DE GROND ONDER ONZE VOETEN
.
WERKBOEK NAAM: ………………………………………… 1
Opdracht bodemboren Materiaal: grondboor met bijhorende handleiding, goot of witte plastiek, vouwmeter, glazen potje (meegebracht voor de leerling), lepels, potlood (1)
Maak het bovenste gedeelte van het grondoppervlak vrij van takjes en bladeren met je laars/schoen.
(2)
Neem een bodemstaal zoals in de handleiding aangegeven.
(3)
Je ziet in je bodemstaal verschillende kleuren grond, iedere kleur is een andere bodemlaag. Duid de verschillende lagen aan. (Bijvoorbeeld door een lepel dwars over de grondstaal te leggen bij de overgang van een laag naar de ander.)
(4)
Meet ieder laag op en noteer de afmetingen hieronder. Het aantal lagen is per locatie verschillend, het kan dus zijn dat je slechts tot laag 3 of 4 of 5 hoeft in te vullen. Laag 1: …………………… cm Laag 2: …………………… cm Laag 3: …………………… cm Laag 4: …………………… cm Laag 5: …………………… cm Laag 6 : …………………… cm
(3) Maak een miniatuur-bodemprofiel in je glazen potje: doe van iedere laag wat materiaal in je potje in de juiste volgorde en met de ongeveer juiste verhoudingen. (4)
Maak na afloop het boorgat dicht met het materiaal dat je eruit geboord hebt. Hou de goot boven het boorgat en ‘giet het leeg’ in het gat. Door gat de dichten voorkomen we dat er muizen of torren invallen, of een ree een poot breekt.
2
Opdracht bodemprofiel Materiaal: schep, potlood (1) Ga naar de plaats waar het bodemprofiel zichtbaar is. Maak eventueel een bepaalde deel vrij van materiaal met de schep.
(2)
Zie je de verschillende lagen zoals op de afbeelding hiernaast? Of zijn er lagen niet aanwezig?
(3)
Teken een bodemprofiel zoals je het hier in de bodem ziet. Maak de tekening in het lege vak hiernaast. Om de volgende vragen te beantwoorden, gebruik je best de informatie op het infoblad achteraan dit werkboekje.
(4)
Waarom is de bovenste laag zwart? ……………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………
(5)
Duid met een pijl aan (in jouw tekening hierboven) tot in welke laag je vertakkingen van wortels ziet. Waarom tot die laag? ……………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………
(6)
Tot op welke laag graaft men af als men gaat bouwen? Waarom? ……………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………… 3
Opdracht bodemdiertjes Materiaal: loeppotjes, pincet, zoekkaart minidiertjes, potlood Bodemdiertjes zijn belangrijk voor de bodem. Ze zetten de resten van planten en dieren om in voedingstoffen die door de planten omgenomen kunnen worden. Bovendien verbeteren bodemdiertjes de bodem door er gangen in te graven. Dankzij deze gangen kan de lucht en het water gemakkelijker de bodem in. (1)
Doe een bodemdiertje dat je vindt in een loeppotje.
(2)
Vul onderstaande tabel in. Gebruik hiervoor de zoekkaart ‘minidiertjes’ en het infoblad achteraan in je werkboek.
(3)
Laat het bodemdiertje terug vrij.
(Probeer tot 5 verschillende bodemdiertjes te vinden)
Dier
Vindplaats
Eet dode
Maakt
Kies uit: Strooisellaag of humus of
planten en
gangen in
diepere laag
dieren.
de grond.
4
Opdracht grondsoort bepaling Materiaal: spuitflesje met water, doos met klei, potlood (1)
Neem een handvol klei. Maak het druppelsgewijs nat zodat het net niet aan je vingers kleeft.
(2)
Probeer de vormen in onderstaande tabel te maken, te beginnen met een bergje, dan dropje, dan rolletje met scheuren, …
1.
bergje
bestaat uit zand
2.
dropje
bestaat uit lemig zand
3.
rolletje (10 cm), met scheuren
bestaat uit zandig leem
4.
rolletje (10 cm), zonder scheuren bestaat uit leem
5.
hoefijzer, met scheuren
bestaat uit kleiïg leem
6.
hoefijzer, zonder scheuren
bestaat uit lemig klei
7.
