Couperus' terugkeer in Nederland was begin februari zelfs tot het bestuur van het studentengezelschap Dicendo discimus te Groningen doorgedrongen.55 Toen al besloten de leden daarvan hem uit te nodigen tot het houden van een lezing, dus lang voor de eerste voordrachten in Den Haag en Delft. Couperus reageerde meteen vriendelijk en positief. Maar hij wilde liever pas in mei komen, omstreeks de vijftiende of iets later. ‘Ik hoop namelijk in dien maand’, zo schreef hij terug,56 ‘een reis naar het Noorden van ons land te maken en op het oogenblik zoû eene verplichting mij met schikken.’ Een maand nadien liet hij weten dat hij als honorarium honderdvijfentwintig gulden wilde hebben, reis- en verblijfkosten inbegrepen. Als voor te lezen teksten gaf hij in overweging De zonen der zon, fragmenten uit De ongelukkige die hij ook in Delft ten gehore had gebracht, of anders stukken uit Herakles, Dionyzos, Babel of Psyche. Merkwaardig genoeg stelde hij als mogelijkheid ook de, toen nog nimmer in boekvorm verschenen maar wel in Groot-Nederland opgenomen, draak Imperia voor, zonder dat wij kunnen vermoeden wat hem daartoe bewoog. Zag hij er bijzondere dramatische kansen in, omdat de tekst hem Marijke Stapert-Eggen, ‘Louis Couperus gelegenheid gaf afwisselend de stemmen van saters en heksen 55 over Groningen en zichzelve. Een zoektocht te imiteren? Men moet er niet aan denken hoe het geklonken naar de auteur en zijn “vriend Jaap”’, in Maatstaf 33 (1985), nr.4, 44-60. (In het zou hebben. volgende is hieraan het een en ander Als datum werd tenslotte 28 mei vastgesteld. In de week ontleend.) Idem, 49. die er aan vooraf ging zou er in Groningen kermis zijn. Toen 56 57Idem, 50. Couperus dat hoorde, overwoog hij sterk een paar dagen eerder te komen. Hij schreef de secretaris van Dicendo discimus:57 ‘Zoû u mij eens willen melden of ik, zoo ik vier of vijf dagen te voren kom, iets meê kan maken van die echt Hollandsche jool, dat ik wel aardig zoû vinden om souvenirs uit mijn kindertijd op te zoeken, of welke dagen de aardigste zijn. Ook zoû u mij dan verplichten met mij een hôtel te noemen: vermoedelijk zal mijne vrouw met mij mede komen. Wij denken van Groningen naar Leeuwarden en de Friesche meren te gaan en als u mij eenige inlichtingen geven kunt, zal ik zeér verplicht zijn.’ In welk hotel Couperus gelogeerd heeft is niet bekend: De Doelen, Baulig, Frigge? Van de voorgestelde teksten werd uiteindelijk Psyche gekozen. Zijn verdere plannen heeft Couperus ter elfder ure gewijzigd: geen kermis, geen Friese meren noch ook Leeuwarden, en Elisabeth is om eveneens onbekende redenen rustig in Den Haag gebleven. Aan het Groningse avontuur heeft hij uitstekende herinneringen behouden. Op de middag voorafgaand aan zijn optreden - hij was een dag eerder gearri[p. 492]
