor de Pers (een overheidspotje voor kranten en tijdschriften die in de problemen verkeerden) waardoor het bedrijf enigszins lucht kreeg. Maar van een structurele verbetering was nog steeds geen sprake: in een aantal jaar was het aantal abonnees gezakt van bijna 55.000 tot net boven de 50.000. Ook het advertentievolume was gedaald en bovendien drukten de handelsdrukkerijen Wormgoor in Almelo en Dinkeldruk in Oldenzaal het resultaat van de onderneming. Deze drukkerijen waren bedoeld om de eenzijdige bedrijfsstructuur van de onderneming te doorbreken, opdat men niet geheel en alleen op de inkomsten van de krant was aangewezen, al bleven die wel veruit het belangrijkst. Door de sterk tegenvallende bedrijfsuitkomsten van beide handelsdrukkerijen – er werd daar met verlies gewerkt - werd ook daar een reorganisatie doorgevoerd waardoor ze sterk afgeslankt 1985 ingingen. Maar de situatie verbeterde niet wezenlijk. En ook over 1986 was de directie somber. Een nieuwe bezuinigingsronde was dan ook onvermijdelijk met als gevolg dat beide handelsdrukkerijen werden afgestoten.

Promotieactiviteit bij het stadhuis van Enschede.

Samengaan onvermijdelijk Langzaamaan werd het voor iedereen duidelijk dat er bij de Twentsche Courant structureel iets mis was. Hoewel niemand het eigenlijk wilde en kon geloven werd het steeds duidelijker dat de krant niet als onafhankelijk en zelfstandig dagbladbedrijf kon overleven. In 1987 nam directeur Jan Niessen om gezondheidsredenen afscheid van het bedrijf. Zijn vertrek werd door vooral de oudere werknemers met verbijstering gadegeslagen omdat zij beseften dat met dit vertrek een tijdperk van gepassioneerd leiderschap van een courantierfamilie werd afgesloten. Hoewel er allerlei gissingen rondgingen naar de ware reden van Niessens terugtreden – veel personeelsleden hechtten weinig of geen geloof aan de officiële verklaring – was de penibele gezondheid van de TC-directeur inderdaad de voor-

40

41


naamste reden voor diens vertrek. In Leiden had hij een hartoperatie ondergaan en het advies dat zijn ziekenhuisontslag begeleidde luidde: kalm aan! En Jan Rabelink had hem al eens in allerijl naar het ziekenhuis in Enschede vervoerd – Niessen was bestuursvoorzitter van het Stadsmatenziekenhuis – waar hij tien minuten na binnenkomst al aan het infuus lag.*) Drs. Jan Niessen werd opgevolgd door een duo: zijn financieel-economische rechterhand Jan Rabelink met naast hem A.A. Dekker, die al eerder bij de krant had gewerkt, maar was uitgeweken naar Limburg. Vanaf dat moment was het duidelijk dat de directie de optie van het zelfstandig voortbestaan van de krant had opgegeven en intensief op zoek was naar een samenwerkingspartner omdat – aldus Dekker in het personeelsorgaan – ‘het voor de TC moeilijk zal zijn om op eigen benen verder te gaan’. Wel werd er bij gezegd dat de eigen identiteit van de krant niet verloren mocht gaan. Hoewel de beide Niessens samenwerking met Dagblad Tubantia altijd hadden afgewezen werd duidelijk dat Dekker zelfs een samengaan met deze aartsconcurrent niet uitsloot. Ten tijde van met name de ‘oude’ Niessen was de naam Tubantia een verboden begrip. Stapte een TC-redacteur of verslaggever over naar Tubantia dan ontzegde Niessen hem vanaf het moment dat hij dat gewaar werd de toegang tot het gebouw. En de respectievelijke redactiechefs sloten zich daar onmiddellijk bij aan. Opzegtermijnen werden aan de laars gelapt, want overstappen naar de concurrent werd als ‘verraad’ beschouwd. Zo iemand duldde Niessen sr. niet meer in zijn omgeving. (‘Als je daar dan zonodig heen moet dan donder je meteen maar op’). Voor Albert Dekker, die al gauw bekend stond als een koele, zo niet kille zakelijke manager, golden dergelijke overwegingen niet. Hij was niet opgegroeid met de nestgeur van de krant, had geen echte binding met het bedrijf zoals de beide Niessens dat hadden. Hij liet zich louter leiden door cijfers. En die cijfers zagen er allesbehalve florissant uit.

Schrijfmachine-ellende In 1969 toen ik zelf bij de krant kwam werken werd de kopij met de hand geschreven of getikt op vooroorlogse schrijfmachines. Het waren enorme, loodzware ´bakbeesten´, waarvan er niet alleen (veel) te weinig waren, maar waar ook geregeld wat aan mankeerde waardoor schrijfmachinemonteurs kind aan huis waren bij de Twentsche Courant. Verslaggevers die met nieuws binnen kwamen rennen konden soms/vaak niet meteen aan het werk, omdat alle schrijfmachines bezet waren door collega´s. Aan redactiechef Herman Slot de taak om er voor te zorgen dat het nieuws in zoveel mogelijk edities mee genomen kon worden, hetgeen betekende dat er een schrijfmachine ´vrij gemaakt´ moest worden om de journalist-met-nieuws in de gelegenheid te stellen zijn verhaal te tikken. De situatie verbeterde aanzienlijk toen de directie besloot voor elke redacteur een handzame kofferschrijfmachine (merk Olympia) aan te schaffen en de oude ´bullebakken´ naar de sloop te verwijzen. Maar zuinig als men was werden de oudjes echter niet meteen weggegooid, maar waar nodig verspreid over de bijkantoren. De rest werd achter de hand gehouden als reserve. Dit alles veranderde toen de computer zijn intrede in het bedrijf deed. Vanaf dat moment werd de kopij via een beeldscherm ingetikt en werden de kofferschrijfmachines alleen nog gebruikt door redacteuren, die niet konden wennen aan de nieuwe manier van werken. Dat duurde overigens niet lang, waardoor na een aantal maanden iedereen zijn kopij via de computer tikte.

Afgeserveerd Was het wishful thinking toen de mogelijkheid van samengaan met Dagblad Tubantia werd geopperd? In elk geval werd snel duidelijk dat uitgeverij Van der Loeff in Enschede de Twentsche Courant dolgraag wilde overnemen, zoals men eerder Dagblad van het Oosten in Almelo had ingelijfd. Want bij alle samenwerkingsverbanden en fusies was het kapitaalkrachtige Dagblad Tubantia telkens als winnaar uit de strijd tevoorschijn gekomen. Eén keer had ook de Twentsche Courant geprobeerd zijn partijtje in deze muziek mee te blazen. Maar de krant was meedogenloos afgeserveerd door de Enschedese uitgeverij, die steeds meer de monopolist van de Twentse nieuwsvoorziening leek te gaan worden.

*) Drs. Jan Niessen heeft de Twentsche Courant van 1967 tot 1987 als directeur geleid. Hij overleed op 13 november 2000, 65 jaar oud.

42

43


Concurrentiestrijd in… Frankrijk Dat de concurrentie tussen Dagblad Tubantia en de Twentsche Courant fel was bewijst de volgende waargebeurde anekdote, die afspeelde in het begin van de vijftiger jaren. In Reims werd een semi-interland gespeeld tussen een voetbalelftal van Noord-Frankrijk en een van Oost-Nederland. Henk van Keulen zou namens Dagblad Tubantia de wedstrijd verslaan, de Twentsche Courant had Herman Slot naar Frankrijk afgevaardigd. Om kosten te besparen zou het tweetal in Nijmegen met de spelersbus vertrekken. Maar in Nijmegen kwam Van Keulen niet opdagen. Slot werd argwanend en in Frankrijk aangekomen nam hij contact op met de krant waar collega Jan van den Dungen hem vertelde dat de Tubantia-redacteur samen met fotograaf Henk Brusse in de auto van de directie naar Frankrijk was gereden om daar exclusieve foto’s van de wedstrijd te maken. Slot, die alleen met de spelersbus naar Frankrijk was afgereisd, charterde in Reims een Franse fotograaf, die hij de opdracht gaf dezelfde foto’s te maken als Brusse. Toen de wedstrijd was afgelopen kreeg hij het filmrolletje van de Fransman dat hij bevestigde onder de auto waarmee Van Keulen en Brusse naar Reims waren gereden. Toen dat tweetal in allerijl naar Enschede terugraasde waarschuwde Slot Van den Dungen waar precies het rolletje was verborgen. Toen Van Keulen en Brusse in Enschede arriveerden haalde Van den Dungen het rolletje onder de auto vandaan, waardoor de Twentsche Courant de volgende dag trots drie foto´s van de wedstrijd kon laten zien. (Tubantia illustreerde het wedstrijdverslag van Van Keulen met twee foto´s). De redactie van Tubantia was ontsteld toen bleek dat de Twentsche Courant één foto meer had, terwijl Van Keulen zeker wist dat er geen TC-fotograaf in Reims aanwezig was. Omdat de foto´s van vrijwel dezelfde plaats waren genomen werd Brusse er van verdacht zijn foto´s te hebben doorverkocht aan de concurrent. Pas jaren later kreeg men in Enschede de ware toedracht van de zaak te horen.

De afbreekfouten en het herstel daarvan De overgang van lood naar fotozetten ging zeker niet zonder problemen gepaard. Met name het afbreekprogramma bezorgde de redactie en technici veel hoofdbrekens. De abonnees klaagden dan ook steen en been over de foutieve afbreking van woorden en lieten dat voortdurend en onomwonden weten. Tussen al die bellers was er één man die niet alleen zei dat hij al die foute afbrekingen vreselijk vond, maar ook dat er wel wat aan kon doen. De krant ging bij monde van Tonnie Klein Hemmink, aan wie de zorg voor de computers was toevertrouwd, direct in op zijn aanbod waardoor technici en de verontruste beller maandenlang op de knieën achter de machines hebben gezeten om de registers op de computer uit te lezen en die vervolgens aan te passen. Een koninklijk gebaar van Gerard Sanderink (want die was het), de Twentse multimiljonair en thans eigenaar van de bedrijven Centric en Oranjewoud. Hartenkreet van de fotografen.

44

45


3. Fusie en overname Het is medio de jaren zeventig van de vorige eeuw. In Twente gaat het gerucht dat het Almelose Dagblad van het Oosten zal worden opgekocht door uitgeverij Van der Loeff, de uitgever van Dagblad Tubantia. Als dat gebeurt zal het voor de Twentsche Courant nog moeilijker worden de concurrentiestrijd met het Enschedese krantenconcern vol te houden. Journalisten en technici van de TC in Hengelo houden de adem in wanneer bekend wordt dat ook de directie van hun bedrijf een poging zal wagen de grootaandeelhouder Koninklijke Drukkerij en Uitgeverij van de Erven Tijl er toe te bewegen Dagblad van het Oosten niet aan Van der Loeff, maar aan de Twentsche Courant over te doen. De zaak trekt landelijk de aandacht. Actualiteitenrubrieken trekken met cameraploegen naar het oosten om het fenomeen van een pluriforme Twentse pers en de dreigende verschraling daarvan te verslaan. Elders in Nederland hebben persconcentraties geleid tot het opheffen of samensmelten van kranten, maar in Twente bestaan nog steeds drie zelfstandige, onafhankelijke dagbladen: Dagblad Tubantia, de Twentsche Courant en Dagblad van het Oosten. Drs. J.H. Niessen, die namens de Twentsche Courant probeert te voorkomen dat Dagblad Tubantia een te grote vinger in de pap krijgt, moet daarvoor te biecht gaan bij de Koninklijke Erven Tijl in Zwolle, uitgever van de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant*) en grootaandeelhouder van Hilarius Courantenbedrijf in Almelo, dat Dagblad van het Oosten uitgeeft. Maar hij komt te laat. In feite is de strijd allang gestreden. Hoewel Niessen in een ultieme poging om het Almelose dagblad in handen te krijgen belooft dat de krant in ongewijzigde vorm, met een eigen onafhankelijke hoofdredactie**) zal blijven voortbestaan, waardoor de pluriformiteit van de Twentse pers gegarandeerd blijft, heeft hij geen succes. Van der Loeff neemt Dagblad van het Oosten zonder veel problemen over, waarna de krant onder dezelfde naam verder gaat als kopblad van Dagblad Tubantia. Het pand, dat vlakbij het huidige Theaterhotel van Van der Valk staat, wordt leeggehaald. Dat laatste betekent dat het draaien van de persen, dat elke dag een reeks kijklustigen trekt, voorbij is, want de krant wordt voortaan gedrukt in Enschede. Na verloop van tijd gaat een textieldiscounter in het Hilariuspand de scepter zwaaien. Weliswaar probeert de directie van de Twentsche Courant, daarin gesteund door de hoofdredactie, de meest gezichtsbepalende redacteuren te bewegen voor de Twentsche Courant te kiezen, maar ook deze slag verliest Niessen. De aangezochte journalisten laten weten dat ze voor wat de toekomst betreft meer heil van Van der Loeff verwachten dan van de TC; ze slaan het aanbod om over te stappen naar Hengelo af en gaan de redactie van Dagblad Tubantia in Enschede versterken.

46

47


Mr. E.G.M. Roolvink, bestuur Stichting TC.

A.A.F.M. Verbeek, bestuur Stichting TC.

Drs. J. Niessen sr., directeur TC.

Plaquette van directeur Niessen sr.

48

49


Vooral dit laatste komt hard aan. Uit de weigering van de Dagblad van het Oosten-journalisten bleek dat het vertrouwen in de Twentsche Courant op een niet al te hoog peil stond. Het ‘clubblaadje voor katholiek Twente’ was dan weliswaar uitgegroeid tot een volwassen dagblad, de financieel-economische basis van de krant was toch dermate smal dat er onvoldoende vertrouwen heerste omtrent de toekomst van het bedrijf. Ook staken de secundaire arbeidsvoorwaarden (zoals vaste onkostenvergoedingen) bij Van der Loeff gunstig af bij die van de Twentsche Courant. ‘Er is daar veel meer mogelijk dan bij jullie’, luidde het antwoord op de vraag waarom voor Tubantia was gekozen en niet voor de Twentsche Courant. Er restte de krant niets anders dan alleen verder te gaan op weg naar een toekomst, die er op dat ogenblik nog rooskleurig uitzag – in de jaren zestig en zeventig maakte de krant een forse groei door gepaard gaande met goede winstcijfers – maar die op de lange termijn zeker niet vrij was van bedreigingen.

Actie als reactie Zowel de directie als de raad van commissarissen van de Twentsche Courant beseften dat de krant op lange termijn wel degelijk in de problemen zou kunnen komen. Vandaar dat naarstig werd geprobeerd het bedrijf minder afhankelijk van de krant te doen zijn. In feite was men daar in de zestiger jaren al mee begonnen. Toen, in 1962, werd het Overijssels Dagblad (OD) van de firma Stumpel in Noord-Holland overgenomen en als kopblad toegevoegd aan de Twentsche Courant. Het doel was in Salland – redactie, administratie en advertentieacquisitie waren gevestigd aan de Varkensmarkt in Raalte – een goed renderend dagblad op poten te zetten dat qua verspreidingsgebied naadloos zou kunnen aansluiten bij de regio, die door de Twentsche Courant werd bestreken. Maar veel verder dan een dikke 3.000 abonnees is het OD nooit gekomen, waardoor er geen sprake was een doorslaand succes. Bovendien moest de krant een harde concurrentiestrijd voeren met de aldaar verschijnende Gelders Overijsselse Courant (GOC), terwijl ook de Zwolse Courant in Salland actief was. Net als die van de Twentsche Courant waren ook de lezers van het Overijssels Dagblad overwegend rooms katholiek. Toen het Dagblad van het Oosten in Enschedese handen was overgegaan breidde de Twentsche Courant niet alleen de redactie uit, er werden ook nieuwe huis-aan-huisbladen uitgegeven om te voorkomen dat de advertentiemarkt al te zeer gedomineerd zou worden door Van der Loeff. Verder werd de Twents Gelderse Uitgeverij W.G. Witkam (gespecialiseerd in streekliteratuur) overgenomen en ook werd gepar*) De Provinciale Overijsselsche en Zwolslche Courant (nu de Stentor), een van de oudste dagbladen in de provincie Overijssel, maakt inmiddels net als de Twentsche Courant en Dagblad Tubantia deel uit van het Wegenerconcern te Apeldoorn. De naam is intussen gewijzigd: eerst in de Zwolse Courant en later in De Stentor. Wegener zelf is enkele jaren geleden in handen gevallen van de Britse investeringsmaatschappij Mecom. **) De hoofdredacteur van Dagblad van het Oosten in die dagen was Dick Houwaart. Deze verliet na de overname door Van der Loeff de krant om hoofd voorlichting te worden bij het ministerie van Binnenlandse Zaken in Den Haag. Na zijn pensionering is hij teruggekeerd naar Twente. Momenteel woont hij in Enschede.

50

ticipeerd in de nieuw opgerichte BV Twente Publicaties, die het weekblad Twente Intiem op de markt bracht. Met name Twente Intiem dat – op tabloidformaat - een Story-achtig imago had trok de aandacht en deed op gezette tijden zeer van zich spreken. Al deze initiatieven, die ten doel hadden te voorkomen dat uitgeverij Van der Loeff als monopolist de Twentse nieuws- en advertentiemarkt zou domineren, leverden niet het succes op dat er van verwacht werd. Dagblad Tubantia bleef groeien en was en bleef ‘the leading paper’ in de regio, hoezeer men in Hengelo ook zijn best deed die positie te doorbreken. Bovendien bleek dat de lezers van Dagblad van het Oosten de overstap naar uitgeverij Van der Loeff (en dus naar Dagblad Tubantia) in het geheel niet als storend ervoeren. Het is de vraag of dat ook het geval zou zijn geweest wanneer de krant in handen was gekomen van de Twentsche Courant. Want het odium van katholiek rustte nog altijd op de krant ondanks het verdwijnen van de onderkop ‘Dagblad voor katholiek Twente’ in 1959. De voor een groot deel protestants georiënteerde lezers van Dagblad van het Oosten zouden daar zeer zeker moeite mee hebben gehad, ondanks Niessens belofte dat de krant inhoudelijk geen verandering zou ondergaan in een nieuwe eigendomsverhouding. Toch kreeg de Twentsche Courant zo’n 1000 Dagblad van het Oosten-abonnees mee van de fusie.

‘Vrijen’ buiten de deur Behalve dat de Twentsche Courant een aantal nieuwe initiatieven ontplooide op zakelijk terrein – een advertentieblad in Duitsland werd een uitgesproken flop - werd er ook een organisatie- en adviesbureau ingeschakeld dat het bedrijf ging doorlichten. Uit het rapport van het Amsterdamse bureau Van de Bunt & Co (1976) bleek dat de onderzoekers er een hard hoofd in hadden dat de Twentsche Courant als zelfstandig dagblad zou kunnen overleven. Met deze wetenschap in het achterhoofd klopte Niessen twee jaar later opnieuw aan bij de Erven Tijl in Zwolle. Deze keer met het verzoek tot samenwerking, gecombineerd met een aandelenruil. Waar hij eerst zijn neus had gestoten toen het ging om de overname van het Dagblad van het Oosten, had Niessen met zijn nieuwe vrijagepoging wel succes. Op zich was dat niet zo verwonderlijk omdat de samenwerking tamelijk vrijblijvend van karakter was. Aan de andere kant overlapte het verspreidingsgebied van het Overijssels Dagblad dat van de Zwolse Courant, waardoor men in elkaars vijver viste wat abonneewerving en advertentieacquisitie betrof. Maar dit werd blijkbaar van ondergeschikt belang geacht door de respectieve directies. Zowel de uitgevers van Erven Tijl als die van de Twentsche Courant kenden elkaar reeds via het redactionele samenwerkingsverband Persunie *) waarvan de Twentsche Courant al sinds de oprichting lid was, maar dat door Erven Tijl c.q. de Zwolse Courant vrij recentelijk was omarmd; daartoe had Tijl het lidmaatschap van de GPD**) beëindigd. In concreto kwam de samenwerking er op neer dat de Erven Tijl 40 procent van de aandelen van de Twentsche Courant in handen kreeg en dat omgekeerd de TC 17 procent van de Tijl-aandelen verwierf. Veel heeft de samenwerking niet opgeleverd: al na drie jaar werd het bericht gelanceerd dat de aandelenruil van de baan was en dat beide bedrijven weer als zelfstandige ondernemingen verder zouden gaan. De samenwerking hield overigens wel in dat op

51


bijeenkomsten, die voor de krant moesten worden verslagen, in plaats van twee verslaggevers voortaan één journalist verscheen. Was de eerste vrijage mislukt, dat betekende niet dat de Twentsche Courant niet verder ging met het zoeken naar kapitaalkrachtige partners. Deze keer klopte Niessen aan bij uitgeverij Kluwer in Deventer (uitgeefster van het Deventer Dagblad) en Audet in Nijmegen (uitgeefster van o.m. dagblad De Gelderlander). Beide concerns toonden interesse en na anderhalf jaar onderhandelen werd bekend gemaakt dat beide bedrijven voor elk 25 procent gingen deelnemen in het aandelenkapitaal van de Twentsche Courant, dat zelf geen aandelen verwierf van de twee partners. Bovendien kregen ze elk het recht om één commissaris te benoemen in de raad van commissarissen van de krant. Kluwer vaardigde daartoe mr. J.J.C. Alberdingk Thijm af, Audet schoof mr. F.M.J. Pompen naar voren. Van de zijde van de Twentsche Courant werd nadrukkelijk opgemerkt dat het niet om een overname ging maar om samenwerking. Volgens J.B.A. Rabelink, die inmiddels in de directie van de TC was opgenomen, ging het om ‘waarborgen scheppen voor de continuïteit van de Twentsche Courant/Overijssels Dagblad en het overeind houden van de identiteit van de krant’. Maar ook deze vrijage leverde niet het gewenste resultaat op. De krant, die inmiddels in zwaar weer was terecht gekomen als gevolg van de economische recessie die in de jaren tachtig heerste, koerste met pijn en moeite zo goed en zo kwaad als het ging op de toekomst af in de wetenschap dat een ‘Alleingang’ niet meer mogelijk was. Aan de andere kant werd geconstateerd dat er bij andere uitgeverijen weinig of geen animo bestond tot samenwerking met de Twentsche Courant. Drs. Niessen maakte dat allemaal niet meer mee. In 1987 trad hij om gezondheidsredenen af als directeur. Hij werd opgevolgd door Albert A. Dekker, die al eerder bij de krant had gewerkt maar op zeker ogenblik zijn heil in Emmen bij de Drents Groningse Pers had gezocht. Samen met Jan Rabelink moest hij proberen de Twentsche Courant in veiliger vaarwater te brengen.

