2012

Page 1

Sinds 1951 zijn amateurarcheologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.

1

Westerheem

het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

AWN-leden maken geschiedenis!

jaargang 61 - februari 2012

maakt t mede mogelijk ge Westerheem word atie. or Cultuurparticip door het Fonds vo

 FORuM HADRIANI BEPROEFD  GuANO-ARCHEOLOGIE. EEN KNOTSKOP uIT PERu OP PLANTAGE WILLEM III TE RHENEN  EEN REGIONALE ERFGOEDKAART VOOR DE KEMPEN CuLTuuRHISTORIE INTERACTIEF EN DIGITAAL ONTSLOTEN

01-2012 omslag.indd 1

07-02-12 13:59


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)

Inhoud

jaargang 61 no. 1, februari 2012

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres A . (Akke) de Vries (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda. E-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • D.N. (Diteke) Ekema (eindredacteur), Maredijk 131, 2316 VX Leiden. E-mail: eindredactiewesterheem@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder (redacteur), Van Egmondestraat 50, 2274 CT Voorburg

E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl • Ilse Scholman (redacteur), Hildebrandpad 339, 2333 DG Leiden. E-mail: ilsescholman@gmail.com Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen)

Redactioneel .................................................................... 1 Tonnie van de Rijdt-van de Ven en Iepie Roorda Booronderzoek door vrijwilligers .................................... 2 Tom Buijtendorp Forum Hadriani beproefd ............................................... 6 Ruurd Kok Guano-archeologie. Een knotskop uit Peru op Plantage Willem III te Rhenen ....................................... 11 Ria Berkvens Een regionale erfgoedkaart voor de Kempen. Cultuurhistorie interactief en digitaal ontsloten ........... 20 RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN … enkhuizen Michiel H. Bartels Enkhuizer siervuurklokken als uiting van de Westfriese leefcultuur, 1575-1625 ................................... 35 LITERATUURRUBRIEKEN ............................................ 44 DE VERENIGING Verenigingsnieuws ........................................................ 53 Werk in Uitvoering ........................................................ 59 COLUMN ...................................................................... 63 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . ................... 64

© AWN 2011. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: BEK Grafische Producties, Veghel ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de ledenadministratie. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Adressenlijst hoofdbestuur, afdelingssecretariaten en coördinatoren van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland  Hoofdbestuur Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburglaan 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: W. (Wim) Schennink, Vossenberglaan 29, 6891 CP Rozendaal (Gld), tel. 026-3610334, e-mail: Schennink-dekker@hetnet.nl Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: bosch.joop@gmail.com. INGbank 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • R. (Ruud) Raats (graafkampen), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 033-4808181, e-mail: ruud.raats@xs4all.nl • A.F. (Albert) Zandstra (LWAOW), W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail: secretariaat@lwaow.nl • PR en Communicatie: Sophie Lampe, Doelengracht 4a, 2311 VM Leiden, tel. 06-17399598 • A. (Akke) de Vries (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 076-5600917 e-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl • S. (Suzanne) Klüver (Jongeren en Archeologische educatie), Chopinplein 56, 3122 VM Schiedam, tel.: 06-23710905, e-mail: suzannekluver@hotmail.com  Coördinatoren • Nederlandse Jeugdbond ter Bestudering van de Geschiedenis (NJBG): Contactpersoon: H.J. (Harmen) Spreen, De Pauwentuin 19, 1181MP Amstelveen, tel.: 020-4537021, e-mail: hspreen@xs4all.nl • Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW). Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail:secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Website: www.lwaow.nl  Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., (†), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modder­man (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. VerhagenPettinga, P. Vons (†), P.K.J. van der Voorde.  Secretariaten/contactpersonen afdelingen 01. Noord-Nederland: J. Bosch (tijdelijk), Gravenmaat 13, 9302 RA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: bosch.joop@gmail.com 02. Archeologie Land en Water Noord-Holland Noord - ALWH-AWN: J. R. Vet, Walakker 44, 1446 GJ Purmerend, tel. 06-26024556, e-mail: jrvet@xs4all.nl 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680, e-mail: jokebroeze@tiscali.nl.

04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. H.C. Vermast (secretaris), Bankenlaan 2, 1944 NM Beverwijk, tel. 0251-200897, e-mail: archeologiekennemerland@live.nl 05. Amsterdam en omstreken: W. ’t Hart, Helmholtzstraat 67-huis, 1098 LE Amsterdam, tel. 020-6936359, e-mail: w.hart@upcmail.nl 06. Rijnstreek: B. Zandbergen, Archeonlaan 1A, 2408 ZB Alphen aan den Rijn e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band, Parelmoerhorst 126, 2592 SH Den Haag, tel. 070-3175534, e-mail: a.p.vanden.band@tele2.nl 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 09. Noord-Holland Noord: F. Diederik, Kievitlaan 36, 1742, AD Schagen, tel. 0224-296548, e-mail: fransdiederik@quicknet.nl 10. Zeeland: A.T. Dieleman-Hovinga, Terneuzensestraat 64, 4543 RR Zaamslag, tel. 0115-431547, e-mail: aukjetjitske@hotmail.com 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: K. Dijkstra, Waalstraat 27, 3522 SB Utrecht, e-mail: karliendijkstra@casema.nl 13. Naerdincklant - Archeologie Gooi- en Vechtstreek (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 0356834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl homepage: http://www.naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 06-29583599, email: awn.afd14@gmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: L.H.W. ten Hag, Lorkenstraat 14, 6523 DR Nijmegen, tel. 024-6776168, e-mail: lhwtenhag@planet.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: J. Kleinen, Stiggoor 58, 7241 LB Lochem, tel. 0573-253094, e-mail: j.kleinen@hetnet.nl 19. Twente: K. de Rooij, Acacialaan 24, 7611 AR Aadorp, e-mail: AWN-19twente@hotmail.nl 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Dhr. J. Boes, Normandieplein 6, 8303 HA Emmeloord, tel. 0527-699113, e-mail: janboes@online.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.­ac.be­/u/­overveld/archeology/ awn22.html,e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 040-2386569, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 06-25034696 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: Deze afdeling is voorlopig aangehaakt aan afd. 23. Zie daar het contactadres.

Foto omslag: De groeven over de knotskop die bedoeld lijken om touwen op hun plek te houden. Foto: Ruud Kok [Zie pag. 12]

01-2012 omslag.indd 2

07-02-12 13:59


Redactioneel

Het is inmiddels 15 jaar geleden dat ik deel ben gaan uitmaken van de redactie van Westerheem. Als redacteur heb ik al 15 jaargangen lang de Literatuurrubrieken van Westerheem verzorgd. Dat is niet zozeer een memorabele mijlpaal, maar wel een aardige reden om eens een blik terug te werpen op 15 jaargangen Westerheem. De gemiddelde Westerheem-editie telde destijds 67 pagina’s, terwijl de hedendaagse bezuinigingen ons nu tot edities dwingen van niet meer dan een gemiddelde van 55 pagina’s. Een vooruitgang is dan weer wel dat Westerheem nu geheel in een fullcolor uitvoering verschijnt, professioneel opgemaakt door Seña Ontwerpers. 15 jaar geleden bestond er wel een Europees verdrag van Valetta (‘Malta’), maar dat was toen nog niet in onze nationale wetgeving geïmplementeerd, laat staan dat amateurs en professionals er door werden geremd bij de verrichten van verstoringen in het bodemarchief. Westerheem besteedde er in elk geval geen aandacht aan. Ondenkbaar zouden toen bijdragen zijn geweest over booronderzoek door vrijwilligers en over de opbouw van een regionale erfgoedkaart, en evenmin over het digitaal ontsluiten van een erfgoedkaart. Tonnie van de Rijdt-van de Ven, Iepie Roorda en Ria Berkvens staan er in de nu voor u liggende Westerheem uitgebreid bij stil. Afgaande op de inhoud van de Westerheem uit 1997 lijkt het dat professionele

archeologen gemakkelijker tijd konden vrijmaken voor synthetiserende publicaties en voor het recenseren van boeken. De hete adem van Malta en de opmars van de commerciële archeologie was nog ondenkbaar, net als bedreiging en evenmin als vooruitgang. Niet dat men meer tijd vrijmaakte voor het publiceren van opgravingsresultaten. Uit de literatuurrubrieken in Westerheem blijkt in ieder geval niet dat dit vaak gebeurde. Wat gebleven is, is het filosoferen over de oorsprong en de betekenis van bodemvondsten. In dit nummer van Westerheem vindt u een artikel over een prehistorische Peruaanse knotskop die in Rhenen uit de grond kwam (Ruurd Kok) en een artikel over de fraai gedecoreerde vuurstolpen van omstreeks 1700 uit Enkhuizer huisvuil (Michiel Bartels). Tom Buitendorp schetst de geschiedenis van het onderzoek van Romeins Forum Hadriani, terwijl mijn mede redacteuren Jan en Marijn de gebeurtenissen, plannen en goede voornemens van de AWNafdelingen in het zonnetje plaatsen. Zo biedt ook deze editie weer een afwisselende en boeiende inhoud voor vrijetijds- en beroepsarcheologen. Voor wat betreft de literatuurrubrieken tenslotte: uw publicaties, maar ook recensies en signalementen, zie ik graag tegemoet. Gerrit Groeneweg

Redactioneel |

01-2012 binnenwerk def.indd 1

1

07-02-12 13:54


Booronderzoek door vrijwilligers Tonnie van de Rijdt-van de Ven en Iepie Roorda1

Onduidelijkheid over wat wel en niet mag Er is zowel bij amateurarcheologen als bij beroepsarcheologen onduidelijkheid over de regels voor booronderzoek. Dat blijkt uit de enquĂŞte die in 2010 onder AWNafdelingen is gehouden en uit reacties en vragen naar aanleiding daarvan.2 Dit artikel heeft als doel duidelijkheid te verschaffen. Het artikel is tot stand gekomen door overleg tussen AWN, RCE en beleidsarcheologen.

Afb. 1 Cursus booronderzoek voor AWN-leden, Odaberg Sint Oedenrode. De Odaberg is al eerder via booronderzoek onderzocht door Bureau BAAC en tijdens de cursus wordt aanvullende informatie gezocht over de precieze omvang. Foto: Laurens Mulkens.

2

|

Boren = opgraven In 2005 werd in een beleidsregel3 booronderzoek gelijk gesteld aan opgraven, dit voor wat betreft booronderzoek in het kader van inventariserend veldonderzoek en met het doel het opsporen of onderzoeken van monumenten. 4 Het betekende dat voortaan alleen organisaties die een opgravingsvergunning hadden of een vergunning via de Rijksdienst hadden dergelijk onderzoek mochten uitvoeren. Aanleiding was een groeiende zorg over slecht uitgevoerd booronderzoek. Een dergelijk onderzoek kon tot dan toe door een ieder worden uitgevoerd en allerlei bureaus zonder voldoende archeologische kennis deden dat ook. Archeologische vindplaatsen werden daardoor mogelijk onvoldoende herkend of op waarde geschat, met weer als gevolg dat planologische beslissingen niet goed waren onderbouwd, waardoor vindplaatsen ver-

Booronderzoek door vrijwilligers

01-2012 binnenwerk def.indd 2

07-02-12 13:54


loren konden gaan of in een later stadium alsnog te voorschijn kwamen en tot aanpassingen en vertraging zouden kunnen leiden. Andere vormen van booronderzoek bleven vrij; de amateurarcheoloog kon die blijven uitvoeren, zoals Leonard de Wit uitlegde in een eerdere editie van Westerheem.5 De praktijk nadien De beleidsregel voor de opgravingsbevoegdheid was een tijdelijke regeling, ter overbrugging naar het in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). In de monumentenwet wordt opgraven omschreven als “het verrichten van werkzaamheden met als doel het opsporen of onderzoeken van monumenten waardoor verstoring van de bodem optreedt”. Ook stelt de Monumentenwet dat opgraven zonder een opgravingsvergunning verboden is (artikel 45). In hoeverre daar booronderzoek onder valt is niet in dit artikel omschreven. De Memorie van Toelichting bij de Wamz laat zich daar wel over uit.6 Zowel de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) als de Erfgoedinspectie hanteren sinds 2007 als beleidsuitgangspunt dat booronderzoek met een archeologische vraagstelling gelijk is aan opgraven en dus in beginsel alleen mag worden uitgevoerd door bedrijven of organisaties met een opgravingsvergunning. De achterliggende gedachte daarbij is dat inventariserend onderzoek niet alleen plaatsvindt ten behoeve van planologische beslissingen (voorbereiden van bestemmingsplannen), maar ook in het kader van vergunningverlening. Sinds de invoering van de Wamz zijn overheden bevoegd om bodemverstoorders te verplichten een onderzoeksrapport te overleggen waarin de archeologische waarde van een terrein in voldoende mate is vastgesteld. Daarbij gaat het niet altijd om het opsporen van nieuwe vindplaatsen, maar ook om het onderzoeken van bekende vindplaatsen. Feitelijk komt het er op neer dat dit inventariserend veldonderzoek in het kader van het verlenen van een omge-

vingsvergunning (artikelen 39, 40, 41 Mw) of een monumentenvergunning (artikel 14) ook voorbehouden is aan opgravingsbevoegde bedrijven. Wanneer vrijwilligers booronderzoek met een archeologische vraagstelling willen doen kan dat, mits vooraf toestemming aan de RCE is gevraagd. Booronderzoek met een andere, bijvoorbeeld geologische/fysisch geografische vraagstelling, is vrij; dat kan een ieder doen. Werd in de beleidsregel een opgravingsvergunning uitsluitend verplicht gesteld voor bedrijven, na invoering van de Wamz is deze verplichting voor iedereen gaan gelden. En daar wringt de schoen: het roept vraagtekens op. Vraagtekens bij die praktijk De vraagstelling van het booronderzoek werd nu dus bepalend en niet het kader en het doel. Het betekent in de praktijk dat het via boringen op zoek gaan naar een archeologische laag, de verspreiding van bewoningssporen of een voormalige gracht vergunningplichtig is. Het opsporen van de loop van kreekruggen en beken mag wel, net als onderzoek naar de dikte van een esdek, bouwvoor of veenlaag. Het roept nogal wat vragen op: - Booronderzoek met een archeologische vraagstelling mag niet zonder vergunning/toestemming. Wat zijn de risico’s als die onderzoeken tot doel hebben de kennis over het bodemarchief te vergroten, zonder consequenties voor ruimtelijk beleid? Verstoring van de bodem valt naar onze mening niet te vrezen, terwijl die kennis juist benut kan worden in onderzoek bij het opstellen van archeologische kaarten en veldonderzoek ten behoeve van planologische besluiten. - Booronderzoeken met een geologische/ fysisch-geografisch vraagstelling zijn vrij. Toch zijn die niet onder risico’s. Bij het opsporen van oude kreekruggen is de kans groot dat er archeologisch materiaal wordt aangetroffen. Welke waarborgen zijn er dan voor het herkennen van archeologisch materiaal? Geologisch onderzoek kan bovendien wel Booronderzoek door vrijwilligers

01-2012 binnenwerk def.indd 3

|

3

07-02-12 13:54


volgens de toelichtingen in de meeste gevallen geen toestemming nodig omdat het om ‘een vrijgegeven gebied’ ging, of omdat de gemeente of provinciaal archeoloog toestemming had gegeven. Daarbij wordt niet vermeld of het booronderzoek onder supervisie van een bedrijf of gemeentelijk archeoloog werd uitgevoerd.

Afb. 2 Booronderzoek door de Werkgroep Loevesteyn en AWN-afdeling 23 naar de middeleeuwse grachtomvang om de hoofdburcht en de vrijwel verdwenen voorburcht. Dit met toestemming van de RCE. Foto: Laurens Mulkens.

4

|

degelijk consequentie hebben voor de archeologische monumentenzorg. Zo had een booronderzoek door vrijwilligers naar oude meanders van een beek tot doel alsnog archeologische begeleiding te realiseren voor die gebieden in het kader van een beekherstelproject. Onderzoeken naar de dikte van een esdek, bouwvoor of veenlaag worden gebruikt voor het al dan niet verplicht stellen van een omgevingsvergunning voor agrarische werkzaamheden. - Er is een grijs gebied; onduidelijkheid in de regels biedt veel ruimte voor ‘strategisch gedrag’. Mag een booronderzoek zonder opgravingsvergunning/toestemming wel op een kreekrug met een hoge archeologische verwachting als dat onder de titel van geografisch onderzoek wordt gedaan? Dezelfde vraag geldt voor onderzoek naar de dikte van een esdek in een gebied met een hoge tot middelhoge archeologische verwachting. Monitoring op reeds bekende vindplaatsen mag wel, maar waarom zou er niet gezocht mogen worden naar nog onbekende informatie, zoals de juiste ligging van een gebouw of gracht? Als je dat dan monitoring of inspectie noemt, kan het weer wel. Uit de enquête onder AWN-afdelingen bleek van de tien uitgevoerde booronderzoeken dat slechts eenmaal was gebeurd met toestemming van de RCE.2 Er was

Terug naar de basis: bepalend is het gebruik van de onderzoeksgegevens In overleg met betrokken partijen zijn de criteria voor booronderzoek door vrijwilligers en andere archeologen zonder opgravingsbevoegdheid geherformuleerd. Essentieel is het uitgangspunt dat een overheidsbesluit (van de gemeente, de provincie en het rijk) ten aanzien van archeologische waarden gebaseerd dient te zijn op professioneel uitgevoerd onderzoek. Een opgravingsbevoegdheid is en blijft voorwaarde voor het mogen doen van booronderzoek als: - Onderzoek nodig is ter voorbereiding van nieuwe bestemmingsplannen; - Onderzoek in het bestemmingsplan wordt voorgeschreven (nodig in het kader van een omgevingsvergunning); - Onderzoek nodig is in het kader van een ontgrondingen- en monumentenvergunning. Een dergelijk onderzoek kan dus niet door vrijwilligers worden gedaan. Dat sluit aan bij de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Deze bevat een protocol voor de te volgen procedure voor inventariserend veldonderzoek overig (hiermee wordt specifiek booronderzoek bedoeld). Een dergelijk onderzoek kan alleen volgens protocol worden uitgevoerd door een bedrijf of organisatie met een opgravingsbevoegdheid. Daarbuiten is het ‘maatwerk’. Archeologisch booronderzoek valt officieel nog steeds onder opgraven, waarvoor toestemming van de RCE nodig is. Er zijn twee situaties waarin zelfstandig booronderzoek door vrijwilligers in ieder geval door de RCE wordt toegestaan:

Booronderzoek door vrijwilligers

01-2012 binnenwerk def.indd 4

07-02-12 13:54


- Booronderzoek met als doel het opsporen of onderzoeken van archeologische vindplaatsen in gebieden die in het bestemmingsplan vrijgesteld zijn van onderzoeksplicht; - Booronderzoek in een plangebied waarvoor de gemeente een negatief selectiebesluit heeft afgegeven op grond van inventariserend veldonderzoek door een opgravingsbevoegd bedrijf. De resultaten van dergelijk booronderzoek kunnen voor de (gemeentelijke) overheid aanleiding zijn om verwachtingskaarten aan te passen en eventueel bestemmingsplannen te herzien. In beide situaties kan booronderzoek door vrijwilligers zeker van toegevoegde waarde zijn. Vrijwilligers hoeven – anders dan bij opgravingen het geval is – voor dit booronderzoek geen schriftelijke toestemming van de RCE. De Rijksdienst stelt nadrukkelijk als eis dat zowel het booronderzoek als de onderzoeksresultaten (in de vorm van een vondstmelding en rapport) tijdig gemeld worden aan de betreffende gemeente én de RCE (Archis-meldpunt). Het advies is bij twijfel te overleggen met RCE-medewerkers in de eigen regio’s. Als AWN-bestuur blijven we graag op de

hoogte van hoe de invulling van dit ‘maatwerk’ verder gestalte krijgt. We zullen op onze website daar een speciale rubriek voor openen.

Met dank aan Tim de Ridder, Ria Berkvens en Jan Verhagen voor hun signalen over deze problematiek en het meedenken over oplossingen. Op de AWN-website is het volledige stuk van Jan Verhagen te lezen. U kunt hier ook reageren op het artikel. Zie: www.awn-archeologie.nl/rolvanvrijw.aspx.

Afb. 3 Booronderzoek naar een oude beekloop door de Heemkundekring Boxtel en de AWN, 2010. Foto: Heemkundekring Boxtel.

Noten 1. Tonnie van de Rijdt - van de Ven is algemeen voorzitter van de AWN. Iepie Roorda is senior consulent Archeo­ logie bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. 2. Rijdt, T. van de, 2011: Malta en de rol van vrijwilligers in de archeologie [3]: Meewerken aan archeologisch onderzoek. Westerheem 60, 114-121. 3. Wijziging beleidsregel opgravingsbevoegdheid, 24 juni 2005, (Staatscourant nr. 120, pagina 16). 4. De Raad voor Cultuur geeft in zijn advies over de beleidsregel aan twijfels te hebben over de uitvoerbaarheid van de maatregel en maakt zich daarnaast zorgen over de naleving. In verband daarmee is de reikwijdte van de maatregel beperkt tot boringen in het kader van een inventariserend veldonderzoek. 5. Wit, L. de, 2006: Boren is opgraven. Mogen we dan helemaal niks meer? Westerheem 55, 2-4. 6. Uit de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 29 259, nr. 3), artikelgewijze toelichting bij artikel 45 (p. 49-50): “…. Tot op heden was het gebruikelijk om het uitvoeren van bodemverstorend vooronderzoek (met name boren) niet onder de vergunningplicht van artikel 39 (oud) te laten vallen. Omdat mag worden aangenomen dat het vooronderzoek in het voorgestelde nieuwe stelsel een steeds grotere rol zal gaan spelen en juist in de fase van vooronderzoek de kwaliteit van het onderzoek in hoge mate beslissend is voor de daarop volgende besluitvorming, bestaat er voldoende aanleiding het vorenbedoelde beleid te eindigen. Dat betekent in concreto dat een aantal bedrijven dat in het verleden geen vergunning nodig had deze alsnog zal moeten aanvragen.”

Booronderzoek door vrijwilligers

01-2012 binnenwerk def.indd 5

|

5

07-02-12 13:54


Forum Hadriani beproefd Tom Buijtendorp1

Forum Hadriani is beproefd: er is een proefschrift van een AWN-lid over Forum Hadriani geschreven. 2 De Commissie Herziening Voorlopige Lijst Werelderfgoed heeft in lijn met de bevindingen geadviseerd Forum Hadriani als onderdeel van de limes op termijn voor te dragen als werelderfgoed. De casus van Forum Hadriani illustreert hoe AWN-leden een wezenlijke rol kunnen spelen bij de ontwikkeling en bescherming van het archeologische erfgoed en ook inhoudelijk kunnen bijdragen aan het vakgebied. Afb. 1 Reconstructietekening van de Heliniumpoort. Tekening: Tom Buijtendorp.

Toen de auteur op 9 juli 1979 als middelbaar scholier bij Westerheem een eerste conceptartikel over Romeins Voorburg indiende, kon hij niet vermoeden dat dit ruim 30 jaar later zou culmineren in een serieuze kans op nominatie als werelderfgoed, onderbouwd met een stevig proefschrift. AWN-leden speelden de afgelo-

6

|

pen drie decennia een belangrijke rol bij de groeiende bewustwording en bescherming van het Voorburgse monument, met Westerheem als belangrijk medium. Het eerste artikel van de auteur werd onder meer uitgesteld om nieuwe waarnemingen in de Voorburgse volkstuinen mee te kunnen nemen, en verscheen uiteindelijk in de zomer van 1982. Het artikel was voor AWN-lid Wim Jung aanleiding de auteur te benaderen met plannen om met behulp van de grondboor de ligging van de Romeinse stadsmuur exact vast te stellen en zo de plattegrond aan de huidige topografie te koppelen. De provinciaal archeoloog van Zuid-Holland en de gemeentelijke archeoloog van Voorburg hadden toestemming gegeven, waarop het onderzoek in 1982 van start kon gaan. Met zo’n vijfhonderd grondboringen lukte het de ligging van de stadsmuur opnieuw vast te stellen en een nieuw deel van de stadsgracht te traceren. Daarmee werd aangetoond dat het ommuurde deel van de Romeinse stad in het oosten groter was dan Holwerda had gesteld. De resultaten zijn in 1984 in Westerheem gepubliceerd.

Forum Hadriani beproefd

01-2012 binnenwerk def.indd 6

07-02-12 13:54


Dankzij de goede contacten van Jung met de gemeente Voorburg werd duidelijk dat de archeologische restanten werden bedreigd. Er waren plannen voor woningbouw, en de aanleg van een woonwagenkamp op het niet opgegraven terrein dat gezien de proefboringen hoogst waarschijnlijk ook binnen de Romeinse ommuring lag. Publicitair gezien was het belangrijk dat in de zomer van 1984 een tentoonstelling over Romeins Voorburg werd gehouden in het plaatselijke museum Swaensteyn. Het lukte om hierover een bijna paginagroot artikel geplaatst te krijgen in de zaterdagbijlage van NRC Handelsblad, waarmee het onderwerp stevig op de kaart stond. Ook werd in het veld gezocht naar argumenten om de gemeente te doen afzien van de bouwplannen. Onder auspiciĂŤn van de provinciaal archeoloog werd besloten tot een verkennend onderzoek door AWN-leden ten oosten van de Arentsburghlaan. Daarmee werd bevestigd dat de stadsmuur inderdaad minimaal 65 m naar het oosten verder liep en dat nog andere sporen van Romeinse bebouwing aanwezig waren. In het verlengde werd door de AWN-leden in de eveneens bedreigde volkstuinen in de winter van 1984-1985 een klein verkennend onderzoek uitgevoerd (totaal circa 30 m2). De resultaten waren interessant genoeg om een bericht in NRC Handelsblad te plaatsen en ook om andere media te interesseren. De publiciteit en de conclusie dat nog volop restanten van de Romeinse stad en van de inheemse voorganger in de bodem aanwezig waren, droegen er uiteindelijk aan bij dat de gemeente besloot de plannen voor woningen en het woonwagenkamp niet door te zetten. Met die activiteiten was de basis gelegd voor de oprichting in september 1985 van de Archeologische Werkgroep Voorburg (AWV), inmiddels samengegaan met de werkgroep Leidschendam. De werkgroep ontwikkelde zich tot een belangrijke bewaker van het archeologische terrein, en de werkgroep is dat tot op de dag van vandaag. Al vroeg is het uiterlijk van de

stadsmuur vrij gedetailleerd onderzocht omdat in Voorburg concrete plannen bestonden een deel van de muur weer volledig op te bouwen. In september 1989 was al een eerste steenlegging geregeld. Het plan kwam echter op het laatste moment niet tot uitvoering vanwege protesten van buurtbewoners. Wel verscheen dat jaar een dik themanummer van de Kroniek van Voorburg met een overzicht van de kennis zoals die met name in Westerheem tot dan was gepubliceerd. De reconstructievoorstellen voor de stadsmuur en een aantal woonhuizen zijn datzelfde jaar ingebracht tijdens de ontwikkelingsfase van het op 31 maart 1993 geopende themapark Archeon.3 Uiteindelijk is het stratenplan van Forum Hadriani in Archeon als uitgangspunt genomen voor een verder fictieve Romeinse stad met ingrediĂŤnten uit geheel Nederland, waaronder woonhuizen uit Voorburg.

Afb. 2 Reconstructietekening van de rijenhuizen in insula II van Forum Hadriani. Tekening: Bob Brobbel, op aanwijzingen van Tom Buijtendorp.

Een belangrijk volgende stap in de erkenning van de waarde van de restanten werd in 1994-1995 gezet met de plaatsing van Forum Hadriani op de voorlopige Nederlandse lijst voor potentieel werelderfgoed van de UNESCO. Verder werden grote delen van het terrein in 1998 in het kader van de nieuwe Monumentenwet tot beschermd archeologisch rijksmonument verklaard.4 Sindsdien is de belangstelling verder toegenomen en verscheen in 2006 een fraai publieksboek over het monument.5 Forum Hadriani beproefd

01-2012 binnenwerk def.indd 7

|

7

07-02-12 13:54


Afb. 3 Reconstructietekening van de hoofdstraat van Forum Hadriani: de hoofdstraat (decumanus maximus) met achteraan (oostzijde) het publieke badhuis. Aan weerszijden van de hoofdstraat huizen met een gezamenlijke zuilengalerij en winkels. Tekening: Bob Brobbel, op aanwijzing van Tom Buijtendorp.

De auteur was inmiddels een passief lid van de Voorburgse werkgroep geworden omdat de woonafstand nog groter was geworden. Er konden vooral via bureauonderzoek en publicaties op afstand bijdragen geleverd worden. Het accent van dit langjarige onderzoek naar Forum Hadriani verschoof bij de auteur van het laatste decennium van de ontwikkeling en reconstructie van de stad (deel I en II van het latere proefschrift) naar de samenhang met de omgeving (deel III van het proefschrift). Vooral bij dit deel kon de auteur putten uit zijn ervaring in onder meer het bedrijfsleven. Zodoende werden nieuwe analyse-instrumenten ingebracht, zoals een macro-economisch model voor het territorium van Forum Hadriani. Het illustreert de mogelijke toegevoegde waarde van relatieve buitenstaanders die met een wat andere bril naar het archeologische onderzoeksobject kijken. Het werd spannend toen mei 2010 de Commissie Herziening Voorlopige Lijst Werelderfgoed aan de slag ging om binnen een paar maanden de voorlopige

8

|

lijst aan te passen. Daarbij was er internationale druk om zeer terughoudend te zijn met Nederlandse voordrachten, terwijl er bovendien naast de elf al genomineerde sites bijna veertig nieuwe voorstellen waren ingediend. Op 12 november 2010 kwam de commissie naar buiten met een nieuwe voorlopige lijst die slechts negen sites bevatte. De commissie nam twee sites uit het Caribische gebied op (het Bonaire Marine Park en het Plantagesysteem West Curaรงao) waardoor het aantal in Nederland afnam van elf tot zeven. Van de oorspronkelijke sites werden vier sites op de lijst behouden: de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Noordoostpolder, het Sanatorium Zonnestraal in Hilversum en de Van Nellefabriek in Rotterdam. Nieuw waren drie sites in Nederland: het Koninklijk Eise Eisinga Planetarium in Franeker, het Teylers Museum in Haarlem en de Maatschappij van Weldadigheid in Veenhuizen. Het waren de archeologische sites die afvielen: de donken in Ablasserwaard, de rivierduinen bij Swifterbant, de scheepswrakken in de westelijke Waddenzee, de Wierden van Middag Humsterland en sporen in de Gouw en de Groetpolder. Wel bood de Commissie hoop voor Forum Hadriani en het eveneens in de beginperiode op de voorlopige lijst geplaatste Romeinse fort bij Vechten: beide zouden als onderdeel van de limes meekunnen in een internationale nominatie van het Nederlandse deel daarvan. Dat sloot aan bij de betreffende conclusies van het proefschrift die op 18 juni 2010 per brief met de commissie waren gedeeld, en de maand erop nog een keer waren samengevat in een opiniestuk in de Volkskrant. Er kan volgens de commissie worden aangesloten bij al eerder als werelderfgoed erkende delen van de limes in Engeland, Schotland en Duitsland. Bij Forum Hadriani is in het proefschrift onderbouwd dat de stad via het Kanaal van Corbulo en het vlootstation direct met de limes verbonden was, en ook strategisch en economisch met de

Forum Hadriani beproefd

01-2012 binnenwerk def.indd 8

07-02-12 13:54


limes was verweven. Het Nederlandse deel van de limes, inclusief Forum Hadriani, voldoet volgens de commissie aan de criteria. Het ontbreekt alleen nog aan een ‘trekker’ die de limes en Forum Hadriani over de provinciegrenzen heen op sleeptouw neemt. Ook daar is mogelijk een stimulerende rol voor leden van de AWN weggelegd. Wat betreft het onderzoek schreef W.A. van Es op 14 april 2002 de auteur een aanmoedigende brief. “De mist die over Forum Hadriani hangt trekt op. Van een zwart gat is het een lichtend voorbeeld geworden. ‘Opeens’ hebben wij er een complete Romeinse stad bij,” concludeerde hij. Het ging vergezeld van een aanmoediging de opgebouwde kennis om te zetten in een proefschrift aan de VU. Het was een aanmoediging vanuit de beroepsarcheologie die Nico Roymans als promotor, en Jos Bazelmans als co-promotor, op zeer flexibele en stimulerende wijze verdere invulling gaven. Een reeks van onder meer veertien artikelen in de AWN-organen Westerheem en Kwadrant vormde een belangrijke kern van het verhaal, dat deels in 2006 al werd gepubliceerd in het publieksboek waarvan AWN-lid Wil-

co de Jonge een belangrijke trekker was. En zo kunnen leden van de AWN en beroepsarcheologen elkaar versterken. Als dank voor de beroepsmatige steun liet de auteur zich tijdens de promotie bijstaan door twee paranimfen die hem al zeer vroeg professioneel ter zijde stonden. Jos van der Vin beantwoorde al in 1973 met veel geduld vragen van de auteur toen deze als zesdeklasser van de lagere school met zijn eerste (valse) Romeinse munt op het Haagse penningkabinet aankwam. Die ondersteuning bleef, met als bekroning een gezamenlijk artikel in het publieksboek. En kort na de middelbare schooltijd toog Maarten de Weerd enthousiast naar Zwammerdam toen de auteur daar in een sleufwand een nieuw Romein schip ontdekt meende te hebben. Helaas bleek dit niet zo te zijn. De teleurstelling over dat losse stuk hout kon De Weerd er niet van weerhouden regelmatig op congressen en andere gelegenheden het enthousiasme over het onderzoek naar Forum Hadriani te delen. Die morele steun ging in de slotfase van de promotie zelfs over in een informeel co-promotorschap. Zo zijn er gelukkig nog meer voorbeelden van beroepsarcheologen die met hun enthousiasme een duwtje

Afb. 4 Computerconstructie van de rijenhuizen langs de hoofdstraat in insula II van Forum Hadriani. Computertekening: Mikko Kriek, naar aanwijzing van Tom Buijtendorp.

Forum Hadriani beproefd

01-2012 binnenwerk def.indd 9

|

9

07-02-12 13:54


in de rug hebben gegeven. Het zijn vaak dezelfde personen die na hun pensionering vrolijk doorgaan en in feite ook amateur worden, in de zin van onbezoldigd liefhebber van de archeologie. De casus van Forum Hadriani illustreert wat dat kan opleveren.

op 22 november is overleden. Hij droeg de amateurarcheologie een warm hart toe en publiceerde onder meer in Westerheem over de Romeinse munten van Arentsburg. De auteur en de archeologische gemeenschap zullen hem missen.

Kort voor het ter perse gaan kwam het trieste bericht dat Jos van der Vin (1945-2011)

Herdershoeve 3 1251 DE Laren (NH)

Noten 1. Tom Buijtendorp is lid van de AWN en woont in Laren. Hij studeerde bedrijfseconomie in Rotterdam en is werkzaam bij verzekeraar Eureko. Hij had voorheen ondermeer managementfuncties bij Zilveren Kruis en bij McKinsey en hij was journalist voor NRC Handelsblad en Quote. Vanaf het eerste begin was hij betrokken bij de Archeologische Werkgroep Voorburg, met als specialisatie Forum Hadriani. Behalve in Westerheem en Kwadrant publiceerde hij over dat onderwerp ook in De Beeldenaar, NRC Handelsblad en de Volkskrant. 2. Promotie van de auteur op 15 december 2010 aan de VU in Amsterdam. De titel: ‘Forum Hadriani. De vergeten stad van Hadrianus.’ Subtitel:’ Ontwikkeling, uiterlijk en betekenis van het Nederlands Pompeii’. Een gedrukte versie is in 2010 verschenen. 3. Persoonlijk toegelicht op 22 november 1989 aan onder andere G. IJzereef van Archeon. 4. Besluit Staatssecretaris van OC&W 18 februari 1998 (U.1998-266 MW, monumentcode 508083; AMK-code 30G001) 5. W. de Jonge, J.D. Bazelmans en J.D. de Jager (eds), 2006: Forum Hadriani. Van Romeinse stad tot monument. Utrecht. Literatuur Artikelen in Westerheem en Kwadrant die aan de basis stonden van het proefschrift over Forum Hadriani: Buijtendorp, T.M., 1982: Een Romeinse stad bij Voorburg-Arentsburg. Een interpretatie. In: Westerheem 31 (1982), 142-163. Buijtendorp, T.M., 1987: Romeinse landmeters in Forum Hadriani bij Voorburg. In: Westerheem 36 (1987), 74-96. Buijtendorp, T.M., 1988a: Periodisering van Romeins Voorburg. In: Westerheem 37 (1988), 107-117. Buijtendorp, T.M., 1988b: Insula II. Een Romeinse woonwijk in Voorburg. Reconstructie. In: Kwadrant jaargang 6, nr. 1, 8-23. Buijtendorp, T.M., 1988c: De stadsmuur van Forum Hadriani, een reconstructie. In: Kwadrant 6.3 (1988), 7-21. Buijtendorp, T.M., 1993: De winkelstraat van Forum Hadriani. Analyse en reconstructie. In: Westerheem 42 (1993), 110-119 en 230-240. Buijtendorp, T.M., 1994: Literatuurbespreking Mac Dowell e.a. 1992. In: Westerheem 42 (1994), 182-185. Buijtendorp, T.M., 1996a: Een vergeten Romeins badhuis: de Reuvensbaden in Voorburg. In: Westerheem 45 (1996), 259-274 (vervolg in Buijtendorp 1996b). Buijtendorp, T.M., 1996b: Een vergeten Romeins badhuis: de Reuvensbaden in Voorburg. In: Westerheem 45 (1996), 305-315. Buijtendorp, T.M., 2003: Lugdunum en Batavodurum – twee proto-urbane nederzettingen. Westerheem 52 (2003), 190-210. Buijtendorp, T.M., 2007a: Wetenswaardigheden uit de geveilde bibliotheek van Glasbergen en Van Giffen. In: Westerheem 56 (2007), 58-66. Buijtendorp, T.M., 2007b: Een nieuwe kijk op ons verleden. Archeologische stratigrafie in het Nationaal Historisch Museum. In: Westerheem 56 (2007), 358-366. Buijtendorp, T.M., 2008: Forum Hadriani: Nederlands erfgoed op de schop. In: Westerheem 57 (2008), 209-215. Buijtendorp, T.M. en W.J. Jung, 1984: Een nieuw onderzoek naar Forum Hadriani. In: Westerheem 33 (1984), 116-124.

10

|

Forum Hadriani beproefd

01-2012 binnenwerk def.indd 10

07-02-12 13:54


Guano-archeologie. Een knotskop uit Peru op Plantage Willem III te Rhenen Ruurd Kok1

Het verhaal lijkt te mooi om waar te zijn: een stenen voorwerp uit Zuid Amerika dat aan de andere kant van de wereld op een tabaksplantage bij Rhenen terechtkomt en daar een eeuw geleden wordt gevonden. Voorwerp en verhaal waren de auteur dan ook bijgebleven, sinds hij jaren geleden in museum Het Rondeel in Rhenen voor het eerst had gehoord over het voorwerp van conservator Bert Huiskes. Klopt het verhaal, is de vondst authentiek en hoe kan die hier terecht zijn gekomen? Reden genoeg voor een onderzoek naar de herkomst van deze bijzondere vondst. Na een zoektocht die, tussen de bedrijven door en met onderbrekingen, een paar jaar heeft geduurd, blijkt de vondst authentiek te zijn en kan de Zuid-Amerikaanse herkomst worden bevestigd. 2

Exoten Het is niet de eerste keer dat in Nederlandse bodem een voorwerp wordt aangetroffen uit een ander werelddeel. Er zijn meerdere publicaties van vondsten uit Azië en Zuid-Amerika. Dergelijke exoten zorgen regelmatig voor hoofdbrekens. In Westerheem zijn al in 1977 enkele exotische vondsten beschreven, zoals een aardewerken pot die met een schetskaartje werd aangetroffen in de nalatenschap van de beroemde antropoloog en paleontoloog Dubois. Op het kaartje staat een locatie bij het Zuid-Limburgse St. Geertruid waar een ‘reuzenpot’ zou zijn gevonden. Nader onderzoek leerde echter dat het ging om een Surinaamse kom van de Kwattastijlgroep uit de periode 10001500 na Chr., die onmogelijk van deze vindplaats kon komen.3 Het betreft hier dus een vermeende vondst uit Nederlandse bodem. Dit voorbeeld leert dat bij dergelijke vondsten de relatie tussen object

Afb. 1 Een exotische bijl en twee potjes, mogelijk afkomstig uit de omgeving van Zeist. Foto: Peter de Boer, Milieudienst Zuidoost-Utrecht.

Guano-archeologie. Een knotskop uit Peru op Plantage Willem III te Rhenen

01-2012 binnenwerk def.indd 11

|

11

07-02-12 13:54


en documentatie kritisch moet worden bekeken.

Afb. 2 De knotskop uit de collectie van museum Het Rondeel te Rhenen, inv.nr. AA50. Foto: H.J. Schokker.

Afb. 3 De groeven over de knotskop die bedoeld lijken om touwen op hun plek te houden. Foto: auteur.

Een vondst die wel uit Nederlandse bodem komt, is de stenen dissel die in 1958 werd aangetroffen op het terrein van de Amsterdamse Vuilafvoermaatschappij bij Beilen in Drenthe, de latere VuilAfvoerMaatschappij (VAM) te Wijster, tegenwoordig Essent Milieu. Vorm en afmetingen wezen op een herkomst uit de Indonesische archipel. 4 De auteur schreef de melder: “Ik […] moet een prehistorische datering betwijfelen gezien het feit dat deze stukken recent nog werden vervaardigd.” Het gaat hier dus waarschijnlijk om een als souvenir meegenomen exemplaar dat is afgedankt en tussen het afval terecht is gekomen. Deze verklaring gaat waarschijnlijk ook op voor een 24 cm hoog stenen beeldje in Paaseiland-stijl, dat in 1978 werd gevonden bij graafwerkzaamheden in Ouddorp op het voormalige eiland Goeree.5 De auteur concludeert: “We mogen veronderstellen dat schepelingen die het eiland nadien [na de ontdekking in 1722] aandeden, de kleinere exemplaren als souvenir meenamen naar het thuisland. Er lijkt nauwelijks een andere reden denkbaar hoe het beeldje anders in deze contreien verzeild is geraakt.” Hier betreft het mogelijk een historisch souvenir, maar helaas stonden de auteur geen historische gegevens ter beschikking die dit vermoeden konden bevestigen.

Meer bekend is er over een rond, zilveren plaatje dat door een detector-zoeker is gevonden in de buurt van het Friese dorp Langweer. Het betreft een hanger die na onderzoek kon worden gedetermineerd als een amulet met een afbeelding van de Hindu-godheid Kali en die afkomstig moet zijn uit de Noord-Indiase deelstaten Gujarat of Rajasthan.6 Gezien het feit dat de VOC in deze streken tot het einde van de 18e eeuw handelsposten bezat, zou het voorwerp kunnen zijn meegekomen met een VOC-schip. Toen bleek dat de vondst was gedaan in een recreatiegebied, “is het vrij aannemelijk geworden dat de amulet door een toerist als souvenir is meegenomen,” aldus de archeoloog die de vondst heeft gepubliceerd. Zeker afkomstig uit een schip is een eerdere vondst uit Zuid-Amerika in de collectie van Museum Volkenkunde in Leiden. Het gaat om een Moche-kruik uit 350 na Chr. met een af beelding van een mythologische maandier, die een Urker visser in 1964 in zijn sleepnet vond op circa 75 km ten noorden van Terschelling.7 Deze vondst laat zich verklaren als afkomstig uit de lading van een Nederlands koopvaardijschip dat op de terugweg uit Amerika op de Noordzee is vergaan. Dat het soms gissen blijft naar de toedracht tonen de olielampjes die rond 1930 zijn gevonden in een oud heidegebied in Oost-Groningen, de Laudermarke.8 De lampjes blijken naar Romeins model vervaardigde kopieën, afkomstig uit NoordAfrika. De toedracht van deze opmerkelijke vondst blijft vooralsnog een raadsel. Er moeten veel meer van dit soort exotische vondsten zijn aangetroffen. Een korte rondgang langs enkele collega-archeologen levert al diverse, niet-gepubliceerde voorbeelden op. Uit het Groningse Westerwolde zijn twee vondsten bekend: “een vijzel die meer geschikt bleek voor de sambalbereiding en een ingesnoerde bijl of hamer die meer appreciatie zal hebben genoten bij de Papoea’s,” aldus provinciaal archeoloog Henny Groenendijk.9 Hij

12

|

Guano-archeologie. Een knotskop uit Peru op Plantage Willem III te Rhenen

01-2012 binnenwerk def.indd 12

07-02-12 13:54


voegt daaraan toe: “Als je lang in een gebied werkt, komen zulke vondsten vanzelf op je weg.” Een andere, niet-gepubliceerde vondst is mogelijk gedaan in dezelfde regio als de knotskop. Een exotische bijl (afb. 1) bevindt zich in een collectie die aan het Centrum voor Natuuren Milieu educatie (NMC) van de Milieudienst Zuidoost-Utrecht is geschonken door een onbekende gever. Helaas is de herkomst niet bekend, maar waarschijnlijk gaat het om vondsten uit de buurt van Zeist, gezien de samenstelling van het vondstmateriaal waaronder enkele laatneolithische, geslepen bijlen en een paleolithische vuistbijl.10 De hier gepresenteerde vondsten geven in ieder geval een goede indruk van de mogelijke scenario’s. Duidelijk is ook dat niet alleen de vondst zelf, maar vooral de vindplaats nadere informatie kan geven over de wijze waarop een exotische vondst in Nederland terecht kan zijn gekomen. In het geval van een museumobject moet kritische beschouwing van de verwerving bovendien uitsluiten dat het om een vervalsing of een grap gaat. Voor de vondst van Plantage Willem III zijn zowel de vondst, de vindplaats als de schenker aan een nader onderzoek onderworpen en is het verhaal over de mogelijke herkomst getoetst. Vondst De Vereniging Oudheidkamer voor Rhenen en Omstreken is opgericht op 23 december 1907 en exploiteert vanaf 1910 een soort museum (Oudheidkamer) in het stadhuis (nu Oude Raadhuis) aan de Markt in Rhenen. Op 18 augustus 1910 noteert conservator en archeoloog Roelof Jesse onder nummer 215 de volgende vondst in het inventarisboek: “Steenen (sieniet) hamer met rond doorboord gat in het midden. Rondom aan de buitenzijden zes klopvlakken. Gevonden bij het verrichten van graafwerk voor het in cultuur brengen van boschgrond op de Plantage Willem III te Rhenen. Geschenk v/d Heer Tutertien te Wageningen. NB de urnen, die bij dezen steen gevonden wer-

den, zijn alle vernield, van de scherven is geen enkele bewaard.” In de huidige inventaris van Gemeentemuseum Het Rondeel is deze beschrijving vrijwel ongewijzigd overgenomen met de volgende toevoeging: “vervaardigd in Zuid-Amerika, Pre-Columbiaans, waarschijnlijk religieus gebruik. Aangevoerd met guano mest.” Deze interpretatie is afkomstig van de huidige conservator van het museum, archeoloog Bert Huiskes.

Afb. 4 Een stervormige metalen Inca knotskop. Foto: Museum Volkenkunde Leiden, inv. nr. 3835-89.

Het betreft een doorboord stenen voorwerp (afb. 2) met een rechthoekige basisvorm. De grootste lengte is 9,8 cm, de grootste breedte is 8,2 cm en de dikte is 3,6 cm. Het weegt 380 gram. Aan de zijkanten zijn zes knobbelvormige uitsteeksels aangebracht, die ongeveer 1 cm uitsteken: twee aan elke lange zijde en één aan elke korte zijde. De uitsteeksels aan de korte zijden hebben een duidelijk ovale doorsnede; die aan één lange zijde zijn enigszins ovaal en die aan de andere lange zijde bijna rond. De doorboring is haaks op het grootste vlak aangebracht en is cirkelvormig met een doorsnede van 2,7 cm. Tussen de uitsteeksels zijn groeven aangebracht (afb. 3). Worden deze denkbeeldig doorgetrokken, dan kruisen de twee lijnen over de lengteas van het voorwerp zich in het midden van de doorboring; de twee lijnen over de breedte-as wijken uiteen en lopen aan weerszijden langs de doorboring. De groeven lijken

Guano-archeologie. Een knotskop uit Peru op Plantage Willem III te Rhenen

01-2012 binnenwerk def.indd 13

|

13

07-02-12 13:54


Afb. 5 Het oostelijk deel van Plantage Willem III kijkend naar het oosten richting Rhenen met op de achtergrond de Cuneratoren in Rhenen. Foto: auteur, maart 2008.

bedoeld om touwen op hun plek te houden, mogelijk touwen waarmee het voorwerp op een steel vastgezet is geweest. De groeven zijn niet ontstaan door slijtage, maar moeten zijn aangebracht bij het maken van het voorwerp. De binnenzijde van de doorboring is glad. Doordat de diameter van de doorboring enigszins varieert, zijn drie gladde ribbels voelbaar. Deze zijn ook zichtbaar als gladde, donkere cirkelvormige banen op de plekken waar de steen tegen het hout (?) van een steel vastgeklemd moet hebben gezeten. De buitenzijde van de steen is ruw met kleine putjes, die lijken te zijn ontstaan door bewerking met een puntig voorwerp. Ook de lensvormige uiteinden van de zes uitsteeksels zijn ruw, behalve bij twee aan één van de lange zijden. Op deze twee knobbels is het gesteente zichtbaar en voelbaar afgesleten. Niet het hele oppervlak van de uiteinden van beide uitsteeksels vertoont slijtage, maar alleen die delen die een plat vlak zouden raken. Deze slijtage moet zijn ontstaan doordat herhaaldelijk met het voorwerp op een hard, plat vlak is geslagen. Met witte inkt is het inventarisnummer ‘AA50’ aangebracht, het laatste nummer in een reeks van zes eerdere nummers. Naar de vorm kan het voorwerp worden aangeduid als knotskop. De slijtage aan de binnenzijde van de doorboring en op twee van de zes knobbels wijst op gebruik van het voorwerp. Voorwerp ‘AA50’ komt overeen met de summiere beschrijving van de ‘stee­

14

|

nen hamer’ van Jesse. Een rondgang langs diverse experts heeft veel interessante gegevens opgeleverd, maar helaas geen nauwkeurige determinatie van de vondst. Een herkomst uit Zuid-Amerika is goed mogelijk, gezien het veelvuldig gebruik van knotsen in diverse culturen zoals de Moche (ca. 0-650) en de Inca (1200-1532). In beide culturen is de zespuntige vorm (afb. 4) zeer algemeen, zowel stervormig als met afgestompte punten. Een vergelijking met knotsen in digitaal doorzoekbare museumcollecties en op websites heeft geen parallellen opgeleverd voor de knotskop uit Rhenen.11 Het feit dat geen parallellen bekend zijn, maakt een Inca-herkomst zeer onwaarschijnlijk, dit gezien de grote mate van uniformiteit bij Incaproducten en het grote aantal Inca-knotskoppen dat bekend is. Uit de uitgevoerde vergelijking blijkt bovendien dat de Rhenen-knots bijzonder is vanwege de zorgvuldige afwerking van de doorboring en van de knobbels. Voor de aangebrachte ‘touwindrukken’ (groeven) zijn nog geen parallellen gevonden. Vooralsnog blijft het een uniek stuk. Vindplaats De vindplaats Plantage Willem III kent, net als de hele zuidflank van dit deel van de Utrechtse Heuvelrug, een zeer rijke bewoningsgeschiedenis met vele vindplaatsen uit onder andere de Late Prehistorie en de Vroege Middeleeuwen. Dit

Guano-archeologie. Een knotskop uit Peru op Plantage Willem III te Rhenen

01-2012 binnenwerk def.indd 14

07-02-12 13:54


wordt bevestigd door diverse vondsten op het terrein van de plantage. In het noordelijk deel van het gebied is een terrein aangemerkt als een wettelijk beschermd archeologisch monument vanwege de aanwezigheid van twaalf grafheuvels uit het Neolithicum en/of de Bronstijd en sporen van bewoning uit de (Late) IJzertijd-Romeinse tijd. Op de flanken van de Heuvelrug is in de Prehistorie intensief gewoond, geakkerd en begraven.12 Het terrein dankt zijn naam aan de tabaksplantage (afb. 5) die hier halverwege de 19e eeuw werd gesticht en die werd vernoemd naar Koning Willem III.13 Gedeputeerde Staten van Utrecht maken in hun verslag over 1853 melding van de ontginning: “Vele eigenaars houden zich bij voortduring onledig met het ontginnen van woeste gronden, die deels met akkermaalhout of pijnbosschen bepoot, en deels tot bouwland of wel tot tabaksvelden worden aangelegd. Het laatste is thans onder Rhenen op eene groote schaal ondernomen door eene compagnieschap, onder directie van den heer J.C.A. van der Meer van Kuffeler, aldaar woonachtig, die een honderdtal woeste bunders [ = hectare] in erfpacht genomen en daarvan in 1853 reeds ongeveer 11 bunders met tabak heeft verbouwd.” De onderneming werd in 1902 verkocht. Over deze periode is helaas niets bekend.14 Dit is nu juist de periode waarin de vondst aan het museum is geschonken. Toch is wel een beeld te geven van het landgebruik in deze periode.15 De plantage is weergegeven op blad 488 (afb. 6) van de topografische kaart, schaal 1:25.000, uitgegeven in 1912. Dit kaartblad is verkend in 1869 en herzien in 1908. Aangenomen dat veranderingen sinds 1869 in het kaartbeeld zijn verwerkt, toont deze kaart dus de situatie uit 1908. Enkele percelen zijn in gebruik als (moes)tuin en boomgaard; daarnaast zijn er ook enkele bospercelen en heide. Het noordelijke deel van het terrein bestaat op de kaart grotendeels uit heide en is in 1908 dus niet in gebruik. Dat een deel van deze heide nooit

volledig is gecultiveerd, blijkt uit het feit dat hier een groep prehistorische grafheuvels (afb. 7) bewaard is gebleven. Deze heidegronden liggen op de helling van de stuwwal, die kennelijk te steil was om in cultuur te brengen. De grens tussen het gecultiveerde land en de heide is tegenwoordig in het terrein nog te herkennen als een lage wal met zomereiken en linden erop. Grondboringen ten behoeve van archeologisch onderzoek hebben uitgewezen dat de bodemopbouw op de helling intact is en dat de bodem lager op de helling is verstoord. Kennelijk werd de tabak dus niet op de helling verbouwd, maar lager op de sandr, de licht hellende vlakte van smeltwaterafzettingen aan de voet van de stuwwal. Volgens de inventaris is de vondst aangetroffen “bij het verrichten van graafwerk voor het in cultuur brengen van boschgrond op de Plantage Willem III te Rhenen”. Zoals we hiervoor zagen, lagen in het eerste decennium van de 20e eeuw op het terrein van de plantage inderdaad diverse stukken bos. Hieruit kan worden afgeleid dat de steen is gevonden bij het in cultuur brengen van een bosperceel, dat buiten de oorspronkelijke tabaksplantage lag. Hendrik Tutertien, schenker van de vondst, was vanaf 1902 directeur van de Cultuurmaatschappij Remmerden, die was gevestigd op het terrein van de Plantage Willem III. In deze functie moet hij ergens tussen 1902 en 1910 de vondst op zijn bureau hebben gekregen.

Afb. 6 De Plantage Willem III afgebeeld op blad 488 van de topografische kaart, schaal 1:25.000 uitgegeven in 1912, verkend in 1869 en herzien in 1908.

Guano-archeologie. Een knotskop uit Peru op Plantage Willem III te Rhenen

01-2012 binnenwerk def.indd 15

|

15

07-02-12 13:54


nium 1845-1854 via 1300 ton in 1855-1864 naar 6900 ton in 1865-1874, waarna een daling volgde naar 5100 ton in 1875-1884 en 3400 ton in 1885-1894. Na 1870 werd de guano overvleugeld door nieuwe meststoffen. De periode 1845-1880 is in Peru bekend geworden als het Guano-tijdperk.17 De export zorgde voor een snel groeiende economie die ook even snel weer in elkaar zakte toen de mestvoorraden uitgeput raakten. Van 1864-1866 voerde Peru zelfs oorlog met haar voormalige kolonisator Spanje omdat deze de Chincha-eilanden had bezet, waar de beste guano voorkwam. Afb. 7 Een van de grafheuvels op de Remmersche heide, die binnen de oorspronkelijke begrenzing van Plantage Willem III lag, kijkend naar het zuiden richting de Plantage. Foto: auteur, maart 2008.

Guano Bert Huiskes, conservator van museum Het Rondeel, is de eerste die de vondst in verband heeft gebracht met guano of vogelmest. Meer specifiek gaat het om gedroogde uitwerpselen van zeevogels. De beste kwaliteit guano is afkomstig van enkele eilandengroepen voor de kust van Peru, die zelfs worden aangeduid als de Guano-eilanden. In deze omgeving doet zich een bijzondere combinatie voor van natuurlijke omstandigheden. Hier voert de Humboldt-stroom koud water vanuit Antarctica langs de kust richting de evenaar. Deze zeestroom is buitengewoon visrijk en trekt enorme hoeveelheden zeevogels aan zoals aalscholvers en pelikanen (afb. 8), die in grote kolonies nestelen op eilanden voor de kust. Onder invloed van dezelfde zeestroom valt in dit gebied amper neerslag. Hierdoor blijven de uitwerpselen liggen en worden ze in de zon gedroogd, waardoor in de loop van duizenden jaren mestlagen zijn ontstaan van wel 30 tot 50 m dik. In 1841 namen enkele Britse vrachtschepen guano als ballast mee naar Groot Brittannië, waar de eerste experimenten zeer succesvol verliepen.16 In 1843 werd de eerste guano in Nederland geïmporteerd door de Rotterdamse firma’s Mees & Moens en Lenardson & Co. De gegevens over de in- en uitvoer van de guano geven een indruk van het verbruik in de Nederlandse landbouw: deze nam toe van gemiddeld per jaar 600 ton in het decen-

16

|

Op het 15e Nederlandsch Landhuishoudkundig congres, dat van 19-23 juni 1860 werd gehouden te Amersfoort, brengt de directeur van Tabaksplantage Willem III, de heer J.C.A. van der Meer van Kuffeler, verslag uit van zijn onderneming. Hij beschouwde de ontginning van het terrein na 7 jaar kennelijk als afgerond. Hij meldt in zijn verslag: “Verschillende proeven, als de ontginning met kunstmest: zooals guano, guanine, beendermeel, enz., alsmede het bouwen van tabak zonder heggen, leidden tot geene gunstige resultaten, zoodat de gewone wijze van bemesting en afperking met boonenheggen wordt gevolgd. Alleen als overbemesting leverde de guano zeer voldoende resultaten.”18 Het verslag meldt expliciet dat op Plantage Willem III guano is toegepast voor de tabaksteelt, weliswaar niet structureel, maar op experimentele basis. De vraag is natuurlijk hoe de knotskop tussen de vogelmest terecht kan zijn gekomen. Op de Islas Guañapes voor de kust van Noord-Peru zijn in de guano daadwerkelijk Moche-vondsten aangetroffen.19 De Moche en na hen ook de Inca zouden naar de eilanden zijn gekomen voor het winnen van guano. Daarbij hebben ze op de eilanden voorwerpen achtergelaten die in de vogelmest terecht zijn gekomen. Bij de winning van de guano in de 19e eeuw zijn deze voorwerpen bij duizenden gevonden op de Guano-eilanden. De kunsthistoricus George Kubler, pionier op gebied van

Guano-archeologie. Een knotskop uit Peru op Plantage Willem III te Rhenen

01-2012 binnenwerk def.indd 16

07-02-12 13:54


pre-Columbiaanse kunst, doet in het tijdschrift Notes and Queries van 4 november 1944 met een klein berichtje een oproep voor informatie over dergelijke vondsten.20 In deze oproep introduceert hij hiervoor zelfs de term ‘Guano Archaeology’. In 1948 publiceert Kubler een overzichtsartikel (afb. 9) van hem bekende vondsten, compleet met afbeeldingen. Het gaat om vele tientallen vondsten, waaronder vooral veel houten beeldjes en daarnaast ook vaatwerk, stenen objecten en voorwerpen van zilver en goud. In de beschrijvingen komen geen knotskoppen voor. Er zijn dus vele voorbeelden van voorwerpen die van de Guano-eilanden in Europa terecht zijn gekomen. De objecten werden met de mest in balen geschept om te worden verscheept. Bij het opbrengen van de mest op de eindbestemming kwamen de voorwerpen pas weer aan het licht, na eeuwen in de guano begraven te hebben gelegen. Van Peru naar Rhenen Elke twijfel aan het verhaal van de knotskop kan worden weerlegd. Het gaat om een authentiek voorwerp dat te koppelen is aan de originele documentatie. Het feit dat het een schenking betreft waaraan nooit enige ruchtbaarheid is gegeven, sluit een vervalsing uit. De schenker is in verband te brengen met de vindplaats en voor die vindplaats is aangetoond dat er guano is opgebracht. Bovendien is aangetoond dat met guano archeologische voorwerpen naar Europa zijn verscheept.

km komt de knotskop tussen 1853 en 1860 terecht op tabaksplantage Willem III bij Rhenen. Een landarbeider vindt de steen tussen de mest, ziet er niks vreemds aan en mikt ’m zoals gebruikelijk aan de kant, buiten de tabaksplantage. De steen belandt in een bosperceel en wordt daar een kleine 50 jaar later door een andere landarbeider gevonden, als het bosperceel wordt ontgonnen nadat de plantage in 1902 in nieuwe handen is overgegaan. Deze arbeider herkent de steen als een bijzonder voorwerp en geeft ’m aan z’n baas. Zo komt de knotskop terecht op het bureau van directeur Hendrik Tutertien die de bijzondere steen in 1910 schenkt aan de in dat jaar geopende Oudheidkamer voor Rhenen en omstreken. Lange tijd blijft de knotskop onopgemerkt. Conservator Bert Huiskes ziet de steen in 2003 en noteert een Zuid-Amerikaanse herkomst en aanvoer met guano. De vondst dreigt in 2008 uit beeld te raken bij een herschikking van de opstelling, waarin alleen vondsten uit Rhenen en Leersum worden gepresenteerd. Mede dankzij de enorme hoeveelheid gegevens die anno 2010 via internet zijn ontsloten, blijkt het onwaarschijnlijke verhaal te kloppen en blijkt de eerdere interpretatie van Huiskes ook volledig correct te zijn.21 De knots is inmiddels weer te zien: op 22 juni 2011 is de vondst in bruikleen afgestaan aan het Tabaksteeltmuseum te Amerongen en de knots heeft een speciale plek gekregen in de presentatie.22

Afb. 8 Aalscholvers en pelikanen op de Islas Ballestas voor de kust van Peru. Foto: Ton van Drunen, oktober 2006.

Het verhaal laat zich als volgt vertellen. Ergens in het huidige Peru maakt een steenhouwer uit een stuk graniet een stenen knotskop. Hij is van het gangbare zespuntige type, maar dit exemplaar wordt met extra aandacht afgewerkt. De knots is daadwerkelijk gebruikt. Uiteindelijk wordt de knots meegenomen naar een van de Guano-eilanden en wordt daar achtergelaten. De steen raakt bedekt door dikke lagen vogelmest en wordt zo’n 500 jaar later met mest en al in een baal geschept om te worden verscheept naar Europa. Na een reis van meer dan 10.000 Guano-archeologie. Een knotskop uit Peru op Plantage Willem III te Rhenen

01-2012 binnenwerk def.indd 17

|

17

07-02-12 13:54


Land- en Volkenkunde (huidige Wereldmuseum) te Rotterdam (1885) en ook het Tropenmuseum & Koninklijk Instituut voor de Tropen te Amsterdam (1910). Het doorzoeken van de digitale collecties van deze musea levert geen guano-vondsten op, al is het maar de vraag of een dergelijke herkomst expliciet in een inventaris zou zijn opgenomen en of die ook is overgenomen in latere inventarissen. Navraag bij de betreffende conservator van het Tropenmuseum leert dat hem niets bekend is van dergelijke vondsten in de collectie van het museum.23 Ook in de collectie van het Wereldmuseum bevinden zich geen vondsten uit een dergelijke context.24 Gezien de moeite die het heeft gekost om bij de vondst uit Rhenen een Zuid-Amerikaans herkomst vast te stellen, is het goed mogelijk dat een eventuele guanovondst niet is herkend als Zuid-Amerikaans. Het is dus zeer goed mogelijk dat zich nog guano-vondsten bevinden tussen de diverse, niet nader gedetermineerde exotische vondsten uit Nederlandse bodem.

Afb. 9 Afbeeldingen van vondsten die uit guano afkomstig zijn. Uit: Kubler 1948.

Guano-archeologie Nu de herkomst van de bijzondere vondst duidelijk is, heeft de eerste verbazing over het onwaarschijnlijke verhaal plaatsgemaakt voor een tweede verbazing. Gezien de duizenden tonnen guano die in Nederland zijn verwerkt, zou het toch zeer onwaarschijnlijk zijn als dit de enige Zuid-Amerikaanse vondst is die met de vogelmest is meegekomen. Kubler kan na zijn oproep voor guano-vondsten in 1948 vele tientallen voorbeelden uit Engelse collecties publiceren. In de periode dat guano naar Nederland werd verscheept, zijn er al meerdere etnografische musea waar opmerkelijke, exotische vondsten terecht zouden kunnen zijn gekomen: het Museum Volkenkunde te Leiden (1837), het Museum voor

18

|

De Rhenense knotskop laat zien dat het enige moeite heeft gekost de herkomst vast te stellen. Doorgaans wordt weinig aandacht besteed aan mestvondsten; ze zijn immers opgebracht en worden daarmee als weinig interessant gezien. In dit geval gaat het echter om een bijzondere mest die van de andere kant van de wereld werd aangevoerd en waarvoor zelfs oorlogen zijn uitgevochten. Bij de vraag waar deze mest in Nederland werd toegepast, kunnen de gauno-vondsten absoluut een rol spelen en daarmee lijkt het zinvol dergelijk vondsten in kaart te brengen en te beschrijven. Ook andere exotische vondsten kunnen een beeld geven van handelsbetrekkingen of van vroege vormen van toerisme en de bijbehorende souvenirproductie. Daarnaast heeft de knotskop laten zien dat achter dergelijke exotische vondsten een bijzonder verhaal schuil kan gaan. Eigenlijk is dat al reden genoeg er aandacht aan te besteden: om bijzondere verhalen over archeologische vondsten te kunnen vertellen.

Guano-archeologie. Een knotskop uit Peru op Plantage Willem III te Rhenen

01-2012 binnenwerk def.indd 18

07-02-12 13:54


Noten 1 Drs. Ruurd Kok studeerde archeologie aan de Universiteit Leiden. Hij werkte als gemeentelijk archeoloog van Gouda, hij werkte op projectbasis voor de gemeenten Rotterdam en Alphen aan de Rijn en hij was van 2002 tot 2010 provinciaal archeoloog van Utrecht. Vanaf augustus 2010 werkt hij als teamleider bij RAAP Archeologisch Adviesbureau te Leiden. Hij publiceert regelmatig over archeologie en over (sporen van) de Tweede Wereldoorlog. 2 Kok 2011. 3 Hooijer 1977a. 4 Hooijer 1977b. 5 Olivier 1995. 6 Schokker 2008. 7 Museum Volkenkunde, Leiden, inv.nr. 4000-1; met dank aan Edward de Bock, conservator Noord en Latijns Amerika van het Wereldmuseum in Rotterdam. 8 Groenendijk 2006. 9 Persoonlijke mededeling Henny Groenendijk, mail 20 juni 2011. 10 Persoonlijke mededeling Peter de Boer, Milieudienst Zuidoost-Utrecht, mail 14 juni 2011. 11 Zie bijvoorbeeld de volgende inventarisnummers in de collecties van respectievelijk: Museum Volkenkunde: 1168-13, 1168-14, 3835-57; Wereldmuseum: 34983; Tropenmuseum: 2831-3, 2908-209, 3842-3. 12 Zie voor meest recent overzicht: Fontijn 2010 en Van Ginkel & Van Koeveringe 2010. 13 Deys 1996. 14 Deys 1996, 7. 15 Kok 2008. 16 Lintsen 1992.

17 Gootenberg 1993. 18 Van der Meer van Kuffeler 1860, 320. 19 “The Moche were probably among the first to exploit the rich guano deposits on the nearby Islas Guañapes [...]. These deposits were at least 65 feet deep and Moche artifacts have been found in the guano.” William E. Brooks & Jonathan D. Kent (2000). Mineral, Energy, and Fertilizer Resources of the North Coast, Peru-Perspective From the Santa Rita B Archaeological Site, poster van de U.S. Geological Survey op website van California Institute for Peruvian Studies, geraadpleegd via http://www.cipstudies.org/Peru_ GSA.pdf. 20 “Much Peruvian archaeology was extracted from beneath guano deposits in the Chincha, Guañapa, Macabi and Lobos de Afuera island groups of Peru between 1840 and about 1900. Many of these specimens, including objects of wood, stone, metal and textile, have come into the hands of individual owners or municipal museums, especially in communities where shipments of guano were recieved,” Notes and Queries, 4 november 1944. 21 Kok 2011. 22 Zie voor bezoekinformatie: www.tabaksteeltmuseum.nl. 23 Persoonlijke mededeling Alex van Stipriaan Luiscius, conservator Cultuur en Geschiedenis Latijns Amerika en het Caribisch Gebied van het Tropenmuseum te Amsterdam, mail 22 juni 2011. 24 Persoonlijke mededeling Edward de Bock, conservator Noord en Latijns Amerika van het Wereldmuseum te Rotterdam, mail 4 juli 2011.

Literatuur Verslagen van Gedeputeerde Staten aan de Provinciale Staten van Utrecht. Verslag van den heer J.C.A. van der Meer van Kuffeler over de tabaksplantage Willem III onder Rhenen, in het Verslag van het verhandelde op het XVe Nederlandsch Landhuishoudkundig congres (1860). Zwolle: Tjeenk Willink. Deys, H.P., 1996: De geschiedenis van Plantage Willem III te Rhenen, Oud Rhenen 15.1, 1-13. Fontijn, D. (Red.), 2010: Living Near the Dead. The barrow excavations of Rhenen-Elst: Two millennia of burial and habitation on the Utrechtse Heuvelrug, Leiden. Ginkel, E. van & Y. van Koeveringe, 2010: Op de rand van de rug. Grafheuvels op de Elsterberg bij Rhenen, Leiden (Quadrant 2). Gootenberg, P., 1993: Imagining Development. Economic Ideas in Peru’s “Fictitious Prosperity” of Guano, 1840-1880, Berkeley. Groenendijk, H.A., 2006: Ter leringh: olielampjes uit de Laudermarke (Gr.), Paleo-Aktueel 17, 142-145. Hooijer, C.R., 1977a: Wil de wereld bedrogen worden? (I), Westerheem 26, 117. Hooijer, C.R., 1977b: Wil de wereld bedrogen worden? (II), Westerheem 26, 153. Kok, R.S., 2008: Enkele nieuwe inzichten in de ontginning en opzet van tabaksplantage Willem III bij Rhenen, Oud Rhenen 27.3, 5-19. Kok, R.S., 2011: Op zoek naar de herkomst van een bijzondere vondst. Hoe een knotskop uit Peru terecht komt op Plantage Willem III te Rhenen, Oud Rhenen 30.2, 10-18. Kubler, G., 1948: Towards Absolute Time: Guano Archaeology, Memoirs of the Society for American Archaeology 4, 29-50. Lintsen, H.W. (Red.), 1992: Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890. Deel I. Techniek en modernisering. Landbouw en voeding, Zutphen (geraadpleegd via Digitale bibliotheek der Nederlandse letteren, www.dbnl.org). Olivier, S., 1995: Een beeldje van Paaseiland in Ouddorp, Westerheem 44. 4, 156-157. Schokker, J., 2008: Een exotische krijgsgodin uit Friese bodem, The Coinhunter Magazine 105, 37-39. Guano-archeologie. Een knotskop uit Peru op Plantage Willem III te Rhenen

01-2012 binnenwerk def.indd 19

|

19

07-02-12 13:54


Een regionale erfgoedkaart voor de Kempen. Cultuurhistorie interactief en digitaal ontsloten Ria Berkvens1

Afb. 1 Overzicht regio Kempen met ligging gemeenten. Bron: SRE Milieudienst: Ria Berkvens, Swen Waschk en Jeroen de Vries.

20

|

Het is voor kleine gemeenten niet eenvoudig en vaak te kostbaar om voldoende deskundigheid in huis te organiseren. Dat is feitelijk ook de reden dat negen gemeenten in de Kempen opdracht hebben gegeven aan de SRE Milieudienst tot het opstellen van een regionale erfgoedkaart, inclusief beleid op het gebied van de archeologische monumentenzorg. SRE Milieudienst adviseert deze negen gemeenten al een aantal jaren op het gebied van de archeologische monumentenzorg en fungeert daarmee als regionale archeologische dienst. Het opstellen van een beleidsplan gemeentelijk archeologie met een regionale samenhang kan hier duidelijk gezien worden als een meerwaarde voor de archeologie. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg

heeft namelijk een ongebreidelde versnippering van de archeologische monumentenzorg met zich meegebracht en daarmee een versnippering van de nieuwe kennis over het landschap en het verleden van de streek. De uitwerking van de nieuwe wet leidt er ook toe dat er slechts in beperkte mate sprake is van kennisvermeerdering en dรกt in een situatie waarin inhoudelijke archeologische kennis de spil is waar het in de archeologie om draait. Het is de basis voor zowel het verhaal over het verleden als het uitgangspunt voor beslissingen in de archeologische monumentenzorg. Zonder degelijke kennis is een goede zorg voor het erfgoed niet mogelijk. De lokale historicus en amateurarcheoloog spelen hierin dan ook een belangrijke rol.

Een regionale erfgoedkaart voor de Kempen. Cultuurhistorie interactief en digitaal ontsloten

01-2012 binnenwerk def.indd 20

07-02-12 13:54


In 2009 is gestart met het samenstellen van een regionale digitale erfgoedkaart voor negen aaneengesloten gemeenten in de Kempen in het zuidoosten van Brabant. In opdracht van enerzijds de vijf Kempengemeenten Bladel, Eersel, Berg­ eijk, Oirschot en Reusel-De Mierden en anderzijds de vier A2 gemeenten Waalre, Heeze-Leende, Valkenswaard en Cranendonck (afb. 1) is van 2009 tot en met 2011 door de SRE Milieudienst2 een regionale digitale erfgoedkaart opgesteld, conform de subsidie-eisen die de provincie Noord-Brabant stelt aan de erfgoedkaart.3 Aanleiding voor de gemeenten om een erfgoedkaart te maken ligt in de landelijke verplichting vanuit de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007) en de aanstaande Modernisering Monumentenwet (ingaande 1-1-2012) om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden en verwachtingen. De regionale erfgoedkaart van de Kempen heeft betrekking op het gehele grondgebied van de gemeenten Bergeijk, Bladel, Eersel, Oirschot, Reusel-De Mierden, Waalre, Valkenswaard, Cranendonck en HeezeLeende. Dit betekent dat de veelal als archeologisch grijze vlekken bekend staande bebouwde kommen, industrieterreinen en bossen op de erfgoedkaart ook beschreven worden. Samen gaat het om 706 vierkante kilometer met 168.500 inwoners. De erfgoedkaart betreft niet alleen de archeologie, maar ook het bovengrondse erfgoed zoals landschap, gebouwen en zelfs de daar spelende volksverhalen. Rol regioarcheoloog De SRE Milieudienst als regionaal werkende dienst heeft zich inmiddels tot kenniscentrum op het gebied van erfgoed in de regio ontwikkeld, mede doordat het geformuleerde toetsingskader regiobreed in het gemeentelijke beleid is of zal worden geformaliseerd. Een groot aantal van de 21 samenwerkende gemeenten in de regio Zuidoost-Brabant kiezen voor SRE Milieudienst vanwege de sterk aanwezi-

ge regionale kennis. Een regionale benadering heeft op inhoudelijke gronden duidelijk meerwaarde door het inzicht in samenhang en continuïteit. Van belang daarbij zijn verschillende instrumenten: in de eerste plaats een goed onderhouden kennisatlas met de voorraad archeologie en de stand van onderzoek, in de tweede plaats goede beleidsplannen gebaseerd op die kennis en in de derde plaats goede onderzoeksagenda’s waarin wordt geformuleerd wat relevant wordt geacht en waarop onvermijdelijke keuzes gebaseerd kunnen zijn. In de Kempen kan bovendien worden voortgebouwd op de resultaten van de regionale archeologische onderzoeken die de Amsterdamse Universiteiten hier al sinds 1980 uitvoeren. Om te zorgen dat de erfgoedkaart ook daadwerkelijk gaat leiden tot vernieuwend en richtinggevend onderzoek in de Kempen, zal de in de erfgoedkaart gebundelde informatie in de eerste plaats z’n weg moeten vinden in archeologische vooronderzoeken en programma’s van eisen. Het is de rol van de regioarcheoloog en de gemeentelijk archeoloog om daarbij het archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek de juiste richting in te sturen, maar ook om de resultaten van het uitgevoerde onderzoek te vertalen in de actualisatie van de erfgoedkaart en het gemeentelijk beleid, en daarbij het publiek niet te vergeten. Rijk erfgoed De Noord-Brabantse Kempen worden gekenmerkt door een gevarieerd en rijk archeologisch en cultuurhistorisch erfgoed. Het wordt wel omschreven als de archeologisch best onderzochte regio van Noordwest-Europa, vanwege de vele universitaire opgravingscampagnes die hier hebben plaatsgevonden. Het Kempenproject is vrijwel bij elke student archeologie in Nederland vaste leerstof. Bekende grootschalige opgravingen zijn bijvoorbeeld de middeleeuwse nederzettingen bij Dommelen en Bladel, de Romeinse sites bij Riethoven en Hoogeloon, maar ook de steentijdonderzoeken van Westelbeers en Vessem. Zelfs recentelijk wordt

Een regionale erfgoedkaart voor de Kempen. Cultuurhistorie interactief en digitaal ontsloten

01-2012 binnenwerk def.indd 21

|

21

07-02-12 13:54


Afb. 2 De website van de erfgoedkaart http://atlas.sre.nl/ archeologie

er nog altijd grootschalig archeologisch onderzoek verricht in de regio, en wel in Veldhoven-West en Best-Aarle. Maar ook de cultuurhistorie is inmiddels alom bekend door de oudste (13e eeuw!) boerderij van Nederland, de Armenhoef bij Aarle in Best. Die ligt weliswaar net 300 meter buiten de nu geĂŻnventariseerde Kempengemeenten, maar hoorde ooit wel bij het oude Oirschot. Het is dan ook een grote opgave geweest om al deze archeologische onderzoeken, de vele honderden vindplaatsen, maar bovenal de vele (verdwenen) kerken, kapellen, boerderijen, grenspalen, molens, enzovoort goed te ordenen in een erfgoedkaart. We zijn daar boven verwachting met hulp van velerlei mensen en instanties echter goed in geslaagd.4 Primeur De regionale erfgoedkaart biedt een compleet en uitzonderlijk uitgebreid overzicht van onder andere (verdwenen) historische gebouwen, archeologische vindplaatsen en oude wegen en waterlopen, kortom, alles wat van cultuurhistorische waarde is binnen de gemeente en vaak de nalaten-

22

|

schap is van de voorouders van de huidige inwoners. Het zijn deze cultuurhistorische waarden die voor een belangrijk deel het eigen karakter, de identiteit van een gebied bepalen. Bijzonder is dat de interactieve erfgoedkaart voor het eerst in Nederland voor het publiek digitaal ontsloten is via een website van de SRE Milieudienst: http://atlas.sre.nl/archeologie (afb. 2). Voor het opstellen van de erfgoedkaart is een grondige inventarisatie van archeologische en cultuurhistorische waarden/ verwachtingen en verstoorde gebieden uitgevoerd. Daarbij hebben de lokale historici en amateurarcheologen van de diverse heemkundekringen en de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland (AWN-afdeling 23) in de regio vol overgave meegeholpen. Het traceren van de juiste locatie en het verklaren van de onderlinge verbanden was vaak zonder lokale inbreng niet mogelijk. De inventarisatie en analyse van archeologische en cultuurhistorische waarden en verwachtingen levert een kaartbeeld op van het gehele gemeentelijk grondgebied (dus met kommen en bossen) met informatie

Een regionale erfgoedkaart voor de Kempen. Cultuurhistorie interactief en digitaal ontsloten

01-2012 binnenwerk def.indd 22

07-02-12 13:54


waar archeologische en cultuurhistorische waarden en/of verwachtingen aanwezig zijn en waar niet. Aan de hand van deze kaart kunnen concrete beleidskeuzes worden gemaakt over het in te stellen beschermingsniveau. Dit omvat bijvoorbeeld een nadere bepaling bij welke omvang van het project (uitgedrukt in vierkante meters) in samenhang met de mate van bodemverstoring (uitgedrukt in meters diepte ten opzichte van het maaiveld) er archeologisch onderzoek is vereist. De waardering van cultuurhistorische elementen en structuren is van belang voor het beheer van die nog res­ terende cultuurhistorische waarden en dient ook de mogelijkheid te scheppen met die waarden bij planont­wikkeling op een verantwoorde wijze om te gaan. Voor de invulling van de paragraaf archeologie/cultuurhistorie bij nieuwe bestemmingsplannen en herzieningen binnen de Kempengemeenten zal de erfgoedkaart de basis vormen. De inventarisatie is niet alleen bruikbaar voor de gemeente bij het afhandelen van bouwaanvragen en bestemmingsplanprocedures, maar ook voor de onderzoeker in het veld en de geïnteresseerde burger. Het opzoeken van informatie wordt er door vereenvoudigd en die informatie wordt aan een bepaalde plek in het terrein gekoppeld. De erfgoedkaart wordt inmiddels al volop geraadpleegd door archeologische onderzoeksbureaus, gemeenten, waterschappen, provincie, architectenbureaus, ingenieursbureaus en terreinbeherende instanties als Staatsbosbeheer en het Ministerie van Defensie. Opbouw van de erfgoedkaart De erfgoedkaart bestaat uit drie delen: - de inventarisatiekaarten, onderverdeeld in kaarten betreffende het archeologisch, historisch en fysisch landschap en de verstoringenkaart (onderverdeeld in meerdere themakaarten en tevens digitaal zelf samen te stellen via de website); - de verwachtingen- en waardenkaarten voor archeologie en cultuurhistorie

(onderverdeeld in twee kaarten); - de beleidskaarten voor archeologie en cultuurhistorie (onderverdeeld in twee kaarten). Op de cultuurhistorische inventarisatiekaart zijn de bekende cultuurhistorische elementen of gebieden aangegeven, ingedeeld naar landschap, historie en archeologie. Binnen deze hoofdindeling zijn de geïnventariseerde gegevens verder onderverdeeld naar thema’s op basis van de belangrijkste vormende krachten in het fysische en historische landschap in de regio en voor de archeologie op basis van de meest voorkomende regionale complextypen. Dit is aantrekkelijker dan een rubricering volgens de door de GIS-programmatuur opgelegde dimensionaliteit (punt – lijn – vlak) omdat het toelaat de aandacht te leggen bij functie en betekenis van de beschreven objecten, onafhankelijk van hun toevallige dimensiona­liteit. De samenhang komt zo beter tot uiting. Bij ieder thema wordt een toelichting gegeven, waarin onder andere deze samenhang benadrukt wordt. In totaal werden er 40 thema’s gebruikt met bij het fysisch landschap 26 nadere typeringen of subthema’s, bij het historisch landschap 219 nadere typeringen en bij het archeologisch landschap 43 nadere typeringen. Elk object of gebied op de erfgoedkaart bezit een eigen ‘uniek nummer’ dat opgebouwd is uit gemeentenummer.themanummer.subthemanummer.volgnummer (bijv. 1.14.4.085). In de bijbehorende catalogus – bijna een gemeentelijke erfgoedencyclopedie – wordt elk uniek element of gebied zo mogelijk nader beschreven en toegelicht. De objecten met unieke nummers komen als oproepbare labels op de GIS-kaart terug. Vanaf de kaart kan een object dus snel worden teruggevonden. De beschrijving van ieder object op de website geeft minimaal een identificatie en vaak een korte beschrijving. Een uitvoerige behandeling met eventueel foto en/of af beelding volgt hopelijk nog in de toekomst. Het resultaat is een GIS-inventarisatiekaart met een groot aantal lagen.

Een regionale erfgoedkaart voor de Kempen. Cultuurhistorie interactief en digitaal ontsloten

01-2012 binnenwerk def.indd 23

|

23

07-02-12 13:54


De reconstructie van het natuurlijk landschap geeft de situatie weer voordat de middeleeuwse mens daar grote ingrepen in deed. Het historische landschap laat zien hoe het landschap onder invloed van de mens tot stand kwam. Naast veranderingen in het landschap na 1830 is ook de uitgroei van de dorpen en de industrialisatie hier in meegenomen. Het archeologisch landschap laat de bekende archeologische vindplaatsen naar tijdsperioden en complextype zien. De digitale kaart is het beste leesbaar met het gereconstrueerde fysieke landschap van de gemeente als ondergrond. Hierdoor wordt de sterke relatie tussen archeologie, cultuurhistorie en landschap duidelijk zichtbaar. Mensen gingen niet zomaar ergens wonen. De afstand tot water, de grondsoort en het reliëf bepaalden de keus van hun woonplaats, maar ook de plaats voor de bouw van een watermolen. Het opsporen van cultuurhistorische waarden in het landschap leidde vaak naar mogelijke archeologische gegevens in de bodem. Bij het reconstrueren van het historisch landschap doken bijvoorbeeld plekken op die archeologisch interessant zijn, zoals oude voorden, domeinhoeven, wallen en confrontaties van duinen met vennen (goed voor Midden Steentijd). Deze elementen zijn vervolgens in de verwachtingen- en waardenkaart verwerkt. Na deze reconstructie van het historische landschap, rest natuurlijk de vraag: wat is daar nog van over? Er zijn landschappen die nog praktisch gaaf zijn gebleven; andere landschappen zijn volledig verdwenen. Uiteraard treden er tal van tussenstadia in de mate van bewaring/verdwijning op. Aan de beschrijvingen van de landschappelijke elementen die in de GIS zijn opgenomen is dan ook een aanduiding van de relictstatus toegevoegd. In de praktijk zijn de structuren uit de reconstructie van het historische landschap opgeknipt in stukjes die een verschillende mate van bewaring vertonen, een verschillende ‘relictstatus’ hebben.

24

|

Werkwijze archeologiekaart Ten behoeve van het opstellen van de archeologische verwachtingen- en waardenkaart is getracht een zo compleet mogelijk overzicht op te stellen van de in het onderzoeksgebied aanwezige archeologische waarnemingen. In totaal waren er bij het begin van de archeologische inventarisatie 1499 vindplaatsen opgenomen in het digitale Archeologisch Informatie Systeem (Archis) en de papieren archieven van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE). Uitgebreid literatuuren archiefonder­zoek heeft hieraan maar liefst 901 waarnemingen toegevoegd. Daarin zijn tevens waarnemingen verwerkt die geen archeologische vondsten of sporen hebben opgeleverd, maar ook de waarnemingen met een globale coördinaat. Daarom is eerst de database Archis opgeschoond. Waarnemingen die tot dezelfde Romeinse nederzetting of grafveld hoorden, zijn bijvoorbeeld samengevoegd. Daar waar nodig is ook de datering en/of het complextype gecorrigeerd. Om te komen tot clustering van waarnemingen zijn verder dicht bijeen gelegen waarnemingen uit de database met een ArcGis analyse geselecteerd en is gekeken in hoeverre de waarnemingen betrekking hebben op hetzelfde complextype. Ook de vindplaatsen afkomstig van amateurarcheologen, literatuur en archieven zijn zo veel mogelijk geconverteerd naar de werkwijze die bij de Archis-data gebezigd is. Hier zien we echter wel vaker lacunes doordat informatie over coördinaten, toponiem van de vindplaats, vinder, datum van de vondst en het precieze aantal vondsten vaak niet of slechts gedeeltelijk bekend is. Tijdens het inventariseren, controleren en waarderen van de archeologische waarnemingen bleek dat sommige waarnemingen een nadere studie in het veld behoefden. Dit zijn onder andere waarnemingen waarvan de lokalisering op basis van de opgegeven coördinaten niet overeenstemde met de omschrijving of fysieke ligging in het landschap. Daarnaast was van sommige vindplaatsen niet duidelijk in hoe-

Een regionale erfgoedkaart voor de Kempen. Cultuurhistorie interactief en digitaal ontsloten

01-2012 binnenwerk def.indd 24

07-02-12 13:54


verre deze nog bestonden of dat deze door erosie c.q. afgravingen danig verstoord waren. Om hierover meer duidelijkheid te verkrijgen zijn verschillende locaties binnen elke gemeente in het veld bekeken waarbij soms ook met behulp van een Edelmanboor een boring werd gezet om de opbouw van de bodem vast te stellen. Bij de archeologische veldonderzoeken die in de Kempen en A2 gemeenten zijn uitgevoerd, is ook zoveel mogelijk de diepteligging van de archeologische resten in beeld gebracht (afb. 7). Uit de analyse van 372 uitgevoerde archeologische onderzoe-

ken (bijna 80 % van het totaal) blijkt dat de archeologie voorkomt op grote variabele diepte, namelijk van 10 tot en met 150 cm. Steentijdvindplaatsen liggen bijvoorbeeld vaak aan het oppervlak in gebieden waar zand veelvuldig verstoven is. Maar ook in historische dorpskernen zien we archeologie al voorkomen direct onder het maaiveld. Gemiddeld gezien blijkt dat er echter duidelijk twee pieken voorkomen, namelijk op 30 en 50 cm die respectievelijk 71 en 83 keer voorkomen. De basis voor de archeologische verwachtingen- en waardenkaart van de Kempen en A2 gemeenten is het archeologische

Afb. 3 Uitsnede erfgoedkaart met de domeingoederen van het goed Kuilenrode bij Hooge Mierde in de gemeente Reusel-De Mierden, geprojecteerd op achtereenvolgens (vanaf linksboven met de klok mee): Bonnekaart van 1900, het fysisch, archeologisch en historisch landschap. Bron: SRE Milieudienst. Een regionale erfgoedkaart voor de Kempen. Cultuurhistorie interactief en digitaal ontsloten

01-2012 binnenwerk def.indd 25

|

25

07-02-12 13:54


verwachtingsmodel dat door de SRE Milieudienst voor de hele SRE-regio is opgesteld. De bepaling van de verwachtingen is gebaseerd op een berekening waarin per geomorfologische en bodemkundige eenheid (bijvoorbeeld dekzandrug met hoge zwarte enkeerdgrond) het percentage vindplaatsen is vergeleken met de oppervlakte van die eenheid binnen het onderzoeksgebied. De grondwatertrap is hierin buiten beschouwing gelaten omdat deze door de eeuwen heen sterk aan verandering onderhevig is geweest. Locaties die tegenwoordig erg droog zijn kunnen in het verleden juist erg nat zijn geweest en omgekeerd. Het hieruit verkregen verwachtingsmodel is verder verfijnd met de reconstructie van het fysische landschap. Op deze kaart zijn bijvoorbeeld de oude kamduinen, verdwenen vennen en de oorspronkelijke beeklopen gereconstrueerd. In de oude dorpskernen is het oude landschap zo goed mogelijk gereconstrueerd aan de hand van oude topografische kaarten, toponiemen en de relatie tussen bodem en topografie in nabije gebieden buiten de witte vlekken. Uit wat bekend is over vestigingskeuzes en landschapsgebruik door de tijden heen, blijkt dat de aanwezigheid van water en dekzandruggen en -koppen bepalend is voor menselijke activiteiten. Op basis van het gereconstrueerde fysisch landschap zijn de gebieden die een hogere archeologische verwachting krijgen dan de omliggende arealen uitgelicht: zones met een hoge trefkans. Naast dekzandruggen betreft het oude vennen en laagten op het hoge, maar ook gebieden waar nog veen in de ondergrond aanwezig is. In dit veen kunnen nog bijzondere archeologische resten bewaard zijn gebleven als houten bruggen maar ook plantenresten en pollen. Verder is de archeologische verwachting op de verwachtingen- en waardenkaart verfijnd naar aanleiding van locaties die bij de cultuurhistorische inventarisatie naar boven zijn gekomen. Het gaat daarbij om middeleeuwse domeinhoeven, oude voorden, verdwenen kerk- en kasteellocaties, watermolens, schansen en de gehuchten van 1830. Samen met de inven-

26

|

tarisatie van verstoringen op perceelsniveau en bebouwing van na 1980 is een spannende lappendeken aan archeologische verwachtingen en waarden voor de Kempen tot stand gekomen (afb. 9). Bij de analyse van het vindplaatsenbestand blijkt dat er sprake is van aanzienlijke lacunes in de kennis van de geschiedenis van de Kempen. Sommige perioden zijn nauwelijks onderzocht, terwijl er voldoende aanwijzingen zijn dat deze wel in de regio aanwezig zijn, zoals de laatmiddeleeuwse dorpskernen en de ambachten die hiermee samenhangen. Bij het archeologisch onderzoek van de afgelopen 30 jaar heeft men zich vooral gericht op bewoning van de Late Prehistorie tot en met de Volle Middeleeuwen terwijl het steentijdonderzoek vooral de laatste 10 jaar sterk afnam. In de jaren daarvoor werden vrijwel alleen uitzonderlijke zaken gedocumenteerd zoals de grafheuvels en urnenvelden. Toekomstig onderzoek zal zich de komende jaren dan ook vooral moeten richten op de perioden en complexen waar nog maar weinig over bekend is, zoals de Steentijd, Middeleeuwen en Nieuwe tijd en op thema’s als industrie en nijverheid, infrastructuur en agrarische productie en voedselvoorziening. Klankborden Voor het opstellen van de erfgoedkaart zijn er in 2 jaar tijd vele bijeenkomsten met contactambtenaren en portefeuille­ houders archeologie en monumenten geweest, maar ook met beleidsmedewerkers van andere beleidsvelden binnen de gemeente als ruimtelijke ordening, vergunningverlening en handhaving, recreatie en toerisme en toezicht en handhaving. Een succesfactor was ook de inbreng vanuit externe belangengroepen als natuurvereniging, heemkundekring en agrariërs. Daarbij is gezocht is naar partijen en personen met lokale kennis bij uitstek. Per gemeente werd een werkgroep geformeerd die bereid was om informatie aan te leveren voor de kaart en die mee wilde werken bij de controle van gegevens en eventueel veldwerk. In een overkoepe-

Een regionale erfgoedkaart voor de Kempen. Cultuurhistorie interactief en digitaal ontsloten

01-2012 binnenwerk def.indd 26

07-02-12 13:54


lende klankbordgroep werden uiteindelijk de behaalde resultaten voorgelegd en werd ingegaan op de gemeentelijke beleidskeuzes. Hete hangijzers werden daardoor bespreekbaar en vaak opgelost. Doordat veel aandacht en tijd aan de inbreng van derden is besteed, bestaat er bij alle belangengroepen veel draagvlak voor de erfgoedkaart. En dat levert ook zichtbaar resultaat op bij de behandeling van de erfgoedkaart en het bijbehorende beleid in de diverse gemeenteraden. Inbreng agrariĂŤrs Aangezien in de Kempen ook de dieptegrens voor archeologisch onderzoek een heet hangijzer is, werd in overleg met de regionale en lokale Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie (ZLTO) besloten om het eerste concept van de verstoringenkaart via de gemeente ter inzage te leggen. Hierdoor hoopten we meer informatie te verkrijgen over het (historisch) grondgebruik en de mogelijk daarmee gepaard gaande bodemverstoringen, wel-

ke vervolgens vertaald zouden kunnen worden op de archeologiekaart. Burgers werden gevraagd om het concept van de verstoringenkaart te controleren en indien nodig te reageren als sprake is van nog niet geregistreerde aantoonbare verstoringen op het eigen perceel. Het ging daarbij zowel om verstoringen door de aanleg van drainage, afgraving, egalisatie als door het bestaande gebruik voor het telen van specifieke gewassen als bijvoorbeeld asperges en grote bomen. De aan te leveren gegevens dienden geverifieerd te kunnen worden, bijvoorbeeld door middel van foto’s, kaarten en rapporten. Omdat enkel aantoonbare verstoringen op de archeologiekaart kunnen worden vastgelegd, zijn in overleg met de ZLTO en de gemeenten van tevoren de te melden categorieÍn verstoringen in goed overleg vastgesteld. Bij de oproep werd ook duidelijk vermeld dat een opgegeven bodemverstoring niet direct betekent dat er geen archeologische waarden meer aanwezig zijn op het perceel. Pas na con-

Afb. 4 Overzicht selectie historische bouwkunst Kempen. Bron: SRE Milieudienst. Een regionale erfgoedkaart voor de Kempen. Cultuurhistorie interactief en digitaal ontsloten

01-2012 binnenwerk def.indd 27

|

27

07-02-12 13:54


Afb. 5 Impressie cultuurhistorische relicten in de Kempen (vanaf linksboven): 1. Dorpsplein met pomp in Waalre; 2. A kkercomplex Kapelakkers met windmolen Grenswachter en middeleeuwse kerktoren van Luijksgestel gezien vanuit de Hl. Kruiskapel; 3. Arbeiderswoning van rond 1900 in Budel-Dorplein; 4. Nieuwe natuur bij Plateaux-Hageven in Borkel en Schaft; 5. Met de heemkundekring op zoek naar de verdwenen Schadewijkse windmolen bij Eersel; 6. Het Oud Kerkhof bij Heeze; 7. Voormalig poortgebouw van het verdwenen kasteel Ten Berg van de heren Van Oirschot, tevens voorhofboerderij; 8. Zicht op de oude pastorie van Netersel waar in de 14e eeuw ook het Stenen Huys gelegen moet hebben; 9. Voormalige omgrachte pastorie met schuurkerk aan de Lensheuvel in Reusel. Foto’s: SRE Milieudienst.

trole aan de hand van onder meer hoogte- en bodemkaarten en in het veld werd vastgesteld of het perceel qua archeologie afgeschreven kon worden of niet. In totaal zijn er voor de negen gemeenten 463 reac-

28

|

ties binnen gekomen. Hiervan zijn na controle 181 percelen als verstoord op de archeologiekaart aangeduid. Een groot aantal andere percelen zijn als mogelijk verstoord aangeduid. Nader archeolo-

Een regionale erfgoedkaart voor de Kempen. Cultuurhistorie interactief en digitaal ontsloten

01-2012 binnenwerk def.indd 28

07-02-12 13:54


gisch onderzoek is hier noodzakelijk om vast te kunnen stellen wat de daadwerkelijke omvang van de verstoring betekent voor de mogelijk aanwezige archeologische waarden. Begeleidingscommissie Ook vond afstemming plaats met onder meer de RCE, de provincie Noord-Brabant, de universiteiten die in deze regio veelvuldig werkzaam zijn, de stadsarcheoloog van Eindhoven en de Archeologische Vereniging Kempen en Peelland. In een vijftal bijeenkomsten van deze zogeheten begeleidingscommissie werden de werkwijze, de resultaten, de beleidskeuzen en de vertaling naar het publiek toe bediscussieerd. Doel van de begeleidingscommissie was om mee invulling en sturing te kunnen geven aan de ontwikkeling van de erfgoedkaart en het bijbehorende beleid. Bij oplevering van de eerste erfgoedkaart in maart van 2011 was de begeleidingscommissie unaniem van mening dat er een uitstekend en indrukwekkend eindproduct ligt dat als voorbeeld voor elders kan dienen en brede publiciteit verdient. Men prijst het

feit dat het niet om een commerciële ‘klus’ gaat, maar dat de kaart in wisselwerking en samenspraak met een breed scala aan betrokkenen en geïnteresseerden in de regio tot stand is gekomen. Lof is er ook voor de hoge mate van volledigheid dankzij de grondige inventarisatie die er aan ten grondslag ligt, evenals voor de toelichting en het feit dat de kaart erfgoedbreed (onder- en bovengronds erfgoed) en publiek toegankelijk is.

Afb. 6 Overzicht archeologische vindplaatsen in de Kempen naar thema en datering. Bron: SRE Milieudienst.

Onderhoud De wereld draait verder: er wordt gebouwd, verbouwd, gesloopt; gebouwen branden af en bossen waaien om; beschermde monumenten worden ontschermd; en niet beschermde toch weer wel beschermd; obscure plekken worden door restauratie weer leesbaar gemaakt; nieuw archeologisch onderzoek zet vermoedens om in ‘harde vondsten’ en verbeterde inzichten. Dat alles maakt dat de erfgoedkaarten bijgehouden moeten worden. De inventarisatie past in een groter project dat moet leiden tot het opbouwen van een ech­te gegevensverza­meling met de

Een regionale erfgoedkaart voor de Kempen. Cultuurhistorie interactief en digitaal ontsloten

01-2012 binnenwerk def.indd 29

|

29

07-02-12 13:54


Gemiddelde diepteligging archeologie

Afb. 7 Grafiek diepteligging archeologische waarden binnen de Kempen. Bron: SRE Milieudienst.

mogelijkheid om de op het archief beschikbare afbeeldingen en literatuur aan de digitaal toegankelijke erfgoedkaart toe te voegen. Diverse (sub)thema’s kunnen in de toekomst nog verder uitgewerkt worden, waaronder bijvoorbeeld de wegen, historische bouwkunst en groenstructuren. Er kunnen zich echter ook nieuwe subthema’s voordoen of thema’s die nu nog niet aan de orde zijn gekomen, waaronder het immateriële erfgoed zoals tradities en voorwerpen. De erfgoedkaart en de catalogus zijn dan ook zo opgezet dat het systeem makkelijk aan te vullen is, mocht dat nodig zijn. Er hoeft dan niet telkens een volledig nieuw rapport of nieuwe kaart te worden gemaakt. Alle elementen samen bepalen het beeld van onze bestaande, in veel opzichten onvolledige kennis. Om de erfgoedkaart actueel te houden zal de erfgoedkaart (inclusief website) vanuit de SRE Milieudienst worden onderhouden en bijgewerkt met nieuwe gegevens. Continuïteit is hierbij ook weer van belang, net als samenwerking met heemkundeverenigingen/amateurs. Bij de actualisatie moet onderscheid worden gemaakt tussen catalogus/inventarisatie en beleid(skaart). Het idee is dat de inven-

30

|

tarisatie jaarlijks wordt geactualiseerd en de beleidskaart, die door de gemeenteraad wordt vastgesteld, elke 4 jaar. Publieksbereik De waardering en beleving van cultuurhistorische landschapselementen neemt toe naarmate men beter is geïnformeerd over het ontstaan en de oorspronkelijke functie ervan. De gemeenten zullen de erfgoedkaart dan ook niet alleen als beleidsinstrument gaan gebruiken maar tevens voor de ontwikkeling van recreatie, toerisme en het verbeteren van de leefomgeving. Hiervoor staan een aantal mogelijkheden ter beschikking. Een goed voorbeeld is de aanbeveling om bij woonuitbreidingen de resultaten van archeologische opgravingen in het stedenbouwkundig ontwerp terug te laten komen. Vooral de toekomstige uitbreidingen voor wonen en werken rond de diverse dorpen in de Kempen en de ontwikkelingen ten behoeve van nieuwe natuur vormen nog altijd een bedreiging voor het archeologische erfgoed dat in de regio veelvuldig onder de oude akkers aangetoond is. Tijdig archeologisch onderzoek kan ervoor zorgen dat waardevolle locaties in het toekomstige plan kunnen worden ingepast. Vanuit educatief oogpunt kan de interac-

Een regionale erfgoedkaart voor de Kempen. Cultuurhistorie interactief en digitaal ontsloten

01-2012 binnenwerk def.indd 30

07-02-12 13:54


tieve erfgoedkaart gebruikt worden om het publiek en scholieren te attenderen op bijzondere plekken in hun omgeving, en bij die mensen daarvoor een waardering op te bouwen. Deze inventarisatie is daarvoor niet een kant-en-klaar pakket, maar ze wijst de weg naar meer informatie en attendeert vooral op interessante plekken die via de reconstructie van het natuurlijk landschap in samenhang met het historisch landschap gebracht kunnen worden. Workshops Om het erfgoed van de Kempen nog meer te laten leven is het de bedoeling om binnen de Kempen diverse workshops te houden met daarbij niet alleen heemkundi-

gen maar juist ook recreatieve ondernemers. De bedoeling is om aan de hand van de erfgoedkaart te inventariseren welk erfgoed een bijdrage kan leveren aan de recreatief-toeristische ontwikkeling van de Kempen en zo ja, hoe het beheer, herstel of ontwikkeling er dan precies uit zou moeten zien. Gestreefd zal worden naar het inventariseren van een aantal cultuurhistorische highlights van de Kempen. Vervolgens kan met een meerjarenuitvoeringsprogramma een aantal projecten en acties op het gebied van cultuurhistorie en erfgoed worden uitgevoerd. Deze zullen vooral gericht zijn op het stimuleren van de relatie tussen cultuurhistorie, recreatie en toerisme en natuur en landschap.

Overzicht archeologisch onderzoek in de Kempen

Afb.8 Overzicht van de soorten uitgevoerde archeologische onderzoeken binnen de Kempen sinds 1995. Bron: SRE Milieudienst. Een regionale erfgoedkaart voor de Kempen. Cultuurhistorie interactief en digitaal ontsloten

01-2012 binnenwerk def.indd 31

|

31

07-02-12 13:54


Legenda

Afb. 9 Impressie archeo­ logiekaart Kempen. Bron: SRE Milieudienst.

32

|

Erfgoed Geowiki Voor het publiek is het plan opgevat om de erfgoedkaart van de Kempen te koppelen aan een GeoWiki. Met deze internettoepassing erfgoed-geowiki kunnen inwoners, heemkundige verenigingen en deskundigen zelf hun kennis toevoegen in woord en geschrift, met foto’s en video. Ook kan de internettoepassing erfgoed geowiki bijvoorbeeld via een Layar-laag op een mobiele telefoon worden doorgevoerd. Layar (App afgekort) zorgt er dan voor dat iconen van de betreffende locaties ruimtelijk in je smartphone worden geprojecteerd. Met Augmented Reality (verrijkte werkelijkheid, AR) op je smartphone kun je dan direct op de plek van een oude grafheuvel, grenspaal of verlaten kerktoren de informatie met bijbeho-

rende afbeeldingen zien en kun je je echt een stukje terug in de tijd wanen. Met de erfgoed-geowiki is het ook mogelijk voor bijvoorbeeld scholieren of ondernemers een spreekbeurt, speurtocht of recreatieve route samen te stellen. De erfgoedkaart wordt zo voor burgers en toeristen hét historische kennisportaal voor de gemeente. Tot besluit Met de erfgoedkaart en de informatie uit de inventarisatie worden plannenmakers in de Kempen gewezen op unieke kansen die er ontstaan als zij iets doen met oude elementen in dat gebied, elementen die voor de architect ook een inspiratiebron kunnen zijn. Ze worden er ook op gewezen dat het ze veel rompslomp en geld scheelt als ze een archeologisch boeiende

Een regionale erfgoedkaart voor de Kempen. Cultuurhistorie interactief en digitaal ontsloten

01-2012 binnenwerk def.indd 32

07-02-12 13:54


Legenda

Afb. 10 Het middeleeuwse goed Hertsheuvel bij Eersel verdeeld naar grondgebruik en geprojecteerd op de kaart van het fysisch landschap. Bron: SRE Milieudienst. Een regionale erfgoedkaart voor de Kempen. Cultuurhistorie interactief en digitaal ontsloten

01-2012 binnenwerk def.indd 33

|

33

07-02-12 13:54


Uitsnede erfgoedkaart: Boerenschansen bij Budel

Afb. 11 Boerenschansen ten noorden van Budel geprojecteerd op de Bonnekaarten van rond 1900. Bron: SRE Milieudienst.

plek ontzien met hun plannen. Als je dat vroeg genoeg in het planningsproces inbrengt, leidt dat echt ook tot resultaten. Het is dus zaak dat iedereen die grote of kleine plannen heeft met delen van de Kempen weet dat er een schat aan gegevens beschikbaar is én dat die inventarisatie boeiende ‘verhalen’ weet op te leveren over allerlei bijzondere plekjes. Het zijn die verhalen die uiteindelijk de initia-

tiefnemer zullen verleiden tot een creatieve omgang met het erfgoed. En hopelijk de gemeenteraad om een dergelijke zorgvuldige en creatieve omgang met ons cultureel erfgoed tot echt beleid te verheffen. Met dank aan Karel Leenders voor het controleren van dit artikel. R.Berkvens@milieudienst.sre.nl

Noten 1. Ria Berkvens studeerde provinciaal Romeinse en klassieke archeologie aan de Radboud Universiteit van Nijmegen. Sinds 2007 is zij als regioarcheoloog werkzaam bij de Milieudienst van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven. 2. De SRE Milieudienst is onderdeel van het regionaal bestuursorgaan Samenwerkingsverband Regio Einhoven, waarin 21 gemeenten in Zuidoost-Brabant samenwerken op verschillende beleidsterreinen, waaronder archeologie, cultuurhistorie en monumenten. 3. De provincie Noord-Brabant draagt een flinke subsidie bij aan de kosten van deze gezamenlijke erfgoedkaart vanuit hun Beleidsregel ‘Stimulering Gemeentelijke Archeologie- c.q. Erfgoedkaarten 2009-2011’. 4. De methode die voor de inventarisatie van de erfgoedkaart is gebruikt is opgezet door dr. K.A.H.W. Leenders, die dit voor het eerst in de jaren 90 toepaste in Breda. Ook de erfgoedkaart van de Kempen is met hulp van dhr. Leenders samengesteld. Literatuur Berkvens, R. e.a., 2011: Kempisch erfgoed in beeld. Een regionale erfgoedkaart voor de Kempen- en A2 gemeenten Bergeijk, Bladel, Eersel, Oirschot, Reusel-De Mierden, Waalre, Valkenswaard, Cranendonck en Heeze-Leende (SRE Milieudienst), Eindhoven. Leenders, K.A.H.W., 2006: Cultuurhistorische Landschapsinventarisatie Gemeente Breda (ErfgoedRapport Breda 1), Breda.

34

|

Een regionale erfgoedkaart voor de Kempen. Cultuurhistorie interactief en digitaal ontsloten

01-2012 binnenwerk def.indd 34

07-02-12 13:54


Rondom de stad

Gemeentelijke archeologie in... Enkhuizen Enkhuizer siervuurklokken als uiting van de Westfriese leefcultuur, 1575-1625 Michiel H. Bartels1

Na de politieke omwentelingen van 1573 waarbij de katholieken het onderspit dolven, waren de allergrootste problemen in de Westfriese havenstad Enkhuizen voorlopig voorbij. De Geuzen hadden gewonnen en de hervormden regeerden de stad. De scheepvaart en de visvangst floreerden en de boeren, burgers en buitenlui verdienden als nooit tevoren. Veel houten huizen werden vervangen door modieuze stadshuizen van baksteen. Binnenshuis werd het steeds fraaier; vaak was er geld voor enige luxe. Ook rond het haardvuur was dit te zien. In de natte herfst, de koude winter en het kille voorjaar werd het huis warm gestookt door een groot open haardvuur; in de zomer ging het vuur zelden aan. Elke gast zag dan in de haard een grote zwarte plek of een zwart gat van het rookkanaal; geen fraaie aanblik voor de belangrijkste plek in het huis. Om dit te verhullen werd de bezoeker van een respectabel burgerhuis door de bewoners op een groot groen ornament getrak-

teerd: een stuk sieraardewerk in de vorm van een zogenaamde vuurklok. Deze vuurklok dekte de geblakerde haard af. De nieuwe ambachtslieden in de streek en de stad maakten deze klokken voor een redelijke prijs. Het was een toonbeeld van praalzucht ten tijde van de economische opleving in Enkhuizen en West-Friesland. Tijdens graafactiviteiten in het verleden zijn veel fragmenten van siervuurklokken gevonden. Onlangs bleek dat er twee vergelijkbare klokken met daarop het Enkhuizer stadswapen in collecties aanwezig zijn. Deze twee siervuurklokken, ‘klok 1’ en ‘klok 2’, gaven aanleiding tot een nader onderzoek met betrekking tot hun functie, gebruik en de achtergrond van de decoraties. Vuurklokken Een vuurklok is een komvormige of conische, ronde of halfronde stolp van keramiek.2 In de klok zitten één of meer kleiRondom de Stad |

01-2012 binnenwerk def.indd 35

35

07-02-12 13:54


Afb. 1 Siervuurklok 1 uit de huissloot van Hoofdstraat 318 te Bovenkarspel. Foto: Archeologie West-Friesland, Hoorn.

ne ventilatiegaten om zuurstof toe te laten. De vuurklok werd geplaatst over wat er aan het eind van de dag aan smeulend haardvuur overbleef. Zo kon de haard doorsmeulen zonder dat brandgevaar ontstond. De volgende ochtend kon dan met de rest van de vorige dag de haard weer worden opgerakeld.3 De groene siervuurklokken lijken typisch voor West-Friesland en de regio rond Alkmaar. Deze klokken onderscheiden zich van alle andere soorten doordat zij vrijwel uitsluitend zijn versierd met appliques, kleine opgeplakte decors van klei. De versiering op de klok is vaak symmetrisch. Als technische onderdelen van de vuurklok worden onderscheiden: de kam, het bovenste vlakke deel van de klok; de wangen, de vlakke delen aan beide zijkanten; de kap, het bolle deel bovenop de conus van de klok; en tenslotte de conus, het holle taps toelopende deel van de klok. Op de kap zit een greep en meestal twee ventilatiegaten. De te beantwoorden vragen zijn: - of en waarom is de traditie van het gebruik en de productie van dergelijke vuurklokken alleen in (oostelijk) WestFriesland terug te vinden; - waarom komt op afbeeldingen van de rijk versierde klokken de stedelijke identiteit en de religieus-politieke achtergrond van de Gouden Eeuw zo nadrukkelijk naar voren en hoe past dit in het tijdsbeeld van de materiĂŤle wooncultuur van het gebied? Tevens wordt onderzocht waarom de siervuurklokken juist in de specifieke periode 1575-1625 voorkomen.

Afb. 2 Technische doorsnede van de siervuurklok 1. Foto: Archeologie West-Friesland, Hoorn.

36

Verschillen en overeenkomsten tussen de siervuurklokken Tijdens graafwerkzaamheden in een gedempte huissloot naast het perceel aan de zuidzijde van De Steek, het dorpslint van Stede Broec, nabij de gemeentegrens met Enkhuizen, zijn de scherven van een grote siervuurklok van witbakkend aardewerk met witbakkende appliques overgoten met witte slib aangetroffen (klok 1; zie afb. 1 en 2).4 De klok is 52 cm hoog, steekt

| Rondom de Stad

01-2012 binnenwerk def.indd 36

07-02-12 13:54


22 cm naar voren en heeft een diameter van 32,5 cm. Het gewicht is 4,4 kg. Klok 2 (afb. 7) is afkomstig uit de collectie van het Zuiderzeemuseum te Enkhuizen en is via ruil in de verzameling gekomen. Het vermoeden bestaat dat deze in stukken in Enkhuizen is opgegraven.5 De klok is evenals de appliques van witbakkende, crèmewitte fijne klei vervaardigd, witte slib ontbreekt. De klok is 54 cm hoog, steekt 20,5 cm naar voren en heeft een diameter van 44 cm. Het gewicht is 4,1 kg, waarbij moet worden aangetekend dat ongeveer 20% van de vorm uit gipsaanvullingen bestaat. Zodoende kan een ongeveer gelijk gewicht als bij de eerste klok worden aangehouden. De twee klokken hebben geen roetaanslag aan de binnenzijde. Tevens hebben beide aan de onderzijde enige slijtsporen. Van beide klokken zijn de kammen zoals gebruikelijk symmetrisch. Bij klok 1 is de kam uitgesneden met een bolle bekroning, een getand kanteel, een kwart bol, een uitstekende punt, een snavelpunt en een zigzagvertanding, eindigend in een uitstekende punt (afb. 3). Bovenop de kam bevindt zich een rechte stafband. Klok 2 is iets anders uitgesneden: een bol en twee repeterende uitstaande snavelpunten, waarbij de onderste groter is dan de bovenste. Op de top zit een soort slang. Bij klok 1 is op de kam centraal een applique van een engelenkop met vleugels aangebracht. Links zijn vijftien en rechts dertien braamnop-appliques aangebracht (afb. 4). Vervolgens zijn twee bloem-appliques te zien met zes lagen kelken. Centraal op elke zijde van de kam is een applique in de vorm van een manshoofd geplakt. De personen kijken links omhoog en hebben op het hoofd een soort tulband met voorop een veer. Het uiterlijk is streng met een ferme wenkbrauwboog, een rechte neus en een fraai gemodelleerde snorrenbaard. Mogelijk is dit de verpersoonlijking van een ‘Turk’ (afb. 5). Op de kap staan links elf en rechts dertien braamnoppen. Aan weerszijden is centraal een applique van de Zondeval met een bebaar-

de Adam en Eva met de slang bij de Boom van de Kennis van Goed en Kwaad te zien (afb. 6). Onder de kap is een horizontale band met kleine bollen aangebracht. Klok 2 (afb. 7) heeft andere appliques. Centraal op de kam is een naar rechts kijkende haan tussen looftakken met daaromheen een schakelketting te zien (afb. 8). Deze ketting heeft schakels in het vuurslagmotief. Zowel links als rechts van de haan staan afbeeldingen van een dubbelkoppige adelaar met daartussen een keizerskroon (afb. 10). Deze is gevat in een kabelrand. Op beide wangen is een staande Ionische zuil te zien. Deze refereert aan de Zuilen van Hercules uit de Romeinse mythologie (afb. 11). Bovenop de zuil staat een gestileerde keizerskroon. Onderop de kam zijn drie ‘driepasknopen’ geplakt (afb. 9). Twee ronde appliques op de kap van de klok laten de oudtestamentische voorstelling zien, waarbij God de Vader uit Adams rib zijn vrouw Eva schiep (afb. 12).6 In het midden van elke zijde van de kap is een identieke ovale applique aangebracht, eveneens in een rand met vuurslagketting. Centraal staat hier een manspersoon met een molenkraag (afb. 13), een brede mantel met pofmouwen en om de nek een schakelketting met daaraan een hangend dier, vermoedelijk een lam. Op de overgang van de kap is een horizontale lijn van koffieboonvormige punten geboetseerd. Op de kap staan links 27 en rechts 24 driepasknoop-appliques. Beide klokken kennen een identieke centrale voorstelling, het belangrijkste element van de klok: het is de Stedenmaagd van Enkhuizen (afb. 14 en 15). Op haar hoofd heeft zij een vrij platte muts. Zij draagt een jakje met een open brede kraag; het jakje is op de middel getailleerd en heeft halflange pofmouwen. Tussen haar heupen en enkels houdt zij het wapenschild van Enkhuizen vast. Hierop staan drie naar links zwemmende haringen, met boven de staart elk een vijfpuntige ster en boven de kop een driepuntige kroon. Het wapenschild is symmetrisch Rondom de Stad |

01-2012 binnenwerk def.indd 37

37

07-02-12 13:54


Afb. 3 De kam van klok 1, met de engel en de Turkenkoppen. Foto: Archeologie West-Friesland, Hoorn.

en fraai uitgetand. De rok begint vlak boven het schild en loopt smal uit onder het schild. Schoenen of voeten ontbreken. Datering en interpretatie Voor de datering is de archeologie afhankelijk van alle vondsten die in een bepaalde context, een specifieke plek in de opgraving, zijn gevonden. Klok 1 is afkomstig uit een context te Bovenkarspel. Lutjebroek, Grootebroek en Bovenkarspel vormden tot de grote brand van 1694 een

Afb. 4 Detail van een van de braamnop-appliques. Foto: Archeologie West-Friesland, Hoorn.

38

Afb. 5 Detail van een Turkenkop. Foto: Archeologie West-Friesland, Hoorn.

‘stadslint’ van stedelijke woonhuizen. Hier werd op 1,2 m diepte een sloot aangetroffen, massief gevuld met gebruiksafval uit de periode 1590-1640. De materialen nabij de straat waren het oudst, meer naar het zuiden steeds jonger. Dichtbij de resten van deze vuurklok werd ook een baardmankruik gevonden met een datering op het applique: ‘1590’.7 In het zuidelijke deel van de sloot zijn veel tabakspijpen gevonden onder andere met de datering ‘1633’.8 De context van klok 2 is vermoedelijk

Afb. 6 Applique van de Zondeval, Adam en Eva bij de Boom. Foto: Archeologie West-Friesland, Hoorn.

| Rondom de Stad

01-2012 binnenwerk def.indd 38

07-02-12 13:54


Enkhuizen. Gezien de iconografie op de klokken kunnen deze in de periode 15751600 worden gedateerd. Technisch lijken de twee vuurklokken sterk op elkaar. De iconografie wijkt echter af. Klok 1 laat naast de centrale voorstelling van de Stedenmaagd twee ‘Turkenkoppen’ zien (afb. 5). Turken waren voor de protestantse Nederlanden eenvoudig een islamitisch volk van de Levant. Belangrijk voor de Westfriezen was echter dat ze de afkeer van het katholicisme deelden. Het adagium ‘de vijand van mijn vijand is mijn vriend’ is hier op zijn plaats. In de Nederlanden van toen heette dit ‘Liever Turks dan Paaps’.9 De strijd van de Hollandse en Westfriese steden tegen de Spaanse – katholieke – overheersing en het geweld dat Filips II losliet op de Nederlanden tekenden de verhoudingen. De eerste – protestantse – zege op Filips’ vloot en legers in 1573 werd breed uitgemeten en betekende een ommekeer in de verhoudingen. Het voortzetten van de strijd van de opstandige gewesten tegen Spanje tot 1648 leidde vervolgens tot een voortdurende waakzaamheid en groeiend zelfbewustzijn, zeker in het strategisch gelegen Enkhuizen. Klok 1 kan met zijn Turkenkoppen worden geïnterpreteerd als ‘protestants’. Adam en Eva tonen de trouw tussen man en vrouw maar ook de erfzonde, beide een belangrijk element in de

Afb. 7 Siervuurklok 2 uit de collectie van het Zuiderzeemuseum. Foto: Archeologie West-Friesland, Hoorn.

denkwereld van de hervormden.10 De engelenkop benadrukt de vrede. Klok 2 laat alle elementen van de ‘goede oude tijd’ zien. Hij draagt de afbeelding en wapens van Keizer Karel V, landsheer van de Nederlanden tot 1558 (afb. 13).11 Hij vertegenwoordigde het gezag in de periode voorafgaand aan de geloofsstrijd in de Nederlanden. Naar deze relatief rustige tijd keek men tijdens de Opstand graag terug. De haan als teken van waakzaam-

Afb. 8 Applique met de wakende haan. Foto: Archeologie West-Friesland, Hoorn.

Afb. 9 Detail van een van de driepasknoop-appliques. Foto: Archeo­ logie West-Friesland, Hoorn.

Rondom de Stad |

01-2012 binnenwerk def.indd 39

39

07-02-12 13:54


Afb. 10 Applique met de dubbelkoppige gekroonde adelaar. Foto: Archeologie West-Friesland, Hoorn.

heid (afb. 8), de dubbelkoppige adelaar als rijkswapen van het Bourgondisch-Habsburgse huis (afb. 10) en de afbeelding van Karel V zelf, geflankeerd door de Zuilen van Hercules (afb. 11) laten zien dat het hier het oude en stabiele gezag betreft. De zuilen, waaromheen het hier ontbrekende credo van Karel V ‘Plus Ultra’ (Steeds Verder) in een banderol was gevlochten, kunnen voor de Westfriezen ook een andere betekenis hebben gehad. De oude Grieken zagen de uitgang van de Middellandse Zee naar de oceaan als de locatie waar ‘Atlantis’ lag. Hier stonden de pilaren aan beide zijden van de zee-engte. De Straat van Gibraltar was voor hen de doorgang naar het onbekende. Voor Karel V was het echter de doorvaart naar de oceanen en de nieuwe koloniën in de Oost en de West. Voor de Enkhuizers was dit mogelijk juist omgekeerd. De Straat van Gibraltar was de poort voor de zo belangrijke ‘Straatvaart’, de profijtelijke handel op de Middellandse Zee. Deze klok is niet direct gerelateerd aan de protestantse factie, maar wel aan de tijd van de oude, vertrouwde orde voordat bloedige oorlogen begonnen. Beide klokken laten een wens tot vrede en gezag zien, doorspekt met de nieuwe eigen stedelijke identiteit. Daarnaast tonen zij de hang naar bevestiging van de nieuwe orde in politiek en geloof en een grote mate van protestants zelfbewustzijn.

Afb. 11 Eén van de Zuilen van Hercules. Foto: Archeologie West-Friesland, Hoorn.

40

Gezien de productie van zowel majolica als Werra-aardewerk in Enkhuizen rond dezelfde tijd als de datering van de siervuurklokken, is het heel goed mogelijk dat deze klokken in Enkhuizen zijn geproduceerd. De groene siervuurklokken, overladen met kleine ronde appliques en grotere ronde en ovale appliques, komen vooral voor in Enkhuizen en De Streek. De Stedenmaagd bevestigt dit.12 Of één dan wel meerdere ateliers deze klokken maakten en waar deze ateliers in Enkhuizen precies stonden, is nog onduidelijk. Analyse van bestaande (particuliere) collecties maar ook meer en vooral systematisch archeologisch onderzoek, is hier-

voor nodig. Uit een particuliere collectie dook een fragment van een witbakkende vuurklok met de initialen ‘DCS’ op, een bodemvondst uit Enkhuizen. Deze staan vermoedelijk voor Dierck Claesz Spiegel, de bekende meester van het Werra-atelier aan de Staaleversgracht in de VOC-stad.13 Van Spiegel is bekend dat hij naast rood Werra-schotelgoed, kacheltegels en vuurklokken ook witbakkend aardewerk maakte, waaronder vuurklokken. Dat wil beslist niet zeggen dat de twee besproken vuurklokken uit dit atelier afkomstig zijn. Enkhuizen kent in deze periode meer productieplaatsen van witbakkend aardewerk en ook majolica.14 Tevens wordt ergens in oostelijk West-Friesland de productie van kenmerkend gespikkelde witbakkende Hafner-waar vermoed.15 Andere productieplaatsen van groene siervuurklokken zijn bekend uit Hoorn, waar aan de Italiaanse Zeedijk resten van productieafval is gevonden.16 In Medemblik wordt eveneens productie van dergelijke klokken vermoed.17 In Alkmaar zijn groene siervuurklokken met het stadswapen van Alkmaar opgegraven; er is een sterk vermoeden dat deze ook aldaar zijn gemaakt.18 Op de klokken uit deze plaatsen ontbreekt echter de overdaad aan kleine appliques. In oudere en recente reguliere opgravingen in Enkhuizen zijn vele fragmenten van siervuurklokken gevonden. Veel daarvan, zoals een fragment opgegraven aan de Molenweg in 2010, laten de dubbelkoppige adelaar zien.19 Tevens komt de Enkhuizer Stedenmaagd met enige regelmaat voor. Ook in Stede Broec zijn uit talloze contexten diverse fragmenten met allerlei wereldlijke, figuratieve en bijbelse voorstellingen bekend.20 Elders in oostelijk West-Friesland, zoals in Hem en Venhuizen, zijn in particuliere collecties ook fragmenten aangetroffen. In contexten na 1625 komen steeds minder wit- en roodbakkende versierde en onversierde vuurklokken voor. Wel blijven de ronde (Friese) vuurklokken met enige regelmaat opduiken. De oorzaak van het verdwijnen moet worden gezocht

| Rondom de Stad

01-2012 binnenwerk def.indd 40

07-02-12 13:54


Afb. 12 Applique met de schepping van Eva uit Adams rib. Foto: Archeologie West-Friesland, Hoorn.

Afb. 13 Applique met Keizer Karel V. Foto: Archeologie West-Friesland, Hoorn.

in een algemene technologische verandering van de verwarming van het huis. Juist in deze periode komt de gietijzeren kachel op als nieuw verwarmingselement van de woning. De kachel was veel zuiniger, hield langer de warmte vast, diende tegelijk als fornuis en kon ’s zomers buiten worden gezet.21 Daarnaast was het een nieuw modieus stuk huisraad. Conclusie Ergens in Enkhuizen vervaardigden één of meer ateliers in de vroege periode van de Gouden Eeuw groene siervuurklokken. De pottenbakkers hadden vermoedelijk een aantal herkenbare en populaire afbeeldingen als matrijs op voorraad, die in wisselende samenstelling op de klokken werden gebruikt. Daarmee konden aan de bewoners van Enkhuizen en omgeving luxegoederen met een voor die tijd heldere thematiek worden verkocht. Door een combinatie van relatieve welstand en pronkzucht in West-Friesland gedurende de Gouden Eeuw, werden huizen gedecoreerd met kakelbonte wandtegels, boerderijen met prachtige kaarsnissen en tegeltableaus en tafels gedekt met fleurige majolica borden, druk versierde messen en modieuze kandelaars. Ook de haardpartij werd opgesierd met een bijzonder en omvangrijk keramisch voorwerp, de siervuurklok. De siervuurklok mag het meest bijzondere product worden genoemd van de keramische produc-

Afb. 14 De Stedenmaagd van Enkhuizen op Siervuurklok 1. Foto: Archeologie WestFriesland, Hoorn.

tie van noordelijk Holland, West-Friesland en Enkhuizen. Hierbij stond de persoonlijke smaak in de aankleding van het huis, de expressie van de ideologie en het zelfbewustzijn voorop. Een verzoek Deze studie maakt deel uit van een grotere studie door Archeologie West-Friesland naar het gebruik van (sier-)vuurklokken in huishoudens uit de 16e en 17e eeuw. Inmiddels zijn veel voorbeelden gevonden. Mochten AWN-leden of andere (amateur-)archeologen bruikbare voorbeelden kennen, dan houdt de auteur zich aanbevolen. Het gaat daarbij juist niet alleen om complete klokken, maar ook om fragmenten. Essentieel daarbij is de context van de vondsten. Dank aan Erik Walsmit (Zuiderzeemuseum, Enkhuizen), Kees Kiestra, Christiaan Schrickx en Dieuwertje Duijn (Archeologie West-Friesland) voor ondersteuning bij de documentatie van de vuurklokken. Informatie graag toezenden aan de auteur via onderstaand adres. Archeologie West-Friesland, VVH-Erfgoed, Gemeente Hoorn Postbus 603 1620 AR Hoorn m.bartels@hoorn.nl

Afb. 15 De Stedenmaagd van Enkhuizen op Siervuurklok 2. Foto: Archeologie West-Friesland, Hoorn. Rondom de Stad |

01-2012 binnenwerk def.indd 41

41

07-02-12 13:54


Noten 1 Michiel Bartels is vanaf 1979 als amateurarcheoloog actief: aanvankelijk bij de NJBG, maar later ook bij de AWN Amsterdam, vooral voor het project OudDiemen. Na het afstuderen als middeleeuws archeoloog werkte hij als junior-onderzoeker bij de ROB en publiceerde regelmatig over materiële cultuur. Als onderzoeksleider in de stadskern van Tiel, projectleider Middeleeuwen bij de Betuweroute, stadsarcheoloog van Deventer en nu gemeentearcheoloog van Hoorn en de regio West-Friesland probeert hij de belangrijke elementen van de regionale materiële cultuur te doorgronden. Dat in goede samenwerking met veel medeAWNers en andere amateurarcheologen. 2 De Kleijn, 1986, 173-178. 3 Bartels, 1999, 110. 4 Particuliere collectie. 5 Inventarisnummer 9414. 6 Dit is een bekend thema in de protestantse symboliek. Op een kruithoorn uit dezelfde tijd, gevonden in zee voor Medemblik staat een vergelijkbaar thema, zie: Bartels 2010A, 141. 7 NN, voorjaar 2011. 8 Duco, 2009. 9 Zie ook Van Gangelen, 2009, 140-143. De islamieten werden door de Geuzen aan de katholieken als voorbeeld gesteld vanwege hun tolerantere houding ten opzichte van andere geloofsuitingen als het jodendom en christendom. 10 Van Gangelen, 2009, 110-113.

11 Burke, 1999, 393-477. 12 Ostkamp & Venhuis, 2009, 41. In het atelier van Dierck Claesz. Spiegel aan het Spaans Leger zijn vooralsnog de resten van roodbakkende slibgedecoreerde (miniatuur) vuurklokken aangetroffen, zie; Bruijn, 1992, 57 en 59. 13 Ostkamp & Venhuis, 2009, 42 afb. 75. 14 Collectie J-W Loots, Enkhuizen. vriendelijke mededeling. 15 Zie: Bartels 2010B. 16 Hoorn, project 039, Terrein de Hoorn, vondstnummer 53. 17 Ostkamp, 2001, 225, noot 51, op cit. Venhuis. Waarop Venhuis zijn bewering baseert, is niet duidelijk. Wel zijn in 2008 resten van rood- en witbakkend 16e/17e-eeuws keramisch productieafval in een dump van stadsafval op het ‘Veilingterrein’ aangetroffen (Onderzoek door Hollandia Archeologen). 18 Ostkamp, 2004, 124-125. Een siervuurklok uit het Openluchtmuseum te Arnhem, opgegraven in Alkmaar wordt door Ostkamp aan Enkhuizen toegeschreven (Ostkamp & Venhuis, 2009, 42, afb. 74). 19 Duijn, 2011A. 225 (Vijzeltuin-West, kort na 1580), 231 (Molenweg), 237 (De Baan 1), 240 en 245(De Baan 2). Duijn, 2011B. 20 Zoals uit de ‘Collectie’ Boon van de Hoofdstraat 150 uit Bovenkarspel, zie: Bartels, 2010B, 57-59. De meeste zijn echter ongepubliceerd of vanwege bekende oorzaken elders aanwezig. 21 Bartels, 2008. Fock, 1996, 462-483.

inlassi

Literatuur Bartels, M.H., e.a. 1999: Steden in scherven, archeologische vondsten uit beerputten in Deventer, Dordrecht, Nijmegen en Tiel /Cities in sherds, finds from cesspits in Deventer, Dordrecht, Nijmegen and Tiel (1250-1900). Zwolle. Bartels, M. H. 2008: Verwendung von Heizluftofen als Aussage sozial-ökonomischer Differenz im mittelalterlichen Deventer, 1000-1625, in: Manfed Gläser (Hrsg.) Lübecker Kolloquium zur Stadtarchäologie im Hanseraum 6: Luxus & Lifestyle. 131-150. Bartels, M. H. 2010 A: Pugno pro Patria, archäologischen Untersuchungen zur Belagerung und Verteidigung der Westfriesischen VOC-Städte Hoorn, Enkhuizen und Medemblik, in: Manfed Gläser (Hrsg.) Lübecker Kolloquium zur Stadtarchäologie im Hanseraum 7, Die Befestigungen. Lübeck, 127-146. Bartels, M. H., 2010 B: Abraham en Izaäk tussen de scherven en de ontdekking van “Hafner” aardewerk uit 17e-eeuws Bovenkarspel, in: Jaarboek Oud Stede Broec 2009, 57-59. Bruijn, A., 1992: Spiegelbeelden, Werra-keramiek uit Enkhuizen 1605. Zwolle. Burke, P., 1999: Presenting and Re-presenting Charles V, in: Blockmans, W. et al (eds.). Charles V 1500-1558 and his time. Antwerpen, 393-477. Duijn, D. M., 2011A: Het verhaal van een Westfriese wereldstad. Een onderzoek naar de opkomst, bloei en neergang van Enkhuizen tot 1800 aan de hand van archeologische en historische bronnen. (= Westfriese Archeologische Rapporten 31). Hoorn. Duijn, D. M., 2011B: Archeologisch onderzoek aan de Molenweg te Enkhuizen. In voorbereiding. Duco, D., 2009: Roken in een boerenkroeg in West-Friesland, in: Westerheem 58, 146-155. Fock, C. W., 1996: Verwarmd door de Bijbel. De ijzeren kachel in het zeventiende-eeuwse Nederlands interieur, in: Antiek 31, 462-483. Gangelen, H. van, 2009: Iconografische aspecten van de figuratieve voorstellingen op Enkhuizer Werra-keramiek. In: H. Clevis & H. van Gangelen (red.) Werra Keramiek uit Enkhuizen opnieuw bekeken (= Studies aangeboden aan Jan Thijssen 2). Zwolle, 99-156. Kleijn, J. de, 1986: Volksaardewerk in Nederland sedert de Late Middeleeuwen. Lochem. Ostkamp, S., 2001: Gebruikt en gebroken (= RAMA 10). Alkmaar. Ostkamp, S., 2004: Tortelduiven en vlammende harten, huwelijkssymbolen op zilver en aardewerk uit Alkmaar tussen 1575 en 1675, in: P. Bitter e.a. (red.) De verborgen stad, archeologisch onderzoek naar 750 jaar wonen in Alkmaar. Amsterdam, 112-155. Ostkamp, S. & S. Venhuis, 2009: ‘Tot soulagemente van de schamele gemeente’. Het Werra-aardewerk uit de werkplaats van Dierck Claesz Spiegel in Enkhuizen opnieuw bekeken (1602-1613), in: H. Clevis & H. van Gangelen (red.) Werra Keramiek uit Enkhuizen opnieuw bekeken (= Studies aangeboden aan Jan Thijssen 2). Zwolle, 11-76.

42

| Rondom de Stad

01-2012 binnenwerk def.indd 42

07-02-12 13:54

A

A V gs te fa in w


Reacties Westerheem 2011 nummer 6 Productiefout Tot onze spijt hebben we geconstateerd dat door een productiefout in een klein deel van de decemberoplage van Westerheem de marges boven en onder de artikelen in een andere verhouding zijn komen te staan. Gelukkig is nog wel volop van de artikelen en afbeeldingen te genieten. Ondanks kwaliteitsbewaking bij de drukker zijn de exemplaren met de schoonheidsfout voor verzending gereed gemaakt. Wij betreuren dat dit is gebeurd, maar kunnen hieraan niet meer doen dan onze welgemeende excuses aan te bieden. De redactie van Westerheem

Rectificatie ‘Een speld in een beerput zoeken... of een productieproces ontrafelen’ In mijn artikel over spelden staan op pagina 302, derde alinea, de soldeertemperaturen fout vermeld. Helaas zijn hier twee nullen weggevallen. De juiste tekst moet zijn: Het materiaal: messingdraad inlassing.qxp

6-10-2010

12:04

Messing is harder dan koper, maar lang niet zo hard als ijzerdraad. Messing heeft een fraaie gouden kleur. Het laat zich makkelijk bewerken en solderen met tinsoldeer (zachtsoldeer op lagere temperatuur ± 180°C) of messingsoldeer (hardsoldeer op hoge temperatuur ± 850°C). Irmel Dorman

Aanvulling op ‘Het harnas uit Dordrecht’ In het artikel over het harnas van Dordrecht door Cees van Esch wordt herhaaldelijk verwezen naar een artikel dat ik in 1999 heb geschreven. Zolang dit artikel niet óók beschikbaar is voor de lezer, blijven allerlei beweringen van Van der Esch in de lucht hangen. Bovendien sta ik na 13 jaar nog steeds achter mijn oordeel en ook vind ik mijn onderbouwingen daarin wetenswaardig genoeg om ze alsnog te publiceren. Het artikel, ‘Enkele opmerkingen over het harnas van Dordrecht’, is raadpleegbaar op de website van de AWN. Jan Piet Puype

Pagina 1

- advertentie -

ArchaeoBook

ArchaeoBook bvba Veemarkt 66 - 2800 Mechelen gsm: +32 496 27 79 41 tel: +32 15/63 75 99 fax: +32 15/63 75 98 info@archaeobook.eu www.archaeobook.eu

01-2012 binnenwerk def.indd 43

ArchaeoBook is dè boekhandel voor archeologie, monumentenzorg, landschapsbeheer en lokale en regionale geschiedenis. ArchaeoBook focust op publicaties uit West-Europa met een nadruk op Nederland, België en Duitsland. Ook (soms moeilijk te verkrijgen) onderzoeksrapporten en -verslagen zijn in ons aanbod opgenomen. De publicaties kunnen besteld worden via onze website of u bent welkom in onze winkel in Mechelen.

07-02-12 13:54


Literatuurrubrieken

Recensies Klaas R. Henstra, 2011: Pieter Mudstra (1901-1990) Sumarreheide. Uitgave: Stichting StreekmuseumVolkssterrenwacht Burgum. ISBN 978-90-79584-00-0. € 25, -, inclusief verzendkosten. Publicaties over het leven en werk van amateurarcheologen zijn zeldzaam. De laatste jaren verschijnen er wel artikelen waarin hun activiteiten worden beschreven, maar één boek is toch een uitzondering. In het kader van een tentoonstelling – die nog tot 28 april 2012 te zien is – verscheen er wel één over de Friese stientsjesiker Pieter Mudstra met daarin een documentatie van zijn archeologieverzameling en zijn collecties fossielen en schelpen. Het leven en werk van amateurarcheologen zijn vaak erg interessant. Het zijn nogal eens kleurrijke figuren die vaak een bijzondere positie in de samenleving innemen, al is het maar door hun afwijkend gedrag, want de belangstelling voor de archeologie is niet alledaags. Daarnaast zijn amateurs ook een spiegel van de kennis van wetenschap. De manier waarop ze verzamelen en wat ze verzamelen, is, als je ze in een chronologische volgorde plaatst, de ontwikkelingslijn van de wetenschap, maar dan met hun eigen interpretatie daarvan. Opvallend is dat ze zelden geïsoleerd opereren en vaak hebben ze contacten met bekende en minder bekende wetenschappers. In het boek wordt eerst het leven geschetst van de grondwerker Pieter Mudstra. Grondig gaat Henstra in op diens persoonlijke leven, zijn familie en de sociale achtergrond in de context van zijn dorp en streek. Mudstra was geen schuchtere en bescheiden steentjeszoeker. Herhaalde malen trok zijn verzamelwoede de aandacht van de media. Hij beperkte zich niet tot archeologische voorwerpen; ook op munten, postzegels, fossielen en schelpen wierp hij zijn begerige oog.

44

De grote armoede tijdens de jaren ’30 van de vorige eeuw en de daarmee verband houdende werkloosheid boden hem kansen veel te zoeken en ontdekkingen te doen bij de werkverschaffingsprojecten waar hij als grondwerker incidenteel bij werd ingeschakeld. Zijn vondsten en ontdekkingen trokken de aandacht van de Groninger universiteit en vooral die van steentijdspecialist Assien Bohmers. Die werd in 1941 aangesteld bij de universiteit en ondernam onder de vlag van Forschungsgemeinschaft Deutsches Ahnenerbe opgravingen in het Boheemse Dolní Vestonice. Hij nam een klein groepje Friezen, sympathiserend met het Duitse gedachtegoed, mee, waaronder Johannes Minnema en Pieter Mudstra. In de laatste oorlogsjaren was Mudstra actief bij het onderzoek van de door hem ontdekte Hamburgvindplaats Ureterp. Na de oorlog werd hij enige tijd geïnterneerd. De schrijver besteedt veel aandacht aan de oorlogsjaren en de verschillende archeologen die in dit tijdvak actief waren, met name in het noorden. De rol van Bohmers komt uitgebreid aan bod, maar ook die van Van Giffen en de Leidse universiteit. Die periode is altijd een moeilijk hoofdstuk geweest van de geschiedenis van de Nederlandse archeologie, maar door het proefschrift van Martijn Eickhoff, De oorsprong van het ‘eigene’. Nederlands vroegste verleden, archeologie en nationaal-socialisme (2003), is er veel helderheid verschaft. Ik mis die publicatie in de lijst van geraadpleegde bronnen en dat verklaart misschien ook enkele suggestieve en foute opmerkingen. Zo was de Leidse universiteit niet actief betrokken bij de nationaal-socialistische archeologie maar het in het RMO zetelende RijksBureau voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (RBOB). Hoewel Van Giffen balanceerde op het randje, kan hij, gezien de onvoorstelbare mogelijkheden die hij kon krijgen van de bezetter, niet bestempeld worden als een col-

| Literatuurrubrieken

01-2012 binnenwerk def.indd 44

07-02-12 13:54


laborateur. De Duitsers haalden bij hem bakzeil in hun poging belangrijke Nederlandse archeologen voor hun zaak te winnen. Na de oorlog bleef Pieter Mudstra actief zoeken naar sporen uit het Friese verleden en werd hij steeds vaker door overheden benaderd die van zijn kennis gebruik wilden maken. In 1961 leverde hem dat een aanstelling bij het Fries Museum op en hij werd tot zijn pensioen in 1966 officieel steentjeszoeker, in meer

officiële taal ‘veldmedewerker’. Daarna hield het niet op. Hij zocht door, werd actief op andere terreinen en werd een vraagbaak voor menig archeoloog. In 1990 kwam er een eind van zijn roerige leven. Het bleek iets meer dan 20 jaar later een boek en tentoonstelling waard. Leo Verhart

Signalementen Jaarboek 2010 van het Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap (Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg), deel 146. Maastricht 2011. ISSN 0167-6652. Geïll., 347 pag. De bundel bevat een tweetal bijdragen over ‘muurschilderingen’. Het eerste artikel gaat over de vaak eenvoudige tekeningen in de Caestertgroeve ten zuiden van Maastricht. Deze groeve maakt al eeuwenlang deel uit van het uitgebreide netwerk van gangenstelsels in de Sint-Pietersberg. De auteur gaat op zoek naar de culturele en historische context van deze graffiti en pleit voor het behoud ervan. Een heel andere wandversiering is een Romeins naakt uit Kerkrade, dat ooit deel heeft uitgemaakt van een wanddecoratie in de villa van Kerkrade-Holzkuil. Niet minder dan 5.000 verzamelde stukjes maken deel uit van een zeer incomplete puzzel van 5 x 7 vierkante meter wandbeschildering. De fragmenten wijzen op de afbeelding van een dame in waarschijnlijk een mythologische context. De af beelding van menselijke figuren en het gebruik van een duurder pigment bevestigen de welvaart van de bewoner van deze villa. Bovendien – zo wordt verondersteld - moet de eigenaar voldoende kennis hebben gehad van de Grieks-Romeinse mythologie om de afgebeelde voorstelling te kunnen waarderen. ** *

Klaartje Huijben, Suzanne J.A.G. van de Liefvoort en Tim J.S.M. van de Weyden (red.), SOJA Bundel 2010. Radboud Universiteit Nijmegen 19 maart 2010. ISBN 978-90-816933-1-8. Zw./w.-ill., 79 pag. De achtste editie van het elk jaar terugkerende symposium voor onderzoek door jonge archeologen (SOJA) vond in 2010 plaats aan de Radboud Universiteit van Nijmegen. Van de daar gepresenteerde onderzoeken zijn er elf in deze bundel opgenomen. De bundel start met bijdragen over Romeins Italië, gevolgd door het Nabije Oosten, waarna achtereenvolgens Romeins Europa, de Griekse wereld en Amsterdam volgen. Voor wat betreft Amsterdam bezien Jort Maas en Bart Vissers Het Rokin. Om de archeologische en geologische situatie daar te kunnen reconstrueren en ruimtelijk te analyseren, is er een driedimensionaal digitaal grafisch informatiesysteem ontwikkeld. De auteurs behandelen de structuur van het systeem en laten zien wat ervan de mogelijkheden zijn. Noviomagum mag uiteraard niet ontbreken op een symposium in Nijmegen. Joost van den Berg heeft amforenscherven van het Kops Plateau bestudeerd. De verschillende typen amforen leveren informatie op over de plaats van herkomst en daarmee ook van de waarschijnlijke inhoud ervan. Daaruit blijkt dat de militairen op het Kops Plateau in de loop der tijd hebben kunnen rekenen op importen uit vele delen van het Romeinse rijk, in het bijzonder Spanje en Zuid-Frankrijk. Ook heeft men er de beste Italische en Griekse wijn gedronken en kunnen proeven van de zoete Griekse passum-wijn, Adriatische wijn, Levantijnse dadels en Istrische olijfolie. Anouk Vermeulen legt in deze SOJA-bundel uit hoe de Romeinen in onze streken hun macht presenteerden door het aanbrengen van

Literatuurrubrieken |

01-2012 binnenwerk def.indd 45

45

07-02-12 13:54


wegen en andere infrastructurele voorzieningen. Interessant is bijvoorbeeld ook de bijdrage van Tatiana Ivlev, over de 151 tot nu toe bekende fibulae van Britse oorsprong op het continent. Ze verwijzen naar troepenverplaatsingen of individuele emigraties vanaf de Britse eilanden. ** *

Kristel de Vos, Archeologisch onderzoek Helmond – rond de Heistraat, fase 1 en 2. Inventariserend veldonderzoekproefsleuven (Rapport 55). Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond 2010. ISSN 1570-5943. Geïll., 68 pag., kaartbijlage. De Heistraat, waar het onderzoek is uitgevoerd, is één van de oudste straten van Helmond. De ondergrond is er sterk verstoord. Bij het onderzoek is een 15e-eeuwse plaggenput aangetroffen, een wat oudere greppel en een jongere waterput. Die jongere put, opgebouwd uit op elkaar gestapelde tonnen, dateert uit de 18e-20e eeuw en is hergebruikt als afvalput.

Afb. 1 Wandtegeltjes, 18e-19e eeuw. Uit: Archeologisch onderzoek Helmond. ** *

Sanne Beumer, Theo de Jong, Marjolein van der Linden en Miriam Teewisse, Archeologisch onderzoek Eindhoven – Kosmoslaan. Een veenpakket uit de vroege prehistorie. Rapportage van een opgraving (Rapport 45). Archeologisch Centrum Eindhoven 2011. ISSN 15705943. Geïll., 72 pag., CD ROM. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in verband met de aanleg van een bergbezinkbassin in Eindhoven. Tot een diepte van 3 m heeft men de bodemopbouw kunnen bekijken. Onderin de kuil is een veenpakket aangetroffen. Aan de

46

hand van de analyse van pollen en van C14dateringen van dat pakket is een landschapsreconstructie uitgevoerd. In de laatste IJstijd is er sprake van open water, dat in de daarop volgende tijd via moerasvorming en elzenbroekbos naar berkenbos overgaat. In het Neolithicum is ter plekke weer open water te vinden met dennenbos op de hoger gelegen delen, dat tegen het einde van het Mesolithicum verandert in dichtbegroeid loofbos. Uit dat loofbos is de enige ‘oude’ vondst afkomstig, de onderkaak van een wild zwijn. Sporen van menselijke invloeden manifesteren zich pas na 1968. ** *

Theo de Jong en Sanne Beumer (met bijdragen van Steffen Baetsen, JeanneMarie Vroomans en Henk van Haaster), Archeologisch onderzoek knooppunt Ekkersrijt-IKEA, gemeente Son en Breugel. Deel 1. Wonen bij een grafheuvel uit de midden-bronstijd. Inventariserend veldonderzoek proefsleuven en opgraving. (Rapport 51). Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond 2011. ISSN 15705943. Geïll., 148 pag., CD-ROM. Rondom een grafheuvel uit de Vroege Bronstijd zijn in Ekkersrijt (N.-Br.) niet minder dan 10 hoofdgebouwen, 31 bijgebouwen en 121 kuilen uit de Midden tot Late Bronstijd aangetroffen. Tot nu toe zijn in ons land al tal van grafheuvels onderzocht, maar in slechts een beperkt aantal gevallen kon de grafheuvel in samenhang met de nederzetting worden bekeken. Op dit moment is het overigens nog niet duidelijk of de eerste bronstijdhuizen in Ekkersrijt gelijktijdig met de grafheuvel zijn gebouwd of dat de nederzetting rondom een bestaande grafheuvel is gesticht. Het onderzoek bevestigt eerdere aanwijzingen dat woningen in de Midden-Bronstijd veel langer in gebruik zijn geweest dan bijvoorbeeld die in de IJzertijd. Dat blijkt ook uit sporen van reparaties en verbouwingen van de huizen. Van het fenomeen van de zwevende erven, zo kenmerkend voor de IJzertijd, lijkt in de Bronstijd geen sprake te zijn geweest. Het rapport is overigens niet meer dan een eerste synthese. Veel gegevens worden nog verder uitgewerkt. Na de Bronstijd is het onderzochte gebied nooit meer bewoond geweest. ** *

| Literatuurrubrieken

01-2012 binnenwerk def.indd 46

07-02-12 13:54


Liesbet Van den Bruel (met bijdragen van Theo de Jong, Marga Lambregtse, Wouter van der Meer en S. van Daalen), Archeologisch onderzoek Eindhoven – Oude Torenstraat. Paalkuilen en boomstamputten: een nederzetting uit de volle middeleeuwen (Rapport 30). Archeologisch Centrum Eindhoven 2010. ISSN 1570-5943. Geïll., 66 pag., kaartbijlage en CD-ROM. De toren waarnaar de naam Oude Torenstraat verwijst, is het restant van een kerk die tot in het begin van de vorige eeuw geïsoleerd te midden van een omvangrijk oud akkercomplex stond. Elders in de regio is herhaaldelijk aangetoond dat in de onmiddellijke omgeving van zo’n ‘losse’ kerk vaak een verdwenen nederzetting was gelegen. Dat is ook hier het geval geweest, maar door de sterk verstoorde bodem is veel informatie verloren gegaan. Vondsten duiden erop dat er op de onderzochte locatie vanaf de IJzertijd altijd wel mensen aanwezig zijn geweest. ** *

Kristel de Vos, Archeologisch onderzoek Helmond – Nachtegaallaan. Archeologische begeleiding tijdens de aanleg van het riool (Rapport 60). Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond 2010. ISSN 1570-5943. Geïll., 32 pag. Tijdens de begeleiding zijn slechts weinig archeologische sporen aangetroffen, temeer omdat de ondergrond grotendeels verstoord is. Het oudste spoor is een kuil uit de Romeinse tijd. ** *

Archeobrief, 15e jrg., nr. 3, 2011. ISSN 1386-2065. Recycling is van alle tijden, dat geldt ook voor glas. In de binnenstad van Roermond is een glasdepot aangetroffen met niet minder dan circa 1 à 1,5 miljoen glasscherven, voornamelijk vensterglas. De oudste scherven dateren uit de 13e en 14e eeuw en bestaan uit het oudste gebrandschilderde glas dat in de provincie Limburg bewaard is gebleven. Jente van den Bosch licht een tipje van de sluier van het onderzoek naar dit materiaal op. Onder de titel ‘Romeinen en Germanen verleggen grenzen’ belicht Henk van der Velde

Afb. 2 Fragment gebrandschilderd glas uit Roermond. Uit: ArcheoBrief, 15e jrg., nr. 3.

de tweeslachtige relatie tussen Romeinen en Germanen in Oost-Nederland. Enerzijds botsen hun belangen; anderzijds hebben ze elkaar ook nodig. Een heel ander onderwerp vormt een bijdrage over het bibliografische overzicht van archeologische publicaties. Het overzicht van de in 2004 tot en met 2009 verschenen publicaties is terug te vinden in een toen jaarlijks verschijnende bijlage bij Archeobrief. Het overzicht over 2010 is in digitale vorm op het internet verschenen, maar dat overzicht is tevens het laatste. Nico Wansleben beschrijft de problemen en mogelijkheden van het automatisch generen van een bibliografisch jaaroverzicht en pleit ervoor om het ‘gat’ tussen 2010 en het moment waarop dat automatisch generen goed mogelijk is, te overbruggen. Tenslotte bevat Archeobrief bijdragen over vliegtuigarcheologie, over het omgaan met cultureel erfgoed op of in de Noordzeebodem en de vaste rubrieken met nieuws, personalia, tentoonstellingen, agenda en literatuur. ** *

Over> (Uitgave van Het Oversticht, Zwolle), nr. 36, september 2011. Hans Oude Rengerink, die als regio-archeoloog bij Het Oversticht is gedetacheerd, is intensief betrokken bij het onderzoek rond de basiliek van Oldenzaal. Bij het onderzoek naar de talrijke teraardebestellingen op het vroegere kerkhof is men ook op een keienfundering gestuit die vermoedelijk verband houdt met de in 954 gebouwde voorganger van de basiliek. Ook bevat de ondergrond sporen van bebouwing uit de Late Middeleeuwen. Het onderzoek wordt voortgezet met onder meer de analyse van de begraven populatie van Oldenzaal. Dit zal gegevens opleveren over de demografische samenstelling van de lokale bevolking met informatie over welzijn en sociale status.

Literatuurrubrieken |

01-2012 binnenwerk def.indd 47

47

07-02-12 13:54


Tijdschrift van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 3e jrg., nr. 4, herfst 2011. ISSN 1878-7827.

Afb. 3 Mantelspeld. Uit: Tijdschrift van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, herfst 2011.

Twee archeologische items over vindplaatsen nabij Utrecht dit keer: Leidse Rijn en Houten. Het artikel over Leidse Rijn heeft betrekking op de voortgang van de restauratie van het Romeinse binnenvaartschip De Meern 1. Het scheepswrak is afkomstig van het ‘scheepskerkhof’ op de Vinex-locatie in de Utrechtse wijk Vleuten-De Meern, waar inmiddels onder andere twee boomstamkano’s, twee binnenvaartschepen en één punterachtig scheepje zijn aangetroffen. Twee schepen bevinden zich nog in situ; van één is de juiste locatie niet (meer) bekend. De bijdrage over Houten betreft het onderzoek van een oude geul die zich door een Vinex-wijk slingert. Tussen grofweg 500 jaar voor en 200 jaar na Chr. zijn de beide oevers bewoond geweest. Men heeft er niet minder dan 300.000 voorwerpen en andere sporen terug gevonden, waaronder een zeven meter lange nagenoeg intacte boomstamkano uit de IJzertijd. ** *

Analecta Praehistorica Leidensia nr. 41. Leiden University 2009. ISSN 0169-7447 / ISBN 978-90-73368-24-8. Geïll., 96 pag., € 20,--.

Afb. 4 Kakkerlak-eitjes uit het Burgzand Noord 4 wrak. Uit: Analecta Praehistorica Leidensia.