veerd - bood het bestuur van Dicendo Discimus hem een rijtoer aan naar Harendermolen en Paterswolde. De toen nog jonge 58Zie reeds Amice, 213 met afb. van tekst en muziekvoorbeelden. Jaap Kunst, die ook van de partij was, herinnerde zich jaren 59‘Over Groningen en Mijzelve’ (Vad. 5 juni later: ‘Hij was in een aimabel humeur en welbespraakt, maar 1915), in Der dingen ziel, 16-22; 19-20. gaf ons daarbij toch ontegenzeggelijk den indruk, zich in een
merkwaardig vreemd, nog niet volledig geciviliseerd land te bevinden.’ Kunst, die assessor secundus was en in 1915 de werkzaamheden van de eigenlijke abactis grotendeels had overgenomen, wijdde daags na de lezing een zeer interessant artikel aan Couperus' optreden in Vrije Arbeid.58 Men had de grote bovenzaal van De Harmonie afgehuurd, en om acht uur zou de avond beginnen. Voor de somma van slechts een gulden kon. Groningen het Haagse wonder meebeleven. De verwachtingen waren even hoog als het door Couperus bedongen honorarium. Immers, in november 1914 had Albert Verwey het in Groningen met vijftig gulden moeten doen, en in mei van datzelfde jaar had Van Deyssel met honderd gulden genoegen genomen. Wel had men deze na afloop ook nog een souper aangeboden, maar daar mocht Couperus eveneens op rekenen. In zijn verwachtingen werd Groningen niet teleurgesteld, althans het merendeel van het publiek niet. Couperus had naast zijn spreekgestoelte witte rozen gevonden, en voelde zich ook verder zo in de watten gelegd dat hij uitgesproken in zijn nopjes was. Tijdens de rijtoer, die middag, hadden de studenten hem steeds pepermuntjes gepresenteerd, uit angst dat hij wellicht ontijdig zijn stem zou verliezen in het briesje. Zij hadden hem met onverholen afschuw gruwelijke verhalen opgedist over de achttiende-eeuwse pederastenmoordenaar Rudolf de Mepsche, Heer van Faen. Onderweg had men tweemaal thee gedronken in een uitspanning. Er kón niets meer misgaan. Dat gebeurde dan ook niet. Couperus haalde zelfs een stunt uit die hem een kleine ovatie opleverde, ook al was er onder zijn gehoor een aantal mensen die niet veel van zijn fameuze woordkunst moesten hebben. Zelf heeft hij over dit optreden geschreven:59 ‘... het podium, dat ik betrad, zoudt gij met onwaardig uw exquizen smaak hebben gevonden. Over betapijte treden trad ik in een nis van palmen en groen en witte rozen geurden naast mij. Zij hadden het elegant gedaan, weet ge, mijn “boersche” Groningers. Ge hadt ze een pluimpje gegeven, heusch. Ik weet niet waarom - ik lees zeer gaarne in Den Haag - maar ik heb “Psyche” in Groningen beter gelezen dan in Den Haag. Ik heb beter het [p. 493]
sprookjesachtige getroffen in het begin en den weemoed van den Chimera, die Psyche's ontgoocheling beklaagt... En weet ge wat ik in Groningen heb gedaan, o Haagsche vrienden en wat ik nog nooit in Den Haag deed? Ik had mijn gastheeren reeds te voren gewaarschuwd, dat ik te hunner eere en ter eere van Groningen overal de eind-n zoû laten klinken, wat wij in Den Haag niet doen. “Met de stomme e vooraf?” vroegen zij mij. “Met de stomme e vooraf” beloofde ik. En ik heb, geloof ik, woord gehouden. Ik heb, op een enkelen slipper na, overal de eind-n gezegd, met de
60Idem, 19. 61Zie noot 58.