*) De stichting Persunie was een redactioneel samenwerkingsverband van een negental, aanvankelijk katholiek georiënteerde dagbladen. Met een eigen parlementaire redactie zorgde zij voor de verslaggeving van het parlementaire gebeuren in Den Haag, terwijl men ook enkele reportageredacteuren in dienst had. Voor de buitenlandse berichtgeving werd samengewerkt

Kerkelijk identiteitsplan Dekker, die de spreekbuis van het directieduo in Hengelo was, liet al snel blijken dat een zelfstandige Twentsche Courant wat hem betreft een gepasseerd station was en dat het personeel zich moest voorbereiden op andere eigendomsverhoudingen. Wist Dekker toen al dat aartsrivaal Tubantia in casu Van der Loeff uiteindelijk de Twentsche Courant zou overnemen? In elk geval was bekend dat de Enschedese uitgever al jarenlang een oogje had op de overname van de krant. Maar Van der Loeff was nu juist de partner waar tegen de Twentsche Courant altijd furieus had gestreden. Dat de situatie ernstig was bleek ook uit de discussies, die binnen de raad van commissarissen werden gevoerd. De Twentse dekens, die in deze raad vertegenwoordigd waren, zagen met lede ogen aan hoe de krant worstelde om te overleven. Het abonneeaantal in dat jaar was opnieuw gedaald en er werd opnieuw verlies geleden. Met name de Twentsche deken Ties van ’t Erve was bezorgd. ‘Als de Twentsche Courant verdwijnt, is een belang in het geding waar wij vanuit de kerken ons zorgen over dienen te maken’, aldus de deken in een vertrouwelijke brief aan zijn collega Verhaar. Van ’t Erve had tien jaar lang de inhoud van de Twentsche Courant en Dagblad Tubantia met elkaar vergeleken en was tot de slotsom gekomen dat de TC op het gebied van kerkelijke en sociaal-maatschappelijke publicaties vier keer zoveel aandacht aan deze sectoren had besteed dan de krant in Enschede (80 procent tegen 20 procent). ‘Wanneer landelijke en/of regionale identiteitskranten opgaan in de algemeen neutrale pers’, aldus Van ’t Erve, ‘dan leert de geschiedenis dat ze binnen de kortste tijd vervallen tot een meer vaag en algemeen behandelen van kerkelijke en sociaal-maatschappelijke aspecten van de samenleving’. ‘De onmiddellijke actualiteit (vaak eenzijdig en sensationeel) wordt de dominante trendsetting’, aldus de deken uit Enschede, die er bezorgd aan toevoegde er van overtuigd te zijn dat ‘Van der Loeff alles op alles zal zetten om de krant in handen te krijgen’, hetgeen hij kwalificeerde als ‘cultureel en maatschappelijk een enorm verlies. Ook voor de kerken’. Behalve dat Van ’t Erve de waarschuwende vinger opstak, kwam hij ook met een plan om de krant een steuntje in de rug te geven. Zijn idee was het ‘identiteitsgebonden aandelenkapitaal‘ te versterken in dit geval door kerken, kerkelijke instanties en andere maatschappelijke organisaties en verenigingen in Overijssel. Hij tekende er expliciet bij aan dat het er niet om ging een grotere invloed te krijgen op het redactionele beleid van de krant. ‘Maar de verantwoordelijkheid die de kerk heeft voor humane en christelijke waarden en normen in de samenleving is ten diepste gediend met een onafhankelijke, maar wel identiteitsgebonden krant’.

met de Zuidoost Pers (ZOP) van het uitgeversconcern Audet. **) De letters GPD stonden voor Grote Provinciale Dagbladpers, waarbij de grotere regionale dagbladen, waaronder Tubantia, waren aangesloten. Dit samenwerkingsverband werkte op ongeveer dezelfde basis als de stichting Persunie met dien verstande dat men een eigen buitenlands correspondentnetwerk had en derhalve ook een grotere kopijstroom kon realiseren. Ook de bezetting van de parlementaire redactie was groter dan die van de Persunie. Na de fusies, waarbij uitgeverij Wegener de kranten in handen kreeg, waaraan beide samenwerkingsverband kopij leverden, werden deze overgenomen en in elkaar geschoven waarbij - na enig ‘gesteggel’- de nieuwe naam Geassocieerde Persdiensten werd gekozen, afgekort GPD…

52

De directie van de Twentsche Courant had wel oren naar Van ’t Erve’s plan en beloofde het ter sprake te brengen in de raad van commissarissen. En… daar bleef het bij. Blijkbaar was het plan van Van ’t Erve te vaag en te gecompliceerd om een rol van betekenis te kunnen spelen in het spel dat rondom de krant werd gespeeld. De nieuwe directeur, Albert Dekker, leek er ook de man niet naar om Van ’t Erve’s idee handen en voeten te geven, terwijl bovendien de factor tijd die een en ander in beslag zou nemen, in het nadeel van de krant werkte.

53


Fusie tot ODC Anders dan Jan Rabelink die vanaf het einde van de jaren zestig met de Twentsche Courant verbonden was, aanvankelijk als financieel-economisch stafmedewerkers en later als directeur, was Dekker een zakelijke manager die zich louter liet leiden door feiten en cijfers. En zeker niet door weinig concrete gedachtespinsels van een Twentse deken. De trein, die beoogde de Twentsche Courant onder te brengen bij een sterke, onafhankelijke marktpartij, denderde door en na een jaar van studie en onderzoek werd in februari van 1989 bekend gemaakt dat de Twentsche Courant, Dagblad Tubantia en ook Kluwer’s Courantbedrijf (uitgeefster van o.a. het Deventer Dagblad) gingen fuseren onder de naam Oostelijke Dagblad Combinatie, ODC *). Een groot aantal regionale kranten zou voortaan onder de vlag van de ODC worden uitgegeven met een totale oplage van 270.000 exemplaren. Ook tal van huis-aan-huisbladen met een gezamenlijke oplage van 1,5 miljoen exemplaren vielen onder deze fusie, die in totaal ruim 1.600 medewerkers betrof. De gezamenlijke omzet van alle bedrijven bedroeg in dat jaar 230 miljoen gulden. De Twentsche Courant was zijn zelfstandigheid kwijt al was dat de meeste werknemers ‘worst’. Hun positie was er zeker niet slechter op geworden nu de krant werd ondergebracht in een Oost-Nederlands mediaconglomeraat dat in een groot deel van het gezamenlijke verspreidingsgebied marktleider was. Van het plan van deken Van ’t Erve hebben zij nooit iets gehoord en het heeft ook in het verdere verloop van de geschiedenis van de krant geen enkele rol van betekenis gespeeld. Techniek, redactie en directie kijken zorgelijk naar de toekomst. Vlnr. Rudy Wekking, Herman Morsink, Jan Rabelink en Jan Veltrop.

De reden voor de ODC-samensmelting was de verwachte ontwikkelingen in de markt, waarbij opgemerkt werd dat ongeacht de huidige rendementspositie van de betrokken bedrijven er in de toekomst onvoldoende mogelijkheden en middelen beschikbaar zouden zijn voor een optimaal zelfstandig voortbestaan. (Voor de Twentsche Courant was toen al het devies pompen of verzuipen). Vooral op het gebied van commercie en marketing verwachtte het ODC-bestuur ‘positieve effecten’ van de fusie evenals bij het doen van investeringen (een nieuwe offsetpers in Enschede), inkoop van materialen (papier), administratieve- en automatiseringsprocessen etc. In het persbericht dat de fusie begeleidde werd nadrukkelijk gesteld dat de identiteit van de betrokken kranten niet zou worden aangetast. De redactionele eigenheid van de betrokken kranten, de redactiestatuten en de positie van de respectieve hoofdredacteuren waren evenmin in het geding. De hele fusie zou zonder gedwongen ontslagen haar beslag kunnen krijgen, aldus de hoofdrolspelers. Om eventuele ongerustheid bij werknemers weg te nemen werd een werkgelegenheidsgarantie van drie jaar afgegeven.

*)De kranten die destijds onder de ODC-vlag vielen waren: de Twentsche Courant/Overijssels Dagblad, Dagblad Tubantia met de kopbladen Hengelo’s Dagblad en Dagblad van het Oosten, de Arnhemse Courant, de Graafschapsbode, de Edese Courant, Nijmeegs Dagblad, Deventer Dagblad, Sallands Dagblad, Zutphens Dagblad en de Gelders-Overijsselse Courant (GOC).

Kantoor Losser tijdens carnaval.

54

55


Ongerustheid Toch was de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) allesbehalve gerust over het fusieplan. ‘Eén partner krijgt een sterke overmacht, de tweede een kleine stem en de derde formeel helemaal geen stem in de nieuwe holding’, aldus de NVJ in een persverklaring. Het NVJ-bestuur pleitte voor een wat genoemd werd ‘evenwichtiger verhouding’ mede tegen de achtergrond van de verwachting dat binnen de afgesproken drie jaar sprake zou zijn van redactionele samenwerking tussen de betrokken dagbladen, waardoor het eigen karakter van de kranten toch zou worden aangetast. Men name toonde de NVJ zich bezorgd over het lot van de kleinste partner in het fusieproces, de Twentsche Courant. In dit verband vroeg Hendrik van Niftrik zich af of die krant niet beter af zou zijn met een fusie met Wegener/Tijl in plaats van met Dagblad Tubantia en uitgeverij Kluwer. Maar de grafische bond Druk en Papier liet weten geen voorkeur te hebben voor welke fusiepartner ook. ‘Het gaat er om zoveel mogelijk zekerheden te krijgen’, aldus districtsbestuurder Bouwmeester, die in feite alleen het werkgelegenheidsaspect liet gelden en de eigenheid van de krant min of meer aan zijn laars lapte. De redactie van de Twentsche Courant ging in een plenaire vergadering nog een stap verder door de overname rücksichtlos af te wijzen. Men pleitte voor wezenlijke zeggenschap van de krant in de nieuwe holdingstructuur. Ook wilde de redactie de werkgelegenheidsgarantie van drie jaar opgerekt zien tot vijf jaar. Voorzitter Han Pape*) van de redactiecommissie zei in dit verband dat ‘het van belang is in dit stukje Nederland twee kranten te handhaven’. Zijn woorden maakten evenwel weinig indruk in de directiekantoren van de betrokken partners. Dat uitgeverij Van der Loeff een stevige vinger in de ODC-pap had werd snel duidelijk toen bekend werd dat de Enschedese uitgever ruim driekwart van alle aandelen zou krijgen (76%) en dat het resterende kwart bij Wolters Kluwer terecht zou komen. De Twentsche Courant bleef met lege handen langs de zijlijn staan en verwierf geen enkel aandeel. Een en ander betekende verder dat drs. J.C. (Jan) Houwert als directeur van de nieuwe holding zou fungeren met als voorzitter de van buiten aangetrokken registeraccountant J.H. Verleur, een man die een lange carrière bij het uitgeversconcern Elsevier achter de rug had. In een eerste gesprek liet Verleur weten ‘niets uit te sluiten’ om de ODC-bedrijven onder één noemer te brengen en bij de werknemers een ODC-mentaliteit aan te kweken. ‘Want als je uitsluitend in termen van eigen belang blijft denken komt er nooit een groep tot stand’. Verder was het de bedoeling dat hij hooguit drie jaar het fusieproces zou begeleiden. In die tijd zou de weg geëffend zijn voor Jan Houwert om daarna alleen de ODC-kar te trekken. Over de Twentsche Courant merkte Van der Leur nog wel op dat hoewel de bedrijven nog lange tijd zelfstandig hadden kunnen blijven opereren ‘er voor de drukkerij Twentsche Courant op termijn wel problemen met de rentabiliteit zouden zijn ontstaan’. Met die woorden liet Verleur weten dat de Twentsche Courant het zwakke broertje in het fusieproces was, hetgeen ook bleek uit het feit dat de krant geen enkel ODC-aandeel verwierf had Verleur waardering voor de krant. ‘Het feit dat dit dagblad er nog steeds is ondanks het geweld van Tubantia betekent toch wel iets!’ *) Han Pape, die als Twentsche Courant- journalist werkzaam was in het rayon Almelo zou later de krant verlaten om vervolgens met (financiële) steun van enkele collega’s het weekblad De Roskam op te richten.

56

In het redactionele commentaar van de Twentsche Courant van die dag werd opgemerkt dat gezien de concurrentie van de landelijke dagbladen en de toenemende zuigkracht van de etherreclame een samenwerking op commercieel en technisch gebied een oplossing kan zijn, alsmede met het oog op de ontwikkelingen op technologisch gebied en de daarmee gepaard gaande grote investeringen. ‘Bovendien kan de fusie leiden tot kwaliteitsverbeteringen’, aldus de commentator, die benadrukte dat ‘redactionele wijzigingen binnen de ODC niet voorzien zijn’ en dat er voor de lezers van de onderscheiden regionale dagbladen ‘niets verandert’.

Zelfstandigheid voorbij Met de stichting van de Oostelijke Dagbladpers Combinatie (vier krantenbedrijven en twee drukkerijen) was er formeel een einde gekomen aan de zelfstandigheid van de Twentsche Courant. Dat was slikken voor het personeel. Niet alleen voor de grafici in de zetterij en drukkerij van wie velen al jarenlang aan de krant verbonden waren, maar zeker ook voor de redactieleden die altijd en eeuwig in een zware concurrentiestrijd gewikkeld waren geweest met hun collega’s van Dagblad Tubantia. Heel duidelijk werd dat de lakens wat Twente betreft voortaan in Enschede zouden worden uitgedeeld. Tenminste… van die redenering gingen de journalisten van Dagblad Tubantia uit. Min of meer smalend spraken zij over de krantenbezorgers, die voortaan zowel Dagblad Tubantia als de Twentsche Courant zouden moeten bezorgen met die verstande dat ze moesten oppassen geen slagzij te maken omdat de fietstassen waarin Tubantia was verpakt dubbel zo dik en zwaar waren in vergelijking met die waarin de TC zat... Hun collega’s van de Twentsche Courant hoorden dat stilzwijgend aan, wetende dat de oplage van hun krant inderdaad de helft was van die van Tubantia: 50.000 tegen 104.000 exemplaren. Bij de ODC-constructie was - als doekje voor het bloeden? - overeengekomen dat tot 1995 op voordracht van de Stichting Twentsche Courant een commissariszetel bij de ODC bezet zou worden vanwege de specifieke identiteit van de krant. Tegelijkertijd werd vastgesteld dat de stichting een aparte bewakingsfunctie had gekregen ten aanzien van de identiteit bijvoorbeeld bij wijziging van het redactiestatuut en de benoeming van een hoofdredacteur. In een speciale ODC-krant, die verspreid werd onder de personeelsleden van de bedrijven, die betrokken waren bij de fusie, werd opgemerkt dat het beleid van de nieuwe onderneming ‘er op gericht was de continuïteit van de afzonderlijke ondernemingen te waarborgen’ onder het motto ´samen sterk in de ODC´.

ODC-special In een 4.000 exemplaren tellende ODC-special voor het personeel, vutters en gepensioneerden bracht drs. Jan Houwert de noodzaak van de fusie nogmaals ter sprake. In een interview met Tubantia-redacteur Frans de Lugt zei hij daarover: ‘De omstandigheden in medialand veranderen. Er is een duidelijke trend naar grootschaligheid. Zie wat er om ons heen gebeurde: Audet ging op in de VNU, Wegener en Tijl gingen samen en vervolgens de fusie in het noorden*).

57


Dan zie je dat ons land op een oortje na is herverkaveld. Wij moesten daar in het oosten aan mee doen. Dat heeft ook te maken met de investeringen die gedaan moeten worden en met de eisen van kwaliteitsverbetering die gesteld worden. Denk aan de drukpers, zwaardere redacties, nieuwe vormgevingstechnieken, enz. De eisen van de toekomst leggen een zware druk op de dagbladondernemingen, zeker ook op de kleinere. Die kunnen niet ieder voor zich al die kosten zelf dragen. De vorming van een oostelijke dagbladen combinatie was daarom min of meer een vanzelfsprekendheid die we met de ODC hebben opgepakt´. Houwert voegde daar aan toe dat de monopolies voor de regionale dagbladen voorbij zijn, ook gezien de oprukkende regionale en lokale omroepen, teletekst enz. (van Internet was in die tijd nog geen sprake). Het ODC-gebied zei hij te beschouwen als een ´echt bolwerk´ dat zeker naar de adverteerder toe een aantrekkelijke positie is. In het interview gewaagde Jan Houwert toen al van ´rendementen die onder druk komen te staan´. Zeker met het oog op een nieuwe drukfabriek die gebouwd zou moeten worden. Letterlijk zei hij daarover: ´Het is zeer onwaarschijnlijk dat de ODC over zeg maar vijf jaar nog op vier verschillende plaatsen blijvend in drukpersen zal investeren´. Ook de commentator van de Twentsche Courant liet weten de overtuiging te zijn toegedaan dat ‘in de Nederlandse dagbladwereld geen plaats meer is voor kleinschaligheid’. Wel plaatste hij daarbij de kanttekening dat zowel Van der Loeff als de drukkerij Twentsche Courant ‘volwaardige regionale kranten op de markt brengen die hun kwaliteit voor een niet gering deel ontlenen aan het feit dat ze elkaars concurrenten zijn’. ‘Die verhouding dient’, aldus de schrijver ‘in zoveel mogelijk opzichten te worden gecontinueerd’. ‘Dat houdt de beste garantie in voor pluriformiteit in de informatievoorziening, waarmee de lezer alleen maar zijn voordeel kan doen’. Met andere woorden: handen af van de Twentsche Courant, die weliswaar zou opgaan in het samenwerkingsverband van de ODC, maar als zelfstandige titel niet van de markt zou verdwijnen. De woorden van Houwert over met name een nieuwe drukpers bleven echter lang naklinken aan de Brinkstraat in Hengelo. Alom werd bij de Twentsche Courant toen al duidelijk dat de 64-zijdige MAN-rotatiepers, de trots van het bedrijf, zijn langste tijd gehad had. Want ruimtelijk gezien was er geen mogelijkheid om aan de Brinkstraat in Hengelo nog eens opnieuw een grootscheepse verbouwing aan te pakken om op die plaats een nieuwe offsetrotatiepers neer te zetten. Met andere woorden: het technisch personeel en wellicht

*) Eind 1989 bedroeg de gezamenlijke oplage van de ODC-bladen bijna 270.000 exemplaren, waarmee de holding de zesde plaats innam op de lijst van dagbladen met een marktaandeel van 5,75 procent. De lijst werd aangevoerd door de Telegraafholding met een marktaandeel van 18,4 procent, gevolgd door VNU Dagbladengroep met 16,22 procent, Nederlandse Dagbladunie 16,11 procent, Perscombinatie 11,71 procent, Wegener Tijl 7 procent, ODC 5,75 procent, Fries-Gronings-Drentse Pers 5,29 procent, Sijthof Pers 4,4 procent, Damiate Holding 3,02 procent, Avondbladen Combinantie Rotterdam 2,94 procent, De Verenigde Noord Hollandse Dagbladen 2,72 procent, Provinciale Zeeuwse Courant 1,31 procent, De Gooi- en Eemlander 1,15 procent, Reformatorisch Dagblad 1,1 procent, Financieele Dagblad 0,8 procent, Nederlands Dagblad 0,55 procent, Friesch Dagblad 0,49 procent, Barneveldse Courant 0,23 procent. Bron: Cebuco. Deze lijst is sindsdien als gevolg van verdergaande fusies en overnames grondig door elkaar geschud. Zo bestaat de ODC al lang niet meer; de combinatie werd al spoedig na de installatie overgenomen door Wegener.