De bundel bevat een vijftal interessante bijdragen over uiteenlopende onderwerpen: - Wil Roebroeks, Hans Kamermans, Joanne Mol, Alain Turq en Thijs van Kolfschoten: Watching the river flow: a small-scale survey of the floodplain deposits in the Vézère valley, between Le Moustier and Les Eyzies (Dordogne, France); - Hans Kamermans en Jan Sevink: Patterns

of Middle and Upper Paleolithic land use in Central Lazio (Italy); - Corrie Bakels: Crops grown on the sandy soils of Eastern Brabant (the Netherlands) before, during and after the Roman occupation; - Wim Kuiper en Martijn Manders: Coffee, cacao and sugar cane in a shipwreck at the bottom of the Waddenzee, the Netherlands; - Cornelie Moolhuizen: Shipping pepper: examining botanical contents of a 17th-century shipwreck at Texel Roads, the Netherlands. ** *

Zeeuws Tijdschrift, 61e jrg., nr. 5/8, 2011. ISSN 0166-5154. Het Zeeuws Tijdschrift is in een extra dikke en gecombineerde editie verschenen en is geheel gewijd aan het 10-jarige bestaan van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ). Archeologie maakt deel uit van het werkveld van de SCEZ en dat aspect is in deze uitgave terug te vinden in een bijdrage van Evert van Ginkel, die op de vijf hem toegemeten pagina’s een verkenning uitvoert naar het antwoord op de vraag of er publiek is voor archeologisch toerisme in Zeeland. Aan de hand van Zeeuwse archeologische attracties als ringwalburgen, vliedbergen, reconstructies en museale verzamelingen, gaat hij na of die in de toekomst (nog) meer publiek kunnen trekken en welke doelgroep daarmee zou moeten worden bereikt. ** *

Bonner Jahrbücher des LVRLandesmuseum Bonn und der LVR-Amtes für Bodendenkmalpflege im Rheinland sowie des Vereins von Altertumsfreunden im Rheinlande, Band 208. Mainz am Rhein 2010. ISBN 978-3-8053-4323-7 / ISSN0938-9334. Geb., zw./w.-ill. (2 in kleur), 468 pag., € 92,50. Zoals gebruikelijk bevat de bundel veel nieuws over onderzoek in het mediterrane gebied, berichten, recensies en jaarverslagen, maar ook een aantal interessante artikelen over archeologisch onderzoek op Duits grondgebied zoals: ‘Aqua Mulsa. Ein exzellenter Tropfen Met’. In 1959 is in een Romeinse legerkamp te Bonn het bovenste deel van een amfoor (Dressel 9) gevonden met daarop een goed leesbaar beschilderde tekst. Dit type vaat-

48

| Literatuurrubrieken

01-2012 binnenwerk def.indd 48

07-02-12 13:54


werk is in het Rhônedal geproduceerd, waar men het dan voor verder transport afvult met Iberische vissauzen. De tekst op deze pot moet echter worden gelezen als ‘mul | stillic’ dat wil zeggen: aquamulsa, gemaakt uit stillicidium, ofwel ‘mede op basis van regenwater’. Mede (een alcoholische drank die gemaakt wordt door honing en regenwater te laten vergisten) is wel bekend uit de geschreven bronnen, maar was tot nu toe archeologisch nog niet bekend als handelswaar. Uit Nordrhein-Westfalen zijn in totaal zo’n zestig ongedateerde boomstamkano’s bekend. Onder de titel ‘Zum vor- und frühgeschichtlichen Wasserverkehr im Gebiet von Nord­ rhein-Westfalen’ wordt in de Bonner Jahrbücher de uitkomst van het onderzoek van twee vaartuigen uit Duisburg gepubliceerd. Het ene blijkt te dateren uit de periode 380350 voor Chr. en de andere van omstreeks 790 na Chr. Boomstamkano’s zijn er voor veel doeleinden gebruikt, zowel voor visvangst als voor het transport van personen en goederen. De lengte (vijftien meter) en constructie van één van de vaartuigen doen vermoeden dat dit als drijvende steiger voor de scheepvaart op de rivier de Lippe heeft gediend. Nabij Keulen zijn twee grafveldlocaties onderzocht, waardoor een gedetailleerd inzicht is verkregen in de grafgebruiken in LaatRomeinse Rijnland. De oudste graven dateren uit de 3e eeuw en bevatten gouden en zilveren voorwerpen. Die vondsten en die uit andere rijke graven in het Rijnland wijzen op het groeiend politieke belang van Keulen in die periode. In de graven uit de 4e eeuw bevinden zich naast glas en keramiek ook gereedschappen, persoonlijke bezittingen en munten. Omstreeks 400 na Chr. treedt er een verandering op; zo beginnen vanaf die tijd de parfumflesjes te ontbreken. Vondsten uit de 4e en 5e eeuw gaan op een Germaanse invloed wijzen, maar zware wapens en typisch Germaanse mantelspelden ontbreken. Men herkent ook een aantal plaatselijke of regionale grafgebruiken, zoals het plaatsen van een drinkschaal op de borst van de overledene. Archeologisch onderzoek uit de laatste 5 jaar toont aan dat Aken een bewoningscontinuïteit heeft gekend tussen de Romeinse en de Karolingische tijd. Aan het begin van de Merovingische tijd concentreert de bewoning zich in de oude stadskern; later breidt het bewoonde gebied zich uit. Bijna alle vindplaatsen uit die jongere Merovingische uitbreidingen hebben ook Karolingisch vondstmateriaal opgeleverd Onder de Merovingische vondsten bevinden

zich twee bronzen 6e-eeuwse Oost-Gotische munten. Dat lijkt erop te wijzen dat strijdbare mannen uit Aken hebben deelgenomen aan de Frankische veldslagen in Noord-Italië. Ook weet men in dit artikel ‘Gedanken zur Siedlungskontinuität in Aachen zwischen römischer und karolingischer Zeit’ een verband te leggen tussen Merovingische vondsten van onder de Marienkirche met het daar sinds 1910 bekende pré-Karolingische kerkhof. Een belangrijke vondst daar is het fragment van een christelijke grafsteen uit de 6e of 7e eeuw. Het laatste vermeldenswaardige artikel over de archeologie in het Rijnland, ‘Eine hochmittelalterliche Wassermühle in Elfgen’, heeft betrekking op het onderzoek naar een middeleeuwse watermolen in het Elsbachtal tussen Mönchengladbach en Grevenbroich. De restanten tevoorschijn gekomen bij bruinkoolwinning. Blijkens de minstens tien herkenbare molenstenen moet de molen tussen circa 1050 en 1250 gedurende een eeuw of langer in gebruik zijn geweest. ** *

De Maasgouw (Tijdschrift voor Limburgse geschiedenis en archeologie), 130e jrg., 2011, nr. 2. ISSN 1380-4170. In de jaren ’60 van de vorige eeuw zijn in Midden-Limburg misbaksels en restanten van pottenbakkersovens uit circa 1050-1350 opgegraven en onderzocht. Het massaal geproduceerde materiaal, bekend als Schinveld-Brunssum aardewerk, kent een grote verspreiding in het Rijnland, Noord-Brabant, Limburg en de Belgische Kempen. Het speelt een belangrijke rol als ‘gidsfossiel’ bij het dateren van laat-middeleeuwse nederzettingen. Geïntrigeerd door de vraag waarom een bepaalde periode in het materiaal uit Brunssum ontbreekt, plaatst Henk Stoepker het Schinveld-Brunssum aardewerk in de context van de lokale nederzettingsgeschiedenis. ** *

Marjolein van den Dries en Arnolt Carmiggelt (BOOR), Delfshaven: een VOC-werf opgegraven (Ontdek! Archeologie in Rotterdam 1). Rotterdam 2011. ISBN 978-90-8021189-0-3. Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) blijft aan de weg timmeren

Literatuurrubrieken |

01-2012 binnenwerk def.indd 49

49

07-02-12 13:54


met fysieke opgravingen, opgravingsverslagen en publieksinformatie. Er is een nieuwe reeks van start gegaan: ‘Ontdek! Archeologie in Rotterdam’. De serie, waarvan nu het eerste deel is verschenen, is bedoeld om beeldend en publieksvriendelijk de archeologie van Rotterdam aan iedereen te tonen. Het nu verschenen en fraai uitgevoerde eerste deel in de serie is daarin geslaagd. Het heeft het grootschalige onderzoek uit 2007 in Delfshaven tot onderwerp. Dat onderzoek richtte zich vooral op de restanten van de VOC-scheepswerf die daar in de 17e en 18e eeuw voor een grote bedrijvigheid moet hebben gezorgd. ** *

D. Bérenger, Wachtposten auf der Sparrenberger Egge, kreisfrei Stadt Bielefeld (Römerlager in Westfalen 6). Altertumskommission für Westfalen, Münster 2011. ISSN 1866-640x. Geïll., 21 pag. In elk van de bezoekersgidsjes uit deze reeks staat een Romeinse legerplaats uit Westfalen centraal, waarbij speciaal aandacht wordt besteed aan de geschiedenis van die plaats, de onderzoeksresultaten en vooral ook wat er heden ten dage nog als zichtbare relict van over is gebleven. De laatst verschenen editie gaat overigens niet over een echte legerplaats, maar over een Romeinse wachtpost. ** *

Tegel, nr. 39 / 2011. ISSN 0920-4539. Tot de ingrediënten van dit jaarboek van de Stichting Vrienden Nederlands Tegelmuseum behoren onder meer bijdragen over een 17e-eeuwse bijbeltegel, over 18e en 19e-eeuwse Nederlandse tegeltableaus in een kerk in Lissabon en over 18-eeuwse tegeltableaus met daarop de afbeelding van een molen te Bodegraven. ** *

Zeitschrift für Schweizerische Archäologie und Kunstgeschichte, Bd 68, 2011, Heft 2-3. ISSN 0044-3476. Het jongste nummer van deze uitgave van het nationale museum van Zwitserland, 160 rijk geïllustreerde pagina’s dik, is geheel gevuld met veertien bijdragen over de verschillende

50

aspecten van behangpapier en andere wandbekleding uit vroeger tijden. ** *

Jahresschrift für mitteldeutsche Vorgeschichte, (Landesamt für Denkmalpflege und Archäologie Sachsen-Anhalt / Landesmuseum für Vorgeschichte), Band 92. 2008/2011. ISSN 0075-2932 / ISBN 978-3-93941460-5. Geb., geïll., 555 pag., kaartbijlage. De bundel bevat, behalve een reeks recensies, de volgende bijdragen: - Upper Pleistocene Panthera leo spelaea (Goldfuss 1810), remains from open air loess bone accumulation and a human campsite in Freyburg a.d.U.; - Die linienbandkeramischen Gräberfelder von Derenburg ‘Meerenstieg II’ und Halberstadt ‘Sonntagsfeld’, Lkr. Harz mit 2 Beilagen; - Das Großsteingrab Lüdelsen 3 in der westliche Altmark – Vorberich zur Ausgrabung 2007 und zum Pollenprofiel vom Beetzendorfer Bruch; - Beiträge zur vergleichenden Untersuchung von Bestattungssitten vom Neolithikum bis zur frühen Bronzezeit; - Die Vervolgung der bronzezeitlichen Zinn­ quellen Europas dur Zinnisotope – eine neue Methode zur Beantwortung einer alten Frage; - Flugprospektion 2005 in Sachsen-Anhalt, Ergebnisbericht. ** *

Bert Huiskes (met medewerking van: Jan van Doesburg, Ineke Joosten, Annette Wagner en Annemarieke Willemsen), Eeuwige rust op de Donderberg. Een groot vroegmiddeleeuws grafveld bij Rhenen (Quadrant no. 3). Leiden, Sidestone Press 2011. ISBN: 978-908890-082-2. Geïll., 102 pag., € 19,95; E-book (PDF) € 4,50. Het rijengrafveld op de Donderberg bij Rhenen (provincie Utrecht) is de grootste, langst gebruikte en mogelijk rijkste vroeg-middeleeuwse begraafplaats van Nederland. Hij bevatte ruim 1.100 graven uit de 4e tot en met 8e eeuw na Chr. met niet minder dan circa 300 crematies, 820 lijkbegravingen en 14 paardengraven. Uit de grafkuilen zijn meer dan 3.000 voorwerpen geborgen, die zich nu

| Literatuurrubrieken

01-2012 binnenwerk def.indd 50

07-02-12 13:54


in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden bevinden. Ze vormen opvallend rijke collecties sieraden, kralen, glaswerk, keramiek (meer dan 850 stuks), wapens, werktuigen en hergebruikt Romeins materiaal. Het Rhenense grafveld werd in het voorjaar van 1951 opgegraven. Hoewel wetenschappers, pers en publiek direct het belang van de vondst inzagen, bleef de Donderberg ongepubliceerd. Dit boekje is het resultaat van het Odyssee-project ‘Reviving Rhenen’, samen met een wetenschappelijke catalogus en een tentoonstelling in Museum Het Rondeel in Rhenen. Samen brengen ze dit omvangrijke vroeg-middeleeuwse complex voor het voetlicht, precies 60 jaar na de ontdekking ervan. ** *

Menno Dijkstra, Rondom de mondingen van Rijn & Maas. Landschap en bewoning tussen de 3e en 9e eeuw in Zuid-Holland, in het bijzonder de Oude Rijnstreek. Leiden, Sidestone Press Dissertations 2011. ISBN: 978-90-8890-078-5. € 44,95; E-book € 4,50. Na een dieptepunt van bewoning met slechts een paar honderd mensen in de laatRomeinse tijd groeide de bevolking in ZuidHolland naar zo’n 3.000 inwoners in de Vroege Middeleeuwen. De instroom van nieuwe bewoners vond echter niet alleen plaats vanuit het Fries-Groningse terpengebied, zoals in het verleden werd gedacht. De bewoners langs de Hollandse kust kenden juist vele verschillende culturele achtergronden: een restbevolking uit het gebied zelf, aangevuld met ‘Franken’ uit het centrale rivierengebied, ‘nieuwe Friezen’ of ‘Saksen’ uit het noordelijk kustgebied en wellicht een aantal ‘Angelsaksen’ uit Engeland. In de Vroege Middeleeuwen verstond men onder Friesland het hele kustgebied van Zeeuws-Vlaanderen tot aan de monding van de Wezer. Dat Friesland was geen eenheid, maar bestond uit een lappendeken van verschillende landschappen en regio’s, waarvan het de vraag is hoe deze zich tot elkaar verhielden op cultureel en politiek gebied, speciaal wat het Friese koninkrijk uit de periode rond 700 betreft. In het kader hiervan is door Menno Dijkstra promotieonderzoek uitgevoerd naar de bewoningsgeschiedenis van Zuid-Holland – destijds deel van West-Frisia – in zowel de laat-Romeinse, Merovingische als Karolingische periode (circa 270 – 900 na Chr.). Van menselijke aanwezigheid in

deze periode getuigen niet alleen historische bronnen en oude plaatsnamen, maar vooral archeologische vondsten. ** *

Afb. 5 Glazen kralen (?) uit het grafveld Rhenen, merovingisch. Uit: Rondom de mondingen van Rijn & Maas.

Teus Koorevaar en Marcel de Koning, Bataven aan de Linge. Archeologisch onderzoek aan de Onderweg 32 in Arkel. AWN Lek- en Merwestreek, Dordrecht 2011. ISBN 978-90806578-0-9, Geïll., 80 pag., bijlagen (dagrapporten, vondsbeschrijvingslijst, 900 vondstfoto’s, tabellen aardewerkdeterminatie en spoorinhoud) op CD-ROM, € 23,--. Bataven aan de Linge is het resultaat van een archeologisch onderzoek dat de AWN Lek- en Merwestreek in 2004 in samenwerking met ArcheoMedia B.V. heeft uitgevoerd op een nieuwbouwlocatie in Arkel (gemeente Giessenlanden). Daarbij kwamen sporen te voorschijn van een inheems-Romeins nederzettingsterrein. Bij het onderzoek konden verschillende bewoningsfasen worden onderscheiden. De oudste dateert uit de periode van circa 50 voor tot circa 50 na Chr.; de tweede fase wordt gedateerd in de periode 150 tot 260 na Chr. In de publicatie zijn de resultaten van het onderzoek gedetailleerd uitgewerkt. Het onderzochte perceel meet slechts 10 x 15 m, maar als gevolg van de samenwerking tussen een professioneel opgravingsbedrijf en de AWN, maar vooral door de inzet van vele vrijwilligersuren, kon het vondstmateriaal diepgaander worden bestudeerd en gepresenteerd dan voor een standaardrapportage gebruikelijk is. Daarmee levert het onderzoek, ondanks de beperkte omvang, toch belangrijk vergelijkingsmateriaal voor het onderzoek van de inheemsRomeinse bewoning elders in het Deltagebied.

Literatuurrubrieken |

01-2012 binnenwerk def.indd 51

51

07-02-12 13:54


ErfgoedBrief Breda nr. 18, winter 20112012.

Afb. 6 Vuurstenen pijlpunt uit vermoedelijk het begin van de Bronstijd, in Warnsveld aangetroffen in een greppel te midden van aardewerk uit de Midden-IJzertijd. Uit: ZAP 63.

De ErfgoedBrief Breda (red. Johan Hendriks en Gerard Otten) verschijnt in een oplage van 3.000 exemplaren en wordt toegezonden aan bewoners van monumenten in Breda en aan andere belangstellenden. In het vorige nummer (17) zijn enkele resultaten gepresenteerd van archeologische onderzoeken die er in 2010 zijn uitgevoerd. In dit vervolg wordt een viertal andere onderzoeken uit 2010 uitgelicht: een bronstijdspieker, laat-middeleeuwse sporen en vondsten, een gotische boog van klooster en een stuk muur. Daarnaast besteedt de brochure aandacht aan de uitwerking van niet minder dan 450 skeletten, daterend uit de 13e tot de 17e eeuw, die in 1985 zijn opgegraven. Dankzij het Odysseesubsidie van NWO is men aan de slag gegaan met het onderzoek aan die skeletten. Naast de Erfgoedbrief geeft de gemeente Breda ook Erfgoedrapporten uit. Ze zijn te downloaden op www.archeologie.breda.nl. ** *

Inbrabant, 2e jrg., nr. 6, december 2011. ISSN 1879-4599. Deze editie van dit tijdschrift voor Brabants Heem en Erfgoed bevat een artikel over de herontdekking van een urnenveld. Dat veld, ooit bekend als de Slabroeksche Heide of Het Kerkhof, gelegen bij Uden in Noord-Brabant, trok in de jaren ’20 van de vorige eeuw de aandacht van archeologen, maar raakte daarna in de vergetelheid. Leden van de lokale heemkundekring zijn er in 1999 in geslaagd om het vergeten urnenveld te lokaliseren en de heemkundekring streeft naar de reconstructie van het urnenveld. Uiteindelijk heeft dit geleid tot het onderzoek dat de faculteit der Archeologie van de Universiteit van Leiden er in 2010 heeft uitgevoerd. Sensationeel is de vondst van een inhumatie uit de Vroege IJzertijd met toiletartikelen en tal van bronzen sieraden. Meer info over dit graf is te vinden in het boek van Jansen en Van der Laan dat onlangs bij Matrijs is verschenen: Verleden van een bewogen landschap; landschaps- en bewoningsgeschiedenis van de Maashorst.

Bert Fermin, Erven uit de ijzertijd en volle middeleeuwen in Warnsveld. Archeologisch onderzoek oner de nieuwbouw van Den Bouw, Abersonplein 9 Warnsveld (gem. Zutphen) (Zutphense Archeologische Publicaties 63). Zutphen 2011. ISBN 978-90-77587-77-5. GeĂŻll., 56 pag.

Nieuwbouw van een zorg- en wooncentrum in Warnsveld vormde de aanleiding voor de opgraving waarvan hier het verslag wordt gepubliceerd. Tijdens het proefsleuvenonderzoek in 2005 waren op het terrein aanwijzingen gevonden voor bewoning uit de Prehistorie en de Middeleeuwen. Tijdens het definitieve onderzoek in 2009 is een kortstondig in gebruik geweest erf uit de Midden-IJzertijd aangetroffen (5e-6e eeuw voor Chr.); daarna is het terrein weer als akkerland in gebruik genomen. In de Middeleeuwen volgt eerst een nieuwe bewoningsfase. Aardewerkscherven wijzen op een 10e-eeuwse nederzetting in de nabijheid van het onderzoeksgebied; op het terrein zelf is een erf uit de 12e eeuw aangetroffen, met de sporen van een houten gebouw, waterputten, erfgreppels en een grote hoeveelheid aardewerk. Aan het einde van de 12e eeuw is het gebouw afgebrand. Vanaf dat moment tot 1955 is de grond weer als akkerland in gebruik gebleven. Gerrit Groeneweg

** *

52

| Literatuurrubrieken

01-2012 binnenwerk def.indd 52

07-02-12 13:54


De Vereniging Stuur uw berichten voor het Verenigingsnieuws en de agenda naar Marijn Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws)

Verenigingsnieuws Uitnodiging voor de Algemene Ledenvergadering 2012 in het Archeon te Alphen aan de Rijn

Het hoofdbestuur van de AWN heeft het genoegen u uit te nodigen tot het bijwonen van de Algemene Ledenvergadering (ALV) op zaterdag 14 april 2012 in het museumpark Archeon, Archeonlaan 1, 2408 ZB, Alphen aan den Rijn, www.archeon.nl. In het Archeon kunt u op een bijzondere wijze kennismaken met de vroege geschiedenis van Nederland. Na de ledenvergadering kunt het museumpark bezoeken. Het park bestaat uit verschillende gebieden. Zo zijn er prehistorische hutten, een middeleeuws stadje Gravendam en een Romeins dorp Trajectum ad Rhenum. U kunt niet alleen rondlopen in de huizen, maar er lopen ook acteurs en vertellers rond, zogenaamde Archeotolken. Zij geven demonstraties over gebruiken uit hun tijd en u kunt ook zelf de nodige dingen doen: honing proeven, kaarsen maken en boogschieten behoren allemaal tot de mogelijkheden. Ook kunt u varen in een boomstamkano, kijken naar Romeinse soldaten en gladiatorengevechten, en nog veel meer. In het park ligt ook het Archeologiehuis van Zuid-Holland. Eind augustus 2011 is het Archeologiehuis officieel geopend door Prinses Máxima. In dit nieuwe bezoekerscentrum wordt de archeologie van Zuid-Holland gepresenteerd voor het grote publiek. Op deze manier tracht de Provincie ZuidHolland niet alleen de publieke bekendheid met het verleden te vergroten, maar tevens een breder draagvlak voor de archeologische monumentenzorg te creëren. Het Archeologiehuis Zuid-Holland richt zich op iedereen die in archeologie geïnteresseerd is, in het bijzonder op leerlingen in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs. Tevens biedt het bezoekerscentrum onderdak aan AWN afdeling 6 Rijnstreek. U

bent daar ook zeer van harte welkom. Kortom, een leerzaam en boeiende ledenvergadering. Het programma Het voorlopige programma voor deze dag ziet er als volgt uit: • 09.30 - 10.15 uur: ontvangst van de deelnemers • 10.15 - 10.20 uur: welkomstwoord • 10.20- 12.15 uur: jaarvergadering – Op de vorige ledenvergadering in Wormer zijn de Toekomstvisie en het Beleidsplan vastgesteld. Tijdens deze ledenvergadering staat de realisering daarvan centraal. Er zal verslag worden gedaan van de activiteiten die reeds lopen en er wordt stilgestaan bij wat nog op de planning staat en wat de financiële vooruitzichten zijn. • 12.15- 13.15 uur: lunch • 13.15- 15.30 uur: middagprogramma – activiteiten in het park • 15.30- 16.30 uur: afsluiting met een hapje en een drankje Het middagprogramma In de middag gaat u tienduizend jaar terug in de tijd, naar onder meer het kamp van de jager-verzamelaars, naar het Romeinse kampdorp Trajectum ad Rhenum en via de Vroege Middeleeuwen, waar men handel, ambacht en landbouw combineert, belandt u in het stadje Gravendam. De stad wordt beschermd door de stadswacht. De deuren van het Archeologiehuis Zuid-Holland staan wagenwijd open; u zult er worden ontvangen door de AWN afdeling Rijnstreek. Deelname Alle deelnemers, ook degenen die niet aan

De Vereniging |

01-2012 binnenwerk def.indd 53

53

07-02-12 13:54


de lunch en het middagprogramma wensen deel te nemen, wordt verzocht zich vóór donderdag 15 maart 2012 aan te melden bij de landelijk penningmeester van de AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, of per e-mail: bosch.joop@gmail.com. Speciale wensen wat betreft de lunch, bijvoorbeeld broodjes met of zonder boter, graag vermelden. De aanmelding dient te geschieden onder opgave van naam, adres, datum en handte-

kening. Deelname aan de jaarvergadering is gratis. Voor deelname aan de lunch en het middagprogramma (introducé(e)s zijn welkom) dient men per persoon € 17,50 over te maken op bankrekening 577808 t.n.v. AWN te Roden. De jaarstukken en agenda worden aan degenen die zich hebben aangemeld zo spoedig mogelijk toegezonden.

Contributieaanpassing 2012

Bij de dekking van de uitgaven van de AWN wordt de AWN, namens het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap, ondersteund door het Fonds voor Cultuurparticipatie. Voor de periode 2009 – 2012 is in het kader van de Cultuurnota een subsidie toegekend, gebaseerd op de toegekende subsidie in de voorgaande jaren. Het ministerie onderschrijft daarmee de doelstellingen van de vereniging en maakt deze financieel mogelijk. De bijdrage is echter onvoldoende om de doelstellingen uit het meerjarenplan 2009 – 2012 te kunnen realiseren. De belangrijkste uitgaven van de AWN zijn de kosten voor Westerheem (onder andere specials), PR/

Website, afdelingsactiviteiten, belangenbehartiging en deskundigheidsbevordering. In de ledenvergadering van 18 april 2009 zijn daarom de tarieven voor de gehele periode 2009 – 2012 vastgesteld. Dit betekent dat voor 2012 de volgende tarieven gelden:

2012 leden jeugdleden huisgenootleden studenten geassocieerde leden

€ 50,00 27,50 25,00 30,00 40,00

€ (47,50) (25,00) (22,50) (27,50) (35,00)

Dick Velthuizen wint titel ‘Beste veldarcheoloog van Nederland’

cheoloog, grondwerker of kraanmachinist met een bijzondere verdienste voor de Nederlandse veldarcheologie. De winnaar van de Grote Prijs is bekend gemaakt tijdens de Reuvensdagen, het jaarlijkse landelijke congres voor archeologie van Erfgoed Nederland.

Afb. 1 Dick Velthuizen, met beker. Foto: Nieuw Land.

De bekende archeologisch medewerker Dick Velthuizen, werkzaam bij het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten van Provincie Flevoland, heeft de prestigieuze Grote Prijs der Nederlandse Veldarcheologie (GPNV) 2011 in de wacht gesleept (afb. 1). Deze belangrijke nationale prijs wordt jaarlijks uitgereikt aan een veldarcheoloog, amateurar-

54

Dick Velthuizen is al jarenlang werkzaam voor Nieuw Land in Lelystad, waar hij verantwoordelijk is voor het beheer van het depot voor archeologische vondsten van de provincie Flevoland. Daarnaast is hij zeer actief in de Flevolandse afdeling van de AWN. Hij was betrokken bij talloze archeologische opgravingen, waaronder die van de oudste akker van Nederland bij Swifterbant. Verder is hij bekend van allerlei activiteiten om de archeologie van Flevoland zoveel mogelijk voor het voetlicht te brengen, zoals

| De Vereniging

01-2012 binnenwerk def.indd 54

07-02-12 13:54


zijn wekelijkse praatje op zaterdag bij Omroep Flevoland, zijn archeologisch spreekuur, diverse televisieoptredens en medewerking aan tentoonstellingen. Dick Velthuizen kent de Flevolandse bodem als

geen ander. Hij wordt door velen gezien als het gezicht van de archeologie in Flevoland, waar hij zich al 25 jaar met hart en ziel voor inzet. De toekenning van de Grote Prijs kwam dan ook niet echt als een verrassing.

In Memoriam de heer Piet Vons

Ridder in de orde van Oranje Nassau Erelid van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland 18 november 1915 – 4 november 2011

Meneer Vons (afb. 2) was al jaren voor mijn lidmaatschap van de AWN de nestor van de lokale archeologie. Ik ontmoette hem voor het eerst tijdens de opgraving van het Romeinse fort Velsen 2. Dat was in 1997, toen ik actief werd in de Archeologische Werkgroep Velsen. Hij had zich even vrij gemaakt om de opgraving te bezoeken. In die tijd had hij veel zorg voor zijn zieke vrouw. Na haar overlijden duurde het nog ruim een jaar voordat Piet zijn oude liefhebberij weer oppakte en de werkgroep weer regelmatig begon te bezoeken. Over deze laatste periode van zijn leven wil ik u vertellen, de periode waarin hij zijn passie voor de Romeinen in Velsen op de huidige werkgroep heeft overgebracht. Vanaf 1963 tot 1984 publiceerde Piet Vons met enige regelmaat artikelen in ons verenigingsblad Westerheem en ook in Helenium, het internationaal tijdschrift voor archeologie (België, Luxemburg), verschenen artikelen van zijn hand. AWN-ers van toen en van nu kunnen Vons’ bijdragen aan de archeologie hierin teruglezen. Hoogtepunten uit deze perioden zal ik om te beginnen kort belichten waarna ik zal besluiten met zijn tweede werkgroepperiode (2002-2009). Bij zijn werkgever, papierfabriek Van Gelder

in Velsen-Noord, had meneer Vons tijdens bouwwerkzaamheden enkele scherven opgeraapt waarmee hij naar Calkoen was gegaan. Dit wekte zijn interesse voor archeologie, een interesse die ook zijn vrouw Lies Vons-Bakker, zijn zoon Peter en zijn zus Nel Gordijn-Vons zou aansteken. In 1962 sloot Piet zich aan bij de AWWN afdeling Kennemerland en werd actief bij de Werkgroep Hoogovens onder leiding van Schotman. Gezien de enorme toename van grondwerkzaamheden in Velsen-Zuid ontstond in 1968 een werkgroep Velsen, die een afsplitsing was van de werkgroep Hoogovens. De eerste opgravingen vonden plaats in de Engelmunduskerk te Oud-Velsen, waar onder andere oude fundamenten en graven werden onderzocht. De verbreding van het Noordzeekanaal was de volgende grote opgraving in 19681969. Vons werkte hier samen met de vermaarde heer Calkoen, mede-oprichter en voorzitter van de AWWN. Piet was jarenlang niet alleen voorzitter, maar zwaaide ook de scepter over het veldwerk. In juni 1972 werden Romeinse scherven, glas en aardewerk opgegraven bij de aanleg van een gassleuf. Vanaf 1972 werden er onder supervisie van de ROB opgravingen gedaan naar het havenfort Romeins Velsen, Castellum Flevum. In december 1972 noteerde Piet in het logboek: Halbertsma (van de ROB ) “ziet een duidelijke bevestiging van zijn veronderstelling dat Flevum in Velsen heeft gelegen”. Tijdens veldonderzoek op akkerland in het tegenwoordige Recreatiegebied Spaarnwoude werden in 1973 rijen zware palen aangetroffen, in januari 1974 gevolgd door een dubbele palenrij; in februari vermeldde Vons in het logboek: “Er lopen twee rijen palen van N.O. naar Z.W.” Op 2 maart 1974 noteerde hij: “De gedachte kwam op dat we echt te maken hebben met een Romeinse haven, aanlegsteigers & beschermingspieren en wel als navolgt: (waarna een tekening volgt). Hypothese gegrond op ligging en concentratie vondsten en verdwijnen van paalsporen in het zuidoosten.” Vanaf juli 1974 is er samenwerking met het Instituut voor Pre- en Protohistorie dat als

Afb. 2 Piet Vons onder de parasol tijdens een opgraving in Velsen 2004. Foto: Andries Vonk.

De Vereniging |

01-2012 binnenwerk def.indd 55

55

07-02-12 13:54


opleidingsinstituut interesse heeft in het gebied. Het commentaar van Piet Vons luidt dat het duidelijk geen opgravingsinstituut is. De AWN vindt op de storthopen van de IPPvakken terra-sigillatascherven en zelfs Romeinse gemmen! In mei en juni 1975 wordt melding gemaakt van een “gerichte zoektocht naar het vinden van vervolgrijen palen”. De jacht op het Romeinse fort was geopend. Piet dacht dat als er een fort geweest was, er dan in oostelijke richting meer paalsporen aangetroffen moesten worden. In lijn met in vorige campagnes gevonden palen zette hij punten uit waar hij meer paalsporen verwachtte. Deze onconventionele aanpak resulteerde in de vondst van Fort Flevum. Het was uiteindelijk de student Jaap Morel die concludeerde dat er een havenfort geweest is. In 1979 vinden we een notitie in Piets logboek: “Het IPP heeft eindelijk iemand gevonden (student Jaap Morel), die alle tekeningen Velsen 1 (zowel van IPP als de AWN) op één grote overzichtstekening heeft overgebracht. Het resultaat: IPP is overtuigd, ja enthousiast, dat uit de grote tekening blijkt: a.) een Romeinse haven van mediterrane signatuur; b.) duidelijke sporen van de Romeinse versterking daarachter; c.) sporen van een V-gracht; d.) twee, wellicht drie bouwperioden; men wil thans spoedig tot publicatie overgaan.” Piet, die bij de openbaring van Morel op het IPP ook was uitgenodigd, was met stomheid geslagen. Wij zoeken en denken 6 jaar en ziet ineens blijkt een buitenstaander alles te weten. Dat voor wat betreft de hoogtepunten uit Piet Vons’ carrière als amateurarcheoloog. Vanaf 1984 vroeg de liefdevolle zorg voor zijn vrouw zijn aandacht. Na het overlijden van zijn vrouw aan het begin van deze eeuw herleefde de belangstelling voor de archeologie en vanaf 2002 begon hij de werkgroep weer te bezoeken. Door de nieuwe generatie werkgroepsleden werd die gelegenheid aangegrepen om ingevoerd te raken in de geschiedenis van de archeologie. Avond aan avond besprak Piet de aantekeningen uit de logboeken. De logboeken hield hij in eigen bezit, hoewel deze formeel eigendom zijn van de werkgroep. Hij kon deze kindjes niet loslaten; onderzoekers en promovendi kregen bij hem thuis wel inzage maar mochten de logboeken niet meenemen. Toen kreeg hij het gouden idee om de logboeken over te gaan tikken. Hij richtte zich hier-

56

bij op de ontdekking van Romeins Velsen 1, en liet overige onderzoeken in die periode buiten beschouwing. Zo verkreeg de werkgroep een compleet en duidelijk opgravingsverslag over de periode 1972-1984. In 2007 werd het overgetikte logboek besloten met de toevoeging: “Hiermede zijn de onderzoekingen naar ‘Romeins Velsen 1’ door de leden van de AWN Velsen, waarmee ze in 1972 een aanvang hadden genomen, geëindigd. De leden smaken het genoegen dit belangrijke Romeinse castellum ontdekt te hebben. De onderzoekingen worden nog 4 jaar voortgezet door het IPP (Jaap Morel), waarbij regelmatig leden van de werkgroep assisteren. Velsen maart 2007, Piet Vons.” Gedurende die jaren op de zolder van landgoed Beeckestijn gaf Piet met regelmaat een dialezing en deelde hij zijn kennis en herinneringen aan de gouden jaren van de lokale archeologie met de jongere leden van de werkgroep. In 2005 heeft hij in de gemeenteraad bepleit dat onze huisvesting op de zolder van Beeckestijn kon worden voortgezet. De werkgroep kreeg echter alternatieve werkruimte aangeboden en heeft deze geaccepteerd. Toen wij (ik zat inmiddels in het bestuur) in 2006 enige maanden op onze nieuwe locatie vertoefden, kwam Piet weer naar de werkgroep. Dit bleef hij vrijwel wekelijks doen. Elke maand werden we getrakteerd op een dialezing. Hij had dia’s gezocht en vertelde deels uit zijn herinnering en deels uit wat bij het uittikken van de logboeken zijn geheugen had opgefrist. De passie spatte er vanaf en hij onderwees ons in de ontdekking van Romeins Velsen. Nog kon hij zich boos maken om situaties van jaren her waarvan hij vond dat de werkgroep onheus was behandeld door opgravingspartners. Tijdens de dialezingen werden de verhalen genoteerd en later digitaal verwerkt. De dia’s mocht ik na enige aarzeling van hem dan meenemen om thuis te beschrijven welk verhaal bij welk dianummer hoorde. Maar ze moesten ook gauw weer terug want hij wilde niet dat de werkgroep ze in bezit kreeg. Bij hem groeide het besef dat de huidige werkgroep de erfgenaam is van het baanbrekende werk dat de werkgroep in het verleden onder zijn leiding verricht heeft. Het vertrouwen groeide dat er iets zinvols werd gedaan met het beschrijven van de dia’s. Zo passeerden meer dan duizend dia’s de revue en ontstond bij de jeugdiger leden een nieuw geheugen. We hebben Piet Vons in zijn laatste periode bij de werkgroep leren kennen als een nog immer gepassioneerde archeoloog. Hij kon heel veel vertellen over de opgravingen van het Romein-

| De Vereniging

01-2012 binnenwerk def.indd 56

07-02-12 13:54


se havenfort Velsen en over de Engelmunduskerk. Hij was degene die het veldwerk vanaf het begin had geleid en die het overzicht bewaarde, de gegevens analyseerde en tal van bronnen raadpleegde waarmee Velsen vergeleken kon worden. Hij was de man die een reeks belangwekkende artikelen over Velsen schreef. Hij heeft zich ontpopt tot de kenner bij uitstek. Zijn deskundigheid werd door niemand in de wetenschappelijk wereld betwist. Van amateurisme was geen sprake. Tijdens zijn tweede werkgroepsperiode stond dat nog als een paal boven water. Plotseling werd de gezondheidstoestand van Piet in maart 2009 slecht. Er was sprake van herstel, maar hij heeft sindsdien de werkgroep niet meer kunnen bezoeken. Op 4 november 2011 is hij overleden na een kort ziekbed. Piet Vons is 95 jaar geworden. We hebben met zijn overlijden het geheugen van de werkgroep verloren. Met dankbaarheid koesteren we onze herinneringen aan deze man die ons liet delen in zijn glorietijd binnen de archeologie. Tot besluit ontleen ik aan de toespraak van landelijk secretaris Fred van den Beemt tijdens de afscheidsplechtigheid op 11 november jl. de volgende woorden: “In 1990 wordt Piet tot erelid van de AWN benoemd. Vanaf dat tijdstip prijkt zijn naam in iedere Westerheem en ieder Jaarverslag. Dat

zal ook zo blijven. Een erelid dat ook na zijn heengaan geprezen blijft worden.” De landelijk secretaris vervolgt met: “Bij de toekenning van het erelidmaatschap op 12 mei 1990 werd Piet door de voorzitter van toen, Saïd Mooijman, geroemd als een ‘buitengewone’ AWN-er.” Fred citeert: “Piet Vons is als auteur van artikelen in ons tijdschrift Westerheem een vertrouwde naam. Zijn werkterrein was en is Zuid-Kennemerland; afdeling 4 en de werkgroepen Velsen en Hoogovens hebben zeer veel aan hem te danken, zowel in organisatorische als in wetenschappelijke zin. Vons’ onderzoek van Romeinse munten en gemmen wordt door amateur- en vakwereld geroemd en is terecht betiteld als een prestatie van internationaal belang. Het hoofdbestuur van de AWN en de redactie van Westerheem wensen het erelid van harte geluk met de onderscheiding en hopen dat hij nog vele vruchtbare jaren vóór zich heeft liggen!” Hilde Vermast (bestuurslid van de AWNafdeling Kennemerland) Bankenlaan 2 1944 NM Beverwijk archeologievelsen@live.nl noot 1. Met dank aan Fred G. van den Beemt voor het beschikbaar stellen van zijn toespraak.

Succesvolle zoekdag AWN 19 Twente

De afdeling AWN 19 (Twente in Overijssel) organiseerde op zaterdag 17 december een buitengewoon succesvolle zoekdag in de omgeving van Ootmarsum, op een akkercomplex. Op deze locatie, gelegen op een zogenoemde gordeldekzandrug rondom de stuwwal van Ootmarsum, worden reeds vanaf de jaren ’60 van de vorige eeuw vondsten gedaan uit het Laat Paleolithicum en het Mesolithicum. Doel van de zoekdag was om de verspreiding van de vondsten op het akkercomplex in kaart te brengen en eventuele vondstconcentraties met GPS in te meten. Door het zonnige weer en de regenval in de weken voorafgaande aan de dag werden er door de 26 deelnemers (waaronder 7 studenten van de Saxion Hogeschool Deventer, afdeling archeologie) maar liefst 418 artefacten gevonden, waaronder 11 werktuigen (spitsen en krabbers).

’s Middags werden op een andere akker die eveneens op deze gordeldekzandrug is gelegen 28 artefacten uit het Mesolithicum gevonden, waardoor het totaal van de dag op 446 artefacten kwam. De dag werd begeleid door Dick Schlüter (vice voorzitter AWN 19) en regionaal archeoloog Hans Oude Rengerink in dienst van het Oversticht te Zwolle. Belangrijk was dat er vijf concentraties van vuurstenen artefacten op twee akkers zijn ingemeten waarvan mag worden aangenomen dat daar oorspronkelijk haardplaatsen zijn geweest. Tevens is de grens vastgesteld tot waar vondsten kunnen worden gedaan. De op 17 december verzamelde gegevens worden verder uitgewerkt en ter beschikking gesteld van Het Oversticht in Zwolle en ARCHIS. Dick Schlüter

De Vereniging |

01-2012 binnenwerk def.indd 57

57

07-02-12 13:54


Website AWN Alle agenda-items, tentoonstellingsmeldingen en nieuwtjes die men geplaatst wenst te zien op de landelijke AWN-website, kunnen bij voorkeur worden gemaild naar awncontent@awn-archeologie.nl. Dik Bol & Sophie Lampe

Agenda Berichten voor Westerheem 2-2012 dienen voor 20 februari bij ons te zijn en de activiteit moet na het verschijnen (dus na 20 april) plaatsvinden. 25 februari 2012 Afd. Zeeland – jaarvergadering Deze vergadering is alleen toegankelijk voor leden van de afdeling Zeeland en voor AWNleden. Tijdens de jaarvergadering worden twee lezingen gehouden over Veere door Peter Blom. Aanvang: 10.30 uur 14 maart 2012 Afd. Utrecht – lezing door Laura Kooistra: ‘Bevoorrading van het Romeinse leger langs de Limes’ In de afgelopen zes jaar hebben verschillende onderzoekers de voedselbevoorrading van het Romeinse leger langs de limes onderzocht. Hierbij is informatie uit de Romeinse forten De Meern, Woerden, Alphen aan den Rijn, Leiden en Valkenburg gebruikt. Daarnaast keken de onderzoekers naar wat de Romeinse boeren verbouwden. In deze lezing vertelt Laura Kooistra van BIAX Consult wat de resultaten van het onderzoek zijn. Plaats: Pieterskerk, Pieterskerkhof 5 te Utrecht Aanvang: 20.00 uur Entree: AWN-leden € 1,50, niet-leden € 3.00

58

Attema, hoogleraar in de klassieke en mediterrane archeologie aan de Universiteit Groningen: ‘ Scherven aan de Zwarte Zee’ Veldwerk van de mediterraan archeologen van het Groninger Instituut voor Archeologie (GIA) van de Rijksuniversiteit van Groningen (RUG) op de noordwestelijke Krim in Oekraïne heeft in 2007 en 2008 spectaculaire resultaten opgeleverd. Een combinatie van veldverkenningen,remotesensingentestopgravingen werpt nieuw licht op de alledaagse praktijk van de Griekse kolonisatie van het Zwarte Zeegebied gedurende de Hellenistische periode. De archeologen karteerden nederzettingsresten van zowel Griekse kolonisten als inheemse veeboeren, maar constateerden ook dat de symbiose tussen de Griekse nieuwkomers en de inheemse bevolkingsgroep maar van korte duur kan zijn geweest. De intensieve exploitatie van de Krim zou onder druk van de Skythen maar kort standhouden. De kolonisatie van de Krim is met recht door de Deense archeoloog Klavs Randsborg een ‘Griekse episode’ genoemd. Het veldproject werd door de Groningers uitgevoerd in samenwerking met het Deense Centre for Black Sea Studies (CBSS) en de Crimean branch of the Institute of Archaeology NASU.

17 maart 2012 Afd. Zeeland – Zeeuwse Amateur Archeo­ logen Dag. Organisatie SCEZ Middelburg

Plaats: Archeologisch Museum Haarlem, in de kelder van de Vleeshal, Grote Markt 18 te Haarlem. Aanvang: de lezing vangt aan om 19.45 uur i.v.m. de reistijd van de spreker.

19 maart 2012 Afd. Kennemerland – lezing door prof. Peter

11 april 2012 Afd. Utrecht e.o. – lezing door Dave la Feber:

| De Vereniging

01-2012 binnenwerk def.indd 58

07-02-12 13:54


‘Ledig Erf in Utrecht helemaal niet leeg!’ In winter van 2010 en 2011 is op het Ledig Erf in Utrecht archeologisch onderzoek uitgevoerd. Archeoloog Dave la Fèber van Oranjewoud B.V. vertelt deze avond over de moeizame omstandigheden van het onderzoek: vervuilde grond, kou en sneeuw. Maar de resultaten zijn spectaculair. Het voorstadje

aan het water net voor de Utrechtse stadspoorten is een belangrijke plek geweest, waar al in de 13e eeuw zwaar gefundeerde stenen huizen hebben gestaan, iets wat uitzonderlijk is. Plaats: Pieterskerk, Pieterskerkhof 5, Utrecht Aanvang: 20.00 uur Entree: AWN-leden € 1,50, niet-leden € 3,00.

Werk in Uitvoering Deze WIU maakt gebruik van periodieken van de afdelingen 4 - 5 - 6 - 7 - 12 - 17 - 18 - 21 - 23. Nieuwsbrief nr. 3, november 2011 (Afd. 4 - Kennemerland) Na de lezingen en tentoonstellingen beland ik bij een oproep voor iemand die in Aalsmeer de archeologische zaken in het oog houdt. In de buurt van het station van Castricum zal, wanneer alles meezit, in 2014 het nieuwe archeologische depot worden geopend. Het doel is de cultuurhistorie gratis toegankelijk te maken voor het publiek. In 2012 bestaat de afdeling 60 jaar en komt er een afdelingsnummer in Westerheem. Enkele medewerkers van de AW BeverwijkHeemskerk verzorgen op zeven middagen archeologische activiteiten bij buitenschoolse opvang. De AW Haarlem is genomineerd voor de Haarlemse Vrijwilligersprijs 2011. Een lid van de AW wordt opgeleid tot fotograaf van archeologische objecten. Het resultaat zien we in het bovengenoemde afdelingsnummer van de afdeling. Het Pieter Vermeulencentrum voor Natuurhistorie riep de hulp van de AWN in om een doorlopende leerlijn erfgoededucatie te ontwikkelen voor de gemeente Velsen. Hiervoor vraagt men subsidie aan bij de provincie. Ten slotte in deze Nieuwsbrief een In Memoriam voor Piet Vons die in november op 95-jarige leeftijd overleed. Hij was sinds 1990 erelid van de AWN. Zijn vastbeslotenheid leidde tot de vondst van het castellum Flevo. Hij schreef veel artikelen over de Romeinen in Velsen en hield veel lezingen. Voorzitter Hilde Vermast: “We hebben met zijn overlijden het geheugen van de werkgroep verloren.” (zie onder het Verenigingsnieuws voor de gehele tekst)

Ruurd Kok (archeologie van WO II), Marco Ro­ling (onderwaterarcheologie), Paul Hoogers (Ronde Venen) en Guus Lindeman (een Amstelvener op archeologisch pad). AWN’ers uit Utrecht, Amsterdam en Twente assisteerden een week bij het Spessart project bij het Beierse Amorbach (Gotthardsberg) en hadden daar een interessante en gezellige tijd. AWN’ers uit Amsterdam en Utrecht bezochten de opgraving op het Utrechtse Domplein (afb. 3) en daarna resten van de Paulusabdij (Utrechts Archief) en van paleis Lofen (restaurant). Ton van Bommel leidde de bezoekers ’s middags onder meer naar het Romeins castellum (Domplein) en naar de plaats van een groot aantal kerken. In september konden AWN’ers in Amstelveen meewerken aan een onderzoek door ADC ArchaeoProjecten naar de Amstelveense buitenplaats Tulpenburg, daarbij gesteund door het hondje van de buren. Men bekijkt of op

Afb. 3 Bezoek aan de opgraving op het Domplein met uitleg door archeoloog Robert Hoegen. Foto: Ton van Bommel (uit Het Profiel).

Het Profiel, december 2011 (Afd. Amsterdam e.o.) Ingevoegd in Het Profiel is het programma van de Studiedag in december met lezingen door

De Vereniging |

01-2012 binnenwerk def.indd 59

59

07-02-12 13:54


Afb. 4 De opgraving te Voorschoten, Donklaan 78. Foto: H. Postma (uit Renus).

Afb. 5 Een deel van het opgravingsteam in Lochem-Asselerweg. Foto: onbekend (uit Nieuwsbrief Afd. 18).

60

grond van het proefonderzoek later nog verder wordt gegaan. Het Profiel schetst de geschiedenis van ‘het Breeweer ofte jonge Costverloren’ dat zijn latere naam Tulpenburg ontleende aan zijn bewoner Dirck Tulp, zoon van de bekende Nicolaas op Rembrandts ‘anatomische les’. Rembrandt was diverse keren op Tulpenburg en Spinoza was er een tijdje na ontsnapt te zijn aan een moordaanslag. Net als veel andere buitenplaatsen komt uiteindelijk ook Tulpenburg in de slooplustige handen van vastgoedhandelaar Frederik Kaal aan wie het woord ‘kaalslag’ lijkt verbonden. In 1791 rest van de trotse buitenplaats nog de moestuin. Nieuws over een tentoonstelling, een reactie en krantenberichten besluit Het Profiel. Renus nr. 2, 2011 (Afd. 6 - Rijnstreek) Na 20 jaar Geregracht, 2 jaar Langebrug en 1 jaar Herengracht in Leiden woont de afdeling nu naar grote tevredenheid in bij het Archeo-

logiehuis van Zuid-Holland, naast Archeon in Alphen a/d Rijn. Uiteraard is er na de verhuizing nog veel te doen aan en in de werkruimte. In juli overleed Carla van Veen (59), een ‘zeer betrokken en geïnteresseerd amateurarcheoloog’ die zich vooral ontwikkelde in het tekenen van vondsten. In november verloor Suus Sprey haar man Maarten. De AWN liet zich zien op de Historische Markt te Noordwijk-Binnen, bij de opening van het Archeologiehuis Zuid-Holland, op de Vrijwilligersmarkt te Voorschoten, tijdens de Netwerkdag Vrijwilligers Archeologie Zuid-Holland in de eigen werkruimte en in het RMO vanwege het jubileum van de AWN. Tussen de bedrijven door was er veldwerk. In mei was er een veldverkenning bij Koudekerk a/d Rijn (Hondsdijkse polder) en in september staken AWN’ers twee weken lang de handen ver uit de mouwen bij een opgraving in Voorschoten (Donklaan) (afb. 4). Nieuws over lezingen en twee literatuurbesprekingen completeren Renus. Kwadrant nr. 2, 2011 (Afd. 7 - Den Haag e.o.) Kwadrant begint met een verslag van twee veldwerkleidersvergaderingen: september 2010 en maart 2011. Twaalf instanties en werkgroepen doen daar verslag van hun werkzaamheden en wisselen ervaringen uit. Veel lijkt goed te gaan, maar niet alles. Zo werd in Zoetermeer een groot deel van een middeleeuwse dijk weggegraven zonder voorafgaand archeologisch onderzoek. De plaatselijke AW kon het profiel van de dijk nog tekenen, wat materiaal verzamelen en contact zoeken met de gemeente Zoetermeer. In Den Haag ‘brak’ de gemeente met de werkgroep ’s-Gravenhage die nu zonder werkruimte zit. Hopelijk ziet het er bij het uitkomen van de volgende Kwadrant wat zonniger uit voor de Haagse werkgroep. Wethouders van de gemeentes binnen Haaglanden willen door meer aandacht voor het regionale cultuurbeleid de identiteit van Haaglanden versterken. De thema’s zijn: Romeinen, vaarwegen en hofleven/landgoederen. Gestart wordt met de Romeinse tijd en men wil de AWN er graag bij betrekken. Er waren professionele onderzoeken in Naaldwijk: a. Hoogeland-Oost: drie huisplattegronden van boerderijen, waterputten en afvalkuilen (500-900 n. Chr.); b. Hoogeland-West; c. bij bloemenveiling Flora Holland: resten van een gebouw met hypocaustum (Romeinse tijd). Ten slotte besteedt K. aandacht aan het nieuwe Archeologiehuis Zuid-Holland, waar drie archeologische partners samenwerken: de provincie, de Stichting Romeins Museum en

| De Vereniging

01-2012 binnenwerk def.indd 60

07-02-12 13:54


boeg stookplaats ijzeren staven kalk vaten loshout wegering netverzwaarder

AWN-afd. Rijnstreek. Het gebouw combineert museale, educatieve en voorlichtende activiteiten. Nieuwsbrief, oktober 2011 (Afd. 12 - Utrecht e.o.) Tien leden meldden zich om de scherven te onderzoeken die tijdens de opgraving Rijnvliet werden verzameld uit een schervendepot, omringd door dubbele paalkuilen. Dit roept natuurlijk vragen op die nader onderzoek zou kunnen beantwoorden. Donna Fluitsma vult het overgrote deel van de Nieuwsbrief met haar verslag van de al onder Het Profiel genoemde opgraving op de Gotthardsberg bij Amorbach. november 2011 In deze Nieuwsbrief een verslag door Amsterdammer Ruud Wiggers van de excursie naar het Domplein, eveneens genoemd onder Het Profiel. Leuk dat leden van verschillende afdelingen met elkaar op excursie gaan en meedoen aan een Duitse opgraving. Ondergetekende doet dit laatste al enkele jaren en kan het ook leden van andere afdelingen van harte aanbevelen. In Duitsland bestaat geen landelijke vereniging van vrijwillige archeologen zoals onze AWN, ook niet per deelstaat. Wij voelen ons als AWN’ers altijd welkom op Duitse opgravingen en men is altijd nieuwsgierig naar ‘hoe het bij ons gaat’. Convocaat 2012-1, voorjaar 2012 (Afd. 17 - Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) In augustus assisteerde de AWN tussen Ede en Lunteren (Wekeromse Zand) bij een booronderzoek onder leiding van Nico Willemse

(RAAP) naar de bodemopbouw van het gebied. Dit in het kader van het maken van een cultuurhistorische waardenkaart voor de gemeente Ede. Er blijken op meer plaatsen intacte bodems aanwezig dan verwacht en dat vergroot de kans op intacte vindplaatsen in dit stuifzandgebied. Hierna de eerste vijf lezingen in 2012, waaronder eentje in mei door Nico Willemse over het bovenstaande onderzoek. Eveneens in mei gaat de voorjaarsexcursie naar Woerden met onder meer zijn langzamerhand beroemd geworden parkeergarage met resten van het castellum en het schip ‘Woerden-7’. Gegevens over veldwerk, exposities en diverse ‘huishoudelijke zaken’ sluiten het Convocaat af.

Afb. 6 Open dag OE34. Foto: Douwe Meijboom (uit Aardewerk).

Nieuwsbrief, september 2011 (Afd. 18 - ZuidSalland – IJsselstreek – Oost-Veluwezoom) De afdeling was druk met de verhuizing van het depot Deventer en van de afdeling zelf. Die woont nu in bij de Archeologische Dienst Deventer. Na een vraag van het Geldersch Landschap over de enkwallen van Loenen en Bruggelen onderzocht de AWN die van Loenen over een afstand van 1500 m. Archiefonderzoek leert dat de wal is aangelegd in 1684. Deze blijkt op sommige plaatsen behoorlijk beschadigd. Davy Kastelein en Kasper van den Berghe gaven in september aan enkele AWN’ers een leerzame cursus booronderzoek. Enkele AWN’ers assisteerden bij archeologisch onderzoek in Lochem (Asselerweg) (afb. 5). Vondsten waren onder meer een pijlspits en een retouchoir annex klopsteen (Federmes-

De Vereniging |

01-2012 binnenwerk def.indd 61

61

07-02-12 13:54


Afb. 7 Archeologen kijken naar boven: vol aandacht voor Loevestein en Haro. Foto: Peter Seinen (uit AVKP-actueel).

sercultuur), microlieten (meso) en aardewerk (IJzertijd en 11e-12e eeuw). Een C14-datering van brandresten van houtskoolmeilers gaf 8e-10e eeuw als resultaat, overeenkomend met de datering van houtskoolproductie bij Zutphen (Looëerenk). Een lange lijst met tentoonstellingen in binnen- en buitenland besluit deze Nieuwsbrief. Aardewerk, september 2011 (Afd. 21 - Flevoland) Het grootste deel van de inhoud heeft op één of andere manier te maken met vaartuigen. Aardewerk begint echter met een tevreden terugblik op de viering van het 60-jarig bestaan van de AWN. Na informatie over een cursus over vliegtuigresten van de Vrienden van Schokland en de studiedagen et cetera die de AWN Commissie Deskundigheidsbevordering organiseert, komen we bij de vaartuigen. Annegret Meijboom, Caroline Hoek, Ton Romein en Wim Boxsem vertellen in Aardewerk hoe zij in Lelystad (Vogelweg) de opgraving OE34 van een in 1553 gezonken schip beleefden (afb. 6). Het weer werkte niet echt mee, maar in 2012 kan verder worden gegaan met dit onderzoek. Ten slotte wijst Saskia Thijsse op enkele exposities, lezingen en andere evenementen en besluit Aardewerk met enkele interessante wetenswaardigheden binnen en buiten het werkgebied. AVKP-actueel nr. 42, november 2011 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland) Natuurlijk vinden we Nico Arts al op de eerste pagina van de AVKP-actueel. Hij ontving voor zijn Afdeling Archeologie Eindhoven de zilve-

62

ren legpenning van de AWN. Zoals gebruikelijk enkele krenten uit de interessante pap van deze AVKP-actueel. Vrijwilligers kunnen assisteren bij een opgraving in Veldhoven-Oerle, waar in 2010 onder andere al twee Romeinse vindplaatsen zijn aangetroffen. De opgraving BlixemboschNoordoost is afgerond. Behalve enkele huisplattegronden uit de Bronstijd werd ook een middeleeuwse huisplaats (14e eeuw) gevonden die veel materiaal opleverde, waar liefhebbers aan kunnen puzzelen. Er is een digitale reconstructie gemaakt van het al voor 1400 gesloopte Hooghuis te Gemert, waar in 1996 archeologisch onderzoek plaatsvond. Onderzoek in Reusel (Sniederweg) leverde vooral vrij recent materiaal op waaronder ook een met de metaaldetector gevonden flesje dat was gevuld met vergiftigde graankorrels, bedoeld voor ratten. In Uden werd het gereconstrueerde grafveld van Slabroek geopend door liefst vier wethouders uit verschillende gemeentes. Staatssecretaris Zijlstra opende later de bijbehorende expositie. De AVKP nodigde alle Noordbrabantse amateurs uit om op een bijeenkomst in november te laten weten aan welke ondersteuning behoefte bestaat en welke bijdrage daaraan kan worden geleverd. De eerste avond gaf veel discussie en bleek zinvol. In oktober maakten AWN’ers een mooie excursie naar kasteel Loevestein, waar Loevesteinspecialist Haro van Galen hen rondleidde (afb. 7). Theo van der Vleuten stortte zich op de archeologie en, bij gelegenheid van een opgraving in zijn niet bij name genoemde dorp, in het bijzonder op publieksvoorlichting. Na nieuws over de plaatsing van een grenspaal tussen Oirschot en Best (1819) kom ik bij de RO-groep, waar ik lees dat de AVKP het beroep tegen de gemeente Uden introk omdat er kennelijk toch een booronderzoek was uitgevoerd. De AVKP diende een ‘zienswijze’ in op het ontwerpbesluit voor de aanleg van een cv-installatie in de Udense Kruisherenkapel (Kerkstraat), waarin niet in archeologisch onderzoek was voorzien. Dat lijkt resultaat te hebben. De AVKP wacht nog op de uitspraak van de Raad van State over het ingestelde beroep tegen het bestemmingsplan buitengebied Eersel, dat gaat over de toegestane verstoringsdiepte bij agrarische werkzaamheden. Het liefst ziet de afdeling dat de diepte per geval aan de hand van een lokaal onderzoek wordt vastgesteld. Aandacht voor de statuten en voor het feit dat we nu ‘vrijwilligers in de archeologie’ heten, besluit deze AVKP-actueel. Jan Coenraadts

| De Vereniging

01-2012 binnenwerk def.indd 62

07-02-12 13:54


Column

Ceci n’est pas une pipe Onze musea liggen vol met voorwerpen uit een ver en recenter verleden. Die voorwerpen, vaak hartstochtelijk verzameld, liggen in vitrines en moeten iets vertellen over vroeger. Dat verleden kan in een oogopslag duidelijk worden door het voorwerp zelf, of er is een verduidelijkend tekstbordje. Wij archeologen zijn er meesters in. Met kleine kapotte dingen wordt een woonomgeving, een leven of een samenleving gereconstrueerd. Het zijn de voorwerpen die er toe doen. Ik moest daar aan denken toen ik een eerste blik wierp in een vitrine in het voormalige woonhuis van de schilder René Magritte in de Brusselse wijk Jette. Het was een lange zoektocht geweest om het te vinden. Het regende die zondag. Het VVV-kantoor had geen kaart van de buitenwijken, handige richtingbordjes ontbraken en bij navraag aan (allochtone) Brusselaars bleek niemand het te kennen. Met stug doorzetten bereikte ik de Rue Isegem, waar op de hoek van de straat het enige bordje te zien was dat naar het museum verwees. In de straat liep ik het woonhuis bijna nog voorbij omdat ik pas op het laatste moment, verborgen achter auto’s, op de stoep aan de overkant een klein uitgeklapt metalen silhouet van een man met bolhoed zag, dat verwees naar het woonhuis en de werkplek van de beroemde schilder. Het pand, nummer 135, was prachtig opgeknapt. Binnen werd ik ontvangen door

twee charmante dames en kreeg ik slofjes aan om de vloeren niet te veel te laten slijten. Op de begane grond waren de woonkamer, de slaapkamer, het atelier, de eetkamer en de keuken gereconstrueerd. Het was er, ondanks de voorwerpen, doods en leeg, een surrealistisch schilderij eigen. Op de eerste en tweede verdieping waren voorwerpen te zien die het leven van Magritte moesten vertellen. Veel foto’s, brieven, prentbriefkaarten en gedrukte brochures van tentoonstellingen en manifesten waar Magritte, en de groep om hem heen, voor stonden. Zo kreeg ik een aardig beeld van zijn leven. Er waren ook gebruiksvoorwerpen. Natuurlijk een pijp, maar ook een bronzen klepje van de brievenbus, een doos met tubes verf van de winkel waar Magritte zijn verf kocht en een afgestempeld buskaartje dat gebruikt was door een kennis om naar de begrafenis van zijn idool te kunnen gaan. Voor mij was het topstuk een penseel dat de schilder gebruikt had, althans dat stond er op een kaartje bij. Het penseel was zwart en de haren waren wat gesleten.Volgens het bijschrift was het penseel 24,5 cm lang. Weer buiten in de regen realiseerde ik me hoe ridicuul sommige voorwerpen toch zijn en vroeg me met schrik af of wij die als archeologen ook tentoonstellen. Ik wierp nog een laatste blik op het huis. Het klopte wel: de klep van de brievenbus ontbrak. Column |

01-2012 binnenwerk def.indd 63

63

07-02-12 13:55


AWN-lidmaatschappen A B C D E

basislidmaatschap..................................................................................................................€ 50,00 studentlidmaatschap..............................................................................................................€ 30,00 jeugdlidmaatschap.................................................................................................................€ 27,50 geassocieerd lidmaatschap....................................................................................................€ 40,00 huisgenoot-lidmaatschap......................................................................................................€ 25,00 + eenmalig inschrijfgeld.........................................................................................................€ 5,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. Opzegging vóór 1 december. Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’.

huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap).

Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofd-bestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering.

Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap.

De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten opzichte van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen

Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ge­ associeerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: Administratiekantoor J.N.A. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl

De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI).

AWN-uitgaven Bij de AWN zijn de volgende uitgaven verkrijgbaar:

prijs in € (incl. porto) leden

niet-leden

AWN-reeks 1. Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster ter Hunnepe (138 pag.’s)

12,95

16,95

AWN-reeks 2. Vingerhoeden en naairingen, uit de Amsterdamse bodem (112 pag.’s)

11,75

16,75

AWN-reeks 3. Schervengericht. Inheems aardewerk derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (167 pag.’s)

15,50

21,50

AWN-reeks 4. Poken en stoken, 100 ambachtelijke ovens (272 pag.’s)

12,50

15,00

Jubileumboek Archeologie in veelvoud. Vijftig jaar AWN (254 pag.’s)

22,95

22,95

CD-Rom met 50 jaar Westerheem (1952 -2002)

25,00

35,00

Naaldbanden voor archivering Westerheem

14,50

Losse nummers van Westerheem, voorzover voorradig en tot maximaal 5 jaar geleden, zijn na te bestellen voor € 5,00 en speciale uitgaven voor € 7,50. De uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar ING bank 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding van de gewenste titel.

01-2012 binnenwerk def.indd 64

07-02-12 13:55


Sinds 1951 zijn amateurarcheologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.

2

2 Westerheem

AWN-leden maken geschiedenis!

het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

Westerheem - het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

Deze uitgave is gerealiseerd met financiële steun van het Huis voor de Kunsten, het Limburgs Museum en de Provincie Limburg.

jaargang 61 - april 2012

LIMBURG-EDITIE door het Fonds voor Cultuurparticipatie.

02-2012 omslag.indd 1

LIMBURG-EDITIE

Westerheem wordt mede mogelijk gemaakt

 MIDDEN- EN VROEG-PALEOLITHISCHE VINDPLAATSEN IN DE OMGEVING VAN MAASTRICHT  ON THE HUNT  EEN ROMEINSE WEG BIJ SWALMEN IN KAART GEBRACHT  STADSMUREN LANGS DE GEUL IN VALKENBURG

26-03-12 16:09


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres A . (Akke) de Vries (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda. E-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • D.N. (Diteke) Ekema (eindredacteur), Maredijk 131, 2316 VX Leiden. E-mail: eindredactiewesterheem@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder (redacteur), Van Egmondestraat 50, 2274 CT Voorburg

E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl • Ilse Scholman (redacteur), Hildebrandpad 339, 2333 DG Leiden. E-mail: ilsescholman@gmail.com Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2012. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie.

Inhoud

jaargang 61 no. 2, april 2012

Voorwoord .......................................................................... 65 Jean Pierre de Warrimont - Midden- en vroeg-paleolithische vindplaatsen in de omgeving van Maastricht ............... 66 Jos Deeben - Op zoek naar de laat-paleolithische bewoning langs de Maasmeander van het Koelbroek (gemeente Venlo).......................................................... 70 Xavier van Dijk - On the hunt ............................................. 76 Jan Roymans & Glenn De Nutte - Het edelhert komt naar je toe ...................................................................... 82 Max Klasberg - Hoe traditioneel waren de eerste Limburgse boeren? . ....................................................... 90 Maurice Janssen - Archeologie ontdekken met behulp van gratis toegankelijke remote images ....................... 96 Henk Hiddink - Twee decennia graven op het dekzandeiland van Weert-Nederweert ........................ 100 Jim Pepels - Hoog op de troon! . ....................................... 106 Huub Schmitz - Grafveld uit de Romeinse tijd te Annendaal nabij Posterholt (HVR 182)........................... 111 Har Heijmans & Danny Keijers - Noodopgraving van een Romeins grafveld te Heel (gemeente Maasgouw)........ 116 Wiel Luys - Een Romeinse weg bij Swalmen in kaart gebracht .......................................................... 124 Leo Verhart - Een kleine voorgeschiedenis van de opgraving van de thermen in Heerlen . ................... 131 Denes Miklos - Recente aardewerkvondsten uit Schinveld .. 137 Henk Kwakkernaat - Stadsmuren langs de Geul in Valkenburg ................................................................ 141 Anneleen Van de Water - Utopia Limburgensis.................. 147 Henk Stoepker - Een standaard Programma van Eisen voor het Heuvelland ..................................................... 154 Xavier van Dijk - Middeleeuws Melderslo ......................... 159 RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN … sittard Stephan Weiß-König en Marion Aarts Bewoning in het dal van de Geleenbeek .............................. 165

Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: BEK Grafische Producties, Veghel

LITERATUURRUBRIEKEN ................................................ 176

ISSN 0166-4301

DE VERENIGING . ............................................................. 181 Verenigingsnieuws ............................................................ 181 Werk in Uitvoering ............................................................ 183

Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de ledenadministratie. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

COLUMN .......................................................................... 189 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . ....................... 192

Adressenlijst hoofdbestuur, afdelingssecretariaten en coördinatoren van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland  Hoofdbestuur Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburglaan 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: W. (Wim) Schennink, Vossenberglaan 29, 6891 CP Rozendaal (Gld), tel. 026-3610334, e-mail: Schennink-dekker@hetnet.nl Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: bosch.joop@gmail.com. INGbank 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • R. (Ruud) Raats (graafkampen), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 033-4808181, e-mail: ruud.raats@xs4all.nl • A.F. (Albert) Zandstra (LWAOW), W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail: secretariaat@lwaow.nl • PR en Communicatie: Sophie Lampe, Doelengracht 4a, 2311 VM Leiden, tel. 06-17399598 • A. (Akke) de Vries (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 076-5600917 e-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl • S. (Suzanne) Klüver (Jongeren en Archeologische educatie), Chopinplein 56, 3122 VM Schiedam, tel.: 06-23710905, e-mail: suzannekluver@hotmail.com  Coördinatoren • Nederlandse Jeugdbond ter Bestudering van de Geschiedenis (NJBG): Contactpersoon: H.J. (Harmen) Spreen, De Pauwentuin 19, 1181MP Amstelveen, tel.: 020-4537021, e-mail: hspreen@xs4all.nl • Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW). Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail:secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Website: www.lwaow.nl  Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., (†), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modder­man (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. VerhagenPettinga, P. Vons (†), P.K.J. van der Voorde.  Secretariaten/contactpersonen afdelingen 01. Noord-Nederland: J. Bosch (tijdelijk), Gravenmaat 13, 9302 RA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: bosch.joop@gmail.com 02. Archeologie Land en Water Noord-Holland Noord - ALWH-AWN: J. R. Vet, Walakker 44, 1446 GJ Purmerend, tel. 06-26024556, e-mail: jrvet@xs4all.nl 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680, e-mail: jokebroeze@tiscali.nl.

04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. H.C. Vermast (secretaris), Bankenlaan 2, 1944 NM Beverwijk, tel. 0251-200897, e-mail: archeologiekennemerland@live.nl 05. Amsterdam en omstreken: W. ’t Hart, Helmholtzstraat 67-huis, 1098 LE Amsterdam, tel. 020-6936359, e-mail: w.hart@upcmail.nl 06. Rijnstreek: B. Zandbergen, Archeonlaan 1A, 2408 ZB Alphen aan den Rijn e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band, Parelmoerhorst 126, 2592 SH Den Haag, tel. 070-3175534, e-mail: a.p.vanden.band@tele2.nl 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 09. Noord-Holland Noord: F. Diederik, Kievitlaan 36, 1742, AD Schagen, tel. 0224-296548, e-mail: fransdiederik@quicknet.nl 10. Zeeland: A.T. Dieleman-Hovinga, Terneuzensestraat 64, 4543 RR Zaamslag, tel. 0115-431547, e-mail: aukjetjitske@hotmail.com 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: K. Dijkstra, Waalstraat 27, 3522 SB Utrecht, e-mail: karliendijkstra@casema.nl 13. Naerdincklant - Archeologie Gooi- en Vechtstreek (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 0356834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl homepage: http://www.naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 06-29583599, email: awn.afd14@gmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: L.H.W. ten Hag, Lorkenstraat 14, 6523 DR Nijmegen, tel. 024-6776168, e-mail: lhwtenhag@planet.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: J. Kleinen, Stiggoor 58, 7241 LB Lochem, tel. 0573-253094, e-mail: j.kleinen@hetnet.nl 19. Twente: K. de Rooij, Acacialaan 24, 7611 AR Aadorp, e-mail: AWN-19twente@hotmail.nl 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Dhr. J. Boes, Normandieplein 6, 8303 HA Emmeloord, tel. 0527-699113, e-mail: janboes@online.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.­ac.be­/u/­overveld/archeology/ awn22.html,e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 040-2386569, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 06-25034696 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: Deze afdeling is voorlopig aangehaakt aan afd. 23. Zie daar het contactadres.

Foto omslag: IJzeren Benstrup-fibulae van Nederweert-Rosveld. Foto: Restaura, Haelen. [Zie pag. 103]

02-2012 omslag.indd 2

26-03-12 16:09


Voorwoord

Limburg: status aparte? Voor veel Nederlanders is Limburg een exotische en een beetje een buitenlandse provincie. Zo voelen de Limburgers zich misschien zelf ook. De aansluiting bij Nederland, als laatste provincie in 1839, verliep met grote weerstand en lang werd – en soms nog wordt – met argwaan tegen ‘het noorden’ en ‘de Hollanders’ aangekeken. Misschien is dat de dieperliggende achtergrond van het feit dat er nooit een afdeling Limburg is gekomen van de AWN. Het meest Limburgs zijn de afdelingen Nijmegen e.o. en de Archeologische Vereniging Kempen en Peelland, die beide een klein stukje van de provincie tot hun werkgebied rekenen. Bijna 15 jaar na de oprichting van de AWN startte men in 1963 met een eigen Archeologische Werkgemeenschap Limburg (AWL), als onderdeel van het in 1863 opgerichte Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap (LGOG). Nadat de AWL zich in 1972 had opgeheven, maakte men in 1975 een doorstart en werd de Archeologische Vereniging Limburg (AVL) als sectie van het LGOG opgericht. Er kwam een eigen tijdschrift, Archeologie in Limburg, met daarin natuurlijk bijna uitsluitend Limburgse bijdragen met af en toe een artikel over Belgisch Limburg, vooral van Limburgse of in Limburg werkende auteurs. De steeds stijgende drukkosten en het nauwelijks groeiende aantal lezers noodzaakten tot ingrijpende stappen. Met ingang van 1 januari 2011 werd het tijdschrift Archeologie in Limburg samengevoegd met het al bestaande LGOGorgaan de Maasgouw, een blad over geschiedenis, genealogie en archeologie. Het verdwijnen van het eigen tijdschrift is in een zekere zin een verlies maar tegelijkertijd ook een voordeel. De artikelen over de archeologie in Limburg bereiken

nu een veel breder en groter publiek dan vroeger. Met de nieuwe Maasgouw worden vier keer per jaar de bijna 3000 leden van de LGOG geïnformeerd over archeologie. Desondanks vonden twee ‘Hollanders in Limburg’, die al lang zowel bij Westerheem als de AVL betrokken zijn, het een goed idee om de ‘status aparte’ voor een moment te doorbreken, om de Limburgse archeologie landelijk onder de aandacht te brengen en om in Limburg een nummer van Westerheem onder de AVLleden te verspreiden. Bijna twintig beroeps- en amateurarcheo­ logen, wonend en/of werkend in de provincie, wilden graag een bijdrage schrijven voor dat Limburg-nummer. De keus van de onderwerpen laat zien dat er in deze langgerekte provincie van noord tot zuid onderzoek plaatsvindt, waarbij amateurs en professionals nauw samenwerken, en dat alle perioden en de archeo­ logische monumentenzorg in de Limburgse archeologiebeoefening tot hun recht komen. De lezer van Westerheem maakt zo kennis met de vele facetten van de Limburgse archeologie en haar rijkdom. Op hun beurt – dit nummer gaat naar alle leden van de Archeologische Vereniging Limburg – maken Limburgse archeologen kennis met Westerheem. Misschien dat die kennismaking wel leidt tot een intensievere samenwerking tussen de LGOG-AVL en de AWN! Dit extra dikke nummer werd mogelijk gemaakt dankzij financiële bijdragen van het het Huis voor de Kunsten te Roermond, het Limburgs Museum te Venlo en de Provincie Limburg (Steunpunt Archeologie en Monumenten van de Provincie Limburg). Wij zijn hen hiervoor erkentelijk. Uw gastredacteuren, Henk Stoepker en Leo Verhart Voorwoord |

02-2012 binnenwerk.indd 65

65

26-03-12 15:51


Midden- en vroeg-paleolithische vindplaatsen in de omgeving van Maastricht: een overzicht van 30 jaar onderzoek en twee recente ontdekkingen Jean Pierre de Warrimont1

Afb. 1 Lössgroeves met archeologische vindplaatsen in de omgeving van Maastricht.

Tabel 1 Geologische en archeologische indeling.

66

|

Inleiding Al 30 jaar lang wordt er archeologisch onderzoek verricht in een aantal lössgroeves ten noorden en westen van Maastricht, op Nederlands en Belgisch grondgebied (afb. 1). Dat onderzoek begon tussen 1981 en 1990 in de Maastricht-Belvédère groeve (NL), met de opgraving van middenpaleolithische kampementen door de Universiteit Leiden. Door Kim Groenendijk, Erik Meijs en Jean Pierre de Warrimont – drie onderzoekers uit de regio – werd de prospectie van lössgroeves in deze omgeving voortgezet, waarbij Meijs zich vooral bezig hield met de geologie en löss-stratigrafie en De Warrimont zich concentreerde op de prospectie van paleolithische vindplaatsen.2 Als resultaat hiervan volgden, tussen 1995 en 2004, meerdere opgravingen van midden-paleolithische sites in de Hezerwatergroeve te Veldwezelt (B). In 2001 werden de eerste midden-paleolithische vondsten gedaan uit het Laat-Pleistoceen in de Op de Schans-groeve te Kesselt (B) waar in november 2001 een eerste onderzoek werd uitgevoerd.3 Door systematische prospectie werden tussen 2001 en 2006 op meerdere plaatsen in deze groeve midden-paleolithische vondsten gedaan. Een tweede vindplaats met artefacten uit het Laat-Pleistoceen werd in 2005 opgegraven. In dit artikel wordt nader ingegaan op de twee meest recente ontdekkingen: twee midden-pleistocene vindplaatsen die door

Midden- en vroeg-paleolithische vindplaatsen in de omgeving van Maastricht

02-2012 binnenwerk.indd 66

26-03-12 15:51


de schrijver van dit artikel werden ontdekt. Het betreft een vroeg midden-paleolithische vindplaats, ontdekt in juni 2006, een vroeg-paleolithische vindplaats ontdekt in juli 2007. Naast de eerder genoemde groeves, die elk meerdere archeologische vondstniveaus bezitten, zijn er nog andere lössgroeves in deze omgeving, zoals de Romont-groeve (afb. 2) en Kesselt-groeve, die minder rijk waren aan archeologische vondsten, maar wel van belang zijn voor het geologisch onderzoek (tabel 1).4 In 1989 en 1990 is ook onderzoek gedaan in Maastricht-Klinkers, een lössgroeve ten noorden van de Belvédère. Artefacten uit het Paleolithicum werden hier niet aangetroffen omdat in deze groeve alleen glaciale afzettingen uit het Saalien en Weichselien ontsloten waren. Wel zijn hier veel nederzettingssporen ontdekt van de Bandkeramiek, de Michelsberg-cultuur en de IJzertijd, die door een team onder leiding van Leendert Louwe Kooijmans van de Universiteit Leiden zijn opgegraven. Drie belangrijke archeologische vindplaatsen In Maastricht-Belvédère, VeldwezeltHezerwater en Kesselt-Op de Schans werden meerdere midden-paleolithische vondstniveaus ontdekt met archeologische vondsten in een primaire context. Maastricht-Belvédère Hier zijn drie archeologische niveaus onderzocht met het jongste niveau uit het einde van het Eemien sensu lato. De andere niveaus hangen samen met twee verschillende fasen van het Marine Isotope Stage (MIS) 7 interglaciaal. In de jaren ’80 van de vorige eeuw werd daar door een team onder leiding van Wil Roebroeks (Universiteit Leiden) een grootschalig archeologisch onderzoek uitgevoerd naar tien verschillende vindplaatsen. Over dit onderzoek zijn veel publicaties verschenen, waaronder een aantal samenvattende publicaties over het archeologisch, het geologisch en het paleontologisch onderzoek.5 De vindplaatsen zijn circa 220.000

en 240.000 jaar oud en bevatten veel vuursteenartefacten (afb. 3), faunaresten en sporen die samenhangen met het gebruik van vuur. Veldwezelt-Hezerwater Tussen 1995 en 2004 werd archeologisch onderzoek verricht door de Katholieke Universiteit Leuven (KU-Leuven) in de Hezerwater-groeve te Veldwezelt aan de westkant van Maastricht.6 In deze lössgroeve waren fraaie geologische profielen ontsloten door oude geulen van het Hezerwater. Al snel was duidelijk dat dit riviertje zich tijdens het Saalien en Weichselien van west naar oost had verplaatst, waarbij de westoevers van de beek intact gebleven waren. Er zijn zes midden-paleolithische vondstniveaus onderzocht met een oudste vondstcomplex uit het Laat-Saalien (OIS 6). Verder zijn er drie archeologische niveaus uit het Eemien (MIS 5) en twee niveaus uit de eerste helft van het MiddenWeichselien (MIS 3). De archeologische vondsten zijn door Patrick Bringmans (KU-Leuven) beschreven in een proefschrift.7 Uit de kalkhoudende löss van een groot aantal lagen uit het Weichselien werden micro- en macrofauna verzameld, die door J.-M. Cordy (Universiteit Luik) zijn onderzocht. Het beekdal was een sedimentval voor löss uit het Saalien en Weichselien, waarin ook de beek haar sediment heeft afgezet. Hierdoor was er uit de laatste 150.000 jaar een bijzonder compleet bodemarchief aanwezig waarin ook de mens zijn sporen achter liet.8 Kesselt-Op de Schans De groeve Op de Schans (afb. 4) ligt ruim een kilometer ten zuiden van VeldwezeltHezerwater, tussen het Albert Kanaal en de Nederlandse grens, op het grondgebied van het kerkdorp Kesselt (B). Deze lössgroeve ligt in een oude Maas-meander. Vanwege een uitzonderlijke paleo-geomorfologische situatie bleven in dit gebied veel oude sedimenten bewaard die elders tijdens erosiefasen volledig zijn weggeërodeerd. De totale dikte van de lösslagen in

Afb. 2 Excursie in de Romont-groeve in 2008. Goed zichtbaar is hier het Eembodemcomplex met de bruine interglaciale bodem aan de basis en ‘zwarte aarde’ aan de top. Foto: auteur.

Afb. 3 Een 10 cm lange paleolithische schaaf uit de Maastricht-Belvédère groeve, site K. Foto: Universiteit Leiden.

Midden- en vroeg-paleolithische vindplaatsen in de omgeving van Maastricht

02-2012 binnenwerk.indd 67

|

67

26-03-12 15:51


Afb. 4 De lössgroeve Kesselt-Op de Schans in juni 2006, waar de eerste vroeg midden-paleolithische artefacten werden ontdekt. Het blauw gemarkeerde gebied geeft de plek aan waar de eerste vondsten werden gedaan. Foto: auteur.

Afb. 5 Kaakfragment uit de Kesselt-Op de Schans-groeve van een Europese wilde ezel (Equus hydruntinus) uit een toendrabodem in de löss van het Saalien (MIS 6). Foto: auteur.

68

|

dit gebied kan oplopen tot 20 meter. In deze omgeving zijn bovenop de afzettingen van de Maas vijf verschillende lösspakketten met tussenliggende interglaciale bodems te onderscheiden. De archeologische vondsten kunnen worden geplaatst in een voor dit gebied ontwikkeld chronostratigrafisch model (afb. 5).9 Op basis hiervan worden de archeologische vindplaatsen gedateerd. Er zijn in deze groeve vier interglaciale bodemcomplexen ontsloten waarvan wordt aangenomen dat deze de laatste 430.000 jaar omvatten. Het zijn de Rocourt-bodem (MIS 5), de Hees-bodem (MIS 7), de Montenaken-bodem (MIS 9) en de Pottenberg-bodem (MIS 11). Tevens is er nog een oudere interglaciale bodem in de directe omgeving aanwezig, de Dousberg-bodem uit MIS 13.10 Boven de Montenaken-bodem is op 5 juni 2006 de eerste midden-pleistocene vindplaats ontdekt. De opgraving van de vindplaats werd uitgevoerd door een team onder leiding van Ann Van Baelen (KUL) in 2007 en 2008 in het kader van haar promotieonderzoek. Tijdens dit onderzoek werd duidelijk dat de vindplaats zich in een primaire archeologische context bevond in een overgangsfase tussen MIS 9 en MIS 8, met een ouderdom van circa 290.000 jaar.11 In dit niveau werden tijdens het onderzoek door haar team nog drie vuursteenconcentraties ontdekt. Een proefschrift met de resultaten van het onderzoek is in voorbereiding.12 4 meter onder dit vondstniveau werd op 7 juli 2007 een vroeg-paleolithische vindplaats ontdekt aan de basis van de opvulling van een erosiegeul die door een noodopgraving werd onderzocht. Het leverde

drie artefacten op, waaronder een bifaciale schaaf (afb. 6), een atypische vuistbijl en een cortexafslag. Typologisch gezien kunnen de artefacten worden geplaatst in het Acheulien. Het zijn artefacten die samenhangen met een erosiefase – de Pottenberg-discordantie – aan het begin van MIS 10, circa 390.000 jaar oud. Het is echter niet uit te sluiten dat de geul waarin de artefacten werden gevonden een glaciaalinterglaciaal cyclus ouder is en uit een vroege fase van MIS 12 stamt en dus circa 480.000 jaar oud is. De geologische profielen die hier uitsluitsel over moesten geven waren niet zichtbaar. Maasleem uit MIS 13, van het oudste middenterras van de Maas (Rothem 1), bevond zich hier direct onder de vindplaats. Elders in de groeve werden nog acht andere vroeg-paleolithische artefacten ontdekt die voorkwamen op het erosievlak van de Pottenberg-discordantie. De artefacten zijn door erosie opgenomen uit oudere afzettingen in de directe omgeving van de vindplaats met een ouderdom van 400.000 tot 500.000 jaar.13 Voor deze regio zijn dit de oudste tot nu toe aangetroffen artefacten. Deze ouderdom komt overeen met vondsten uit de omgeving van Bergen in Zuid-België, van de hogere terrassen van de Haine-vallei, waar in Pa d’La l’iau uit MIS 12 en in Petit-Spiennes uit MIS 10 door Tuffreau & Antoine vroegpaleolithische vindplaatsen met Acheulien-artefacten zijn beschreven.14 Besluit De meeste paleolithische vondsten kwamen uit het sediment van de opvulling van oude rivier- en beekdalen, zoals in de Kesselt-Op de Schans-groeve waar zich de vondsten bevonden in de opvulling van een fossiele meanderbocht van de Maas. Verder waren er vindplaatsen in het sediment van de opvulling van erosiegeulen die door smeltwater in ijstijden zijn ontstaan. Uit afzettingen van de koudste delen van de ijstijden, de stadialen, zijn geen artefacten in een primaire context aangetroffen. De vindplaatsen werden opgegraven door studenten en medewerkers van meerdere universiteiten en door

Midden- en vroeg-paleolithische vindplaatsen in de omgeving van Maastricht

02-2012 binnenwerk.indd 68

26-03-12 15:51


veel vrijwilligers uit de omgeving van Maastricht. Door het grote aantal archeologische opgravingen en geologische waarnemingen in deze groeves is inzicht verkregen in het gedrag van Neanderthalers en de activiteiten die daar hebben plaatsgehad. Dit geldt eveneens voor de klimaatwisselingen tijdens de afgelopen 500.000 jaar en de belangrijkste perioden met bewoning in deze streek. De aanwezigheid van water in de rivier- en beekdalen en van vuursteen in het grind van de Maas en het Hezerwater verklaren hier de rijkdom aan vindplaatsen. Voor de mens was water van levensbelang en het trok ook jachtwild aan. In de drie groeves zijn in 30 jaar tijd meer Noten 1 Jean Pierre de Warrimont is bestuurslid van de Archeologische Vereniging Limburg. 2 De Warrimont, 2007. 3 Meijs, 2006. 4 Meijs, 2002. 5 Roebroeks, 1988; Vandeberghe e. a., 1993; De Loecker, 2006; De Warrimont, 2007. 6 Bringmans, 2006. 7 Bringmans, 2006.

dan 25 goed geconserveerde archeologische sites opgegraven. Hierdoor is het mogelijk ook uitspraken te doen over de archeologische betekenis van beenderen van grote zoogdieren en van macroscopische sporen van vuur in de vindplaatsen.15 Het onderzoek is een goed voorbeeld van een vruchtbare en jarenlange samenwerking tussen onderzoekers uit de regio en medewerkers van wetenschappelijke instellingen. Het heeft geleid tot belangrijke nieuwe inzichten in de vroegste menselijke geschiedenis van Nederland en België. Pastoor Stassenstraat 9 6243BW Geulle j.p.warrimont@wxs.nl

8 9 10 11 12 13 14 15

Afb. 6 Eén van de oudste artefacten uit de Kesselt-Op de Schans-groeve, een bifaciale schaaf (lengte 129 mm). Foto: auteur.

De Warrimont, 2007; Meijs, 2011. Meijs e.a., 2012. Meijs, 2002. Van Baelen e.a., 2007; 2008. Van Baelen, 2012. Meijs e.a., 2012. Tuffreau & Antoine, 1995. De Warrimont, 2007.

Literatuur Bringmans, P.M.M.A., 2006: Multiple Middle Palaeolithic Occupations in a Loess-soil Sequence at Veldwezelt-Hezerwater Limburg, Belgium. Doctoral thesis, Leuven. De Loecker, D., 2006: Beyond the Site. The Saalian Archaeological Record at Maastricht-Belvédère (The Netherlands). In: Analecta Praehistorica Leidensia 35/36. Leiden, 1-609. De Warrimont, J.P.L.M.N., 2007: Prospecting Middle Palaeolithic open-air sites in the Dutch-Belgian border area near Maastricht. In: PalArch’s Journal of Archaeology of Northwest Europe 1, 3, 40-89. Meijs, E.P.M., 2002: Loess stratigraphy in Dutch and Belgian Limburg. In: Eiszeitalter und Gegenwart 51, 114-130. Meijs, E.P.M., 2006: Paleolithic and Quaternary research in the European loess belt (www.archeogeolab.nl). Meijs, E.P.M., 2011: The Veldwezelt site (province of Limburg, Belgium), environmental and stratigraphical interpretations. In: Netherlands Journal of Geosciences – Geologie een Mijnbouw 90-2/3, 73-94. Meijs, E.P.M., Ph. Van Peer & J.P.L.M.N. de Warrimont, 2012: Chronostratigraphical position of some Lower Palaeolithic artefacts in the Belgian loess region to the West of Maastricht. In: Netherlands Journal of Geosciences – Geologie en Mijnbouw (in voorbereiding). Roebroeks, W., 1988: From find scatters to early hominid behaviour: A study of Middle Palaeolithic riverside settlements at Maastricht-Belvédère (The Netherlands). In: Analecta Praehistorica Leidensia 21, 1-195. Tuffreau, A. & P. Antoine, 1995: The earliest occupation of Europe: Continental Northwestern Europe. In: Roebroeks, W. & T. van Kolfschoten (eds.): The earliest occupation of Europe, 147-163. Van Baelen, A., E.P.M. Meijs, Ph. Van Peer, J.P. de Warrimont & M. De Bie, 2007: An Early Middle Palaeolithic site at Kesselt-Op de Schans (Belgian Limburg), Preliminary results. In: Notae Praehistoricae 27, 19-26. Van Baelen, A., E.P.M. Meijs, Ph. Van Peer, J.P. de Warrimont & M. De Bie, 2008: The Early Middle Palaeolithic Site of Kesselt-Op de Schans (Belgian Limburg), Excavation Campaign 2008. In: Notae Praehistoricae 28, 5-9. Van Baelen, A., 2012: A contribution of high resolution data to the study of the Lower-Middle Palaeolithic transition. PhD thesis (Katholieke Universiteit Leuven, in voorbereiding). Vandenberghe, J., W. Roebroeks & T. van Kolfschoten (eds.), 1993: Maastricht-Belvédère: stratigraphy, palaeoenvironment and archaeology of the Middle and Late Pleistocene deposits Part II. In: Mededelingen Rijks Geologische Dienst 47.

Midden- en vroeg-paleolithische vindplaatsen in de omgeving van Maastricht

02-2012 binnenwerk.indd 69

|

69

26-03-12 15:51


Op zoek naar de laat-paleolithische bewoning langs de Maasmeander van het Koelbroek (gemeente Venlo) en de mogelijkheden voor archeologische monumentenzorg Jos Deeben1

Afb. 1. Opgegraven vindplaatsen en oppervlaktevindplaatsen langs de meander van het Koelbroek in Venlo. Tekening: M. Kosian en M. Haars. Inleiding Amateurarcheologen hebben door veldkarteringen vele vindplaatsen met vondsten uit de laatste fase van het Laat-Paleolithicum (ca. 13.700-9250 v. Chr.) in Limburg ontdekt.2 Slechts een twintigtal

70

|

van deze vindplaatsen is geheel of gedeeltelijk opgegraven. De beeldvorming over de laat-paleolithische bewoning van ZuidNederland is vooral gebaseerd op opgravingen in het dekzandgebied van NoordBrabant en het westen van Limburg en in mindere mate het Maasgebied omdat het gravende archeologische onderzoek daar pas relatief laat op gang is gekomen. Kennis van de archeologische resten uit het Maasgebied is essentieel voor een meer complete beeldvorming. Paleo-ecologisch onderzoek laat namelijk zien dat de ontwikkeling van de natuurlijke omgeving van het Maasgebied tijdens het LaatPaleolithicum verschilde van die van het dekzandgebied.3 Het aanbod van voedselbronnen zal in beide gebieden verschillend zijn geweest. Het verschil in voedsel­ aanbod was van groot belang voor de rondtrekkende groepen jagers en verzamelaars in die periode, een verschil dat vermoedelijk resulteerde in een andere mobiliteit en gebruik van het landschap. Inzicht in de bewoning van het Maasgebied is daarom noodzakelijk voor een beter begrip van de activiteiten van de laatpaleolithische jagers en verzamelaars in Zuid-Nederland. Bovengenoemd uitgangspunt was in 1989 aanleiding om in het Maasgebied, in Venlo langs de verlande Maasmeander van het Koelbroek, een archeologisch

Laat-paleolithische bewoning langs de Maasmeander van het Koelbroek

02-2012 binnenwerk.indd 70

26-03-12 15:51


onderzoek te verrichten. Het onderzoek heeft niet alleen de kennis vergroot over de bewoning gedurende het Laat- Paleolithicum, het heeft ook een beter inzicht gegeven in gebieden die de moeite waard zijn om bewaard te blijven voor toekomstig archeologisch onderzoek, kortom voor de archeologische monumentenzorg. In dit artikel wordt eerst ingegaan op de archeologische gegevens over de laatpaleolithische bewoning in Limburg, en daarna op het onderzoek en de resultaten van het onderzoek langs en in de Maasmeander van het Koelbroek. Tenslotte komt de bruikbaarheid van de opgedane kennis voor de bewoningsgeschiedenis en de archeologische monumentenzorg aan de orde.4 De archeologische gegevens Hoewel het Laat-Paleolithicum duurde van ca. 40.000/35.000 tot 9250 v. Chr., dateren vrijwel alle Limburgse vondsten uit de laatste fase van die periode.5 Limburg wordt tussen ca. 13.700-9250 v. Chr. bewoond door jagers en verzamelaars die archeologen aanduiden met de begrippen Magdalénien, Federmesser-traditie en Ahrensburg-cultuur.6 Artefacten uit deze periode zijn bekend van honderden vindplaatsen in Limburg. Hoeveel het er precies zijn, is onbekend omdat veel vindplaatsen ‘gemengd’ zijn met (vuur)stenen artefacten uit verschillende perioden waardoor de laat-paleolithische component niet altijd herkend kan worden. Omdat de vindplaatsen op goed gedraineerde en ontkalkte zand- en lössgronden liggen, bestaan de vondsten vrijwel uitsluitend uit (vuur)stenen artefacten met verkoold organisch materiaal zoals houtskool en gecremeerd bot. Organische artefacten zijn vooral bekend uit lager gelegen waterverzadigde of kalkrijke omgevingen. In het Maasgebied worden ze bijvoorbeeld gevonden bij baggerwerkzaamheden of bij de herinrichting van beek- en rivierdalen. Ondanks de vele vindplaatsen uit het LaatPaleolithicum zijn er maar twintig geheel of gedeeltelijk opgegraven. Het gaat hier-

bij om vier vindplaatsen uit het Magdalénien, dertien Federmesser-vindplaatsen, twee Ahrensburg-vindplaatsen en twee mogelijke Ahrensburg-vindplaatsen. Acht van de opgegraven vindplaatsen liggen in de gemeente Venlo (afb. 1). Het onderzoek van het Koelbroek De keuze voor het Koelbroek als onderzoeksgebied was in eerste instantie gebaseerd op de kwaliteit van de archeologische gegevens die Jan Driessens (1929-2002) daar tussen 1966 en 1987 verzamelde en zijn enthousiasme om aan dit onderzoek mee te werken (afb. 1). De wijze waarop Driessens zijn vondsten verzamelde en registreerde was fabuleus. Na ieder bezoek aan een vindplaats noteerde hij in een dagboek de aard en het aantal van de vondsten en het inventarisnummer van bepaalde vondsten. Ook noteerde hij wetenswaardigheden die hem bij de kartering opvielen, zoals een verandering in grondgebruik, de vondstzichtbaarheid en wie er nog meer op ‘zijn akker’ zochten, mét de nodige verwensingen. Deze informatie is van groot belang om een vindplaats op de juiste waarde te schatten. Een akker langs de Koelbroekse meander die slechts acht vondsten

Afb. 2. Overzicht van het archeologisch onderzoek uit 1989 met daarop de 1. oppervlaktevindplaats, de onderzochte sites 2. Blerick/Koelbroek 1 en 3. Blerick/Koelbroek 2. Tekening: E. Edens en M. Haars.

Laat-paleolithische bewoning langs de Maasmeander van het Koelbroek

02-2012 binnenwerk.indd 71

|

71

26-03-12 15:51


Afb. 3. Artefacten uit de site Blerick/Koelbroek 1. Tekening: P. Dijkstra.

72

|

heeft opgeleverd, blijkt maar vier keer door Driessens bezocht te zijn, terwijl hij 97 keer is teruggekeerd op een perceel met bijna 900 artefacten. Uit Jan Driessens’ dagboek is op te maken dat hij aan de westkant van de meander negen vindplaatsen met laat-paleolithische artefacten heeft ontdekt. In de periode 19661987 bezocht hij deze 257 keer en verzamelde er 2438 (vuur)stenen artefacten. In de jaren 1980 beëindigde hij geleidelijk de veldkartering langs de meander en is zijn werk voortgezet door John Numan uit Blerick. Een tweede argument voor de keuze van het Koelbroek was de aanwezigheid van een verlaten en afgesneden bocht van de Maas die in de loop van het Laat-Glaciaal (12.700-9700 jaar v. Chr.) was opgevuld met dikke pakketten zand, klei en organische afzettingen.7

Deze afzettingen bevatten informatie over de natuurlijke omgeving, de ontwikkelingen daarin en soms aanwijzingen voor menselijke ingrepen in zijn woonomgeving. Om een zo goed mogelijk inzicht te krijgen in de relatie tussen de bewoningssporen en de organische sedimenten in de meander was het van belang om vindplaatsen op te sporen die zo dicht mogelijk bij de meander lagen. Hierbij deed zich het probleem voor dat de akkers met de oppervlaktevindplaatsen van Driessens en Numan van de meanderrand gescheiden waren door een bosperceel met een breedte van minimaal 50 meter. In augustus en september 1989 werd het archeologisch veldonderzoek uitgevoerd door het toenmalige Instituut voor Preen Protohistorie (IPP).8 Vertrekpunt voor het onderzoek was een vindplaats die Jan Driessens op 29 januari 1966 had ontdekt (afb. 1 no. 1). Deze oppervlaktevindplaats bevatte een groot aantal artefacten van de Federmesser-traditie, maar ook vondsten uit het Mesolithicum en Neolithicum. In het bos werden twee rijen vakken van 2 bij 2 meter gegraven om vindplaatsen op te sporen en inzicht te krijgen in de geologische opbouw van het terrein. Het zand werd met een troffel afgeschraapt en de vondsten driedimensionaal ingemeten. Vindplaatsen werden ook opgespoord met behulp van een boor met een doorsnede van 20 cm (‘megaboor’). Zowel het zand uit de opgraving als uit de boringen werd gezeefd over een maaswijdte van 2 mm. Tijdens het veldonderzoek werden in de opgegraven vakken tenminste twee sites aangetroffen (afb. 2, no. 2 en 3).9 Van site 1 werd een oppervlakte van 24 m2 onderzocht met daarbinnen 1004 artefacten. De vondsten zijn over het algemeen klein van formaat; slechts 38,5% is groter dan 11 mm. De gebruikte vuursteen bestaat hoofdzakelijk uit grijze vuursteen die vermoedelijk afkomstig is van het Maasterras. Zo’n 5% van de artefacten kan geclassificeerd worden als gemodificeerd artefact of werktuig. Hierbij domineren de stekers met meer dan 50% (afb. 3, no.

Laat-paleolithische bewoning langs de Maasmeander van het Koelbroek

02-2012 binnenwerk.indd 72

26-03-12 15:51


4-10). Op grond van de bewerking van de vuursteen en de vormgeving, zoals de typische steil geretoucheerde artefacten (afb. 3, no. 1-3) behoren de vondsten toe aan de Federmesser-traditie. Site 2 werd aangetroffen in de tweede vakkenrij, op ca. 35 m ten noordoosten van site 1 (afb. 2, no. 3). Binnen een oppervlak van 16 m2 werden 521 vondsten opgegraven. Ook hier is 79% van de artefacten kleiner dan 11 mm. Zeven van de negen gemodificeerde artefacten zijn schrabbers (afb. 4, no. 1-6, 8-9). Opmerkelijk is dat bijna de helft van de artefacten is vervaardigd van een lichtgeel en soms grijs doorzichtig chalcedoon. Het is geen vuursteen, maar een variatie van kwarts die wel dezelfde eigenschappen bezit als vuursteen. De toewijzing van deze site aan een laat-paleolithische cultuur of traditie is lastig. Er is een top van een spits gevonden maar het type is niet duidelijk; het kan gaan om de top van een microlithische spits of om een steil geretoucheerde spits (afb. 4 no. 7). Chalcedoon wordt in Zuid-Nederland vooral in de Ahrensburg-cultuur gebruikt, maar sporadisch ook door de jagers, vissers en verzamelaars van de Federmesser-traditie. De aanwezigheid van een gebroken kling van chalcedoon van ruim 12 cm zou, vanwege het formaat, kunnen wijzen op de Ahrensburg-cultuur. In het bos werden 56 boringen gezet met een boor met een diameter van 20 cm, waarna het zand werd gezeefd. In 28 boringen werden 82 artefacten aangetroffen. De meeste van de boringen bevatten 1 tot 4 artefacten; in twee boringen waren 14 en 21 artefacten aanwezig (fig. 2). Behalve de vondsten uit het Laat-Paleolithicum werden tijdens de opgraving, verspreid over het terrein, ook vondsten uit het Laat-Neolithicum, de Bronstijd, de IJzertijd en de Nieuwe tijd aangetroffen.10 Op het einde van beide vakkenrijen, ten zuidoosten van de sites (afb. 2), werd de verlande meander aangesneden. De verlanding was zichtbaar als een pakket van gyttja, klei, zand en veen met een dikte van twee meter. De afzettingen langs de

oever en in het midden van de meander zijn bemonsterd en geanalyseerd.11 De analyses en 14C-dateringen wijzen er op dat de opvulling van de meander begon in het Allerød-interstadiaal (ca. 11.85010.850 v. Chr.). Uit de analyses blijkt dat ook de twee andere relevante ecologische perioden, het Late Dryas-stadiaal (ca. 10.850-9700 v. Chr.) en het begin van het Preboreaal (ca. 9700-8350 v. Chr.) aanwezig zijn. Helaas werden er geen vindplaatsen op de oever van de meander getraceerd. Ook was het niet mogelijk om de bovenste afzettingen van het terras in de meander te vervolgen. Door zandwinning en het gebruik van de overgang van terras naar de meander als zandweg is de oorspronkelijke oever verdwenen. Zowel de terrasrand als de bovenkant van het veenpakket in het broekgebied is door de winning van zand en veen aangetast. Conclusies en de bruikbaarheid van de kennis voor de bewoningsgeschiedenis en de archeologische monumentenzorg De gegevens die door Jan Driessens en andere amateurarcheologen langs de Venlose Maasmeander zijn verzameld, waren een belangrijke stimulans voor onderzoek van het Laat-Paleolithicum in het Maasgebied. Het is niet bij het onderzoek langs het Koelbroek gebleven. In 1994 en 1995 zijn ten noorden van de meander nog vijf sites opgegraven door de gemeente Venlo in samenwerking met het IPP, voorafgaande aan de aanleg van het industrieterrein Groot Boller (afb. 1). Deze sites kunnen worden toegeschreven aan Federmesser-jagers en verzamelaars en vermoedelijk ook die van de Ahrensburg-cultuur. Sinds 1989 zijn er dus veel gegevens verzameld over de bewoning langs deze Maasmeander. Het onderzoek heeft inzicht gegeven in de bewoning door Federmesser en Ahrensburg-jagers en verzamelaars. Sporen van een oudere Magdalénien-bewoning zijn niet aangetroffen. De meander is aan het begin van het Allerød-interstadiaal (ca. 11.850-10.850 v. Chr.) al afgesneden van de Maas en krijgt het

Laat-paleolithische bewoning langs de Maasmeander van het Koelbroek

02-2012 binnenwerk.indd 73

|

73

26-03-12 15:51


van berken en dennen gedeeltelijk verdwijnt en de steppeplanten terugkeren. Het landschap wordt opener en de verstuiving van het (dek)zand neemt toe. In het Preboreaal wordt het weer warmer; berk en den nemen weer toe en de hazelaar verschijnt in het gebied. Om het Maasgebied en het dekzandgebied met elkaar te kunnen vergelijken zijn meer 14C-dateringen van pollen- of zadenmonsters nodig. Een goede greep op de factor tijd is essentieel om de locale ontwikkeling te schetsen en voor een vergelijking met andere landschappelijke regio’s.

Afb. 4. Artefacten uit de site Blerick/Koelbroek 2. Tekening: P. Dijkstra.

karakter van een meer, waarlangs gedurende het Allerød-interstadiaal en vermoedelijk ook tijdens het Late Dryas (ca. 10.850-9700 v. Chr) en het begin van het Preboreaal (ca. 9700-8350 v. Chr.) regelmatig groepen jagers en verzamelaars van de Federmesser-traditie en vermoedelijk ook van de Ahrensburg-cultuur bivakkeren. De terugkerende bewoning door de tijd heen duidt op een aantrekkelijke woonomgeving. De gedeeltelijk opgegraven sites onderscheiden zich van elkaar door duidelijke verschillen in de samenstelling van de gebruikte werktuigen en de gebruikte steensoort. Of het gaat om gespecialiseerde nederzettingen of om gespecialiseerde activiteitsgebieden binnen nederzettingen is nog onduidelijk. De ontwikkeling van de vegetatie rond de Koelbroekse meander ten tijde van de bewoning vertoont grote gelijkenis met de ontwikkelingen elders in Zuid-Nederland. Gedurende het Allerød-interstadiaal ontwikkelt zich op de zandrug eerst een vegetatie met berken die in de loop van de tijd wordt vervangen door een begroeiing met dennen. Rond het meer groeien dan jeneverbes en wilg. Tijdens het Late Dryas verslechtert het klimaat, waardoor het bos

74

|

Kenmerkend voor de archeologie van het Laat-Paleolithicum zijn de vele oppervlaktevindplaatsen. Het merendeel zal door agrarische werkzaamheden behoorlijk zijn verstoord waardoor de informatiewaarde nog maar beperkt is. Vindplaatsen met een grotere informatiewaarde liggen in gebieden die buiten het bereik van de ploeg zijn gebleven, bijvoorbeeld doordat ze zijn afgedekt met zand of klei of met door de mens opgeworpen plaggendekken zoals het geval was bij de opgravingen op Groot Boller. Ook gebieden die in het verleden nauwelijks zijn ontgonnen, zoals natuurgebieden, herbergen nog intacte vindplaatsen. Tot de laatste categorie behoort het bosgebied langs de afgesneden Maasmeander van het Koelbroek. Het bijzondere is dat hier niet alleen goed bewaarde sites uit het LaatPaleolithicum liggen, maar dat in de aangrenzende meander gelijktijdige ecologische informatie aanwezig is. De huidige archeologische monumentenzorg richt zich steeds meer op die plekken in het landschap waar archeologische en ecologische informatie samen voorkomen.12 Tevens is er een voorkeur om niet één vindplaats, maar meerdere van elkaar gescheiden vindplaatsen te bewaren. Het Koelbroek in Venlo leent zich bij uitstek voor een dergelijke gebieds- of ensemblegerichte aanpak. Vanwege de onderzoeksmogelijkheden die het terras en de meander van het Koelbroek bieden, heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed het gebied op de beschermingsagenda

Laat-paleolithische bewoning langs de Maasmeander van het Koelbroek

02-2012 binnenwerk.indd 74

26-03-12 15:51


geplaatst om het een beschermde status te geven. Niet alleen in Venlo, maar ook elders in Limburg komen verschillende rivierbochten en meanders met organische afzettingen voor, waarlangs vermoedelijk nog intacte vindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum liggen. Daar liggen nog vele mogelijkheden om de vele vra-

gen over de bewoning uit die periode te onderzoeken.

Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Postbus 1600 3800 BP Amersfoort j.deeben@cultureelerfgoed.nl

Noten 1 Jos Deeben is werkzaam bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed bij de sector Kennis als hoofd van de afdeling archeologie. 2 De dateringen in jaren voor Christus die in dit artikel worden gebruikt, zijn berekend met het kalibratieprogramma OxCal v4.1.7 (Reimer et al. 2009). De BP-dateringen die zijn omgerekend zijn ontleend aan: Deeben et al. 2000 en Lanting & Van der Plicht 1995/1996 voor de archeologische culturen en tradities en aan Hoek (1997) voor de ecologische perioden. Met dank aan Wim Hoek (Universiteit van Utrecht) en Jos Kleijne (RCE) voor de adviezen en kalibraties. 3 Hoek 1997, Van Leeuwaarden & Janssen 1987. 4 Dit onderzoek had niet kunnen worden uitgevoerd zonder de niet aflatende inzet en steun van Jan Driessens (1929-2002) en Roy Machiels (ADC). De stenen artefacten werden getekend door Pieter Dijkstra (BAAC), de opgravingstekeningen zijn gedigitaliseerd door Ellen Edens (Saxion). Menne Kosian (RCE) was behulpzaam bij het vervaardigen van de verspreidingkaartjes. Marjolein Haars maakte de tekeningen publicabel. Roel Lauwerier en José Schreurs (beiden RCE) leverden commentaar op een eerdere versie, waarvoor mijn dank. 5 Sporadisch duiken er artefacten op die op typologische gronden een hogere ouderdom zouden kunnen hebben, maar het ontbreekt tot op heden aan een geologische context of onafhankelijke datering om zo’n ouderdom te staven. 6 Voor de archeologische karakteristieken van deze tradities en culturen zie Deeben & Rensink 2005. 7 Van den Broek & Maarleveld 1963. 8 Het tegenwoordige Amsterdam Archeologisch Centrum (AAC). 9 Site 1 staat bekend als Blerick/Koelbroek/1989-1 en site 2 als Blerick/Koelbroek/1989-2. 10 Deze vondsten zijn geanalyseerd door Stijn Arnoldussen (Groninger Instituut voor Archeologie). 11 Deze zijn uitgevoerd door dr. J.A.A. Bos (Bos 1992). 12 Het is niet uitgesloten dat de laagten met organische afzettingen ook nog door de bewoners achtergelaten resten bevatten. Een voorbeeld is de Duitse vindplaats Bedburg-Königshoven, op circa 50 km ten zuidoosten van Venlo gelegen, waar in een afgesneden meander van de Erft resten van de jachtbuit en artefacten van been en gewei werden gevonden (Street 1989). Literatuur Bos, J.A.A., 1992: Palynological studies in the development of the vegetation around archaeological sites in Noord-Brabant and Limburg (the Netherlands) during the Late Glacial and Early Holocene, Universiteit Utrecht. Broek, J.M.M. van den & G.C. Maarleveld, 1963: The Late-Pleistocene deposits of the Meuse. In: Mededelingen van de Geologische Stichting, Nieuwe Serie 16, 13-24. Deeben, J., P. Dijkstra & P. van Gisbergen 2000: Some new 14C dates from sites of the Ahrensburg culture in the Southern Netherlands. In: Notae Praehistoricae 20, 95-109. Deeben, J. & E. Rensink, 2005: Het Laat-Paleolithicum in Zuid-Nederland, in: J. Deeben, E. Drenth, M.-F. van Oorsouw & L. Verhart (red.) 2005: De steentijd van Nederland, (Archeologie 11/12), Zutphen, 171-199. Hoek, W.Z., 1997: Palaeogeography of Lateglacial Vegetations. Aspects of Lateglacial and Early Holocene vegetation, abiotic landscape, and climate in The Netherlands, Amsterdam, Vrije Universiteit. Lanting, J.N., & J. van der Plicht 1995/1996: De 14C-chronologie van de Nederlandse pre- en protohistorie I: LaatPaleolithicum. In: Palaeohistoria 37/38, 71-125. Leeuwaarden, W. van & C.R. Janssen, 1987: Differences between valley and upland vegetation development in eastern Noord-Brabant, the Netherlands, during the Late Glacial and Early Holocene. In: Review of Palaeobotany and Palynology 52, 179-204. Reimer, P. J., et al. 2009:. IntCal09 and Marine09 radiocarbon age calibration curves, 0-50,000 years cal BP. In: Radiocarbon, 51(4), 1111-1150. Street, M., 1989: Jäger und Schamanen. Bedburg-Königshoven. Ein Wohnplatz am Niederrhein vor 10.000 Jahren, Mainz, Römisch-Germanischen Zentralmuseum.

Laat-paleolithische bewoning langs de Maasmeander van het Koelbroek

02-2012 binnenwerk.indd 75

|

75

26-03-12 15:51


On the hunt: een vroeg-mesolithisch kampement op de Weerterbergen bij Weert Xavier van Dijk1

Wildenberg 1, 2, 3 en 4, vernoemd naar het nabijgelegen wegrestaurant (afb. 1). Op de locaties zijn in transecten handmatig proefsleuven in vakjes van 50 x 50 cm gegraven tot minimaal 50 cm diep. Het sediment is in lagen van 5 cm gezeefd (maaswijdte 3 mm). Vanwege de hoeveelheid aan informatie worden alleen de resultaten van de meest opmerkelijke vindplaats gepresenteerd (Wildenberg 3). Het onderzoek is uitgebreid beschreven in RAAP-rapport 1993.2

Afb. 1 Hoogtekaart van de Weerterbergen en archeologische vindplaatsen.

76

|

Inleiding In opdracht van Movares Nederland BV heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in de herfst van 2008 een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in de Weerterbergen, gemeenten Weert en Nederweert. Het onderzoek is uitgevoerd in verband met de geplande aanleg van een ecoduct over de A2 in dit bosgebied, op initiatief van Rijkswaterstaat. Daarbij zijn vier mesolithische vindplaatsen onderzocht:

Voorgaand onderzoek Uit een bureaustudie bleek dat de verwachting hoog was voor vindplaatsen van jager-verzamelaars in het gebied vanwege de ligging in een gradiĂŤntzone. Een middelhoge verwachting was er voor vindplaatsen van landbouwers vanwege de bodemkundige ontwikkeling (Verhoeven, 2006). Bovendien zijn enkele oppervlaktevindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum en Mesolithicum bekend van akkers in het gebied. Naar aanleiding van deze studie is een verkennend booronderzoek verricht3 en is in de landschappelijk intacte delen een karterend booronderzoek uitgevoerd.4 In tien boringen zijn in totaal 47 vuursteenvondsten gedaan. Naar aanleiding hiervan is door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) besloten om vier locaties nader te laten onderzoeken door proefsleuven om de waarde en de kwaliteit van de vindplaatsen te bepalen. Landschap en bodem De Weerterbergen liggen in het Limburgse dekzandgebied. In landschappelijk opzicht is sprake van een langgerekte,

On the hunt

02-2012 binnenwerk.indd 76

26-03-12 15:51


ZZW-NNO georiënteerde dekzandrug die enkele meters boven de omgeving uitsteekt. De vindplaatsen liggen op deze dekzandrug. Oostelijker ligt een groot ven dat op historische kaarten is weergegeven als moeras. Op de dekzandrug wisselen lage, uitgestoven gebieden en hogere ruggen elkaar op korte afstand af. Vindplaats Wildenberg 3 ligt op een smal zandruggetje langs een kleine, ondiepe laagte. Door de slechtere ontwatering in de Prehistorie zijn zulke kleine laagten seizoenaal (herfst, winter) waarschijnlijk erg nat geweest en zijn er tijdelijk vennetjes gevormd. De bodem op de vindplaats Wildenberg 3 bestaat uit een haarpodzol. Onder de strooisellaag bevindt zich de 5-10 cm dikke A-horizont, vervolgens de 10-15 cm dikke E-horizont en daaronder de B-hori­zont. Die laatste is veelal 15-20 cm dik en sterk verkit door inspoeling van mangaan- en ijzermineralen. Een dun zandpakket met ijzerfibers vormt de overgang naar het gele zand (afb. 2). Vondsten Op de vindplaats zijn natuursteen, vuursteen, houtskool, hazelnoten en bot gevonden (tabel 1 en 2). De vindplaats heeft een doorsnee van 11-12 m. Vuursteen Binnen het vuursteen is vrijwel het gehele spectrum aan artefactentypen aanwezig: ’gewone‘ afslagen, decorticatie- en preparatieafslagen, klingen, brokken, kernen en werktuigen (totaalgewicht ca. 3800 gram; afb. 3 en tabel 3). In enkele type

type natuursteen vuursteen/ Wommersomkwartsiet

aantal 51 4963

houtskool

421

hazelnoot bot

552 179

vakken zijn de aantallen artefacten erg hoog en die vakken bevatten bijna de helft van alle vondsten (1932 vondsten per m2). Mogelijk heeft de vuursteenbewerker een soort schort gedragen dat hij hier heeft omgeschud. Er is voornamelijk Maasterrasvuursteen bewerkt. Slechts 0,6% van de artefacten is van een andere steensoort (Wommersomkwartsiet). Deze steensoort komt vooral in het hart van de concentratie voor. Ongeveer 29% van het vuursteenmateriaal is verbrand. type

aantal

vuursteen

4931

Wommersomkwartsiet

32

kiezelsteen

2

kwarts/kwartsiet

41

zandsteen

5014

De werktuigen bestaan uit pijlspitsen (38 stuks), schrabbers (11 stuks), geretoucheerde en gebruikte afslagen en klingen (6 versus 13 stuks), stekers en daarvan afslagen (6 en 5 stuks), combinatiewerktuigen (1 stuk) en kerfresten (8 stuks; afb. 4). Het Wommersomkwartsiet is veel vaker bewerkt tot werktuig dan Maasterrasvuursteen (12,5% tegenover 1,6%), maar het is onbekend of hier een reden voor is. Binnen het werktuigenspectrum

decorticatie

preparatie

kernvernieuwing

totaal

3015 468 77 168 88 512 29 2 4359

301 30

158 78

26 9

236

35

3500 585 77 170 88 512 29 2 4963

stekerafslag

brok werktuig potlid kern knol totaal

2

333

Tabel 2 Samenstelling van het lithisch materiaal.

8

totaal

onbepaald

afslag kling

Tabel 1 Samenstelling van het vondstmateriaal.

Tabel 3 Verdeling van de artefacttypen.

On the hunt

02-2012 binnenwerk.indd 77

|

77

26-03-12 15:51


spitstype

aantal

(vuur-)steensoort

A-spits

3

Maasterrasvuursteen

B-spits

5

Maasterrasvuursteen

C-spits

3

Maasterrasvuursteen

lancetspits?

1

Wommersomkwartsiet

ongelijkbenige driehoek

2

Maasterrasvuursteen

segment

14

Maasterrasvuursteen

segment

1

Wommersomkwartsiet

microspits onbepaald

9

Maasterrasvuursteen

totaal

38

Tabel 4 Spitstypen.

is het aantal spitsen hoog (43,2%) en bijna de helft is gebroken (17 stuks). Alle schrabbers zijn microschrabbertjes, waarvan ruim 40% is verbrand. Er zijn 77 kleine, smalle klingetjes aangetroffen. Het is twijfelachtig of het allemaal stekerafslagen zijn, omdat dit aantal buitensporig hoog zou zijn ten opzichte van het totale aantal werktuigen en het lage aantal stekers (6 stuks). De 29 microkernen zijn maximaal 34x36x20 mm groot. Het gaat om afslagen klingkernen met een slagvlak, twee tegenover elkaar liggende slagvlakken, of meerdere slagvlakken. Twee kernen zijn van Wommersomkwartsiet, waarvan er één secundair is gebruikt als klopsteen. Vrijwel alle kernen liggen in het hart van de vindplaats; slechts één ligt er in de randzone. Natuursteen In het hart van de vuursteenconcentratie zijn 29 schilfers van grijze kwartsitische zandsteen aangetroffen. Meestal ontbreken kenmerken van bewerking, maar

Afb. 2 Bodemprofiel van de vindplaats.

78

|

enkele hebben slaggolven of een slagvlak, zodat deze steensoort toch lijkt te zijn bewerkt. Opgemerkt wordt dat ongeveer 25 m zuidoostelijker, op vindplaats Wildenberg 4, een zeer grote hoeveelheid van dezelfde steensoort is bewerkt. Beide vindplaatsen zijn absoluut gedateerd met dezelfde ouderdom en kunnen dus gelijktijdig zijn. Organische resten en een haard Midden in de vindplaats zijn concentraties houtskool, hazelnootdoppen en bot gevonden (afb. 3). Er zijn meer dan vierhonderd fragmenten houtskool verzameld. De houtskoolconcentratie bestond uit een dunne spreiding, en hierbinnen is in het gele dekzand een haardkuil herkend. Het betreft een roze/lichtoranjekleurige ronde vlek van ongeveer 30 cm doorsnee. In de vindplaats zijn, verspreid over een oppervlakte van ca. 3x3 meter, ruim 550 fragmenten van verbrande hazelnootdoppen gevonden Van het Zuid-Nederlandse dekzandlandschap is weinig bekend over de voedselvoorziening in het Mesolithicum (specialisatie, breed-spectrumeconomie, seizoensgebonden exploitatie, etc.). De vondst van hazelnootdoppen is mooi, maar het aantreffen van botfragmenten is bijzonder. Het bot bevond zich hoofdzakelijk in de B-horizont, in de kern van de vindplaats (2,5x3 m; afb. 4). Ongeveer 90% van het bot was ingekapseld in mangaan- en ijzerconcreties. Het lijkt er dan ook op dat de conservering gerelateerd is aan deze bodemhorizont. De meeste botresten zijn sterk gefragmenteerd en nauwelijks te determineren. Het is ook onduidelijk of ze zijn verbrand. Menselijke resten ontbreken. In het algemeen gaat het om kleine stukjes pijpbeen en rib van middelgrote zoogdieren. Eén botfragment is een carpale (middenhandsbeen) van een hert of wild zwijn. Ook valt het ontbreken van harde elementen als tand- of kieselementen op.5 Omdat de vindplaats niet volledig is onderzocht, is onduidelijk of die elementen zich in het niet-onderzochte deel van de vindplaats

On the hunt

02-2012 binnenwerk.indd 78

26-03-12 15:51


bevinden, of dat dit andere oorzaken heeft (sociale oorzaken, post-depositionele processen, et cetera). Gaafheid De bodem op de vindplaats is vrijwel geheel intact; alleen de top is plaatselijk verstoord door (post-)middeleeuwse karresporen. De vondsten bevinden zich tussen 5-75 cm diep in de bodem. Ca. 95% van het vuursteenmateriaal bevindt zich tussen 30 en 55 cm diepte: de E-horizont en de top van de B-horizont. In het hart van de vindplaats was de verticale vondstspreiding tot 65 cm diepte. De horizontale en verticale spreiding van het bot en en die van de hazelnootresten komen sterk overeen (afb. 4, grafiek 1). Door de hoge fragmentatie zijn deze vondsten tot diep in de bodem verplaatst. Datering Op basis van het hoge percentage segmenten kan Wildenberg 3 in het VroegMesolithicum worden gedateerd. C14datering van enkele hazelnootdoppen leverde een ouderdom van 9120 ± 50 BP (waarschijnlijkheid 68,2%) op. Ook daarmee kan deze vindplaats in het VroegMesolithicum (Preboreaal) worden geplaatst. Het voorkomen van Wommersomkwartsiet in een laag percentage is hiermee in overeenstemming.6 Interpretatie Wildenberg 3 kan worden geïnterpreteerd als een klein jachtkampement waar gereedschap is gerepareerd en geproduceerd, met name pijlpunten. Een vraag is echter waarom meer dan de helft van de spitsen in complete, intacte vorm is achtergelaten. Daarnaast hebben er op kleine schaal andere werkzaamheden plaatsgevonden, zoals de bewerking van (vermoedelijk) huid en bot/ hoorn/been. Naast vuursteen is er ook kwartsitische zandsteen bewerkt, maar onbekend is met welk doel. Tevens is er voedsel geconsumeerd, in elk geval hazelnoten en standwild zoals wild zwijn of hert. In het hart van de vuursteenconcentratie lag een haardkuil. Die lag aan de rand van de bot- en hazelnootconcentraties.

Het voorkomen van hazelnootresten is een indicatie voor het seizoen dat men er verbleef. Vanwege de houdbaarheid zijn hazelnoten een geschikte voedselbron om tijden van schaarste door te komen. Hoewel ze goed houdbaar zijn en ook buiten het ’oogstseizoen‘ (herfst) kunnen zijn geconsumeerd, lijkt het onwaarschijnlijk dat een grote hoeveelheid hazelnoten gedurende meerdere maanden is meegenomen door een rondtrekkende groep en pas later is geconsumeerd. Het voorkomen van hazelnootresten wijst dan ook op bewoning in de herfst of winter. Blijkbaar waren de zandruggetjes bij de seizoenale vennetjes in het (Vroeg-) Mesolithicum geschikt voor bewoning. Onduidelijk is of daarbij deze kleine vennetjes een rol speel-

Afb. 3 Verspreiding van het vuursteen en andere vondst­ groepen.

Grafiek 1 Verticale spreiding van enkele vondstgroepen van Wildenberg 3.

On the hunt

02-2012 binnenwerk.indd 79

|

79

26-03-12 15:51


Afb. 4 Enkele werktuigen en kernen van Wildenberg 3. Tekening: P. Dijkstra.

den of juist het grote ven, enkele honderden meters verderop. Plaatsing binnen mesolithische groepen Binnen het Vroeg-Mesolithicum worden door CrombĂŠ voor het aangrenzende Belgische gebied vijf groepen onderscheiden op basis van het voorkomen van type spitsen.7 Deze onderverdeling is ook op vindplaatsen in Zuid-Nederland van toepas-

80

|

sing. Vanwege de samenstelling van de pijlspitsen en het voorkomen van Wommersomkwartsiet kan Wildenberg 3 tot de Groep van Ourlaine worden gerekend. Van de andere drie vindplaatsen in de Weerterbergen is het aantal determineerbare spitsen te gering om ze aan een specifieke groep toe te wijzen, hoewel Wildenberg 2 en 4 ook in de richting van deze groep wijzen.

On the hunt

02-2012 binnenwerk.indd 80

26-03-12 15:51


In Haelen is in 2001/2002 een vindplaats opgegraven die qua ouderdom (ca. 9060 ± 45 BP) vergelijkbaar is met Wildenberg 3.8 De typologie van de spitsen van Wildenberg 3 en de Haelense vindplaats verschilt echter sterk. In de Haelense vindplaats overheersen driehoeken, gevolgd door A-, B- en C-spitsen, terwijl segmenten ontbreken. Deze samenstelling wijst op de groep van Verrebroek.9 De betekenis van het verschil in pijlbewapening is onduidelijk. Het kan gaan om verschillende groepen die door hun pijlbewapening hun identiteit uitten, maar het is ook mogelijk dat in Haelen en de Weerterbergen verschillende activiteiten werden ondernomen, waarbij in de Weerterbergen pijlen met segmentspitsen geschikter werden bevonden dan andere. Besluit Onderzoek naar vuursteenvindplaatsen concentreert zich meestal op één enkele vindplaats, maar in het kader van de geplande aanleg van het ecoduct zijn meerdere vindplaatsen onderzocht. Die kunnen onderling worden vergeleken, waardoor de informatiewaarde verder toeneemt. Alle vier de vindplaatsen zijn absoluut gedateerd rond 9.000 BP, en daarnaast zijn er aanwijzingen voor seizoenale gelijktijdigheid. Mogelijk liggen de vindplaatsen in een territorium van een groep jager/verzamelaars die dit gebied in het Vroeg-Mesolithicum bezocht (specifiek in de herfst- en wintermaanden?). Wildenberg 3 is, samen met de drie andere vindplaatsen, bij uitstek geschikt om inzicht te krijgen in de landschappelijke exploitatie en voedselvoorziening van dit deel van het dekzandgebied en de Weerterbergen in het bijzonder. Omdat slechts een klein, willekeurig deel van de dekzandrug is onderzocht, mag worden verondersteld dat er zich een veelvoud aan kwalitatief goede mesolithische vindplaatsen bevindt. In de omgeving van het geplande ecoduct zijn ook laat-paleolithische vindplaatsen bekend, waardoor men meer grip kan krijgen op ontwikkelingen in de landschappelijke exploitatie, typologische samenstelling, etc. Inmid-

dels is door Rijkswaterstaat, Movares, de RCE en RAAP besloten dat de kleine dekzandruggen inclusief de vier vindplaatsen in situ worden behouden. RAAP Archeologisch Adviesbureau De Savornin Lohmanstraat 11 6004 AM Weert x.van.dijk@raap.nl

Noten 1 Xavier van Dijk studeerde Prehistorie aan de Rijksuniversiteit Leiden. Na zijn afstuderen ging hij aan de slag bij RAAP Archeologisch Adviesbureau BV, waarbij hij als projectleider voornamelijk werkzaam is in Noord-Limburg en oostelijk Brabant. Hij verricht zowel archeologische bureaustudies en prospectief onderzoek, maar voert ook opgravingen van vindplaatsen uit allerhande archeologische periodes uit. 2 Van Dijk 2009. 3 Hensen 2007. 4 Van Dijk 2008. 5 Determinatie F. Laarman, RCE Amersfoort. 6 Gendel 1984. 7 Crombé 1999. 8 Bats e.a. 2002. 9 Bats e.a. 2002. Literatuur Bats, M., e.a., 2002: Onderzoek langs de omleiding N273 te Haelen (provincie Limburg, Nederland): Vroeg-Mesolithicum en VroegNeolithicum. In: Notae Praehistoricae 22, p. 87-102. Crombé, P., 1999 : Vers une nouvelle chronologie absolue pour le Mésolithique en Belgique. In: Epipaléolithique et Mésolithique en Europe. Paléoenvironment, peuplement et systèmes culturels, (Actes du 5e colloque international UISPP commission 12), Grenoble, p. 189-199. Dijk, X.C.C. van, 2008: Plangebieden Groote Heide en Weerterbergen. Gemeenten Heeze-Leende, Weert en Nederweert. Archeologisch vooronderzoek: een karterend en waarderend veldonderzoek. RAAP-rapport 1639. RAAP Archeologisch Adviesbureau BV, Weesp. Dijk, X.C.C. van, 2010. Plangebied Weerterbergen, gemeente Weert en Nederweert; archeologisch vooronderzoek: een inventariserend veldonderzoek proefsleuven. RAAP-rapport 1993. RAAP Archeologisch Adviesbureau BV, Weesp. Gendel, P.A., 1984: Mesolithic Social Territories in Northwestern Europe. British Archaeological Reports (International Series) S218, Oxford. Hensen, G., 2007: Plangebieden Groote Heide en Weerterbergen, gemeenten Valkenswaard en Nederweert; archeologisch bureauen inventariserend veldonderzoek (verkennende fase). RAAPnotitie 2274. RAAP Archeologisch Adviesbureau BV, Weesp. Verhoeven, M.P.F., 2006: Uitbreiding A2 Leenderheide-Boshoven; een archeologische verwachtings- en advieskaart. RAAP-rapport 1427. RAAP Archeologisch Adviesbureau BV, Amsterdam.

On the hunt

02-2012 binnenwerk.indd 81

|

81

26-03-12 15:51


Het edelhert komt naar je toe: mesolithische sporen van jacht in het beekdal van de Tungelroyse beek Jan Roymans & Glenn De Nutte1

Bij archeologen is al lange tijd bekend dat dekzandruggen en zandkopjes in de nabijheid van beken, vennen en moerassen vele laatpaleolithische en mesolithische vindplaatsen herbergen. Op zich is deze locatiekeuze niet vreemd, gezien het feit dat deze gradiëntsituaties worden gekenmerkt door het op korte afstand voorkomen van een grote verscheidenheid aan planten en dieren.

Afb. 1 Toevalsvondst van houten palen ‘ergens’ in het beekdal van de Tungelroyse beek. Foto: RMO.

82

|

Ondanks het feit dat de jacht een belangrijke voedselbron was voor jager-verzamelaars, bestaan materiële aanwijzingen voor jacht op de Zuid-Nederlandse zandgronden hoofdzakelijk uit vuurstenen artefacten zoals pijlpunten. Bij de analyse van de aangetroffen objecten dient echter rekening te worden gehouden met het

feit dat de gevonden artefacten slechts een deel betreffen van wat oorspronkelijk, tijdens de bewoning van het kampement, aanwezig zal zijn geweest. Zo zijn voorwerpen van organisch materiaal in de loop van de tijd veelal vergaan en kennen we die voornamelijk uit gebieden met gunstige conserveringsomstandigheden, zoals (toevals)vondsten uit de Noordzee, West-Nederland en beekdalen op de zandgronden.2 Een uitzondering zijn bijvoorbeeld de schaarse gecalcineerde (verbrande) botfragmenten uit enkele laatpaleolithische Federmesser-kampementen in zones zonder gunstige bewaringsomstandigheden, waarvan in het gunstigste geval de diersoort kan worden achterhaald.3 Toch kan met de zeer geringe hoeveelheid bot inzicht verkregen worden welke diersoorten werden bejaagd. Door archeologen kan tevens het natuurlijke ecosysteem van jager-verzamelaars gereconstrueerd worden aan de hand van pollen- en macrorestenonderzoek van bewaarde paleo-flora en door studie van botfragmenten die vaak tijdens baggerwerkzaamheden bij toeval zijn aangetroffen. Ondanks dat er sprake is van een zeer pover databestand van organische resten

Het edelhert komt naar je toe

02-2012 binnenwerk.indd 82

26-03-12 15:51


mag niet geconcludeerd worden dat de genoemde specifieke materiële cultuur in zijn geheel verloren is gegaan. Uit recent archeologisch onderzoek in het beekdal van de Tungelroyse beek in Midden-Limburg blijkt opnieuw dat in natte gebieden in Zuid-Nederland organische resten kunnen worden aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met de voedseleconomie van jager-verzamelaars. Tungelroyse beek op de schop Het stroomgebied van de Tungelroyse beek wordt in het noorden begrensd door de Zuid-Willemsvaart, in het westen door de Belgische grens, in het zuiden door het stroomgebied van de Haelensebeek en in het oosten door de Maas. De beek wordt gevoed door regenwater afkomstig uit België en door kwel. De Tungelroyse beek was vroeger vanwege de vele meanders langer dan tegenwoordig. In de eerste helft van de 20e eeuw zijn, in het kader van de werkverschaffing, veel meanders afgesneden met het doel de landbouwkundige situatie in het stroomgebied verder te verbeteren. Tijdens de graafwerkzaamheden in de beek werden ook archeologische vondsten gedaan (afb. 1). Vaak verdwenen vondsten in een oude schoenendoos op zolder zonder dat deze werden gemeld of werden ze gewoon weg-

gegooid. Het mag om deze reden bijzonder worden genoemd dat de opzichter destijds meerdere vondsten heeft gemeld. Deze vondstmeldingen moeten echter kritisch bekeken worden temeer daar de vondsten zijn gedaan door niet-archeologen. De beschrijvingen zijn dan ook summier en de ligging van de vindplaats is indicatief.

Afb. 2 Ligging van de vindplaatsen; inzet: ligging in Nederland. Foto: RAAP.

Omdat de graafwerkzaamheden werden uitgevoerd met de schop, werden door de te werk gestelde arbeiders soms houten constructies en benen werktuigen aangetroffen. Zo zijn er ten zuidoosten van Mildert in het beekdal zes houten palen gevonden (ARCHIS-waarnemingsnummer 30677). De palen bevonden zich op circa 1,5 m onder het toenmalige maaiveld en hadden een lengte van ongeveer 2 m. In ARCHIS staan de houten palen vermeld als pijlers van een brug, waarvan de ouderdom niet is vastgesteld. Tevens staan onder deze waarneming werktuigen vermeld die gemaakt waren van been en gewei. Grootschaliger waren de graafwerkzaamheden in de jaren ’60 van de 20e eeuw. De bedding van de beek werd verder uitgediept en verbreed en de resterende meanders afgesneden en gedempt. Omdat de graafwerkzaamheden machinaal werden uitgevoerd, is het niet vreemd Het edelhert komt naar je toe

02-2012 binnenwerk.indd 83

|

83

26-03-12 15:51


Afb. 3 Deel van het skelet van een edelhert dat in het beekdal van de Tungelroyse beek is aangetroffen. Foto: RAAP.

dat er geen archeologische vondsten bekend zijn. Verdroging kon niet uitblijven. De maatregelen leidden namelijk tot een versnelde afvoer van grond- en oppervlaktewater. De Tungelroyse beek fungeerde als een brede ‘afvoergoot’ waarvan het water bovendien was verontreinigd met zware metalen afkomstig uit de zinkerts-verwerkende industrie in de Belgische Kempen. Uit onvrede met de bestaande situatie is de laatste jaren gezocht naar alternatieve vormen van inrichting en beheer van het beekdal waarbij natuurontwikkeling, waterbeheer en waterkwaliteit richtinggevend zijn.

Afb. 4 Machinaal zeven van het stort. Foto: RAAP.

84

|

Herinrichting van de Tungelroyse beek: kansen voor archeologisch onderzoek In opdracht van Waterschap Peel en Maasvallei heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in 2010 een archeologische begeleiding uitgevoerd tijdens de herinrichting van het deeltraject van het beekdal van de Tungelroyse beek in de gemeente Nederweert. De graafwerkzaamheden bestonden uit het opschonen, saneren en herprofileren van de beekloop en het uitgraven van meanders. De geplande graafwerkzaamheden konden leiden tot aantasting of vernietiging van eventuele archeologische resten. Ook in de zone van het beekdal ten zuidoosten van de buurtschap Mildert, waarbinnen in de eerste helft van de vorige eeuw de zes houten palen en meerdere benen- en geweiwerktuigen waren aangetroffen, was beekherstel voorzien. Tijdens de archeologische begeleiding van de werkzaamheden zijn op deze locatie twee vindplaatsen gevonden met dierlijke resten (afb. 2). De eerste vindplaats betreft een kleine concentratie bot van een deel van het skelet van een edelhert. De tweede vindplaats die zich ongeveer 150 meter ten noordoosten van de eerste vindplaats bevindt, bestaat uit botten van meerdere diersoorten. Vindplaats 1: Botresten van een edelhert Nadat een met zware metalen verontreinigde laag was afgevoerd, werd op de bodem van het ontgraven vlak de kroon van een geweistang van een edelhert aangetroffen. Gezien het verse breukvlak op het gewei was het aannemelijk dat het overige deel van de geweistang zich nog in de ondergrond bevond. Dit was aanleiding het onderzoek op te schalen naar een kleine opgraving. Om enigszins onder droge omstandigheden te kunnen werken, is er om de botconcentratie een dam aangelegd met het doel het stijgende beekwater te keren. Vervolgens is het opgravingsvlak laagsgewijs met de schop en troffel verdiept. Daarbij zijn meerdere botten gevonden (afb. 3). De botten bevonden zich circa 1 m bene-

Het edelhert komt naar je toe

02-2012 binnenwerk.indd 84

26-03-12 15:51


den het maaiveld op de overgang van het veen naar het zand van de vaste pleistocene ondergrond. Het veen had een oranjebruine kleur, wat erop wijst dat het veen werd gevoed door ijzerhoudend kwelwater. De skeletresten zijn gereinigd en bestudeerd door bottenspecialist Theo de Jong. De skeletresten zijn te herleiden tot twee edelherten. Het betreft het voorste deel van de romp van een edelhert en de onderkaak van een tweede exemplaar. De botten van het eerste dier lagen vrijwel in anatomisch verband. Op grond van een C14-datering kan dat skelet gedateerd worden in het Vroeg-Mesolithicum. Vindplaats 2: Botresten van meerdere diersoorten Tijdens machinale aanleg van de winterbedding van de Tungelroyse beek zijn op een tweede locatie, 150 m stroomafwaarts van vindplaats 1, zestien relatief grote botten aangetroffen. De botten bevonden zich in een vertrapte, grijze, humusrijke zandlaag die was afgedekt door een veenpakket. De vondst was aanleiding de graafwerkzaamheden op deze plek te staken. Na overleg met de opdrachtgever en het bevoegd gezag is besloten het resterende deel van de vindplaats in situ te behouden door het tracé van de winterbedding aan te passen. Het was zeer aannemelijk dat in de reeds uitgegraven grond nog botten gevonden konden worden. Dit was aanleiding de 300 m3 grote stort machinaal te zeven met een maaswijdte van 20 mm (afb. 4). Het zeven van de uitgegraven grond leverde maar liefst 125 botfragmenten op. Het botmateriaal is geanalyseerd in het archeozoölogisch lab van de RCE in Amersfoort. Het totale vondstspectrum bestaat uit botten van wilde dieren zoals edelhert, ree, oeros, wild zwijn, ree en bever, maar ook uit bot van enkele gedomesticeerde dieren zoals huisrund en varken. Vaak kon van een bot niet worden vastgesteld of het om een wilde of gedomesticeerde vorm van een soort gaat (tabel 1). Op grond van een C14-onderzoek kan een kroon van

een geweitak van een hert gedateerd worden in het Laat-Mesolithicum. Neerslag van menselijke activiteiten uit een of meer perioden? Naast botten zijn in het zeefresidu ook vuurstenen werktuigen en aardewerkfragmenten aangetroffen. Het (vuur-) steenmateriaal bestaat onder andere uit een schrabber, een bladspits, een fragment van een gepolijste bijl en meerdere klingen en afslagen van Wommersomkwartsiet (afb. 5). Daarnaast zijn ook enkele fragmenten van handgevormd aardewerk (waarschijnlijk IJzertijd) en gedraaid aardewerk uit de Romeinse tijd gevonden. Het is een duidelijke illustratie dat de mens actief was in het beekdal gedurende meerdere perioden. In hoeverre kunnen de botten in verband gebracht worden met menselijk handelen? Voor de twee botten van gedomesti-

Tabel 1 Aantal en gewicht van de dierlijke resten per soort.

Afb. 5 ‘Vers’ uit het veld, een neolithische bladspits. Foto: RAAP.

Het edelhert komt naar je toe

02-2012 binnenwerk.indd 85

|

85

26-03-12 15:51


Afb. 6 Schematisch overzicht van de aangetroffen delen van het skelet van een edelhert (bruin). Foto: Theo de Jong.

ceerde soorten is dit evident. Rund en varken zijn landbouwhuisdieren en wijzen per definitie op menselijke aanwezigheid. Voor de skeletresten van het edelhert die zijn aangetroffen op vindplaats 1 is dit minder duidelijk. Ondanks het feit dat op het bot van het edelhert geen hak- of snijsporen zijn aangetroffen, is het goed mogelijk dat de skeletresten de neerslag zijn van jachtactiviteiten gedurende het Vroeg-Mesolithicum. Het skelet is namelijk verre van compleet (afb. 6). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de beste en meest handzame stukken vlees, de poten en de rug, zijn losgesneden en meegenomen. Het verdelen in grote stukken hoeft nauwelijks hak- of snijsporen op te leveren.4 Delen van het skelet waar minder vlees aan zit, zijn dus waarschijnlijk op de slachtplaats achtergelaten. Daarnaast is op circa 6 meter ten zuidoosten van de vindplaats, op de overgang van het veen naar het zand, een vuurstenen kling gevonden. Mogelijk is deze kling toentertijd als één van de slachtmessen gebruikt. Voor het slachten en (ver)snijden van vlees werd klaarblijkelijk vooral gebruik gemaakt van ongeretoucheerde klingen. Talloze gebruikssporen-analyses op vuursteen laten dit patroon zien.5 Op zich waren die ongeretoucheerde klingen blijkbaar al scherp genoeg van snede. Daarom worden ze wel beschouwd als het Zwitserse zakmes van de Steentijd.6 Onmiskenbaar bewijs voor het gebruik van bot door de mens is het middenvoetsbeen van een oerrund waarvan een beitel is gemaakt (afb. 7). Op grond van een C14onderzoek moet het artefact gedateerd worden in het Laat-Mesolithicum. Soort-

gelijke beitels zijn onder andere bekend uit ’s-Hertogenbosch-Maaspoor,7 Hardinxveld-Giessendam8 en Hazendonk.9 Opmerkelijk is dat alle eveneens dateren in de periode Mesolithicum - MiddenNeolithicum. Op enkele botfragmenten zijn duidelijke snijsporen zichtbaar. Helaas is de ouderdom van deze botten niet vastgesteld (afb. 8). Kort samengevat: het anorganisch vondstmateriaal dateert vanaf de Steentijd tot en met de Romeinse tijd. De soorten dieren, de benen beitel en de slachtsporen op bot duiden op aanwezigheid van de mens vanaf het (Vroege) Mesolithicum tot en met de Romeinse tijd. Met andere woorden: het is zeer aannemelijk dat ook het overige botmateriaal sterk uiteen kan lopen in ouderdom. Deze tijdsdiepte kan scherper in beeld worden gebracht door de ouderdom van botmateriaal met snijsporen te laten dateren door middel van C14-onderzoek.10 Een natuurlijke corridor? Beekdalen waren tot ver in de 18e eeuw lastig te doorkruisen. Niet iedere plek was geschikt om het beekdal over te steken. De voorkeur hadden plaatsen waar het beekdal relatief smal en het water niet te diep was, de oevers niet te steil waren en de ondergrond uit stevig materiaal bestond. Het AHN-hoogtemodel laat een ‘flessenhals’ zien ter hoogte van de zone waarbinnen het botmateriaal is aangetroffen (afb. 9). Kortom: een gunstige plek om het beekdal van de Tungelroyse Beek over te steken. Het is daarom niet vreemd dat tijdens eerdere werkzaamhe-

Afb. 7 Beitel, gemaakt van een middenvoetsbeen van een oeros. Foto: RAAP. Afb. 8 Snijsporen op het bekken van een edelhert. Foto: RCE.

86

|

Het edelhert komt naar je toe

02-2012 binnenwerk.indd 86

26-03-12 15:51


den in deze zone van het beekdal een zestal houten palen zijn gevonden die hoogstwaarschijnlijk in verband gebracht moeten worden met een brug, waarvan de ouderdom niet is vastgesteld. Niet alleen mensen, maar ook dieren gebruiken het meest verkeersvriendelijke landschap. De huidige edelherten in de Schotse Hooglanden leggen per dag een aantal kilometers af. Ze trekken op één dag naar hoger gelegen gebieden om te kunnen rusten en dalen af naar de graslanden. In wat bergachtige gebieden zoals in Schotland en in de Alpen voeren de roedels zelfs seizoensafhankelijke trekbewegingen uit. ’s Zomers houden ze zich op grotere hoogten op dan ’s winters.11 De ‘flessenhals’ in het beekdal zou gezien kunnen worden als een natuurlijke corridor waarvan dieren gebruik maakten. De door dieren vertrapte zandlaag waarin de botten zijn aangetroffen, is een aanwij-

zing in deze richting. Ongetwijfeld hebben jager-verzamelaars, maar ook de eerste boeren deze doorgangen gekend en zeer waarschijnlijk hun jachtstrategie hierop afgestemd. Men kan zich dan ook voorstellen dat potentieel jachtwild bij de natuurlijke corridor werd opgewacht en vervolgens gedood. Dit geldt waarschijnlijk zowel voor kuddedieren als voor standwild die in hun dagelijkse zoektocht naar voedsel de beek moesten oversteken. Slachtafval werd ter plaatse achtergelaten. Dankzij de ligging in de natte en mogelijk ook kalkrijke beekdalbodem is het botmateriaal bewaard gebleven. Meer empirisch onderzoek Een reconstructie van het natuurlijke ecosysteem van jager-verzamelaars en welke diersoorten door hen werden bejaagd, dient zoveel mogelijk geschraagd te worden met feitelijke waarnemingen. Resten Afb. 9 De ligging van de vindplaatsen geprojecteerd op het Actueel Hoogtebestand van Nederland. Foto: RAAP.

Het edelhert komt naar je toe

02-2012 binnenwerk.indd 87

|

87

26-03-12 15:51


Afb. 10 De jager-verzamelaar is weer terug in het beekdal van de Tungelroyse beek. Foto: RAAP.

van been, gewei of hout zijn in goed gedraineerde bodems niet bewaard gebleven. Voor de conservering van deze specifieke materiĂŤle cultuur zijn we aangewezen op de lagere terreindelen, waarvan de vindplaats in de Tungelroyse beek bij Mildert een goed voorbeeld is. Archeologisch steentijdonderzoek op de ZuidNederlandse zandgronden zou zich om deze reden meer moeten richten op beek-

Noten 1. Jan Roymans (senior projectleider) en Glenn De Nutte (veldarcheoloog) zijn werkzaam bij RAAP, adviesbureau voor archeologische monumentenzorg en cultuurhistorie. 2. Arts 1987; Groenewoudt et al., 2001; Hogestijn & Peters 2001; Louwe Kooijmans 1971-1972, 2001a, 2001b; Prummel et al., 2002; Prummel & Niekus 2005; Verhart 1988, 1995; Verhart & Wansleeben 1991. 3. Lauwerier & Deeben 2011. 4. Aaris-Sørensen et al. 2007; Noe-Nygaard 1977; Richter & Noe-Nygaard 2003. 5. Moss 1983: 39, 109-115, 175-176; Moss 1986: 175-182; Rots 2002: 549, 594, 551; Symens 1986: 215-219. 6. De Nutte 2008: 180. 7. Arts 1987. 8. Louwe Kooijmans 2001a, 2001b. 9. Van den Broeke 1983. 10. Mogelijk volgen nog meerdere C-14 dateringen voor het opstellen van een gepast beschermingsdossier door de RCE. 11. Van den Hoorn & Van Haaften, 1987. 12. De auteurs willen hun dank uitspreken aan dr. R. Lauwerier, drs. F. Laarman van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en drs. T. de Jong van het Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond. Zij hebben geheel belangeloos het botmateriaal bestudeerd en beschreven.

88

|

dalen, de bodems van vennen en moerassen. Op dit moment en in de nabije toekomst ondergaan vele beekdalen grote veranderingen waarbij natuurontwikkeling en waterbeheer richtinggevend zijn. Dit gaat vaak gepaard met (grote) graafwerkzaamheden die mogelijkheden bieden voor waarnemingen. De aanwezigheid van deze specifieke organische resten zou in beekdalen, moerassen en vennen wel eens groter kunnen zijn dan door archeologen doorgaans wordt gedacht. Hopelijk is dit artikel een aanzet tot meer en meer doordacht archeologisch empirisch onderzoek in beekdalen, moerassen en vennen.12 Inmiddels is het veldonderzoek door RAAP Archeologisch Adviesbureau afgerond en is de herinrichting van de Tungelroyse beek voltooid. Als tastbare herinnering aan de bijzondere vondst is in het beekdal een beeld van een edelhert en een jager-verzamelaar geplaatst. Hiermee zijn de jager-verzamelaars en de edelherten weer terug in het beekdal van de Tungelroyse beek. RAAP Archeologisch Adviesbureau De Savornin Lohmanstraat 11 6004 AM Weert J.Roymans@raap.nl G.De.Nutte@raap.nl

Het edelhert komt naar je toe

02-2012 binnenwerk.indd 88

26-03-12 15:51


Literatuur Aaris-Sørensen, K , Mühldorff, R & E. Petersen, 2007: The South Scandinavian reindeer (Rangifer tarandus L.) after the last Glacial Maximum: Time, seasonality and Human Exploitation. In: Journal of Archaeological Science 34: 914-923. Arts, N., 1987: Vroegmesolithische nederzettingssporen en twee versierde hertshoornen artefacten uit het Maaskant- gebied bij ’s-Hertogenbosch. In: Brabants Heem 39: 2-22. Broeke, P. W. van den, 1983: Neolithic Bone and Antler Objects from the Hazendonk near Molenaarsgraaf (Prov. South-Holland). Hazendonk Paper 2. In: Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 64: 163-195. De Nutte, G., 2008: Het Magdaleniaan gedurende het Laat-Glaciaal in Noordwest-Europa : een lithische, fauna, prospectie en topografische analyse in functie van (herkolonisatie)nederzettingspatronen. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling). Groenewoudt, B., J. Deeben, B. van Geel & R. Lauwerier, 2001: An Early Mesolithic assemblage with faunal remains in a stream valley near Zutphen, the Netherlands. In: Archäologisches Korrespondenzblatt 31: 1-20. Hogestijn, J. & H. Peeters, 2001: De mesolithische en vroeg-neolithische vindplaats Hoge Vaart-A27 (Flevoland). Rapportages Archeologische Monumentenzorg 79, Amersfoort. Hoorn, D. van den & J. van Haaften, 1987: Het edelhert, Zutphen. Lauwerier, R. & J. Deeben, 2011. Burnt animal remains from Federmesser sites in the Netherlands. In: Archäologisches Korrespondenzblatt 41: 1-20. Lauwerier, R. & F. Laarman, 2011: Dierlijk bot uit de Tungelroysebeek bij Mildert, gem. Nederweert (TUBE 12). Intern Verslag Archeozoölogie / RCE. Amersfoort. Louwe Kooijmans, L.P.,1971-1972: Mesolithic Bone and Antler Implements from the North Sea and the Netherlands. In: Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 20-21: 27-73. Louwe Kooijmans, L.P. (red.), 2001a: Hardinxveld-Giessendam Polderweg. Een mesolithisch jachtkamp in het rivierengebied (5500-5000 v.Chr.). Rapportage Archeologische Monumentenzorg 83, Amersfoort. Louwe Kooijmans, L.P. (red), 2001b: Hardinxveld-Giessendam De Bruin. Een kampplaats uit het Laat-Mesolithicum en het begin van de Swifterbant-cultuur (5500-4450 v.Chr.). Rapportage Archeologische Monumentenzorg 88, Amersfoort. Moss, E., 1983: The Functional Analysis of Flint Implements. Pincevent and Pont d’Ambon: Two Cases from the French Final Palaeolithic. BAR International Series 177. Oxford. Moss, E., 1986: Further Work on the Functions of Flint Tools at Pincevent (Seine et Marne),France: Sections 36 and 27. Studies in the Upper Palaeolithic of Britain and Northwest Europe BAR International Series 296. Oxford: 175-185. Noe-Nygaard, N., 1977: Butchering and marrow fracturing as taphonomic factors in archaeological deposits. In: Palaeobiology 3: 218-237. Richter, J & N. Noe-Nygaard, 2003: A late mesolithic hunting station at Agernæs, Fyn, Denmark: differentiation and specialisation in the late Ertebølle culture-heralding introduction of agriculture? In: Acta Archaeologica 74: 1-64. Prummel, W., M. Niekus, A. van Gijn & R. Kappers, 2002: A Late Mesolithic kill site of aurochs at Jardinga the Netherlands. In: Antiquity 76: 413-424. Prummel, W. & M. Niekus, 2005: De laatmesolithische vindplaats Jardinga (Fr.): de opgravingen in 2002 en 2003. In: Paleo-Aktueel 14/15: 40-45. Rots, V., 2002: Hafting Traces on Flint Tools: Possibilities and Limitations of Macro- and Microscopic Approaches. Leuven. Symens, N.,1986: A Functional Analysis of Selected Stone Artifacts from the Magdalenian Site at Verberie, France. In: Journal of Field Archaeology 13, volume 2: 213-222. Verhart, L., 1988: Mesolithic barbed points and other implements from Europoort, the Netherlands. In: Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 68: 145-194. Verhart, L., 1995: Over rotten en botten: gebruiksvoorwerpen van organisch materiaal uit het Mesolithicum. In: Constandse-Westermann, T. & et al. (red.). Bundel Mesolithicumdag Veendam: 28-41. Verhart, L. & M. Wansleeben, 1991: ’s-Hertogenbosch-Maaspoort. In: Verwers, W. (red.). Archeologische Kroniek van Noord-Brabant 1991. Brabants Heem 43: 108-110.

Rectificatie Guano-archeologie In het artikel ‘Guano-archeologie. Een knotskop uit Peru op Plantage Willem III te Rhenen’ van Ruurd Kok, in Westerheem 1 (pp. 11-19) is er helaas iets misgegaan met de bijschriften van de afbeeldingen. De bijschriften van de afbeeldingen 2, 3 en 4 zijn verwisseld.

Het edelhert komt naar je toe

02-2012 binnenwerk.indd 89

|

89

26-03-12 15:51


Hoe traditioneel waren de eerste Limburgse boeren? Landschappelijke situering van bandkeramische bewoning tussen Maas, Demer en Jeker Max Klasberg1

Ruim zeven millennia geleden koloniseerden de bandkeramiekers Limburg vanuit de Balkan.2 Dit roept interessante vragen op: wat maakte dit gebied zo aantrekkelijk om zich hier te vestigen? Zochten de eerste Limburgse boeren daarbij ook de randen van de vruchtbare lรถssplateaus op, in de nabijheid van beken en bronnen? Er wordt immers niet voor niets gesproken over lรถss gezetz en valleywater-loess-niche.

In dit artikel wordt de landschappelijke ligging van de nederzettingen van de Lineaire Bandkeramiek (LBK) tussen Maas, Demer en Jeker geanalyseerd.3 Daarbij wordt onderzocht of de bewoning in dit gebied kan worden verklaard door economische behoeften, zoals landbouwgrond en drinkwater.

Tabel 1 Overzicht van de economische behoefte per LBK-nederzetting en de daaruit afgeleide landschappelijke voorkeur van de nederzettingen. Tabel: auteur.

90

|

LBK-model: relatie tussen economie, landschap en bewoning Om na te kunnen gaan hoe traditioneel de bandkeramiekers waren, is een theoretisch model opgesteld. Tabel 1 geeft een overzicht van de economische behoeften per LBK-nederzetting en de daaruit gedestilleerde landschappelijke voorkeur. 4 Dit LBK-model is afgeleid uit onderzoek naar bandkeramische bewoning in het aangrenzende Graetheide-cluster (Nederland) en de Aldenhovenerplatte (Duitsland). De noodzaak van open water en goede landbouwgrond volgt uit de primaire levensbehoeften. Ook jacht en transport zullen een rol hebben gespeeld bij de vestigingskeuze.

Hoe traditioneel waren de eerste Limburgse boeren?

02-2012 binnenwerk.indd 90

26-03-12 15:51


Tabel 2 Bodemgradiënten binnen de homerange (straal van 500 m rondom de site) van de nederzettingen van het Hezerwatercluster. Grafiek: auteur.