stòmme e vooraf, en dus Psyche van de tinn'n, in hare droom'n, hare vizioen'n laten zien en doen smacht'n naar de Chimera. Ik geloof wel, dat mijne gastheeren dat nog al aardig vonden...’ Na afloop werd hem, zoals al aangestipt, een souper geoffreerd: met champagne. Bijzonder gevleid was Couperus door de Heidsieck-sec - ‘zij hadden het merk zorgvuldig uit mijne feuilletons na gepluisd’ - en hij ging in zijn latere verslag zo ver Jaap Kunst toe te spreken met de woorden:60 ‘Ik geloof vast, o vriend Jaap, dat ik nog eens in uw tent mede kom overzomeren te Terschelling, om de ommelet te proeven, die gij zoo goed weet te bereiden.’ Kunst heeft Couperus tijdens diens voordracht nauwlettend geobserveerd, en schreef in Vrije Arbeid serieuzer dan de Haagse recensenten en zonder in welke banaliteiten ook maar te vervallen over Couperus' techniek:61 ‘Couperus Psyche-fragmenten voordragende... Schier zoude ik zeggen: Couperus Psyche zingende, - want muziek is het, die er de hoogste charme aan leent, muziek in rythmischen zoowel als melodischen zin. Hoe stijgen en dalen in wisselend tempo de klankbevleugde woordreeksen van dit uiterst verfijnde en gevoelige proza, nú in stormende rijen van onwederstaanbare anapaesten, dán in hupp'lende dactyli; elders in kalme jamben of bewogene trochaeën - doch immer in onvangbare wisseling van stemming en nuance. [...] Ik kan mij niet herinneren iemand gehoord te hebben, die zoo bijna zóng wat hij zeide, als Couperus. Zeer velen deed het daarom eerst, en sommigen bij voortduring, - aan, als geheel doelloze, ja, aandacht-afleidende indruk-verzwakkende aanstellerij. En toch was het dit allerminst. Doch wij, Noorderlingen, zijn gewend te hoeren meest enger begrensde spreekstemmen in een laag register (bas, hoogstens bariton); - was het dan te verwonderen, dat een stem van merkwaardigen omvang [p. 494]
(ruim 2 octaven) en Hollandsch-hooge ligging, ten overvloede nog in die richting bewust geoefend, ons, meerendeels donkerstemmigen, verraste? Dat zijn onmiskenbare affectatie bovendien, eerst vreemd aandeed, en eindelijk, dat men eenigszins gehinderd werd door zijn slecht uitgesproken gutturale r?’ Ter illustratie voegde Kunst zelfs muzieknoten toe, om te 62Uitvoerig hierover Vogel, Couperus, 247verduidelijken hoe Couperus sommige regels opzettelijk monotoon las, terwijl hij in het verloop van andere zinnen zijn 252. 63Zie noot 59, 17. stem een octaaf liet dalen. In Groningen wekte dit verbazing, 64Zie noot 55, 51 e.v. om niet te zeggen lichte consternatie. Kunst eindigde zijn beschouwingen met de opmerking: ‘Velen zullen het met mijne appreciatie van Couperus' voordrachtskunst niet eens zijn, - het zou mij verwonderen, ware het anders. Doch herhaaldelijk hooren, zou, naar mijn bescheiden meening, veler gevoelen in waardeerende zin veranderen.’ Couperus' eigen verslag van deze lezing - Over
Groningen en mijzelven heeft nog een komisch vervolg gehad.62 Het betrof de volgende regels:63 ‘De koeiebeesten lagen of graasden of wachtten de melkster. Eene enkele delicate droeg nog een dekkleed, dat haar vierkant den rug omhoesde. En allen, ik geloof àllen, hadden een kalfje naast zich.’ Dit verleidde op 7 juni een zekere G. Teis Pzn., achter wie zich de heer Geert Willem Spitzen verschool (?), een in de Groninger veenkoloniën geboren en getogen plattelander, zo verklaart Marijke Stapert-Eggen die dit alles nauwkeurig heeft nagezocht,64 tot het volgende in De Veenbode geplaatst gedicht: ‘Zo'n dichter toch woar haolt het heer? Dicht aal wat is en...nog wat meer. Ain vraoge is vast nait te bretaol -Nee, vraogen is vrij hait 't hier op Knaol!-: Zo'n neimelk kou mit 't kaalf aan d'kaant, (Ain zeldzaom ding bie ons in 't laand!) [p. 495]
Dei wacht op melkster, lees ik daor; Wat déi daor mot is mie nait klaor: Zogt 't kaalf of trekt de maaid aan 't jaor, Of zoog de schriever
... op doeme waor?’ Kunst had de ietwat ongelukkige vriendelijkheid dit Couperus toe te sturen, en herinnerde zich lang nadien nog dat het niet in goede aarde viel. Couperus' reactie kwam volgens hem in het kort hier op neer: ‘Nu heb ik toch zo welwillend over die noordelijke inboorlingen geschreven, en nu lappen ze me dit!’65