58

59


ook de centrale redactie waren bij deze genomineerd om te zijner tijd te verhuizen naar Enschede. De vraag was: zou dat nu al het einde inluiden van de Twentsche Courant in Hengelo?

‘Small is beautiful’ De man, die namens de Twentsche Courant de ODC-fusie had helpen voorbereiden, directeur Albert Dekker, maakte het antwoord op die vraag niet meer mee. Hij vertrok naar Limburg en wel naar de directie van dagblad De Limburger. Zijn plaats werd ingenomen door drs. J.J. Velterop, een oceaangeoloog, die de wetenschappelijke uitgeversafdeling bij Elsevier verruilde voor een klein, regionaal dagblad als de TC. Velterop koesterde het eigen karakter van de krant met de woorden ‘wij zijn geen allemansvriend’, zij het dat hij wel zoveel mogelijk vrienden (lees abonnees) wilde maken in Twente door in de regio een reclamebus te laten rondrijden. En er kwamen ook andere reclame-uitingen, waarmee de Twentsche Courant zich positioneerde op de lezersmarkt. Er kwam een legpuzzel, waarin de teckel – het al enkele jaren bestaande symbool van de krant – een hoofdrol speelde, er kwam een kaartspel en verschenen zelfs zilveren miniatuurteckeltjes. Van meet af aan keerde Velterop zich tegen de gedachte dat Twente meer gebaat zou zijn met één dan met twee kranten ook al omdat ze elkaars kwaliteiten zouden hebben gestimuleerd. In die visie zou de Twentsche Courant ook niet veel meer hoeven te groeien dan een goede 50.000 abonnees gedachtig de slogan ‘small is beautiful’. Wel pleitte hij voor samenwerking tussen beide dagbladen omdat daar synergievoordelen uit zouden zijn te behalen. Velterop bleef echter niet lang in Twente. Al na twee jaar keerde hij terug naar Engeland waar hij opnieuw wetenschappelijke publicaties ging uitgeven en wel bij een dochtermaatschappij van het Amerikaanse Academic Press. Alvorens hij Twente de rug toekeerde voorspelde hij (in 1992) dat ‘er over vijf jaar nog steeds twee kranten in de regio zouden verschijnen en dat de huis-aan-huisbladen een andere dan wel helemaal geen rol meer zouden spelen’. Een visie die wellicht gebaseerd was op wishful thinking en die al heel snel door de realiteit van alle dag zou worden achterhaald.

Eerste fase van de nieuwbouw in Hengelo.

Naar Wegener Zoals gezegd, Velterops woorden zouden allesbehalve profetisch blijken. Want binnen het bedrijf werden zowel ‘in de techniek’ als bij de redactie geluiden gehoord met als ondertoon ‘gooi de boel maar bij elkaar’ want de kranten lijken al veel teveel op elkaar. Zover was het nog (lang) niet. Eerst kwam er nóg een fusie langs en wel met uitgeverij Wegener in Apeldoorn, dat een belang van 10 procent in het aandelenkapitaal van de ODC had genomen. Nog geen twee jaar na de oprichting van de Oostelijke Dagblad Pers-combinatie, in september 1991, werd bekend dat het Apeldoornse uitgeversconcern, dat inmiddels Tijl Zwolle had ingelijfd, ook plannen koesterde het oostelijke krantenconglomeraat over te nemen. Belettering wordt aangebracht op de gevels van het hoofdkantoor.

60

61


Drie maanden later, in januari 1992, was het reeds zo ver en ging de ODC op in Wegener. Dat was met name slikken voor de werknemers van Dagblad Tubantia, die verondersteld hadden de eerste viool te kunnen spelen binnen de ODC, die nog lang niet uitgekristalliseerd was wat betreft plannen om de samenwerking adequaat handen en voeten te geven. In vakbondsland daarentegen was weinig tot geen verzet tegen deze nieuwe fusie te bespeuren. Het ‘huwelijk’ is verrassend snel tot stand gekomen, zo vatte bestuurder René Laenen van de FNV-bond Druk en Papier de meningen samen. En daar bleef het bij.

Integratie Voor de Twentsche Courant en Dagblad Tubantia betekende het dat er onder aanvoering van directeur Cees Baay geïntegreerd moest worden. Alleen de redacties werden hiervan uitgesloten, omdat ook Wegener louter vanuit marktstrategische overwegingen vasthield aan het op de markt brengen van twee afzonderlijke dagbladtitels in Twente en de Achterhoek. Maar de prijs om dat te realiseren werd betaald door de technische afdelingen, de centrale administraties en de abonnementenafdelingen. Deze werden in elkaar geschoven; de advertentieafdelingen waren al eerder ondergebracht in één advertentiebedrijf. En ook moesten de hoofdredacties van beide kranten de mogelijkheden van samenwerking nader bekijken zonder dat daarbij de eigenheid en marktpositie van beide kranten zou worden aangetast. De reden van die beslissing was gestoeld op louter zakelijke overwegingen. Wegener vreesde dat wanneer beide kranten in elkaar zouden worden geschoven er een grote leegloop onder de abonnees van met name de Twentsche Courant zou plaatsvinden. Die zouden misschien overstappen naar een landelijke krant - de Volkskrant werd in dit verband vaak genoemd - waardoor het uitzonderlijk hoge dekkingspercentage van beide kranten in Twente (samen rond 80 procent) een gevoelige tik zou krijgen. Wel werd het Overijssels Dagblad afgestoten. Samen met het Sallands Dagblad, een kopblad van het Deventer Dagblad, werd voor de IJsselstreek een nieuwe krant gemaakt, overigens onder de naam Overijssels Dagblad. Behalve dat allerlei afdelingen werden geïntegreerd was dat ook het geval met de bijkantoren van beide dagbladen. Voortaan twee dagbladtitels in één kantoor. En gedrukt – vanaf 1994 – op een gloednieuwe 3 x 48-zijdige offsetrotatiepers, waarvoor aan de Getfertsingel in Enschede een nieuwe hal was gebouwd. Kosten: tussen de 45 en 50 miljoen gulden. Die nieuwe hal was bedongen door Van der Loeff omdat de familie Houwert voor alles wilde voorkomen dat Dagblad Tubantia in de nabije of verdere toekomst niet meer in Enschede maar bijvoorbeeld in Apeldoorn zou worden gedrukt. Daarmee was - indirect - ook een soort werkgelegenheidsgarantie voor op z’n minst de technische afdeling afgegeven, terwijl het ook de status van primus inter pares van Tubantia in de nieuwe combinatie ondersteunde. De Twentsche Courant liftte bij dit alles onvervaard mee met zijn grote ‘broer’, zij het dat de redactionele ‘Alleingang’ als steeds bezwaarlijker werd ervaren. Want de twee kranten gingen nu wel heel erg op elkaar lijken. Kantoor aan de Langestraat in Enschede.

62

63


Geen sex-advertenties Dat laatste werd nog eens geaccentueerd toen de centrale redactie op de stadsredactie Hengelo na naar Enschede verhuisde en zijn intrek nam in het Tubantia-pand aan de Getfertsingel. Dat gebeurde op 1 oktober 1993. Al eerder waren 50 grafici, redacteuren van huis-aan-huisbladen en advertentie-acquisiteurs naar Enschede vertrokken omdat Tubantia en de Twentsche Courant volledig gingen samenwerken op advertentioneel gebied, inclusief de familieberichten, die voortaan in beide dagbladen zouden worden geplaatst. Bedongen werd dat de sex-advertenties van Tubantia niet in de Twentsche Courant zouden worden opgenomen. Korte tijd later verhuisde ook de rest van de grafici hetgeen betekende dat de drukpers in Hengelo stil kwam te staan, afgebroken werd en naar de schroothoop werd afgevoerd. Alvorens dat moment was aangebroken liet de redactie van Dagblad Tubantia nog weten dat het een goede zaak zou zijn wanneer in elke regio, die vroeger door de ODC bestreken werd (Twente, de Achterhoek en Salland) één krant zou verschijnen omdat de verzorgingsgebieden van de onderscheiden dagbladen elkaar overlapten. Dat zou betekenen dat in Twente in plaats van twee voortaan één krant zou worden uitgegeven. En het liet zich raden welke krant dat zou zijn. Een idee dat door de Nederlandse Vereniging voor Journalisten (NVJ) bij monde van secretaris Inge Brakman van tafel werd geveegd, ook al omdat het samenvoegen van de twee titels de werkgelegenheid in gevaar zou brengen. De redactie van de Twentsche Courant ondersteunde deze stellingname van de NVJ. Hoofdredacteur Herman Morsink benadrukte dat het altijd in de bedoeling had gelegen een eigen Twentsche Courant overeind te houden met de daarbij behorende eigen identiteit. En adjunct-hoofdredacteur Willem Pfeiffer voegde daaraan toe: ‘Overal in den lande waar persconcentraties hebben plaatsgevonden wordt het verdwijnen van de pluriformiteit van de pers betreurd, zeker ook door de journalisten zelf’. Pfeiffer zei verder niet te geloven dat samenvoeging van regionale dagbladen per definitie zou leiden tot een beter product. Een heel ander geluid dan hoofdredacteur Wim Timmers van Dagblad Tubantia, die twee kranten in Twente als ‘een gepasseerd station’ beoordeelde. Met andere woorden: de (hoofd)redacties van de Twentsche Courant en Dagblad Tubantia stonden wat dat betreft lijnrecht tegenover elkaar terwijl ze toch in dezelfde holding zaten.

Bizarre situatie Zoals gezegd, het was bizarre situatie, die vooral onder de journalisten, die nu onder hetzelfde dak verkeerden, veel wrevel opwekte. Weliswaar deed de hoofdredactie van de Twentsche Courant haar lezers geloven dat ‘met volop geloof in de toekomst’ de nieuwe uitdaging was aangegaan, op de werkvloer was dat geloof ver te zoeken. Temeer omdat er steeds meer kopijuitwisselingen tot stand kwamen, indachtig de opdracht dat er samengewerkt moest worden. Er was al gefulmineerd tegen het samenvoegen van de bijkantoren, nu de verschillen steeds kleiner werden, werd de roep om voortaan maar één krant steeds luider. Uiteindelijk kwam die er. Alleen de naam was nog een vraagteken. Omdat beide titels hun eigen geschiedenis hadden en een eigen positie in de Twentse markt innamen

64

Herman Morsink: ’ Eigen identiteit behouden’.

65


werd uiteindelijk voor de meest voor de hand liggende naam gekozen: De Twentsche Courant Tubantia. De ‘oude’ Twentsche Courant was nu definitief uit het straatbeeld verdwenen.

Ondanks concurrentie toch helpende hand Hoewel de Twentsche Courant en Dagblad Tubantia elkaar volop beconcurreerden was men niet te beroerd elkaar de helpende hand toe te steken wanneer dat echt nodig was. Dat was het geval op 23 september 1995 toen bij de Twentsche Courant een zeer ernstige technische storing optrad. Daardoor konden diverse pagina’s niet gemaakt worden. Om de lezer niet al te zeer te duperen werden op die dag acht pagina’s van Dagblad Tubantia bij de Twentsche Courant toegevoegd, waardoor de krant toch zijn normale omvang (44 pagina’s in vol formaat) kon krijgen. Dat er daardoor hier en daar doublures ontstonden werd voor lief genomen.

Drukpersen huilen tegen hun afvoer naar schroothoop

Open huis in Hengelo; grote belangstelling voor de drukkerij.

Verhuizen is altijd een moeizaam proces. Vooral voor dagbladen, die een dergelijk karwei altijd in het weekeinde uitvoeren, omdat de continuïteit niet in gevaar mag komen; per slot van rekening moet er de volgende dag weer een krant bij de abonnees worden bezorgd. Om een extra dag respijt te krijgen wordt een verhuizingsoperatie dan ook altijd in het weekeinde uitgevoerd. Bij de Twentsche Courant gebeurde dat ook. Maar de verhuizing op 30 en 31 oktober 1993 betekende dat er voortaan geen kranten meer aan de Hengelose Brinkstraat zouden worden gedrukt. Aanvankelijk leek er geen vuiltje aan de lucht te zijn. De pers draaide editie na editie af. Tot dat de laatste edities aan de beurt waren en de pers er de brui aan gaf. Wat de technici ook probeerden de pers was niet genegen om de laatste kranten te drukken alsof hij voorvoelde dat hij na deze klus afgevoerd zou worden naar de schroothoop. ‘De pers huilde’, aldus de drukkers die met een brok in de keel afscheid namen van hun werkplek in Hengelo. Een curieuze bijkomstigheid was dat de twee oude persen van Dagblad Tubantia exact dezelfde problemen vertoonden. Ook zij gaven er de brui aan op de laatste dag voordat de nieuwe offsetrotatiepers hun taak overnam en zij als schroot werden afgevoerd.

Nieuwe belettering voor het hoofdkantoor.

66

67


4. Progressief evangelisch Februari 1959. Bij het personeel van de Twentsche Courant heerst een nerveuze spanning. Straks gaat het gebeuren. Dan wordt de nieuwe pers in het nieuwe onderkomen in Hengelo ingezegend door monseigneur Bernard Alfrink, aartsbisschop van Utrecht. Wanneer Alfrink arriveert staat de staf van het bedrijf klaar voor de ontvangst. Men knielt neer en kust (dan wel beroert met de lippen) de bisschopsring van de hoogste gezagsdrager van katholiek Nederland en wacht eerbiedig af wat komen gaat. Als de nieuwe pers door de Utrechtse prelaat wordt ingewijd, d.w.z. met wijwater wordt besprenkeld, schiet bedrijfsleider Frans Koopman (bekend onder zijn bijnaam ‘de witte duif’) als een duveltje uit een doosje tevoorschijn om het water weg te poetsen, bang als hij is dat er op die plekken roest zal ontstaan. Maar Koopman is wel zo verstandig zijn handeling pas uit te voeren als de hoge gasten vertrokken zijn uit de bedrijfshal… Koopman is de opvolger van Johan Steenbeke en neemt in die beginjaren veel personeel aan want de krant is ‘in de groei’. Ook mensen zonder vakdiploma. Een bevestigend antwoord op zijn vraag van ‘kump he oet ’n good nus?’ was voor hem voldoende. Aan het eind van de week liep Koopman met een grote kartonnen doos door de zetterij met daarin de bruine papieren loonzakjes die hij links en rechts uitdeelde. En elke vrijdagmiddag om 3 uur werden de machines een paar minuten stilgezet om het personeel in de gelegenheid te stellen om te bidden. Bernard Christenhusz stond dan vaak met gevouwen handen op de opmaaktafel. Bovenstaande illustreert dat de Twentsche Courant in die jaren nog een echt katholiek dagblad is. (Veel medewerkers halen op de woensdag na carnaval trouw hun ‘askruisje’ en vrijdags eten ze vis ten teken van soberheid). Toch is 1959 ook het jaar waarin de onderkop ‘Katholiek dagblad voor Twente’ wordt losgelaten en van de voorpagina verdwijnt. Inhoudelijk verandert er echter niet bijster veel: de Twentsche Courant is vooral een krant, waarop katholieken in Twente zich abonneren in de veronderstelling dat het nieuws dat hun belangstellingssfeer raakt ook metterdaad in de kolommen van die krant te vinden zal zijn. En daarin worden ze door de redactie niet teleurgesteld. De krant is door en door rooms en dat betekent dat de TC voor andersdenkenden niet of nauwelijks een optie is. Een gegeven dat de krant in de jaren die komen gaan tot haar nadeel zal achtervolgen al probeert ze min of meer krampachtig het odium van louter katholiek van zich af te schudden. De verhuizing naar Hengelo en de inwijding van het nieuwe hoofdkantoor aan de Brink geschiedde zoals gezegd nog geheel in katholieke stijl. De krant gaf een jubileumnummer uit waarin mgr. Alfrink het bedrijf omstandig feliciteerde. En passant sprak de aartsbisschop een afkeurend woord uit over de ‘vele katholieke gezinshoofden die er maar al te weinig bezorgd

68

69


voor zijn dat er katholieke lectuur in huis komt’. En de commissaris van de koningin Ridder De van der Schueren sprak als ‘hoogste wereldlijke gezagsdrager in Overijssel’ (de kwalificatie is van hemzelf) zijn vreugde uit over het feit dat ‘zovele rooms katholieke ingezetenen van Twente sinds het einde van de oorlog hun voorkeur voor een eigen dagblad hebben kenbaar gemaakt zodat het bestaansrecht daarvan nu ten volle is verzekerd’. Twee meningen waaraan directeur Niessen sr. toevoegde dat ‘wij als katholiek dagblad waar mogelijk en gewenst de katholieke beginselen zullen propageren en verdedigen’. Waaruit blijkt hoe gezagsgetrouw de krant in die jaren is waar het de officiële rooms katholieke kerk betreft.

De ‘catholyke’pers Dat de Twentsche Courant in 1959 nog een echt katholieke krant was bleek ook uit de artikelen in het feestnummer over de katholieke pers in Nederland en uit een stuk over het godsdienstig leven in Twente. Een feestnummer dat ‘gezet en gedrukt is in het eigen bedrijf’, laat de directie vol trots weten. Samen met de nieuwe apparatuur kan ‘ons dagblad, onverkort uitgaande van haar op onveranderlijke levenswaarden berustende beginselen, zich in een meer aantrekkelijke vorm bij haar lezers aandienen’, voegt president-commissaris mr. E.G.M. Roolvink (tevens lid van de Tweede Kamer voor de KVP) daaraan toe. Hij maakt van de gelegenheid gebruik zijn waardering uit te spreken voor directie en medewerkers van de krant, die redactioneel geleid wordt door mr. Bernard Plegt. Deze is al vanaf de oprichting in 1945 verbonden aan de krant, aanvankelijk als ‘hulpje’ van de eerste hoofdredacteur Jos Panhuijsen, maar bekleedt nu de hoogste post op de redactie. In het feestnummer laat Plegt een artikel opnemen waarin de opkomst en de groei van de katholieke pers in Nederland breed wordt uitgemeten. Een paar citaten: ‘De immense uitgroei van de KATHOLIEKE pers in het algemeen en – in de eerste helft van deze eeuw – van de KATHOLIEKE GEWESTELIJKE DAGBLADPERS in het bijzonder is voor de ontwikkeling van het katholieke leven een zegen geweest’, heet het in een openingsverhaal op pagina 3. Volgens de schrijver zijn alle deskundigen het daar over eens, zoals ze het ook eens zijn over de stelling dat ‘de katholieke krant een der voornaamste factoren is van de katholieke cultuur‘. Hij haalt in dit verband het ‘Arma Veritas’ van paus Pius XII aan, die de katholieke pers ‘het sterke wapen in onze strijd voor de waarheid’ heeft genoemd. En ook dat ‘de emancipatie van het katholicisme voor een groot deel het gevolg is van en gepaard gaat met de bloei van de katholieke pers’. Directie en (hoofd)redactie van de Twentsche Courant laten geen misverstand bestaan over het levensbeschouwelijke karakter van de krant. In een ander artikel, dat fors opgemaakt in het feestnummer staat, wordt ingegaan op de moeizame start van de katholieke pers in ons land. Het begon allemaal op 2 januari 1822 toen Joachim George le Sage ten Broeke – een bekeerling, die later zou uitgroeien tot ‘de vader van de katholieke pers’ – in Den Haag de Roomsch Catholyke Courant uitgaf. Maar die krant hield het slechts twee jaar vol. Pas in 1845 kreeg de rooms katholieke dagbladpers min of meer vaste grond onder de voeten door de uitgave van

70

De Tijd door kapelaan Judocus Antonius Smits in Den Bosch; een jaar later verhuisde de krant naar Amsterdam. Rond 1870 volgt de grote doorbraak van de katholieke pers met het verschijnen van de Katholieke Illustratie (1866), De Maasbode en Studiën (1868), Het Huisgezin (1869) en Het Centrum (1884). Kranten en tijdschriften, die voldoende abonnees werven onder het tot dan toe min of meer apathisch reagerende katholieke volksdeel waar het een ‘eigen’ nieuwsmedium betrof. ‘Men verkeerde in een toestand van onderworpenheid en bange gelatenheid’, aldus de schrijver van het bewuste artikel in het feestnummer van de Twentsche Courant, die de tijd aanhaalt dat katholieke notarissen en makelaars met geen tien paarden te bewegen waren gratis (!) advertenties in De Tijd te plaatsen, bang als ze waren niet-katholieke opdrachtgevers voor het hoofd te stoten. De algemene karakterschets van katholieken in Nederland in die jaren luidt dat deze over het algemeen arm waren en weinig culturele belangstelling bezaten. ‘Ze hadden een minderwaardigheidsgevoel als gevolg van jarenlange onderdrukking’. Het duurde dan ook geruime tijd alvorens de katholieke (dagblad)pers overal gelezen werd. In een vastenbrief uit 1926 constateren de bisschoppen bezorgd dat het ‘diep te betreuren is’ dat er nog altijd tal van katholieke gezinnen zijn waar geen katholieke krant in huis komt.