Onderzoeksgebied De landschappelijke analyse is uitgevoerd voor het Hezerwater-cluster, de bandkeramische bewoning tussen Maas, Demer en Jeker. Dit Limburgse cluster beslaat een gebied van ongeveer 15 x 15 km. Het Hezerwater – de naamgever van dit cluster – ontspringt in het centrale deel tussen Maas, Demer en Jeker. Noordoostelijk van het Hezerwater-cluster ligt het Graetheide-cluster, grofweg gelegen tussen de Geleenbeek en de Maas. Beide clusters ontmoeten elkaar in het Maasdal. De bovenloop van de Jeker vormt een aparte LBK-cluster. Dit Luikse cluster strekt zich uit van de Jeker (Geer) tot de Maas en de Mehaigne. Binnen het Hezerwater-cluster zijn 415 LBK-nederzettingen bekend verdeeld in drie concentraties (afb. 1).6 Op 21 locaties zijn daadwerkelijk bewoningssporen aangetroffen of ze zijn in de literatuur omschreven als nederzetting. Het gaat daarbij om opgegraven ‘plattegronden’ van huizen en afvalkuilen. In twee gevallen gaat het om een grafveld. Bij tien sites zijn geen bewoningssporen aangetroffen, maar wel de complete LBK-uitrusting: aardewerk, dissels en vuursteenwerktuigen. Ook voor deze sites mag worden aangenomen dat het om een nederzetting gaat. De overige sites hebben betrekking op kleine vuursteenconcentraties (afb. 1). Landschap en vegetatie rond 5500 v.Chr. Het gebied tussen de rivieren Maas, Demer en Jeker wordt gekenmerkt door een zwak glooiend landschap met ondie-

pe droogdalen en smalle beeklopen. Het dikke lösspakket heeft de oorspronkelijke Maas-terrassen geheel overdekt. De midden- en hoogterrassen zijn daardoor nauwelijks herkenbaar in het landschap. Tussen de rivierdalen en de hoogterrassen is een hoogteverschil van ongeveer 60 meter. Afgezien van de rivierdalranden van de Maas en de Jeker komen in het gebied geen steilranden voor. Midden op het plateau ligt de waterscheiding van de Schelde en de Maas. De Demer watert af op de Schelde en de Jeker op de Maas. Deze rivieren – die beide aan de rand van het Hezerwater-cluster liggen – zullen het gehele jaar watervoerend zijn geweest. Dit geldt waarschijnlijk ook voor de Wilderbeek, Krombeek, Langkeukelbeek, Hezerwater, Zouw en Vloedgracht die in het gebied ontspringen. Vooral op en aan de rand van het Kempisch Plateau lagen bronnen. In de Haspengouw waren de bronnen beperkt tot de bovenlopen van de Demer. In het gebied van het Hezerwater-cluster ligt ook een groot aantal droogdalen die het plateau zwak insnijden. Het Hezerwater-cluster ligt landschappelijk gezien in de Droge Haspengouw. Dit landschapstype volgt de oost-west gelegen lössgordel, die zich uitstrekt van West tot Centraal-Europa. Op de Vlaamse bodemkaart worden deze gronden aangeduid met natte tot droge leemgrond.7 De kleigronden (Schelde-bekken) en de zandgronden (Kempisch Plateau) vormen de noordelijke grens van het Hezerwater-cluster. Naar het westen toe Hoe traditioneel waren de eerste Limburgse boeren?

02-2012 binnenwerk.indd 91

|

91

26-03-12 15:51


Afb. 1 Verspreiding en status van LBK-nederzettingen in het Hezerwater-cluster en de globale afbakening van de drie subclusters (Rosmeer-groep, Caberg-groep en Jeker-groep). Ter oriëntatie zijn het oorspronkelijke beken- en rivierenstelsel en de huidige dorpen en steden weergegeven op de kaart. Kaart: auteur.

92

|

begrenst het Maasdal het Hezerwatercluster (afb. 2). Toen de eerste boeren zich vestigden in de Haspengouw was het landschap totaal anders dan tegenwoordig. In de tijd van de bandkeramiekers was het gebied dicht begroeid met bos. Uit stuifmeelonderzoek blijkt dat de lössterrassen en -plateaus bedekt waren met een uitgestrekt lindenwoud.8 Het Atlantische lindenwoud was een donker en eentonig bos met eeuwenoude woudreuzen. Struikgewas ontbrak hier geheel. In de beek- en rivierdalen en de gronden buiten de lössgronden was de bosvegetatie afwisselender. De aanzienlijke verdamping in het oorspronkelijke loofbos (400 mm per jaar) ten opzichte van open grasland (200 mm per jaar) maakt het onwaarschijnlijk dat de huidige droogdalen voor de ontbossing permanent watervoerend zijn geweest.9

Toetsing landschappelijke situering nederzettingen aan LBK-model Om de vraag te beantwoorden of de locatiekeuze van de LBK-nederzettingen van het Hezerwater-cluster overeenkomt met het traditionele beeld worden hieronder de resultaten van de analyse getoetst aan de eisen en wensen uit het LBK-model. Drinkwater Drinkwater vormt voor mens en vee een primaire levensbehoefte. Uit de toetsing blijkt dat de meeste nederzettingen in de buurt van open water liggen. Alleen bij de Rosmeer-groep zijn er vier sites die op een grotere afstand liggen tot het open water, namelijk tussen de 800 en 1000 m. Deze afstand is verder dan gangbaar, maar niet uitzonderlijk. Binnen het Graetheidecluster zijn nederzettingen aangetroffen met een grotere afstand, zoals Urmond-

Hoe traditioneel waren de eerste Limburgse boeren?

02-2012 binnenwerk.indd 92

26-03-12 15:51


Graetheide (2 km), Urmond-Hennekens (bijna 3 km) en Beek-Geverikerveld (1 km). In het Rijnland is op de site ErkelenzKückhoven een waterput aangetroffen. Deze LBK-site ligt op een droog lössplateau op 3 km afstand van open water.10 Met een dergelijke voorziening waren de bandkeramiekers in ieder geval in staat om het waterknelpunt effectief op te lossen. In Limburg zijn geen waterputten bekend, maar ze kunnen zeker niet uitgesloten worden (afb. 3). Geschikt akkerland Verreweg de meeste nederzettingen (95%) liggen op droge leem (löss) (afb. 2). Deze gronden zijn bij uitstek geschikt voor de teelt van graan. Binnen de Rosmeer-groep ligt een nederzetting op droge zandleem. Aangezien dit direct grenst aan droge leem, is dit nauwelijks als afwijking te beschouwen. Dit is anders bij de site Itteren-Sterkenberg (Caberg-groep) in het Maasdal die op oude rivierklei ligt. Binnen het Hezerwater-cluster is dit misschien een uitzondering. Op regionale schaal zijn meerdere LBK-nederzettingen aangetroffen in het Maasdal. De vruchtbare maar lastig te bewerken rivierkleigronden lijken daarmee wel degelijk

geschikt te zijn geweest voor akkerbouw. Het kan ook zijn dat veeteelt hier een belangrijker aandeel in de voedselproductie had. Opgravingen op de LBK-site in Luik-Place St Lambert hebben in ieder geval aangetoond dat ook is overgeschakeld op de visvangst. De bandkeramiekers konden zich blijkbaar goed aanpassen aan hun omgeving als het gaat om de voedselvoorziening.11 Bouwhout en de mogelijkheden voor jagen-verzamelen Voor de voedseleconomie gebruikten de bandkeramiekers het gebied in een straal van ongeveer 500 m rondom de site als homerange.12 Binnen dit gebied speelde het dagelijks leven zich vooral af. Slechts de helft van de nederzettingen hebben landschappelijke overgangen binnen de homerange gelet op de aanwezigheid van variatie aan bodemtypen en daarmee variatie aan vegetatietypen (afb. 2: bodemkaart en tabel 2: bodemgradiënten). Dit aandeel is lager dan je zou verwachten, gelet op de levensbehoeften. Zo is een gevarieerde bosbegroeiing niet alleen van belang voor de bouw van huizen (beschikbaarheid van eikenhout), maar ook voor de jacht en het verzamelen van producten

Afb. 2 Vereenvoudigde bodemkaart van het gebied van het Hezerwater-cluster inclusief situering van de LBK-nederzettingen (Geoloket (Vlaanderen) en Bodemkaart van Nederland 1:50.000 (Staring Centrum, 1990)). Kaart: auteur.

Hoe traditioneel waren de eerste Limburgse boeren?

02-2012 binnenwerk.indd 93

|

93

26-03-12 15:51


Afb. 3 Afstand van de nederzettingen van het Hezerwatercluster tot open water. Grafiek: auteur.

uit de natuur. Deze secundaire levensbehoeften werden blijkbaar vervuld buiten de homerange. Vooral het zoeken, zagen en transporteren van bouwhout zal daardoor relatief veel tijd en menskracht hebben gevraagd. Dit kan er overigens ook op wijzen dat binnen het nederzettingscluster sprake was van een taakverdeling en specialisatie, zoals het leveren van bouwhout. Het transport kan via de aanwezige beken en rivieren zijn gedaan, hoewel dit speculatief is. Een blik op de kaart met waterlopen leert echter dat de subclusters ruimtelijk goed met elkaar verbonden waren door beken (afb. 1 en 2). Afwatering en strategische ligging Uit de analyse van de hoogtekaarten blijkt dat alle nederzettingen op een hoogte in het landschap lagen. Dit kan vanuit het LBK-model verklaard worden door de goede afwatering. In combinatie met de droge bodems waren dit gunstige voorwaarden voor de woningen (tegengaan van het rotten van palen) en de mogelijke opslag van graan in silo’s. Er zijn overigens ook niet-economische motieven aan te dragen voor deze opvallende landschappelijke voorkeur. Een strategische situering kan namelijk voor andere groepen hebben bijgedragen aan de legitimatie van de ruimteclaim (territoriumafbakening) en de herkenbaarheid van de nederzetting. Ook uit verdedigingsoogpunt is een hoogte heel gunstig. Met name aan het eind van de bandkeramische bewoning zijn in de Maas-Rijnland-regio–waaronder het

94

|

Graetheide-cluster – de nodige Erdwerke aangelegd die bestonden uit grachten en palissaden. Dit zou kunnen duiden op verdedigingswerken gericht op naburige LBK-groepen of andere culturen. Tot op heden is deze functie niet onomstotelijk vastgesteld. Uit de landschappelijke analyse blijkt dat er ook gebruik is gemaakt van de beschutting van hellingen. Dit fenomeen is nog niet eerder vastgesteld.13 De meeste nederzettingen van het Hezerwater-cluster liggen namelijk op het noorden, noordoosten en oosten (af b. 4). Gelet op de overheersende windrichting uit het westen tot zuidwesten, is de noordoostzijde van een helling het meest beschut en constant qua vocht (regen) en temperatuur (zon). De west- en zuidzijde van de helling staat het meest onder invloed van wind, regen en grotere temperatuurwisselingen (afb. 4). Conclusie Uit deze landschapsstudie blijkt dat de eerste Limburgse boeren trouw waren aan hun van oorsprong Midden-Europese tradities. De bandkeramiekers zochten bij de kolonisatie van het gebied tussen de rivieren Maas, Demer en Jeker hoofdzakelijk de droge lössgronden op in de directe nabijheid van beken en rivieren. Hiermee waren de primaire levensbehoeften (graan en drinkwater) voldoende verzekerd. Verder is geconstateerd dat er een duidelijke voorkeur bestond voor hoogtes in het land-

Hoe traditioneel waren de eerste Limburgse boeren?

02-2012 binnenwerk.indd 94

26-03-12 15:51


schap, al of niet gerelateerd aan beeklopen. De afwatering was daarmee goed geregeld. Het kan ook zijn dat deze hoogtes uit strategisch oogpunt zijn uitgekozen. Het feit dat de nederzettingen vooral op de beschutte noord- en oosthellingen lagen, is – voor zover mij bekend– niet eerder vastgesteld bij de LBK-nederzettingen in deze regio. Dit strookt goed met de wijze waarop de bandkeramiekers hun huizen met planken beschermden tegen de westenwinden. Het zou interessant zijn om dit aspect ook bij andere clusters te onderzoeken. De woonkeuze van de bandkeramiekers van het Hezerwater-cluster komt – met de nodige nuanceringen en uitzonderingen – dus goed overeen met de gangbare eisen uit het LBK-model.

Afb. 4 Hellingexpositie van de nederzettingen van het Hezerwater-cluster. Grafiek: M. auteur.

Jachthoornstraat 27 6219 BM Maastricht klasberg@planet.nl

Noten 1 Max Klasberg is werkzaam als ecoloog bij ARCADIS en onder meer gespecialiseerd in landschapsecologie, ecohydrologie en vegetatiekunde. Hij heeft voorheen gewerkt bij de Landinrichtingsdienst, Vereniging Natuurmonumenten en ecologisch adviesbureau Buro Bakker. 2 Het is ook mogelijk dat de neolithische landbouwtraditie is overgenomen door de lokale jager-verzamelaars. Hierover bestaat echter nog weinig duidelijkheid. 3 Een uitgebreider artikel over dit onderwerp is verschenen in de Maasgouw (Klasberg 2011). 4 De Grooth & Verwers, 1984. 5 Bij graafwerkzaamheden in het kader van de ondertunneling van de A2 bij Maastricht is een afvalkuil met vuurstenen artefacten en aardewerk aangetroffen die vermoedelijk kan worden toegewezen aan de LBK. De locatie bevindt zich tussen de spoorlijn Maastricht-Luik en de A2 ter hoogte van de voormalige oprit vanaf de Kennedybrug/-singel in de richting van Luik en dus aan de westkant van de huidige A2 (mondelinge mededeling Gilbert Soeters, 12 september 2011; met dank aan Arno Miltenburg van Avenue2 voor vrijgave van de informatie). Deze site sluit aan bij andere vondsten van de LBK in het Maasdal, zoals bij Itteren en Eijsden. 6 Met dank aan Erwin Meylemans voor de toegang tot de databank met archeologische vondsten en beschrijvingen in Vlaanderen (CAI), Guido Creemers (Museum Tongeren) voor aanvullende vondstbeschrijvingen en Fred Brounen voor een actueel overzicht van LBK-nederzettingen op het Nederlandse grondgebied (Archis). 7 Geoloket (Vlaanderen). 8 Bunnik 2011. 9 Van Gijn & Louwe Kooijmans, 2005. 10 Amkreutz 2004. 11 Amkreutz 2004. 12 Uit onderzoek blijkt dat het dagelijks leefgebied (homerange) in andere LBK-clusters een omvang had van 60 tot 170 ha per nederzetting. Dit komt neer op een gebied met een straal van ongeveer 500 m rondom de site. (De Grooth & Verwers, 1984). 13 Het is wel bekend dat in onze streken de langgerekte LBK-huizen vooral NW-ZO waren gericht. De noordwestkant van de huizen -geïnterpreteerd als het woongedeelte- was vaak verstevigd met planken om extra beschutting en bescherming te bieden tegen weersinvloeden. Literatuur Amkreutz, L., 2004: Bandkeramiek langs de Maas. Een analyse en interpretatie van bandkeramische vindplaatsen op het laagterras van de Maas in Limburg. Doctoraalscriptie Faculteit der Archeologie (Leiden). Bunnik, F., 2001: Stuifmeel schrijft geschiedenis, pollenanalyse van de landschapsvorming in het lössgebied. TNO-NITG. De Grooth, M.E.Th. & G.J. Verwers, 1984: Op goede gronden. De eerste boeren in Noordwest-Europa. Leiden. Gijn, A. van & L.P. Louwe Kooijmans, 2005: Vroeg- en midden-neolithicum: inleiding. In: L.P. Louwe Kooijmans, P.W. van den Broeke, H. Fokkens & A. van Gijn (red.), Nederland in de prehistorie. Amsterdam, 203-218. Klasberg, M., 2011: Bandkeramische bewoning tussen Maas, Demer en Jeker; de landschappelijke situering van nederzettingen van het Hezerwatercluster. Maasgouw 130, 49-59. Hoe traditioneel waren de eerste Limburgse boeren?

02-2012 binnenwerk.indd 95

|

95

26-03-12 15:51


Archeologie ontdekken met behulp van gratis toegankelijke remote images Maurice Janssen1

Afb. 1 Cropmarks. Een verandering van de ondergrond kan in een gunstiger of mindere gunstige doorlatendheid van de bodem resulteren. Meer voedingsstoffen zorgen voor grotere planten (a). Een hardere ondergrond zorgt voor minder voedingsstoffen en kleinere planten (b). Meestal is dat ook zichtbaar door kleurverschillen in het gewas. Bron: Wilson 1982: 31.

Inleiding Ergens in de zomer van 2008 verveelde ik me behoorlijk. Ik was in een voor mij vreemd stadje in Oost-Nederland, waar bovendien écht helemaal niks te doen was op een doordeweekse avond. Gelukkig had ik enkele dagen daarvoor ontdekt dat het Actueel Hoogtebestand Nederland (de AHN) via internet raadpleegbaar was. Daarmee doodde ik de tijd, kijkend naar de Maasvallei, de terrasranden, de ligging van de dorpen rondom Roermond en de insnijding van de Swalm en de Roer. Plotseling werd mijn aandacht getrokken door een vreemd, rastervormig fenomeen op de Meinweg, dat ik direct herkende als een celtic field (een vaststelling die ik later enigszins moest nuanceren). Uiteindelijk kwam mijn ‘ontdekking’ ook andere (amateur)archeologen ter ore, wat er in resulteerde dat ik medeauteur werd van een artikeltje in een heemkundig jaarboek uit de streek.2 In de tijd die volgde op de ontdekking werd ik vaak bevraagd over de mogelijkheden van het gebruik van de computer in de amateurarcheologie, vooral over de mogelijkheden van de bronnen die men onder remote sensing, dat willen zeggen ‘het op afstand waarnemen’, zou kunnen scharen. Deze remote sensing-bronnen worden, binnen de archeologie, vaak

96

|

gebruikt voor het prospecteren van grotere regio’s.3 Het mag geen verwondering meer wekken dat in de professionele wereld de computer al sinds geruime tijd als hulpmiddel benut wordt voor het raadplegen van deze remote sensing-bronnen. Er bestaan dan ook boeken te over met als onderwerp welke remote sensing-technieken beschikbaar zijn, voor welke doeleinden deze binnen de archeologie benut kunnen worden en op welke manieren de uit het gebruik van deze technieken resulterende bronnen gemanipuleerd kunnen worden om nog meer informatie prijs te geven.4 Feit is echter dat het aanschaffen van databestanden met remote sensinggegevens met een hoge resolutie een (zeer) kostbare aangelegenheid is. De software waarmee gewerkt kan worden hoeft niet duur te zijn, maar het vergt vaak wel een forse investering in tijd om er mee te leren werken. Het doel van dit artikel is dan ook u als lezer kennis te laten maken met de mogelijkheden die er bestaan om verschillende remote sensing-bronnen te bestuderen vanaf uw eigen computer. Die programma’s zijn gratis te gebruiken en relatief simpel. Er wordt aandacht besteed aan het interpreteren van de diverse soorten bronnen en in het laatste deel van dit artikel worden enkele voorbeelden uit de regio

Gratis toegankelijke remote images

02-2012 binnenwerk.indd 96

26-03-12 15:51


Midden-Limburg gepresenteerd. Ze dragen bij aan nieuwe kennis van de archeologie in een bepaald gebied. Een bondig overzicht van de mogelijkheden en de interpretatieproblemen Vrijwel iedereen is tegenwoordig wel bekend met Google Earth. Andere bronnen dan de gebruikelijke luchtfoto’s zijn evenwel wat minder bekend. In deze paragraaf worden de verschillende types gratis toegankelijk beeldmateriaal, die gebaseerd zijn op remote sensing-procedures, besproken. Luchtfoto’s zijn zonder twijfel de meest bekende remote sensing-beelden. In principe zijn satellietbeelden ook een vorm van luchtfotografie. Bij satellietopnames wordt meestal gebruik gemaakt van sensoren die allemaal een apart golflengtebereik registreren, in plaats van een sensor die op drie frequenties of frequentiebanden tegelijk werkt. Daarom kunnen er met dergelijke apparatuur ook infraroodopnames worden gemaakt.5 De weinige gratis beschikbare infraroodopnames zijn van een dermate grove resolutie dat ze hier verder buiten beschouwing worden gelaten. We beperken ons dus tot de opnames gemaakt in de zichtbare lichtfrequenties, waarmee het onderscheid tussen luchtfoto’s en satellietbeelden in feite volledig vervalt. In beide gevallen wordt zichtbaar licht, dat wordt weerkaatst vanaf het aardoppervlak, door de sensor geregistreerd.6 Men spreekt van passive remote sensing, omdat er enkel op een passieve manier energie (lees: licht) wordt geregistreerd en een kunstmatige energiebron niet aanwezig is. Dit in tegenstelling tot de active remote sensing, waaronder de laseraltimetrische opnames vallen. Een interessantere vraag dan het onderscheid tussen verschillende opnametechnieken is wat er dan precies te zien is op luchtfoto’s. Het antwoord daarop is onder meer afhankelijk van de begroeiing op de gefotografeerde locatie, het seizoen en

zelfs van het moment van de dag. Verschillen in de begroeiing, bijvoorbeeld een graangewas, zijn vaak het gevolg van afwijkingen in de ondergrond. Het gewas kan hoger of lager staan of variëren in kleur, bijvoorbeeld zoals afgebeeld in figuur 1. Men spreekt hier van cropmarks. Bekijken we anderzijds een onbegroeid veld, dan kan het zijn dat door ploegen grondsporen zichtbaar zijn geworden aan het oppervlak. In dat geval spreekt men van soilmarks. Vergelijkbaar zijn de verschillende thermische eigenschappen die bepaalde opvullingen van de bodem kunnen hebben. Zo kunnen grondsporen, onder de juiste omstandigheden, langer of korter een bevroren oppervlak handhaven dan de omliggende grond.7 Er bestaan uiteraard nog andere mogelijkheden om op luchtfoto’s archeologische fenomenen te herkennen. Enkele daarvan, zoals schaduwwerking in een licht besneeuwd landschap, kunnen in principe op iedere willekeurige dag van het jaar opgenomen worden met laseraltimetrie, waaruit een hillshade (zie verder) vervaardigd wordt.8 Digitale hoogtemodellen, kortweg DHM’s,9 zijn in feite weinig meer dan een driedimensionale voorstelling van een landschap. Er bestaan verschillende manieren om zo’n hoogtemodel te maken, maar in feite komen die allemaal op hetzelfde neer. Er wordt een groot aantal punten ingemeten, waardoor van die punten zowel de ligging in het vlak als de hoogteligging bekend is. In dit artikel beperk ik me tot de laseraltimetrische opnames (LIDAR), waarvan het resultaat voor zowel Nederland10 als de aangrenzende (bonds)landen Noordrijn-Westfalen,11 Nedersaksen12 en Vlaanderen13 in zekere vorm vrij raadpleegbaar is.14 Een laseraltimetrische opname wordt gemaakt met een techniek waarbij een laser, bevestigd aan een vliegtuig of helikopter, het oppervlak scant. De verstuurde pulsen worden vervolgens, indien ze worden teruggekaatst in de juiste richting, weer geregistreerd. De afstand tussen het meetapparaat en het oppervlak

Afb. 2 Meerdere punten worden ingemeten, waarvan enkele boven het maaiveld liggen, de zogenaamde first returns. Bron: Terraimaging.de/nl.

Gratis toegankelijke remote images

02-2012 binnenwerk.indd 97

|

97

26-03-12 15:51


Afb. 3 Voorstelling van het mogelijke celtic field op de Steenheuvel nabij Herkenbosch en Vlodrop, zoals waar te nemen met de AHN-viewer (coördinaten in RD).

98

|

wordt vervolgens eenvoudig berekend door de snelheid van het signaal te vermenigvuldigen met de tijd die verstreek tussen het uitzenden en het opvangen van het signaal en dit te delen door twee. De positie van het vliegtuig wordt tegelijkertijd bepaald met GPS en eveneens worden de bewegingen van het vliegtuig geregistreerd. Op deze manier is het mogelijk de oppervlakten van meetpulsen aan elkaar te rijgen tot een ingemeten vlak. Uit al deze meetpulsen kunnen vervolgens ook nog de meetpulsen worden gefilterd die in feite te vroeg terugkomen om het oppervlak nauwkeurig weer te geven. Een dergelijke puls noemt men first return en geeft bijvoorbeeld de hoogte van een blad of tak van een boom weer (afb. 2). Wanneer deze first returns eruit gefilterd zijn, blijft een zeer gedetailleerd model van de oppervlakte over. Hierin zijn zowel natuurlijke reliëfvormen als antropogene ingrepen op de maaiveldhoogte herkenbaar. Het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) is daar een voorbeeld van. Het is een representatie van de absolute hoogte van een punt ten opzichte van een referentiepunt. Het Noordrijn-Westfaalse DGM is via dezelfde methode geproduceerd, maar verschilt (in de vorm waarin het gratis toegankelijk is via internet) erin dat het een beeld is waarop de hellingen zijn geaccentueerd bij een bepaalde lichtinval, in plaats van een representatie van de absolute hoogte van dat punt ten opzichte van een referentiepunt. Het is in feite dus een afgeleide van het digitale hoogtemodel zoals dat werd opgenomen. Men spreekt hierbij van een hillshade.

In sommige gevallen lijkt het herkennen van archeologische fenomenen op DHM’s eenvoudig. Neem bijvoorbeeld de in het artikel van W. Luys (deze uitgave) besproken Romeinse weg bij Swalmen. In principe herkent iedereen een rechtlijnige structuur die op het AHN zichtbaar is. Dat het een Romeinse weg is, weten we door opgravingen die zijn uitgevoerd, maar wat als we die kennis niet hebben? Zou onze eerste gedachte dan nog steeds uitgaan naar een Romeinse heirbaan? Of zou de rechte strook tussen alle andere rechtlijnige structuren van moderne oorsprong volkomen genegeerd en niet herkend worden? Ook andersom bestaat er een interpretatieprobleem. Wanneer men een bepaalde structuur als een archeologisch fenomeen denkt te herkennen, dan hoeft dit nog niet te betekenen dat het ook iets archeologisch is. Veldverkenningen zijn altijd noodzakelijk om tot een gefundeerde interpretatie te komen. Ook het vergelijken van verschillende bronnen (luchtfoto’s gemaakt op verschillende tijden of verschillende seizoenen, historische kaarten en DHM’s) kan een beter beeld geven van hetgeen er waargenomen wordt. Achter het beeldscherm vindplaatsen ontdekken Met remote sensing-beelden kan men thuis achter het beeldscherm onverwachte ontdekkingen doen. Zo ‘ontdekte’ ik in 2008 bij het bestuderen van de AHN een mogelijk celtic field op de Meinweg bij Herkenbosch.15 In de AHN-viewer16 zag dat er uit zoals is weergegeven in afbeelding 3. Ik meldde mijn ontdekking bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort, maar Liesbeth Theunissen waarschuwde mij dat het zien van een raatakkerpatroon nog geen bewijs is dat het inderdaad om een celtic field gaat.17 Om de prehistorische ouderdom te bewijzen zou een boorcampagne of proefputtenonderzoek uitgevoerd moeten worden. In maart 2009 gingen we het veld in. Het was echter een dicht bos waarin de mogelijke prehistori-

Gratis toegankelijke remote images

02-2012 binnenwerk.indd 98

26-03-12 15:51


sche akker verborgen lag. Dat had er voor gezorgd dat die was gespaard voor moderne akkerbewerking, maar verhoogde voor ons de zichtbaarheid niet. Ook de grondboringen leverden ons niet de overtuigende gegevens om vast te kunnen stellen dat we ons op een prehistorisch akkercomplex bevonden. Misschien dat een kleine graafcampagne in de toekomst meer uitsluitsel kan geven.18 Dat er in Midden-Limburg en omgeving veel te ontdekken valt, constateerde ook Huub Schmitz. Hij is lid van de Heemkundevereniging Roerstreek en zag enkele jaren geleden via Google Earth cirkelvormige patronen op een braakliggende akker, net over de Nederlands-Duitse grens in de omgeving van Heinsberg (NRW) (afb. 4). Het is zeer waarschijnlijk dat het om een urnenveld gaat. Hij nam ter plaatse poolshoogte. Op de akker was niets van de sporen te zien en helaas waren er ook geen scherven of crematieresten aan het oppervlak zichtbaar. Zijn ontdekking leidde tot een korte reportage op de regionale nieuwszender L1 en recentelijk trok het ook de aandacht van het Amt für Bodendenkmalpflege Rheinland. Zij willen binnenkort een veldverkenning uitvoeren.19 Besluit Uit de genoemde voorbeelden, waar zonder meer nog talloze aan kunnen worden toegevoegd, blijkt dat er nog genoeg te ontdekken valt. Het zoeken van archeologische verschijnselen via de computer geeft een extra mogelijkheid om structuren die vanaf de grond niet waar te nemen zijn toch ‘in beeld’ te krijgen. Het biedt amateurarcheologen de mogelijkheid om niet bedreigde gebieden te bestuderen – die buiten het bereik van de professionele (Malta) archeologie vallen – en daarmee ook de mogelijkheid de kennis die bestaat over archeologische waarden in een gebied uit te breiden. Swalmerstraat 43 A 6041 CW Roermond. janssen.mj@gmail.com

Afb. 4 Het door H. Schmitz opgemerkt patroon van kringen op een braakliggende akker nabij Heinsberg-Vinn. Ook voor deze waarneming geldt dat de interpretatie als urnenveld enkel geverifieerd kan worden met een veldverkenning en eventueel een daaropvolgend proefsleuvenonderzoek (Centrumcoördinaat x201660, y344140 in RD). Noten 1 Maurice Janssen is in 2011 afgestudeerd als archeoloog aan de KU Leuven en is momenteel als junior archeoloog werkzaam bij de firma ArcheoDienst Gelderland. 2 Verhart & Janssen (2010). 3 De eerste voorbeelden treft men aan bij Antoine Poidebard (Syrië) en George Adam Beazeley (Mesopotamië). 4 Zie voor een introductie Renfrew & Bahn (2008): 79-91. 5 In feite in twee aparte banden (dat wil zeggen golflengte-bereiken), het nabije infrarood (near-infrared) en het thermale infrarood (thermal infrared). 6 Natuurlijk enkel indien er zich geen lichtbronnen op het gefotografeerde oppervlak of tussen het gefotografeerde oppervlak en de sensor bevinden. 7 In principe zijn deze beter waar te nemen met infraroodbeelden. 8 Waarop dan hetzelfde zichtbaar is als op de foto van het licht besneeuwde landschap, maar dan zonder begroeiing. 9 Of DEM (Digital Elevation Model) in het Engels. 10 Het huidige internetadres (september 2011) is: http://www.ahn.nl/ viewer/. 11 Het huidige internetadres (september 2011) is: http://www.timonline.nrw.de/. 12 Het huidige internetadres (september 2011) is: http://nibis.lbeg.de/ cardomap3/. 13 Het huidige internetadres (september 2011) is: http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/dhm/. 14 Zowel de vrij beschikbare bestanden van Nedersaksen als Vlaanderen zijn van een dermate lage resolutie dat ze voor het herkennen van archeologische fenomenen totaal ongeschikt zijn. 15 Verhart & Janssen (2010). 16 Het huidige internetadres (september 2011) is: http://www.ahn.nl/ viewer/. 17 Schriftelijke mededeling op 20 oktober 2008. 18 Wellicht is de bewaringstoestand nog het beste onder de stuifduinen, die in de afbeelding in de noordelijke marge zichtbaar zijn. 19 Mondelinge mededelingen door dhr. H. Schmitz op 26 februari 2011. Literatuur Renfrew, C. & P. Bahn, 20085: Archaeology. Theories, Methods and Practice, Londen. Verhart, L. & M. Janssen, 2010: Een Celtic field op de Steenheuvel bij Herkenbosch. In: Roerstreek 2010, 42, 129-140. Wilson, D.R., 1982: Air Photo Interpretation for Archaeologists, Londen.

Gratis toegankelijke remote images

02-2012 binnenwerk.indd 99

|

99

26-03-12 15:51


Twee decennia graven op het dekzandeiland van Weert-Nederweert Henk Hiddink1

In 1992 en 1994 deden metaaldetectoramateurs een paar spectaculaire vondsten bij Weert: een depot van Romeins bronzen vaatwerk, een gouden Keltische munt en een bijl uit de Vroege Bronstijd. Deze ontdekkingen waren aanleiding om bij geplande bouwwerkzaamheden eerst archeologisch onderzoek uit te voeren. Een balans na bijna 20 jaar, 20 km proefsleuf en 30 ha aan werkputten.

Afb. 1 Het dekzandeiland van Weert-Nederweert in de 19de eeuw met de belangrijkste archeologische vindplaatsen; het urnenveld Boshoverheide ligt net ten westen van het afgebeelde gebied. Tekening: H.A. Hiddink, ACVU-HBS. A akkers B erven en huisweiden C kleinschalige heideontginningen D bos E heide 1 Weert-Laarveld 2 Molenakker 3 Molenakkerdreef 4 Kampershoek Zuid 5 Kampershoek Noord 6 NederweertRosveld 7 Randweg West 8 Hoebenakker 9 Ospel-Waatskampzijweg 10 C eltic field Gebleektendijk 11 Weert-WML terrein 12 Sarsven/ De Banen

100

|

Twee decennia graven op het dekzandeiland van Weert-Nederweert

02-2012 binnenwerk.indd 100

26-03-12 15:51


Landschap Natuurlijk waren Weert en Nederweert al vóór de jaren ’90 van de vorige eeuw bekende namen in de archeologie. Velen kennen ‘het grootste urnenveld van Nederland’ op de Boshoverheide, al in de 19e eeuw ontdekt door ‘urnenprikkers’ (afb. 1).2 Bij de Banen en het Sarsven deed men in de jaren ’50 al onderzoek naar kampementen van jagers/verzamelaars. Genoemde vindplaatsen bevinden zich in de zone van de uitgestrekte heidevelden – nu deels bebost en ontgonnen – rond het ‘dekzandeiland’. Dit laatste is een gebied van ca. 10 bij 4,5 km, ingenomen door de oude akkercomplexen rond de stad Weert en dorpen als Nederweert, Laar en Ospel. De ondergrond bestaat hier uit relatief vruchtbaar, sterk lemig zand en is niet te droog of te nat. Pas de grootschalige bouwactiviteiten vanaf de jaren ’90 maakten het mogelijk onder de oude akkers te kijken, met als resultaat een indrukwekkende reeks vindplaatsen. De beperking van dit artikel tot de zone van de oude akkers wil niet zeggen dat de omringende ‘heide’ oninteressant is. Integendeel: tot in de Vroege IJzertijd werd hier volop gewoond en ook nadien was deze zone belangrijk in de agrarische economie, zij het extensief gebruikt. Ontwikkeling van het onderzoek De opgravingen op het dekzandeiland zijn begonnen door de Universiteit van Amsterdam en later overgenomen door de Vrije Universiteit uit dezelfde plaats. Aanvankelijk hadden ze een typisch ‘preMalta’-karakter. Een ploeg van studenten en lokale vrijwilligers werkte vlak voor de bouwers uit en moest onder soms barre omstandigheden noodopgravingen uitvoeren in bouwputten en wegcunetten. Verrassingen waren aan de orde van de dag, omdat systematisch proefsleuvenonderzoek pas na enkele jaren gemeengoed werd. Al na de eerste opgravingscampagne te Weert-Molenakker was echter duidelijk dat een echt ‘micro-regionaal’ onderzoeksprogramma van de grond kon komen.3 Het gaat daarbij om een combinatie van gegevens uit grootschalig gra-

vend onderzoek en uit bijvoorbeeld veldverkenningen, om zo een beeld te krijgen van de lange-termijn bewoningsgeschiedenis en de ontwikkeling van het cultuurlandschap in een ‘afgerond’ gebied van – in dit geval – zo’n 140 km. In een reeks van jaren vonden ten oosten van Molenakker opgravingen plaats op de toekomstige bedrijventerreinen WeertKampershoek Zuid, Noord en Nederweert-Rosveld. 4 De toekomstige woonwijk Weert-Laarveld (Noord en Zuid) is grotendeels met sleuven onderzocht; aan de rand vond ook al een kleine opgraving plaats. Aldus is de kern van het dekzandeiland, een strook van ca. 3 bij 1,5 km, zeer intensief onderzocht. Dit grootschalige onderzoek in de kern kan worden vergeleken met kleinere opgravingen te OspelWaatskampzijweg, Weert-WML terrein en Nederweert-Hoebenakker.5 Hoewel zonder meer van een archeologisch succesverhaal kan worden gesproken, zijn enkele kanttekeningen wel op

Afb. 2 Voorbeelden van huisplattegronden uit de Late IJzertijd, Romeinse tijd en Volle Middeleeuwen (van boven naar onder). Tekening: H.A. Hiddink, ACVUHBS.

Twee decennia graven op het dekzandeiland van Weert-Nederweert

02-2012 binnenwerk.indd 101

|

101

26-03-12 15:51


Afb. 3 Nederzettingen uit de Late IJzertijd en alle pre- en protohistorische grafvelden in de kern van het dekzandeiland. Tekening: H.A. Hiddink, ACVU-HBS. A nederzettingen B grafvelden Late IJzertijd/Romeinse tijd C oudere en jongere grafvelden

102

|

zijn plaats. De gemeentes Weert en Nederweert hebben van meet af aan hun verantwoordelijkheid voor de archeologie serieus genomen, maar in de beginjaren was er nauwelijks geld voor het uitwerken. Zo zijn de opgravingen van Molenakker en Kampershoek Zuid nooit volledig wetenschappelijk gepubliceerd. Er zijn daarnaast minder goed onderzochte zones, zoals de aansluiting van Kampershoek en Rosveld aan weerszijden van de A2. Het wegcunet van de randweg ten westen van Nederweert is grotendeels vergraven, waarbij substantiële delen van een laat-Romeins grafveldje zijn vernield en de sporen van een aantal middeleeuwse erven alleen globaal konden worden opgetekend. Tegenwoordig worden alle onderzoeken uitgevoerd door teams van professionele archeologen en binnen afzienbare tijd gerapporteerd. In het huidige commerciële bestel loert echter steeds het gevaar van matig werk ten gevolge van de heersende ‘prijzenoorlog’ én van versnippering, waarbij uitvoerders kunnen optreden die geen enkele locale of regionale kennis hebben en daardoor niet profiteren van reeds verkregen inzichten. Gelukkig is er de blijvende betrokkenheid van een reeks ‘oudgedienden’ in allerlei vorm en heeft de provincie Limburg het dekzandeiland van Weert-Nederweert aangewezen als Provinciaal Archeologisch Aandachtsgebied.

Een summiere bewoningsgeschiedenis en kennislacunes Stenen artefacten, omhoog getransporteerd door cryoturbatie, wijzen op bewoning al in het Midden-Paleolithicum.6 Voor de steentijdarcheologie kan men echter beter terecht buiten het dekzandeiland, want daarbinnen zijn artefacten en eventuele grondsporen helemaal opgenomen in het akkerpakket. Tot aan de Late IJzertijd is de nederzettingsarcheologie van het Weertse ook uiterst problematisch. Spiekers en kuilen – soms vol met aardewerk – wijzen op een continue bewoning vanaf de Late Bronstijd, zonder twijfel van ‘zwervende erven’ binnen uitgestrekte celtic fields. Huisplattegronden ontbreken evenwel geheel. Dit is zeker niet het gevolg van de onderzoeksmethoden, maar vermoedelijk van een net iets mindere conservering in vergelijking met die elders op de zandgronden. Een tien centimeter diepere grondbewerking kan resulteren in onzichtbare huizen, terwijl de iets dieper gefundeerde spiekers overblijven. Tenminste, vooralsnog bestaan geen concrete aanwijzingen voor een afwijkende huizenbouwtraditie. Grafheuvel(resten) uit het Neolithicum of de Bronstijd zijn vooralsnog niet ontdekt, maar vanaf de Vroege IJzertijd is er een uniek bestand van grafvelden en graven. Bij Weert-Raak/Kampershoek is een urnenveld bijna compleet opgegraven: 333 bijzettingen en/of randstructuren waar zes tot negen huishoudens hun doden hebben bijgezet.7 In de MiddenIJzertijd had men blijkbaar niet meer de gewoonte de doden op een centraal grafveld bij te zetten. Dit blijkt uit de omvang van Weert-Laarveld 1 (23 graven) en Kampershoek-Zuid 3 (5 graven).8 Op de grafvelden en nederzettingen uit de Late IJzertijd en Romeinse tijd wordt later uitgebreider ingegaan. Net als elders in Zuid-Nederland eindigt de Romeinse bewoning in de eerste helft van de 3e eeuw. Op een helaas grotendeels vernield laat-Romeins crematiegrafveld bij Nederweert-Randweg West na (negen graven) zijn er eigenlijk geen levenstekens tot de laat-Merovingisch/

Twee decennia graven op het dekzandeiland van Weert-Nederweert

02-2012 binnenwerk.indd 102

26-03-12 15:51


Karolingische periode. Uit dat tijdvak zijn in de gebieden Molenakker en Kampershoek bijna tien erven bekend, telkens bestaande uit een boerderij met een waterput.9 Helaas kwamen we verder van Weert af niet meer van dit soort ‘ontginningshoeven’ tegen, al is op het Rosveld bij Nederweert op tenminste één locatie gewoond in de Karolingische tijd. Het blijft dus de vraag in welke mate het dekzandeiland in de Vroege Middeleeuwen weer bewoond was. Uit de Volle Middeleeuwen kennen we van Weert-Molenakker, Weert-Kampershoek en Nederweert-Rosveld de nodige erven.10 Op het laatste terrein zijn binnen ca. 40 hectare maar liefst zeven locaties met bewoning aangetroffen. Ze vertonen een aanzienlijke variatie in datering en uitleg. Er is onder meer een omgreppelde nederzetting van twee tot drie erven uit de late 11e/12e eeuw, een intensief bewoond, plaatsvast erf uit de 12e eeuw en enkele zich geleidelijk verplaatsende erven uit de 13e eeuw. Op één van de laatste zijn gebouwen aangetroffen die behoren tot de laatste generatie Zuid-Nederlandse boerderijen waarvan de stijlen werden ingegraven, voordat men overging op het gebruik van stiepen. Helaas zijn verschillende middeleeuwse erven niet zo uitgebreid opgegraven als wenselijk is. Onder meer hierdoor weten we nog te weinig van de middeleeuwse bewoningsdynamiek. Laat- en post-middeleeuwse bewoning op het dekzandeiland is zelfs nog helemaal niet archeologisch onderzocht, op enkele waarnemingen in schansen en de stad Weert na.11 Interessant in elk geval is dat de boerderijen uiteindelijk gebouwd worden op de laagste plaatsen van het landschap, als overal in Zuid-Nederland. Vanwege het ontbreken van beekdalen op het dekzandeiland koos men echter de laagten tussen dekzandkoppen en -ruggen, resulterend in een typisch landschap met vele ‘kransesdorpen’. Nederzettingen uit de Late IJzertijd en Romeinse tijd De meest spectaculaire resultaten van het archeologisch onderzoek betreffen

deze perioden. Uit de eerste stammen de vroegst bekende prehistorische huizen van het dekzandeiland, vrij breed en gecombineerd twee-driebeukig, niet lijkend op het bekende type Oss-Ussen 5 (afb. 2). De huizen liggen meestal geïsoleerd en verspreid door het landschap. Heel bijzonder is een ‘versterking’ uit de laatste eeuwen voor het begin van de jaartelling, aangetroffen te Weert-Molenakker.12 Het complex bestond uit een wal met een ca. 4 m brede en 2 m diepe gracht, die een gebied van ruim 1 hectare omsloten. Op een afstand van zo’n 80 m liepen een tweede wal en (minder diepe) gracht, zodat misschien wel 10 hectare was omheind. Binnen de omwalling zijn slechts enkele spiekers aangetroffen, zodat we te maken moeten hebben met een soort ‘vluchtburcht’, waar de locale gemeenschap met het vee heen trok bij raids van groepen plunderende krijgers. In de Romeinse tijd lag in de ruimte tussen beide wallen een nederzetting met woonstalhuizen van het Alphen-Ekerentype, wellicht 5 tot 7 tegelijkertijd. Met deze omvang was Molenakkerdreef iets groter dan nederzettingen op Kampershoek en Nederweert-Rosveld, van 2-3 gelijktijdige boerderijen.13 Buiten de omvang onderscheiden de nederzettingen zich echter in weinig van elkaar. De huizen worden in de loop van de tijd steeds langer, tot wel 30-35 m en vertonen in de 3e eeuw constructieve kenmerken van (bij)gebouwen uit het zuidelijker gelegen villa-landschap van de lössgronden (afb. 3). Grote hoeveelheden aardewerk getuigen van intensieve relaties op boven-regionaal niveau. Door het omvangrijke areaal dat met proefsleuven of werkputten is onderzocht, in combinatie met oppervlaktevondsten, kennen we in de kern van het dekzandeiland een groot aantal nederzettingen. De tussenafstand blijkt gemiddeld slechts 300-400 m te zijn. Zeker als een volgend nederzettingsterrein op Kampershoek binnenkort is onderzocht, wordt de micro-regio WeertNederweert een van de weinige in ZuidNederland waar bijvoorbeeld reële bepalingen van de bevolkingsdichtheid mogelijk zijn.

Afb. 4 IJzeren Benstrupfibulae en gordelhaken van Nederweert-Rosveld. Foto’s: Restaura, Haelen.

Twee decennia graven op het dekzandeiland van Weert-Nederweert

02-2012 binnenwerk.indd 103

|

103

26-03-12 15:51


Afb. 5 Schematische plattegronden van de grafvelden Nederweert-Rosveld 5 en 6. Tekening: H.A. Hiddink, ACVU-HBS.

Grafvelden Wat betreft de kennis over grafvelden uit de Late IJzertijd/Midden-Romeinse tijd is het dekzandeiland van Weert-Nederweert werkelijk uniek in Nederland. Nog afgezien van het al genoemde grafveld Laarveld, dat grotendeels ouder is, zijn uit de periode 250/200 voor tot ca. 225 na Chr. maar liefst acht grafvelden bekend (afb. 3). Hiervan zijn er vier voor een substantieel deel opgegraven en gepubliceerd, loopt de uitwerking van een vijfde en zullen er nog eens twee eind 2011 of begin 2012 zijn opgegraven.14 Een eerste belangrijk aspect is dat de micro-regio al vanaf het begin van de Late IJzertijd ‘plaatsvaste’ grafvelden kent die door meerdere huishoudens zijn gebruikt; elders in Zuid-Nederland is daarvan meestal pas sprake vanaf het begin van de jaartelling. De grafvelden van het dekzandeiland spelen daarom een rol van betekenis voor de kennis van de materiële cultuur uit en chronologie van de Late IJzertijd. Met name vrouwengraven van Weert-Molenakkerdreef en NederweertRosveld 5 en 6 hebben een reeks La Tènearmringen, benen haarnaalden en ijzeren mantelspelden en gordelhaken opgeleverd (afb. 4).

104

|

Ten tweede blijkt sprake van een grote variatie wat betreft de gebruiksperiode en uitleg van de grafvelden. Molenakker wordt gebruikt van ca. 250 v. Chr. tot 225 n. Chr. en hetzelfde geldt voor Rosveld 6 (afb. 5). Op het nog geen 80 m (!) zuidelijker gelegen Rosveld 5 dateren de jongste bijzettingen echter uit ca. 25 n. Chr. Het kleine grafveldje Kampershoek Zuid wordt pas rond 175 n. Chr. gesticht. Op sommige grafvelden vinden we (bijna) geen randstructuren, op andere juist wel, waaronder enkele behoorlijk forse exemplaren. De verschillen tussen de grafvelden komen ook tot uiting in bijvoorbeeld het percentage crematies met dierlijk bot (en de soortenverdeling) of dat met Romeinse munten. De specifieke gebruiken van de begraafgemeenschappen lijken belangrijker dan de invloed van processen als ‘la tènisering’ of romanisering. Ondanks alle verschillen zijn bepaalde aspecten van het grafritueel gedurende vijf eeuwen constant, zoals het ontbreken van bijzettingen in urnen en het blijvend overheersen van grafkuilen met een ‘bol’ crematie en een flinke hoeveelheid brandstapelresten. Natuurlijk blijven ondanks al het onderzoek vragen bestaan, zoals over de verschillen tussen de vindplaatsen wat betreft de verhouding mannen en vrouwen (sowieso zijn de laatsten beter vertegenwoordigd). Aangezien het fysisch-antropologisch onderzoek door één specialiste is uitgevoerd, kan de verklaring niet in de methode liggen. Zijn de verschillen dus toch reëel, of liggen de mannen in niet opgegraven grafvelddelen of gaan ze schuil in de categorie ‘niet determineerbaar’? Besluit Grootschalig archeologisch onderzoek heeft in de afgelopen 20 jaar een schat aan informatie over het dekzandeiland van Weert-Nederweert opgeleverd. In de toekomst zal enerzijds moeten worden gefocust op kennislacunes, zoals het grafritueel in de Bronstijd, de prehistorische huizenbouw en de archeologie van de laaten post-middeleeuwse bewoning. Wat dit

Twee decennia graven op het dekzandeiland van Weert-Nederweert

02-2012 binnenwerk.indd 104

26-03-12 15:51


betreft kunnen ook doelgerichte, kleinere opgravingen waardevolle gegevens opleveren. Anderzijds kan in de kern van het ‘eiland’ met grootschalige opgravingen nog veel meer over de inrichting van het cultuurlandschap duidelijk worden, met name met betrekking tot de Middeleeuwen. Wie mocht denken dat er na zo’n 30 hectare opgraven niets nieuws of geen verrassingen meer tevoorschijn zullen komen, heeft het zeker mis. Zelfs van het intensief onderzochte dekzandeiland van Weert-Nederweert hebben de archeologen minder dan 1% van de ondergrond gezien! Vrije Universiteit Faculteit Letteren, afdeling Oudheid De Boelelaan 1105 1081 HV Amsterdam h.a.hiddink@vu.nl

Noten 1 Henk Hiddink is werkzaam als post-doc aan de Vrije Universiteit en als projectleider bij ACVUHBS. 2 Bloemers 1988. 3 Roymans (red.), 1995; Roymans & Tol (red.) 1996. 4 Roymans & Tol (red.) 1996; Roymans, Tol & Hiddink (red.) 1998; Hiddink 2003; 2005; 2006; 2010. 5 Siemons & Hiddink 2001; Coolen 2008. 6 Deeben et al. 2009. 7 Tol in Roymans, Tol & Hiddink (red.), 10-20; Hiddink 2010. 8 Tol 2009; Hiddink 2010. 9 Dijkstra 1996; 1998. 10 Dijkstra 1996; 1998; Hiddink 2005. 11 Voor de schansen, zie Lascaris/Renes 2007. 12 Tol in Roymans (red.) 1995, 9-27. 13 Hiddink 2005; 2010. 14 Hiddink 2003 (Molenakkerdreef; Kampershoek); 2006 (Rosveld 5 en 6); in voorbereiding (Hoebenakker). De opgraving van twee grafvelden op Kampershoek Noord, fase 2 is voor eind 2011/begin 2012 gepland.

Literatuur Bloemers, J.H.F., 1988: Het urnenveld uit de Late Bronstijd en Vroege IJzertijd op de Boshoverheide bij Weert, in: J.M. van Mourik (red.), Landschap in beweging. Ontwikkeling van een stuifzandgebied in de Kempen, Amsterdam (Nederlandse geografische studies 74), 59-137. Coolen, J., 2008: Onderzoeksgebied WML-terrein gemeente Weert. Archeologisch vooronderzoek. Definitieve opgraving, Weesp (RAAP-rapport 1733). Deeben, J.H.C. et al., 2009: Midden Paleolithische vuurstenen artefacten van het Rosveld te Nederweert (Limburg, Nederland), Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 171). Dijkstra, M., 1996: Middeleeuwse bewoningssporen in de Molenakker en Kampershoek, in: N. Roymans/A. Tol (red.), 38-47. Dijkstra, M., 1998: De ontwikkeling van het middeleeuwse cultuurlandschap bij Kampershoek, in: N. Roymans, A. Tol & H.A. Hiddink (red.), 51-60. Hiddink, H.A., 2003: Het grafritueel in de Late IJzertijd en de Romeinse tijd in het Maas-Demer-Schelde-gebied, in het bijzonder van twee grafvelden bij Weert, Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 11). Hiddink, H.A., 2005: Opgravingen op het Rosveld bij Nederweert 1. Landschap en bewoning in de IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen, Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 22). Hiddink, H.A., 2006: Opgravingen op het Rosveld bij Nederweert 2. Graven en grafvelden uit de IJzertijd en de Romeinse tijd, Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 28). Hiddink, H.A., 2010: Opgravingen op Weert-Kampershoek Noord. Grafvelden en nederzettingen uit de IJzertijd, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen, alsmede een middeleeuws of jonger kuilencomplex, Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 39). Lascaris, M.A. & H. Renes, 2007: Vluchtschansen in Midden-Limburg. Boerenschansen uit de 16de en 17de eeuw als schuilplaatsen voor de plattelandsbevolking. In: Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 106/6, 248-262. Roymans, N. (red.), 1995: Opgravingen in de Molenakker te Weert. Campagne 1994, Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 1). Roymans, N. & A. Tol (red.), 1996: Opgravingen in Kampershoek en de Molenakker te Weert. Campagne 1995, Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 4). Roymans, N., A. Tol & H.A. Hiddink (red.), 1998: Opgravingen in Kampershoek en de Molenakker te Weert. Campagne 1996-1998, Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 5). Siemons, H.-A.R. & H.A. Hiddink, 2002: Aanvullend Archeologisch Onderzoek in het plangebied Ospel-Waatskampzijweg, Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 7). Tol, A., 2009: Graven en nederzettingsresten uit de late prehistorie en Volle Middeleeuwen. Een archeologisch onderzoek te Weert-Laarveld, Leiden (Archol-rapporten 127).

Twee decennia graven op het dekzandeiland van Weert-Nederweert

02-2012 binnenwerk.indd 105

|

105

26-03-12 15:51


Hoog op de troon! Over een Romeins beeldhouwwerk uit Bunde, gemeente Meerssen Jim Pepels1

Afb. 1 Rechter zijkant van de tronende Juno uit Bunde. Foto: auteur.

Afb. 2 Achterzijde van de tronende Juno uit Bunde. Foto: auteur.

Geen Jupiter?! Ik moet verbaasd hebben opgekeken toen ik in 2008 aan de rand van een akker in Bunde, gemeente Meerssen, een opvallend groot, enigszins vierkant brok steen (afb. 1 en 2) uit de aarde loswrikte en het van mos ontdeed. Meteen dacht ik aan het onderste gedeelte van de tronende oppergod Jupiter, met als referentiekader de drie bekende tronende Jupiters uit Grevenbicht (afb. 3).2 Ondertussen schijnt er nieuw licht over de identiteit van het beeld en is er dus mede een aanleiding om het een en ander aan te vullen en toe te lichten. Wie zetelde er dan, niet ver van de Geul, op de troon? Kunsthistoricus en voorma-

106

|

lig stadsarcheoloog van Maastricht, dr. Titus Panhuysen is deskundige op het gebied van Romeins beeldhouwwerk. In eerste instantie dacht hij ook aan een Jupiter, maar al snel werd ‘het tipje van de tunica opgelicht’. Het blijkt zonneklaar om een godin te gaan! Dit is onder andere op te maken uit de chiton, een brede variant tunica die reikte tot aan de voeten en werd gedragen door vrouwen. Het kleed dat onder de chiton werd gedragen is als vier korte verticale banen waar te nemen. Kenmerken van het beeldhouwwerk De tronende godin is door Titus Panhuysen gedateerd rond 150 na Chr. Het beeld

Hoog op de troon!

02-2012 binnenwerk.indd 106

26-03-12 15:51


is vervaardigd van ‘kalksteen van Norroy’, afkomstig uit de Vogezen, ten zuiden van Metz. Wat we nu zien als ‘eerlijk onopgesmukt’ bekapt gesteente, werd in de Romeinse tijd, nadat het was bekapt in het atelier (afb. 4), glad gepleisterd en beschilderd. De vormgeving en plaatsing van dergelijke beeldhouwwerken waren gebonden aan de heersende stijl en wetten. We zien in grote lijnen de onderkant van de tronende godin; een deel van de rechter onderarm die rust op de leuning van de troon en een deel van het rechter bovenbeen en de schoot waarover de tunica is gedrapeerd. Vanaf het middel is het beeld afgebroken, evenals het gedeelte vanaf de knieën. Aan weerskanten van het beeld worden gestileerd de zijkanten van de troon weergegeven. Op de rug van de troon is de mantel weergegeven. De afmetingen van het beeldfragment zijn 26,5 cm hoog, 25 cm breed en 18 cm lang. Aan de onderkant bevindt zich in het oorspronkelijke midden van het beeld een vierkant gat, een dook, een verbinding waarmee men het beeldhouwwerk aan de zuil kon verankeren. De zuil van Bunde heeft er ongeveer uitgezien zoals een exemplaar in het Römisch-Germanisches Museum te Keulen (afb. 5). Wie zegt U dat ik ben? De nu heersende opvatting is dat het om de godin Minerva of Juno gaat. Beelden op zuilen van deze Romeinse godinnen blijken een zeldzame verschijning te zijn. Wel zijn honderden Jupiter-monumenten bekend3 en daarmee een kenmerkend verschijnsel voor het gebied van de Romeinse provincie Germania Inferior. 4 Het is niet mogelijk een keuze te maken of het Minerva of Juno is. Zo lijkt een glooiing in het beeld waar de linkerarm heeft gezeten te suggereren dat het om de okselholte gaat. In dit geval moet de arm omhoog hebben gestaan. Hiermee lijkt het de beroemde houding van Minerva weer te geven met de omhoog geheven arm waarbij zij een speer vasthoudt. Maar deze houding komt ook bij Juno voor: zij houdt in haar linkerhand een scepter of hoorn des overvloeds vast. Titus Panhuysen wees mij

op de aanzet van een ronding in het beeld naast de rechterzijde van de troon. Dit kan wijzen op een schild, een bekend attribuut van Minerva als godin van oorlog en vrede. Er zijn echter ook enkele onregelmatigheden zichtbaar die zouden kunnen wijzen op een rad of wiel. Dit is een bekend attribuut van Fortuna, maar ook van Juno.5 De aanvankelijke Minerva van Bunde zou dus een Juno kunnen zijn. Indien dit laatste het geval is, dan lijkt het antwoord op de vraag over wie haar van het godengezin op zuilen vergezeld kan hebben te zijn: Jupiter en Minerva (de zogenaamde Capitolijnse Trias). De vindplaats en zijn buren In 2004 meldde ik de eerste Romeinse vondsten van de akker uit Bunde bij de RACM (nu de RCE, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed te Amersfoort). De vindplaats staat als toponiem bekend onder de naam ‘Het Hoogveld’. Er waren geen vondsten bekend van de betreffende akker bij de RACM en ook niet bij de Archeologische Dienst in Maastricht. Er ligt nog een andere Romeinse vindplaats in de buurt, ‘De Putsteegh’, ongeveer 100 m in noordoostelijke richting.6 Hier heeft vermoedelijk een Romeins bouwwerk gestaan. Het gebied heet nu het ‘Weerterbroekplantsoen’ en is bebouwd.

Afb. 3 Eén van de drie tronende Jupiters van Grevenbicht. Uit Panhuysen 1996. Hoog op de troon!

02-2012 binnenwerk.indd 107

|

107

26-03-12 15:51


Afb. 4 Een recent halffabrikaat van een tronende Juno in het Romeinse atelier in het prehistorisch park Samara bij Amiens, Frankrijk. Foto: auteur.

108

|

De archeologische geschiedenis van de vindplaats In eerste instantie werd na mijn melding van de nieuwe vondsten bij de RACM verondersteld dat het om de vindplaats De Putsteegh zou gaan. Dit bleek na het bestuderen van de informatie toch niet het geval te zijn. De toen jeugdige heren Coen Eggen en Titus Panhuysen waren al eens in 1966 poolshoogte gaan nemen op de akker waar ik later vondsten zou doen. Ook zij dachten dat daar wel eens de ‘villa van Habets’ van De Putsteegh zou kunnen liggen. Ze hadden geen kans gekregen om eventuele vondsten te doen, want de toenmalige provinciaal archeoloog J.H.F. Bloemers had ze persoonlijk van het weiland gestuurd en het onderzoek zelf door middel van grondboringen voortgezet.7 Bloemers kon niet veel conclusies trekken uit zijn onderzoek. Bij de vondsten uit de boorpunten en een waarneming bij een molshoop, vroeg hij zich af of de sporen, zoals dakpanfragmenten, wel Romeins waren?8 Daarna werd het lange tijd stil rondom de boomgaard, weiland en akker, tot het moment in 2008 dat het beeldfragment werd gevonden. In februari 2009 heeft op basis van mijn melding een veldverkenning plaats gevonden door Tessa de Groot van de RCE. Er werden dakpanfragmenten, bouwresten en enkele fragmenten van aardewerk aangetroffen.9

Kenmerken van de vindplaats In het Geuldal werd, voornamelijk in het Holoceen, lokaal verspoelde löss afgezet (colluvium). In het dal van de Maas liggen naast (jonge) holocene rivierkleiafzettingen ook oudere Maasafzettingen (LaatPleistoceen of Vroeg-Holoceen). De kronkelende Geul stroomt ter hoogte van Meerssen naar Bunde van oost naar west en ligt ten zuiden van de vindplaats. De vindplaats ligt in het overgangsgebied van het Geuldal en het Maasdal, op de kop van een oude rivierafzetting. Dergelijke Romeinse woonlocaties op lichte verhogingen in het rivierlandschap zijn ook van elders bekend, bijvoorbeeld de villa van Borgharen. De plaats waar de vondsten zijn gedaan is door een hellend vlak onderhevig aan erosie. De concentratie van vondsten meet ca. 20 bij 35 m. De oorspronkelijke omvang van het bewoonde terrein is onduidelijk. De concentratie wordt namelijk begrensd door de rand van de akker, met daarnaast de A2 en de Maastrichterweg. De godin en haar mogelijke situering in het Romeinse landschap Jos Habets schreef al over het vermoeden van een diverticulum, een aftakking van de Via Belgica, richting De Putsteegh in Meerssen.10 In 2008 zijn tijdens een Inventariserend Veld Onderzoek ten oosten van Amby en nabij Mariënwaard (Meerssenerweg) twee diverticula aangetroffen.11 Het diverticulum dat bij Amby werd teruggevonden liep richting noord-zuid. Als dit diverticulum zijn richting zou blijven volgen dan zou het niet alleen de (vermoedelijke) loop van de Via Belgica doorkruisen, maar ook de Geul. In deze geschetste situatie moet er een brugovergang zijn geweest en de weg moet een verder verloop hebben gehad ter hoogte van ‘Het Hoogveld’, in de buurt van De Putsteegh bij Bunde. Dat is op een afstand van circa 1600 m tot het diverticulum in Amby. Een mooie plaats voor een godenbeeld, want die werden bij wegen geplaatst! Het vondstmateriaal Naast fundamentresten, zoals mortel,

Hoog op de troon!

02-2012 binnenwerk.indd 108

26-03-12 15:51


mergel en ‘moeraskalk’, zijn er ook veel dakpanfragmenten aangetroffen. Het aardewerk betreft fragmenten van dolia, wrijfschalen en (kook)potten, maar ook twee fragmenten terra sigillata en enkele scherven van dunwandige (zwart) geverniste drinkbekers met kamstreep-motief. Het aardewerk is gedateerd tussen ca. de 1e en de 3e eeuw. Opvallend zijn metaalvondsten van brons die ik aantrof. (afb. 6) Ze zijn hoofdzakelijk militair of cultisch van karakter. Zo zijn er zeker vier objecten gevonden die verband houden met militaria, namelijk uitrustingsstukken en paardentuig. Twee fragmenten van vermoedelijk een schubbenpantser (lorica squamata), een bronzen ‘knopje’ dat ter versiering en hechting werd aangebracht op leren en metalen elementen van militaire uitrusting, evenals een bronzen ‘knoop’ met cirkelversiering.12 Een bronzen stuk leerbeslag in ruitvorm met vulva is hoogstwaarschijnlijk paardentuig, ca. 2e-3e eeuw. Er is ook een kleine loden vulva gevonden. Een bronzen hamertje heeft als amulet of als leerbeslag gediend. Andere vondsten zijn drie fibulae, een daarvan is Keltisch of Frankisch. Er is ook een bronzen armbandfragment gevonden met een gestileerd slangmotief. Er zijn vier munten aangetroffen, waaronder een denarius van Marcus Antonius, circa 32-31 voor Chr. en een follis van Constantijn de Grote, circa eerste helft 4e eeuw na Chr. Op de achterkant staat de beroemde afbeelding van Romulus en Remus die gevoed worden door de wolf. De bronzen vulva op ruit en het hamertje zijn in onze contreien relatief zeldzaam. Dergelijke vondsten zijn vooral bekend uit de limes met zijn primair militair karakter.13 Er zijn ook voorwerpen van ijzer teruggevonden: een mes, mogelijk een fragment van een pijlpunt en een zwaard, twee hoefijzers en een hengsel.

meestal af. Een andere, wat spannender verklaring kan zijn dat er een ‘beeldenstorm’ was tijdens één of meer woelige perioden in de Romeinse geschiedenis,14 bijvoorbeeld door de Franken rond 400 na Chr, in de periode dat het christendom zijn intrede deed en dus het geloof in maar één god. Het aantal gevonden tronende goden neemt nog steeds toe; recentelijk werd er nog een tronende Jupiter in Midden-Limburg gevonden.15 Meestal zijn deze beschadigd, verweerd en bijna altijd zonder hoofd, maar deze brokstukken zijn wel de dans ontsprongen van het latere secundaire gebruik als grondstof voor kalkbranderijen, als fundament of als slijpsteen (Nievelstein). Op grond van de vondsten in Nordrhein-Westfalen zullen er ook in deze contreien Jupiter-zuilen zijn geweest die op villaterreinen stonden.16 Ook kunnen de zuilfragmenten ons mogelijk in de toekomst de weg wijzen naar nieuw te ontdekken heiligdommen en tempels. Van de in 1983 gevonden 10 meter hoge godenpijler – ooit met een staande Jupiter op de top – die binnen een heilig domein stond, is tot op heden de bijbehorende tempel nog niet gevonden. De resten van de pijler zijn te bezichtigen in de kelder van hotel Derlon, aan het Onze Lieve Vrouwplein in Maastricht. Aan het begin van de 4e eeuw propageerde keizer Constantijn het christendom.

Afb. 5 Een Jupiterzuil die is gevonden in Keulen (Longerich); in het RömischGermanisches Museum van Keulen. Foto: auteur.

Afb. 6 Bronzen Romeinse objecten verzameld op de vindplaats van de tronende Juno uit Bunde. Foto: auteur.

Van de troon gestoten Het valt op dat van de meeste tronende godenbeelden het hoofd ontbreekt. Natuurlijk is het zo dat dit het meest kwetsbare gedeelte is, want zodra het van zijn zuil tuimelde, brak het hoofd er Hoog op de troon!

02-2012 binnenwerk.indd 109

|

109

26-03-12 15:51


De mensen zijn door de eeuwen heen steeds minder gaan geloven in de Romeinse goden en hun keizers die zich vaak zelf tot god lieten uitroepen. Constantijn rekende hiermee definitief af met het meergodendom van het Romeinse Rijk en bracht de mensen naar één god en een wereldlijke keizer. De godenbeelden zijn

in de loop der tijd uit het landschap verdwenen, om 2000 jaar later de vinder te laten raden wie daar langs de akker ligt...17 Vroenhof 14 6301 KG Houthem St. Gerlach pepels@hetnet.nl

Noten 1 Jim Pepels is als amateurarcheoloog actief binnen de regio Heuvelland. Zijn specialismen zijn de Prehistorie en de Romeinse tijd van Zuid-Limburg. Naast het uitvoeren van veldprospecties en het deelnemen aan opgravingen schreef hij diverse artikelen en het boek Prehistorische en Romeinse vondsten in en rondom Ulestraten, gemeente Meerssen. Hij is werkzaam bij PGZ-zorgverlening. 2 De eerste bekende tronende Jupiters uit Limburgse bodem werden in Grevenbicht, gemeente Sittard-Geleen gevonden. In 1948 werden er in de Houtstraat drie ontdekt. Zij kunnen worden gedateerd rond het eerste kwart van de 3e eeuw en zijn alle gemaakt uit Nievelstein, een zandsteen die bij het Wormdal gewonnen werd. Eén van de Jupiters is te zien op afbeelding 3. Het beeld heeft een hoogte van 66 cm, een breedte van 33,5 cm en een lengte van 28 cm. Het exemplaar is te bezichtigen in een van de vitrines van het Centre Ceramique te Maastricht. 3 Noelke 2005, 128, 132, 135. 4 Germania Inferior bestreek een groot deel van Zuid-Nederland en een gedeelte van Duitsland ten westen van de Rijn met als provinciehoofdstad Colonia Agrippina, het huidige Keulen. 5 Juno: godin van het zuivere licht, de maan, een godin van de vrouwen. 6 Habets, 1871, 9-10. Pepels, 2010, 4. 7 Mededeling Titus Panhuysen en Coen Eggen. 8 Archis-waarnemingsnummer: 37609 (voorheen: ROB-objectnummer 61FN-17). 9 Archis-waarnemingsnummers: 419746 en 419709. 10 Oberndorff, T. & Niesten M., 1994: Meerssen, impressies uit het rijke verleden van een jonge gemeente,. Meerssen 1994, blz 14. 11 Meurkens, Heunks & van Wijk, 2009, 71, 72, 74. 12 Zie voor een vergelijking Van Daele 2001. 13 Een identieke vulva is ook aangetroffen op villaterrein ‘Het Steenland’ in Hulsberg (J. Hontem, 1986). 14 Noelke, 2005, 130. 15 Panhuysen, 2010. 16 Noelke, 2005, 128, 129 130, 133, 134, 135, 136. 17 Met dank aan drs. W. Dijkman en dr. T.A.S.M. Panhuysen. Dit artikel is opgedragen aan mijn kinderen Tim, Thijs (†) en Isa Pepels. Literatuur Daele van, B., 2001: Romeinse militaria in een Romeinse kelder in het Bemelerveld te Maastricht. In: Archeologie in Limburg, 89, 15. Habets, J., 1871: Découvertes d’Antiquités dans le Duché de Limbourg, Roermond. Hontem, J., 1986: Romeins leerbeslag. In: Archeologie in Limburg, 30, 191-192. Meurkens, L., Heunks E. & van Wijk, I.M., 2009: Bewoning, infrastructuur en begraving van IJzertijd tot Middeleeuwen in het toekomstig tracé van de A2-passage bij Maastricht. Een Inventariserend Veld Onderzoek door middel van proefsleuven. (Archol-rapport nr. 120). Noelke, P., 2005: Iuppitersäulen und -pfeiler in Niedergermanien - Neufunde aus 25 Jahren, in: Von Anfang an. Archäologie in Nordrhein-Westfalen. Römisch-Germanisches Museum der Stadt Köln, 2005, 128-137. Oberndorff, T. & Niesten M., 1994: Meerssen, impressies uit het rijke verleden van een jonge gemeente, Meerssen 1994. Panhuysen, T.A.S.M., 1996: Romeins Maastricht en zijn beelden, Maastricht. Panhuysen, T.A.S.M., 2010: Iuppiter Optimus Maximus Mederiaco, een tronende Jupiter in Melick. In: Jaarboek 42, Roerstreek 2010, 97-103. Pepels, J., 2009: Prehistorische en Romeinse vondsten in en rondom Ulestraten, gemeente Meerssen, Houthem St. Gerlach, 2009. Pepels, J., 2010. Hoog op de troon! Over een Romeins beeldhouwwerk uit Bunde, gemeente Meerssen. In: Archeologie in Limburg, 114, 2-8.

110

|

Hoog op de troon!

02-2012 binnenwerk.indd 110

26-03-12 15:51


Grafveld uit de Romeinse tijd te Annendaal nabij Posterholt (HVR 182)1 Huub Schmitz2

Inleiding De Heemkunde Vereniging Roerstreek (HVR) kent een lange geschiedenis van archeologisch onderzoek in de vorm van opgravingen en veldverkenningen. Er zijn vooral veel Romeinse grafvelden opgegraven.3 Recentelijk werd een klein grafveld onderzocht op de grens van Posterholt en Echt op de Annendaal; het kreeg als registratienummer HVR 182 mee. Al lang wordt het gebied ten zuidoosten van Posterholt archeologisch verkend en dit leverde veel vindplaatsen op, met name uit de Steentijd, maar ook grafvelden uit jongere perioden.4 In de omgeving zijn nog drie andere grafveldjes uit de Romeinse tijd bekend die gedeeltelijk onderzocht en opgegraven zijn. In 1979 werden er voor het eerst vondsten opgeraapt op de akker, waar later het onderzoek zou plaatsvinden. Het waren er niet veel, maar omdat er een fragment van een glazen La Tène-armband bijzat, werd de vindplaats toch jaarlijks in een veldverkenning opgenomen. Door de schaarse vondsten leek het geen vindplaats van groot belang. Dat veranderde in het voorjaar van 1998 dramatisch. De voormalige pachter de heer Wiel Reihs uit Posterholt was een liefhebber en fokker van het Belgische trekpaard. Hij had een akkerbouwbedrijf en bewerkte zijn land vanaf het eind van de jaren ’50 van de vorige eeuw voornamelijk met zo’n Belgisch paard. Daardoor werd niet al te diep geploegd. Toen de akker na zijn pensione-

Afb. 1 Overzichtskaart van het Romeinse grafveld Posterholt-Annendaal met alle grondsporen. Tekening: O. Odé.

ring een andere gebruiker kreeg, veranderde de situatie. De grond werd met veel zwaardere machines dieper geploegd, gewoeld en vaker bemest. Nadat het perceel in februari 1998 was diepgewoeld en -geploegd, werden bij de jaarlijkse veldverkenning plotseling niet minder dan negentien opvallende plekken waargenomen met scherven van Romeins aardewerk en crematieresten. Het was duidelijk dat hier een Romeins grafveldje werd verploegd. De archeologiegroep van de HVR greep in en voerde ter plekke een noodopgraving uit. Situering grafveld De vindplaats ligt op het einde van een groGrafveld uit de Romeinse tijd te Annendaal

02-2012 binnenwerk.indd 111

|

111

26-03-12 15:51


Afb. 2 Het terra-sigillataaardewerk. Foto: auteur.

Afb. 3 Lakbekers geproduceerd in Nijmegen en het Rijnland. Foto: auteur.

112

|

te NO-ZW gerichte kaap op de helling van het hoogterras van Koningsbosch ten zuiden van Posterholt in de gemeente Echt-Susteren. De hoogte bedraagt ca. 42,5 meter boven NAP. Aan de voet van deze helling sleet de Roer oudtijds een breed dal uit tussen dit hoogterras en de hoge noordelijker gelegen Meinweg. Nu stroomt in dit dal van de oude Roerbedding de nog maar nietige Vlootbeek op ca. 30 meter boven NAP. De akker waarop het grafveld ligt, is waarschijnlijk al in de 17e eeuw ontgonnen. Dat is zichtbaar op de Tranchot-kaart uit 1802-1804. Later was het terrein weer als bos in gebruik, wat is af te leiden uit de grondsporen van greppels die parallel aan elkaar op een onderlinge afstand van ongeveer zes meter over het grafveld heen lopen. Ze zijn herkenbaar door donker gekleurde banen onder de bouwvoor. De greppels waren nog ongeveer 50 cm diep. Met de grond uit deze greppels werden zogenaamde rabatten opgehoogd waarop dan bomen werden geplant. Daarna is het steeds akkerland gebleven. Aanwijzingen daarvoor zijn de vondsten van muntjes, kleingeld uit de eeuwen daarna, die waarschijnlijk met de mest op de akker terecht zijn gekomen. Al bij de ontginning of bij het maken van de rabatten zijn enkele graven vernield. De graven in de spoornummers 22, 42 en 45 zijn verstoord terwijl nog enkele andere

graven zijn geraakt. Kennelijk heeft men ze toen niet opgemerkt. Het grafveld ligt op de meest oostelijke van twee lichte verhogingen in het perceel. Deze verhogingen zijn gevormd door uitlopers van verstoven zandruggen. Lager loopt er langs het perceel een oude weg. Vondsten van Romeinse aardewerkfragmenten links en rechts van deze weg doen een Romeins wegtracé vermoeden. Het moet dan een verbindingsweg geweest zijn van Jülich (Juliacum) naar de Romeinse hoofdweg van Heerlen (Coriovallum) naar Xanten (Colonia Ulpia Trajana). De weg heeft deze hoofdweg mogelijk gekruist ten zuiden van Posterholt en heeft vandaar doorgelopen via Montfort naar Maasbracht (villa) en Heel (Catualium). Veel bewoningssporen langs deze weg en in de naaste omgeving zijn echter nog niet aangetroffen. Toch doen fragmenten van onder andere dakpannen, glas en gebruiksaardewerk op een locatie langs de veronderstelde weg vermoeden dat daar in de Romeinse tijd gebouwen hebben gestaan. In het najaar van 2009 is in de nabijheid van het veronderstelde tracé in Montfort een Romeinse muntschat ontdekt met 65 denarii en 6 aurei.5 De opgraving In de periode 1998/1999 werd er door een zevental leden van de HVR in verschillende combinaties in hun vrije tijd, meestal op zaterdagen, gegraven. Eerst werd een solide meetsysteem uitgezet, waarbij een hoofdmeetlijn werd gekoppeld aan de hoogspanningsmast nr. 63 op het naastgelegen perceel. Dagelijks werden veldtekeningen gemaakt met de schaal 1:50 van het deel dat weer was onderzocht en steeds toegevoegd aan de overzichttekening. (afb. 1) De teellaag werd handmatig verwijderd.

Grafveld uit de Romeinse tijd te Annendaal

02-2012 binnenwerk.indd 112

26-03-12 15:51


Daarna werd het vlak geschaafd, gefotografeerd en werden de sporen ingetekend. Een aangetroffen spoor werd verder uitgeprepareerd met troffel en borstel en weer gefotografeerd en ingetekend. Voor Romeinse begrippen was het grafveldje van Posterholt-Annendaal klein. Bij de opgraving zijn er 46 grondsporen gedocumenteerd, waarvan 40 crematiebegravingen. Veel meer zullen er niet geweest zijn, hoewel de begrenzing in westelijke richting niet echt vastgesteld kon worden, omdat het grafveld aan de rand van een bos is gelegen. In het grafveld waren de urnen en bijgiften van aardewerk of glas op een enkele uitzondering na gebroken, beschadigd of fragmentarisch. Aan de hand van de breuken en de scherven kon worden vastgesteld dat veel daarvan recentelijk gebeurde en dat het grafveld op het punt stond door het dieper ploegen geheel vernield te worden. De meeste graven bevonden zich net onder en soms al gedeeltelijk in de bouwvoor. Vermoedelijk zijn niet meer graven aanwezig in de akker of zijn ze dieper gesitueerd en derhalve beter beschermd. Bij veldverkenningen na de opgraving van 1998 zijn geen Romeinse vondsten meer gedaan met uitzondering van drie munten. Het gaat om een as van Augustus (27 v. Chr.-14 n. Chr.), een as van Antoninus Pius (138-161 n. Chr.) en een dupondius van Marcus Aurelius (161-180 n. Chr.) die met een metaaldetector werden gevonden. Omdat op de akker een soort compost is verspreid waarin zich veel metaalresten en zilverpapier bevinden, is nader detectoronderzoek ondoenlijk geworden.

Graftype Urnbegraving

Aantal 7

Crematie zonder grondspoor en zonder grafgiften Crematie zonder grondspoor en met grafgiften Crematie met grondspoor en zonder grafgiften Crematie met grondspoor en met grafgiften Totaal

5 10 9 9 40

Van vijf graven is het duidelijk dat de crematie in een urn was gedaan (grafnummers: 1, 15, 19, 30 en 35 ) en van twee verstoorde graven is dat het vermoeden (spoornummers: 2 en 8). In totaal zou het dus om zeven graven gaan. Bij de 33 graven zonder urn zijn er vier groepen te onderscheiden: deposities met en zonder grafkuil – althans, er is wel of niet een grondspoor zichtbaar – en met en zonder bijgiften. Er zijn vijf graven zonder grondspoor en zonder bijgiften (spoornummers: 6, 21, 31, 34 en 40). Dat er sprake is van een graf kan alleen afgeleid worden uit het voorkomen van crematieresten in het opgravingsvlak. Tien graven zonder een grondspoor bevatten wel grafgiften (spoornummers: 3, 4, 5, 10, 13, 16, 17, 22, 29 en 32). Negen graven hebben een duidelijke grafkuil, maar bevatten geen grafgiften (spoornummers: 12, 14, 23, 25, 26, 27, 28, 33 en 37). Eenzelfde aantal bevatte wel grafgiften (spoornummers: 7, 9, 11, 18, 20, 24, 36, 38 en 39). In twee graven werden twee afzonderlijk geplaatste crematies aangetroffen (spoornummers: 2 en 35) zodat dit waarschijnlijk dubbelgraven zijn.

Afb. 4 Het ruwwandige aardewerk. Foto: auteur.

Graftypen De Romeinen begroeven hun doden op verschillende wijzen. Iedereen werd gecremeerd, maar er zijn in het grafveld van Posterholt-Annendaal twee verschillende vormen van bijzetting. De crematie werd in een urn gedaan en daarna in een graf kuil geplaatst, of de crematie werd zonder container direct in een grafkuil gelegd. Grafveld uit de Romeinse tijd te Annendaal

02-2012 binnenwerk.indd 113

|

113

26-03-12 15:51


Afb. 5 De ijzeren naald en een zalfsteen uit het crematiegraf (grondspoor 26). Foto: auteur.

Afb. 6 Tussen de crematieresten van het graf met spoornummer 15 kwamen ook deze fragmenten bewerkt bot te voorschijn. Mogelijk zijn het onderdelen van scharnieren van een houten kistje. Foto: auteur.

114

|

De grafgiften en enkele bijzonderheden Het leeuwendeel van de grafgiften bestond uit aardewerk: blauwgrijs, ruwwandig, pijpaarde, terra sigillata en een kurkurn. (afb. 2, 3 en 4) Daarvan waren kommen, bekers, schalen, wrijfschalen, deksels, kruiken en kookpotten gemaakt. Het overgrote deel van dit aardewerk zal in de regio zijn vervaardigd, maar er konden ook stukken uit het Rijnland en uit OostGalliĂŤ onderscheiden worden. In slechts twee graven werd glas aangetroffen. Het gaat om een drinkbeker met standring met een lichtgroene kleur (grafnummer 5) en een flesje met een brede platte voet (spoornummer 33). De metaalvondsten zijn ook niet overda-

dig. Vier fragmenten van brons en een van ijzer konden niet nader gedetermineerd worden. Dat kon wel met een ijzeren naald. Het talrijkst zijn de bronzen voorwerpen: munten (zes stuks), armbandfragmenten (twee stuks) en vier mantelspelden, waaronder een ogenfibula (spoornummer 41) en een draadfibula (spoornummer 23). Buiten de graven werd in het vlak nog een stukje La Tène-glas gevonden. Twee graven leverden bijzondere vondsten op. In de bijzetting met spoornummer 26, een grafkuil waarin zich losse crematieresten bevonden en een zwart bekertje dat met zand bestrooid is (Stuart Type 4), werden ook een ijzeren naald, een fragment van een bronzen armband en een zalfsteentje aangetroffen. Het zalfsteentje is van een leiachtig gesteente en heeft afgeschuinde zijden en in het midden een kleine ronde verdieping voor het mengen van zalf. (afb. 5) In het relatief rijke graf met rechthoekige kuil (spoornummer 15), werden vijf stuks aardewerk geborgen: een ruwwandige tonvormige pot, een ruwwandig deksel, twee lakbekers en een bekertje van terra sigillata. Daarnaast kwamen een bronzen

Grafveld uit de Romeinse tijd te Annendaal

02-2012 binnenwerk.indd 114

26-03-12 15:51


munt en een fibula tevoorschijn. De bijzonderheid zat tussen de crematieresten. Met de dode is namelijk ook versierd bot mee verbrand (afb. 6). Mogelijk zijn het fragmenten van scharnieren van een kistje of kastje. Vondsten van verbrand been die als scharnieren zijn geïnterpreteerd zijn o.a. bekend uit Gulpen, Linne, Simpelveld en Heel6 (afb. 6). Datering Op grond van het aardewerk en de munten is het grafveld voornamelijk gedurende de tweede helft van de 1e eeuw en tijdens de gehele 2e eeuw na Chr. in gebruik is geweest. De begraving met de kurkurn in spoor 35 kan gedateerd worden in het begin van de 1e eeuw na Chr. De andere urnbegravingen, de blauwgrijze potten van Belgische waar, dateren vanaf 25 tot 125 na Chr. Dit zou kunnen betekenen dat er ook reeds eerder dan de tweede helft van de 1e eeuw, zij het incidenteel, begravingen kunnen hebben plaatsgevonden. Posterholt-Annendaal en andere Romeinse grafvelden De grafvormen en de samenstelling aan grafgiften vertonen diverse overeenkomsten met die van een Romeins grafveld in Maaseik (B) dat in de jaren zeventig is onderzocht.7 Hier werden tweehonderd graven geborgen. Ook zijn er meerdere overeenkomsten met een grafveld op de Ossenberg in Linne.8 Hoewel de graven in dit grafveld rijker zijn, vertonen ze ook meerdere parallellen met het grafveld van Posterholt. Parallellen zijn onder andere te vinden in: - getordeerde bronzen armbanden(fragmenten) - ijzeren naalden - glazen flesje - gelakte bekers; ogenfibula - draadfibula - terra-sigillatawrijfschaaltje met leeuwenkopje - deukbeker - La Tène-glas. Bewoningssporen zijn in de omgeving van het grafveld van Annendaal nog niet aangetroffen. Vanwege de bescheiden omvang en de niet rijke bijgiften, alsmede de andere kleine grafveldjes in de nabijheid, lijkt een kleine boerennederzetting in de directe omgeving met eenvoudige

vakwerkgebouwen het meest voor de hand te liggen. De bewoners hiervan zullen hun laatste rustplaats in het grafveldje hebben gevonden.9 Scholtisweg 33 6065 CV Montfort huubschmitz@home.nl

Noten 1 Dit artikel is eerder in een gedetailleerdere vorm gepubliceerd (Schmitz 2011). 2 Huub Schmitz is gepensioneerd en al sedert de jaren ’70 actief als amateurarcheoloog rond zijn geboortedorp Posterholt. Hij is lid van de Heemkunde Vereniging Roerstreek. 3 Bijvoorbeeld: Melick-Kennedysingel (Bekkers 1973; Bekkers & Gootzen 1977; Smeets 1980), Melick-Tonnedenhof (Smeets 1982) en Posterholt-Voorst (Smeets 1984). Ook werd door leden van de HVR assistentie verleend bij opgravingen in Linne, Buggenum en Heel. 4 Zie Bekkers & Gootzen 1977; Smeets 1982 en Willems 1986. 5 Schmitz 2010. 6 Hupperetz 1991. 7 Janssens 1977. 8 Hier zijn ongeveer vijftig graven gevonden (Hiddink 2005). 9 De uitwerking van het onderzoek is uitgevoerd door leden van de Heemkunde Vereniging Roerstreek. Lieke van Diepen assisteerde met de determinatie van het aardewerk. Het aardewerk werd gerestaureerd door Tim Dziurawski. Het metaal is geconserveerd door restauratiebedrijf Restaura in Haelen. Literatuur Bekkers, H., 1973: Een Romeinse begraafplaats in St. Odiliënberg. In: Jaarboek Roerstreek 5, 87-89. Bekkers, H., & P. Gootzen, 1977: De Romeinen in de Roerstreek. In: Jaarboek Roerstreek 9, 33-52. Janssens, D., 1977: Een Gallo-Romeins grafveld te Maaseik. Archaeologica Belgica 198. Hiddink, H., 2005: Een grafveld uit de Romeinse tijd op de Ossenberg te Linne, gemeente Maasbracht. Zuid-Nederlandse Archeologische Rapporten 25. Amsterdam. Hupperetz, W., 1991: Benen scharnieronderdelen uit de Romeinse tijd. In: Westerheem 60, 19-23. Schmitz, H., 2010: Uit het moeras opgedoken; de vondst van een Romeinse muntschat in Montfort. In: Jaarboek Roerstreek 2010 42, 7- 20. Schmitz, H., 2011: Grafveld uit de Romeinse tijd te Annendaal nabij Posterholt (HVR 182). Jaarboek Roerstreek 2011 43, 183-204. Smeets, J.H.M., 1980: Een Romeins grafveld aan de Kennedysingel te Melick. In: Jaarboek Roerstreek 12, 129-151. Smeets, J.H.M., 1982: Een Romeins grafveld nabij Tonnedenhof te Melick. In: Jaarboek Roerstreek 14, 121-162. Smeets, J.H.M., 1984: Een Romeins grafveldje te Posterholt. In: Jaarboek Roerstreek 16, 132-139. Willems, W., 1986: Archeologische kroniek van Limburg over 1984: Posterholt. In: Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg 121, 181-184.

Grafveld uit de Romeinse tijd te Annendaal

02-2012 binnenwerk.indd 115

|

115

26-03-12 15:51


Noodopgraving van een Romeins grafveld te Heel (gemeente Maasgouw) Har Heijmans & Danny Keijers1

De Maas heeft altijd een grote aantrekkingskracht gehad op de mens. Dit was in de Romeinse tijd niet anders. Op de westelijke oever van de Maas lag de weg die Tongeren met Nijmegen verbond. In het dorp Heel verwijst het toponiem Heerbaan mogelijk nog naar deze weg. In mei 2008 werd een lid van de Stichting Streekarcheologie Peel, Maas & Kempen (P., M. & K.) verzocht om hulp voor het bergen van een Romeins graf dat tijdens bouwwerkzaamheden nabij de Heerbaan in Heel was aangetroffen. Al snel bleek dat het niet bij dit ene graf zou blijven.

Afb. 1 De diverse onderzoeken nabij het plangebied. Inzet: ligging in Nederland (ster). Kaart: RAAP Archeologisch Adviesbureau.

116

|

Catualium De Peutingerkaart, een 12e of 13e eeuwse kopie van een 3e eeuwse wegenkaart, vermeldt diverse stationes langs de Romeinse weg die Tongeren met Nijmegen verbond. Zo wordt tussen Feresne (gesitueerd rond Dilsen, BelgiĂŤ) en Blariacum (gesitueerd rond Blerick) ook de statio Catualium vermeld. Er is een sterk vermoeden dat Catualium lag ter hoogte van het huidige dorp Heel. Archeologisch bewijs dat Heel vereenzelvigd kan worden met Catualium is er vooralsnog niet. Wel zijn in Heel diverse meldingen van Romeinse vondsten bekend. Veel van deze, in vroegere tijden gedane vondsten, zijn echter in de loop der tijd verloren gegaan. Langs de Panheelderweg werden in 1964 onder wetenschappelijke leiding van J.E. Bogaers 43 Romeinse graven opgegraven (af b. 1). Hoewel gedacht werd dat de grenzen van het grafveld bereikt waren, werden twee jaar later nog eens vier graven gedocumenteerd in een 65 m verderop gelegen bouwblok. In 1967 werden in het tussenliggende bouwblok door de heer Bloemers (toenmalig Provinciaal archeoloog) nog

Noodopgraving van een Romeins grafveld te Heel

02-2012 binnenwerk.indd 116

26-03-12 15:51


eens zeven graven aangetroffen.2 Aanleiding noodopgraving De opgraving van 1964 werd aan de noordzijde begrensd door het terrein van de stichting Daelzicht, een zorgcentrum voor verstandelijk gehandicapten. Voor dit terrein werden in het begin van de 21e eeuw herinrichtingsplannen gemaakt om de bewoning van de cliënten aan te passen aan de huidige normen. In de praktijk betekent dit dat 25 zorgwoningen moeten worden gebouwd waarbij ook de infrastructuur wordt aangepast. Dit zou veel verstoring van het bodemarchief tot gevolg hebben. Voor de vergunningsafgifte is in 2003 dan ook een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in de vorm van een bureau- en verkennend booronderzoek.3 In diverse boringen werd Romeins aardewerk gevonden en bovendien bleek de ondergrond relatief onverstoord. De conclusie was dat er waarschijnlijk, ondanks plaatselijk diepere verstoringen, een relatief intact Romeins grafveld aanwezig is. Er werd dan ook geadviseerd om de aanwezigheid van eventuele archeologische waarden door middel van proefsleuven te onderzoeken. Desondanks heeft een archeologisch vervolgonderzoek nooit plaatsgevonden en werd in mei 2008 gestart met de bouwwerkzaamheden. Op zaterdagmorgen 17 mei 2008 inspecteerde een buurtbewoner met zijn zoon een pas uitgegraven bouwput, ca. 20 m ten noorden van de opgraving uit 1964. Hier vonden zij direct een graf (S 6) met diverse bijgiften. Onder de bijgiften bevonden zich onder meer een fraaie jachtbeker en terra-sigillata-borden waarvan één met graffito (afb. 2). Aangezien de vrees bestond dat de bouwvakkers na het weekend de bouwput verder zouden uitgraven, werd hulp gezocht om het graf te bergen. De opgraving Twee uur na het telefoontje van de vinder waren op die zaterdag meer dan tien mensen vrijwillig actief in de bouwput. In de

tussentijd had de buurtbewoner al een tweede graf ontdekt (S1). De vrijwilligers waren vooral lid van de Stichting Streekarcheologie Peel, Maas& Kempen (P., M. & K.)4 maar ook leden van Heemkunde vereniging Roerstreek (Odilienberg) en van Leudalgroep (Haelen) waren aanwezig. Eerst werd door de vrijwilligers het vlak in de gehele bouwput geschaafd. Ruim dertig sporen, waarvan de meeste graven, kwamen te voorschijn en werden op vlaktekening gezet (afb. 3). Ondanks het harde werken werd snel duidelijk dat de graven niet tijdig geborgen konden worden. De gemeente Maasgouw werd gewaarschuwd en deze nam dan toch haar verantwoordelijkheid door de bouwwerkzaamheden meteen stil te leggen. Er volgde overleg met Daelzicht, BAAC, Gemeente Heel en een lid van Peel, Maas & Kempen. Alle partijen zagen graag dat P, M & K. deze bouwput verder zou opgraven wat ook in de daarop volgende dagen en avonden is uitgevoerd. Door P., M. & K. werd ook een opgravingsvergunning bij de Rijksdienst aangevraagd, welke onder nummer U08-291/FB werd verleend.

Afb. 2 Graf 6 was door een buurtbewoner aangetroffen. Dit graf bevatte onder meer een fraaie jachtbeker (links) en een terrasigillata-bord met graffiti (rechts). Foto: Peel, Maas & Kempen.

Landschappelijke context In de ca. west-oost georiënteerde bouwput (ca. 36 m x 13 m) zijn diverse profielen gedocumenteerd om inzicht te krijgen in de bodemkundige en fysisch-geografische gesteldheid. Hieruit bleek dat onder de ca. 30 cm dikke bouwvoor een esdek aanwezig was. Hoewel het huidige reliëf relatief vlak is, was het terrein van nature licht hellend. In het van oorsprong hogere noordwesteNoodopgraving van een Romeins grafveld te Heel

02-2012 binnenwerk.indd 117

|

117

26-03-12 15:51


doorsnede, had een breedte variërend van ca 1,25 tot 2 m en een diepte van ca. 1 m. De precieze datering van het spoor blijft onzeker. Enkele handgevormde scherven uit de vulling waren te fragmentarisch om een nauwkeurige datering toe te laten. De gracht is alleszins ouder dan de 1e eeuw na Chr. aangezien het spoor door twee Romeinse graven werd oversneden.5

Afb. 3 Overzicht van de sporen in de bouwput; inzet: de ligging van de bouwput ten opzichte van de opgraving van Bogaers in 1964. Kaart: RAAP Archeologisch Adviesbureau.

lijke deel was het esdek merkelijk minder dik dan in het oostelijke deel. Bovendien bevond zich in het westelijke deel onder het esdek vrijwel direct het pleistocene moedermateriaal (C-horizont) wat doet vermoeden dat al voor de aanwezigheid van het esdek gedeeltelijke erosie is opgetreden. Naar het zuidoosten toe waren daarentegen nog een oude akkerlaag en daaronder een inspoelingshorizont (B-horizont) bewaard gebleven. Als gevolg van het natuurlijk hellende terrein was het westelijke deel van de bouwput al ca. 40 tot 50 cm diep in de pleistocene afzettingen aangelegd en waren de meeste sporen verdwenen. In het noordoostelijke deel was slechts een dun restant van de pleistocene afzettingen verwijderd terwijl in het zuidoostelijke deel nog een restant van het esdek aanwezig was. In het zuidoostelijke deel van de bouwput waren de sporen dan ook nog relatief goed bewaard gebleven. Greppel Het oudste spoor betrof een greppel (S 29) die over de gehele lengte van de bouwput te volgen was. De greppel, met V-vormige

118

|

Romeinse graven Tijdens het onderzoek zijn in totaal negentien sporen als graf geïnterpreteerd (tabel 1), in alle gevallen crematiegraven.6 Waarschijnlijk waren in de bouwput meer graven aanwezig. Naast het feit dat het westelijke deel van de bouwput te diep was uitgegraven, bleken ook in het noordoostelijke deel enkele graven ‘afgetopt’ (graven 2 en 5). In het noordelijke profiel zijn bovendien nog diverse aangesneden graven herkend. Omwille van ‘schatgravers’ die op het terrein werden gesignaleerd, zijn enkele van deze ‘profielgraven’ geborgen (graven 22 en 26). Alleen de ‘profielgraven’ 10, 20 en 31 zijn niet volledig opgegraven. Hoewel in enkele graven alleen crematieresten zijn teruggevonden, waren er ook graven met bijzondere grafbijgiften.7 Een klein deel van de bijgiften is mee verbrand op de brandstapel, maar het merendeel was onverbrand in de grafkuil bijgezet. Als opvallende vondsten gelden drie olielampjes (graven 16 en 8)8, een mogelijke scherf van een rookschaaltje (graf 20) en verbrand glaswerk (graf 22). Hiernaast zijn drie stuks terra sigillata met graffiti aangetroffen. De lampjes en het rookschaaltje hangen wellicht samen met Mediterrane voorstellingen rond het dodenritueel.9 Ze komen nauwelijks voor in de rurale grafvelden en duiden op een sterke romanisering.10 De graven met grafbijgiften kunnen op basis van het aardewerk gedateerd worden.11 Graven 1 en 11 kunnen in de tweede helft van de 1e eeuw geplaatst worden. De graven 8, 15, 16a en 16b dateren

Noodopgraving van een Romeins grafveld te Heel

02-2012 binnenwerk.indd 118

26-03-12 15:51


Afb. 4 Graf 6 was door een buurtbewoner grotendeels uitgespit. Uit het onderzoek bleek dat de crematieresten van de overledene waren bijgezet in een door tegulae gevormde grafkist. Foto: Peel, Maas & Kempen.

Afb. 5 Graf 8 behoorde vermoedelijk tot een vrouw met een leeftijd tussen 20 en 35 jaar. Foto: Peel, Maas & Kempen.

aan het einde van de 1e eeuw en mogelijk nog het begin van de 2e eeuw na Chr. Het merendeel van de graven dateert in de tweede of het begin van de 3e eeuw. Deze datering is conform het beeld dat al bestond van het in 1964 opgegraven deel van het grafveld, hoewel vondsten uit de 1e eeuw daar nog zeldzaam waren. Een nieuwe categorie ten opzichte van de opgravingen uit 1964 is dan ook de Belgische waar, die in de oudste graven goed vertegenwoordigd is.

Graf 6, dat de aanleiding vormde voor de noodopgraving, was al deels door de vinder van bijgiften ontdaan (afb. 4). Nader onderzoek bracht aan het licht dat de crematieresten van een volwassen persoon in het noorden van de grafkuil waren bijgezet in een door tegulae gebouwde nis (ca. 30 x 35 cm). Ten zuiden van deze nis waren voor de overledene diverse bijgiften voorzien waaronder twee borden en een kommetje van terra sigillata, alle met stempels. EĂŠn bord was bovendien voorzien van graffito; in het tweede bord bevond zich een mes. Verder werden in het graf een beker van geverfd aardewerk (zogenaam-

Enkele graven worden hieronder nader beschreven.

Afb. 6 Diverse grafbij­ giften uit graf 8. Foto: Restaura.

Noodopgraving van een Romeins grafveld te Heel

02-2012 binnenwerk.indd 119

|

119

26-03-12 15:51


Afb. 7 Tijdens het onderzoek bleek graf 16 2 bijzettingen te bevatten. In het zuiden werd vermoedelijk een vrouw met een leeftijd tussen 20 en 30 jaren oud bijgezet (16a). Het noordelijke graf (16b) behoorde tot een kind tussen 1 en 4 jaren oud. Foto: Peel, Maas & Kempen.

de jachtbeker) en een scherf Belgische waar gevonden. De inhoud van het vaatwerk, namelijk voedsel en drank, is vanzelfsprekend niet meer geconserveerd, maar uit de crematieresten blijkt dat meegegeven dierlijk voedsel onder andere uit varken en rund bestond. Graf 8 was het graf van een volwassen persoon, waarschijnlijk een vrouw, met een leeftijd tussen 20 en 35 jaar (afb. 5 en 6). In het noordwestelijke deel van de grafkuil (0,85 x 0,6 m) was een tweede rechthoekige vulling herkenbaar van ca. 0,4 x 0,6 m.12 Het lijkt erop dat hier een grafkist heeft gestaan waarin zowel de crematieresten als de vele bijgiften werden bijgezet. Er werden ongeveer zestig spijkers aangetroffen waardoor een houten, genagelde kist aannemelijk is.13 Centraal in de kist werden de crematieresten van de overledene gedeponeerd

samen met crematieresten van schaap, rund en varken.14 Aan de oostzijde van de kist bevonden zich twee kruiken, een ruwwandige kookpot, een kommetje van terra sigillata en een ruwwandige deksel dat een wrijfschaaltje en geverfd bekertje afdekte. Aan de westzijde was een gestempeld lampje bijgezet. De sterk met houtskool vermengde vulling rondom de grafkist lijkt afkomstig van de brandstapelresten. In deze vulling werden diverse fragmenten verbrand aardewerk aangetroffen. Twee recipiĂŤnten van terra sigillata waaronder een bord met barbotineversiering bleken vrijwel compleet. Verder bevonden zich tussen de resten ook de gesmolten fragmenten van een blauwgroen glazen flesje en een ruitvormig keramische speelschijf. Graf 16 was het rijkste graf van de opgraving (afb. 7 en 8). Tijdens het onderzoek

Afb. 8 Diverse grafbijgiften uit de graven 16a en 16b. Foto: Restaura.

120

|

Noodopgraving van een Romeins grafveld te Heel

02-2012 binnenwerk.indd 120

26-03-12 15:51


werd duidelijk dat het ging om een dubbelgraf. In het zuidelijke deel van het graf was hoogstwaarschijnlijk een vrouw begraven tussen de 20 en 30 jaren oud (graf 16a). Langs de randen van de grafkuil (ca. 90 x 75 cm) werden diverse spijkers gevonden waardoor de aanwezigheid van een houten kist of bekisting niet uitgesloten wordt. Centraal in de grafkuil zijn diverse clusters crematieresten van de overledene vastgesteld. Ten zuiden hiervan lagen verscheidene grafgiften: een omgekeerde wrijfschaal die crematieresten van de overledene afdekte, verder een groot deksel waaronder zich een kookpot met tweede deksel bevonden, een bord en een geverniste beker eveneens afgedekt door een klein dekseltje. Aan de noordzijde van de grafkuil waren een beker voorzien van graffito, een kruik en twee lampjes bijgezet. Aan de westzijde was een ijzeren lepel geplaatst (afb. 9). Deze lepel lag evenwijdig aan een smalle rechthoekige verkleuring (ca. 60 x 10 cm) waarvan de randen werden gekenmerkt door ongeveer 65 ijzeren spijkers. Waarschijnlijk heeft hier een genageld houten kistje gestaan. In dit kistje werden naast de crematieresten van een volwassen persoon tussen de 20 en 30 jaren oud (waarschijnlijk van de overledene) ook de crematieresten van een schaap of geit en rund aangetroffen.15 Het noordelijke graf (ca. 80 x 75 cm) behoorde toe aan een kind tussen de 1 en 4 jaren oud (graf 16b). Gezien de duidelijke samenhang van dit graf met het vrouwengraf, lijkt het kind verwant aan de vrouw. Op basis van de vulling kan net als bij graf 8 een houten grafkist (ca. 65 x 33 cm) verondersteld worden in de noordoosthoek van de kuil maar dit allesbehalve zeker. Spijkers werden niet aangetroffen waardoor een eventuele kist vervaardigd zou zijn door middel van een pen- en gat verbinding. Binnen de ‘schone’ vulling zijn ondermeer een kruikje, een glazen fles, een terra-sigillata-kommetje met stempel, twee bekers,16 een bordje en mogelijk een ijzeren mes bijgezet.17 De vulling rondom bestond uit brandstapelresten. Behalve diverse fragmenten ver-

brand aardewerk bevatte deze houtskoolrijke vulling ook een fraaie geëmailleerde figuurfibula in de vorm van een leeuw (afb. 10).

Afb. 9 IJzeren lepel uit het vrouwengraf 16a. Foto: Restaura.

Kuilen Naast de graven en de greppel zijn ook diverse kuilen aangetroffen waar crematieresten ontbraken. De kuilen 21, 24 en 25 bevatten scherven uit de Romeinse tijd, waarvan diverse verbrand. Hoewel de functie van deze kuilen onduidelijk is, kunnen ze tijdens het gebruik van het grafveld zijn gegraven. De vulling en de hoeveelheid aardewerk is echter niet dusdanig dat er moet worden gedacht aan offerkuilen of aan kuilen ‘afval’ van de brandstapel te dumpen. Kuilen 7, 9, 13 en 14 bevatten geen vondsten waardoor de datering onbekend blijft. Op basis van de vulling wordt een eventuele gelijktijdigheid met het grafveld echter niet uitgesloten. De kuilen 12, 23, 32 en 33 lijken op basis van de gevlekte vulling en/of scherpere begrenzing van post-Romeinse oorsprong.18 Toch bevatten de vullingen van kuil 12 en vooral van kuil 23 veel (verbrande) Romeinse scherven en bouwmateriaal; jonger vondstmateriaal werd niet aangetroffen. Het is bijgevolg goed mogelijk dat bij het graven van deze kuilen een Romeinse kuil of graf is verstoord. Ook moet er rekening mee worden gehouden Afb. 10 In het kindergraf (16b) werd onder meer een fraaie fibula in de vorm van een leeuw gevonden. Foto: Restaura.

Noodopgraving van een Romeins grafveld te Heel

02-2012 binnenwerk.indd 121

|

121

26-03-12 15:51


Afb. 11 In het plangebied werd de Romeinse weg diverse keren aangesneden. De weg was opgebouwd uit een grindpakket (rood omlijnd) en is later mogelijk nog verbreed. Foto: Peel, Maas & Kempen.

dat deze kuilen bewust zijn gegraven voor het zoeken naar Romeinse graven (roofkuilen). Al in de 19e eeuw was bekend dat lokale boeren in Heel een levendige handel bedreven in Romeinse munten die ze hadden opgeploegd of opgespit.19 Overige vondsten Losse fragmenten aardewerk geven aan dat de Romeinse bewoning in Heel doorliep tot in de 4e eeuw.20 Scherven van Pingsdorf aardewerk tonen aan dat het esdek ten vroegste vanaf de 11e-12e eeuw werd opgebracht. Toch was ook al voor de Romeinse tijd bewoning op het terrein aanwezig. Naast de waarschijnlijk prehistorische greppel en het handgevormde aardewerk zijn namelijk ook diverse vuurstenen artefacten waaronder een pijlpunt, een schrabber en diverse afslagen aangetroffen.

Slot De stichting Daelzicht zag het belang van het onderzoek in en heeft alle graafwerkzaamheden archeologisch laten onderzoeken. Eén bouwput is in juni 2008 opgegraven door het onderzoeks- en adviesbureau BAAC. Hoewel deze opgraving op ruim 110 m ten noordoosten van de noodopgraving plaatsvond, werden nog negen ‘intacte’ en vijf verploegde graven ontdekt.21 De overige bouwputten, leidingsleuven en straataanleg zijn archeologisch begeleid door de Grontmij met medewerking van amateurs van de Stichting Streekarcheologie Peel, Maas & Kempen, Heemkunde vereniging Roerstreek en de Leudalgroep. Deze begeleiding volgde de bouwwerkzaamheden op het terrein en is met onderbrekingen in de jaren 2009, 2010 en 2011 uitgevoerd. Inmiddels zijn tijdens deze begeleiding ongeveer driehonderd extra graven geborgen, enkele met uitzonderlijke bijgiften.22 De archeologische begeleiding in combinatie met de oude onderzoeken geeft dus aan dat dit grafveld zeer uitgestrekt was. Bovendien werd in het plangebied de Romeinse weg, die de noordelijke begrenzing van het Romeinse grafveld vormt, diverse malen aangesneden (afb. 11). Ten noorden van deze weg werden nog graven uit de IJzertijd opgegraven.

Tabel 1 Overzicht van de graven die tijdens de noodopgraving zijn aangetroffen.

122

|

Noodopgraving van een Romeins grafveld te Heel

02-2012 binnenwerk.indd 122

26-03-12 15:51


De opgravingsresultaten van Peel, Maas & Kempen zullen worden geïntegreerd in een volledig rapport waarbij zowel de oude opgravingsgegevens van 1964 als de nieuwe resultaten opgenomen worden. De omvang en rijkdom van het grafveld duiden erop dat zich hier in de Romeinse tijd een belangrijk baandorp bevond.

Hoewel de identificatie van Catualium met Heel niet sluitend bevestigd kan worden, maken de totale opgravingsresultaten dit wel heel aannemelijk.

har.heijmans@tele2.nl d.keijers@raap.nl

Noten 1 Har Heijmans is medewerker van het restauratieatelier Restaura en actief lid Peel, Maas & Kempen. Danny Keijers is projectleider van het RAAP Archeologisch Adviesbureau. 2 Hoewel de opgravingen van 1964 nooit gepubliceerd zijn, is er wel een scriptie over uitgebracht (Hupperetz, 1989). Hierin worden ook de vondsten uit 1966 en 1967 besproken. 3 Nales, 2003. 4 Het werkgebied van de stichting is de Midden-Limburgse regio die omsloten wordt door Peel, Maas en Kempen, inclusief de aangrenzende Noord-Brabantse en Belgische gemeenten. Doordat er in iedere woonkern wel enkele mensen bij de stichting zijn aangesloten, kan er vrijwel op elk moment een groep vrijwilligers worden ingezet. 5 Het gaat om de graven 11 en 19. Graf 11 kan op basis van het aardewerk in de periode 40-100 na Chr. gedateerd worden. 6 Bij de opgraving van 1964 werd ook één inhumatiegraf opgegraven. 7 Het crematieonderzoek is uitgevoerd door Dr. E. Smits van Smits Antropologisch Bureau: Smits, 2009. 8 graf 16a (2 exemplaren) en graf 8 (1 exemplaar). 9 Hiddink, 2003: 39 en 45. 10 Bij de opgraving in 1964 werden ook vele metalen objecten gevonden waaronder fragmenten van een bronzen inktpot en een zilveren spiegel (Hupperetz, 1989). 11 De determinering van het aardewerk en de daaruit volgende datering van de graven is gebeurd door W. Hupperetz. Zijn onderzoek is echter nog niet volledig voltooid waardoor nog enige wijzigingen kunnen optreden. 12 Ook in de coupe was deze vulling duidelijk recht. 13 Bij het onderzoek van 1964 zouden ook 2 bijzettingen in een houten kist zijn vastgesteld: Hupperetz, 1989. 14 Het is ook mogelijk dat een deel van de crematieresten op het kistje lage en na verloop van tijd in de onderliggende vulling terecht is gekomen. 15 Zie noot 12. 16 Eén beker was van terra nigra. 17 Het ijzeren mes lag net buiten de noordoostelijke begrenzing van de grafkuil waardoor het niet geheel duidelijk is of het mes bij de grafgiften behoorde. 18 Doordat de bouwput al was uitgegraven, is niet vastgesteld of deze vullingen ook in het bovenliggende esdek herkenbaar waren. 19 Habets, 1881. 20 Laat-Romeins aardewerk is ook aangetroffen bij de opgraving van 1964. Bovendien zijn ten zuiden van de Panheelderweg ook fragmenten vroegmiddeleeuws aardewerk gevonden: Archis-waarnemingsnummer 27223. 21 Bink, 2010. 22 Mededeling J. Geraeds, Grontmij. Hierbij dient rekening worden gehouden dat grote delen van het plangebied niet zijn onderzocht omdat hier geen graafwerkzaamheden gepland waren. Literatuur Bink, M., 2010: Heel, Heerbaan. Een proefsleuf en een opgraving ter hoogte van zorgwoningen 8 t/m 10 van huize St. Joseph, stichting Daelzicht, ’s-Hertogenbosch.(BAAC-rapport A-08.0249). Hiddink, H., 2003: Het grafritueel in de Late IJzertijd en Romeinse tijd in het Maas-Demer-Scheldegebied, in het bijzonder van twee grafvelden bij Weert,. Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 11). Habets, J., 1881: Découvertes d’antiquités dans le Duché de Limbourg. Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg 18. Huppertz, W., 1989: Graven uit de Romeinse tijd te Heel, prov. Limburg, Tilburg-Nijmegen, (onuitgegeven scriptie HKL Tilburg). Nales, T., 2003: Heel. Plangebied Sint Joseph. Aanvullende Archeologische Inventarisatie, ’s-Hertogenbosch.(BAACrapport 03.081). Smits, E., 2009: Heel-Maasgouw. Het onderzoek van de crematieresten. Smits Antropologisch Bureau.

Noodopgraving van een Romeins grafveld te Heel

02-2012 binnenwerk.indd 123

|

123

26-03-12 15:51


Een Romeinse weg bij Swalmen in kaart gebracht Wiel Luys1

Afb. 1 Profiel van de Romeinse weg bij de Bosberg (afb 2, 3) in Swalmen (2006). Foto: auteur.

Inleiding Vanwege de mogelijkheid tot snelle troepenverplaatsingen nam binnen het Romeinse rijk de infrastructuur een belangrijke plaats in. Hiertoe werd een netwerk van 300.000 km aan wegen aangelegd. Zo ook in Limburg, dat onderdeel uitmaakte van de provincie Germania Inferior. Een belangrijke verbindingsweg liep van Xanten (Colonia Ulpia Traiana) naar Heerlen (Coriovallum), waar deze aansloot op de belangrijke verbindingsweg van Keulen naar Boulogne-sur-Mer. In deze bijdrage wordt getracht het tracé van de Romeinse weg onder Swalmen, 5 km ten noordoosten van Roermond en 3 km van de Duitse grens, te reconstrueren. Dit niet alleen aan de hand van archeologische gegevens, maar ook door gebruik te maken van het AHN (Actueel Hoogtebestand Nederland).2

124

|

Op zoek naar de Romeinse weg De Romeinse weg bij Swalmen maakte onderdeel uit van het in de 1e eeuw na Chr. aangelegde tracé Heerlen-Xanten. In het verleden is deze weg al door diverse schrijvers beschreven. Hun uitgangspunt was steeds de vermelding van deze weg in het Itinerarium Antonini uit de 3e eeuw na Chr. Dit reisboek geeft een aantal etappeplaatsen of halteplaatsen met hun onderlinge afstand. Eén der eersten, die zich met de loop van deze weg bezig hield, was notaris Charles Guillon uit Roermond, die in 1840 de volgende beschrijving geeft: “Het gelukte mij, de sporen van dezen Romeinschen weg in ons Hertogdom te vinden. Van de grenzen van ons Rijk volgde ik hem over de zoogenaamde Princebaan achter het dorp Swalmen, dit dorp op eenen ruimen afstand regts latende, zich dan uitstrek-

Een Romeinse weg bij Swalmen in kaart gebracht

02-2012 binnenwerk.indd 124

26-03-12 15:51


kende langs de gehuchten Boekoel, Asenray en de Straat (Maasniel) door de akkerlanden, over de Melickerheide, alwaar hij bekend staat onder den naam Keizersbaan, Keizers- of Heksenweg en zich nog eenigszins verheven en ter breedte van 12 tot 14 voet, rijnlandsche maat, en ter diepte van bijna 2 voet, met kiezel bedekt, vertoont etc”.3 In het midden van de 19e eeuw gaf de Duitse majoor A.D.E. Schmidt, die met Guillon goede kontakten onderhield, ook een beschrijving van de loop van deze weg. Met betrekking tot dit gebied schrijft hij “Von Kaldenkirchen aus erscheint sie wieder unter dem Namen der ’Ravenstrasse’, und führt in gerader Richtung als ein jetzt noch benutzter Fahrweg durch die Ravenhaide und die Höhen herab, welche den rechten Thalrand der Maas bilden, nach dem weissen Steine, wo der ’Prinzendyck’ anfängt. Der Prinzen­dyck ist ein gerader Damm, der durch die sumfige Haide, das ’Merlebruch’ genannt, parallel mit den Höhen, welche das Maasthal begrenzen, und einige hundert Schritt von ihnen entfernt, über den unteren Theil der südlichsten und am meisten vorspringenden Höhe fortläuft, eine kleine Wendung rechts macht und scheinbar die gerade Richtung nach Melich nimmt. Er lässt sich von der Höhe herabkommend durch die Haide bis zur Swalm verfolgen, über welche er etwas oberhalb Swalmen führt. Mit ausnahme einer anzahl von Grabhügeln, die zu beiden Seiten des Prinzendycks liegen, sind auf der ganze Strecke von Zand his zur Swalm keine römischen Alterthümer ermittelt worden.”4 In de 19e eeuw werden in de nabijheid van het vermoede tracé vondsten gedaan uit de Romeinse tijd, terwijl in de 20e eeuw onderzoek plaats vond door het RMO, het BAI en de ROB, waarbij de weg op enkele plaatsen werd aangetroffen. Door vele terreinverkenningen van de Werkgroep Archeologie van de Heemkundevereniging Maas- en Swalmdal in het begin van jaren ’80 van de vorige eeuw kon het tracé van de Romeinse weg van-

af de Witte Steen in Reuver tot aan de huidige N280 bij Asenray grotendeels in kaart worden gebracht. Het veldonderzoek werd door de werkgroep uitgevoerd door middel van oppervlaktekartering, onderzoek met grondboor en sondeerijzer en het raadplegen van luchtfoto’s en de resultaten van de eerdere onderzoeken. De keuze van de karteringsmethode was afhankelijk van de fysisch-geografische omstandigheden ter plaatse. Wanneer de weg niet met het sondeerijzer werd aangetroffen, werd overgegaan tot veldkartering en boringen. Bij veldkartering werd specifiek gelet op grindbanen. Hierbij moest wel rekening worden gehouden met verploegde oude veldwegen. Vandaar ook dat het heel belangrijk was om oude kaarten te raadplegen. In gebieden die al van nature rijk zijn aan grind, zoals ook in Swalmen langs het hoogterras, is dit een stuk moeilijker, zo niet onmogelijk. Oppervlaktekartering levert dan niet zoveel op. In zo’n geval is het beter om een dwarsprofiel te maken (afb. 1).5 De ligging van de Romeinse weg op basis van archeologische gegevens In de hieronder volgende beschrijving wordt het tracé, zoals dat uit de uitgevoerde onderzoeken afgeleid kan worden, in twee delen besproken: het deel ten noorden en het deel ten zuiden van de Swalm. Tracé Witte Steen (Reuver) – Swalm (Swalmen) Vanaf de Witte Steen bij Reuver (afb. 2, 1) volgt de Romeinse weg over een afstand van ca. 4 km de Duits-Nederlandse grens over de Prinsendijk. Vroeger heette deze weg ‘Koning Karelsweg’ of ‘Steenweg’, een benaming die we al in 1535 in archiefstukken tegen komen.6 Deze landweg heeft nu nog grotendeels het uiterlijk van de vroegere Romeinse weg: een kaarsrechte grindweg. Lange tijd werd in de archeologische wereld verondersteld dat de weg na een knik in het tracé van de Prinsendijk onder langs het hoogterras moest hebben gelopen. De werkgroep was echter van Een Romeinse weg bij Swalmen in kaart gebracht

02-2012 binnenwerk.indd 125

|

125

26-03-12 15:51


gezien de hoogte van het gebied ook niet nodig. De weg was opgebouwd uit een grondlichaam van zand met wat grind van max. 35-50 cm dik en een 10-25 cm dik grindpakket, dat als wegverharding diende.8

Afb. 2 Topografische kaart met het tracé van de Romeinse weg en de in de tekst genoemde locaties. Kaart: auteur.

126

|

mening dat de Romeinse weg rechtdoor over het hoogterras heeft gelopen zoals nog op oude kaarten van o.a. landmeter J. Smabers te zien is.7 Daartoe werd door de werkgroep in 1983 bij grenspaal 426 (afb. 2, 2), ten zuiden van de knik in de Prinsendijk, een kleine proefsleuf gegraven. Hierbij werd de weg aangetroffen. Deze bleek minimaal een breedte te hebben van ca. 4,5 m. De onderste laag (15 cm) bestond uit grote en kleine maaskeien met rivierzand. Hier bovenop kwam een 20 cm dikke grindlaag, die in de Romeinse tijd als bovenlaag diende. In 2006 werd de hypothese van de werkgroep verder bevestigd toen door Jack Geraeds, archeoloog bij de Grontmij, een stukje zuidelijker in het bosgebied noordoostelijk van Swalmen de weg werd aangetroffen (afb. 2, 3). In een sleuf voor een nieuwe drinkwaterleiding van WML was duidelijk het dwarsprofiel van de weg te zien. De sporen van de Romeinse weg waren duidelijk waarneembaar en toonden de kenmerken van zo’n ‘openbare weg’ (via publica) uit de Romeinse tijd, een weg aangelegd en onderhouden door de staat. De weg heeft hier een breedte van 7-8 meter en een bolle vorm voor de goede afwatering. Greppels voor de afwatering zijn niet aangetroffen en waren

Ten zuidwesten van het hoogterras volgt de weg weer de loop van de voormalige Koning Karelsweg,9 zoals ook dr. F.C. Bursch in 1936 al constateerde.10 Hoewel moeilijker, omdat de weg ten gevolge van jonge bosaanplant is verploegd, is de weg ten noorden van de Swalm door de aanwezige grindbaan ook nu nog op een aantal plaatsen te volgen. Dit geldt vooral voor plekken waar deze een landweg kruist.11 De weg loopt door het Groenewoud naar de Swalm, waar deze door de werkgroep in een perceel met pas aangeplante boompjes nog als een breed verploegd kiezelspoor kon worden waargenomen. Langs dit gedeelte van de weg (afb. 2, 4) is in het verleden al een groot aantal Romeinse vondsten gedaan. Allereerst werd in de 19e eeuw door Mgr. Caspar Franssen, oud-pastoor van Ittervoort, al een Romeinse villa met bijbehorend grafveld ontdekt. In zijn verzameling kon hij van deze plek de volgende vondsten opnemen: drie fragmenten van een Romeinse handmolen, een amfoor, een kruik, een zwart gevernist bord, een slijpsteen, hals en oor van een glazen fles en bovendien enkele Romeinse munten, zoals een bronzen munt van keizer Augustus of Titus Caesar met op de keerzijde een staande godin met sluier S.C., een grote bronzen munt van keizer Vespasianus met op de keerzijde een staande godin en nog een niet nader te determineren bronzen munt. De twee eerste munten zijn beide te dateren in de 1e eeuw na Chr.12 In december 1879 deed ritmeester J.A. Ort hier eveneens enkele vondsten. Langs de weg van Swalmen naar Brüggen, vond hij onder andere een urn, een wrijfschaal met horizontale rand en een geverniste drinkbeker; vondsten die qua tijdsperiode in het begin van de 2e eeuw na Chr. kunnen worden geplaatst.13 In 1938 werd onder leiding van dr. Bursch

Een Romeinse weg bij Swalmen in kaart gebracht

02-2012 binnenwerk.indd 126

26-03-12 15:51


in het Groenewoud een opgraving verricht, waarbij drie naast elkaar liggende vierkante vertrekken werden gevonden, waarvan er twee een vloer hadden van kalk en puin. Hiervoor lag een ander vertrek, mogelijk van een toren. Bursch dacht dat dit een deel (voorkant) van een 2e-eeuwse Romeinse villa moest zijn. Het andere gedeelte was volgens hem door de Swalm weggespoeld.14 Tracé Swalm (Swalmen) – Asenray (gem. Roermond) Ongeveer 25 m oostelijk van landweer de ‘Wolfsgraaf’ (afb. 2, 5) stak de Romeinse weg de Swalm over. Aanwijzingen voor een brug zijn nog niet gevonden. Vanwege de steile oever aan de zuidkant is het echter heel aannemelijk dat er een brug en geen doorwaadbare plaats moet zijn geweest. Immers: bij een hoge waterafvoer zou de Swalm een belangrijk obstakel vormen. Ook de aanwezigheid van een landtong met daarop een natuurlijke dam waarover de weg op de noordzijde naar de

Swalm voert, lijkt hierop te wijzen. De weg maakt vervolgens bij de Swalm een lichte knik om dan in meer zuidelijke richting over het terrein van ‘De Hout’ en de Kroppestraat richting Boukoul verder te lopen. Dit blijkt ook uit een interessante luchtfoto van de De Hout waarop C.A.J. von Frijtag Drabbe van de Topografische Dienst dr. Bursch in 1936 attent maakte. Hierop is door een lichte verkleuring de Romeinse weg ten zuiden van de Swalm weergegeven. Toen in 1982 de toenmalige eigenaar van De Hout (afb. 2, 6) plannen had om hier een golfterrein aan te leggen, stelde de ROB als voorwaarde dat er eerst een archeologisch onderzoek moest worden gedaan. Van 3 tot 13 mei 1982 werd dit onderzoek door E. Milikowski (studerend aan het B.A.I. in Groningen) en J. Noordam (veldtechnicus) uitgevoerd. Hiertoe werden vier proefsleuven gemaakt, haaks op het tracé van de weg: drie op het terrein van de Hout, tussen de Kroppestraat en de Swalm, en één in het gemeentebos

Afb. 3 Detailkaart van het AHN met de Romeinse weg, ten noorden en ten zuiden van de Swalm gemarkeerd door pijlen. Kaart: Wouter Waldus; bewerkt door auteur.

Een Romeinse weg bij Swalmen in kaart gebracht

02-2012 binnenwerk.indd 127

|

127

26-03-12 15:51


ten zuiden van de Kroppestraat. Uit dit onderzoek bleek dat de weg in het gemeentebos ten zuiden van de Kroppestraat een breedte had van ongeveer acht meter met daarop een ca. 45 centimeter dik ophogingspakket op het oud oppervlak. Greppels langs de weg werden niet aangetroffen.15 Dit was overigens ook al eerder geconstateerd door J.D. van der Waals en J.N. Lanting (B.A.I. Groningen) toen in oktober 1969 het tracé van de Romeinse weg tussen Swalmen en Boukoul onderzocht en ingemeten werd. Van De Hout zijn slechts enkele Romeinse vondsten bekend, zoals onder meer een fragment van een terra-sigillata-wrijfschaal met uitgiettuit in de vorm van een leeuwenkop en een fragment van een glazen prismatische kan. Het gedeelte van de Romeinse weg ten zuiden van de Kroppestraat is in de gemeentebossen en in de bossen van kasteel Hillenraad over een afstand van 1200 m goed te volgen en daarom ook aangewezen als beschermd archeologisch monument (afb. 2, 7). De weg voert hier als een duidelijke verhoging met veel kiezel door het dennenbos. Na het verlaten van dit bosgebied gaat de weg over in een bestaande veldweg, die de benaming ‘Het Steinke’ (afb. 2, 8) draagt. Door de grote grindrijkdom op en langs deze veldweg is dit zeker geen verkeerd gekozen benaming. Ook is deze benaming al vrij oud, want al in 1554 komt deze in archiefstukken voor. Dat dit een deel van de Romeinse weg is, werd nog eens door een onderzoek van de ROB bevestigd. Op 4 en 5 juli 2002 werden onder leiding van Glenn Tak en Marc Kocken twee proefsleuven (af b. 2, 9) gegraven, die aantoonden dat de weg een breedte had van 8 à 9 meter. Verder was er een 20 cm dikke grindlaag aanwezig. Ter weerszijden van de weg werden ook afwateringsgreppels aangetroffen.16 Behoudens enkele Romeinse panfragmenten werd langs dit stuk weg geen Romeins materiaal aangetroffen.17 De veldweg Het Steinke buigt na een paar honderd meter naar het westen, maar de Romeinse weg houdt, zoals blijkt uit

128

|

gevonden kiezel­sporen, een zuidwestelijke richting aan om hierna de oude weg naar Elmpt (‘De Lanck’) (afb. 2, 10) te kruisen en de be­graafplaats van Boukoul aan de oostzijde te passeren. Om het Vlinken­broek (afb. 2, 11) te ontwijken maakt de weg een zwenking in zuidoostelijke richting, alwaar hij in het bos nabij de voetbalterreinen op een tweetal open plekken nog duidelijk als een verhoging zichtbaar is. Tot vlakbij de landweg genaamd ‘Hoenderberg’ (afb. 2, 12), die langs het Vlinkenbroek loopt, is hij nog te volgen, waarna alle sporen verdwijnen. Waarschijnlijk volgt de Hoenderberg nog het tracé van de voormalige Romeinse weg, daar we onder de bovenlaag van deze landweg op ca. 30 cm diepte een grindpakket vonden met daarin een Romeins dakpanfragment. Bij een veldkartering oostelijk en westelijk van de landweg werd op de akkers geen grind aangetroffen. Het is ook een zeer aannemelijke voortzetting, omdat aan de westzijde van deze landweg het Vlinkenbroek en aan de oostzijde Blankwater is gelegen. Dit waren beide vroeger zeer moerassige gebieden en die werden zorgvuldig gemeden.18 De Romeinse weg kruist dan de verharde weg ‘Blankwater’ (afb. 2, 13) en heeft dan oostelijk van het Haambroek (afb. 2, 14) gelopen. Hier loopt nu nog steeds een landweg over een hoogte langs het enkele meters lager gelegen moerassige Haambroek. Dat de Romeinse weg ten oosten en niet ten westen van het Haambroek heeft gelopen werd in juni 2007 bevestigd. In de wand van een afwateringsgreppel langs de pas aangelegde N280 werd door enkele leden van de Werkgroep Archeologie, precies in het verlengde van de landweg langs het Haambroek, een duidelijk grindspoor waargenomen met een dikte van ca. 20 cm en een breedte van zo’n 10 m. Deze weg staat al op een uit 1774 daterende landmeterskaart van Swalmen aangeduid als Wech van Vlodrop naer Kessel.19 Het betreft dus kennelijk een oude verbindingsweg. Naar het noorden heeft deze weg zijn voortzetting in de bovengenoemde ‘Hoenderberg’ en in het zuiden

Een Romeinse weg bij Swalmen in kaart gebracht

02-2012 binnenwerk.indd 128

26-03-12 15:51


sluit deze weg perfect aan op het tracé zoals dat ten westen van Asenray is teruggevonden.20 Het gebruik van het AHN bij het vaststellen van het tracé De AHN-uitsnede (afb. 3) en het gevonden profiel van de weg (afb 2, 3) bevestigt dat de weg bij grenspaal 425 via het hoogterras loopt en niet onder langs het hoogterras. In de zone tussen hoogterras en de Swalm waren kiezelsporen, die bij nieuwe aanplant tevoorschijn waren gekomen, de enige aanwijzingen. Op het AHN is echter het verloop van de Romeinse weg ten noorden van de Swalm uitstekend te volgen. Ter plaatse van de oversteek lijkt op de noordoever van de Swalm een langwerpige verhoging het Swalmdal in te lopen. Dit is, zoals we bij boringen in 2011 hebben vastgesteld, een natuurlijke verhoging en is door de Romeinen ongetwijfeld gebruikt bij een brugconstructie. De goede zichtbaarheid van de weg geldt vooral voor het gedeelte ten zuiden van de Swalm tot aan Boukoul. Dit gedeelte van de weg tekent zich zeer scherp af op het AHN-beeld. Ter hoogte van Boukoul verdwijnen de aanwijzingen voor de weg. Dit heeft alles te maken met het stuifduinencomplex ten oosten van Boukoul dat hier het reliëf van de Romeinse weg heeft ‘uitgewist’. Wat betreft dit deel van het tracé geven de veldverkenningen de meest betrouwbare informatie. Wel is nog een stukje van de weg ter hoogte van de Hoenderberg herkenbaar als een lichte verhoging in het landschap. Ten zuiden van de weg Blankwater is eveneens een verhoogd deel van het tracé waar te nemen met een voortzetting in zuidwaartse richting ten oosten van het Haambroek. Slot Hoewel de Romeinse weg niet overal onomstotelijk is vastgesteld, kunnen we toch constateren dat we het tracé van de Romeinse weg Heerlen-Xanten over een lengte van zo’n 10 km te pakken hebben. Hierbij is het AHN een belangrijke toevoeging gebleken. Verder is het opmerkelijk dat de Romein-

se weg zowel ten noorden (Prinsendijk) als ten zuiden van de Swalm het tracé volgt van de oude Koning Karelsweg, Ook onder Echt volgt de Romeinse weg de huidige Prinsenbaan. Het zou daarom interessant zijn om aan de hand van oude kaarten de loop van deze voormalige Koning Karelsweg respectievelijk Prinsendijk of Prinsenbaan op te sporen. Tot slot hebben we steeds meer aanwijzingen dat er sprake moet zijn van een brug over de Swalm. De waargenomen dam, het steile rivierterras en het feit dat de oevers van de Swalm op dit punt elkaar het meest naderen, vormen aanwijzingen voor een dergelijke rivierovergang. Van een belangrijke verbindingsweg, waarover goederen met karren getransporteerd konden worden, zou naar ons idee ook nooit sprake kunnen zijn geweest als er geen brug was. Mogen we ook hier zoiets verwachten als de in 2005 ontdekte Romeinse brug over de Tungelroyse beek bij Stamproy?21 Wie zal het zeggen. Dit zou nog een punt van onderzoek kunnen zijn voor de komende jaren. Wildenkamp 36, 5953 GB Reuver w.luys@home.nl

Noten 1 Wiel Luys is voorzitter van de Werkgroep archeologie van de Heemkundevereniging Maas- en Swalmdal (Beesel, Reuver, Belfeld en Swalmen). Al ruim 40 jaar houdt hij zich als amateurarcheoloog bezig met archeologie en heeft hij diverse archeologische onderzoeken uitgevoerd, die onder andere gepubliceerd zijn in de jaarboeken van de heemkundevereniging. Tevens is hij bestuurslid van de Archeologische Vereniging Limburg. 2 Zie ook Luys 1985; Aalbersberg, Kattenberg & Luys 2006. 3 Guillon 1841, 397; Ort 1884, 82. 4 Schmidt 1861, 10; Faahsen & Muller 1960, 475. Voor een beschrijving van het tracé van Kaldenkirchen tot aan de Witte Steen in Reuver, zie Loewe 1971, 41. In dit gebied wordt volgens de onderzoekers de weg gekenmerkt door een zwakke, meestal grind­houdende dam van 3,5 tot 4 m breedte, een kiezelspoor, of door kuilen langs het tracé, waaruit het materiaal voor de weg is gehaald. Ook vindt men er plaatselijk links en rechts van het damlichaam een v-vormige greppel met een diepte van 20-60 cm.

Een Romeinse weg bij Swalmen in kaart gebracht

02-2012 binnenwerk.indd 129

|

129

26-03-12 15:51


Vervolg Noten 5 Zie ook Demey en Roymans 2004, 37. 6 Habets 1891, 369. 7 Mulken 1992, inv. nr. 109. Kaart 13 is getekend door landmeter J.J. Smabers (1778). 8 De Groot & Prangsma 2008, 29. 9 Zie noot 6. Hardenberg 1947, 230. 10 Bijvanck 1941, afl. 1/2 kol. 2; Z.n. 1937, 69. 11 De Groot & Prangsma 2008, 28-29. 12 Vondsten in het Musée des Beaux Arts in Brussel. 13 Z.n. 1879, 66-67. 14 Z.n. 1937, 70; Z.n. 1938, 94; brief Bursch aan Holwerda d.d. 5-9-1938 (RMO. Leiden). 15 Milikowski 1982, 1-2; Milikowski 1984, 15-16. 16 CAA: 58GN-8. Verslag van het archeologisch onderzoek Romeinse weg te Swalmen aanwezig in het CMA. 17 Meuffels 1964. 18 Demey & Roymans 2004, 39. 19 Mulken, 1990, inv. nr. 16. Kaart 1 getekend door landmeter J.J. Smabers (1774). 20 Geraeds 1979, 93-96. 21 Archis-waarneming 409037 en 30650. Literatuur Aalbersberg, G., A. Kattenberg & W. Luys, 2006: Studiegebied 3: Het landschap rondom Swalmen. (Vrije Universiteit, Geoarchaeological and Bioarchaeological Studies nr. 6), Amsterdam, 71-86. Bijvanck, A.W., 1941: Voorhistorische en Romeinsche Oudheden. In: Oudheidkundig Jaarboek B.N.O.B. 10, 1-15. Demey, D. & J.A.M. Roymans, 2004: De Romeinse weg van Boulogne-sur-Mer naar Keulen, een archeologische verkenning in de provincie Limburg. In: Historische en heemkundige Studies in en rond het Geuldal, Jaarboek 2004, Valkenburg a/d Geul, 7-60. Faassen, H. & G. Muller, 1960: Bracht, Bonner Jahrbücher 160, 475. Geraeds, G., 1979: Een Romeinse weg tussen Swalm en Roer in kaart gebracht. In: Roerstreek 11, 93-96. Groot de, T. & N.M. Prangsma, 2008: De Romeinse weg Heerlen-Xanten ter hoogte van Swalmen (Limburg). De resultaten van het waarderend onderzoek in 1982 en 2006, (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 156), Amersfoort. Guillon, Ch., 1841: Ontdekking van oude begraafplaatsen bij het Pruisische dorp Tuddern, op de grens van het Hertogdom Limburg. In: Algemeene Konst- en Letterbode 1 nr. 25, 396-400. Habets, J., 1891: Limburgse Wijsdommen, ’s-Gravenhage. Hardenberg, H., 1947: Limburgse plaatsnamen en hun betekenis voor het oudheidkundig bodemonderzoek. In: Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg LXXXIII, 207-236. Loewe, G., 1971: Kreis Kempen-Krefeld, Archäologische Denkmäler des Rheinlandes, Band 3, Düsseldorf. Luys, W., 1985: Romeinse wegen en bewoning in Swalmen-Beesel-Belfeld. In: Jaarboek Maas- en Swalmdal 4, 105132. Luys, W., 2006: Een Romeinse weg in kaart gebracht. In: Jaarboek Maas-en Swalmdal 26, 52-64. Mertens, J., 1957: Les routes romaines de la Belgique, (Archaeologica Belgica 33), Brussel, 3-44. Meuffels, H.J.G., 1964: Romeinse vondsten in Midden-Limburg (doctoraal scriptie voor het hoofdvak Gallo­-Romeinse archeologie) Nijmegen. Milikowski, E., 1982: Kort verslag van het onderzoek Romeinse weg Swalm/Kroppestraat, Swalmen (niet gepubl.). Milikowski, E., 1984: Bewoning in het Maas- en Swalmdal in Pre- en Protohistorie (doctoraal scriptie Prehistorie Biologisch Archeologisch Instituut, R.U. Groningen), Groningen. Mulken, W. van, 1992: Inventaris van de archieven van de gemeente Beesel 1644-1933. Mulken, W. van, 1990: Inventaris van de archieven van de gemeente Swalmen 1624-1939. Ort, J.A., 1884: Oude wegen en landweren in Limburg en aangrenzende gewesten, Leiden. Schmidt, D.E., 1861: Hinterlassene Forschungen über noch vorhandene Reste von den Militairstrasse, Befestigungen, Aquäducte etc. der Römer in den Rheinlanden. In: Bonner Jahrbücher 31, 1-227. Waldus, W.B. & H.M. van der Velde, 2006: Archeologie in vogelvlucht. Toepassingsmogelijkheden van het AHN in de archeologie, (Vrije Universiteit, Geoarchaeological and Bioarchaeological Studies nr. 6.), Amsterdam, 19-22. Willems, W.H.J., J.W. Noordam & E. Milikowski 1984: Swalmen, Romeinse weg, Jaarverslag van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 1982, 67-68. N.N., 1879: Verslagen omtrent ’s Rijks Verzamelingen van Geschiedenis en Kunst, deel XI, ’s-Gravenhage. N.N., 1937: Verslagen omtrent ’s Rijks Verzamelingen van Geschiedenis en Kunst. deel LX, ’s-Gravenhage. N.N., 1938: Verslagen omtrent ’s Rijks Verzamelingen van Geschiedenis en Kunst. deel LXI, ’s-Gravenhage.

130

|

Een Romeinse weg bij Swalmen in kaart gebracht

02-2012 binnenwerk.indd 130

26-03-12 15:51


Een kleine voorgeschiedenis van de opgraving van de thermen in Heerlen Leo Verhart1

Inleiding Heerlens archeologische trots is de enige archeologische vindplaats in Nederland die in situ bewaard is gebleven, van een overkapping is voorzien en daardoor is getransformeerd in een museum. Vanaf een loopbrug, en geheel rondom, kunnen de restanten van een Romeins badgebouw worden bekeken die in de zomer van 1941 werden blootgelegd. Na de opgraving werden ze afgedekt met zilverzand en in 1948 en 1954 weer blootgelegd voor naonderzoek en voor een excursie. In 1975 kwamen de resten definitief bloot te liggen, nu voor de bouw van een museum dat in 1977 werd geopend. Langs de wanden van het museum staan vondsten opgesteld, wordt uitleg gegeven en wordt de geschiedenis van het onderzoek kort gepresenteerd. Bij dit laatste is vooral aandacht voor de opgravers, de bekende dokter H.J. Beckers (1862-1950) en de beroemde Groningse archeoloog A.E. van Giffen (1884-1973). Van Giffen had zijn roem te danken aan zijn opgravingen in het noordelijke deel van Nederland en met name door zijn onderzoek van terpen. Toch vreemd dat deze archeoloog nu juist in het uiterste zuiden van ons land zijn schop in de grond stak om een Romeins thermencomplex bloot te leggen (afb. 1). De voorgeschiedenis van deze opgraving zal echter een eind maken aan die verbazing. De Leidse archeoloog W.C. Braat (1903-

Afb. 1 Bij de ontgraving van de thermen van Heerlen kwamen ook grote bouwfragmenten tevoorschijn. Foto: Thermenmuseum, Heerlen.

2000) was ook betrokken bij die voorbereidingen en heeft zijn ervaringen regelmatig per brief beschreven aan zijn oude directeur J.H. Holwerda, die zich na zijn pensionering bij het Rijksmuseum van Oudheden (RMO) in Nijmegen vestigde. Daar was hij nog steeds directeur van het Rijksmuseum Kam. Momenteel wordt er gewerkt aan een publicatie over de correspondentie van Holwerda met zijn oude museum en daarbij kwamen nieuwe details over de voorgeschiedenis van de opgravingen in Heerlen aan het licht.2

Een kleine voorgeschiedenis van de opgraving van de thermen in Heerlen

02-2012 binnenwerk.indd 131

|

131

26-03-12 15:51


Afb. 2 H.J. Beckers (1862-1950) was huisarts in Beek en voerde talloze opgravingen uit in Zuid-Limburg. Zijn vondsten werden in het koetshuis van zijn woning tentoongesteld.

Opgravingen in Limburg Traditiegetrouw werd vrijwel al het archeologisch onderzoek in Limburg uitgevoerd door een samenwerkingsverband van het Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap (LGOG) en het RMO in Leiden. Vanaf 1905 was er een vruchtbare samenwerking en veel wederzijdse waardering en respect. Met name J.H. Holwerda (RMO) en W. Goossens (LGOG) konden goed met elkaar overweg. Een status aparte had de Beekse dokter H.J. Beckers die in zijn directe woonomgeving nogal wat opgravingen uitvoerde (afb. 2). Het resultaat van zijn inspanningen publiceerde hij in 1940, samen met zijn zoon, in een lijvig en fraai geïllustreerd boek.3 In juni 1940 werd in het centrum van Heerlen een stuk braakliggend land geploegd. Het moest in opdracht van de Duitse bezetter in cultuur worden gebracht om een bijdrage te leveren aan de voedselvoorziening. De ploeg stootte op muurresten in de ondergrond en een fragment van een zuil kwam tevoorschijn. De vondsten vormden de aanleiding voor een opgraving door Beckers. Vóór de oorlog had het RMO vrijwel een

132

|

monopoliepositie in het archeologisch onderzoek. Alleen Van Giffen, directeur van het Biologisch Archaeologisch Instituut (BAI) in Groningen, mocht opgravingen uitvoeren. Tussen beide instituten was een grote na-ijver, gevoed door een persoonlijk conflict tussen Holwerda en Van Giffen dat terugging op 1912. 4 Vanaf 24 mei 1940 gold er echter een nieuwe regeling die het jaar daarvoor, dus zonder enige Duitse inmenging, was voorbereid. Het landelijke archeologisch onderzoek zou uitgevoerd worden door de bestaande rijksinstellingen (RMO, BAI, Museum Kam) en de documentatie van gegevens zou verzorgd worden door het Rijksbureau voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (RBOB) onder de paraplu van een Rijkscommissie voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (RCOB).5 Het scheidingsprincipe van de regeling zag er in de praktijk wat anders uit, want de directeur van het Bureau was de conservator van het RMO, dr. F.C. Bursch en het Bureau zelf zetelde in Leiden in het museumgebouw. Bursch was verantwoording verschuldigd aan zowel de commissie als aan de directeur van het RMO, W.D. van Wijngaarden. In de com-

Een kleine voorgeschiedenis van de opgraving van de thermen in Heerlen

02-2012 binnenwerk.indd 132

26-03-12 15:51


missie hadden vijf leden zitting waaronder Van Wijngaarden en Van Giffen, onder het voorzitterschap van prof. dr. N.J. Krom. Met de instelling van de nieuwe regeling had Van Giffen voor het eerst een positie bereikt waar hij direct invloed zou kunnen uitoefenen op het archeologiebeleid in Nederland, zeker met een zwakke opponent als Van Wijngaarden die als Egyptoloog weinig kennis had van het reilen en zeilen in de vaderlandse oudheidkunde. Voor het ministerie was de nieuwe regeling en de uitvoering een verademing. Zo kon er een einde gemaakt worden aan de al tientallen jaren durende tegenstelling Leiden-Groningen. Daarnaast werd in de regeling ook duidelijkheid verschaft over de rol van de lokale instellingen, vaak vertegenwoordigd door een vooraanstaand (amateur)oudheidkundige. Ze moesten een erkenning aanvragen bij het ministerie en na goedkeuring hadden ze dan recht op een niet nader omschreven medewerking van het departement en konden advies krijgen van de rijksinstellingen (RMO, BAI en Kam) bij hun opgravingen. Daarmee werd een situatie gecreëerd dat het onderzoek door samenwerking, en vaak ook in daadwerkelijke uitvoering, aan een wetenschappelijke standaard kon voldoen. In de praktijk betekende dit een nauwe samenwerking tussen de erkende lokale instellingen en één van de drie rijksinstellingen. De opgravingen werden door die laatste uitgevoerd en eventuele geschillen werden beslecht in het overleg van de RCOB. Door verplichtingen elders en geringe financiële mogelijkheden was het RMO niet in staat in de eerste fase van het onderzoek in de vroege zomer van 1940 in Heerlen te participeren. Beckers kreeg daardoor de leiding van het onderzoek en eind juni bezocht C. Braat de opgraving (afb. 3). Braat had al veel ervaring met het onderzoek van Romeinse resten en vindplaatsen uit de Middeleeuwen. Het was een rustige, genuanceerde man met een apart soort droge (Engelse) humor. Over

dit bezoek schrijft hij weinig lovend aan Holwerda.6 Hij acht de vondsten zeer de moeite waard en vindt het jammer dat het RMO er niet direct bij betrokken kon worden. Hij schrijft verder dat de beroemde dr. Beckers de leiding heeft, gelukkig bijgestaan door de gemeentearchitect, de heer dr. F.P.J. Peutz. Braat heeft kleine aanwijzingen gegeven, in de vorm van bescheiden suggesties om Beckers niet op de tenen te trappen, want Braat vond wel dat het er een beetje dilettanterig aan toe ging. Daarin stond hij niet alleen, want ook Van Giffen schrijft in zijn verslag van de opgraving dat het achteraf gezien spijtig was dat Beckers niet reeds eerder de hulp van ter zake kundig personeel heeft gehad.7 De hele zomer wordt doorgewerkt en een groot deel van het terrein blootgelegd. In de winter wordt het ontgraven deel afgedekt met stro en in het voorjaar van 1941 gaat Beckers weer aan de slag. Leiden neemt zijn verantwoordelijkheid Na de eerste fase van het onderzoek in 1940 zal in 1941 het RMO verantwoordelijk zijn voor de opgraving. Begin april heeft Van Wijngaarden de burgemeester van Heerlen op de hoogte gesteld dat Braat naar Heerlen zal komen om de details van het onderzoek en de samenwerking met Beckers nader te bespreken. In een brief aan Braat zet hij uiteen hoe er samengewerkt moet worden.8 Het lijkt hem verstandig een afspraak te maken met Beckers en in het gesprek met de burgemeester moet Braat vooral laten uitkomen dat het niet de bedoeling is de leiding uit handen van Beckers te nemen of controle uit te oefenen, maar door onderlinge samenwerking tot resultaten te komen. Op 7 mei 1941 informeert Braat zijn directeur over het gesprek met de burgemeester en Beckers.9 De hoop op een goede afloop is verloren gegaan en hij betitelt zijn gesprekspartner, Beckers, als een gek. Als bijlage stuurt hij een kopie mee van een brief die hij aan de burgemeester heeft gestuurd: Als Braat in Leiden is, spreekt hij profes-

Een kleine voorgeschiedenis van de opgraving van de thermen in Heerlen

02-2012 binnenwerk.indd 133

|

133

26-03-12 15:51


Laag-Keppel, 7 mei ’41 Edelachtbare Heer, Maandagmorgen heb ik, in het bijzijn van den heer Van Hommerich, een onderhoud met dokter Beckers gehad, waarin deze heer zijn standpunt met veel gevloek en getier uiteengezet heeft en terstond, na de eerste woorden, mijn hoop, dat er heel misschien, met veel tact van mijn kant, sprake van eenige samenwerking zou kunnen zijn tusschen hem en mij, den bodem ingeslagen heeft. Ik ben begonnen met mijn vreugde uit te drukken, dat hij weer helemaal hersteld was na zijn ziekte van dezen winter en heb vervolgens gezegd, dat ik 26 Mei met de opgraving dacht te beginnen. Dat was direct het lont in het kruit, want Beckers stoof op. “U beginnen? Nee meneer, ik begin, ik heb de leiding bij het werk.” Ik probeerde hem wat te sussen, maar dat lukte niet. Hij vroeg toen hoe ik mij de samenwerking eigenlijk voorstelde. Ik trachtte hem toen uit te leggen, dat ik mij die op een heel gemoedelijke manier voorstelde. Het zou natuurlijk idioot zijn, dat hij, die bij wijze van spreken mijn vader zou kunnen zijn, als een soort van assistent van mij zou fungeren. “Neen, dat moest er nog bijkomen, je komt pas kijken……” in dergelijke termen was zijn antwoord vervat. Toen zei ik: “Wanneer ik bijvoorbeeld onzen voorgraver Bosch opdraag …..” verder kon ik niet uitspreken, want Beckers gilde alweer: “Bosch, die dief, die komt niet op het terrein.” Ik bracht hem onder het oog, dat dat al een heel misselijke opmerking was. Die opmerking sloeg namelijk op een vroegere poging tot samenwerking met dokter Beckers van mijn voorganger Remouchamps. Zij groeven toen iets op, ik meen hutkommen in Steyn en ik wil aannemen, dat de afspraak was, dat de vondsten in de verzameling van dokter Beckers zouden komen. Nu was het echter al een paar keer gebeurd dat een creatuur van Beckers, zekere Tony Jansen, ’s avonds scherven, die in den loop van den dag gevonden waren, stiekem meenam naar Beckers. Remouchamps vond dat heel onaangenaam en droeg daarom Bosch op om belangrijke dingen zoolang in zijn zak te steken. Dat merkte Beckers, die Bosch toen bij die gelegenheid voor dief uitschold. Toen ik Beckers onder het oog bracht, dat er geen kwestie van was, dat Bosch die dingen voor zichzelf had willen behouden, zei hij: “Ja, hij had ze willen stelen voor Leiden”. Ook een zeer eigenaardige veronderstelling dat het Rijksmuseum van Oudheden Beckers zou willen bestelen. Enfin, ik heb U een en ander wat in den breede verteld, opdat U zich kunt voorstellen, dat met zoo iemand met de beste wil van de wereld geen vrede is te houden. Ik heb op alle mogelijke manieren nog getracht om Beckers aan het verstand te brengen, dat ik waarlijk niet iemand ben, die graag de baas speelt en dat ik ook niet met de eer zal gaan strijken, maar niets mocht baten. Ik zal er volgende week, als ik weer in Leiden kom, met prof. Krom over spreken, de voorzitter van de commissie, dan moet die maar uitmaken wat er nu moet geschieden. Er kan natuurlijk geen sprake van zijn, dat een conservator van het Rijksmuseum van Oudheden als assistent van een amateurarcheoloog optreedt. Als het museum een opgraving doet is de wetenschappelijke ambtenaar en in laatste instantie de Directeur, verantwoordelijk tegenover de Regeering voor de resultaten van het werk. Mijn persoonlijke gevoelens komen hierbij heelemaal niet in het geding. Het is erg jammer, dat het onderzoek van de belangrijkste Romeinsche ruïne van ons land is toevertrouwd aan een dilettant die, zooals ik bij mijn bezoek verleden jaar vermoedde, waarschijnlijk reeds een paar belangrijke gegevens onherstelbaar vergraven heeft. Het voorgestelde compromis had ten doel om zonder den heer Beckers te beleedigen verder onheil te voorkomen maar met een man als Beckers, die zelfs met mij geen vrede kan houden, is elke samenwerking onmogelijk. Dokter Beckers vertelde mij dat prof. Krom hem dezer dagen zou komen bezoeken. Dat treft heel goed, want dan kan deze van beide kanten hooren hoe, naar de meening van partijen, het twistgesprek zich toegedragen heeft. Tenslotte is mijnheer Van Hommerich, die ijverig getracht heeft bemiddelend op te treden, waarvoor ik hem dankbaar ben, nog als getuige erbij tegenwoordig geweest. Ik heb gemeend, Burgemeester, U dit alles liever terstond te moeten schrijven, omdat U bij de geheele kwestie geïnteresseerd bent en Beckers U misschien alreeds zijn kijk op de zaak zal hebben ontvouwd. Met de meeste hoogachting Ued. dw. C. Braat

134

|

Een kleine voorgeschiedenis van de opgraving van de thermen in Heerlen

02-2012 binnenwerk.indd 134

26-03-12 15:51


sor Krom. Braat stelt voor Van Giffen de opgraving te laten doen, want misschien wil Beckers wel naar iemand luisteren die ouder is. Het idee om Van Giffen de leiding te laten nemen heeft Braat nog niet bij de burgemeester genoemd omdat hij het eerst met Van Wijngaarden wil bespreken. Mocht Beckers het veld ruimen, dan voelt Braat er weinig voor het onderzoek alsnog te doen, omdat hem dan persoonlijke eerzucht zou worden verweten. Van Wijngaarden doet nog een poging het tij te keren en schrijft aan Beckers dat het onderzoek onder Beckers leiding plaatsvindt en dat Braat eigen initiatieven kan ontplooien. Daarvoor wil Van Wijngaarden Braat de opdracht geven het geheel in te meten en Beckers een duplicaattekening te verstrekken. Hij toont zich ook bereid de door Beckers van diefstal beschuldigde A. Bosch te vervangen door de voorgraver A. Scholten. De vondsten blijven in Heerlen, maar de kosten van het personeel zullen nu niet meer door RMO gedragen worden. Beckers moet daar nu zelf voor zorgen.10 Ongeveer twee weken later informeert Braat Holwerda over het incident.11 Inmiddels heeft Krom Beckers bezocht en hem bereid gevonden samen te werken. Braat zou in de gelegenheid worden gesteld een goede opmeting te maken van de bouwresten, maar toen Braat daar Beckers per brief over benaderde, antwoordde Beckers weer onhebbelijk.12 De commissie heeft daarna het graven door Beckers niet verboden en Braat vreest dat het geheel nu vernield zal worden. Holwerda neemt een kijkje Eind juni is Holwerda in Maastricht en Heerlen geweest.13 Hij had de burgemeester van Heerlen bezocht en vernam dat het RMO zich had teruggetrokken omdat zij zich vergaloppeerd had. Vervolgens had de RCOB Van Giffen uitgenodigd het onderzoek ter hand te nemen. Dat kan Holwerda zich niet van het RMO voorstellen en hij meent dat de commissie voor een archeologische charlatan met haar petje in de hand staat en dat Van Giffen de commissie gebruikt om Leiden

Afb. 3 W.C. Braat (1903-2000) was conservator in het Rijksmuseum van Oudheden en had zich gespecialiseerd in de Romeinse en middeleeuwse archeologie. Foto: RMO.

eruit te werken. Somber vervolgt hij dat die commissie en het bureau feitelijk de ondergang voor het Leidse museum zijn. Holwerda hoorde ook dat men in Heerlen de opgraving wilde overkappen en zo een museum wilde stichten. Hij betwijfelt of de vondst wel zo waardevol is, maar vermoedt dat voor die plannen ook de museumcommissie zal worden ingeschakeld. Van die laatste commissie is hij wel lid. Een bijkomend probleem is dat Bursch in zijn rol als directeur van het Bureau door Limburg trekt en door zijn politieke opstelling mensen tegen het museum inneemt.14 In Maastricht zijn ze op het museum niet erg ingenomen met deze situatie en ook met Beckers hebben ze moeite. De burgemeester vond het ook jammer dat Braat geen rol meer speelde, maar de commissie had nu eenmaal zo besloten. Van Wijngaarden reageert op de bevindingen van Holwerda.15 Het RMO heeft zich niet vergaloppeerd. Natuurlijk heeft Braat niet erg handig opgetreden, maar Beckers kan niet de leiding hebben van een opgraving. Volgens Van Wijngaarden heeft Beckers daar vanaf het begin wel op aangestuurd en de samenwerking met het RMO gesaboteerd. Hij heeft nu de vrije hand onder de schijn van samenwerking met Van Giffen. Dat bleek voor Beckers wel

Een kleine voorgeschiedenis van de opgraving van de thermen in Heerlen

02-2012 binnenwerk.indd 135

|

135

26-03-12 15:51


anders uit te pakken, want bij Van Giffen had hij weinig in de melk te brokkelen. In een latere brief meldt Van Wijngaarden dat hij graag nog eens mondeling met hem over deze kwestie wil praten.16 Besluit Wat er in dat gesprek aan de orde is gekomen weten we niet. Wel dat Holwerda de gehele zaak niet vertrouwde. Het lang lopende conflict met Van Giffen is daar debet aan. De kwestie Heerlen, met name in de laatste fase, ziet hij als machinaties van Beckers en Van Giffen samen. “Van Giffen vrijt Beckers op om Leiden eruit te krijgen en ook de beroemde commissie laat zich daarvoor gebruiken”, schrijft hij.17 Het lijken misschien de bittere woorden van een man die aan het kortste eind heeft

getrokken, maar hij heeft gelijk. Na het vertrek van Holwerda uit Leiden ziet Van Giffen zijn kans schoon meer en meer het archeologisch veldonderzoek naar zich toe te trekken. Groef hij voor de oorlog incidenteel buiten zijn noordelijk ressort van Groningen, Friesland en Drenthe, vanaf 1940 zou hij veel vaker zijn schop in de grond van het oude territorium van Holwerda zetten. Het zou niet alleen in Heerlen zijn, maar bijvoorbeeld ook in Valkenburg (Zuid-Holland) met zijn castellum en Noord-Brabant met zijn onderzoek van grafheuvels.18

Limburgs Museum Postbus 1203 5900 BE Venlo

Noten 1. Leo Verhart was conservator van het RMO te Leiden en is nu verbonden aan het Limburgs Museum te Venlo. 2. Verhart in voorbereiding. 3. Beckers & Beckers 1940. 4. Verhart 2005. 5. Voor een gedetailleerde beschrijving van het ontstaan en de latere vorming van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) zie Van Es 1972 en Eickhoff 2003. 6. Archief RMO, verzonden brieven, nr. 432 (01.07.1940). 7. Van Giffen 1948, 201. 8. Archief RMO, verzonden brieven, nr. 196 (24.04.1941). 9. Archief RMO, ontvangen brieven, zonder nr. (07.05.1941). 10. Archief RMO, verzonden brieven, nr. 260 (19.05.1941). 11. Archief RMO, verzonden brieven, zonder nr. (26.05.1941). 12. Deze brief is niet in het archief van het RMO aangetroffen. 13. Archief RMO, ontvangen brieven, zonder nr. (20.06.1941). 14. Bursch was inmiddels lid van de NSB geworden en werkte intensief samen met de Duitse bezetter. 15. Archief RMO, verzonden brieven, nr. 344 (02.07.1941). 16. Archief RMO, verzonden brieven, nr. 371 (11.07.1941). 17. Archief RMO, ontvangen brieven, nr. 84 (05.07.1941). 18. Voor de totstandkoming van dit artikel wil ik Peter Jan Bomhof (RMO) en Wolfgang Stark (Limburgs Museum) bedanken voor hun medewerking bij het verwerken van het beeldmateriaal. Literatuur Beckers, H.J. & G.A.J. Beckers, 1940: Voorgeschiedenis van Zuid-Limburg. Twintig jaar archeologisch onderzoek. Maastricht. Eickhoff, M., 2003: De oorsprong van het ‘eigene’. Nederlands vroegste verleden, archeologie en nationaal-socialisme. Amsterdam. Es, W.A., 1972: The Origins and Development of the State Service for Archaeological Investigations in the Netherlands. Research. In: Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 22, 17-71. Giffen, A.E., 1948: Thermen en castella te Heerlen (L.). Een rapport en een werkhypothese. In: L’Antiquité Classique 17, 199-236. Jamar, J.T.J., 1975: De thermen te Heerlen. In: Spiegel Historiael 10, 450-457. Verhart, Leo, 2005: Botsende noorderlingen, de Leidse jaren van A.E. van Giffen. In: E. Knol, A.C. Bardet & W. Prummel (red.) Professor Van Giffen en het geheim van de wierden. Groningen, 64-77. Verhart, Leo, in voorber.: De archeologische rijksmusea van Nijmegen en Leiden in de oorlogsjaren: de correspondentie tussen twee directeuren.