Cirkel
bestaat uit klei
Bron: Kaskens J.W.M.
(3)
Doe de klei terug in de doos.
(4)
Bepaal nu de grondsoort van de plaats waar je bent. 1. Ga naar een plaats waar de ondergrond zichtbaar is. Hier kan je het bodemprofiel goed zien. Maak eventueel een bepaald deel vrij van materiaal. 2. Neem van de onderste laag een handvol aarde in je hand. 3. Maak de grond druppelsgewijs nat zodat het net niet aan je vingers kleeft. 4. Probeer de vormen in de tabel te maken (in de aangegeven volgorde). 5. De vorm die je als laatste kan maken geeft informatie over de grondsoort.
Besluit: De ‘hoogste’ kneedvorm die we kunnen boetseren is ………………………. Het bodemstaal bestaat dus uit ………………………………………………. 5
Opdracht keienonderzoek Materiaal: keien zoekkaart, harde borstel, zachte borstel, potlood (1)
Zoek een 10-tal keien en leg deze bij elkaar. 1. Reinig de stenen met de borstels 2. Sorteer ze op basis van het oppervlak: korrels of glad 3. Sorteer op basis van de vorm: rond of hoekig. 4. Sorteer op basis van kleur 5. Zie je fossielen of opvallende structuren zoals splijtvlakken, bandjes, laagjes, aders of holten? 6. Zoek een gebroken steen: is het breukvlak ruw of glasachtig?
(2)
Probeer de groepjes stenen bij een foto op de zoekkaart te plaatsen.
(3)
Soms ziet men in de grond een laag met keien. Dit noemt een grindlaag. Hoe is deze grindlaag tot hier gekomen? Het antwoord staat op de zoekkaart. Wie zoekt die vindt. De grindlaag is hier afgezet tijdens ………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………… door ……………………………………………………………………………………
(4)
Waarom zijn bijna alle keien afgerond? Hou rekening met het antwoord in puntje (3) Tip: Dit zijn rolkeien. ………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
6
INFOBLAD Definitie van enkele grondlagen: Strooisellaag: dode planten en dierenresten (blaadjes, takjes, uitwerpselen, dode diertjes, ‌) Humus: verteerde planten- en dierenresten waarin niets meer te herkennen valt. Humus geeft de grond een donkere tot zwarte kleur, en zit vol voedingsstoffen voor de planten. Deze voedingsstoffen zijn zo klein dat ze oplossen in water. Bovenlaag: Deze laag bevat veel voedingsstoffen voor de planten. Deze voedingstoffen zijn vanuit de humuslaag met het water meegevoerd en worden hier opgenomen door de planten. Tot in deze laag vind je vertakkingen van wortels zodat planten de voedingsstoffen kunnen opnemen. Ondergrond: Deze laag bevat geen of bijna geen voedingsstoffen, en is dus niet interessant voor de wortels van de planten. Daarom is deze laag ook stabiel van dikte, er wordt namelijk niets uit opgenomen door de planten of verteerd door de bodemdieren. Vooraleer te bouwen graaft men de bodem af tot op deze laag, zoniet bestaat er kans op verzakking van het huis. Wat eten bodemdieren? Regenworm: Pissebed: Miljoenpoot: Oorworm: Duizendpoot: Slak: Spin: Kever: Mier: Rups:
plantenafval plantenafval plantenafval duizendpoot wormen, insecten bladeren, fruit bodemdiertjes, insecten afhankelijk van de soort dierlijk en plantaardig materiaal bladeren
HUISWERK o
Let eens op de grondkleur als je een versgeploegde akker ziet.
o
Let eens op de grond (kleur en soorten) als je een bouwput ziet.
o
Graaf thuis eens een put van Âą 1 m en bekijk het resultaat( maak hem ook weer dicht). 7
8