‘Levend erfdeel‘ Behalve dat de hoofdredactie van de Twentsche Courant een artikel over het ontstaan van de katholieke dagbladpers opneemt in haar feestnummer wordt ook een stuk geplaatst van moderator drs. W.H.L. Verhoeven over het godsdienstig leven van Twente anno 1959. Het is de tijd waarin de textielindustrie nog hoogtij viert wat werkgelegenheid betreft. Alleen in Enschede werken op dat moment al 18.000 mensen in de textiel; in 1967 volgt het eerste, grote massaontslag (1.700 werknemers) ook in Enschede - en Verhoeven constateert dat ‘in brede lagen van het Twentse volk het geloofsleven nog het levende erfdeel der vaderen is’. Het is echter ook de tijd dat ‘het gemoedsleven fel in de verdrukking is’, voegt de Almelose architect Jan Jans als Twente-kenner bij uitstek daar aan toe. Want: ‘In onze tijd beleven we de eredienst van het kille verstand, de cultus van de intellectuele gladjanus, de man die alles kan leren behalve de hoogste en de diepste dingen’. Verhoeven is minder drastisch dan Jans in zijn oordeel. Hij signaleert de bedachtzaamheid en de gehechtheid aan tradities van de Twentenaren. Hij kwalificeert ze niet als fouten, maar als eigenschappen die kunnen ontaarden in chauvinisme en verstarring, aldus de moderator, die verder constateert dat ‘Twente een grote eerbied heeft voor het priesterschap’. (Hetgeen blijkt uit het feit dat in de vaak kinderrijke gezinnen minstens een van de zoons voorbestemd is om priester te worden). Een eenduidig antwoord op de vraag of het godsdienstig leven in Twente bloeit dan wel in verval is c.q. raakt, komt er niet. Het is de vraag of er überhaupt een antwoord op die vraag gegeven kan worden, aldus Verhoeven, die opmerkt dat de katholieke pers ook deel uitmaakt van dat godsdienstige leven. ‘De Twentsche Courant heeft tot zegen van de gemeenschap haar aandeel in het verleden daarin ruimschoots genomen’, constateert de moderator tevreden en hij hoopt dan ook dat de krant ook in de toekomst ‘haar taak in deze op steeds meer verdiepte en aan de tijd steeds meer beantwoordende wijze moge blijven vervullen’.

71


Bescheiden positie Uit alles blijkt dat de Twentsche Courant er geen twijfel over laat bestaan een krant voor het rooms katholieke volksdeel van Twente te willen zijn: principieel katholiek wat betreft haar levensovertuiging en ‘vooruitstrevend en democratisch’ op sociaal, economisch en politiek gebied. Een krant, doordrenkt met wijwater, werd wel spottend opgemerkt. Zoals eerder gezegd maakt dat de krant niet erg aantrekkelijk voor niet-katholieke lezers. Deze wenden zich dan ook in grote getale tot Dagblad Tubantia, dat al snel uitgroeit tot de grootste krant van Twente. De positie van de Twentsche Courant blijft derhalve bescheiden want niet elke katholiek wenst zich te abonneren op het nieuwe dagblad, hoezeer de krant ook aangeprezen wordt vanaf de kansel en door pastoors en kapelaans wanneer die op huisbezoek komen. Na de Tweede Wereldoorlog breekt er in ons land een hevige strijd los tussen mensen, die de situatie van vóór 1940 willen herstellen en zij die een nieuwe koers willen varen en de oude, verzuilde structuren overboord willen zetten. Nieuwe mens- en maatschappijopvattingen, die tijdens de Duitse bezetting waren ontstaan hebben bij velen weerklank gevonden ongeacht hun geloofsovertuiging. Zij willen nieuwe structuren met nieuwe mensen met nieuwe ideeën. In de nieuwe tijd zoals hen die voor ogen staat past geen verzuilde samenleving zoals Nederland die voor het uitbreken van de oorlog had gekend. En daarin past ook geen dooren-door roomse krant die aan het handje van het Nederlandse episcopaat loopt. Maar er zijn ook mensen en organisaties, die de vooroorlogse structuren geenszins overboord willen zetten. Zij streven naar herstel van oude normen en waarden en zijn niet van plan de zogeheten doorbraakgedachte ruim baan in ons land te verlenen.

Richtingenstrijd De strijd tussen zeg maar ‘vernieuwers’ en ‘herstellers’ speelt zich ook af binnen de raad van commissarissen van de pas opgerichte Twentsche Courant: mr. E.G.M. Roolvink zet zich in voor herstel van de Rooms Katholieke Staatspartij (RKSP), dr. J.F.M. Harbers daarentegen is een fervent voorstander van de nieuwe Nederlandse Volksbeweging (NVB). Vanzelfsprekend heeft deze strijd zijn weerslag op het redactionele beleid van de krant. Waarbij geconstateerd kan worden dat in eerste instantie de ‘herstellers’ aan het langste eind trokken, maar dat na verloop van tijd – o.a. gedwongen door de omstandigheden en de veranderende tijdgeest – de krant het oude rooms katholieke odium afwierp en zich als ‘progressief evangelisch’ in Twente positioneerde. Maar zo ver is het nog lang niet als Jos Panhuijsen als eerste hoofdredacteur zijn opwachting maakt bij de uitgeverij aan de Markt in Oldenzaal. De Brabander Panhuijsen, tussen de Eerste en Tweede Wereldoorlog in naar Twente gekomen waar hij in Oldenzaal als onderwijzer wordt aangesteld aan de Radboudschool, schrijft, naast lesgeven, beschouwingen voor de KRO-radio over Amerikaanse, Russische en Engelse literatuur. Daarnaast maakt hij recensies voor een aantal bladen zoals De Gemeenschap, een orgaan dat een sociaal katholicisme in zijn vaandel voert.

72

Panhuijsen voelt zich aangetrokken tot dit progressieve katholicisme dat o.a. werd aangehangen door de bekende schrijver/dichter Anton van Duinkerken met wie hij bevriend is. Deze Jos Panhuijsen wordt de eerste hoofdredacteur van de Twentsche Courant en het blijkt al gauw dat hij een voorstander is van samenwerking van allerhande groeperingen in de Nederlandse samenleving zoals die vaak ontstaan zijn tijdens de Duitse bezetting. De nieuwe hoofdredacteur heeft dan ook niets op met de vooroorlogse partijpolitiek en ‘de weerzinwekkende wederzijdsche vischjesafvangerij’ die daarvan het gevolg was. Toch is en blijft Panhuijsen een ‘unverfroren’ katholiek die zich ondubbelzinnig tegen de doorbraakgedachte keert en daartoe een polemiek voert met het Enschedese Parool. Samensmelting van de verschillende geledingen tot een brede volksbeweging binnen de Nederlandse samenleving, kwalificeert hij als ‘een fata morgana’. Ook keert hij zich tegen de NVB van dr. Harbers, die hij verwijt geen duidelijk programma te hebben. Wat Panhuijsen wil is een eigen, katholieke partij, die een sociale politiek gaat voeren, gebaseerd op de pauselijke encycliek Quadragesimo Anno. Dat betekent geen terugkeer naar de oude RKSP van voor de oorlog, maar een nieuwe partij met nieuw elan en nieuwe leiders. In die zin roept hij de Twentse katholieken op naar vergaderingen van de RKSP te gaan en ‘andere menschen te kiezen als de menschen die er zitten u niet bevallen’. Want: ‘De oude staatspartij wordt bijna door niemand zonder meer terug gewenscht dan door een paar menschen die bang zijn hun invloed te verliezen’, fulmineert hij in een van zijn commentaren. ‘Laat u niet om de tuin voeren door mooie beloften’, gaat hij verder. ‘Kijk uit! Nieuwe tijden brengen wijzigingen. Die de mooiste woorden spreken zijn doorgaands niet degenen, die de beste daden stellen’. Het mag duidelijk zijn dat Panhuijsen met een dergelijke opvatting snel in conflict komt met het katholieke establishment in Twente dat zeer behoudend is en niets wil weten van een naoorlogs elan met samensmelting tussen allerlei maatschappelijke groeperingen, katholiek en niet-katholiek. Een van de commissarissen van de Twentsche Courant, mr. Roolvink die niet alleen nauw betrokken was bij de oprichting van de krant, maar ook onafgebroken ijverde voor het herstel van de RKSP, die hij vóór 1940 vertegenwoordigd had in de Tweede Kamer, is een van hen. In 1946 wordt hij gekozen tot president-commissaris van de Twentsche Courant en ongetwijfeld zal hij zich groen en geel hebben geërgerd aan de commentaren van Panhuijsen, zeker wanneer deze 25 vooraanstaande katholieken in Almelo (onder wie Roolvink zelf) op de korrel neemt die de RKSP zo snel mogelijk weer in de benen willen helpen. Wanneer Panhuijsen schrijft dat ‘de R.K. Staatspartij zich vooral in de crisisperiode onbetrouwbaar en halsstarrig heeft betoond’ zet hij zijn functioneren bij de krant op het spel. Wat zich in de directiekamer in Oldenzaal heeft afgespeeld zal wel nooit worden opgehelderd, maar het cursiefje ‘Farewell to Arms’ dat Panhuijsen kort daarna schreef betekende dat hij ontslag nam (of kreeg) als hoofdredacteur en dat hij terugkeerde naar het onderwijs. Ook ging hij weer literaire kritieken schrijven o.a. voor dagblad De Gelderlander, maar niet voor de Twentsche Courant. In 1947 vertrok hij naar het katholieke dagblad Het Binnenhof in Den Haag waar hij als chef van de kunstredactie werd aangesteld; in 1965 werd hij als zodanig gepensioneerd. Vermeldenswaard is het boek dat hij schreef over zijn Oldenzaalse krantenperiode en dat hij de titel ‘Lof der kuisheid’ meegaf. In deze semi-autobiografische roman schetst hij op ironiserende wijze een portret van zich zelf, maar verzuimt daarbij aan te geven hoe zijn ontslag

73


bij de krant zich exact heeft voltrokken. Wel schetst hij op boeiende wijze het (katholieke) milieu waaruit de Twentsche Courant destijds is voortgekomen.

Wisseling van de wacht Had de eerste hoofdredacteur van de Twentsche Courant al vrij snel het onderspit gedolven tegen wat genoemd zou kunnen worden ‘oude krachten’, zijn opvolger zal ongetwijfeld hebben gedacht de krant langer te leiden op redactioneel gebied. De gedachte om de lezers te informeren over het vertrek van de oude en het aanstellen van een nieuwe hoofdredacteur kwam niet op bij de directie. Van de ene op de andere dag verdween de naam van Jos Panhuijsen van de voorpagina om plaats te maken voor die van een zekere C.J. van der Pol. Daarnaast werd een nieuwe vaste medewerker gepresenteerd in de persoon van pastoor F.H.J. Stokman van de Oldenzaalse Drieëenheidsparochie, die elke zaterdag een rubriek zou schrijven onder de titel ‘Voor den Zondag’. Kennelijk was van hogerhand besloten dat het stichtelijk woord te weinig of niet nadrukkelijk genoeg in de kolommen van de krant terug te vinden was. Met de komst van de Oldenzaalse pastoor hoopte men hierin verbetering te brengen. Intussen bleven de lezers gissen naar de achtergronden van Van der Pol van wie veruit de meeste abonnees nog nooit hadden gehoord. Dat was niet zo vreemd, want Van der Pol was afkomstig uit het westen waar hij een jaarlang waarnemend hoofdredacteur was geweest van de Utrechtse Courant, die deel uitmaakte van de toenmalige Neerlandia-pers. Hij had derhalve zijn sporen in het katholieke dagbladwezen ruimschoots verdiend. Zijn ideeën over mens en maatschappij had hij neergelegd in een brochure getiteld ‘De pers in Nederland na den oorlog’. In dat stuk*) zou de rooms katholieke pers zich vooral dienen te richten op de belangen van de arbeiders. Directie en commissarissen wisten dus waar ze aan begonnen toen ze Van der Pol in huis haalden. Maar in zijn eerste commentaren toonde Van der Pol zich allesbehalve betrokken bij ‘de arbeidende massa’ toen hij wilde stakingen in o.a. Rotterdam fel kritiseerde. Een oplettende ‘rooms katholieke hoofdarbeider’ was dit in het verkeerde keelsgat geschoten. In een ingezonden brief maakte hij bezwaar tegen wat hij noemde ‘de kleinerende wijze waarop over den kleinen man wordt geschreven en waaruit een zekere onverschilligheid ten aanzien van de sociale nooden kan worden afgeleid’. De briefschrijver vroeg dan ook duidelijkheid van de krant die volgens hem pal moest staan voor ‘de sociale en politieke verlangens van diezelfde ‘kleinen man’. Van der Pol nam de handschoen onmiddellijk op toen hij schreef: ‘De Twentsche Courant wil zijn een katholieke gemeenschapskrant met het vooropgezette doel beginselvast leiding

te geven vooral op sociaal en politiek terrein. Zij beoogt daarbij niet een allemansvriend te worden waar dit ten koste zou gaan van haar innerlijke waarde en uiterlijke waardigheid’. Een duidelijke stellingname. Kennelijk beschouwde de nieuwe hoofdredacteur de ingezonden brief als een testcase wat betreft de koers die de krant ging varen en zijn rol daarbij want hij vervolgde met: ‘Wij weten dat er in breeden arbeiderskring, ook in Katholiek Twenthe, beduchtheid bestaat dat de pers, dit machtige instrument, misbruikt zal worden voor belangen indruischend tegen die van de arbeidende massa. Wat ons blad betreft kunnen wij die beduchtheid tegemoet treden met de verzekering dat wij er oprecht naar blijven streven den arbeidende mensch, zowel individueel als in gemeenschap, te steunen in zijn rechtvaardigen strijd voor bestaansverbetering. Het beginsel van klassenstrijd verwerpend, veronachtzamen wij geenszins het bestaan van de klassentegenstelling. De arbeidende gemeenschap heeft een onvervreemdbaar recht om de leidinggevende organen te controleeren. Zij behoort daarop een gezonden invloed te kunnen uitoefenen aangezien anders het kweeken van een sfeer van vertrouwen onmogelijk wordt. En juist dit onderling vertrouwen is onontbeerlijk’. Een zo uitvoerig weerwoord als van Van der Pol op de ingezondenstukkenschrijver is in deze tijd ondenkbaar. Maar in de jaren van vlak na de oorlog legden kranten graag de nadruk op de positie die ze innamen en waar ze politiek en maatschappelijk stonden. Op die manier konden ze zich profileren en onderscheiden van kranten die in de bezettingsjaren waren blijven verschijnen en na de bevrijding gestraft werden met een (tijdelijk) verschijningsverbod. De hoofdredacteur van de Twentsche Courant pleitte in zijn commentaren dan ook voor een grondige vernieuwing van de Nederlandse politiek in het algemeen en de katholieke in het bijzonder. Dat er opnieuw een zelfstandige, katholieke politieke organisatie moest komen stond voor Van der Pol echter als een paal boven water. Maar dan wel anders dan de RKSP van voor de oorlog. En voor alles geen herstel van de coalitie met Colijn**), die – zo schreef hij – ‘zulke wrange herinneringen oproept bij de arbeidende massa’. Laten rusten waar ze thuishoort, aldus Van der Pol: ‘in het graf der historie’. Hendrik Colijn (1869-1944) stond bekend om zijn starre bezuinigingspolitiek. Toen zijn regering de werklozensteun verlaagde leidde dat in 1934 tot het Jordaanoproer. Bij de rellen die daarop volgden vielen vijf doden. Colijn is vooral bekend om zijn uitspraak waarin hij de bevolking van Nederland maande ‘rustig te gaan slapen’ en zich niet ongerust te maken over een dreigende oorlog. Hij deed deze uitspraak in een radiopraatje op 11 maart 1936 en niet aan de vooravond van de Duitse inval in mei 1940 zoals later werd gesuggereerd. Het sociale programma van een potentiële coalitiepartij hoorde maatgevend te zijn, aldus de hoofdredacteur van de Twentsche Courant, die vervolgens de SDAP in dit verband een serieuze kandidaat noemde. ‘Niet de antithese (christelijk versus niet-christelijk, K.G.) dient voor de katholieken bepalend te zijn bij de keuze van politieke partner(s) maar het sociale program’, herhaalde hij zonder overigens aan te dringen op verkiezingen. Daarvoor kampte Nederland

*) De verhandeling ‘De pers in Nederland na den oorlog’ werd geschreven door C.J. van der Pol en A.C. Veraart. Het opkomen voor de belangen van de werkende klasse wordt daarin geadstrueerd met de zinsnede: ‘Indien de arbeidende massa er van overtuigd kan worden dat de katholieke pers inderdaad strijdt in het voorste gelid, dan eerst zal te verwachten zijn dat er in breeden kring

**) De regering-Colijn in de jaren dertig van de vorige eeuw was mede door de steun van de Rooms Katholieke Volkspartij (RKSP)

begrip ontstaat voor het nut van een beginselpers die zich onafhankelijk van geldheerschappij en andere veroordeelenswaardige

in het zadel geholpen. Het was op zijn minst curieus dat de hoofdredacteur van de Twentsche Courant de coalitieregering naar de

machten kan doen gelden’.

prullenmand verwees omdat de president-commissaris van de krant de RKSP in de Tweede Kamer vertegenwoordigde.

74

75


met te grote problemen die de wederopbouw met zich mee bracht. Van der Pol gaf dan ook de voorkeur aan een nationale oplossing ‘welke niet wordt geremd door enghartige partijpolitieke aspiraties of groepsbelangen’. In zijn ogen was prof. Schermerhorn de man, die Nederland er weer bovenop kon helpen. Ook ruimde Van der Pol een rol in voor de nieuw opgerichte Nederlandsche Volksbeweging (NVB), die – aldus de hoofdredacteur – ‘als zij boven de partijen blijft staan het politieke zicht kan verruimen en de taak (kan) vervullen belemmerende scheidingsmuren volledig te slopen of minstens te doorbreken’. De politieke coryfeeën van vóór de oorlog hadden wat Van der Pol betreft afgedaan. De voorwaarde van een academische titel om een sleutelpositie te bezetten in de politiek achtte hij uit de tijd. Ook ´arbeidersjongens´ moesten volgens Van der Pol hun stem kunnen laten horen in de partij. Letterlijk luidde zijn aanbeveling: ´De staatspartij – of hoe zij in de toekomst gaat heten – dient haar bestuurders te recruteeren uit de breede massa van de katholieke arbeidende gemeenschap. In die staatspartij kan geen plaats zijn voor uitzonderlijke oude of nieuwe machtsposities welke den geest van vernieuwing en verjonging bedreigen´.

fel tegenstander van wat hij noemde ´het naar willekeur experimenteren op het gebied van de staatkundige organisatie´. Katholieken dienden naar zijn mening vast te houden aan een eigen, zelfstandige politieke organisatie.

Oude partijstructuren

Van der Pol had toen al zijn biezen gepakt en Twente de rug toegekeerd. Zijn vertrek is tot op de dag van vandaag nog steeds met raadselen omgeve n. Er is namelijk geen enkel schriftelijk stuk bewaard gebleven waarin zijn vertrek/ontslag bij de krant wordt uit de doeken wordt gedaan dan wel wordt gemotiveerd. Waar Panhuijsen op gezag van de raad van commissarissen het veld moest ruimen lijkt het niet te boud te veronderstellen dat ook Van der Pol te verstaan heeft gekregen dat het het beste zou zijn wanneer ook hij zou vertrekken. Voor de behoudende katholieke TC-lezer liep hij te ver voor de muziek uit, althans dat zullen directie en commissarissen hem ongetwijfeld hebben ingefluisterd. Waarschijnlijker is dat hij met zijn commentaren enkele leden van de raad van commissarissen hinderlijk voor de voeten liep omdat die niet strookten met hun belangen en met wat zij zagen als ‘het algemeen belang’. Daarop zal hij de eer aan zich zelf hebben gehouden en vrijwillig het veld hebben geruimd. Hij vertrok naar het ANP in Den Haag en Twente heeft verder nooit meer iets van hem gehoord.