136

|

Een kleine voorgeschiedenis van de opgraving van de thermen in Heerlenw

02-2012 binnenwerk.indd 136

26-03-12 15:51


Recente aardewerkvondsten uit Schinveld Denes Miklos1

In het midden van de 20e eeuw werden in Brunssum, Schinveld en Nieuwenhagen, in oostelijk ZuidLimburg, pottenbakkersovens en afvalhopen met misbaksels uit die ovens onderzocht door de toenmalige Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB). Bij de opgravingen werd ROB-onderzoeker Anton Bruijn geassisteerd door vrijwilligers uit Brunssum en Schinveld. Inmiddels is in deze regio een nieuwe generatie amateurs aangetreden. Ze wonen soms letterlijk boven op de vindplaatsen, zoals de auteur van dit artikel. Het Zuid-Limburgse aardewerk, protosteengoed en steengoed werd van de tweede helft van de 11e tot het midden van de 14e eeuw geproduceerd. Bij Brunssum en Schinveld lagen de pottenbakkerscentra in het stroomgebied van de Rode Beek en daarop afwaterende zijbeken (afb. 1). Vanaf circa 1100 kende het een verspreiding in delen van het Rijnland, Noord-Brabant, Limburg en de Belgische Kempen en in een enkel geval tot ver daarbuiten. De mooiste verzameling is te zien in het gemeentehuis van de gemeente Onderbanken te Schinveld. Dit is een door Bruijn zelf samengestelde collectie, die in bruikleen is bij de gemeente. Vondsten van het ‘Brunssum-Schinveld’- of ‘ZuidLimburgs’ aardewerk spelen wegens hun betrekkelijk nauwkeurige dateringsmogelijkheid een grote rol bij het onderzoek van nederzettingen in Zuid-Nederland. Tegenwoordig wordt het aardewerk ook wel aangeduid als de Zuid-Limburgse variant van het Pingsdorf-aardewerk. Dit komt echter al vanaf de 10e eeuw voor en heeft een fijner baksel. Overeenkomst is er vooral in de rode beschildering. Door Bruijn is een typologische periodisering opgesteld die gebaseerd is op de vormkenmerken van het aardewerk, de

Afb. 1 Brunssum en Schinveld op een kaart uit circa 1810 (‘Tranchotkaart’). Detail uit ‘Kartenaufnahme der Rheinlande durch Tranchot und von Müffing 1803-1820, blad Gangelt’ (nadruk Landesvermessungsamt Nordrhein-Westfalen 1968). Recente aardewerkvondsten in Schinveld

02-2012 binnenwerk.indd 137

|

137

26-03-12 15:51


Afb. 2 Aardewerkvindplaatsen in Schinveld; nummer 6 is de hier besproken vindplaats. Uit: Stoepker 2011.

technologische ontwikkeling en op de stratigrafische positie van de vondsten. De scherven werden in stortlagen boven elkaar gevonden. De pottenbakkers werkten aan de oevers van de Rode Beek en de zijbeken daarvan. De stortlagen ontstonden nadat de pottenbakkers hun ovens hadden uitgeruimd en om ruimte te maken de misbaksels in de beek hadden gegooid. De inmiddels al een halve eeuw oude typochronologie van Bruijn wordt nog steeds aanvaard; alleen over de datering van de laatste fasen (periode IV en V) is discussie.2 De productie begint omstreeks 1050 (periode B) met handgevormd aardewerk met een poreus, wit-grijs of krijtwit tot lichtgeel baksel. Qua vorm gaat het vaak om buidelvormige kookpotten, soms op een gewelfde standring. De potten zijn soms beschilderd met oranje-geelbruine grote bogen of strepen. Periode B is te zien als een voor locaal of zeer beperkt regionaal gebruik gemaakt product. Er is weinig van bekend. Pas rond 1075/1100 krijgt het aardewerk een grotere verspreiding. Het gaat dan om draaischijfaardewerk, vaak met manchetranden (periode A). Sommige potten hebben een radstempel-

138

|

versiering. In deze periode wordt ook loodglazuur gebruikt. Het aardewerk van periode A vertoont verwantschap met producten uit de Maasvallei bij Andenne. Bruijn beschouwde periode A als een fase tussen periode B en de rond 1125 beginnende periode I, waarin het aardewerk weer handgevormd is. Later hield hij er ook rekening mee dat er geen sprake hoefde te zijn van een cesuur tussen periode B en I. Het aardewerk van periode I bestaat vooral uit kogelpotten, drinkbekers en tuitpotten. De potten zijn vaak op de schouder beschilderd met rood-bruine golflijnen, streepjes of komma’s. Vooral in periode I werd het Zuid-Limburgse aardewerk in grote aantallen vervaardigd en uitgevoerd. Aan het einde van de 12e eeuw en in het eerste kwart van de 13e eeuw (periode IA en II) treedt weer gedraaid aardewerk op. In het tweede kwart van de 13e eeuw (periode III) verdwijnt de beschildering om plaats te maken voor een vlakdekkende bruine ijzerengobe (ijzerhoudende kleipap). Het baksel wordt in het midden en de tweede helft van de 13e eeuw harder en gaat over in protosteengoed met een glanzende paars-bruine sinterengobe (periode IV). Kookpotten worden vervangen door kannen en

Recente aardewerkvondsten in Schinveld

02-2012 binnenwerk.indd 138

26-03-12 15:51


Afb. 3 Ligging van de vindplaats. Tekening: auteur.

drinkbekers. Vanaf circa 1300 (periode V) wordt zowel steengoed (slanke kannen) gemaakt als witbakkend aardewerk. Na circa 1375 houdt de productie op. Als reden voor het staken van de productie wordt gedacht aan een economische factor, namelijk concurrentie uit het Rijnland (Siegburg), maar ook aan een grondstoffenprobleem. In de laatste productiefase werd namelijk aardewerk van mindere kwaliteit gemaakt. Kennelijk was de goede klei uitgeput. Mogelijk speelde ook houtgebrek een rol. Ook na de jaren ’60 van de vorige eeuw zijn aardewerkvindplaatsen in de gemeenten Brunssum en Schinveld bekend geworden. In het hier besproken geval gaat het om een vondst uit 1999 en 2001 bij de voormalige woning van de auteur, gelegen aan de Beekstraat 24 te Schinveld (afb. 2). Deze locatie ligt naast de opgravingslocatie Schinveld IV van Bruijn aan de Beekstraat 26.3 In 1999 bij het weghalen van stoeptegels in de stal (voormalig varkenshok) werd onder een zandlaag, op een diepte van 30 cm, een dik schervenpakket met ovenafval gevonden. De lagen waren zo dik en sterk van structuur dat er enkel met een schilmesje doorheen te komen was. Onder een 30 cm dikke schervenlaag lag een hele kruik uit de periode IA. Daarna is een kwadrant opgegraven van 3 x 2 meter en 80-100 cm diep. In de aangegeven kuil zijn vervolgens op diverse dieptes tientallen hele of minimaal beschadigde kruiken geborgen uit periode I (1125-1175 n.Chr.) en IA (rond 1190 n. Chr.). De vondsten werden bij de ROB gemeld en na tussenkomst van Thei Daemen (correspondent van de ROB) en Fons

Horbach (assistent-provinciaal archeoloog) door diverse beroepsarcheologen bestudeerd.4 De vondsten kwamen uit een voormalige beekbedding, hetzij van een oude tak van de Rode Beek, hetzij van een daarop uitkomende zijbeek. Deze beekbedding liep haaks op de huidige Beekstraat. Uit berichten van dorpsbewoners was op te maken dat tijdens de bouw van het pand, begin jaren ’60, onder de fundering nog oudere kruiken te voorschijn kwamen, met name grote kook- en schenkkannen uit periode I-vroeg. In 2001 werd bij het uitgraven van een boomstam in de tuin wederom een dik schervenpakket aangetroffen. Kort na de eerste vondsten (op 1,5 meter diepte) is een noordoost-zuidwest gerichte sleuf gegraven van 10 meter lang, 4 meter breed en 2 meter diep (afb. 3). Zo ontstond een kops profiel van 8 m2 waarin zeer duidelijk de dwarsdoorsnede van een beekbedding te herkennen was (afb. 4). De bovenste grondlaag was 40-60 cm dik met daaronder een dikke laag (20-30 cm) rood ovenafval, die zo hard was dat van bovenaf niets opgegraven kon worden. Deze laag heeft door de eeuwen heen de inhoud van het beekafval van buitenaf beschermd (afb. 5). Op diverse afbeeldingen is deze rode laag te herkennen, met Afb. 4 In het kopse profiel van de sleuf waren de stortlagen herkenbaar. Foto: auteur.

Recente aardewerkvondsten in Schinveld

02-2012 binnenwerk.indd 139

|

139

26-03-12 15:51


Afb. 5 Een rode laag ovenresten dekt de stortlagen af. Foto: auteur.

daaronder het schuin aflopende profiel van de beekbedding. Toevallig was de sleuf even breed als de beekbedding en de diverse lagen en de vorm van de beekbedding waren zeer duidelijk waar te nemen. Zoals ook destijds door Bruijn was waargenomen lagen onder in de beekbedding op 150-170 cm diepte de oudste kruiken, uit periode I. Naarmate de beekbedding verder in zuidwestelijke richting werd gevolgd kwamen ook kruiken van periode II boven op periode I voor. Opvallend was dat kruiken van periode IA alleen aan de rechterkant (zuidoostzijde) op de zelfde hoogte als die van periode II gevonden werden. Naarmate de beekbedding nog verder werd gevolgd kwamen zowel kruiNoten 1 Denes Miklos is sinds 1996 woonachtig in Schinveld. Zijn interesse in middeleeuws aardewerk is gewekt door zijn schoonvader Jeu Palmen die in de jaren ’60 (als docent) regelmatig A. Bruin heeft geassisteerd bij de opgravingen in Schinveld. Hij had enkele kruiken thuis staan en kon boeiende verhalen vertellen over de opgravingen destijds. 2 Stoepker 2011. 3 Bruijn 1962-1963. 4 Ostkamp 2010. Literatuur Bruijn, A., 1962-1963: Die mittelalterliche keramische Industrie in Südlimburg. In: Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 12/13, 357-459. Ostkamp, S. 2010: De ontkluizing van de Rode Beek in Schinveld, gemeente Onderbanken, Amersfoort (ADC Rapport 2219). Stoepker, H., 2011: Waarom er geen B in Brunssum zit. In: H. Clevis (ed.), Assembled Articles 4, Zwolle, 57-72.

140

|

ken uit periode III als uit periode IV voor, die slechts op een diepte van 60-80 cm waren opgestapeld. Al deze vondsten bevestigen de constatering van Bruijn dat in een beekbedding zowel sprake was van een horizontale als van een verticale stratigrafie. Indrukwekkend was om te zien dat grote kookpotten met lucht gevuld in de aarde hebben gelegen, soms met drie stuks achter elkaar. Ondanks het feit dat het om misbaksels gaat (met uitzondering van één kookpot met brand- of gebruikssporen), is geen van deze potten erg misvormd of beschadigd. In totaliteit zijn ruim 180 hele potten geborgen en ongeveer 2000 scherven. Opmerkelijk was dat de rechteroever (de zuidoostzijde) van de beek uitsluitend uit zand bestond, zonder dat er nog een scherf te vinden was, terwijl de linker oever (de noordwestzijde) een zeer dik schervenpakket in klei bevatte waar niet doorheen te komen was. Vermoedelijk heeft hier op de tegenwoordige perceelgrens van huisnummer 24 en 26 een oven gelegen. Na 10 meter verdween het profiel van de beekbedding en stuitte ik op een paar oude laarzen en wat sigarettenpapier, zeer waarschijnlijk achtergelaten door Bruijn in de jaren ’60 ….

Eindstraat 101A 6451 AC Schinveld

Recente aardewerkvondsten in Schinveld

02-2012 binnenwerk.indd 140

26-03-12 15:51


Stadsmuren langs de Geul in Valkenburg Henk Kwakkernaat1

Afb. 1 Bovengronds bewaard deel van de 14e-/15e-eeuwse stadsmuur van Valkenburg. Foto: auteur.

Inleiding Wie het door massatoerisme overwoekerde Valkenburg aan de Geul bezoekt, zal zich niet meteen bewust zijn van het feit dat Valkenburg in de Late Middeleeuwen een fraai vestingstadje was, strategisch gelegen tussen Aken en Maastricht en met een kasteel (Nederlands enige hoogteburcht) dat enige maten te groot lijkt voor het kleine stadje. Het was nochtans ooit de kern van een heerlijkheid, later een graafschap, die bijna heel Zuid-Limburg omvatte. De heren van Valkenburg behoorden tot de rijksgroten en vervulden belangrijke functies aan het keizerlijke hof. De stad was in de Middeleeuwen ommuurd. Aan de zuidzijde van de ommuring stroomde de Geul. In de 17e eeuw is de stadsmuur grotendeels afgebroken. Alleen aan de westzijde bleef een deel staan (afb. 1). Ook bleven twee stadspoorten bewaard. Een renovatie van de kademuren langs de Geul gaf de gelegenheid om hier de resten van de stadsmuur te onderzoeken.

De kaart van Van Deventer De middeleeuwse structuur van Valkenburg is goed te zien op de kaart van Jacob van Deventer uit 1540 (afb. 2). Hieruit blijkt dat het laat-middeleeuwse stratenplan tot op de dag van vandaag nagenoeg onveranderd is gebleven. Op de kaart is in het zuiden de burcht te zien en ten noorden daarvan de stad met zijn hartvormige plattegrond. Vanaf de voet van de burchtheuvel is de stad aan drie zijden door water omgeven. Aan de binnenzijde van deze waterlopen is de stad omgeven door een van elf torens voorziene muur. In het westen en het oosten liggen twee, thans gedempte, door de Geul gevoede grachten. Aan de noordzijde splitst de Geul zich – nog steeds – in twee takken: de Molentak in het noorden en de Geultak in het zuiden. Langs de zuidelijke tak lag een stadsmuur met vijf torens. De stad had drie toegangspoorten waarvan er nog twee over zijn. Eén poort, de Berkelpoort of Akener poort is onlangs gerestaureerd, voor de tweede poort, de

Stadsmuren langs de Geul in Valkenburg

02-2012 binnenwerk.indd 141

|

141

26-03-12 15:51


Afb. 2 Plattegrond van Valkenburg door Jacob van Deventer (1540). Aangegeven zijn drie stadspoorten (I: Geulpoort; II: Berkelpoort; III: Grendelpoort), elf muurtorens en drie hoekverdedigingswerken (A, B, C.). Kaart: auteur. Grendelpoort of Maastrichterpoort bestaan ook restauratieplannen en de derde, verdwenen Geulpoort wordt – als de plannen doorgaan – compleet gereconstrueerd, nadat bij archeologisch onderzoek in 2010 de afmetingen ervan zijn bij vastgesteld. Ten noorden van de Geul ligt de voorstad, die deels omsloten wordt door de molentak van de Geul. Op twee punten is de molentak overbrugd. Een weg door de voorstad verbindt de beide bruggen en Afb. 3 Overzicht van de onderzoekslocaties. A: voor de sluis (2008); B: Koudnagel (2008); C: Walramplein (2008); D: Bogaerdlaan (2011); E: Pelerinstraat en Den Halder (2011); G: Geulpoort (2010). Kaart: auteur.

142

|

leidt naar een brug over de Geul en naar de Geulpoort. Hierachter begint de belangrijkste straat, die naar de voet van de burcht leidt, de tegenwoordige Grote Straat. Hierlangs en langs de Berkelstraat en Muntstraat ligt de meeste bebouwing. In de overige delen van de stad toont de kaart van Van Deventer veel open plekken met bomen. Binnen de stadsmuren lagen veel tuinen en tot ver in de 19e eeuw, waren zelfs in de hoofdstraat (Grote Straat) de poorten van stadsboerderijen te zien. Men was voor de voedselvoorziening dus niet alleen van het platteland afhankelijk. Mogelijk was dit een beoogde situatie, maar het kan ook zijn dat men bij de bouw van de stadsmuur meer ruimte heeft ingesloten dan voor daadwerkelijke bewoning nodig was. Het ‘op de groei’ aanleggen van een stadsmuur komt wel vaker voor in steden. Voor Valkenburg is er een onbewezen theorie dat er zelfs een meer noordelijk gelegen stadswal zou zijn geweest die in de 15e eeuw al weer werd geslecht om tot de ‘huidige’ ommuring terug te keren. Een andere reden voor het feit dat het oostelijk deel van de stad zo goed als leeg is op de kaart van Van Deventer, is dat dit gebied zeer drassig is en zonder onderheien ongeschikt is voor huizenbouw. Historische context Uit de tijd sinds de eerste vermelding van Valkenburg in 1041 tot en met de 13e eeuw weten we nauwelijks iets over de stadsontwikkeling. Feit is dat in de eerste decennia van de 12e eeuw een grote rechthoekig stenen donjon werd gebouwd op de Heunsberg, een uitloper van een heuvelrug die als een kaap abrupt eindigt aan de voet van Cauberg. Dat was het begin van de bouwgeschiedenis van het roemruchte kasteel. Het driehoekige kasteelterrein werd toen al door een diepe, droge gracht gescheiden van de rest van de heuvelrug waardoor zich een schier onneembare hoogteburcht kon ontwikkelen. Ambachtslieden, boeren en handelaren zullen zich tussen de voet van de kasteelheuvel en de rivierovergang bij de Geul gevestigd hebben, als ze er al niet eeuwen lang woonden, want de weg

Stadsmuren langs de Geul in Valkenburg

02-2012 binnenwerk.indd 142

26-03-12 15:51


om de kaap naar de rivierovergang dateert al uit de Romeinse tijd. Groot was de nederzetting niet. De stad is waarschijnlijk in de late 13e of vroege 14e eeuw ommuurd. In 1327 en 1329 belegerde de aartsvijand van Valkenburg – de hertog van Brabant – Valkenburg. Hij zette de stad onder water en na zijn overwinning in 1329 slechtte hij muren, torens en kasteel. Pas in 1334 kon een nieuwe heer van Valkenburg het kasteel en de stad grondig herbouwen. We denken dat toen de schild- of hartvormige structuur van het stadje met zijn drie poorten grotendeels zijn beslag kreeg. In 1352 in kwam het gebied in handen van de Hertog van Brabant. Toen Brabant in het einde van de 14e eeuw aan Bourgondië kwam, werd Valkenburg samen met het oude hertogdom Limburg, het graafschap Daelhem en het Land van Rode (Rolduc/Kerkrade) administratief samengevoegd tot ‘de Landen van Overmaze’, aangezien ze voor het bestuurscentrum Brussel aan de andere kant van de Maas (Outre Meuse) lagen. Onder de Bourgondische drossaard Dirk van Pallandt vond rond 1465 verdere stadsvernieuwing plaats. Hij verbeterde, vernieuwde en verlegde delen van de stadsmuur en liet verlande grachten opnieuw uitgraven. In die tijd moet de situatie ontstaan zijn die we op de kaart van Van Deventer zien. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog werden kasteel en vestingstad herhaalde malen ingenomen door beurtelings de Hollanders en de Spanjaarden. De grootste vernielingen vonden plaats onder Frederik Hendrik in 1644 en later als nasleep van de Franse invasie van 1672, onder stadhouder-koning Willem III. In de 17e eeuw is de stadsmuur bovengronds – op een deel in het westen na – afgebroken. In 1661 werd het graafschap verdeeld tussen de Republiek en Spanje. In 1839 kwam Valkenburg definitief in Nederland te liggen. Aanleiding en doel van het onderzoek In opdracht van het waterschap Roer en Maas worden vanaf 2008 tot 2012 de kaden langs de zuidelijke tak van de Geul vernieuwd. In het kader van deze restau-

Afb. 4 Muurresten op het Walramplein. Structuur I: kademuur met stroombrekers, 17e-/18e eeuw; structuur IA: voetpad, eind 18e eeuw; structuur II: middeleeuwse stadsmuur, vermoedelijk na 1334; structuur III: toren van stadsmuur ouder dan structuur II, waarschijnlijk einde 13e eeuw. Kaart: auteur. ratie wordt de stadsmuur met haar vijf verdedigingstorens ‘historisch gevisualiseerd’ volgens een ontwerp van stadsarchitect Jos Cuijpers en met gebruikmaking van de uit het archeologische onderzoek verkregen gegevens. Om de nieuwe kademuren te kunnen bouwen worden de huidige muren nagenoeg geheel weggebroken. Daarachter wordt in een strook van acht meter breed (op maaiveldniveau) grond onder een helling uitgegraven tot op een diepte van circa 80 cm onder de bodem van de Geul. Omdat preventief onderzoek hier om technische redenen uitgesloten is, is alleen archeologische begeleiding mogelijk. Doel van het onderzoek is om tijdens de sloop van de kademuren vast te stellen of er archeologische resten, in het bijzonder van de stadsmuur, in of achter de kademuren aanwezig zijn en om deze en eventuele andere vondsten te documenteren. De uitvoering van de archeologische begeleiding berust grotendeels bij de Archeologische Werkgroep Valkenburg. Bij het in de voorbereidingsfase (2006 en 2007) geldende beleid gold voor deze locatie nog geen onderzoeksplicht. Onderzoek werd echter toch wenselijk geacht door de provinciaal archeoloog van Limburg, waarna met toestemming van de ROB/RACM/RCE en met medewerking van de gemeente Valkenburg de Archeologische Werkgroep Valkenburg door het Stadsmuren langs de Geul in Valkenburg

02-2012 binnenwerk.indd 143

|

143

26-03-12 15:51


Afb. 5 Muurresten op het Walramplein. A: structuur III (voor 1329); B: structuur II (14e-/15e-eeuw); C: structuur I (17e/18e eeuw). Foto: auteur.

Waterschap Roer en Overmaas in de gelegenheid werd gesteld om de kadereconstructie te begeleiden. In de eerste fase (2008) werd bij het aantreffen van muurresten professionele ondersteuning verleend door RAAP en T. Bauer (TU Delft). Voor de volgende fase van het kadeherstel, nadat de binnenstad van Valkenburg intussen op de Archeologische Monumentenkaart was geplaatst, kreeg RAAP de verantwoordelijkheid voor de begeleiding, maar werd de dagelijkse controle op de sloop- en graafwerkzaamheden uitgevoerd door de werkgroep. Eerder verricht onderzoek Het onderzoek van de werkgroep sloot aan op eerder verricht onderzoek in en langs de Geul. Eind jaren ’80 van de vorige eeuw was na één van de vele overstromingen van het normaal zo vriendelijke riviertje door oplettende leden van de stichting ‘In den Lande van Valckenborgh’ een perfect halfronde fundering met een doorsnede van negen meter ontdekt in de bedding van de Geul bij de Sint Pietersbrug. Al snel werd de link gelegd met een van de torens van de verdwenen stadsmuur. Door de gewaarschuwde ROB werd deze vondst gedocumenteerd. In 1990 werd bij graafwerkzaamheden in de bedding van de Geul door plaatselijke vrijwilligers onder aanvoering van de auteur met mankracht en soms met een machine de grondslag van drie verdere torens blootgelegd. De campagne van

144

|

1990 vormde de basis voor verder onderzoek naar de resten van de voormalige vestingstad, zowel in het veld als in onder andere de Brusselse archieven. In 2004/2005 diende zich de mogelijkheid aan voor een proefonderzoek bij kasteel Den Halder, de westelijke hoekverdediging van de stad. Daar werd een stuk kademuur/stadsmuur alvast vervangen Hierbij bleek dat de opbouw van de kademuur/stadsmuur bij Den Halder twee, misschien zelfs drie fasen vertoonde. De muur was gefundeerd op brede houten planken. Achter de muur werd op de diepte van de Geulbedding een viskaar gevonden (een bak waarin men gevangen vis levend kan bewaren) en een wateruitloop van hout. Voor de rest bleek het hele gebied achter de bovengenoemde muren een groot puinstort te zijn van mergelblokken. In het souterrain van het gebouw werd de aansluiting van de oorspronkelijke kern van het gebouw met de westelijke stadsmuur gevonden. Onderzoekslocaties in 2008 en later Het in 2008 uitgevoerde onderzoek had betrekking op het gedeelte tussen de vroegere oostelijke hoekverdediging (nu hotel Walram) en de tegenwoordige brug naar de Sint Pieterstraat, waar vroeger een tweelingtoren had gestaan, waarschijnlijk bij een houten brug. In 2009 en 2010 werden vrijwel geen archeologisch relevante werkzaamheden aan de kades uitgevoerd. In 2011 werd begonnen met het archeologisch begeleiden van graafwerkzaamheden tussen de Sint Pieterstraat en kasteel Den Halder. Hoofdvragen van het onderzoek waren of er resten van de stadsmuur terug te vinden waren en of het traject van de oude stadsmuur zoals Van Deventer dat afbeeldt, bevestigd kon worden. Flankerend aan het kadeherstelproject was in 2010 in opdracht van de gemeente door het ADC een onderzoek uitgevoerd om de precieze locatie van de Geulpoort vast te stellen en gegevens te verzamelen voor een (non-destructieve) reconstructie hiervan. Deze poort was onderdeel van de noordelijke stadsmuur

Stadsmuren langs de Geul in Valkenburg

02-2012 binnenwerk.indd 144

26-03-12 15:51


en stond bij een brug over de Geul. Onderzoeksresultaten Het onderzoek met een tiental vrijwilligers in de hete zomer van 2008 heeft op drie plaatsen archeologische resten opgeleverd (afb. 3). Bij de linkeroever voor een sluis in de Geul (onderzoekslocatie A) werd een kademuur aangetroffen uit de tweede helft van de 18e eeuw. Hij maakte deel uit van een grootscheepse herinrichting van het gebied rond de sluis door de toenmalige eigenaren van Landgoed Palanka aan de oostkant van de oude stad. Hier bevond zich ook een 18e- of 19e-eeuwse wasplaats met hardstenen trappen die afdaalden naar de Geul. In het gebied Koudnagel (onderzoekslocatie B) werden in de ‘oksel’ van de riviersplitsing, vlak achter de sluis, funderingen aangetroffen. Het lijkt erop dat hier een of meerdere malen begonnen is met het leggen van de fundering voor een bruggenhoofd om de splitsing van de Geul te beschermen. Uit bronnen blijkt dat in 1707 bij hoog water in deze omgeving dam en sluizen zijn weggeslagen en dat tot twee keer toe herstelwerkzaamheden door nieuw hoog water verijdeld zijn. Langs het Walramplein (onderzoekslocatie C) werden resten verwacht van de 14e/15e-eeuwse stadsmuur langs de Geul. Hier werden drie structuren aangetroffen (afb. 4 en 5). Structuur I is het restant van een kademuur uit de 17e of 18e eeuw, die mogelijk gedeeltelijk ligt op de plaats van de uitgebroken middeleeuwse stadsmuur. Stroombrekers of steunberen waren op regelmatige afstanden aangebracht in muur I. De muur werd in de tweede helft van de 18e eeuw afgebroken om een voetpad naar Oud-Valkenburg te maken. Daarbij werd een nieuwe kademuur gemaakt die het heeft volgehouden tot 2008, zij het met meerdere instortingen en herstellingen. Structuur II. Deze muur was een stuk zwaarder dan de kademuur I en kon geïnterpreteerd worden als een restant van de fundering van een middeleeuwse stadsmuur. Deze muur was niet zo diep gefun-

deerd als structuur I. De muur lag een eindje van het water af en had een flink talud langs de rivier. De muur bleek gebouwd te zijn met een spaarboogconstructie. Dat bleek uit vijf poeren op regelmatige afstanden aan de stadszijde. De maten van de spaarbogen en poeren van muur II bleken exact te corresponderen met de bovengronds bewaarde restanten van de 14e-/15e -eeuwse stadsmuur in het Halderpark. Het meest oostelijke deel van de muur liep niet helemaal naar de hoek van het huidige Hotel Walramcomplex, maar week iets af naar de huidige ingang. Dit in tegenstelling tot wat de kaart van Van Deventer lijkt te suggereren. Omdat naar het westen toe de muur onder een hoek structuur I aansneed is hij afgebroken toen de 17e- of 18e-eeuwse kademuur werd aangelegd. De blokken van de stadsmuur zijn zeer waarschijnlijk gebruikt als achtervulling van de kademuur. Structuur III. Bij het uitgraven van de ruimte tussen I en II werd een structuur ontdekt die deels onder de middeleeuwse muur verdween. Mogelijk is deze structuur het restant van een oudere, rechthoekige toren. De kapsporen, de hardere mergel en de andere specie bevestigden dat dit een aparte en oudere structuur moest zijn. Deze oudste structuur bleek zeer diep gefundeerd: tot op de natuurlijke kiezel van de Geulbedding. Deze structuur dateert mogelijk uit de periode voor 1329 en hoort dan bij de oudste, tot dusver alleen uit historische bron bekende fase van de verdedigingswerken. In 2010 is door het ADC de fundering van Afb. 6 Miniatuur uit 1538 met gezicht op de stad Valkenburg. Op de voorgrond de Geulpoort, op de achtergrond het kasteel. Foto: Rijksarchief, Brussel.

Stadsmuren langs de Geul in Valkenburg

02-2012 binnenwerk.indd 145

|

145

26-03-12 15:51


de plaats van de draaistenen van de tweedelige houten poort aan de stadszijde, de schuilnissen aan de binnenzijde van de doorgang, diverse bestrate loopvlakken en de westelijke aanhechting van de stadsmuur aan de poort maakten deze opgraving tot een groot succes.

Afb. 7 Muurresten van de Geulpoort (opgraving ADC 2010). Foto: W. Felder, gemeente Valkenburg.

de verdwenen Geulpoort onderzocht in verband met eventuele herbouw. Leden van de archeologische werkgroep assisteerden hierbij. Deze poort lag ook in de noordelijke stadsmuur. De globale ligging was bekend dankzij de kaart van Van Deventer en dankzij een waarneming uit 1948, toen de in de Tweede Wereldoorlog opgeblazen, voor de poortlocatie liggende brug werd hersteld. De poort was wat kleiner dan door een miniatuur uit 1438 gesuggereerd wordt (afb. 6). Mogelijk is de poort hier hoger gemaakt om ruimte te bieden aan het stadswapen. De poort had één centrale doorgang. Buitenwerkse breedtemaat (6,3 meter) en doorrijbreedte (3,10 meter) konden exact worden vastgesteld (afb. 7). De lengtemaat kon niet exact worden bepaald, omdat de bouw van de brug uit 1948 de begrenzing aan de Geulkant uitgewist had. Mooie details als

Noot 1 Henk Kwakkernaat is sinds 1965 in het onderwijs werkzaam geweest. Daar beijverde hij zich voor meer regionale geschiedenis in het lesprogramma. Sinds 1990 is hij actief als amateurarcheoloog. Als correspondent voor het toenmalige ROB en onder auspicien van de TU Delft was hij jarenlang werkleider bij de opgravingen rond het klooster Sint Gerlach in Houthem. Literatuur Claeys, J. & A. Viersen 2010: Terug naar de Geulpoort. Een archeologisch onderzoek naar een middeleeuwse stadspoort in de gemeente Valkenburg aan de Geul. Een inventariserend onderzoek in de vorm van proefsleuven (ADC-rapport 2304), Amersfoort . Kwakkernaat, H., 2005: Valkenburg Vestingstad, Historische en Heemkundige Studies in en rond het Geuldal, Jaarboek 2005, 305343. Meerman, M. 1985: De Watermolens van Valkenburg aan de Geul, Kerkrade –West. Wijk. I.M. van & J.Orbons 2009: Verleden met toekomst, archeologische beleidskaart en groevenbeleidskaart voor Valkenburg aan de Geul, (Archol-rapport 121), Leiden.

146

|

In 2011 werden de waarnemingen bij de restauratie van de kademuren in westelijke richting voortgezet. Het betreft locatie D langs de Bogaerdlaan en locatie E tussen Geulpoortlocatie en hoekverdediging Den Halder (af b. 3). Hierbij werd de 14e-/15e-eeuwse muur met spaarbogen (structuur II in 2008) weer aangetroffen met dezelfde maten, funderingsdiepte en opbouw als de langs het Walramplein gevonden muur. Bij de brug lag de muur nog enkele decimeters achter de huidige kademuur om een tiental meters verder westelijk hierin geleidelijk te verdwijnen. Kennelijk is de huidige kademuur daar grotendeels door de middeleeuwse muur getrokken. Een kleine halve meter van de doorsnede van de middeleeuwse muur was nog waarneembaar achter de huidige kademuur. Genoeg om te constateren dat hier de spaarbogen een grotere overspanning hadden. Een verrassing was de vondst van spaarbogen hier niet, gezien het oude toponiem ‘Achter de Bogen’ voor deze straat. Bij het slopen van de kademuren in locatie E bleek de middeleeuwse muur een tweetal meter zuidelijker te liggen maar wel parallel aan de kadelijn. Deze muur was hier veel dieper gefundeerd dan elders. Alles overziend lijkt het erop dat we een vrij compleet beeld hebben gekregen van de noordelijke stadsmuur langs de rivier. Dat beeld strookt met restanten van de stadsmuur op de westelijke flank. Een relatieve chronologie is nu al aan te brengen. Een absolute chronologie volgt hopelijk uit de dendro-datering van de diverse eiken palen die als beschoeiing of funderingspalen hebben dienst gedaan. Broekhem 5 6301 HD Valkenburg aan de Geul henkkwakkernaat@hetnet.nl

Stadsmuren langs de Geul in Valkenburg

02-2012 binnenwerk.indd 146

26-03-12 15:51


Utopia Limburgensis: archeologisch beheer Anneleen Van de Water1

In 2005 heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) haar visie, strategie en missie voor de komende jaren vastgelegd. Eén van haar constateringen was destijds dat er geen direct belanghebbende opstaat om voor het collectieve (cultuur)historische erfgoed te zorgen (afb. 1). Zo ontstond het adagium van beheer en behoud. Sla er momenteel maar eens een archeologische beleidsnota op na, gemeentelijk, provinciaal of van het rijk, het maakt niets uit: het staat er in! Beleidsregel 1: De verstoorder betaalt; beleidsregel 2: Behoud en beheer in situ. Maar wat is goed behoud en beheer? Wat moeten we behouden? Waarom zouden we ons de moeite getroosten om erfgoed te beheren? Wie beheert het erfgoed? Zijn we wel op de goede weg met ons huidig beheersbeleid?

Inleiding In 1992 hebben de lidstaten van de Raad van Europa in Malta een verdrag ter bescherming van archeologische resten ondertekend.2 Hierin wordt het beheer van archeologische resten omschreven als “de conservering en instandhouding van het archeologische erfgoed, bij voorkeur in situ” en “de inrichting van passende bewaarplaatsen voor archeologische overblijfselen die van de oorspronkelijke vindplaats zijn verwijderd”.3 Het doel van dit beheer wordt omschreven als de bescherming van die resten “waarvan het behoud en de bestudering bijdragen tot het reconstrueren van de bestaansgeschiedenis van de mensheid en haar relatie tot de natuurlijke omgeving”. 4 Het streven is dus naar een integrale geschiedschrijving waarbij zo veel als mogelijk in situ bewaard moet blijven en, als het echt niet anders kan, goed gedocumenteerd ex situ opgeslagen moet worden. Nederland heeft zich met de ondertekening van dit verdrag aan deze uitgangspunten gecon-

Afb. 1 Missie, visie en strategie van de RACM. Uit RACM 2005, 10.

Utopia Limburgensis

02-2012 binnenwerk.indd 147

|

147

26-03-12 15:52


bank bij waarin allerlei gegevens over archeologische vindplaatsen en terreinen in Nederland zijn opgeslagen. Op deze wijze zijn gedurende ruim 70 jaar alleen al voor Limburg bijna 12.500 archeologische vindplaatsen en ruim 1.000 waardevolle archeologische terreinen verzameld. De archeologische terreinen beslaan in totaal zo’n 8.100 ha. Een overzicht geeft aan wat Limburg aan archeologisch waardevolle terreinen heeft, die een zekere bescherming verdienen en dus ook beheerd moeten worden (tabel 1). Hierbij is enkel uitgegaan van de archeologische terreinen zoals die door de RCE zijn aangewezen, de zogenaamde AMK-terreinen (afb. 2).6

Afb. 2 Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden met weergaven van de Archeologische Monumentenkaart, uitsnede Limburg. Geel betekent een lage verwachting, oranje een middelhoge verwachting en donkeroranje een hoge verwachting. Grijs impliceert dat er geen gegevens voor bekend zijn. Uit Archis 2.

formeerd en heeft deze in de eigen wetgeving geïmplementeerd middels de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 en de herziening van de Monumentenwet 1988. Met betrekking tot het beheer van archeologisch erfgoed worden dus op verschillende bestuursniveaus (rijk, provincie, gemeente, eventueel stad of dorp) keuzes gemaakt. Ieder kijkt daarbij door zijn bril naar het beschikbare erfgoed en … kiest. Per bestuurslaag wordt bekeken wat het beheer is, wat de resultaten van dit beheer zijn en in hoeverre het gekozen beheer aansluit bij de beheerdoelstelling zoals we die met ons allen onderschrijven. Rijksniveau Op landelijk niveau wordt al sinds 1947 archeologisch erfgoed beheerd. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE5) vormt hierbij het uitvoerende orgaan. De RCE houdt onder andere een digitale data-

148

|

Als we naar de verdeling van alle AMKterreinen per complex en per periode kijken,7 vallen een aantal zaken op (tabel 1). Bij de AMK-terreinen is een oververtegenwoordiging van begravingsresten uit de Brons- en IJzertijd. Bijbehorende nederzettingen uit deze periodes zijn in vergelijking met de hoeveelheid begravingen erg ondervertegenwoordigd. Het omgekeerde valt op als we de resten uit de Romeinse tijd en de Middeleeuwen bekijken. Nederzettingen of bewoningslocaties uit deze periodes zijn veelvuldig opgenomen als AMK-terrein; de bijhorende begraafplaatsen dan weer niet. De Vroege Prehistorie en de Nieuwe tijd zijn over de ganse lijn beperkt aangewezen. Archeologische resten die geliëerd kunnen worden aan infrastructurele zaken of aan industriële activiteiten zijn bijna voor geen enkele periode ruim vertegenwoordigd, met uitzondering van de resten van Romeinse wegen en de neolithische vuursteenwinning en -bewerkingsplaatsen. Dit zijn duidelijk Limburgse favorieten, naast de Romeinse villa’s. Uit dit grote bestand van archeologische terreinen heeft de minister van OCW 117 archeologische terreinen, ongeveer 11%, van nationaal belang benoemd en aangewezen tot rijksmonument. De rijksmonumentale archeologische terreinen vormen zogenaamd het beste van ‘wat het

Utopia Limburgensis

02-2012 binnenwerk.indd 148

26-03-12 15:52


bewaren waard was’. Deze 117 terreinen moeten in principe dus de gehele Limburgse geschiedenis vertellen: “In het Neolithicum werd er vuursteen gewonnen en bewerkt en werd er op het lössplateau gewoond. In de Romeinse tijd ontstond er een wegennet en woonden de Limburgers in villa’s.” Deze redelijk gechargeerde archeologische visie op Limburg is uiteraard geen weergave van de archeologische realiteit, maar het is wel een weergave van wat het rijk van Limburg behoudenswaardig vindt. Naast het bijhouden van alle vondstmeldingen en archeologische terreinen heeft de RCE eind 1990 een kaartbeeld samengesteld waarop zones met potentieel archeologisch landschapsgebruik zijn afgebeeld. Dit is de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW).9 Basis van dit kaartbeeld zijn voorspellingsmodellen die in kaart proberen te brengen wat eigenlijk niet in kaart te brengen valt, namelijk nog niet-ontdekte archeologische vindplaatsen. De IKAW verdeelt Nederland globaal in drie delen: zones met een hoge, een middelhoge of een lage verwachtingswaarde (afb. 3). Onder verwachtingswaarde moet uitdrukkelijk de trefkans worden verstaan; een lage verwachtingswaarde betekent nog niet dat het gebied archeologisch leeg is of geen gebieden van hoge waarde zou kunnen bevatten. Echter, bij gebrek aan andere beleidsinstrumenten is deze kaart op deze wijze wel in gebruik geraakt, in eerste instantie door de provincies. Het heeft ertoe geleid dat een gedeelte van het Limburgse grondgebied als niet-onderzoeksnoodzakelijk wordt ervaren omdat er sprake is van een lage verwachting. Van ongeveer 20 à 30% van Limburg achterhalen we op deze manier zodoende nooit meer de archeologische waarde. De provincie paste dus met het gebruik van de IKAW een archeologisch beheer toe van deselectie op basis van een louter theoretisch model. Een derde belangrijke actie op rijksniveau die archeologisch beheer zou moeten sti-

muleren was het programma Belvedère.10 Van 1999 tot en met 2009 heeft Belvedère de inzet van cultuurhistorie bij ruimtelijke ontwikkelingen gestimuleerd. De cultuurhistorie in de leefomgeving van een gebouw, een structuur of een gebied kan immers kwaliteit en betekenis toevoegen aan ruimtelijke ontwikkelingen. De kern van het beleid lag in het stimuleren van kansen en niet in het verbieden van wat niet mag. Via de Belvedère-subsidieregeling zijn zo’n 425 concrete projecten gesubsidieerd. Zes projecten die door het Belvedère-fonds zijn ondersteund liggen in Limburg.11 Jammer genoeg heeft geen van de Belvedère-projecten betrekking gehad op het ontwikkelen van een goed onderbouwde archeologische selectiemethode met een duurzame beheersmethodiek. Er is weliswaar met steun van onder andere dit fonds een handboek cultuurhistorisch beheer samengesteld, doch de beheerrichtlijnen voor archeologische objecten zijn beperkt gebleven tot enkele typeobjecten: grafheuvel, delfstofwinning, schans en landweer en Celtic field.12

Tabel 1 Overzicht van de hoeveelheid Limburgse AMK-terreinen per complex per periode.8

Ondanks veelvuldige pogingen slaagt het rijksbeleid voor Limburg dus niet in het doel van het verdrag van Malta, namelijk waarborg bieden voor onderzoek en beheer van de gehele Limburgse bestaansgeschiedenis. Provinciaal niveau Ook de provincie Limburg wil, ondanks de decentralisatie van het archeologisch beheer sinds 2007 naar gemeentelijke overheden, haar steentje blijven bijdragen Utopia Limburgensis

02-2012 binnenwerk.indd 149

|

149

26-03-12 15:52


Ter ondersteuning van de provinciale intentie is in 2008 verspreid over de drie Limburgse regio’s een tiental provinciale archeologische aandachtsgebieden aangewezen, goed voor zo’n 10% van het Limburgse grondgebied (afb. 3)15. Archeologische aandachtsgebieden moeten representatieve en relatief gave delen van de verschillende Limburgse cultuurlandschappen met een groot potentieel aan archeologische waarden omvatten. De feitelijke ‘inhoud’ van deze gebieden is nog niet of slechts ten dele bekend. Het uitgangspunt bij het bepalen van de aandachtsgebieden is echter niet de bescherming van het gehele aandachtsgebied, maar het nastreven van een hoge kwaliteit van het archeologisch onderzoek. Beheer en behoud van archeologische resten betekenen namelijk niet dat er geen ontwikkelingen meer mogelijk zijn, maar dat deze ontwikkelingen pas kunnen plaatsvinden na zorgvuldig onderzoek. De provincie gaat ook uit van een streven van behoud in situ en heeft een studie naar archeologiesparend bouwen laten uitvoeren.16 Tegelijkertijd geeft de provincie ook meteen door haar beleidskeuze toe dat dit streven nobel doch niet realistisch is, dat behoud doorgaans impliceert dat onderzoek plaatsvindt en dat de eventueel aangetroffen resten in depots en – in het beste geval – in musea terecht komen.

Afb. 3 Provinciale archeologische aandachtsgebieden in Limburg. Uit Van der Gaauw 2008.

150

|

aan de instandhouding van het Limburgse culturele erfgoed. In 2006 heeft de provincie een kwantitatief onderzoek laten uitvoeren naar het archeologisch onderzoek in de periode 1995-2005.13 In 2007 is diezelfde oefening gedaan, maar dan kwalitatief inhoudelijk.14 Dit heeft niet alleen geleid tot een evaluatie, maar ook tot een synthese van het verrichte onderzoek.

Ondanks de twee studies naar het uitgevoerde onderzoek in Limburg en het feit dat het streven naar een integrale geschiedschrijving voor Limburg bij uitstek op provinciaal niveau tot uiting zou moeten komen, zal men er op deze wijze op provinciaal niveau echter nooit in slagen. De archeologische resten van slechts 10% van haar grondgebied is immers volgens de provincie Limburg het behouden – lees onderzoeken – waard. En dat terwijl diezelfde provincie zeer goed beseft dat men niet weet wat de archeologische waarde binnen die 10% is. Maar ze weet blijkbaar wel dat binnen die 10% de archeologische resten liggen die de kennishiaten van ons Limburgs verleden

Utopia Limburgensis

02-2012 binnenwerk.indd 150

26-03-12 15:52


kunnen vullen. Hoe ze dit weet, weet niemand. Gemeentelijk niveau Ook gemeenten doen aan selectie. Dit doen ze echter nog maar sinds kort en omdat de deskundigheid bij vele gemeenten ontbreekt, wordt eenzelfde selectiemethode als die van de provinciale overheid gebruikt. Namelijk een selectie door deselectie van gebieden en een beheer van archeologisch erfgoed middels onderzoek. De meeste Limburgse gemeenten hebben voor hun grondgebied gemeentelijke verwachtingskaarten met eenzelfde systematiek als de IKAW laten opstellen. Daarbij koppelen ze veelal aan een lage verwachtingswaarde het beleid dat geen onderzoek noodzakelijk is.17 Omdat iedere gemeente voor haar grondgebied maximaal wil deselecteren wordt daardoor nog meer van Limburg vrijgegeven en daarmee dus ook als archeologisch niet interessant aangemerkt. Ook al zouden de gemeenten hun beleid aanpassen, zij zijn niet de aangewezen overheid om voor Limburg een integrale geschiedschrijving na te streven. Gemeenten dienen dit voor hun eigen gemeente en eventueel grotere regioverbanden na te streven en dienen mogelijkheden te creëren om de geschiedschrijving op een hoger integraal niveau mogelijk te maken. Derden Niet alleen overheden doen aan beheer

van archeologische resten. Daar waar archeologisch erfgoed hand in hand gaat met natuurontwikkeling, biodiversiteit en gebiedsverrijking, komen landschapbeheerders eveneens in aanraking met archeologisch beheer. Dat archeologisch beheer werd door hen ook omarmd, mits het voldeed aan een aantal voorwaarden: 1. de archeologische resten moeten ‘aaibaar’, lees: ‘zichtbaar’ zijn; 2. de uit te voeren maatregelen mogen geen negatieve gevolgen hebben voor de flora of fauna; 3. er moet financiële compensatie tegenover staan. Opmerkelijk afwezige voorwaarde is de noodzaak van kennisvermeerdering van Limburg; het moeten gewoon archeologische resten zijn. Opmerkelijk, want waarom zouden we geld stoppen in beheer van objecten die vanuit inhoudelijke kwaliteit niets (of weinig) bijdragen tot de integrale geschiedschrijving van Limburg? Een mooi voorbeeld van verenigde krachten van landschapsbeheerders en archeologen zijn de Valkenburgse vuursteenmijnen (afb. 4). Voor dit project hebben allen de handen in elkaar geslagen. Door het verwijderen van begroeiing en het stabiliseren van de groevewanden zijn de mijnen opnieuw zichtbaar gemaakt. Verder wordt de archeologische waarde van deze locatie op een bijzondere (toeristisch recreatieve) wijze onder de aandacht gebracht. Heden ten dage kunnen we een zware terugval in het fysiek beheer van archeologisch erfgoed binnen natuurgebieden Afb. 4 Vuursteenmijnen van Valkenburg. Foto: auteur.

Utopia Limburgensis

02-2012 binnenwerk.indd 151

|

151

26-03-12 15:52


en -ontwikkeling verwachten. Het politieke klimaat is niet erg cultuur- en erfgoedgezind. Wetgeving wordt hiervoor langs alle kanten aangepast. Daarnaast helpt de financiële situatie ook niet. De overheden, en dus ook de non-profitorganisaties zoals de natuurbeheerders die overwegend leven van overheidssteun, kampen met zware bezuinigingen en keren dus massaal terug naar hun wettelijke verplichtingen en moeten noodgedwongen alle frivoliteiten laten schieten. Natuurbeheerders zullen dus in de toekomst alleen nog maar werken aan hun kerntaak: het behouden en versterken van de biodiversiteit van flora en fauna, en dus niet meer aan het beheren van cultuurhistorische en archeologische resten. Conclusie In dit betoog is nagegaan in hoeverre we de door onszelf gestelde archeologische beheerdoelen behalen, welke bestuursorganen daarbij actief zijn en hoe we tot het einddoel komen. Het doel van de archeologiebeoefening is het reconstrueren van de bestaansgeschiedenis van de mens en diens relatie met zijn omgeving. Hiertoe moeten pogingen ondernomen worden om de essentiële onderdelen van de menselijke geschiedenis te behouden. Eerste uitgangspunt daarbij is behoud in situ en als het niet anders kan behoud ex situ door middel van goed onderzoek. Het Rijk benadert het gestelde doel, doch slaagt er door de scheefgroei in de aanwijzing van rijksmonumenten niet in het te bereiken. Ze zijn echter wel op de goede weg. De Provincie belijdt heel veel en stelt hoge verwachtingen en eisen, maar ver-

taalt niets door naar uitvoerbare richtlijnen en verordeningen. Zij zullen er zo nooit in slagen om het gestelde doel te behalen. Dan de gemeenten. Gezien de zoveelste gedecentraliseerde taak die op hun bord is gelegd, zijn die doorgaans blij dat zij aan hun wettelijke taken kunnen voldoen. Zij stellen verwachtingskaarten op en maken een gemeentelijk selectiebeleid waarbij hun streven is om zo snel als mogelijk initiatiefnemers te ‘verlossen’ van het archeologische probleem. Los van het feit dat zij als het laagste bestuursorgaan nooit een provinciaal overzicht kunnen creëren, zal de gemeentelijke aanpak ook niet leiden tot het gestelde doel. Kortom, een aantal zaken behoeft in de toekomst nog wel wat aandacht, willen we de doelstelling van ‘Malta’ behalen of zelfs maar benaderen. Tot op heden is geen enkel bestuursniveau of organisatie erin geslaagd om een goed beheerd en compleet beeld van de Limburgse geschiedschrijving te garanderen. Amateurarcheologen zullen daar ook niet in slagen, maar kunnen mogelijk wel een wezenlijke bijdrage leveren als belangenbehartiger in deze huidige beheer-utopie. Doorgaans kent de amateurarcheoloog als geen ander de archeologische inhoud van zijn of haar omgeving. Als al deze kennis verzameld kan worden waarna de bijzondere locaties en objecten eruit geselecteerd kunnen worden, dan kan misschien ons geschiedenisverhaal gecompleteerd worden. Akkerwal 11 6017 AW Thorn anneleenvandewater@hotmail.com

Noten 1 Anneleen Van de Water is als senior beleidsadviseur werkzaam bij ArchAeO BV Archeologische Advisering en Ondersteuning. In het verleden heeft zij onder andere als beleidsmedewerker archeologie bij de provincie Limburg en de gemeente Roermond gewerkt. 2 Dit verdrag is binnen de archeologische wereld gekend als ‘Verdrag van Malta’ of ‘Verdrag van Valetta’. 3 Raad voor Europa 1992, artikel 4.2 en 4.3. 4 Raad voor Europa 1992, artikel 1.2.1.

152

|

Utopia Limburgensis

02-2012 binnenwerk.indd 152

26-03-12 15:52


5 In 1947 is de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, de ROB ontstaan. In 2006 fuseerde de ROB met de Rijksdienst voor Monumentenzorg, Rdmz tot de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, de RACM. In 2009 ging de RACM over in de RCE. Als in dit artikel verwezen wordt naar de RCE, bestaat de kans dat de besluiten destijds door de ROB of RACM genomen zijn. 6 De Archeologische MonumentenKaart, de AMK, is een gedigitaliseerd bestand van alle bekende behoudenswaardige archeologische terreinen in Nederland, samengesteld door de RCE en de provincies. De kaart is bedoeld als een instrument voor de ruimtelijke ordening, ten behoeve van het beheer en de bescherming van archeologische informatie. 7 In Limburg zijn ruim 1.000 archeologische terreinen. Omdat de studie van al deze terreinen voor dit artikel te ver zou leiden, is een derde uitvoerig bekeken. Dit leverde bijna 850 unieke complexen op, wat betekent dat Limburg op dit moment zo’n 2500 archeologische complexen zou bezitten. 8 www.archis2.nl, peildatum oktober 2011. Bij het tellen van complextypes is elk complextype als uniek behandeld. Bijvoorbeeld: onbepaalde nederzetting uit Paleolithicum tot Neolithicum is geteld als: 1 nederzetting onbepaald Paleolithicum, 1 nederzetting onbepaald Mesolithicum en 1 nederzetting onbepaald Neolithicum. Op deze wijze zijn er dus meer unieke complextypes dan AMK-terreinen omdat 1 AMK-terrein mogelijk meerdere complextypes kan bevatten. Er wordt dus uitgegaan van een maximale hoeveelheid complextypen. 9 Deeben 2008. 10 Ministerie OCW, Ministerie VROM, Ministerie LNV & Ministerie V&W, 1999. 11 Het betreft de archeologische projecten: Plasmolen – Romeinse villa, Leeuwen – de Weerd, Handboek cultuurhistorisch en ontwikkelingsgericht landschapsbeheer, Genneperhuis, kloosterdorp Steyl en Via Belgica. Naast deze zes archeologische projecten zijn nog 22 cultuurhistorische projecten gehonoreerd. 12 Landschapbeheer Nederland, 2006 en www.chbeheer.nl. 13 De Baere & Mientjens 2006. 14 De Grooth 2007, Van Hoof 2007, Hoevenberg 2007 en Stoepker 2007. 15 Gaauw van der, 2008. 16 Provincie Limburg 2008. 17 In enkele Limburgse gemeenten, zoals Valkenburg en Meerssen, is in gebieden met een lage trefkans voor grote ingrepen, zoals bijvoorbeeld golfbanen, in ieder geval een bureaustudie verplicht, waaruit verder onderzoek kan volgen. Het merendeel van de gemeenten geeft deze gebieden echter vrij van archeologisch onderzoek. Literatuur Anema, K., 1997: Archeologisch erfgoed goed beheerd: behoud, inrichting en beheer in het landelijk gebied., Utrecht. De Baere W. & A.M. Mientjes, 2006: Limburgse archeologiebalans: een analyse van 10 jaar archeologische monumentenzorg in Limburg, Maastricht. Deeben, J.H.C. (red.), 2008: De Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden, derde generatie, Amersfoort. (RAM 155). Gaauw, P. van der, 2008: Provinciale archeologische aandachtsgebieden; een archeologisch selectiedocument, Maastricht. Grooth, M. de, 2007: Evaluatie en synthese van het sinds 1995 in Limburg uitgevoerde archeologische onderzoek met betrekking tot de Vroege Prehistorie, Maastricht. Hoevenberg J., 2007: Evaluatie en synthese van het sinds 1995 in Limburg uitgevoerde archeologische onderzoek met betrekking tot de Romeinse tijd, Maastricht. Hoof, L. van, 2007: Evaluatie en synthese van het sinds 1995 in Limburg uitgevoerde archeologische onderzoek met betrekking tot de Late Prehistorie, Maastricht. Isarin, R., Archeologie en bouwen. Waar archeologen en bouwers elkaar ontmoeten., Woerden. Landschapbeheer Nederland, 2006: Handboek Cultuurhistorisch beheer, Utrecht. (www.chbeheer.nl) Lauwerier, R.C.G.M. & R.M. Lotte (red.), 2002: Archeologiebalans 2002, Amersfoort. Ministerie OCW, Ministerie VROM, Ministerie LNV & Ministerie V&W, 1999: Nota Belvedère, Den Haag. (www. belvedère.nu). Provincie Limburg, 2005: Via Belgica, ‘verleden op weg naar de toekomst’., Maastricht. Provincie Limburg, 2006: Culturele Biografie Limburg, Maastricht Provincie Limburg, 2008: Archeologiesparend bouwen, Maastricht. Raad voor Europa, 1992: Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologische Erfgoed (herzien), Malta. Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, 2005: Missie, visie en strategie, Zeist/Amersfoort. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 2009: Erfgoedbalans 2009, Amersfoort. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, s.d.: Archis II, Amersfoort. (www.archis2.nl). Stoepker, H., 2007: Evaluatie en synthese van het sinds 1995 in Limburg uitgevoerde archeologische onderzoek met betrekking tot de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd, Maastricht. Zoetbrood, P.A.M., C.A.M. van Rooijen, R.C.G.M. Lauwerier, G. van Haaff & E. van As, 2002: Uit balans; wordingsgeschiedenis en analyse van het bestand van wettelijk beschermde archeologische monumenten, Amersfoort.

Utopia Limburgensis

02-2012 binnenwerk.indd 153

|

153

26-03-12 15:52


Een standaard Programma van Eisen voor het Heuvelland Henk Stoepker1

Sommige dingen in de wereld zijn raar geregeld en pas te verklaren als men de geschiedenis er achter kent. In de archeologie is de procedure opvallend rond het opstellen van Programma’s van Eisen (PvE’s).

Afb. 1 Een bijna 3 meter hoge motte was in Eijsden bedolven onder een pakket colluvium. Neerslag van colluvium is vooral een gevolg van de ontbossing van hoger liggende hellingen, in het bijzonder tijdens de vol-middeleeuwse ontginningen. Foto: auteur; onderzoek: ADC Archeoprojecten 2009.

Sinds de late jaren ’90 van de vorige eeuw raakte de Nederlandse archeologie dankzij de Betuweroute bekend met het begrip ‘archeologisch programma van eisen’. Als begrip is het afkomstig uit de bouwwereld, waarin het staat voor het document waarin de bouwheer (de opdrachtgever van het bouwwerk) zijn wensen neerlegt. In de archeologie is het precies het

154

|

tegenovergestelde geworden. In de eerste Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) en de eerste RIAnieuwsbrieven staat het al pregnant verwoord: een PvE is een kennisgeving van de bevoegde overheid aan een verstoorder die een vergunning vraagt. In het PvE stelt de bevoegde overheid voorwaarden aan de documenten die voor de

Een standaard Programma van Eisen voor het Heuvelland

02-2012 binnenwerk.indd 154

26-03-12 15:52


vergunningsaanvraag nodig zijn en aan het daarvoor te verrichten onderzoek. Hoe een programma van eisen er uit moest zien, was in de beginperiode nog niet uitgekristalliseerd, al gaf de eerste KNA (2001) wel aanwijzingen. Pas in 2004/2005 stelde een werkgroep binnen de ROB een model op dat was afgeleid van de PvE-standaard die in het Maaswerkenproject werd gebruikt. Dit model werd in de KNA opgenomen. Tijdens het interim-beleid (2001-2007), voorafgaande aan de wijziging van de Monumentenwet, mochten de eerste commerciële opgraafbedrijven werken ‘onder de vlag van de ROB’, omdat opgraven door niet-overheden nog verboden was. Aanvankelijk werden ook de PvE’s voor dat onderzoek door de vroegere Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) opgesteld, maar naarmate het aantal groeide was dat niet meer vol te houden. Enkele gemeentelijke en provinciale archeologen namen de taak op zich, maar in veel gevallen gingen de archeologen van de opgraafbedrijven het zelf maar doen. Daarmee ontstond een situatie die in het precommerciële tijdperk gravende archeologen van ROB en gemeenten zwaar was aangerekend, namelijk dat de onderzoekers zelf voor hun onderzoek de strategie, vragen en methoden kozen. In de wereld van het geïnstitutionaliseerde wantrouwen van de commerciële aannemerij is dat hoogst verdacht. In de eerste KNA werd daarom al bepaald dat een PvE door het ‘bevoegd gezag’ moest worden getoetst en vastgesteld. Zo ontstond de figuur van de toetser: een andere, onafhankelijke, seniorarcheoloog die het PvE kritisch beoordeelde. Tegelijkertijd werd de (toenmalige) Rijksinspectie voor de Archeologie in het leven geroepen die net als de ROB in die eerste jaren van de 21e eeuw regelmatige harde noten kraakte over de kwaliteit van de PvE’s.2 Na 2007, het jaar waarin de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht werd, bleef de situatie bestaan dat

het PvE als kennisgeving van de overheid in de meeste gevallen nog steeds niet door de overheid zelf geschreven wordt, iets wat bij elke andere vergunning regel is. Het PvE wordt opgesteld door een ingehuurde archeoloog, meestal zelfs een door de vergunningvrager ingehuurde archeoloog! De toetser is meestal een door de gemeente ingehuurde adviseur tenzij de gemeente, al dan niet samen met andere gemeenten, een eigen archeoloog heeft aangesteld. Een PvE is een dusdanig belangrijk document dat zowel voor het opstellen daarvan door een senior als het toetsen grondige kennis van de betreffende regio en de betreffende periode vereist zijn. Deze situatie is echter nog niet bereikt. De toetsingspraktijk wijst uit dat veel PvE’s niet door seniorarcheologen worden opgesteld, maar slechts door hen worden geautoriseerd, waarbij de vraag zich wel eens aandient, hoe grondig ze het PvE gelezen hebben. Lang niet alle PvEopstellers blijken werkelijk kennis te hebben van de betreffende regio en de betreffende periode. Dat is hen niet euvel te duiden. Niemand kan de Nederlandse archeologie en de Nederlandse bodem kennen van Roodeschool tot Cadzand en Vaals, en zich tevens in alle complextypen van het Paleolithicum tot de Nieuwe tijd en alle tussenliggende perioden gespecialiseerd hebben en inzicht hebben in de daarvoor vereiste methoden en technieken. Dat kan leiden tot oppervlakkige PvE’s, waarbij het risico niet zozeer schuilt in wat wel, maar vooral in wat niet in het PvE staat. Een ander euvel is dat PvE’s regelmatig vervuild zijn met elementen die niet in een programma van eisen thuis horen, maar in een Plan van Aanpak. Een PvA is het werkdocument dat een archeologisch bedrijf opstelt voor zijn opdrachtgever. In PvE’s is zoals gezegd de overheid aan het woord. Wat voor een archeologisch bedrijf de opdrachtgever is, is voor de overheid de vergunningvrager. Dat in de meeste PvE’s van opdrachtgever wordt gesproken in plaats van vergunningvraEen standaard Programma van Eisen voor het Heuvelland

02-2012 binnenwerk.indd 155

|

155

26-03-12 15:52


Afb. 2 In Meerssen werd ten westen van de plaats waar de Karolingische palts (bekend van het Verdrag van Meerssen uit 870) wordt vermoed, een drielagig pakket colluvium aangetroffen, ontstaan door opeenvolgende erosie- en sedimentatiefasen. Onderzoek en foto: ADC Archeoprojecten 2008.

ger geeft de vermenging van PvE’s en PvA’s al aan. Vanuit een oogpunt van kwaliteitsborging worden vraagstelling, strategie, methoden, product en processen in het PvE gespecificeerd. Echter, PvE’s horen geen bepalingen te bevatten waar de overheid niets mee te maken heeft, zoals civieltechnische werkafspraken tussen opdrachtgever en opdrachtnemer, aanbestedingsafspraken (meerwerk/ minderwerk), et cetera. Dat is iets voor het PvA of voor het contract tussen deze partijen. De situatie wordt ernstiger – en helaas ziet men dit soms in PvE’s – als de vergunningvrager in het PvE rechten krijgt die hem niet toebehoren. Bijvoorbeeld: “waterputten worden alleen onderzocht na toestemming van de opdrachtgever”; “voor de analyse van macroresten is toestemming nodig van de opdrachtgever”, et cetera. Het is de overheid die bepaalt welk onderzoek voor de vergunning vereist is. Het adagium ‘wie betaalt, bepaalt’ is niet van toepassing. Als de verstoorder voor de financiële consequenties van zijn vergunningsaanvraag terugdeinst, kan hij zijn plan wijzigen of de vergunningsaanvraag intrekken.

156

|

Elke PvE’s opstellende archeoloog heeft zijn eigen voorkeuren, eigen stijl en eigen standaardtekst. Het nu in de KNA opgenomen model geeft veel ruimte voor eigen formuleringen. Het toetsen van al die verschillende teksten is een tijdrovende bezigheid. Daar is tot op zekere hoogte geen bezwaar tegen, want in een goed PvE zit veel maatwerk. Veel in een PvE kan echter standaard geformuleerd worden. Dat geldt zeker voor allerlei administratieve voorwaarden, maar ook voor methoden en technieken en tot op zekere hoogte ook voor doel- en vraagstellingen en strategieën. Dat geldt des te meer als de PvE’s bestemd zijn voor één archeoregio of één landschapstype. Dit alles heeft er toe geleid dat voor de gemeenten in het Zuid-Limburgse Heuvelland een standaard PvE is opgesteld. Dit is sinds oktober 2011 met een toelichting en met een onderzoeksagenda te downloaden op de website van het Steunpunt Archeologie en Monumenten Limburg (www.sam-limburg.nl). Van opstellers van PvE’s voor onderzoek in zes Heuvelland-gemeenten3 wordt verwacht dat zij dit gebruiken en er alleen gemotiveerd van afwijken.

Een standaard Programma van Eisen voor het Heuvelland

02-2012 binnenwerk.indd 156

26-03-12 15:52


Het model is bestemd voor grotere proefsleufonderzoeken. Voor PvE’s voor opgravingen en archeologische begeleiding kan het met enige aanvullingen en wijzigingen ook gebruikt worden. Voor kleinere onderzoeken kan het model vereenvoudigd worden. Het Heuvelland-model is toegespitst op de regionale situatie en geeft standaardteksten voor vraagstelling en methodieken en een richtlijn voor de strategie van proefsleuvenonderzoek (vooral voor Romeinse en middeleeuwse sites). Ook is een lange lijst met regionaal relevante literatuur toegevoegd. Bij de vraagstelling en methodieken geldt dat in deze regio het reliëf een belangrijke rol speelt. Op hellingen steiler dan 8% wordt geen bewoning verwacht; op hellingen steiler dan 5% kan ernstige erosie optreden en vanaf 2% matige erosie. In depressies en beekdalen kunnen zich daardoor dikke pakketten colluvium bevinden die vindplaatsen kunnen afdekken (afb. 1 en 2). Bouwstenen voor de vraagstelling zijn aangeleverd in de vorm van een op de SAM-website te downloaden onderzoeksagenda voor het Heuvelland. Deze is vervaardigd door de gehele NOaA te doorzoeken op voor het Heuvelland relevante thema’s en vragen, en aan de hand van de onderzoeksthema’s die in de rapporten bij de gemeentelijke beleidskaarten opgenomen zijn. Ook het wetenschappelijk kader van het provinciale aandachtsgebied ‘Via Belgica’ is hierin verwerkt; evenals de conclusies uit de in 2007 vervaardigde synthese van het sinds 1995 in Limburg uitgevoerde onderzoek.4 Het model bevat ook bepalingen die niet Heuvellandspecifiek zijn en die elders ook van nut kunnen zijn. Strategie en methoden zijn zo gespecificeerd dat zij ook kunnen leiden tot goed vergelijkbare offertes en plannen van aanpak, zodat men zich later bij een eventueel onvoldoende onderzoeksrapport niet kan verschuilen achter een onvoldoende duidelijk PvE. Aanvulling wordt gegeven op KNA-protocollen (waarnaar verwezen

wordt). Herhalingen daarvan en strijdigheden daarmee zijn er niet Als strategie voor karterend proefsleufonderzoek is standaard gekozen voor optie A2 van de leidraad KNA. Voor waardering kan verdere uitbreiding nodig zijn. Anders dan vaak het geval is, is in deze standaard bepaald dat alle sporen (behalve natuurlijke en zeer recente sporen) volledig moeten worden afgewerkt. Immers, het niet afwerken van sporen kan leiden tot interpretatiefouten en het laten liggen tot een latere opgraving kan leiden tot beschadiging en extra werk. Alleen bij structuren en grotere sporen en bij een reële kans op duurzaam fysiek behoud is dit zinvol, mits de sporen adequaat tegen beschadiging beschermd worden. Desondanks geldt dat het bepalen van strategieën, methoden en technieken altijd maatwerk is en dat deze per PvE kunnen verschillen. Anders ligt het met het procedurele aspect. Dat is vervat in een standaardtekst waarin het besluitsvormings- en kwaliteitsborgingsproces is vastgelegd en waarin de rollen van de vergunningvrager (‘opdrachtgever’), de bevoegde overheid en diens adviseur (kwaliteitstoetser) en de onderzoeker (projectleider) helder zijn onderscheiden. De beslissing wat opgegraven en wat uitgewerkt wordt, ligt uitsluitend bij de bevoegde overheid. Uiteraard is uit een oogpunt van goed bestuur vastgelegd dat in alle voorkomende gevallen de verstoorder zijn zienswijze kenbaar kan maken, zodat hij ook in de gelegenheid is zijn plannen en vergunningsaanvrage te wijzigen. Standaard is de voorwaarde dat de vergunningvrager zich verplicht volgens het door de overheid vast te stellen evaluatierapport, waarin de wijze van uitwerking geactualiseerd wordt, opdracht te geven voor een eindrapport. Dit om te voorkomen dat vergunningsaanvragers proberen hun onderzoeksverplichting te beperken tot het veldwerk. Een andere bepaling in het Heuvellandmodel is dat er nooit beperkingen aan de openbaarheid van het rapport kunnen Een standaard Programma van Eisen voor het Heuvelland

02-2012 binnenwerk.indd 157

|

157

26-03-12 15:52


zijn. Ook niet als de vergunningaanvrager het project voortijds beëindigt. Door vergunningvragers wordt soms onvoldoende ingezien dat een onderzoeksrapport geen privé-eigendom is. In een korNoten 1 Henk Stoepker werkt sinds zijn pensionering als ROB-onderzoeker als zelfstandig adviseur voor gemeenten in Zuid-Limburg. 2 MemoRIA 3 (2003; MemoRIA 4 (2003); RIA-rapport 1: Een goed begin.... Een verkennend onderzoek naar het gebruik van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie als richtsnoer bij het opstellen van Programma’s van Eisen (2003); Bazelmans, J.G.A. e.a. 2005: Mag het ietsje meer zijn? Een onderzoek naar de door bedrijven opgestelde Programma’s van Eisen voor archeologisch onderzoek uit de periode 2003 – 2004, Amersfoort (RAM 120). 3 Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Valkenburg, Vaals, Meerssen, Schinnen. 4 limburg.nl/Beleid/Kunst_en_Cultuur/Cultureel_erfgoed/Evaluatie_archeologisch_onderzoek/Evaluatie_van_het_archeologisch_onderzoek_in_Limburg_in_de_periode_1995_t_m_2006 5 Deze stond van 1969 tot 1993 in het tijdschrift ‘Publications’ en zal daarin vanaf 2012 opnieuw in verschijnen.

te periode dient een rapport als bewijsstuk in een planologische procedure, nodig voor een vergunningvrager om een vergunning te krijgen. Na afloop van deze procedure is het rapport uitsluitend een openbaar toegankelijk kennisdocument, bedoeld om gegevens uit het bodemarchief voor wetenschap en samenleving ex situ te behouden. Overigens ook tijdens de vergunningsprocedure zijn stukken openbaar vanaf het moment dat ze bij een inspraak ter visie worden gelegd. Een beoogd neveneffect is dat de inhoud van rapporten ook toegankelijk wordt voor amateurs, omdat het standaard-PvE vraagt om PDF’s door te sturen naar de redactie van de Archeologische Kroniek van Limburg.5 Tienbundersweg 8 6321 CR Wijlre

- advertentie -

158

|

Een standaard Programma van Eisen voor het Heuvelland

02-2012 binnenwerk.indd 158

26-03-12 15:52


Middeleeuws Melderslo: een archeologisch onderzoek in Streekmuseum De Locht te Melderslo, gemeente Horst aan de Maas Xavier van Dijk1

Inleiding Museum De Locht is een plaatselijk museum in Melderslo (gemeente Horst aan de Maas) dat de streekgeschiedenis van de afgelopen eeuwen van het NoordLimburgse dekzandgebied presenteert.2 In het kader van uitbreidingsplannen van het museum heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in januari en februari 2009 een archeologisch onderzoek op het uitbreidingsterrein uitgevoerd. Het betreft het vervolg op een booronderzoek. Op basis van de bodemopbouw werd geconcludeerd dat er mogelijk archeologische resten aanwezig konden zijn. Het gaat daarbij vooral om vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd.3 Tijdens het onderzoek is een 14e-eeuws boerderijerf ontdekt dat vervolgens volledig is onderzocht. Het is de eerste keer dat in Melderslo een opgraving is uitgevoerd. Het onderzoek is verschenen als RAAP-rapport. 4 Methode In eerste instantie is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd, waarbij acht proefsleuven van 25x4 m zijn aangelegd en

ruim 400 m2 extra is opgegraven. In totaal is circa 7% van het uitbreidingsterrein onderzocht. Dit leverde op het eerste gezicht niet veel op. Er werden enkele middeleeuwse greppels gevonden, maar in de zuidelijke strook van het uitbreidingsterrein werden enkele paalkuilen aangetroffen. Gezien de configuratie werd vermoed dat die op een laat-middeleeuws gebouw wezen. In overleg met de gemeente is besloten rond deze zone een gebied van circa 960 m2 op te graven. Daarbij zijn boringen gezet om het verloop van enkele greppels vast te stellen. Landschap Het landschap van Melderslo en omgeving maakt deel uit van het Limburgse dekzandgebied, dat in het Weichselien gevormd is.5 Op de meeste plaatsen in het dekzandgebied, zoals in Melderslo, dagzoomt Oud Dekzand II. Dit is voornamelijk aan het einde van het Pleniglaciaal afgezet. Melderslo ligt op een grote dekzandrug, gelegen tussen Peel en Maas, die wordt doorsneden door verschillende beken. Het oostelijke deel van het uitbreidingsterrein ligt op een relatief kleine Middeleeuws Melderslo

02-2012 binnenwerk.indd 159

|

159

26-03-12 15:52


Afb. 1 Resultaten van het archeologisch onderzoek. Blauw: greppel (deels gereconstrueerd); donkergrijs: paalkuil; lichtbruin: mestgreppel/kuil; lichtgroen: waterput.

dekzandkop van circa 2 ha. In het Holoceen vonden er geen belangrijke natuurlijke wijzigingen van het reliĂŤf plaats. Erosie en sedimentatie bleven voornamelijk beperkt tot de actieve beekdalen, stuifzandgebieden en vennen. Een voorganger van hoeve De Locht Tijdens het onderzoek is vermoedelijk de oudste voorganger van hoeve De Locht aangetroffen. Deze hoeve ligt enkele hon-

160

|

derden meters noordelijk van het museum in Melderslo, aan de Broekhuizerdijk. Er is niet bijzonder veel over deze hoeve bekend. Zij is in elk geval voor 1735 gebouwd. Uit het archeologisch onderzoek blijkt dat de hoeve vanaf de stichting in de Late Middeleeuwen in noordelijke richting is verplaatst. Een verklaring van Locht is het Middel-Nederlandse loch, dat afgesloten ruimte betekent. De begrenzing van het veld met greppels en/of hout-

Middeleeuws Melderslo

02-2012 binnenwerk.indd 160

26-03-12 15:52


wallen wijst inderdaad in de richting van deze betekenis. Drie paalsporen zijn aangetroffen tijdens het proefsleuvenonderzoek. Vermoedelijk is het gehele erf opgegraven, dat bestond uit een eenvoudige boerderij, een waterput, een hekwerk en perceelsgreppels (afb. 1). De gebouwplattegrond is vrij klein (de constructiekern meet ca. 11,2 m x 6,7 m) en is NNO-ZZW georiënteerd. De constructiekern was tweeschepig en bestond niet uit gebinten: de oostzijde had 6 stijlen en de westzijde 5. Op de middenas waren minimaal 4 palen geplaatst, waarvan één ondiep gefundeerd exemplaar vermoedelijk is gemist. Op de hartlijn van de constructie stonden twee grote, diepe paalkuilen van middenstaanders. De palen hebben waarschijnlijk tot de nok van het gebouw doorgelopen en het gebouw had vermoedelijk een zadeldak. Zes paalkuilen van de hoeve bevatten grote brokken verbrande leem, met name de kuilen van de twee middenstaanders. Mogelijk gaat het om de resten van de vloer of haard. Van de twee middenstaanders en enkele binnenstaanders zijn de palen verwijderd, vermoedelijk om ergens anders te gebruiken nadat de boerderij in onbruik raakte. De rest van de draagconstructie bestond uit wandpalen die de zijkanten van het dak ondersteunden. Niet alle wandpalen zijn gevonden; met name die van de oostelijke zijde ontbraken. Het gebouw was vermoedelijk 18,3x10,0 m groot, hoewel de maten niet precies kunnen worden bepaald (afb. 1). In de plattegrond zijn slechts 16 scherven gevonden. Het gaat om scherven blauwgrijs aardewerk (voorraadvaten, kookpotten en kogelpotten) en bijna-steengoed (Siegburg-kannen) uit 1300-1320. Dit is ongeveer 100 jaar ouder dan de oudste schriftelijke vermelding van De Locht (1423).

maal vrijwel haaks op de gebouwplattegrond (afb. 1). Ze zijn volledig onderzocht, maar er zijn slechts 17 scherven in gevonden. Het betreft blauwgrijs aardewerk bestaande uit kogelpotten, en (voorraad-) potten met standring, proto-steengoed en bijna-steengoed (geglazuurde, bolle (schenk-)kannen en bekertjes van Siegburg-aardewerk) en Maaslands witbakkend aardewerk (kookpot). Oversnijdingen van drie mestgreppels wijzen erop dat niet alle mestgreppels gelijktijdig open lagen in de vroege 14e eeuw, maar het aardewerk laat een fasering niet toe. De mestkuilen zijn langgerekt en U-vormig in doorsnede. Ze hebben een flinke inhoud van 2,1 tot 4,6 m3. Eén paleobotanisch monster uit de mestgreppels bevatte uitstekend geconserveerde resten van vegetatie die op de woeste gronden groeit, en verbrande cultuurgewassen. Herkend zijn resten van grove den, verbrande turf en plantenresten uit een hoogveenmilieu, zoals lavendelhei, struikhei en kleine veenbes. De veenresten zelf bestaan onder andere uit wollegras en mossen. De turf (hoogveen) is gewonnen in de Peel, die ongeveer 7 km westelijker begon, en werd vermoedelijk gebruikt als brandstof. Verder bevatte het monster verkoolde aarspilfragmenten van rogge, haverkorrels, stro, lijnzaad en verschillende akkeronkruiden. Haver wordt gebruikt als paardenvoer en voor de productie van havermout en havervlokken. Vlas wordt gebruikt als grondstof voor het vervaardigen van weefsels (linnen). Met name de vlasteelt was aan het eind van de Middeleeuwen van betekenis voor de regio. In die tijd was er in het naburige Horst zelfs een linnenweversgilde (St. Severusgilde).7 Gezien het voorkomen en de ligging van

Afb. 2 Gerestaureerde voerbak (59x24x19 cm). Foto: Restaura.

Mestgreppels Aan de noord- en westzijde zijn vier korte greppeltjes gevonden die als mestgreppels zijn geïnterpreteerd, naar parallellen uit de Volle Middeleeuwen in onder andere Lieshout.6 De mestgreppels liggen alleMiddeleeuws Melderslo

02-2012 binnenwerk.indd 161

|

161

26-03-12 15:52


Afb. 3 Onderkant van 14e-eeuwse voorraadpot, gevonden op de bodem van de waterput.

mestgreppels is het gebouw vermoedelijk een boerderij waarvan de stal in het noordelijke deel lag. Het ontbreken van gebinten, de ondiepe fundering van de palen en de geringe afmetingen van het gebouw lijken tegen een interpretatie als boerderij te pleiten, maar op andere plaatsen zijn wel degelijk boerderijen van vergelijkbare grootte en maatvoering uit deze periode opgegraven.8 De aan- of afwezigheid van een haardplaats geeft evenmin uitsluitsel over de interpretatie. Het ontbreken van een haardplaats kan worden verklaard door post-depositionele processen. De waterput Bijna 15 m westelijk van de boerderij lag een waterput. De put tekende zich op het vlak af als een ronde vlek van 4,3 m doorsnee. Op de bodem van de put (ongeveer 1,15 m onder het vlak) was een eenvoudig houten raamwerk geplaatst, dat een zeshoekige vorm had en circa 1,0 x 0,7 m mat. De hoeken van deze structuur bestonden uit 6 stukken afvalhout, palen en dikke, aangepunte takken. Tussen deze hoekpalen was een enkele rij plankjes geplaatst die met korte houten pennetjes aan de hoekpalen waren bevestigd. Het houten raamwerk was maximaal 13 cm hoog; hiervoor is meestal elzenhout gebruikt. Een fraaie vondst is een elzenhouten voerbak (59 x 24 x 19 cm) die is gespleten, waarna beide helften als hoekpalen van de houten constructie zijn gebruikt (afb. 2). De wand en bodem van de bak waren ongeveer 4,0 cm dik. Vanwege het lage

162

|

houten raamwerk kan ook worden gesproken van een waterkuil. Door het raamwerk was een meer ‘klassieke’ waterput gemaakt. Naast de waterput bevond zich een forse kuil. Mogelijk heeft in deze kuil een gevorkte paal gestaan waaraan een staak was bevestigd waarmee water kon worden geput (zwiep). Op het einde van de zwiep kon een emmer worden bevestigd. Op de bodem van de put lagen enkele tientallen scherven van twee (kleine) kannen van bijna-steengoed (Siegburgaardewerk; ca. 1300-1320), en vijf kannen, kook- en voorraadpotten van blauwgrijs aardewerk waaronder de onderkant van een grote voorraadpot met standring van blauwgrijs aardewerk (eerste helft 14e eeuw). De top is verbrijzeld en in kleine fragmenten gebroken (afb. 3). De pot is beschadigd nadat die in de put terecht is gekomen, mogelijk tijdens het putten met een houten emmer. Daarbij is vaak tegen de pot gestoten waardoor er voortdurend scherven af zijn gebroken. Uitbreiding van het cultuurland Het cultuurland van De Locht is vanaf de 14e eeuw diverse malen uitgebreid. Gelijktijdig met een uitbreiding werd het gebied opnieuw ingericht (af b. 1). De begrenzingen van het cultuurland bestonden uit palissaden/hekwerken, ca. 1 m brede greppels en houtwallen. Op basis van oversnijdingen en vondsten uit de greppels kan de ruimtelijke ordening van De Locht in de Late Middeleeuwen goed worden gevolgd. De oudste begrenzing van het cultuurland (fase I) bestond uit een greppel, die onderbroken was op het boerderijerf. De greppel is ingekort en gedeeltelijk vervangen door een hek of palissade (fase II). Aan het zuidelijke uiteinde van de ingekorte greppel ligt een grote paalkuil voor een zware paal, die het einde van een hekwerk vormt. Enkele meters ernaast lag een grote kuil, waarin veel huishoudelijk afval is gedumpt. Tijdens fase III heeft een voorzichtige uitbreiding van het cultuurland in noordelijke richting plaatsgevonden. Vermoedelijk houdt dit verband met een aanpassing in de ruimtelijke

Middeleeuws Melderslo

02-2012 binnenwerk.indd 162

26-03-12 15:52


inrichting van het gebied. Daarbij zijn de oude greppels gedempt en is een nieuwe greppel gegraven, ongeveer 23 m naar het noordwesten en parallel aan de oude grenzen. Op basis van vondsten kan worden geconcludeerd dat de aanleg van deze greppel gepaard ging met het in onbruik raken van het gebouw. Diverse scherven van Langerwehe- en Siegburgkannen van bijna-steengoed en (voorraad- en kogel-) potten van blauwgrijs aardewerk dateren zowel de palisssade als de greppels van fasen I, II en III in de 13-14e eeuw. Enkele runderkiezen uit de greppels zeggen iets over de samenstelling van de veestapel. Nog in de 14e eeuw, of kort daarna, vond een grote uitbreiding van het cultuurland in noordelijke richting plaats (fase IV). Een nieuwe greppel is dwars door een natuurlijke laagte aangelegd en verbindt twee dekzandruggen. In deze fase is in de natuurlijke laagte ten minste 400 m3 grond gestort om de laagte op te hogen en op die manier geschikt te maken voor akkerbouw. De ophogingslaag dateert uit de 14e-18e eeuw. Het cultuurland is verder ingericht, waarbij het – voor zover zichtbaar – in kleinere percelen is opgedeeld (fase V). In deze periode is een

esdek van 45-80 cm dik in het gebied ontstaan. Enkele scherven dateren het ontstaan van het esdek in de 15-16e eeuw. Aan de rand van het uitbreidingsterrein werd in één van de proefsleuven een grote kuil van meer dan 2,5 m doorsnee en 2 m diep aangesneden. Een scherf van een puntneuskan dateert het spoor ca. 1475-1525. Mogelijk betreft het een waterput, wat kan betekenen dat het erf in noord(west-)elijke richting is verplaatst. Helaas kon dit spoor niet verder worden onderzocht. Tijdens de laatste verandering (fase VI) is het cultuurland opnieuw uitgebreid en begrensd met een houtwal met palissade. De houtwal bestond uit een wallichaam van zand dat aan weerszijden werd geflankeerd door een greppel. De wal was vermoedelijk beplant met struiken en/of (geknotte) bomen. Onder aan de buitenkant van de houtwal was een palissade geplaatst, waarvan de houten palen op regelmatige afstand van circa 0,5 m van elkaar stonden. De houtwal is nog zichtbaar op de Tranchotkaart (ca. 1805) en was ruim 1 km lang.9 Vermoedelijk was de houtwal onderbroken vlak bij de boerderij De Locht (vermeld als Lochtshof op de Tranchotkaart van 1805). Enkele vondsten van geglazuurd aardewerk en baksteen Afb. 4 Maquette van het vroeg 14e-eeuwse erf (S. Achten, medewerker Streekmuseum De Locht).

Middeleeuws Melderslo

02-2012 binnenwerk.indd 163

|

163

26-03-12 15:52


Afb. 5 In de 14e-eeuwse kuilen van de constructiekern zijn na 700 jaar weer palen geplaatst, zodat die weer zichtbaar.

wijzen op een 17e-18e-eeuwse aanleg. In deze periode maakte het onderzochte terrein deel uit van een akkercomplex juist noordelijk van Melderslo, genaamd het Melders Veld. Dit Melders Veld was vrij klein en had een oppervlakte van slechts 13 ha. Het onderzochte terrein met 14e-eeuws erf ligt in de zuidoostelijke hoek van dit veld.

ruimtelijke ordening van dit veld zich heeft ontwikkeld. Museum De Locht heeft een klein archeologisch juweeltje in zijn bezit dat inmiddels is opgenomen in de collectie en al is gebruikt voor tentoonstellingen. De opgravingsresultaten sluiten goed aan bij de doelstelling van het streekhistorisch museum, waar steeds weer verschillende facetten van de streekgeschiedenis van de afgelopen eeuwen in dit deel van Noord-Limburg worden gepresenteerd. Inmiddels is een maquette van het erf gemaakt. Op die manier wordt een overzichtelijke en herkenbare indruk van de ontwikkeling van het gebied gegeven (afb. 4). De medewerkers van het museum hebben in de originele paalkuilen van de plattegrond na ongeveer 700 jaar opnieuw houten palen geplaatst. Deze palen steken nu boven het maaiveld uit en markeren exact een deel van de locatie van het oudste bekende gebouw op De Locht (afb. 5). Bovendien is inmiddels gestart met de bouw van een replica van de middeleeuwse boerderij op de originele plek.

Besluit Door het onderzoek is duidelijker geworden hoe de (vermoedelijk) eerste ontginningshoeve van de Locht op het kleine Melders Veld er heeft uitgezien en hoe de

RAAP Archeologisch Adviebureau De Savornin Lohmanstraat 11 6004 AM Weert x.van.dijk@raap.nl

Noten 1 Xavier van Dijk werkt bij RAAP Archeologisch Adviesbureau BV. 2 www.museumdelocht.nl. 3 Boer, E. de, 2007. Horst aan de Maas-Melderslo (L), De Locht. Bureau- en Inventariserend Veldonderzoek (verkennende boringen). Bilan-rapport, Bilan, Tilburg. 4 Dijk, X.C.C. van, 2009. Middeleeuws Melderslo – onderzoeksgebied De Locht te Melderslo, gemeente Horst aan de Maas; archeologisch vooronderzoek (inventariserend veld¬onderzoek in de vorm van proefsleuven) en een archeologische opgraving. RAAP-rapport 1912. RAAP Archeologisch Adviesbureau BV, Weesp. 5 Staring Centrum/RGD, 1990. Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1:50.000. Blad 52 Oost Venlo. Staring Centrum/RGD, Wageningen/Haarlem. 6 Hiddink, H., 2005. Archeologisch onderzoek aan de Beekseweg te Lieshout (Gemeente Laarbeek, Noord-Brabant). Zuidnederlandse Archeologische Rapporten (ZAR) 18. Amsterdam. 7 Rensch, Th. Van, 1999. Verenigingsleven in Horst vanaf het einde der Middeleeuwen tot omstreeks 1830-een overzicht. In: G. Verheijen e.a. (red.). Horster Historiën 5. Stichting Het Gelders Overkwartier, Horst, p. 64. 8 Koeman, S.M. & P.J.L.Wemerman, 2009. Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P), Achterbos 24 te Asten, Synthegra Rapport S083273. Synthegra Archeologie BV, Doetinchem. 9 Landesvermessungsamt Nordrhein Westfalen, 1969. Kartenaufnahme der Rheinlande durch Tranchot und Von Müffling 1803-1820, schaal 1:25.000. Landesvermessungsamt Nordrhein Westfalen, Bonn.

164

|

Middeleeuws Melderslo

02-2012 binnenwerk.indd 164

26-03-12 15:52


Rondom de stad

Gemeentelijke archeologie in... Sittard Bewoning in het dal van de Geleenbeek Stephan Weiß-König en Marion Aarts1

Van meet af aan was duidelijk dat als gevolg van het project Zitterd Revisited grootschalige, diepe ontgravingen zouden plaatsvinden in de schootsvelden rondom de historische binnenstad van Sittard. Archeologisch onderzoek heeft de aanwezigheid van een dynamisch beekdal aangetoond dat niet alleen in historische tijd, maar al ver daarvoor, in verschillende periodes en met wisselende functies, door de mens in gebruik is geweest. De aanvankelijke gedachte van “lege schootsvelden met grachten en mogelijke verdedigingswerken” werd drastisch bijgesteld naar “een hoogdynamisch landschap met een daaraan gerelateerde dynamische bewoningsgeschiedenis die teruggaat tot het Neolithicum”. Beekdalen in de löss Van oudsher zijn beken en rivieren echte levensaders. In het landschap vormen ze barrières of natuurlijke grenzen. Ze voorzien de mens van water en voedsel en

kunnen daarnaast een sacrale of mystieke functie vervullen. Vergeleken met de beekdalen in het noorden en oosten van Nederland zijn de beekdalen in Zuid-Limburg heel verschillend van aard en uiterlijk. Dat is te danken aan het glooiend natuurlijk reliëf dat sinds de laatste IJstijden door het opwaaien van stof (löss) gevormd werd. Lössgronden zijn zeer gevoelig voor erosie. De grond spoelt af van de hoger gelegen terreindelen naar de lager gelegen delen. Deze afspoeling vormt soms metersdikke pakketten colluvium in de lager gelegen beekdalen. Dat heeft ertoe geleid dat de laagste zones van de beekdalen nauwelijks door recente bodemingrepen bedreigd zijn. Hier ligt een verzegeld archief klaar om ontdekt te worden. Inmiddels is de informatiewaarde van de beekdalen erkend en door recent archeologisch onderzoek geherwaardeerd.2 In de KNA is een leidraad opgenomen voor onderzoek van beekdalen.3 Deze onderRondom de Stad |

02-2012 binnenwerk.indd 165

165

26-03-12 15:52


Afb. 1 Overzicht plangebied.

zoeken vinden vaak plaats in verband met het terugzetten van de beken in een natuurlijk landschap, van een strakke naar een kronkelende beekloop. Zitterd Revisited Het beekdalonderzoek waarvan hier verslag wordt gedaan staat in een heel ander kader. In 2001 heeft architect Jo Coenen een integrale visie opgesteld voor de ruimtelijke ontwikkeling van de Sittardse binnenstad: Zitterd Revisited. Een uitgangspunt van deze visie is het respecteren en versterken van het historisch karakter van de Sittardse binnenstad. Zitterd Revisited bestaat uit een vijftal deelgebieden die gefaseerd worden uitgewerkt. De onderzoeken die hier beschreven worden, hebben betrekking op fase 1

166

van Zitterd Revisited, het deelgebied dat wordt begrensd door de Haspelsestraat, Odasingel, Paardestraat en Dominicanenwal. Het gebied ligt buiten de middeleeuwse stadskern van Sittard, die terug zou gaan op een motte en kerk waar omheen zich een nederzetting ontwikkelde. In de tijd van de vestingbouw vanaf de 16e eeuw lagen hier de zogenaamde schootsvelden, een zone die voor het bestrijken met vuur tegen de vijand vrij gelaten werd. Hier werden een grote ondergrondse parkeergarage (Odaparking) en diverse huizenblokken (onder andere ‘De Dominicaan’) met een toegang naar deze parkeergarage gerealiseerd. Een ander grootschalig binnenstedelijk project, ‘het Kloosterkwartier’, kreeg via een doorgang

| Rondom de Stad

02-2012 binnenwerk.indd 166

26-03-12 15:52


Afb. 2 Fossiele beeklopen. Kaart: C. Helmich.

onder de middeleeuwse wal ook een toegang naar deze garage. Het voormalige Ursulinenklooster is als een onderdeel van dit project tot een complex met appartementen verbouwd (afb. 1).4 Al deze bouwwerkzaamheden veroorzaakten diepe ondergrondse verstoringen van het bodemarchief in een gebied van ca. 4,3 ha. Daarom is aan het begin van het project inventariserend onderzoek uitgevoerd om de archeologische potentie van het plangebied te waarderen. Archeologisch onderzoek Door de ligging van het plangebied in de voormalige schootsvelden van de stad Sittard was de verwachting in beginsel laag. Omdat het gebied buiten de middeleeuwse stadskern ligt, zouden er wel grachten

en wallen van de stadsvesting aanwezig zijn, maar de kans op aantreffen van bewoningssporen werd als laag ingeschat. Na een aansluitend uitgevoerd proefsleuvenonderzoek moest deze inschatting gecorrigeerd worden. Uit dit onderzoek bleek een behoudenswaardig archief aanwezig te zijn dat bestond uit middeleeuwse grachten, latere grachten van de vestingstad, begraven prehistorische horizonten en fossiele beeklopen. Vervolgens hebben op de locaties Odaparking, Ursulinencomplex en De Dominicaan opgravingen en/of begeleidingen plaats gevonden met het doel de archeologische resten ex situ veilig te stellen. Deze onderzoeken werden uitgevoerd in de periode 2005-2010 in opdracht van de gemeente Sittard-Geleen en LAUDY Rondom de Stad |

02-2012 binnenwerk.indd 167

167

26-03-12 15:52


Afb. 3 Verzamelen grond in big bags voor zeefwerk. Foto: R. van Doorn.

Bouw & Ontwikkeling door archeologisch onderzoeksbureau Becker & Van de Graaf Vof/Archeodienst BV. Dankzij de uitstekende ondersteuning van tien enthousiaste leden van de Werkgroep Archeologie Sittard is er veel extra materiaal en informatie verzameld. Het belang hiervan kan niet genoeg benadrukt worden: binnen de kaders van de commerciĂŤle archeologie heerst vaak een hoge tijdsdruk, waardoor tijdintensief verzamelen van vondsten uit grote sporen zoals grachten of doorzoeken van het stort door een commercieel bedrijf slechts selectief mogelijk is. Afb. 4 Geweihak. Foto: Restaura.

168

Een dynamisch landschap Het plangebied ligt in het dal van de

Geleenbeek die nu gekanaliseerd ten westen van de onderzoekslocatie stroomt. Een zijtak van de Geleenbeek, de Molenbeek, is al in de Middeleeuwen gekanaliseerd en bevindt zich oostelijk van de opgravingen. Voor de huidige bewoners van Sittard is het beekdal in de historische binnenstad van Sittard nauwelijks meer waarneembaar. Alleen op de hoogtekaart AHN en de geomorfologische kaart wordt duidelijk hoe het beekdal eruit heeft gezien. In het zuiden van de gemeente SittardGeleen ter hoogte van Munstergeleen meandert de Geleenbeek diep ingesneden in het lĂśssplateau. Maar op de plaats waar zich de middeleeuwse stadskern van Sittard bevindt, helt het landschap en gaat het over naar het laag gelegen pleistocene Maasterras. Deze terrassprong heeft tot gevolg dat de Geleenbeek hier uitwaaiert. Op de overgang van het hooggelegen plateauterras naar het dalvlakteterras heeft zich een brede daluitspoelingswaaier gevormd. Op deze sedimentwaaier splitst de beek zich op in een aantal kleinere, in elkaar vervlochten beeklopen. De hellinghoek van de sedimentwaaier zorgt ervoor dat in het Holoceen de beeklopen nog flink veranderen en dat nog veel sedimentatie plaats vindt. Op de daluitspoelingswaaier ontstaat een

| Rondom de Stad

02-2012 binnenwerk.indd 168

26-03-12 15:52


zeer dynamisch landschap en micro­ reliëf. De aanwezigheid van de mens in dit landschap is te volgen vanaf de Jongere Steentijd (afb. 2). Jongere Steentijd De oudste menselijke relicten uit het plangebied zijn toe te schrijven aan het Vroeg-Neolithicum, de periode van de Lineaire Bandkeramiek (LBK). Bij de opgravingen zijn geen sporen van een bandkeramische nederzetting gevonden; maar wel vuurstenen artefacten, bandkeramisch aardewerk, bot en houtskool in een dunne verspreiding over een groter gebied. De vondsten zijn geborgen uit een oude vegetatielaag die door een zeer donkerbruine kleur opviel. Deze laag, in de legenda van afbeelding 2 opgenomen als ‘begraven bodem’ of ‘bosbodem’, is blijkbaar gevormd in het Neolithicum of in de Bronstijd. Afzettingen van moeraskalk onder deze laag tonen aan dat in het Atlanticum het gebied behoorlijk nat en drassig geweest moet zijn. Dat maakt de aanwezigheid van deze vondsten heel bijzonder. We weten veel van de nederzettingen en grafvelden van de Bandkeramiekers maar over de off-site activiteiten tasten we volledig in het duister. Er is daarom tijdens de uitwerking beoogd wat licht in de duisternis te brengen. Al in het Neolithicum tot aan de Bronstijd was er een beekloop, die later dicht is geraakt en gedeeltelijk door de werking van latere geulen geërodeerd is. Uit deze beekloop zijn meer dan 1500 fragmenten LBK-aardewerk verzameld. Door de natte vondstcondities zijn ook organische vondsten bewaard gebleven wat voor deze periode zeer zeldzaam is. Om een beter beeld van de verspreiding van deze vondsten te krijgen is deze beekloop integraal gezeefd. Daarvoor werd een raster van vakken van 1 x 1 m op de fossiele beeklopen geprojecteerd en om de 30 cm afgegraven. Uit deze zeefvakken zijn 75 big bags met grond verzameld. De vrijgekomen grond werd gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 10 mm. Bovendien zijn monsters genomen om over een fijnere maaswijdte op botanische resten

te zeven. Onder de zeefvondsten bevinden zich zeer fraaie voorwerpen, onder andere organische vondsten die nog nader gedetermineerd moeten worden (afb. 3).

Afb. 5 Wikkeldraad aardewerk. Foto: J. Hubers.

Bronstijdvondsten uit de beek Uit het Laat-Neolithicum tot en met de Bronstijd ontbreken eenduidige nederzettingssporen. Wel zijn uit deze perioden vondsten in de fossiele beeklopen aangetroffen. Het gaat onder andere om geweihakken en -bijlen (af b. 4). Deze gereedschappen kunnen dateren van het Mesolithicum tot en met de Bronstijd; één geweibijl heeft een C14-datering van 2919 ± 35 BP opgeleverd en hoort dus in de Bronstijd thuis. Voor de overige geweigereedschappen zal ook een C14-onderzoek uitgevoerd worden. De overgang van het Laat-Neolithicum tot de Vroege Bronstijd wordt gemarkeerd door fragmenten van wikkeldraad-aardewerk (afb. 5). Tot de vondsten uit de Midden- tot LateBronstijd horen twee bronzen naalden. Altijd rijst bij metalen riviervondsten de vraag of deze voorwerpen als offers in de rivier zijn beland of bijvoorbeeld verspoeld zijn en afkomstig van een nederzetting of een grafveld. Terwijl één Mohn­kopf-naald helemaal intact geborgen werd, is een andere naald met trompetkop sterk verwrongen. Beide naalden horen thuis in de Urnenveldencultuur en komen voornamelijk in Midden-Europa verspreid voor.5 De deformatie van de naald met trompetkop is niet aan postdeRondom de Stad |

02-2012 binnenwerk.indd 169

169

26-03-12 15:52


gaat dus om dood hout dat zich in de loop der jaren in de beek verzamelde.

Afb. 6 Mohnkopf-naald. Foto: Restaura.

Afb. 7 Naald met trompetkop. Foto: Restaura.

positionele processen toe te schrijven. Het is voorstelbaar dat in verband met rituele handelingen deze naald onbruikbaar werd gemaakt om van gebruik in het dagelijks leven over te gaan tot een functie als offer (afb. 6 en 7). Rijk materiaal uit de IJzertijd en de Romeinse tijd Op enkele losse sporen na zijn bij het onderzoek geen nederzettingsstructuren uit de IJzertijd gevonden. Wel is er behoorlijk veel materiaal uit deze periode in de diverse geulen gedeponeerd in de vorm van een grote hoeveelheid handgevormd aardewerk. Grofweg gezegd zijn alle fasen van de IJzertijd in de beekvondsten gerepresenteerd. De beeklopen hebben zich in de perioden van de Bronstijd tot de Romeinse tijd behoorlijk verplaatst. Bovendien werd er veel leem afgezet, waardoor het terrein werd opgevuld. Pas in de Romeinse tijd zijn de geulen weer goed te traceren. In de vulling van deze begraven beeklopen zijn veel boomstammen van elzenhout teruggevonden. Ze zijn niet bewerkt. Het

Bij de archeologische begeleiding van de Odaparking in 2005 is vastgesteld dat in een dichtgeslibde beek afvaldumps uit de Romeinse tijd aanwezig zijn. In verband met deze resultaten zijn bij de opgravingen in 2007 in het plangebied Ursulinencomplex verspringend om de vijf meter vakken van 1 x 1 m in lagen van 10 cm droog gezeefd. Verder zijn de vullingen van de beek intensief met de metaaldetector belopen en de metalen voorwerpen als puntvondsten ingemeten, waardoor 138 voorwerpen zijn verzameld. Bij de opgraving van 2010 (De Dominicaan) is de beekloop integraal nat gezeefd over een raster van 1 x 1 m in lagen van 30 cm. Meer dan 350 big bags zijn gezeefd, wat neerkomt op meer dan 350 m3 grond. Hierdoor kon zowel de verticale als de horizontale verspreiding van de vondsten nauwkeurig in beeld gebracht worden. De metalen voorwerpen uit de beek zijn, omdat ze afkomstig zijn uit natte vondstcondities, bijna niet gecorrodeerd. Ze vertonen een rijkdom aan materiële cultuur. Diverse functionele groepen zijn aanwezig: Van de groep kledingonderdelen zijn tientallen fibulae te noemen. Een groot aantal fibulae is nog compleet bewaard gebleven. De oudste mantelspeld is een ijzeren fibula van het Midden-La Tèneschema. Uit de Romeinse tijd domineren de vroeg-Romeinse haakfibulae of ‘Gallische’ fibulae die tevens in België verspreid zijn (afb. 8). 6 Uit de Romeinse tijd is een riem- of gordelbeslag aanwezig, dat een militaire component aantoont. Hiertoe horen ook wapens, waaronder een ijzeren lanspunt. Aan sieraden zijn diverse vinger- en armringen gevonden maar ook de bekende La Tène-armbanden van marineblauw of violet glas uit de Late IJzertijd. Toiletgerei is vertegenwoordigd door een Romeinse oorlepelsonde. Gereedschappen als een priem en diverse messen zijn uit de zandige vullingen van de beek geborgen. Een topper vormt een intact blad van een ijze-

170

| Rondom de Stad

02-2012 binnenwerk.indd 170

26-03-12 15:52


ren zeis (afb. 9). Vaatwerk is gerepresenteerd door de bodem van een wijnzeef en een handvat van een kasserol. Verder is een aantal Romeinse munten aangetroffen. Ze dateren allemaal uit de 1e eeuw na Christus. Deze muntserie begint met een as van de Lyoner altaarserie en sluit af met een dupondius van Domitianus (afb. 10). Naast deze metalen voorwerpen zijn grote hoeveelheden aardewerk en bot in de beek terecht gekomen. In mindere mate zijn ook glazen voorwerpen aanwezig, waaronder een aryballos en fragmenten van ribkommen. In de meeste gevallen zijn de glazen voorwerpen en het aardewerk niet meer volledig. Op grond van het grote aantal botten kan gesproken worden van Romeinse afvaldumps, maar er zijn ook menselijke botten – zoals meerdere schedelfragmenten – aanwezig, die niet in dit kader passen. Al met al vertonen deze vondsten de veelvoudige aspecten van het gebruik van de beek in verschillende perioden. Het wordt nog een flinke puzzel al deze verschijnselen te ordenen en te verklaren (afb. 11). Villa rustica? Hoewel afvaldumps of offers in beken en rivieren ook van andere vindplaatsen vrij goed bekend zijn, zijn deze dumps in het hart van Sittard niet alleen door hun voor-

komen in het lössgebied bijzonder. Naast de dumps zijn namelijk ook nederzettingsstructuren uit de Romeinse tijd in de buurt of aangrenzend aan de beek gevonden. Hierdoor kan een link gelegd worden tussen de Romeinse vondsten uit de beek en de nederzettingsstructuren. Hoewel deze nederzetting niet geheel vrijgelegd kon worden, zijn er toch een aantal structuren herkend. Het betreft onder andere een tweeschepige huisplattegrond die past in de inheemse huistra-

Afb. 8 Haakfibula. Foto: S. Weiß-König.

Afb. 9 Zeis. Foto: Restaura.

Rondom de Stad |

02-2012 binnenwerk.indd 171

171

26-03-12 15:52


Afb. 10 Dupondius van Domitianus. Foto: S. Weiß-König.

ditie van het huistype Alphen-Eckeren (af b. 12). Deze plattegronden zijn ook onder de bijgebouwen van villae rusticae zoals de villa Holzkuil in Kerkrade te vinden.7 Het aardewerk af komstig uit de paalkuilen van het gebouw dateert uit de 2e tot de 3e eeuw. De overige structuren van de nederzetting, die ook lijken op resten van bijgebouwen van een villa rustica, dateren eveneens uit de 2e tot 3e eeuw. Deze nederzetting grenst onmiddellijk aan de beek waardoor de grote hoeveelheid aan vondsten uit de 2e en 3e eeuw verklaarbaar wordt. Bij het vondstcomplex uit de eerste eeuw dat in de beek is gevonden, is nog geen bewoning aangetroffen. Mogelijk bevond zich het nederzettingsterrein in het zuidoostelijk aangrenzend, nog niet opgegraven gebied. Middeleeuwen tot Nieuwe tijd Na de Romeinse tijd ontbreken vondsten en sporen uit de periode van de 5e tot de 8e eeuw. Aangenomen wordt dat de middeleeuwse stadskern van Sittard ontstond in de 11e eeuw of mogelijk eerder rond een kerk gefundeerd op maaskeien, in de omgeving van een motte.8 Uit een beekloop waarvan niet duidelijk is of deze als beekgracht door menselijke hand werd gegraven, is echter Badorf en Duisburg-aardewerk afkomstig. Dit wijst op een datering in de 9e tot 10e eeuw. Daarnaast zijn palen in buurt gevonden die niet met jaarringonderzoek gedateerd konden worden, maar waarvan wel een C14-datum verkregen is. Eén paal dateert uit 1075 ±65 BP, wat gekali-

172

breerd neerkomt op 890-985 cal AD (95,4%). Uit deze vondsten blijkt dus dat in de omgeving van de latere stadskern van Sittard al vóór de 11e eeuw bewoning aanwezig was. Dit werd wel als een mogelijkheid gezien, maar tot nog toe waren hier geen aanwijzingen voor. Wellicht gaat het om rurale bewoning langs de beek die zich mogelijk uitstrekte tot het gebied waar later de motte, de kerk en de prestedelijke nederzetting ontstond.9 De flinke groei die Sittard in de Volle Middeleeuwen meemaakt, blijkt ook in het plangebied. Buiten de eerste stadsomwalling uit de 12e eeuw zijn duidelijke aanwijzingen te vinden voor nederzettingen. In een rechthoekig omgreppeld terrein zijn meerdere structuren gevonden die toe te schrijven zijn aan spiekers of bijgebouwen. Helaas hebben ze geen vondsten opgeleverd die een datering in de Volle Middeleeuwen zouden kunnen bevestigen. Wel zijn uit een aantal kuilen in de buurt en uit de greppels zelf fragmenten van geelwitbakkend BrunssumSchinveld-aardewerk afkomstig, waarop een datering in de tweede helft 12e tot eerste helft 13e eeuw is gebaseerd. Omdat nog circa tweederde van het omgreppelde terrein niet is opgegraven, kan niet gezegd worden of zich hier een boerderij heeft bevonden. Van een tweede omgreppeld terrein zijn sporen afkomstig die met meer zekerheid op een boerderijcomplex lijken. Het gaat hier om een gebouw waarvan de plattegrond niet meer voldoende te reconstrueren is. Tot dit gebouw behoren twee waterputten, een boomstamput en een tonput. Vondsten uit de kuilen, paalkuilen en waterputten wijzen op een datering in de eerste helft van de 13e eeuw. In de tweede helft van de 13e en 14e eeuw gaat het beeld opnieuw veranderen. Dat heeft te maken met de uitbouw van de stadsvesting met een wal en een stelsel van grachten. Recent onderzoek kon uitwijzen dat in de wal een fundering van mergelsteen aanwezig is. Mogelijk zijn dat de resten van de stadsmuur of van een

| Rondom de Stad

02-2012 binnenwerk.indd 172

26-03-12 15:52


Afb. 11 Vindplaatsen.

beschoeiing om de walvoet stevigheid te geven. Tegenwoordig is van deze stadsmuur niets meer te zien omdat het wallichaam daar overheen gaat. In de 14e eeuw bestond de stadsvesting al uit twee grachten, die op bepaalde afstanden door dwarsgrachten met elkaar verbonden waren. Blijkbaar zijn verder ook nog grachten aangelegd, die water van de Geleenbeek naar het grachtenstelsel hebben gevoerd. Deze zijn, om ze te onderscheiden van de grachten en dwarsgrachten, als zogenaamde ‘beekgrachten’ betiteld. Uit deze beekgrachten is veel aardewerk uit de 12e tot 15e eeuw verzameld. De grachten van de middeleeuwse stadsvesting bevatten voornamelijk vondsten uit de 19e eeuw die er tijdens het dum-

pen van de grachten na de opheffing van de vesting in terecht zijn gekomen. Middeleeuws materiaal is nauwelijks aangetroffen. Hieruit valt te concluderen dat de stadsgrachten regelmatig zijn opgeschoond. Dit komt overeen met een bepaling in de oorkonde van stadswording van Sittard waarin werd opgenomen dat de burgerij de wallen en grachten in goede staat moest houden.10 Uit de fase van de vestingbouw (16e tot 17e eeuw) dateert een houten beschoeiing die langs de wal werd aangelegd en een gracht, die een bastion of ravelijn vormt. Omdat Sittard nooit tot een volledige vestingstad werd uitgebouwd verloor dit verdedigingswerk al snel zijn functie. De laatste fase van het grachtenstelsel vormt een ovale gracht die op ruiRondom de Stad |

02-2012 binnenwerk.indd 173

173

26-03-12 15:52


Afb. 12 Huisplattegrond.

me afstand het centrum van de stad omsluit. Samenvatting De opgravingen van het project Zitterd Revisited fase 1 hebben veel aan het licht gebracht over het landschap rondom de middeleeuwse kern; de tijddiepte van de menselijke aanwezigheid en een breed scala archeologische fenomenen in het beekdal van de Geleenbeek. Deze kenniswinst is het kader waarin oudere gegevens geplaatst en mogelijk geherinterpreteerd kunnen worden. Toekomstig onderzoek zal erop voortborduren. Zitterd Revisited fase 1 is daarmee de opmaat geworden voor een scala van aanvullende onderzoeken waarmee het pro-

174

ject Zitterd Revisited bouwend aan de toekomst ons steeds meer zal leren over het verleden.

Stephan Weiss-Kรถnig Museum Het Valkhof Postbus 1474, 6501 BL Nijmegen s.weiss-koenig@museumhetvalkhof.nl Marion Aarts Gemeente Sittard-Geleen Postbus 18 6130 AA Sittard marion.aarts@sittard-geleen.nl

| Rondom de Stad

02-2012 binnenwerk.indd 174

26-03-12 15:52


Noten 1. Stephan Weiss-König was tot voor kort senior-archeoloog bij Archeodienst BV. Momenteel is hij verbonden aan Museum Het Valkhof in Nijmegen als conservator voor het provinciaal depot van bodemvondsten van de provincie Gelderland. Marion Aarts is gemeentelijk archeoloog van de gemeente Sittard-Geleen. 2. Gerritsen & Rensink 2004; Hiddink & De Boer 2005; Rensink 2008. 3. E. Rensink, KNA Leidraad archeologisch onderzoek van beekdalen in Pleistoceen Nederland, SIKB 01-07-2008 versie 1.0, http://www.sikb.nl/upload/documents/archeo/leidraden/KNA Leidraad Beekdalen in Pleistoceen Nederland versie 01_0.pdf. 4. Aarts & van Doorn 2009. 5. Beck 1980, 3-41. 6. Boelicke 2002, 53-59; Haalebos 1986, 24 fig. 8. 7. Tichelman 2005, 161-162. 8. Van Luyn 1993, 36-38; Van Luyn 1996, 39-40. 9. Mededeling H. Stoepker. 10. Van Luyn 1993, 56. Literatuur Aarts M. & R. van Doorn, 2009: Archeologie rond het Kloosterkwartier. Aardse zaken op Roomse gronden. In: G. Janssen (red.), Het Kloosterkwartier. Venster op het verleden, Sittard, 8-23. Boelicke, U., 2002: Die Fibeln aus dem Areal der Colonia Ulpia Traiana, Mainz (Xantener Berichte 10). Beck, A., 1980: Beiträge zur frühen und älteren Urnenfelderkultur im nordwestlichen Alpenvorland, München (PBF XX,2). Gerritsen, R. & E. Rensink, 2004: Beekdallandschappen in archeologisch perspectief, Amersfoort (NAR 28). Haalebos, J.K., 1986: Fibulae uit Maurick, Leiden (OMROL Suppl. 65). Hiddink, H & E. de Boer, 2005: Fossiele beekbeddingen met vondsten uit de Late IJzertijd bij Neerbeek, Amsterdam (ZAR 21). Luijn, B.P.N. van, 1993: Stadt Sittardt. Een grensoverschrijdend verleden, Sittard. Luijn, B.P.N. van, 1996: De vestingwerken van Sittard. In: Historisch jaarboek voor het Land van Zwentibold 1996, 39-55 . Rensink, E. (red.), 2008: Archeologie en beekdalen, Schatkamers van het verleden, Utrecht. Tichelman, G., 2005: Het villacomplex Kerkrade-Holzkuil, Amersfoort (ADC ArcheoProjecten Rapport 155).

- advertentie -

Rondom de Stad |

02-2012 binnenwerk.indd 175

175

26-03-12 15:52


Literatuurrubrieken

Recensies Richard Jansen en Klaas van der Laan (red.), Verleden van een bewogen landschap. Landschapsen bewoningsgeschiedenis van de Maashorst. Utrecht 2011. ISBN 978 90 5345 434 3. Gen., geïll., 176 pag., € 29,95

Afb. 1 Verleden van een bewogen land. Cover van het besproken boek.

Tussen ’s-Hertogenbosch en de rivier de Maas in het noordoosten van de provincie NoordBrabant ligt het natuurgebied De Maashorst. Het 3400 hectare grote gebied bestaat uit een afwisselend landschap waar naaldbossen, heidevelden, vennetjes, modern landbouwareaal en ouderwets boerenland elkaar afwisselen. De Maashorst is het grootste aaneengesloten natuurgebied in Noord-Brabant. Het gebied kent ook een bijzondere bewoningsgeschiedenis die tot ver in de Prehistorie teruggaat. Het huidige landschap is het resultaat van de eeuwenlange wisselwerking tussen cultuur- en natuurhistorie. De afgelopen decennia zijn op de Maashorst een aantal spectaculaire archeologische vondsten gedaan, waaronder ‘vorsten’-graven uit de Vroege IJzertijd, een begraafplaats uit de Late Prehistorie, het grootste bronsdepot van Nederland uit de Romeinse tijd en een aantal vergeten dorpen uit de Middeleeuwen. Het gebied staat de laatste tijd volop in de belangstelling als gevolg van het onderzoek van een derde vorstengraf. De in dit derde

graf teraardebestelde (dame?) was dan wellicht geen echte vorst(in) zoals we die nu kennen, maar de term ‘vorstengraf’ bekt lekker en doet het goed in de promotie van archeologie en Maashorst. Wat de maatschappelijke positie van deze ‘vorsten’ is geweest, blijft vooralsnog een raadsel, maar gezien de bijgiften is het aannemelijk dat de betrokkenen destijds een niet onbelangrijke maatschappelijke positie hebben bekleed. Zoals natuur en bewoning elkaar in het gebied hebben gevormd, zo bestaat ook dit boek uit een afwisseling van natuur en cultuur. Het boek laat de ontwikkeling, de bewoning en het gebruik en betekenis van het landschap van de Maashorst zien, van de Prehistorie tot het heden. Tastbare herinneringen uit de (pre)historie zijn in het huidige landschap van de Maashorst nog steeds aanwezig. Samen met de bijzondere landschappelijke en aardkundige kenmerken geeft dit rijke cultuurhistorische verleden de Maashorst zijn huidige karakteristieke en unieke identiteit. ‘Verleden van een bewogen landschap’ is in feite een uitnodiging om met gebruikmaking van de recreatieve voorzieningen, fietsen wandelpaden, met dit boek als voorbereiding en naslagwerk een weekend of midweek in dit fraaie gebied door te brengen.

Signalementen Nico Arts, Archeologisch onderzoek Eindhoven op het Rembrandt-terrein aan de Vrijstraat. Archeologievriendelijk bouwen in de middeleeuwse stadskern van Eindhoven (Rapport Archeologisch Centrum Eindhoven Helmond 64).

176

ISSN 1570-5943. Eindhoven 2011. De formele samenwerkingsvorm tussen Eindhoven en Helmond inzake de archeologie is onlangs haar 4e jaar ingegaan. In feite komt het er op neer dat Eindhoven zorg draagt voor

| Literatuurrubrieken

02-2012 binnenwerk.indd 176

26-03-12 15:52


gekwalificeerd personeel (het bureau Archeologie Eindhoven – Helmond), huisvesting, depot en dergelijke faciliteiten, terwijl de gemeente Helmond verantwoordelijk is voor het inrichten van een (flexibele) werkplek voor haar eigen (senior-)archeoloog. De gemeente Eindhoven draagt voor 60% bij in de kosten, terwijl Helmond 40% (met inachtneming van een maximum) voor haar rekening neemt. Inmiddels heeft het samenwerkingverband een reeks rapportages uitgebracht. Sommige daarvan komen tot geen andere conclusie dan dat een onderzoek in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde bij verkennend onderzoek uiteindelijk niets of hooguit een zwaar verstoorde bodem laat zien. Die situatie doet zich voor bij zeven van de acht laatst verschenen rapportages (rapporten nr. 57, 63, 65, 66, 67, 69 en 74). Eén verslag vormt daarop een uitzondering en betreft het archeologievriendelijke bouwen in de middeleeuwse stadskern van Eindhoven. Op de betreffende locatie stond een bioscoop die plaats moest maken voor een te onderkelderen complex woonstudio’s en appartementen. Booronderzoek wees uit dat ter plaatse een grotendeels ongerepte archeologische ondergrond aanwezig was. Uiteindelijk is besloten om de bouw van de kelder achterwege te laten, waardoor de archeologische sporen behouden zijn gebleven. Het enige gedeelte van het terrein dat opgegraven moest worden, was de plaats van de schacht voor de liftkoker. De aanleg van die put is archeologisch begeleid, waarbij men heeft kunnen vaststellen, dat deze de in 1583 gegraven stadsgracht aansnijdt. * * *

ArcheoBrief, 15e jrg., nr. 4, december 2011. ISBN 1386-2065. Behalve een drietal artikelen over het archeologische bestel en de vaste rubrieken met nieuws, personalia, tentoonstellingen, agenda en literatuur, is vrijwel de gehele editie gewijd aan rijke graven uit de Late Bronstijd en de Vroege IJzertijd. Na een inleiding door Richard Jansen volgen: - Een rijk inhumatiegraf in het grafveld Slabroekse Heide te Uden (N.-Br.) (Richard Jansen en anderen), zie over dit onderwerp ook de bijdrage van Goof van Eijk in het tijdschrift InBrabant en het in deze literatuurrubriek besproken boek van Jansen & Van der Laan, Verleden van een bewogen landschap); - Een rijk graf in een urnenveld uit de Late Bronstijd te Maastricht-Ambyerveld (Tina

Dyselinck); - Een bijzondere vrouw uit de IJzertijd? (Meteren, gem. Geldermalsen, W. Jezeer); - Sierlijk begraven in het Betuwse deel van Nijmegen (Peter van den Broeke); - Het prinsessengraf van Zutphen (Kim van Straten). Grafvelden uit de Late Bronstijd en Vroege IJzertijd worden in het algemeen gekenmerkt door betrekkelijk ‘eenvoudige’ begravingen in een urn of vermoedelijk in een doek, waarbij slechts een gering aantal gevallen grafgiften zijn meegegeven, aldus Richard Jansen in zijn inleiding. Wel kennen we uit deze periode, zo vervolgt hij, een beperkt aantal rijke crematiegraven waarin onder andere situlae, zwaarden, paardentuig en -bitten en/of delen van een wagen zijn meegegeven. Het aantal ‘uitzonderingen’ op het uniforme grafgebruik leek altijd beperkt. Daar komt geleidelijk verandering in. Inhumatie, in tegenstelling tot crematie, is in deze periode nog zeer uitzonderlijk, evenals rijke grafgiften, maar deze, of combinaties van beide, zijn recentelijk aangetroffen in Ambey bij Maastricht, Meteren, Nijmegen (Lent), Uden en Zutphen. Opvallend is dat de tot nu toe gevonden rijke graven uit de Late Bronstijd en Vroege IJzertijd zich in Zuidoost Nederland langs de grote rivieren lijken te concentreren. De grote vraag die steeds naar voren komt is de betekenis van de graven en van de begravenen. Hoe moeten die ‘uitzonderingen’ geïnterpreteerd worden. Hebben we te maken met mensen die binnen hun gemeenschap een belangrijke positie hebben bekleed, of bijvoorbeeld met immigranten uit gebieden waar andere begrafenisrituelen voorkomen? * * *

Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie (Gouda), nr. 33, 2011 Onder de titel ‘Kijk eens in de spiegel …’ staat in deze brochure als bijzondere bodemvondst dit keer een 16e-eeuws houten spiegelframe centraal. Het frame is afkomstig uit een beerput in Alkmaar en is voor Karin Beemster aanleiding om de vondst te beschrijven, aangevuld met een toelichting over de uitvinding en de ontwikkeling van de spiegel. “Maar spiegel je niet aan een ander”, zo waarschuwt zij, “blijf vooral jezelf”. * * *

Literatuurrubrieken |

02-2012 binnenwerk.indd 177

177

26-03-12 15:52


Paleo-Aktueel 22. Rijksuniversiteit Groningen /GIa & Barkhuis, Groningen 2011. ISBN 9789077922965 / ISSN 15726622. Geïll., 105 pag., € 15,90

Afb. 2 Een kern uit Zeijen, met twee eraan gepaste klingen met kernvoet, die waarschijnlijk is bewerkt door een ervaren vurusteenbewerker, maximale lengte 7,8 cm. Foto R.T.J. Cappers, RUG/GIA. Uit: Paleo-Aktueel 22.

178

Deze 22ste Paleo-Aktueel bevat dertien artikelen over recent uitgevoerd en lopend archeologisch onderzoek door medewerkers van het Groninger Instituut voor Archeologie (GIA). De focus ligt dit keer vrijwel geheel op noordoost Nederland. Het nummer opent met een onderzoek naar op Vlieland aangespoelde prehistorische artefacten met speciale aandacht voor een Levallois-kern en een bijzondere geslepen bijl van kristalijn-gesteente. Het daarop volgende artikel gaat over het onderzoek van ruim honderd kernen van de Creswellienvindplaats bij Zeijen (Dr.) waarbij bewerkingen kunnen worden onderscheiden die zijn uitgevoerd door onervaren bewerkers, door gevorderde leerlingen en door mensen die bedreven zijn in het bewerken van vuursteen. In een aantal gevallen zijn de kernen eerst door ervaren bewerkers benut en daarna door hun leerlingen. Typen configuraties en de ruimtelijke verspreiding van mesolitische haardkuilen laten patronen zien in de ontwikkeling daarvan. In het daarna volgende artikel kijken de auteurs ook over de landsgrenzen, waarbij het uitgestorven oerrund centraal staat in een archeo-zoölogische studie naar de domesticatiegeschiedenis aan de hand van analyses van (oud) DNA aan botfragmenten. De studie van Swifterband-aardewerk van een nieuwe vondstlocatie levert belangrijke aanwijzingen op over de ontwikkeling van zowel het riviersysteem als van aardewerkpatronen uit Swifterband. Daarna volgt een bijdrage over het onderzoek naar de stenen waaruit het hunnebed in Tynaarlo en hunnebedden elders in Drenthe zijn samengesteld. De keuze daaruit lijkt geen willekeurige te zijn, roze getinte stenen hebben de voorkeur. Onder de titel ‘Van de wal en het veld’ wordt een archeologisch onderzoek aan de Celtic fields op het Noordse veld te Zijen gepresenteerd. De studie van zodenhuizen in Schotland en IJsland levert waardevolle elementen voor de vroegmiddeleeuwse bouwtradities in ook onze omgeving. In een artikel over de voormalige veenkolonie Vriescheloo wijzen pollenanalyse en de bestudering van aardewerkvondsten op een geleidelijk verplaatsingsproces van de vroeg-middeleeuwse nederzetting.

De Galgenberg bij Ballo (Dr.) is van oorsprong een grafheuvel uit de Bronstijd. Toen in 1956 kinderen op die heuvel menselijke botresten opgroeven, werden die door de Koninklijke Marechaussee in beslag genomen en aan verder onderzoek onttrokken, ook al vertelde de curator van het Drents Museum hen, dat het de resten betrof van criminelen die daar tussen 1500 en 1800 terecht zijn gesteld. Op basis van recent onderzoek van een nieuwe vondst naar menselijke resten uit de top van de prehistorische grafheuvel wordt nu vermoedt dat de resten uit de Late Middeleeuwen moeten hebben gedateerd. Onder de titel ‘Appels met peren vergelijken’ laat archeo-botanisch onderzoek naar een beerputvulling uit Tiel (Gld.) zien dat de verhouding tussen de aantallen soorten vruchten duidelijk verandert wanneer de aantallen zaden worden gerelateerd aan energiewaarden. Het ‘Leidse conflict’ waarbij Professor A.E. van Giffen destijds één van de hoofdrolspelers was, blijft boeien. Leo Verhart laat in zijn bijdrage in Paleo-Aktueel de vroege correspondentie (1912-1924) van Van Giffen de revue passeren. Professor Waterbolk sluit de bundel af met zijn herinneringen aan Tjeerd van Andel als student-assistent bij het BAI. * * *

De Maasgouw (Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap), 130e jrg., nr. 4, 2011. ISSN 1380-4170. De Maasgouw bevat ondermeer een artikel van de hand van Jim Pepels over de Valkenburgvuursteen in de Lineaire Bandkeramiek (LBK) in de gemeenten Beek en Meersen. De LBK (5300-4900 v.Chr.) is de culturele stroming van een bevolkingsgroep die in Centraal-Europa en Nederland de landbouw heeft geïntroduceerd en daarmee de basis voor het Neolithicum heeft gelegd. In ons land is dat op de vruchtbare lössgronden begonnen. Gedurende de laatste decennia zijn diverse LBK-vindplaatsen in de gemeente Beek ontdekt. Recente vondsten uit Ulestraten (gemeente Meerssen) maken duidelijk dat Bandkeramiekers ook zuidelijker in Limburg hebben verbleven. Aan de andere kant geeft het tot nu toe verzamelde materiaal steeds meer de indruk dat de Geul de natuurlijke zuidelijke begrenzing van de LBK-nederzettingen in Limburg lijkt aan te geven. * * *

| Literatuurrubrieken

02-2012 binnenwerk.indd 178

26-03-12 15:52


Hemmy Clevis en Suzanne Wentink (red.), Overijssels Erfgoed. Archeologische en Bouwhistorische Kroniek 2010. Spa Uitgevers, Zwolle 2011. ISBN 978-908533-053-0. Zw./w.-ill., 124 pag., € 12,50. De jaarlijks verschijnende kroniek is tot stand gekomen in samenwerking tussen Het Oversticht en de gemeente Zwolle en bevat ook bijdragen van de gemeenten Kampen en Deventer en van diverse archeologische bedrijven over het in 2010 uitgevoerde archeologische onderzoek in Deventer, Enschede, Genemuiden, Kampen, Steenwijkerland, Tubbergen en Zwolle. Verder een bijdrage van Henk van der Velde met als titel ‘Romeinen en Germanen: Over oorlog, gastarbeiders, immigratie en acculturatie in het noordwesten van het Romeinse rijk’, waarin deze laat zien hoe Noordoost Nederland na de realisering van de Limes wordt afgesloten van de ‘rest’ van de wereld en zich aanvankelijk gaat richten op tradities uit het noorden en oosten. Geleidelijk aan wordt het gebied steeds interessanter voor het Romeinse rijk, bijvoorbeeld door de levering van krijgslieden. Zo getuigen de teruggevonden relicten van een groeiende welvaart die zelfs boven die van het rivierengebied binnen het Romeinse Rijk lijkt uit te stijgen. Het vertrek van de Romeinse bezetting uit het grensgebied aan het begin van de 5e eeuw luidt ook voor het huidige Overijssel een periode van economische malaise in. Huub Scholte Lubberdink schrijft over archeologische resten uit de Steen- en Bronstijd in het Oosterveld te Hasselo (gemeente Hengelo). In zijn synthese van de resultaten van het onderzoek naar de prehistorische bewoning van Laat-Paleolithicum tot aan de Bronstijd laat hij de talloze vragen zien die toekomstig archeologisch onderzoek moeten oplossen. Ondanks die vele leemten slaagt hij erin een beeld te scheppen van de opkomst en neergang van de vroegere bewoning in de omgeving van Hengelo. Tenslotte volgt een overzicht van de in 2010 verschenen rapportages. * * *

De Beeldenaar, 35e jrg., nrs. 1-6, 2011. ISSN 0165-8654. Jaargang 2011 van dit tweemaandelijkse tijdschrift voor numismatiek en penningkunst bevat weer een groot aantal korte bijdragen over munten en penningen, van klassiek tot hedendaags, van productie tot schatvondst.

Voor wat betreft het Nederlandse muntgeld zijn er bijdragen over onder andere Amsterdamse dukaten uit 1673, een 16e-eeuws stadGroningen vierstuiverstuk, 11e-eeuwse munten uit het graafschap Holland, de Utrechtse muntslag omstreeks 1500, 16e-eeuwse drieplakkenmunten uit Kampen, diverse schatvondsten, enzovoorts. * * *

Monumentenzorg en archeologie (Gouda), nieuwsbrief 38, december 2011. De nieuwsbrief besteedt vooral aandacht aan de geactualiseerde Goudse Archeologische Basiskaart. De kaart vormt de basis voor het gemeentelijke archeologiebeleid. Vanzelfsprekend schenkt het beleidsplan aandacht aan het door Gouda zo sterk gepropagandeerde archeologievriendelijke bouwen. Daartoe zijn een aantal criteria vastgelegd waarin wordt aangegeven onder welke voorwaarden archeologisch onderzoek in de binnenstad van Gouda achterwege kan blijven. Verder geeft de nieuwsbrief een impressie van de resultaten van het onderzoek van een deel van de 14e-eeuwse stadsmuur van Gouda. * * *

Funde und Ausgrabungen im Bezirk Trier, Heft 42. Rheinischen Landesmuseums Trier 2010. ISBN 0723-8630-42. Geïll., 119 p., € 8,--. Zoals elk jaar laat het Rheinisches Landesmuseum in Trier ook nu weer een boekje verschijnen met een reeks bijzonder lezenswaardige artikelen over de onderzoeksresultaten van het museum: - Der erste keltische Münzschatz im Trierer Land; - Neue Bauforschung am Amphitheater in Trier; - Eine Rekonstruktionszeichnung der römischen Gräberstraße und der Villenanlage von Duppach-Weiermühle (4. Jahrhundert n.Chr.); - Geophysikalischen Prospektionen und Grabungen 2003-2010 der römische Villa von Bodenbach; - Zur Deutung eines Mosaikbildes aus einem Festsaal des spätantiken Kaiserpalastes in Trier; - Antike Sanitärkeramik. Zu einer römischen Klosettschüssel; - Weitere Achatplättchen aus dem römischen

Afb. 3 Keltische muntschat uit Kirf (Ldkr. TrierSaarburg). Uit: Funde und Ausgrabungen im Bezirk Trier.

Literatuurrubrieken |

02-2012 binnenwerk.indd 179

179

26-03-12 15:52


Trier; - Mittelalterliche und neuzeitliche Hufeisen im Rheinischen Landesmuseum Trier; - Anmerkungen zum Wohnsitz des Bürgermeisters Johann Schweisthal von 1576; - Friedrich Wilhelm IV. und das römische Mosaik von Nennig an der Obermosel. * * *

Stephan Seiler (Hrsg.), Armut in der Antike. Perspektiven in Kunst und Gesellschaft (Schriftenreihe des Rheinischen Landesmuseums Trier 37). Trier 2011. ISBN 978-3-923319-79-4. Geïll., 103 pag., Van 10 april tot 31 juli 2011 was er in Trier in het Stadtmuseum Simeonstift en het Rheinisches Landesmuseum een expositie te zien onder de titel ‘Armut, Perspektiven in Kunst und Gesellschaft’. De expositie is inmiddels achter de rug en wat resteert is een fraai geïllustreerde catalogus. * * *

Zeeuws Erfgoed, 10e jrg., nr. 3-4, december 2011. Afb. 4 Polychroon gedecoreerde tinglazuurtegel, noordelijke Nederlanden 1600-1625 (foto en collectie Museum Boymans van Beuningen, Rotterdam). Uit: Vormen uit Vuur.

180

Twee zaken trekken de aandacht in deze Nieuwsbrief van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland, namelijk een middeleeuws zwaard uit Cadzand dat door Hans Jongepier voor het voetlicht wordt geplaatst en de scheepsrestanten in de laat-middeleeuwse kademuur van Hulst. Het 63 cm korte zwaard uit Cadzand is heel toepasselijk gevonden tijdens onderzoek naar munitie van weliswaar recenter datum, het dateert waarschijnlijk uit de periode 1325-1350. In de binnenstad van Hulst is men bij de aanleg van een waterpartij op restanten van de middeleeuwse haven gestuit, inclusief de daarbij behorende kademuren. In de kaden is ondermeer het hout van laatmiddeleeuwse schepen verwerkt. Helaas ontbraken de financiële middelen om dat materiaal te onderzoeken. Net op tijd kon een beroep worden gedaan op prof. Dr. André van Holk, hoogleraar maritieme archeologie aan de RU in Groningen, die concludeerde dat de haven en de scheepsdelen een uitermate interessant ensemble vormden voor de kennis van het Zeeuwse maritime verleden. Inmiddels is het hout voor verder onderzoek door de RU van Groningen overgedragen aan het Nationaal Scheepsarcheologisch Depot in Lelystad.

Verder in dit blad aandacht voor een fraai zilveren zegelstempel, de voortgang van het onderzoek naar Romeinse thermen in Aardenburg in het kader van het Odysseeproject en de naspeuringen naar restanten van dijken in het verdronken land van Saeftinghe. * * *

Vormen uit vuur (mededelingenblad van de Nederlandse vereniging van vrienden van ceramiek en glas) nr. 215/216, 2011/4 – 2012/1. ISSN 0927-748X. Het dubbelnummer van Vormen uit vuur bevat verschillende bijdragen over keramiek en glas zoals dat vanaf de Late Middeleeuwen ook als decoratief element bij gebouwen in onze gewesten is toegepast. Sebastiaan Ostkamp leidt de ‘special’ in met een bijdrage over de opkomst van dat materiaal in het Nederlandse bouwbedrijf, met zaken als kachelovens, dakruiters, waterspuwers, vuurdovers, wandtegels en haardstenen. Haardstenen en dan vooral de 16de-eeuwse exemplaren met Bijbelse voorstellingen, staan centraal in de bijdrage van Minne Iedes Nieuwhof en Frans Laurentius. Jaap Jongstra treedt buiten de landsgrenzen met de Nederlandse wandtegeltjes die in de 18e eeuw in een Koranschool in Cairo zijn verwerkt. Hans van Gangelen, Egge Knol, Ger Kortekaas en Roel Wuite keren dan weer terug naar een oer-Hollands product: 17e-eeuwse terracotta schouwwangen uit een Haags atelier. Veel aandacht is er de laatste tijd voor de enorme berg glasscherven die 2009 in Roermond is opgegraven, waaronder fragmenten van gebrandschilderd glas. Jente van den Bosch geeft een indruk van deze bijzonder rijke vondst. Ria de Oude-de Wolf en Herman Vrielink die onder de titel Status en Comfort een fraai boek uitgeven over kacheltegels in Deventer en Zwolle, tonen in Vormen uit vuur enkele 16e-eeuwse protestantse kacheltegels. Adri van der Meulen en Paul Smeele laten tenslotte zien dat de ambachtelijk pottenbakkers in de 19e eeuw niet alleen potten hebben gebakken, maar ook een bijdrage hebben geleverd aan de terracottamode. Gerrit Groeneweg

| Literatuurrubrieken

02-2012 binnenwerk.indd 180

26-03-12 15:52


De Vereniging Stuur uw berichten voor het Verenigingsnieuws en de agenda naar Marijn Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws)

Verenigingsnieuws Derde ‘Jef van de Akker Aanmoedigingsprijs’ Stichting B.O.S. uitgereikt Op de jaarlijkse Schervendag van de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW), die dit jaar op zaterdag 28 januari 2012 bij het Archeologisch Diensten Centrum (ADC) in Amersfoort werd gehouden, is dit jaar voor de derde maal de Jef van den Akker Aanmoedigingsprijs uitgereikt. De Aanmoedigingsprijs is in 2007 door de Stichting ter Bevordering van de Onderwater en Scheepsarcheologie (kortweg BOS) op initiatief van Jef van den Akker ingesteld en sindsdien vijfmaal uitgereikt. Sinds 2010 is de prijs vernoemd naar de initiatiefnemer. In 2012 is de prijs toegekend aan de Stichting Mergor in Mosam voor het onderzoek naar en de rapportage over het houten wrak in de Invaart Alem, een dode Maasarm nabij Heerenwaarde. De jury heeft besloten de prijs aan dit onderzoek toe te kennen met de volgende motivatie: • Het rapport is een goede neerslag van de verkenning en het onderzoek naar de restanten van de laat 19e-eeuwse/begin 20e-eeuwse houten platbodem; • In het rapport is op een uitstekende wijze het aangetroffen vondstmateriaal beschreven met gedetailleerde overzichtstekeningen van het vondstmateriaal en de scheepsconstructie; • In de diverse bijlagen worden voorts vele facetten van het onderzoek nader toegelicht; zo treffen wij onder meer een beschrijving van de gevolgde werkwijze en de vraagstelling aan, een rapportage van het jaarringenonderzoek en een uitgebreide lijst met meetgegevens van de houtvondsten en artefacten;

Afb. 1 Rob Oosting reikt de Jef van den Akker Aanmoedigingsprijs uit aan Peter Seinen en Joost van den Besselaar. Foto: Albert Zandstra.

Afb. 2 Johan Opdebeeck reikt de ‘Aantekening gevorderdencursus onderwaterarcheologie’ uit aan Peter Seinen, Joost van de Besselaar en Berdie de Ruiter. Foto: Albert Zandstra.

• Tot slot is ruim aandacht besteed aan de historische context, de typologie en de functie van het vaartuig. Rob Oosting, voorzitter van de Stichting BOS, overhandigde de ‘Jef van den Akker Aanmoedigingsprijs 2012’, bestaande uit een oorkonde en een cheque van € 500,-, aan Peter Seinen en Joost van den Besselaar van Mergor in Mosam (afb. 1). Aansluitend reikte Johan Opdebeeck, onder-

De Vereniging |

02-2012 binnenwerk.indd 181

181

26-03-12 15:52


waterarcheoloog van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, aan Peter Seinen, Joost van den Besselaar en Berdie de Ruiter de ‘Aantekening gevorderden cursus onderwaterarcheologie’ (overeenstemmend met NAS 2) uit (afb. 2): Peter Seinen en Joost van den Besselaar voor hun uitstekende onderzoek naar het wrak bij de Invaart Alem en Berdie de Ruiter voor zijn onderzoek naar het vaartuig Meinerswijk 3.

Zowel Johan Opdebeeck van de RCE als Rob Oosting in zijn functie als voorzitter van BOS spraken de hoop uit dat deze onderzoeken voor vele anderen een inspiratiebron en voorbeeld zullen zijn om verslaglegging te doen van hun maritieme bevindingen en ontdekkingen onderwater. Rob Oosting

Archeologie op School

Vorig jaar introduceerde de werkgroep jeugd en educatie in samenwerking met studenten van de Hogeschool Arnhem-Nijmegen het lespakket archeologie op school. De lessen zijn bedoeld voor leerlingen van het basisonderwijs (groep 5 tot en met 8), en kunnen door de docenten zelf worden uitgevoerd, met hulp van een lokale AWN-afdeling. Het doel van de lessenreeks is om de docenten in het basisonderwijs een kant-en-klaar lesproduct te bieden, waarmee de leerlingen kennis kunnen maken met archeologie. Om de lessen aan te kunnen bieden aan een breder publiek is er besloten een website te ontwikkelen. Op de website, www.archeolo-

gieopschool.nl, worden de lessen 1 tot en met 4 aangeboden. Medio 2012 zal het aantal lessen worden uitgebreid. De MaS, maatschappelijke stage, heeft ook een plek gekregen op de website. De maatschappelijke stage wordt vanaf schooljaar 2011-2012 verplicht voor alle leerlingen van het voortgezet onderwijs. Het doel van de stages is dat leerlingen kennis maken met de maatschappij door aan maatschappelijke projecten mee te werken of bij vrijwilligersorganisaties werkzaamheden te doen. Dit kan in een bejaardenhuis waar leerlingen koffie kunnen brengen en een praatje kunnen maken, maar ook door het ontdekken van de (eigen) omgevingsgeschiedenis, bijvoorbeeld door te helpen bij een lokale AWN-afdeling. De stagiairs zijn onbetaald en worden bij de AWN gezien als ‘de vrijwilligers van de toekomst’. Naast de lessenreeks zijn er ook een aantal afdelingen die zelf educatieve projecten hebben; we denken hierbij aan leskisten of open middagen in hun afdelingshuis. De lokale AWN-afdeling beschikt over alle informatie van de streek, en kan dan ook de leerlingen vertellen over hun eigen omgeving. In de toekomst zullen ook alle afdelingen die zo’n project hebben op de website vermeld worden, zodat docenten, maar ook leerlingen, kunnen kijken wat de lokale afdeling doet aan (jeugd) educatie. Als u na het lezen van dit artikel nog suggesties heeft of vragen, vernemen we ze graag. Devon de Jong Coördinator Website Archeologie op School d.dejong@live.nl tel. 06-21632139

182

| De Vereniging

02-2012 binnenwerk.indd 182

26-03-12 15:52


agenda

Berichten voor de agenda van Westerheem 3 2012 moeten uiterlijk 20 april bij ons binnen zijn en de activiteit dient na 20 juni 2012 plaats te vinden. 23 mei 2012 Afdeling 8 Helinium – door leden worden dvd/videofilms vertoond. Aanvang: 20.00 uur Plaats: Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 3131HX Vlaardingen Informatie: 010-4604737 (Jurrien Moree) 13 juni 2012 Afdeling 8 Helinium – lezing door Hans Koot, gemeentelijk archeoloog van Rijswijk ‘ Het Huys ter Nieuburch in Rijswijk’. In zijn verslag van het onderzoek van dit Huys te Nieuburch beperkt Hans Koot zich niet tot de archeologie; ook historische gegevens van dit paleis komen aan de orde. Voor eenieder die geïnteresseerd is in bewoning op strandwallen, paleizen, de Oranjes en de vrede van

Rijswijk is deze lezing een must! Aanvang: 20.00 uur Plaats: Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 3131HX Vlaardingen Informatie: 010-4604737 (Jurrien Moree) 16 juni 2012 Afdeling 8 Helinium –Helinium-54-jaar-enmidzomerfeest (barbecue). Dit feest is een traditie aan het worden. Aanmelden voor 9 juni bij Hilde van Wensveen. Tijd: 18.00 uur Plaats: Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258 3131HX Vlaardingen Informatie en aanmelden bij Hilde van Wensveen, 010-4712571 of 06-25407009 of hilde@ vanwensveen.nl.

Werk in Uitvoering Deze WIU maakt gebruik van periodieken van de afdelingen 3 - 7 (AWLV) - 8 - 10 - 11 - 12 (AWG Houten) - 18 - 23 en De Motte. Grondspoor nr. 182, december 2011 (afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.) Na de nieuwe voorzitter zoekt de afdeling nog een nieuwe penningmeester en een nieuwe secretaris. In ‘Van de voorzitter’ verheugt Menno de Boer zich op de komst van Archis 3.0, maar toont hij zich bezorgd over andere ontwikkelingen binnen de archeologie: behoud van de onderzoekskwaliteit en de verruiming van de diepte waarbinnen de bodem vrij is van onderzoek, dit omdat de bodem tot op die diepte al verstoord zou zijn, vanwege de hoge kosten van het vele onderzoek en omdat er anders niet diep genoeg kan worden geploegd. Ook elders maakten AWN’ers al kennis met dit probleem. De AW Purmerend raakte hun werkruimte kwijt en vond nog geen nieuwe. In deze G. veel aandacht voor (vondsten van)

Simon Boers. Zo kwam hij met een nieuwe (Poolse) suggestie voor hoe de bekende ‘netverzwaringen’ ook hier gebruikt zouden kunnen zijn bij de jacht op watervogels. Een door Boers aan de afdeling geschonken wandtegel uit Zaandijk(?) zou gemaakt kunnen zijn in het begin van de 20e eeuw (afb. 3). De redactie van G. zocht daarop in Wikipedia het verschil tussen de termen ‘Jugendstil’, ‘Art Nouveau’ en ‘Art Deco’. Tegeldeskundige Aly Tromp denkt dat de tegel waarschijnlijk afkomstig is van de Amsterdamse plateelbakkerij De Distel. Elders in G. vertelt Boers naar aanleiding van een in de collectie van de AWN aanwezig praamroer over de ‘plat’, zoals een praam in het Zaanse werd genoemd. Door een gesprek met een bezoeker op Open Monumentendag werd Menno de Boer op het spoor gezet van tegels met een gat. Deze kon-

Afb 3 Wandtegel uit Zaandijk(?), begin 20e eeuw. Foto: Kees van Roon (uit Grondspoor).

De Vereniging |

02-2012 binnenwerk.indd 183

183

26-03-12 15:52


Afb 4 Haardsteen van boerderij Noorthey, 1613. Foto: Wim van Horssen (uit Nieuwsbrief AWLV).

Afb 5 Pijpaarden beeldje van boerderij Noorthey. Foto: Wim van Horssen (uit Nieuwsbrief AWLV).

den worden opgehangen in een schip. In Wormerveer vond Arjan Rijst onder meer een molensteen van de oliemolen ‘De Bonte Ruiter’. Deze molen werd gesticht in 1629 en gesloopt in 1809. Nieuwsbrief aWLV nr. 31, januari 2012 (afd. 7 - aW Leidschendam-Voorburg) In januari organiseerde de AWLV een Archeologische Avond met lezingen door Ton Immerzeel (Middeleeuwen in Monster) en Robert van Lit (Burchtplein in Wassenaar). In februari leidde een excursie naar Utrecht naar onder meer het Centraal Museum waar redacteur Joanneke Hees een rondleiding verzorgde over de PUG-collectie die zij inventariseert. In de gemeente Leidschendam-Voorburg werden op initiatief van het Stadsmuseum negen ‘stadsbakens’ geplaatst die bijzondere historische locaties markeren. Een baken in het Prinsenhof is gewijd aan de Vlaardingen-cultuur. In de loop van 2012 komen er ook herinneringen aan de Romeinse tijd. In de bibliotheek komt daarom een kleine expositie over de

Vlaardingen-vondsten van de Frekeweg. In de wijk Rietvink worden twee houten boten geplaatst die verwijzen naar de Corbulogracht onder een deel van de wijk. In november 2011 voerde RAAP onderzoek uit aan de Zaagmolenstraat, daarbij geassisteerd door AWN’ers. Proefsleuven brachten geen sporen van de Corbulogracht, maar wel die van een kreek met oeverwal. Martin van Rijn organiseerde met de leerkracht archeologielessen aan klassen van het Veurs Lyceum, waarbij andere AWN’ers meewerkten. Onderdeel van de les was een excursie naar een kas waar RAAP en Adverbo boringen hadden gezet. De AWLV maakte afspraken voor regulier overleg met regioarcheologe Lauren Bruning. Helaas was er alweer brand voor de ingang van de werkplaats. De schade viel dit keer mee, maar leuk is anders. In Voorburg stond de AWLV met een stand op Monumentendag waar mensen konden meedoen aan een prijsvraag. Enkele AWN’ers bezochten in Archeon de Netwerkdag voor amateurarcheologen, georganiseerd door Erfgoedhuis Zuid-Holland, waar het nieuwe Archeologiehuis van ZuidHolland met onder andere de werkruimte van Afdeling Rijnstreek konden worden bewonderd. De AWLV is bezig met de laatste vondstdoos van boerderij Noordthey (Leidschendam). In de loop van 2012 hoopt men tot een publicatie te komen. Opvallend was een haardsteen uit 1613 (afb. 4) met een heraldische afbeelding in reliëf. Ook bijzonder was een pijpaarden beeldje (h. 5 cm); de figuur heeft een rokje aan en draagt een vogel op de hand (afb. 5). Suggesties ten aanzien van het beeldje zijn welkom bij Wim van Horssen (w.vanhorssen@ hetnet.nl). Inmiddels vulden lezers de tekst op het eveneens van Noorthey afkomstige bordje aan (WIU 2011-6 p. 333): Wie tijd heeft en den tijd verbeidt De tijd komt dat hij tijd beschreit! Terra Nigra nr. 179, november 2011 (afd. 8 - Helinium) Weer fraai in kleur, nu gelukkig ook met inbreng van heren. Het ingevoegde programma van activiteiten biedt de leden veel mogelijkheden om bezig te zijn. Zo is er de maandelijkse Helinium-zaterdag. Naast de sociale evenementen als borrel & bbq worden vele excursies genoemd (Etrusken - Delft - naar Afd. Lek- en Merwestreek - Nijmegen - ZuidBelgië en Noord-Frankrijk - Winterswijk - Sardinië), enkele lezingen en een poging dit jaar het eerder wat teleurstellende resultaat van pottenbakken in een veldoven te overtreffen. Nadat Tim de Ridder mij op de hoogte bracht

184

| De Vereniging

02-2012 binnenwerk.indd 184

26-03-12 15:52


van de inhoud van TN. toont voorzitter Guus van der Ploeg zich gelukkig met de vele activiteiten binnen Helinium. Tevens wijst hij op de bijdrage van AWN’er Sjef Henderickx aan het kunstproject ‘Lust voor het oog’ in de Schiedamse binnenstad (december 2011). Er vormde zich een ‘Werkgroep Buiten Educatie’ en Henny Warmerdam doet verslag van twee inmiddels uitgevoerde grondboringen. Het gebruik van kleur blijkt hier extra zinvol. Elders in TN. vertelt zij over hoe AWN’ers in Oostvoorne assisteerden bij een opgraving door het BOOR. De gevonden sporen brachten nog weinig duidelijkheid, maar het schaven in zand beviel uitstekend. Rinus van Grevenhof volgde op verzoek van het VLAK het uitgraven van twee vijvers langs de A20 en de aanleg van een natuurvriendelijke oever in de Aalkeetbuitenpolder in Vlaardingen. Hij doet daarvan verslag met veel foto’s en screendumps. In ‘Met Helinium op reis door de tijd naar Arnhem’ vertelt Hilde van Wensveen over de excursie naar de Gelderse hoofdstad (afb. 6). Stadsarcheoloog Martijn Defilet is een oude bekende voor Helinium. Ruurd Kok timmert aan de weg met onderzoek naar relicten van WO II. In het kader van een lezing gaat hij in op sporen van een Flakstelling en een nog duidelijk zichtbare tankgracht in Vlaardingen (af b. 7). Sommigen mogen dit soort sporen te jong vinden, anderen vinden het spannende materie en bovendien kunnen amateurarcheologen hier een belangrijke rol spelen. Nieuw ingevoerde boeken van de Heliniumbibliotheek, aandacht voor onlangs verschenen boeken en een aardige serie krantenknipsels besluiten TN. Zuidwesterheem nr. 70, december 2011 (Afd. 10 - Zeeland) Enkele leden bezochten in Dordrecht de Dag van het Historisch Cultuurlandschap, waar het ging om ‘De dijk, duizend jaar dijken in de Delta’. Ron Wielinga en Bas Chamuleau begonnen met een ‘binnendijkenproject’ en daartoe schafte de afdeling een microscoop met camera aan. Daarmee kan archeo-botanisch materiaal uit de dijken worden onderzocht, maar het apparaat is natuurlijk ook geschikt voor ander materiaal (afb. 8). Veel aandacht voor archeo-botanisch onderzoek in Z. In ‘Symbiose tussen archeologie en botanie’ gaat Aukje-Tjitske Dieleman in op de door haar gegeven workshop waar zij onder meer het verschil tussen zadenonderzoek en pollenanalyse duidelijk maakt. Vervolgens brengt zij de lezer op de hoogte van de ‘aller-allereerste’ resultaten van het onderzoek van een monster

Afb 6 In de historische kelders van Arnhem. Foto: Hilde van Wensveen (uit Terra Nigra).

Afb 7 Relict van een tankgracht te Vlaardingen,. Foto: Jurrien Moree (uit Terra Nigra).

Afb 8 Ron Wielinga achter de microscoop, gesteund door Cor en Céline. Foto: Dicky de Koning (uit Zuidwesterheem).

De Vereniging |

02-2012 binnenwerk.indd 185

185

26-03-12 15:52


Het programma-overzicht 2012 geeft aan dat dit jaar nog heel wat excursies zal brengen. Over het algemeen slaat WIU de agenda’s van jaarvergaderingen over; dit keer wil ik u echter een bijzonderheid niet onthouden. Het hele afdelingsbestuur is reglementair aftredend, maar stelt zich herkiesbaar. Volgens het reglement kan dat nu echter maar voor een termijn van 1 jaar, omdat iedereen er al twee termijnen op heeft zitten...

Afb 9 Teus Koorevaar opent de tentoonstelling. Foto: Margriet Koorevaar-van der Linde (uit Grondig Bekeken).

Afb 10 Het ‘verscherfde’ bord. Foto: Teus Koorevaar (uit Grondig Bekeken).

186

uit een beerput uit Hulst. Elders in Z. vertaalt zij in ‘Over nu vanuit de toekomst’een brief uit 2511 voor de hedendaagse lezer. In ‘Een heilige in de Bierkaai’ vertelt Marc Zwartelé (AW Hulst) over een pelgrimsinsigne van Adrianus dat bij het uitgraven van de oude haven werd gevonden. Er kwamen opvallend weinig insignes te voorschijn: twee gave exemplaren en wat fragmenten. Intussen bereikte men hier het diepste punt, waarna de AW zich richtte op de bijna duizend vondstzakken met aardewerk, glas en metaal. In de ‘Nieuwtjes’ (Dicky de Koning) lees ik onder andere dat het Waterschap zorgde voor een informatiebord op de dijk bij Rilland over het verdronken land. In Zierikzee beschrijven AWN’ers de archeologische vondsten uit de museumcollectie volgens het Deventer systeem. In ‘Verborgen Buitens op Walcheren en het Hof Duno’ doet Dicky verslag van een lezing door Bram Silkens. De AWN-Zeeland deed de laatste 10 jaar uitgebreid onderzoek naar Duno, misschien wel het meest onderzochte hof op Walcheren. Die werd waarschijnlijk gesticht in de eerste helft van de 13e eeuw.

Grondig Bekeken nr. 4, december 2011 (afd. 11 - Lek- en Merwestreek) Ingevoegd is een overzicht van activiteiten tot en met oktober 2012 met nieuws over onder meer een expositie (50 jaar AWN), workshops (ijzertijdpotten bakken - leer - kledingaccessoires), excursies (West-Alblasserwaard - Drenthe), lezingen en een veldovenproject. In ‘De Keulse Sint Ursula in de Alblasserwaard’ beschrijft Cees van der Esch een uit een sloot in Brandwijk afkomstig pijpaarden beeldje van Ursula (ca. 1550). Eerder werd ook een Ursula-beeldje gevonden in Dordrecht. Er bestaan verschillende varianten van de Ursula-legende, maar alle benadrukken haar voorbeeldige moed en deugdzaamheid en haar daarmee samenhangende gewelddadige dood, al dan niet samen met duizenden andere maagden en een paus en op of bij schepen. Jan Pelsdonk gaat in op een in 2010 in Lekkerkerk gevonden muntschat met 146 zilveren munten: vooral guldens, maar ook 15 rijksdaalders. De oudste is geslagen in 1846, de jongste in 1916. Samen hebben de munten een waarde van ƒ 168,50 en ze zullen zijn verzameld en verborgen door een winkelier of handelaar. De schat werd gevonden met de detector in een sleuf voor een leiding en is de eerste bij het Geldmuseum bekende grote schatvondst uit de tijd van WO I. Fred van den Beemt zoekt in ‘De stadsmuur van Dordrecht gevallen’ naar de Pelsertoren. Dit aan de hand van de resultaten van archeologisch onderzoek door de AWN in 1969, op verzoek van de ROB. Het is onduidelijk hoe oud de Dordtse ommuring is. Wel is bekend dat er in totaal 31 torens en 18 poorten waren, uiteraard niet tegelijkertijd. Het onderste deel van de stadsmuur en de Pelsertoren blijkt, gelet op steenmaat en metselverband, in één fase te zijn gebouwd. De fundering van de muur lag op twee lagen eikenhouten balken van 30 cm dik. Het steenformaat (30x14x8) lijkt te wijzen op 14a of nog iets eerder. Toren en muur sloopte men in 1568 en de contouren van de toren zijn nu terug te vinden in een zitgelegenheid, helaas zonder informatiebord. Enkele pagina’s met foto’s geven een aardig beeld van wat de laatste maanden gebeurde

| De Vereniging

02-2012 binnenwerk.indd 186

26-03-12 15:52


binnen de afdeling. Zo opende Teus Koorevaar op passende wijze een expositie ‘50 jaar Leken Merwestreek’ (afb. 9 en 10) Ruim tien bladzijden met samenvattingen uit diverse periodieken besluiten GB. Jaarverslag 2011 (afd. 12 - aW Houten) De AW ‘Leen de Keijzer’ te Houten was druk met de vondsten van de opgraving op het landgoed Wickenburgh. Verder werd gewerkt aan het vergroten van de naamsbekendheid. Er waren waarnemingen op drie locaties in Houten: aan de Utrechtseweg (sporen IJzertijd en Romeinse tijd), in Schalkwijk (Pothuizerweg: eventueel sporen Romeinse tijd) en sportpark De Stenen Poort. Ook was er booronderzoek bij een boerderij aan de Lekdijk, assistentie bij onderzoek door ACVU-HBS in stadsdeel Castellum (IJzertijd en Romeinse tijd, onder meer een boomstamkano uit de Midden-IJzertijd, afb. 11) en werd er veldgelopen bij Schalkwijk en Tull en ’t Waal. De AW gaf een publicatie uit over het Sandelhout te Houten, aan andere wordt gewerkt. Een expositie over Romeins glas uit Houten trok ruim duizend bezoekers. Ook was de AW betrokken bij een project ‘Landmeten in de Romeinse tijd’ waar ook Houtense basisscholen aan meededen. Er werd goed gebruikgemaakt van de leskisten Romeinse tijd en Middeleeuwen. Kinderen van de naschoolse opvang kregen workshops aangeboden evenals Havo-leerlingen uit Tiel. Ook was de AW aanwezig op enkele manifestaties en waren er contacten met de gemeente en media. Kortom: een actieve archeologische werkgroep. Nieuwsbrieven, januari 2012 & februari 2012 (afd. 18 - Zuid-Salland - IJsselstreek - OostVeluwezoom) In Deventer (Epse-Noord) vond men tijdens een opgraving twee boven op elkaar liggende maalstenen uit het begin van de Romeinse tijd (afb. 12). Het is de eerste vondst van zijn soort in Salland; eerder waren er wel vondsten van zo’n complete handmolen in het Veluwse Loenen en zelfs van drie exemplaren in het Haaksberger Veen bij Haaksbergen. Gezien de locatie worden deze laatste als offers beschouwd, mogelijk geldt dit ook voor die van Loenen en Epse-Noord. Verder aandacht voor de collectie artefacten van AWN’er Ed Zuurdeeg, aangekocht door het RMO en daar nu te zien. In februari vond in Ommen de tweede Archeologiedag Overijssel plaats. Sprekers waren Roy van Beek (onderzoek Vechtdal), Kasper van den Berghe (onderzoek Ommerschans), Annelies Berends (verdronken dorp Beulake) en AWN’ers van Afd. IJsseldelta-Vechtstreek.

Afb 11 Berging van de boomstamkano. Foto: RCE (uit Jaarverslag AW Houten).

Regioarcheoloog Marijke Nieuwenhuis vroeg de AWN graafwerkzaamheden voor een nieuwe stal te begeleiden in Olst-Wijhe. Stadsarchief en Athenaeumbibliotheek zet de collectie van de in 2004 overleden Bé Wagenaar online (www.deventerinbeeld.nl). Wagenaar maakte in 20 jaar tijd veel foto’s en tekeningen tijdens het AWN-werk en schonk de 59 mappen aan SAB. Krantenberichten en nieuws over tentoonstellingen besluiten beide nieuwsbrieven. aVKP-actueel nr. 43, januari 2012 (afd. 23 - aV Kempen- en Peelland) Naast het reguliere archeologisch werk en lezingen organiseert de afdeling f link wat excursies en bovendien nog ‘archeolopen’. De laatste zijn wandelingen waarbij wordt stilgestaan bij archeologisch interessante zaken. Ook in 2012 zal een vuursteenworkshop plaatsvinden. Als gevolg van een reorganisatie wordt in Eindhoven de gemeentelijke archeologie onderdeel van de afdeling Stedenbouw. Het Archeologisch Centrum blijft functioneren als eerder en voor vrijwilligers verandert er niets. Naast archeologische begeleiding en kleinere opgravingen zal in Eindhoven-Noord (Castilielaan) de waarschijnlijk laatste grootschalige opgraving plaatsvinden. Onderzoek met proefsleuven doet vermoeden dat hier onder meer een middeleeuwse buurtschap mag worden verwacht die tot in de vorige eeuw bestond. In ‘Archeologie op agrarische gronden Bladel doodsimpel vogelvrij verklaard’ en ‘Argument van de blote macht ook in Eersel bepalend’

Afb 12 Maalsteen uit Epse. Foto: Archeologie Deventer (uit Nieuwsbrief Afd. 18).

De Vereniging |

02-2012 binnenwerk.indd 187

187

26-03-12 15:52


Afb 13 Jacques Govers, oudste lid van de AVKP. Foto: Ellen van der Steen (uit AVKPactueel).

Afb 14 Ouddorp 2008: archeologisch onderzoek in de regen. Foto: J.J. van Ams (uit De Ouwe Waerelt).

maakt Bart Beex duidelijk hoe lokale politiek agrarische belangen laat prevaleren: gronden met een agrarische bestemming zijn nu tot -50 cm vrijgesteld van archeologisch (voor) onderzoek. In ‘Kaboutersberg: biograaf Hiddink’s ode aan zijn leermeester Slofstra’ vertelt Beex hoe Henk Hiddink oud onderzoek door Jan Slofstra (VU) in Hoogeloon-Koebosch uitwerkte. Het Romeinse grafveld was in gebruik van de 1e tot zeker de 3e eeuw. Monumentale grafstructuren, deels behorend bij de bekende villa van Hoogeloon, maken duidelijk dat hier aanzienlijke personen de rust vonden. In Nuenen werd de plaats waar de waterput van de dorpspomp werd gevonden aangegeven door een fraai putdeksel. In Uden gaat het beter met de aandacht voor archeologische belangen, maar voortdurende aandacht van de AVKP blijkt hier wel nodig. Jammer dat de RvB van het Udense ziekenhuis geen belangstelling toonde om een deel van de daar gevonden Romeinse vondsten permanent te exposeren. In Schijf probeert de plaatselijke AW de aandacht voor archeologie te vergroten, bijvoorbeeld door gastlessen archeologie. Eindhovenaar Jacques Govers is het oudste lid van de AVKP en nog actief met het knipselarchief. Het archief is goed toegankelijk, maar

digitaliseren laat Jacques over aan anderen. Ook verzamelde hij in 40 jaar tijd 4000 ansichtkaarten over zijn stad die hij aan het Regionaal Historisch Archief Eindhoven schenkt (afb. 13). Aan het eind van de A. staat het nieuws van de RO-groep waarin uiteraard ook aandacht voor de eerder genoemde problematiek in Bladel en Eersel. Door de vergunningvrije verstoringsdiepte in gebieden met archeologische waarden van 30 naar 50 cm te brengen dreigt er ongezien veel aan archeologische resten verloren te gaan. De Ouwe Waerelt nr. 33, december 2011 (Hist. Ver. De Motte - Goeree-Overflakkee) Over de middeleeuwse geschiedenis en materiële cultuur van Goeree-Overflakkee is weinig bekend. Een opgraving aan het Smalle Einde te Ouddorp bracht sporen aan het licht van boerderijen rond 1100 (afb. 14). Rias Olivier geeft een uittreksel van het opgravingsrapport van ARC bv. Naast de gevonden grondsporen bestond een groot deel van de vondsten uit aardewerk (in totaal 709 scherven, 475 ‘mai’: kogelpot - Duisburger waar Pingsdorf - Paffrath - Maaslands), metaal (gespen, sleutel), bot (glis, bewerkt fr.) en steen (kogel Ø 41-43 mm). Verder waren er verbrande leem- (waaronder huttenleem) en houtskoolfragmenten (berk - esdoorn, waarschijnlijk Spaanse aak). De opgraving toont aan dat middeleeuws Ouddorp deel uitmaakte van een groter uitwisselingssysteem. De boerderijplattegronden laten noordelijke invloeden zien. Mogelijk zetten de heren van Voorne hier Friezen in voor de landontginning, maar daarvoor is geen bewijs. Jan Coenraadts

188

| De Vereniging

02-2012 binnenwerk.indd 188

26-03-12 15:52


Column

Ieëwig moos Bijna mijn hele leven ben ik al bezig met archeologie. Alles wat uit de grond komt en wat je daaruit kan afleiden heeft mijn belangstelling, de ene tijdperiode weliswaar wat meer dan de andere. Er zijn ook anderen die zich op een bijna vergelijkbare wijze met het verleden bezighouden, maar formeel mogen we ze geen archeologen noemen. Historici zijn in archieven op zoek naar snippers papier, tekstfragmenten, een enkele afbeelding en andere zaken die, na zorgvuldig onderzoek en interpretatie, een beeld geven van het verleden. Hun werkwijze verschilt niet veel van de onze. Ook zij hebben weinig in handen, maar ze wroeten niet in de grond. Dat maakt blijkbaar het verschil. Bij het bezoek aan de historische groentetuin in Rijkel bij Beesel, in het hart van Limburg, kwam die kwestie weer naar boven borrelen. De eigenaar van de tuin probeert met veel enthousiasme en overtuigingskracht oude gewassen, die vroeger in de moestuin en op de akker stonden, te behouden. Door een bezoekerscentrum te beginnen, kookles te geven en op allerlei manieren ruchtbaarheid te geven aan zijn werk, probeert hij die oude gewassen weer in de belangstelling te krijgen. Het zijn vooral de oude Limburgse gewassen die hij promoot. Er zijn natuurlijk de meer in Holland bekende gewassen zoals pastinaak, huttentut, aardpeer, wortelui, molsla en luie wijvenboon, maar ook geheel onbekende Limburgse, althans voor mij. Ooit

gehoord van boomspinazie, Brave Hendrik, hertshoornweegbree, oersla, palmkool, Buggenummer Muuske en de Gele van Mollestraat? De meest onbekende, intrigerende en mijn favoriet is het ieëwig moos. In goed Nederlands heet het eeuwig moes, ook bekend onder de pseudoniemen splijtkool, splijtmoes of stekkool (Brassica oleracea variatie ramosa). In twee opzichten is het gewas bijzonder. De naam ‘eeuwig’ komt van de vermeerderingswijze waarbij uit een blad in de grond steeds weer een nieuwe plant komt. Een eeuwigdurende cyclus dus. De tweede bijzonderheid is dat het al heel vroeg groeit en goed tegen de kou kan, zodat in de barre tijd aan het eind van de winter het ieëwig moos de eerste groente was die je op je bord kon aantreffen. Het leek wel eeuwig te groeien en in tijden van schaarste bracht het verlichting. De groentetuineigenaar wroet in de grond en houdt zich met oude dingen bezig. We hebben het ook over de industrieel archeoloog en die graaft eigenlijk helemaal niet. Daar komt nog bij, en dat pleit nog eens extra voor de gepassioneerde tuinman, dat het ieëwig moos volgens hem door de Romeinen naar onze streken is gebracht. Deze claim to fame heb ik nog proberen na te zoeken, maar niet zo nauwgezet. Ik wilde me de kans niet ontzeggen de eerste groentearcheoloog ontdekt te hebben door het kweken van ieëwig moos. Column |

02-2012 binnenwerk.indd 189

189

26-03-12 15:52


R

a

02-2012 binnenwerk.indd 190

26-03-12 15:52


RAAP Archeologisch Adviesbureau archeologie, cultuurhistorie en erfgoedzorg

van vondst ‌ ‌ tot verbeelding

RAAP is een onafhankelijk onderzoeks- en adviesbureau voor archeologie en cultuurhistor ie. Vanuit onze vijf vestigingen zijn we werkzaam in heel Nederland en Vlaanderen.

Meer weten? Kijk op www.raap.nl

02-2012 binnenwerk.indd 191

26-03-12 15:52


AWN-lidmaatschappen A B C D E

basislidmaatschap..................................................................................................................€ 50,00 studentlidmaatschap..............................................................................................................€ 30,00 jeugdlidmaatschap.................................................................................................................€ 27,50 geassocieerd lidmaatschap....................................................................................................€ 40,00 huisgenoot-lidmaatschap......................................................................................................€ 25,00 + eenmalig inschrijfgeld.........................................................................................................€ 5,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. Opzegging vóór 1 december. Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’.

huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap).

Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofd-bestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering.

Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap.

De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten opzichte van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen

Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ge­ associeerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: Administratiekantoor J.N.A. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl

De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI).

AWN-uitgaven Bij de AWN zijn de volgende uitgaven verkrijgbaar:

prijs in € (incl. porto) leden

niet-leden

AWN-reeks 1. Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster ter Hunnepe (138 pag.’s)

12,95

16,95

AWN-reeks 2. Vingerhoeden en naairingen, uit de Amsterdamse bodem (112 pag.’s)

11,75

16,75

AWN-reeks 3. Schervengericht. Inheems aardewerk derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (167 pag.’s)

15,50

21,50

AWN-reeks 4. Poken en stoken, 100 ambachtelijke ovens (272 pag.’s)

12,50

15,00

Jubileumboek Archeologie in veelvoud. Vijftig jaar AWN (254 pag.’s)

22,95

22,95

CD-Rom met 50 jaar Westerheem (1952 -2002)

25,00

35,00

Naaldbanden voor archivering Westerheem

14,50

Losse nummers van Westerheem, voorzover voorradig en tot maximaal 5 jaar geleden, zijn na te bestellen voor € 5,00 en speciale uitgaven voor € 7,50. De uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar ING bank 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding van de gewenste titel.

02-2012 binnenwerk.indd 192

26-03-12 15:52


Sinds 1951 zijn amateurarcheologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.

3

Westerheem

het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

AWN-leden maken geschiedenis!

jaargang 61 - juni 2012

maakt t mede mogelijk ge Westerheem word atie. or Cultuurparticip door het Fonds vo

 CUIJK, GROOT HEILIGENBERG: 3000 JAAR BEWONINGSCONTINUÏTEIT IN EEN POSTZEGELPLANGEBIEDJE  BIJZONDERE FUNDERINGEN ONDER DE OUDSTE STENEN HUIZEN IN DEVENTER  RONDOM DE STAD: DIJKEN, HAVENS EN EEN EILAND IN ZEE

03-2012 omslag.indd 1

05-06-12 09:32


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)

Inhoud

jaargang 61 no. 3, juni 2012

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres A . (Akke) de Vries (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda. E-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • D.N. (Diteke) Ekema (eindredacteur), Maredijk 131, 2316 VX Leiden. E-mail: eindredactiewesterheem@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl • Ilse Scholman (redacteur), Hildebrandpad 339, 2333 DG Leiden. E-mail: ilsescholman@gmail.com • Ria Berkvens (redacteur), Polderweg 23, 5721 JE Asten. E-mail: Ria.Berkvens@upcmail.nl Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd.

Redactioneel ................................................................ 193 Marlien Janssens Cuijk, Groot Heiligenberg: 3000 jaar bewonings­continuïteit in een postzegelplangebiedje ................. 194 Herman Lubberding Bijzondere funderingen onder de oudste stenen huizen in Deventer . .................................................... 202 RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN … WEST-FRIESLAND Christiaan Schrickx en Dieuwertje Duijn Dijken, havens en een eiland in zee: recent archeologisch onderzoek naar het maritieme verleden van West-Friesland ............................................ 210 LITERATUURRUBRIEKEN ........................................... 219 DE VERENIGING Verenigingsnieuws ..................................................... 227 Werk in Uitvoering ...................................................... 233 COLUMN ..................................................................... 239 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . ................. 240

Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2012. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: BEK Grafische Producties, Veghel ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de ledenadministratie. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Adressenlijst hoofdbestuur, afdelingssecretariaten en coördinatoren van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland  Hoofdbestuur Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburglaan 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: W. (Wim) Schennink, Vossenberglaan 29, 6891 CP Rozendaal (Gld), tel. 026-3610334, e-mail: Schennink-dekker@hetnet.nl Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: bosch.joop@gmail.com. INGbank 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • R. (Ruud) Raats (graafkampen), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 033-4808181, e-mail: ruud.raats@xs4all.nl • A.F. (Albert) Zandstra (LWAOW), W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail: secretariaat@lwaow.nl • PR en Communicatie: Sophie Lampe, Doelengracht 4a, 2311 VM Leiden, tel. 06-17399598 • A. (Akke) de Vries (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 076-5600917 e-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl • S. (Suzanne) Klüver (Jongeren en Archeologische educatie), Chopinplein 56, 3122 VM Schiedam, tel.: 06-23710905, e-mail: suzannekluver@hotmail.com  Coördinatoren • Nederlandse Jeugdbond ter Bestudering van de Geschiedenis (NJBG): Contactpersoon: H.J. (Harmen) Spreen, De Pauwentuin 19, 1181MP Amstelveen, tel.: 020-4537021, e-mail: hspreen@xs4all.nl • Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW). Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail:secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Website: www.lwaow.nl  Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., (†), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modder­man (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. VerhagenPettinga, P. Vons (†), P.K.J. van der Voorde.  Secretariaten/contactpersonen afdelingen 01. Noord-Nederland: J. Bosch (tijdelijk), Gravenmaat 13, 9302 RA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: bosch.joop@gmail.com 02. Archeologie Land en Water Noord-Holland Noord - ALWH-AWN: J. R. Vet, Walakker 44, 1446 GJ Purmerend, tel. 06-26024556, e-mail: jrvet@xs4all.nl 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680, e-mail: jokebroeze@tiscali.nl.

04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. H.C. Vermast (secretaris), Bankenlaan 2, 1944 NM Beverwijk, tel. 0251-200897, e-mail: archeologiekennemerland@live.nl 05. Amsterdam en omstreken: W. ’t Hart, Helmholtzstraat 67-huis, 1098 LE Amsterdam, tel. 020-6936359, e-mail: w.hart@upcmail.nl 06. Rijnstreek: B. Zandbergen, Archeonlaan 1A, 2408 ZB Alphen aan den Rijn e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band, Parelmoerhorst 126, 2592 SH Den Haag, tel. 070-3175534, e-mail: a.p.vanden.band@tele2.nl 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 09. Noord-Holland Noord: F. Diederik, Kievitlaan 36, 1742, AD Schagen, tel. 0224-296548, e-mail: fransdiederik@quicknet.nl 10. Zeeland: A.T. Dieleman-Hovinga, Terneuzensestraat 64, 4543 RR Zaamslag, tel. 0115-431547, e-mail: aukjetjitske@hotmail.com 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: K. Dijkstra, Waalstraat 27, 3522 SB Utrecht, e-mail: karliendijkstra@casema.nl 13. Naerdincklant - Archeologie Gooi- en Vechtstreek (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 0356834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl homepage: http://www.naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): W.C. van Vliet, Hoochbeen 12, 3905 WJ Veenendaal, tel. 0318-784046, e-mail: awn.afd14@gmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: L.H.W. ten Hag, Lorkenstraat 14, 6523 DR Nijmegen, tel. 024-6776168, e-mail: lhwtenhag@planet.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: J. Kleinen, Stiggoor 58, 7241 LB Lochem, tel. 0573-253094, e-mail: j.kleinen@hetnet.nl 19. Twente: K. de Rooij, Acacialaan 24, 7611 AR Aadorp, e-mail: AWN-19twente@hotmail.nl 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Dhr. J. Boes, Normandieplein 6, 8303 HA Emmeloord, tel. 0527-699113, e-mail: janboes@online.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.­ac.be­/u/­overveld/archeology/ awn22.html,e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 040-2386569, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 06-25034696 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: Deze afdeling is voorlopig aangehaakt aan afd. 23. Zie daar het contactadres.

Foto omslag: Bodem van een Italiaanse schotel, Doelenlaantje in Enkhuizen in 2010. [Zie pag. 214]

03-2012 omslag.indd 2

05-06-12 09:32


Redactioneel

Het is alweer ruim 11 jaar geleden dat ik tot de redactie van Westerheem toetrad. In die 11 jaar heb ik in toenemende mate iets in Westerheem gemist. Ik ben benieuwd of het u ook opgevallen is. Maar wat mis ik dan? Voordat ik daar op inga, schets ik eerst nog wat achtergronden die zullen verduidelijken waarom ik het mis. Er is sinds Nederland het verdrag van Malta in 1992 ondertekende veel veranderd. Overheden verankerden archeologie in bestemmingsplannen en reeds lang voor het ingaan van de nieuwe wet in 2007 deed het ‘de-verstoorder-betaaltprincipe’ zijn intrede. Er braken gouden tijden aan voor archeologen: honderden archeologen vonden werk en dankzij de publicatieplicht verscheen van elk project een rapport. In het afgelopen gouden decennium van de Nederlandse archeologie is er misschien wel meer gepubliceerd dan in de 100 jaar ervoor. Nu komen we op het punt wat ik toenemende mate in Westerheem heb gemist. Want hoewel er meer dan ooit gepubliceerd wordt in de Nederlandse archeologie, en dan vooral in de bedrijfswereld want daar heeft de grootste groei plaatsgehad, komt er relatief gezien maar weinig uit die hoek in Westerheem terecht. Het artikel van Marlien Janssens in deze Westerheem is daarop één van de weinige uitzonderingen. Misschien is het een begin van een kentering? Keren we dankzij de crisis die nu ook de Nederlandse archeologie treft terug naar de tijden van weleer waarin archeologie meer was dan een baan van 9 tot 5? Waarbij passie, gedrevenheid en het vertellen van het archeologische verhaal weer de drijfveren van menig archeoloog gaat vormen? Het zijn de fundamenten van ons archeologisch bestel die daardoor, ondanks de crisis, nog staan als een

huis. Goede fundamenten kunnen lang meegaan. Dat blijkt wel uit het artikel over de oudste huizen in Deventer. En zoals de West-Friese Omringdijk fungeerde als waterkering tegen het oprukkende water, hoop ik dat de AWN tezamen met Westerheem ervoor kan zorgen dat we onze archeologische voeten droog kunnen houden in de economisch barre tijden die nu aangebroken zijn. Het komt er meer dan ooit op aan: het vertellen van archeologische verhalen door gedreven archeologen. En ik zal nog iets gaan missen; namelijk de redactieleden van Westerheem zelf. Na ruim 11 jaar met veel plezier met de andere redactieleden aan Westerheem te hebben gewerkt, neem ik afscheid. Ik zal de tomeloze inzet en gedrevenheid van de andere redactieleden missen. Het is een wonder als je beseft hoe Westerheem dankzij de vrijblijvende inzet van een kleine groep enthousiaste vrijwilligers tot stand komt en hoe het blad stand weet te houden! Ria Berkvens neemt de opengevallen plaats in binnen de redactie. Ze is een zeer goede aanwinst voor Westerheem! Elders in dit nummer wordt ze aan u voorgesteld. Ik hoop dat zij net zo veel plezier aan het samenwerken met de andere redactiegenoten zal beleven als ik. Overigens zijn jullie niet helemaal van mij af. Ik ben vereerd dat ik zitting mag nemen in de redactieraad en kan op die manier binding houden met Westerheem, en met de mensen die het blad groot hebben gemaakt en die voor de toekomst van het blad in staan. Ik wens de redactie veel succes toe en ik hoop dat de lezers nog veel mooie artikelen te lezen zullen krijgen. Waarbij, naar ik hoop, ook een bepaald gemis zal worden ingevuld… Tim de Ridder Redactioneel |

03-2012 binnenwerk.indd 193

193

04-06-12 14:56


Cuijk, Groot Heiligenberg: 3000 jaar bewoningscontinuĂŻteit in een postzegelplangebiedje Marlien Janssens1

Een opgraving te Cuijk, Groot Heiligenberg (afb. 1), uitgevoerd door RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente, van slechts 2.700 m2, heeft toch een schat aan landschappelijke en archeologische informatie opgeleverd. Gedurende een periode van bijna 3000 jaar, van het Laat-Neolithicum tot in de 1e eeuw van onze jaartelling, kunnen wij de sporen van de mens in het landschap volgen.

Afb. 1 Ligging onderzoeksgebied. Bron: Maurice Lipsch van RAAP.

194

|

De gemeente Cuijk is al enige jaren bezig met de uitbreiding van haar bedrijventerreinen. Ook de locatie Groot Heiligenberg (circa 26 ha) wordt ontwikkeld en in dit kader hebben tussen 1999 en 2005 reeds verschillende archeologische vooronderzoeken plaatsgevonden. In een eerste fase is een bureauonderzoek uitgevoerd en is het terrein door middel van boringen archeologisch onderzocht. Het veldonderzoek leverde vondsten op uit de Steentijd, IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen. Op basis van de resultaten is het terrein opgedeeld in drie clusters: A, B en C, gelegen op de hogere delen en op de flanken van het oorspronkelijke pleistocene reliĂŤf.2 In deze drie zones is vervolgens in 2000 een verkennend proefsleuvenonderzoek uitgevoerd door Archol. Hoewel dit onderzoek redelijk beperkt van karakter bleef, zijn in alle drie de clusters sporen aangetroffen die getuigen van de lange bewoningsgeschiedenis van het gebied. Specifiek in cluster C gaat het om een greppeltje en (paal)kuilen uit het Laat-Neolithicum of

Cuijk, Groot Heiligenberg

03-2012 binnenwerk.indd 194

04-06-12 14:56


de Vroege Bronstijd en de IJzertijd.3 Aanvullend proefsleuvenonderzoek in cluster C en het terrein rondom heeft plaatsgevonden in 2003. Dit onderzoek leverde een zespalige spieker, greppels en losse (paal) kuilen uit het Laat-Neolithicum of de Vroege Bronstijd, Midden-Bronstijd en Late Bronstijd op. Na het onderzoek is echter toevallig vastgesteld dat het terrein was afgeschoven. Aangezien dit gebeurd was zonder archeologische begeleiding, waardoor niet duidelijk was wat de gaafheid van de vindplaats was,4 is in januari 2009 door RAAP Archeologisch Adviesbureau aanvullend proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek bevestigde de hoge waarde van de vindplaats en stelde vast dat het sporenniveau binnen cluster C nog gaaf bewaard gebleven was. Aansluitend is de opgraving van de behoudenswaardige vindplaats ten noorden van de weg Gildekamp uitgevoerd; de resultaten van beide onderzoeken zijn vervolgens uitgewerkt in één rapport.5 Landschappelijke ontwikkeling De basis van het landschap van het opgravingsterrein wordt gevormd door grindige afzettingen van een breed vlechtend riviersysteem uit het Saalien en Weichselien. In deze koude periodes waren naast de hoofdgeulen ook zeer veel nevengeultjes actief die regelmatig droogvielen of zich verlegden en daarbij oudere afzettingen insneden. In de verschillende profielen zijn hiervan duidelijk resten aangetroffen (afb. 2). Opvallend is dat in deze afzettingen soms een groot verschil in textuur aanwezig kan zijn. Naast grindig materiaal (bedding van de geulen) is ook fijner zand en leem afgezet in een rustiger milieu. Hierop is in het Pleni- en Laatglaciaal rivierzand afgezet door de wind. Onderaan bestaat dit uit lichtgrijs, fijn zand met dunne leemlaagjes, waarschijnlijk afgezet in een redelijk nat milieu. Onder droge omstandigheden werden de (zwaardere) zanddeeltjes immers afgezet, terwijl de lichtere leemdeeltjes verder konden vliegen. In nattere omstandigheden kleefden de leemdeeltjes aan het water, waardoor ze niet meer verder ver-

Afb. 2 Kenmerkend profiel. Foto: auteur.

stoven konden worden. Door latere humus-, aluminium- en ijzerinspoeling van bovenaf is op de leemlaagjes een banden-B-horizont gevormd. Op een bepaald ogenblik werd het blijkbaar toch droger waardoor op het zand met de leemlaagjes lichtgeelgrijs, fijn, leemarm, mineraalrijk zand werd afgezet, met een maximaal bewaarde dikte van 1,3 m. Deze afzettingen vormen een noordwest-zuidoost georiënteerde rivierduin in het plangebied. In één profiel zijn in dit pakket twee dunne laagjes grind gevonden (afb. 2). Het gaat hier waarschijnlijk om zogenaamde desert pavements. Deze representeren opnieuw fasen van verstuiving van de duin waarbij zand kon wegwaaien, terwijl de grovere fractie bleef liggen en als het ware uitgeblazen werd. De aanwezigheid van dergelijke desert pavements wijst er op dat de rivierduin zoals die nu in het plangebied ligt, gedurende een langere periode gevormd is. In koude periodes (bijvoorbeeld Dryas-stadialen), wanneer de bodem niet gefixeerd was door de begroeiing, kon verstuiving plaatsvinden en vervolgens ook weer zand afgezet worden. In het mineralogisch rijke zand heeft bodemvorming (verbruining: homogenisatie door het bodemleven en mineralogische verwering van ijzer) plaatsgevonden, waardoor een moder-B-horizont is ontstaan. Dit type bodem was dankzij zijn natuurlijke vruchtbaarheid en goede ontwatering zeer aantrekkelijk voor landbouw. Dat blijkt ook uit de botanische analyses van de vullingen van (paal)kuilen uit de Late Bronstijd en Midden tot Late IJzertijd, waar telkens een kleine hoeveelheid cultuurgewassen en daarnaast wilde Cuijk, Groot Heiligenberg

03-2012 binnenwerk.indd 195

|

195

04-06-12 14:56


Afb. 3 Sporenkaart. Bron: Maurice Lipsch van RAAP.

Afb. 4 Spoor 325 met aardewerk uit het Laat-Neolithicum. Foto: auteur.

planten (akkeronkruiden) is vastgesteld. Vanaf de ontginning van het gebied in de Late Middeleeuwen zijn deze gronden intensief beakkerd. Aanvankelijk is geakkerd in de top van de moderpodzol (= het toenmalige loopoppervlak), maar na verloop van tijd is grond opgebracht, waardoor een esdek tot stand is gekomen. In een dergelijk dynamisch landschap

van rivierduinen, afgewisseld met restgeulen die zich in een meer of minder gevorderd stadium van verlanding bevonden en waar overstroming van de lage terreindelen steeds een gevaar was, vormden de hoge zandruggen vanaf de Late Steentijd uitgelezen locaties voor tijdelijke kampen en later meer permanente bewoning. Dit bleek ook uit de resultaten van de opgraving (afb. 3). De sporen, structuren en vondsten wijzen op menselijke bewoning in het Laat-Neolithicum, de Bronstijd en de IJzertijd. Schaarse resten uit het LaatNeolithicum De oudste dateerbare resten in het plangebied stammen uit het Laat-Neolithicum. Het gaat om een kuil (spoor 325) met een volledig verbruinde vulling, met daarin fragmenten van twee Veluwse klokbekers (afb. 4). EĂŠn fragment betreft de wandscherf van een beker, waarschijnlijk van de buik of schouder, versierd met nagelindrukken in een arenmotief. De overige scherven zijn toe te schrijven aan een met ingesneden motieven versierde

196

|

Cuijk, Groot Heiligenberg

03-2012 binnenwerk.indd 196

04-06-12 14:56


schaal, waarvan het volledige potprofiel bewaard is gebleven. Op korte afstand is tijdens de aanleg van het vlak een vuurstenen gepolijste bijl aangetroffen. De snede is beschadigd, wat tijdens prehistorisch gebruik kan zijn opgetreden. Het stuk is bovendien gebroken en nadien secundair bekapt. Een dergelijk intensief gebruikte bijl, in combinatie met een kuil waarin geen verbrande botresten zijn aangetroffen, zou kunnen wijzen op een nederzettingscontext, eerder dan een graf. Bloei in de Bronstijd Wikkeldraadcultuur Dankzij geassocieerd aardewerk (afb. 5) en de C14-datering is één kuil (spoor 58) relatief scherp gedateerd in de Vroege Bronstijd tot Midden-Bronstijd A (tussen 1880 en 1688 voor Chr.); het is de enige vertegenwoordiger in het bodemarchief van bewoning uit deze periode in het plangebied, al ligt deze kuil in tijd dicht bij het hoger genoemde spoor 325. In de vulling van deze kuil is (nederzettings) afval gedumpt van minstens drie potten, houtskool en gebroken kookstenen. Drie aardewerkfragmenten vertonen aan de buitenzijde geknepen vingernagelindrukken en aan de binnenzijde touw­ indrukken, gemaakt door een touwtje gewikkeld rond een stokje in de leerharde klei te drukken (wikkeldraad). Deze combinatie is tot zover nog niet eerder aangetroffen, maar past wel in de culturen waaraan dit type versiering wordt toegeschreven, namelijk de Wikkeldraadcultuur (circa 2000 tot 1500 voor Chr.).

voor Chr.). Fragmenten van minstens 110 verschillende potten bleken gedumpt. Complete potten kwamen niet voor, al is van een vijftal exemplaren wel het volledige potprofiel bewaard. Het aardewerk is nagenoeg uitsluitend met fijn potgruis gemagerd. De wanddikte ligt over het algemeen tussen 5 en 10 mm. Wat betreft de oppervlaktebehandeling is 32% van de scherven geglad, 27% ruw gelaten en 24% gepolijst. Besmeten materiaal komt in dit complex nagenoeg niet voor. De analyse van de scherven geeft ons inzicht in het

Afb. 5 Aardewerk uit spoor 58 uit de Vroege tot MiddenBronstijd. Foto: auteur.

Afb. 6 Aardewerkensemble uit de Late Bronstijd. Foto: auteur.

Late Bronstijd Het meest spectaculair zijn vier silo’s die secundair als afvalkuil zijn gebruikt (sporen 138 tot en met 141). Ze hebben ongeveer 1000 aardewerkscherven opgeleverd van een zeer goed herkenbaar ensemble dat op basis van maakwijze, diagnostische vormen en versieringen in de Late Bronstijd is gedateerd (afb. 6). Typisch is de fijn afgestreken rand (soms met een groef aan de binnenzijde) en de halsknik. Deze datering werd ook bevestigd door de C14-datering (tussen 1045/1016 en 890 Cuijk, Groot Heiligenberg

03-2012 binnenwerk.indd 197

|

197

04-06-12 14:56


lijk materiaal uit vrijwel elke bewerkingsfase: het gaat om de bewerkte kernen, maar daarnaast stukken uit de eerste voorbewerkingsfase (decorticatie- en preparatiestukken), afslagen, klingen en werktuigen (schrabbers). Dat brons toch ook een belangrijk product was, bewijst de vondst van een vijftigtal fragmenten van kleimallen met daarin het negatief van het te gieten object, waarschijnlijk ĂŠĂŠn of meerdere kokerbijlen of misschien beitels (afb. 6). De kleine fragmentjes vormen een belangrijke aanwijzing voor metaalproductie ter plaatse.

Afb. 7 Huis 2. Bron: Maurice Lipsch van RAAP.

198

|

dagelijkse gebruik van de bewoners van (voornamelijk drieledige) potten, grove en fijne bekers, schalen en kommen, geoorde kopjes (soms met een omhooggetrokken oor, als imitatie van metalen vaatwerk, dat een luxeproduct was), lappenschalen en miniatuurvaatwerk. Veel van die stukken waren weliswaar zeer alledaagse kook-, voorraadpotten en tafelwaar, maar af en toe lieten de makers zich toch inspireren om een mooie decoratie aan te brengen. Vooral het gebruik van vinger- of nagelindrukken was populair. Daarnaast kwamen ook groeven, gaatjes, Kalenderberg, kamstreek en touwindrukken (voornamelijk op lappenschalen) voor. Twee fragmenten van twee verschillende exemplaren zijn versierd met zogenaamde lineaire kerfsnede en zijn wellicht importstukken uit het aangrenzende Duitse Rijnland. Een leuke vondst was een met nagelindrukken versierd spinklosje. De analyse van het vuursteenmateriaal uit deze kuilen (in totaal 41 stuks) wijst er op dat in deze periode nog steeds vuursteen bewerkt en gebruikt werd.6 In het vuursteenspectrum bevindt zich name-

Erven uit de Midden- tot Late IJzertijd De enige herkenbare en dateerbare (huis) plattegronden van de opgraving stammen uit de IJzertijd. Het gaat om twee tweeschepige huizen, die gelijkenissen vertonen met type Oss 4b of 5a (afb. 7). Op basis van type en geassocieerd aardewerk stammen de huisplattegronden uit de Midden- tot Late IJzertijd. In de omgeving liggen zes spiekertjes en een bijgebouwtje waarbij alleen spieker 3 absoluut gedateerd is op de overgang van de Midden- naar Late IJzertijd (tussen 381 en 203 voor Chr.). De overige structuurtjes kunnen niet gedateerd worden, maar de clustering rond de huisplattegronden kan duiden op gelijktijdigheid. Spieker 1 zou dan tot het erf van huis 1 horen, terwijl spiekers 2, 5 en 6 deel uitmaken van het erf van huis 2. Spiekers 3 en 4 en bijgebouw 1, gelegen aan de zuidelijke rand van het opgravingsterrein en gescheiden van het erf van huis 2 door een palenrij die op basis van het geassocieerde aardewerk in dezelfde periode (Midden- tot Late IJzertijd) dateert, horen mogelijk bij een derde erf, waarvan de boerderij niet bekend is. Uit de verspreiding van de sporen blijkt dat het grondsporenniveau nog circa 20 m doorloopt in zuidelijke richting, onder de weg Gildekamp. Logischerwijze zouden onder deze weg nog een boerderij en misschien nog een tweetal spiekertjes van huis 1 verwacht mogen worden. De zuidelijke begrenzing van de erven is aangetoond door de lege proefsleuven ten zuiden.

Cuijk, Groot Heiligenberg

03-2012 binnenwerk.indd 198

04-06-12 14:56


Landinrichting in een Late-IJzertijd of inheems-Romeinse context Vanaf de 1e eeuw na Chr., na de inlijving van het gebied bij het Romeinse rijk, kende de regio Cuijk een grote bloei, onder meer dankzij de economische ondersteuning van de legerplaatsen langs de rijksgrens. Grote delen van het achterland werden waarschijnlijk ingericht als akkers om aan de vraag van landbouwproducten te kunnen voldoen. Mogelijk heeft het merendeel van de tijdens de opgraving aangetroffen greppels gefunctioneerd in de landinrichting (percelering van de akkers). Een relatie tussen de verschillende greppels en een eventuele fasering kan niet bepaald worden. Daarvoor is onvoldoende diagnostisch materiaal aanwezig en bestaat niet voldoende inzicht in de oversnijdingen. Het jongste materiaal in de vullingen dateert uit de Romeinse tijd en geeft een indicatie van het tijdstip waarna de greppels buiten gebruik kunnen zijn geraakt. In greppel 2 is een fragment van een bronzen armband met knopvormig uiteinde en namaak-tordering aangetroffen. Ter hoogte van greppels 1 en 3 zijn een zilveren ‘quinarius’ van Marcus Antonius (43-42 voor Chr.) en een bronzen ‘as’ van keizer Nero (65 na Chr.) in de bouwvoor gevonden (afb. 8).

cultuurlandschap. We hebben dus slechts een klein deel van een zeer intensief bewoonde rivierduin onderzocht, waardoor we onvoldoende grip hebben op de organisatie van het cultuurlandschap in de verschillende periodes. Zo is alleen voor de Midden- tot Late IJzertijd enige informatie op erfniveau beschikbaar. Bovendien weten we ook niet hoe de prehistorische mensen omgingen met de andere landschappelijke elementen in hun omgeving. De grasrijke laagtes rond de zandruggen vormen bijvoorbeeld belangrijke locaties voor watervoorziening en het weiden van het vee. Ook werden deze locaties vaak gebruikt voor het dumpen van nederzettingsafval. Toch vormt onze opgraving een mooie illustratie van het cultuurlandschap in diachroon en synchroon perspectief. Uit dit en andere onderzoeken in de omgeving (Groot Heiligenberg, Heeswijkse Kampen, De Nielt, De Beijerd/’t Riet)9 wordt duidelijk dat de nederzettingen binnen het gehele duinen- en terrasrestruggencomplex aangelegd en door de tijd heen verplaatst zijn (= synchroon grondgebruik). Omdat men door de tijd heen steeds weer terugkeerde naar dezelfde

Afb. 8 Metaalvondsten van Cuijk-Groot Heiligenberg. Foto: auteur.

Conclusies Voor de actualisering en verbetering van onze archeologische kennis over bewoningsdynamiek en -continuïteit in Cuijk en het midden-Nederlandse rivierengebied is het van belang om de aangetroffen vindplaats in verband te brengen met vergelijkbare sites in vergelijkbare landschappen en te kijken naar overeenkomsten en verschillen. Dit is een belangrijk thema in zowel de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie 7 als in het wetenschappelijk kader en uitgangspunten voor behoud en onderzoek van archeologische waarden in de gemeente Cuijk.8 Van de bewoning van de gemeente Cuijk in de Brons- en IJzertijd bestaat nog steeds een versnipperd beeld. Ook hier vormt de opgraving van cluster C slechts een zeer beperkte uitsnede van het prehistorische Cuijk, Groot Heiligenberg

03-2012 binnenwerk.indd 199

|

199

04-06-12 14:56


Afb. 9 Vindplaatsen in het Land van Cuijk. Bron: Maurice Lipsch van RAAP.

ruggen, ontstond ook een grote tijdsdiepte (= diachroon grondgebruik); dit leidt tot palimpsestvindplaatsen. In dit dynamische nederzetttingslandschap vormden de grafvelden (best bekend is dit van de Heeswijkse Kampen) waarschijnlijk de stabiele factor. In dit perspectief sluit de Cuijkse regio eerder aan bij bijvoorbeeld de Heikant/

200

|

Maaskant (voornamelijk Oss-Ussen)10 dan het rivierengebied. Op hun eigen manier vormden de zandopduikingen in het Cuijkse buitengebied het areaal van de zwervende erven uit de Prehistorie. Men woonde als het ware op ‘stapstenen’ in een door restgeulen versneden landschap, maar ook de randzones en de laagtes zelf werden vast en zeker gebruikt.

Cuijk, Groot Heiligenberg

03-2012 binnenwerk.indd 200

04-06-12 14:56


Reeds naar aanleiding van de onderzoeks­ traditie in Oss is men zich er van bewust geworden dat het areaal waarbinnen de prehistorische zwervende erven verwacht mogen worden, groot kan zijn en dat voor een volledig begrip van de bewoningsdynamiek ook de lege zones in kaart gebracht moeten worden. Dit geldt ook voor de Cuijkse regio: op afbeelding 9 wordt duidelijk op welk schaalniveau men de verschillende vindplaatsen tegenover elkaar moet uitzetten wil men iets kunnen zeggen over ruimtelijke verbanden. In de loop van de Late IJzertijd is in Oss clustering en een grotere plaatsvastheid van de

nederzettingen vastgesteld. In Cuijk hebben we nog onvoldoende informatie om eenzelfde evolutie te bevestigen. De clustering van drie erven uit de Midden-/Late IJzertijd op Groot Heiligenberg en de concentratie van Romeinse landelijke bewoning op Heeswijkse Kampen en De Nielt lijken echter wel in deze richting te wijzen. RAAP Archeologisch Adviesbureau De Savornin Lohmanstraat 11 6004 AM Weert Tel. 0495-513555 m.janssens@raap.nl

Noten 1 Marlien Janssens werkt als projectleider bij RAAP Archeologisch Adviesbureau in Weert. 2 De Baere 2000. 3 Ball & Arnoldussen 2001. 4 Heirbaut (red.) 2007. 5 Janssens 2010. 6 Van Gijn 2010. 7 Hoofdstuk 17: Gerritsen, Jongste & Theunissen 2005. 8 Rensink 2004, 19-20. 9 Ball 2003; Ball, Arnoldussen & van Hoof 2001; Ball & Heirbaut 2005; Becker & Van de Graaf/Archeodienst in prep.; Heirbaut (red.) 2005; Roessingh & Vanneste (red.) 2009. 10 Zie de verschillende artikelen in Fokkens & Jansen (red.) 2002. Literatuur Baere, W. de, 2000: Plangebied Groot Heiligenberg, gemeente Cuijk. Een Aanvullende Archeologische Inventarisatie, RAAP-rapport 568, Amsterdam. Ball, E., 2003: Inventariserend veldonderzoek op De Nielt-Oost, Archol Rapport 26, Leiden. Ball, E.A.G. & S. Arnoldussen, 2001: Een verkennend archeologisch onderzoek te Cuijk Groot Heiligenberg, Archeologische rapporten Maaskant 9, Leiden. Ball, E.A.G., S. Arnoldussen & L. van Hoof, 2001: Aanvullend Archeologisch Onderzoek in de Heeswijkse Kampen te Cuijk, Archol Rapport 5, Leiden. Ball, E. A.G. & E.N.A. Heirbaut, 2005: Cuijk-Heeswijkse Kampen: een landschap vol archeologie. Proefsleuven en opgravingen in de jaren 2003-2004, Archol Rapport 39, Deel A, Leiden. Becker & Van de Graaf/ Archeodienst, in prep.: Opgraving De Nielt, Zevenaar (informatiebrochure op www.cuijk.nl). Fokkens, H. & R. Jansen (red.), 2002: 2000 Jaar bewoningsdynamiek. Brons- en ijzertijdbewoning in het Maas-DemerScheldegebied, Leiden. Gijn, A. van, 2010: Flint in focus: lithic biographies in the Neolithic and Bronze Age, Leiden. Gerritsen, F., P. Jongste & L. Theunissen, 2006: De Late Prehistorie in Noord-, Oost- en Zuid-Nederland en het rivierengebied. NOaA hoofdstuk 17 (versie 1.0). Ontleend aan http://www.noaa.nl. Heirbaut, E. (red.), 2005: Bewoning van prehistorie tot middeleeuwen in het buitengebied van Cuijk. Archeologisch onderzoek in het wegtracé Route 1 Accent en het plangebied De Beijerd en ‘t Riet, Archol Rapport 34, Leiden. Heirbaut, E. (red.), 2007: Cuijk-Groot Heiligenberg. Onderzoek en opgraving van bronstijderven en een middeleeuwse nederzetting, Archol Rapport 47, Leiden. Janssens, M., 2010, Plangebied Groot-Heiligenberg, cluster C te Cuijk, gemeente Cuijk; proefsleuvenonderzoek en opgraving, RAAP-rapport 2149, Weesp. Rensink, E., 2004: Wetenschappelijk kader en uitgangspunten voor behoud en onderzoek van archeologische waarden in de gemeente Cuijk, Rapportage Archeologische Monumentenzorg 112, Amersfoort. Roessingh, W. & H.C.G.M. Vanneste (red.), 2009: Cuijk-Heeswijkse Kampen. Archeologisch onderzoek op vindplaats 4 en 7, ADC Rapport 1173, Amersfoort. Cuijk, Groot Heiligenberg

03-2012 binnenwerk.indd 201

|

201

04-06-12 14:56


Bijzondere funderingen onder de oudste stenen huizen in Deventer Herman Lubberding1

Afb. 1 Overzicht van de locaties in Deventer die in dit artikel worden behandeld. Tekening: H. Lubberding en W. Winterman.

202

|

De aanleiding In 1948 vond, onder leiding van prof. Van Giffen, de eerste gestructureerde opgraving in de binnenstad van Deventer plaats. Hierbij kwam in de bocht van de Polstraat een tufstenen fundering van een gebouw aan het licht (afb.1). De functie van dit gebouw leidde tot allerlei speculaties en de sluimerende interesse voor mogelijk meer restanten van vroegere bewoning in het middeleeuwse Deventer was gewekt. Diverse opgravingen (door de ROB) volgden.

In 1969 werd de AWN-afdeling Zuid-Salland – IJsselstreek – Oost-Veluwezoom opgericht. De plaatselijke werkgroep Deventer richtte zich vooral op kleine (nood)opgravingen voorafgaande aan nieuwbouw- en restauratieprojecten in de binnenstad. Hierbij zijn op diverse plaatsen funderingen ontdekt die ontegenzeglijk bij de oudste stenen huizen hebben gehoord en waarvan een groot aantal nog steeds als fundering van de huidige panden dient. Dit artikel gaat over funderingen waarin

Bijzondere funderingen onder de oudste stenen huizen in Deventer

03-2012 binnenwerk.indd 202

04-06-12 14:56


basaltzuiltjes zijn verwerkt, een type fundering dat in Nederland vrij uniek is. Een equivalent, weliswaar in Duitsland, is te vinden in Keulen. De import van natuursteen in de 11e en 12e eeuw in Deventer De toepassing van natuursteen komt op gang als koning/keizer Hendrik III in 1046 een deel van Hamaland (waarin ook Deventer lag) aan de Utrechtse bisschop Bertold schenkt.2 Deze start met de bouw van de Kapittelkerk en de Bisschopshof. Voor beide prestigieuze bouwwerken werd tufsteen uit het Rijnland aangevoerd. Kort daarna bouwde men ook de eerste profane stenen huizen langs de huidige Assenstraat, de Polstraat en het Grote Kerkhof. In de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw heeft de werkgroep onder verschillende panden aan genoemde straten en het plein funderingen en resten van opgaand muurwerk aangetroffen waarin tufsteen is verwerkt. Alle panden dateren uit de 12e of hooguit uit het begin van de 13e eeuw. Deze datering is gebaseerd op aardewerkfragmenten in de funderingssleuf of in de bodem onder de funderingen. De opbouw van het muurwerk bestond veelal uit een fundering van veldkeien, breuksteen of tufsteen met daarop de tufstenen muur. Op een aantal plaatsen zijn echter ook funderingen aangetroffen die bestaan uit

een vlijlaag van basaltzuiltjes of uit een combinatie van basaltzuiltjes en veldkeien, al dan niet rustend op een bed van leem of klei, met opgaand muurwerk van tufsteen.3 De veelal zeskantige basaltzuiltjes, naast elkaar gevlijd, vormen een vlakke laag voor de verdere opbouw van het muurwerk en zijn door hun compactheid en gewicht (2.9 ton/m3 tufsteen weegt ongeveer 1.8 ton/m3) tevens een zeer stabiele basis voor de verdere muuropbouw. In Römer Illustrierte (1975-2) beschrijft Hellenkemper een archeologisch onderzoek uit 1972-1973 in het Albansviertel in Keulen, waarbij een tweeschepig gebouw van 23 x 11,35 m is opgegraven. De fundering ervan bestond uit tufsteenbroodjes die rustten op een aaneengesloten rij basaltzuiltjes die haaks op de muur waren gevleid. Het opgaande muurwerk was 74 tot 78 cm dik. Slijtsporen op de basaltzuiltjes deden vermoeden dat ze af komstig waren van een Romeinse bestrating. Hellenkemper plaatst het bovengenoemde gebouw in de 10e-11e eeuw. Of basaltzuiltjes in de Deventer funderingen ook slijtagesporen hebben, kon niet worden vastgesteld omdat op één uitzondering na geen van de funderingen is gesloopt.4 Het lijkt me aannemelijk dat de zuiltjes van Romeinse bestratingen uit het Rijnland afkomstig zijn en niet rechtstreeks uit een groeve in de Eiffel

Afb. 2 Polstraat – Grote Kerkhof. Muur gefundeerd op twee lagen tufsteen met een vlijlaag van basaltzuiltjes. Tekening: H. Lubberding en W. Winterman. Bijzondere funderingen onder de oudste stenen huizen in Deventer

03-2012 binnenwerk.indd 203

|

203

04-06-12 14:56


Afb. 3 Polstraat – Bursestraat. Fundering van de voorgevel, rustend op een pakket basaltbrokken en daarboven de deels afgekapte tufsteenopbouw. Tekening: H. Lubberding en W. Winterman.

(een veel langere aanvoerweg) zijn geïmporteerd, dit temeer omdat in dit deel van de binnenstad ook enkele fragmenten van Romeinse dakpannen zijn aangetroffen waarin een stempel staat van legereenheden uit Keulen en/of Xanten. De aanvoerkosten van dit zware bouwmateriaal zullen echter een groot deel van de bouwsom hebben uitgemaakt en daarom moeten de opdrachtgevers voor de bouw van de huizen waarin het basalt is verwerkt, tot de rijkste en machtigste ingezetenen van deze handelsnederzetting hebben behoord.

204

|

Bij onze waarnemingen viel op dat bij deze oudste funderingen, in tegenstelling tot jongere funderingen, de aanlegbreedte gelijk is aan de dikte van het opgaande muurwerk, dit op één uitzondering na, namelijk bij een hoekfragment van een woning aan de Polstraat, daterend uit dezelfde periode, waarbij wel versnijdingen zijn aangetroffen.5 Doordat de funderingen van de door de AWN-ers onderzochte panden alle nog steeds een dragende functie hebben, kon niet worden vastgesteld of de tufsteenbroodjes die erin verwerkt zijn nieuw of

Bijzondere funderingen onder de oudste stenen huizen in Deventer

03-2012 binnenwerk.indd 204

04-06-12 14:56


hergebruikt waren. Daarom is dit in de onderstaande beschrijvingen niet vermeld. Beschrijvingen van de waargenomen funderingen 1. Het Stadhuis (afb. 1-2) Op de hoek van de Polstraat en het Grote Kerkhof staat het stadhuis met het front aan het Grote Kerkhof. Tijdens de restauratie in 1979 en 1980 zijn in overleg met gemeente en aannemer verschillende waarnemingen en onderzoeken gedaan. Tegen de voorgevel van het gebouw bevinden zich drie naast elkaar gelegen kelders van verschillende grootte. De scheidingsmuren tussen de kelders zijn deels doorbroken. De scheidingsmuren en de achtermuren zijn opgetrokken uit tufsteen en alleen de frontmuur is van baksteen. De laatste is aan het eind van de 17e eeuw gebouwd, toen de gevel van het stadhuis is aangepast. Of hierin nog restanten van een oudere muur in zijn verwerkt, is niet bekend.6 Het deel van het stadhuis op de hoek van het Grote Kerkhof en de Polstraat heet het Wantshuis, de voormalige lakenhal die al in de oudste stadsrekeningen van 1337 wordt genoemd. Onduidelijk is wanneer het Wantshuis en het stadhuis zijn samengevoegd.7 De meest westelijke kelder van het stadhuis ligt onder het voorste deel van het Wantshuis. Achter de achtermuur van deze kelder is door de AWN een zoeksleuf gegraven om de opbouw van de muur te bekijken.8 Bij de aanleg ervan bleek dat de funderingssleuf voor de muur voor een deel was opgevuld met leem. Op dit leempakket rustte een aaneengesloten rij basaltzuiltjes die haaks onder de muur lag. Daarboven lag een dun egalisatielaagje van geel zand waarop de tufstenen muur was gebouwd. Die bestond uit tufsteenbroodjes gevat in kalkmortel. Het formaat van de grootste broodjes was 46 x 15 x 12 cm. Leem van dezelfde samenstelling is ook benut om de sleuf weer aan te vullen. De jongste aardewerkscherven die in het leempakket zijn aangetroffen, dateren uit

het eind van de 11e en/of begin 12e eeuw. Het vloerniveau van de kelder, dus de andere kant van deze beschreven muur, lag 60 cm hoger dan de onderkant van de tufsteenfundering. Doordat de plavuizen vloer van de kelder niet is verlaagd, is aan die zijde de muur niet onderzocht en kon evenmin de dikte worden bepaald. Omdat tussen deze kelder en de naastliggende kelder een doorbraak was gemaakt, kon hier de dikte van de scheidingsmuur wel worden gemeten; deze bedroeg 93 cm.9 2. Polstraat 65, hoek Bursestraat (een gesloopte fundering)10 (afb. 1-3) Ongeveer 200 m verderop aan de Pol­straat is een overeenkomstige funderingsopbouw waargenomen bij een onderzoek door de ROB in het voorjaar van 1981. Het onderzoek is uitgewerkt door Archeologie Deventer. Emile Mittendorff dateert de constructie tussen 1050 en 1250 .11 3. Polstraat 2, hoek Grote Kerkhof (afb. 1-4) Het pand op de andere hoek van de Pol­ straat met het Grote Kerkhof is ook onderkelderd.12 De gevelwand van deze kelder, aan de zijde van de Polstraat, rust op basaltzuiltjes die dwars onder de muur liggen. De zuiltjes zijn maximaal 70 cm lang. De rij zuiltjes is soms onderbroken door veldkeien en beide steensoorten liggen in een bed van bruine klei dat rust op de ongeroerde grond. De vlijlaag ondersteunt twee lagen tufsteen met daarboven een bakstenen muur. Basalt en tuf zijn gevoegd met witte mortel. De onderkant van de zuiltjes ligt op 45 cm onder het kelderpeil; de bovenste laag tufsteen steekt juist boven de huidige keldervloer uit (afb. 2).Er zijn bij deze muur geen aardewerkscherven of organisch materiaal aangetroffen die een datering van de muur mogelijk maken. 4. Bursestraat – aansluiting Polstraat (naast Polstraat 75) (afb. 1-5) In 1981 is door de ROB aan het andere einde van de Polstraat, de Brinkzijde, een langgerekt tufstenen huis opgegraven.

Bijzondere funderingen onder de oudste stenen huizen in Deventer

03-2012 binnenwerk.indd 205

|

205

04-06-12 14:56


Afb. 4 Polstraat – Bursestraat. De inspoelingen zijn veroorzaakt door ijzeroer. Foto: W. Surink. Afb. 5 Polstraat 41. Een mengsel van tufsteen en specie als grondverbetering met daarop een rij basaltzuiltjes. Foto: W. Surink.

206

|

Hallewas plaatst het voorhuis ervan in de 11e of 12e eeuw. Het onderste deel van de fundering bestaat uit een dubbele rij onregelmatig gevormde basaltzuiltjes met een doorsnede van 30 tot 40 cm die soms door tufsteenlagen van elkaar waren gescheiden. “Bovendien was grondverbetering onder de muren toegepast door korte houten paaltjes, zogenoemde slieten, in de bodem te slaan”, aldus Hallewas.13 De voorgevel van dit huis diende tijdens het ROB-onderzoek als keerwand van de Polstraat en is uiteraard niet verder onderzocht. In 1982 werd een nieuwe straat, de Bursestraat, op de Polstraat aangesloten, waarbij de voorgevel inclusief fundering werd doorbroken. Er was toen even een gelegenheid om deze muur te bekijken en in te meten (afb. 3).14 Wat bleek: de onderkant ervan lag op 3,50 m onder het huidige straatpeil en was

opgebouwd uit een vlijlaag van rommelig gestapelde basaltzuiltjes tot 75 cm lengte, waarvan sommige haaks, andere in de lengterichting van de muur waren gestapeld. De ruimten tussen de zuiltjes waren opgevuld met oerhoudende leem en brokjes natuursteen. Daarboven was de muur ongeveer 1,45 m dik en bestond aan de dagzijden uit tufsteenbroodjes waarvan het formaat varieerde van 36 x 18 x 5 tot 32 x 20 x 11 cm in kalkmortel en een vulling van brokken tufsteen. Op 2,50 m onder het straatpeil is deze tufstenen muur in een later stadium versmald door er aan de straatzijde ongeveer 60 cm af te hakken.15 Een meter hoger ging de tufstenen muur over in een muur van baksteen van ongeveer 50 cm dik. De basaltzuiltjes rustten op een dun bed van klei of leem dat een licht verontreinigde laag van overwegend geel oerhoudend zand van ongeveer 70 cm dik afdekte. Uit het grondlagenpakket aan weerszijden van de muur viel niet op te maken hoe hoog het oorspronkelijke maaiveld ten tijde van de aanleg van deze fundering is geweest. De slieten onder de basaltzuiltjes, zoals Hallewas die noemt en die door Mittendorf in Huizen van Heren wordt geciteerd16 zijn mijns inziens geen slieten, maar inspoelingen veroorzaakt door ijzeroer in de klei of leem. Dit valt duidelijk te zien op afbeelding 4, waar de zijgevel van het aangrenzende pand Polstraat 75 eveneens is gefundeerd op haaks op de muur gevlijde basaltzuiltjes.17 De scherpe bruinrode contourlijn is kenmerkend bij deze oerhoudende inspoelingen. Opvallend is bovendien dat de inspoelingen hoofdzakelijk voorkomen onder de open ruimten tussen de zuiltjes en in mindere mate onder de zuiltjes. Bovendien zullen slieten door het gewicht van het basalt in de zandbodem worden weggedrukt zonder enig effect te sorteren. Onder de aanbouw achter het pand Polstraat 75 was een zeer ondiepe fundering aanwezig van één rij basaltzuiltjes dwars op de muur die rustte op een dik pakket mortel met tufsteengruis. Het opgaande muurwerk was van baksteen (steenformaat tot 28 x 13/12 x 6/7 18). Hiervan waren

Bijzondere funderingen onder de oudste stenen huizen in Deventer

03-2012 binnenwerk.indd 206

04-06-12 14:56


nog drie lagen intact, waarvan de bovenste laag slechts een paar centimeter onder het maaiveld lag (afb. 5). 5. De scheidingsmuur tussen Assenstraat 80 en 82 (afb. 1-6) Onder de scheidingsmuur in het verlengde van deze panden was onder de fundering een vlijlaag van basaltbrokken die rustte op een dunne brandlaag van 1 tot 2 cm dik. De brandlaag lag op 4,30 m onder het straatpeil.19 De ruimten tussen de basaltzuiltjes waren opgevuld met kleine veldkeitjes. De opgaande muur was van baksteen met hier en daar brokken tufsteen. De steenformaten zijn helaas niet genoteerd en de dikte van de muur kon wegens instortingsgevaar niet worden gemeten. Onder de brandlaag bevond zich één houten paal. Dieper uitgraven om de lengte van de paal vast te stellen was niet verantwoord. Uit de brandlaag zijn twee Pingsdorf­ wandscherven geborgen en in de insteek van de fundering van basaltzuiltjes werden zowel scherven uit de Karolingische tijd als fragmenten proto-steengoed aangetroffen.20 Het is niet uit te sluiten dat we hier met secundair verwerkt bouwmateriaal van doen hebben.

6. De scheidingsmuur tussen Polstraat 2 en Grote Kerkhof 6 (Latijnse school) (afb. 1-7) Deze scheidingsmuur is gefundeerd op een combinatie van basaltblokken, brokken zandsteen, klompen ijzeroer en veldkeien met een gemiddelde doorsnede van 25 cm (af b. 6). Klompen ijzeroer als onderdeel van funderingen zijn in Deventer zelden toegepast.21 De vlijlaag rust op een 25 à 35 cm dik pakket ingebrachte klei vermengd met granietgruis en breuksteentjes. Hierin zaten enkele Pingsdorf-scherfjes versierd met verfstrepen. De onderkant ervan lag ongeveer 70 cm lager dan de huidige keldervloer en daaronder troffen we een rij paalsporen aan. Deze stonden ruim 1 m uit elkaar en reikten tot 80 cm onder het kleipakket. Op de veldkeien rustte één laag tufsteenbroodjes in kalkmortel, waarvan de bovenkant gelijk lag met een oudere keldervloer van baksteen die weer 12 cm onder het huidige kelderpeil lag. De tweede laag tufsteenbroodjes lag 6 tot 7 cm terug. Op de onderste laag tufsteen rustte een 8 cm dikke klampmuur van baksteen. De dikte van deze muur kon niet worden vastgesteld.

Afb. 6 Polstraat 41. Basaltzuiltjes als vlijlaag onder een bakstenen muur. Tekening: H. Lubberding en W. Winterman.

Bijzondere funderingen onder de oudste stenen huizen in Deventer

03-2012 binnenwerk.indd 207

|

207

04-06-12 14:56


gebouwd als zijn houten voorganger.

Afb. 7 Doorsnede van afbeelding 6. Tekening: H. Lubberding en W. Winterman.

De aanwezigheid van Pingsdorf-scherven in het kleipakket doet vermoeden dat de fundering boven de palenrij uit de 11e of begin 12e eeuw stamt. 22 Het is aannemelijk dat de palenrij het restant is van een houten wand, de voorganger van de huidige tussenmuur. Het is tot op heden de eerste keer dat in Deventer is vastgesteld dat een bestaande scheidingsmuur op exact dezelfde plek is

Tot besluit Bij een aantal panden is in de Late Middeleeuwen en ook daarna de voorgevel verplaatst, zoals hiervoor is beschreven bij het stadhuis en bij het gesloopte pand aan de Bursestraat/Polstraat. Bovendien zijn in de bocht van de Polstraat, na de bombardementen in Tweede Wereldoorlog, huizen gesloopt en is er een school gebouwd. Na de sloop van deze school in 1999 en voorafgaand aan de bouw van een appartementencomplex heeft er een grootschalig archeologisch onderzoek plaatsgevonden; toen was het overgrote deel van de vroegere funderingen uiteraard al geruimd. 23 Tot op heden zijn onder een beperkt aantal panden aan het Grote Kerkhof, de Assenstraat en de Polstraat de verdwenen en/of bestaande funderingen bekeken. Op zes locaties zijn funderingen met een vlijlaag van basaltzuiltjes aangetroffen. Bij alle andere panden heeft echter nooit archeologisch of bouwhistorisch onderzoek plaatsgevonden. Er zullen dus ongetwijfeld nog meer panden zijn waaronder dit type funderingen voorkomt. De waarnemingen die de AWN in bovengenoemde panden heeft gedaan kunnen daarom slechts dienen als een stimulans om alert te blijven bij alle graafwerkzaamheden langs kelderwand of gevel, hoe klein van omvang deze ook mogen zijn. Verlengde Lindelaan 53 7391 JH Twello h.h.j.lubberding@versatel.nl

Noten 1 Herman Lubberding (1934) was in 1967 één van de oprichters van de afdeling Zuid-Salland – IJsselstreek – OostVeluwezoom. 23 jaar lang (niet aaneengesloten) was hij voorzitter van de afdeling en vanaf de oprichting leidde hij alle AWN-onderzoeken in de gemeente Deventer. Hieraan kwam een eind toen in 1995 in Deventer een stadsarcheoloog werd aangesteld. Sindsdien houdt hij zich onder meer bezig met het uitwerken van oude AWNonderzoeken. 2 T.A. Spitzers, De Grote of Lebuïnuskerk te Deventer. 1992. 3 Een vlijlaag is een laag stenen die dient als onderlaag voor een fundering.

208

|

Bijzondere funderingen onder de oudste stenen huizen in Deventer

03-2012 binnenwerk.indd 208

04-06-12 14:56


4 Alleen bij het voorbeeld Bursestraat-Polstraat is de fundering doorbroken, maar voordat er gelegenheid was om de zuiltjes nader te bekijken, waren ze al afgevoerd. 5 BAAC-rapport 99.2006. 6 H.H.J. Lubberding, In en om het Deventer Stadhuis. 7 H.R. v. Ommeren, Overijsselse Historische Bijdragen. 1991. Reeds in 1367 wordt gesproken over de wantskisten die zijn opgeslagen in het stadhuis. In de Cameraarsrekeningen (stadsrekeningen) wordt in de daaropvolgende jaren beurtelings geschreven over opslag in het stadhuis en in het Wantshuis. Onbekend is wanneer het Wantshuis in het stadhuis is geïntegreerd. 8 H.H.J. Lubberding, AWN-onderzoek Stadhuis Deventer 1978-1982. Rapportage aan de gemeente Deventer. 9 J.R.A.M. Thijssen, Verslag onderzoek kelder Stadhuis 1980. Rapportage aan de gemeente Deventer. 10 De huisnummers verwijzen naar de nummering in 2008. 11 E. Mittendorff, Huizen van Heren; Rapportages Archeologie Deventer 20. 2007. 12 H.H.J. Lubberding, AWN-onderzoek Polstraat 2 1985. Rapportage aan de gemeente Deventer. 13 E. Mittendorff, Huizen van Heren; Rapportages Archeologie Deventer 20. 2007. 14 H.H.J. Lubberding, AWN-onderzoek Polstraat-hoek Bursestraat 1982. Rapportage aan de gemeente Deventer. 15 Bij veel panden in de Polstraat, de Assenstraat en het Grote Kerkhof zijn in latere eeuwen de voorgevels teruggeplaatst. 16 E. Mittendorff, Huizen van Heren; Rapportages Archeologie Deventer 2007 17 Deze zijmuur is t.b.v. de restauratie in 1988/1989 van het pand deels vrijgelegd, en gefotografeerd. Er was toen geen gelegenheid om de fundering in te meten. 18 M. Groothedde, Steenrijk in Zutphen. De vroegste baksteenbouw in Zutphen (13B) kent bakstenen van het formaat 27 à 30 x 12 à 13 x 7,5 x 8 cm. Overeenkomstige formaten noemt Spitzers ook als baksteenformaten uit de 13e eeuw in Deventer (BAAC-rapport 99.006). 19 Het is niet uitgesloten dat deze brandlaag is veroorzaakt door de grote brand in 1335 die een deel van de binnenstad in de as legde. 20 H.H.J. Lubberding, AWN-onderzoek Assenstraat 52/80, 1982. Rapportage aan de gemeente Deventer. 21 Bij het ROB-onderzoek naar de Bisschoppelijke Palts in 1951 is een fundering aangetroffen waarin grote brokken oer-, tuf- en zandsteen waren verwerkt. In 1994, bij een onderzoek door de gemeentearcheoloog M Groothedde, is op 2.50 m onder het straatpeil op het plein voor deze Bisschopshof een funderingsbed aangetroffen dat uit brokken ijzeroer, kalk en enkele veldkeien bestond. Funderingen van uitsluitend klompen ijzeroer zijn tot heden in Deventer niet aangetroffen, terwijl ze in Zutphen vrij veel voorkomen (mededeling M. Groothedde, gemeentelijk archeoloog van Zutphen). 22 H.H.J. Lubberding, AWN-onderzoek Polstraat 2 1985 rapportage aan de gemeente Deventer. 23 E. Mittendorff, Huizen van Heren; Rapportages Archeologie Deventer 2007. Literatuur Dorgelo, A., 1956: Het oude Bisschopshof te Deventer, Overijssel, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, jaargang VII. Amersfoort 39-80. Groothedde, M., 2002: Der Hausbau in Zutphen zwischen 850-1400. Lübecker Kolloquium zur Stadtarchäeologie im Hanseraum IV. Lübeck 75-95 Hallewas, D.P., Jaarverslag ROB 1981. Amersfoort 48-51. Hellenkemper, H. 1975: Köln-Ausgrabungen im Albansviertel, Kölner Romer-Illustrierte 1975-2. Keulen 266-268. Lubberding, H.H.J., 1982: Oudheidkundig bodemonderzoek in en om het Stadhuis van Deventer, A.C.F. Koch (red.), 1982: In en om het Deventer Stadhuis, 41-51. Lubberding, H.H.J. 1991: Enkele koopmanshuizen in de Vrije Keizerlijke (Hanze)stad Deventer, Westerheem 1991-4. 156-164. Lubberding, H.H.J., 2004: Een verloren gewaande veldtekening, Hunnepers 2004. Deventer 30-31. Mittendorff, E.S., 2007: Huizen van Heren, Rapportages Archeologie Deventer 20. Deventer . Ommeren, H.R. van, 1991: Kleine bijdrage tot de bouwgeschiedenis van het Stadhuis te, Overijsselse Historische Bijdragen 106e stuk 1991. Zwolle 7-21. Spitzers, T.A., 1992: De ontwikkeling van Deventer als kerkelijke vestigingsplaats tot aan de bouw van de zogenoemde Bernoldkerk, in A.J.J. Mekking e.a. (red), De Grote of Lebuinuskerk te Deventer. Zutphen 11-29. Spitzers, T.A., 1996: Nederzettingsontwikkelingen in Deventer tot 1200, J.R.M. Magdelijns e.a., Het Kapittel van Lebuinus in Deventer, Nieuwegein 88-103. Spitzers, T.A., 2001: Archaeological Data on Domestic Architecture in Deventer from the 9th to 15th Centuries, Lübecker Kolloquium zur Stadtarchäologie im Hanseraum III. Lübeck 197-211 Spitzers, T.A., 2006: BAAC-rapport 99-2006 ‘1100 jaar bouwen en leven in de Polstraat’ Deventer. Vermeulen, B., 2006: Deventer, Centrum, Muggeplein 10, H. Clevis e.a. (red.), Overijssels Erfgoed, Archeologische en Bouwhistorische Kroniek 2005. Zwolle 12-13. Vermeulen B., 2006: Razende mannen, onrustige vrouwen, Rapportages Archeologie Deventer 17. Deventer 60-62.

Bijzondere funderingen onder de oudste stenen huizen in Deventer

03-2012 binnenwerk.indd 209

|

209

04-06-12 14:56


Rondom de stad

Gemeentelijke archeologie in... West-Friesland Dijken, havens en een eiland in zee: recent archeologisch onderzoek naar het maritieme verleden van West-Friesland Christiaan Schrickx en Dieuwertje Duijn1

Afb. 1 Kaart van West-Friesland met de gemeenten die aan het samenwerkingsverband deelnemen. Foto: Archeologie West-Friesland, Hoorn.

210

|

Rondom de Stad

03-2012 binnenwerk.indd 210

04-06-12 14:56


Op 1 juni 2010 is de Regionale Samenwerking Archeologie West-Friese Gemeenten, kortweg Archeologie WestFriesland, van start gegaan. De samenwerkende gemeenten zijn op alfabetische volgorde: Drechterland, Enkhuizen, Hoorn, Koggenland, Medemblik, Opmeer en Stede Broec (afb. 1). Sinds de samenvoeging van Medemblik met de gemeenten Andijk en Wervershoof in 2011 behoren ook deze voormalige zelfstandige gemeenten tot de regio. De gemeente Hoorn fungeert als centrumgemeente omdat hier een lange archeologische traditie bestaat. Al in 1960 werd hier de eerste archeoloog aangesteld, toen nog bij het Westfries Museum. De voornaamste taken waren museaal van aard en hiertoe behoorde ook het registreren van vondstmeldingen. Geleidelijk kwam de zorg voor het Hoornse bodemarchief hierbij. In Hoorn kwam een kleine archeologische dienst tot stand met een eigen opgravingsbevoegdheid. Vanuit buurgemeenten werd steeds meer een beroep gedaan op kennis en advies van Hoorn. Daarnaast werden in West-Friesland de versnippering van kennis, een bekend gevolg van de Malta-archeologie, en het gebrek aan synthese als problemen ervaren. Dit leidde tot de wens de inspanningen te bundelen en een kennissterke en een op de regio gerichte organisatie op te zetten. Dit nieuwe samenwerkingsverband beschikt over een eigen opgravingsvergunning. Gedurende het eerste anderhalf jaar van Archeologie West-Friesland zijn diverse archeologische onderzoeken uitgevoerd. Opvallend is dat een groot aantal van deze onderzoeken zich hebben gericht op een aspect van het maritieme verleden van West-Friesland. Dit is geen toeval want de verschillende samenwerkende gemeenten kennen een gezamenlijk maritiem verleden dat overal sporen in de bodem heeft achtergelaten. Het landschap is gevormd door de strijd tegen het water, met als voornaamste prestatie een dijk die volledig West-Friesland omsluit: de WestFriese Omringdijk. Binnen en buiten de dijk liggen havens, sluizen, scheepswrak-

ken en zelfs volledig kunstmatig aangelegde eilanden. De sporen van dit maritieme verleden vormen een speerpunt in de onderzoeksagenda voor de komende jaren. In dit artikel worden kort de eerste resultaten van een aantal onderzoeken belicht die de afgelopen jaren zijn uitgevoerd.

Afb. 2 Scan van de tjalk. Bron: Periplus Archeomare, Amsterdam.

De tjalk van Karsten Hoytes Bij maritieme archeologie wordt al snel gedacht aan scheepswrakken. Toch is scheepsarcheologie een onderzoeksgebied waaraan in West-Friesland nauwelijks iets is gedaan. Binnen de regio valt een zeer groot watergebied (180 km2) waar veel scheepswrakken moeten liggen, maar slechts enkele zijn bekend. Vlakbij Hoorn ligt een wrak dat duidelijk maakt hoe archeologie en geschiedenis elkaar kunnen aanvullen en ĂŠĂŠn boeiend verhaal vertellen. Het wrak is in 2002 bij toeval ontdekt bij een controlemeting met een nieuwe sidescan sonar door Rijkswaterstaat. Op enige afstand van de haven van Hoorn werden de contouren van een middelgroot schip vastgesteld (afb. 2). Via de toenmalige ROB is in 2003 aan amateurduikers van de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) gevraagd het wrak nader te bekijken. Hierbij werd vastgesteld dat het om een circa 18 m lange tjalk ging die nog redelijk gaaf in de bodem aanwezig was. Een stuk spanthout werd geborgen en is dendrochronoloRondom de Stad |

03-2012 binnenwerk.indd 211

211

04-06-12 14:56


Afb. 3 Trekbalk van de 17e-eeuwse houten kade van het Oostereiland in Hoorn. Foto: Archeologie West-Friesland, Hoorn.

gisch onderzocht, maar aangezien op deze plank geen spinthout aanwezig is, leverde dit alleen een postquem datering van na 1647 op. Het schip kan vele decennia of zelfs meer dan een eeuw later zijn gebouwd. De lading bleek nog aan boord te zijn en hiervan is een gedeelte geborgen. De hoofdlading bestond uit gele bakstenen, dakpannen, vorstpannen en groen en geel geglazuurde plavuizen. Daarnaast bleek nog een bijlading van majolica-borden aanwezig te zijn. De blauw beschilderde borden met bijbelse voorstellingen, landschappen, bloemen en vogels zijn een typisch 18e-eeuws Fries product. Twee borden zijn voorzien van een tekst. Op de ene staat ‘Eet met smaak 1752’ en op de andere ‘Een oog in ’t zeil Makkum 1752’. Dit laatste bord bleek de

sleutel tot het ontrafelen van het verhaal achter het scheepswrak. Bij toeval was één van de archeologen uit Hoorn een vermelding in een oude kroniek tegengekomen van een tjalk die in 1752 niet ver van de haven van Hoorn was gezonken. In de tekst staat de locatie waar het schip ten onder is gegaan precies vermeld en die plaats komt geheel overeen met de locatie waar het wrak is gevonden. Dankzij deze bron weten we nu exact wanneer de tjalk is gezonken, wie de eigenaar en de schipper waren, wat de lading was en waar de tjalk vandaan kwam. In de tekst staat namelijk dat “Den 3den der vorige Slagtmaend, des morgens tusschen 2 en 3 uren, is kort voor deze Stad gezonken het Tjalk-schip van Karsten Huitjes, komende van Makkum herwaert, en geladen met 30000 Metselsteenen en eenige duizend Dakpannen”. De toedracht van het noodlottige ongeval wordt in de tekst ook beschreven: “Het zinken van dit Vaertuig geschiedde zoo onverwacht en schielyk, dat de Schipper, zynde de Zoon van den voorn. K. Huitjes, en deszelfs Knecht zich naeuwelyks in hun bootjen konden behouden.” Archeologie West-Friesland heeft in 2010 het initiatief genomen om

Afb. 4 Schoonmaken van de kademuur in de Noorderhavendijk in Enkhuizen. Foto: Archeologie West-Friesland, Hoorn.

212

|

Rondom de Stad

03-2012 binnenwerk.indd 212

04-06-12 14:56


alle informatie over de tjalk boven water te krijgen en dit unieke verhaal naar buiten te brengen. Hierbij bleek onder meer dat de in de tekst genoemde Karsten Huitjes een schipper uit Makkum was die daar onder de naam Karsten Hoytes door het leven ging. Hij woonde met zijn gezin in een klein huisje aan de haven, niet ver van de majolicabakkerij van Tichelaar waar de borden zijn gemaakt. Dit multidisciplinaire onderzoek heeft geresulteerd in de publicatie ‘Gezonken als een baksteen’.2 Het Oostereiland in Hoorn De tjalk van Karsten Hoytes zonk in het zicht van de haven van Hoorn en ligt daar al meer dan 250 jaar op de bodem van het huidige Markermeer. Als alles goed was gegaan, had de tjalk via het Oostergat de havens van Hoorn bereikt. Hier lag een aantal eilanden die in de 17e eeuw kunstmatig in zee waren aangelegd. Op het Westereiland en De Haai stonden diverse houtzaagmolens om het aangevoerde hout uit het Oostzeegebied direct te verwerken. Het Oostereiland was in de 18e eeuw de basis van de Admiraliteit. Later werden de gebouwen gebruikt als gevangenis. De restauratie van het complex en de herinrichting van het eiland boden in 2009 de mogelijkheid om een archeologisch onderzoek te verrichten. De voornaamste doelstelling van het onderzoek was om te achterhalen wanneer en hoe het Oostereiland is aangelegd. Uit historische bronnen is dit namelijk niet bekend, ondanks intensief archiefonderzoek dat in het kader van de rapportage is uitgevoerd. De aanleg was een knap staaltje waterstaatkundig werk want men moest een gebied in zee afdammen, droogpompen en aanplempen. De oudste havens van Hoorn lagen al buitendijks, maar deze zijn uitgegraven in voorland dat aanwezig was. Deze havens werden dus niet in zee aangelegd. De buitendijkse uitbreidingen in zee vingen aan in 1608 toen besloten werd tot de aanleg van de Buitenluiendijk met binnen die dijk een nieuwe grote haven. Dankzij de

uitvinding van een verbeterd model baggermolen in 1631 door de Hoornse burger Jan Jansz Nieng kon binnen de paaldammen grootschalig worden gebaggerd om de havens geschikt te maken voor schepen met een grote diepgang. In 1648 werd een zeer grote opdracht verstrekt: het opdiepen van 50.000 last modder uit de Westerhaven. Waarschijnlijk is toen besloten om rondom de Westerhaven eilanden op de plek van al bestaande paaldammen aan te leggen. Het Oostereiland (295 m lang en 85 m breed) aan de oostkant van de Westerhaven werd als eerste aangelegd en in 1655 werd een verzoek bij het stadsbestuur ingediend om op dit eiland een taanderij te mogen bouwen. Bij het archeologisch onderzoek is een sleuf aangelegd haaks op één van de oevers van het eiland. Op de oorspronkelijke Zuiderzeebodem was een zware grenenhouten trekbalkconstructie aanwezig

Afb. 5 Profiel Breedstraat in Enkhuizen met vloerniveaus van een 13e-eeuws huis bovenop de dijk. Foto: Archeologie West-Friesland, Hoorn. Afb. 6 De Zuiderdijk even ten oosten van Hoorn met versterking met palen. Foto: Archeologie West-Friesland, Hoorn.

Rondom de Stad |

03-2012 binnenwerk.indd 213

213

04-06-12 14:56


Afb. 7 Bodem van een Italiaanse schotel, Doelenlaantje in Enkhuizen in 2010. Foto: Archeologie West-Friesland, Hoorn. Afb. 8 Bodem van een Franse plooischotel, archeologische begeleiding van de rioolwerkzaamheden in Enkhuizen in 2010. Foto: Archeologie WestFriesland, Hoorn.

die dateert van de aanleg van het eiland. Deze bestond uit drie onderdelen: een horizontale balk, een verticale paal en een schuin geplaatste schoor (afb. 3). De drie onderdelen waren door middel van inkepingen en ijzeren nagels aan elkaar verbonden. Waarschijnlijk waren op vaste afstanden dergelijke trekbalkconstructies aanwezig die een beschoeiing rondom het eiland in de bodem verankerden. Een dendrochronologisch monster van de trekbalk leverde als kapdatum 1639 op. Dit laat de mogelijkheid open dat al in 1639 of 1640 is begonnen met de aanleg van het Oostereiland. Over de aangetroffen trekbalk lag een kleidijkje en daar weer tegenaan een stadsafvalpakket. Uit dit afval is een hoeveelheid vondsten geborgen, waaronder Italiaanse, Franse en Portugese faience en Chinees porselein. Opvallend zijn bovendien de scherven van biscuit van majolica-borden van een plateelbakker uit Hoorn. Vermeldenswaard is verder een stuk schil van een kokosnoot die vermoedelijk via de WIC uit bijvoorbeeld Brazilië naar Hoorn is gekomen. De sluitdatum van het complex is goed te bepalen op basis van de aanwezige tabakspijpen. Op typologische gronden kunnen alle pijpen worden gedateerd in de periode 1640-1650.3 Dit levert een sluitdatum omstreeks 1650 op. Dit bevestigt de veronderstelde aanleg in de periode 1648-1655. In 2012 krijgt het onderzoek een vervolg op de zuidelijke kop van het eiland. Daar

214

hebben in de 17e en 18e eeuw twee traankokerijen gestaan. Beide zijn gebouwd voor 1660 en de laatste is ontmanteld in 1757 toen de Admiraliteit hier een scheepswerf liet bouwen. De oudste haven van Enkhuizen In Hoorn vond uitbreiding van het havengebied in de 17e eeuw buitendijks plaats door uitbaggeren, opwerpen van dijken en aanleg van eilanden in zee. In Enkhuizen lagen de meeste havens juist binnendijks. De oudste haven van de stad, daterend uit 1362, kon in 2010 worden onderzocht naar aanleiding van rioolwerkzaamheden. De smalle haven had oorspronkelijk een lengte van circa 650 m, met aan weerszijden een sluis die alleen in geval van hoog water of storm werd gesloten. In de 16e eeuw – volgens historische bronnen in of kort na 1544 – dempte men het middelste stuk van de haven zodat hier een marktplaats kon worden ingericht. In 1727 werd ook het noordelijke deel van de haven dichtgegooid. Tegenwoordig is alleen nog water aanwezig in het zuidelijk deel van de haven: de Zuiderhavendijk. Het vernieuwen van het riool op de locatie van het gedempte deel van de haven is archeologisch begeleid en hierbij zijn diverse resten van de verdwenen haven aangetroffen. Ter plaatse van de Kaasmarkt en Nieuwstraat, het middelste stuk van de haven, zijn de oudste resten teruggevonden, namelijk een houten kadebe-

| Rondom de Stad

03-2012 binnenwerk.indd 214

04-06-12 14:56


schoeiing aan weerszijden van de huidige straat. De beschoeiing dateert waarschijnlijk uit het eerste kwart van de 16e eeuw en bestond uit eiken palen waartegen brede planken waren bevestigd. Verder kwamen restanten van een bakstenen boogbrug tevoorschijn op de plaats waar de Westerstraat, de hoofdstraat van Enkhuizen, de haven kruiste. De brug was bijna 7 m lang en had een doorvaartbreedte van 3,92 m, oftewel precies één Drechterlandse roede. In de hoeken van de brug waren blokken kalksteen uit België of Frankrijk verwerkt. Het moet één van de eerste bakstenen bruggen van Enkhuizen zijn geweest. In het noordelijke deel van de haven, de Noorderhavendijk, is de houten kadebeschoeiing omstreeks 1600 vervangen door een bakstenen kademuur (afb. 4). Deze muur was gebouwd van gele bakstenen en bevindt zich nog grotendeels in de grond. De kademuur bleek in de loop van de 17e eeuw te zijn hersteld door een nieuwe muur tegen de bestaande muur aan te metselen. De kademuur was hierna ongeveer 1 m dik. Dijkbouw De oudste haven van Enkhuizen lag binnendijks evenwijdig aan de Breedstraat. Deze straat maakt onderdeel uit van de West-Friese Omringdijk. In verband met de rioolwerkzaamheden werd een sleuf dwars door de Breedstraat heen gegraven en konden de bovenste 2 m van het dijkprofiel worden onderzocht (afb. 5). Hieruit bleek dat de top van de oudste kern van de dijk niet onder de Breedstraat ligt, maar precies ten westen hiervan onder de huizen aan deze zijde van de straat. Op de top van de oudste kern werden de resten van een huis uit de 13e eeuw aangetroffen, namelijk een opeenstapeling van kleivloeren en haardplaatsen. Het huis is dus gebouwd op de top van de dijk, het hoogste punt in het landschap en daarmee een relatief veilige plaats om te wonen in het natte West-Friesland. De 13e-eeuwse sporen bevonden zich direct onder het maaiveld, waaruit kan worden opgemaakt dat de dijk in die tijd

al zijn huidige hoogte had bereikt (2 tot 2,5 m boven NAP). In de periode hierna is de dijk alleen verbreed. Wanneer men precies is begonnen met de bouw van de dijk langs de huidige Breedstraat valt nog niet goed te zeggen. Onder het 13e-eeuwse woonniveau vlak onder het maaiveld bevinden zich vrijwel zeker oudere woon-/ loopniveau’s. Verondersteld wordt dat hier in ieder geval rond 1200 al een lage dijk lag, wat zou betekenen dat de Breedstraat één van de oudste nog bestaande stukken van de zeewerende Omringdijk is. De oudste dijken waren gemaakt van klei, plaggen of zeer compact veen. Dit laatste is bijvoorbeeld geconstateerd bij een 14e-eeuwse dijk in Hoorn. Bij een opgraving in 2010 aan de Westerdijk in de binnenstad van Hoorn kon een profiel door deze dijk worden aangelegd.4 De kern van de dijk blijkt zich ook hier onder de bebouwing van de Westerdijk te bevinden. De dijk is zeer waarschijnlijk aangelegd als direct gevolg van de grote stormvloed van 1375. Dit was één van de zwaarste stormvloeden waar Holland door is getroffen en vermoedelijk heeft de oude dijk tussen Hoorn en Schardam hierbij ernstige schade opgelopen. Besloten werd tot de aanleg van een grote inlaagdijk, de Westerdijk, waarbij circa 700 ha werd buitengedijkt. Het land buiten de dijk werd van nieuwe kaden voorzien en heeft nog een tijd lang bestaan als Scharwouderkoog. Afb. 9 Kan van Portugese faience, opgraving Fruittuinen in Enkhuizen. Foto: Archeologie WestFriesland, Hoorn.

Rondom de Stad |

03-2012 binnenwerk.indd 215

215

04-06-12 14:56


De Westerdijk was op de opgravingslocatie een veendijk van ongeveer 2,5 m hoog. Dit veen is waarschijnlijk ergens buitendijks vandaan gehaald en bevatte geen vondsten. De dijk is vervolgens diverse malen binnendijks verbreed door het opwerpen van plaggen- en kleilagen. Omstreeks 1550 vestigde zich ‘Outger pottebacker’ aan het Achterom en hij liet een bijgebouw op de Westerdijk neerzetten. Op het erf zijn kuilen en afvallagen met veel ovensteunen gevonden. Het gebouw is kenmerkend voor de bebouwing op de Westerdijk in de 17e en 18e eeuw: hier stonden weinig woonhuizen en vooral eenvoudige gebouwen als werkplaatsen, schuren en stallen. Naarmate de zee verder oprukte en steeds meer voorland verdween, moesten de zeewerende dijken steeds verder worden versterkt. Op zeker moment is men overgegaan op grootschalig gebruik van houten palen. In 2008 is een zware paalwering van de Zuiderdijk even ten oosten van Hoorn archeologisch onderzocht.5 Aan de zeekant van de dijk lag in de 17e eeuw een grote uiterdijk van circa 138 ha die tot het grondgebied van Westerblokker behoorde. De dijk was dus geen direct zeewerende dijk en dus in feite een slaperdijk. De situatie veranderde drastisch ten gevolge van twee stormvloeden in Afb. 10 Bord van faience uit Sevilla in Spanje, Blauwe Berg in Hoorn in 2010. Foto: Archeologie West-Friesland, Hoorn.

216

1702 en 1715 waarbij de uiterdijk werd verzwolgen door de zee. Bij het onderzoek bleken aan de buitenkant van de dijk vijf rijen palen aanwezig te zijn met een zinkstuk van wilgentenen en een pakket sparren. Op het eerste gezicht lijkt de constructie in één keer te zijn aangelegd, maar bij de uitwerking is gebleken dat de situatie veel ingewikkelder is (afb. 6). Door een koppeling van historisch en dendrochronologisch onderzoek was het mogelijk te achterhalen wanneer en hoe de constructie tot stand is gekomen. Het onderzoek is van groot belang voor ons inzicht in de geschiedenis van de dijkbouw. Daarnaast heeft het onderzoek veel informatie opgeleverd over de toegepaste houtsoorten en de herkomst van het hout. De eerste rij (grenen) palen is geslagen in de periode 1697-1700. Kennelijk werd al eind 17e (dus nog voor de genoemde stormvloeden) een dijkversterking noodzakelijk geacht. Vervolgens werd in de periode 1701-1706 een rij eiken palen tussen de dijk en de grenen palen geslagen. De grenen palen vormden het buitenhoofd en de eiken palen het binnenhoofd van de dijkversterking. De tussenruimte werd opgevuld met sparren met daarop puin. Zowel het buiten- als het binnenhoofd zijn vervolgens met nieuwe rijen palen versterkt, waarbij de laatste rij palen in 1783 is geslagen. Het buitenhoofd was oorspronkelijk voorzien van een gording (een houten dwarsbalk) en planken die niet in de bodem bewaard zijn gebleven. Vanaf de jaren ’30 van de 18e eeuw begon een nieuwe fase in de dijkbouw met de toepassing van Noorse keien. Aanvankelijk werden deze alleen als klipstenen gestort ter bescherming van de palen. Later in de 18e eeuw werden stenen glooiingen gemaakt. Het zinkstuk dat bij de opgraving is aangetroffen dateert uit 1783 en is de basis voor een glooiing van Noorse keien. De versterking met palen bleef bestaan totdat in de 19e eeuw de dijk grootschalig werd opgehoogd met puin. Tegenwoordig is nergens meer een paaldijk te zien, maar in het verleden is veel hout in de dijk verwerkt. Dit stopte niet in

| Rondom de Stad

03-2012 binnenwerk.indd 216

04-06-12 14:56


de jaren ’30 van de 18e eeuw toen veel palen bleken aangevreten door de paalworm. De Noorse keien vervingen namelijk aanvankelijk niet de palen, maar dienden als bescherming van de palen. In 2011 en 2012 zijn de werkzaamheden die het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier aan de Zuiderdijk heeft uitgevoerd door Archeologie West-Friesland begeleid. De Zuiderdijk is het zuidoostelijke deel van de Westfriese Omringdijk tussen Hoorn en Enkhuizen. Delen van de dijk zijn afgegraven, verbeterd, aangevuld en verbreed. Dit bood de mogelijkheid om op een aantal locaties de opbouw van de dijk te bestuderen. Tevens kon een zogenaamde spuiter, een 17e-eeuwse bakstenen inlaat in de dijk om bij laag water het peil in de sloten binnendijks op niveau te houden, worden opgegraven.6 Daarnaast zijn onder andere diverse dijkhuizen, een dijkmagazijn en een buitendijkse stolpboerderij onderzocht. De werkzaamheden zijn nog maar net afgerond en de uitwerking is nog in volle gang. Van overzee Direct en indirect was een groot deel van de bevolking van West-Friesland bij de zeevaart betrokken. Archeologisch is weinig van de overzeese handel terug te vinden. Een uitzondering vormen de scherven van importkeramiek: uit de bodem van heel West-Friesland komen scherven van Franse, Portugese, Spaanse, Italiaanse en Aziatische herkomst naar boven. De voorbeelden van dergelijke stukken zijn eindeloos en wij zullen ons hier daarom beperken tot een aantal bijzondere en nog niet gepubliceerde vondsten uit de afgelopen jaren. Italiaanse faience wordt erg veel gevonden in West-Friesland, met name de producten in Compendiario en Berrettino-stijl. Voorwerpen met andere soorten decoratie zijn een stuk zeldzamer. Een voorbeeld van een dergelijk object is de spiegel van een schotel in calligrafico naturalisticostijl, die is gevonden in een afvalkuil aan het Doelenlaantje in Enkhuizen (afb. 7).

Op de schotel staan een haas, hond en leeuw geschilderd. Het stuk dateert uit de periode 1600-1650. Sinds enkele jaren is bekend dat een bepaald type faience is gemaakt in Frankrijk. Sindsdien worden scherven regelmatig als zodanig herkend. Bij de rioolbegeleiding in Enkhuizen is bijvoorbeeld de spiegel van een plooischotel met daarop een buste van een man gevonden (afb. 8). De schotel is vermoedelijk gemaakt in Nevers in Frankrijk in de periode 16001650.7 Portugese faience kwam vermoedelijk mee als bijlading op de schepen die zout uit Portugal haalden. Scherven van deze keramieksoort worden in West-Friesland regelmatig aangetroffen (af b. 9). Een voorbeeld is een kan uit de vulling van de Nieuwe Haven in Enkhuizen. Zowel de vorm als de beschildering op de buik met twee herten en twee everzwijnen is uitzonderlijk. Op het bouwterrein van de nieuwbouwwijk De Blauwe Berg vlak buiten het oude centrum van Hoorn is een groot fragment gevonden van een faience bordje dat waarschijnlijk is geproduceerd in Villa Nova in Portugal (afb. 10).8 De meeste Portugese faience die wij in Nederland vinden, is gemaakt in Lissabon. Deze faience was bestemd voor de export. Het gewone gebruiksgoed van faience waarvan het Afb. 11 Bodem van een kom uit NorthDevon, ZuidwestEngeland, opgraving Fruittuinen in Enkhuizen. Foto: Archeologie WestFriesland, Hoorn.

Rondom de Stad |

03-2012 binnenwerk.indd 217

217

04-06-12 14:56


bordje een voorbeeld is, komt in Nederland zelden voor. Een uniek geval is tot slot de bodem van een roodbakkende kom met decoratie in sgraffito-techniek, gevonden in de vulling van de Nieuwe Haven van Enkhuizen. Het baksel wijkt sterk af van de Nederlandse producten van rood aardewerk en de herkomst van het stuk was daarom aanvankelijk een raadsel. Het bord blijkt te zijn gemaakt in één van de pottenbakkerscentra (Barnstaple, Bideford en Great Torrington) in North Devon in Engeland in de periode 16601700.9 Het decor op het bord is één van de meest voorkomende wijzen van decoratie in die centra: een rozet van zes bladeren in sgraffito-techniek (afb. 11). De bladeren zijn met behulp van een passer uitgezet. Ondanks de handelscontacten van de Hollandse havensteden met bijvoorbeeld Exeter, de hoofdstad en belangrijkste haven van Devon, wordt nagenoeg

geen Engels aardewerk uit de 17e eeuw in Nederland gevonden. Slot Dit artikel geeft kort een overzicht van de resultaten van een aantal onderzoeken die de afgelopen jaren in West-Friesland zijn verricht, en laat zien hoe het maritieme verleden het bodemarchief van West-Friesland heeft gevormd. Vooralsnog hebben de meeste opgravingen plaatsgevonden in de steden Hoorn en Enkhuizen, maar de dorpsarcheologie zal de komende jaren zeker ook een speerpunt zijn om echt invulling te geven aan de doelstelling om een WestFriese archeologie te bedrijven. Archeologie West-Friesland, VVH-Erfgoed Gemeente Hoorn Nieuwe Steen 1 1625 HV Hoorn c.schrickx@hoorn.nl

Noten 1. Christiaan Schrickx en Dieuwertje Duijn werken beide als archeoloog bij Archeologie West-Friesland, een regionaal samenwerkingsverband van zeven gemeenten in oostelijk West-Friesland. 2. Bartels, M.H. e.a., 2011. 3. Met dank aan Jan van Oostveen. 4. Schrickx, C.P., 2011. 5. Schrickx, C.P., 2010. 6. Bartels, M.H., 2011b. 7. Jaspers, N.L., 2007. 8. Met dank aan Tânia Manuel Casimiro. 9. Met dank aan John Allan (Exeter Archaeology) en Chris Jarrett (Pre-Construct Archaeology) voor de determinatie. Literatuur Bartels, M.H., 2011a: Zeven keer door de Zuiderdijk, De eerste resultaten van het archeologisch proefsleuvenonderzoek in het kader van het dijkversterkingsprogramma tussen Hoorn en Enkhuizen (West-Friesland). In: West Frieslands Oud en Nieuw 78, 69-77. Bartels, M.H., 2011b: Zoute inlaat in een zoete polder. Archeologisch onderzoek naar ‘De Spuiter’ door de Westfriese Omringdijk tussen Oosterleek en Venhuizen. Archeologie in West-Friesland 2. Bartels, M.H. e.a., 2011: Gezonken als een baksteen. De schipbreuk van de tjalk van de Friese schipper Karsten Hoytes op 3 november 1752. Archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek naar een gezonken vrachtvaarder in het Hoornse Hop. Hoorn. Duijn, D.M., 2011: Rioolbegeleiding Noorderhavendijk tot Compagniesbrug. In: Steevast 2011. Duijn, D.M., 2011: Enkhuizen, rioolbegeleiding Noorderhavendijk tot Compagniesbrug, in Archeologische kroniek over Noord-Holland 2010. Duijn, D.M., 2011: Schatten uit het riool. Vierhonderd meter archeologisch onderzoek tijdens rioolwerkzaamheden in Enkhuizen. Archeologie in West-Friesland 1. Jaspers, N.L., 2007: Met de Franse slag. Franse compendiariofaïence uit Nederlandse bodem (ca. 1600-1660). Vormen uit Vuur 2007/4, 2-16. Schrickx, C.P., 2010: Vondsten op de locatie Vogelpoel. In: Oud Hoorn 32 (2010-3), 140-143. Schrickx, C.P., 2010: Een kommerlijkste toestand en groot gevaar. Archeologie en historie van de West-Friese Omringdijk tussen Hoorn en Schellinkhout. West-Friese Archeologische Rapporten 16. Schrickx, C.P. en D.M. Duijn, 2010: Zeelieden, bedelaars en gevangenen op een eiland in de Zuiderzee. Cultuurhistorie en archeologie van het Oostereiland in Hoorn. West-Friese Archeologische Rapporten 20. Schrickx, C.P., 2010: Hoorn, Oostereiland. In: Archeologische kroniek van Noord-Holland van 2009, 52-53. Schrickx, C.P., 2011: Van pottenbakkerij tot steenhouwerij. Archeologisch onderzoek op de percelen Westerdijk 11-17 in Hoorn. West-Friese Archeologische Rapporten 30.

218

| Rondom de Stad

03-2012 binnenwerk.indd 218

04-06-12 14:56


Literatuurrubrieken

Recensies Jerzy Gawronski (ed.), Amsterdam Ceramics. A city’s history and an archaeological ceramics catalogue 11752011. Amsterdam 2012. ISBN 978-905937-267-2. Geïll., 334 pag., € 39,50. Marco Vermunt en Alexander van der Kallen, Opgravingen in Bergen op Zoom. Matrijs, Utrecht 2012. ISBN 978.90.5345.447.3. Gen., geïll., 160 pag., € 24,95. M.J. Groenendijk, Graven in Gouda. Een archeologische stadsgeschiedenis. Gemeente Gouda 2011. ISBN 978-9075167-07-8. Geïll.,95 pag., € 14,95. Maarten Dolmans, Frans Hermans en Willem Willems (red.), Gemma Jansen (beeldred.) en Paul van der Heijden (eindred.), Venlo Vennelo Sablones. Twintig eeuwen wonen aan de Maas (Publicaties Gemeentearchief Venlo nr. 12). Venlo 2012. ISBN 978-78038-00-9. Geïll., 312 pag., € 24,95. Hoewel de gemeentelijke bezuinigingen als een donkere wolk boven de lokale archeologie hangen en links en rechts slachtoffers beginnen te eisen en ook de sponsors het steeds vaker laten afweten, is men er her en der toch weer in geslaagd om plaatselijk archeologisch onderzoek door middel van een fraai vormgegeven publieksboek in de schijnwerpers te zetten. Ik laat er hier een viertal de revue passeren, in alfabetische volgorde: Amsterdam, Bergen op Zoom, Gouda en Venlo. Amsterdam Ceramics heeft niet zozeer het archeologische onderzoek in die stad tot onderwerp, maar is een Engelstalige catalogus met een selectie van 1247 stuks ceramiek die in de loop der jaren in onze hoofdstad bij archeologisch onderzoek tevoorschijn zijn gekomen. Het boek waarin dat aardewerk wordt behandeld, Amsterdam Ceramics, is

samengesteld door de archeologen van Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) onder leiding van Jerzy Gawronski. Als inleiding op de catalogus bevat Amsterdam Ceramics negen hoofdstukken over de ontwikkeling van Amsterdam in de periode 11752011. Zaken als stedenbouw en bevolkingstoename komen aan bod in relatie tot onder meer handel, economie en cultuur. Per periode worden toonaangevende archeologische vindplaatsen en vondsten besproken. De chronologie van deze stedelijke geschiedenis is de basis voor de catalogus. Speciaal voor de Nederlandstalige lezers zijn de inleidende negen hoofdstukken als PDF-document te downloaden op http://www.lubberhuizen.nl. Bij het maken van een keuze heeft men vooral gezocht naar variatie in de vormgeving en de herkomst van het materiaal. Zo is het vaak fraaie importaardewerk uit bijvoorbeeld Frankrijk, Italië en het Iberisch schiereiland sterk vertegenwoordigd. Het boek geeft daardoor een fraai beeld van de verscheidenheid van het gebruiksaardewerk in Amsterdam vanaf het einde van de 12e tot in de 21e eeuw. Jammer is dat de voorwerpen niet op schaal zijn afgebeeld en de beschrijving ervan uiterst summier is. Achterin het boek bevindt zich weliswaar een lijst met – voor zover van toepassing – vondstnummer, vindplaats, datering en typologie volgens het Deventer systeem, maar een nadere verwijzing naar de plaats of publicatie waar meer informatie over de betreffende vondst of vindplaats te vinden is, waarom aan een object een bepaalde datering wordt gegeven of aan een productiecentrum wordt toegeschreven en de frequentie waarmee een bepaald voorwerp of type in een bepaalde periode of op een vondstlocatie voorkomt, ontbreekt. Voortschrijdend inzicht levert voor veel vondsten nu bijvoorbeeld een andere plaats van herkomst dan in eerdere publicaties is vermeld. Op zich is daar niets

Afb. 1 Amsterdam Ceramics. Cover van het besproken boek.

Literatuurrubrieken |

03-2012 binnenwerk.indd 219

219

04-06-12 14:56


Afb. 2 Opgravingen in Bergen op Zoom. Cover van het besproken boek.

Afb. 3 13e-eeuws potmakersafval uit Bergen op Zoom. Uit: Opgravingen in Bergen op Zoom.

220

mis mee, maar verwijs dan in ieder geval naar de latere publicaties waarin dat nieuwe inzicht wordt onderbouwd. Persoonlijk vind ik Amsterdam Ceramics een gemiste kans. De enorme berg materiaal die uit de Amsterdamse bodem tevoorschijn is gekomen verdient meer aandacht dan alleen een prentenboek waaruit de grote variatie aan vormgeving en herkomst van de ceramische bodemvondsten blijkt. Of moeten we dit boek zien als een groots opgezette PR-stunt met de bedoeling gelden en onderzoekers generen die alsnog met die bonte verscheidenheid van serviesgoed aan de slag gaan? Het jubileum van een plaatselijk gezelschap amateurarcheologen ligt aan de basis van het onlangs verschenen fraaie boekwerk over het archeologische onderzoek in Bergen op Zoom. Opvallend is dat weinig uit dit boek herinnert aan de resultaten van 40 jaar activiteiten door die amateurarcheologen. Die amateurs komen niet aan het woord en het boek is geheel samengesteld door de stadsarcheoloog en diens assistent. Het boek heeft voornamelijk betrekking op het onderzoek dat dit even enthousiaste als actieve duo gedurende de afgelopen 20 jaar heeft verricht en de vaak sensationele bevindingen die daarbij zijn gedaan. Voorbeelden zijn de verschillende schatvondsten, een Romeinse cultusplaats waarin miniatuur amforen zijn geofferd, de ontdekking van de locatie van voorheen slechts uit histo-

rische bronnen bekende vroeg 16e-eeuwse majolicabakkerijen en de resultaten van het DNA-onderzoek aan de skeletten van pestleiders. In het boek komen verschillende thema’s aan bod die een blik door eeuwen geschiedenis van Bergen op Zoom geven: het ontstaan van de stad, de middeleeuwse vuilverwerking, de vestingwerken en de lokale potmakersnijverheid. De geschiedenis voor de stadswording is nog met veel onduidelijkheden omhuld, maar ook daarover begint meer bekend te worden. In het boek geeft een kaartje de pre-stedelijke situatie in de Middeleeuwen weer. Over de toelichting daarop en de discussie daarover biedt het boek echter weinig info. Die heeft Marco Vermunt nog geen maand later gegeven in De Waterschans, het tijdschrift van de Geschiedkundige Kring van Bergen op Zoom (42e jrg., maart 2012, 8-15). Het boek is rijkelijk met foto’s en situatieschetsen geïllustreerd, terwijl tekeningen een beeld moeten geven van het wonen en werken in vervlogen tijden. Soms reikt de fantasie van de artiesten wat ver wanneer specifieke kennis ontbreekt, tenzij bijvoorbeeld de lokale pottenbakkers werkelijk het potgoed in een soort pizza-oven hebben gebakken. De geschiedenis van de archeologie in Gouda gaat terug tot 1881, toen daar het Kaaspakhuis werd opgegraven, waarmee een zoektocht naar vermeende onderaardse gangen van start is gegaan. In 1938 wordt die zoektocht vervolgd met een opgraving op het Houtmansplantsoen. Jaren van archeologisch onderzoek zijn daarop gevolgd. Inmiddels is een schat aan informatie over de stad verkregen. Belangrijk zijn de onderzoeken geweest die in het verleden door de Archeologische Vereniging Golda zijn uitgevoerd. Nu is het gemeentearcheoloog Maarten Groenendijk die er de scepter zwaait. In Graven in Gouda wordt de geschiedenis van die stad toegelicht vanuit een archeologisch perspectief: hoe is de stad ontstaan, wanneer zijn hier mensen gaan wonen en wat vinden we daar nu nog van terug in de bodem? Maar ook: hoe heeft het archeologische onderzoek in Gouda zich ontwikkeld? Het is juist dat aspect waarin dit boekje zich van de andere onderscheidt: een belangrijke plaats is ingeruimd voor toeliching op de rol en het belang van de archeologie. Maarten laat het publiek niet alleen achterom kijken en focussen op het verleden van de stad, maar hij laat zijn publiek ook vooruit kijken en staat daarbij uitgebreid stil bij de archeologische onderzoeksagenda voor Gouda met de bijbehorende onderzoeksthema’s en -vragen.

| Literatuurrubrieken

03-2012 binnenwerk.indd 220

04-06-12 14:56


Daarnaast komen de grootse, kleinste, leukste, raarste, belangrijkste en meest opzienbarende opgravingen en vondsten aan de orde, zoals het onderzoek aan het Bolwerk en de voormalige brandweerlocatie, waar ooit het Clarissenklooster stond. Tal van literatuurverwijzingen en een literatuurlijst nodigen de lezer uit zich meer gedetailleerd in de geschiedenis van de stad te verdiepen. Van een geheel andere orde is het publieksboek Twintig eeuwen wonen aan de Maas, met daarin bijdragen van Martin Bergevoet, Sef Derkx, Xavier van Dijk, Maarten Dolmans, Birgit Dukers, Harry van Enckevort, Paul van der Heijden, Elly N.A. Heirbaut, Frans Hermans, Hein Hundertmark, Bart Klück, Paul Moors, Piet Pepels, Jos Schatjore, Jacob Schotten, Henk van der Velde en Leo Verhart. Niet alleen het grote aantal medewerkers valt op, maar ook de omvang van de bundel: een formaat van 25 x 33 cm, ruim 300 pagina’s dik en meer dan 400 afbeeldingen. Aanleiding voor dit boek is de grote archeologische opgraving aan de Venlose Havenkade langs de Maas. In de zomer 2010 verscheen het wetenschappelijke verslag van dat onderzoek, met veel nieuws over het Romeinse verleden van Venlo, maar ook over de middeleeuwse periode, zoals de vondst van een 13e-eeuwse mikwe, een joods ritueel bad. Het nu verschenen boek is bedoeld als meer toegankelijke publicatie voor een breder publiek. Van begin af aan stond vast dat dit publieksboek niet alleen maar een samenvatting van het eerder verschenen verslag moest worden, maar een op zichzelf staande publicatie waarin specialisten hun licht laten schijnen over de vondsten en de geschiedenis van de bewoning aan de Maas. De resultaten van de opgraving vormen dan wel de aanleiding tot dit boek, maar de onderwerpen gaan nu veel dieper en verder. Ze vertellen over de belangrijkste episoden uit de bewoningsgeschiedenis aan de Maas in Venlo, vanaf de Prehistorie tot nu. Onder de eindredactie van Paul van der Heijden is dan ook uiteindelijk een gevarieerde bundel van artikelen tot stand gekomen, met wezenlijk nieuwe inzichten en verrassende theorieën over de geschiedenis van Venlo. Tot slot bevat het boek twee artikelen over hedendaagse, kunstzinnige interpretaties van het Venlose verleden.

Borgharen – Pasestraat. Onderzoek 2008-2009 (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 189). RCE, Amersfoort 2011. ISBN 978 90 5799 184 4. Geïll., 215 pag. (zie voor het volledige rapport: www.cultureelerfgoed.nl). In 2008 en 2009 heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), samen met de gemeente Maastricht en de Universiteit van Amsterdam (UvA), aan de Pasestraat te Borgharen (gemeente Maastricht) een definitief onderzoek uitgevoerd naar Merovingische graven. Die graven zijn gelegen op het terrein van een Romeinse villa. Bij eerder uitgevoerd inventariserend onderzoek bleek dat het skeletmateriaal in de graven zo snel degradeert dat maatregelen tegen verder informatieverlies nodig waren. Daarom besloot men om de overblijfselen op te graven en de rest van het terrein in situ te behouden. Het onderzoek moest tevens als proeftuin dienen voor het ontwikkelen en toetsen van methoden en technieken. Het onderzoek wordt in verschillende campagnes uitgevoerd waardoor de kosten worden gespreid en de vraagstelling, onderzoeksstrategie en te hanteren methoden tussentijds kunnen worden bijgesteld. Het nu verschenen rapport presenteert de resultaten van de eerste twee campagnes. Om zo veel mogelijk rendement uit de opgraving te halen, hebben ook onderzoekers van

Afb. 4 Graven in Gouda. Cover van het besproken boek.

Afb. 5 Oorkom met slibdecoratie, 17e eeuw, mogelijk Gouds. Uit: Graven in Gouda.

** *

R.C.G.M. Lauwerier, A. Müller en D.E. Smal (red.), Merovingers in een villa. Romeinse villa en Merovingisch grafveld

Literatuurrubrieken |

03-2012 binnenwerk.indd 221

221

04-06-12 14:56


de Universiteit Leiden, Saxion Next en de Vrije Universiteit bijdragen geleverd aan deze rapportage.

Afb. 6 Venlo, twintig eeuwen wonen aan de Maas. Cover van het besproken boek.

Afb. 7 Merovingers in een villa. Cover van het besproken boek.

222

Bij het veldwerk zijn zestien sporen als grafkuil geïnterpreteerd. Vijf daarvan zijn intensief onderzocht, één graf is na werktijd beroofd (!) en twee zijn slechts gedeeltelijk onderzocht. De zeer intensieve manier van opgraven in combinatie met de inzet van verschillende specialisten heeft een schat aan informatie opgeleverd: niet alleen over het grafveld zelf, maar ook over de formatieprocessen die hier hebben plaatsgevonden. In de graven lagen zowel mannen, vrouwen als kinderen. Bijzonder is dat door de combinatie van fysisch-antropologisch onderzoek en DNA-onderzoek familierelaties zijn aangetoond: vader-dochter en moeder-zoon. Naast elkaar liggende graven van steeds een volwassen man en een volwassen vrouw kunnen duiden op begraven partners. Opmerkelijk is het bundeltje skeletresten van twee jonge kinderen aan het voeteneind van een vrouw (zeker in één geval de moeder): deze kinderen lagen waarschijnlijk eerst enige tijd op een andere plek begraven. De grafinventaris bestaat uit naalden, gespen en riemtongen, sieraden als kralen, oorbellen, een kaurischelp, knikwandpotten, bronzen schalen, een tuimelbeker, een houten kistje, een emmer met daarin weer een bronzen schaal, wapentuig zoals saxen, pijlpunten en een schild en voorwerpen voor persoonlijke verzorging en gebruik zoals kammen en messen. De mate waarin deze attributen in de graven zijn bijgezet varieert aanzienlijk. Zo is een vrouwengraf voorzien van honderden kralen, terwijl een ander er slechts enkele bevatte. Ook zijn in het graf van deze laatste vrouw weinig giften bijgezet, terwijl de kinderen die later in haar graf zijn bijgezet wel allerlei vaatwerk hebben meegekregen. XRF-analyse van de kralen laat zien dat vooral koper, lood en tin de kleurbepalende elementen zijn. Ze zijn in hun metallische vorm of als oxide aangebracht op de al gemaakte kraal, waarna deze opnieuw is verhit om het glazuur te laten harden. De samenstelling van koperhoudende voorwerpen laat zien dat de herkomst ervan zeer divers is. Analyse van de loodisotopen plaatst de vermoedelijke herkomst van het lood uit enkele voorwerpen in Spanje. Dat aanvoer van elders door handel, ruil of anderszins niet ongewoon was, blijkt ook uit een uit de Rode Zee afkomstige kaurischelp die als typisch vrouwelijke amulet in het graf van een ongeveer 11 jaar oud meisje is aangetroffen.

De voorwerpen die met de doden zijn meegegeven duiden op een gebruik van het grafveld in de 6e en 7e eeuw. Bij de aanleg van de graven is rekening gehouden met de toen nog aanwezige Romeinse resten. In welke mate dit is gebeurd en welke overwegingen daaraan ten grondslag hebben gelegen is vooralsnog niet duidelijk. Het tweede doel van het onderzoek was de documentatie en registratie van gegevens over het villaterrein. Hoewel de resten van de villa zo veel mogelijk in situ zijn gelaten en sporen bijvoorbeeld niet zijn gecoupeerd, hebben zowel de ontdekte sporen als het Romeinse materiaal dat bij het onderzoek aan de graven is ontdekt ook nadere inzichten verschaft over de villa en het villaterrein. De wanden van het gebouw waren deels uit baksteen en deels uit leem opgetrokken. Eén of meer vertrekken waren bovendien voorzien van pleisterwerk met decoratie. Daarbij zijn verschillende soorten mortel- en afwerklagen toegepast. Zo kunnen ten minste twee schilderingen worden onderscheiden, mogelijk uit verschillende vertrekken. Voor het schilderwerk zijn diverse pigmenten toegepast met rode, bordeauxrode, gele, zwarte en groene kleuren. Het type wandschildering dat uit de bestudeerde fragmenten naar voren komt sluit aan bij wat in andere Romeinse villa’s in Limburg en elders in Nederland is aangetroffen: paneeldecoraties met rood als basiskleur en eventueel gele en groene lijnen of banden, evenals witgrondige decoraties met rode en zwarte lijnen, banden of motieven. De derde doelstelling van het onderzoek is de opgraving te gebruiken als ‘proeftuin’ voor het ontwikkelen en toetsen van methoden en technieken voor onder andere degradatieonderzoek. In het veld heeft dit geresulteerd in een zeer gedetailleerde manier van opgraven en documenteren, het toepassen van röntgenfluorescentiespectrometrie, maar ook het experimenteren met fotogrammetrie en 3D-scanning. Bij de uitwerking zijn naast de ‘reguliere’ methoden onder andere ook histologische en DNAanalyses uitgevoerd en is er onderzoek gedaan naar de chemische samenstelling van voorwerpen en pigmenten. Die proeftuinfunctie betekent ook dat kleine stukjes pleisterwerk zijn onderzocht en duizenden botfragmenten die normaal als ‘achtergrondfauna’ buiten het onderzoek zouden zijn gehouden, nu inzicht geven in het mogelijk effect op het formatieproces door intrusieve diersoorten zoals vossen, mollen en muizen. Het grootste effect van de gefaseerde aanpak

| Literatuurrubrieken

03-2012 binnenwerk.indd 222

04-06-12 14:56


levert het degradatieonderzoek op. Histologisch onderzoek toont aan dat de sterke achteruitgang van het bot van de begraven personen het gevolg is van degradatieprocessen in de periode vlak na begraving, onder inwerking van ontbindingsvloeistoffen. Daarna is een min of meer stabiele situatie ontstaan. Dit beeld wordt bevestigd door de resultaten van het onderzoek naar het bodemmilieu, het DNA-onderzoek en de C14-dateringen van goed geconserveerde intrusieve dieren uit de grafkuil die min of meer contemporain zijn aan het grafveld. De conserveringsconditie van de bodem voor bijvoorbeeld ijzer blijkt ook gunstig te zijn. Het aanvankelijke idee dat het grafveld acuut door degradatie bedreigd wordt kan daarom worden bijgesteld zodat behoud in situ ook voor een groot deel van het grafveld gerealiseerd kan worden. Aanbevolen wordt dan ook om na een beperkte afrondende campagne de opgraving van het grafveld aan toekomstige onderzoekers over te laten. Wel moeten maatregelen worden genomen tegen de belangrijkste bedreiging van het moment: de illegale graver met metaaldetector en schop. Vermeldenswaard is het laatste hoofdstuk van de rapportage waarin verslag wordt gedaan van de communicatie met de inwoners uit de buurt (Itteren en Borgharen), de bewoners van Maastricht en de provincie Limburg en hoe dit met de vakgenoten is vormgegeven. ** *

G.G. Baaijens, E. Brinckman, P.L. Dauvellier en P.C. van der Velden, Stromend Landschap, Vloeiweidenstelsels in Nederland, KNNV Uitgeverij Zeist, 2011. ISBN 978 90 5011 3892. Geïll., hard cover, 204 pag., € 29,95. Eeuwenlang hebben boeren op de hogere zandgronden hun graslanden bevloeid met beekwater om de opbrengst ervan te vergroten. Tot diep in de 19de eeuw lieten de boeren het water over hun grasland lopen. Enkelen hebben dat zelfs tot in de vorige eeuw volgehouden. Zij zorgden voor ingenieuze bevloeiingssystemen waarmee ze grond- en oppervlaktewater naar zo veel mogelijk plekken stuurden. Door hun weidegronden ’s winters onder water te zetten probeerden ze hun weidegronden vorstvrij te houden en tegelijk op een natuurlijke manier te bemesten met slib of humus. De opbrengst op bevloeide gronden was dan ook duidelijk hoger. Pas toen de kunstmest zijn intrede deed kwam

er een eind aan de praktijk van het bevloeien. Vanaf dat moment wordt juist een adequate afwatering de zorg voor de landbouwer, want de kostbare kunstmest mocht niet wegspoelen. Bijna overal in de oostelijke helft van ons land zijn restanten van vloeiweidensystemen terug te vinden. Het gaat om allerlei landschapselementen zoals wallen, bekkens, sprengen, flanksloten, kanaaltjes, opvangsloten, overlaten en spaarbekkens, naast het waterstaatkundig erfgoed van houten en stenen stuwen, duikers, schuiven en stuwbruggen. Beken die op het eerste gezicht vrij natuurlijk ogen blijken in werkelijkheid vaak kunstmatige transportleidingen voor mineraalwater te zijn. De auteurs van dit fraai geïllustreerde boek beschrijven in vogelvlucht vloeiweidenstelsels in Nederland (ruim 500 stuks) en die in onze buurlanden. Met een veldwijzer kan iedereen op zoek naar restanten ervan. Een afzonderlijk hoofdstuk wordt gewijd aan de geschiedenis van het landgoed Het Lankheet tussen Haaksbergen (Ov.) en Eibergen (Gld.), waar men een fraai project van experimentele archeologie heeft gerealiseerd. Daar is men erin geslaagd om het gecompliceerde systeem van vloeiweiden, met alle bijbehorende voorzieningen weer aan de praat te krijgen.

Afb. 8 Stromend landschap Cover van het besproken boek.

** *

Frans Theuws, Menno van der Heiden (red.) en Johan Verspay, De archeologie van de Brabantse akkers: toegelicht aan de hand van het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam in Veldhoven (Themata 4). Amsterdams Archeologisch Centrum/Diachron UvA BV Archeologisch Onderzoek & Advies, Amsterdam 2011. ISBN 978-90-7886300-7/ISSN 1871-0387. Geb., geïll., 222 pag. Tussen 2008 en 2011 heeft Diachron UvA BV archeologisch onderzoek uitgevoerd ten zuiden van Oerle in de regio Veldhoven (N.-Br.). Diachron UvA BV is onderdeel van de UvA Holding BV en is een voortzetting van AAC/ Projectenbureau dat in 2000 werd opgericht als uitvoerende afdeling van het Amsterdams Archeologisch Centrum. Diachron voert archeologisch onderzoek uit door het hele land, met als zwaartepunt West-Nederland en Noord-Brabant. In Veldhoven West – Oerle Zuid, binnen het plangebied Zilverackers, is als vervolg op een

Afb. 9 De archeologie van de Brabantse akkers. Cover van het besproken boek.

Literatuurrubrieken |

03-2012 binnenwerk.indd 223

223

04-06-12 14:57


proefsleuvenonderzoek een breed onderzoek uitgevoerd, gericht op het agrarische landschap en dan met name de akkerdekken. In het plangebied worden de komende jaren 2.700 woningen gebouwd. Het gebied Zilverackers is verrassend rijk aan bodemvondsten. In 2010 ontdekte de UvA er bijvoorbeeld al een deel van het oude Oerle en de resten van een Romeins dorp. Het onderzoek nabij Oerle loopt voorlopig nog, maar het eerste deel ervan is onlangs afgerond in de vorm van dit boek. Daarin wordt de aandacht gevestigd op de ontwikkeling van het agrarische cultuurlandschap en de Noord-Brabantse akkers in het bijzonder. De oude akkercomplexen vormen één van de meest karakteristieke landschapselementen in dit deel van Noord-Brabant. Zij vormen ook een belangrijk ‘historisch document’ voor het onderzoek van de Kempense samenleving in de Late Middeleeuwen en Moderne tijd. Het landschap is

onlosmakelijk verbonden met de mensen die er leefden en werkten en is een bron van informatie over hoe de plattelandsgemeenschap door de tijd in haar bestaan voorzag, hoe zij het werk op het land organiseerde en welke invloed eigen grondbezit hierop had. Behalve die informatie geeft het onderzoek de ontwikkelingen aan die geleid hebben tot de inrichting van het huidige landschap. Omdat voor het grootschalig archeologische onderzoek van agrarische cultuurlandschappen geen pasklare methodiek voor handen was, heeft Diachron dit in Oerle-Veldhoven moeten ontwikkelen. Hiertoe heeft men geëxperimenteerd met verschillende methoden en technieken. Het resultaat daarvan vormt is één van de belangrijke uitkomsten van het onderzoek en is een startpunt voor verdere navorsingen op de Noord-Brabantse zandgronden. Gerrit Groeneweg

Signalementen Annette Siegmüller (mit Beiträgen von Käthe Scheer, Udelgard Grohne, Friederike Bungenstock, Wolf-Rüdiger Teegen und Michael Schultz), Die Ausgrabungen auf der frühmittellalterliche Wurt Hessens in Wilhelmshaven. Siedlungsund Wirtschaftsweise in der Marsch (Studien zur Landschafsund Siedlungsgeschichte im südlichen Nordseegebiet, Band 1). Niedersächsisches Institut für historische Küstenforschung, Wilhelmshaven 2010. ISSN 1867-2752/ ISBN 978-3-86757-331-3. Geb., 289 pag., tabellen, kaartbijlagen, € 59,80. Dit boek toont het resultaat van het archeologische onderzoek dat tussen 1938 en 1963 is uitgevoerd op de terp Hessens in Wilhelmshaven. De terp is bewoond geweest vanaf de vroege 7e tot in de 13e eeuw. Na verloop van tijd heeft de nederzetting zijn karakter als dorp verloren. Thans resteert van de terp alleen nog een kleine verhoging in het landschap. Bij het onderzoek zijn sporen van verschillende drieschepige woonstalhuizen teruggevonden, evenals een waterpoel met daarin een houten constructie. De vijver is waarschijnlijk (ook) als wasplaats voor schapen gebruikt. Ter plaatse is destijds een uitstekende kwaliteit wol geproduceerd en bewerkt die men vervolgens

224

per schip heeft afgevoerd. Eén van de oudste woonstalhuizen is in de tweede helft van de 7e eeuw omgebouwd tot botenhuis. Over een houten hellingbaan kon een smal platbodemvaartuig vanuit het water het land op en de grote schuur worden binnengesleept. Houten spaanders in de schuur wijzen erop dat men hier niet alleen vaartuigen heeft geladen of gelost, maar er ook reparatiewerkzaamheden heeft verricht. Het materiaal uit de terpbodem is perfect geconserveerd en geeft een goed beeld van het gebruiksgoed in een plattelandsnederzetting. Opvallend is het grote aandeel van voorwerpen van organisch materiaal. Importgoederen zijn er schaars. ** *

Katrin Struckmeyer, Die Knochen- und Geweigeräte der Feddersen Wierde. Gebrauchsspurenanalysen an Geräten von der römischen Kaiserzeit bis zum Mittelalter und ethnoarchäologische Vergleiche (Studien zur Landschaftsund Siedkungsgeschichte im südlichen Nordzeegebiet, Band 2). Niedersächsisches Institut für historische Küstenforschung, Wilhelmshaven 2011. ISBN 978-3-86757332-0/ISSN 1867-2752. Geb., geïll., 259 pag., tabellen, € 49,80.

| Literatuurrubrieken

03-2012 binnenwerk.indd 224

04-06-12 14:57


In de bodem van de drassige Noordzeekust in Neder-Saksen blijft organisch materiaal voortreffelijk geconserveerd. Dat geldt ook voor de Feddersen Wierde aan de monding van de Weser, waar de bewoning in de 1e eeuw v.Chr. op maaiveld niveau is begonnen. Na een onderbreking in de late 5e en 6e eeuw ontwikkelde de locatie zich tot een terpnederzetting die tot in de Late Middeleeuwen in stand is gebleven. Deze publicatie behandelt de circa 1.300 gebruiksvoorwerpen uit been en gewei die op deze site zijn verzameld. Het onderzoek van het materiaal is in nauwe samenwerking met onder andere de Universiteit van Leiden uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat de voorwerpen het resultaat van huisvlijt zijn geweest; er zijn geen aanwijzingen voor ambachtelijke botverwerking door specialistische vaklieden. Met behulp van de microscoop zijn ook de gebruikssporen op het materiaal in het onderzoek betrokken. Ook wordt het materiaal van Feddersen Wierde vergeleken met vondsten uit het Nederlandse kustgebied. ** *

Hauke Jöns, Peter Schmid, Matthias D Schön und Wolf H. Zimmermann (Herausg.), Gedächtnis-Kolloquium / Memorial Colloquium Werner Haarnagel (1907 - 1984). Herrenhöfe und die Hierarchie der Macht im Raum südlich und östlich der Nordsee von der Vorrömischen Eisenzeit bis zum frühen Mittelalter und zur Wikingerzeit 11. - 13. Oktober 2007 Burg Bederkesa in Bad Bederkesa (Siedlungs- und Küstenforschung im südlichen Nordseegebiet, Band 33). Niedersächsisches Institut für historische Küstenforschung, Wilhelmshaven 2010. ISSN 1867-2744/ ISBN 978-3-86757-051-6. Geb., geïll., 299 pag., € 54,80. Deze publicatie vormt de weerslag van een colloquium over uiteenlopende aspecten van de lokale elite vanaf de IJzertijd tot in de Hoge Middeleeuwen met (vanzelfsprekend) aandacht voor Feddersen Wierde in Noordwest Duitsland. De bundel bevat twee bijdragen vanuit Nederland: - Settlement research and material culture in the northern Netherlands: Herrenhöfe and other evidence of socio-political differentiation (Johan A.W. Nicolay); - Central places of the 1st and 2nd century AD

in the Maaskant-region, Southern Netherlands (Richard Jansen en Harry Fokkens). Nicolay geeft in zijn bijdrage een voorschot op het postdoctoraal onderzoeksproject ‘Koningen van de Noordzee’. Hij concludeert dat grote schatvondsten en rijke begravingen in IJzertijd tot en met de komst van de Franken, zoals die uit onze noordelijke provincies bekend zijn, weliswaar verwijzen naar een lokale elite, maar geen aanwijzing zijn voor een bloeiende economie. Ze zijn juist kenmerkend voor instabiele sociaal-politieke omstandigheden. De echte bloeiperiodes, zoals die ondermeer uit historische bronnen bekend zijn, komen bij archeologisch onderzoek juist niet uit de verf. Jansen en Fokkens geven in hun bijdrage aan dat de wandelende erven kort voor en vlak na het begin van de Romeinse tijd in het gebied van de Maaskant tot rust komen Een veel ingrijpender verandering treedt er aan het einde van de 1e en in de 2e eeuw op. Dan ontstaan er woonsites voor een lokale elite. Die elite – misschien militaire veteranen – bouwt, leeft, kookt en begraaft haar doden op Romeinse wijze en drukt haar stempel op het omliggende rurale landschap. ** *

Inbrabant (tijdschrift voor Brabants heem en erfgoed), 3e jrg., nrs. 1 (februari 2012) en 2 (april 2012). ISSN 1879-4599. Waar Ria Berkvens in het februari-nummer van Westerheem uitlegt hoe dankzij succesvolle aanpak en samenwerking haar regionale erfgoedkaart voor de Kempen tot stand is gekomen, geeft Theo Cuijpers in het eerste nummer dit jaar van Inbrabant een aantal voorbeelden van situaties waarbij dat succes elders in dezelfde provincie achterwege is gebleven. Hij geeft daarbij ook aan hoe amateurarcheologen en andere vrijwilligers van de Noord-Brabantse heemkundekringen een positieve bijdrage kunnen leveren aan de totstandkoming van regionale waardekaarten. Je kent dat wel: je wordt uitgenodigd om ergens in het land een lezing te verzorgen over een archeologisch item en altijd is er wel iemand in de zaal die de spreker in de pauze benadert en hoopvol aanklampt met iets bijzonders dat tijdens een wandeling of bij het tuinieren is opgeraapt. Zo wordt, zorgvuldig vervoerd in dozen en zakjes, heel wat rommel meegesleept. Soms zit er wel eens echt iets leuks bij. Onder de titel ‘De schatten van mijn tante uit Heeze’ geeft Leo Verhart in het tweede nummer van Inbrabant enkele voorbeelden van der-

Literatuurrubrieken |

03-2012 binnenwerk.indd 225

225

04-06-12 14:57


uit de IJzertijd, het onderzoek van de Romeinse vicus Petinesca bij Bern en de vondst van een neolithisch wagenwiel (3000-2750 v.Chr.) inclusief een hedendaagse reconstructie van de wagen waarvan het wiel deel zou kunnen hebben uitgemaakt. ** *

Zeeuws Erfgoed (Nieuwsbrief van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland), 11e jrg., nr. 1, maart 2012.

Afb.10 Visschotel of lekschaal, circa 1715 van het Hof Ramburg bij Middelburg. Uit: Zeeuws Erfgoed.

gelijke losse vondsten uit Noord-Brabant die hem in de loop der jaren onder de aandacht zijn gebracht. In dit geval een raadselachtig middeleeuws of romeins bronzen beeldje uit Heeze waarvan nog steeds geen parallellen bekend zijn, een bijzondere neolithische bijl uit jadeït uit het dal van de Sterkselsche Aa en een vijftal betonnen afgietsels van venusbeeldjes van de Stabrechtse Heide van ongetwijfeld een meer recente datum. ** *

Zeitschrift für schweizerische Archäologie und Kunstgeschichte, Band 68, 2011, Heft 4. ISSN 0044-3476. AS. (archäologie schweiz – archéologie suisse – archeologia svizzera) 35e jrg., 2012, nr. 1. ISSN 0255-9005. Het Zeitschrift für schweizerische Archäologie und Kunstgeschichte bevat ondermeer een artikel met catalogus over de befaamde vroegmiddeleeuwse bouwsculpturen van het Oratorium Santi Fabiano & Sebastiano in Ascona, in het zuiden van Zwitserland. De universiteit van Lausanne is vanaf 2006 betrokken bij het archeologische onderzoek van de Franse stad Mandeure (dép. Doubs). In de Romeinse tijd was Mandeure (Epomanduodurum) een belangrijk overslagpunt voor goederentransport. De bijdrage in AS heeft betrekking op de soldatenthermen die er in 2011 zijn ontdekt en op de vroegchristelijke kerk, met een lengte van bijna 24 meter, die er in de tweede helft van de 4e eeuw n.Chr. is gebouwd. De bij de kerk behorende doopkapel is in de Merovingische tijd omgebouwd tot mausoleum. Verder in dit nummer een brandofferplaats

226

In 2009 is op de plaats van een inmiddels verdwenen buitenplaats nabij Middelburg een complex van drie afvalkuilen gevonden. Daarin bevond zich nagenoeg het volledige huisraad van een gegoede boerenfamilie, daterend van kort na 1715. Tussen het verzamelde materiaal bevinden zich de resten van een cavia. Het is de vroegste vondst van dat Zuid-Amerikaanse knaagdier in archeologische context in ons land. ** *

Romeinse sporen in de bierkelder (Werkgroep Archeologie Cuijk). Cuijk, 2011. Een café-eigenaar in Cuijk vroeg toestemming om bij zijn horecapand een bierkelder aan te leggen. De locatie is gelegen tussen twee evenwijdig lopende spitsgrachten rondom het Romeinse castellum en is archeologisch gezien bijzonder veelbelovend. Gezien de zeer beperkte omvang (10 m2) stemt het bevoegde orgaan in met het graafwerk. De amateurarcheologen uit Cuijk namen direct contact op met gemeente en de café-eigenaar en hebben het graafwerk begeleid. De resultaten ervan, met vondsten en sporen uit Romeinse tijd, ervoor en daarna, worden beschreven en afgebeeld in dit rapport. ** *

Detector Magazine nr. 121, maart 2012. ISSN 1386-5935. In dit nummer onder andere een fraaie 16e-17e-eeuwse schedelpuntbeschermer, hondenpenningen uit Deventer e.o., een nieuw ontdekt type munt uit Kampen en een Romeinse bronzen belletje. Gerrit Groeneweg

| Literatuurrubrieken

03-2012 binnenwerk.indd 226

04-06-12 14:57


De Vereniging Stuur uw berichten voor het Verenigingsnieuws en de agenda naar Marijn Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws)

Verenigingsnieuws Interview met Ria Berkvens, nieuw lid van de Westerheemredactie (afb. 1) Ria, de bedoeling van dit interview is om jou voor te stellen aan de lezers van Westerheem. Volgens mij kennen veel AWN-ers je al lang, speciaal de vrijwilligers uit het zuiden van ons land. Ja, dat denk ik ook wel; ik heb daar erg lang en intensief archeologie bedreven. Meteen na mijn afstuderen als archeoloog in 1995 ben ik in de regio van de Peel actief geworden als vrijwilliger. Archeologische banen waren niet dik gezaaid. Mijn eerste betaalde baan was bij een opgraving in Helmond en via die opgraving kreeg ik betaald werk in Breda. Daar heb ik tot 2007 met veel plezier gewerkt. Omdat het reizen van Asten naar Breda niet altijd even leuk was – begrijpelijk, met twee kleine kinderen in huis – greep ik de kans met beide handen aan om regioarcheoloog te worden in ‘mijn’ gebied, in en om Eindhoven. Dit gaat wel erg vlug; we hebben heel je carrière nu al gehad. Laten we bij het begin beginnen. Waar liggen je wortels? In Asten, op een boerderij tegen de Groote Peel aan. De resten van een oude turffabriek, waarbij vroeger een klein dorpje had gehoord, intrigeerden me wel, maar aan archeologie dacht ik nog niet. Ik las wel veel over geschiedenis en neusde regelmatig in een encyclopedie. Het kwartje viel pas bij een excursie voor het vak Latijn op mijn middelbare school: het Thermenmuseum in Heerlen en de Romeinse stad Tongeren, dat vond ik erg leuk! Toen begon de archeologie blijkbaar voor je te leven. Ik kan me dat goed voorstellen. Ik heb met mijn leerlingen ook enkele keren de combinatie-excursie Heerlen-Tongeren gedaan:

Afb. 1 Ria Berkvens in Schijndel met een vroeg 20e-eeuwse kurkentrekker (voor een welkomstborrel in het redactieteam?). Foto: Laurens Mulkens.

altijd een groot succes. Leuk dat dat jou ook bekend is! Je kunt je dus voorstellen dat ik archeologie ging studeren in Nijmegen, (provinciaal)Romeinse archeologie bij Kees Haalebos en Jos de Waele. Mijn afstudeerscriptie behandelde een vergelijking tussen de Romeinse legerbarakken uit de castra in Nijmegen met nog bestaande gebouwen in Italië. Tijdens mijn studie ben ik lid geworden van de AWN. Bijzonder, dat laatste, dat gebeurt tegenwoordig maar zelden meer! Na je studie ging je ook meteen aan de slag als vrijwilliger, noodgedwongen weliswaar? Jazeker. Omstreeks die tijd is overigens ook de AVKP, afdeling 23 van de AWN, opgericht. Ik heb daar in het bestuur gezeten en als veldwerkcoördinator gewerkt. Ik heb er erg veel geleerd, onder andere door het maken van archeologische kaarten. Veel gemeentes waren namelijk bezig met het produceren van bestemmingsplannen en wij wilden ervoor zorgen dat de archeologie daarin een duidelijke plek had.

De Vereniging |

03-2012 binnenwerk.indd 227

227

04-06-12 14:57


echt niet meer bij!

Afb.2 Opgraving Schijndel. Foto: Laurens Mulkens.

Ik ben in de jaren 2005-2007 nogal eens bij jullie afdeling wezen kijken als nieuw redactielid van Westerheem en ik heb daar presentaties van onderzoeken meegemaakt. Fris mijn geheugen (en dat van de lezers) eens op: wat voor onderzoeken heb jij met de verschillende werkgroepen zoal uitgevoerd? Wat voorbeelden: het archeologisch onderzoek naar Kasteel Deurne, een booronderzoek van omgrachte hoeven in GemertBakel, de opgraving van een 17e-eeuwse brouwerij en hopveld in Schijndel (afb. 2) en de opgraving van Kasteel Asten. Ben je dat soort onderzoeken blijven doen? Voor zover mogelijk, maar ik moet zeggen dat het wel op een laag pitje staat. Dat moet wel met een fulltimebaan en inmiddels drie kinderen. Dat begon in 1999 toen ik die baan in Breda kreeg: ik werkte daar als veldarcheoloog aan het grote project ‘BredaWest’: 50 hectaren zijn daar onderzocht en we troffen er bewoningssporen aan van Bronstijd tot Nieuwe tijd. Het meest spectaculair waren een Spaans legerkamp uit de 80-jarige oorlog en bijzondere middeleeuwse bewoning. Je had al ervaring met beleidszaken in de periode voor Breda; heb je die in Breda nog kunnen gebruiken? Wat heet gebruiken! Door omstandigheden werd ik in 2002 projectcoördinator (feitelijk een gemeente-archeoloog) en kwamen er allerlei beleidszaken als projecten op mijn schouders terecht. Ik werd in het diepe gegooid, maar ik heb er zeer veel van geleerd. Helaas was in het veld staan er toen Afb. 3 In de put onder toeziende ogen. Foto: Laurens Mulkens.

Ik kan me goed voorstellen dat je dat jammer vond. Was dat misschien ook een reden, naast de reisafstand, om in 2007 terug naar de het Peelgebied te gaan? Nou, nee. Hoewel ik nu af en toe in mijn vrije tijd nog wel samen met vrijwilligers opgraaf in de regio (afb. 3), wist ik wel dat in mijn functie daar geen mogelijkheid voor zou zijn. Als regioarcheoloog heb ik echter wel de regie van het archeologisch onderzoek in de regio in handen en dat vond ik ook wel een belangrijke reden om het veldwerk op te geven (trouwens: ik ga echter nog wekelijks het veld in naar opgravingen omdat ik zelf graag wil zien wat er gevonden is en hoe dat er dan uitziet). De reistijd, minstens twee uur per dag, en mijn kinderen, dat zijn natuurlijk ook belangrijke redenen geweest, zo niet de belangrijkste! Nu zit ik bij de Milieudienst van het bestuurlijke Samenwerkingsverband Regio Eindhoven, en ben ik ambtenaar. Mis je het samenwerken met vrijwilligers? Beslist! Ik probeer dat gemis te compenseren door bij de taken die ik nu uitvoer, zo vaak mogelijk heemkundekringen en vrijwilligers te betrekken. Ook doe ik hier en daar nog wat in de AVKP, heemkundekringen en andere stichtingen. Bewonderenswaardig, al die activiteiten. Maar ik vraag me af: wat is in de archeologie nu echt ‘jouw ding’? Dat is niet zo moeilijk; dat is het verbinding leggen tussen archeologie en cultuurlandschap, cultuurhistorie en monumenten. Dat deed ik in Breda samen met Johan Hendriks die in 2003 gemeentelijk archeoloog werd, en daar heb ik nu veel profijt van. Ik mag van mezelf wel zeggen dat ik daar nog steeds vernieuwend in ben. Ria, een standaardvraag tot slot: wat deed je besluiten om toe te treden tot de redactie van Westerheem? Wel, dat lijkt me duidelijk; ik wil heel graag dicht bij de AWN en de amateurarcheologie blijven. Dit lijkt me een ideale mogelijkheid om op de hoogte te blijven, en contacten te leggen en te onderhouden! Bedankt voor dit interview, Ria. Wij als redactie kunnen een vakvrouw als jij, met een schat aan ervaring en connecties, zeer goed gebruiken. Welkom! Marijn Lockefeer

228

| De Vereniging

03-2012 binnenwerk.indd 228

04-06-12 14:57


Algemene Jaarvergadering van de AWN, Vereniging van vrijwilligers in de archeologie. Afb. 4 Welkomstwoord van de directeur van Archeon. Foto: Marijn Lockefeer.

Een zestigtal AWN-ers had zich naar het zonovergoten Archeon begeven om de 61e jaarvergadering bij te wonen. De ontvangst was gul en de omgeving was inspirerend. De directeur van het Archeon, gehuld in een eenvoudig middeleeuws kostuum (voor zover ik met mijn weinig modegevoelige geest kan zeggen), heette zijn gasten welkom (afb. 4). Hij benadrukte de bijzondere band met de AWN en sprak de hoop uit dat die nog lang zou blijven bestaan. Wat archeologen (beroeps en vrijwilligers) naar boven halen uit het verleden, vertolkt men in het Archeon naar het heden. De werknemers van het Archeon worden dan ook ‘archeotolken’ genoemd. De begroting De begroting was het eerste belangrijke vergaderpunt dat aan de orde kwam. De meerjarensubsidie van het ministerie van OCW wordt met ingang van 2013 beëindigd. De AWN kan nog wel aanspraak maken op zogenaamde ‘projectsubsidies’. Bij deze subsidies moet rekening worden gehouden met de vaak gestelde eis dat meerdere sponsoren deelnemen aan bepaalde projecten. Uit dit oogpunt en om gelden veilig te stellen voor toekomstige AWN-projecten stelt het bestuur voor een Steunstichting AWN op te richten, die daarin zou kunnen voorzien. Ook eventuele tekorten zouden uit dit steunfonds gedekt kunnen worden. Als startkapitaal stelt het bestuur de reserve ‘publicaties’ voor, groot € 38.369. Voor de steunstichting zal de fiscale ANBI-status (Algemeen Nut Beogende Instelling) worden aangevraagd. Eén en ander wil niet zeggen dat er geen pogingen worden gedaan om het besluit terug te draaien. Het Convent van Gemeentelijk Archeologen is het ook volstrekt niet eens met het besluit van OCW. Jeugdeducatie: een speerpunt De Werkgroep Jeugd- en Archeologische Erfgoededucatie is erg actief geweest, onder andere met het uitbrengen van lespakketten, waarvan een aantal te downloaden is van de AWN-website. De samenwerking met de Erfgoedhuizen verloopt wisselend; er is niet altijd een uniforme manier van contact leggen met scholen. Er wordt geprobeerd hier iets aan te doen. Een ander probleempunt is dat in de organisatie alles goed gaat totdat er mensen gevonden moeten worden om de lessen ook daadwerkelijk te geven. De samenwerking met de NJBG wordt defi-

nitief geregeld na de ALV’s van NJBG en AWN. De bedoeling is dat de ledenadministratie van de NJBG (ongeveer driehonderd leden) wordt overgeheveld naar de AWN. Vooral de archeologische exponent van de NJBG zoekt nadrukkelijk aansluiting met de AWN. Westerheem De vormgeving van het blad is gemoderniseerd en het katern ‘Verenigingsnieuws’ is, samen met ‘Werk in uitvoering’, in kleur in het geheel geïntegreerd. Verder werd duidelijk dat er een CD-rom met de jaargangen van Westerheem vanaf 2005 op stapel staat. Er zijn ook enkele wijzigingen in de redactie: Charlotte Peen, Margje Vermeulen-Bekkering en Lizet Kruyff zijn in 2011 gestopt (zoals u hebt kunnen lezen) en Tim de Ridder heeft vanwege drukke werkzaamheden zijn redactiewerk ook opgegeven. Ilse Scholman (zij is al geïntroduceerd in Westerheem) is de redactie komen versterken en zeer onlangs is Ria Berkvens redactielid geworden (zij wordt geïntroduceerd in deze Westerheem). Samenwerking Omdat Erfgoed Nederland zich terug heeft getrokken als voorzitter van het Ronde Tafeloverleg, heeft de AWN het voorzitterschap en het secretariaat voor haar rekening genomen. Degenen die aan dit overleg deelnemen zijn de AVL (Archeologische Vereniging Limburg), de DPV (Drentse

De Vereniging |

03-2012 binnenwerk.indd 229

229

04-06-12 14:57


Afb. 5 Het voltallige bestuur past maar net op de foto. Foto: Marijn Lockefeer.

Afb. 6 De twee nieuwe bestuursleden. Foto: Marijn Lockefeer.

Prehistorische Vereniging), het Archeologische Wurkferbân van de Fryske Akademy, de DDA (Vereniging voor metaaldetectie en amateurarcheologie), de LWAOW (Landelijke vereniging Archeologie Onder Water), de NJBG (Nederlandse Jeugdbond ter Bestudering van de Geschiedenis) en de AWN. Belangrijk in dit overleg is dat men elkaar op de hoogte houdt van ontwikkelingen en activiteiten in de eigen vereniging. Eén van de resultaten van het overleg dat er een voorstel is gedaan voor de wijze waarop vondstmeldingen door amateurarcheologen en detectoramateurs het beste geregeld kunnen worden. Studiedagen zijn een goede manier om onderling contacten te leggen en te onderhouden. Het zou ideaal zijn als zoveel mogelijk deelnemers aan dit overleg AWN-lid zouden worden. Voorbeelden van een manier om geïnteresseerden samen te krijgen wer-

den aangedragen door de afdelingen 5 (een druk bezochte ‘Historische Herberg’ in Arnhem) en afdeling 17 (de ‘Arolapilot’, een samenwerkingsverband met een pas opgerichte kerngroep als initiatiefnemer). Bestuursleden (afb. 5) Joop Bosch zou na twee bestuursperioden eigenlijk af moeten treden, maar bij gebrek aan een opvolger stemt de vergadering in met de continuering van zijn penningmeesterschap voor een jaar. Er wordt een beroep gedaan op de leden om te zoeken naar geschikte kandidaten voor de functie van penningmeester. De vacature ‘algemeen bestuurslid’ gaat met instemming van de ALV vervuld worden door Paul van Wijk – specialiteit ‘belangenbehartiging’– en Suzanne Klüver wordt bestuurslid voor PR en Communicatie (afb. 6). Albert Zandstra (LWAOW) legt zijn functie neer vanwege drukke werkzaamheden en Jan Venema (al bekend met deze functie) wordt zijn opvolger. Kees Daleboudt en Fred van den Beemt zijn statutair aftredend, maar hebben zich herkiesbaar gesteld. Bronzen Legpenning Er is geen voorstel voor het uitreiken van een Bronzen Legpenning uit de afdelingen gekomen. De penning wordt dus dit jaar niet uitgereikt. Rondvraag In de rondvraag werd aandacht gevraagd voor: • Het afschaffen van de postersessie op de Reuvensdagen (“amateurs worden zo monddood gemaakt; wat is het standpunt van het AWN-bestuur?”);

230

| De Vereniging

03-2012 binnenwerk.indd 230

04-06-12 14:57


Afb. 7 De Romeinse lunch. Foto: Marijn Lockefeer.

• Mogelijkheid voor stageplekken op Saxxion (in samenwerking met Rijksuniversiteit Groningen); • Een eventueel archeologisch onderzoek op het voormalige vliegveld Valkenburg in 2013, waar drie vindplaatsen zijn vrijgegeven; • Een graafweek in Koksijde (uit reacties op Nieuwsbrieven blijkt dat er nog wel mogelijkheden zijn om een graafweek te organiseren); • Het Romeinenfestival op 1 en 2 juni (het ADC organiseert een voorbeeldopgraving: vrijwilligers gevraagd); • Twee afdelingen 9 (een slapende afdeling

Nieuwe Maas en een nieuwe afdeling Noord); • Lespakketten voor scholen (derde lespakket in aantocht, ditmaal voor het Voortgezet Onderwijs). Middagprogramma Na een heerlijke lunch in Romeinse sferen (af b. 7)(chapeau, Archeon!) volgden we, verdeeld in groepen, de archeotolken (af b. 8) die een prima verhaal hadden en goed op de hoogte waren van de (archeologische) geschiedenis van de sites waar ze ons langs leidden. De meeste belangstelling van de AWN-ers ging uit naar de Prehistorie. We Afb. 8 De archeotolken kijken uit naar de AWN-ers. Foto: Marijn Lockefeer.

De Vereniging |

03-2012 binnenwerk.indd 231

231

04-06-12 14:57


Afb. 9 Wie trekt het hardst? Foto: Marijn Lockefeer. Afb. 10 Een leergierige groep. Foto: Marijn Lockefeer.

hoorden duidelijke uitleg over de opgravingen op grond waarvan (letterlijk en figuurlijk) de huizen waren gereconstrueerd, we sleepten met tonnenzware stenen (af b. 9) zoals de hunebedbouwers voor ons waarschijnlijk hebben gedaan, we deden aan experimentele archeologie door het bewerken (en twijnen) van biezen (af b. 10), het maken van vuur met de tondelzwam en het blootleggen van het centrale deel van de vlasstengel waarvan linnen wordt gemaakt. Onze archeologische kennis werd op de proef gesteld door een opdracht om een aantal vuurstenen bijlen op chronologische volgorde te leggen (hetgeen beslist niet

meeviel!).(af b. 11) Het prachtige weer maakte van de wandeling door het Archeon een erg prettige gebeurtenis. In het Archeologiehuis van Zuid Holland bekeken we, naast interessante museale objecten, de werkruimte van afdeling 5 (Rijnstreek) en lesten we onze dorst die gul werd gelaafd door zeer gastvrij Archeonpersoneel. Al met al een mooie dag, en hulde aan de organisatie! Marijn Lockefeer

Afb. 11 Liggen ze nu in chronologische volgorde? Foto: Marijn Lockefeer.