Wie gedacht mocht hebben dat na de oorlog het er heel anders zou toegaan in Nederland kwam bedrogen uit. Zo ook Van der Pol. De RKSP ging haar eigen weg waarbij het bestuur liet weten dat het lidmaatschap van die partij niet te verenigen was met het lidmaatschap van de NVP wanneer die als politieke partij zou gaan opereren. Van een gezamenlijk optrekken van die twee was dus geen sprake, laat staan een fusie. Uiteindelijk zou het oude, vooroorlogse partijenstelsel zegevieren, al werd er hier en daar een cosmetische vernieuwingstoets aangebracht, in de vorm van een nieuwe naam. De nieuwe hoofdredacteur van de Twentsche Courant toonde zich bijzonder teleurgesteld over de gang van zaken. En hij wond er wat dat betreft geen doekjes om. In de krant ging hij uitvoerig op de zaak in. Het gemeenschappelijk optrekken met andersdenkenden werd zijns inziens onvoldoende aangemoedigd door de leiding van de RKSP, bevreesd als die was door wat Van der Pol noemde ´de kronkelende sluikpaden van het anti-papisme´. Maar, zo vatte hij zijn kritiek op die leiding samen ´de vrees dat vele geloofsgenoten het (katholieke) spoor bijster zullen worden als zij in inniger politiek contact met andersdenkenden gaan treden, is een schromelijke miskenning van de emancipatie der katholieke leeken´. Tegelijkertijd vond hij dat katholieken en socialisten hun met de mond beleden bereidheid tot samenwerking op sociaal-economisch terrein nu maar eens waar moesten maken.

Van der Pol bleek niet in het minst onder de indruk van het opgeheven vingertje van de pater magister. Hij prees de vernieuwers en voegde er aan toe dat ´het vele katholieken heeft geërgerd dat geestelijken voor den oorlog op eigen initiatief den kansel gebruikten om stembusadviezen te verbreiden ten gunste van de rk staatspartij´. (En passant vergat hij te memoreren dat diezelfde geestelijkheid - eveneens vanaf de kansel! - de kerkgangers had opgeroepen zich vooral toch te abonneren op de nieuwe Twentsche Courant van na 1945 en waarvan hij nu hoofdredacteur was). Overigens ontzegde Van der Pol het Nederlandse episcopaat niet het recht uitspraken te doen op politiek gebied. Wel voegde hij er aan toe te hopen dat het nimmer zo ver zou komen. Dat laatste bleek whisful thinking, want de Nederlandse bisschoppen gaven reeds in mei 1946 een ondubbelzinnig stemadvies aan hun achterban. Over de partij waarop gestemd zou moeten worden bestond geen enkele onduidelijkheid: KVP.

Plegt: een blijvertje

Binnen de raad van commissarissen van de Twentsche Courant was de vrijmoedige opstelling van ´hun´ hoofdredacteur zoiets als vloeken in de kerk. Vooral toen pater magister dr. S. Stokman Van der Pol op niet mis te verstane wijze publiekelijk in een brief tot de orde riep. Stokman was niet alleen vaste medewerker van de krant, maar hij was ook secretaris van het Centrum voor staatkundige vorming en later lijsttrekker van de KVP, die kort na de oorlog (december 1945) werd opgericht en in de plaats trad voor de oude RKSP. Hij toonde zich een

Het is op z’n minst opvallend dat de nieuwe Twentsche Courant in nog geen jaar tijd al twee hoofdredacteuren ‘aan de dijk’ had gezet. Het laat zien dat er nauwelijks doordacht tewerk was gegaan bij de aanstelling van de redactionele leiding. Het toenmalige personeel van de nieuwe krant werkte keihard met een ontoereikend, aftands machinepark en veel improvisatietalent om elke dag de krant bij de abonnees bezorgd te krijgen en maalde weinig om wat er aan de top van de redactie gebeurde.Maar uit het snelle vertrek van twee hoofdredacteuren valt op z’n minst af te leiden dat de benoeming van zowel Panhuijsen als Van der Pol op zijn zachtst gezegd ondoordacht was geweest. De uitgesproken ideeën die beiden hadden over de naoorlogse samenleving en de politiek, die daar richting aan zou moeten geven, waren gestoeld op idealisme, optimisme en nieuw elan en waren doordrongen van de hoop dat er na de wederopbouw een volstrekt nieuwe tijd zou aanbreken. Zij hadden echter niet gerekend op het taaie verzet van oude politieke en maatschappelijke krachten

76

77

Vloeken in de kerk…


en structuren die met hand en tand hun belangen verdedigden en uiteindelijk als overwinnaar uit de strijd tevoorschijn zouden komen. Een tweede fout, die directie en raad van commissarissen bij de aanstelling van een nieuwe hoofdredacteur maakten, was het feit dat zij kozen voor een ‘vrömde‘ kandidaat, d.w.z. voor iemand die niet afkomstig was uit Twente. De Twentse volksaard, vooral die op het platteland waar de nieuwe krant de meeste abonnees telde, is behoudend om niet te zeggen conservatief zeker wat betreft zijn politieke voorkeur. Bovendien, het was 1945/46 en van de open samenleving die wij anno 2010 kennen was toen nog geen sprake; de verzuiling om maar iets te noemen werd nog met hoofdletters geschreven zeker op het Twentse platteland. Met deze wetenschap in het achterhoofd kwam de directie bij haar keuze voor de derde hoofdredacteur bij een heel andere persoon uit dan in de eerste twee gevallen. Journalistiek vakmanschap – zoals het geval was geweest bij de benoeming van Van der Pol – stond kennelijk niet meer op de eerste plaats. Het ging er om iemand te vinden die zich verbonden wist met de Twentse gemeenschap en die de gevoelens van die gemeenschap op hun waarde wist te schatten. Bovendien moest het geen politieke ‘vernieuwer’ zijn. Vanzelfsprekend moest hij – van een ‘zij’ was überhaupt geen sprake – rooms katholiek zijn. Aan al die voorwaarden voldeed mr. Bernard Plegt. Hij was al waarnemend hoofdredacteur toen Van der Pol was vertrokken en promotie tot hoofdredacteur lag in de lijn der verwachtingen. Met Bernard Plegt kreeg een buitengewoon aimabele en bescheiden man de leiding over de redactie van de Twentsche Courant. Niet iemand, die met de vuist op tafel zou slaan, maar een man, die bescheiden als hij was, simpelweg de taken uitvoerde waarvoor hij was aangesteld. Dat zijn benoeming mede was ingegeven door de gedachte dat het nu ook afgelopen was met de ‘openhartige’ commentaren à la Panhuijsen en Van der Pol ligt in de lijn der verwachtingen. In de praktijk kwam het er op neer dat de Twentsche Courant qua redactioneel beleid een zwaai van 180 graden maakte net als in de jaren dertig. In plaats van progressief vooruitstrevend (belichaamd door Panhuijsen en Van der Pol) werd de krant behoudend om niet te zeggen conservatief, gezagsgetrouw en een spreekbuis van de KVP en het Nederlandse episcopaat. Rooms tot in de vezels en derhalve onaantrekkelijk voor niet-rooms katholieke lezers. Voor de abonneewerving was dat natuurlijk een grote handicap, maar er werd kennelijk vanuit gegaan dat niet-katholieken toch geen interesse hadden om de Twentsche Courant te gaan lezen. Katholiek Twente was de doelgroep waarop de nieuwe krant zich richtte en met succes. De abonnees vonden alles best, d.w.z. ze lieten zich niet horen bij de redactionele koerswijziging. Om een indruk te krijgen van het (rooms katholieke) web, waarin de krant zich willens en wetens bevond geeft de doctoraal scriptie van drs. J. Ankoné *) een onthullend kijkje in de achtergronden waartegen het redactionele beleid werd gevoerd. Want de redactie was allesbehalve vrij om te schrijven wat zij wilde voorzover zij dat überhaupt wilde. De invloeden van buitenaf waren onmiskenbaar en zelfs dominant aanwezig. Allereerst was daar deken I.H. van den Berg, een van de oprichters van de krant na de oorlog; hij maakte deel uit van de raad van commissarissen. Verder was hij voorzitter van de stichting Twentsche Courant, die een toezichthoudende functie bezat. Ook was er een commissie van advies, waarin de Almelose deken Veger zitting had. En als ‘Dritte im Bunde’ was daar pastoor Stokman, die als

78

Mr. Bernard Plegt, derde hoofdredacteur van de TC.

79


vaste medewerker was aangesteld en eveneens een toezichthoudende functie vervulde; later zou hij regionaal lijsttrekker worden van de KVP. Niet alleen de clerus had een grote vinger in de redactionele pap van de krant, de (katholieke) politiek had dat evenzeer. Allereerst was daar het KVP-kamerlid mr. E.G.M. Roolvink die president-commissaris van de krant was. In die raad zat ook G.H. Hesselink uit Saasveld, eveneens een vooraanstaand KVP-lid en twee regionaal belangrijke KVP-politici, G.J. Steggink (wethouder in Hengelo) en H.C. Nijkamp (wethouder in Enschede) maakten eveneens deel uit van de commissie van advies van de krant. En ook het Oldenzaalse KVP-kamerlid Engelbertink was een man met wiens meningen en belangen de krant (graag) rekening hield. Al deze figuren en instanties keken er nauwgezet op toe hoe de krant zich ontwikkelde en of de redactionele koers wel in overeenstemming was met datgene wat clerus, vakbonden en politieke partij voorschreven dan wel praktiseerden. De Twentsche Courant moest zich daarin voegen en was dus zowel op levensbeschouwelijk als sociaal-politiek terrein aan handen en voeten gebonden. Geen wonder dat in 1962 bleek dat 99 procent van de abonnees rooms katholiek was, want wie anders zou een krant als de Twentsche Courant, die zo doordrongen was van alles wat rooms katholiek was, willen lezen. Een odium dat lange tijd op de krant zou blijven rusten. Ook toen de redactie al lang een andere, veel progressievere koers was ingeslagen en gepoogd werd ook niet-katholieke lezers voor de krant te winnen.

Loyale bondgenoot Dit was de achtergrond waartegen mr. Bernard Plegt zijn nieuwe functie als hoofdredacteur begon. Vóór die tijd had hij als vaste medewerker van hoofdredacteur Jos Panhuijsen een reeks artikelen op freelance basis geschreven, terwijl hij verder bekend stond als kenner van de Twentse cultuur en geschiedenis. En dat laatste was van grote betekenis. Het schrijven over oude Twentse zeden en gebruiken was zeker op het platteland een bron van herkenning en erkenning en leidde tot een band tussen krant en lezer. En ook in latere jaren bleek dat het geval toen de bekende Almeloër Jan Jans en regioredacteur Adriaan Buter*) uit Neede verhalen schreven met daarin een centrale plaats voor het eigene van Twente en zijn inwoners. Dergelijke artikelen hadden een grote leesdichtheid omdat ze met veel kennis van zaken werden geschreven. Terug naar de beginjaren en de problemen om ‘the right man on the right place’ te krijgen voor wat betreft de redactionele leiding van de krant. Bernard Plegt dus, de derde hoofdredacteur in nog geen twee jaar. Zoals gezegd, Plegt was een bijzonder aangenaam mens die niemand tegen de haren in wilde strijken en groot respect had voor het handwerk dat ‘zijn’ journalisten dagelijks in de praktijk brachten om een actuele krant te maken. Dat hij, d.w.z. de krant, als het ware aan de leiband liep van derden daarvan getuigde hij in zijn afscheidsartikel in

1970 in het personeelsorgaan. Daarin merkte hij op dat ‘de krant het establishment en het compromis zou moeten verwerpen’. Maar hij voegde er in één adem aan toe dat ‘dat redeneren is volgens het recept ‘eigenlijk’ terwijl we alleen maar krant kunnen blijven volgens het recept ‘feitelijk’. Uit een dergelijke ontboezeming blijkt dat ook Plegt ongetwijfeld moeite heeft gehad met het feit dat hij in de facto geen enkele speelruimte had voor wat betreft het ventileren van zijn eigen opvatting in commentaren. De Twentsche Courant toonde zich in de periode 1946 – 1959 (en ook een aantal jaren daarna nog) een uiterst loyale bondgenoot van alles wat rooms katholiek Nederland (kerk, politieke partij, vakbond, instituten en organisaties) voorstond; zelfs was de krant in een groot aantal gevallen de spreekbuis van de opvattingen die in die kringen werden geventileerd. (De ‘samenwerking’ ging zelfs zover dat abonnees zich op het kantoor van de krant in Almelo konden aanmelden als lid van de KVP). Een en ander betekende o.a. ook dat de krant stelling nam tegen de doorbraakgedachte die in de zestiger jaren opgeld deed. In die visie zouden christenen zeer wel lid kunnen zijn van een sociaal-democratische partij als de Partij van de Arbeid, de nieuwe naam van de SDAP en een linkse vakbond. De rooms katholieke kerk en dus ook de Twentsche Courant waren het daarmee faliekant oneens. Daarbij ging de krant zover dat de commentaarschrijver de PvdA bij de verkiezingen van 1964 verweet ‘propaganda à la Göbbels’ te hebben bedreven. Zelfs ruimde de krant volop plaats in om vooraanstaande rooms katholieke KVP-leden hun zegje te laten doen. Zowel mr. Roolvink als W.J. Andriessen (partijvoorzitter en uit Twente afkomstig) kregen als kandidaat-kamerlid alle ruimte, waarbij de laatste in een serie artikelen omstandig inging op het partijprogram van de KVP. Daags voor de verkiezingen prijkte een foto van pater Stokman (lijsttrekker) pontificaal op de voorpagina waarbij hij opriep toch vooral KVP te stemmen. Waarbij het uitgangspunt was dat ‘wij ons niet door politiek onverstand moeten laten leiden naar een socialistisch diensthuis, maar in gesloten eenheid een nieuwe stap voorwaarts moeten zetten op de weg naar de christelijke toekomststaat’. Dat de krant pal achter de toenmalige regering (een coalitiekabinet dat meer rooms dan rood was) stond werd bewezen door de Nederlands Indië-kwestie. In december 1948 werd besloten tot de tweede politionele actie tegen Indonesische opstandelingen. Zeer tegen de zin van de Verenigde Naties, die Nederland opriep de vijandelijkheden onmiddellijk te staken en aan de onderhandelingstafel plaats te nemen. De Twentsche Courant riep daarop strijdlustig uit dat ‘wij zullen doorzetten’ en dat Nederland niet zou mogen buigen voor eventuele sancties van het buitenland, ook al zou dat betekenen dat de Marshallhulp van de Verenigde Staten zou worden gestopt. Toen aan het eind van dezelfde maand bekend werd dat Nederland de vijandelijkheden inderdaad ging staken draaide de krant als een blad aan de boom om en verkondigde zonder blikken of blozen dat ‘wat de regering thans doet niets anders is dan de politiek van de wijze man volgen die zo weinig vijanden maakt als nodig is, maar die rustig zijn gang gaat in de wetenschap dat zijn zaak een eerlijke is’.

*) De doctoraalscriptie van drs. J. Ankoné verscheen in 1988 en had als titel: Twentsche Courant 1945-1959, een dagblad tussen open

*) Adriaan Buter was de eerste niet-rooms katholieke redacteur in vaste dienst bij de Twentsche Courant. Zijn rubriek ‘Bij ons in

en gesloten katholicisme’

het Oosten’ was zeer populair bij de lezers.

80

81


‘Waarom zouden wij halsstarrig ingaan tegen zoveel grotere mogendheden nu de militaire situatie op Java zodanig is dat staking der vijandelijkheden toch reeds een feit is’ , aldus de commentator. Diezelfde commentator – mr. Plegt dus – had twee dagen tevoren nog opgeroepen tot het voortzetten van de strijd, een eventuele boycot van Amerikaanse ontwikkelingshulp voor lief nemend...

Het mandement van 1954 Was de Twentsche Courant van direct na de oorlog uitgesproken een KVP-krant, behalve op politiek gebied was de krant ook op levensbeschouwelijk terrein een trouwe bondgenoot van de rooms katholieke kerk, d.w.z. van het Nederlandse episcopaat. Overduidelijk werd dat geïllustreerd door de positie, die de krant innam terzake het mandement. Daarmee wordt bedoeld het standpunt van de Nederlandse bisschoppen omtrent de doorbraakgedachte. Op 3 mei 1954 verscheen een bisschoppelijk schrijven onder de titel ‘De katholiek in het openbare leven van deze tijd’ waarin ‘onchristelijke stromingen’ zoals liberalisme, socialisme, communisme en humanisme in de ban werden gedaan. Aansluiting bij een van deze stromingen zou voor een rooms katholiek betekenen dat hij of zij de sacramenten zou worden onthouden. Aansluiting bij de Partij van de Arbeid werd niet verboden, maar wel sterk ontraden. Lid worden van de vakbond NVV (voorloper van het huidige FNV) en/of de Vara was sowieso uit den boze; de katholieke zuil diende coute que coute in stand te worden gehouden en indien mogelijk versterkt.

Nieuwe start in Hengelo En dan ineens, heel curieus, verdwijnt vijf jaar later de lang gekoesterde onderkop ‘Katholiek dagblad voor Twente’ van de voorpagina van de Twentsche Courant. De krant, die in 1959 van Oldenzaal naar Hengelo verhuist, ervaart kennelijk het kerkelijke keurslijf als te knellend en hinderlijk. Directie en redactie willen ook andere dan louter katholieke abonnees onder hun lezers tellen. Die lezer wordt echter niet geïnformeerd waarom de zo kenmerkende onderkop van de krant in de prullenmand wordt gedeponeerd. Net als bij het vertrek van hoofdredacteur Van der Pol wordt ook deze fundamentele wijziging zonder enige verklaring doorgevoerd. Wel bleef de tekst ‘Katholiek dagblad voor Twente’ in het colofon op een binnenpagina gehandhaafd. Maar in heel kleine lettertjes…!

Het mandement (letterlijk: een vermaning in een herderlijk schrijven van de bisschoppen) riep in de hele Nederlandse samenleving zowel bij katholieken als niet-katholieken zeer veel discussie en weerstand op. Vooral van de kant van ‘links’ was er veel kritiek op de wijze waarop de Nederlandse bisschoppen zich meenden te moeten bemoeien met de wijze waarop katholieke Nederlanders zich zouden moeten organiseren op politiek, maatschappelijk en levensbeschouwelijk terrein. Net als alle andere rooms katholieken kranten veegde de Twentsche Courant alle bezwaren onder de tafel met het argument dat gehoorzaamheid aan het kerkelijk gezag een plicht van elke katholiek was. Feitelijk – vond de krant – was er niets veranderd ten opzichte van de tijd van vóór het mandement: ‘in werkelijkheid is er niets veranderd behalve dat enkele dingen thans met zoveel woorden verboden zijn door het kerkelijk gezag’. De krant erkende dan ook volmondig het primaat van de kerk op zowel maatschappelijk als politiek terrein! En over de discussies hierover die overal – ook in Twente – losbarstten berichtte de krant uitsluitend in de geest van hen die het mandement verdedigden. Kritische geluiden werden geweerd uit de kolommen van de Twentsche Courant. Maar het rommelde op de redactie. Lang niet alle redacteuren waren het eens met de stellingname van de krant. Sommigen vonden het ‘belachelijk’ dat een katholiek geen lid mocht worden van de Vara en andere, niet-rooms katholieke organisaties. Er broeide iets, maar niets van deze onenigheid kwam naar buiten.

82

83


Het verdwijnen van de ‘katholieke onderkop’ van de voorpagina en de verhuizing naar Hengelo markeerden in zekere zin een nieuwe start van de Twentsche Courant. De redactie schudde als het ware het rooms katholieke juk waaronder ze tientallen jaren had moeten werken van zich af en oriënteerde zich voor wat politieke en levensbeschouwelijke zaken betreft veel breder dan daarvoor het geval was. Er voer een nieuw elan door de redactie. Dat was niet zo vreemd, want een aantal gezichtsbepalende redacteuren had al eerder te kennen gegeven het vaak niet eens te zijn met de ‘unverfroren’ roomse commentaren van hun hoofdredacteur. Overigens was die – zoals velen veronderstelden – lang niet zo strikt rooms als hij in de krant liet blijken. Toen het moment aanbrak waarop mr. Plegt met pensioen zou gaan was de vraag dan ook of zijn opvolger de ruimte zou krijgen voor een door een deel van de redactie gewenste nieuwe koers. Hoopvol was de reactie van de directie, die van meet af aan duidelijk maakte dat het tijd was voor verandering, zij het dat de opvolger van Plegt wel rooms katholiek moest zijn. Aan die voorwaarde viel niet te tornen.

Jan (Job) Oude Brunink, totaal andere koers dan voorganger.