Reuvensdagen 2012 De locatie en de datum van de Reuvensdagen van 2012 zijn bekend: gemeenten Ede en Wageningen zullen gastgemeenten zijn voor dit tweedaags archeologiecongres. Vrijdag 16 en zaterdag 17 november 2012 vinden de dagen plaats in congrescentrum ‘De Ree-

232

|

horst’, tegenover station Ede-Wageningen in Ede. Nieuw is dat de congresdagen dit jaar op vrijdag en zaterdag plaatsvinden. De Stichting Reuvens hoopt hiermee meer mensen de kans te geven deel te nemen aan de Reuvensdagen.

De Vereniging

03-2012 binnenwerk.indd 232

04-06-12 14:57


‘100.000 uur archeologie – Verzamelen op de Veluwe’ Onder deze titel presenteert het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden de resultaten van meer dan een halve eeuw enthousiast en deskundig onderzoeken en verzamelen van archeologische vondsten door amateurarcheoloog Eduard Zuurdeeg. Verzamelwoede was de zeer jonge Eduard niet vreemd. In Haarlem en Rotterdam, waar hij toen woonde, werden insecten en vogelskeletjes verzameld. Toen het gezin Zuurdeeg naar Nijmegen en later naar Ede verhuisde, verschoof die aandacht naar de archeologie. De munten, die de jonge Zuurdeeg in Nijmegen vond, kwamen keurig in het toenmalige museum Kam terecht. De stuifzanden bij Ede leverden nog veel oudere vondsten zoals mesolithische pijlpunten en klokbekeraardewerk. Eduard werd correspondent van de ROB. Dit

leverde een basis en contacten op voor een hobby die zich over meer dan een halve eeuw in en rondom Ede zou afspelen en uiteindelijk ook een collectie die gekenmerkt wordt door een goede vondstdocumentatie en hoge wetenschappelijke waarde. De collectie is in 2010 aangekocht door het RMO. Deze collectie is van hoge archeologische kwaliteit en kenmerkt zich door een bijzonder goede documentatie van de vondstomstandigheden. Het blijkt maar weer hoe belangrijk samenwerking met gemeentelijke en provinciale overheden is als het gaat om het behoud van uitzonderlijke amateurcollecties. De verzameling van Eduard Zuurdeeg is navolgenswaard voorbeeld. De collectie is tot 18 november 2012 te bezichtigen in het RMO in Leiden.

Agenda Deze af levering zijn er geen berichten in de agenda. Mocht u berichten hebben voor de komende Westerheem: berichten voor Westerheem 4 2012 dienen uiterlijk 20 juni 2012 binnen te zijn bij Marijn Lockefeer, en de activiteit dient na 20 augustus 2012 plaats te vinden.

Werk in Uitvoering Deze WIU maakt gebruik van periodieken van de afdelingen 3 - 5 - 6 - 11 - 12 - 17 - 18 en De Motte. AVKPactueel nr. 44 (Afd. 23) moet even wachten tot nummer 4. Grondspoor nr. 183, maart 2012 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.) De afdeling was druk met de uitwerking van de opgraving in Jisp (2007). In september komt er een expositie (met een boekje) in de Jisper kerk. Die moet het leven van mensen in 16001800 dichtbij brengen. In januari overleed Piet Tromp, lid sinds 1966. Ook voor de afdeling een gevoelig verlies. “Mensen die zo lang actief blijven vormen het

hart van de AWN-afdelingen. Hij was actief betrokken bij wat er gebeurde binnen de afdeling.” Met zijn vrouw Ali, tegeldeskundige van de afdeling, verzorgde hij onder meer de grote tegelverzameling. De vele via Hollandia van het Gemeentemuseum Alkmaar gekregen vitrinekasten maakten het mogelijk in Westzaan een totaal overzicht te geven van de bodemvondsten, mooi en bovendien heel nuttig voor de educatieve en

De Vereniging

03-2012 binnenwerk.indd 233

|

233

04-06-12 14:57


Afb. 12 Theepotje van roodbakkend steengoed uit Jisp, 1650-1750. Foto: Menno de Boer (uit Grondspoor).

informatieve activiteiten. Zo ontving de afdeling in het afgelopen jaar zestien basisschoolgroepen en zes klassen uit het voortgezet onderwijs in de werkruimte. Bij de opgraving van een oude boerderij in Jisp (2005) vond men een lakenloodje, een verzegelloodje en een minder duidelijk loodje uit ca. 1750. Rik van Noorloos gaat in op de diverse soorten loodjes die vroeger werden gebruikt. Het viel Gerard Graas op dat ‘Sevillakruiken’ soms zijn voorzien van gaatjes in de wand. De kruiken waren onder meer in gebruik als, kennelijk eenmalige, verpakking van rozijnen en olijven. Bij een opgraving in Jisp (2007) kwam een klein 5 cm hoog rood potje aan het licht (afb.12). Menno de Boer maakt duidelijk dat het geen speelgoed is, maar een echt theepotje van wat ‘roodbakkend steengoed’ of ‘roodbakkend porselein’ wordt genoemd. Op een schilderij van Nicolaes Verkolje (1673-1746) in het Londense Victoria & Albert Museum staat zo’n klein theepotje op tafel bij twee dames en een officier. Het Jisper potje is waarschijnlijk gemaakt in China, maar ze werden wel nagemaakt in Engeland, Duitsland en Nederland. Het potje kwam nog niet voor in het ‘Deventer systeem’ versie 1999. Wiebe Boersma en een vriendje vonden in Krommenie oude scherven (17-19e eeuw) en een runderbot. De grond is aangevoerd en afkomstig uit Hoorn. De jonge jongens vinden hier vast nog meer. De uit verkenningen en waarnemingen bestaande lijst ‘Vindplaatsen 2011’ wordt kort besproken. Dat maakt zo’n lijst leuker en nuttiger, ook al horen niet alle teksten bij de daarbij vermelde nummers. Het zijn vindplaatsen in Assendelft, Krommenie, Westzaan, Etersheim, Wormerveer, Zaandam en Uitgeest. Het Profiel, maart 2012 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.) HP opent met een verslag van de Studiedag 2011 in Amstelveen (december 2011). Te oordelen naar het verslag was dat een interessan-

234

|

te dag met lezingen over archeologie van WO II (Ruurd Kok), onderwaterarcheologie in het buitenland (Marco Roling) en een Amstelvener op archeologisch pad (Guus Lindeman). In 2011 bestond het bestuur uit Paul Hoogers (voorzitter), Wim ’t Hart (secretaris), Ton van Bommel (penningmeester), Marijke van Wijngaarden en Ruud Wiggers. Het aantal leden nam met 1 toe en stond aan het eind van het jaar op 99. Een greep uit de activiteiten die het jaarverslag meldt: de Werkgroep Dimis is bezig met een overzicht van verkenningen, opgravingen en vondsten. AWN’ers werkten ook in 2011 mee aan het verwerken van vondsten van de Noord/ Zuid-lijn, wat zeer wordt gewaardeerd. De Werkgroep Amstelveen deed mee aan onderzoek in het oude centrum waar skeletten werden gevonden en was bovendien actief op het terrein van de buitenplaats Tulpenburg. Lex Feenstra nam deel aan de inmiddels beroemde opgraving in Terborg en besteedde veel aandacht aan de website van de afdeling. Philippa Kahmann begeleidde kinderen. Ton van Bommel en Paul Hoogers verzorgden een cursus middeleeuws aardewerk voor buurafdeling Naerdincklant. Berichten over de tentoonstelling ‘700.000 vondsten uit de Amstel’ in het Allard Pierson Museum, nieuwe boeken over de Amsterdamse archeologie en historie en veel nieuws uit de pers besluiten HP. Renus nr. 1, 2012 (Afd. 6 - Rijnstreek) Het bestuurlijk jaarverslag over 2011 leert dat de verhuizing van de afdeling naar het Archeologiehuis naast Archeon centraal stond. Er zijn nog wensen, maar gaandeweg steeds minder. De samenwerking met Archeon en Provincie verloopt prima. Op dit moment wordt gewerkt aan de uitwerking van Alphen-De Hoorn 1998 en Romeins Bodegraven 1995-1996 2002. Materiaal van de afdeling is te zien in het museum van Leiderdorp, in het Katwijks Museum, in de Oudheidkamer in Koudekerk en in het Archeologiehuis. De AWN was aanwezig op de Vrijwilligersmarkt van Voorschoten en op een Historische Markt van Noordwijk-Binnen. Het aantal leden blijft ca. 125. Er waren vijf lezingen. Lid Menno Dijkstra promoveerde op een studie ‘Rondom de mondingen van Rijn en Maas’. Het in 2008 opgestarte systeem van correspondenten werkt naar tevredenheid, maar vraagt wel de nodige aandacht. Er is een speciale relatie met Hazenberg Archeologie Leiden ten voordele van de uitwerking van grote opgravingen als Alphen-De Hoorn en Bodegraven en het uitbrengen van de Renus-reeks. Een booronderzoek in de Hondsdijkse polder, naast een in 1992 gevonden inheems-Romein-

De Vereniging

03-2012 binnenwerk.indd 234

04-06-12 14:57


se nederzetting, leerde dat de bodem nog ongestoord was. Een veldverkenning in de directe omgeving leverde aardewerk uit de 17e-20e eeuw op, waarschijnlijk uit opgebrachte grond. Op een na verkennend booronderzoek vrijgegeven defensieterrein in Voorschoten (Donklaan) kon een groot aantal leden van de afdeling met toestemming van de RCE drie weken lang werken aan een verkennend proefsleuvenonderzoek, begeleid door Lauren Bruning (gemeentearcheoloog van Voorschoten) en Rob Houkes (Hazenberg Archeologie). De gemeente zorgde voor een graafmachine en bronbemaling. Hier werden onder meer sporen aangetroffen van de Vlaardingen-cultuur (3400-2500 v. C.). Geadviseerd wordt om op dit terrein nader archeologisch onderzoek uit te voeren in het deel waar een bewoningslaag werd aangetroffen. In 2008 verzamelde Erik Jan Brunt, werkzaam bij een bodemsaneringsbedrijf, in Aalsmeer bij werkzaamheden op het terrein van Albert Heijn materiaal uit enkele beerputten. Het aardewerk ging naar Afdeling Rijnstreek die de vondsten uitwerkte, al ligt Aalsmeer formeel niet in het werkgebied. Het aardewerk dateert vooral uit de periode 1600-1800, maar er is ook wat vroeger materiaal bij (15e-16e eeuw). Piet de Baar was twintig jaar redacteur van R, maar stopt er dit jaar mee. Na 2012 verschijnt er geen papieren Renus meer, want de communicatie zal dan vrijwel uitsluitend gaan via de website van de afdeling. Grondig Bekeken, maart 2012 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) Voorzitter Koorevaar noemt 2011 een goed jubileumjaar, maar nu is er weer tijd voor het ‘kernwerk’. Na het terugkijken vraagt de realiteit om naar de toekomst te kijken. Enkele aandachtsgebieden zijn: de invloed van de crisis op de cultureel-historische sector, de positie van de AWN ten opzichte van de gemeenten, het inzetten van de plaatselijke kennis en de betrokkenheid van AWN’ers en historische verenigingen voor de cultuurhistorie. GB bestaat vrijwel geheel uit jaarverslagen van het bestuur en de vele werkgroepen. Daaruit een greep. Het bestuur bestond in 2011 uit Teus Koorevaar (voorzitter), Jeroen Nipius (vicevoorzitter), Joan van Pelt (penningmeester), Cor Westra (secretaris) en Irmel Dolman. Het aantal leden bleef gelijk: 92. Er was een open dag samen met de andere huurders van het CreatieveStarters-gebouw. Tijdens een open dag in november ontving landelijk voorzitter Tonnie van de Rijdt het eerste exemplaar van ‘Bataven aan de Linge’. Het daarin uitgewerkte onderzoek in Arkel werd uitgevoerd door de afdeling in samenwerking met ArcheoMedia.

In december zorgde de afdeling voor een mooi afdelingsnummer van Westerheem. Er waren excursies naar Sint Michielsgestel en naar Zeeland. Leerlingen van basisscholen kregen lessen archeologie in de werkruimte. De Werkgroep Dordrecht kende op de maandagavonden de hoogste opkomst; op woensdag en zaterdag viel die tegen. Er wordt gewerkt aan projecten uit Dordrecht (oude glasvondsten/Derde Merwedehaven), materiaal uit de Giessen, Papendrecht (Huis te Papendrecht), Bleskensgraaf (Kerkstraat-Lindenstraat) en aan exposities. De Historische Maaltijd in oktober richtte zich op de IJzertijd en Asterix en Obelix. Gedraaid roodbakkend aardewerk werd experimenteel voorzien van slibversieringen: geen replica’s, maar mooi voor de historische maaltijden (afb. 13). De Werkgroep Buitengebied noemt twee vondsten. De eerste kwam aan het licht bij herstel van een paalfundering in Dordrecht (St. Jorisweg). Het gaat om een stenen kogel, wellicht afgevuurd tijdens een beleg in 1418, en hergebruikt als slijpsteen. De tweede is een verwaarloosd sluisje aan de Bandijk dat gelukkig gespaard kan blijven bij komende werkzaamheden en zelfs zal worden hersteld. De Werkgroep Alblasserwaard-VHL is participant van Gebiedsplatform Alblasserwaard-Vijheerenlanden en denkt mee over wat zich daar voordoet. Ook bracht de Werkgroep in 2011 bijna dertig adviezen uit over locaties en archeologische rapporten. Leden van de Werkgroep waren actief in Alblasserdam (Sportpark Souburg), Bleskensgraaf (Kerkstraat-Lindenstraat), Goudriaan (NH Kerk), Lexmond (diverse locaties), Papendrecht (verwachtings- en beleidsadvieskaart/Westeind-Schooldwarsstraat/De Meent) en Vianen (steenbakkerij/ Lexmondse Straatweg) De LWAOW dook in de Alblas, de Giessen en

Afb. 13 Experiment met archeologisch slibversieren. Foto: Irmel Dolman (uit Grondig Bekeken).

De Vereniging

03-2012 binnenwerk.indd 235

|

235

04-06-12 14:57


de Maas (bij Cuijk). Ook boven water waren er activiteiten: bezoeken van presentaties, onderhoud en aanpassing van de boot. Er zijn ook plannen voor nieuwe duiken: in de Westgracht van Nieuwpoort naar de resten van een boerderij en bij Dordrecht bij de ruïne van Huis te Merwede. De AW Gorinchem was bezig met de uitwerking van het kasteel van de Arkels, glas van de Nieuwstad, restauraties, publiciteit, de website en het depot/de werkruimte. Ook werkten vrijwilligers mee aan een onderzoek in Gorinchem aan de Arkelstraat-Rosmolensteeg (Bluebandhuis). In Zwijndrecht liep het project Develstein vertraging op doordat de gemeente zich terugtrok uit het project. De AWN werkte mee aan de Archeologische beleids- en waardenkaart voor Zwijndrecht en is begonnen met het bestuderen van de vondsten op de archeologiezolder van de Historische Vereniging Zwijndrecht. De AW Schoonhoven werkte mee aan de Waardenkaarten van Bergambacht en Schoonhoven en aan een cursus ‘Schoonhovologie’. De AW volgde verder grondverzet in Schoonhoven (Wal-Lopikerstraat/Carmelietenstraat). Het laatste verslag is van de WgA Nederlek die onder andere aan de naamsbekendheid werkte en de wethouder op bezoek kreeg. Ten slotte lees ik dat in januari beeldend kunstenaar en schimmenspeler Ger Boonstra overleed. Hij was enige tijd actief binnen de afdeling en bedacht voor het kwartaalblad de naam ‘Grondig Bekeken’. Jaarverslag, maart 2012 (Afd. 12 - Utrecht e.o.) Het bestuur bestaat uit Henk Rebel (voorzitter), Karlien Dijkstra (secretaris), Marieke Arkema (lezingen) en Taco Groeneveld (lezingen en veldwerk). Pieter Gieszen nam halverwege 2011 de taken van penningmeester Mark Tolboom over. Het aantal leden bleef stabiel op 125. Er werden vijf lezingen georganiseerd in de Kapittelzaal van de Pieterskerk. De AW Houten deed op verzoek van de gemeente op drie plaatsen in de gemeente Houten waarnemingen en stelde hiervan rapportages en adviezen op. Het hele jaar werd gewerkt aan het materiaal van landgoed Wickenburgh. De tentoonstelling ‘Romeins glas en andere oudheden uit Houtens bodem’ trok veel belangstelling. De leskisten (Romeinse tijd en Middeleeuwen) worden goed gebruikt. De AW gaf de publicatie ‘Leestaete’ uit over het onderzoek aan het Sandelhout en is bezig met twee andere (Beusichemseweg, Wickenburgh). In 2011 besteedde de AW ongeveer 4500 uren aan de Houtense archeologie. Sinds 2009 onderzocht de Werkgroep Rijnen-

236

burg op verzoek van de gemeente tien vindplaatsen in Utrecht-Rijnenburg, waarvan er vier vrij veel materiaal uit Late IJzertijd en/of Romeinse tijd opleverden. Door een gedetailleerde kartering wordt getracht de omvang van de vindplaatsen nauwkeuriger te bepalen en zo mogelijk ook de datering. Werkgroep Zuidwest-Utrecht assisteerde bij een opgraving in Jaarsveld en nam deel aan een veldverkenning in Rijnenburg. Remy Ooyevaar stopte met ingang van 2012 met zijn werkzaamheden voor de Werkgroep. Het bestuur van de afdeling dankt Remy voor zijn jarenlange inzet. Een groep AWN’ers is vanaf 2009 bezig aardewerk van het kasteelterrein Den Engh te reconstrueren. Het werk vindt plaats in het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten en wordt begeleid door Landschap Erfgoed Utrecht. Ook werkten AWN’ers mee aan het onderzoek van scherven van de opgraving in Rijnvliet en aan het archeologisch compleet maken van zoveel mogelijk voorwerpen. Jaarverslag AWN-17, februari 2012 (Afd. 17 Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) Uit het Voorwoord: langzaam verschuiven de accenten in de vrijwillige archeologie naar informatieverstrekking, deelname aan projecten, open dagen, feesten en festivals. Gelukkig was er wel gelegenheid te assisteren bij opgravingen en wat daarmee samenhangt. Ook in de werkplaatsen en depots werd veel werk verzet. De archeologie en de AWN bieden veel mogelijkheden om met onze ‘passie’ bezig te zijn. Het bestuur bestond in 2011 uit Wim Schennink (voorzitter), Mia Corbeek (vice-voorzitter), Ben Clabbers (secretaris), Wim Dorman (penningmeester), Dénes Beyer (veldwerk), Gerda van Raan (PR-excursie-website) en Frank Veldt. Wim Schennink, Wim Dorman en Frank Veldt verlieten het bestuur; Wessel Baptist, Wouter Vos en Anneke Ruterink namen hun plaatsen in. Er waren acht lezingen en twee excursies. Het onderzoek van Batenburgse vondsten is bijna afgerond en het werk aan ijzertijd-potten uit Zevenaar gaat nog door, evenals dat aan de gidscollectie. De afdeling hanteert een eigen documentatiesysteem voor archeologische voorwerpen, nu volledig gedigitaliseerd. Gegevens van ARCHIS en het Deventer Systeem zijn hierin geïntegreerd en er worden nog foto’s en tekeningen aan toegevoegd. AWN en Stadsarcheologie bezoeken elk kwartaal de Historische Herberg Arnhem, waar diverse Arnhemse historische organisaties elkaar treffen in de Witte Watermolen van Sonsbeek.

| De Vereniging

03-2012 binnenwerk.indd 236

04-06-12 14:57


Veel aandacht wordt gegeven aan stagiairs van hogescholen uit de omgeving die een archeologisch onderwerp kozen voor hun stage. De AWN begeleidt het maken van lessenseries over archeologie, te gebruiken in het hele land. De AWN-website www.archeologieopschool. nl geeft aandacht aan de lessenseries en maakt die toegankelijk voor AWN-afdelingen en scholen. Er waren flink wat veldwerkactiviteiten; de meeste door de week, enkele op zaterdagen. In de Achterhoek nemen de activiteiten toe. Ook dit jaar was er een Basiscursus Archeologie, georganiseerd met Afdeling Nijmegen. Projecten waren er in: Arnhem (Schuytgraaf/ Meinerswijk (visualisatie van Castra Herculis: 160 piketten, 800 m lint, informatieborden, een hoogwerker en fraai weer zorgden voor vele honderden bezoekers), Ede (Diedenweg/ Wulplaan-Kolkakkerweg), Wageningen (Salverdaplein). Bijdragen aan activiteiten van derden: Arnhem (Oude en Nieuwe Oeverstraat/ Hoogstedelaan/Meinerswijk 3), Bergh en omgeving (Lengel/Didam/Elten/Braamt), Ede (Uitvindersbuurt fase 3/Wekeromse Zand), Hummelo (Keppelseweg), Neede, Waal (struintocht), Wehl (Didamseweg), Zevenaar Masiusplein grachtvulling, afb. 14), Archeologiewacht rond Bennekom (zichtbaar maken van celtic fields), AROLA (archeologisch regionaal overleg Liemers en Achterhoek). Het Jaarverslag Archeologie van de Gemeente Arnhem noemt nog activiteiten in Duiven (Huize Welleveld), Angerlo, Bemmel, Waal en IJssel (veldverkenningen) en Arnhem (Dullertspijker). De Hunnepers (jaarverslag), dec. 2011 (Afd. 18 - Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom) Het voorwoord van DH meldt dat de provincie Overijssel vanaf 2012 stopt met de subsidie voor organisaties van vrijwilligers. Dat is een klap voor het AWN-budget. In 2011 bestond het bestuur uit: Aly DijkstraKruit (voorzitter), Jan Kleinen (secretaris), Annemarie Brinkhorst (penningmeester), Chris Nieuwenhuize en Davy Kastelein. Het ledenaantal bleef stabiel op 89. De afdeling gaat de vindplaatsen en vondsten uit de Steentijd langs de IJssel inventariseren. Vooruitlopend op ontwikkelingen in de Deventer binnenstad bestudeert en documenteert de AWN eerdere AWN-onderzoeken rond de Broederenstraat en het Broederenplein. DH geeft een uitgebreid overzicht van de activiteiten in het werkgebied, waar vrijwel steeds AWN’ers bij waren betrokken. De AWA (Apeldoorn) onderzocht de enkwallen van Loenen en Engeland en verrichtte veld-

karteringen in en rond Assel, Kootwijk en Loenen. Heel bijzonder was de vondst van ijzerovens uit de Romeinse tijd in Apeldoorn. De AWA vatte alle onderzoeken van de werkgroep samen: een rapport van 40 hoofdstukken en 500 bladzijden. Aan een vondstencatalogus wordt nog gewerkt. Tijdens een Monumentenavond en Monumentenweek lieten mensen leuke vondsten zien: kleiknikkers, pijpenkoppen, een mammoetwervel, een vuurstenen pijlpunt (Vierhouten) en een maalsteen (Empe). De AWL (Lochem) was actief in Almen op een per ongeluk vrijgegeven terrein met hoge archeologische verwachting. Opvallende vondsten zijn hier onder meer een Federmesserspits en enkele houtskoolmeilers. Elders in Almen ontstond in een tuin na zware regenval een diep gat doordat de tuingrond wegzakte in wat bij onderzoek een waterput bleek te zijn. Bij Gorssel kwamen – op een na een Inventariserend Veldonderzoek (booronderzoek) vrijgegeven terrein – na uitgraving van wegcunetten stukken vuursteen (waaronder een mesje, afb. 16) en aardewerk (Neolithicum, Midden IJzertijd, Late IJzertijd) te voorschijn. Heel verrassend was hier de vondst van tientallen scherven van de Vlaardingen-cultuur (afb. 15). Jan Kleinen gaat in op het werken met het Robotic Total Station dat de aloude meetinstrumenten lijkt te gaan verdringen. In Lochem werden, nu en dan begeleid door klokkenspel, skeletten opgegraven voor fysisch-antropologisch onderzoek. De AWL inspecteerde voor de Monumentenwacht enkele archeologische monumenten. Tenslotte leidde de heer Scheper AWN’ers rond in het naar hem genoemde museum De Scheper in Eibergen. Zijn in het

Afb. 14 Verzamelen van materiaal van de Zevenaarse burcht. Foto: Jan Verhagen (uit Jaarverslag).

De Vereniging |

03-2012 binnenwerk.indd 237

237

04-06-12 14:57


Afb. 15 Vlaardingen-cultuur bij Gorssel. Foto: Huib Grooterkamp (uit De Hunnepers).

Afb. 16 Neolithisch vuursteenmesje bij Gorssel. Foto: Huib Grooterkamp (uit De Hunnepers).

Afb. 17 Siegburg-steengoed uit Goedereede, 15e eeuw. Foto: (uit De Ouwe Waerelt).

museum aanwezige verzameling bestaat uit vuursteen en aardewerk van het Mesolithicum tot en met de Nieuwe tijd. De AWR (Raalte) onderzocht het bouwterrein Franciscushof in Raalte-Noord (niets interessants) en een kavel in Heeten, waar een stortplaats van ijzerslakken (wellicht > 50 ton) en resten van ijzerovens aan het licht kwamen. Aan de Munstersestraat (Raalte) zocht de AWR naar restanten van een kloostergebouw van het Zwartewaterklooster dat zich echter schuilhield. Detectorspecialisten vonden in verspreide bagger uit de grachten van havezate De Velner (Raalte) slechts voorwerpen van na 1750. Wegcunetten in de Sallandse Poort 2 (Raalte) leverden geen sporen van bewoning op, wel een brisantgranaat en andere munitie. De AWR werkte mee aan een cursus geschiedenis van Salland, gegeven in Luttenberg. In Voorst begeleidde de Werkgroep grondverzet in Wilp (De Luine): ongevaarlijk voor het bodemarchief. In Twello assisteerden AWN’ers bij een onderzoek door het ARC waar veel sporen werden gevonden die nog worden uitgewerkt. De projectleider zal te zijner tijd over dit project een lezing houden voor de afdeling. Enkele projecten van de Werkgroep Bouwhistorie Deventer ondervonden vertraging door ziekte. Bijna klaar zijn Assenstraat 8, Boterstraat 2, Kleine Overstraat 38 en 41 en Waterdijk (Schalkhaar). Andere projecten zijn Bergschild 14 en 16 en Nieuwe Markt 40. In het kader van het Scholenproject Saxion en AWN-18 zijn op het Etty Hillesum College in Deventer lessen archeologie gegeven, samen met archeologiestudenten van Saxion Hogeschool. De archeologische diensten van Apeldoorn, Deventer en Zutphen zaten ook niet stil. Ik noem de projecten en wil u verder verwijzen naar de interessante websites van deze diensten.

Archeologische Dienst Apeldoorn: Apeldoorn: Brinkpark/Nieuwstraat, Tivoli-bioscoop/Raadhuisplein/Arbeidstraat-Groeneweg & Herderweg-Ooiweg/Julianaziekenhuis // Beekbergen: Dorpstraat/Holleweg/Ruitersmolenweg-Kleine Canada/leidingtracé van de Schalterberg/Beekbergen-Bruggelen: enkwal // Uddel: Eesenkamp/Groot Zeilmeer // SBBterreinen Achterste Steenberg (Assel) en Garderen // Loenen: enkwal // Actualisatie Archeologische Beleidskaart // oude onderzoeken. Archeologische Dienst Deventer: Deventer: vuilcontainer Brink/definitief onderzoek Houtmarktschool/waarneming watergang Houtmarkt/waarneming Geert Grotestraat/waarneming Damstraat/waarneming oprit Rijksweg A1 richting Hengelo/ proefsleuvenonderzoek Oostelijke inprikker/ kelder Geert Grote-huis/Ruimte voor de Rivier: proefsleuven, definitief onderzoek IJsselbrug, definitief onderzoek Bolwerksweide, definitief onderzoek Scheepswerf // Epse: Azink-Oost/ Molbergsweg Zuid // Bathmen: Landweer Archeologische Dienst Zutphen: Zutphen: Spittaalstraat 81/lijmerij op de Mars/ Nieuwstad/Vispoortgracht // Warnsveld: riolen/Den Bouw/Rhienderinklaan 26/Meijerink // Doesburg: Molenveld-Noord De Ouwe Waerelt nr. 34, maart 2012 (Hist. Ver. De Motte - Goeree-Overflakkee) 700 jaar geleden verleende heer Gerard van Voorne stadsrechten aan Goedereede (afb. 17). Daarom nu een thema-nummer over Goedereede met een voorwoord van de burgemeester. Stadsrecht in 1312 houdt in dat er vóór dat jaar al sprake was van een niet onbelangrijk dorp. “Goedereede krijgt stadsrechten”, vertelt J.C. Both, waarna G. Hoek duidelijk maakt dat “Goedereede: een laat-middeleeuwse vesting was”. J.C. Both legt in Goede Reede Quaede Reede uit dat het belang van het stadje vooral lag in de goede ankerplaats voor schepen. In Meester Aryaen van Utrecht gaat P. Heerschap in op de levensgang van ‘onze’ paus Adrianus VI (1459-1523) die in Goedereede de maaltijd gebruikte in een pand dat nu nog een ‘Pauskamer’ heeft. S. Olivier kijkt in Grondige geschiedenis van Goedereede in 1512 door de ogen van stedeling Floris van Outdorp, daarbij spelenderwijs de aandacht vestigend op de archeologie van de stad. C. van Rixoort richt zich op Het eeuwenoude baken van Goedereede, de toren die dit jaar ook jubileert: 500 jaar oud. In Est mea vox grata legt A.J. Kastelein uit dat dat ook geldt voor de grote luidklok, nog steeds in de originele klokkenstoel. Ten slotte vertelt E. Lassingvan Gameren in Wie, wat, waar en hoeveel iets over de volkstellingen in 1674, 1798 en 2012. Jan Coenraadts

238

| De Vereniging

03-2012 binnenwerk.indd 238

04-06-12 14:57


Column

Trots op Nederland Het kan natuurlijk zijn dat u denkt dat ik het hen misgun, maar dat is absoluut niet het geval. Onlangs wilde ik de vernieuwde archeologische afdeling van het Drents Museum bekijken. Ik werd opgenomen in een lange rij wachtenden voor de kassa en vrijwel iedereen was opgewonden. Uit de gesprekken om me heen werd me al snel duidelijk dat het niet voor Drentse archeologie was dat men de verre reis naar Assen had gemaakt. Niemand had het over de vuistbijl van Anderen, de kano van Pesse, het depot van Norg of de prinses van Zweeloo; vrijwel iedereen bleek in de kleine file te staan voor een tentoonstelling over Chinese kunstschatten. De directeur van het museum zal ongetwijfeld de lange rij betalende bezoekers met plezier hebben gadegeslagen, maar in die rij stond ik me af te vragen hoe het toch zo ver heeft kunnen komen. De Nederlandse musea moeten grotere bezoekersaantallen binnenhalen; een opgave heet dat in politiek jargon. Die krijg je niet met archeologie, en zeker niet met de vondsten van eigen bodem. Het succes van het Rijksmuseum van Oudheden is sterk afhankelijk van de spanning rond Egyptische mummies, de fraaie Griekse vazen en de raadselachtige Etrusken. In Assen hebben ze dat niet en doen ze Go China!. Het is blijkbaar de weg die veel provinciale musea moeten gaan. Wie weet er nog dat het hippe Groninger Museum ooit een Museum voor Oudheden was? In het

Maastrichtse Bonnefanten Museum is het verre eigen verleden volledig uitgewist door de visie dat moderne kunst meer bezoekers trekt. Het Fries Museum is nog maar een schim van het archeologisch eldorado uit de tijd van Boeles. In Middelburg zijn de archeologische vondsten vrijwel niet meer te vinden en worden we verleid met een striptease van Zeeuwse klederdracht. Natuurlijk moet er wat gebeuren en moeten instellingen meegaan met hun tijd. Ook ik zou de oude musea van Groningen, Maastricht, Leeuwarden en Middelburg nu saai en ouderwets hebben gevonden, maar slaan we niet een beetje door? Terwijl ik daaraan denk, de halve nieuwe Drentse expositiezaal bewonderend, vraag ik me ook af wat die provinciale bestuurders wel niet voor ogen moeten hebben. Om de zoveel jaar wordt er vastgesteld hoeveel geld er beschikbaar is voor de cultuur van de eigen provincie. Er wordt gedebatteerd over tonnen en miljoenen, partijen en bestuurders steken hun nek uit en roepen van alles, en er wordt gewikt en gewogen. Provinciegelden, opgebracht door de bewoners, voor Chinees cultureel erfgoed is uiteindelijk het resultaat. Ik krab me nog eens op het hoofd. Goed voor de plaatselijke economie en provinciale uitstraling? Rita is niet mijn favoriet, allerminst, maar een beetje meer Trots op Nederland, of beter Trots op de eigen Provincie, zou volgens mij wel mogen. Column |

03-2012 binnenwerk.indd 239

239

04-06-12 14:57


AWN-lidmaatschappen A B C D E

basislidmaatschap..................................................................................................................€ 47,50 studentlidmaatschap..............................................................................................................€ 27,50 jeugdlidmaatschap.................................................................................................................€ 25,00 geassocieerd lidmaatschap....................................................................................................€ 35,00 huisgenoot-lidmaatschap......................................................................................................€ 22,50 + eenmalig inschrijfgeld.........................................................................................................€ 5,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. Opzegging vóór 1 december. Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’.

huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap).

Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofd-bestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering.

Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap.

De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten opzichte van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen

Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ge­ associeerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: Administratiekantoor J.N.A. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl

De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI).

AWN-uitgaven Bij de AWN zijn de volgende uitgaven verkrijgbaar:

prijs in € (incl. porto) leden

niet-leden

AWN-reeks 1. Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster ter Hunnepe (138 pag.’s)

12,95

16,95

AWN-reeks 2. Vingerhoeden en naairingen, uit de Amsterdamse bodem (112 pag.’s)

11,75

16,75

AWN-reeks 3. Schervengericht. Inheems aardewerk derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (167 pag.’s)

15,50

21,50

AWN-reeks 4. Poken en stoken, 100 ambachtelijke ovens (272 pag.’s)

12,50

15,00

Jubileumboek Archeologie in veelvoud. Vijftig jaar AWN (254 pag.’s)

22,95

22,95

CD-Rom met 50 jaar Westerheem (1952 -2002)

25,00

35,00

Naaldbanden voor archivering Westerheem

14,50

Losse nummers van Westerheem, voorzover voorradig en tot maximaal 5 jaar geleden, zijn na te bestellen voor € 5,00 en speciale uitgaven voor € 7,50. De uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar ING bank 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding van de gewenste titel.

03-2012 binnenwerk.indd 240

04-06-12 14:57


Sinds 1951 zijn amateurarcheologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.

4 Westerheem

AWN-leden maken geschiedenis!

het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

jaargang 61 - augustus 2012

maakt t mede mogelijk ge Westerheem word atie. or Cultuurparticip door het Fonds vo

   

04-2012 omslag.indd 1

ARCHIS 3.0 KOMT ER AAN HET TRIESTE LOT VAN DE AARDBEIENPOT DE SCHATVONDST LEKKERKERK RONDOM DE STAD: DRIE-OREN-KANNEN UIT HELMOND

01-08-12 09:30


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)

Inhoud

jaargang 61 no. 4, augustus 2012

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres A . (Akke) de Vries (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda. E-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • D.N. (Diteke) Ekema (eindredacteur), Westlandseweg 97, 2624 AD Delft. E-mail: eindredactiewesterheem@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl • Ilse Scholman (redacteur), Hildebrandpad 339, 2333 DG Leiden. E-mail: ilsescholman@gmail.com • Ria Berkvens (redacteur), Polderweg 23, 5721 JE Asten. E-mail: Ria.Berkvens@upcmail.nl

LITERATUURRUBRIEKEN ........................................... 265

Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, T. de Ridder, L.B.M. Verhart.

DE VERENIGING Verenigingsnieuws ...................................................... 277 Werk in Uitvoering ..................................................... 280

Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd.

Redactioneel ................................................................ 241 Fred van den Beemt Archis 3.0 komt er aan . .............................................. 242 Marjan van den Berg Het trieste lot van de aardbeienpot ............................ 246 Jan Pelsdonk De schatvondst Lekkerkerk 2010: gehamsterd zilver uit de Eerste Wereldoorlog ............ 251 RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN … HELMOND Theo de Jong Drie-oren-kannen: feestkruiken uit Helmond ............. 256

COLUMN .................................................................... 287 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . ................. 288

Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2012. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: BEK Grafische Producties, Veghel ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de ledenadministratie. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Adressenlijst hoofdbestuur, afdelingssecretariaten en coördinatoren van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland  Hoofdbestuur Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburglaan 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: W. (Wim) Schennink, Vossenberglaan 29, 6891 CP Rozendaal (Gld), tel. 026-3610334, e-mail: Schennink-dekker@hetnet.nl Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: bosch.joop@gmail.com. INGbank 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • R. (Ruud) Raats (graafkampen), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 033-4808181, e-mail: ruud.raats@xs4all.nl • J. (Jan) Venema (LWAOW), Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail voorzitter@lwaow.nl • S. (Suzanne) Klüver (PR en Communicatie), Chopinplein 56, 3122 VM Schiedam, tel. 06 2371 0905, e-mail suzannekluver@hotmail.com • A. (Akke) de Vries (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 076-5600917 e-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl • J.P. (Paul) van Wijk (belangenbehartiging), Reggestraat 11, 7523 CP Enschede, tel.: 053-4314041, e-mail: pw566@hotmail.com  Coördinatoren • Nederlandse Jeugdbond ter Bestudering van de Geschiedenis (NJBG): Contactpersoon: H.J. (Harmen) Spreen, De Pauwentuin 19, 1181MP Amstelveen, tel.: 020-4537021, e-mail: hspreen@xs4all.nl • Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW). Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail:secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Website: www.lwaow.nl  Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., (†), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modder­man (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. VerhagenPettinga, P. Vons (†), P.K.J. van der Voorde.  Secretariaten/contactpersonen afdelingen 01. Noord-Nederland: I.L.C.C. van der Velde, Kortenaerstraat 9a, 9726 HJ Groningen, tel 06-22677596, e-mail isabelciaceres@gmail.com 02. Archeologie Land en Water Noord-Holland Noord - ALWH-AWN: J. R. Vet, Walakker 44, 1446 GJ Purmerend, tel. 06-26024556, e-mail: jrvet@xs4all.nl 03. Zaanstreek/Waterland: M.B. de Kort, Leeghwaterstraat 1, 1541 LS Koog aan de Zaan,

tel. 075- 7712363, e-mail maybritt.vd.scheer@chello.nl. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. H.C. Vermast (secretaris), Bankenlaan 2, 1944 NM Beverwijk, tel. 0251-200897, e-mail: archeologiekennemerland@live.nl 05. Amsterdam en omstreken: W. ’t Hart, Helmholtzstraat 67-huis, 1098 LE Amsterdam, tel. 020-6936359, e-mail: w.hart@upcmail.nl 06. Rijnstreek: B. Zandbergen, Archeonlaan 1A, 2408 ZB Alphen aan den Rijn e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band, Parelmoerhorst 126, 2592 SH Den Haag, tel. 070-3175534, e-mail: a.p.vanden.band@tele2.nl 08. Helinium (Waterweg Noord): H. van Wensveen, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail helinium@vanwensveen.nl 09. Noord-Holland Noord: J.W. van Rossum Nassauplein 58, 1815 GV Alkmaar, tel. 072- 5157122 – 0642853944, e-mail javaros@hetnet.nl 10. Zeeland: A.T. Dieleman-Hovinga, Terneuzensestraat 64, 4543 RR Zaamslag, tel. 0115-431547, e-mail: aukjetjitske@hotmail.com 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: K. Dijkstra, Waalstraat 27, 3522 SB Utrecht, e-mail: karliendijkstra@casema.nl 13. Naerdincklant - Archeologie Gooi- en Vechtstreek (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 0356834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl homepage: http://www.naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): W.C. van Vliet, Hoochbeen 12, 3905 WJ Veenendaal, tel. 0318-784046, e-mail: awn.afd14@gmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: L.H.W. ten Hag, Lorkenstraat 14, 6523 DR Nijmegen, tel. 024-6776168, e-mail: lhwtenhag@planet.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: J. Kleinen, Stiggoor 58, 7241 LB Lochem, tel. 0573-253094, e-mail: j.kleinen@hetnet.nl 19. Twente: K. de Rooij, Acacialaan 24, 7611 AR Aadorp, e-mail: AWN-19twente@hotmail.nl 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Dhr. J. Boes, Normandieplein 6, 8303 HA Emmeloord, tel. 0527-699113, e-mail: janboes@online.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.­ac.be­/u/­overveld/archeology/ awn22.html,e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: W. van Vegchel, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte tel. 040-2386592, e-mail awnafdeling23@online.nl 24. Midden-Brabant: Deze afdeling is voorlopig aangehaakt aan afd. 23. Zie daar het contactadres.

Foto omslag: De schatvondst Lekkerkerk 2010. [Zie pag. 251]

04-2012 omslag.indd 2

01-08-12 09:30


Redactioneel

“Houd Erfgoed Levend”; zo kopt het protest van SCEZ in Zeeland tegen de bezuiniging op erfgoed. Dat motto wil ik graag meegeven aan de AWN. Jarenlang was archeologie booming business door de nieuwe wetgeving als gevolg van het Verdrag van Malta. Het aantal archeologische onderzoeken steeg en het aantal betaalde archeologen steeg van ruim 700 in 2007 tot ruim 1100 in 2011. In 2012 is aan deze stijging voor het eerst sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) een einde gekomen. Door de crisis en de bezuinigingen van de overheden zijn al veel archeologen op straat komen te staan. Archeologie studeren is geen garantie meer op een baan. Dat was ook zo in de tijd dat ikzelf afstudeerde (1995). Om betrokken te blijven met de archeologie, ging ik als vrijwilliger werken bij opgravingen en werd ik lid van de lokale heemkundekring en de net opgerichte Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland (AWN-afdeling 23). Bij de heemkundekring ging ik me bezig houden met belangenbehartiging, een tak van de archeologie die ik vanzelfsprekend vond, en die gelukkig nu ook door de AWN wordt uitgeoefend. Het maakte me bewust van het gevaar bij de invoer van de archeologiewetgeving, namelijk dat de verantwoordelijkheid voor ons bodemarchief bij de gemeente kwam te liggen. De politieke partijen in de gemeenteraad zouden bepalen wat van ons archeologisch erfgoed bewaard moest worden en wat niet. Groot is nog altijd mijn verbazing dat een gemeente dat kan beslissen zonder archeologische kennis in huis te hebben. Om ons archeologisch erfgoed te behouden, moeten we draagvlak creëren bij ons lokale bestuur en de bevolking. Archeologie moet meer bekendheid krijgen; onbekend maakt tot slot onbemind.

Mogelijk dat Archis III, waar Fred van de Beemt in dit nummer op ingaat, daaraan kan bijdragen. Ook de link naar ons hedendaagse leven werkt goed voor het draagvlak. Dat zien we terug in de artikelen over aardbeienpotjes van Marjan van den Berg en over drie-oren-kannen uit Helmond van Theo de Jong. Maar wat toch nog altijd het meeste scoort, ook in de krant, is toch wel een heuse schatvondst. Jan van Pelsdonk geeft in deze Westerheem uitleg bij een wel heel bijzondere vondst. Aangezien de AWN in Nederland eigenlijk nog de enige organisatie is die zich inzet voor de belangen van de archeologie, zou elke archeoloog in Nederland lid moeten zijn. Zeker in deze onzekere tijd is belangenbehartiging voor archeologie hard nodig; niet alleen vanuit de amateurs, maar juist ook door professionals. Het vraagt om een actieve betrokkenheid van archeologisch Nederland. We moeten als een front opboksen tegen de boerenlobby’s en de ontwikkelaars die de archeologie als struikelblok ervaren. De AWN voert vrijwel als enige actie (lees: rechtszaken) tegen foute beleidskeuzen en niet deugdelijke selectiebesluiten op het gebied van archeologie, en dit vaak met steun van professionals. Daarmee probeert de AWN te redden wat er te redden valt. Dat kan de AWN echter niet alleen. Zeker nu ook de landelijke subsidiekraan naar onze club dreigt dicht te gaan, roep ik alle archeologen in Nederland op om lid te worden. Als we niets doen, moeten we niet vreemd opkijken wanneer de archeologie binnen enkele jaren ter aarde wordt besteld en alleen ‘Europa/Brussel’ nog iets boven het maaiveld weet te houden door bovenstatelijke wetgeving en verplichtingen. Steun de AWN en houd ons erfgoed levend! Ria Berkvens Redactioneel |

04-2012 binnenwerk def.indd 241

241

01-08-12 09:16


Archis 3.0 komt er aan Fred van den Beemt

We leven in een informatiemaatschappij waarin bijna iedereen bezig is informatie te verzamelen, gegevens te verstrekken, gegevens met elkaar te delen en er in archeologisch opzicht onderzoek mee te doen. Hoewel de archeologie een wetenschap is die zich bezighoudt met het verleden, zien we dat geautomatiseerde gegevensbestanden onmisbaar zijn voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek. In november 2010 is de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) een project gestart om te komen tot de vernieuwing van de archeologische informatievoorziening in Nederland (werktitel Archis 3.0). De vernieuwing is eerst en vooral gericht op een efficiënte invoer en duurzame opslag van archeologische gegevens en daarbij op een verbeterde zoekfunctie. In dat kader is er een klankbordgroep Archis 3.0 in het leven groepen waarin ook de AWN is vertegenwoordigd. In de klankbordgroep wordt gesproken over de samenwerking en wisselwerking met het archeologisch veld, onder andere de erfgoedinspectie, de gemeentelijk en provinciaal archeologen, de depotbeheerders, het (archeologisch) bedrijfsleven en de wetenschappers. De klankbordgroep heeft inmiddels al veel wensen en behoeften uit het veld geïnventariseerd en zo veel mogelijk vertaald om daarmee de nieuwe informatievoorziening (input en output) te stroomlijnen en te vereenvoudigen. Het is gebleken dat amateurarcheologen in dit kader een belangrijke partner zijn. Hoe het was Het Archeologisch informatiesysteem Archis heeft een verleden; in dit verleden wordt u in deze bijdrage meegenomen naar het jaar 1951, het jaar dat de AWN, de Archeologische Werkgemeenschap

242

|

voor (west) Nederland, is opgericht. In de tijd van het ontstaan van de AWN tot eind jaren ’90 was archeologie nog vooral een zaak van ‘liefhebbers’, van amateurarcheologen. We noemen ze nu ‘vrijwilligers in de archeologie’. Deze archeologen in de vrije tijd waren de lokale experts. Zij kenden in hun gebied alle voor de archeologie interessante locaties. Archeologisch onderzoek werd voor een groot deel door de amateurs uitgevoerd en daarnaast assisteerden zij de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) en de universiteiten bij opgravingen of veldverkenningen. Een aantal AWN-ers, verspreid over het land, was correspondent voor de ROB. Door deze correspondenten zijn talrijke en belangrijke archeologische vindplaatsen ontdekt, gemeld en door zowel amateurs als professionals gepubliceerd. Veel opgravingen met unieke archeologische vondsten zijn veelal het gevolg geweest van vondstmeldingen die zijn

Archis 3.0 komt eraan

04-2012 binnenwerk def.indd 242

01-08-12 09:16


gemeld door vrijwilligers, resultaten waar we trots op mogen zijn. Eind jaren ’70 werd archeologisch Nederland voor het eerst geconfronteerd met automatisering van archeologische vindplaatsen, monumenten en opgravingen. Voordien waren deze ontsloten door een papieren archief. De toenmalige ROB stuurde een ‘postiljon d’amour’ Nederland in om de afdelingen en werkgroepen van de AWN voor te lichten over het nieuwe, moderne melden en ontsluiten van vindplaatsen. De wereld en ook de archeologische wereld zag er toen anders uit: geen Maltawetgeving, geen zakelijke archeologie; het was de wereld van de ROB, de universiteiten, de provinciaal archeologen en de vrijwilligers. Via correspondenten onderhield de ROB de contacten met de vrijwilligers in het land. Er waren toen nog jaarlijkse correspondentendagen die later werden vervangen door dagen zoals de Reuvensdagen. Tot aan de invoering van de Maltawetgeving kwamen de meeste vondstmeldingen van lokale vrijwillige experts. Zij vulden het centraal archeologisch archief bij de ROB met vele duizenden vindplaatsen. Deze vindplaatsen zijn terug te vinden in het Archis van nu. Meer dan 30 jaar geleden werd door de ROB aan de vrijwilligers gevraagd mee te willen werken om het archeologisch datasysteem te helpen vullen met speciaal ontworpen vondstmeldingsformulieren en een speciaal gemaakte handleiding voor zowel de professional als de vrijwilligers. Daarmee legden vele AWN-ers de basis van het Archis van nu. De jaarverslagen van de ROB zijn er verrassend duidelijk over: Jaarverslag ROB 1967 “De bijdrage, die door amateurarcheo­ logen geleverd wordt, neemt van jaar tot jaar toe en dit verschijnsel mag met vreugde geconstateerd worden. Het is in de huidige situatie van groot belang dat gestreefd wordt naar een steeds grotere intensivering van de al reeds nauwe contacten tussen amateurs en professionals. De moeite die hieraan in dit jaar van beide zijden is besteed, is ruimschoots beloond geworden.”

Afb. 1 Mejuffouw G. Loeb van de ROB achter haar schrijfmachine waarop zij duizenden vondsmeldingen van AWN-ers verwerkte. Foto: RCE Amersfoort, 1955. Jaarverslag ROB 1994 “De ROB-correspondenten in Groningen fungeren in toenemende mate als spil bij vondstmeldingen in hun werkgebied of op het terrein van hun specialisatie. De diversiteit van hun bijdragen weerspiegelt de veelzijdigheid van de archeologiebeoefening op zand, veen en klei.” De jaren daarna wordt het stiller. In de jaarverslagen van de ROB zien we steeds minder geschreven over de vrijwilligers. In 2003 lezen we “Bij de amateurarcheologen leeft de vraag wat de gevolgen zullen zijn van de nieuwe regelgeving, onder meer de voorwaarden waaronder amateurarcheologen onderzoek mogen uitvoeren. De gevolgen van het Verdrag van Malta en de aanscherping van de wetgeving hebben bij de amateurarcheologen de relatie tussen de verschillende beroeps en amateur-organisaties beïnvloed.” In de geschiedenis van de AWN en het uitvoeren en melden van archeologisch onderzoek zijn we aangekomen omstreeks 2005: een belangrijk schakelmoment wat betreft de maatschappelijke betrokkenheid van de archeologie en het melden van vondsten. Aan de AWN is met de invoering van Archis in ca. 1990 gevraagd mee te willen werken aan het vullen van het systeem. De vraag ligt er nog steeds. Toch zien we dat vanaf de invoering van Archis het aantal vondstmeldingen is afgenomen. De reden waarom er geen vondsten meer in Archis werden gemeld lag niet zo zeer aan het niet willen melden, maar meer aan de Archis 3.0 komt eraan

04-2012 binnenwerk def.indd 243

|

243

01-08-12 09:16


Afb. 2 Door de afdelingen van de AWN werden archeologische vindplaatsen actief opgespoord en gemeld bij de ROB. Op deze foto van AWN afdeling 2 worden in 1955 de slootkanten verkend. Van links naar rechts G. Graas, T. van Horsen, mw. J. Broeze en C.J. van Roon.

zeggen als mocht blijken dat iemand hier niet zorgvuldig/ethisch mee om gaat. Gezien het beleid van de RCE wordt Archis 3.0 geheel opengesteld voor iedereen. Dat is lovenswaardig. De wijze van melden van vondsten zal sterk worden vergemakkelijkt. Daardoor zal het melden van een vondst veel laagdrempeliger gaan worden. wijze waarop de vondst gemeld moest worden. Daarnaast stond Archis voor vrijwilligers niet open voor raadpleging van de vondsten en opgravingsrapporten. De voorheen actieve amateurs namen de stelling in: “Als je geeft, wil je ook halen, maar als je niets krijgt, ga je ook niets geven.” Immers, Archis is tot nu toe in principe gesloten voor niet beroepsmatig werkende archeologen c.q. bedrijven. Wel is duidelijk dat een deel van de vondsten gedaan door amateurs wel zeker wordt gemeld bij stads-, streek- en provinciaal archeologen. Of deze in Archis worden geregistreerd is niet bekend. De melder kan dat niet controleren. Uit betrouwbare bron blijkt dat veel gemelde vondsten nimmer in Archis zijn opgenomen maar wel zijn gebruikt voor het samenstellen van archeologische verwachtingskaarten en in gemeentelijke bestemmingplannen. In de afgelopen jaren zijn vanuit de archeologische vrijwilligersorganisaties oproepen gedaan om Archis te liberaliseren en open te stellen voor alle (AWN-)vrijwilligers om zo meer betrokkenheid en communicatie over en weer te krijgen. Winst is dan onder meer dat lokaal/regionaal georiënteerde vrijwilligers in staat worden gesteld om een eigen, samenhangend onderzoek te (laten) doen en te publiceren. Het liberaliseren van Archis is voorwaarde voor het erbij betrekken van de vrijwilligers. Een pluspunt hierbij is dat dit een van de beleidsdoelen betreft van de RCE. Het toegang verlenen aan vrijwilligers zal moeten werken op basis van vertrouwen en verantwoordelijkheid. Dus: iedereen toegang verlenen en alleen toegang ont-

244

|

Archis en openbaarheid Aan de openbaarheid van Archis 3.0 kleven bezwaren vanuit zowel de archeologische vereniging als vanuit de beroepsmatige archeologie. Een deel van de amateurs verbonden aan de archeologische verenigingen in ons land heeft moeite om ‘hun’ vindplaatsen openbaar toegankelijk te maken. De angst is dat schatgravers en verzamelaars de nieuwe vondstplekken gaan bezoeken en de vindplaatsen zullen ‘plunderen’. De beroepsarcheologen willen de vindplaatsen niet prijsgeven om dezelfde reden. Ervaringen leren dat bij voorbeeld op de Romeinse villaterreinen in Limburg geen metaalvondsten meer zijn te vinden. Ook de Archis stuurgroep ziet voor- en nadelen in het volledig openbaar maken van afgerond onderzoek en van meldingen van amateurs. Als nadelen worden gezien: – Bij brede bekendheid van bijvoorbeeld vindplaatsen kunnen deze schade ondervinden van te veel of oneigenlijke belangstelling (verstoring/roof); – Vroegtijdig bekendmaken van vondsten en vindplaatsen zou ertoe kunnen leiden dat amateurarcheologen hun vondsten niet meer (of te laat) gaan melden. Als voordelen worden onder meer gezien: – Er zullen door het open Archis-systeem meer vondsten worden gemeld, dit wel onder voorwaarden dat een melder zelf kan bepalen of deze een locatie van een vindplaats wel of niet vrij wil geven. De coördinaten zullen dan wel zichtbaar zijn voor beroepsarcheologen en beleids­ makers;

Archis 3.0 komt eraan

04-2012 binnenwerk def.indd 244

01-08-12 09:16


– Versterken van de band met de amateur­ archeologen en hun verenigingen; – Meer informatie vergroot de betrokkenheid bij het archeologisch erfgoed. – Ervaringen in Denemarken ondersteunen deze gedachtegang: daar heeft openbaarmaking tot een groter omgevingsbesef geleid en dus grotere waakzaamheid wanneer onbevoegden erfgoedsites willen verstoren. ‘Gewone’ burgers en vrijwilligers in de archeologie weten waar de terreinen liggen waar vondsten zijn gedaan of zijn te verwachten en zullen met hun ogen en oren controle uitoefenen op vindplaatsen en monumenten. Schatgravers zullen eerder worden aangesproken; – Archeologische bedrijven en wetenschappers beschikken over meer gegevens die de kwaliteit van hun (bureau) onderzoek en wetenschappelijk onderzoek verhogen; – Veel informatie rond met name de belangrijkste archeologische monumenten (de rijksmonumenten) wordt al via KICH aangeboden en is dus al volledig openbaar; – Vrijwilligers kunnen behulpzaam zijn bij het opwaarderen van de (on)juiste vindplaatsgegevens; – De openbaarheid van vondstinformatie leidt tot een grotere maatschappelijke betrokkenheid en vergroot ook het maatschappelijk draagvlak om archeologie betaalbaar te houden; – De vrijwilliger wordt in de gelegenheid gesteld om meer eigen onderzoek te doen en zal daardoor meer gaan publiceren; – De vrijwilliger zal een betere educatieve bijdrage kunnen leveren aan het uitdragen van de kennis naar het lokale onderwijs en naar lokaal georganiseerde maatschappelijke organisaties; – Lokaal werkende vrijwilligers kunnen vondsten van particuliere verzamelaars opsporen en beschrijven. Dat is relatiewerk en dat kost veel tijd en inspanning. Daarin kunnen vrijwilligers bemiddelen. In Engeland wordt al een jaar of 15 gewerkt met ‘liaison officers’, een soort archeologische consulenten die opereren vanuit de regionale musea en die bijvoor-

Afb. 3 De auteur van dit artikel raadpleegt in 1974 de vondstmeldingen in de kaartenbakjes bij de ROB. Foto: RCE Amersfoort.

beeld op huisbezoek gaan bij metaaldetectorzoekers en alle vondsten registreren. Een mooi voorbeeld om te volgen. Hoe verder Samen met de RCE, de beroepsarcheologie en de archeologische verenigingen wordt overleg gevoerd over de vormgeving, de inhoud en de openbaarheid van Archis 3.0. Net zoals in begin jaren ’70 zullen vrijwilligers worden gestimuleerd en gemotiveerd om de vondsten te melden. Tijdens de Afgevaardigdendag op zaterdag 19 november 2011 hebben de medewerkers van de RCE uitleg gegeven over wat Archis 3.0 zal brengen. Er zijn vanuit de besturen van AWN-afdelingen goede en bruikbare ideeën naar voren gebracht. Deze zullen door de RCE worden uitgewerkt en worden besproken in de klankbordgroep. Met het nieuwe, ruimer toegankelijke Archis dat op zijn vroegst eind 2012/ begin 2013 opgeleverd zal worden, wordt gehoopt dat de vrijwilligers in de archeologie zich nog meer dan nu in zullen zetten voor het bijdragen aan de kennis over het archeologisch erfgoed. Met dank aan Anton Cruysheer, afd. 13. Naerdincklant – Archeologie Gooi- en Vechtstreek, voor zijn visie en de adviezen die hij heeft gegeven.

Literatuur Besluit Archeologische gegevens openbaar. Notitie van de Stuurgroep Archis 3.0, 25 juli 2011. Handleiding voor het invullen van documenten voor de archeologische database, ROB, januari 1979, G. van den Beemt. Programma van Eisen, Modernisering Archeologische Informatievoorziening/Archis 3.0, Amersfoort RCE, augustus, 2011.

Archis 3.0 komt eraan

04-2012 binnenwerk def.indd 245

|

245

01-08-12 09:16


Het trieste lot van de aardbeienpot Marjan van den Berg1

In vondstcomplexen met materiaal uit de periode na 1600 worden in sommige gebieden geregeld (fragmenten van) aardewerken potjes gevonden met een gaatje in de bodem. In zulke potjes werd klein fruit, zoals aardbeien, verpakt en vervoerd. Eigenaren van een perceel aan de Meldijk in het NoordHollandse Uitgeest hebben daar in 2009 tijdens restauratiewerkzaamheden een grote hoeveelheid scherven van zulke potjes aangetroffen, plus één vrijwel gaaf exemplaar. Het aardewerk lag bij elkaar in een hoek onder een vloer.2 In dit artikel wordt onderzocht hoe de vondst zich, gezien de vindplaats, verhoudt tot de bestaande typologie. uit de periode dat Minke het pand in zijn bezit had, namelijk van 1804 tot 1845.3 Afgaande op alleen de bodems en bodemfragmenten (afb. 1) is er sprake van een minimum aantal individuen van 57 potjes, inclusief het gave exemplaar. Uit de grote hoeveelheid scherven hebben wij, AWN-afdeling Zaanstreek-Waterland, negen archeologisch complete exemplaren kunnen reconstrueren.

Afb. 1 De bodemfragmenten van de aardbeienpotjes uit Uitgeest. Foto: Kees van Roon.

246

|

Vondstlocatie en datering De vondst te Uitgeest is waarschijnlijk te dateren in de eerste helft van de 19e eeuw. De familie Zonjee, eigenaar van het perceel, meldt dat in het betreffende pand tot 1804 een bierstekerij gevestigd was van brouwerij ‘Het Scheepje’ uit Haarlem. Daarna kreeg het pand een nieuwe eigenaar: bloem- en fruitkweker Jan Minke. De aardbeienpotjes dateren vermoedelijk

Beschrijving en typologie Van de 17e tot het begin van de 20e eeuw was aardewerk een veelgebruikt verpakkingsmateriaal van aardbeien en ander zacht fruit, zoals frambozen en bessen. De potjes hebben aan één kant een oortje, waardoor zij op het eerste oog iets weg hebben van een (nogal groot) koffiekopje. De potjes zijn van binnen meestal geglazuurd. Het gaatje in de bodem zorgde ervoor dat er geen nattigheid in het potje bleef staan en dat er luchttoevoer was. De oudere modellen hebben vaak nog de vorm van een grape en zijn alleen als aard-

Het trieste lot van de aardbeienpot

04-2012 binnenwerk def.indd 246

01-08-12 09:16


beienpot te herkennen dankzij dat luchtgaatje in de bodem.4 Praktisch gezien lijkt zulk verpakkingsmateriaal misschien niet handig; bij het transport kunnen de potjes bijvoorbeeld omvallen. Toch hadden ze voordelen: ze waren redelijk stevig en eenvoudig schoon te maken. Daardoor konden ze vaker worden gebruikt. Bovendien was het aardewerk gemakkelijk te produceren en niet erg kostbaar.5 In Kennemerland, de streek waarvan Uitgeest deel uitmaakt, speelde tuin- en fruitbouw in de 18e en 19e eeuw een belangrijke rol. Vaak werden aardbeien gekweekt naast of onder fruitbomen. Andere belangrijke teeltgebieden waren het Westland, Aalsmeer, Boskoop en Friesland.6 Aardbeienpotjes konden per herkomstgebied sterk verschillen. Ook veranderden de modellen in de loop der tijd. Daardoor is het mogelijk om aan de hand van de vorm te bepalen in welke regio en in welke periode het potje is gemaakt. De archeologisch complete exemplaren uit Uitgeest lijken qua vorm en kleur niet volledig op elkaar, maar kunnen in de bestaande typologie goed worden geplaatst in de eerste helft van de 19e eeuw (dit stemt overeen met de informatie van de vinder). De typologie van De Graaf en Stam plaatst de potten in het herkomstgebied Aalsmeer.7 ‘Herkomstgebied’ slaat op de regio waar het fruit vandaan kwam. Waar de productiecentra van het aardewerk zich bevonden, is niet bekend.8 Voor aardbeienpotjes uit Kennemerland hanteren De Graaf en Stam geen aparte typologie. Amsterdam was voor aardbeien in dit model potten een belangrijk afzetgebied. Daarom staan zulke potjes ook wel bekend als ‘Amsterdamse koppen’.

Variaties en overeenkomsten Binnen het type hebben wij verschillende variaties en overeenkomsten vastgesteld. De variaties doen vermoeden dat de potjes afkomstig zijn van een aantal verschillende producenten. De door ons onderzochte fragmenten zijn allemaal gemaakt van roodbakkend aardewerk en meestal voorzien van loodglazuur aan de binnenkant. Geregeld zitten er ook klodders loodglazuur aan de buitenkant. De hoogte van de archeologisch complete potjes varieert van 6,5 tot 7,5 cm. De doorsnede varieert van 9,3 tot 11 cm. De potjes hebben allemaal een ringvormige standvoet, die in de meeste gevallen een doorsnede heeft van precies 5 cm, maar ook hier zijn soms variaties te zien (van 4,2 tot 5,5 cm). De inhoud van het gave exemplaar bedraagt 175 ml. Hiermee valt deze pot precies tussen de door De Graaf en Stam genoemde categorieën ‘groot model’ (185 ml) en ‘tussenmodel’ (160 ml).9 Niet bij alle archeologisch complete exemplaren hebben wij het oor of sporen daarvan kunnen terugvinden, maar we gaan er wel vanuit dat alle potten een oor zullen hebben gehad. Ook hebben veel potten, vermoedelijk alle, een subtiel schenktuutje/lipje tegenover het oor zitten. Het praktisch nut ervan viel door ons niet vast te stellen. Het gaatje in of nabij het midden van de bodem heeft meestal een doorsnede van ongeveer 0,5 cm, maar dit varieerde van 0,3 tot 1,1 cm. In één geval troffen wij een bodemfragment aan met 2 gaatjes van respectievelijk 0,5 en 0,6 cm doorsnede. Deze bevinden zich allebei niet in het midden. Kleiresten rond de gaatjes bevinden zich soms aan de binnenzijde van de pot en

Afb. 2 Aardbeienpot (MU06) met licht naar binnen hellende wand. Afmetingen: diameter 9,3 cm; hoogte 7,1 cm; diameter standring 5,5 cm. Tekening: Maybritt van der Scheer. Afb. 3 De nog intacte aardbeienpot (MU12). Afmetingen: diameter 9,6 cm; hoogte 7,2 cm; diameter standring 5,0 cm. Tekening: Menno de Boer.

Het trieste lot van de aardbeienpot

04-2012 binnenwerk def.indd 247

|

247

01-08-12 09:16


soms aan de onderzijde. Dit wekt de indruk dat de gaatjes door de ene pottenbakker van binnen naar buiten werden geprikt en door de andere pottenbakker van buiten naar binnen. Ook wat betreft de modellen zijn kleine verschillen zichtbaar, zoals de stand van de buitenrand (rechtop, licht naar buiten hellend, licht naar binnen hellend) en de mate van geribbeldheid aan de binnenkant (afb. 2 en 3). De inhoud Welke aardbeien er in de loop der eeuwen allemaal in Nederland werden geteeld, is niet precies bekend. Uit de 19e eeuw zijn wel wat namen van rassen bekend: Zoete en Zure Ruigsteel, Zuurtjes, Koninkies, Engelsen, Iersen, Victoria, Ananasaardbei.10 De aardbeien waarmee de potjes werden gevuld zullen over het algemeen kleiner zijn geweest dan de aardbeien die tegenwoordig te koop zijn. Volgens J. de Kleyn betrof het een soort verbeterde bosaardbei. Het waren maandbloeiers, die van ongeveer half juni tot half augustus regelmatig bloeiden en vruchten voortbrachten. De oogsttijd was daarmee veel langer dan tegenwoordig. Dit betekende dat het vervoer en het gebruik van het verpakkingsmateriaal, de potjes, zich over meerdere maanden uitstrekte.11 Uit oude foto’s en schriftelijke bronnen blijkt dat de aardbeien al tijdens de oogst direct in de potjes werden gedaan. De aardbeien werden ofwel door de kweker zelf direct uitgevent, ofwel per schuit naar steden vervoerd om daar op de markt te worden verhandeld. De koppen werden in dat geval naast elkaar gezet in manden of kisten om te kunnen worden vervoerd. In de mand lagen schelpen die hielpen voorkomen dat de potjes tijdens het vervoer omvielen.12

Afb. 4 ‘Opgemaakte’ aardbeienpot. Bron: Trap 1812, plaat 1.

248

|

Verspreiding Er moeten honderdduizenden potjes in omloop zijn geweest. Zo verscheepte de 164 leden tellende ‘Aardbeziëncompagnie’ te Boskoop in 1851 alleen al in totaal 168.000 potjes met aardbeien naar Den Haag, Rotterdam en Amsterdam. Daar kwam de afzet richting Leiden en Gouda

nog bovenop.13 Over de aardbeienoogst in Noord-Holland in datzelfde jaar schrijft het Algemeen Handelsblad: “Aardbeziën werden over een groot deel der provincie in vrij belangrijke hoeveelheid geteeld. Te Aalsmeer ruim 16 bunders, welke 224.000 kop of 14.000 per bunder leverden; zij werden verkocht voor ƒ 7,25 de 100 kop.”14 Ruim tien jaar later, in 1863, had Aalsmeer een aardbeienoogst van 275.540 koppen, die volgens de berichten tegenviel, als gevolg van “gebrek aan genoegzame warmte”.15 Uit deze aantallen blijkt wel de populariteit van aardbeien. De aardbei was volgens L. Burema, die de voeding in Nederland van de Middeleeuwen tot de 20e eeuw onderzocht, de meest voorkomende vrucht in de 19e eeuw. Het was in die tijd mode om fruit te eten als dessert. Van oudsher kende men aardbeien ook een genezende kracht toe. In de 18e eeuw meende men dat tering (tbc) alleen te genezen was door het eten van aardbeien.16 Aardbeien werden niet alleen in potjes vervoerd en verkocht; ze konden er ook in worden opgediend. Het was bij het opdienen de kunst om van de vruchten een heel bouwwerk te maken. Met het mooi ‘opleggen’ van aardbeien vielen zelfs prijzen te verdienen. Zo werden op de ‘Aardbeziëntentoonstelling’ in Aalsmeer in 1876 prijzen uitgereikt voor de grootste aardbeien, voor de mooiste aardbeien, voor verzamelingen met zoveel mogelijk soorten aardbeien en, inderdaad, voor potjes met mooi opgelegde aardbeien.17 Hoe zo’n netjes gevulde pot eruit zag, is bijvoorbeeld te zien op een afbeelding in het boek ‘Nuttig Tijdverdrijf voor Kinderen’ uit 1812 (afb. 4). De titel wekt misschien de suggestie dat het opleggen van aardbeien werd beschouwd als een bezigheid voor kinderen, maar dit is niet het geval. Het boek beschrijft simpelweg allerlei wetenswaardigheden. Het bijschrift van de afbeelding luidt: “Op plaat 1, in vak 1, zijn Aardbeziën afgebeeld, zoo als die op vele plaatsen, in potten, worden te koop gesteld”. Wij hebben zelf de volledig bewaard gebleven pot zo hoog mogelijk gevuld met frambozen, omdat die meer het toenma-

Het trieste lot van de aardbeienpot

04-2012 binnenwerk def.indd 248

01-08-12 09:16


lige aardbeienformaat benaderen dan de aardbeien die tegenwoordig in de winkel liggen. Zeventig frambozen vulden een pot tot de rand (ongeveer 150 gram). Met een flinke ‘kop’ erop (afb. 5) kregen wij circa honderd frambozen in de pot (ongeveer 200 gram), maar het resultaat haalt het niet bij de mooi opgelegde pot op de afbeelding uit 1812. Een geoefend ‘oplegger’ had er waarschijnlijk veel meer frambozen op gekregen. Merken Aardbeienpotjes werden in sommige gevallen gemerkt, meestal met de initialen van de kweker. Reden hiervoor is dat zij werden hergebruikt. Met behulp van de initialen konden zij worden herkend bij het inleveren. Ook de in Uitgeest gevonden potjes zullen waarschijnlijk meerdere keren zijn gebruikt. Dat is te zien aan lichte slijtage aan de uiteinden van de zijwanden, op de plek waar deze tijdens vervoer de zijwanden van andere potjes raakten. Tussen de vele fragmenten hebben wij maar weinig gemerkte exemplaren aangetroffen. Op één van de archeologisch complete potten is de vermoedelijke letter ‘M’ aangebracht in een witte sliblaag (afb. 6). Een verwijzing naar Minke misschien? Het blijft bij gissen. Een ander fragment bevat vermoedelijk restanten van een of meer zwarte letters. Welke letters het zouden kunnen zijn, blijft onduidelijk. Op het intacte exemplaar meent de vinder de letters ‘RV’ te herkennen, aangebracht in loodglazuur.18 Dit zou opvallend zijn, omdat in eerdere publicaties, voor zover mij bekend, geen sprake is van in loodglazuur aangebrachte merktekens. Ook bij het overige materiaal uit Uitgeest hebben wij geen vergelijkbare gevallen aangetroffen. Het zouden ook klodders glazuur kunnen zijn die per ongeluk op de buitenwand van de pot terecht zijn gekomen. Wij vonden niet dat zij onomstotelijk herkenbaar zijn als letters. Het merken van potjes gebeurde in de 19e eeuw overigens minder vaak dan in de 17e en 18e eeuw. Dit is mogelijk een gevolg van een wijziging in het systeem waarbinnen aardbeien werden verhan-

Afb. 5 Met frambozen gevulde aardbeienpot (MU12). Foto: Maybritt van der Scheer.

deld, meldt R. de Graaf in ‘Oud Nuus’, het blad van de Stichting Oud-Aalsmeer. Aardbeien werden vanaf de 19e eeuw afgezet via commissionairs. Deze commissionairs zorgden ervoor dat potjes na gebruik terugkeerden bij de fruittelers. Hierbij was het kennelijk niet meer nodig de potten van een merkteken te voorzien.19 Hoe potten vóór die tijd precies terugkeerden bij de telers, heb ik niet kunnen achterhalen. Besluit Vanaf het eind van de 19e eeuw werd aardewerk als verpakkingsmateriaal voor fruit geleidelijk vervangen door mandjes en sloffen. Volgens De Graaf en Stam gebeurde dat omdat de verhandelde aardbeien groter van stuk waren geworden. Hiervan pasten er veel minder in de potjes. Een andere reden was de opkomst van de veilingen. Hierbij bestond behoefte aan gelijkvormige verpakkingen. Aardbeienpotjes bleven in die tijd op markten nog in gebruik als maatschepje voor aardbeien en voor garnalen (!).20 Voor het bedrijf aan de Meldijk in Uitgeest deden deze veranderingen er op dat moment niet meer toe. In 1845 werd het pand verkocht aan Klaas Zonjee en werd er een stokkenmakerij in gevestigd, die tegenwoordig wordt gerund door zijn achter-achter-achterkleinzoon. WaarschijnHet trieste lot van de aardbeienpot

04-2012 binnenwerk def.indd 249

|

249

01-08-12 09:16


Afb. 6 Aardbeienpot (MU08) met letter in witte sliblaag. Afmetingen: diameter 11,0 cm; hoogte 7,5 cm; diameter standring 5 cm. Tekening: Jannie Mandemaker.

lijk zijn in 1845 de daar nog aanwezige potjes en restanten daarvan, gedumpt en onder de grond verdwenen. Conclusie De vondst in Uitgeest bestaat uit de restanten van vele tientallen aardbeienpot-

jes uit de eerste helft van de 19e eeuw, die in verband kunnen worden gebracht met plaatselijke aardbeienteelt. De potjes vertonen onderling weliswaar verschillen, maar kunnen waarschijnlijk allemaal worden getypeerd als ‘Amsterdamse koppen’. In de bestaande typologie van De Graaf en Stam worden Amsterdamse koppen verbonden aan het teeltgebied Aalsmeer. De omvangrijke vondst te Uitgeest toont aan dat Amsterdamse koppen in de typologie eveneens kunnen worden verbonden aan het teeltgebied Kennemerland. vandenberg_marjan@yahoo.com

Noten 1. Marjan van den Berg studeert archeologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam en is vrijwilliger bij AWN-afdeling Zaanstreek-Waterland. 2. Zonjee 2009. 3. Persoonlijke mededeling Arie Zonjee. 4. De Graaf & Stam 1987, 39. 5. De Graaf & Stam 1987, 11. 6. De Graaf & Stam 1987, 16-17. 7. De Graaf & Stam 1987, 53. 8. De Graaf & Stam 1987, 37. 9. De Graaf & Stam 1987, 25. 10. De Graaf & Stam 1987, 16. 11. De Kleyn 1986, 156-157. 12. De Graaf & Stam 1987, 32-35; Zonjee 2009. 13. De Kleyn 1986, 156. 14. ‘Statistiek over 1851’, Algemeen Handelsblad: http://kranten.kb.nl/view/article/id/ddd%3A010073412%3Ampeg2 1%3Ap001%3Aa0001. 15. ‘Kort verslag van den toestand der Provincie Noord-Holland’, Algemeen Handelssblad, 1856: http://kranten. kb.nl/view/article/id/ddd%3A010137985%3Ampeg21%3Apo011%3Aa0063. 16. Burema 1953, 158-159, 235; Van Haaster 2006, 9. 17. Slob 1976. 18. Zonjee 2009. 19. De Graaf 1986. 20. De Graaf & Stam 1987, 50, 54: noot 3; De Kleyn 1986, 157, 160. Literatuur Burema, L. 1953: De voeding in Nederland van de Middeleeuwen tot de twintigste eeuw, Assen. Graaf, R. de 1986: Aardbeienkoppen, een reactie op opmerkingen, in: Oud Nuus (blad van de Stichting OudAalsmeer), jaargang 16, nummer 2, 38-39. Graaf, R. de & G. Stam, 1987: Aardbeipotjes. Vlaardingen. Haaster, H. van, 2006: ‘Tot yeders believen’, een botanisch onderzoek naar de voedingsgewoonten op de Oudezijds Voorburgwal in Amsterdam tussen 1550 en 1900, in: BIAXiaal 263. Zaandam. Kleyn, J. de 1972: Over Amsterdamse en andere ordinaire koppen, in: Oud Nuus, jaargang 2, nummer 8, 5. Kleyn, J. de 1986: Volksaardewerk in Nederland sedert de late middeleeuwen. Zeist. Slob, W. 1976: Honderd jaar geleden (1876), in: Oud Nuus, jaargang 7, nummer 1, 19-21. Trap, P.H. 1812: Nuttig Tijdverdrijf voor Kinderen. Of verzameling van verschillende onderwerpen, tot leering en vermaak der jeugd. Leyden. Zonjee, A. 2009: Een kop boven de grond. Het verhaal van een in de grond gevonden kop, in: Hutgheest Jaarboek Historische Vereniging Oud Uitgeest 2009, 44-45.

250

|

Het trieste lot van de aardbeienpot

04-2012 binnenwerk def.indd 250

01-08-12 09:16


De schatvondst Lekkerkerk 2010: gehamsterd zilver uit de Eerste Wereldoorlog1 Jan Pelsdonk2

In de stad.

Afb. 1 De schatvondst Lekkerkerk 2010.

De schatvondst Lekkerkerk 2010 De schatvondst Lekkerkerk 2010 (afb. 1) bestaat uit guldens en rijksdaalders van het Koninkrijk der Nederlanden. De recent aangemelde vondst is in NUMIS geregistreerd onder nummer 1115072. Om precies te zijn gaat het om 146 munten waarvan de jongste exemplaren geslagen zijn in 1916. Dit is de enige grote zilvervondst die bij het Geldmuseum bekend is met een zo duidelijke verwijzing naar de Eerste Wereldoorlog. Jongere vondsten dateren van 1919 en verder, terwijl oudere grote zilvervondsten een 19e eeuwse tpq (terminus post quem, het eerst mogelijke verbergingsjaar) hebben en in wezen niet passen bij een verberging tijdens de Eerste Wereldoorlog. De eerste oudere vondst is Mill 1979, bestaande uit een koperen pot met ongeveer 8 kg aan zilveren munten. Deze vondst is niet nader ontsloten bij het Geldmuseum en de tpq is bepaald op 1896. Een verberging

Ondanks den marktdag is het hedenmorgen veel minder druk in de straten dan de vorige dagen. Door het ontbreken van zeer belangrijk oorlogsnieuws ziet men nu ook geen opeenhooping van nieuwsgierigen bij de winkels, waar de bulletins te lezen zijn. Bij de postspaarbank blijft de drukte afnemen. Slechts enkelen moeten nu nog een poosje buiten wachten, voordat ze tot het bureel worden toegelaten. Bij de Bijbank der Nederlandsche Bank duurt de stormloop onverminderd voort. Wel was de file wachtenden tegen half twaalf niet zoo groot als gisterenmorgen, doch de laatstkomenden, bemerkende, dat hun hoop om heden nog te kunnen wisselen vervlogen is, verlaten zuchtend de Reederijstraat. Doordat gisteren de banken en de gemeente voorgingen, waren er van het publiek om ĂŠĂŠn uur, bij het sluiten der cassa, slechts een goede honderd geholpen. Vandaag zouden de honderden teleurgestelden het met meer kans op resultaat beproeven. En zoo werden vannacht om half een reeds de eerste plaatsen op het trottoir aan de Boompjes ingenomen. Om twee uur stonden er reeds meer dan driehonderd. Er waren personen, die reeds om half drie present waren en er aan wanhoopten, vandaag nog geholpen te worden. Als de mondvoorraad en de sigaren op zijn, dan bevinden zich buiten de touwen genoeg gedienstigen, om voor de hongerigen en dorstigen voor een kleinigheid het nodige in de buurt te halen. Ook heden zorgt de politie buiten en het personeel binnen de bank, dat alles voortreffelijk ordelijk geschiedt. Telkens worden tien personen tegelijk toegelaten. Het duurt betrekkelijk lang, voordat er weer een tiental aan de beurt is, want ofschoon met loffelijken ijver door de beambten van de bank wordt gewerkt, komen de meesten heel vaak specie weghalen.

in de periode 1914-1918 is onwaarschijnlijk omdat de guldens en rijksdaalders uit de periode 1896 tot en met 1914, die soms De schatvondst Lekkerkerk 2010

04-2012 binnenwerk def.indd 251

Afb. 2 De stormloop bij de banken. Nieuwe Rotterdamsche Courant, dinsdag 4-81914.

|

251

01-08-12 09:16


Afb. 3 Noodgeld ter waarde van 1 gulden (eenzijdig) van de Koninklijke Nederlandse Grofsmederij te Leiden, 8 augustus 1914. Het biljet was inwisselbaar bij de fabriek zodra er weer zilvergeld of zilverbons beschikbaar zouden zijn. Collectie Geldmuseum, Utrecht.

in grote aantallen zijn geslagen, ontbreken. Waarom is deze vondst speciaal, Nederland was immers niet in oorlog? Het antwoord wordt gegeven door het krantenbericht en het noodgeldbiljet (afb. 2, 3 en 4), waarover later meer. Inhoud van de schatvondst De vondst bestaat in zijn geheel uit 146 zilveren munten: 131 guldens en 15 rijksdaalders. Ze zijn allemaal van na de Belgische afscheiding in 1830 – dus geslagen in Utrecht – en ze dragen de beeltenissen van de koningen Willem II, Willem III en koningin Wilhelmina. De munten zijn gevonden tijdens graafwerkzaamheden voor een leiding. De vinder en melder – een fervente amateurarcheoloog in het bezit van een metaaldetector – trof ze in de zojuist gegraven gleuf aan. Hij was niet de enige vinder, want ook een passerende schooljongen

Afb. 4 Noodgeld ter waarde van 1 gulden (eenzijdig) van de gemeente Lekkerkerk, 17 augustus 1914. Bron: De Nederlandsche Postzegel- en Muntenveiling, veiling 11-2005, kavel 1660.

252

|

vond er één. Uiteindelijk heeft ook de machinist van de graafmachine een paar munten uit de vondst mee naar huis gekregen. Gelukkig zijn vóór het verspreid raken van de munten in ieder geval alle jaartallen opgeschreven, zodat ons beeld van deze schatvondst zo compleet als mogelijk is. Op één van de guldens zijn de verbrokkelde restanten van papier aangetroffen (zie rechtsonder op de overzichtsfoto, afb. 1). Helaas is het papier te fragmentarisch en te ver aangetast door het verblijf in de bodem om er nog informatie uit te kunnen halen. Het is waarschijnlijk dat het papier en de munten al vanaf het moment van verbergen bij elkaar hebben gezeten. Waren de munten oorspronkelijk vergezeld van papiergeld of zaten ze verpakt in een papieren zak? Het laatste is het meest aannemelijk omdat de verberger ongetwijfeld geweten zal hebben dat papiergeld in de grond slecht houdbaar is. Blijkbaar is de schat gevormd in of vlak na 1916 (afb. 5). Dit wordt onderbouwd door de munten zelf: de oudste exemplaren zijn flink gesleten door langdurig gebruik, terwijl de jongste vrijwel niet gecirculeerd hebben (afb. 6, 7 en 8). Verder toont de grafiek een herkenbaar beeld bij schatvondsten. Oudere munten komen in meer- of mindere mate voor, terwijl in de laatste jaren vóór verberging het aantal munten per jaar sterk toeneemt om direct vóór de verberging plotseling sterk af te nemen. Helaas is het interpreteren van vondstgegevens maar zelden eenvoudig. Als we de omgevingsfactoren uit het oog verliezen, worden er makkelijk verkeerde conclusies getrokken. De oplage van het aantal munten per jaar is één zo’n factor. De gegevens zijn in twee tabellen verzameld; de oplagecijfers zijn afgerond en afkomstig uit het handboek van Schulman. Op het eerste gezicht lijkt het vreemd dat er geen rijksdaalders in de vondst zitten die jonger zijn dan 1874, maar dat komt omdat er in de daaropvolgende decennia geen zijn geslagen (de redenen hiervoor

De schatvondst Lekkerkerk 2010

04-2012 binnenwerk def.indd 252

01-08-12 09:16


Afb. 5 De schatvondst Lekkerkerk 2010: aantallen munten per jaar.

vallen buiten de context van dit artikel). De enige uitzondering hierop is de rijksdaalder van het kroningstype met het jaartal 1898 (geslagen in 1901).3 Het is niet vreemd dat die munt niet in de schatvondst voorkomt, omdat er maar 100.000 van zijn geslagen. Bij de guldens verklaart de grafiek het gat tussen 1866 en 1892: er zijn in die periode geen munten voor het geldverkeer geslagen. Bij het bestuderen van de grafieken blijkt verder dat de in de schatvondst voorkomende rijksdaalders en guldens goed verspreid zijn over de periode en vrij aardig de blauwe lijn met slagaantallen volgen. Het valt wel op dat er in verhouding veel guldens van Willem II in de vondst aanwezig zijn, terwijl sommige jaartallen van de guldens uit het eerste decennium van de 20e eeuw amper of niet in de schat zijn vertegenwoordigd. Dit kan op toeval berusten. Het is echter wel opvallend dat er ook een aantal schaarse jaartallen tussen de guldens zitten: 1853, 1906 en 1911.

Afb. 6 Willem III, rijksdaalder 1869.

Ondanks de oplage van 2 miljoen wordt ook deze laatste gulden door de verzamelaarsmarkt als schaars aangemerkt. 4 Uit een overzicht van munten die geheel of deels voor Nederlands-Indië bestemd waren wordt duidelijk dat de hele oplage guldens van 1907 en 1910 naar Indië is verscheept, evenals het grootste deel van de exemplaren van 1912 en 1913.5 Ook de stukken met jaartal 1853 waren voor het grootste deel voor Indië bestemd; mogelijk behoorde het in Lekkerkerk 2010 gevonden exemplaar tot het ‘handjevol’ in Nederland achtergebleven stukken. Anders heeft deze munt een reis van duizenden kilometers naar en van Indië achter de rug. Verder blijkt uit de guldens in de vondst – meer dan uit het kleine aantal rijksdaalders – dat de munten met het portret van Willem II in verhouding meer voorkomen dan die van Willem III. De verschillen zijn te klein voor verregaande conclusies, maar er kan een verband bestaan met het feit dat de muntstukken van Wil-

Afb. 7 Willem II, gulden 1845, één van de oudste munten uit de schatvondst. De schatvondst Lekkerkerk 2010

04-2012 binnenwerk def.indd 253

|

253

01-08-12 09:16


lem II in Indië minder gewild waren. Het ‘boze oor’ zou ongeluk brengen en er gingen geruchten dat alle stukken vals waren.6 Zodra de kans daar was gebruikten de Indiërs liever muntstukken van Willem III (afb. 9, 10 en 11).

Afb. 8 Wilhelmina, gulden 1915, één van de jongste munten uit de schatvondst.

De jongste munten uit de vondst zijn vier guldens uit 1916. Deze munten bepalen het vroegst mogelijke jaar waarin de schat kan zijn begraven. Het is lastiger om te bepalen vóór welk jaar de vondst aan de grond is toevertrouwd. In 1914 en 1915 zijn grote hoeveelheden guldens geslagen, respectievelijk ruim 15 en 14 miljoen. De oplage is in de daaropvolgende jaren beduidend lager: in 1916 (5 miljoen) en 1917 (ruim 2 miljoen). Vervolgens valt de productie tot 1922 zelfs helemaal stil. Omdat de guldens uit de periode 1922 en verder ontbreken, mag met redelijke zekerheid aangenomen worden dat de schat verborgen is vóórdat de guldens met het jaartal 1922 in roulatie kwamen. Hieruit volgt dat de munten evengoed in 1921 kunnen zijn begraven. De guldens uit 1916 zijn weliswaar minder in de schat vertegenwoordigd, maar ze zijn in een kleinere oplage geslagen, evenals de guldens van 1917. Met andere woorden: de schatvondst Lekkerkerk 2010 is begraven ergens in de periode 1916-1921.

Afb. 9 Willem III, gulden 1853, één van de meest zeldzame munten uit de schatvondst.

Het is verklaarbaar dat de eigenaar alleen guldens en rijksdaalders verborg. De gouden tientjes werden door de banken in de kluizen gehouden en de halve guldens werden met name voor Nederlands Indië geproduceerd. Verder ligt het voor de hand dat kleiner zilver- en kopergeld als pasmunt te praktisch in het dagelijks gebruik was, zodat dit niet in aanmerking kwam om het voor langere tijd in de grond te verbergen. De schatvondst is prima te plaatsen tegen het decor van de Eerste Wereldoorlog. De oorlogsdreiging maakte juist het grote zilvergeld interessant om op te potten. De eerder getoonde tekst uit het krantenbe-

254

|

richt (afb. 2) beschrijft een lange rij wachtende mensen voor de bankgebouwen. Zij staan daar om hun spaartegoeden op te nemen en hun papiergeld om te wisselen, het liefst voor zilvergeld. Doordat dit zilver thuis werd opgepot ontstond er geldschaarste en kwamen er als noodoplossing papieren noodgeldbiljetten en zilverbons in omloop, respectievelijk uitgegeven door gemeentes en de regering (af b. 3 en 4). Ook sommige bedrijven gaven noodgeld uit, zoals het afgebeelde biljet toont. In een poging om zo veel mogelijk muntgeld in circulatie te houden werden er bij ’s Rijks Munt ondertussen grote hoeveelheden zilveren guldens extra geslagen, zoals eerder al uit de oplagecijfers blijkt. Ook deze nieuwe munten werden vastgehouden, waarna van verdere productie werd afgezien. De munten in de schatvondst hebben een totale waarde van ƒ168,50, wat overeenkomt met ruim twee maanden arbeid van een geschoold bouwvakker in WestNederland.7 Hieruit kunnen we opmaken dat het geld waarschijnlijk het eigendom zal zijn geweest van een winkelier of handelaar. Een losse arbeidskracht – die zijn geld per dag verdiende – had weinig mogelijkheden om te sparen.8 Tot slot De schatvondst Lekkerkerk 2010 sluit goed aan bij deze periode van geldschaarste door het hamsteren van zilvergeld. Het is de eerste grote bij het Geldmuseum bekende schatvondst uit de tijd van de Eerste Wereldoorlog. Het is aannemelijk dat de schat al in 1914 is gevormd en dat er ook daarna – tot in 1916 – door de eigenaar nog (zo veel mogelijk?) munten aan zijn toegevoegd. Dat de hele partij in één keer in 1916 zou kunnen zijn verzameld is – door de dan inmiddels opgetreden zilverschaarste – veel minder aannemelijk. We kunnen er met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vanuit gaan dat de schat in of vlak na 1916 is verborgen. JPelsdonk@teylersmuseum.nl

De schatvondst Lekkerkerk 2010

04-2012 binnenwerk def.indd 254

01-08-12 09:16


Afb. 10 Aantallen guldens uit de vondst in vergelijking met de oplagecijfers (in miljoenen).

Afb. 11 Aantallen rijksdaalders uit de vondst in vergelijking met de oplagecijfers (in miljoenen).

Noten 1. Deze tekst is een bewerking van de eerder verschenen artikelen Pelsdonk 2011a en Pelsdonk 2011b. 2. Jan Pelsdonk is onderzoeker van muntvondsten en beheerder van het landelijke muntvondstenbestand NUMIS en het collectiebestand bij het Geldmuseum. Daarnaast is hij conservator van het Numismatisch Kabinet van Teylers Museum. In zijn vrije tijd is hij secretaris van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Munt- en Penningkunde, de Stichting Nederlandse Penningkabinetten en de Nederlandse Museumvereniging (sectie Historische Musea) en is hij redactielid van De Beeldenaar. 3. Schulman 1975, 166. 4. Peters e.a. 2011, 72-73. 5. Van den Hoek en Pot 1985, 30. 6. Van den Hoek en Pot 1985, 28. 7. Lucassen 2001, 31. 8. Lucassen 2001, 29. Literatuur Nieuwe Rotterdamsche Courant, dinsdag 4-8-1914. Bron: Koninklijke Bibliotheek NBM Mfm MMK 0030. Hoek, Claire van den en Leo Pot, 1985: Onze ‘Indische Koninkrijksmunten’, in: Muntkoerier 9, 28-30. Lucassen, Jan, 2001: Loonbetaling en muntcirculatie in Nederland (1200-2000), in: Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 86, 1999. Leuven, 1-69. Peters, T., J. Scheper en J. Mevius, 2010: Muntalmanak 2011. Nieuwegein. Pelsdonk, J., 2011a: Hamsteren…! Lekkerkerk 2010: een schatvondst uit de Eerste Wereldoorlog, in: De Beeldenaar 35, 57-61. Jan Pelsdonk, 2011b: Schatvondst Lekkerkerk 2010: een aanvulling, De Beeldenaar 35, 138. Schulman, Jacques, 1975: Handboek van de Nederlandse munten van 1795 tot 1975. Amsterdam. De schatvondst Lekkerkerk 2010

04-2012 binnenwerk def.indd 255

|

255

01-08-12 09:16


Rondom de stad

Gemeentelijke archeologie in... Helmond Drie-oren-kannen: feestkruiken uit Helmond

Theo de Jong1

Inleiding Bij opgravingen in de binnenstad van Helmond worden vaak scherven van kannen van steengoed gevonden. Gewoonlijk hebben de kannen slechts ĂŠĂŠn oor, maar zo nu en dan worden scherven gevonden van kannen met drie oren. In deze bijdrage worden deze drie-oren-kannen uit Helmond nader beschouwd en wordt getracht deze in een cultuurhistorische context te plaatsen. De aanleiding is de introductie van het nieuwe lokale bier: De Vijfhoeck, getapt door Il Borgo in het vroegere huis De Swaen, het trotse monumentale Huis met de Luts aan de Markt. Het bier wordt op traditionele wijze en in navolging van een Helmondse verordening uit 1622 uitgeschonken in een drie-oren-kan. Drie-oren-kannen De karakteristieke drie-oren-kannen zijn vooral gedurende de 16e eeuw gemaakt door pottenbakkers in het Belgische Raeren, nabij het Duitse Aken. De op een

256

draaischijf gemaakte potten werden tot steengoed gebakken met een oventemperatuur van meer dan 1200 °C. In de hete oven werd zout gestrooid waar het verstoof en verdampte, waardoor de kannen met een laagje (zout-)glazuur werden bedekt. Door de hoge temperatuur versinterde de klei en werden de kruiken waterdicht. De kannen waren bijzonder geschikt om vloeistoffen in te bewaren en om uit te drinken. Omdat het handgedraaide producten zijn, bestaat er een grote variatie in formaat, vorm en model. Vanzelfsprekend varieert daarmee ook de inhoud. Tussen 1500 en 1575 waren de drie-orenkannen kleiner en stonden ze op een uitgeknepen voet. In het begin werd nog wel eens een gezicht met een puntig neusje ingekrast op de schouder van de pot. Vanaf 1550 stonden de drie-oren-kannen op een standvoet en enkele jaren later lopen de drie oren op de buik uit tot een spitse punt. Met name in het laatste kwart van

| Rondom de Stad

04-2012 binnenwerk def.indd 256

01-08-12 09:16


de 16e eeuw werden sommige kruiken fraai versierd met opgelegde kleistempels van familiewapens of portretten: zogenaamde appliques. Dunne plakjes klei werden in fijn gesneden matrijzen van hout of speksteen gedrukt en vervolgens vóór het bakken op de pot bevestigd. Na 1610 neemt de productie van de drieoren-kannen af en rond 1625 raken ze uit de mode. Door gedwongen omstandigheden gedurende de laatste dertig jaar van de 80-jarige oorlog (30-jarige oorlog: 1618-1648) vertrokken veel pottenbakkers omstreeks 1632 uit Raeren. In de loop van de 17e eeuw kwamen drinkglazen en steengoed pullen steeds meer in de mode en werd steeds minder uit kannen gedronken. Archeologische vondsten uit Helmond Tussen de duizenden scherven van aardewerk en steengoed die de afgelopen jaren in Helmond zijn opgegraven, werden tot nog toe tien drie-oren-kannen herkend. Drie-oren-kannen komen vooral uit het hartje van Helmond: de Veestraat, bij De Valck aan de Markt, bij de Librije aan de Markt, bij het Ketsegangske, achter de Vleeschhouwerij in de Kerkstraat, aan het Doorneind en aan de Kromme Steenweg. Omdat er tot nog toe nog maar een relatief kleine oppervlakte in de binnenstad is opgegraven, is het aannemelijk dat er nog vele exemplaren in de bodem onder de stad liggen. De meeste archeologische vondsten uit Helmond worden bewaard in het depot voor bodemvondsten bij het Archeologisch Centrum in Eindhoven en enkele drie-oren-kannen bevinden zich in de collectie van het gemeentemuseum Helmond. Het oudste exemplaar van een drie-orenkan is in Helmond aangetroffen bij de Valck, aan de Markt 1.2 Het betreft een steengoed kan met drie oren en een geknepen voet. De hoogte is 19 cm. De datering is, mede gebaseerd op andere vondsten in de afvalkuil, tussen 1500 en 1550 (afb. 1.1). Een vergelijkbaar exemplaar is in 1995 opgegraven met andere vormen van aar-

Afb. 1 Drie-oren-kannen uit Helmond. 1. Markt 1 de Valck, 1500-1550; 2. Doorneind, 1500-1550; 3. Kerkstraat 38 Vleeschhouwerij, 1550-1600; 4. Veestraat, 1550-1600; 5. Veestraat, 1550-1600; 6. Markt 32 Van Bree, 1575-1600; 7. Markt 49 Librije, 1575-1625. Foto’s: Laurens Mulkens, Theo de Jong. Tekeningen: Nico Arts, Dirk Vlasblom, Cindy Vijsma. dewerk en steengoed in een afvalkuil aan het Doorneind, voorafgaand aan de bouw van de parkeergarage. De hoogte van deze Rondom de Stad |

04-2012 binnenwerk def.indd 257

257

01-08-12 09:16


Afb. 2 Drie-oren-kannen met appliques uit Helmond. 1. Kromme Steenweg 22-26; 2. Centrum; 3. Centrum. Foto’s: Laurens Mulkens, Theo de Jong. Tekening: Cindy Vijsma.

kruik is 23,5 cm en de breedte is 16 cm (af b. 1.2).3 Op het achtererf van de Vleesch­houwerij aan de Kerkstraat 38 is in 1999 ook een drie-oren-kan gevonden. 4 Deze drie-oren-kan is 18 cm hoog en de buik heeft een diameter van 14,5 cm. De drie-oren-kan is, samen met andere aardewerk en steengoedvondsten, aangetroffen in een afvalkuil. De datering van dit relatief bolle exemplaar is tussen 1550 en 1600 (afb. 1.3). In de collectie van het Gemeentemuseum Helmond bevinden zich twee drie-orenkannen die in 1941 zijn geschonken door E. Swinkels. Ze zijn gevonden in de Veestraat. De oren van deze hoge kannen zijn puntig aangesmeerd op de buik. De hoogte van een kan is 30,5 cm en diameter 15 cm aan de buik (afb. 1.4). De andere kan is 31 cm hoog en heeft een buikdiameter van 14 cm. Bij deze kruik zijn de puntige uiteinden van de drie oren met vingerindrukken golvend versierd (afb. 1.5).5 Deze voor Raeren kenmerkende bruine kannen dateren tussen 1575 en 1600. Een kan van vergelijkbare afmeting is in 1986 gevonden in werkput 3 bij de opgra-

258

vingen van Van Bree aan de Markt 32.6 De hoogte van deze kan is 29 cm en de diameter van de buik is 13,5 cm. Deze kan heeft net onder de geprofileerde rand een doorboring die opgevuld is met een tinnen of loden druppel, die zowel aan de binnen- als buitenzijde is vastgeklonken aan de kruik. De kan is door een Helmondse keurmeester geijkt met een ‘pegel’, zodat steeds dezelfde inhoud werd getapt (afb. 1.6). Aan de andere kant is een beschadiging die wijst op een eerdere boorpoging, maar deze is niet voltooid. Die boring is hoger op de rand en daardoor mogelijk door de ijkmeester foutief aangezet. Volgens een Helmonds voorschrift uit 1622 (waarover later meer) moesten alle kannen in openbare gelegenheden door keurmeesters worden geijkt. De datering van deze kan is tussen 1575 en 1600. Bij opgravingen onder de Librije werden in 1985 ook fragmenten gevonden van een drie-oren-kan.7 Ook deze kan heeft een onvoltooide doorboring onder de rand. Mogelijk is de kan tijdens het ijken kapot gegaan. Op de schouder, ter hoogte van de aanzet van de drie oren, is een donkerbruine rand van ijzerengobeglazuur aangebracht (af b. 1.7). Daarmee behoort deze kruik tot één van de jongste exemplaren uit Helmond, gedateerd tussen 1575 en 1625.8 Aan de Kromme Steenweg 34 is in 2005 in een tonwaterput een bijna complete drie-oren-kan gevonden met op de buik een drietal appliques van een vrouwenhoofd met haarnet.9 Deze kan is 24 cm hoog en de buik is 14,5 cm breed (afb. 2.1). De datering van deze kan is tussen 1550 en 1610.10 Van een tweetal drie-oren-kannen in de collectie van het gemeentemuseum Helmond is de vindplaats niet nader te benoemen dan ‘binnenstad’. Eén kan met lichtbruine glazuur heeft drie appliques van een vrouwenhoofd, vergelijkbaar met die van de Kromme Steenweg. Van de kruik resteert nog een hoogte van 20 cm, de buik heeft een diameter van 16 cm (afb. 2.2).11 Een andere kan is van grijs geglazuurd

| Rondom de Stad

04-2012 binnenwerk def.indd 258

01-08-12 09:16


steengoed. Op de buik staan bij dit exemplaar drie fraaie appliques met het randschrift “Robert Thievin-cart(ouch)e maker” (afb. 2.3).12 Opmerkelijk is dat de drie appliques ondersteboven staan: de drie druiventrossen in het embleem hangen ondersteboven. Steengoed met dezelfde afdrukken zijn gevonden op onder andere een steengoed kan uit Eindhoven, een pispot uit Dordrecht en een bolle Westerwald kan uit Rotterdam.13 Opmerkelijk is dat de kan uit Rotterdam gedateerd wordt tussen 1675 en 1725, honderd jaar later dan de drie-oren-kan uit Helmond met dezelfde applique. De matrijs lijkt lange tijd in gebruikt te zijn geweest, niet alleen in Raeren maar later ook in Westerwald. Drie-oren-kannen in zuidelijke Nederlanden Niet alleen in Helmond, maar ook in Eindhoven zijn regelmatig drie-oren-kannen gevonden. In de grachten rond het kasteel van Eindhoven zijn er maar liefst zeven aangetroffen.14 Ook bij het klooster Ten Hage is er één gevonden. Echter, ook uit meer plattelandsomgevingen zoals Tongeren, Strijp en Leenderstrijp bij Leende kennen we deze bijzondere kruiken.15 Toch worden drie-oren-kannen in andere Nederlandse steden, met name boven de grote rivieren, slechts zelden gevonden.16 Karel de Vijfde in Helmond? Volgens een legende, opgetekend door Stephanus Hanewinckel in 1798, zou keizer Karel de Vijfde (1500-1558), tijdens een reis door Brabant, in Helmond bij Herberg de Wildeman aan de Markt, een pot bier hebben besteld.17 De herbergier brengt hem een volle kan, maar houdt deze aan het oor vast. De keizer beveelt hem het bier in een kan met twee oren te brengen. De waard houdt vervolgens de kan met beide handen aan de oren vast. De keizer kan de pot met bier niet aannemen. Vervolgens beveelt Karel de V dat in Helmond voortaan in de herbergen alleen nog maar bier geschonken mag worden in kannen met drie oren. Een vergelijkbaar voorval schijnt zich echter ook voor-

gedaan te hebben in het Belgische Olen. De hedendaagse herbergen in Olen maken nog steeds fraaie sier met dit volksverhaal.18 Vergist Hanewinckel zich in 1798 in stad, of zou hetzelfde verhaal in twee plaatsen zijn verteld? Wat is dan de historische relatie tussen Olen en Helmond?19 Wel boeiend is dat het verhaal twee eeuwen lang verteld werd (in Helmond?) voordat het werd opgetekend. De vertellers kenden waarschijnlijk niet eens meer de drieoren-kannen zelf, die waren al lang in onbruik. Dat Keizer Karel V Helmond persoonlijk kende, blijkt uit een oorkonde uit 1538. Daarin krijgen de Helmonders toestemming om de weekmarkt van dinsdag naar zaterdag te verplaatsen. Om concurrentie tegen te gaan kreeg Helmond als enige plaats in de omgeving dit marktrecht op zaterdag.20 Helmonds voorschrift uit 1622 Bier was – en is al – eeuwenlang een belangrijke volksdrank. De stadsbestuurders van Helmond wisten het drankgebruik uit te buiten door zowel bij de brouwers als bij de herbergiers accijnzen te heffen op de alcoholische dranken bier en wijn. Om deze belasting op bier en wijn te ontwijken is er heel wat strijd geleverd in Helmond. Er werd volop gesmokkeld en gedreigd. Herbergiers verzetten zich en dreigden onder andere in 1601 de schout “… den hals af te snijden…”. De schout op zijn beurt stak in 1663 van een

Afb. 3 Drie-oren-kannen uit het kasteel van Eindhoven, klooster Ten Hage en Tongeren. Foto: Laurens Mulkens.

Rondom de Stad |

04-2012 binnenwerk def.indd 259

259

01-08-12 09:16


Afb. 4 Pieter Breugel de Oude (?), 1566. De bruiloftsdans in de openlucht. Linksboven de doedelzakspeler wordt gedronken uit een drie-oren-kan; de persoon naast de drinker wacht op zijn beurt. Naar Ertz en Nitze-Ertz (red) 1998: 92.

Afb. 5 Pieter Breughel de Jonge, omstreeks 1630. Dans rond de meiboom. Naar: Ertz en Nitze-Ertz (red) 1998: 413.

smokkelende tapper de kar in brand en verdronk zijn paard.21 De herbergiers moesten zich in 1622 houden aan voorschriften over het serveren van de drank: “… Soo wie eenige drancken vercoopt [anders] dan met gebrande maten, gewichten oft potten, bij keurmeesters gebrandt ofte gepegelt volgens oude gewoonte…”. Elke overtreding werd beboet met 25 stuivers: 12,5 voor de Heer van Helmond en 12,5 voor de keurmeester. Het bier moest volgens het reglement uit 1622 getapt worden in “tinnen potten off aerden potten met drie oiren, bij den keurmeesters gepegeld”.22 Opmerkelijk is dat dit reglement is opgetekend toen steengoed drie-oren-kannen al nauwelijks meer werden gemaakt. Dat de kannen nadat de productie ervan is gestopt nog in omloop bleven, is begrijpelijk. De vraag is echter wat de gemiddelde gebruiksduur van het gebruiksgoed was. Na 1625 werden drie-oren-kannen steeds meer vervangen door drinkglazen en steengoed pullen met één oor.

Breughel als bron Drie-oren-kannen zijn echte feestkruiken! Afgaande op schilderijen uit de school van Pieter Breughel wordt er door grote gezelschappen gezamenlijk gedronken uit deze kannen, zowel door mannen als door vrouwen. Bij feestelijke gelegenheden zoals bruiloften, kermissen of meiboom-vieringen en in herbergen wordt door het gezelschap gedronken uit drie-oren-kannen. Ze worden ook wel eens ‘vriendenkroes’ genoemd, en staan als een symbool voor verbondenheid en broederschap. Als het ware kunnen de drie oren worden gezien als drie kroezen die bij het proosten zijn samengesmolten en zo symbool staan voor verbondenheid. Daarentegen is de schilderkunst in de 16e eeuw sterk moraliserend en zet de burgerij zich af tegen de zonden van losbandigheid, onmatigheid en onkuisheid, de zogenaamde burgermoraal. De moraal die uit de schilderijen moet blijken is van deugdzaam, beschaafd en hardwerkend.23 In de betekenis van verbondenheid waren de kostbare en soms rijkversierde steengoed kannen zeer geschikt als geschenk voor het bruidspaar. Op diverse schilderijen, door Breughel – en latere versies geïnspireerd op Breughel’s meesterwerken – worden drie-oren-kannen afgebeeld. Steeds is het thema een groot, feestvierend, dansend, zoenend en vrolijk gezelschap. Vaak betreft het een bruiloft van het gewone volk of boeren. Drie-orenkannen staan onder andere afgebeeld op: ‘De bruiloftsdans in de openlucht’ (1566) (afb. 4), ‘Boerenbruiloft’ (ca. 1568), ‘Het aanbieden van de bruiloftsgeschenken’ (1616) en ‘Groot dorpsfeest met toneelopvoering’, waar ook een kar met huwelijksgasten op staat.24 Niet alleen bij bruiloften, maar ook tijdens andere feesten wordt gedronken uit de drie-oren-kan, zoals het schilderij ‘De dans rond de meiboom’ (omstreeks 1630) (afb. 5) of in de herbergen zoals bij ‘Herberg St. Michiel’ (na 1616) en ‘De Joriskermis’, waar zowel buiten als binnen uit drie-oren-

260

| Rondom de Stad

04-2012 binnenwerk def.indd 260

01-08-12 09:16


kannen wordt gedronken (na 1616), en natuurlijk de beroemde ‘Boerendans bij een herberg’ (1567) (afb. 6).25 Op veel schilderijen lijkt er een verband tussen de drieoren-kan drinker en de doedelzakspeler: vind de doedelzakspeler en je hebt ook een drie-oren-kan in de nabijheid. Bij de schilderijen van Jan Metsys wordt de slappe doedelzak in verband gebracht met de hopeloosheid van het verliefde oudere stel, waarbij de vrouw een (lege?) drie-oren-kan vast houdt. De lege doedelzak staat symbool voor de impotentie van de oude man. De kan, waarvan de opening prominent door de vrouw wordt getoond, symboliseert het vrouwelijke geslachtsdeel.26 De drie-oren-kan staat voor gezamenlijk gebruik: zou het een oude prostituee zijn? Het vrolijke gezelschap lacht om de dwaze liefde. De moraal is het afkeuren van het gedrag zoals afgebeeld op de schilderijen (afb. 7).27 De schilderijen van de 16e-eeuwse meesters geven, ook al is het vaak lichtelijk overdreven vanwege de moraliserende boodschap, echter wel het leven weer van gewone mensen en de gangbare goederen. Symboliek van drie oren op de kan Hoewel de betekenis van de drie oren op de kan door de legende van Karel V op eenvoudige wijze wordt verklaard, kunnen we ook zoeken naar een diepere symbolische betekenis. Uit de schilderijen blijkt dat het kannen zijn die vooral bij feestelijke bijeenkomsten en grote gezelschappen worden gebruikt, zoals bij bruiloften, kermissen, meiboomfeesten en in herbergen. De drie-oren-kan wordt dan ingezet om verbondenheid en broederschap te benadrukken.

Afb. 6 Breugel, ca 1567. Boerendans. Naar: Vöhringer 1999: 114.

Ook staat het getal drie voor het universum: ten eerste de hemel boven ons, het rijk van de goden en de woonplaats van God, ten tweede het aardse als het rijk van de mensen, dieren en planten en ten derde de onderwereld, het rijk van de doden, de levenloze aarde. Het getal staat ook voor geloof, hoop en liefde. Op de derde dag van de schepping wordt het leven op aarde geschapen. Bij gebeurtenissen wordt drie als een Goddelijk teken beschouwd: de eerste keer is toeval, de tweede keer, als ‘duivels’ getal, een déja-

Afb. 7 Jan Metsys, omstreeks 1562. Vrolijk gezelschap met verliefd oud stel dat door de omstanders niet helemaal serieus wordt genomen. Eén van de gasten toont een lege drie-oren-kan: er valt niets meer te halen; de slappe doedelzak wijst op impotentie van de oude man. Bij een variant van dit schilderij heeft de vrouw een kandelaar vast met een bijna opgebrande kaars als symbool voor opgebrande liefde. Naar: Stolker 2008.

Het getal drie speelt echter ook een grote rol in plechtige uitspraken en op verheven of beslissende momenten (zoals een trouwerij). Het getal staat voor de heilige drieeenheid: God de Vader, zijn Zoon en de Heilige Geest. Vergelijk ook de drie wijzen uit het oosten, de haan die drie maal kraaide of de wederopstanding van Christus op de derde dag. Rondom de Stad |

04-2012 binnenwerk def.indd 261

261

01-08-12 09:16


Afb. 8 Zeven-oren-potten van Friese makelij zijn een geliefd huwelijksgeschenk. Datering 20e eeuw. Foto: Theo de Jong, particuliere collectie.

Afb. 9 Drie-oren-kan, in 1979 door Bavaria gemaakt ter gelegenheid van Helmond 800 jaar. Foto: Theo de Jong, particuliere collectie.

vu, en de derde keer als waar en zeker, een teken van God. Hedendaagse gezegden herinneren ons er nog aan: “drie maal is scheepsrecht, alle goede dingen in drieën”. Nog tot in recente tijden was het in het noorden van ons land (onder andere in Friesland) gewoonte om tijdens het huwelijk een pot met zeven oren te schenken aan het echtpaar (afb. 8).28 Ook het aantal van zeven oren staat symbool voor het verbond. In het Christendom is het een magisch getal: de zeven scheppingsdagen, de zeven dagen van de week, de zeven sacramenten, de zeven gaven van de Geest: wijsheid, verstand, raad, sterkte, godsvrucht, wetenschap en ontzag voor God. Daarnaast zijn er zeven hoofdzonden: hoogmoed, gierigheid, nijd, onkuisheid, onmatigheid, wrevel en traagheid; en er zijn de zeven deugden: geloof, hoop en liefde (als drie goddelijke deugden) en voorzichtigheid, rechtvaardigheid, sterkte en matigheid (de zogenaamde hoofddeugden). De levenscyclus bestaat uit zeven vette en zeven magere jaren. En als we ons bijzonder gelukkig voelen zijn we in de zevende hemel!

Nieuwe traditie Bij de gelegenheid van het 800-jarig bestaan van Helmond in 1979 werd door bierbrouwerij Bavaria een speciale editie uitgebracht van gepegelde drie-oren-kannen (afb. 9). Daarmee werd het gemeentelijk voorschrift van ‘gepegelde potten met drie oren’ uit 1622 nieuw leven ingeblazen. Na 1979 raakte dit voorschrift echter opnieuw in de vergetelheid. Totdat de uitbaters van Il Borgo, gevestigd in het Huis met de Luts, het vroegere huis De Swaen, een eigen biermerk presenteren en uitschenken in een drie-oren-kan. Het bier en de nieuwe kannen zijn op 2 juni 2012 voor het eerst in gebruik genomen door de Burgemeester van Helmond Fons Jacobs tijdens het Ridderfestijn ‘Helmond in Harnas’ (afb. 10 en 11). Conclusie In Helmond en Eindhoven worden bij opgravingen af en toe kannen van steengoed met drie oren gevonden. Deze kannen vormen gewoonlijk slechts een klein aandeel in het spectrum van archeologische vondsten. Drie-oren-kannen worden vooral in de zuidelijke Nederlanden terug gevonden. De gangbare en dagelijkse steengoed kannen hebben gewoonlijk slechts één oor. Soms fraai versierde steengoed kannen met drie oren lijken bijzonder en zullen met name bij speciale gelegenheden zijn gebruikt. Vanuit de burgerij in de steden werd een beetje minachtend gekeken naar het losbandige leven op het platteland. Volgens de 16e-eeuwse schilderkunst werden bij boerenfeesten veelvuldig drie-oren-kannen gebruikt. Breughel schildert de drieoren-kannen steeds bij feestende en losbandige gezelschappen waarbij f link wordt gedanst, gezoend, gegeten en gedronken. Het gezamenlijk drinken uit kannen wordt gezien als een onbeschaafde gewoonte; drie-oren-kannen worden dan ook beschouwd als ‘boerenkannen’. Drie-oren-kannen zijn echter vooral gevonden in ‘niet-boeren’ contexten, zoals in Eindhoven, op het kasteel en bij het

262

| Rondom de Stad

04-2012 binnenwerk def.indd 262

01-08-12 09:16


klooster; en in Helmond bij herbergen en aan de centraal gelegen Markt waar de ambachtslieden en handelaren woonden. Daaruit blijkt dat ze door allerlei lagen van de bevolking werden gebruikt, niet alleen – of juist niet – door boeren. Dat betekent wellicht eerder dat op die locaties meer onmatigheid en meer losbandigheid voorkwam, zoals moraliserend wordt getoond op de schilderijen. Dankzij de combinatie van de betekenis van de drie-oren-kan op iconografische bronnen, de symboliek van de getallen drie en zeven, de vergelijking met traditionele huwelijksgeschenken van zevenoren-potten en de fraai versierde kannen met familiewapens en afbeeldingen van personen, is aannemelijk gemaakt dat drie-oren-kannen bij uitstek gebruikt werden bij feestelijke gelegenheden, waarbij verbondenheid en broederschap gevierd werden. De drie-oren-kan blijkt een feestkan bij uitstek! Summary During excavations in Helmond and Eindhoven (the Netherlands) occasionally stoneware jugs with three handles are being found. Stoneware jugs usually have only one handle. Sometimes beautifully decorated jugs seem to have been used on special occasions. Three-handled stoneware jugs were produced in Raeren (Belgium) during the 16th century. Breughel painted these three-handled jugs in pictures of wedding parties and other festivities where feasting and riotous groups were exuberantly dancing, kissing, eating and drinking. The bourgois in the cities

looked a bit contemptuously at the dissolute life in the country (of country people). The joint drinking from these kind of jugs is seen as an uncivilized habit, three-handled jugs were considered as ‘peasant jugs’. However, three-handled jugs were mainly found in ‘non-farmers’ contexts, for example taverns and the market sites where artisans and traders lived (Helmond) or castle and monastery sites (Eindhoven). By combining of the meaning of three-handled jugs in iconographic sources, the symbolism of the numbers three and seven, comparison with traditional wedding gifts of sevenhandled pots in Northern Netherlands and the beautiful decoration of the jugs themselves it seem plausible that threehandled jugs were typically used on festive occasions, where solidarity and brotherhood were celebrated.

Afb. 10 Drie-oren-kan, samen met het nieuwe biermerk ‘de Vijfhoeck’ door Il Borgo op de Markt gebracht.

t.de.jong@eindhoven.nl of t.de.jong@helmond.nl Afb. 11 Herbergier Hugo Molleman overhandigt aan burgemeester Fons Jacobs, als Keizer Karel de Vijfde, op 2 juni 2012, de drie-oren-kan met Vijfhoeck bier.

Noten 1 Theo de Jong studeerde biologie in Tilburg en archeologie in Leiden. Hij is vanaf 1983 betrokken bij archeologisch onderzoek in Helmond, werkte tussen 1989 en 2000 bij archeologische diensten in diverse steden waaronder Eindhoven, Breda, Tilburg, Helmond, ’s-Hertogenbosch en Venlo. Hij is sinds 2000 in dienst van de gemeente Eindhoven bij het Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond en hij is vanaf 2010 gemeentelijk archeoloog voor Helmond. 2 Registratienummer: HM-VA-90/91-117. 3 Registratienummer: HM-DO-95. 4 HM-MD-99-1-046. De Jong 2002, 83. 5 Gemeentemuseum Helmond. Registratie nrs. 80-121 en 80-122. 6 Registratienummer HM-VB-86-96-010-br. Beumer (2009): 36-37. 7 Registratienummer HM-LI-85-V-6-17(22).

Rondom de Stad |

04-2012 binnenwerk def.indd 263

263

01-08-12 09:16


8 Een vergelijkbare drie-oren-kan is afgebeeld in Von Bock 1986, 267 nr. 354, hoewel dit exemplaar een wat langere hals heeft. 9 Registratienummer HM-KR-05-2-165. 10 De Jong, Louvenberg en Beumer 2008: 42-43. 11 Gemeentemuseum Helmond Registratienummer 82-416. 12 Gemeentemuseum Helmond Registratienummer 82-433. 13 Dorst 2011: 49; http://collectie.museumrotterdam.nl/objecten/48013. 14 Kasteel van Eindhoven registratienummers EHV-RD-92-21/22; EHV-RD-92-21.1/22.1; EHV-RD-90-18-1-14 (=MKE1994 10-21); EHV-RD-90-92-18-20; EHV-RD-90-20-16-37; EHV-RD-90-20-1-28; EHV-RD-90-20-1-33 (Arts 1992: 133). 15 Klooster Ten Hage: EHV-TH-07-1-35 laag 2. Strijp: EHV-ST-95-1-1. Tongeren: EHV-TO-93-2-5; Leenderstrijp: Arts en Deeben 1982: 16. 16 Ostkamp 2007: 12; Arts, 2010. 17 Deze herberg stond aan Markt 25-27, waar in 1681 het Stadhuis werd gebouwd. Gruijters en Van Vlokhoven 1998: 144-146. 18 http://www.olen.be/product/512/default.aspx?_vs=0_n&id=493. 19 http://www.stephanushanewinckel.nl/2011/09/potten-uit-helmond-of-olen.html. 20 Frenken 1928: 82, GAH nr 21. 21 Frenken 1928: 331-335. 22 Frenken 1928: 335. 2 Zie onder andere Stolker 2008. 24 Vöhringer 1999: 112-114; Brown 1986: 81; Ertz en Nitze-Ertz (red) 1998: 92-93, 380-381, 382-383. 25 Ertz en Nitze-Ertz (red) 1998: 408-409, 404-405. 26 Koldeweij 2006: 60, 62; Stolker 2008: 43, 47-48. 27 Stolker 2008: 105; Koldewij 2006: 61-63. 28 De Kleyn 1986: 202; Klijn 1995: 252-253. Literatuur Arts, N., 2010. De Boeren van Eindhoven. Vondsten en verhalen deel 2. In: Weekblad Groot Eindhoven. Arts, N., en J. Deeben. 1982. Opgravingen in een 15e-16e eeuwse nederzetting te Leenderstrijp. Geldrop. Arts, N., en T. Huijbers.1993. Welgesteld 16e-eeuws afval uit het erf van ‘de Valck’. In: De Vlasbloem. Helmonds Historisch Jaarboek. Themanummer Het huis ‘De Valck’. 97-112. Beumer, S., 2009. Opgraving Van Bree, Markt 32 (gemeente Helmond). Nog ongepubliceerd concept rapport Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond. Bock, G.R. von, 1986. Steinzeug. Keulen. Brown, Christopher, 1986. Breugel. München. Dorst, M.C., 2011. Graven naar de Graaf. Archeologisch onderzoek naar het laatmiddeleeuwse, grafelijk leen Leeuwenburg/Mijnsherenherberg aan de Voorstraat 244. Dordrecht ondergronds 5. Gemeente Dordrecht. Ertz, Klaus, en Christa Nitze-Ertz (red) 1998. Pieter Breughel de Jonge (1564-1637/8) en Jan Brueghel de Oude (15681625). Een Vlaamse schildersfamilie rond 1600. Koninklijk Museum voor Schone Kunsten. Antwerpen-Lingen. Frenken, A.M., 1928 (heruitgave 1975). Helmond in het verleden Deel I en II. ’s-Hertogenbosch. p. 331-335. Gruijters, R. en C. van Vlokhoven. 1998. Het stadhuis. In: Huizenproject westzijde Markt. Helmonds Heem Heemkundekring Helmond-Peelland 24-2. 144-146. Jong, Th. de, 2002. De Vleeschhouwerij van boven tot onder. Een middeleeuws huis in Helmond. Utrecht. P. 83. Jong, Th. de, 2007. Een laatmiddeleeuwse bierbrouwerij aan de rivier de Aa in Helmond. In: Westerheem. jaargang 56, nummer 4, 235-245. Jong, Th. de, C. Louvenberg en S. Beumer, 2008. Archeologisch onderzoek Helmond-Kromme Steenweg. Voorstedelijke nederzetting van Helmond. Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond rapport 25. Eindhoven. Kleyn, J. de, 1986. Volksaardewerk in Nederland sedert de late middeleeuwen. Lochem-Gent. Klijn, E.M.Ch.F., 1995. Loodglazuuraardewerk in Nederland. De collectie van het Nederlands Openluchtmuseum. Arnhem. Koldewij, J., 2006. Geloof en geluk, sieraad en devotie in middeleeuws Vlaanderen. Arnhem. Stolker, Marlyne, 2008. De ondeugd verbeeld Antwerpse 16e-eeuwse moraliserende schilderkunst en literatuur vergeleken. Masterscriptie Kunstwetenschappen. Gent. http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/217/RUG01001414217_2010_0001_AC.pdf Ostkamp, S., 2007. Puntneuzen en drieorenkruiken. Steengoed op 15e- en 16e-eeuwse schilderijen. In: Vormen uit vuur. Mededelingenblad Nederlandse Vereniging van vrienden van ceramiek en glas. Nr. 198. 10-17. Vöhringer , Christian. Pieter Breugel 1515/1530-1569. Meesters van de Lage Landen. Keulen. http://www.stephanushanewinckel.nl/2011/09/potten-uit-helmond-of-olen.html.

264

| Literatuurrubrieken

04-2012 binnenwerk def.indd 264

01-08-12 09:16


Literatuurrubrieken

Recensies C.R. Hermans (met een inleiding van Richard Jansen en Gérard de Laat), Noord-Brabantse Oudheden (Facsimileeditie van Noordbrabants Oudheden aangevuld met enkele Archeologische Mengelwerken), Leiden, Sidestone Press 2012. ISBN: 978-90-8890-086-0. 160 pag., € 34,95 (op CD-ROM € 12,50 en als e-book € 4,50). Hermans (1805-1869) is in Oss geboren als oudste zoon uit een kinderrijk huwelijk (achttien kinderen). Dankzij invloedrijke Bossche relaties solliciteert hij in 1833 met succes naar de functie van rector aan de Latijnse school te ’s-Hertogenbosch, waaraan hij tot zijn dood verbonden is geweest. Hermans ziet het als zijn levenstaak om af te rekenen met het negatieve imago van NoordBrabant door het bestuderen en ontsluiten van het in zijn ogen grootse verleden van dat gewest. In zijn dissertatie ontvouwt hij plannen om tot een alomvattende geschiedschrijving van elke provincie te komen. Op de eerste plaats zouden er provinciale bibliotheken moeten komen, maar er zijn te weinig mensen die daar daarin geïnteresseerd zijn. Om die belangstelling te wekken, pleit hij voor de oprichting van een literair genootschap ter bestudering van taal, geschiedenis en oudheden van NoordBrabant. In 1837 leidt dit streven tot de oprichting van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant. Als bibliothecaris wordt hij de spil van dat genootschap. Hermans was de eerste die zich op wetenschappelijke wijze is gaan bezig houden met de archeologie van Noord-Brabant. Vaak trekt hij er op uit om te graven naar de overblijfselen van het verleden. Zo traceert hij in Cuijk, na bestudering van verschillende historische bronnen, de resten van de Romeinse heirbaan die op de Peutinger kaart voor-

komt. In 1865 geeft het Genootschap Hermans’ publicatie Noordbrabants Oudheden uit. Het is daarmee het eerste overzicht van archeologische vondsten en vindplaatsen in de provincie Noord-Brabant. Deze publicatie vormt in feite de basis van de Brabantse archeologie waarin een schat aan gegevens is vastgelegd die anders verloren was gegaan. Ter viering van het 175-jarig bestaan van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant is deze publicatie nu opnieuw uitgebracht. Met de nu verschenen herdruk worden de gegevens opnieuw ontsloten en zijn ze weer eenvoudig te raadplegen. Bovendien geeft het boek een interessant beeld van het prille begin van de archeologiebeoefening in Brabant. De heruitgave bevat, naast een getrouw facsimile van het boek, een uitgebreide inleiding die ingaat op het leven van dr. Hermans, de betekenis van Noordbrabants Oudheden en de geschiedenis van het Noordbrabants Genootschap. Daarnaast zijn er enkele gerelateerde artikelen (zogenaamde ‘mengelwerken’) opgenomen, ook van de hand van Hermans. Deze bijzondere publicatie is tot stand gekomen in samenwerking tussen het jubilerende Genootschap, de provincie Noord-Brabant, de stichting Brabants Heem, de Monumentenfederatie Noord-Brabant, Erfgoed Brabant en Sidestone Press. Gerrit Groeneweg

Afb. 1 Noord-Brabantse Oudheden. Cover van het besproken boek.

Literatuurrubrieken |

04-2012 binnenwerk def.indd 265

265

01-08-12 09:16


Signalementen BOOR-nieuws. Special. Nieuwsbrief nr. 16 van Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam, winter 2012. Op de toppen van de zandduinen, nu 17 meter onder de waterspiegel van de Rotterdamse Yangtzehaven, leefden in de Prehistorie jagers en verzamelaars. De haven moet verder worden uitgediept. Daaraan voorafgaand worden met behulp van een kraan in putten van circa 2 x 5 meter de archeologische lagen uit de havenbodem boven water gebracht. Op een ponton-kraanschip vindt een eerste inspectie plaats, waarna het slijk in big bags wordt gestort. Inmiddels zijn meer dan driehonderd van die puinzakken onderzocht en hopen vuurstenen artefacten, verbrand en onverbrand bot, noten, pitten en notendoppen zich op. Afb. 2 “Een Italiaansch stilet, met eene gedamaquineerde scheede: de greep verbeeldt een jager met een musket bij den voet en een jagthond. Uit de XVIe eeuw, In 1839 op een akker te Schijndel gevonden”. Uit: Noord-Brabantse Oudheden.

** *

Archeologie Magazine 2012, nr. 1. ISSN 1566-7553. In Steenbergen (westelijk N.-Br.) is men bij het begeleiden van graafwerkzaamheden op een lugubere vondst gestuit. In een kuil heeft men de resten van menselijke skeletten aangetroffen, sommige incompleet, andere met delen van ijzeren kettingen rondom de hals. Het moet te maken hebben met een 18e-eeuwse executieplaats. De historische bronnen zwijgen over wat zich hier heeft afgespeeld. Verder in dit tijdschrift onder andere aandacht voor de tentoonstelling ‘100.000 uur archeologie – Verzamelen op de Veluwe’ in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden over het levenswerk van gepassioneerd amateurarcheoloog, verzamelaar en AWN-lid Eduard Zuurdeeg uit Ede. ** *

Archeobrief, 16e jrg., nr. 1, 2012. ISSN 1386-2065. € 29,95/jaar. Helaas heeft het bestuur van de AWN uit financiële overwegingen moeten besluiten de abonnementen op Archeobrief stop te zetten. Evenals Archeo-Magazine besteedt ook Archeobrief aandacht aan de geketende laat

266

18e-eeuwse skeletten die in Steenbergen tevoorschijn zijn gekomen en die verband lijken te houden met een niet uit de historische bronnen bekende executie. Andere bijdragen in deze editie hebben betrekking op het Odysseeproject Velsen 2, de conclusie uit een workshop over het onderzoek van complexe Romeinse vindplaatsen, een vroegMerovingisch grafveld te Lent (Gld.), de zeggingskracht van opgegraven ‘modern’ materiaal en het selectiebeleid van gemeenten. ** *

Bert Fermin en Michel Groothedde, Binnen bij de meester-smid. Archeologisch en historisch onderzoek naar de bewoningsgeschiedenis van Nieuwstad 57-61, Basseroord 18 en Norenburgerstraat 18-20 te Zutphen (Zutphense Archeologische Publicaties 55). Zutphen 2010. ISBN 978-90-7758765-2. Bert Fermin en Michel Groothedde, De Vispoortgracht. Baggervondsten van middeleeuwen tot Michael Jackson (Zutphense Archeologische Publicaties 68). Zutphen 2011. ISBN 978-90-7758778-2. Geïll., 116 pag., CD-ROM. Michel Groothedde en Jeroen Krijnen, Twee sloppengangen in de Hospitaalstraat. Archeologisch en bouwhistorisch onderzoek op het perceel Spitttaalstraat 81 te Zutphen (Zutphense Archeologische Publicaties 69). Zutphen 2011. ISBN 978-90-7758779-9. Geïll., 67 pag. Twee jaar geleden is in de Zutphense Nieuwstad een groot bedrijfspand gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw. Naar aanleiding van de resultaten van vooronderzoek uit 2008 is besloten er archeologievriendelijk te gaan bouwen, waardoor niet alleen de diepere ondergrond, maar ook middeleeuwse kelders bewaard konden blijven. Zodoende kon het archeologische onderzoek beperkt blijven tot de bovenste decimeters. Dat was voldoende om de oorspronkelijke structuur van het hele bouwblok in kaart te brengen. Een grote kuil met huisraad uit de periode 1730-1760, dat als catalogus in het rapport (ZAP 55) is opgenomen, heeft men met behulp van archiefbron-

| Literatuurrubrieken

04-2012 binnenwerk def.indd 266

01-08-12 09:16


Afb. 3 Enkele patronen uit de gracht Vispoortgracht van Zutphen. Van links naar rechts: Krag, Moisin Nagant, Mauser (2x) en Hembrug (2x). Uit: Zutphense Archeologische Publicaties 68.

nen aan een 18e-eeuwse meestersmid kunnen toewijzen. Vorig jaar is in Zutphen de Vispoortgracht uitgebaggerd. Het opgezogen slib is elders gedeponeerd, inclusief al het materiaal dat in de loop der eeuwen naar de grachtbodem is gezonken. Onderzoek daarvan heeft duizenden vondsten opgeleverd, variërend van middeleeuwse kruisboogpunten, restanten van slachtoffers uit de 80-jarige oorlog tot en met een aansteker uit 1987 gewijd aan Michael Jackson. Tal van pikhaken uit de 17e en 18e eeuw herinneren aan het houttransport over water. Het gros van de vondsten dateert uit de 19e en 20e eeuw, wanneer de gracht haar defensieve functie heeft verloren en secundair als vuilstortplaats lijkt te zijn gebruikt. Opvallend is de grote hoeveelheid – vooral Canadese – munitie en ander materiaal uit de Tweede Wereldoorlog, als een hedendaagse variant op de wapendepots uit de Prehistorie. De zo bijeengebrachte verzameling van de meest uiteenlopende soorten voorwerpen, waarvan dit rapport (ZAP 68) een groot deel beschrijft en afbeeldt, geeft vanuit een heel andere hoek een aanvullende brede kijk op de materiële cultuur, het leven en werken in de

stad over een reeks van eeuwen. Twee particuliere families lieten tussen grofweg 1775 en 1840 hun erf volbouwen met eenkamerwoningen, waarin hele gezinnen op ongeveer 15 tot 18 vierkante meter woonden. Van vijf huisjes zijn de resten opgegraven. Het onderzoek, waarvan het resultaat is vastgelegd in ZAP 69, brengt niet alleen de bouwgeschiedenis van het onderzochte perceel in beeld, maar geeft ook een indruk van de erbarmelijke situatie waaronder de allerarmsten waren gehuisvest. ** *

R.H. Alma e.a., red., Hervonden Stad 2011. Zestiende jaarboek voor archeologie, bouwhistorie en restauratie in de gemeente Groningen. Groningen 2011. ISSN 1386-0208. Paperback, 176 pag., € 13,50. Het jaarboekje dat de Stichting Monument & Materiaal en de gemeente Groningen elk jaar laten verschijnen bevat naast de verslagen over archeologisch en bouwhistorisch onderzoek

Literatuurrubrieken |

04-2012 binnenwerk def.indd 267

267

01-08-12 09:16


Afb. 4 Voor- en achterzijde van hoogversierde tinnen lepel. Bodemvondst Hoge der A 4, Groningen. Datering 12e-13e eeuw. Tekening Henk Nieuwenhuizen. Uit: Hervonden Stad 2011.

en restauraties in het voorgaande jaar ook telkens een aantal interessante artikelen waarin dieper ingegaan wordt op de achtergronden van in de afgelopen jaren aangetroffen bijzondere vondsten. Zo besteden Stijn Arnoldussen en Jeroen Mendelts in deze uitgave aandacht aan de verspreidingspatronen van vuursteen, tevoorschijn gekomen bij opgravingen ten oosten van de stad Groningen waar een nieuwe woonwijk wordt ontwikkeld. De belangrijkste artefacten, daterend uit de Mesolithicum, betreffen pijlbewapening die waarschijnlijk gerelateerd kan worden aan een tijdelijk kampement, waar jagers hun vuurstenen jachtwapens hebben vervaardigd. Opvallend is de vondst van niet minder dan drie hoogversierde tinnen lepels uit die 12e-13e eeuw. Op de binnenbak van elk van die lepels zijn onder andere twee vissen uitgebeeld. Froukje Veenman en Hans van Gangelen zijn op zoek gegaan naar vergelijkbare lepels met dat motief en naar de iconografische achtergrond ervan. In ons land zijn ze vooral bekend uit de kustprovincies. Vooral Zeeland heeft nogal wat voorbeelden opgeleverd; daarbuiten zijn ze ondermeer ook uit Londen bekend. De combinatie wijst op een Engelse herkomst. Maar ook diep op het continent, in Magdenburg (D.) zijn ze vervaardigd. Op iconografische gronden wordt verondersteld dat dergelijke lepels een rol hebben gespeeld als huwelijksgeschenk. Dat vermoeden wordt ondersteund door de moderne ‘lovespoon’, een met vissen versierde houten lepel die jongemannen in Wales al minimaal vanaf de 17e

268

eeuw aan de dame van hun keuze aanbieden. Verder bijdragen over het maken van een replica van een (destijds bewust gebroken) 13e-eeuws zwaard uit de Groninger bodem en de identificatie van twee 18e-eeuwse skeletten van een man en een vrouw, die tezamen in een éénpersoons graf kist werden begraven en over 19e-eeuwse waterputpompen. Tot slot twee artikelen over 17e-eeuwse interieurafwerking, namelijk een partij diertegels en enkele restanten van een hergebruikt wandtapijt. Stilgestaan wordt onder meer bij de geschiedenis en productie ervan. De gerestaureerde textielrestanten zullen opgenomen worden in de collectie historische wandafwerkingen van het Groninger Museum. De diertegels wachten nog op een passende bestemming in het depot van de Stichting Monument & Materiaal. ** *

Ulrich Lehmann, Das ‘Germanenlager’ im Havixbrock bei Lippborg, Gemeinde Lippetal, Kreis Soest (Frühe Burgen in Westfalen 32). Alexandra Stiehl, Die ‘Hünenburg’ bei Gellinghausen, Gemeinde Borchen, Kreis Paderborn (Frühe Burgen in Westfalen 33). Münster/Westfalen 2011. ISSN 0939-4745. In de reeks ‘Frühe Burgen in Westfalen’ zijn weer twee nieuwe brochures verschenen. De

| Literatuurrubrieken

04-2012 binnenwerk def.indd 268

01-08-12 09:16


boekjes behandelen de ligging, de geschiedenis, de resultaten van oud en recent archeologisch en het historisch onderzoek van veelal middeleeuwse versterkingen. Van die versterkingen is, zoals hier het geval is, vaak niet meer terug te vinden dan een geaccidenteerd terrein in de bossen. De brochures gaan steeds gepaard met een routebeschrijving. De burg bij Lippborg dateert uit de 9e -11e eeuw. De oudste sporen van een versterking bij Gellinghausen eindigen in de 3e eeuw v.Chr., maar gedurende de 8e-13e eeuw is het burgterrein weer als versterking in gebruik geweest. ** *

Jürgen Pape, Angelika Speckmann u.a., EmscherZeitLäufe - 14.000 Jahre Mensch und Umwelt in Castrop-Rauxel. Darmstadt 2011. ISBN 978-3-8053-44661. Geïll., 144 pag., € 15,--. De rivier de Emscher, die ergens in de omgeving van Dortmund ontspringt, mondt in het Ruhrgebied uit in de Rijn. De vondst van enkele scherven bij de aanleg van waterbekkens Castrop-Rauxel (D.) in het stroomgebied van de Emscher is uitgegroeid tot één van de grootste opgravingsprojecten in Westfalen. Niet minder dan 120.000 vierkante meter opgravingsvlak heeft onder andere tal van woonstalhuizen uit de 1e tot de 4e eeuw opgeleverd. In dit populairwetenschappelijke boek worden de eerste resultaten van het onderzoeksproject gepubliceerd. Archeologen, archeobotanici, archeozoölogen en andere specialisten laten in dit publieksboek in een veertigtal bijdragen de 14.000 jaar continue bewoningsgeschiedenis van het gebied de revue laten passeren. ** *

W. Prummel, J.T. Zeiler and D.C. Brinkhuizen (eds.), Birds in archaeology. Proceedings of the 6th Meeting of the ICAZ Bird Working Group in Groningen 23.8 - 27.8.2008 (Groningen Archaeological Studies 12). Groningen 2010. ISBN 978-90-77922-77-4, 284 pag., € 53,--. Eens in de drie à vier jaar congresseert de Vogelwerkgroep van de International council for Archaeozoology. In 2008 vond de bijeenkomst in Groningen plaats; eind dit jaar is Roemenië aan de beurt. Ook in Groningen vertoonden de bijdragen weer in grote verscheidenheid van Pleistoceen tot 20e eeuw, van Nieuw-Zeeland en Patagonië in het zuiden tot de Hebriden in het noorden, met als onderwerp het gevogelte als voedselbron, vogelvangsttechnieken in een nabij en een ver verleden, vogels bij rituelen en symboliek, de verspreiding van vogels en het houden van kippen in laat-middeleeuwse stedelijke milieus in Portugal. Voor wat betreft ons land zijn er drie bijdragen die de aandacht trekken: - Hunting the hunters: owls and birds of prey as part of the falconers’ game bag (Zeiler); - Hunting gulls for feathers (E. Esser); - Vagrant vultures: archaeological evidence for the cinereous vulture (Aegypius monachus) in the Low Countries (M. Groot, A. Ervynck and F. Pigière). Het gaat hier om de resten van de zeer zeldzame monniksgier. Dat materiaal is uit Nederland en België uitsluitend bekend van enkele Romeinse contexten. Wie de imposante monniksgier in Europa nu nog in zijn natuurlijke omgeving wil zien moet naar centraal Spanje afreizen. Een bezoek aan de monniksgieren van de Extremadura valt overigens uitstekend te combineren met een bezoek aan de fraaie overblijfselen van

Afb. 5 Ierse schijffibula (ijzer, email, ivoor) van de ‘Hünenborg’, 8e-9e eeuw. Rechts: na restauratie. Uit: Frühe Burgen in Westfalen 33.

Literatuurrubrieken |

04-2012 binnenwerk def.indd 269

269

01-08-12 09:16


in het beekdal van de Papenvoortse Loop. Inventariserend veldonderzoek – proefsleuven (Rapport 68), 56 pag., kaartbijlage. ISSN 1570-5943. Afdeling Archeologie gemeente Eindhoven resp. 2010, 2011 en 2011.

Afb. 6 Bord met slibdecoratie, Nederrijn. Bodemvondst, Eindhoven. Uit: Het kasteel Gagelbosch.

Colonia Augusta Emerita (nu Mérida) in het vroegere Lusitania. ** *

Theo de Jong, Christianne Louvenberg en Kristel de Vos, Opgraving Eindhoven, Vijksteeg. Sporen van bewoning in de middeleeuwse stad (Rapport 28). Archeologisch Centrum Eindhoven 2011. ISSN 1570-5943. Geïll.,71 pag., CD-ROM. Sanne Beumer, Miriam Teeuwisse en Leonie Korthorst, Archeologisch onderzoek Eindhoven-Eckart. Nederzettingssporen uit de volle middeleeuwen. Rapportage van de opgraving (Rapport 37), 64 pag., CDROM. Jeanne-Marie Vroomans, Archeologisch onderzoek Eindhoven – Blixembosch Noordoost. Een omgreppeld terrein uit de late ijzertijd en leemkuilen uit de nieuwe tijd. Proefsleuvenonderzoek fase 1 (Rapport 53), 63 pag., kaartbijlage. Sem Peters (met bijdragen van Nico Arts, Sjoerd van Daalen, Henk van Haaster en Theo de Jong), Het kasteel Gagelbosch te Eindhoven. Archeologisch onderzoek van een omgrachte middeleeuwse woning in Gestel (Rapport 58). Archeologisch Centrum Eindhoven 2011. ISSN 1570-5943. Geïll.,136 pag., kaartbijlage en CD-ROM. Kristel de Vos en Liesbet Van den Bruel, Archeologisch onderzoek Helmond – Brandevoort II – fase 1. Neervoortse Dreef – De Voorst. Een onderzoek

270

In 2003, 2005 en 2006 hebben, voorafgaand aan bouwwerkzaamheden, vlakdekkende opgravingen plaatsgevonden op drie aan elkaar grenzende percelen aan de Vrijstraat/ Vijksteeg in de binnenstad van Eindhoven (Rapport 28). Er zijn daarbij sporen aangetroffen van paalkuilen, kelders, bijgebouwen, water- en tonputten, afvalkuilen en begraven dieren. Tot in de 15e eeuw is het terrein in gebruik geweest als (stads)akker. Van een rund van vermoedelijk omstreeks 1700 is de maaginhoud onderzocht, althans het materiaal dat zich bevond op de plaats waar ooit het maag- en darmstelsel moet hebben gezeten. Daarbij is gelet op de aanwezigheid van eventuele darmparasieten, macroresten en pollen. Dorsafval heeft een belangrijke rol gespeeld in de voeding van dat rund, terwijl het dier vermoedelijk ook raapkoeken en afval uit een brouwerij/stokerij heeft genuttigd. Er zijn vrij sterke aanwijzingen dat men het venkelzaden heeft gevoerd als middel om de melkproductie op gang te brengen of peil te houden. De aanwezigheid van hopzaad en anijspollen wijst op het gebruik ervan tegen darmparasieten of longproblemen van het dier. Basilicumzaden kunnen af komstig zijn uit een zalf waarmee destijds uierproblemen, zoals opengebarsten zweren, werden behandeld. De aangetroffen resten van jeneverbessen tenslotte, kunnen eveneens wijzen op gebruik voor medicinale doeleinden (om ‘snot uit te drijven’). Jeneverbes, in combinatie met dille en bonenkruid, kan er ook op wijzen dat het dier werd vetgemest met het afval van een jeneverstokerij. In de zomer van 2007 is in Eindhoven-Eckart een vlakdekkende opgraving uitgevoerd (Rapport 37). Daarbij zijn een groot aantal sporen uit de Volle Middeleeuwen aangetroffen, waaronder die van één of twee bootvormige huizen met hun bijgebouwen. Behalve aardewerk zijn ook vier zeldzame fibula’s gevonden. Opvallend is de vondst van niet meer dan één scherf kogelpotaardewerk tussen al het handgevormde Zuid-Nederlandse aardewerk. Die ene scherf is vooral bijzonder omdat deze versierd is met een kruisvormige stempelafdruk. Daarvan bestaan twee parallellen: één fragment van sterk afwijkend Karolingisch aardewerk van elders uit Brabant en één exemplaar

| Literatuurrubrieken

04-2012 binnenwerk def.indd 270

01-08-12 09:16


uit Lent (Gld.) dat qua baksel en magering exact met de vondst uit Eindhoven-Eckart overeenstemt, daterend uit de 10e of vroege 11e eeuw. Een deel van de onderzochte bouwlocatie Blixembosch (Rapport 53) bevat sporen die vermoedelijk uit de IJzertijd dateren. Daarnaast is een aantal leemkuilen aangetroffen, waarvan het niet duidelijk is uit welke periode ze dateren en met welk doel men daar leem heeft gewonnen. Dergelijke kuilen zijn vaker aangetroffen, maar er is nooit onderzoek naar gedaan. Temeer omdat de ijzertijdsporen op deze locatie sterk degraderen wordt geadviseerd om een vlakdekkende opgraving uit te voeren. Van maart tot augustus 2008 hebben medewerkers van het Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond een onderzoek uitgevoerd op de plaats waar een bestaand zorgcentrum plaats gaat maken voor nieuwbouw (Rapport 58). Tot 1718 stond hier het kasteel Gagelbosch. Bij het uitwerken van de resultaten van de opgraving zijn ook de gegevens betrokken van opgravingen en waarnemingen in vroegere jaren. De oudste sporen zijn te dateren rond 1300 en horen bij een boerderij en erf. Vanaf de eerste helft van de 15e eeuw kan Gagelbosch als ‘moated site’ worden aangemerkt. De adellijke stenen woning, het ‘hooghuis’, wordt in 1718 afgebroken; de bijbehorende boerderij wordt in 1968 gesloopt. In de loop der jaren is heel wat materiaal verzameld, waaronder ook stukken vensterglas. Op een scherf is een deel van een gegraveerde tekst leesbaar: “… ende hasenot appele en perre en al den bras…”. Op een andere scherf staat: “…nen…(o)ver kop…”. De fragmenten

horen bij elkaar. Op dezelfde glasscherven zijn een drietal hoenderachtige vogels getekend. Waarschijnlijk worden hier kalkoenen afgebeeld en vermeldt de tekst het recept voor het bereiden van kalkoen, met hazelnoot, appel en peer als vulling. Behalve het gebruikelijke schervenmateriaal zijn bij de opgraving ook een brommer en een auto naar boven gekomen. Van de auto, een Volkswagen Kever, kon de eigenaar worden achterhaald. Het wrak is in de zomer van 2007 tentoongesteld geweest in de Beurs van Berlage in Amsterdam Aanleiding voor het onderzoek in Helmond (Rapport 68) is de aanleg van wegen en van een natuurcompensatieproject op een VINEXlocatie. Het onderzoek heeft niet meer opgeleverd dan twee zwaar verstoorde overblijfselen van mogelijk prehistorische putten en recente verstoringen en vondsten, waaronder kogelhulzen uit Tweede Wereldoorlog. Het terrein kan worden vrijgegeven voor de geplande ontwikkeling. ** *

Relicta 8. Archeologie, monumenten- en landschapsonderzoek in Vlaanderen/ Heritage Research in Flanders. Onroerend Erfgoed, Brussel 2010. ISSN 1783-6425. Hardcover, 417 pag., € 40,--. Het achtste deel in deze reeks bevat een uitgebreid artikel over de geschoeide karmelieten, de restanten van hun klooster onder de Hopmarkt in Aalst (prov. O.-Vl.), hun begravingen aldaar en het fysisch-antropologisch onderzoek aan hun stoffelijke overschotten. De bundel schenkt ook aandacht aan het nood-

Afb. 7 Twee polychroom beschilderde tinglazuurtegels met de afbeelding van een zeemeermin, Rotterdam, circa 1610. Uit: Mythologische voorstellingen op Nederlandse tegels.

Literatuurrubrieken |

04-2012 binnenwerk def.indd 271

271

01-08-12 09:16


onderzoek naar een 15e-eeuws Hof in Dendermonde en het paleo-landschappelijk prospectief en evaluerend archeologisch onderzoek van toekomstige overstromingsgebieden in de gemeenten Berlare, Schellebelle en Wichelen (Oost-Vl.). Verder bijdragen over Jean-Baptiste Pisson (1763-1818), een architect, meestertimmerman en aannemer in Oost-Vlaanderen en het archivalische en bouwhistorische onderzoek van de legerbarakken uit de Eerste Wereldoorlog in Jabbeke (prov. West-Vl.). De artikelen uit Relicta 8 zijn te downloaden op www.vioe.be. ** *

Vormen uit Vuur nr. 217, 2012/2. ISSN 0927-748X.

Afb. 8 Dubbele krombeksteker, Hamburgcultuur. Kootwijkse Veld. Uit: Gevormd en omgevormd landschap.

Tot in de 20e eeuw wordt serviesgoed gerepareerd met behulp van metalen krammen. In dit nummer van het mededelingenblad van de Nederlandse vereniging van vrienden van ceramiek en glas beschrijft Isabelle Garachon (hoofd van het restauratieatelier ceramiek, glas en stenen van het Rijksmuseum Amsterdam) hoe dat krammen te werk gaat en wie daarbij betrokken zijn geweest. Voor de trouwe Westerheemlezer is er weinig nieuws onder de zon. Want onder De titel ‘Met zuinigheid en vlijt’ beschreven Michiel Groothedde, Harold Henkes en Arjen den Braven in 2005 al (Westerheem 2005, 121-123) gerepareerd porselein, blackware en glas uit een beerkuil in Zutphen. Hetzelfde jaar nog volgde daarop een reactie van Corrie Lugtenburg naar aanleiding van de vondst van gekramd industrieel wit en loodglazuur aardewerk uit Dordrecht (Westerheem 2005, 253-254) en een jaar later verscheen als reactie op de artikelen uit 2005 een bijdrage van Paul Smeele en Adri van der Meulen waarin zij uitleggen hoe dat krammen tewerk ging en door wie dat werd uitgevoerd (Westerheem 2006, 103104). ** *

Detector Magazine nr. 122, mei 2012. ISSN 1386-5935. Ter gelegenheid van het 20-jarig bestaan van de vereniging De Detectoramateur is een extra dik jubileumnummer van Detector Magazine verschenen. Zoals gewoonlijk zijn in deze editie weer veel wetenswaardigheden over klein metaal te vinden. Ook bevat dit nummer interviews met Van Beuningen en

272

met Ruurd Kok. Van diens hand is ook een artikel over de Peruviaanse knotskop, waarmee we eerder in Westerheem kennis hebben gemaakt. Het slagwapen is samen met ZuidAmerikaanse guano naar ons land gekomen. Het artikel bevat ook informatie over de loodjes waarmee ooit de zakken vogelmest verzegeld zijn geweest. Detector Magazine bevat ook een overzicht van 74 van de 400 geregistreerde metaalvondsten uit de bodem van Friesland. ** *

Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie (gemeente Alkmaar), nr. 34, april 2012. Als gevolg van een onjuiste interpretatie door de toenmalige conservator van het openluchtmuseum te Bokrijk (B.) komen we in de literatuur nog steeds de naam ‘spinkruikje’ tegen voor het 16e-eeuwse twee-orige miniatuurpotje uit Raeren dat op tal van plaatsen in Nederland en Vlaanderen uit de bodem tevoorschijn is gekomen. In Westerheem is daaraan uitgebreid aandacht besteed (1999, 121-130; 2000, 260-263 en 2001, 73-80). Mede ook dankzij reacties van lezers kwamen we toen tot de vaststelling dat het kruikje mogelijk als inktpotje of als pelgrimsouvenir heeft gediend. Toeschrijving als inktpotje blijft vooralsnog onzeker omdat aanwijsbare sporen van ingedroogde inkt ontbreken, terwijl de talrijke afbeeldingen van schrijvende personen uit die tijd een geheel ander soort inktpotje laten zien. Een andere verklaring is het gebruik als souvenir, dat gevuld met wijwater uit Aken mee naar huis werd genomen, vergelijkbaar met hetzelfde type kruikje in Engeland en de hedendaagse plastic madonna’s uit Lourdes. Karin Beemster besteedt in deze nieuwsbrief aandacht aan het ‘spinkruikje’, maar gaat er helaas onvoldoende onderbouwd van uit dat het een inktpotje is. Zij verwijst naar de afbeelding van het potje op een schilderij van de Heilige Familie door Jan Mostaert, waarop zo’n kruikje aan een spijker in de wand is opgehangen. Het is tot nu toe de enige eigentijdse af beelding van het voorwerp. Overigens is het niet Sebastiaan Ostkamp die het kruikje op het schilderij ontdekte, zoals Karin schrijft, maar David Gaimster (German Stoneware 1200-1900, colorplate 2). Sinds ik ooit met een kroontjespen leerde schrijven herinner ik mij inktpotjes met ingedroogde inkt op de rand en tegen de wand. Inkt is een goed houdbaar product. Wanneer

| Literatuurrubrieken

04-2012 binnenwerk def.indd 272

01-08-12 09:16


het ‘spinkruikje’ werkelijk als inktpot is gebruikt, moeten er exemplaren bestaan waarbij aan de binnenzijde sporen van inkt kunnen worden aangetoond. Het wachten is nog steeds op degene die dat aantoont. ** *

Jan Pluis en Reinhard Stupperich, Mythologische voorstellingen op Nederlandse tegels. Methamorphosen van Ovidius. Herders-Cupido’sZeewezens. Leiden 2011. ISBN 978-905997-090-8. Hardcover, Geïll., 288 pag., € 39,50. Geïllustreerd met fraaie houtsneden worden in de 16e en 17e eeuw de verhalen van Ovidius over de Griekse en Romeinse godenwereld een populair alternatief voor de Bijbelse historiën en heiligenlevens. De veelvuldig afgebeelde halfontblote jongedames op dat illustratiemateriaal zal daaraan niet geheel vreemd zijn geweest. Scènes uit de Metamorphosen van Ovidius zijn terug te vinden in allerlei vormen van beeldende en toegepaste kunst. Er was echter nog niet eerder onderzoek gedaan naar de verbeelding van de Metamorphosen op de Nederlandse wandtegels. De fraaie houtsneden waarop de Metamorphosen zijn afgebeeld, staan op hun beurt model voor beschildering op blauwwitte en polychrome 17e en 18e-eeuwse tinglazuurtegels. Samen met de afbeeldingen van cupido’s en zeemonsters is een rijke en bonte verscheidenheid aan tegels onstaan die in dit boek de revue passeren. Wat het boek vooral zo boeiend maakt, is dat bij de afbeeldingen van taferelen van Ovidius steeds een becommentarieerd deel van zijn proza is vermeld. Het verhaal achter de tegel laat de tegel leven. In het eerste hoofdstuk presenteert Reinhard Stupperich, van het Archeologisch Instituut van de Universiteit van Heidelberg, de context van de Metamorphosen en de invloed van het werk in de westerse cultuur. In daaropvolgende hoofdstukken beschrijven Jan Pluis en Reinhard Stupperich de afzonderlijke voorstellingen en wordt de lezer geholpen deze te herkennen en te duiden. Behalve Ovidius’ verhalen komen ook andere mythologische thema’s aan bod, zoals cupido’s, zeewezens en arcadische taferelen. De auteurs hebben ernaar gestreefd bij iedere voorstelling ook de grafische bronnen af te beelden of te vermelden. ** *

Niekus, M.J.L.Th. (eindred.), S. van der Zee, T. Looijenga en F. Kiestra (red.), Gevormd en omgevormd landschap van prehistorie tot middeleeuwen. Z.p., 2011. Geen ISBN. Geïll., genaaid, gebroch., 144 pag., € 30,--. Ter gelegenheid van haar 95-jarig bestaan organiseerde de Drentse Prehistorische Vereniging (DPV) een themadag over de interactie tussen mens en landschap. Om de herinnering aan die dag levend te houden besloot het bestuur van de DPV om de lezingen te bundelen en in boekvorm uit te geven. Het boek is overigens ook kosteloos te downloaden. De meeste sprekers zijn bereid gevonden om hun bijdragen verder uit te werken en van de nodige illustraties te voorzien. Ook landschapsgerelateerde onderwerpen die vanwege tijdsgebrek op de themadag niet aan de orde zijn gekomen, hebben in het fraai uitgegeven boek een plaats gevonden. Hoewel de nadruk op Drenthe ligt, komen ook andere gebieden in Noord-Nederland aan bod, zoals de Veluwe en het Groninger kustlandschap: - Hamburgcultuur in het Kootwijksche Veld bij Stroe; - Laat-paleolithische en mesolithische vindplaatsen in het Pleistoceen Noordenveld (Dr.); - Een landschapsbenadering van de Trechterbekercultuur in Drenthe; - Het Neolithicum en de Vroege Bronstijd in het Drentsche Aa-gebied en hun relatie tot oppervlaktewater; - Een archeologische kijk op het Groninger kustlandschap; - Ontginning van de (klei-op-)veen-gebieden in Friesland gedurende de Late IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen; - Het Drentse cultuurlandschap in de Vroege Middeleeuwen; - Het maritieme cultuurlandschap van Zuidwest-Drenthe in de Middeleeuwen tot slot gevolgd door een overzicht van 50 jaar landschapsarcheologie in Drenthe. ** *

Archäologische Berichte des Landkreises Rotenburg (Wümme), Band 16, Oldenburg 2010. ISSN 0946-8471/ISBN 978-3-89995-761-7. Geb., Geïll., 342 pag., € 21,--. Het eerste hoofdstuk in de bundel is het verslag van een pollenonderzoek naar de houtgewassen die gedurende de verschillende klimatologische perioden tussen het Laat-

Literatuurrubrieken |

04-2012 binnenwerk def.indd 273

273

01-08-12 09:16


Afb. 9 Steengoed miniatuurkruikje. Bodemvondst Hofplein Gouda. Uit: Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie.