Omdat hoofdredacteuren-van-buiten de krant weinig geluk hadden gebracht werd besloten de vacature intern op te lossen. Er waren twee kandidaten: de ras-Twentenaar Jan (Job) Oude Brunink, die de binnen- en buitenland redactie van de krant leidde en de Brabander Jan van den Dungen, die binnen de regio opereerde en vooral als provinciaal verslaggever veel respect afdwong. Zeker toen hij in 1967 de primeur in de wacht sleepte van het eerste massaontslag (1.700 van de 3.700 man) bij de Enschedese textielreus Van Heek & Co. Beiden waren een uitgesproken tegenstander van de star roomse koers van de krant en het leidde dan ook geen twijfel dat de Twentsche Courant na Bernard Plegt een andere signatuur zou krijgen wanneer een van deze twee het voor het zeggen zou krijgen. Restte de instemming van directie en raad van commissarissen. De race om het hoofdredacteurschap kreeg echter een abrupt einde toen Van den Dungen met een hartaanval in het zieken huis moest worden opgenomen. Toen hij maanden later op de redactie terugkeerde was het pleit beslecht en was Oude Brunink hoofdredacteur. Voor Van den Dungen restte niets anders dan zich neer te leggen bij de nieuwe omstandigheden, zij het dat dit allesbehalve van harte ging.

84

85


Twentse textiel ontmanteld Vanaf het moment (1 januari 1970) dat Oude Brunink de touwtjes op de redactie in handen had ontwikkelde zich met name in Hengelo, waar de centrale redactie gehuisvest was, een nieuw redactioneel elan. Omdat het de krant in deze hectische jaren financieel goed ging, het aantal abonnees fors groeide en de advertentie-inkomsten fors toenamen werden na verloop van enkele jaren nieuwe redacteuren en verslaggevers aangetrokken van wie het niet (meer) noodzakelijk geacht werd dat ze rooms katholiek waren. In Hengelo werd een kernredactie gevormd die met een nieuwe blik naar de regio en het (boven)regionale nieuws keek en dat verwerkte in aansprekende verhalen en reportages. Ook de bijkantoren in de regio werden versterkt opdat de concurrentiestrijd met het grotere Dagblad Tubantia zo goed en slagvaardig mogelijk gevoerd kon worden. Terwijl de krant zich volop ontplooide was de lucht boven Twente steeds donkerder geworden. Het massaontslag van 1967 bij Van Heek bleek geen op zich zelf staand feit te zijn. Overal in de regio luidden textielfabrieken de noodklok en overal vielen ontslagen en moesten bedrijven hun poorten sluiten. De concurrentie uit lage loonlanden als Pakistan en Egypte, Joegoslavië en het Verre Oosten (Hongkong, Taiwan en Zuid-Korea) bleek de Twentse textielfabrikanten te machtig. Zij borduurden te lang door op de tot dan toe gevolgde koers en waren niet opgewassen tegen de in hun ogen dumpprijzen waarmee de nieuwe concurrenten hun (eind)producten op de wereldmarkt afzetten.Bovendien was Nederland ‘Indië’ kwijt als afnemer van goedkope katoentjes. Daar kwam nog bij dat medio de jaren zeventig de wereldeconomie in een recessie verzeild dreigde te raken. Overal stagneerde de ontwikkeling. Zeker in Twente waar één voor één de soms feodaal regerende textielbaronnen het loodje legden. Namen als Van Heek, Jannink, Ten Cate, Jordaan en Spanjaard bleken niet meer garant te staan voor ‘eeuwigdurende’ werkgelegenheid, maar waren even broos en breekbaar als de garens op hun weefgetouwen. Fabrieken gingen dicht en honderden textielwerknemers kwamen op straat te staan. De krant kwam pagina’s tekort om al dat ontslagnieuws adequaat weer te geven en te duiden. Bij dit alles koos de sociaal-economische redactie, die inmiddels eveneens versterkt was, vrijwel zonder uitzondering de zijde van de (ontslagen) werknemers; vertegenwoordigers van de vakcentrales werden keer op keer geïnterviewd om hun licht te laten schijnen over de ontstane situatie en mogelijke toekomstscenario’s. Maar welke voorspellingen ook uit de hoge hoed werden getoverd, niemand kon het tij keren, hoeveel financiële steun er ook in de noodlijdende regio gepompt werd. Een schrale troost was misschien dat de situatie aan de andere kant van de grens net zo rampzalig was als in Twente. Textielconcerns als Rawe, Van Delden en Nino gingen net als de Twentse bedrijven, de een wat eerder dan de ander, failliet. Een stad als Nordhorn – ooit gepromoot als ‘Textilstadt im Grünen’ – verloor op deze manier al zijn grote industrieën en nabij gelegen stadjes als Schüttorf en Gronau waren er niet veel beter aan toe. De ‘Baumwollstrasze’ zoals de Nederlands-Duitse grensregio wel werd genoemd ging roemloos ten onder. Met name in Enschede – ooit vanwege zijn katoenverwerkende bedrijven gekarakteriseerd als ‘het Nederlandse Manchester’ – waren de gevolgen desastreus, ondanks de vestiging van een ondernemende technische universiteit (aanvankelijk aangeduid als Technische Hogeschool Twente) die weinig tot geen soulaas bood voor de honderden ont-

86

Jan Niessen en Job Oude Bruning gaan op in de krant van de dag.

Hoog kerkelijk bezoek op het hoofdkantoor. Jan Rabelink (rechts) geeft uitleg.

87


slagen textielarbeiders. Overal verspreid in de stad stonden lege fabriekscomplexen als rotte kiezen in een aftands gebit. Als ze gesloopt werden ontstonden enorme gaten die soms jaren achtereen het stadsbeeld bepaalden; er waren geen vervangende bouwprojecten voorhanden omdat er eenvoudigweg geen geld voor was. In feite werd - op het innovatieve Nijverdal ten Cate na - de gehele Twentse textielnijverheid in de jaren zeventig en tachtig ontmanteld ondanks allerlei gelegenheidsfusies en andere samenwerkingsverbanden, die onder druk werden aangegaan, maar die geen van allen echte oplossingen boden. Van de 42.000 arbeidsplaatsen die de textielindustrie in Twente en de Gelderse Achterhoek in 1965 telde waren er in 1982 nog 6.000 over en het werden er steeds minder. Er was geen sprake meer van ‘de nationale allure’ die ooit rond de Twentse textielnijverheid hing. Een bedrijf als Van Heek & Co dat ooit 5.000 werknemers telde werd weggevaagd. Het was een treurig makend proces te zien hoe de werkgelegenheid die tientallen jaren achtereen verzekerd leek te zijn in een luttel aantal jaren ineenschrompelde en nagenoeg geheel verdween. Twente werd geraakt tot in zijn wortels. Mensen versomberden, werden moedeloos van alweer een nieuwe bedrijfssluiting. Voortdurend ondernamen bestuurders de reis naar Den Haag om te proberen bij de ministeries van Economische Zaken en Sociale Zaken gelden voor de regio los te weken om op die manier verder verlies aan werkgelegenheid te voorkomen. Regionale kamerleden werden bestookt met verzoeken voor alternatieve werkgelegenheid. Vurige pleidooien werden in de Tweede Kamer afgestoken, maar hoe intens en welgemeend de bemoeiingen met Twente ook waren, de teloorgang was onafwendbaar. In nog geen twintig jaar tijd verloren meer dan 35.000 werknemers hun baan. Wat eens de trots van de regio was, was een doodlopende weg gebleken. Behalve de textiel kwam ook de Twentse metaalnijverheid niet zonder kleerscheuren door de heersende crisis: Stork, Dikkers, Heemaf en Hazemeijer – het waren bedrijven die sinds mensenheugenis de ruggengraat van de Hengelose werkgelegenheid vormden, maar die niet opgewassen bleken te zijn tegen de toen heersende concurrentie. Ook in die sector luidde de noodklok met massaontslagen en bedrijfssluitingen. En net als bij de textielindustrie ging ook in die sector een groot aantal toeleveranciers failliet. Kortom, Twente, ooit het vierde industriegebied van Nederland, verkeerde in een deplorabele toestand en smeekte om overheidssteun, die echter slechts mondjesmaat werd gegeven omdat Den Haag wel inzag dat voor de traditionele textielindustrie zoals die in Twente generaties achtereen was bedreven, geen emplooi meer was. De Twentse werkgelegenheid moest grondig op de schop en de eenzijdige werkgelegenheidsstructuur die de regio jarenlang had gekenmerkt moest doorbroken worden en plaats maken voor een modern, gevarieerd arbeidsaanbod.

Soepel samenspel De redactie van de Twentsche Courant liet zich niet onbetuigd in de begeleiding van dit proces. Verslaggevers en redacteuren volgden de ontwikkelingen op de voet. Verslagen, artikelen, reportages en commentaren werden in een niet aflatende stroom geproduceerd en oogstten zowel bij lezers als bij betrokken instanties waardering. Het ooit weggehoonde ‘biggenkrantje’

88

89


was een gerespecteerde speler geworden in de ontwikkeling van Twente dat wanhopig probeerde een slag naar de toekomst te maken. Bij dit proces werkte de redactie nauw samen met de grafische afdeling die zich onder leiding van ‘gothfathers’ als Gerrit Engbers en Rudi Wekking uiterst soepel opstelde wanneer er sprake was van primeurs en laatste-nieuws-berichten. Actualiteit werd met hoofdletters geschreven en begeleidende rubrieken en commentaren zorgden ervoor dat de krant een gevarieerde, lezenswaardige inhoud had. Aan dit alles gaf hoofdredacteur Oude Brunink – JOB in de wandelgangen - leiding. Het elan van het eerste uur werkte aanstekelijk en leek te zijn teruggekeerd aan de Hengelose Brinkstraat waar redactiechef Herman Slot zichtbaar en luidruchtig genoot wanneer de krant de concurrentie te slim was af geweest. (Wanneer het andersom was dan werd gepoogd via een overzichtsartikel in de weekeindbijlage Weekend Passage deze omissie recht te zetten).

Nieuwe koers Behalve dat er in de sociaal-economische verslaggeverij zich allerlei ontwikkelingen voltrokken ontplooide de krant ook op andere terreinen volop activiteiten. De kerkredactie bijvoorbeeld werd versterkt: niet met een katholiek, maar met de Zelhemse Nederlands Hervormde predikant ds. J. Monteban, die eens per week naar Hengelo kwam en met de hoofdredactie overlegde over o.a. nieuws en ontwikkelingen in protestants-christelijke hoek, indachtig aan de woorden van directeur Niessen sr. die wilde dat ‘onze krant ook in andersdenkende kringen bekendheid verkrijgt en ook gewaardeerd kan worden door deze bevolkingsgroep’. Het leek er op alsof de Twentsche Courant ineens een totaal andere koers wilde inslaan en zich ostentatief wilde verwijderen van de kerk die ze jarenlang zo loyaal had ‘gediend’. De komst van Monteban wekte dan ook bij tal van redacteuren, vooral die van rooms katholieke huize, bevreemding. Temeer waar deze zich nogal afstandelijk, bij het autoritaire af, opstelde. Waar de redactie alle nieuwkomers met open armen ontving daar stelde met name ‘Hengelo’ zich uiterst gereserveerd op tegenover Monteban, die van zijn kant liet blijken met ‘het gewone volk op de redactievloer’ weinig of niets van doen te hebben en uitsluitend wenste te communiceren met de toenmalige kerkredacteur (Johan Nijkamp) en zijn beschermengel Oude Brunink. Montebans bijdragen werden onverkort geplaatst en ook voor een columnist als dr. Cornelis Verhoeven (katholiek) werd volop plaats ingeruimd. (Kennelijk was de invloed van de protestant Monteban op de hoofdredactie groot, want Oude Brunink ging zo ver dat hij in Utrecht theologiecolleges ging volgen waarbij hij een grote sympathie toonde voor de protestantse leer en exegese). Het was eens te meer een bewijs dat de Twentsche Courant in nieuw vaarwater terecht was gekomen en van een gezagsgetrouwe volgeling van de katholieke kerk een objectieve, onafhankelijke nieuwsbrenger was geworden onder de paraplu van wat zou kunnen worden omschreven als progressief evangelische beleidslijnen. Sommigen vonden dat de krant een beetje doorsloeg, maar hun mening werd als ‘achterhaald’ afgedaan.

90

Redactiestatuut Om die nieuwe koers vast te leggen en een gezicht naar buiten te geven werkte Oude Brunink een redactiestatuut uit, waarin de redactionele autonomie verankerd was. Daarbij baseerde hij zich op twee kernthema’s: de Bijbel en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Uitdrukkelijk werd in het statuut geformuleerd dat de Twentsche Courant (en haar kopblad het Overijssels Dagblad) onafhankelijke dagbladen waren, die geredigeerd werden vanuit een levensbeschouwelijke visie. Letterlijk heette het in de statuuttekst dat de krant zich gebonden achtte aan ‘de boodschap van vrede en heil zoals die wordt aangereikt in de Schriften van het Oude en Nieuwe Testament en zoals die onder meer beleden wordt in het credo van de ene, ongedeelde kerk’. En verder : ‘Aan die boodschap ontleent de redactie de ethische normmodellen voor haar praktische beleid. Anderzijds dient de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1948 tot grondslag van dat beleid’. De conclusie die uit deze twee basisprincipes werd getrokken en die integraal in het redactiestatuut werd neergelegd luidde: ‘Dientengevolge legt de redactie sterk de nadruk op sociale rechtvaardigheid in al haar aspecten en op de vrijheid van meningsuiting’.

Geen verlengstuk meer van clerus Het was niet niks wat Oude Brunink redactie, directie en raad van commissarissen voorschotelde. Er ontstond dan ook bij de meer conservatief ingestelde redacteuren verzet tegen een dergelijk geformuleerd statuut. In een tweetal commentaren legde de hoofdredacteur de lezers de betekenis van het statuut uit waarmee eveneens gebroken werd met de tot dus ver gevolgde politiek van horen, zien en zwijgen. Daarbij stipuleerde de hoofdredacteur dat de krant niet langer een verlengstuk meer was van de institutionele kerk en de spreekbuis van clerus en hiërarchie. In tegendeel, de krant wilde de kerk voortaan ‘kritisch benaderen’, zij het vanuit ‘een band van verwantschap’. En in een wat gedragen stijl voegde Oude Brunink er nog aan toe: ‘Deze krant gevoelt dus in geen enkel opzicht de behoefte om de roomse wijwaterkwast te hanteren of de neiging om eerst dan met zaken en ontwikkelingen in te stemmen als ze ‘christelijk’gedoopt heten te zijn. Zij ziet het niet als haar taak theologie of apologie te bedrijven. Wat zij bedrijft is dagbladjournalistiek en zij is dientengevolge slechts waard wat de kwaliteit van haar voorlichting en haar argumenten waard zijn’. Duidelijker kon de breuk met het verleden niet worden geformuleerd. Na veel discussie werd het redactiestatuut zowel door redactie als directie en raad van commissarissen goedgekeurd. De Twentsche Courant was inderdaad op weg naar een nieuwe toekomst! In de dagelijkse praktijk betekende een en ander dat de krant de kerkelijke vernieuwing zoals die was uitgesproken in het Tweede Vaticaans Concilie van harte en royaal ondersteunde. Dat betekende tegelijkertijd een kritische houding ten opzichte van Rome, dat met de benoeming van conservatieve bisschoppen trachtte de geest van vrijheid in te dammen en de Nederlandse kerkprovincie weer in het gareel te krijgen. Bisschopsbenoemingen van Gijssen en Simonis werden in de krant dan ook niet met gejuich ontvangen, maar uiterst kritisch tegen het licht gehouden. Trouwens, het gehele Nederlandse episcopaat werd soms argwanend bejegend, geheel in de lijn van de opvatting van Oude Brunink dat de kerk voortaan ‘kritisch’ zou worden benaderd.

91


Op politiek gebied schoof de krant eveneens op en wel naar links. Dat bracht verwarring te weeg binnen de KVP (en later het CDA) die tot voorheen altijd op onvoorwaardelijke steun van de Twentsche Courant had kunnen rekenen. Nu ging de hoofdredacteur van de Twentsche Courant zo ver dat hij voor de regionale radio-omroep verklaarde niet meer CDA te zullen stemmen; zijn voorkeur ging uit naar de PvdA. Vooral deze laatste stellingname bracht Oude Brunink op de eigen redactie in een moeilijk parket. Oudere redacteuren verweten hem dat hij verraad pleegde aan zijn eigen achtergrond en achterban, veel te links was en dat hij zich door deze en soortgelijke opmerkingen vervreemdde van de lezers, die voor het allergrootste deel uit rooms katholieken bestonden. Zeer zeker was een grote groep abonnees het beslist niet eens met de uitspraken van de hoofdredacteur, maar vooralsnog was dat niet te merken aan het aantal opzeggingen. In tegendeel, het aantal lezers nam in omvang fors toe en steeg op zeker ogenblik tot 54.700 betalende abonnees.

Stijgend onbehagen Niet alleen op religieus en politiek terrein liet de krant een nieuw geluid horen, ook op sociaal-economisch en financieel terrein was dat het geval. Vakbondswoordvoerders – ook die van ‘links’ - doken met grote regelmaat op in de kolommen van de krant. Op zich was dat heel goed te begrijpen. Immers, de kaalslag in de textielindustrie leidde tot het ene massaontslag na het andere en het was logisch dat de vakbonden om commentaar werd gevraagd. Maar het gevaar van een te eenzijdige berichtgeving dreigde, hoewel Oude Brunink had uitgesproken dat ‘we moeten opkomen voor mensen, die tussen de wal en het schip terecht komen’. Zijn pleidooi voor een grondige hervorming van de kapitalistische maatschappij was ideologisch heel wel te verklaren, maar was vooralsnog voor velen een brug te ver. ‘Borrelpraat’ en ‘studeerkamergeklets’ waren de kwalificaties die ook wel werden gehoord. Zeker voor de nog altijd grotendeels conservatieve achterban. Ook op de redactie steeg het onbehagen over de vaak solistische manier waarop de hoofdredacteur optrad en zich vervreemde van lezers en maatschappelijke organisaties die een verandering langs de weg van de geleidelijkheid nastreefden. Het was alsof er op de redactie een soort veenbrand woedde: van buitenaf onzichtbaar, maar ondergronds vrat het vuur steeds verder om uiteindelijk in een baaierd van vlammen uit te monden.

toenamen hetgeen zijn weerslag vond in de redactionele kolommen van de krant. Niet dat de vuile was buiten werd gehangen, maar van een consistente berichtgeving en hoofdredactionele commentariëring was in een groot aantal gevallen geen sprake meer. De krant was min of meer stuurloos. De veelvuldige afwezigheid van de hoofdredacteur in deze moeilijke tijd zette veel kwaad bloed bij de redactie. De ergernis sloeg eveneens neer op redacteuren, die bevriend waren met Oude Brunink. Vooral de freelance-kerkredacteur uit Zelhem moest het ontgelden. Terwijl redactiemedewerkers en journalisten met een gezin achter zich bedreigd voelden met ontslag verkondigde de hoofdredacteur dat de parttimer Monteban, die een pensioenvoorziening van de krant had bedongen, in geen geval deel zou uitmaken van de zeventien personeelsleden die gedwongen het veld zouden moeten ruimen. Had Oude Brunink zich al vervreemd van zijn achterban (de lezers) nu voltrok zich hetzelfde proces op de redactie. Veel redacteuren waren woedend en voelden zich niet meer door hem vertegenwoordigd. Zij haalden dan ook opgelucht adem toen de hoofdredacteur – na een periode van ziekte - min of meer op non actief werd gesteld en niet meer op de redactie verscheen. Een poging van enkele verslaggevers om Oude Brunink een eervolle way out te gunnen door hem met vervroegd pensioen te laten vertrekken leed schipbreuk, waardoor de directie niets anders restte dan het non actief te continueren. Op die manier hoopte men de rust op de redactie te herstellen.

Dramatisch vertrek

Deze dramatische omslag voltrok zich in het begin van de tachtiger jaren toen de krant in ernstige financiële moeilijkheden geraakte. Er werd verlies geleden en voor het eerst werden er bezuinigingen en gedwongen ontslagen (17) afgekondigd. Het gevolg van deze mededeling veroorzaakte grote onrust binnen het bedrijf, met name op de redactievloer. Terwijl in deze turbulente tijd een standvastige leiding noodzakelijk was schitterde de in het begin bejubelde hoofdredacteur door permanente afwezigheid. In plaats van de belangen van de redactie en de journalisten te behartigen en leiding te geven aan de dagelijkse nieuwsproductie was hij thuis en onttrok zich op deze manier aan elke beslissing. Deze omissie kon bij gebrek aan mandaat niet door anderen worden opgevuld met als gevolg dat de onrust en de onzekerheid

Het voortijdige, gedwongen vertrek van Oude Brunink was een levensgroot drama. Niet alleen voor de man zelf, maar zeker ook voor de krant. Oude Brunink was een van de mannen van het eerste uur. Hij had het ‘roomse parochieblaadje’ zoals de krant in het begin spottend door tegenstanders werd genoemd mee helpen uitgroeien tot een volwaardig en gerespecteerd dagblad. Net als die anderen had ook hij in de jaren vijftig geploeterd met te weinig mensen en aftands materiaal. En nu de krant volwassen was geworden – nota bene onder zijn leiding – moest hij min of meer gedwongen het veld ruimen. Geen wonder dat oudere redacteuren die de beginjaren ook hadden meegemaakt niet wisten hoe ze moesten reageren. Met name op de centrale redactie in Hengelo ontstond een soort tweestrijd tussen journalisten van wie de ene groep de hoofdredacteur in bescherming nam, terwijl de andere categorie zo snel mogelijk van de man af wilde. Oude Brunink zelf was verbitterd. Hij voelde zich miskend en gaf alles en iedereen de schuld van het echec en probeerde terug te komen door te doen alsof er niets gebeurd was. Maar er bestond geen enkele vertrouwensbasis meer tussen hem en het overgrote deel van de redactie. De hoofdredacteur had alle schepen achter zich verbrand en werd genegeerd door het merendeel van zijn collega-redacteuren. Uiteindelijk koos hij eieren voor zijn geld en liet zich niet meer zien op de redactie in Hengelo. Wel belde hij in de avonduren regelmatig met enkele bevriend gebleven redacteuren bij wie hij dan woedend zijn hart uitstortte. Zijn officiële afscheid van de krant in 1986 was dan ook een trieste gebeurtenis omdat het grootste deel van de redactie de bijeenkomst boycotte. Wat eens zo succesvol was begonnen was geëindigd in een persoonlijk drama dat zijn weerga nauwelijks kende.

92

93

Dramatische ommekeer


Inmiddels had de directie voor de redactie een beleids- en coördinatieteam*) opgericht dat met de dagelijkse leiding van de krant werd belast. Voor het overige hoopte men dat de opgestoken storm snel zou gaan liggen en dat de krant in rustiger vaarwater terecht zou komen. De zeventien ontslagen werden min of meer ‘weggemoffeld’ waardoor het er op leek alsof de problemen overwonnen waren. Maar niets was minder waar! Officieel ging Oude Brunink per 1 januari 1986 vervroegd met pensioen maar anderhalf jaar daarvoor verscheen hij al niet meer op de krant. Niet alleen de directie, ook de raad van commissarissen was intussen in het geweer gekomen, gealarmeerd als die werd door de heersende recessie en de voortdurende daling van het aantal abonnees en de teruglopende advertentie-inkomsten. De redactie werd verweten te veel met zich zelf bezig te zijn en een te linkse koers te varen. De wrevel in deze kringen werd verwoord door president-commissaris J.A. ter Beek die op de nieuwjaarsbijeenkomst van 1985 de redactie verweet zich vervreemd te hebben van de lezers, van wie ruim 80 procent rooms katholiek was en allesbehalve links kon worden genoemd. Letterlijk zei ‘Bolletje’ (de bijnaam van Ter Beek, die oud-directeur was van gelijknamige beschuitfabriek in Almelo) bij die gelegenheid: ‘Het (de lezers) zijn onze afnemers en al zeggen de redactiemensen ook duizend maal ‘we zijn autonoom en laten ons niet voorschrijven wat we moeten schrijven’. Ook zij ontkomen niet aan economische wetten. En dat is dat ze rekening dienen te houden met de lezers en lezeressen van de Twentsche Courant wil de Twentsche Courant blijven bestaan’. Op de Hengelose redactievloer werd zijn verhaal met hoongelach ontvangen. Ter Beek was sowieso al niet populair bij de redactie en met deze uitspraak werd het er niet beter op. Weliswaar werd de noodzaak van winstgevendheid erkend maar ‘een sprong naar achteren’ zoals Ter Beek gesuggereerd had daar voelde niemand iets voor. Gewezen werd op het feit dat de abonneegroei zich vooral gemanifesteerd had nadat de krant een duidelijk progressief profiel had gekregen. Directeur Niessen jr. werd aangeraden bij het Bedrijfsfonds voor de Pers aan te kloppen voor steun voor de krant, iets wat deze tot dus ver altijd had geweigerd. In plaats van daar zijn heil te zoeken was Niessen op zoek naar een nieuwe hoofdredacteur. Deze werd gevonden in de persoon van Cees Brinkhuizen, eindredacteur van de actualiteitenrubriek Brandpunt van de KRO, die per 1 januari 1985 aantrad.

In een nieuw jasje De nieuwe hoofdredacteur Brinkhuizen ontpopte zich als een dynamisch manager. Hij begon met veel geld uit te geven door de krant in een nieuw jasje te steken. De lay out ging danig op de schop naar analogie van NRC Handelsblad dat ook een nieuwe opmaak had gekregen en waar Brinkhuizen door gecharmeerd was geraakt. De krant kreeg elke dag een themabijlage, er werd een nieuwe kopletter gekozen en de pagina-indeling werd veranderd. De krant kreeg na deze operatie inderdaad een nieuw, fris uiterlijk. Vervolgens startte Brinkhuizen

*) Het beleids- en coördinatieteam dat de redactie moest leiden bestond uit Herman Morsink (chefredactie), Nico Opdam (chef binnen- en buitenlandredactie), Jos Knaap (chef regio redactie) en Henny Everts (chef sociaal-economische redactie).

94

J.A. ter Beek, president-commissaris: ‘Ook redactiemensen ontkomen niet aan economische wetten’.

95


een lezersactie, die beoogde een missiepost in Afrika aan een auto te helpen om zo afgelegen bewoners medische zorg te kunnen verlenen. Kennelijk had de actie tot doel te laten zien dat de Twentsche Courant niet vervreemd was van zijn ‘roots’ en nog altijd de rooms katholieke kerk een warm hart toedroeg en nog steeds een trouwe bondgenoot was. De actie slaagde, zij het met veel pijn en moeite. Hierna ging Brinkhuizen zich met de identiteit bemoeien, maar de nota die hij daarover schreef heeft nooit het daglicht gezien. Want na nog geen twee jaar, waarin hij veel zaken overhoop haalde en tal van redacteuren op andere plaatsen neerzette (vaak tegen hun zin), verliet hij Twente om weer terug te keren naar Hilversum, in casu de KRO. De plotselinge mededeling van Brinkhuizen dat hij terug ging naar de KRO verbaasde vriend en vijand, zij het dat vrijwel niemand er een traan om liet. Op geen enkele wijze had Brinkhuizen laten blijken dat hij terug wilde naar het Hilversumse en dat hij Twente kennelijk ‘te klein’ vond voor de ambities die hij koesterde. De directie bleef niets anders over dan het ontslag in te willigen. Opnieuw was gebleken dat een man van buiten Twente niet de oplossing was waar directie en raad van commissarissen zo naarstig naar op zoek waren geweest. Besloten werd de vacature van hoofdredacteur intern op te lossen. Herman Morsink, die intussen chef redactie was geworden en als vertrouweling van de directie gold, werd verzocht de dagelijkse leiding op zich te nemen als hoofdredacteur ad interim. Zijn belangrijkste taak: zorgen voor rust op de redactie!

Redactioneel onafhankelijk Wie na het vertrek van Cees Brinkhuizen als hoofdredacteur van de Twentsche Courant de balans opmaakt kan niets anders zeggen dan dat de krant een tumultueuze periode achter de rug had. Bovendien leek de toekomst even stormachtig te zullen gaan worden omdat de financiële problemen bij de krant geen millimeter kleiner waren geworden en zelfs onoplosbaar leken. Samenwerking dan wel fusie met andere dagbladen leken dan ook onontkoombaar. Voor de redactie gold dat redactionele onafhankelijkheid gewaarborgd moest zijn omdat de krant volgens velen hieraan zijn bestaan ontleende. Inderdaad werd hierop door de directie, die de bespreking over samenwerking voerde, ingezet, evenals op behoud van alle werkgelegenheid. En met succes. Bij de vorming van de Oostelijke Dagblad Combinatie (ODC) met het Deventer Dagblad en Dagblad Tubantia in 1989/90 was er inderdaad sprake van dat de Twentsche Courant voor wat de redactionele koers betrof onafhankelijk zou kunnen opereren, terwijl er de eerstkomende drie jaar geen gedwongen ontslagen zouden vallen. Hieruit blijkt hoe veel Van der Loeff er aan gelegen was de Twentsche Courant in te lijven. De situatie veranderde toen uitgeverij Wegener in beeld kwam (december 1991) en de ODC overnam. Van meet af aan werd vanuit Apeldoorn gedecreteerd dat de beide Twentse partners zoveel mogelijk dienden samen te werken opdat de schaalvergroting een zo optimaal mogelijk rendement zou opleveren. Echter, de hoofdredacties van beide kranten lieten weten dat er van redactionele samenwerking geen sprake kon zijn. ‘De Twentsche Courant ontleent haar bestaansrecht aan het anders zijn’, liet ook voorzitter B. Brummelhuis van de stichting Twentsche Courant (de identiteitswaakhond van

Cees Brinkhuizen, binnen twee jaar terug naar Hilversum.

96

97


de krant) weten. Hij voegde daar aan toe: ‘De Twentsche Courant is een krant gebleven met religieuze achtergronden, vanuit de overtuiging dat er meer is dan brood alleen. Dat mensen verantwoordelijk zijn tegenover de medemens en de Schepper’.

Profileren Brummelhuis maakte die opmerking op het moment dat de Twentsche Courant in dat jaar (1993) anderhalve eeuw geleden was opgericht. Hij was de mening toegedaan dat ‘de Twentsche Courant de mogelijkheden heeft om te overleven als de krant kans ziet zich voldoende te profileren’ al voegde hij er in één adem aan toe dat ‘anders zijn dan de concurrent’ niet moest worden overdreven. Ook Herman Morsink, inmiddels officieel benoemd tot hoofdredacteur van de krant, hamerde op dat anders zijn, maar hij kon niet verhinderen dat de uit Apeldoorn opgelegde samenwerking stukjes bij beetje zijn beslag kreeg. Een jaar eerder had Morsink zijn hart gelucht tegenover een verslaggever van dagblad Trouw, een krant die het zelf ook allesbehalve naar den vleze ging. Hij had gewezen op het feit dat heel veel mensen zich persoonlijk verbonden voelden met de krant. Hoewel de onderkop ‘Katholiek dagblad voor Twente’ al sinds 1959 van de voorpagina was verdwenen schreef Trouw over de Twentsche Courant als ‘het laatste katholieke dagblad van Nederland sinds dagblad Het Binnenhof door de Haagsche Courant was opgeslokt’. In datzelfde artikel waagt redacteur Theo Krabbe (redactie geestelijk leven) zich aan de boude veronderstelling dat er uiteindelijk nog maar één krant in Twente zou zijn met dagelijks vier pagina’s die gemaakt zouden worden door TC-redacteuren. ‘Maar dat is een boze droom die ik zelf niet waar wil hebben’, voegde hij er snel aan toe. Morsink over die uitspraak: ‘Zo ver zal het niet komen. De raad van bestuur van Wegener heeft gezegd ‘wij willen die twee kranten graag zo houden, maar we willen de kosten wel in de hand houden’. Daarom is er ook gekozen voor een nieuwe, gemeenschappelijke drukpers in Enschede (een harde eis van Dagblad Tubantia) waarop in 1994 beide kranten gedrukt zullen worden. Voor dat laatste heb ik begrip. Aan het eerste valt niet te tornen’.

Mr. B.A. Brummelhuis, voorzitter Stichting Twentsche Courant: ‘Er is meer dan brood alleen’.

98

Morsink werd in zijn uitspraken gesteund door de uitkomsten van een lezersonderzoek dat gemaakt was door het Research en Marketingbureau R + M in Heerlen. Uit dat onderzoek bleek dat veel abonnees – 43 procent van hen stemde op het CDA - zich aangetrokken voelden door de levensbeschouwelijke koers, die de krant voerde. Negenenzestig procent van de abonnees vond dat dit aspect ‘voldoende tot zijn recht kwam in de krant’. Daar kwam bij dat niet minder dan 80 procent de Twentsche Courant als ‘regionale kwaliteitskrant’ beschouwde, die ‘serieus, betrouwbaar en onmisbaar voor de regio is’. ‘Een krant om naar uit te kijken’, luidde het eindoordeel van de ondervraagden. De nieuwe hoofdredacteur, die er prat op ging ‘geen gedreven leider te zijn en de functie evenmin te hebben nagestreefd’ had dus zeker enig recht van spreken toen hij pleitte voor een ‘eigen’ krant naast Dagblad Tubantia ook al maakten beide dagbladen thans deel uit van het Wegenerconcern. Zijn uitspraken zouden echter spoedig door de realiteit van alle dag zouden worden achterhaald. Met name het opheffen van de bijkantoren in de regio en de verhuizing van de centrale redactie, administratie en het gehele grafisch bedrijf naar de Getfertsingel in Enschede leidde er toe dat de eigenheid

99


van de krant steeds verder werd uitgehold. De cultuur van het ‘zich sterk betrokken voelen bij het wel en wee van de krant’ waarvan de hoofdredacteur o.a. in het blad Inslag zo hoog had opgegeven nam zienderogen af bij de redactionele medewerkers. Dat kwam ook doordat de redacties van beide dagbladen op steeds grotere schaal gingen samenwerken. Uiteindelijk bleek het ‘anders zijn’ van de Twentsche Courant een loze kreet en geen beletsel om beide kranten samen te voegen tot De Twentsche Courant Tubantia. Dat gebeurde onder leiding van hoofdredacteur Gerard Driehuis, die in 1995 HP/De Tijd verruilde voor Twente, nadat de hoofdredacteuren van beide dagbladen, Herman Morsink bij de Twentsche Courant en Wim Timmers bij Dagblad Tubantia, met pensioen waren gegaan.

Weinig protesten Gerard Driehuis was nieuw, wist niet van de jarenlange concurrentiestrijd tussen beide kranten en wilde dat ook niet weten. Hij liet iedereen opnieuw solliciteren naar een post op de redactie en maakte op die manier een mixture van Twentsche Courant- en Tubantiaredacteuren. (Waarbij opviel dat vrijwel alle chefposities door redacteuren van Tubantia werden ingenomen en dat het eigene van de Twentsche Courant verdween uit de kolommen van de ‘nieuwe’ krant). Een enkeling van de Twentsche Courant kon zich niet met deze gang van zaken verenigen en nam ontslag. Maar veruit het overgrote deel van de redactieleden ging akkoord met de voorgestelde functie, waardoor De Twentsche Courant Tubantia van start ging met een qua mankracht loodzware redactie (ruim 170 redacteuren in vaste dienst) die zwaar op het budget van de ‘nieuwe’ krant drukte. Geen wonder dat redacteuren van 57 jaar en ouder aangespoord werden toch vooral van de VUT-regeling gebruik te maken opdat de getalssterkte op de redactie meer in overeenstemming zou komen met de oplage van de krant. Bij dat laatste viel op dat relatief weinig lezers moeite hadden met de nieuwe krant. De meeste abonnees bleven; alleen dubbellezers – mensen die zowel op de Twentsche Courant als op Dagblad Tubantia waren geabonneerd – vielen af. Protesten van TC-abonnees tegen het opheffen van de krant – de Eschedeër Toon Poorthuis ging daarin het verst – haalden niets uit en bleven zonder gevolg. De meeste lezers reageerden in de trant van ‘de kranten leken toch al heel veel op elkaar’ en gingen over tot de orde van de dag. En ook de overgang van middag- c.q. avondblad naar ochtendblad leverde weinig extra bedankjes op, evenals de overschakeling op tabloidformaat. Wel had de krant net als alle andere dagbladen (veel) last van het fenomeen ontlezing, terwijl ook de advertentie-inkomsten drastisch terug liepen. Maar die tendens werd overal gesignaleerd. Nieuwe media, Internet, jongeren die geen krant lazen – het waren omstandigheden die ook niet aan De Twentsche Courant voorbij gingen.

Randgeval: een krantenbus van de TC pal tegen de Duitse grens.

Bezuinigingen De nieuwe Twentsche Courant Tubantia startte zonder gedwongen ontslagen hoewel er een overschot aan redactiepersoneel ontstond, waardoor de bezetting van sommige bijkantoren soms in één klap verdubbelde en soms ridicuul aandeed. Maar dat probleem loste zichzelf min of meer op omdat veel oudere redacteuren vervroegd uittraden (VUT), terwijl anderen gebruik maakten van specifieke bedrijfsregelingen. Maar naarmate de tijd voortschreed, de

100

101


ontlezing hand over hand toenam en de advertentie-inkomsten verder afnamen, verdween de aanvankelijke generositeit uit deze regelingen, die in een aantal gevallen min of meer dwingend werden opgelegd. De situatie verslechterde duidelijk toen bestuursvoorzitter Jan Houwert van Wegener zijn aandelen overdroeg aan de beursgenoteerde Britse investeringsmaatschappij Mecom. Ook Wegener was dus geen baas meer in eigen huis. In het verleden had ook Wegener de gang naar de beurs gemaakt, maar die was allesbehalve succesvol gebleken. Net zoals de overname van een reeks bedrijven, die weliswaar vaak wel in de verte iets met grafische bedrijvigheid te maken hadden, maar in geen enkel geval tot de core business van het concern gerekend konden worden. Ze verdwenen dan ook na verloop van tijd één voor één van het toneel. De verliezen die daarbij genomen werden lieten vaak reusachtige financiële gaten achter, waardoor het concern steeds verder onder druk kwam te staan. Bij zeer velen bestaat dan ook de indruk dat het Wegener-management geen gelukkige hand heeft gehad bij het doen van overnames en fusies. De overdracht van het aandelenkapitaal aan investeerder Mecom was in dit verband een dramatisch dieptepunt. Het bleek de opmaat te zijn tot een reeks draconische bezuinigingsmaatregelen waaronder ook De Twentsche Courant Tubantia tot op de dag van vandaag gebukt gaat.

Eerste ‘catholyke’ krant al na twee jaar ter ziele

Briefjes van heerooms ‘te pas en te onpas’ bij hoofdredacteur De latere hoofdredacteur J.G.H. Oude Brunink van de Twentsche Courant, die ten tijde van Jos Panhuijsen al aan de redactie van de krant was verbonden, schreef naar aanleiding van diens overlijden in 1986 een herinnering aan de eerste hoofdredacteur van de TC. In dat artikel toonde JOB zoals zijn ‘nom de plume’ was zich een medestander van Panhuijsen en keerde hij zich tegen de katholieke journalistiek als ‘een flauw aftreksel van gelovige gehoorzaamheid aan de kerkleiding’. Later gaf Oude Brunink de lezers een (onthutsend) inkijkje hoe het in het kantoor van de eerste hoofdredacteur van de krant toeging. ‘Te pas en te onpas schreven heerooms briefjes over alles wat hun niet zinde’. Dat de clerus de krant nadrukkelijk volgde maakte Oude Brunink zelf mee toen een Twentse pastoor zich opwierp als potentieel hoofdredacteur naast zijn pastorale taken. En passant maakte hij gehakt van de fungerende hoofdredacteur die hij verweet van het rechte, d.w.z. katholieke pad te zijn afgeweken. Directie en raad van commissarissen waren echter toen al zo geëmancipeerd dat zij er niet over peinsden een niet-journalist op die post aan te stellen. Wel bleef de pastoor Oude Brunink achtervolgen met telefoontjes en briefjes. Hij verweet hem o.m. niet zuiver in de katholieke leer te zijn en veel te vrijzinnig c.q. links te zijn in zijn commentaren. De briefjes van kerkvaders, die reeds op het bureau van de eerste hoofdredacteur terecht kwamen, bleven dus ook (veel) later de redactionele leiding achtervolgen.

Dat ‘richtingkranten’ het in Nederland altijd moeilijk hebben gehad (en nog hebben) wordt o.a. bewezen door de ervaringen van Le Sage ten Broeke toen die in 1822 in Den Haag de Roomsch Catholyke Courant liet verschijnen. In het feestnummer uit 1959 van de Twentsche Courant staat te lezen hoe groot de tegenwerking was, die de uitgever ondervond. ‘Wij gevoelden wel dat wij van de zijde der protestanten geen bijval te verwachten hadden’, aldus de uitgever. ‘Doch wij konden niet vermoeden dat lieden die bij iedere gelegenheid op verdraagzaamheid roemen niet zouden kunnen verdragen dat bijvoorbeeld een catholyke koffiehuishouder de Catholyke Courant onder de menigvuldige openlijke nieuwsbladen waarin niet zelden de katholieke religie gehoornd en bespot wordt, openlijk ter lezing legt.Wij konden niet vermoeden dat de vrees voor de lieve verdraagzaamheid zo diep bij de katholieken was ingeworteld dat men de Courant bij het binnentreden van een protestant zou wegmoffelen, even als had men een misdaad begaan’. Le Sage ten Broeke besloot daarop de naam van de krant te veranderen in de NoordNederlandsche Courant. Maar ook die naamsverandering kon zijn initiatief niet redden. Een jaar later werd de uitgave gestopt bij gebrek aan abonnees.