Paleolithicum en het Mesolithicum in het gebied tussen Elbe en Weser hebben gegroeid. Aan de hand van de grootte van houtskooldeeltjes heeft men eveneens kunnen vaststellen of verkoold hout uit de verschillende bodemlagen af komstig was van door mensen aangelegde haardvuren of een natuurlijke oorzaak, bijvoorbeeld blikseminslag, hebben. In de regio Rotenburg zijn gedurende een lange reeks van jaren op niet minder dan 23 locaties veenlijken aangetroffen, daterend uit Prehistorie tot en met de 7e eeuw. Slechts enkele daarvan zijn behouden gebleven. Het tweede artikel beschrijft de vindplaatsen, het begeleidende vondstmateriaal (waaronder textiel) en de vondstomstandigheden. Niet alleen in ons land laat de vondstverwerking soms lang op zich wachten. Van een in 1938 opgegraven 7e-eeuwse hutkom beschrijft het derde artikel in deze bundel het aardewerk. Verder bijdragen over de waarschijnlijke locatie van de uit een schriftelijke bron bekende vroeg-8e-eeuwse handelsnederzetting Schez­ la, de beschrijving van een 16e-eeuws gietijzeren haardscherm en de mogelijkheden van stadskernonderzoek in de regio. Tot slot vondstmeldingen, jaarverslagen en boekbesprekingen ** *

Siedlungs- und Küstenforschung im südlichen Nordseegebiet (Niedersächsisches Institut für historische Küstenforschung). Band 35. Rahden 2012. ISSN 1867-2744/ISBN 978-3-86757-853-0. Geïll., 351 pag., € 59,80. Onder de titel “Aus dem Dunkel eines Magazins ans Licht gebracht: Archäozoologische

274

Untersuchungen zu Hatzum-Boomborg, einer Siedlung der Vorrömischen Eisenzeit in Ostfriesland” wordt het resultaat gepubliceerd van het onderzoek aan niet minder dan 32.094 stuks bot, daterend uit de 6e-3e eeuw v.Chr., die 30 jaar geleden aan de benedenloop van de Ems zijn verzameld. Ruim 12.000 knoken konden tot op de soort worden gedetermineerd. De dieren die destijds deel hebben uitgemaakt van de veestapel zijn relatief klein. Zo bedraagt de schofshoogte van het rund, het paard, het schaap en het varken respectievelijk slechts 112, 135, 67 en 72 centimeter. Het meest belangrijk moet de teelt van runderen zijn geweest. Het gaat daarbij primair om het vlees en veel minder om de zuivel of om het gebruik van het rund als trekdier. Wat het vlees betreft staat ook het paard hoog in aanzien; meer dan 12% van de vleesconsumptie is van paarden afkomstig. Men slacht ze op vrij jonge leeftijd. Schapen en varkens komen in veel mindere mate voor; geiten zijn er evenmin populair. In de onderzochte periode wordt ook de eerste kip in het Duitse Noordzeegebied gesignaleerd. Opvallend is het voorkomen van resten van dolfijnachtigen. Even opmerkelijk is het nagenoeg ontbreken van wild gevogelte, vis en schelpdieren. Andere archeologische bijdragen in dit boek zijn: - Siedlung und Gräber der jüngeren Bronze- bis älteren Vorrömischen Eisenzeit bei Weener, Ldkr. Leer (Ostfriesland); - Interdisziplinäre Untersuchungen von kaiserzeitlichen Marschensiedlungen im Bereich der Huntemündung – Die Bedeutung der Paläotopographie für das Verständnis von Siedlungsgefügen; - Feinstratigraphische Untersuchungen an Eisenobjekten des frühmittelalterlichen Gräberfelds von Dunum, Ldkr. Wittmund (Ostfriesland) – Zur Funktion und Deutung organischer Funde und Befunde. ** *

L. van der Valk en F. Beekman (met bijdragen van J. van Dijk en G. Cook), Geologie en archeologie van de Kop van Schouwen, Gemeente SchouwenDuiveland. Verslag over de periode 20072011. Eigen beheer, 2011. Het duingebied op de kop van Schouwen is een landschap dat voortdurend verandert. De zee geeft en neemt er, het Holland-veen wordt door stuivend duinzand afgedekt, op hun beurt worden de oude duinen door nieuwe onder gestoven, terwijl op andere plaatsen duinpannen

| Literatuurrubrieken

04-2012 binnenwerk def.indd 274

01-08-12 09:16


ontstaan, waar het zand wordt weggeblazen en de oude bodemlagen weer tevoorschijn komen. Daarbij komt ook aardewerk en ander materiaal weer aan het daglicht dat vroegere bewoners daar ooit hebben achtergelaten. De oudste sporen gaan terug tot de Late Bronstijd. De talrijke sporen uit de Late IJzertijd wijzen onmiskenbaar op de aanwezigheid van een agrarische nederzetting. In de jaren 1911-1944 zocht en verzamelde een illustere schoolmeester er potscherven, munten, pijlpunten en fibulae. In de jaren 2007-2011 is diens werk voortgezet door de auteurs van het nu verschenen verslag. Samen met amateurarcheologen organiseren zij zoektochten. Zij weten het gebied en de ontwikkeling ervan ook geologisch in kaart te brengen. Op de jongste bijeenkomst van de Zeeuwse amateurarcheologen (ZAAD 2012) hebben zij verslag uitgebracht van hun bevindingen. Die bevindingen zijn de deze rapportage vastgelegd. ** *

Zutphense Pracht. Monumenten, bouwhistorie en archeologie. 1e jrg., nr. 1, 2012. De brochures Monument en MoNUmentaal, uitgegeven door respectievelijk de Stichting Wijnhuisfonds en de gemeente Zutphen zijn samengevoegd tot een nieuw, 42 pagina’s tellend full-color tijdschrift Zutphense Pracht. Elke historische stad wordt geconfronteerd met het probleem van leegstaande winkels, maar nog veel meer met leegstaande woningen boven de winkels. Bedrijfseconomisch zijn die woningen niet interessant, vooral omdat een afzonderlijke trapopgang kostbare winkelruimte vergt. Zutphen speelt nu met het idee om die bovenwoningen door middel van een centrale opgang en luchtbruggen met elkaar te verbinden. Andere bijdragen gaan over stadsgidsen, monumentale panden en bouwhistorie. De archeologie is vertegenwoordigd met een bijdrage van Bert Ferrmin waarin hij verslag doet over de archeologische projecten die gedurende 2011 in Zutphen zijn uitgevoerd. Eén daarvan betreft een hoeveelheid schapenpoten als afval van een 19e-eeuwse lijmerij. Die locatie is niet de enige plaats waar men ooit beenderlijm heeft geproduceerd. Naar aanleiding van die vondst uit 2011 wijdt Bert vervolgens een afzonderlijk artikel aan de lijmerij in het Zutphen van de 18e tot en met de 20e eeuw.

Monumentenzorg en archeologie (gemeente Gouda), nieuwsbrief 39, juni 2012. De gemeente Gouda gaat op 68 locaties een ondergrondse afvalcontainer plaatsen. Naar analogie van wat in andere steden is gebeurd, verwachtte men bij archeologische begeleiding van dat project een dito aantal doorkijkjes in de historische stadsbodem te verkrijgen. Helaas blijkt in Gouda de hoge grondwaterstand roet in het eten te gooien. Het alternatief, een ‘mega core’-booronderzoek op de 68 locaties, blijkt minstens zo doeltreffend te zijn. ** *

Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg, Jaarboek 2011, deel 147. Limburgs geschied- en oudheidkundig genootschap, 2012. ISSN 0167-6652. Geïll., 378 pag., € 22,50. In dit 147e deel uit een respectabele reeks wordt een oude traditie opnieuw leven ingeblazen, namelijk de opname van de provinciale archeologische kroniek, de net als in bijvoorbeeld Noord-Brabant, met het verdwijnen van de provinciale archeoloog in 1994 een stille dood stierf. In de toekomst zullen in deze reeks weer regelmatig resultaten van belangrijk archeologisch onderzoek worden opgenomen, aldus de redactie van de Publications. Als voorproefje van de kroniek die feitelijk pas volgend jaar zijn beslag krijgt, zijn dit jaar, onder redactie van Henk Stoepker, een drietal korte bijdragen opgenomen: - Een rijk Keltisch vrouwengraf uit Koningsbosch (Leo Verhart); - De vicus van Venlo, een logistiek centrum in de Romeinse tijd (Béatrice de Fraiture); - Een blik op de ontwikkeling van middeleeuws Sittard (Marion Aarts). Gerrit Groeneweg

** *

Literatuurrubrieken |

04-2012 binnenwerk def.indd 275

275

01-08-12 09:16


- advertentie -

Vacature penningmeester AWN In verband met het verstrijken van de statutaire zittingsduur van de huidige penningmeester roept het bestuur van de AWN vrijwilligers op zich kandidaat te stellen voor de functie van algemeen penningmeester van de AWN. De algemeen penningmeester is lid van het dagelijks en algemeen bestuur en hij/zij geeft daarmee mede sturing aan de organisatie van ruim 2.000 leden. Hij/zij is de eerst verantwoordelijke voor: • contacten over de financiële administratie door het bureau AWN, waaronder het samenstellen van de jaarrekening; • zorg dragen voor alle betalingen namens de AWN; • overleg met de redactie van Westerheem over de financiële verantwoording van de uitgave van het ledenblad en de budgetafspraken met de drukker van het blad. Daarnaast is hij/zij aanwezig op de eenmaal per jaar te houden afgevaardigdendag voor afdelingsbestuurders, waar zaken over de algemene ontwikkeling van de AWN worden besproken, en is hij/zij verantwoordelijk voor de financiële verantwoording aan de leden op de algemene ledenvergadering. Nadere inlichtingen kunnen verkregen worden bij de huidige penningmeester Joop Bosch via telefoonnummer 050-5011425 en via zijn mailadres bosch.joop@gmail.com.

Booronderzoek door vrijwilligers In Westerheem nr. 1 van dit jaar is door Iepie Roorda (RCE) en Tonnie van de Rijdt (AWN) het beleid van de RCE uitgelegd voor booronderzoek door vrijwilligers. Daar zijn enkele reacties op gekomen van AWNleden die dat beleid te streng vinden. Er is opnieuw uitgebreid overlegd tussen RCE en AWN, met de conclusie vast te houden aan het eerder beschreven beleid. De essentie daarvan is: in principe geen booronderzoek door vrijwilligers op AMK-terreinen, een algemene vrijstelling voor gebieden zonder archeologische onderzoeksplicht en vrijgegeven gebieden, en voor de overige situaties in overleg met de RCE. Booronderzoek door vrijwilligers in gebieden met een archeologische verwachting is dus niet verboden; het wordt per situatie bekeken. Het AWN-bestuur steunt dit beleid. Het levert inzicht in het soort onderzoeken en de bijbehorende doelen en over enige tijd zullen we evalueren hoe dat in de praktijk werkt. De reacties op het artikel en een nadere uitleg zijn te vinden op de AWN-website, te vinden op http://www. awn-nederland.nl.. Daar kunt u ook uw reacties geven.

276

04-2012 binnenwerk def.indd 276

01-08-12 09:16


De Vereniging Stuur uw berichten voor het Verenigingsnieuws en de agenda naar Marijn Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws)

Verenigingsnieuws AWN-meetpracticum tijdens het Romeinenfestival

bouwde Romeinse schip (liburna), de replica van een reiswagen die vanuit Katwijk langs de limes naar Nijmegen was gereden en de demonstratie van diverse ambachten.

Op 2 en 3 juni werd in Nijmegen weer een Romeinenfestival georganiseerd op het Kops Plateau. De AWN was hier goed vertegenwoordigd met twee stands. Voor het meet- en tekenpracticum mochten we beschikken over een ruime tent. Gelukkig maar, want de weergoden waren ons niet twee dagen lang goed gezind. De zaterdag bracht volop zonneschijn, maar op zondag was het terrein doordrenkt van de regen. Dit had helaas ook gevolgen voor de bezoekersaantallen: er kwamen beduidend minder mensen dan waarop de organisatie had gehoopt. Maar de aanwezigen hebben enorm genoten van het gevarieerde aanbod. Enkele hoogtepunten: de shows van de Romeinse legionairs, het in Millingen nage-

Onze werkgroep deskundigheidsbevordering had een meet- en tekenpracticum georganiseerd. Voor het meetpracticum hadden zich zes cursisten gemeld. Onder de bezielende leiding van docent Eric Dullaart maakten zij kennis met enkele handmatige meettechnieken (afb. 1). Ook Romeinse meettechnieken kwamen aan de orde. Er was zelfs nagebouwde Romeinse meetapparatuur aanwezig op het festivalterrein! De groep voerde opdrachten uit over het hele terrein, daarbij gehuld in opvallend gele fluorescerende vestjes, geleend van de Universiteit Leiden. De mannen hadden daardoor ineens heel andere namen gekregen! Bezoekers volgden de verrichtingen van onze cursisten met volle aandacht. Het geheel werd wel bijzonder realistisch toen gemeten werd aan de rand van de opgravingsputten van ADC ArcheoProjecten (waar die dag ook Romeinse vondsten werden gedaan) (afb. 2). ’s Zondags was de situatie iets minder rooskleurig. Gelukkig was daar onze tent, zodat binnen instructie kon worden gegeven. Drie cursisten hadden zich aangemeld voor het ‘gevorderden programma’ van deze dag. De meegebrachte regenpakken kwamen uitstekend van pas bij het oefenen met het Total Station en een GPS. De cursisten keerden zeer tevreden huiswaarts.

Afb. 1 Meten en graven moet ook worden gedocumenteerd. Foto: Annemarie Visser.

De tekendemonstratie werd verzorgd door Hans Bruggeman. Hij liet zien hoe aarde-

De Vereniging |

04-2012 binnenwerk def.indd 277

277

01-08-12 09:16


Afb. 2 Ook de jeugd groef mee. Foto: Annemarie Visser. Afb. 3 Inderdaad, zeer interessant! Foto: Annemarie Visser.

werk wordt getekend. Met name op de scholendag van vrijdag 1 juni was daarvoor veel belangstelling. Wie het tekenen zelf ook eens wilde proberen, was van harte welkom. We hoorden helaas nogal vaak mensen zeggen: “Ik kan helemaal niet tekenen�. Jammer, een gemiste kans om het hier te leren. We hadden nog een educatief aanbod in de tent: dierenbotten determineren door Joyce van Dijk. Vooral kinderen vonden dit zeer interessant (afb. 3). En wat is leuker dan zelf

iets in je handen mogen houden en het verschil te zien tussen het gebit van een plantenetend hert of een vleesetende kat? Succes verzekerd! Al met al mogen we terugzien op een geslaagd festival dat zeker ook voor de activiteiten van de werkgroep deskundigheidsbevordering een vervolg verdient. Anne-Marie Visser

Commissie Deskundigheidsbevordering op bezoek bij onze zuiderburen

Afb. 4 Onze gastheer aan het woord. Foto: Annemarie Visser.

278

Het is alweer even geleden, maar we willen graag onze bevindingen met u delen. Op 21 april namen zo’n veertig belangstellenden deel aan een excursie, georganiseerd door de commissie Deskundigheidsbevordering, ditmaal in het kader van maritiem onderzoek. Op een nog wat koude en natte voorjaarsdag bezochten we het Waterloopkundig Laboratorium in Borgerhout, een voorstad van Antwerpen. Daar wordt sinds 2010 onderzoek gedaan naar de kogge, een laat-middeleeuws vrachtschip dat in het najaar van 2000 werd gevonden bij graafwerkzaamheden ten behoeve van de aanleg van het Deurganckdok bij Doel. Het schip was 22 meter lang en 7 meter breed en lag ondersteboven in een oude stroomgeul. Na de opgraving is het uiteengenomen. Het schip wordt nu op een andere locatie in delen bewaard in grote bakken, gevuld met

| De Vereniging

04-2012 binnenwerk def.indd 278

01-08-12 09:17


water. De genummerde delen worden voor documentatie, onderzoek en conservering naar het laboratorium overgebracht, waar ze uiteraard ook onder water worden bewaard om uitdroging van het hout te voorkomen. In het laboratorium wordt het hout getekend en voor zover mogelijk geconserveerd. Het tekenwerk gebeurt met behulp van een apparaat, bestaande uit twee digitale armen die aan een computer zijn gekoppeld. Op deze wijze is het mogelijk een driedimensionaal beeld samen te stellen. Dat kan dan weer worden ‘afgedrukt’ in een kunststof schaalmodel van het onderdeel. We kregen een uitgebreide demonstratie hoe dit in zijn werk gaat. Voorafgaand aan het laboratoriumbezoek werd elders in het gebouw een interessante uitleg verzorgd door onze gastheren (en -vrouw) (afb. 4).

genieten van een speciale kogge-lunch (afb. 5), voor ons samengesteld en gepresenteerd door Claudia Vandepoel van ‘De Historische Keuken’ (afb. 6). Iedereen liet zich deze maaltijd goed smaken (afb. 7). Aldus gesterkt vertrokken we daarna per tram naar het Museum aan de Stroom (MAS). Daar kon een ieder in eigen tempo en naar eigen keuze de diverse afdelingen bezoeken, ter afsluiting van dit geslaagde evenement. In het museum hebben we in de maritieme afdeling onder andere een klein scheepsmodel van een kogge gezien, een mooie aanvulling op dit interessante laboratoriumbezoek.

Afb. 5 Het speciale menu. Foto: Annemarie Visser. Afb. 6 Tafel vol heerlijkheden. Foto: Annemarie Visser.

Anne-Marie Visser

Inmiddels hongerig geworden na deze stortvloed van nieuwe informatie, mochten we

Interessant artikel op onze website:’ Glas en glaspasta’ Met regelmaat werd (en wordt!) er gepubliceerd over Romeins glas, maar noemde de auteur dit ‘glaspasta’. Deze vergissing heeft een lange traditie. Glas is bekend in verschillende hoedanigheden. Om een hanteerbaar overzicht te krijgen worden in een artikel van François van den Dries de hoofdvormen behandeld. Deze zijn onder te verdelen in twee hoedanighe-

den: natuurlijk glas en kunststof. Dit artikel probeert enige klaarheid te brengen in de materie en de terminologie waarbij, waar zinvol, ook de Engelse benamingen worden vermeld. Mocht u interesse hebben voor dit gedegen verhaal, ga dan naar http://www.awn-nederland.nl/GlasEnGlaspasta.aspx.

Afb. 7 Akke de Vries: “Zo’n groot stuk lust ik wel”. Kees Daleboudt kijkt lachend toe. Foto: Annemarie Visser.

De Vereniging |

04-2012 binnenwerk def.indd 279

279

01-08-12 09:17


Agenda Berichten voor Westerheem 5-2012 (het oktobernummer) dienen voor 20 augustus bij ons binnen te zijn en de activiteit moet na het verschijnen (dus na 20 oktober) plaatsvinden. 24 oktober 2012 Afd. AVKP (Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland) – lezing door Gerard Rooijakkers: ‘Brabantse volksgebruiken tussen eer en schande’. Gerard Rooijakkers (1962) is oud-hoogleraar Nederlandse Etnologie aan de Universiteit van Amsterdam. Hij promoveerde in 1994 op een onderzoek naar de historische volkscultuur in Noord-Brabant. Rooijakkers publiceerde ook over religieuze volkscultuur, visuele cultuur, feest en ritueel, volksrechtpleging, materiële cultuur en museologie. Deze lezing is de laatste in een cyclus ‘Kelten, Romeinen en Brabanders’, die heemkundekring De Vonder Asten-Someren dit najaar organiseerde. Uitgebreide informatie over deze cyclus op www.heemkundekringdevonder.nl. Plaats: Hotel Centraal, Wilhelminaplein 3 te Someren.

16 november 2012 Afd. Zeeland – lezing over de geschiedenis van het fort Sint Martijn op Hoogerwerf (OostZuid-Beveland) door prof. Han Leune. Deze lezing is georganiseerd door heemkundekring De Bevelanden. Informatie: www.hkdebevelanden.nl. Plaats: Historisch Museum De Bevelanden, Singelstraat 13 te Goes. 17 november 2012 Afd. Zeeland – bezoek aan gerestaureerd Stadhuismuseum te Zierikzee met nieuwe inrichting en presentatie. De rondleiding begint om 13.30 uur. Voor deelname graag uiterlijk twee weken van te voren aanmelden bij: Aukje-Tjitske Dieleman, aukjetjitske@hotmail.com (06-40346168) of bij Dicky de Koning, tddekoning@zeelandnet.nl, (0628615255).

Werk in Uitvoering Deze WIU maakt gebruik van periodieken van de afdelingen 7 - 8 - 13 - 16 - 21 - 23.

Afb. 8 Kolfslof, opgegraven bij boerderij Noorthey. Foto: Joanneke Hees (uit: Nieuwsbrief AWLV).

280

Nieuwsbrief AWLV nr. 32, mei 2012 (Afd. 7 - AW Leidschendam-Voorburg) Voorzitter van de AWLV is Kees van der Brugge en secretaris is Robert Hirschel. In mei hield Jeroen van Zoolingen een lezing over in het kader van het Odyssee-project uitgewerkt oud onderzoek naar een Romeinse havenplaats bij

Goedereede. Tussen 85 tot 225 moet dit één van de grotere plaatsen in het huidige WestNederland zijn geweest en ‘links’ met Forum Hadrianum maken dit onderzoek extra interessant voor de AWLV. In januari werden in Leidschendam-Voorburg de laatste drie van negen ‘stadsbakens’ geplaatst, met onder meer aandacht voor de Vlaardingen-cultuur. Joanneke Hees organiseerde voor afdeling Den Haag e.o. een excursie naar Utrecht waar resten van het Romeinse en middeleeuwse resten werden bekeken. Zoals eerder gemeld beschrijft Joanneke de PUG-collectie, met ruim 10.000 objecten één van de belangrijkste Romeinse archeologische collecties. De problemen die het tweede brandje veroorzaakte, zijn vrijwel opgelost. Bram van den Band deed waarnemingen tijdens grondwerk aan de Damlaan, waaronder

| De Vereniging

04-2012 binnenwerk def.indd 280

01-08-12 09:17


een waarschijnlijk niet verstoorde laag met mariene schelpen. Wim van Horssen bespreekt weer een interessante vondst van boerderij Noorthey. De boer was wellicht verslingerd aan het kolfspel, want ditmaal gaat het om een loden kolfslof (afb 8). Zo’n slof bevond zich aan het verbrede uiteinde van de stok waarmee het spel werd gespeeld. Het kolfspel is een voorloper van golf, maar regionaal wordt ook nog wel gekolfd. Andere hier gevonden spelartikelen zijn: een bikkel, een speelgoedhorloge en een klappertjespistool. De N. besluit met een foto van een mooie maquette van een Romeinse stad, gemaakt door Luke Kramer. Terra Nigra nr. 180, april 2012 (Afd. 8 - Helinium) Het bestuur blijft ongewijzigd: Guus van de Poel (voorzitter), Rikkert Wijk (penningmeester), Hilde van Wensveen (secretaris) en Albert Luten. Gelet op het bezoek van de werkavonden en de lezingen en op de initiatieven waarmee diverse leden komen kan worden gesteld dat Helinium bloeit. Dat blijkt eveneens uit de jaarverslagen. Om nieuwe leden door een basiscursus veldwerk bekend te maken met het veldwerk is een werkgroep BuitenEducatie opgericht die dit gaat verwezenlijken. Er is intussen al geoefend.

Henny Warmerdam vertelt hoe dat ging op een weiland met schapen in Oudenhoorn, waar Roel de leerzame dag afsloot met een orgelconcert in de Oudenhoornse kerk. Carolien, één van de cursisten, vertelt hoe een oefenweekend in Vlaardingen verliep op een (vrijgegeven en met toestemming van de RCE) terrein waar een school was afgebroken. Het was erg leerzaam, maar het weer werkte niet steeds mee, wat het werk bemoeilijkte. Carolien constateert dat ze meer een mooi-weer-veldwerker is (afb. 9). Het activiteitenprogramma tot en met augustus toont een grote verscheidenheid aan activiteiten: werkavonden (woensdagavonden), Helinium-zaterdagen (eerste zaterdag van de maand), een lezing en proeverij rond Hildegard von Bingen (Historische Keuken), excursies (naar Zuid-België en Noord-Frankrijk, rond Winterswijk en naar Sardinië), een videoavond, een lezing over het Huys ter Nieuburch (Rijswijk), het Helinium-midzomerfeest en ten slotte experimentele archeologie (pottenbakken in een veldoven). Enkele leerlingen meldden zich op een stagemarkt in Vlaardingen aan voor een maatschappelijke stage bij Helinium en één van hen, Glenn Stoker, toont zich in zijn verslag tevreden over de stage. Het kerstdiner viel ook goed in de smaak en Addy Meeuwisse gaat in op de mispel die was

Afb. 9 Oefenweekend : zo meet je alles in en leg je het vast. Foto: Ellen Groen (uit: Terra Nigra).

De Vereniging |

04-2012 binnenwerk def.indd 281

281

01-08-12 09:17


Afb. 10 Duikers zitten klaar om het onderwaterteam af te lossen. Foto: nb (uit: Jaarverslag Afd. 13).

verwerkt in een gelei voor de cake. Jan van Oostveen onderzocht het pijpenmateriaal van de opgraving Hoog Lede, een 17e-eeuws herbergcomplex. In de herberg werd uit goedkope of iets beter afgewerkte pijpen gerookt, meegenomen naar de herberg of aldaar aangeschaft. Na circa 1650 worden steeds meer Goudse pijpen gebruikt. Jeroen ter Brugge verzorgde een presentatie over houtdeterminatie, waarna Helinium het hout van een opgraving in 2003 (Kandelaarweg) hoopt te kunnen determineren. Zoals altijd sluit TN af met onlangs verschenen boeken en krantenknipsels. Jaarverslag 2010 (Afd. 13 - Naerdincklant) In 2010 bestond het afdelingsbestuur uit John van der Sar (voorzitter), Liesbeth Wierenga (secretaris), Ton Kok (penningmeester), Anton Cruysheer (vondstcoördinator) en Marc Camfferman (veldcoördinator). De afdeling is blij met de bronzen legpenning die Jonny Offerman kreeg uitgereikt. Ruim 100 pagina’s telt dit Jaarverslag, waarvan Wim Schaap het grootste deel vult met een fascinerend verslag van de zoektocht naar een kerkklok uit Oud-

282

Loosdrecht. In het rampjaar 1672 beroofden de Fransen diverse kerktorens van hun klokken, ook die van Oud-Loosdrecht. Naar aanleiding van verhalen dat één van die klokken in de Vuntusplas zou zijn achtergebleven begint een onderzoek naar die klok. Saillant is dat er nu een Franse klok hangt in de Loosdrechtse toren, waarvan mag worden aangenomen dat die in 1674 door Nederlandse troepen onder leiding van Cornelis Tromp uit een kerk op het eilandje Nourmoutier (bij de monding van de Loire) is gehaald. Of Tromp er persoonlijk voor zorgde dat Loosdrecht met deze klok werd verblijd is minder zeker. Zeker is wel dat Andre Joubert, een uit Nourmoutier meegenomen Franse gegijzelde, tijdens zijn gevangenschap in Holland het bekende lied ‘Auprès de ma blonde’ componeerde. Duikteam ‘La Cloche’ zocht in 2007-2009 met geavanceerde middelen een deel van de Vuntusplas af, ontdekte ook diverse zaken op de bodem, maar helaas geen klok (afb. 10). Op verzoek en met steun van de RCE verbreedt het duikteam het onderzoek door onder meer de locaties van enkele aangetroffen wrakjes en die van een middeleeuws zwaard te onderzoeken. Dat is mooi en de kans

| De Vereniging

04-2012 binnenwerk def.indd 282

01-08-12 09:17


de diverse in gebruik zijnde coördinaatsystemen, daarbij mede geïnspireerd door de nieuwe en zeer nauwkeurige mogelijkheden van plaatsbepaling. Geen eenvoudige materie, maar wel interessant. Gelukkig hebben wij voorlopig voldoende aan het referentiesysteem ETRS89 dat op wereldschaal weliswaar wat ‘liegt’, maar in de praktijk op onze aardschol voldoet. Elders in het J. beschrijft Ruud een door hem op de Aardjesberg bij Hilversum gevonden neolithische boor en hoe hij een vuistbijl maakte van vuursteen uit de groeve ’t Rooth bij Cadier en Keer: misschien nog geen echte A-kwaliteit, maar hij ziet er aardig uit. Ook zijn ‘mes van Ötzi’ mag er overigens zijn. Al in 1974 vond Ellen van Galen-Last op het strand van Muiderberg een neanderthalerwerktuig dat door Niekus en Stapert is gedateerd in het Eemien en/of eerste deel van het Weichselien. De zwarte patina op de vuursteen wijst op een lang verblijf in stilstaand water. Het leven van de Neanderthalers speelde zich grotendeels af langs rivier- en meeroevers.

om hier diepgaand archeologisch onder waterte kunnen blijven, wordt dankbaar aangegrepen. Maar ja, die klok, wie weet... Laten we niet aan de rest van het J. voorbijgaan, want ook die is lezenswaardig. Zo bracht John van der Sar de archeologie in een Hilversumse basisschool en koos Anton Cruysheer als vondst van het jaar een oogstrelende riemhanger uit vermoedelijk 1575-1625, gevonden door Olaf Langendorff tussen Huizen en Naarden nabij het IJzerenveld (Bikbergen) (afb. 11). Overigens meldt Cruysheer in dit J. nog meer leuke vondsten: van een bij Hilversum gevonden vuursteen van Neanderthalers tot Naardense kanonskogels. In de serie Schatvondsten ditmaal een muntvondst uit de kerk van Eemnes, waar onder de vloer nog meer mag worden verwacht. Een veldverkenning op het eerder genoemde IJzerenveld leverde diverse metaalvondsten op: munten (1628 tot 1929) en knopen (18e eeuw), waarna Norbert Voorbach nog even aangeeft wat je vooral niet moet doen met gevonden metaal. Bij een andere gelegenheid hoopt hij te vertellen wat er wel kan en moet met dit soort vondsten. Ruud van Minnen geeft uitleg over

Jaarverslag 2011 (Afd. 16 - Nijmegen e.o.) Het bestuur bestaat nu uit Marijke Pennings (voorzitter), Leo ten Hag (secretaris), Miriam de Groot (penningmeester), Astrid van Eekeren en Mike den Hartog. Het aantal leden van de afdeling was op 1 januari jl. 152. In 2011 namen leden van de afdeling deel aan allerlei activiteiten en daarvan geeft het Jaarverslag diverse voorbeelden. Onderzoek onder water naar een Romeinse brug tussen Venlo en Blerick leverde van alles op: onder meer winkelwagens en auto’s, maar ook een blok natuursteen met ijzeren klampen van de 19e-eeuwse spoorbrug en een zware eikenhouten funderingspaal, ‘dendro’-gedateerd op 1574-1590. De laatste vondst zou te maken kunnen hebben met de belegering van Venlo door Parma in 1585. Resten van een Romeinse brug zijn echter niet gezien. Arjan de Haan vond in Groesbeek een bronzen sikkel van een type dat voorkomt in de Midden en Late Bronstijd (ca. 1800-800 v.C.). Van deze sikkels zijn er tot nu toe ongeveer dertig gevonden in Nederland, voor een groot deel in het rivierengebied, maar er waren ook depotvondsten in Drouwenerveld (Dr) en Heiloo (N-H). Bij die laatste vondst werden naast een bronzen sikkel ook vuurstenen sikkels aangetroffen. Het overzicht van de AW Cuijk noemt tal van interessante vondsten. Toen bij een café aan het kerkplein in Cuijk een bierkelder zou worden uitgegraven kreeg de AW toestemming van de eigenaar om dit archeologisch te begeleiden, hoewel dit vanwege de geringe oppervlakte (10 m2) formeel niet was verplicht. Gevonden werden een Romeins/middeleeuw-

De Vereniging |

04-2012 binnenwerk def.indd 283

283

01-08-12 09:17


bleek te zijn, een dag later door de EOD gecontroleerd tot ontploffing gebracht. De kraanmachinist en ouders van omwonende kinderen mogen en zullen Kusters dankbaar zijn voor zijn gepiep. De AW bracht enkele adviezen uit aan de gemeente Cuijk en rondde een rapportage af van de archeologische begeleiding van de sloop van een pand aan de Kerkstraat. Al vaker was sprake van vondsten van ’t Uiversnest in Deest. Bij de bouw van een schuur vond de fam. Litjens onder andere tien grote potten van grijsbakkend aardewerk uit de 14e-15e eeuw. Gedacht wordt aan een gebruik als muizenpot. Mike den Hartog en Piet Verweij bestudeerden Romeinse fibulae van het platteland (Betuwe, Land van Maas en Waal, Rijk van Nijmegen), waarbij in kort bestek gewone en minder gewone fibulae aan de orde komen. De AWN verleende ook assistentie aan archeologische opgravingen. Het BAM Nijmegen vond op de Scheidemakershof in Nijmegen resten van een Romeinse weg, sporen van Romeinse huizen, wellicht een badhuis en een stenen bouwwerk uit de 15e eeuw, vermoedelijk het Begijnenhuis uit 1433. Bij het Hertogplein vond men de fundering van een Romeins gebouw met kelder/afvalkuil en – voor het eerst in een burgerlijk gebouw – een met houten palen en schotten gemaakte wateraanvoer (afb. 12). In de Waalsprong waren er de voetafdrukken van een volwassene en een kind uit 2500-1000 v.C. met veel hoefafdrukken. Later waren er ook haksporen in de buurt van een cluster van paalgaten uit de 8e eeuw v.C. In Wijchen-Bijsterhuizen legde Hazenberg Archeologie sporen van huizen uit de Late Bronstijd en Vroege IJzertijd bloot: zwervende erven.

Afb. 11 Riemhanger, gevonden tussen Naarden en Huizen, wsch. 1575-1625. Foto: Olaf Langendorff. (uit: Jaarverslag Afdeling 13).

se afvalkuil (aardewerk en bouwmateriaal) en een Romeins/middeleeuwse gracht of greppel met onder meer een geschuts- of slingerkogel van tufsteen. Jongere vondsten waren een zilveren muntje uit de tijd van Jan van Kuyc (13e eeuw), een Bleijensteinse duit (Frankfurter Judenpfennig) uit 1819, een medaillon Notre Dame de Liesse met een afbeelding van Maria Magdalena en Christus (circa 1650) en een muntgewicht voor een Engels pond van Jacobus I (1644). In een akker tussen Cuijk en Oeffelt vonden Ton van der Zanden en Jan Kusters een stukje van de Romeinse weg naar het zuiden. Elders kreeg Kusters tijdens de aanleg van een vijver bij een oud herenhuis een ‘breed’ signaal, dat na voorzichtig vrijmaken een brisantgranaat

284

Aardewerk, december 2011&maart 2012 (Afd. 21 - Flevoland) Deze A. is een gecombineerd nummer van december-maart met onder meer diverse jaarverslagen. Blijdschap alom omdat Dick Velthuizen de Grote Prijs der Nederlandse Veldarcheologie won. Voor veel mensen is hij ‘het gezicht van de archeologie in Flevoland’. Het bestuur bestond in januari 2012 uit Jan Boes (voorzitter), Jan Werschkull (penningmeester), Ellen van Galen-Last en Cees Groothoff. Ellen van Galen verlaat het bestuur en Wim Boxsem treedt toe. De functies van secretaris en promotie/educatie zijn vacant. Er werd in 2011 het nodige aan deskundigheidsbevordering gedaan: een voorbereidende tekencursus op de uitgebreide veldcursus, workshops over het herkennen van visresten (door Bob Beeren-

| De Vereniging

04-2012 binnenwerk def.indd 284

01-08-12 09:17


hout en Franka Kerklaan), een excursie naar Urk en de cursus veiligheid in archeologie. Er waren verkenningen rond Dronten: rond de Golfresidentie, aan de Garnaalweg en de Alikruikweg. Op al deze locaties waren de vondsten mager. Een verkenning in de Noordoostpolder leverde veel vuursteen op, terwijl een verkenning in Zeewolde vondsten opleverde van verschillende aard (Laakseslenk). De eerder genoemde excursie naar Urk voerde naar de pleistocene bottenverzameling van Albert Hoekman. Zijn botten zijn door vissers opgevist uit de Noordzee en door Hoekman opgekocht. Albert verzamelt de botten niet alleen maar weet er ook veel over te vertellen, zodat het voor de bezoekers een leerzame dag werd. In 2009 ging het project ‘Ongeland’ van start. Een komend boek zal zeventien vliegtuigwrakken beschrijven. In Almere vond in oktober een ‘Zuiderzeedag’ plaats om te vieren dat 11 van de 27 gevonden Almeerse scheepswrakken rijksmonument zijn geworden. Geen van deze wrakken is te zien; ze bevinden zich alle nog of weer in de bodem. De afdeling was hier aanwezig met een stand. Leden van de ‘vrijdagploeg’ zijn begonnen aan een catalogus van 1500 pijpenkoppen in een ladenkast op het Nieuwland Erfgoedcentrum. Zelfs de eerste van de tien laden (waarin veel materiaal van de oostkant van Schokland) zorgt al voor een verrassing: opvallend veel pijpenkoppen dateren uit de periode 1730-1780 met een top rond 1750-1760. Bij de afdeling is de dvd ‘De weerspiegeling van een ver verleden’ verkrijgbaar die uitleg geeft over de Prehistorie in de Flevopolders. De dvd is ook geschikt voor kinderen en ingesproken door Astrid Doppert. Een mevrouw uit Nieuwegein meldde zich bij het NLE met een mooie, vrijwel complete bijl, gemaakt uit een elandgewei en eind jaren ’80 van de vorige eeuw gevonden in Oostelijk Flevoland. De bijl dateert vermoedelijk uit 20001100 v.C., maar 14C-onderzoek zal zorgen voor een nauwkeuriger datering (afb. 13). Bij controle bleek in 1960 in dezelfde omgeving een vrijwel identiek exemplaar te zijn gevonden. Zoals gebruikelijk sluit Saskia Thijsse de A. af met een overzicht van tentoonstellingen, lezingen, symposia en wetenswaardigheden.

Na nieuws over cursussen, lezingen en excursies kom ik bij het veldwerk in en buiten de regio. In april startte in Eindhoven een opgraving op de plaats waar een onderkelderd winkelgebouw ‘Bubble’ komt, midden in de vroegere stadsgracht. Het overzicht van archeologisch onderzoek in de regio vermeldt veel projecten, maar nog veel vraagtekens wat betreft de uitvoerende instanties en de uitvoeringsperiodes. Het gaat om diverse soorten van onderzoek in Best, Bergeijk, Aalst, Geldrop, Hulsel, Nuenen, Knegsel, Valkenswaard, Eersel, Heeze, Waalre, Wintelre, Budel, Beek en Donk, Handel, Reusel en Bladel. Kinderen van groep 8 van een basisschool in Blixembosch Noordoost mochten straatnamen bedenken voor de nieuwe woonwijk. De namen worden gekozen uit de ruim honderd suggesties waar de kinderen mee kwamen. Ter inspiratie vertelden een stedenbouwkundige en de stadsarcheoloog vooraf over het archeologisch onderzoek dat daar plaatsvond en over de te bouwen wijk (afb. 14). In Meerhoven kon door de inzet van veel vrijwilligers de locatie van een toekomstig transferium volledig worden onderzocht. Dit leverde enkele huisplattegronden uit de Romeinse

Afb. 12 Het opgraven van de Romeinse waterleiding op de Scheidemakershof. Foto: Dick Roetman (uit: Jaarverslag Afdeling 16).

AVKP-actueel nr. 44, april 2012 (AV Kempenen Peelland) De AVKP wordt rechtspersoon, mogelijk door de statutenwijziging van de landelijke AWN. De SteunStichting AVKP wordt opgeheven en daardoor ontstaat een voor de leden duidelijker structuur.

De Vereniging |

04-2012 binnenwerk def.indd 285

285

01-08-12 09:17


Afb. 13 Bijl van elandgewei, waarschijnlijk Vroege/MiddenBronstijd. Foto: Dick Velthuizen (uit: Aardewerk).

Afb. 14 Hanneke van Alphen geeft uitleg aan schoolkinderen. Foto: Jeroen Appels/ van Assendelft - Brabants Dagblad (uit: AVKP-actueel).

tijd, middeleeuwse houtskoolmeilers en voorwerpen uit de Steentijd op. In Uden vindt er gelukkig toch archeologische begeleiding plaats bij werkzaamheden onder de vloer van de Kruisherenkapel, waardoor de AVKP een eerder ingediende ‘zienswijze’ kon intrekken. Een proefsleuvenonderzoek bij de Bitswijk basisschool trok – mede door voorlichting door de AVKP – veel belangstelling van de leerlingen, maar de resultaten beperkten zich tot enkele recente sloten. In Valkenswaard ontdekten archeologen van IDDS een ijzertijd-boerderij met bijgebouwen en begeleidende vondsten en nog twee middeleeuwse boerenerven. Later kwamen in aanwezigheid van regio-archeoloog (en collega-redactielid) Ria Berkvens nog negen potten uit de Vroege IJzertijd te voorschijn. Namens de AVKP is Bas Verbeek nu contactpersoon voor de gemeente Valkenswaard. Hij probeert ook de onderbelichte historie van de gemeente in kaart brengen.

In mei was er een contactdag rond Vessem die door lezingen (Karel Leenders, Liesbeth Theunissen) en een fietstocht een koppeling legde tussen archeologie en historisch landschap. Na de vreugdevolle melding dat actuele archeologische rapporten tegenwoordig online bereikbaar zijn bij de bibliotheek van de RCE lees ik dat in de Eindhovense Catharinakerk een tentoonstelling zal zijn te zien over het archeologisch onderzoek van de middeleeuwse voorganger. In het najaar zijn er bovendien enkele lezingen en verschijnt een uitgebreid onderzoeksrapport. Jacques Gerritse en Ellen van der Steen leggen uit wat de Activiteitencommissie doet en wie dat zijn. Het blijkt dan dat de AC eigenlijk voor alles zorgt binnen de vereniging, het veldwerk uitgezonderd: van AVKP-actueel tot Historische Kookclub. De laatste zorgde tijdens de Jaarvergadering voor een proeverij van historische gerechten van Romeinse tijd tot de Middeleeuwen. Vanwege de vele enthousiaste reacties geeft deze A. de recepten van gehakte paddenstoelen en notentaart. Na de aanwinsten voor de bibliotheek zoals gewoonlijk achterin nieuws van de RO-groep en het bestuur. De AVKP zond de vijf Kempengemeenten een brief waarin zorg wordt uitgesproken over het streven om in agrarische gebieden de verstoringsdiepte voor een archeologische onderzoeksplicht te vergroten van 30 naar 50 cm. Hierdoor zouden veel archeologische vindplaatsen ongezien kunnen verdwijnen. Zoals al eerder gemeld waren de inspanningen van de AVKP met betrekking tot archeologische begeleiding in Uden succesvol. Jan Coenraadts

286

| De Vereniging

04-2012 binnenwerk def.indd 286

01-08-12 09:17


Column

Blunder op blunder Ja hoor, de archeologie groot op de nationale zender. Eindelijk weer eens aandacht voor ons mooie vak met zijn spectaculaire vondsten en belangrijke wetenschappelijke gevolgtrekkingen, maar dat was in dit geval geheel anders. Een blunder van een lokale ambtenaar had grote archeologische gevolgen, meldde het toch wat opgewonden intro van het journaal. Nu komt een blunder niet zomaar op de televisie. Op zijn minst moet het om een politicus gaan, een ministerie, een groot, liefst internationaal bedrijf of de rechterlijke macht die toch wel heel erg over de schreef moeten zijn gegaan. Nee, nu was het een – overigens onbekende – gemeenteambtenaar van Borger. Met een wat vileine stem, waarin het leedvermaak overduidelijk doorklonk, legde de journaallezer uit dat dit de man was die toestemming had gegeven een terrein dat vlak naast een hunebed lag af te graven. Nu zijn er, met name in Borger, mensen die graag een hunebed willen opgraven en dit kwam er heel dichtbij. Er waren spectaculaire vondsten gedaan en de archeologen waren maar wat blij met de blunder van die ambtenaar. Hun ogen straalden en de mogelijkheid van nieuw verworven kennis en nog verdere vergezichten, lagen al op hun lippen. Daar hadden ze het dan ook over: het moesten sporen zijn van een nederzetting, nog nooit ontdekt in ons land. Ware schatten dus

voor archeologen. De journaalstem meldde nog dat de vindplaats geheim werd gehouden om schatgravers op een afstand te houden en dat natuurlijk alles grondig uitgewerkt moest worden. Op de achtergrond van de opgraving was een hunebed te zien die in de nieuwe hunebeddengids van Wijnand van der Sanden zo terug te vinden zou zijn. Geheim is dus, in dit verband, een uiterst relatief begrip. Nu willen ze bij de televisie altijd spannende beelden en die scherven, stukjes vuursteen, een fragment van een stenen bijl of een vaag grondspoor, heeft men liever niet. Die zien er niet uit en illustreren op geen enkele wijze de opwinding rond de bijzondere en unieke vindplaats. Geen nood voor een archeoloog die ook blij is eens het nieuws te halen. Scherven zijn fragmenten van ooit hele potten en zou het niet veel beter zijn voor de verwende kijker als hij nu eens een complete pot op zijn scherm zou zien? Een complete pot, een trechterbeker nog wel, de naamgever van de cultuur van de hunebedbouwers, een museumexemplaar, kwam dan ook groot in beeld. De pot lag in het zand en leek net te zijn gevonden. Dat hadden de archeologen heel goed gedaan. Het inventarisnummer was namelijk niet zichtbaar. Een echte kenner zag natuurlijk dat er losse grond omheen lag, maar helaas, ook voor de gewone niet archeologisch geschoolde kijker was heel goed te zien dat de pot was gerestaureerd! Column |

04-2012 binnenwerk def.indd 287

287

01-08-12 09:17


AWN-lidmaatschappen A B C D E

basislidmaatschap..................................................................................................................€ 50,00 studentlidmaatschap..............................................................................................................€ 30,00 jeugdlidmaatschap.................................................................................................................€ 27,50 geassocieerd lidmaatschap....................................................................................................€ 40,00 huisgenoot-lidmaatschap......................................................................................................€ 25,00 + eenmalig inschrijfgeld.........................................................................................................€ 5,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. Opzegging vóór 1 december. Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’.

huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap).

Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofd-bestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering.

Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap.

De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten opzichte van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen

Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ge­ associeerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: Administratiekantoor J.N.A. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl

De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI).

AWN-uitgaven Bij de AWN zijn de volgende uitgaven verkrijgbaar:

prijs in € (incl. porto) leden

niet-leden

AWN-reeks 1. Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster ter Hunnepe (138 pag.’s)

12,95

16,95

AWN-reeks 2. Vingerhoeden en naairingen, uit de Amsterdamse bodem (112 pag.’s)

11,75

16,75

AWN-reeks 3. Schervengericht. Inheems aardewerk derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (167 pag.’s)

15,50

21,50

AWN-reeks 4. Poken en stoken, 100 ambachtelijke ovens (272 pag.’s)

12,50

15,00

Jubileumboek Archeologie in veelvoud. Vijftig jaar AWN (254 pag.’s)

22,95

22,95

CD-Rom met 50 jaar Westerheem (1952 -2002)

25,00

35,00

Naaldbanden voor archivering Westerheem

14,50

Losse nummers van Westerheem, voorzover voorradig en tot maximaal 5 jaar geleden, zijn na te bestellen voor € 5,00 en speciale uitgaven voor € 7,50. De uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar ING bank 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding van de gewenste titel.

04-2012 binnenwerk def.indd 288

01-08-12 09:17


Sinds 1951 zijn amateurarcheologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.

5

Westerheem

AWN-leden maken geschiedenis!

het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

jaargang 61 - oktober 2012

maakt t mede mogelijk ge Westerheem word atie. or Cultuurparticip door het Fonds vo

THEMANUMMER:

ARCHEOLOGIE ONDER WATER 05-2012 omslag.indd 1

26-09-12 16:36


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)

Inhoud

jaargang 61 no. 5, oktober 2012

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres A . (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda. E-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • D.N. (Diteke) Ekema (eindredacteur), Westlandseweg 97, 2624 AD Delft. E-mail: eindredactiewesterheem@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl • Ilse Scholman (redacteur), Hildebrandpad 339, 2333 DG Leiden. E-mail: ilsescholman@gmail.com • Ria Berkvens (redacteur), Polderweg 23, 5721 JE Asten. E-mail: Ria.Berkvens@kpnmail.nl Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, T. de Ridder, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd.

Redactioneel ............................................................... 289 Jan Venema Archeologie onder water en de LWAOW .................... 290 Rob Konings De ‘OVM4’ .................................................................. 294 Frido Welker, Wilma Gijsbers en Barbara Gravendeel DNA-analyse van eeuwenoude runderhuiden uit scheepswrak Aanloop Molengat ........................... 299 Peter Seinen en Joost van den Besselaar Een houten vissersschip in de Maas bij Alem. Een echo uit het verleden ............................................ 310 LITERATUURRUBRIEKEN ........................................... 322 DE VERENIGING Verenigingsnieuws ...................................................... 325 Werk in Uitvoering ..................................................... 329 COLUMN ..................................................................... 335 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . .................. 336

Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2012. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: BEK Grafische Producties, Veghel ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de ledenadministratie. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Adressenlijst hoofdbestuur, afdelingssecretariaten en coördinatoren van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland  Hoofdbestuur Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburglaan 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: W. (Wim) Schennink, Vossenberglaan 29, 6891 CP Rozendaal (Gld), tel. 026-3610334, e-mail: Schennink-dekker@hetnet.nl Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: bosch.joop@gmail.com. INGbank 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • R. (Ruud) Raats (graafkampen), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 033-4808181, e-mail: ruud.raats@xs4all.nl • J. (Jan) Venema (LWAOW), Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail voorzitter@lwaow.nl • PR en Communicatie: S. (Suzanne) Klüver, Chopinplein 56, 3122 VM Schiedam, tel. 06 2371 0905, e-mail suzannekluver@hotmail.com • A. (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 0765600917, e-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl • J.P. (Paul) van Wijk (belangenbehartiging), Reggestraat 11, 7523 CP Enschede, tel.: 053-4314041, e-mail: pw566@hotmail.com  Coördinatoren • Nederlandse Jeugdbond ter Bestudering van de Geschiedenis (NJBG): Contactpersoon: H.J. (Harmen) Spreen, De Pauwentuin 19, 1181MP Amstelveen, tel.: 020-4537021, e-mail: hspreen@xs4all.nl • Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW). Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail:secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Website: www.lwaow.nl  Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., (†), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modder­man (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. VerhagenPettinga, P. Vons (†), P.K.J. van der Voorde.  Secretariaten/contactpersonen afdelingen 01. Noord-Nederland: I.L.C.C. van der Velde, Kortenaerstraat 9a, 9726 HJ Groningen, tel 06-22677596, e-mail isabelciaceres@gmail.com 02. Archeologie Land en Water Noord-Holland Noord - ALWH-AWN: J. R. Vet, Walakker 44, 1446 GJ Purmerend, tel. 06-26024556, e-mail: jrvet@xs4all.nl 03. Zaanstreek/Waterland: M.B. de Kort, Leeghwaterstraat 1, 1541 LS Koog aan de Zaan,

tel. 075- 7712363, e-mail maybritt.vd.scheer@chello.nl. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. H.C. Vermast (secretaris), Bankenlaan 2, 1944 NM Beverwijk, tel. 0251-200897, e-mail: archeologiekennemerland@live.nl 05. Amsterdam en omstreken: W. ’t Hart, Helmholtzstraat 67-huis, 1098 LE Amsterdam, tel. 020-6936359, e-mail: w.hart@upcmail.nl 06. Rijnstreek: B. Zandbergen, Archeonlaan 1A, 2408 ZB Alphen aan den Rijn e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: D.C. Bakkenes, A. Duykstraat 8, 2582 TK Den Haag, tel. 070-3507159, e-mail: dcbakkenes@gmail.com 08. Helinium (Waterweg Noord): H. van Wensveen, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail helinium@vanwensveen.nl 09. Noord-Holland Noord: J.W. van Rossum Nassauplein 58, 1815 GV Alkmaar, tel. 072- 5157122 – 0642853944, e-mail javaros@hetnet.nl 10. Zeeland: A.T. Dieleman-Hovinga, Terneuzensestraat 64, 4543 RR Zaamslag, tel. 0115-431547, e-mail: aukjetjitske@hotmail.com 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: K. Dijkstra, Waalstraat 27, 3522 SB Utrecht, e-mail: karliendijkstra@casema.nl 13. Naerdincklant - Archeologie Gooi- en Vechtstreek (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 0356834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl homepage: http://www.naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): W.C. van Vliet, Hoochbeen 12, 3905 WJ Veenendaal, tel. 0318-784046, e-mail: awn.afd14@gmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: L.H.W. ten Hag, Lorkenstraat 14, 6523 DR Nijmegen, tel. 024-6776168, e-mail: lhwtenhag@planet.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: J. Kleinen, Stiggoor 58, 7241 LB Lochem, tel. 0573-253094, e-mail: j.kleinen@hetnet.nl 19. Twente: K. de Rooij, Acacialaan 24, 7611 AR Aadorp, e-mail: AWN-19twente@hotmail.nl 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Dhr. J. Boes, Normandieplein 6, 8303 HA Emmeloord, tel. 0527-699113, e-mail: janboes@online.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.­ac.be­/u/­overveld/archeology/ awn22.html,e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: W. van Vegchel, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte tel. 040-2386592, e-mail awnafdeling23@online.nl 24. Midden-Brabant: Deze afdeling is voorlopig aangehaakt aan afd. 23. Zie daar het contactadres.

Foto omslag: LWAOW-duikers en het landteam van het onderzoek naar de verdwenen terp van Sandfirden. Foto: W. Walta [Zie pag. 292]

05-2012 omslag.indd 2

26-09-12 16:36


Redactioneel

Themanummer: archeologie onder water Heeft u ook zo genoten van de afgelopen zomer? Met piektemperaturen vooral in het voorlaatste weekend van augustus zochten we massaal het verkoelende water op. Realiseerde u zich toen dat een groot deel van onze nationale archeologische bodemschatten zich onder water bevindt? Het zijn de verspoelde resten van bebouwing, zoals de resten van het Romeinse fort de Brittenburg voor de kust bij het strand van Katwijk, een site die al vijf eeuwen geleden tot de verbeelding sprak en waarvan verschillende etsen en tekeningen gemaakt zijn. Of van complete door het water opgeslokte dorpen. Alleen al in Zeeland zijn er tussen 1300 en 1700 117 dorpen verdwenen, maar ook in het rivierengebied bij Arnhem en Nijmegen vaagde rivierwater hele gemeenschappen weg. Met de Afsluitdijk temden we de woeste Zuiderzee. Dat het er tekeer kon gaan, bewijzen de vele scheepswrakken die in de polders gevonden zijn. Hier ligt het grootste scheepskerkhof van Europa. Veel wrakken liggen echter gewoon nog onder water, te wachten op ontdekking en grondig onderzoek, net als de resten van verdwenen plaatsen. Er is dus onder water veel te beleven voor archeologen. Met een bundeling van een viertal artikelen trakteren wij de Westerheemlezer in deze editie op een kijkje bij de onderwaterarcheologie, of officiëler: de maritieme archeologie. Veel van de kennis van het ‘natte archeologische landschap’ is te danken aan de inzet van de sportduikers die zich hebben aangesloten bij de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW), zeg maar de ‘natte tak’ van de AWN. Jan Venema vertelt over de geschiedenis van deze vereniging. Het onderzoek naar een verdwenen terpdorp in Friesland is één van de clubactiviteiten.

Rob Konings neemt u mee op expeditie naar 12 meter diepte, naar de wat mysterieus klinkende OVM4, de codenaam voor één van de gevonden wrakken in het Oostvoornse Meer. U krijgt een kijkje in de keuken van de onderwaterarcheoloog en begrijpt meteen dat meten en fotograferen van een site onder water net even iets anders gaat dan op het droge. Dat er in scheepswrakken nog allerlei ladingen kunnen worden aangetroffen bewijst de rapportage van Frido Welker. Het rond 1635 voor de kust van Texel gezonken schip had onder andere koeienhuiden aan boord. Na de berging is geprobeerd om door middel van DNAanalyse een antwoord te krijgen op de vraag naar de herkomst van deze lading. Dat er ook in dode rivierarmen interessante vondsten gedaan kunnen worden betoogt Peter Seinen in zijn verslag over de vondst van een 19e-eeuws vissersschip. Door de aangetroffen inventaris kan een reconstructie van de mogelijke leefwijze van de visser gemaakt worden. Al met al is de maritieme archeologie een groeiende tak van wetenschap waar nog veel in te doen is de komende jaren. Daarbij is de hulp van de duikende vrijetijdsarcheoloog belangrijk, zo niet onmisbaar. De uitbreiding van de samenwerking tussen de professionele en de vrijetijds maritieme archeologen zal een positief effect hebben op de kennisvermeerdering van deze fascinerende archeologische specialisatie.

Akke de Vries-Oosterveen

Redactioneel |

05-2012 binnenwerk def.indd 289

289

26-09-12 17:02


Archeologie onder water en de LWAOW Jan Venema1

In het waterrijke Nederland bevindt zich een aanzienlijk deel van het archeologisch archief onder water. De landelijke vereniging LWAOW is een platform voor de sportduikers met belangstelling voor de archeologie en bestaat dit jaar 18 jaar. Dit artikel gaat over het ontstaan en de ontwikkeling van de inmiddels ‘volwassen’ speler in de archeologische onderwaterwereld.

Afb. 1 De berging van een op de bodem van het IJsselmeer gevonden kloostermop van het in de 14e eeuw verdwenen St. Odulphusklooster, op zo’n 800 meter uit de kust bij Stavoren. Foto : W. Walta. De LWAOW start Sinds 24 september 1994 is de AWN een werkgroep rijker: op die datum werd namelijk in Utrecht met veel enthousiasme van de toenmalige voorzitter Pieter van der Voorde de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) opgericht. Het initiatief hiertoe was beslist bijzonder, want de leden van de

290

|

AWN bestonden tot op dat moment uitsluitend uit op het land gerichte amateur­ archeologen. Aansluiting van archeologisch geïnteresseerde duikende leden bij de AWN was zeker geen vanzelfsprekende zaak, dit ondanks het feit dat het Nederlandse grondgebied voor een groot deel uit water of voormalig water bestaat en archeologische resten ook in deze gebieden te verwachten zijn. Denk daarbij niet alleen aan maritieme resten zoals bijvoorbeeld van schepen, maar ook aan bruggen en verdronken dorpen (afb. 1). Het was hoog tijd om de duikende en archeologisch actieve leden in een werkgroep samen te brengen. Onder de zich sinds 1980 ontwikkelende beroepsgroep van onderwaterarcheologen leefde deze wens al langer. Voor hen was duidelijk dat voor de verdere ontwikkeling van de onderwaterarcheologie de hulp en inzet van de vele sportduikers in Nederland nodig was. Voor de archeologisch geïnteresseerde duikers zou bovendien het eeuwige dilemma van waar ze thuishoren nu eindelijk eens opgelost kunnen worden. Hiermee wordt bedoeld dat de achtergrond van de gemid-

Archeologie onder water en de LWAOW

05-2012 binnenwerk def.indd 290

26-09-12 17:02


delde duiker een andere is dan die van het gemiddelde AWN-lid. AWN-leden starten met hun hobby vanuit een diep gevoelde passie voor de archeologie, terwijl duikers hun hobby starten met een diep gevoel voor de bijzondere onderwaterwereld en duiken primair als sport beschouwen. Tijdens de sportbeoefening kan de duiker zaken tegenkomen die van archeologisch belang zijn, waarbij de duiker vaak de eerste waarnemer is. In eerste instantie is het zoeken naar archeologische resten niet het hoofddoel van hun sportbeoefening. Het initiatief van september 1994 was er vooral op gericht om de archeologisch geïnteresseerde groep duikers te plaatsen binnen de wereld van de archeologie, waarbij het duiken als een nuttig hulpmiddel beschouwd diende te worden. Dat het bovenstaande geen loze kreet is, mag blijken uit de vele in het verleden ondernomen pogingen om de archeologie onderwater handen en voeten te geven. Al in de jaren ’60 van de vorige eeuw ontwikkelden zich twee groepen uit de Nederlandse Jeugdbond ter Bestudering van de Geschiedenis (NJBG), namelijk de Stichting Onderwater Onderzoek (SOWO) en de werkgroep Submarine Archeologisch Onderzoek (SAO). In 1963 voerde de SOWO, onder leiding van wijlen prof. J. Bogaers, het onderwateronderzoek uit bij de Romeinse brug in Maastricht. Interessant is te bedenken dat in die tijd de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) en prof. Bogaers volstrekt afhankelijk waren van de inzet van amateurarcheologen voor dit type van onderzoek. Ruim 10 jaar later (1976) werkte de kersvers aangestelde coördinator onderwater, dr. Th. J. Maarleveld van het toenmalige ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC), veelvuldig en succesvol samen met bestaande duikclubs en individuele duikers om inzicht te krijgen in het grote aantal archeologisch interessante vindplaatsen dat bij betrokkenen bekend was.

Uit de eerste jaarverslagen valt op te maken om welke archeologische rijkdommen het gaat. Het werk van deze pioniers kan men niet genoeg waarderen. Zij hebben ervoor gezorgd dat de Nederlandse overheid inzicht kreeg in de rijke onderwaterwereld die tot dan toe buiten zicht was gebleven. Opvallend is ook dat de monumentenwet van 1961 pas in 1988 van toepassing is verklaard voor de onder water gelegen vindplaatsen.

Afb. 2 In het meer de Vlakke Brekken bij het Friese plaatsje Sandfirden (omgeving Oudega) onderzoekt de LWAOW al zo’n 20 jaar de plaats van de verdwenen terp. Foto: W. Walta.

De oprichtingsvergadering van de LWAOW in de Kargadoor in Utrecht trok ongeveer vijftig belangstellenden en werd bijgewoond door de toenmalige voorzitter Pieter van der Voorde en Jan Bakker, secretaris van de AWN. Tevens waren aanwezig Jaap Morel, Thijs Maarleveld en Jef van den Akker van het toenmalige NISA. Uit de aanwezigen werd een bestuur gevormd, bestaande uit Boudewijn Goudswaard (voorzitter), Joop Werson (secretaris), Jan Schreurs (penning­ meester en techniek en tekenen), Hans Hardenberg (contacten werkgroep en hoofdbestuur AWN), Maaike Trachter (contacten duikers en coördinatoren), Doeke Roos (coördinatie Zeeland), Joost van den Besselaar (coördinatie binnenland), Ed Beugel (coördinatie NoordNederland en Waddenzee) en Jef van den Akker als adviseur van het NISA. Bij de start was het aantal leden ongeveer veertig. Nu ongeveer 20 jaar later is dat Archeologie onder water en de LWAOW

05-2012 binnenwerk def.indd 291

|

291

26-09-12 17:02


Afb. 3 LWAOW-duikers en het landteam van het onderzoek naar de verdwenen terp van Sandfirden. De boerderij op de achtergrond is waar het allemaal begon. 35 jaar geleden ontdekte de vader van de huidige eigenaar wat scherven in het meer. Foto: W. Walta. aantal al gestegen tot rond honderdtachtig leden. Gezien de sterke groei kan worden gesteld dat het initiatief van september 1994 goed is aangeslagen. De organisatie Van het begin af aan vormen de coördinatoren de centrale spil in de organisatie. Zij zijn degenen die lokaal op de hoogte zijn van de archeologische ontwikkelingen in de regio en regelmatig contact onderhouden met de huidige Rijkdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), afdeling Maritiem. De doelstellingen van huidige LWAOW zijn de volgende: - In overleg en afstemming met de professionele archeologische wereld de archeologie onder water beoefenen en ontwikkelen; - Verkennende onderzoeken onder water uitvoeren en rapporteren; - Coördinerend optreden naar bestuurlijke instellingen, groepen en individuele duikers en niet-duikers in Nederland, die geïnteresseerd zijn in de archeologie en in de geschiedenis van ons land; - Theoretische en praktische kennis over archeologie onderwater verspreiden en toepassen; - Overleg voeren met officiële instanties; - Contacten leggen en onderhouden met

292

|

zusterorganisaties in het buitenland. Eén van de belangrijkste activiteiten die door de LWAOW georganiseerd wordt, is de cursus Onderwaterarcheologie, die bestaat uit twee delen: een theoretisch deel en een praktijkdeel. Deze cursus wordt al enkele jaren met succes gegeven. De theoretische lessen worden gegeven door professionele docenten uit de wereld van de archeologie (medewerkers van de RCE). Ook de praktijklessen worden begeleid door een professionele onderwaterarcheoloog van de RCE. Als gevolg daarvan loopt de LWAOW landelijk voorop waar het gaat om scholing en opleiding van de amateuronderwaterarcheoloog. Inmiddels is de LWAOW opgesplitst in zes verschillende regio’s; in het overzicht dat volgt worden tussen haken de coördinatoren genoemd: regio Noord (Winfried Walta), regio Noordwest (Cees Aai), regio Oost (Hans Bruggeman), regio Zuidoost (vacature), regio Zuidwest (coördinator Frank Stoop) en subregio Zeeland (Ber Sterkendries). Het bestuur wordt op dit moment gevormd door Jan Venema (voorzitter en lid hoofdbestuur van de AWN), Albert Zandstra (secretaris), Jules de Jagher (penningmeester) en Eddy Schutten (webmaster). Jaarlijks wordt in navolging van de AWN een ledenvergadering en een scherven-

Archeologie onder water en de LWAOW

05-2012 binnenwerk def.indd 292

26-09-12 17:02


dag georganiseerd. Alle groepen uit het binnenland en de kustprovincies ontmoeten elkaar en tonen de resultaten van de werkzaamheden. Er worden lezingen gehouden over afwisselende onderwerpen door zowel beroepsarcheologen als de leden van de LWAOW. Het belang van deze bijeenkomsten is dat er over inhoudelijk belangrijke onderwerpen, zoals de dendrochronologie, goede voorlichting wordt gegeven, terwijl de leden van de LWAOW vooral verslag doen van hun lokale activiteiten en zodoende elkaar op de hoogte houden van hetgeen er in de afzonderlijke regio’s plaatsvindt. Het onderlinge contact en de mogelijkheid om kennis en ervaringen te kunnen uitwisselen worden door de deelnemers aan deze bijeenkomsten zeer gewaardeerd. Waar we zeker trots op zijn, is dat de LWAOW voorop loopt waar het gaat om theoretische en praktische scholing. In de praktijk bestaat er een goede samenwerking met de landarcheologen (afb. 2, 3 en 4). De samenwerking LWAOW – RCE Met de RCE bestaat een goede band. Het bestuur wordt geadviseerd door Johan Opdebeeck, adviseur RCE Maritiem. Men kan de amateuronderwaterarcheologen met recht en rede de ogen en de oren van de Rijksdienst noemen. “Veel leden van de LWAOW hebben een onovertroffen kennis van het gebied en de mogelijke archeologische sites die er liggen”, aldus Johan Opdebeeck. Een voorbeeld van de samenwerking tussen de LWAOW en de RCE is het onderzoek naar een scheepswrak in het IJsselmeer. Begin 2000 werd door één van de duikers van de LWAOW een scheepswrak ontdekt voor de kust van Stavoren. Nadat het wrak gemeld was en in overleg met de RCE een houtmonster genomen was, bleek na het dendrochronologische onderzoek dat het om een 16e-eeuws wrak ging. Het wrak was zo interessant dat de RCE besloot om zelf een waardenstellend onderzoek uit te voeren.2 De afspraak tus-

sen de RCE en LWAOW is dan dat de LWAOW er niet meer duikt, alleen op verzoek van de RCE. In mei 2012 heeft het waardenstellende onderzoek plaatsgevonden met een klein team bestaande uit maritieme vakarcheologen, professionele duikers en studenten. De LWAOW-leden die het wrak ontdekten, waren uitgenodigd om mee te varen en te ervaren hoe zo’n onderzoek in zijn werk gaat. Het is de LWAOW-duikers niet toegestaan om mee te duiken, omdat er dan volgens de ARBO-regelgeving een werkgevers-werknemersverhouding ontstaat. Als er een ongeval plaats zou vinden zou de RCE verantwoordelijk zijn. Vandaar dat alleen duikers met een professionele opleiding mee konden duiken.

Afb. 4 De vondsten van de dag uit de Vlakke Brekken worden nader bekeken. Foto: W. Walta.

Door het hele land zijn er onderwaterprojecten waaraan de 18-jarige vereniging LWAOW meewerkt. Er is uitdaging en werk genoeg voor de duikende amateur­ archeoloog. Meer informatie over de LWAOW kunt u vinden op onze website www.lwaow.nl. Groote Zijroede 1 8754 GG Makkum voorzitter@lwaow.nl Noten 1 Jan Venema is sinds 2002 voorzitter van de LWAOW. In het dagelijks leven is hij directeur van een technische handelsonderneming. 2 Zie voor meer informatie: http://www.archeonet.be/?p=25326.

Archeologie onder water en de LWAOW

05-2012 binnenwerk def.indd 293

|

293

26-09-12 17:02


De ‘OVM4’ Rob Konings1

de Basiscursus Onderwaterarcheologie van de LWOAW.2 Het doel van het praktijkgedeelte van deze cursus voor ons onderzoeksteam is het onderzoek naar Oostvoornse Meer wrak(nummer) 4, kortweg OVM4, een wrak aan de westkant van het Oostvoornse meer, gelegen op een diepte van ongeveer 12 meter. De OVM4 is in 1989 gevonden, maar op een enkele verkenning na is dit wrak nog nauwelijks door duikers bezocht. Aan ons was de taak dit wrak te onderzoeken.

Afb. 1 Mond van de Maas, de voorloper van het Oostvoornse Meer. Afkomstig uit: Streekarchief VPR.

294

|

Inleiding Het Oostvoornse Meer is tegenwoordig voor velen een belangrijk recreatiegebied, maar vroeger lag daar de Mond van de Maas met de beruchte zandbank Maasdroogen. Het was een gevaarlijk gebied voor de scheepvaart, ook omdat het er behoorlijk kon spoken. Regelmatig strandden er schepen en in de 19e eeuw werd het gebied dan ook wel het Zeemanskerkhof genoemd. Gezien deze naam is het niet verwonderlijk dat op de bodem van het Oostvoornse Meer verschillende complete scheepswrakken en vele resten van schepen liggen. Een mooie locatie dus voor het praktijkgedeelte van

Methode van aanpak Het duikteam zit op een zonnige weekenddag in mei in de RHIB, op weg naar de wrakpositie. Daar aangekomen dalen twee duikers af en gaan op zoek naar het wrak.3 Nadat zij het wrak gevonden hebben, schieten ze een boei naar de oppervlakte: het teken voor de andere twee teamleden om ook onder water te gaan. Met het hele onderzoeksteam onder water kan begonnen worden met de werkzaamheden: - Het plaatsen van markers en opmeten van hun onderliggende afstanden; - Het opmeten van afzonderlijke scheepshouten en hun onderlinge afstanden; - Het schetsen van het wrak(veld); - Het maken van foto- en video-opnames.4 Na afloop van de onderwaterwerkzaamheden moeten de meetgegevens ingevoerd worden in het computerprogramma Site Recorder SE, de schetsen op

De ‘OVM4’

05-2012 binnenwerk def.indd 294

26-09-12 17:02


Afb. 2 RHIB richting wrak OVM4. Foto: Barend de Lange.

papier moeten worden overgenomen en de foto’s moeten worden verwerkt tot een fotomozaïek. Resultaten Op basis van de hiervoor beschreven methode van aanpak is het wrak(veld) OVM4 door ons duikteam waargenomen en vastgelegd. Het object OVM4 bevindt zich op een oppervlak van ongeveer 12 bij 6 m, op en rond een lage heuvel waarbij het maximale hoogteverschil net geen 2 m is. Het ‘middendeel’ van het object bevindt zich op de top van deze heuvel. Een balk is zeer waarschijnlijk verplaatst en ligt 10 m ten noorden van de andere resten, samen met een blauwe jerrycan. Om deze balk is nieuw touw aangebracht. Het oude touw en de jerrycan lagen al geruime tijd op deze locatie gezien de begroeiing met pokken. Het wrak ligt grotendeels op een kale, stabiele bodem die bestaat uit klei, zand en op enkele plaatsen een fractie veen. Alleen in het oostelijk deel van de vindplaats is er sprake van een lage bodembegroeiing. Ten noordoosten van de site loopt de bodem af naar 15 m en dieper; ten westen en zuidwesten is de bodem vlak en stabiel rond 11 m diepte. Het wrak is van hout en de toestand van dit hout varieert. Enkele wrakdelen zijn

dermate broos dat aanraken ze uit elkaar deed vallen. Het wrak ligt met de lengteas van noord naar zuid georiënteerd. Een balk die zeer waarschijnlijk het zaathout is, bevindt zich in het noordelijke deel van de vindplaats. Het is een rechte balk die 110 cm uit de concentratieresten steekt. De gemeten breedte van het zaathout is 35 cm. Haaks over het zaathout liggen twee balken. Op de meest zuidelijke van deze twee balken zijn drie houten pennen van een pengatverbinding zichtbaar. Aan de westzijde van het middendeel zijn zeven spanten waarneembaar die onder resten van de binnenwegering uitsteken. De meest noordelijke vier spanten hebben een breedte van 20 cm en hebben een onderlinge hartmaat van 50 cm. De meest zuidelijke drie spanten hebben een breed-

Afb. 3 Team van twee duikers meet wrak in. Foto: Barend de Lange.

De ‘OVM4’

05-2012 binnenwerk def.indd 295

|

295

26-09-12 17:02


tering dan in Archis al is gedocumenteerd,5 is op basis van dit onderzoek niet te geven. Hetzelfde geldt voor het doel waarvoor het schip is gebruikt. Hier kunnen wij geen uitsluitsel over geven. Tijdens de verkenningen zijn er namelijk geen aanwijzingen gevonden, op basis waarvan zou kunnen worden vastgesteld om wat voor type schip het zou gaan (bijvoorbeeld vissersschip of transportschip).

Afb. 4 Wetnotes voor het maken van een schets. Foto: Barend de Lange.

Afb. 5 Wetnotesschets van het wrakveld. Tekening: Peter Zaal.

te van 15 cm en een onderlinge hartmaat van 30 cm. De resten van de binnenwegering bestaan uit drie planken die allemaal een breedte hebben van ongeveer 35 cm. In de middelste plank is een schuine liplas zichtbaar. Het kan zijn dat het zaathout en de wegering in werkelijkheid langer zijn dan is waar te nemen, omdat het middendeel nog doorloopt onder het zand. Daar er geen goede sondeerapparatuur voorhanden was tijdens de uitvoering van de verkenningen, is er niet vastgesteld of dit ook daadwerkelijk zo is. Aangenomen kan worden dat het wrak bestond uit een spantenconstructie waarop een huid en een binnenwegering zijn aangebracht. De manier waarop de huid is aangebracht, karveel of niet, is op basis van dit onderzoek niet vast te stellen. Ook een meer nauwkeurige begin- en eindda-

Vervolgonderzoek Hoewel er door ons team voldoende markers zijn geplaatst om het wrak goed op te kunnen meten, is het gezien de meetresultaten niet altijd mogelijk geweest het meetlint in een rechte lijn te laten lopen tussen twee markers. Dat komt door de helling van de heuvel waarop en omheen de vindplaats zich bevindt. Als gevolg van het zicht onder water en de overbrugde meetafstanden is dit tijdens het uitvoeren van de meetwerkzaamheden niet tijdig door ons team waargenomen. Door de hoeveelheid markers waarvan de RMS Residual6 hoger is dan 0,050 en het specifieke voorstel van Site Recorder SE ten aanzien van marker nummer 17, is het dan ook aan te bevelen sommige metingen van OVM4 nogmaals uit te (laten) voeren. Hierbij kan dan tevens meer in detail gekeken worden naar specifieke delen van het wrak (detailschetsen).

WOORDENLIJSt SCHEEPSARCHEOLOgISCHE tERMEN Omschrijvingen van termen zijn ontleend aan A.B.M. Overmeer (2006), Schepen van verre kusten? Overnaadse schepen in Nederland in de 15de en 16de eeuw. Inhouten : Verzamelnaam voor de stukken hout die het geraamte van het schip vormen en zorgen voor het dwarsverband en het verband tussen de planken onderling. Karveel : Constructie van de scheepshuid, waarbij de zijkanten van de planken tegen elkaar aansluiten. Spant : Dwarsscheeps verbanddeel, uit één of meerdere inhouten opgebouwd. Wegering : Bekleding aan de binnenkant van de spanten, die bijdraagt aan de langsscheepse sterkte. Zaathout : Zwaar langsscheeps verbanddeel, dat midscheeps boven de kiel over de inhouten loopt en dient ter versteviging van het langsverband.

296

|

De ‘OVM4’

05-2012 binnenwerk def.indd 296

26-09-12 17:02


Daarnaast is het noodzakelijk om meerdere maten van de losse delen van het wrak op te meten, om zo de beschrijving en de tekening van het wrak beter te maken. Veel delen zijn momenteel ingetekend aan de hand van kompasrichtingen of aan de hand van foto’s en filmmateriaal. Ook was op sommige constructieonderdelen maar één meetpunt aangebracht. Hierdoor was, na dit eerste onderzoek, een goede tekening op schaal en een reconstructie niet mogelijk. Voorafgaand aan de uitvoering van deze aanvullende metingen is het aan te bevelen eerst nader bureauonderzoek uit te (laten) voeren om op basis van de nu beschikbare gegevens een betere indicatie te krijgen van het mogelijke type schip en de datering. Op basis van dit bureauonderzoek kunnen dan mogelijk meer specifieke vragen worden geformuleerd, waarmee bij een vervolgverkenning meer gericht onderzoek naar het wrak kan worden gedaan. Mocht hierbij dendrochronologisch onderzoek worden overwogen voor een nauwkeuriger datering, dan wordt door ons duikteam aanbevolen om voor dit onderzoek een stuk van het vermoedelijke zaathout te gebruiken. Tenslotte is het eventueel mogelijk om met behulp van een airlift delen bloot te leggen die nu nog onder het zand verscholen liggen. Hierdoor kan een duidelijker beeld van het schip worden verkregen, dat wil zeggen een beter inzicht in de constructie en de staat van het gehele wrak. Daarnaast kan eventueel de lengte en grootte van het schip beter worden bepaald, waarna eventueel het soort/type schip te achterhalen is. Ook kan eventueel aan de hand van een later onderzoek de manier waarop de huid is aangebracht bepaald worden. Ook zou het periodiek vastleggen van de OVM4 met fotomozaïektechnieken een goede aanvulling kunnen zijn, omdat hiermee het beeld van de wraksite wordt ‘bevroren’ en een eventueel natuurlijk of kunstmatig verval van de wraksite goed valt waar te nemen, zeker als dit met enige frequentie gebeurt (aanbeveling: eenmaal per twee jaar).

Afb. 6 OVM4 ingevoerd in Site Recorder SE. Afb. 7 Kielbalk met spanten nabij 13. Foto: Peter Zaal.

Afb. 8 Duiker geeft label aan andere duiker. Foto: Peter Zaal.

Afb. 9 Duiker slaat RVSbout met label in balk. Foto: Peter Zaal.

robkonings_20@hotmail.com De ‘OVM4’

05-2012 binnenwerk def.indd 297

|

297

26-09-12 17:02


Afb. 10 Resultaat plaatsen label. Foto: Peter Zaal. Afb. 11 Schets OVM4. Schets: Liselore An Muis.

Afb.13 Mozaïekfoto van wrak OVM4. Schets: Rob Konings.

Afb.12 Schets PVM4 met afmetingen. Schets: Liselore Muis.

Noten 1 Rob Konings was lid van het onderzoeksteam dat in het kader van de Basiscursus Onderwaterarcheologie een verkennend onderzoek heeft uitgevoerd naar het Oostvoornse Meer wrak(nummer) 4. Hij is sinds 2011 lid van de LWAOW en in het dagelijks leven is hij kennismanager SAP EAM bij het Ministerie van Defensie. Het onderzoeksteam bestond verder uit Peter Zaal, Barend de Lange en Liselore An Muis. Dit artikel is gebaseerd op het door dit onderzoeksteam opgestelde onderzoeksrapport ‘De OVM4’. 2 De Basiscursus Onderwaterarcheologie is een cursus op een gelijk niveau als NAS1. De cursus wordt verzorgd door de Landelijke Werkgroep voor Archeologie Onderwater (LWAOW) in samenwerking met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE). Mijn dank gaat uit naar Jan Venema, Johan Opdebeeck en Frank Stoop voor het organiseren, doceren en begeleiden van de verschillende cursusonderdelen. Bovenal wil ik hen bedanken voor het enthousiasme dat zij uitstralen over het bijzondere maritieme erfgoed dat Nederland rijk is. 3 De methode van aanpak is verspreid uitgevoerd over drie duiken variërend van 49 tot 60 minuten. 4 De video-opnames – gemaakt door Barend de Lange – zijn te zien op http://vimeo.com/24674654. 5 Begindatering: Nieuwe tijd A: 1500 - 1650 na Chr, Einddatering: Nieuwe tijd C: 1850 – 1950 (Bron: Archis, Uitgebreide Rapportage Waarnemingen, Waarnemingsnr: 46866, Objectcode: 37AZ-18). 6 De RMS Residual is een waarde die aangeeft hoe goed een uitgevoerde meting bij de andere uitgevoerde metingen past. Iedere waarde lager dan 0.050 is hierbij acceptabel. Hogere waardes duiden op fouten.

298

|

De ‘OVM4’

05-2012 binnenwerk def.indd 298

26-09-12 17:02


DNA-analyse van eeuwenoude runderhuiden uit scheepswrak Aanloop Molengat Frido Welker, Wilma Gijsbers en Barbara Gravendeel1

DNA-analyse van runderhuiden gevonden in het scheepswrak Aanloop Molengat zou antwoord kunnen geven op de vraag waar deze vandaan kwamen. Runder-DNA werd niet meer aangetroffen, wel worden aanbevelingen gedaan om de kans op het aantreffen van DNA in huiden als archeologisch vondstmateriaal te vergroten en om contaminatie tegen te gaan. Het onderzoek naar DNA in de huiden uit wrak Aanloop Molengat vormde een van de deelonderzoeken die werden uitgevoerd naar het wrak, de lading en de inventaris. 2

Afb. 1 Locatie scheepswrak Aanloop Molengat in de Noordzee nabij Texel. Bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Lelystad.

DNA-analyse van eeuwenoude runderhuiden uit scheepswrak Aanloop Molengat

05-2012 binnenwerk def.indd 299

|

299

26-09-12 17:02


Afb. 2 Schematische tekening van de positie van de drie pakketten runderhuiden in en naast het scheepswrak ten tijde van de berging. Bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Lelystad.

300

|

Scheepswrak Aanloop Molengat In 1984 werd 4,2 km ten westen van Texel het scheepswrak van een koopvaarder ontdekt. Aanloop Molengat werd de werk­naam van het wrak, naar de geografische locatie van deze vondst in de Noordzee (afb. 1). Onderzoek wees uit dat het schip in of na 1635 is gezonken. De ontdekking van dit scheepswrak is in meerdere opzichten belangrijk geweest. Het onderzoek ernaar stond aan de wieg van de onderwaterarcheologie in Nederland en bood een uitgelezen kans meer te weten te komen over de overzeese handel in de Gouden Eeuw. De in het wrak aangetroffen lading bestond voornamelijk uit halffabricaten, een productcategorie die maar zeer zelden wordt aangetroffen. Het achterhalen van de samenstelling en de herkomst van deze halffabricaten zou inzicht kunnen geven in de productiewijzen en handelsstromen ten tijde van de Dertigjarige Oorlog. In de veldwerkperiode 1985-1999 werden naast halfproducten als pakketten runderhuiden, baren lood, rollen tin, staven smeedijzer en ivoor onder andere ook koperen spelden, kwik, kanons- en musketkogels en peperkorrels opgegraven.

Over verschillende vondstcategorieën verschenen deelpublicaties. Voor het afronden van dit onderzoek werd in 2010 een eenjarige subsidie vanuit het NWOprogramma Odyssee ontvangen. Met de synthese van de resultaten van alle in de afgelopen decennia uitgevoerde deelonderzoeken in een artikel door Thijs Maarleveld en Alice Overmeer,3 met de deponering van alle wrakvondsten in het Nationaal Depot voor Scheepsarcheologie van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) te Lelystad en met de elektronische beschikbaarstelling van vondstgegevens en foto’s via de databank van de RCE en het e-depot Nederlandse Archeologie (EDNA) werd het onderzoek naar wrak Aanloop Molengat afgerond. Een selectie van de vondsten is in een tijdelijke tentoonstelling te zien in Kaap Skil, Museum van Jutters & Zeelui, te Oudeschild op Texel. In dit artikel staat de vondstcategorie runderhuiden centraal. Het gaat om circa 375 huiden in drie pakketten. 4 De pakketten maten circa 80 cm lang bij 180 cm breed x 150 cm hoog.5 Twee pakketten werden aangetroffen op hun min of meer oorspronkelijke locatie in het ruim van het schip, bovenop de lading smeedijzer (afb.

DNA-analyse van eeuwenoude runderhuiden uit scheepswrak Aanloop Molengat

05-2012 binnenwerk def.indd 300

26-09-12 17:02


2). De pakketten waren verkit aan het onderliggende smeedijzer en moesten bij de berging in 1987 elk in drieën worden verdeeld. Een derde pakket dat oorspronkelijk naast de twee andere stond, werd buiten het schip aangetroffen. Dit werd in 1988 ongedeeld geborgen. Herkomstgebied van de runderhuiden Onderzoek van de huiden uit wrak Aanloop Molengat wees uit dat het om een klein soort vleesvee ging (schofthoogte koeien circa 130 cm).6 De huiden waren voor de helft van koeien en voor de andere helft van stieren (of ossen) afkomstig, zowel van volwassen dieren als jongvee.7 Maar waar was dit vee geslacht? Behalve Nederlandse huiden werden hier te lande huiden verwerkt afkomstig uit Scandinavië, Duitsland, Engeland, Spanje en (sinds het begin van de 17e eeuw) ook uit Afrika en Amerika.8 Op grond van de nerf, de grootte van de huiden en de looistof werd eind jaren ’80 van de vorige eeuw verondersteld dat de huiden uit wrak Aanloop Molengat uit Zuid-Europa (Spanje) of uit Zuid-Amerika kwamen.9 In de periode 1630-1650 was er op de beurs in Amsterdam een levendige handel in ‘West-Indische’ (Zuid-Amerikaanse) huiden, terwijl Zuid-Europese huiden daar niet verhandeld werden.10 De vraag was of met nieuwe, moderne technieken uitsluitsel kon worden verkregen over de herkomst van de huiden. Tegenwoordig kent DNA-onderzoek vele toepassingen, waaronder forensisch, verwantschaps- en medisch-diagnostisch onderzoek. De mogelijkheid van DNAonderzoek op organisch archeologisch vondstmateriaal is minder bekend en benut. Onderzoek naar DNA in leer is pas enkele malen uitgevoerd, met uiteenlopende doelstellingen en wisselend succes. Onderzoek naar leer uit een zoutwatermilieu is, voor zover bekend, niet eerder uitgevoerd.11 Omdat de uitkomst van het DNA-onderzoek vooraf ongewis was, werd besloten het onderzoek te faseren. In de eerste fase zou worden getracht DNA uit de runderhuiden te isoleren. Lukte dat, dan zou in

de tweede fase met behulp van bestaande commerciële DNA-identificatie pakketten worden geprobeerd te herleiden van welk (modern) ras de runderen afstamden waarvan de huiden afkomstig waren. De informatie die hiermee verkregen zou worden kon vervolgens worden vergeleken met de ontwikkeling en geografische herkomst van de verschillende rassen. Deze is zowel gebaseerd op moleculaire als morfologische en historische gegevens.12 DNA-onderzoek van samples uit de runderhuiden Met verfijnde DNA-onderzoeksmethoden worden tegenwoordig goede resultaten geboekt wat betreft determinaties, ook binnen de archeozoölogie en de archeologie, en niet alleen in het buitenland. Zo werd in 2007 door het Forensisch Laboratorium voor DNA-onderzoek van het Leids Universitair Medisch Centrum vastgesteld dat het in de jaren ’70 van de vorige eeuw aangetroffen skelet in scheepwrak de Lutina (het schip zonk in 1888 bij Swifterbant) van Jan Kisjes was, de schipper. Het had ook van zijn knecht kunnen zijn met wie hij aan boord was (afb. 3). Een positieve DNA-extractie en Afb. 3 Het skelet van Jan Kisjes. Bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Leystad. Foto: T. Penders.

DNA-analyse van eeuwenoude runderhuiden uit scheepswrak Aanloop Molengat

05-2012 binnenwerk def.indd 301

|

301

26-09-12 17:02


vergelijking met het DNA van één van de nabestaanden van Kisjes, gaf daarover uitsluitsel. Bij de huiden uit wrak Aanloop Molengat was de achterliggende onderzoeksvraag het bepalen van welk oud ras de huiden afkomstig waren om zo een aanwijzing te krijgen over het mogelijke herkomstgebied van de runderen. Een eerdere studie naar de aanwezigheid van nucleair en mitochondriaal DNA in modern en middeleeuws leer liet zien dat het mogelijk was om mitochondriaal DNA (mtDNA) uit zowel modern als middeleeuws leer te amplificeren. Uit geen van die samples (modern noch middeleeuws) kon nucleair DNA worden geamplificeerd.13 Ook is het eerder gelukt mtDNA te isoleren en te amplificeren uit perkament.14 Hoewel dit reden was voor enig optimisme, moest er in het geval van de huiden van wrak Aanloop Molengat rekening gehouden worden met de ongunstige omstandigheden waaronder de huiden bewaard waren. Een hoopgevend punt was dat de huiden zowel qua looiing als bewerking (onder andere ontharing) halfproducten waren van matige kwaliteit. Op verschillende huiden werden vastzittende plukken haar aangetroffen (kleuren zwart en roodbruin). Haarzakjes zitten diep in de huid en bieden de haarwortels bescher-

ming. Was die bescherming voldoende voor het behoud van DNA? De enige manier om daarover zekerheid te krijgen was de proef op de som te nemen. Zes huidsamples van minimaal 2x2 cm met daarop haar van op twee verschillende wijzen geconserveerde huiden werden bij het NCB Naturalis aangeleverd (tab. 1, kolom 3).15 In Box 1 is een uitleg te vinden van verschillende genetische termen en methoden. Extracties en PCR Twee (silica) extracties werden uitgevoerd op één klein stuk runderhuid (afb. 4). Voor de eerste extractie werden de haren met haarzakjes uit de huid verwijderd, in de hoop op deze manier meer DNA te isoleren en om mogelijke contaminatie tegen te gaan. De tweede extractie bevatte zowel haar, haarzakjes als huid. Extracties vonden plaats in het Ancient DNA lab van de Universiteit Leiden. Daarbij werden internationale protocollen gevolgd ter voorkoming van contaminatie tijdens dit proces.16 Gekozen werd voor amplificatie van een klein stukje mitochondriaal DNA (mt­DNA). Hoe korter het geamplificeerde fragment, hoe groter de kans dat dit fragment ook daadwerkelijk wordt aangetroffen aangezien DNA in de loop van de tijd in kleinere stukken uiteenvalt. De

Tabel 1: Conserverende behandeling runderhuiden uit wrak Aanloop Molengat.

302

|

DNA-analyse van eeuwenoude runderhuiden uit scheepswrak Aanloop Molengat

05-2012 binnenwerk def.indd 302

26-09-12 17:02


Afb. 4a en 4b Huid van de kop van een rund met daarop haar (AM[-023]). Bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Foto: J. Nientker.

keuze voor mtDNA is gemaakt omdat er meerdere mitochondriën per cel aanwezig zijn, maar slechts één celkern. De kans op het aantreffen van mtDNA is daarmee groter dan op nuDNA. Verder wordt deze keuze onderbouwd met eerder onderzoek aan leer waarin er wel mtDNA kon worden geamplificeerd maar geen nuDNA.17 Het gekozen 141 baseparen lange stuk mtDNA werd geamplificeerd met primers 16S6 en 16S7.18 Het PCR programma bestond uit 35 cycli met denaturatie op 95°C, binding op 61°C en extensie op 72°C, respectievelijk 30 s, 30 s en 1 minuut per cyclus. PCR werd uitgevoerd met Phire Hot Start Polymerase (Finnzymes). Na PCR werd het gekopieerde DNA gekloond met behulp van de TOPO-TA Cloning Kit (Invitrogen). Mogelijke oorzaken voor degradatie Om een inschatting te kunnen maken van de kans op aanwezigheid van DNA in deze huiden, de mate van degradatie, of contaminatie van de vondst met vreemd DNA, moet men zich rekenschap geven van de omstandigheden waaronder de huiden zijn bewerkt alvorens te zijn verscheept, onder welke omstandigheden ze op de vindplaats zijn aangetroffen en hoe ze na berging zijn geconserveerd en bewaard.

Welke factoren of processen kunnen van invloed zijn op de aanwezigheid van runder-DNA in de huiden? Op de eerste plaats: het looiproces. Voordat van leer kan worden gesproken, hebben huiden al verschillende bewerkingen ondergaan. Nadat de runderen waren geslacht en de kadavers gevild, werden de huiden van poten en staart ontdaan, geconserveerd door drogen of zouten en onthaard in een kalkput, smarthok19 of in stromend water. Daarna werd de binnenzijde schoon geschraapt, de nerfzijde gepoetst en vervolgens gebeitst met honden-, kippen- of duivenmest om de huid soepeler te maken. De ‘bloten’ die men zo verkreeg werden gelooid in looiputten door toevoeging van in water opgeloste looistoffen. De looistoffen en looiduur varieerden per huidsoort. In het geval van de huiden uit wrak Aanloop Molengat werd als looistof waarschijnlijk een mengsel van eiken- en tamme kastanjeschors gebruikt. Een andere mogelijkheid is dat mimosaschors of sumak20 als looistof is gebruikt. De huiden werden vervolgens opgespannen, van de laatste vleesresten ontdaan en ingevet.21 De leerlooierij was één van de meest verontreinigende activiteiten in de vroegmoderne samenleving.22 De huiden uit wrak Aanloop Molengat hebben waarschijnlijk deze of een derge-

DNA-analyse van eeuwenoude runderhuiden uit scheepswrak Aanloop Molengat

05-2012 binnenwerk def.indd 303

|

303

26-09-12 17:02


lijke behandeling gehad. De chemische en mechanische invloeden waaraan de huiden tijdens het looien lange tijd zijn blootgesteld, hebben op zijn minst tot een verlaging van de concentratie DNA geleid. Op de tweede plaats: de vondstomstandigheden. De huiden waren ten behoeve van het transport in pakketten verpakt. Elk pakket bestond uit 60-65 bundels van twee samengevouwen, soms bijeengebonden huiden. Elk pakket bundels was verpakt geweest in gevlochten matten, met touw bijeengehouden. De huiden waren gedeeltelijk ontlooid. De pakketten huiden waren aan de zijkanten ernstig afgesleten door de stroming in de Noordzee en de schurende werking van het zand.23 Aangenomen wordt dat de vindplaats kort na de ramp werd afgedekt door zand en pas kort voor de ontdekking is vrijgespoeld. Aan de afdekking van de huiden door zand en daarmee de afsluiting van zuurstofrijk water is te danken dat de huiden bewaard zijn gebleven. Toch kan het verblijf in het zoute water een negatieve uitwerking hebben gehad op het overgebleven DNA in de huiden. Op de derde plaats: de conserverende behandeling die de huiden na berging ondergingen. Om de huiden op uiterlijke kenmerken te kunnen onderzoeken,

werden eind jaren ’80 van de vorige eeuw de door een dikke laag ijzeroxide aan elkaar gekitte huiden van twee pakketten van elkaar gescheiden (zie tab. 1). Dit gebeurde deels mechanisch (met hamer en beitel) bij de afdeling Scheepsarcheologie te Ketelhaven waarna de huiden met PEG600 werden geconserveerd, en deels langs chemische weg bij het Instituut voor Leer en Schoenen (ILS) TNO te Waalwijk.24 Daar was het doel om de huiden door intensieve chemische behandeling te ontijzeren en te restaureren, zodat ze er redelijk uitzagen en in droge toestand bewaard konden worden. Daartoe zouden de huiden in een bad van 10% natriumsalicylaat bij een pH van 4,5-5,0 worden gewassen, voorgelooid met een synthetische looistof, gelooid, gewassen, gevet en gedroogd. De methode had weinig succes, tastte de huiden aan en een deel van de partij huiden raakte in wanorde. Na chemische neutralisering en retournering werd het merendeel van deze huiden na documentatie afgevoerd.25 De agressieve chemische stoffen die zijn gebruikt met het oog op de ontijzering van de huiden en mogelijk ook de PEG600, zullen een negatieve uitwerking hebben gehad op eventueel nog in de huiden resterend DNA.

Afb. 5 141 basenparen lange mtDNA fragment gesequenced in het onderzoek. Elf verschillende kolonies en de gevormde consensus sequentie zijn weergegeven. Punten geven aan dat de afzonderlijke basen in de klonen gelijk zijn aan de base weergegeven in de consensus sequentie. Afwijkende basen, de substituties, zijn aangegeven. De consensus sequentie is in zijn geheel gelijk aan de CRS (NC_012920.1). Afbeelding gemaakt met Geneious v5.4, Drummond et al., 2011.

304

|

DNA-analyse van eeuwenoude runderhuiden uit scheepswrak Aanloop Molengat

05-2012 binnenwerk def.indd 304

26-09-12 17:02


Resultaten van het onderzoek naar aanwezigheid van DNA Het DNA dat werd aangetroffen op de samples van de runderhuiden was in zeer lage concentraties aanwezig. Van elf bacteriekolonies met PCR product kon een sequentie worden bepaald (afb. 5). Van deze elf werd een consensussequentie gemaakt, die vervolgens werd geĂŻdentificeerd met BlastSearch (NCBI GenBank).26 De identificatie gaf aan dat het menselijk DNA betreft. Dit stuk menselijk mtDNA kon in de CRS worden geplaatst tussen positie 2806 en 2946 (Accession number NC_012920). In afb. 5 zijn enkele substituties te zien ten opzichte van de consensussequentie. Het betreft tweemaal G g T, twee maal T g C en eenmaal A g G. Het is opvallend dat G g T en T g C in dezelfde twee klonen, kloon 10 en 11, voorkomen. Geen van de gevonden substituties is typisch voor oud DNA. Ze komen alle drie vaker voor in modern DNA.27 Omdat er geen runder-DNA werd aangetroffen werd de tweede fase van het onderzoek niet gestart. Mogelijke oorzaken voor contaminatie De aanwezigheid van menselijk DNA in en/of op de runderhuiden betekent dat er contaminatie van de huiden is opgetreden. Dat was ook moeilijk te voorkomen. In de jaren dat de vondsten uit wrak Aanloop Molengat (1987 en 1988) geborgen werden, was men nog onbekend met de mogelijkheden die DNA-onderzoek in de toekomst zou bieden. Er zijn dus geen maatregelen genomen om contaminatie tijdens en na de berging van de vondsten uit het wrak tegen te gaan. Voor toekomstige opgravingen van organisch vondstmateriaal is het echter wel degelijk van belang te weten op welke momenten contaminatie optreedt en hoe dat kan worden voorkomen om de mogelijkheden van toekomstig DNA-onderzoek aan organisch vondstmateriaal veilig te stellen. In het geval van de huiden uit wrak Aanloop Molengat kan contaminatie met menselijk DNA hebben plaatsgevonden vanaf het looien in de 17e eeuw. Dat de

Afb. 6 Vervaardigde gel van de PCR met PEG600 (zie tekst voor specificaties). Oplichtende banden die te zien zijn op de gel geven de aanwezigheid van DNA aan. Hoe helderder het bandje hoe hoger de concentratie DNA. Hoe verder het DNA zich aan de onderkant van de ladder bevindt (links gepositioneerd) hoe kleiner het stukje geamplificeerde DNA. contaminatie uit die tijd dateert wordt echter niet aannemelijk geacht aangezien in de huidsamples elk spoor van DNA van rund ontbreekt. Contaminatie in de Ancient DNA Facility te Leiden wordt uitgesloten op basis van de genomen maatregelen tegen contaminatie. Nadat het schip zonk hebben de vondsten eeuwenlang onder het zand op de Noordzeebodem gelegen in een anaeroob milieu. Het meest waarschijnlijk is dat de contaminatie tijdens of na de ber-­ ging heeft plaatsgevonden. Hoewel het moment waarop de contaminatie plaatsvond niet met zekerheid kan worden vastgesteld, kan er wel gezocht worden naar mogelijke bronnen. De oorzaak kan liggen in de chemische stoffen die gebruikt zijn voor de conservering van de huiden of de contactmomenten tussen mensen en het vondstmateriaal. De controle op het voorkomen van DNA in de conserveringsvloeistof kon alleen worden uitgevoerd met Poly Ethyleen Glycol (PEG), een chemische stof die ook heden ten dage nog veelvuldig wordt gebruikt voor het conserveren van archeo-

DNA-analyse van eeuwenoude runderhuiden uit scheepswrak Aanloop Molengat

05-2012 binnenwerk def.indd 305

|

305

26-09-12 17:02


logische vondsten van organische aard (onder andere leer en hout). Om te controleren of PEG600 de contaminatiebron is geweest is een PCR uitgevoerd met vijf verschillende reacties: 1) PEG600, 2) geschoonde PEG600, 3) PEG600 met DNA, 4) positieve controle (DNA) en 5) negatieve controle (zonder PEG600 en zonder DNA). Zowel 1 als 2 bevatten geen

DNA, wat bevestigt dat de geteste PEG600 geen DNA bevat. Nummers 3 en 4 bevatten wel DNA van de juiste lengte. Verder is er geen verschil tussen de concentratie DNA in 3 en 4. Dat geeft aan dat in deze proef de PEG600 geen invloed heeft gehad op de concentratie DNA (afb. 6). Natuurlijk moet hierbij worden aangemerkt dat de PEG die is getest, niet

Box 1 Hoe ging dat ook alweer, onderzoek naar oud DNA? In de eerste special van Westerheem lag de focus geheel op oud DNA onderzoek in de Nederlandse archeologie.28 Voorafgaand aan de beschrijving van de wijze waarop de extractie van het DNA uit de runderhuiden werd uitgevoerd volgt hieronder een korte verklaring van de belangrijkste begrippen in DNA onderzoek. Amplificatie = Het vermenigvuldigen van het DNA. DNA is bijna altijd in te lage concentraties aanwezig, ook in levend weefsel, om het direct te kunnen aflezen. Het verhogen van de concentratie DNA (amplificeren) is daarom nodig. Basenparen = DNA is gerangschikt in de vorm van tegenover elkaar geplaatste basen die samen een dubbele helix vormen. Er zijn vier verschillende basen (A, T, C en G) die altijd in twee mogelijke combinaties aanwezig zijn (A en T, C en G). CRS = Cambridge Reference Sequence. Standaard voor het nummeren van basen van menselijk DNA om vergelijkingen mogelijk te maken. Extractie = Isolatie van DNA uit de stof waarin het zich bevindt. Andere chemische verbindingen worden tijdens de extractie zo veel mogelijk verwijderd. Kloneren = Proces waarbij het geamplificeerde DNA wordt ingebracht in een bacterie. Door deling vermeerdert de hoeveelheid DNA. Dit maakt het mogelijk te controleren op aanwezige substituties. mtDNA = Mitochondriaal DNA bevindt zich in de mitochondrieĂŤn, de energiefabrieken van een cel, en wordt uitsluitend doorgegeven via de moeder. nuDNA = Nucleair DNA bevindt zich in de celkern en bestaat uit de chromosomen (46 in totaal, waaronder de geslachtschromosomen X en Y). PCR = Polymerase Chain Reaction (afb. 7). De reactie waarmee DNA vermenigvuldigd/gekopieerd kan worden in een laboratorium. Deze bestaat minstens uit drie verschillende stappen: denaturatie (het loskoppelen van de twee strengen in de dubbele helix, stap 2), binding (het aanhechten van de primers, stap 3) en extensie (het eigenlijke vermenigvuldigen/amplificeren door het binden van basen aan deze enkele streng, waardoor er weer een dubbele helix wordt gevormd, stap 4). Bij de binding is de temperatuur van groot belang. Deze verschilt per onderzoek. Tijdsduur van de verschillende stappen wordt bepaald aan de hand van de lengte van het te kopiĂŤren stuk DNA. PCR bestaat uit meerdere cycli, meestal ongeveer 35. Per cyclus wordt de hoeveelheid DNA verdubbeld. Primer = Kunstmatig gemaakte stukken DNA die bepalen welk gedeelte vermenigvuldigd zal worden in de PCR. Sequentie = Volgorde van basenparen. Er wordt van een consensussequentie gesproken op het moment dat meerdere sequenties van hetzelfde stuk DNA met elkaar worden vergeleken om daaruit de juiste sequentie te verkrijgen. Dit wordt dan de consensussequentie genoemd, en is bedoeld om substituties in het DNA op te sporen. Substitutie = Misincorporatie van een base in het DNA. Dit kan gebeuren door natuurlijke degradatie van DNA, maar ook tijdens de PCR.

306

|

DNA-analyse van eeuwenoude runderhuiden uit scheepswrak Aanloop Molengat

05-2012 binnenwerk def.indd 306

26-09-12 17:02


dezelfde PEG betrof als die waarmee de huiden decennia geleden zijn geconserveerd. Die werd destijds voortdurend geschoond en gerecycled. Ook tijdens dat proces kunnen contaminaties hebben plaatsgevonden. Het is aannemelijk te veronderstellen dat de oorzaak van de contaminatie in de contactmomenten tussen mens en vondst ligt. Indien men na berging contaminatie van (een deel van) het vondstmateriaal met vreemd DNA wil voorkomen, dient men voorzorgsmaatregelen te nemen. Aanbevelingen In het geval van het onderzoek naar het DNA in de huiden uit wrak Aanloop Molengat was het verstandiger geweest primers te kiezen die niet op menselijk DNA, maar alleen op runder-DNA werken. Aangezien universele primers gevoelig zijn voor mogelijke contaminatie met menselijk DNA wordt het gebruik van deze universele primers afgeraden. Dit maakt het aanwezig zijn van menselijk DNA als contaminatie een minder groot probleem, aangezien deze niet zal worden waargenomen (hoewel deze mogelijk wel aanwezig is). Daarnaast zouden onderzoekers contaminatie met menselijk DNA moeten voorkomen of tot een minimum moeten beperken als bij de opgraving wordt ingeschat dat DNA-onderzoek van het vondstmateriaal tot de mogelijkheden behoort. Bij voorzorgsmaatregelen kan worden gedacht aan het nemen van samples voor DNA-onderzoek voordat de vondst wordt geborgen en geconserveerd, waarbij de onderzoeker de vondst tegen het eigen menselijke DNA beschermt door het dragen van handschoenen en beschermende kleding. Selectie in het veld, in samenspraak met specialisten, is hierbij van belang. Ook zou voor de conservering van het vondstmateriaal gebruik moeten worden gemaakt van stoffen die gegarandeerd vrij van DNA zijn. Verder kan gedacht worden aan het opstellen van aanwijzingen voor de behandeling en aanlevering van samples aan DNA-labo-

Afb. 7 Schematische weergave van de werking van een PCR. Zie Box 1 voor uitleg.

ratoria. De ontwikkeling van procedures om archeozoölogische samples veilig te stellen voor toekomstig onderzoek kan een verrijking betekenen voor de Nederlandse archeologie. Conclusies Het DNA-onderzoek naar runderhuiden uit het wrak van een in of na 1635 bij Texel gezonken koopvaarder (naar de vindplaats Aanloop Molengat genoemd) vond plaats als deelonderzoek binnen een eenjarig NWO Odyssee-project. Uit zes samples van de in 1987-1988 geborgen runderhuiden kon geen runder-DNA worden geamplificeerd, ondanks meerdere keuzes om de kans op succes te vergroten. Eerder uitgevoerd onderzoek heeft aangetoond dat het mogelijk is om mitochondriaal DNA te amplificeren uit leer, ook uit archeologisch vondstmateriaal. Dit betekent dat het looiingsproces niet geheel destructief hoeft te zijn voor het DNA. Voor het feit dat er geen DNA kon worden geïsoleerd uit de huiden uit wrak Aanloop Molengat, moeten dus andere factoren verantwoordelijk worden gehouden: het looiproces, het verblijf van de huiden in zeewater of de gebruikte chemische middelen om de huiden duurzaam te conserveren. Er werd slechts een contaminatie met (modern) menselijk DNA aangetoond. Er is door middel van een simpele test geprobeerd te bepalen of één van de conserveringsstappen, behandeling met PEG600, de contaminatiebron was. De geteste PEG600 bleek geen DNA te bevatten.

DNA-analyse van eeuwenoude runderhuiden uit scheepswrak Aanloop Molengat

05-2012 binnenwerk def.indd 307

|

307

26-09-12 17:02


Aangeraden wordt om aanwijzingen op te stellen voor de behandeling en opslag van samples voor (toekomstig) DNA onderzoek op archeologisch materiaal. Hoewel geen runder-DNA is aangetoond in de huiden uit wrak Aanloop Molengat kan het uitgevoerde DNA-onderzoek als voorbeeld dienen voor de manier waarop

de genetica kan bijdragen aan de beantwoording van duidelijk omschreven archeologische vraagstukken.

frido.welker@gmail.com w.gijsbers@cultureelerfgoed.nl barbara.gravendeel@ncbnaturalis.nl

Noten 1 Frido Welker is student archeologie. Hij rondde zijn Bachelor af in Leiden met de specialisaties NoordwestEuropa en Science Based Archaeology: Zoölogie. Momenteel volgt hij de MSc Bioarchaeology aan de Universiteit van York, het Verenigd Koninkrijk. Wilma Gijsbers is historica en is werkzaam als conservator bij de afdeling Scheepsarcheologie van de RCE te Lelystad. Zij schreef haar dissertatie over de internationale ossenhandel in de vroegmoderne tijd (1999). Barbara Gravendeel is onderzoeker bij Naturalis Biodiversity Center. Haar specialisme is moleculaire systematiek op basis van onder meer oud DNA. De auteurs danken M. Eurlings (NHN, Leiden) voor het uitvoeren van het kloneren. Dr. J.A. Lenstra (Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht) zijn we erkentelijk voor zijn adviezen in de aanloop van dit onderzoek. Prof. dr. Th. Maarleveld (Syddansk Universitet, Esbjerg) en drs. A. Overmeer gaven waardevol commentaar op de tekst van dit artikel, waarvoor dank. 2 De volledige titel van het project 31 uit het Odyssee-programma luidt: Wrak Aanloop Molengat. Analyse en presentatie van de eerste onderwateropgraving in de Noordzee. 3 Th.J. Maarleveld & A. Overmeer in voorbereiding [2012]. 4 Stikker beraamde het totale aantal huiden per pakket op circa 150. Kleij stelde dit aantal bij naar 125 (Kleij 1992, 29). 5 Blok, scriptie research-master archeologie in voorbereiding [2012]. 6 Stikker 1991, 136. 7 Kleij 1992, 31, 33, 38. 8 Baart 1977, 69-71. 9 Wijlen de heer W.B. van Herwijnen, destijds medewerker van het Instituut voor Leer en Schoenen TNO te Waalwijk, was eind jaren ’80 van de vorige eeuw de belangrijkste bron van informatie over huiden, leer en leertechnologie (Stikker 1988, 19-20). 10 Kleij 1992, 40. 11 Vuissoz et al. 2007, 823. 12 Felius et al. 2011, 661, 663. 13 Vuissoz et al. 2007, 824. 14 Bower et al. 2010; Campana et al. 2010; Poulakakis et al. 2007. 15 De selectiecriteria bij de keuze van de samples: afkomstig uit verschillende pakketten; dikke huiddelen; vastzittende haarresten; verschillende conserveringswijze (vijf geconserveerd te Ketelhaven met PEG600, één door TNO). De samples maten circa 3 x 3 cm en werden met een incisiemesje uitgesneden op een snijmat. 16 Cooper & Poinar 2000. 17 Vuissoz et al. 2007; Burger et al. 2001. 18 Hofreiter et al. 2000. 19 Een smarthok is een ruimte met een bepaalde temperatuur en vochtigheidsgraad waarin de huiden enkele dagen tot een week worden opgehangen, om het rottingsproces te versnellen. 20 Sumak (Rhus coriaria) is een struik uit de pruikenboomfamilie (Anacardiaceae). De bladeren werden gebruikt om leer te looien. 21 Mededeling W.B. van Herwijnen; Stikker 1988, 18-20; Kleij 1992, 13-15. 2 Bartosiewicz 1995, 74. 23 Kleij 1992, 18-22. 24 Van der Land 1988, 60; Stikker 1988, 9-11; Kleij 1992, 12. 25 Voor de gevolgde methode zie het TNO-verslag uit 1990; Stikker 1988, 9-11; Kleij 1992, 12. 26 http://blast.ncbi.nlm.nih.gov/Blast.cgi. 27 Olivieri et al. 2010. 28 Westerheem Special 1, 2008. Ter introductie in dit onderwerp worden Altena & Arts 2008 en Altena 2008 aangeraden.

308

|

DNA-analyse van eeuwenoude runderhuiden uit scheepswrak Aanloop Molengat

05-2012 binnenwerk def.indd 308

26-09-12 17:02


Literatuur Altena, E., 2008: Hoe gaat dat in zijn werk; oud-DNA-onderzoek op menselijke resten? Een kijkje in de keuken, Westerheem Special 1, 10-18. Altena, E. & N. Arts, 2008: Inleiding op oud-DNA-onderzoek, Westerheem Special 1, 2-9. Baart, J., 1977: Opgravingen in Amsterdam, 20 jaar stadskernonderzoek, Haarlem. Bartosiewicz, L., 1995: Animals in the urban landscape in the wake of the Middle Ages. A case study from Vác, Hungary, Oxford (BAR International Series 609). Blok, K., in voorbereiding [2012]: Verpakking en stuwage van de lading van een 17e-eeuwse koopvaarder ‘Aanloop Molengat’, ongepubliceerde scriptie in het kader van een research-master Archeologie, Rijksuniversiteit Groningen. Bower, M.A., M.G. Campana, C. Checkley-Scott, B. Knight & C.J. Howe, 2010: The potential for extraction and exploitation of DNA from parchment: a review of the opportunities and hurdles. In: Journal of the Institute of Conservation 33(1), 1–11. Burger, J., I. Pfeiffer, S. Hummel, R. Fuchs, B. Brenig & B. Herrmann, 2001: Mitochondrial and nuclear DNA from (pre)historic hide-derived material. In: Ancient Biomolecules 3, 227-238. Campana, M.G., M.A. Bower, M.J. Bailey, F. Stock, T.C. O’Connell, C.J. Edwards, C. Checkley-Scott, B. Knight, M. Spencer & C.J. Howe, 2010 : A flock of sheep, goats and cattle: ancient DNA analysis reveals complexities of historical parchment manufacture. In: Journal of Archaeological Science 37, 1317–1325. Cooper, A. & H.N. Poinar, 2000: Ancient DNA: Do it right or not at all. In: Science 289(5482), 1139. Drummond, A.J., B. Ashton, S. Buxton, M. Cheung, A. Cooper, C. Duran, M. Field, J. Heled, M. Kearse, S. Markowitz, R. Moir & S. Stones-Havas, 2011: Geneious v5.4, available from www.geneious.com. Felius, M., P.A. Koolmees, B. Theunissen & J.A. Lenstra, 2011: On the Breeds of Cattle. Historic and Current Classifications. In: Diversity 3(4), 660-692. Hofreiter, M., H.N. Poinar, W.G. Spaulding, K. Bauer, P.S. Martin, G. Possnert & S. Pääbo, 2000: A molecular analysis of ground sloth diet through the last glaciations. In: Molecular Ecology 9, 1975–1984. Kleij, P., 1992: Aanloop Molengat, vondstgroep leer met een bijdrage over botanisch materiaal van M. Manders (Project Aanloop Molengat, tussentijdse rapportage 6), Alphen aan de Rijn. Land, J. van der, 1988: Onderzoek en documentatie van twee pakketten leer, Rijkswaterstaat, Jaarverslag 1987, onderafdeling scheepsarcheologie, 58-61, Lelystad. Maarleveld, Th.J. & A.B.M. Overmeer, in voorbereiding [2012]: Aanloop Molengat. Maritime Archaeology and intermediate trade during the Thirty Years war. In: Journal for Archaeology in the Low Countries 4. Olivieri, C., L. Ermini, E. Rizzi, G. Corti, R. Bonnal, S. Luciani, I. Marota, G. De Bellis & F. Rollo, 2010: Identification of animal skin of historical parchments by polymerasy chain reaction (PCR)-based methods. In: Journal of Archaeological Science 37, 1202–1206. Poulakakis, N., A. Tselikas, I. Bitsakis, M. Mylonas & P. Lymberakis, 2007: Ancient DNA and the genetic signature of ancient Greek manuscripts. In: Journal of Archaeological Science 34, 675–680. Stikker, N.G., 1988: Twee pakketten huiden uit het scheepswrak ‘Aanloop Molengat’. Documentatie en onderzoek van een deelpakket (Werkdocument R.IJ.P.1988-39cbw). Lelystad (tussentijdse rapportage 2). Stikker, N.G., 1991: Runderhuiden uit zee, Flevobericht 322, 133-137. TNO, 1990: Behandeling Leer Aanloop Molengat (ongepubliceerd TNO-verslag, LS 90.6083/Pe/TO, d.d. 14 mei 1990). Vuissoz, A., M. Worobey, N. Odegaard, M. Bunce, C.A. Machado, N. Lynnerup, E.E. Peacock & M.T.P. Gilbert, 2007: The survival of PCR-amplifiable DNA in cow leather. In: Journal of Archaeological Science 34, 823-829.

- Advertentie-

Schrijf u nu in voor de 42e Reuvensdagen Het nationaal archeologiecongres vindt plaats in Ede op vrijdag 16 en zaterdag 17 november. Schrijf u nu in voor de 42e editie van de Reuvensdagen via de nieuwe website www.reuvensdagen.nl. Alle informatie over het programma, sprekers, locatie, informatiemarkt en toegangsprijzen is op deze website te vinden. De Reuvensdagen is een initiatief van de Stichting Reuvens. De editie van 2012 wordt mede mogelijk gemaakt door gemeenten Ede en Wageningen en de provincie Gelderland.

DNA-analyse van eeuwenoude runderhuiden uit scheepswrak Aanloop Molengat

05-2012 binnenwerk def.indd 309

|

309

26-09-12 17:02


Een houten vissersschip in de Maas bij Alem. Een echo uit het verleden Peter Seinen en Joost van den Besselaar1

Afb. 1 De locatie van het wrak, in de dode Maasarm bij Rossum, aangegeven met de rode cirkel. Foto: Google Maps.

Het begin In de zomer van 2003 stootte Joost van den Besselaar, voorzitter van de stichting Mergor in Mosam2, zijn zodiak lek op scherpe ijzeren pennen die net onder het wateroppervlak staken. Hij kon toen nog niet vermoeden dat hij nog heel vaak op

310

|

deze plek terug zou komen. De ijzeren pennen bleken verbindingspennen te zijn die omhoog staken uit een houten wrak. Dit zou voor onderwaterarcheologen een interessante plek kunnen zijn. Van de gewaarschuwde Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en

Een houten vissersschip in de Maas bij Alem

05-2012 binnenwerk def.indd 310

26-09-12 17:02


Monumenten (RACM) mocht een monster van een dwarsschot genomen worden, waarvan de dendrochronologische analyse uitwees dat het hout na 1860 gekapt was. Mede omdat het wrak door vernieling steeds sterker in verval raakte, kreeg de stichting in 2009 toestemming van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) om het wrak te onderzoeken. Voor de auteurs was dit een mooie gelegenheid om hun kennis en ervaring op het gebied van onderwaterarcheologie te vergroten. Het onderzoek werd als praktijkproject opgevoerd in de LWAOWcursus onderwaterarcheologie voor gevorderden. Het behalen van het diploma voor deze LWAOW-cursus staat gelijk aan de NAS-II-certificatie.3. Het tweejarige project (2009-2011) werd geheel zelfstandig geleid en uitgevoerd door de auteurs en, waar nodig, ondersteund door leden van de stichting. Het doel van het onderzoek was om de geschiedenis van het schip en haar bemanning zo volledig mogelijk te reconstrueren, door zoveel mogelijk gegevens van het schip te registreren en losse vondsten te bergen en te determineren. De locatie van het wrak Het wrak ligt bovenop een oude krib in de Invaart van Alem, een dode Maas-arm vlakbij Heerewaarden, waar Maas en Waal door de Sint Andries sluizen verbonden zijn (afb. 1). Door deze verbinding konden riviervissers in beide rivieren vissen en groeide Heerewaarden uit tot één van de belangrijkste centra voor riviervisserij en met name de ankerkuilvisserij (zie kader ‘Korte geschiedenis van de ankerkuilvisserij’). Door de geringe diepte waarop het schip ligt, tussen 1 en 3 m, is het decennia lang blootgesteld aan vernieling, wat de slechte staat waarin het schip verkeert, verklaart. De staat van het schip Het wrak bestaat uit een groot aantal losse eikenhouten planken en spanten die rond de resten van een intact deel van de scheepsconstructie liggen. De constructie maakt nog voor ongeveer een kwart

deel uit van het oorspronkelijke schip. Het wrak en de losse houten onderdelen waren bij de ontdekking deels bedekt met een laag klei, zand en slib van enkele decimeters dik. De losse onderdelen waren over het algemeen wel herkenbaar, maar in slechte staat. Uitvoerig onderzoek hiervan zou waarschijnlijk niet bijdragen tot kennis over het schip. Onderzoeksmethode Door de geringe diepte waarin het wrak lag was het voor duikers zeer goed bereikbaar, zodat in langdurige sessies gewerkt kon worden. Besloten werd om de onder-

Korte geschiedenis van de ankerkuilvisserij Vanaf 1850 groeide Moerdijk aan het Hollands Diep uit tot een belangrijke visserijplaats voor paling en zalm in Nederland. Deze sterke groei werd vooral veroorzaakt door de aanleg van een spoorwegverbinding, waardoor de export naar Londen, Parijs en Antwerpen snel groeide. Als gevolg van vervuiling van de rivier, overbevissing door grootschalige zegenvisserij en het verdwijnen van de paaiplaatsen door de ‘regulatie en kanalisatie’ van Maas en Waal,21 daalde het aandeel zalm. Tegelijkertijd zorgde de aanleg van de Nieuwe Merwede, die een verbinding vormde tussen het Hollands Diep en de Waal, voor een grote toestroom van paling.22 Paling werd al eeuwen gevangen met kubben, fuiken en ankerkuilen. In tegenstelling tot de eerstgenoemde technieken is de ankerkuil niet aan een vaste plaats gebonden. Vanaf 1896 voeren de Moerdijkse ankerkuilvissers met hun schokkers via de Nieuwe Merwede de Waal en de Rijn tot in Duitsland de paling tegemoet. Ze kregen snel navolging van de bovenstroomse riviervissers, die hierin een goed alternatief voor de zieltogende zalm- (en later elft- en fint-) visserij zagen. Tussen 1901 en 1915 groeide Heerewaarden uit tot het grootste centrum van de ankerkuilvisserij. De Heerewaardense ankerkuilers braken met de traditie van de aanschaf van schokkers en introduceerden een heel scala aan afgedankte houten Zuiderzeese en Zeeuwse schepen, zoals hoogaarsen, botters en kwakken. In de loop van de 20e eeuw werden deze houten afdankers vervangen door specifiek voor de ankerkuilvisserij gebouwde stalen schokkers, welke later Waalschokkers werden genoemd.23 De toenemende vervuiling van de rivieren decimeerde niet alleen de zalm-, elft- en fintstand, maar betekende ook de ondergang van de palingstand. Na 1970 waren de meeste riviervissers verdwenen

Een houten vissersschip in de Maas bij Alem

05-2012 binnenwerk def.indd 311

|

311

26-09-12 17:02


Afb. 2 Bovenaanzicht van de constructie van het wrak. Lengte 1020 cm, breedte 405 cm. Tekening: Peter Seinen.

Afb. 3 Zijaanzicht (boven) en doorsnede overlangs (onder) van de constructie van het wrak. Hoogte 65 cm. Tekening: Peter Seinen.

De constructie van het wrak De constructie heeft een zevental kenmerken op basis waarvan het wrak als Volendamse kwak gedetermineerd kan worden (afb. 2, 3 en 4). De constructie bestaat uit zes bodemplanken (vlakplanken) die per drie met de zijkanten tegen elkaar (karveel) en aan weerskanten tegen de kielbalk geklemd zijn en samen het vlak vormen. Het vlak kromt naar de voorsteven en achtersteven toe omhoog (eerste kenmerk) en versmalt naar een punt. Omdat de kielbalk nagenoeg recht is, wordt de opening die tussen de vlakplanken en de kielbalk dreigt te ontstaan, opgevuld met een driehoekig blok hout, de knoop (tweede kenmerk). Aan weerzijden van het vlak zijn de onderste huidplanken, (kimplanken) bevestigd onder een knik (derde kenmerk). Het vlak wordt bijeengehouden door een serie balken (leggers) die op regelmatige afstanden over de breedte aan het vlak zijn genageld. Het vlak- en kimplanken worden bijeengehouden door een serie van kromme balken (krommers), die de knik tussen vlak en kimmen volgen en op regelmatige afstanden zijn gemonteerd. Aan de uiteinden van de leggers zijn tegen de kimplanken opstaande balken (oplangers) gemonteerd die de kimplanken bij elkaar houden. In het voorschip is deze constructie nog bewaard gebleven. In het achterschip zijn op regelmatige afstanden van 110 cm (vierde kenmerk) dwars op het vlak vijf dikke dwarsschotten (bunschotten) geplaatst (vijfde kenmerk). De bunschotten scheiden de vier bunvakken van elkaar en van de rest van het schip, zodat het water alleen vrij in en uit de bun kan stromen om de gevangen vis levend te houden. Om te voorkomen dat met het water de gevangen vis ook in en uit zwemt, zijn de bunvakken afgesloten met huidplanken waar, net als in het vlak, 3 cm grote gaten geboord zijn om het water door te laten stromen. Het meest naar de voorsteven geplaatste bunschot is, met 60 cm, erg hoog (zesde kenmerk). In het midden van het schip op de eerste vier leggers is een zwaar T-vormige houten blok (zeilwerk) gemonteerd met in het midden een vierkant gat, de mastvoet (zevende kenmerk).

312

|

Een houten vissersschip in de Maas bij Alem

05-2012 binnenwerk def.indd 312

26-09-12 17:02


Afb. 4 Dwarsdoorsnede eerste twee spanten van de boegsectie. Legger met oplangers (onder) en krommers (boven). Breedte: 190 cm. Tekening: Peter Seinen. delen alleen op en in te meten en ons verder te concentreren op het intacte deel van de scheepsconstructie. Begonnen werd met het vaststellen van de buitenafmetingen. De forse maten van 12 bij 4 m wezen op een scheepstype dat afkomstig was uit de Zuiderzee of de Zeeuwse wateren (zie kader ‘Korte geschiedenis van de ankerkuilvisserij’). Om het scheepstype te kunnen vaststellen, moesten meer specifieke kenmerken gevonden worden, waarvoor constructiedetails van het wrak nauwkeurig opgemeten moesten worden. Hiervoor moest de dikke laag sediment verwijderd worden. Omdat het schip een symmetrische bouw zou moeten hebben, werd besloten om alleen stuurboordzijde vrij te maken. Bij het voorzichtig wegzuigen van het sediment (het zogenaamde airliften) werden tevens vele voorwerpen geborgen die iets over het schip en haar bemanning zouden vertellen (hierover later meer). De vurenhouten betimmering (wegering), die aan de binnen bakboordzijde in het voorschip hier en daar nog te zien is, was aan stuurboordzijde compleet verdwenen, vermoedelijk door houtrot en vernieling. Hierdoor kon de vrij liggende spantenconstructie met meetlatten en linten nauwkeurig ingemeten worden. Het resultaat wordt weergegeven in afb. 2, 3, en 4, respectievelijk als boven-, zij- en dwarsaanzicht (met doorsneden) en wordt hieronder beschreven. Details van de constructie worden beschreven in het kader ‘De constructie van het wrak’.

indeling van Schutten4 de eindconclusie op dat het om een kwakbotter of Volendamse kwak gaat. Deze kennis bevestigt het vermoeden dat het inderdaad om een riviervissersschip (ankerkuiler) gaat. Hoewel er in de hoogtijdagen tientallen kwakken bij Heerewaarden gevaren moeten hebben, is deze vondst zeldzaam omdat de meeste volledig gesloopt zijn. De nog bestaande kwakken5 zijn geen van allen ankerkuilers. Af beelding 5 geeft een impressie van twee kwakbotters onder volle zeilen, een pentekening van Peter Dorleijn. Wat de vondsten ons leerden In het verwijderde sediment werden verrassend veel voorwerpen gevonden die ons veel vertellen over het leven en de activiteiten aan boord. Het grote aantal vondsten is op zichzelf al een aanwijzing voor de manier waarop het schip aan haar einde gekomen is. Oude schepen werden tot het laatste onderdeel gesloopt en hergebruikt of bewust afgezonken (‘om het hoekje brengen’)6 nadat alle voorwerpen

Afb. 5 Impressie van een kwakbotter onder volle zeilen. Tekening: Peter Dorleijn.

Interpretatie: een kwak of kwakbotter De constructiekenmerken in combinatie met de specifieke afmetingen van het vlak leverden volgens de systematische Een houten vissersschip in de Maas bij Alem

05-2012 binnenwerk def.indd 313

|

313

26-09-12 17:02


Afb. 6 Vondstverdeling uit de wraksite in categorieën en aantallen.

van waarde verwijderd waren. Het is daarom veelzeggend dat er zich een groot aantal nog her te gebruiken en daarom waardevolle spullen aan boord bevinden. Deze spullen had men zeker meegenomen, wanneer het schip met opzet was afgezonken. Uit historische bronnen is veel bekend over het leven en werken aan boord van riviervissersschepen. De vondsten bevestigen dit beeld volledig en geven er meer details over. Voor de overzichtelijkheid zijn alle vondsten in vijf categorieën ingedeeld. Van iedere categorie worden voorbeelden gegeven. Door de interpretatie van de vondsten wordt de reconstructie van de geschiedenis van het schip en haar

Afb. 7 Sliphaak of aftrekker, een kostbaar bezit voor een ankerkuilvisser. Foto: Peter Seinen, schaalverdeling 10 cm.

314

|

bemanning mogelijk. Afbeelding 6 geeft een overzicht van de verdeling van de aantallen over de volgende categorieën: - Scheepsconstructie-onderdelen, zoals montagematerialen. Er werden grote aantallen zware stalen pennen, spijkers, nagels en schroeven van uiteenlopende afmetingen en productietechnieken geborgen. Het naast elkaar voorkomen van handgesneden en industrieel geproduceerde exemplaren geeft een indicatie van de tijdsspanne waarbinnen het schip gebouwd en onderhouden moet zijn geweest. Dit is naar schatting tussen 1880 en 1940 geweest. - Visserijbenodigdheden, zoals apparatuur en vistuig7. Een belangrijke vondst was een sliphaak of aftrekker (afb. 7), waarmee het ankerkuilnet aan het anker bevestigd was. Met een ruk aan een touw kon de haak onderwater ontgrendeld worden en kon de kuil binnen gehaald kon worden. Deze vondst is de belangrijkste aanwijzing dat het schip niet met opzet is gezonken. Dit onderdeel werd speciaal gesmeed en had men beslist willen hergebruiken. Stalen hoepels van fuiken of van het uiteinde van het ankerkuilnet (kruik).

Een houten vissersschip in de Maas bij Alem

05-2012 binnenwerk def.indd 314

26-09-12 17:03


In het begin van de 20e eeuw werden de kruiken verplicht vergroot door ze op te spannen met een serie hoepels (ophoepelen), om onbedoelde bijvangst van jonge zalm te voorkomen. De hoepels waren van riet gemaakt, op de voorste na die voor de stevigheid van staal gemaakt was. Het aantal hoepels en fragmenten, waarvan hoepels gereconstrueerd kunnen worden, geven aan dat er minimaal vier kruiken aan boord waren. Men had namelijk altijd meerdere reserve kruiken aan boord. Loden kralen (simmen) (af b. 8), die waarschijnlijk gebruikt zijn als verzwaringen voor een drijfnet, wijzen naar het drijf(want)net-vissen. De gevonden resten van lieslaarzen zijn een mogelijke aanwijzing voor de uitoefening van zegenvisserij. Het was gebruikelijk dat een vissersschip voor meerdere vistechnieken gebruikt werd. (zie het kader ‘Over riviervissen en visserijtechnieken’). Voor het binnenhalen van de netten waren een aantal lieren op het dek geïnstalleerd. Hiervan werden twee ambachtelijk gemaakte reserveonderdelen, de palschijf en de steekpal (afb. 9), geborgen. Een koperen kompashuis met cardanische ophanging (afb. 10) ten slotte mag in deze context beschouwd worden als een leuke curiositeit, die bij de koop inbegrepen zat en de afkomst van het schip uit het Zuiderzee gebied bevestigt. Rond de Zuiderzee waren diverse producenten gevestigd, zoals de bekende Smeding uit Volendam. Het kompas kwam ook op de rivieren in de roeiboot goed van pas voor de oriëntatie bij dichte mist. - Interieur, zoals een kookinrichting, verwarming en verlichting. Een gietijzeren komfoortje (af b. 11), ook wel vuurduvel of peurtje genoemd, gestookt met turf of steenkool (beide gevonden), zorgde voor de benodigde warmte in het vooronder en werd waarschijnlijk ook gebruikt om thee te zetten en de koffie warm te houden. Op deze komfoortjes kon ook eten gekookt Een houten vissersschip in de Maas bij Alem

05-2012 binnenwerk def.indd 315

Afb. 8 Verschillende soorten netverzwaringsloodjes (simmen) ten behoeve van drijfwantvisserij. Foto Peter Seinen: schaalverdeling 5 cm.

Afb. 9 Ambachtelijk vervaardigde palschijf met steekpal, onderdelen van een lier. Foto: Peter Seinen.

Afb. 10 Kompashuis met cardanische as. Foto: Joost van den Besselaar. |

315

26-09-12 17:03


Afb. 11 Vuurduvel of komfoortje met ontbrekende poot, voor de verwarming. Foto: Peter Seinen.

Afb. 12 Olielampbrander met bijbehorend lampglas. Foto: Peter Seinen.

316

|

worden, maar waarschijnlijker is dat hiervoor het gietijzeren kolenfornuis (tweepitter) gebruikt werd dat naast het wrak werd gevonden. Een messing brander rest van een olielamp (afb. 12) die zorgde voor verlichting in het vooronder. Voor buiten was er een kleine stalen stormlantaarn, van het type dat nu nog gemaakt wordt. Ook de resten van de bijbehorende petroleumkan werden gevonden. - Huishoudbenodigdheden, zoals kookgerei, servies en hulpmiddelen voor het huishouden. Een geëmailleerde waterketel (afb. 13), een koffiepot (afb. 14), een koffiemok en deksel van een kookpan, resten van koffie- en theekopjes evenals houten schoonmaakborstels geven aan dat er aan boord ook gewoond kon worden. De bemanningen van dergelijke schepen waren vaak dagen tot weken onderweg, zeker als men, de paling tegemoet, de Rijn opvoer tot in Duitsland. - Onderhoudsbenodigdheden, zoals gereedschappen en reparatiemiddelen8. Twee bokkenpoten (verfkwasten), de resten van verf blikken en een oude

Belgische bierfles gevuld met een concentraat van bruine teer, werden gebruikt voor het conserveren van diverse houten onderdelen. Het grootste belang van de vondst van deze bierfles lag overigens in de fles zelf (hierover later meer). De grote hoeveelheid zwaar verroest blik, waarmee het schip was bedekt tegen lekkage en rotting, geeft aan dat de staat al erg slecht was op het moment van haar ondergang. De blikken bekleding heette niet voor niets het ‘doodskleed’. De aanwezigheid van reparatiemortel voor het afdichten van lekkages en het vervangen van weggerotte houtdelen geven aan dat serieus onderhoud tot het verleden behoorde. Het schip was in feite al opgegeven. De vondsten werden na het voltooien van de rapportage overgedragen aan het Provinciaal Archeologisch Depot voor Bodemvondsten Gelderland in Nijmegen. Dateringen De analyse van het hout van een bunschot9 gaf aan dat het eikenhout na 1860 gekapt

Een houten vissersschip in de Maas bij Alem

05-2012 binnenwerk def.indd 316

26-09-12 17:03


Afb. 13 Terracotta rode waterketel productie Dru. Foto: Peter Seinen.

Afb. 14 Petrol Blue koffiekan, goedkope uitvoering zonder gouden bies. Foto: Peter Seinen.

OVER RIVIERVISSEN EN VISSERIJtECHNIEKEN In de grote rivieren kwamen tientallen vissoorten voor, waarvan de trekvissen het meest belangrijk waren voor de beroepsvisserij in deze periode. trekvissen worden onderscheiden in twee soorten: - Anadrome trekvissen (zalm, elft en fint), die in zee leven en stroomopwaarts paaien; - Katadrome trekvissen (paling), die stroomopwaarts leven en in zee paaien. Anadrome trekvissen werden gevangen tijdens de trek, als ze stroomopwaarts zwemmen. De belangrijkste hulpmiddelen waren: - Een steek: een wilgenhouten schutting die vanaf de oever als barrière loodrecht op de stroming in de rivier staat. Op regelmatige afstanden zijn aan weerszijden van de steek fuiken gespannen; - Een drijfwantnet: een lange strook visnet dat, door drijvers aan de ene en verzwaringen aan de andere kant, in het water zweeft. Door de structuur van het net raken vissen er in verstrikt. Met behulp van kleine boten drijft het net met de stroom mee waarbij tegen de stroom in zwemmende zalmen in het net zwemmen; - Een zegen: een lange strook visnet dat, door drijvers aan de ene en verzwaringen aan de andere kant, in het water zweeft. Het net wordt met roeibootjes met een omtrekkende beweging door het water bewogen. Katadrome trekvissen werden het hele jaar door gevangen als ze stroomafwaarts drijven. De belangrijkste hulpmiddelen waren: - Een Kub: een korf gemaakt van wilgentenen, waar de paling door de vernauwde opening (keel) naar het aas toe gelokt werd; - Een fuik: een zakvormig visnet, waar de paling, net als in een kub, naar het aas toe gelokt werd; - Een kuil: een zakvormig visnet zonder kelen, met een grote opening die in de stroming aan vaste palen opgespannen werd. De met de stroming meedrijvende paling (drijfaal) werd verzameld in het vernauwde deel (kruik) van het net. Bij ankerkuil visserij wordt het net samen met het schip aan een anker gespannen.

Een houten vissersschip in de Maas bij Alem

05-2012 binnenwerk def.indd 317

|

317

26-09-12 17:03


was. Door het ontbreken van spinthout10 is dit een terminus post quem.11 De werkelijke kapdatum kan tientallen jaren later zijn. Bovendien konden er na de kap door transport, wateren,12 drogen en verwerken nog gemakkelijk 5 tot 10 jaar verstrijken. Het schip zal/kan op zijn vroegst na 1865 voor het eerst op de Zuiderzee gevaren hebben. Afhankelijk van de zorg en onderhoud konden vissersschepen in de Zuiderzee tussen 30 en 50 jaar meegaan13. Deze schepen hadden vaak al meerdere eigenaren rond de Zuiderzee gehad voordat ze afgedankt of doorverkocht werden aan een riviervisser. Na 1930 worden nauwelijks meer Zuiderzee schepen gekocht14 en schakelt men over op stalen schepen (die later waalschokkers werden genoemd15) die veel sterker waren en langer meegingen. Het schip zal dus voor 1930 in Heerewaarden terecht zijn gekomen. Van een aantal industriële producten zijn de periodes waarin ze geproduceerd werden, goed bekend. Af beelding 15 geeft voor een twaalftal vondsten deze periodes weer. De jongste ondergrens van de productiedatum geeft in principe de ondergrens van het zinken van het schip. In de reeks van af beelding 15 komen wel erg recente data (1969) voor.

De site heeft naast vernieling ook geleden van vervuiling met recente voorwerpen. De vondst met de jongste ondergrens die past in de context van het wrak is de eerder vermelde Belgische bierfles gevuld met bruine teer. De productiedatum van de bierfles (1941) is zeer nauwkeurig bekend16 (af b. 16). Deze ondergrens voor het zinken van het schip sluit aan bij twee onafhankelijke getuigenissen die melden dat het schip in de Tweede Wereldoorlog op haar huidige plaats lag. Dat geeft een (mooie) korte periode van het einde van het schip. De leeftijd van het schip zou rond de 60 jaar geweest kunnen zijn, wat aan de staat van het schip wel af te lezen was. Het verhaal van het schip en haar bemanning Deze kwakbotter zal rond 1880 in Monnickendam van de scheepshelling afgegleden zijn. Na zo’n 40 jaar trouwe dienst wordt hij te onbetrouwbaar voor de wispelturige Zuiderzee en wordt hij verkocht, waarschijnlijk aan een riviervisser. De visser en zijn twee bemanningsleden beoefenen de visserij voor tientallen jaren, waarbij het schip in een steeds slechtere staat van onderhoud gaat verkeren. Het eikenhout kan slecht tegen het zoete

Over riviervissers begin 20e eeuw Hoewel er tot nu toe geen systematische studie naar de leefomstandigheden van riviervissers is gedaan, is er door het optekenen van hun verhalen24 toch een beeld te reconstrueren. Begin 20e eeuw kon men als professioneel visser op ruwweg twee manieren actief zijn: - In loondienst in de zegenvisserij of ankerkuilvisserij (kantoorschokkers); - Als eigenvisser, met een eigen schip en materiaal. In tegenstelling tot de eigenvissers konden de loondienstvissers rekenen op een vast inkomen (circa 10 gulden per week, vergelijkbaar met een fabrieksarbeider25). De eigenvissers kenden een onzeker bestaan, afhankelijk van onvoorspelbare vangsten. Die onzekerheid werd opgevangen door een sociale structuur rond hun gemeenschap, zoals de middenstand, de kerk en de visserscoöperaties. Hoewel het lichamelijk een hard bestaan was, woog de zekerheid van een vast inkomen niet op tegen de vrijheid van het buitenleven. Daarom werd pas in het uiterste geval een tijdelijke loondienst of andere bijverdienste gezocht. De jongens in de vaak grote gezinnen werden geacht, naast het verplichte onderwijs, mee te helpen. De riviervisserij was in alle aspecten van het beroep een mannenwereld, dat overging van vader op zoon(s). Vrouwen werden pas later in de 20e eeuw ingezet, toen de inkomsten nog verder onder druk kwamen te staan. Ook tussen de vissers bestond een groot verschil in welstand. Onze eigen visser had vermoedelijk een hoge welstand, getuige de grote kwakbotter die hij zich kon permitteren.

318

|

Een houten vissersschip in de Maas bij Alem

05-2012 binnenwerk def.indd 318

26-09-12 17:03


rivierwater. De ontstane gaten worden afgesmeerd met watervast cement en rotte spanten worden uitgestoken en vervangen door beton. Ten slotte wordt het schip op een reparatiewerf over de gehele buitenkant van een ijzeren bekleding voorzien (overijzeren) die minutieus wordt vastgezet met kleine kopspijkertjes.17 Het mag niet baten; ergens tussen 1941 en 1945 zinkt het schip. Mogelijk was het schip in de oorlogsperiode (tijdelijk) niet toegankelijk, waardoor het lekke schip gewoon volgelopen en gezonken is. Mogelijk doet men na de oorlog nog een poging om het schip bewust zo ver mogelijk op de krib te trekken, in een poging om delen van de inventaris te redden. Dit lukte maar ten dele en de restanten vormen na ruim 70 jaren een uniek inkijkje in het leven van een Heerewaardense ankerkuilvisser. Hoewel het geen luxe bestaan was, hadden de ongeveer drie bemanningsleden het toch redelijk comfortabel. Het vooronder was ruim, manshoog en netjes afgetimmerd.18 Als het koud was, zorgde een

komfoortje (vuurduvel) gestookt met turf en steenkool voor een behaaglijke warmte. Op de vuurduvel19 werden koffie en thee gezet en werd er misschien ook gekookt, maar waarschijnlijk gebruikten ze daarvoor het gietijzeren tweepitsfornuis. Een fraaie olielamp verlichtte de ruimte. Een beetje luxe was zeer welkom, want de Heerewaardense vissers visten soms tot ver in Duitsland en waren dagen tot weken van huis weg. Hiervoor werden ze gesleept door een stoomsleper. De vangst zal voornamelijk paling (drijfaal) geweest zijn, gevangen met de ankerkuil. Daarnaast hebben ze zich waarschijnlijk ook beziggehouden met visserij met een drijfwant-net en een zegen waarmee voornamelijk zalm, elft en fint gevangen werd. Zo geeft het wrak in de Invaart van Alem haar bijna verloren verhaal stukje bij beetje prijs. Het laatste stukje informatie over de laatste eigenaar van het schip, is ondanks een uitgebreid artikel in een lokale krant,20 nog niet boven water gekomen.

Afb. 15 Overzicht dateringen (onder/bovengrens) van industriĂŤle producten.

Een houten vissersschip in de Maas bij Alem

05-2012 binnenwerk def.indd 319

|

319

26-09-12 17:03


Afb. 16 Datumstempel Belgische bierfles uit 1941. Foto: Peter Seinen.

Samenvatting Een archeologisch onderzoek van de resten van een houten schip op de bodem van de Maas bij Alem, vlakbij Den Bosch, leverde een zeldzaam inkijkje op in het leven van riviervissers begin 20e eeuw. Onderwatermetingen, berging, determinatie en datering van vondstmateriaal geven veel prijs over de geschiedenis van het schip. Het schip is een aan het einde van de 19e eeuw gebouwde kwakbotter uit Monnickendam, die rond de Eerste Wereldoorlog door een riviervisser gekocht werd om op paling te gaan vissen. Na jarenlang matig onderhoud zonk het schip in de eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog en werd het langzaam onttakeld. Ondanks de geringe diepte waarop het wrak lag, werden veel voorwerpen gevonden die iets vertellen over het dagelijkse leven en werken van de bemanning van het schip.

remains of a wooden vessel on the bottom of the river Meuse near Alem, close to Den Bosch, resulted in a rare insight of the daily life of the fishermen of the major Dutch rivers in the early 20th centrury. Numerous measurements, determination and dating of salvaged objects tell us a lot about the history of the ship. The ship is a kwakbotter, built in the late 19th century in Monnickendam, close to Amsterdam. After a long service on the Zuiderzee, it was sold during the First World War to a fisherman in the river area. It was mainly used for eel fishing. Due to lack of proper maintenance the ship sank in the early years of the Second World War and was stripped gradually. Despite of the low depth of the wreck, a lot of artifacts remained intact and now tell us their story about life and work on the ship.

Summary An archaeological investigation of the

seinen@iae.nl ja.vd.besselaar@home.nl

Noten 1 Joost van de Besselaar en Peter Seinen zijn bestuursleden van de stichting Mergor in Mosam, een verband van duikende amateurarcheologen. 2 De stichting Mergor in Mosam, een verband van duikende amateurarcheologen, heeft als doel bij te dragen aan archeologische en paleontologische kennis. Een overzicht van (internationale) archeologische projecten staat op de website www.mergorinmosam.nl. Mergor in Mosam is te bereiken via het e-mailadres mergor.in.mosam@gmail.com. 3 De NAS (Nautical Archaeological Society) is een Britse organisatie die probeert bij te dragen aan het behoud van het wereldwijde maritieme erfgoed. De organisatie geeft het tijdschrift International Journal of Nautical Archaeology uit en organiseert cursussen, waarmee archeologische onderwatertechnieken worden aangeleerd (NAS-certificaten). 4 Schutten, 2007. 5 Er bestaan nog vier min of meer originele geregistreerde Volendamse kwakken: de VD5, VD17, VD84 en VD172. 6 Dorleijn 2001. 7 Meeste informatie van Gijs Sepers 2011. 8 Meeste informatie van Gijs Sepers 2011. 9 Een bunschot is een waterdicht schot dat de vier bunnen (met water gevulde compartimenten) van elkaar scheidt. 10 Met spinthout bedoelt men de goed herkenbare buitenste tien à vijftien ringen van een boomstam.

320

|

Door de gevoeligheid voor rotting werden deze ringen daarom altijd verwijderd, wat de precieze datering bemoeilijkt. 11 Met het begrip ‘terminus post quem’ duiden archeologen de laatst mogelijke datum aan waarop een gebeurtenis plaats kon vinden. 12 Met het begrip ‘wateren’ wordt het langdurig in water weken van vers gekapt hout aangeduid, met als doel het hout, door verwijdering van suikers, beter bestand te maken tegen houtrot en schimmel, Dorleijn, 2001. 13 Dorleijn, privé mededeling 2012. 14 Sepers, 2011. 15 Sepers, 2000. 16 Soetens, 2011. 17 Dorleijn, 2001, p. 155. 18 Bekend van wat bekend is van kwakbotters. 19 Jong, 1988, p. 63. 20 Publikatie in de ‘Carillion’ 31/08/2011, Weekkrant in de Bommelerwaard. 21 Praamsma, 1986. 22 Martens, 1999. 23 Sepers, 2000. 24 Beschrijvingen van het leven van riviervissers uit diverse regio’s zijn te vinden in Bijl (Gelderland), Doorn-71 (Nederland), Doorn-77 (Nederland), Drimmelen (Nederland), Hartman (Woudrichem), Jong (Hardinxveld), Lobregt (Heerewaarden), Martens (Moerdijk), en Verhagen (Zuid-Holland- Gelderland) 25 Groot, 2001.

Een houten vissersschip in de Maas bij Alem

05-2012 binnenwerk def.indd 320

26-09-12 17:03


Literatuur Bijl, A, Visserij op de Gelderse rivieren, Utrecht, 2011. Doorn, T.H van, Terminologie van riviervissers in Nederland, NV Assen, 1971. Doorn, T.H. van, Mensen, vissen, vogels, riviervisserij vergane glorie, Amsterdam, 1977. Dorleijn, P.J, De bouwgeschiedenis van de Botter, 2001. Drimmelen, D.E. van, Schets van de Nederlandse Rivier- en binnenvisserij tot het midden van de twintigste eeuw, Organisatie ter verbetering van de binnenvisserij, 1987. Groot, G. de, Fabricage van verschillen, 2001. Hartman, P, Zalm vernomen, Raamsdonksveer, 1995. Huitema, T, Ronde en Platbodemjachten, 1995. Jong, D.J, Hardinxveld en de riviervisserij, Historische Vereniging Hardinxveld-Giessendam, 1988. Lobregts, P, De laatste riviervissers, Zutphen, 1977. Martens, P.J, Schokkerman en bootvissers, de ankerkuilvisserij op Hollands Diep en Haringvliet, Tilburg, 1999 Praamsma, J.M, De regulatie en kanalisatie van de grote rivieren sinds de 19de eeuw, Doctoraalscriptie Sociale Geografie, RUU, 1986. Dorleijn, P.J. Privécorrespondentie, 2012. Schutten, G.J, Verdwenen schepen, 2007. Schutten, G.J, Privécorrespondentie, 2011. Seinen, P.A, Besselaar, J. van den, De zwanenzang van een Kwakbotter, Rapport ter verkrijging van certificatie NAS-II, Stichting Mergor in Mosam, Haps, 2011. Sepers, G, Waalschokkers zijn geen Schokkers, Spiegel der Zeilvaart, 8, 11, 2000. Sepers, G, (Bezoekerscentrum Heerewaarden), Privécorrespondentie, 2011. Soetens J, (Vereniging De oude flesch) Privécorrespondentie, 2011. Sopers, P.J, Schepen die verdwijnen, 1974. Verhagen, P, Rivieren, boten en vissers, 1998.

- Herhaalde oproep-

Vacature penningmeester AWN In verband met het verstrijken van de statutaire zittingsduur van de huidige penningmeester roept het bestuur van de AWN vrijwilligers op zich kandidaat te stellen voor de functie van algemeen penningmeester van de AWN. De algemeen penningmeester is lid van het dagelijks en algemeen bestuur en hij/zij geeft daarmee mede sturing aan de organisatie van ruim 2.000 leden. Hij/zij is de eerst verantwoordelijke voor: - contacten over de financiële administratie door het bureau AWN, waaronder het samenstellen van de jaarrekening; - zorg dragen voor alle betalingen namens de AWN; - overleg met de redactie van Westerheem over de financiële verantwoording van de uitgave van het ledenblad en de budgetafspraken met de drukker van het blad. Daarnaast is hij/zij aanwezig op de eenmaal per jaar te houden afgevaardigdendag voor afdelingsbestuurders, waar zaken over de algemene ontwikkeling van de AWN worden besproken, en is hij/zij verantwoordelijk voor de financiële verantwoording aan de leden op de algemene ledenvergadering. Nadere inlichtingen kunnen verkregen worden bij de huidige penningmeester Joop Bosch via telefoonnummer 050-5011425 en via zijn mailadres bosch.joop@gmail.com.

Een houten vissersschip in de Maas bij Alem

05-2012 binnenwerk def.indd 321

|

321

26-09-12 17:03


Literatuurrubrieken

Signalementen

Afb. 1 Fries muntgewicht, tweede helft 11e eeuw. Bodemvondst Bremen. Uit: Flüsse als Kommunika­ tions- und Handelswege (SKN 34).

Marschenratskolloquium 2009. Flüsse als Kommunikations- und Handelswege 5. -7. November 2009 Deutsches Schiffahrtsmuseum, Bremerhaven (Siedlungs- und Küstenforschung im südlichen Nordseegebiet 34). Niedersächsisches Institut für historische Küstenforschung, Wilhelmshaven 2011. ISSN 1867-2744/ ISBN 978-3-86757-852-3. Geb., geïll., 393 pag., € 59,80. De talrijke vaak goed geconserveerde vondsten langs de oevers van de huidige en vroegere waterlopen in noordwest Duitsland verwijzen naar de vanouds belangrijke rol van rivieren voor communicatie en goederentransport. Dat aspect vormde onderwerp van een colloquium dat in 2009 werd georganiseerd door het Niedersächsisches Institut für historische Küstenforschung te Wilhelmshaven en het Duitse scheepvaartmuseum in Bremerhaven. In deze publicaties zijn een 25-tal bijdragen opgenomen, verdeeld in de vier volgende thema’s: - Bronnen, methodes en onderzoeksstrategieën; - Boten, schepen en andere vaartuigen; - De rol van rivieren en rivieroevers bij transport en communicatie; - Nederzettingen langs beken, rivieren en inhammen. ** *

Barend de Lange, De schoener Doris 1907-2010 “Haar koers hervonden”, WDSR Wrakduikstichting de Roompot 003, november 2010 Wanneer in de nacht van 13 op 14 december 1907 de Engelse schoener ‘Doris’ met een

322

lading pijpaarde onderweg is naar Gent wordt het halverwege de reis door slecht weer overvallen en loopt het op een zandbank voor Zoutelande-Westkapelle aan de grond. Dankzij een reddingboot uit Vlissingen, maar vooral dankzij het moedige optreden van enkele vissers slaagt men erin om bijna de gehele bemanning te redden, maar het schip is verloren. Bijna 100 jaar later, op 8 juni 2009, brengen leden van de wrakduikstichting De Roompot een bezoek aan het wrak. Daarbij wordt het zwaar aangetaste kompas van de ‘Doris’ teruggevonden. Het kompas is inmiddels gereinigd en gerestaureerd en overgedragen aan het maritiem museum van Vlissingen. Het verhaal van de ondergang van de ‘Doris’, en in het bijzonder van het kompas, is vastgelegd in deze digitaal beschikbare publicatie. ** *

ErfgoedBrief Breda 19, zomer-herfst 2012. Per 1 maart 2012 heeft binnen de gemeentelijke organisatie van Breda een herschikking van taken plaatsgevonden. Dit heeft ook ingrijpende gevolgen voor het beleidsveld erfgoed, dat vanaf dat moment is ingekrompen en is ondergebracht bij de afdeling ruimte van de gemeente. Het hoofd van die afdeling legt in deze nieuwsbrief uit, dat het samengaan van de afgeslankte erfgoedorganisatie met de stedenbouwkundigen een goede keuze is geweest. De stad Breda speelde in de 80-jarige oorlog vanuit strategisch oogpunt een belangrijke rol, waarvan de sporen zowel boven het maaiveld als ondergrondsop tal van plaatsen zijn terug te vinden. De nieuwsbrief besteedt aandacht aan de jongste opgravingen met sporen die aan die periode herinneren.

| Literatuurrubrieken

05-2012 binnenwerk def.indd 322

26-09-12 17:03


** *

Archeobrief, 16e jrg., nr. 2, juni 2012. ISSN 1386-2065 Archeobrief opent met een artikel van Wouter Dhaeze over de kustverdeding langs de Noordzee en het Kanaal in de Romeinse tijd. Niet alleen de limes langs de Rijn beschermt de Gallo-Romeinen tegen invallen van Germaanse stammen, ook langs de kust zorgt een reeks van versterkingen voor bewaking van de buitengrenzen van het Romeinse rijk op het continent. Diezelfde forten fungeren in rustigere perioden ook als handelsnederzetting. De auteur pleit voor verder onderzoek van ook oud opgravingsmateriaal, zodat die wisselende functies binnen en tussen de verschillende locaties beter in beeld kunnen worden gebracht. Daarnaast bevat Archeobrief bijdragen over de studie naar verschillende processen van landschapsverandering, de archeologische waarde van kampterreinen uit de Tweede Wereldoorlog, isotopenonderzoek in de Nederlandse archeologie en uiteraard het verheugende nieuws dat de Reuvensdagen, dankzij een speciaal daarvoor opgerichte stichting, een doorstart krijgen. ** *

Brabants Heem, 3e jrg., nr. 3 en 4, resp. juni en augustus 2012. ISBN 1879-4599 In de Brabantse Kempen ligt een behekste heuvel waar sinds mensenheugenis katten dansen. Wanneer verhogingen in het landschap door de lokale bevolking in verband worden gebracht met katten, heksen, feeën en kabouters, is vrijwel altijd sprake van een prehistorische grafheuvel. Dat geldt vanzelfsprekend ook voor de Kattenberg in Bergeijk. Opmerkelijk is dat deze locatie in de Middeleeuwen opnieuw als begraafplaats in gebruik is genomen. Dat dit geen uitzondering is, tonen onder andere de merovingische begraafplaatsen van elders uit Bergrijk, van Hoogeloon-Broekeind, Casteren en Turnhout (B.). Verschillende archeologen hebben de Kattenberg onderzocht. Frans Theeuws laat er zijn licht op schijnen. Na Archeologie Magazine (2012 nr. 1) en Archeobrief (2012 nr. 1) bevat nu ook het derde nummer van Brabants Heem een artikel over de 18e-eeuwse skeletten die in Steenbergen tevoorschijn zijn gekomen en die verband lijken te houden met een niet uit de historische bronnen bekende executie. Het artikel bevat overigens

geen gezichtpunten die bij de eerdere publicaties nog niet belicht zijn of bekend waren. ** *

Detector Magazine, nr. 123, juli 2012. 1386-5935 Vanaf de 16e tot in de 19e eeuw zijn schippers op Zuider- en Waddenzee en de Eems verplicht bij te dragen in de kosten van betonning en bebakening van vaargeulen en -routes. Als bewijs van betaling wordt een bakenloodje uitgereikt dat de schipper op zijn vaartuig dient te bevestigen. Een bakenloodje uit Harlingen is aanleiding voor een artikel waarbij nader wordt ingegaan op de geschiedenis van de ‘bewegwijzering’ op het vaarwater in NoordNederland. ** *

H.j.E. van Beuningen, A.M. Koldeweij, D. Kicken en H. van Asperen, H.W.j. Piron, S.E. van ‘t Hof en W. Tertsen, Heilig en profaan 3. 1300 laatmiddeleeuwse insignes uit openbare en particuliere collecties (Rotterdam Papers 13) , Stichting Middeleeuwse Religieuze en Profane Insignes,Langbroek 2012. ISBN 978-90-9026619-0. geïll., 350 pag., € 60,--. In het boek worden ruim 1300 religieuze en profane insignes op ware grootte afgebeeld, met gegevens over voorstelling, vindplaats, afmetingen, materiaal, bevestigingswijze, datering en eventuele opschriften. De Stichting Middeleeuwse Religieuze en Profane Insignes deed een beroep op Nederlandse en Vlaamse wetenschappelijke instellingen, archeologische diensten, musea en particuliere verzamelaars om kennis en materiaal ter beschikking te stellen. Dit heeft geresulteerd in de publicatie van een derde boekwerk in de reeks Heilig en Profaan met veel nieuwe typen insignes. Van exemplaren waarvan tot voor kort slechts fragmenten bekend waren zijn nu gave exemplaren afgebeeld. Diverse eerder niet of onjuist geduide insignes zijn nu geïdentificeerd. Bijzonder waardevol is ook de vaak uitgebreide achtergrondinformatie bij elk insigne over herkomst, en de symboliek achter de uitgebeelde voorstelling. In enkele essays belichten auteurs verschillende onderwerpen, zoals gietmallen en het gietproces, de bodem van de middeleeuwse haven van

Literatuurrubrieken |

05-2012 binnenwerk def.indd 323

Afb. 2 Nederlands faience bordje met tekst “Die veel kalt veel ontvalt” (wie veel kletst laat zich veel ontvallen), eind 17e eeuw. Bodemvondst Bremen (D.). Uit: Flüsse als Kommunikations- und Handelswege (SKN 34).