102

103


Krant op de bres voor president-commissaris De redactie van de Twentsche Courant heeft als regionaal dagblad altijd vooraan gestaan wat betreft het verdedigen van Twentse belangen. Ook en vooral waar dat ging om de Haagse bureaucratie te bewegen andere, d.w.z. in het belang van Twente, beslissingen te nemen. Bij de parlementsverkiezingen van 1959 deed zich zo’n situatie voor. Mr. E.G.M. Roolvink was na jarenlang kamerlidmaatschap op een onverkiesbare plaats terecht gekomen en de krant maakte zich daar bijzonder druk over. (Per slot van rekening was hij ook president-commissaris van de Twentsche Courant!). ‘Een klap in het gezicht van de kiezer’, oordeelde de redactie over het feit dat Roolvink buiten de boot dreigde te vallen, terwijl hij toch – aldus de krant – bekend stond als een ‘deskundig’en ‘integer’ parlementariër. In no time werd een comité van verontwaardigde KVP’ers gevormd met het doel Roolvink weer in de toen nog groene bankjes van het Binnenhof te krijgen. De actie, die van harte door de krant werd ondersteund, slaagde: Roolvink kreeg bijna 9.000 voorkeurstemmen waardoor hij ruimschoots verzekerd was van een kamerzetel. Zonder de Twentse actie was het zeer de vraag geweest of Roolvink in de Kamer zou zijn gekomen. Hij was een verklaard tegenstander van KVP-kopstuk Romme (en later van Marga Klompé) en had de steun van zijn Twentse achterban dan ook hard nodig. Toen hij in de Kamer zat liet hij elke dag alle edities van de Twentsche Courant naar Den Haag opsturen. Zijn collega-kamerleden keken dan ook verwonderd op dat Roolvinks postbakje op het Binnenhof elke dag propvol was met kranten uit Twente; ze werden door het Almelose kamerlid allemaal van a tot z nageplozen.

Katholiek zijn als voorwaarde voor hoofdredacteur Na het gedwongen terugtreden van Oude Brunink als hoofdredacteur van de Twentsche Courant ontstond de vraag wie hem zou opvolgen. De redactie die een belangrijke rol had gespeeld bij het vertrek van JOB (zijn nom de plume, afgeleid van zijn initialen) meende dat nu de tijd was aangebroken om inspraak te hebben in de benoeming van de nieuwe man of vrouw. Het merendeel van de redactie schoof daarop Hennie Everts, die op dat moment het gezicht was van de sociaal-economische redactie, naar voren. Inderdaad, werd Everts uitgenodigd voor een gesprek met de directie. Maar het gesprek was van korte duur en na nog geen uur keerde een gefrustreerde Everts terug op de redactie in Hengelo. Daar vertelde hij aan zijn collega’s dat niet zozeer zijn kwaliteiten als journalist in het geding waren geweest, maar het feit dat hij niet rooms katholiek was. Daardoor was het onmogelijk, aldus de directie, dat hij in aanmerking zou kunnen komen voor een functie als die van hoofdredacteur. Everts was helemaal niet kerkelijk en was ook niet van plan dat te worden. Hij had in die tijd echter meerdere ijzers in het vuur en toen zijn mislukte sollicitatie bij de Twentsche Courant een feit was nam hij ontslag om vervolgens een baan als algemeen redactiechef te accepteren bij Radio Oost. Daar had hij bovendien het vooruitzicht om op korte termijn benoemd te worden tot hoofdredacteur.

Hoewel de Twentsche Courant in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw het rooms katholieke odium min of meer van zich afschudde bleef rondom de krant toch altijd een waas van katholiciteit hangen. De hoofdredactie sprak in die jaren van een levensbeschouwelijke, algemeen christelijke krant, hoewel de wortels met de rooms katholieke kerk nooit formeel werden doorgesneden. Onder rooms katholieke pastors werd de krant dan ook gelezen, zij het lang niet door allemaal.

Het vertrek van Hennie Everts, die met name bij de Overijsselse vakbonden een zeer goede naam had, bleef niet zonder gevolgen. Vooral niet toen deze inderdaad hoofdredacteur (en later directeur) was geworden bij Radio Oost. Meerdere Twentsche Courant-collega’s zegden de krant vaarwel om hun geluk te proberen bij de radio van televisie was toen nog geen sprake - waardoor er gaten in de personeelsbezetting bij de krant vielen. Zo werd in korte tijd de sociaal-economische redactie ‘ontmand’, raakte de eindredactie in Hengelo een aantal journalisten kwijt terwijl ook op andere posten gaten ontstonden. Maar meer nog dan dat was het gebrek aan vertrouwen onder de journalisten over de toekomst van de krant. Bovendien was er geen sprake meer van de gemeenschapszin die het werken op de redactie van de Twentsche Courant altijd had gekenmerkt.

Het levensbeschouwelijk karakter van de krant kwam o.m. tot uitdrukking in het medeorganiseren van de lezingencyclus in de Zwanenhof, een bezinnings- en conferentiecentrum nabij Zenderen. Daar werd gesproken over onderwerpen als de rooms katholieke kerk na 1945, seksualiteit, jongeren 20 jaar geleden en nu, enz. Daags tevoren publiceerde de krant een achtergrondverhaal over de aanstaande lezing, evenals een portret van de inleider. En vanzelfsprekend werd er verslag gedaan van de lezing an sich.

Toch waren er ook op de redactie tal van journalisten die vonden dat een benoeming van Evers als hoofdredacteur een brug te ver zou zijn geweest voor de lezers van de Twentsche Courant. ‘Qua moraliteit paste hij niet bij de identiteit van de krant’, aldus Herman Morsink die zelf een tijdlang de redactie van de krant leidde. Evers’ uitgesproken linkse ideeën strookten zeker niet met die van de commissarissen en ook de directie hield er andere opvattingen op na. Al met al was het niet zo verwonderlijk dat Evers werd afgewezen al bestond er veel waardering voor de artikelen die hij schreef.

Zwanenhof-lezingen als verlengstuk van identiteit

De lezingen op de Zwanenhof werden bijgewoond door gemiddeld zo’n 200 belangstellenden. Zij waren over het algemeen ‘progressief katholiek’ en doorgaans geabonneerd op Twentsche Courant.

104

105


De Twentsche Courant in één oogopslag De Twentsche Courant heeft een lange en bewogen geschiedenis van ruim anderhalve eeuw achter de rug, waarvan de laatste 50 jaar als dagblad. En al verschijnt de krant niet meer als zelfstandige dagbladtitel de krant leeft ook nu nog voort in de naam De Twentsche Courant Tubantia. Hieronder de belangrijkste data uit de geschiedenis van de krant. 1844 Het stichtingsjaar van de Twentsche Courant: de Almelose uitgever/drukker J.T. Sommer geeft op 6 januari van dat jaar voor het eerst de Twentsche Courant uit, een nieuwsblad dat enkel op zaterdag verschijnt. De eerste nummers telden vier pagina’s en de abonnementsprijs bedraagt 90 cent per kwartaal. 1870 De verschijningsfrequentie van de krant wordt opgevoerd tot twee keer per week. Zowel op woensdag als op zaterdag wordt de krant bij de abonnees bezorgd. Later wordt de verschijningsfrequentie uitgebreid tot drie keer per week. Rond 1900 De eerste foto’s verschijnen in de krant, die daarvoor slechts ‘platte’ tekst kende. Vanzelfsprekend zijn de foto’s in zwart-wit. In 1885 stond er al een advertentie in de krant, die geïllustreerd was door middel van een foto. 1918 De Eerste Wereldoorlog is ten einde. De Twentsche Courant komt samen met het Weekblad voor Oldenzaal en Omstreken (in de volksmond de Oldenzaalse courant) van drukker/ uitgever G. Bruggeman in handen van de n.v. Twentsche Courant en Handelsdrukkerij te Zwolle. De Twentsche Courant, gemaakt in Oldenzaal, krijgt een uitdrukkelijk rooms katholieke signatuur, waar de krant eerst ‘neutraal’ was. De Olympische Spelen van 1928 bijvoorbeeld moeten wijken voor een 25-jarig priesterfeest. 1943 In de laatste oorlogsjaren wordt op initiatief van de Almelose accountant P.J. de Kok nagedacht over een Twentsche Courant als dagblad. De krant moet dan wel rooms katholiek van signatuur zijn. De Twentse dekens omarmen het plan. G.P. Bloemen, J.F.M. Harbers, A.A.F.M. Verbeek en E.G.M. Roolvink zijn de mannen van het eerste uur. 1945

Drs. J.H.M. Niessen jr.

106

107


Op 11 april 1945 verschijnt het eerste nummer van de ‘nieuwe’ Twentsche Courant. Initiatiefnemer De Kok is daar niet bij; hij wordt een maand daarvoor door de Duitsers gefusilleerd vanwege zijn verzetsactiviteiten. De krant telt niet meer dan een paar A-viertjes en bevat nauwelijks nieuws. Vanwege papierschaarste bedraagt de verschijningsfrequentie voorlopig twee keer per week. Al op 17 april wordt die frequentie opgevoerd en krijgt de krant de onderkop ‘Katholiek dagblad voor Twente’. De krant wordt vanaf de kansel door pastoors aangeprezen en ook tijdens huisbezoeken dringen pastoors en kapelaans er bij katholieken op aan zich te abonneren op de Twentsche Courant. Op 7 mei plaatsen de Twentse dekens een oproep in de krant waarin zij kritiek op de krant proberen te weerleggen. Zij vragen de abonnees geduld te hebben met de nieuweling, die hun uitspraak dat ‘ze de stoutste verwachtingen zal overtreffen’ niet kan waarmaken. Desondanks groeit het abonnee-aantal vrij snel naar 20.000. Op 1 september van dat jaar treedt J.Th.A. Niessen aan als directeur; hoofdredacteur is Jos Panhuijsen.

1965 De krant telt 40.000 abonnees, inclusief de circa 3.000 abonnees van het Overijssels Dagblad, dat in 1962 wordt overgenomen en als kopblad van de Twentsche Courant verder gaat.

Juli 1945 Jos Panhuijsen vertrekt als hoofdredacteur. Hij is het niet eens met de zienswijze van de raad van commissarissen, waarin het kamerlid Roolvink een belangrijke rol speelt. Deze staat herstel van de oude politieke en maatschappelijke structuren voor. Uit solidariteit met Panhuijsen stapt ook Jan Oude Brunink – de latere hoofdredacteur van de TC - op; in maart 1946 keert hij echter op zijn schreden terug. Panhuijsen laat nog een keer (in 1980) van zich horen door een boek te schrijven, waarin hij het kleinstedelijke Oldenzaal en zijn inwoners de spiegel voorhoudt. Panhuijsen wordt opgevolgd door C.J. van der Pol.

1967 Directeur Niessen sr. draagt de leiding van de krant over aan zijn zoon drs. J. Niessen. Met hem aan het roer begint de Twentsche Courant aan een reeks belangrijke en kostbare investeringen. De tijd van hoogconjunctuur in de jaren zeventig speelt de krant in de kaart, waardoor aflossing en rente van deze investeringen zonder veel moeite kunnen worden opgebracht. In de jaren tachtig, die gekenmerkt worden door een korte economische recessie, zullen deze de rentabiliteit en zelfs het voortbestaan van het bedrijf echter ernstig in gevaar brengen.

1946 Hoofdredacteur Van der Pol is plotseling van het toneel verdwenen. Hij kreeg waarschijnlijk om dezelfde reden als Panhuijsen de wacht aangezegd al is de precieze reden van zijn vertrek nooit bekend geworden. Ook Van der Pol, die de krant slechts een half jaar leidde, was een fervent voorstander van nieuwe structuren op politiek en maatschappelijk gebied hetgeen hij meermalen demonstreerde in zijn hoofdartikelen. Hij wordt opgevolgd door mr. Bernard Plegt, die al bij de krant werkt.

1971 De krant neemt een nieuwe 64-zijdige rotatiepers in gebruik. In 1968 werd weliswaar nog gesproken over uitbreiding van de pers tot een 48-zijdige, maar de Twentsche Courant ontwikkelt zich zo voorspoedig dat de ‘jonge’ Niessen de stap naar een 64-zijdige pers wel aandurft. Een andere gewaagde stap is de uitbreiding van het gebouw in Hengelo (1982), waardoor de centrale redactie eindelijk verlost wordt van een nijpend ruimtegebrek.

1947-1965 De Twentsche Courant beleeft redactioneel gezien een rustige periode onder hoofdredacteur Plegt. Onder zijn leiding toont de krant zich een trouw aanhanger van de KVP en de kerk van Rome. Oldenzaler Plegt, een echte Tukker, is een man van het eerste uur en geniet alom respect in de Twentse samenleving. In de laatste jaren van zijn ‘bewind’ laten individuele redacteuren blijken het niet eens te zijn met de soms rigide opvattingen, die de krant ventileert in zijn commentaren. Mr. Plegt wordt in 1965 opgevolgd door J.G.H. Oude Brunink, die een totaal andere koers voorstaat op redactioneel gebied. Een koers, die de krant ‘los’ maakt van de oude roomse kaders. Oude Brunink staat een progressief evangelische krant voor ogen en het overgrote merendeel van de redactie kan zich hierin vinden. Bij de personeelsuitbreiding valt op dat ook niet-rooms katholieke redacteuren en verslaggevers worden aangenomen.

108

1957 Het abonnee-aantal van de krant bedraagt 30.000. 1959 De krant verhuist van Oldenzaal naar Hengelo, waar in het hart van de stad een gloednieuw pand wordt betrokken. Het gebouw wordt ingezegend door aartsbisschop Alferink. Toch wordt bij deze gelegenheid de onderkop ‘Katholiek dagblad voor Twente’ los gelaten. De krant wil – aldus de directie – ook anderen dan rooms katholieke lezers aan zich binden. De omzet van de Twentsche Courant bedraagt in dat jaar ruim twee miljoen gulden; er werken ruim 100 mensen bij het bedrijf.

1973 De n.v. Drukkerij Twentsche Courant wordt omgezet in een besloten vennootschap. 1974 De Twentsche Courant gaat als een van de eerste dagbladen in Nederland geheel over op een fotografisch zetsysteem. Dat betekent afscheid van ‘het lood’ dat jarenlang de grafische bedrijven domineerde. In de eerste helft van de jaren zeventig zal de krant in totaal ruim vijf miljoen gulden investeren om up to date te blijven. 1975 De Twentsche Courant floreert. De omzet is gestegen tot zestien miljoen gulden en de groei in abonnee-aantal is bovenmodaal. (Twee jaar later zal het totaal aantal abonnees uitkomen op 54.700, het hoogste aantal dat de krant ooit bereikt). Ook wordt er volop

109


winst gemaakt. In 1975 bedraagt die ruim een miljoen gulden, die vrijwel in zijn geheel in het bedrijf wordt geïnvesteerd. Dat gebeurt door o.a. de uitgave van het huis-aan-huisblad Vizier op Noordoost Twente en weekblad Twente Intiem. Een poging om Dagblad van het Oosten van uitgeverij Hilarius (Almelo) over te nemen mislukt. De grootste concurrent van de Twentsche Courant, uitgeverij Van der Loeff c.q. Dagblad Tubantia (in de volksmond ’n Bans) gaat met die krant aan de haal, waardoor de concurrentiepositie van de Twentsche Courant aanzienlijk verslechtert. 1976 Het Amsterdamse onderzoeksbureau Van de Bunt & C licht de krant door en zegt er een hard hoofd in te hebben dat de Twentsche Courant zelfstandig kan blijven voortbestaan. 1982 De Twentsche Courant gaat over tot de aanschaf van een geïntegreerd beeldschermzetsysteem waarmee het bedrijf opnieuw voorop loopt wat nieuwe ontwikkelingen in de grafische sector betreft. Het bedrijf telt thans 300 medewerkers. De hoogconjunctuur van de jaren zeventig slaat echter om in een economische crisis en de krant raakt in de gevarenzone door fors dalende advertentie-inkomsten en een stagnerende abonneegroei. Net als in 1981 ontvangt de krant dit jaar een uitkering uit het Bedrijfsfonds van de Pers dat tot doel heeft noodlijdende kranten op de been te houden. Structureel verandert er echter weinig of niets. Er wordt zelfs gesproken over (17) gedwongen ontslagen. 1983 De directie kondigt ingrijpende bezuinigingsmaatregelen aan. Op de redactie ontstaat de onvrede over de wijze waarop hoofdredacteur Oude Brunink de krant leidt in deze tijd van crisis en recessie. Het komt tot een uitbarsting en uiteindelijk leidt het conflict tot het op non actief stellen van de hoofdredacteur, die – verbitterd - in 1986 met vervroegd pensioen gaat. 1985 De Twentsche Courant gaat nauw samenwerken met de uitgeverijen Kluwer in Deventer en Audet in Nijmegen. De reden: waarborgen scheppen voor de continuïteit van de krant. Een eerdere vrijage (in 1978) met het Zwolse Erven Tijl leverde niets op. 1986 Cees Brinkhuizen, eindredacteur van KRO’s actualiteitenrubriek Brandpunt wordt als opvolger van Oude Brunink hoofdredacteur van de Twentsche Courant. Na twee jaar keert hij de krant de rug toe, na op de redactie veel overhoop te hebben gehaald. Chef redacteur Herman Morsink wordt benoemd tot hoofdredacteur ad interim; later (1989) volgt zijn formele benoeming tot hoofdredacteur.

1989 De Twentsche Courant, Dagblad Tubantia en het Deventer Dagblad gaan fuseren onder de naam Oostelijke Dagblad Combinatie (ODC). Daarmee is aan de zelfstandigheid van de Twentsche Courant een einde gekomen. Samen hebben de kranten een oplage van 270.000 exemplaren. De redactionele onafhankelijkheid van de onderscheiden dagbladen blijft gehandhaafd en de werkgelegenheid wordt voor drie jaar gegarandeerd. Het gezamenlijke aandelenpakket gaat voor 74 procent naar uitgeverij Van der Loeff (Dagblad Tubantia) en voor 24 procent naar uitgeverij Kluwer (Deventer Dagblad). De Twentsche Courant blijft met lege handen achter. Algemeen directeur wordt J.H. Verleur, die in enkele jaren de weg moet vrijmaken voor drs. Jan Houwert van uitgeverij Van der Loeff. Bij de Twentsche Courant wordt Jan Velterop directeur: Albert Dekker is weer naar Limburg vertrokken. 1992 De ODC gaat op in het Apeldoornse krantenconglomeraat Wegener. Jan Houwert zal later voorzitter van de raad van bestuur worden. De Twentsche Courant wordt ontmanteld, d.w.z. het gebouw in Hengelo wordt verkocht (en later gesloopt) evenals tal van bijkantoren in de regio en de personeelsleden verhuizen naar Enschede. Er wordt aan de Enschedese Getfertsingel een nieuwe 3 x 48-zijdige offsetrotatiepers geïnstalleerd waarop niet alleen Dagblad Tubantia, maar ook de Twentsche Courant wordt gedrukt, evenals een groot aantal huis-aan-huisbladen. Twee jaar later wordt al het personeel overgeheveld naar de Tubantia-lokatie aan de Getfertsingel in Enschede. 1994 De Twentsche Courant bestaat 150 jaar en geeft een speciale jubileumuitgave uit. 1996 Hoofdredacteur Herman Morsink gaat met pensioen. Hij wordt opgevolgd door Gerard Driehuis, afkomstig van HP/De Tijd. Het betekent tegelijkertijd het einde van de dagbladtitel Twentsche Courant die in dat jaar verdwijnt. De Twentsche Courant en Dagblad Tubantia gaan op in één krant, die de naam krijgt De Twentsche Courant Tubantia. Hoofdredacteur is momenteel André Vis. 2005 Het Wegener-concern wordt overgenomen door de Britse investeringsmaatschappij Mecom, dat de Wegener-kranten een strak bezuinigingsregiem oplegt, waaronder ook De Twentsche Courant Tubantia gebukt gaat. Twee jaar later verschijnt de krant in tabloidformaat.

1987 Drs. Jan Niessen neemt om gezondheidsredenen als directeur ontslag bij de krant. Hij wordt opgevolgd door A.A. Dekker, die samen met co-directeur Jan Rabelink gaat uitkijken naar nieuwe fusiepartners en daarbij ‘niets uitsluit’.

110

111


Colofon Š 2011 Stichting Twentsche Courant Enschede Tekst: Beeldmateriaal:

Klaas Goinga Fotoarchief Twentsche Courant

Ontwerp, vormgeving Studio Wegener SpeciaalMedia en productie: www.wegenerspeciaalmedia.nl

112


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.