Afb. 3 Links aureus van Tiberius (36-37 n.Chr.), rechts aureus van Nero (65-66 n.Chr.), bodemvondst Montfort (Limb.). Uit: De Maasgouw, 131e jrg., nr. 2.

323

26-09-12 17:03


Afb. 4 Glazen La-Tènearmbanden van het urnenveld van Leesten-Meijerink. Uit: ZAP 70.

Arnemuiden die onlangs spectaculaire vondsten heeft opgeleverd, afbeeldingen van pelgrimstekens op schilderijen en in middeleeuwse boeken en insignes in de vorm van knopen. Sinds het verschijnen van het eerste deel in 1993 en het tweede deel in 2001 heeft het bodemarchief in Nederland en Vlaanderen weer tal van tot voor kort onbekende typen religieuze en profane insignes opgeleverd, die in dit derde deel zijn opgenomen. Samen met de twee eerder verschenen boeken, ‘Heilig en Profaan’ delen één en twee, zijn met dit derde deel niet minder dan ruim 3.500 insignes beschreven en afgebeeld. De drie delen van ‘Heilig en Profaan’ vormen samen een waardevol en boeiend, complementair naslagwerk. ** *

De Maasgouw (Limburgs geschied- en oudheidkundig Genootschap), 131e jrg., nr. 2, 2012. ISSN 1380-4170 Onder de titel ‘Romeinse keizers steken de kop op in Montfort’ gaan Jan Roymans en Nico Sprengers op zoek naar de oorsprong en vondsomstandigheden van een Romeinse muntschat die bij stukjes en beetjes, verspreid over een grote oppervlakte, in een dal van de Vlootbeek is verzameld. Zeer waarschijnlijk is de muntschat, zo concluderen zij, een indirecte verwijzing naar de Bataafse Opstand onder aanvoering van Julius Civilis (69 n.Chr.). De muntschat uit Montfort heeft een prominente plek toebedeeld gekregen in het museum van Sint-Odiliënberg. ** *

Kim van Straten en Bert Fermin, Het urnenveld van Leesten-Meijerink. Archeologisch onderzoek naar een ritueel landschap uit de ijzertijd en bewoningssporen uit de middeleeuwen en nieuwe tijd bij de erven Wekenstro en Meijerink bij Zutphen (Zutphense Archeologische Publicaties 70), gemeente Zutphen 2012. ISBN 978-9077587-81-2. Geïll., 204 pag. De aanleg van sportpark ’t Meijerink in Leesten vormde de aanleiding voor uitgebreid archeologisch onderzoek in 2010-2011, waarvan de bevindingen in dit nieuwe deel in de reeks Zutphense Archeologische Publicaties (ZAP) zijn vastgelegd. Het meest tot de verbeelding spreekt zonder

324

twijfel het daarbij onderzochte grafveld uit de IJzertijd. In één van de graven, daterend uit de 8e eeuw v.Chr., zijn, behalve de resten van een gecremeerde dame, onder andere metalen en glazen sieraden gevonden, waaronder de resten van meer dan 76 glazen kralen. De dame in kwestie werd al snel aangeduid als de ‘prinses van Leesten’. Uit de analyse van het glas blijkt dat de herkomst ervan waarschijnlijk in het oostelijke Middellandse Zeegebied (Libanon?) moet worden gezocht. Een andere verrassing is in het ven naast het grafveld aangetroffen. Daar zijn in de Midden en Late IJzertijd bezittingen van de overledene ingeworpen als onderdeel van het grafritueel, waaronder aardewerk, spinklosjes, weefgewichten, slijp- en maalstenen, grove houtskool en fragmenten van de bekende La Tène-armbanden. Dit is extra interessant omdat deze glazen armbanden vaak als karakteristiek voor de Keltische cultuur worden aangeduid, terwijl oostelijk Gelderland doorgaans niet tot het Keltische gebied wordt gerekend. ** *

Haarlems Bodemonderzoek 39. Bureau Archeologie Haarlem, 2012. ISSN 13840584. Geïll., 104 pag., € 12,50. Het is al weer zes jaar geleden dat een exemplaar van Haarlems Bodemonderzoek is verschenen. Hopelijk is met nummer 39 een nieuwe herstart van de persen gerold. Het rapport is in een geheel nieuwe uitvoering verschenen, heeft de wijk Bakenes met de Bakenesserkerk als onderwerp en bevat de volgende bijdragen: - Restauratie en herbestemming van de Bakenesserkerk tot kantoor van Bureau Archeologie (Anja van Zalings en Martin Busker); - Graven aan ‘t Krom 29-39: ophogingslagen en putten in de middeleeuwse stadsuitleg Bakenes 15-40 (Erik Weber); - 14e-eeuws textiel uit ’t Krom (Chrystel Brandenburgh en Sandra Y. Comis); - Bakenes: bodem opbouw en pollenanalytisch onderzoek (Jan de Jong); - Haarlem-Bakenes: een dwarse interpretatie van de 14e-eeuwse stedelijke ontwikkeling (Roos van Oosten). Dankzij de onderzoeksresultaten begint stukje bij beetje helderheid te komen in de geschiedenis van de aard, het karakter en de locaties van de bebouwing in dit stadsdeel van Haarlem. Gerrit Groeneweg

| Literatuurrubrieken

05-2012 binnenwerk def.indd 324

26-09-12 17:03


De Vereniging Stuur uw berichten voor het Verenigingsnieuws en de agenda naar Marijn Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws)

Verenigingsnieuws Basiscursus Archeologie in afdeling Noord

In samenwerking met het Hunebedcentrum en de Bibliotheek van Assen heeft het bestuur van afdeling Noord een cursus archeologie opgezet. Deze cursus wordt synchroon gegeven in het Hunebedcentrum in Borger en de Bibliotheek Nieuwe Kolk in Assen. Het speerpunt van de behandeling van de onderwerpen is gericht op NoordNederland. - Les 1: Inleiding in de archeologie, dinsdag 16 oktober 2012 in Borger (NB: deze datum is waarschijnlijk vóór het verschijnen van dit nummer van Westerheem) en donderdag 25 oktober 2012 in Assen. Docent: Fred van den Beemt (secretaris AWN, werkte bij ROB en Drents Museum). - Les 2: Het ontstaan, de geologie van (Noord-) Nederland. Over ijstijden, ijstijdgeologie en zwerfstenen, dinsdag 30 oktober 2012 in Borger en donderdag 8 november 2012 in Assen. Docent: drs. Harry Huismans, geoloog en ijstijddeskundige (was conservator bij het Natuurmuseum in Groningen).

- Les 3: De Prehistorie van Nederland, met speciale aandacht voor Noord-Nederland, dinsdag 13 november 2012 in Borger en donderdag 22 november 2012 in Assen. Docent: dr. Stijn Arnoldussen (archeoloog en docent aan het GIA, Groninger Instituut voor Archeologie, en de RUG, Rijksuniversiteit van Groningen). - Les 4: De mens en het landschap, 6000 jaar landschap en landbouw in Drenthe, donderdag 6 december in theater De Nieuwe Kolk in Assen voor alle cursisten. Docent: prof. Dr.ir. Theo Spek (hoogleraar in de landschapsgeschiedenis aan het GIA en de RUG). - Les 5: Busexcursie naar de Kampse Heide bij Rolde, bezoek aan het Hunebedcentrum te Borger (met lunch) en het archeologisch monument Sleenerzand, bij Sleen. Gezamenlijke afsluiting. Cursuskosten zijn € 62,50. Aanmelden bij Fred van den Beemt, awn@vdbeemt.nl. De redactie hoopt dat er voor belangstellenden die nu pas van deze cursus kennisnemen, nog plaats is.

Basiscursus Archeologie in Nijmegen en Arnhem

De AWN-afdelingen 16 en 17 hebben samen ook een Basiscursus Archeologie opgezet waarvan bij het verschijnen van dit nummer van Westerheem al twee bijeenkomsten zijn geweest. Tijdens de eerste twee cursusavonden is een algemene inleiding gehouden en is ingegaan op de theorie van de archeologie.

Voor het geval er nog mogelijkheden zijn om aan de overige vier cursusavonden deel te nemen, volgen hieronder de gegevens (onder voorbehoud: informatie bij J.G.M. Verhagen, Ooyselandweg 5, 6905 DT Zevenaar): - Cursusdag 3, zaterdag 27 oktober 2012, 9.30

De Vereniging |

05-2012 binnenwerk def.indd 325

325

26-09-12 17:03


– 12.00 uur te Arnhem: meten en tekenen theorie. Cursusdag 3 vindt plaats in de AWN-werkruimte van afdeling 17, Nijhoffstraat 42 te Arnhem. - Cursusdag 4, zaterdag 10 november 2012, 9.30 – 12.00 uur in omgeving Arnhem (plaats wordt bekend gemaakt): meten en tekenen praktijk, buitenactiviteit. - Cursusdag 5, zaterdag 24 november 2012, 9.30 – 13.00 uur in omgeving Arnhem (plaats wordt bekend gemaakt): veldverkenning. Buitenactiviteit. - Cursusdag 6, maandag 3 december 2012,

20.00 – 22.00 uur te Nijmegen: determinatie van vondstmateriaal. Cursusdag 6 vindt plaats in gebouw Directie Stadsbedrijven, Nieuwe Dukenburgse weg 21 te Nijmegen. Deelname aan de gehele cursus bedraagt € 25,-. Heeft u het boek ‘Van bodemvondst tot database. Handboek voor de amateurarcheoloog’ al in uw bezit (het hoort bij het cursusmateriaal), dan bedragen de deelnamekosten € 7,50. In principe gingen de organisatoren ervan uit dat deelnemers alle cursusdagen volgen. Misschien wil men een uitzondering maken.

Even bijpraten… door het Hoofdbestuur van de AWN

- De Algemene Ledenvergadering 2013 zal plaatsvinden op zaterdag 13 april in de Veldschuur van afdeling 20 (IJsseldelta-Vechtstreek) in Rouveen. Voor leden die met het openbaar vervoer willen komen, wordt vervoer geregeld vanaf station Zwolle. - De Reuvensdagen vinden dit jaar plaats op vrijdag 16 en zaterdag 17 november in ‘De ReeHorst’ in Ede. Nieuw is dat de dagen op vrijdag en zaterdag plaatsvinden. De Stichting Reuvens hoopt zo meer mensen de kans te geven om deel te nemen aan dit zo bijzondere evenement. Informatie en aanmelding: www.reuvens.nl. - Op 27 juni is feestelijk de website www.letopjeerfgoed.nl gepresenteerd. Deze website is opgezet door Erfgoedvereniging Heemschut, ondersteund door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Deze website geeft uitleg over wat je als individu of, beter nog, als groep kunt doen om waardevolle gebouwen en archeologi-

sche vindplaatsen te behouden en hoe je kunt opkomen voor het waardevolle landschap en monumentale groen om je heen. - Sinds vorig jaar draagt de vereniging een nieuwe naam: ‘AWN – Vereniging van vrijwilligers in de archeologie’. Uit post die van afdelingen wordt ontvangen, blijkt dat er afdelingen zijn die de oude naam en/of logo gebruiken. Dit gebeurt ook nog op websites van afdelingen. Iedere afdeling heeft vorig jaar het nieuwe logo toegestuurd gekregen. Wilt u gebruik maken van dit nieuwe logo en u heeft het niet, neem dan contact op met het landelijk secretariaat via awn@vdbeemt.nl. - De jaarlijkse Afgevaardigdendag zal op zaterdag 3 november plaatsvinden in het RCE-gebouw te Amersfoort. Ontvangst vanaf 10.00 uur, bijeenkomst start om 10.30 uur. Einde vergadering ca. 16.00 uur. Programma volgt (wordt naar de afdelingen gestuurd).

Tentoonstelling archeologie in de Eindhovense Catharinakerk In 2005 en 2006 heeft op het plein voor de Catharinakerk een intensieve opgraving plaatsgevonden. Er werden zowel bakstenen funderingen van het koor van de middeleeuwse kerk gevonden als overblijfselen van meer dan duizend begravingen. Ook zijn er bijna 70.000 voorwerpen verzameld. Bijzonder was dat van zo’n 380 begravingen DNA-monsters werden verzameld. Deze zijn inmiddels onderzocht. Dit jaar zal tot medio december in het koor van de huidige Catharinakerk een tentoonstelling staan opgesteld, waarin de resultaten van dit onderzoek worden uitgebeeld (afb. 1). Uiter-

326

aard worden er ook veel vondsten tentoongesteld waaronder een door Huub de Jong en Dirk Vlasblom vervaardigde reconstructie van het tijdens de opgraving gevonden gedeelte van een doopvont uit de 14e of 15e eeuw. Voor het eerst wordt ook de door Ine Boermans vervaardigde forensische gezichtsreconstructie getoond van ‘Katalijn’. De tentoonstelling is ontworpen en gebouwd door Laurens Mulkens die speciaal voor dit doel is gedetacheerd bij de gemeente Eindhoven. De tentoonstelling is elke dag gratis toegankelijk van 10.00 tot 17.00 uur.

| De Vereniging

05-2012 binnenwerk def.indd 326

26-09-12 17:03


Afb. 1 Affiche tentoonstelling Catharinakerk.

Tentoonstelling onderwateronderzoek De Stichting Archeos Fryslân heeft een expositie ingericht over 35 jaar archeologisch onderwateronderzoek in de Vlakke Brekken (Sandfirden) (afb. 2). De tentoonstelling is ingericht in boerderij Sandfirden 9. Sandfirden (Fries :

In memoriam Leonard van de Laar

Op 7 januari j.l. overleed onze mede-AWN-er Leonard van de Laar (afb. 3), één van de veldwerkleiders van AWN-afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland. Zijn overlijden was geen echte verrassing. Zijn gezondheid liet de laatste jaren al te wensen over en daardoor kon hij ook niet meer thuis wonen. Binnen de AWN hebben we van hem echter heel actieve jaren meegemaakt. Zelf leerde ik hem kennen in 1984, toen hij actief werd binnen onze AWN-afdeling. Dat was bij de eerste opgraving van de Zevenaarse burcht, waar hij zich al snel ontpopte als iemand die een goede rol vervulde bij het noodzakelijke meet- en tekenwerk. Dit hing natuurlijk samen met zijn technische achtergrond. In de daaropvolgende jaren heeft hij met name in zijn woonplaats Arnhem diverse zelfstandige onderzoeken voor zijn rekening genomen. Dat

Sânfurd) is een klein dorp in de gemeente Sudwest Fryslân (voorheen Wymbritseradiel), gelegen in een prachtig gebied. Zie ook pagina 243 en 244 van deze Westerheem.

Afb. 2 35 jaar onderwateronderzoek.

Afb. 3 Leonard van de Laar.

De Vereniging |

05-2012 binnenwerk def.indd 327

327

26-09-12 17:03


was in het pre-Malta tijdperk, toen Arnhem nog geen gemeentelijk archeoloog had. Zo herinner ik me dat we op zijn aangeven en in overleg met beleidsambtenaar monumenten Jan Wessels op een zaterdag en een zondagochtend in 1994 de voorpoort van de Sabelspoort in Arnhem hebben blootgelegd (Westerheem 53, 247-249). Dit was letterlijk vóór de machines uit, want op maandag ging het beton voor de vloer van een verbindingsgang van het Provinciehuis met gebouw Marktstaete eroverheen! Ook buiten Arnhem draaide Leonard er zijn hand niet voor om initiatieven te nemen waar dat nodig was. Zo organiseerde hij in 1986 een uitgebreide noodopgraving in ’s-Heerenberg, alwaar achtereenvolgens een rondeel, een bruggenhoofd, een voorpoort, een dwingel en tenslotte een hoek van de hoofdpoort tevoorschijn kwamen, alle onderdeel uitmakend van de Oudste oftewel Emmerichse Poort. Het is mede aan zijn inzet te danken dat er druk op de Arnhemse politiek werd uitgeoefend om de archeologie afdoende te regelen, wat in 1997 (eindelijk) resulteerde in de aanstelling van Mieke Smit als eerste gemeentelijk archeoloog van Arnhem. Ook in de periode daarna, toen de gemeentelijk archeoloog nog geen medewerker had, heeft hij nog veel hand- en spandiensten verricht. Op een gegeven moment liet zijn gezondheid het echter helaas niet meer toe dat hij nog langer actief was.

Als persoon en veldwerkleider was Leonard binnen de AWN erg geliefd. Weliswaar kon hij aan stemmingen onderhevig zijn, maar bovenal herinneren we ons de rustige en humoristische wijze waarop hij omging met problemen die in het veld opdoken. Legendarisch is de hilariteit die ontstond toen in het profiel materiaal te zien was dat beroepsarcheologen niet konden plaatsen. Het bleek uiteindelijk te gaan om grout, een injectiemateriaal op basis van cement, voor grondversteviging en verankeringen in de moderne bouwtechniek! Toen hij bij de AWN kwam, kampte hij met een chronische ziekte, waarmee hij altijd rekening heeft moeten houden. Aan de andere kant was voor hem de archeologie een levensinvulling die hem misschien juist op de been heeft gehouden. Hij had een brede interesse, ook voor de aanverwante wetenschappen, zoals bijvoorbeeld geologie. Zijn (muur)bak met stenen had hij bij wijze van spreken altijd bij zich. Ook de historische context van de archeologische vondsten boeide hem in hoge mate. Leonard is 82 jaar geworden. Wij wensen Coby, de kinderen en kleinkinderen sterkte met dit verlies. We zullen de stimulerende en relativerende inzet van Leonard nooit vergeten. Jan Verhagen

Oud-hoofdredacteur van Westerheem overleden Op 2 juli jongstleden is op 84-jarige leeftijd de heer G.J. van der Horst in Geldermalsen overleden. Hij was in 1977 en 1978 hoofdredacteur van Westerheem. Door tijdgebrek legde hij zijn functie in 1979 neer waarna de

heer C.A. Kalee die overnam. De redactie van Westerheem wenst hierbij de nabestaanden veel sterkte bij dit verlies.

Agenda Berichten voor Westerheem 6 – 2012 (het decembernummer) dienen voor 20 oktober bij ons binnen te zijn en de activiteit dient na het verschijnen (dus na 20 december) plaats te vinden.

328

3 november 2012 Afgevaardigdendag in Amersfoort.

dus niet op woensdag, maar op dinsdag, en wel om 19.00 uur!

6 november 2012 Afd. 8 Helinium – lezing door Yurie Eijskoot, werkzaam bij het VLAK: ‘De opgravingen op het terrein van de Vergulde Hand’. NB: lezing

Plaats: Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. Aanvang: 19.00 uur. Informatie: Jurrien Moree, tel. 010 4604737.

| De Vereniging

05-2012 binnenwerk def.indd 328

26-09-12 17:03


16/17 november 2012 Reuvensdagen (zie pagina 261). 1 december 2012 Afd.8 Helinium – workshop vuursteenbewerking. Plaats: Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. Aanvang: 10.00 uur. Informatie en aanmelding; 010 4115124 (Albert). 12 december 2012 Afd. 8 Helinium – video/DVD-films uit het Helinium-archief door Jurrien Moree.

Plaats: Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen. Aanvang: 20.00 uur. Informatie: Jurrien Moree, tel. 010 4604737. 19 december Afd. 8 Helinium – Kerstdiner: wie mee wil doen draagt zelf een (eet-of drinkbaar) steentje bij. Voor aanmelding en overleg: Hilde van Wensveen, mail hilde@vanwensveen.nl, tel. 010 4712571 of 06 25407009 en Suzanne Klüver, mail suzannekluver@hotmail.com, tel. 06 23710905.

Werk in Uitvoering Deze WIU maakt gebruik van periodieken van de afdelingen 1 - 3 - 5 - 11 - 16 - 17 - 18 en 23. Afb. 4 Op archeologische expeditie. Foto: K&C Sijtze Veldema (uit: Nieuwsbrief NoordNederland).

Nieuwsbrief, juli 2012 (Afd. 1 - Noord-Nederland) De eerste (digitale) N. vanuit een nieuw bestuur dat bestaat uit: Isabel van der Velde (voorzitter), Joop Bosch (vice-voorzitter), Fred van den Beemt (secretaris), Matthijs Brug (penningmeester), Jetze Boonstra, Martin Uildriks (website) en Klaas Bekkema. Het bestuur hoopt elk kwartaal een nieuwsbrief rond te sturen. In samenwerking met het Hunebedcentrum en de Bibliotheek van Assen stelde het bestuur

een basiscursus archeologie samen, waar specifiek Noord-Nederlandse zaken bijzondere aandacht krijgen. Met docenten als Fred van de Beemt, Harry Huisman, Stijn Arnoldussen en Theo Spek en een afsluitende excursie lijkt de kwaliteit dik in orde (info: awn@ vdbeemt.nl) (afb. 4). Lezingen en excursies voor het najaar zijn in voorbereiding. Wel waren er al archeologische expedities en lessen voor scholen in Coevorden en was de AWN aanwezig op de ‘Oertijd-

De Vereniging |

05-2012 binnenwerk def.indd 329

329

26-09-12 17:03


Afb. 5 Kerkbuurt en raadhuis van Assendelft, 1634-1898; schilderij van Saenredam? (uit: Grondspoor).

markt’ in Borger. Veel nieuws in deze keurige N.: van een educatieve IJzertijd-route in Assen-Noord via de alom bekende ‘blunder’ in Borger-Odoorn (lijkt gelukkig nog nuttig voor de wetenschap) tot een voorgenomen bezoek van de afdelingen Lek- en Merwestreek en Helinium aan Noord-Nederland. Desgewenst kunnen die daar genieten van de nieuwe attractie ‘Rolling Stones’: een hunebed8baan in Drouwenerzand. Grondspoor nr. 184, juni 2012 (Afd. 3 - Zaanstreek/Waterland) Na de Varia met onder meer informatie over de opzienbarende schatvondst uit de Bronstijd bij het Duitse Syke (Niedersachsen) constateert Menno de Boer dat het goed gaat met de afdeling: nieuwe leden, een eigen onderzoek in Assendelft, een vernieuwde website en een expositie in Jisp. Ook is de AWN aanwezig in de Werkgroep Oer-IJ en in een platform Zaanse geschiedschrijving. Elders in G. doet Menno verslag van de studiedag botmateriaal in Oudenbosch: leerzaam maar vooral voor nieuwe mensen. Leuk was de signalering van een schilderij uit 1634 van de Kerkbuurt in Assendelft, mogelijk van de hand van de in Assendelft geboren schilder Saenredam. De top van de gevel van het toenmalige raadhuis (gesloopt in 1898; afb. 5) toont een leeuwtje dat jaren in de AWNwerkplaats in het nieuwe raadhuis lag en na de verhuizing van de AWN naar het huidige onderkomen naar het Zaans Museum ging. Natuurlijk is er tegelnieuws. Alie Tromp bespreekt een vondst van Gerard Graas uit Zaandijk: een veelkleurig landschapje in ‘regence-stijl’, waarschijnlijk tussen 1820 en 1880 gemaakt in Utrecht. Ook zocht Alie in het nieuwe boek van Jan Pluis een tot dan raadselachtige tegel met een herderin zonder schapen op die een ‘genretafereel decor’ of

330

‘pleziertje in achtkant’ blijkt te zijn. Het tweedelige overzichtswerk ‘Geschiedenis van de Zaanstreek’ komt pas in november uit, maar is met een bestelkaart toch al aanwezig in G. In een bouwput in Assendelft (Dorpsstraat) vond René Lute een scherf kogelpot, twee centen van koning Willem I uit 1821 en een steengoed spinsteen uit de 17e/18e eeuw. Het merendeel van de vondsten bestond uit keramiek vanaf de 17e eeuw, maar met de nadruk op 19d-20a. Hoewel er middeleeuwse bewoning is aangetoond in deze omgeving waakt René voor te vergaande conclusies. Gerard Graas zocht door Thea Vorstman meegebrachte scherven op en het blijken scherven te zijn van een ‘Kurfürstenkrug’, rond 1600 gemaakt in Raeren. Dit type kruik was indertijd erg populair, maar komt in Nederland niet zo vaak voor. In deze G. alvast wat plaatjes van vondsten van een onderzoek door AWN’ers in Assendelft (Dorpsstraat), dat nog wordt uitgewerkt. Een lijstje meldingen van verkenningen en waarnemingen door René Lute en Gerard Graas leert dat zij goed om zich heen kijken. Op een runderbot aanwezige kriskras-groeven zijn zeer waarschijnlijk door menselijk handelen ontstaan. Gerard vond ook hout met dit soort groeven, maar vermoedt dat die door een dier zijn aangebracht. Het Profiel, juni 2012 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.) Na een verslag van een lezing over ‘Hilde’ brengt Ruud Wiggers de lezers op de hoogte van de belangrijkste resultaten van een opgraving door Hollandia archeologen in Diemen (Ouddiemerlaan). Een duidelijke huisplattegrond was er niet, maar een reconstructie bleek toch mogelijk. Alleen van de eerste 12e-eeuwse boerderij (op zijn vroegst 12b) zijn duidelijke sporen teruggevonden, van jongere boerderijen bleef door latere afgravingen weinig of niets bewaard. De oudste van de 22 munten is waarschijnlijk van Godfried, bisschop van Utrecht (1157-1178). Het lijkt erop dat de boerderijen op de terp in Oud-Diemen gespaard bleven tijdens de Allerheiligenvloed in 1170. Meer informatie: hollandia-archeologie.nl/publicaties.html. Elders in HP. veegt Ruud de vloer aan met de redactie van De Beeldenaar die volgens hem Anton Cruijsheer heel slecht informeerde over een in Diemen gevonden muntje van Floris III (12c). Ton van Bommel gaat in op de weinige stempels die op Diemense kogelpotten uit de 12e/13e eeuw zijn gevonden (afb. 6). Het zijn waarschijnlijk verschillende vormen van kruisen. De Diemense stempels wijken af van

| De Vereniging

05-2012 binnenwerk def.indd 330

26-09-12 17:03


andere in de omgeving gevonden tekens. Wellicht hadden de zeldzame potten met deze symbolen een bijzondere functie. HP. eindigt met informatie over de AWNwerkgroep Belangenbehartiging. Grondig Bekeken nr. 2, juni 2012 (Afd. 11 - Leken Merwestreek) Cor van der Esch vond in april 2011 resten van een steenbakkerij aan de Lek bij Vianen: veel bakstenen en een laag houtskool. Waarschijnlijk dateren de stenen uit de 17e/18e eeuw. Tim Hoogendijk doet verslag van een opgraving die Hollandia Archeologen in 2010 uitvoerde op de Groenmarkt te Gorinchem. Daarbij trof men in de bouwput van 7x5m een gelaagdheid aan van de Late Middeleeuwen tot de 20e eeuw. Gorinchem ontstond mogelijk vanuit een 10e/11e-eeuws hof en onder de heren van Arkel groeide het in de loop van de 13e eeuw uit tot een stedelijke nederzetting. Interessant is hoe Hoogendijk een in 1939 onder de Groenmarkt aangetroffen fundering van een mysterieus bouwwerk probeert thuis te brengen door gebruikmaking van triangulatie (driehoeksmethode). Hierdoor komt hij tot een vooralsnog hypothetische vorm van een ambitieuze, maar onvoltooid gebleven uitbreiding van het koor van de Grote Kerk, waarin de in 1939 gevonden fundamenten echter opvallend goed passen. In Hoornaar werd in maart/april 2012 aan de Lage Giessen een boerderij uit de ontginningstijd blootgelegd. De opgraving is belangrijk omdat hiermee voor het eerst in de Alblasserwaard een complete plattegrond uit de 11e/12e eeuw is gevonden en wordt uitgewerkt in een rapport. De woonheuvel blijft visueel herkenbaar door de aanleg van een rond parkeerterrein. Op de Open Dag op 7 april kwamen veel mensen een kijkje nemen. Piet Gijbels vond in december in Arkel (Arkelse Onderweg) een bronzen voorwerp. Het ‘bronsje’ weegt 9,8 gram, heeft een dikte van 3-5 mm, een lengte van 32 mm en een breedte die varieert van 17-21 mm (afb. 7). Suggesties zijn zeer welkom bij de redactie. Irmel Dolman, Cor Westra en Bep Opmeer maakten een studiereis naar Langerwehe, Raeren en Frechen, waarbij vooral de keramiek centraal stond. In mei 2012 brachten burgemeester Brok en wethouder Mos een bezoek aan de werkruimte, waarbij zij veel waardering toonden voor het goede werk van de afdeling. Ook dit keer besluit ‘Uit de periodieken’ GB. Nieuwsbrief, augustus 2012 (Afd. 16 - Nijmegen e.o.) De afdeling viert in 2013 het negende lustrum

en het bestuur nam het lofwaardige besluit tot het maken van een publicatie met daarin een selectie van mooiste vondsten van de leden. In september organiseerde de afdeling de Schervenavond die altijd druk wordt bezocht. Er kunnen voorwerpen worden getoond en er zijn deskundigen die er iets over kunnen zeggen. Ook zijn er korte presentaties. Ook deze N. vestigt de aandacht op de met Afd. 17 georganiseerde basiscursus archeologie.

Afb. 6 Stempel op een kogelpot uit Diemen (12e-13e eeuw). Foto: Ton van Bommel (uit: Het Profiel).

Convocaat, najaar 2012 (Afd. 17 - Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) Voorop het C. een als gezant van de hertog van Kleef geklede Jan Verhagen die op 12 mei in aanwezigheid van wethouder Nijland en veel AWN’ers op het Masiusplein de reconstructie van de middeleeuwse burcht van Zevenaar opende (afb. 8). Tijdens een door Verhagen geleide AWN-opgraving in 1984 kon de burcht worden gelokaliseerd. Nadien vond meer onderzoek plaats, waardoor langzamerhand een aardig overzicht werd verkregen. Toen er hier een parkeerkelder kwam, was er de gelegenheid om de burcht weer zichtbaar te maken en dat gebeurde op een voorbeeldige manier: de twee bouwfases vanaf rond 1350, de liefst 5 meter dikke muren, de ophaalbrug, een gedeelte van de voorburcht en de toren zijn alle goed te zien. De parkeerkelder sluit hier goed bij aan met informatieborden, een vogelvluchtimpressie, een dwarsprofiel door de grachten, replica’s van vondsten in vitrines en historische teksten op de muren. Een prachtig besluit van een reeks onderzoeken die niet alleen een belangrijk onderdeel van de stadsgeschiedenis aan het licht bracht, maar ook in de geschiedenis van de afdeling een belangrijke plaats inneemt. Elke maand zijn er weer interessante lezingen, maar er is ook een excursie naar Nijmegen (Valkhof/stadswandeling) en Millingen (werf van de Romeinse liburna) gepland.

De Vereniging |

05-2012 binnenwerk def.indd 331

331

26-09-12 17:03


afdelingen 15, 16, 17 en 18.

Afb. 7 Het bronsje uit Arkel in vier aanzichten. Foto: Teus Koorevaar (uit: Grondig Bekeken).

Veldwerk is er gelukkig ook. In het afgelopen halfjaar werd meegewerkt aan onderzoek in Arnhem (Hoogstedelaan), Ede (Paasbergterrein/Zandlaan) en Barneveld (centrum). Bovendien werd het hout van de opgraving in Terborg gewassen en is het hoofdgebouw van het castellum Arnhem-Meinerswijk nogmaals zichtbaar gemaakt. Om leden nog meer actief bij het werk te betrekken is een ‘pilot’-project geselecteerd met duidelijke werkzaamheden. Het project is de uitwerking en rapportage van de opgraving Ede-Diedenweg, een tweedaagse noodopgraving in 2004 onder leiding van toenmalig gemeentearcheoloog Suzanne van der A. De opgraving (nederzettingsterrein uit de Middeleeuwen) moet uitmonden in een rapport en een artikel in Westerheem. Zoiets leest een redacteur graag! Ten slotte, ook in dit najaar organiseert de afdeling een basiscursus archeologie, ook nu weer samen met Afdeling 16. De cursus staat open voor maximaal twaalf cursisten uit de

Nieuwsbrief, juni-juli 2012 (Afd. 18 - Zuid-Salland - Ijsselstreek - Oost-Veluwezoom) De AW Apeldoorn deed in april een derde onderzoek in Kootwijk (Achterste Steenberg), waar 9 meilers werden gevonden, ingemeten, gefotografeerd en bemonsterd. Een deel van de meilers was al eerder ontdekt, maar nog niet uitvoerig gedocumenteerd. De AW Lochem ging op bezoek bij de pas geleden opgerichte AW in Haaksbergen. De werkgroepen zullen elkaar op de hoogte houden van hun werkzaamheden. Archeologische nieuwtjes en informatie completeren de N., variërend van de vondst van Nederlands oudste aspergezaad in Haarlem, neolithische cannabis (ca. 2300 v. Chr.) uit de Klokbeker-cultuur bij Hattemerbroek, Caesar als goudrover tot het ietwat schimmige kasteel Sinderen bij Voorst. Hoog Soeren en Radio Kootwijk zijn aangewezen als ‘beschermd gezicht’. Het eerste is een goed bewaard esdorp, het tweede een nederzetting die ontstond ten behoeve van een zendstation (voor sommigen de ‘kathedraal’ van Kootwijk) op een bewust gekozen afgelegen locatie die daar helemaal op werd ingericht. Een nuttig rijtje exposities besluit deze N. AVKP-actueel nr. 45 (Afd. 23 - AV Kempen en Peelland) Een ruime greep uit het vele nieuws in deze A. In Eindhoven werd de grond uit de bouwput van ‘Bubble’ elders gestort om daar te worden onderzocht op de aanwezigheid van interessant vondstmateriaal. Het gaat om zo’n zeventig vrachtwagens met vooral grachtvulling van de gedempte stadsgracht. AWN’ers kunnen ook de scherven van een Romeinse

Afb. 8 Zevenaar: reconstructie van de burcht op het Masiusplein. Uiterst links een restant van de later om de burcht aangelegde wal. Foto: Jan Coenraadts.

332

| De Vereniging

05-2012 binnenwerk def.indd 332

26-09-12 17:03


nederzetting passen en plakken. Raadslid Frank Smit van Bergeijk geeft adviezen aan AWN’ers om zoveel mogelijk invloed uit te oefenen. Alleszins nuttige adviezen, omdat het archeologisch klimaat hier en daar tamelijk guur lijkt te worden. Bart Beex noemt enkele gevallen waar het niet goed ging en gaat. In Bladel gingen de handhavers (gemeentebestuur) op theevisite bij overtreders die bij de geplande uitbreiding van een recreatiepark veel dieper in de bodem gingen dan was afgesproken. De AWN had in plaats van dat theedrinken liever handhaving gezien van de tevoren expliciet vastgelegde regels. In Hoogeloon weigert de gemeente Bladel bij voorgenomen bouwwerkzaamheden aan de Hoofdstraat/Torenstraat feitelijk de wettelijk toegekende rol op het vlak van de archeologie op zich te nemen door de archeologie volledig over te laten aan de vrije werking van de markt. In Oostelbeers (gem. Oirschot) blijkt men bij een rijksmonument de bodem tot 70 cm te mogen verstoren. U merkt het: goed dat de AWN er is. Acht urnen uit de Late Bronstijd – veelal met crematieresten – die al decennialang in een vitrine in het gemeentehuis van Best staan, blijken bij nader onderzoek inderdaad uit Best af komstig te zijn en gaan terug naar een mogelijk zeer verraste eigenaar. In dezelfde vitrine bevond zich ook een ‘deurkalf’ – een horizontale dwarsregel in een kozijn tussen een deur en het bovenlicht – met een ingehakte tekst en het jaartal 1681. De balk komt uit een gesloopte schuur in Best (Kruisparkweg) en verdient een mooi plekje in een goedbezocht museum. In historische kelders aan de Markt te Helmond zijn vondsten van drie-oren-kannen uit Helmond en Eindhoven te zien. Westerheem 2012-4 (p. 256-264) verblijdde u al met een artikel over dit soort kannen uit de 16e en vroege 17e eeuw. In de Natuurwerkplaats Meerhoven is de geschiedenis van varkens, katten en honden te zien. Het Arch. Centrum Eindhoven en Helmond stelde hiervoor originele vondsten beschikbaar. AVKP’er Gerard van Kaathoven uit Schijndel ontving van zijn burgemeester een koninklijke onderscheiding voor zijn vele en diverse werk in het belang van archeologie en historie in zijn woonplaats (afb. 9). Tot het eind van 2012 is in de Eindhovense Catharinakerk een expositie te zien van het uitgebreide onderzoek naar de in 1860 afgebroken middeleeuwse voorganger van de kerk. In het najaar worden hier ook de resultaten van het onderzoek gepresenteerd.

Afb. 9 De gedecoreerde Gerard van Kaathoven. Foto: Gerard Buenen (uit: AVKP actueel).

De opgraving Best-Aarle (door Archol bv en Diachron UvA bv) is afgerond, waarna de vele sporen en vondsten worden geanalyseerd. Begin 2013 vindt een eerste presentatie van de resultaten plaats tijdens een symposium. De afdeling verzorgt nu en dan archeolopen die behoorlijk in de smaak vallen, zo ook die langs de Maashorst. A. geeft de lezers enkele aardige vakantietips, zoals een cultuurhistorische fietstocht door Eersel en een middeleeuwse kerkenroute. Leden van de afdeling maakten een excursie naar Maastricht (informatiecentrum A2) en Heerlen (stadswandeling). Ria Berkvens brengt de lezer op de hoogte van de mogelijkheden van ‘augmented reality’ (AR) op de smartphone, in dit geval vooral gericht op erfgoedinformatie. Ten slotte nieuws van de RO-groep en het bestuur. De uitspraak van de Raad van State over Eersel in het beroep van de afdeling over de vrijstelling van 50 cm voor agrarische gebieden met een archeologische verwachtingswaarde werkte helaas nog onvoldoende positief uit op het beleid van de gemeente. Hierdoor zag de afdeling zich genoodzaakt opnieuw beroep aan te tekenen tegen het besluit van de gemeente om vrijwel overal de bodem tot 50 cm vrij te geven. Ook in Uden houdt de AVKP de vinger nog stevig aan de archeologische pols. De verstoringsdiepte is in veel gemeenten in het werkgebied van de AVKP een hot item, maar hoewel het probleem zich hier al enige tijd manifesteert, is het zeker geen specifiek Brabants probleem. Ook voor andere AWNafdelingen lijkt het raadzaam in het eigen werkgebied alles rond dit onderwerp goed te volgen. Jan Coenraadts

De Vereniging |

05-2012 binnenwerk def.indd 333

333

26-09-12 17:03


- VACATURE-

Westerheem zoekt op korte termijn een:

Eindredacteur m/v Wat zijn je taken? - Je vergadert eens per twee maanden met de voltallige redactie, één keer per jaar met het hoofdbestuur en één keer per jaar met de redactieraad in Utrecht. - Je verzamelt alle door andere redactieleden of door jezelf begeleide, gecorrigeerde en geredigeerde artikelen en rubrieken (teksten en afbeeldingen) digitaal. - Je bepaalt in overleg met de andere redactieleden de inhoud van Westerheem. - Je stuurt de definitieve kopij naar de vormgever, zodat Westerheem in overleg met jou kan worden opgemaakt. - Je controleert de opgemaakte drukproeven van Westerheem en je geeft correcties op deze proeven door aan de vormgever (digitaal met behulp van Adobe Reader, of per post). - Je begeleidt de afronding in overleg met de vormgever en de drukker. - Je bewaakt de planning en zorgt ervoor dat Westerheem op tijd (zes keer per jaar) verschijnt. - Je bent aanspreekpunt voor inlichtingen over advertenties en inlegfolders. Wat verwachten we van jou? - Je hoeft geen archeoloog te zijn, maar je moet wel het verschil weten tussen de Steentijd en de IJzertijd. - Je hebt een accurate, rode pen. - Je werkt netjes en gestructureerd. - Je kunt werken met Word en eventueel met Adobe Reader. Salaris Alleen onkostenvergoeding. Maar het werk als eindredacteur levert een hoop ervaring, voldoening, dankbaarheid en plezier op, omdat je samen met andere enthousiaste en gezellige vrijwilligers – archeologen en niet-archeologen – elke twee maanden opnieuw een heel eigen tijdschrift in elkaar zet. Ook is het redactiewerk handig voor je netwerk, want je hebt veel contacten met professionele archeologen en amateurarcheologen verspreid door heel Nederland. Tijdsbesteding Je moet rekening houden met een gemiddelde tijdsbesteding van ongeveer vier uur per week specifiek aan de eindredactie van Westerheem. Belangstelling voor deze functie? Heb je belangstelling voor deze functie, stuur dan een bericht naar hoofdredacteur Akke de Vries, via redactiewesterheem@hotmail.com. Heb je vragen over deze functie, stuur dan een bericht naar eindredacteur Diteke Ekema, via eindredactiewesterheem@hotmail.com.

334

| De Vereniging

05-2012 binnenwerk def.indd 334

26-09-12 17:03


Column

Boezem Vorige zomer werd ik gevraagd om een deel van de publieksactiviteiten op me te nemen bij een steentijdopgraving in Gouda. Misschien vraagt u zich af of ik nu geen onzin begin te schrijven: Gouda, midden in het Hollandse veengebied, is weliswaar een oude stad, maar op een heel oude geschiedenis kon het toch niet bogen? Enkele verspoelde Romeinse scherven waren tot voor kort de vroegste getuigen van menselijke aanwezigheid; misschien niet in Gouda zelf, maar dan toch zeker wel in de omgeving. Gouda werkt aan zijn toekomst, wil meer inwoners en – een gelukkige bijkomstigheid – krijgt meer inkomsten uit het gemeentefonds. In de diepste polder van Nederland is een wijk gepland om al die nieuwkomers onderdak te bieden. Nu al wordt er dag en nacht gepompt om de bijna 7 meter onder de zeespiegel gelegen toekomstige bouwlocatie droog te houden. Talloze kubieke meters water moet de boezem verwerken en bij (extreme) regenval een meervoud daarvan. Nu grazen er nog koeien, wordt er gehooid en vliegen weidevogels af en aan. We hebben natuurlijk ook veel over voor de landbouw en natuur. Over boezems gesproken. Laat ik de hand maar eens in die van mezelf steken. In die diepe Zuidplaspolder, slechts 2 meter onder het maaiveld, maar op bijna 9 meter onder NAP, kwamen bij een proefonderzoek spectaculaire steentijdvondsten tevoorschijn, daterend uit de overgangsperiode van Mesolithicum naar

Neolithicum, ca. 5000 v. Chr. Botten van dieren en mensen, hout, zaden, visresten, werktuigen, alles perfect geconserveerd. Op een kleine verhoging in een oudtijds drassig landschap moet hier een klein groepje jagers, die misschien net met het boerenleven hadden kennis gemaakt, hebben gebivakkeerd. Een buitenkans voor archeologen, maar de opgraving dreigt niet door te gaan. De instortende huizenmarkt en andere bouwmarkten noodzaken tot ingrijpende wijzigingen van de oorspronkelijke plannen. Was in de bouw tot voor kort het credo weg of opruimen die archeologie, nu gaat men anders te werk. Het bouwproces wordt vertraagd en het definitieve bouwplan wordt, zoals het er nu naar uitziet, aangepast om de verwachte hoge opgravingskosten te vermijden. Wat een teleurstelling voor de archeologen, wat jammer dat de kans op spectaculaire ontdekkingen ons nu ontnomen wordt. Geen visfuiken, kano’s, fraaie artefacten en misschien wel graven, die er boven de grond hadden kunnen komen. Zonde! Dat was ook mijn eerste reactie, tot ik me realiseerde dat het verdrag van Malta juist ervan uitging dat vindplaatsen zoveel mogelijk in situ behouden zouden blijven en plannen daarop zouden worden aangepast. De kosten voor opgraven zouden de prikkel zijn om dat te realiseren. Precies zoals het zich nu in Gouda lijkt te gaan voltrekken. Kijk, zo kan het ook. Weliswaar een crisis, maar een die zo goed kan uitpakken voor de archeologie. Column |

05-2012 binnenwerk def.indd 335

335

26-09-12 17:03


AWN-lidmaatschappen A B C D E

basislidmaatschap..................................................................................................................€ 50,00 studentlidmaatschap..............................................................................................................€ 30,00 jeugdlidmaatschap.................................................................................................................€ 27,50 geassocieerd lidmaatschap....................................................................................................€ 40,00 huisgenoot-lidmaatschap......................................................................................................€ 25,00 + eenmalig inschrijfgeld.........................................................................................................€ 5,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. Opzegging vóór 1 december. Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’.

huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap).

Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofd-bestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering.

Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap.

De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten opzichte van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen

Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ge­ associeerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: Administratiekantoor J.N.A. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl

De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI).

AWN-uitgaven Bij de AWN zijn de volgende uitgaven verkrijgbaar:

prijs in € (incl. porto) leden

niet-leden

AWN-reeks 1. Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster ter Hunnepe (138 pag.’s)

12,95

16,95

AWN-reeks 2. Vingerhoeden en naairingen, uit de Amsterdamse bodem (112 pag.’s)

11,75

16,75

AWN-reeks 3. Schervengericht. Inheems aardewerk derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (167 pag.’s)

15,50

21,50

AWN-reeks 4. Poken en stoken, 100 ambachtelijke ovens (272 pag.’s)

12,50

15,00

Jubileumboek Archeologie in veelvoud. Vijftig jaar AWN (254 pag.’s)

22,95

22,95

CD-Rom met 50 jaar Westerheem (1952 -2002)

25,00

35,00

Naaldbanden voor archivering Westerheem

14,50

Losse nummers van Westerheem, voorzover voorradig en tot maximaal 5 jaar geleden, zijn na te bestellen voor € 5,00 en speciale uitgaven voor € 7,50. De uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar ING bank 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding van de gewenste titel.

05-2012 binnenwerk def.indd 336

26-09-12 17:03


Sinds 1951 zijn amateurarcheologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.

6

6 Westerheem

Westerheem - het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

AWN-leden maken geschiedenis!

jaargang 61 - december 2012

maakt t mede mogelijk ge Westerheem word atie. or Cultuurparticip door het Fonds vo AWN KENNEMERLAND

60 JAAR AWN-AFDELING KENNEMERLAND


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres A . (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda. E-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • D.N. (Diteke) Ekema (eindredacteur), Westlandseweg 97, 2624 AD Delft. E-mail: eindredactiewesterheem@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl • Ilse Scholman (redacteur), Hildebrandpad 339, 2333 DG Leiden. E-mail: ilsescholman@gmail.com • Ria Berkvens (redacteur), Polderweg 23, 5721 JE Asten. E-mail: Ria.Berkvens@kpnmail.nl Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, T. de Ridder, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2012. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: BEK Grafische Producties, Veghel ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de ledenadministratie. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Inhoud

jaargang 61 no. 6, december 2012

Voorwoord ................................................................... 337 Joost Vink en Wim Bosman De ontdekking van Velsens Vroege Bronstijd............... 338 Anneke van Assema Mijn mooiste vondst: een laat-neolithische bijl uit Haarlem.......................... 349 Hilde Vermast Een zoektocht naar het verhaal achter een tekening van Calkoen.................................................... 350 Arjen V.A.J. Bosman "... castello cui nomen Flevum".................................... 357 Hilde Vermast Mijn mooiste vondst: een speelschijfje met een verhaal................................ 370 Jan de Koning Een zandvlakte bezaaid met scherven. . ...................... 372 Hermien de Bruijn Een beschilderd graf en een schedel bij de oude Laurentiuskerk te Heemskerk....................................... 387 Erik Weber Mijn mooiste vondst: de middeleeuwse muren van kasteel Huis ter Kleef.... 391 André Numan Het archeologische onderzoek in en om de Engelmunduskerk te Velsen-Zuid........................... 392 Roel van Gulik De vuurtoren van Wijk aan Zee................................... 405 Jan Morren Waterland, van boerderij tot herenhuis....................... 409 Hermien de Bruijn Mijn mooiste vondst: een porseleinen schotel uit Westerhout....................... 418 Sandra Y. Comis en Jan Morren Een vroeg 17e-eeuwse boerderij uit Velsen.................. 419 Michel Hulst en Erik Weber Nieuw licht op oud glas............................................... 426 Wim Bosman Strandwal of geen strandwal, en wat dan nog?............ 438 Hilde Vermast Het logo van de AW(W)N. Verleden en toekomst . .... 442 LITERATUURRUBRIEKEN .......................................... 447 DE VERENIGING . ....................................................... 452 COLUMN .................................................................... 463 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . ................. 464

Foto omslag: Kleine vetro-a-fili-beker met witte strepen en een wafelbeker van dikwandig glas met een lichte grijstint, voorzien van drie rozetten. Foto: M. Hulst [Zie pag. 430]

Adressenlijst hoofdbestuur, afdelingssecretariaten en coördinatoren van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland  Hoofdbestuur Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburglaan 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: W. (Wim) Schennink, Vossenberglaan 29, 6891 CP Rozendaal (Gld), tel. 026-3610334, e-mail: Schennink-dekker@hetnet.nl Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: bosch.joop@gmail.com. INGbank 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: •R . (Ruud) Raats (graafkampen), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 033-4808181, e-mail: ruud.raats@xs4all.nl • J . (Jan) Venema (LWAOW), Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail voorzitter@lwaow.nl • PR en Communicatie: S. (Suzanne) Klüver, Chopinplein 56, 3122 VM Schiedam, tel. 06 2371 0905, e-mail suzannekluver@hotmail.com • A. (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 0765600917, e-mail: redactiewesterheem@hotmail.com •C . (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl • J.P. (Paul) van Wijk (belangenbehartiging), Reggestraat 11, 7523 CP Enschede, tel.: 053-4314041, e-mail: pw566@hotmail.com  Coördinatoren • Nederlandse Jeugdbond ter Bestudering van de Geschiedenis (NJBG): Contactpersoon: H.J. (Harmen) Spreen, De Pauwentuin 19, 1181MP Amstelveen, tel.: 020-4537021, e-mail: hspreen@xs4all.nl • Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW). Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail:secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Website: www.lwaow.nl  Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., (†), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modder­man (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. VerhagenPettinga, P. Vons (†), P.K.J. van der Voorde.  Secretariaten/contactpersonen afdelingen 01. Noord-Nederland: I.L.C.C. van der Velde, Kortenaerstraat 9a, 9726 HJ Groningen, tel 06-22677596, e-mail isabelciaceres@gmail.com 02. Archeologie Land en Water Noord-Holland Noord - ALWH-AWN: J. R. Vet, Walakker 44, 1446 GJ Purmerend, tel. 06-26024556, e-mail: jrvet@xs4all.nl 03. Zaanstreek/Waterland: M.B. de Kort, Leeghwaterstraat 1, 1541 LS Koog aan de Zaan,

tel. 075- 7712363, e-mail maybritt.vd.scheer@chello.nl. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. H.C. Vermast (secretaris), Bankenlaan 2, 1944 NM Beverwijk, tel. 0251-200897, e-mail: archeologiekennemerland@live.nl 05. Amsterdam en omstreken: W. ’t Hart, Helmholtzstraat 67-huis, 1098 LE Amsterdam, tel. 020-6936359, e-mail: w.hart@upcmail.nl 06. Rijnstreek: B. Zandbergen, Archeonlaan 1A, 2408 ZB Alphen aan den Rijn e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: D.C. Bakkenes, A. Duykstraat 8, 2582 TK Den Haag, tel. 070-3507159, e-mail: dcbakkenes@gmail.com 08. Helinium (Waterweg Noord): H. van Wensveen, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail helinium@vanwensveen.nl 09. Noord-Holland Noord: J.W. van Rossum Nassauplein 58, 1815 GV Alkmaar, tel. 072- 5157122 – 0642853944, e-mail javaros@hetnet.nl 10. Zeeland: A.T. Dieleman-Hovinga, Terneuzensestraat 64, 4543 RR Zaamslag, tel. 0115-431547, e-mail: aukjetjitske@hotmail.com 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: K. Dijkstra, Waalstraat 27, 3522 SB Utrecht, e-mail: karliendijkstra@casema.nl 13. Naerdincklant - Archeologie Gooi- en Vechtstreek (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 0356834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl homepage: http://www.naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): W.C. van Vliet, Hoochbeen 12, 3905 WJ Veenendaal, tel. 0318-784046, e-mail: awn.afd14@gmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: L.H.W. ten Hag, Lorkenstraat 14, 6523 DR Nijmegen, tel. 024-6776168, e-mail: lhwtenhag@planet.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: J. Kleinen, Stiggoor 58, 7241 LB Lochem, tel. 0573-253094, e-mail: j.kleinen@hetnet.nl 19. Twente: K. de Rooij, Acacialaan 24, 7611 AR Aadorp, e-mail: AWN-19twente@hotmail.nl 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Dhr. J. Boes, Normandieplein 6, 8303 HA Emmeloord, tel. 0527-699113, e-mail: janboes@online.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.­ac.be­/u/­overveld/archeology/ awn22.html,e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: W. van Vegchel, Deken van Somerenstraat 6, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte tel. 040-2386592, e-mail awnafdeling23@online.nl 24. Midden-Brabant: Deze afdeling is voorlopig aangehaakt aan afd. 23. Zie daar het contactadres.


Voorwoord

De afdeling Kennemerland bestaat 60 jaar en daarom ontvangt u deze dubbeldikke Westerheem, gewijd aan Kennemerland. Enkele verhalen lagen ongeveer klaar, wat oude opgravingen konden worden uitgewerkt en er was een artikel over een recente opgraving waar AWN’ers assisteerden. We hebben geprobeerd alle perioden aan bod te laten komen en de behandelde opgravingen zijn verdeeld over de vele landschapstypen in ons werkgebied: duinen, strandwallen, stadsen dorpscentra op die strandwallen en het lage poldergebied. Het kaartje met de legenda geven u een indruk van wat u kunt verwachten aan onderwerpen. Tot de oprichters van de afdeling in 1952 behoorden H.J. Calkoen en C. Roodenburg. Calkoen was al vanaf de jaren ’20 van de vorige eeuw actief in zijn woonplaats Driehuis en omgeving. Het Spanjaardsbergje in Santpoort en de bouwput van de Velsertunnel waren locaties waar hij veel vond. Beide vindplaatsen speelden een rol in het ontstaan van de AWN. In de eerste jaren van de afdeling waren leden individueel actief met graven en het doen van waarnemingen, en er waren lezingen. Binnen de afdeling waren er aanvankelijk vier werkgroepen; nu zijn er drie werkgroepen actief. In 1961 ging de Archeologische Werkgroep Hoogovens van start onder aanvoering van A.J. Schotman. In 1992 is deze werkgroep gefuseerd met de Archeologische Werkgroep Velsen die in 1968 door P. Vons was opgericht. Vanuit de werkgroep Hoogovens startte in 1962 Th. Luijpen de Archeologische Werkgroep BeverwijkHeemskerk. Tenslotte ging in 1970 J. Schimmer met de Archeologische Werkgroep Haarlem aan de slag. Het gebied van de afdeling Kennemerland is rijk aan bewoningssporen uit het

verleden. De werkgroepen hebben veel bijgedragen aan het blootleggen, documenteren en publiceren daarvan. In dit jubileumnummer komen de resultaten van oude en recente opgravingen aan bod. Door het gewijzigde bestel zijn de ‘wilde’ graafjaren voorbij. Gelukkig blijft er voor vrijwilligers nog veel te doen: uitwerken van oude opgravingen (en publiceren!), meedoen aan opgravingen, af en toe boren, waarnemingen verrichten en graven na een negatief selectiebesluit, fungeren als informatiebron en uitvoeren van educatieprojecten.

Legenda 1. Verbreding Noordzeekanaal, Oud-Velsen 2. Jansweg Haarlem, nabij het station 3. Vindplaats 31, Hoogovens, Velsen 4. a. Wijkertunnel, Romeins,Velsen 1 4. b. Velsertunnel, Romeins Velsen 2 4. c. Velserbroek B6, Romeins Velsen 3 5. Spanjaardsberg, Santpoort-Noord 6. G root Olmen, Bloemendaal 7. St. Laurentiuskerk, Heemskerk 8. H uis ter Kleef, Haarlem 9. a. Engelmunduskerk, Oud-Velsen 9. b. Ruïne van Brederode, Santpoort-Zuid 10. Vuurboet, Wijk aan Zee 11. Buitenplaats Waterland, Velsen-Zuid 12. Westerhout, Beverwijk 13. Vindplaats 105, Hoogovens, Velsen 14. Breestraat, Beverwijk 15. Driehuis, strandwal 16. Waterlooterrein, Driehuis

Ik wens u veel leesplezier. Roel van Gulik voorzitter AWN-afdeling Kennemerland Voorwoord |

337


De ontdekking van Velsens Vroege Bronstijd Joost Vink en Wim Bosman1

Vaak duurt het enige tijd voordat er over een archeologisch onderzoek wordt gepubliceerd. Soms duurt het zo lang dat het niet meer de moeite waard lijkt. Dit is echter niet het geval bij het onderzoek uit 1969 aan de Stationsweg in Velsen. Ook na ruim 40 jaar is het oude conceptverslag, dat nooit het daglicht mocht zien, een indrukwekkend rapport over een opmerkelijke inspanning. De amateurs van toen waren ontdekkers ĂŠn serieuze onderzoekers. Hun resultaten waren zo bijzonder dat ze nog altijd van belang zijn voor onze kennis over de Vroege en Midden Bronstijd in de West-Nederlandse kuststreek.

Afb. 1 Plattegrond met vereenvoudigde topografie en de locatie van de profielen en werkputten. Voorafgaand aan en tijdens het wegbaggeren van de zuidelijke oever van het Noordzeekanaal ter hoogte van Velsen lukt het de AWN-leden om vele honderden meters bodemprofiel te documenteren en delen van een gebouw uit de Bronstijd op te tekenen. Tekening: Wim Bosman.

338

|

De ontdekking van Velsens Vroege Bronstijd


In de eerste helft van de vorige eeuw waren nog amper sporen uit de Vroege en Midden Bronstijd gevonden aan de WestNederlandse kust. In de zestiger jaren werden echter kort na elkaar een aantal belangrijke vindplaatsen ontdekt: in 1959 bewoningssporen van de Hilversum-cultuur in Vogelenzang (20 km zuidelijk van Velsen) en in 1960 in Den Haag.2 Dit werd in 1962 gevolgd door de spectaculaire vondst van Monster-het Geestje, met profielen van cultuurlagen van het Neolithicum tot de Middeleeuwen.3 In 1967 schreef Calkoen: “Dat b.v. in Velsen nog geen vondsten bekend zijn uit de vroege Bronstijd (…) kan louter toeval zijn”.4 In die tijd werd aangenomen dat het dorp Velsen, in dit deel van Noord-Holland de oudste woonkern, was gelegen op één van de strandwallen waaruit de kust van Holland is opgebouwd. Toen in 1969 het Noordzeekanaal werd verbreed, moest het noordelijke deel van het dorp verdwijnen. De AWN-werkgroep Velsen zag dat als een optimale gelegenheid om te onderzoeken welke sporen van vroege bewoning in de ondergrond van het dorp aanwezig waren. In het deel van het dorp dat zou verdwijnen werd een aantal putten gegraven, maar het gezochte werd niet gevonden. Pas toen men westelijk van het dorp de putten 7, 8 en 9 groef, kwam men een cultuurlaag tegen met ploegsporen. Aanvullend booronderzoek wees naar de overkant van de Stationsweg, richting het Noordzeekanaal. Daar deed vervolgens de werkgroep onder supervisie van drs. Van Regteren Altena van de toenmalige Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) onderzoek. Drijvende kracht binnen de werkgroep was de toenmalig voorzitter en later AWN-erelid Piet Vons. Zowel de oude als de nieuwe kanaaloever werden onderzocht, evenals een aantal daartussen gelegen werkputten. Er is opgegraven van oktober 1968 tot mei 1970. Een conceptverslag werd gemaakt in april 1971, maar het is nooit gepubliceerd met als gevolg dat de vindplaats nauwelijks bekend is. Dat is jammer, want het was een onderzoek met bijzondere resultaten en bovendien met een omvang die

voor de toenmalige vrijetijdsarcheologen uitzonderlijk was. Samen met de gedegen aanpak is dit reden genoeg om het verslag alsnog te presenteren, juist bij gelegenheid van dit jubileumjaar voor onze afdeling. Hieronder volgt een samenvatting van het verslag en kort iets over publicaties over het vondstmateriaal die wél zijn verschenen. Daarna zetten we één en ander nog in het licht van de kennis van nu. Samenvatting van: Velsen ‘Noordzeekanaal’, Verslag van april 1971 Door Rijkswaterstaat werd een 5 m diepe sleuf gegraven om de nieuwe kanaaloever ‘droog’ aan te leggen, onder bemaling. Van de noordzijde van de sleuf kon een profiel van 400 m lengte getekend worden, zie doorsnede A2-AA1 in afbeelding 1. Ten westen van het dorp Velsen, van A2 tot A, loopt duidelijk aanwezig een 440 m brede strandwal ZW-NO gericht, met daaronder vele lagen schelpen oplopend van west naar oost. De strandwal bestaat uit lagen schelpen en stuifzand. In een enkel geval werden gesloten Cardiumschelpen gezien (kokkels), wat wijst op afzetting onder directe invloed van de zee. Een 14C-datering geeft aan dat de strandwal rond 2300 voor Chr. werd gevormd (afb. 2 en 3).5 De top van de strandwal bleek weggestoven en slechts hier en daar waren depressies met humeuze lagen bewaard gebleven. Westelijk van de strandwal, bij A2, was alleen een compacte ijzertijdlaag die steil naar beneden liep tot in een harde veenlaag beneden. Aan de oostzijde bevond zich een stapeling cultuurlagen die naar het oosten toe steeds dieper lag (vanaf A richting A1). Uit het profiel werden hier en daar vondsten geborgen en ploegsporen vastgesteld. Bij +220 m betrof dat Hilversum-cultuur: aardewerk met onder andere nagelindrukken en touwversiering aan de binnenkant. Bij +295 m werd een deel van een Laren-pot geborgen (afb. 4). De onderste humeuze laag is niet gedateerd omdat daarin geen bewoningssporen zijn gevonden. Toch is waarschijnlijk vrij spoedig na 2300 v. Chr. de eerste bewoning begonnen, want dicht boven de laatste schelplaag liggen de eerste bronstijdlagen: eerst een Wikkeldraad-laag en daarboven een laag met Hilversum/DraDe ontdekking van Velsens Vroege Bronstijd

|

339


Afb. 2 Profieltekening van de Nieuwe Oeversleuf langs het Noordzeekanaal, van A tot A1. Zeer sterk overhoogde versie van de in 1969 door de AWN-leden opgetekende bodemdoorsnede in de verhouding van 1:50, vanuit het oude Dorp Velsen richting het pontveer bij IJmuiden. Als gevolg van het samendrukken wordt het ruim 400 m lange profiel in één oogopslag afleesbaar. Het nadeel dat kleine reliëfelementen teveel nadruk krijgen, valt daartegenover weg. Ter vergroting van de beleving zijn binnen de betreffende zones de bewerkingssporen zelf niet op schaal overgenomen. Tekening: Wim Bosman. kestein-kenmerken. Naar het oosten gaan de Bronstijd-lagen ter hoogte van het dorp Velsen over in een compacte veenlaag. Het noordelijke deel van het dorp ligt dus niet op een strandwal, zo werd geconstateerd. De lagen waren in de richting van de strandwal veelal afgetopt door verstuiving (afb. 5 en afb. 6). Wellicht heeft dat mede veroorzaakt dat de lagen 4, 5 en 6 nog niet eerder waren vastgesteld in de gemeente Velsen. Het profiel van de oude kanaaloever (lijn C-C1 in af b.1) lijkt sterk op profiel A-A1, waarbij de ijzertijdlaag slechts plaatselijk aanwezig is en dan voorkomt tot maximaal 70 cm beneden maaiveld. De eerste put tussen de oude en de nieuwe kanaaloever was put 13. Daar is de Larenlaag onderzocht. Dit leverde weinig vondsten

340

|

De ontdekking van Velsens Vroege Bronstijd

op, maar de mens was duidelijk aanwezig geweest, want de onderkant van de laag bestond volledig uit ploegsporen (afb. 7). Put 14 betreft de 3 m diepe ruimte die gegraven was rond een bunker om die te kunnen opblazen. In de noordoost-hoek kwam een 4 m lang stuk van een Wikkeldraad-laag vrij van 25 cm dikte. De bovenzijde werd omschreven als ‘zwartgeblakerd’ en er waren hoefindrukken van vee. Gevonden werd aardewerk met Wikkeldraad-versiering, bewerkt bot, een vuurstenen schrabber en dito pijlpunt (afb. 8). Put 15 is onderzocht volgens de kwadrantenmethode. Aan de onderzijde van de Wikkeldraad-laag werden ploegsporen gevonden, evenals een intrigerend benen voorwerp: het ‘Sieraad van Velsen’. Verder werden talrijke scherven met wikkeldraadversiering gevon-


den (afb. 9a en 9b). De plaats van put 18 werd gekozen met behulp van booronderzoek, zoekend naar een plaats waar de Hilversumlaag boven het grondwaterniveau zou zijn (afb. 10). In het vlak werden bovenin de Hilversum-laag ploegsporen gevonden en enkele centimeters lager in dezelfde laag kwamen paalsporen tevoorschijn (afb. 11 en 12). In dat vlak bevonden zich ook kuilen met vetachtige leem, as en houtskool. De paalsporen waren circa 45 cm diep, eindigden in een punt en maakten duidelijk deel uit van een huisplattegrond. Onderin één van deze paalkuilen bevond zich een fraaie benen priem; wellicht een bouwoffer? In een kuiltje werden bij elkaar relatief veel vuursteenafval, twee pijlspitsen en een aantal schrabbers gevonden; een vuursteenwerkplaats? Verder werd veel bot gevonden in goede conditie, waaronder talrijke bewerkte stukken. Een aantal pijpbotten van geit of schaap was kennelijk met behulp van een draad doorgesneden. Deze werden beschouwd als kralen. In de Hilversum-laag van put 18 werden vier barnstenen kralen gevonden, evenals negen halffabrikaten dan wel reststukjes barnsteen. Uit deze vondst viel op te maken dat eerst een ruw stukje barnsteen werd doorboord, en de kraal werd pas daarna geslepen. Opmerkingen bij het verslag Hoewel in het verslag wordt gesproken over het tekenen van een profiel van 400 m, was de totale onderzochte lengte van de nieuwe kanaaloever uiteindelijk 920 m. Het westelijk deel bestond uit de afgetopte strandwal, met een breedte van 440 m. Deze is schaars gedocumenteerd en op afbeelding 1 weergegeven door een onderbroken lijn. De putten ín het dorp Velsen (putnummers 1-6; 10-12; 16) toonden volgens het verslag geen archeologische lagen of vondsten van belang. Logboekaantekeningen over de putten in het dorp spreken evenwel van humeuze lagen en scherven: “diepte circa 2 m en waterniveau”. Het profiel A-A1 van de nieuwe kanaaloever snijdt door het dorp heen. Op circa 3 m diepte, dus dieper dan de aangelegde putten, waren de oude cultuurlagen waarschijnlijk wel aanwezig.

Het verslag bevat vijftien pagina’s vondstenlijsten. Helaas is het bijbehorende tekeningenbestand niet meer compleet en zijn de bijschriften van sommige dia’s en foto’s afwezig of ontoereikend. De afbeeldingen 1 en 2 zijn bijvoorbeeld voor deze publicatie nieuw gemaakt. Dat het verslag niet is afgemaakt noch is gepubliceerd, heeft mogelijk te maken met tijdgebrek: er werden Romeinse vondsten gedaan in 1970, een aantal leden vormde in 1971 de Werkgroep Haarlem, en daarbij kwam in 1972 ook nog de ontdekking van de Romeinse haven van het castellum Flevum. Het opgraven en uitwerken hiervan nam meer dan een decennium in beslag. De opgraving aan de Stationsweg is overigens wel gemeld in Westerheem, terwijl de opgraving nog gaande was.6 In die melding wordt de vergelijking gemaakt met Monster-het Geestje. Tevens wordt er uitgebreid melding van gemaakt in Jaarboek 1969 Haerlem en verschenen er artikelen in de regionale dag- en weekbladen.7,8 In 1927 vond Calkoen in zijn achtertuin te Driehuis een aantal scherven, waaronder een scherf met een versierde stafband en daarboven nagelindrukken.9 In 1962 wordt in Westerheem Hilversum-aardewerk uit Velsen genoemd.10 Dat ging waarschijnlijk over hetzelfde materiaal. Bij het leggen van een gasleiding 1 km zuidwestelijk van de opgraving Stationsweg is in 1966, dus zeker twee jaar eerder, een aantal woonlagen gezien in het profiel.11 De onderste laag bevond zich op 3 m onder

Afb. 3 Detail van tekening uit 1969 van profiel doorsnede A-A1. Tekening: Archief AWV.

Afb. 4 Laren-pot, 16,5 cm hoog uit het kanaaloeverprofiel bij 295 m. Foto: Archief AWV.

De ontdekking van Velsens Vroege Bronstijd

|

341


Afb. 5 Het kanaaloeverprofiel bij 104 m. Foto: Archief AWV.

het maaiveld en werd gedateerd op 1200 v. Chr. Bij het leggen van wederom een gasleiding, nu 1 km ten zuidwesten van de Stationsweg in 1970, is daadwerkelijk een flink aantal vondsten gedaan uit de Midden-Bronstijd, waaronder Hilversumaardewerk, een bronzen priem en naald, en ploegsporen.12,13 Ook werd mogelijk laat-neolitisch ‘klokbekerachtig aardewerk’ gevonden. Het is opmerkelijk dat deze waarnemingen niet zijn betrokken

Afb. 6 Ideaalprofiel bij 104 m. Tekening: Archief AWV.

342

|

De ontdekking van Velsens Vroege Bronstijd

bij het verslag van april 1971. Op een eerdere versie van afbeelding 3 stond nog ‘Elp’ in plaats van ‘Laren’. Tijdens de opgravingen is een scherf die eerder als ‘Hilversum’ werd beschouwd als ‘Hoogkarspel’ betiteld door een specialist. Bij deze opgraving was er dus enerzijds een grote behoefte aan het toeschrijven van bodemlagen aan een periode en anderzijds onduidelijkheid over de typologie van aardewerk uit de Vroege en Midden Bronstijd. Uitgangspunt in die tijd was de cultuurhistorische benadering, waarbij een aardewerktype direct verbonden werd aan een bevolkingsgroep. In de archeologie schreef men over migratie van volkeren en zelfs over verschillen in schedelvorm.14 Men probeerde dit aan te tonen met de typochronologie van aardewerk. Het verslag over de Stationsweg heeft het welgeteld tweemaal over bevolkingsgroepen, maar verder wordt met geen woord gerept over migraties, laat staan etniciteit. Publicaties over het materiaal van de opgraving De barnsteenvondsten en de aanwijzingen voor de fabricagetechniek van kralen daaruit zijn beschreven in Westerheem in 1970.15 Dit was dus vóórdat het opgravingsverslag is gemaakt. De gedetailleerde beschrijving van het maken van barnstenen kralen brengt ons dicht bij de mensen die drieëneenhalf millennium geleden aan de kust woonden. Bovendien is het een overtuigend bewijs voor de lokale productie van barnstenen kralen. In 1972 verscheen in Westerheem een artikel van werkgroeplid Van IJzendoorn over de interpretatie van het eerder genoemde benen voorwerp dat een ‘hanger’ werd genoemd en bekend werd als het ‘Sieraad van Velsen’ (afb. 13).16 Het leverde twee reacties op in Westerheem.17,18 Vanzelfsprekend werd het ook beschreven door Clason, zie hieronder. De discussie is nog eens samengevat in 1978 in een artikel over min of meer gelijkende ‘dubbele ringen’ uit heel Europa.19 Het vraagstuk is niet opgelost, hetgeen met name wordt veroorzaakt door een


Afb. 7 Ploegsporen Laren-laag in put 13. Foto: Archief AWV.

Afb. 8 De groep werkt in put 15. Foto: Archief AWV.

gebrek aan tegen-‘hangers’. In 1974 verzorgde Clason een publicatie over het botmateriaal van de Stationsweg.20 De goede conditie van het bot schreef zij toe aan de kalkrijkheid van de zandgrond. De voorwerpen bleken zo bijzonder dat er in Nederland weinig vergelijkingsmateriaal was. Zo kenden de geweispatels en de ribpunten vooral een parallel in de Pfyner-cultuur uit Zwitserland, van 3000-2500 v. Chr. De holle priemen van schaap of geit leken volgens Clason op die van de Strijdhamercultuur (tegenwoordig Enkelgrafcultuur). De cilindrische voorwerpen van schaap of geit waren typisch voor Velsen en leken enigszins op voorwerpen uit Gotland of Servië. De ‘handvatten’ leken op priemhandvatten uit de IJzertijd in het Nederlandse terpengebied. De benen schijfjes hadden daar ook parallellen volgens Clason. Aan de dubbele ring (de benen ‘hanger’) kon niet overtuigend een functie worden toegekend, dus een gebruik als sieraad bleef een mogelijkheid. De beitel leek op de laat-neolitische exemplaren van Zandwerven en Tjonger. Clason meende dat de collectie van Velsen paste in de laatneolitische en vroege bronstijdtradities van Centraal en Noordwest-Europa.

Dienst (RGD) onderzochten (bio)stratigrafisch delen van de vrijkomende profielen. Hiervan is verslag gedaan tijdens het afscheidssymposium van Van Regteren Altena bij de ROB in 1995. De voordrachten zijn gepubliceerd, waarbij ook de waarnemingen langs het Noordzeekanaal worden behandeld. De comfortabele lengte van de ontsluitingen, met dezelfde oost-west strekking als de kustontwikkeling, maakte het mogelijk om praktisch alle landschappelijke eenheden van het toenmalige kustduingebied te karakteriseren. Aan de westzijde bevonden zich de strand- en duinafzettingen, behorend tot de eerder genoemde strandwal. De radiometrische datering van kokkelschelpen uit een stormvloedniveau in de duinvoet dateerde het westelijke deel van de strandwal zoals bovenvermeld op circa 2300 v. Chr. Dat dit type schelprijke lagen tijdens stormcondities tot ten minste 2 m hoger dan gemiddeld hoogwater werd afgezet, maakt duidelijk met welk natuurgeweld de toenmalige kustbewoner bij tijd en wijle werd geconfronteerd. Tegen de tijd dat de bewoning in de Bronstijd goed op gang kwam, had de kustlijn zich al vele honderden meters verder zeewaarts verlegd. In de lithologische beschrijving van de depressievullingen aan weerszijden van de strandwal is in de laagst gelegen delen steeds sprake van meer of minder zandhoudende gyttja’s. Deze meerafzettingen zijn voornamelijk opgebouwd uit orga-

Geologische evaluatie Ook vanuit de geologische wereld kregen de ontsluitingen aan de kanaaloever aandacht. Pollendeskundigen Zagwijn en De Jong van de toenmalige Rijksgeologische

Afb. 9 Wikkeldraadscherven, vermoedelijk uit put 15. Breedte a. 35 mm, b. 42 mm. Foto: Archief AWV.

De ontdekking van Velsens Vroege Bronstijd

|

343


Afb. 10 Profieltekening put 18. Vakken B tot en met H zijn elk 2 m breed. Tekening: Archief AWV.

344

|

nisch materiaal dat als sediment is bezonken. In de frequent met duinzand overstoven oeverzones is naast de reguliere begroeiingniveaus ook veenvorming vastgesteld. In de overgangszone naar de aanvankelijk meer dan 3 m hoger opgestoven strandwal werden deze organische stoffen door vermenging met het zand tot teelgronden omgezet. Dit is in praktisch elke onderscheiden bodemlaag geconstateerd. Desondanks valt op dat er naar verhouding weinig ‘akkers’ met heuse ploeg-, hak- of spitsporen worden vermeld. Ook de foto’s laten veelal lagen zien die weliswaar rijk zijn aan vondsten, maar slecht of zelfs niet zijn gehomogeniseerd. Het is daarmee zeer aannemelijk dat het hier boerenerven betrof, arealen met relatief veel menselijke activiteiten en betreding, en met frequent enige lichte overstuiving, doch zonder doorwoeling om tot teellagen te komen. De huisplattegrond uit het ‘Hilversum-niveau’ is exemplarisch voor deze zone. Incidentele karrensporen, toentertijd weliswaar niet als zodanig herkend, completeren het primaire beeld van de menselijke ingrepen in het door de natuur klaargelegde landschap. Een landschap dat tegelijkertijd dankzij én ondanks het reliëf de toenmalige agrarische bevolking ruim voldoende kansen bood om een bestaan op te bouwen. In tekeningen en op foto’s wordt onder de term ‘discordantie’ ruim aandacht gegeven aan erosieniveaus. Dit spreekt voor

De ontdekking van Velsens Vroege Bronstijd

zich, want wanneer winderosie heeft toegeslagen wordt juist in een profiel duidelijk wat er voorgoed aan landschaps- en bewoningsrelicten is verdwenen. De erosievlakken treden met name op rond NAP en konden vaak over tientallen meters worden vastgesteld. Zagwijn geeft in zijn 600 m lange profieltekening een over de volle lengte doorlopend erosievlak weer, dat zich bevindt tussen circa 0,10 en 1,20 m +NAP. Uit de verslagen wordt dus duidelijk hoezeer winderosie deel uitmaakt van de kustgenese. Dat dit grote consequenties had voor het al dan niet preserveren van de prehistorische bewoningsgeschiedenis spreekt voor zich.21 Hierbij is het goed zich ten minste twee zaken te realiseren. Ten eerste was in het kustduingebied de mens zelf een belangrijke factor bij het op gang komen van erosie.22 Ten tweede pakte het onlosmakelijk met erosie verbonden stuiven uitermate positief uit, zowel voor preservering door het toedekken van het voorgaande landschap, als voor het aanreiken van een nieuw niveau in het landschap, een niveau dat na begroeiing zorgde voor een afzonderlijke landschappelijke laag waarin opnieuw bewoningssporen konden achterblijven. Erosie van de top van de beschermende strandwal zorgde daarmee voor een frequente verjonging van het ‘achterliggende’ landschap met als gevolg een sterk toenemend oplossend vermogen, wat gunstig is voor het ontra-


felen van de bewoningsgeschiedenis. Ondanks de dreiging van overstuiven en/ of vernatten zal voor de toenmalige bewoners de algehele vormingswijze van het landschap niet de eerste aandacht hebben gevraagd. Belangrijk was of in het geëxploiteerde landschap de voedselvoorziening was gewaarborgd, de gezondheid in het geding kon komen en of de opstallen niet voortijdig wegrotten. Vanzelfsprekend speelde dus de waterhuishouding – en in samenhang daarmee het reliëf en het bijbehorende grondwaterpeil – een hoofdrol. Het is ook daarom van belang om het profiel van het Noordzeekanaal te spiegelen aan vindplaatsen uit de nabijheid. Dit is echter niet de plaats om daar uitvoerig op in te gaan.23 Om toch enigszins een kader te bieden, zetten wij in de volgende paragraaf de meest in het oog springende vindplaatsen kort op een rij. Archeologisch kader Twee km zuidoostelijk van de Stationsweg werden later in de jaren ’70 drie grafheuvels uit de Bronstijd gevonden, inclusief aardewerk met wikkeldraadversiering.24 Op circa 3 km zuidzuidoostelijk van de Stationsweg, in Velserbroek, werden eind jaren ’80 en in de jaren ’90 veel vondsten gedaan uit onder meer de Bronstijd.25 Hieronder ook een grafheuvel die in aanleg uit de overgang van het Neolithicum naar de Bronstijd stamt, en kennelijk de

hele Bronstijd door tot ver in de IJzertijd een rituele functie in het landschap vervulde.26 Verder zijn uitgestrekte akkercomplexen gevonden met de bijbehorende huisplaatsen, graven, karrensporen, enzovoorts. De vondst van een uit Scandinavië afkomstige bronzen bijl, haarsieraden van goud uit oostelijk Europa en een bronzen rapier (slank type zwaard) tonen de welvaart van de toenmalige bewoners, iets van de maatschappelijke hiërarchie, alsmede de deelname aan een zeer verreikend handelsnetwerk. Inmiddels is ook in het gebied tussen de Stationsweg en Velserbroek een betekenisvolle nederzetting aangetoond. Een met akkerarealen omgeven en gedurende de metaaltijden bewoond laag duin kreeg in het terrein dat bekend staat als Middeloo de status van beschermd archeologisch rijksmonument.27 Het terrein heeft net als de hier besproken kanaaloever een bodemopbouw die wordt gekarakteriseerd door een semi-permanente bewoning die met enige frequentie wordt onderbroken door fasen van verstuiving. Ook onder grote delen van het aangrenzende Driehuis bewaart de bodem de restanten van voormalige bewoonde landschappen uit de Bronstijd. Tijdens rioolvervanging in de jaren ’90 zijn in deze Velsense woonkern uitgebreide akkerarealen waargenomen en werden enkele nederzettingen doorsneden. Het

Afb. 11 Vlaktekening put achttien met paalsporen. Elk coördinaatvak meet 2 x 1 m. Tekening: Archief AWV.

De ontdekking van Velsens Vroege Bronstijd

|

345


betreft ook hier valleien in de Oude Duinafzettingen. In een publicatie over de vindplaatsen van de Enkelgrafcultuur nabij Hoogwoud (West-Friesland) zijn barnstenen kralen en halffabrikaten afgebeeld die sterk lijken op de Velsense vondst.28 Ook zijn benen priemen gevonden die sterk lijken op die van Velsen.29 Dit laatste is in lijn met de opmerking van Clason over de gelijkenis met de Enkelgrafcultuur. Ook haar opmerking dat de benen beitel lijkt op die van Zandwerven past hierbij, want dat betreft eveneens de Enkelgrafcultuur.30 Bijzonder hieraan is dat de datering van Hoogwoud 2900 v. Chr. is: een gat van 1000 jaar. We zien hier een overeenkomst in archeologische cultuur die in het aardewerk niet bestaat als gevolg van de vele ontwikkelingen in techniek, vormen en decoraties. Dit past in het actuele beeld van continue bewoning van West-Nederland – al vanaf het Neolithicum – op de drogere landschapselementen zoals strandwallen, kwelderwallen en kreekruggen, zowel direct langs de kust als in bijvoorbeeld West-Friesland. Het is al lang bekend dat de kenmerken van een enkele scherf niet altijd voldoende zijn om een bodemlaag te dateren of om een archeologische cultuur vast te stellen. Dat de vindplaats Stationsweg die duidelijkheid wel verschafte, zoals is bevestigd door 14C-dateringen, zegt veel over de kwaliteit van de laagopbouw en de daar-

Afb. 12 Hilversum-scherf met kwartsverschraling en zigzag touwversiering. Hoogte 76 mm. Foto: Joost Vink.

346

|

De ontdekking van Velsens Vroege Bronstijd

in bewaarde vondstcomplexen. Samen met nabijgelegen vindplaatsen, zoals onder meer te Driehuis en Velserbroek, toont het de indrukwekkende archeologische potentie aan van het West-Nederlandse strandwallen- en kustduingebied. Bovendien demonstreert de vindplaats ondubbelzinnig het verschil in archeologische potentie tussen de kruin van een strandwal en diens flank, met name aan de lijzijde. Praktisch elk reliëfelement biedt een hoger preservatie-potentieel aan de flank dan op de top. In ons kustduingebied komt daar de bonus bij van aantrekkelijke luwte voor plant, dier en mens én – voor de onderzoeker eeuwen later – het alles en steeds opnieuw toedekkende stuifzand. In dit licht bezien verdient de momenteel fungerende Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) een fundamentele herwaardering. Slotwoord De vondst van sporen van bewoning uit de Vroege en Midden Bronstijd in Velsen kwam op zich genomen niet als een verrassing. Wel was het voor het westelijk kustgebied in de jaren ’60 van de vorige eeuw opmerkelijk en nog altijd zijn hier weinig van dit type vindplaatsen onderzocht. Het zijn dan ook in de eerste plaats de schaal en de wijze van aanpak door de toenmalige vrijetijdsarcheologen die onze aandacht en bewondering verdienen. Het door de AWN-leden ‘geopende venster’ op twee millennia bewoningsgeschiedenis bestaat voornamelijk uit profielanalyse. Het in vlakken opgraven kon door gebrek aan middelen en tijd niet optimaal worden uitgevoerd. Desondanks kon een flink deel van een huisplattegrond worden gedocumenteerd en werd ontrafeld hoe ter plaatse barnstenen kralen zijn vervaardigd. Ook het vele bewerkte bot, waaronder de benen hanger, maakt de documentatie bijzonder en daarmee waardevol. Door de systematische aanpak en de, gezien de omstandigheden, gedegen documentatie biedt het onderzoek een buitengewoon inzicht in de samenhang tussen de landschappelijke evolutie en de bewoningsgeschiedenis van het West-


Nederlandse kustgebied. Samenvatting In 1996 werd een archeologisch onderzoek uitgevoerd in Velsen, een plaats in Nederland aan de Noordzeekust. Een 900 m lange doorsnede van het oude duinlandschap dwars op de kustlijn werd onderzocht. Dichtbij de doorsnede werd een aantal werkputten gegraven. Er werden sporen van menselijke bewoning gevonden uit de Vroege en de Midden Bronstijd, waaronder ploegsporen en paalsporen. Onder de vondsten waren aardewerkscherven (wikkeldraad, Hilversum en Laren), benen priemen, geweibijlen, vuurstenen gereedschap en barnstenen kralen. Zeer bijzonder is dat de lange doorsnede een duidelijk beeld geeft van winderosie en de resulterende opbouw van zandlagen, die op een indrukwekkende manier zorgde voor preservering van de geologische en de archeologische geschiedenis van de vindplaats. Summary In 1969 an archeological investigation was carried out in Velsen, a town in the Netherlands on the North Sea coast. A 900 m long section of the old dune land­ scape transverse to the coast line was investigated. Close to the section a number of trenches were dug. Traces of human occupation were found dating from the EBA and the MBA, among which were plough marks and postholes. Among the finds were pottery sherds (barb wire, Hilversum and Laren), bone awls, antler axes, flint tools and amber beads. Uniquely, the long section gave a clear view of wind erosion and the resulting build up of layers of sand, that has preserved the site’s geological and archeological history in a stunning way. Bankenlaan 2 1944NM Beverwijk joost.vink@hetnet.nl Wüstelaan 77 2082 AB Santpoort-Zuid wjbosman@xs4all.nl

Afb. 13 Het ‘Sieraad van Velsen’. Grootte 45 mm. Foto: Archief AWV.

Noten 1. Joost Vink is lid van de Archeologische Werkgroep Velsen. Wim Bosman is adviseur archeologische monumentenzorg bij de gemeente Velsen, en levert ook daarbuiten geo-archeologisch onderzoek en advies. Hij behandelt in deze publicatie met name de geologische aspecten. 2. Groenman-van Waateringe 1961. 3. Stuurman 1965. 4. Calkoen 1967, 10. 5. Zagwijn 1997. Alle 14C-dateringen betreffende het onderzoek aan de Stationsweg zijn vanaf 1969 ontleend aan het onderzoek van Zagwijn. Kokkels uit westflank strandwal, GrN 5853: 3845 ± 45 (ca. 2300 v. Chr.). Lagen uit de Midden en Vroege Bronstijd bij 104 m in doorsnede A-A1 (zie afb. 2) van hoog naar laag: GrN 5868 t/m 5875: 3160 ± 55 BP; 3220 ± 35 BP; 3400 ± 35 BP; 3360 ± 35 BP; 3410 ± 35 BP; 3450 ± 35 BP; 3490 ± 35 BP; 3620 ± 55 BP (resp. ca. 1440; 1510; 1700; 1660; 1710; 1750; 1800; 1940 v. Chr.). 6. Vons 1969. 7. Vons 1970a. 8. Bijvoorbeeld IJmuider Courant 26 augustus 1969. 9. Calkoen 1953. 10. De Wit 1962. 11. Calkoen 1966. 12. Vons 1970b. 13. Vons 1971. 14. Butler 1969. 15. Vons 1970c. 16. Van IJzendoorn 1972. 17. Modderman 1972. 18. Van Stein Callenfels-Vossnack 1973. 19. Van Beek 1978. 20. Clason 1974. 21. Preserveren: het bewaard blijven van de restanten van handelingen, gebeurtenissen, processen of ruimtelijke situaties. 22. Bosman, 2009. 23. Bosman zal het onderzoek nader uitwerken en betrekken in een bovenregionaal project over de interactie tussen mens en landschap. 24. Werkgroep Velsen 1972, Vons 1973, Vons 1979 en Woltering 1979. 25. Bosman 1985, Bosman 1989a, Bosman 1989b, Bosman 1990, Hendrichs 1992 en Bosman 1992. 26. Bloemers ca. 1994. 27. Bosman 1996 en Bosman 1999. 28. Van Ginkel 1997, 98. 29. Van Ginkel 1997, 126. 30. Van Ginkel 1997, 86.

De ontdekking van Velsens Vroege Bronstijd

|

347


Literatuur Beek, B.L. van, 1978: Under the Charm of the Allied Rings, Helinium 18, 176-183. Bloemers, J.H.F. & L.L. Therkorn c.a., 1994: Wisselende seizoenen en verborgen landschappen. Wetland archeologie in de Velserbroek, Provincie Noord-Holland, s.a. Bosman, W.J., 1985: Velserbroekpolder, in: Woltering, P.J. (red.), Archeologische kroniek van Noord-Holland over 1984, Holland 17, 330-331. Bosman, W.J., 1989a: Velsen: Hofgeest, in: Woltering, P.J. (red.), Archeologische kroniek van Noord-Holland over 1988, Holland 21, 285-286. Bosman, W.J. & C.M. Soonius, 1989b: Velsen: Velserbroekpolder, in: Woltering, P.J. (red.), Archeologische kroniek van Noord-Holland, Holland 21, 286-288. Bosman, W.J. & C.M. Soonius, 1990: Bronstijdboeren met hun schaapjes op het droge in Velsen, Westerheem 39, 1-6. Bosman, A.V.A.J. & W.J. Bosman, 1992: Velsen, Velserbroekpolder (Lange Sloot). In: Archeologische Kroniek Noord-Holland 1991, Holland 24, 323-326. Bosman, W.J. & A. Pavlovic, 1996: Middeloo; Archeologisch booronderzoek in Driehuis, gemeente Velsen. Intern rapport Provincie Noord-Holland, Haarlem. Bosman, W.J., 1999: Middeloo, Gemeente Velsen, Vervolgonderzoek, Aanvullende Archeologische Inventarisatie, Santpoort-Zuid. Bosman, W.J. (met R. van Eerden), 2009: Sporen onder het zand, 4000 voor Chr. - 900 na Chr., in: Roos, R. (red.), Duinen en Mensen. Kennemerland, Amsterdam, 28-45. Butler, J.J., 1969: Nederland in de Bronstijd, Bussum. Calkoen, H.J., 1953: Vondsten uit de Late Bronstijd-Vroege IJzertijd te Driehuis-Velsen, Westerheem 2, 54-59. Calkoen, H.J., 1966: Opgravings- en vondstberichten in het kort. Velsen (N.H.) Westerheem 11, 189. Calkoen, H.J., 1967: Velsen. Grepen uit de geschiedenis van een oude woonplaats in Kennemerland, IJmuiden. Clason, A.T., 1974: The Antler, Bone, and Tooth Objects from Velzen: a Short Description, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 24, 119-131. Ginkel, E. van & W.J. Hogestijn, 1997: Bekermensen aan zee. Vissers en boeren in Noord-Holland, 4500 jaar geleden, Abcoude/Amersfoort. Groenman-van Waateringe, W., 1961: Nederzettingen van de Hilversumcultuur te Vogelenzang (N.H.) en Den Haag (Z.H.), in: Glasbergen, W. & W. Groenman-van Waateringe (red.): In het voetspoor van A.E. van Giffen, Groningen, 81-92. Hendrichs, U. & W.J. Bosman, 1992: Velsen: Velserbroekpolder, in P.J.Woltering (red.), Archeologische Kroniek van Holland, Holland 24, 317-319. IJzendoorn A.E.L. van, 1972: Zweedse rotstekeningen en het “sieraad” van Velsen, Westerheem 21, 19-22. Knol, E., 1991: Noord-Holland: Achter duinen en dijken, in: Bloemers, J.H.F. & T. van Dorp (red.): Pre- & Protohistorie van de lage landen, Houten, 418-430. Louwe Kooijmans, L.P. , 1985: Sporen in het land, Amsterdam. Modderman, P.J.R., 1972: Notitie bij het “sieraad” van Velsen, Westerheem 21, 78. Stein Callenfels-Vossnack, A. van, 1973: Over de “dubbele ring”, ook wel genoemd “het sieraad”, van Velsen, Westerheem 22, 29. Stuurman, P., 1965: Een archeologisch drama onder de (het) bedrijven door. Transformaties van het Monsterse Geestje, Westerheem 14, 35-79. Vons, P., 1969: Opgravings- en vondstberichten. Velsen (N.H.), Westerheem 18, 106-107. Vons, P., 1970a: Overzicht van de Veldactiviteiten van de Werkgroep Kennemerland van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland. Onderzoek naar bewoningssporen aan de zuidoever van het Noordzeekanaal nabij het dorp Velsen, Jaarboek 1969 Haerlem, 214-220. Vons, P., 1970b: Opgravings- en vondstberichten. Velsen (N.H.), Westerheem 19, 304. Vons, P., 1970c: De vervaardiging van barnsteen-kralen te Velsen in de Vroege Bronstijd, Westerheem 19, 34-35. Vons, P., 1971: Overzicht van de Veldactiviteiten van de Werkgroep Kennemerland van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland. Velsen, Jaarboek 1970 Haerlem, 261-262. Vons, P., 1973: Overzicht van de Veldactiviteiten van de Werkgroep Kennemerland van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland. Velsen, Jaarboek 1972 Haerlem, 149-152. Vons, P., 1979: Afdelingsnieuws. Afdeling Kennemerland. Overzicht van de veldactiviteiten in 1978. Werkgroep Velsen, Westerheem 28, 85-86. Werkgroep Velsen 1972: Nieuws uit de werkgroepen – De werkgroepen in het nieuws. Werkgroep Velsen – Afd. Kennemerland A.W.N., Westerheem 21, 275. Wit, C. de, 1962: De prehistorie van onze kuststreek (VII): Westerheem 11, 13-15. Woltering, P.J., 1979: Archeologische Kroniek van Noord-Holland over 1978. Velsen: Hofgeesterweg, Holland 11, 252-256. Zagwijn, W.H., 1997: Een landschap in beweging; De duinen van Holland sinds het Neolithicum, in: Hallewas, D.P., G.H. Scheepstra & P.J. Woltering (red.), Dynamisch Landschap; Archeologie en geologie van het Nederlandse kustgebied, Amersfoort, 93–129.

348

|

De ontdekking van Velsens Vroege Bronstijd


Mijn mooiste vondst

Een laat-neolithische bijl uit Haarlem Anneke van Assema1

In de zomer van 1986 kreeg de Archeologische Werkgroep Haarlem e.o. de gelegenheid om onderzoek te doen op de plaats waar de Haarlemse Auto Centrale (HAC) had gestaan, aan de Jansweg nr. 9-15. De gebouwen van de HAC hadden geruime tijd leeggestaan en werden de laatste jaren door krakers bewoond die beruchte feesten gaven. Het onderzoek naast het spoor en op zichtafstand van het Station Haarlem vond plaats op de oostflank van de strandwal. Deze strandwal waarop de stad Haarlem zich ontwikkelde, ligt noord-zuid georiënteerd. De voor Haarlemse begrippen grote opgravingsput werd drooggehouden door een bronbemaling die één van onze werkgroepleden ’s morgens om 8 uur aanzette, zodat wij droge voeten hielden. Het deed denken aan een grote zandbak waarin zich diverse sporen aftekenden. Er werden twee akkerlagen gevonden, die door verstuiving van elkaar gescheiden waren met daarin duidelijke ploegsporen. Daarnaast waren er diverse greppels en kuilen te zien, waaronder enkele paalkuilen. De sporen die hier werden gevonden dateren uit het Laat-Neolithicum. Het aardewerk dat gevonden werd, was van het klokbekertype en een enkel stuk Wikkeldraad. Naast vuursteenafslagen kwamen er ook knoopschrabbers uit de grond.

De vlakken werden geschaafd met z’n allen op een rij, waarbij het zand naar achteren werd weggewerkt. Die zaterdag was het een mooie en heldere dag; de scheppen schoven makkelijk door het zand van de strandwal met zo hier en daar een tik als een steentje of vuursteen werd geraakt. Mijn schep raakte iets hards en voorzichtig werd er met de troffel verder geschaafd. Daar kwam tot mijn verrassing een kleine bijl tevoorschijn, helemaal rood gekleurd door de vochtige ondergrond. Later verkleurde hij naar zacht rose en grijsblauw. Het was helemaal een goede dag, want op een later moment werd door één van de anderen een prachtige pijlpunt gevonden. Een dag om nooit te vergeten. Voor de foto had ik de bijl sinds lange tijd weer eens in mijn handen en het gevoel dat ik daarbij had, was nog steeds hetzelfde: ontzag voor de mensen die zo lang geleden met zulke primitieve werktuigen in het bestaan moesten voorzien. De vondst is te bewonderen in de vaste opstelling van het Archeologische Museum aan de Grote Markt in Haarlem (www.archeologischmuseumhaarlem.nl). AvanAssema@bisdomhaarlem-amsterdam.nl

Afb. 1 De bijl uit Haarlem. Foto: Jim de Nieuwe.

Noot 1 Anneke van Assema is sinds 1974 lid van de Archeologische Werkgroep Haarlem e.o.

Mijn mooiste vondst

|

349


Een zoektocht naar het verhaal achter een tekening van Calkoen. Een Friese boerderij te Velsen-Noord Hilde Vermast1

Er is in de afgelopen jaren al veel geschreven over de inzet en prestaties die de heer H.J. Calkoen heeft geleverd ter bevordering van de amateurarcheologie. In dit artikel wordt ingegaan op zijn tekentalent en zullen we ontdekken dat hij als geen ander in staat was het verleden te laten spreken. Afb. 1 Impressietekening van de prehistorische boerderij, getekend in kleurpotlood. Reproductie: Foto Gans, IJmuiden.

De heer Calkoen, medeoprichter en erevoorzitter van de AW(W)N, liet de Archeologische Werkgroep Velsen, onderdeel van afdeling Kennemerland, een tekening na van een prehistorische boerderij. De tekening hing in het Hoogovens Bedrijfsmuseum tot dit in 1992 gesloten werd en de Hoogovengroep, opgericht in 1962, fuseerde met de Archeologische Werkgroep Velsen. In de herinnering van mensen die al enkele tientallen jaren lid zijn van de afdeling Kennemerland gaat het om een aquarel van een bronstijdboerderij. Het collectieve geheugen blijkt feilbaar.

350

|

Deze tekening is in kleurpotlood en zoals we zullen zien is op de datering ook nog wel wat af te dingen. De vraag is in welk jaar Calkoen de tekening maakte. We proberen het spoor terug te volgen en te bepalen op welke opgraving de tekening werd gebaseerd. In 1947 werd op ‘Rooswijk’ een 1e-eeuwse woonlaag ontdekt en in 1961 ten noorden hiervan een huisplattegrond opgegraven. In 1962-1963 gaf vindplaats 31 een 1e-eeuwse boerderij prijs die Calkoen ter onderscheiding van een tweede – door de ROB opgegraven – boerderij ónze boerderij noemt.

Een zoektocht naar het verhaal achter een tekening van Calkoen


Afb. 2 Pentekening van de prehistorische boerderij zoals deze in 1967 door Calkoen werd gepubliceerd in ‘Velsen, Grepen uit de geschiedenis van een oude woonplaats in Kennemerland’ en in 1968 in Spiegel Historiael.

De voorstelling van de tekening in kleurpotlood De tekening (afb. 1) toont een driesche­ pige boerderij met links het woongedeelte en rechts het stalgedeelte, dat enigszins inspringt en minder breed is. Aan de buitenzijde zijn de palen zichtbaar die het dak dragen: zeven palen bij het stalgedeelte en zes palen langs de lange zijde tot de hoek van het woongedeelte. De voorzijde van de woning heeft vier palen. In het midden, onder een welving in het schilddak, lijkt de ingang tot het woongedeelte te zijn.2 De ingang heeft een openslaande deur bestaande uit drie gelijke verticale planken met bovenaan en iets onder het midden een verbindingsbalk. Aan de onderzijde ontbreekt een verbindingsbalk, waar men deze voor het verband wel zou verwachten. De schuin naar buiten openstaande deur lijkt te klein om de opening af te kunnen sluiten, een kwestie van een onjuist perspectief. Aan het verste eind van de lange zijde is in de wand een raamopening met aan weerszijden een balk die rust op een dwarsbalk. In het aanpalende stalgedeelte is eveneens een opening zichtbaar die als ingang dienst zal doen. Deze opening kan niet worden afgesloten. De wanden bestaan uit vlechtwerk afgestreken met leem. Op de hoekpunten zijn ook hier palen zichtbaar, soms met een vertakking. Het dak steekt er ruim overheen. Het dak is met riet gedekt en vertoont verse herstelplekken. Uit een gat in het dak komt rook van een houtvuur, vlakbij de ingang. Het dak vertoont grasen mosgroei. Aan de rechterzijde steekt een horizontaal rondhout uit, de nokbalk.

Kijkend door de beide ingangen en het raam zien we de zware binnenstaanders waarop het dak mede rust. De wanden van de boerderij zijn niet getekend in het gebruikelijke perspectief waarbij de langszijde 7° en de voorzijde 45° hoort te zijn, wat het perspectief hier enigszins vreemd maakt.3 De hellingshoek van het dak is circa 60° waarmee de hoogte van het getekende dak hoger uitkomt dan bij een schilddak past.4 De kleurpotloodtekening is levendig en niet vanwege de kleur alleen. Twee meisjes zijn mogelijk bezig met het bereiden van een maaltijd en we zien wat vaatwerk. Een hond kijkt toe. Buiten brandt een houtvuur en eindigt een stroompje aan een steiger naast het veldje. Bij de ingang van het woongedeelte zijn een jonge vrouw en een man met hout in zijn armen afgebeeld. De mensfiguren lijken wat onbeholpen getekend; dit was duidelijk niet het specialisme van Calkoen. Beschrijving van de tekening Het formaat van het papier is 49 x 65 cm; de tekening vult nagenoeg het hele oppervlak en laat rondom een paar centimeter vrij. Er is fijntjes getekend met kleurpotlood en er is geen fixeer gebruikt. Het papier is vergeeld en vertoont ook andere tekenen van ouderdom; het is droog en kwetsbaar. Vanuit rechtsboven op 15 cm uit de hoek loopt een scheur over een lengte van 17 cm, aan de achterzijde met schilderstape geplakt. Langs de zijden op de achterkant is met bruin papier versteviging aangebracht. De achterzijde van het papier laat vier clusters van geometrische figuren in zwarte lijnen en zwarte en gele (ecoline) stippellijnen zien, die doen denken aan huisplattegronden en greppels. Op de voorzijde zien we een rasterwerk van 2,5 bij 2,5 cm en plaatselijk 5 x 5 cm in dun potlood getekend, welke als hulplijnen bij het tekenen zijn gebruikt. In de linker onderhoek staat in potlood (en kennelijk uitgegumd) op z’n kop ‘FE ter Meulen’. Uit de stijl van de tekening kunnen we opmaken dat niet F.E. Termeulen – er is niet onderzocht wie dit geweest kan zijn – de tekenaar was, maar

Een zoektocht naar het verhaal achter een tekening van Calkoen

|

351


Beide tekeningen lijken een impressie van dezelfde prehistorische boerderij, kennelijk op een verschillend tijdstip gemaakt. De vraag is bij welke opgraving onze tekening hoort en wanneer deze is gemaakt.

Afb. 3 Pentekening van de prehistorische boerderij met een rechtopgaande ingangszijde. Bron: Maandblad NoordHolland (1963).

Calkoen. Het gebruik van dit vel papier was dus secundair. In de vier hoeken zitten meerdere punaisegaatjes, waaruit we afleiden dat de tekening diverse keren opnieuw werd opgehangen. Het later inlijsten van de tekening door de werkgroep Hoogovens geeft aan dat de meerwaarde hiervan werd ingezien. Pentekening uit de publicatie van 1967 Een soortgelijke tekening (afb. 2), maar dan kennelijk gemaakt met pen en OostIndische inkt, is gepubliceerd in het boek Velsen, Grepen uit de geschiedenis van een oude woonplaats in Kennemerland dat Calkoen in 1967 uitbracht. Op het eerste gezicht lijkt het een identieke tekening te zijn, maar bij nadere bestudering vallen er verschillen op. In de pentekening zien we zowel in het woongedeelte als in het stalgedeelte duidelijk een raamopening. De aan de rechterkant uitstekende nokbalk ontbreekt. De rechterhoek van de boerderij valt buiten de tekening. In de rechter onderhoek zien we de signatuur van de C in een cirkeltje over het gras getekend. Op de pentekening zien we enkel een man met een lange (wandel)stok in de hand naar binnen gaan, terwijl op de tekening in kleur meer dagelijks leven weerspiegeld wordt. Op de voorgrond van beide tekeningen is een akkertje met een haakploeg afgebeeld. Eerder werd in Santpoort (gemeente Velsen) een ijzeren ploegschoen gevonden en vrijwel haaks op elkaar staande ploegsporen uit de 1e eeuw, die door een ‘haakploeg’ of ‘eergetouw’ achtergelaten zijn.

352

|

Pentekening gepubliceerd in 1963 Bij de zoektocht naar gegevens die ons meer kunnen vertellen over de opgraving en het tijdstip waarop onze kleurpotloodtekening gemaakt kan zijn, zijn we gestuit op nog een soortgelijke tekening uit 1963 (afb. 3).5 Het betreft een artikel over de opgraving van een huisplattegrond in 1962 op het voormalige buiten ‘Rooswijk’ dat dan Hoogoventerrein is, tegenwoordig Tata Steel. De opgraving is dan nog niet beëindigd en er zijn nog volop vragen over hoe het woonhuis en de stal zijn gebruikt. We zien hier een drieschepige boerderij van veel kleinere omvang dan op de kleurpotloodtekening, met vlechtwerkwanden waarvan die aan de korte zijde doorloopt tot aan de nok. De nokpalen steken uit aan beide zijden van het dak. Ook in de kleurpotloodtekening is dit te zien aan de rechterzijde, in de pentekening uit 1967 weer niet. Uit de opgraving is gebleken dat er hoekpalen waren en buitenpalen aan de korte zijden ontbraken, zo is de reconstructie ook getekend. De korte wand heeft een rechtopgaande wand eindigend met een horizontale balk waarboven de wand in een punt uitloopt, waardoor het dak schuins loopt: een rietgedekt zadeldak. Het dak wordt geschoord door zes staanders. Het grove vlechtwerk van de wanden zou volgens Calkoen met koeienmest in plaats van klei gepleisterd zijn geweest. De boerderij wordt hier beschreven als 14 x 8 meter groot (afb. 4). Aan de korte zijde is de ingang van het stalgedeelte van de boerderij waar volgens Calkoen zestien koeien konden staan. Het woongedeelte zou geen eigen ingang gehad hebben. In de gesloten deur van planken is een uitsparing bij wijze van venster getekend. Aan de rechterkant zien we ook kennelijk een lichtopening in de wand. Halverwege het dak ontwijkt rook van een binnenshuis

Een zoektocht naar het verhaal achter een tekening van Calkoen


gestookt vuur. Toch geeft Calkoen in zijn artikel aan dat er geen haardplaats met houtskool in het huis is gevonden, maar wel een zwarte verkleuring ter hoogte van de rook. In de latere pentekening en potloodtekening heeft de boerderij een andere vorm gekregen aan de zuidzijde, waar de ingang is. Daar zien we een ronde welving in een schilddak waarbij de wand slechts tot halve hoogte reikt. Onder het afdak staat de haakploeg afgebeeld, terwijl deze zich op de beide tekeningen van de volledige boerderij op het akkertje bevindt. Op de beide pentekeningen zien we hetzelfde vaatwerk in dezelfde opstelling staan langs een veldje. De potten herkennen we niet als vondsten uit ‘Rooswijk’ of Santpoort. Op de tekening in kleurpotlood wordt er met meerdere exemplaren vaatwerk huisvlijt bedreven. De tekening heeft de signatuur ©. Signatuur De tekeningen van 1963 en 1967 hebben als signatuur de C in een cirkeltje, wat doet denken aan het tegenwoordige copyrightteken. Op onze niet gepubliceerde tekening in kleurpotlood ontbreekt een signatuur. Mogelijk is het niet publiceren de verklaring voor het ontbreken van een ondertekening. Echter, vele tekeningen van voorwerpen en situatiekaarten in het boek uit 1967 dragen geen signatuur. Bij naspeuringen in oude jaargangen Westerheem blijkt het teken al direct vanaf 1952 te verschijnen, terwijl het in de onderschriften ook regelmatig wordt vermeld “Tekening H. J. Calkoen”. Opgraving ‘Rooswijk’ 1962 Calkoen vermeldt in zijn boek uit 1967 dat gedurende de maand februari 1962 de tentoonstelling Scherf en Prent, 2000 jaar Rooswijk op het Hoogoventerrein werd gehouden. “Hier waren alle belangrijke vondsten en bovendien nog vele kaarten, prenten en tekeningen te bezichtigen.” Misschien ook wel onze tekening in kleurpotlood? De logboeken van 1961 en 1962 kunnen we niet naslaan op het vermelden van voorbereidingen op de expositie; deze zijn niet in het bezit van de werkgroep.

In Westerheem 1-2 van 1962 wordt de tentoonstelling vermeld en toegelicht.6 De afgedrukte foto waarop Calkoen zelf staat, biedt geen duidelijkheid over de geëxposeerde prenten. Echter, de tentoonstelling blijkt betrekking te hebben op de vondsten uit 1961 op het voormalige terrein ‘Rooswijk’ en ten noorden daarvan. In juli 1962 lezen we in Westerheem 3-4 een eerste korte beschrijving waarin melding wordt gemaakt van drie palen en inheems en Romeins materiaal.7 Een maand later is duidelijk dat er palen en sporen van een houten vloer (?) met een haardplek zijn gevonden die wijzen op de aanwezigheid van een huis8 (in 1967 wordt de zwarte plek zonder houtskool niet meer als haardplaats geïnterpreteerd, maar wel wordt op de tekening vuur gestookt in de boerderij). In februari 1963 wordt in maandblad Noord-Holland een artikel gepubliceerd over de vondst van een 1e-eeuwse boerderij. De pentekening hierbij is van de op dat moment gevonden (eerste) helft van de boerderij. De opgraving van de boerderij wordt hierbij vermeld als gedaan in voorjaar 1962. Het is daarom onwaarschijnlijk dat Calkoen met het verslag van de tentoonstelling ook bezichtiging van zijn eigen impressietekening in kleurpotlood bedoeld kan hebben. Bovendien wordt in een ‘Hoogovens bericht’ in december van dat jaar gemeld dat de opgraving na de winter voortgezet zal worden en is, zoals blijkt uit de pentekening van begin 1963, het smallere deel van de boerderij op dat moment nog niet

Afb. 4 Tekening van de eerste helft van de huisplattegrond met binnenstaanders, buitenstaanders en paaltjes voor de wand. Bij D een zwarte plek die geen haardplaats blijkt te zijn. Bron: Maandblad NoordHolland (1963).

Een zoektocht naar het verhaal achter een tekening van Calkoen

|

353


opgegraven.9 Het is dus aannemelijk dat Calkoen zijn impressietekening na het voorjaar van 1963 vervaardigde. De opgraving ging vanaf maart 1963 verder en leverde een huisplattegrond van 40 x 8 meter op, overeenkomend met huisplattegronden uit Ezinge en Fochteloo. De pentekening uit 1963 blijkt in overeenstemming te zijn met de opgravingsfoto’s en beschrijvingen van Calkoen in de genoemde publicaties van vindplaats 31, in 1962-1963 op het Hoogoventerrein. Het terrein staat bekend onder de naam ‘Rooswijk’ een voormalige buitenplaats waarvan het landhuis in 1947 na een brand is afgebroken. Van de opgravingsplattegrond van de boerderij is een foto gepubliceerd waarop de zware binnenstaanders en de resten van vlechtwerkwanden duidelijk zichtbaar zijn. De zware buitenstaanders zijn dan nog niet opgegraven. Een grijs spoor in het zand markeerde de wand met er tegenaan kleine aangepunte paaltjes. Deze zouden de vlechtwerkwand ondersteund hebben. Aan de zuidzijde was een 1 meter brede ingang. De buitenwanden werden op 1 meter buitenwaarts van de dakdragende staanders gevonden. Het dak was aan de onderzijde 8 meter breed, hier waren in de greppels langs de lange zijden waterlijntjes zichtbaar van afdruipend water. “Velsen had een rieten zadeldak, dat slechts aan twee zijden overstak. Dit blijkt uit het ontbreken van de buitenpalen aan de korte zijden en de aanwezigheid van hoekpalen”.10 Het toont ons dat Calkoen zijn impressie van de boerderij nauwgezet baseerde op de opgegraven (halve) huisplattegrond met de afmetingen 14 x 6 m. Met deze archeologische gegevens verantwoordt Calkoen zijn keuze voor een zadeldak. Het blijft onduidelijk waar hij het schilddak in 1967 en in de kleurpotloodtekening op gebaseerd heeft. Calkoen vermeldt dat in zijn reconstructietekening deur en raam op fantasie berusten en de hoogte natuurlijk onbekend was, kennelijk was het concept van het schilddak, waar de hoogte uit afgeleid kan worden, hem onbekend. Onze tekening in kleurpotlood lijkt in overeenstem-

354

|

ming met de opgravingsgegevens vanaf 1963, hoewel de keuze voor een schilddak nog niet verklaard kon worden. In een doctoraalscriptie van Verhagen uit 1985 duikt dezelfde tekening op waarbij aangegeven wordt dat het “een reconstructie (is) van gebouw 3 te Velsen Hoogovens”, waarover straks meer.11 De geometrische patronen op de achterzijde van de potloodtekening vertonen geen overeenkomst met de erven van Velsen Hoogovens. Datering van de boerderijplattegrond Op basis van de vondst van Fries aardewerk en Romeins glas, brons en terra sigillata uit het begin van de 1e eeuw is de opgegraven plattegrond gedateerd als 1e-eeuws, en specifieker uit het midden van de 1e eeuw. Ondanks de vele bronzen voorwerpen dateert de plattegrond volgens Calkoen uit de Vroege IJzertijd. Hij denkt dat het smallere deel mogelijk later is aangebouwd en mogelijk tot ver in de 2e eeuw in gebruik is gebleven. Er zijn vondsten gedaan die dateren uit de 2e eeuw. Er zijn sporen die geïnterpreteerd werden als verbouwingen. Verrassend is dat uit de situatietekening van Verhagen blijkt dat het gaat om de plattegronden van twee boerderijen die in elkaars verlengde liggen. De, volgens Calkoen, eerste helft blijkt de laatste bewoningsfase van erf A te zijn (huis 3), en oversnijdt ongeveer 1 meter de oudste plattegrond van huis 1. Van de afzonderlijke plattegronden was niet meer duidelijk te achterhalen waar deze elkaar oversneden. Calkoen interpreteerde dit oudere huis als een uitbreidingsfase met herstelwerk. Ten noorden van deze plattegronden werd door de ROB een haaks op boerderij 1 georiënteerde boerderij gevonden (huis 2) uit een tussenliggende periode (afb. 5). Verhagen zet uiteen dat de dakdragers van deze boerderij afwijkend opgericht werden ten opzichte van beide voorgangers. Over de vorm van het dak doet zij geen uitspraak, maar uit het bijschrift bij de tekening van Calkoen blijkt dat zij met een schilddak instemt. De plaats van de deuropening, zoals we die in de kleurpotloodtekening zien, wordt door Verhagen aangegeven als de deuropening van huis 1 en heeft Calkoen

Een zoektocht naar het verhaal achter een tekening van Calkoen


Afb. 5 Huisplattegronden erf A en erf B, met een pottenstapel in huis 4 en in de aanbouw van huis 2. Tekening: M. Verhagen, 1985, bewerkt door Joost Vink.

dus op de plattegrond gebaseerd. De ROB heeft houtdeterminatie gedaan en rapporteerde in 1963 dat de grote palen alle eik zijn, op één na, een els.12 De paaltjes van de oostwand zijn eik, es, els, beuk, hazelaar, populier en haagbeuk, die in de omgeving voorkwamen. Calkoen vermeldt in zijn boek uit 1967 deze determinatie van de grote palen en geeft uitleg over de jaarringenmethode.13 Hiermee suggereert hij dat er nog een datering zal volgen. Uit de brief over de houtdeterminatie blijkt dit niet. Verhagen vermeldt een 14C-datering door de ROB (1970) en concludeert hieruit dat huis 3 van de laatste bewoningsfase gebouwd is in de eerste helft van de 1e eeuw. We hebben hier dus te maken met Friezen die een boerderij hielden rond de overgang van IJzertijd naar Romeinse tijd.14 Plaats in de tijd De pentekening van de boerderij uit 1963 is opgevolgd door een versie van een verlengde boerderij. De opgraving was in augustus 1963 afgerond, dus het lijkt aannemelijk dat Calkoen op zijn vroegst in of na de zomer van 1963 de impressies van de complete boerderij maakte. Dat hij de beide huisplattegronden als één boerderij zag is niet vreemd. In 1955 is op

de Spanjaardsberg in Santpoort in woonlaag 4 een plattegrond uit dezelfde tijd opgegraven met een versmald deel. Het is niet duidelijk geworden of eerst de pentekening van 1967 werd vervaardigd of onze tekening in kleurpotlood. Mogelijk heeft Calkoen de kleurpotloodtekening met pen overgemaakt met het doel deze in zijn boek (in zwart-wit) te kunnen publiceren. Aan de andere kant kan de tekening in kleurpotlood worden gezien als een verder ontwikkelde impressie van de boerderij. Er zijn duidelijk meer details van bewoning en leefwijze getekend. Hij heeft een reconstructie getekend, waarbij hij zich ten aanzien van de deur en raamopening en de hoogte genoodzaakt zag zijn fantasie te gebruiken. In de tekening van 1963 zien we een door Calkoen archeologisch verantwoord zadeldak, terwijl de tekening in kleurpotlood en de tekening uit 1967 een schilddak hebben, maar waar later Verhagen een archeologische verklaring voor heeft gegeven. De impressietekeningen van Calkoens hand lijken een natuurgetrouwe weergave van hoe het vroeger geweest moet zijn. Met opvallend fijne details, zoals de uitwerking van het rieten dak van de prehistorische boerderij waarvan de plattegronden en palen dus in 1962-1963 door de

Een zoektocht naar het verhaal achter een tekening van Calkoen

|

355


Hoogovengroep van de AWWN gevonden werden op ‘Rooswijk’. De interpretatie van een versmalde uitbreiding bleek na latere studie onjuist. Misschien komt de pentekening uit 1963 nog het dichtst bij een juiste weergave. Calkoen heeft de opgravingsgegevens krachtig en levendig omgezet naar tekeningen van een forse Friese boerderij. Zo Noten 1 Hilde Vermast is sinds 1996 AWN-lid en ze is actief bij de Archeologische Werkgroep Velsen. 2 Verhagen 1985 noemt voor ‘Rooswijk’ een schilddak: “Over het algemeen wordt aangenomen dat de huizen in de inheems-Romeinse periode in het Noordzee kustgebied voornamelijk schilddaken droegen (Haarnagel, 1979; Trier, 1969; Therkorn, 1983). Bij de constructie van dergelijke schilddaken gaat Trier (1969) ervan uit dat de middenstaanders niet doorlopen tot aan de korte zijwanden van het gebouw. Therkorn echter heeft aangetoond dat voor huizen uit de IJzertijd en de inheems-Romeinse periode dakdragers in de korte zijwand voor een constructie van een schilddak niet uitgesloten moet worden. Hierbij wordt aangenomen dat de helling van de vier dakschilden ca. 45º is. Een dergelijke constructie kon ook bij huis 1 geconstateerd worden. De dakdragers liepen door tot aan de korte zijwand (noordelijke wand), terwijl op de noord-oost hoek een dikkere wandpaal aanwezig was (afb. 15)”, 28. 3 Vriendelijke mededeling Jan Morren. 4 Vriendelijke mededeling Evelijn Vink, student Civiele Techniek. 5 Maandblad Noord-Holland, nr. 2, 1963, 40. 6 Westerheem 1-2, april 1962, 22-23. Tentoonstelling van 2-11 februari 1962. 7 Westerheem 3-4, juli 1962, 35. Bericht van april 1962. 8 Westerheem 5-6, oktober 1962, 63. Bericht van mei 1962. 9 Bericht Hoogovens/Mekog/Cemij/Breedband/IJmuiden door Afdeling Voorlichting, 1962. 10 Maandblad Noord-Holland, nr. 2, 1963, 38. 11 Verhagen 1985. Velsen Hoogovens. Een inheems-Romeinse Nederzetting in het Duingebied. Doctoraal Scriptie: Culturele prehistorie, ii. 12 Lasschuit 1963. 13 Calkoen 1967, 26. 14 Calkoen dateert de boerderij in de Vroege IJzertijd, dit ligt dichtbij de abusievelijke aanname dat het gaat om een aquarel van een bronstijdboerderij. Van den Broeke 1991 dateert de IJzertijd tussen 750 v. Chr. en het begin van de jaartelling, 172. Literatuur Afdeling Voorlichting Hoogovens/Mekog/Cemij/Breedband/IJmuiden, 1962: ‘Boerderij uit de eerste eeuw te Velsen-Noord’, 5 dec.

356

|

blijkt een opgraving van 50 jaar geleden nog tot onze verbeelding te kunnen spreken. We zien het net als Calkoen voor ons zoals een Friese boerenfamilie bijna 2000 jaar geleden te Velsen kan hebben geleefd. h.vermast@live.nl Bankenlaan 2 1944 NM Beverwijk

Broeke, P.W. van den, 1991: Pre- en protohistorie van de lage landen: het chronologisch en het landschappelijk kader, in: J.H.F. Bloemers & T. van Dorp (red.): Pre- en protohistorie van de lage landen, Houten, 171-174. Calkoen, H.J.,1958: Wat de bodemvondsten ons vertellen van midden-Kennemerland, in: WesterheemMonografieën nr. 1, ‘Wat de bodemvondsten van Midden-Kennemerland ons vertellen’, overdruk uit het tijdschrift Noordholland, orgaan van de Culturele Raad Noordholland, 1-7. Calkoen, H. J., 1962: Opgravings- en vondstberichten in het kort, in: Westerheem 1-2, 17. Calkoen, H. J., 1962: Opgravings- en vondstberichten in het kort, in: Westerheem 3-4, 35. Calkoen, H. J., 1962: Opgravings- en vondstberichten in het kort, in: Westerheem 5-6, 63. Calkoen, H. J., 1962: Wat er in de werkgroepen omging: ‘Scherf en Prent – 2000 jaar ‘Rooswijk’, in: Westerheem 1-2, 22-23. Calkoen, H. J., 1963: Opgravings- en vondstberichten in het kort, in: Westerheem 1, 22. Calkoen, H. J., 1963: Opgravings- en vondstberichten in het kort, in: Westerheem 2, 52. Calkoen, H. J., 1963: Een boerderij uit de eerste eeuw te Velsen, in: Maandblad ‘Noord-Holland’, nr. 2, uitgave Culturele Raad Noordholland, Bergen, 36-40. Calkoen, H. J., 1967: Velsen, Grepen uit de geschiedenis van een oude woonplaats in Kennemerland. Met illustraties van de schrijver. IJmuiden. Calkoen, H.J., 1968: Uit Velsen’s ver verleden. in: Spiegel Historiael, maandblad voor geschiedenis en archeologie, jaargang 3, nr. 12, 657-662. Cordfunke, E. H. P., 1980: (In Memoriam) H.J. Calkoen 25 februari 1894 – 18 oktober 1979 in: Westerheem 4, 250-264. Lasschuit, J.A. Ir., wet. Ambt. I. (namens de Heer C.H. Japing). Landbouwhogeschool afdeling Bosexploitatie en Boshuishoudkunde te Wageningen, brief en rapport dd. 8.8.1963 gericht aan Van Regteren Altena van de ROB. Modderman, P.J.R., 1960-‘61: De Spanjaardsberg; voor en vroeghistorische boerenbedrijven te Santpoort. In: BROB 10-11, 210-251. Verhagen, M., 1985: Velsen Hoogovens. Een inheemsRomeinse Nederzetting in het Duingebied. Doctoraal Scriptie: Culturele prehistorie. Universiteit van Amsterdam. Ongepubliceerd.

Een zoektocht naar het verhaal achter een tekening van Calkoen


“... castello cui nomen Flevum”. Romeinen en Velsen Arjen V.A.J. Bosman1

Een begin met een citaat in Latijn vraagt om uitleg. Ook al is het een zogenaamde dode taal, de eerste regel in de titel is alles behalve dood(s). Het citaat is van Tacitus en het is een deel van de eerste overgeleverde beschrijving van het gebied waarin de jarige AWN-afdeling Kennemerland opereert. Dit artikel zal een overzicht proberen te geven van de Romeinse tijd in Velsen, de plaats die Tacitus met name noemt. Afb. 1 Locatie van Velsen 1 en Velsen 2 ten opzichte van de tunnels. Tekening naar R. van Silfhout.

Een artikel over Romeins Velsen in Westerheem? Romeinen en Velsen zijn synoniem. Bovendien ligt de bakermat van de AWN ook nog eens deels verscholen in beide begrippen. Het was immers ons

aller ere-voorzitter H.J. Calkoen die daar in 1945 de eerste Romeinse scherven herkende. De plek waar deze gevonden waren, en waar hij zelf ook nog het eerste terra-sigillata-fragment met stempel “... castello cui nomen Flevum”. Romeinen en Velsen

|

357


Afb. 2 Velsen 1 fase 1. Tekening naar J.M.A.W. Morel.

opraapte, werd voor de ontstaansgeschiedenis van de AWN van doorslaggevend belang. Die plek is namelijk waar nu de Velsertunnel ligt. Dit soort kolossale werken stond symbool voor de wederopbouwperiode, waarvan Calkoen en zijn medestanders het grote gevaar zagen voor het verloren gaan van veel archeologische waarden. Hun wil om zich te organiseren en zo te redden wat er te redden viel, leidde tot het ontstaan van de AWWN. Het exclusieve ‘westelijke’ element is er na de wijziging in AWN inmiddels bijna een halve eeuw af en er geldt een vrijwel nationale actieradius van de georganiseerde amateurs. Wat Velsen betreft gaat het belang het nationale niveau inmiddels te boven en kan er met recht van een internationaal belang worden gesproken. Dat is behalve aan de expansiedrift van wat Romeinen vooral ook te danken aan de enorme inzet van de amateurarcheologen die Velsen op de (Romeinse) kaart hebben gezet. In Velsen zijn meerdere vindplaatsen van belang in het kader van dit artikel. Het zal gezien de ruimte die hiervoor kan worden gebruikt in Westerheem noodgedwongen een globaal overzicht zijn.2 Er is namelijk veel te vertellen, dus moeten we kiezen. De eerste keuze is makkelijk, want we kunnen niet om de Romeinse

358

|

“... castello cui nomen Flevum”. Romeinen en Velsen

militairen heen. Alleen al daarvan zijn er twee forten te beschrijven, waarvan het oudste vrijwel volledig is opgegraven en twee proefschriften opleverde.3 Van het andere fort kwam via het door NWO gefinancierde Odyssee-programma een schat aan nieuwe gegevens en inzichten beschikbaar. 4 De inheemse of Friese component is voor de regio Velsen iets lastiger in een overzicht te verwerken. Er zal hierbij worden teruggevallen op de opgravingen die zijn uitgevoerd op het Hoogoventerrein.5 In de gemeente Velsen zijn bij waarnemingen talrijke sporen van inheemse bewoning gevonden, maar iets grootschaliger opgravingen zijn er weinig. Alleen in Velserbroek is er ondanks vele opgravingen (na 20 jaar!) inmiddels een goed overzicht van sporen en vondsten uit de Romeinse tijd afkomstig van een rituele plaats in het zuiden van de polder.6 Erosie Al ruim voor de Romeinen richting Velsen optrekken, is de aanwezigheid van een lokale bevolking aantoonbaar. In ieder geval op beide locaties ter hoogte van de huidige Velsertunnel en Wijkertunnel, waar ze hun forten en havens zullen aanleggen, zijn er activiteiten aanwijsbaar op basis van vondsten uit de Late IJzertijd (afb. 1).7 Interessant is uiteraard


Afb. 3 Velsen 1 fase 3. Tekening naar J.M.A.W. Morel.

de vraag of de Romeinen die lokale bevolking van hun plek verdreven hebben. Hierop is een antwoord alleen op basis van bijvoorbeeld aardewerk uiterst lastig. Probleem is vooral dat er slechts in beperkte mate sporen overbleven. De beide forten zijn aan de linkeroever van het Oer-IJ aangelegd. Bij de achtereenvolgende laat-middeleeuwse overstromingen was dit precies de zone waar het water zijn grootste erosieve kracht ontwikkelde en de voormalige oevers tot minstens anderhalve meter diepte afvoerde. Hierdoor bleven alleen de diepst ingegraven of ingeheide sporen over. De zwaar gefundeerde Romeinse resten zijn deels nog wel over, maar voor de beduidend ondiepere, inheemse sporen uit de (overgang van de) Late IJzertijd en Romeinse tijd geldt dat niet. Soms is er een klein venster dat ons een blik gunt. Zo zijn ter hoogte van de Wijkertunnel in de paalgaten van een dubbel boothuis in plaggen die in de kuilen zijn teruggestort, kleine scherfjes handgevormd aardewerk aangetroffen. De vorm van de profielen en de versiering met nagelindrukken op de wand tonen aan dat dit materiaal vooral uit de Late IJzertijd (200-100 v. Chr.) stamt. Een andere in situ vondst is die van een bijna complete pot uit een preRomeinse afzetting op de oever van het Oer-IJ. Hiernaast zijn er een groot aantal

vondsten van handgevormd aardewerk in verspoelde context. Daarvan is de oorspronkelijke locatie niet meer te achterhalen, maar wel het feit dat het ouder materiaal betreft. Voor de locatie bij de Velsertunnel is er sprake van aardewerk met een verschraling van steengruis uit de overgang van de Late Bronstijd tot de Vroege IJzertijd. Ook zijn uit deze periode fragmenten van vuurstenen ‘sikkels’ geborgen. Wat betreft het aardewerk komen ook vormen voor die uit de Midden en Late IJzertijd dateren. De aanwezigheid van deze bewoning, mogelijk met een continuïteit tot aan het moment dat de Romeinen komen, kan de locatiekeuze mede hebben bepaald. De locatie van het oudste fort van Velsen, bij de Wijkertunnel en bekend onder de naam Velsen 1, ligt ten oosten van de strandwallen en Oude Duinen. Het ligt op een plek waar het Oer-IJ een zandlichaam (oeverwal of mogelijk deel van de binnendelta) van een oudere fase van de geul doorsnijdt. De zandige ondergrond bood door zijn aard en de omkering van het reliëf door inklinking van het omliggende veen een voldoende zekere basis voor de bouw van de militaire installaties. Dat de Romeinen hier midden in een route zijn gaan zitten ter hoogte van een doorwaadbare plaats kan op basis van de profielen door het hier relatief diepe Oer-IJ-estuarium “... castello cui nomen Flevum”. Romeinen en Velsen

|

359


Afb. 4 Velsen 1 graffito BATAVI onder op een bord van terra sigillata. Foto: auteur.

als niet ter zake worden weggewuifd.8 Misschien was die route er ooit op andere momenten, maar zeker niet in de vroege 1e eeuw. Fort- en havenaanleg Na aankomst van de Romeinen volgt een fort- en havenaanleg in verschillende fasen. Het eerste fort heeft een driehoekige aanleg met een hout-aarden wal en een gracht daarvoor (afb. 2). In de getijdengeul worden een havenplatform en enkele dichte dammen aangelegd. In de tweede fase wordt het fort zwaarder verdedigd. De vorm verandert naar een trapeziumvorm met wal en maar liefst drie V-grachten hiervoor. In de laatste fase blijft dit fort gehandhaafd, maar wordt er ten westen een gelijkvormige aanbouw gepleegd met dit verschil dat er daar twee grachten voor de wal worden gegraven (afb. 3). Het oppervlak van het fort is in deze laatste fase tweemaal zo groot als in de voorgaande twee, namelijk twee ha. Overigens is dit het oppervlak zonder de annex of het werkgebied dat buiten de primaire verdediging lag. Dit terrein werd omgeven door een enkele gracht, zonder dat er aanwijzingen zijn voor een wal daarachter. De datering op basis van vondsten, zoals munten, metaal en aardewerk, gekoppeld aan dendrochronologische dateringen, bevestigt dat de bezetting hier was gelegerd tussen 15 en 28 na Chr. De begindatum is te koppelen aan de tweede Germania-campagne van Germanicus, waarbij hij voor het eerst een noordelijke (zee)route gebruikt. De einddatering is gekoppeld aan de opstand van de Friezen in 28 na Chr. Het is daarbij opmerkelijk dat het fort in relatief kor-

360

|

“... castello cui nomen Flevum”. Romeinen en Velsen

te tijd ten minste drie enorme verbouwingen heeft gekend. Als er rekening mee wordt gehouden dat de laatste bouwfase alleen in 28 heeft gefunctioneerd, dan nog beslaan de twee hoofdbouwfasen met elk twee subfasen, en een drietal bouwfasen aan de havenwerken een schamele dertien jaar. Dat geeft voldoende reden om te speculeren over de aanleiding hiertoe. In ieder geval komt Germanicus bij zijn tweede campagne in 15 na Chr. naar het kustgebied en bouwt een fort bij Velsen. Diens campagnes duren tot 17 na Chr. wanneer hij bevel krijgt de acties af te breken en zich in Rome te melden voor een zegetocht om zijn overwinningen in het Germaanse gebied te vieren. Dat wil echter niet zeggen dat de basis te Velsen wordt verlaten. Het lijkt erop dat een contingent hier gehandhaafd blijft. Zo is het hout dat in een bouwfase aan de kop van één van de havenwerken werd gebruikt, exact te dateren in de winter van 20 op 21 na Chr. Duidelijk is ook dat met deze bouwfase een einde is gekomen aan het uitbaggeren van de haven. Dat immense werk moet dus in de maximaal vijf jaar daarvoor noodzakelijk zijn geweest. De aanleg van open steigers, waardoor het water nauwelijks meer werd geremd, verbeterde de waterdoorvoer door de haven en verminderde de afzetting van sediment. Bovendien werd een dieper deel van de haven opgezocht voor de aanleg van de steigers. Schepen konden zo in een permanent dieper deel van de hoofdgeul van het Oer-IJ aanmeren. Het verbouwen van een fort met een tussenpose van iets meer dan 6 jaar is overigens niet uniek. Als we een vergelijking maken met het Duitse oevercastellum Haltern-Hofestatt aan de Lippe, dan is duidelijk dat daar minstens vier hoofdbouwfasen zijn. Als deze fasen tegelijkertijd zijn met de activiteiten in het nabijgelegen Hauptlager en dus tussen ca. 8 voor Chr. en 9 na Chr. dateren, dan betekent dit een omlooptijd van 4 jaar per fase. We zijn als archeologen snel geneigd te denken aan verklaringen zoals verval van de houten constructies, maar moge-


lijk is er iets anders aan de hand. Dat kon zijn de komst van een nieuwe eenheid met een nieuwe commandant, een verandering in het gevaar van buiten dan wel ontwikkeling van het strategisch inzicht, of eenvoudigweg het bezighouden van de troepen in de negorij van het Rijk. Dat er te Velsen 1 verschillende eenheden (achtereenvolgens?) zijn geweest is duidelijk af te lezen aan enkele groepen binnen het vondstmateriaal. De havenaanleg gekoppeld aan de historische vermelding dat Germanicus duizend schepen laat bouwen, geeft aan dat er op zijn minst rekening moet worden gehouden met de aanwezigheid van vlootsoldaten. Daarnaast is er een mix van legionarii en auxiliarii ofwel lieden die als Romeins burger in het legioen dienden, en zij die deze status nog niet hadden en dienst deden in de hulptroepen. De eerste groep is bijvoorbeeld te herkennen aan het gebruik van dubbele namen, zoals ingekrast op aardewerk. Een mooi voorbeeld is ‘L. COMINIVS’. Bij een inventarisatie van het voorkomen van deze naam blijkt dat Lucius Cominius wel eens een Romeins burger uit de stad Rome zelf zou kunnen zijn. Daarnaast komen enkele namen voor die op een Gallische of Spaanse herkomst duiden. Het is daarbij niet in alle gevallen duidelijk – maar wel waarschijnlijk – dat lieden zoals Hadmus en Celtus reeds de status van Romeins burger bezaten. Iemand die in een bord ‘BATAVI’ kraste om aan te duiden dat het van Batavus was, zal waarschijnlijk in een eenheid van Bataafse hulptroepen hebben gediend (af b. 4). Bataafs handgevormd aardewerk, of beter tweeledige vormen zoals die veelvuldig in het rivierengebied voorkomen, bevestigen verder de aanwezigheid van Bataven, of ten minste enige relatie met deze regio. Er is wel gesuggereerd dat ook Friese militairen binnen het fort aanwezig zijn geweest. Dat zou op basis van de aanwezigheid van handgevormd aardewerk aannemelijk gemaakt kunnen worden. Vanwege de oorspronkelijke inhoud kunnen deze waren echter ook via lokale proviandering of belas-

tinginning binnen het fort zijn geraakt. In ieder geval hebben de Friezen voor de val van het fort van Velsen 1 gezorgd. In 28 na Chr. komen zij namelijk in opstand tegen de Romeinen die toch echt te ver gingen bij het opschroeven van de belastingdruk. Althans dat is de tendens die Tacitus in zijn beschrijving vele decennia nadien over de gebeurtenissen noteert. Hij beschrijft een belegering van een fort dat ‘Flevum’ genoemd wordt.9 Hij beschrijft echter geen inname of vernietiging. Dit is in overeenstemming met een reeks van archeologische vondsten die duiden op die ongewone situatie. De eerste groep vondsten is die van meer dan vijf honderd loden slingerkogels. Deze zijn door de Romeinen gebruikt om zich de Friese aanvallers van het lijf te houden. Op basis van de verspreiding van de verschillende typen lijkt er een verloop van de strijd te destilleren te zijn. De concentraties van de kogels liggen vooral in het westelijke deel, waar de annex of het werkgebied lag, en waar later de derde fortfase zal verrijzen. Er is een aanval af te lezen die wordt ingezet vanaf het water en over land vanuit zuidwestelijke richting. In beide gevallen is de aanval gericht op de westelijke toegangspoort van het fort. Blijkbaar werd dit deel van het terrein onvoldoende verdedigd en kon het worden ingenomen. Die bezetting zal overigens kort zijn geweest aangezien het erop lijkt dat de aanvallers afdruipen, gebruikmakend van het water. Dat de Romeinen op dat moment niet van zins zijn langer te blijven, blijkt uit de maatAfb. 5 Velsen 1 Providentia as uit waterput 89-s190. Foto: auteur.

“... castello cui nomen Flevum”. Romeinen en Velsen

|

361


is in ieder geval ook voor een zo net mogelijke begrafenis gezorgd

Afb. 6 Velsen 2 opgraving 1964 opengesneden corrosiekorst van een as van Caligula. Foto: auteur.

regelen die worden genomen om het fort te ontmantelen en onbewoonbaar achter te laten. Wellicht hangt dit ook samen met de onmacht van de Romeinen op dat moment om een effectieve vergeldingsactie uit te voeren. De laatste twee groepen van vondsten hebben deels nog met de strijd, maar ook met de nasleep te maken. Menigeen is bij de strijd gesneuveld. Zo is onder andere op een aantal plaatsen bovenop het Romeinse afvalpakket in het havenbekken menselijk bot aangetroffen. Deze losse delen kunnen van gesneuvelden zijn waarvan de lichamen in het water zijn terecht gekomen en vervolgens langzaam uit elkaar zijn geraakt. Op basis van de gevonden schedels gaat het om minstens vijf individuen. Een andere groep is wellicht het meest spectaculair. Het betreft enkele begravingen in waterputten. Deze hadden een tweeledig doel. Ten eerste werd door het ingraven van de kadavers op het niveau van het grondwater die bron vergiftigd. Dit geldt zeker voor het dumpen van een kreng, ofwel half paard, in de grootste waterput van het fort. Ook geldt dit voor het lichaam van een man met een deel van zijn wapenrusting in ‘waterput 2’ en zelfs van twee mannen tezamen in een andere waterput. Die laatsten waren ongewapend, maar bij hen is een nagenoeg ongebruikte munt, een Providentia-as van Tiberius, gevonden (afb. 5). Deze past qua datering perfect binnen het genoemde jaar van de opstand: 28. Door afdekking van de lichamen met maalsteenfragmenten en bouwmateriaal

362

|

“... castello cui nomen Flevum”. Romeinen en Velsen

Herstel Het blijft niet lang stil in Velsen. In Velsen 1 wordt de grootste waterput hersteld, waarvoor hout wordt gebruikt dat in 37 na Chr. is gekapt. Dit wil niet direct zeggen dat de aanpassing in dat jaar is uitgevoerd. Zeker is wel dat er enige tijd is verstreken, mogelijk zelfs zo lang dat niet meer bekend was dat deze put verontreinigd werd door het dumpen van het kreng. Rond 39 keren de Romeinen zeker terug, en wellicht is toen de hiervoor genoemde waterput aangepakt. Dat zouden kwartiermakers geweest kunnen zijn die vervolgens niet de voormalige basis van Velsen 1 herbouwden, maar deze op strategische punten afbraken ten behoeve van een nieuwe fortlocatie, circa 600 m verder naar het westen. Ze doen dat dan in hetzelfde kader als waarin ze de bouw van Valkenburg 1 regelden. In feite zijn het de noodzakelijke maatregelen die uiteindelijk zullen leiden tot de verovering van Britannia. Langs de Rijn verschijnen diverse nieuwe bases, en op bestaande plaatsen worden verbouwingen gepleegd om de concentratie van troepen en materieel te kunnen herbergen. De acties die de Romeinen dan nog in de noordelijke streken van het vaste land ondernemen, moeten ook in dit kader worden beschouwd. Dat Gabinius in 40, en na hem Corbulo in 47 naar het noorden van Germanië trekken, om met name de Chauken te bestrijden, is niet zozeer alleen vanuit het oogpunt hen aan te vallen. Het gaat vooral om te bewerkstelligen dat de noordelijke flank gevrijwaard blijft van ongewenste aanvallen van piraten, iets waar de Chauken regelmatig mee in verband worden gebracht, en waarbij hun operationele mogelijkheden te duchten zijn. Ook de Friezen zijn weer ‘in het gareel’ geholpen. Deze historische vermelding pleit ervoor dat er geen langdurig gebruik is gemaakt van Velsen 1 na het jaar 28. Anders zou de situatie zeker eerder ten gunste van de Romeinen beslecht zijn.


Fort Velsen 2 Het fort Velsen 2 is – ondanks dat de locatie eerder is ontdekt – veel minder bekend dan het oudere Velsen 1. Dat heeft er vooral mee te maken dat op de locatie bij de Velsertunnel nauwelijks is opgegraven, en dat zal voorlopig zo blijven want het is tegenwoordig een rijksbeschermd monument. Er zijn twee opgravingen uitgevoerd (in 1964 en 1997, beide in een samenwerking tussen IPP (UvA) en AWN en er is een reeks van waarnemingen, vooral in sleuven voor grote leidingen aan weerszijden van de Velsertunnel. De aandacht ging echter na de ontdekking in 1972 van het voorafgaande fort Velsen 1 – dat in tegenstelling tot Velsen 2 wel vereenzelvigd kon worden met het historisch bekende Flevum –, vooral daar naar uit. Velsen 2 raakte in de vergetelheid. Bij Velsen 1 lag bovendien de noodzaak voor een totale opgraving vanwege de dreigende aanleg van de Wijkertunnel. Dit onderzoek heeft uiteraard het beeld van Velsen 2 ook gunstig beïnvloed. Er zijn namelijk direct vergelijkbare sporen gevonden. In de bouwput van de Wijkertunnel was in 1994 al gebleken dat beide forten aan dezelfde hoofdgeul van het Oer-IJ zijn aangelegd.10 Echter, bij Velsen 2 zijn er tot op heden geen duidelijke aanwijzingen voor een havenaanleg van het model dat in Velsen 1 is gebruikt. Er zijn wel rijen palen gedocumenteerd, maar gezien hun stratigrafische positie zijn dat op zijn vroegst middeleeuwse sporen. Wel is in de geul de Romeinse vondstenlaag aangetroffen. Die vertoont overeenkomsten met de lagen in de haven van Velsen 1. Ook hier is een laag vol houtspaanders en weggeworpen afval als aardewerkscherven, bot, natuursteen en metaal (afb. 6). Een belangrijke (her) ontdekking is dat een in 1964 als ‘mestlaag’ omschreven spoor, middels het Odyssee-onderzoek intussen herkend is als de dagzoom van de Romeinse vondstenlaag. Hiermee is de precieze loop van het Oer-IJ en de oever waaraan de Romeinen hun fort bouwden beter in beeld gekomen. In 1982 en 1996 zijn bij waarnemingen in leidingsleuven sporen van

de verdedigingsgordel ontdekt.11 Bij de opgraving in 1997 is hier voor het eerst in het horizontale vlak onderzoek naar gedaan. De ervaring met de sporen van Velsen 1 is toen heel gunstig gebleken. Net als daar is bij Velsen 2 ook een ‘dip’ in de lagen in de ondergrond herkend en als indruk van de hout-aarde wal geïnterpreteerd. Parallel hieraan lopen twee grachten. Die grachten liggen echter aan ‘de verkeerde zijde’, want ten noorden van de walindruk. De verspreiding van het vondstmateriaal neemt ten zuiden van de walindruk sterk af, en markeert de zone buiten het fort. Hiermee is dus sprake van minstens twee verschillende fasen. De met de wal samenhangende structuur wordt bovendien haaks doorkruist door een gracht, hetgeen nog een derde fase aangeeft. In het uiterste noorden van de opgraving zijn drie planken gevonden, die nog in situ op de bodem van een kuil lagen, onder het verspoelde niveau. In de nabijheid zijn in 1964 ook planken ontdekt, wat aangeeft dat hier een zwaar gefundeerde structuur heeft gestaan. Eén van de in 1997 opgegraven planken bleek van eik en is dendrochronologisch gedateerd op de winter van 42 op 43 na Chr. Dat is precies het jaargetijde voorafgaand aan de invasie van Britannia en is ongetwijfeld met de voorbereidingen daartoe in verband te brengen. Ook valt de datering tussen die van de veldtochten van respectievelijk Gabinius en Corbulo in, wat aangeeft dat te Velsen opnieuw een militair contingent permanent gevestigd lijkt te zijn, ook al waren er verder geen militaire campagnes. Deze gedateerde bouwfase en de campagnes

Afb. 7 Velsen 2 graffito G(aius) BILIVS onder op een gladwandige kruik Hofheim 50. Foto: P. Vons sr.

“... castello cui nomen Flevum”. Romeinen en Velsen

|

363


Afb. 8 Velsen-Hoogovens plattegrond met twee erven in verschillende fasen. Tekening: auteur.

van de genoemde generaals zouden ook een verklaring kunnen zijn voor de aanwezigheid van minstens drie bouwfasen in Velsen 2, die alle drie een nog veel kortere gebruiksperiode moeten hebben gekend dan die voor Velsen 1 berekend zijn. De totale hoeveelheid vondsten is net als in Velsen 1 in overeenstemming met een aanwezigheid van minstens acht tot negen jaar. Helaas is er zeer weinig vondstmateriaal daadwerkelijk in de op zich reeds zeer schaarse sporen aangetroffen, met uitzondering van hetgeen in de haven of geul is gedumpt. Binnen die vondsten is het opvallend dat in tegenstelling tot Velsen 1 in Velsen 2 een veel hoger percentage militaire artefacten, zoals (delen van) wapens en uitrusting is geborgen. Daarbij is er ook hier sprake van een mix van materiaal van legionarii en van auxiliarii. Hierbij zijn ook een aantal lange afstandswapens zoals pijlen en munitie voor het geschut, zoals de ballista. Deze wapens kunnen niet alleen op het land maar ook aan boord van schepen hun dienst hebben bewezen. Net als in Velsen 1 zijn ook in Velsen 2 (vooralsnog) geen schepen gevonden, maar wel onderdelen daarvan, zoals delen van katrollen van de tuigage

364

|

“... castello cui nomen Flevum”. Romeinen en Velsen

en zelfs een fragment van een blad van een roeiriem. De Romeinse vloot zal dus ook hier ruim vertegenwoordigd zijn geweest. Namen van militairen kennen we maar in zeer beperkte mate. In feite zijn er slechts drie min of meer compleet. Een Romeins burger heeft zijn naam onder op een wijnkruik gekrast: G(aius) Bilius (afb. 7). Verder is er een man, mogelijk een centurio met de naam Divix, die een meer Gallische achtergrond kan hebben gehad. Van een ander eindigt de naam op -lerci. Dit zou als Aulerci gelezen kunnen worden, met een verwijzing naar een Gallisch stammenverband zoals door Caesar genoemd in zijn verslag over de verovering van Gallia. Ook hier komt Fries aardewerk voor, zij het wel in beduidend mindere aantallen dan in Velsen 1. Een overeenkomstig fenomeen tussen Velsen 1 en Velsen 2 is dat in beide tussen het handgevormde aardewerk Chaukisch materiaal is aangetroffen. Dat is een opmerkelijk gegeven, aangezien dit materiaal, zeker in de periode van Velsen 2, kan worden beschouwd als ‘vijandelijke waar’. De achtergronden zijn dus ongewis: is het materiaal van vertrouwelingen, gidsen of tolken in Romeinse


dienst of is het krijgsbuit? Ook al zijn het fraai afgewerkte en versierde potjes, de kwaliteit is altijd nog minder dan de geïmporteerde Romeinse waar. Daarmee zou de tweede verklaring al snel kunnen afvallen. Ook is niet helemaal uit te sluiten dat het materiaal is meegekomen met of ter plaatse van Velsen is gemaakt door gevangen genomen vrouwen, die bijvoorbeeld als slavin zijn meegevoerd. Het einde van Velsen 2 is verbonden aan een historisch jaar: 47 na Chr. Nog tijdens diens succesvolle campagne krijgt Corbulo van keizer Claudius het bevel zich terug te trekken achter de Rijn. Hij doet dat zoals een gehoorzaam generaal dat betaamt, maar moppert wel. Opvallend is dat hij zich dan terugtrekt achter de Oude en Kromme Rijn en niet achter het Oer-IJ. De verklaring hiervoor kan zijn dat de strategische waarde van het Oer-IJ aan het afnemen is, doordat de monding ter hoogte van het huidige Castricum aan het dichtzanden is. Dit fenomeen zal zich al gedurende de bezetting van Velsen 1 hebben voorgedaan, mochten de dateringen van de geologische waarnemingen in de geulmonding kloppen. Het is onbekend of in Velsen 2 dezelfde maatregelen zijn genomen om de locatie onbewoonbaar achter te laten. In Velsen 1 waren die wel duidelijk waar te nemen. Hiervoor werden al de onbruikbaar gemaakte waterputten genoemd, een type spoor dat in Velsen 2 nog niet ontdekt is. Ook is er in de haven boven op de Romeinse afvallaag geen ‘koffiediklaag’ van fijn houtskool gevonden. Deze laag is in Velsen 1 wel beschouwd als een aanwijzing voor het afbranden van (vitale?) delen van het fort. Die laag is afgedekt door een laag ingestoven fijn zand.

samenwerking tussen de amateurs van de werkgroep Velsen-Hoogovens en professionals, in dit geval de ROB. Er is een nederzetting opgegraven waarbinnen minstens twee erven zijn onderscheiden (afb. 8). Op beide erven liggen achtereenvolgens drie drieschepige boerderijen. Hier is het interessante fenomeen waargenomen dat aan de ene kant strijd geleverd moet worden tegen het stuifzand en aan de andere kant last wordt ondervonden van het opdringende (kwel)water. Typerend voor beide elementen zijn de vele afwateringsgreppels, die om de haverklap uitgegraven moesten worden omdat ze dicht stoven. Het drinkwater moest ook afgeschermd worden. In één van de afgedankte boerderijen werden enkele met een plaggenwand omgeven waterputten aangelegd. De nog staande wanden van de boerderij zullen als een windvang hebben gediend. In een andere nog gebruikte boerderij werd een stapel handgevormde potten ingegraven. De potten hadden geen bodem meer, en vormden zo een koker tot op het grondwaterniveau. Aangezien de boerderijen zijn voorzien van stalboxen is aannemelijk dat hier veeteelt is bedreven. Het stuiven van het zand kan zijn veroorzaakt doordat in het duinzand akkers zijn aangelegd. In ieder geval hebben de bewoners het hier minstens drie, en mogelijk nog meer generaties uitgehouden. Op basis van enkele 1e-eeuwse importvondsten kan er al bewoning zijn geweest ten tijde van de Romeinse bezetAfb. 9 Opgeraapte terrasigillata-scherven van dezelfde kom uit Velsen 1 en Velsen-Hoogovens (linksonder). Foto: auteur.

Inheemse bevolking Over de inheemse bevolking in Velsen zijn we, zoals boven al aangegeven is, maar matig geïnformeerd. De meest uitgebreide opgravingen naar die context stammen uit de jaren ’60 op het Hoogoventerrein. Ook daar betreft het een “... castello cui nomen Flevum”. Romeinen en Velsen

|

365


Afb. 10 Velsen-Hoogovens munt van Caligula uit put 53. Foto: M. Bosman.

ting van de forten van Velsen. Een datering daarna is echter ook niet uit te sluiten. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de twee scherven van eenzelfde terra-sigillatakom waarvan scherven in Velsen 1 en op het Hoogoventerrein zijn gevonden (afb. 9). Het is duidelijk dat Friezen de scherven hebben geraapt op de verlaten fortterreinen, aangezien het niet te verwachten is dat de Romeinen door ‘betaling’ met afval zaken met hen gedaan hebben. Mogelijk zijn hiermee ook andere Romeinse importen in de directe omgeving te verklaren (af b. 10). De jongste vondsten van Hoogovens dateren uit de 3e eeuw na Chr. Ook in dit geval betreft het Romeinse importen, zoals een munt van Tetricus I.

Afb. 11 Velserbroek B6 alle sporen kaart opgravingen 19911992. Tekening: auteur.

366

|

“... castello cui nomen Flevum”. Romeinen en Velsen

Rituele plaats Dit zijn niet de jongste vondsten uit de Romeinse tijd in Velsen. Die stammen uit Velserbroek.12 Hier is in de vindplaats B6 een ritueel centrum herkend.13 De locatie is te kenmerken als een doorgaande route die al in de periode voor de Romeinen werd gebruikt om via de weg over de Oude Duinen op de strandwal van Haarlem naar die van Santpoort te komen. Ter hoogte van de plaats waar beide zandlichamen elkaar het dichtst naderen, steekt vanaf de strandwal van Santpoort een naar het oosten gerichte zandtong het moerasveen van de strandvlakte in (afb. 11). Deze rug is geflankeerd door een greppel aan zowel de noord- als de zuidzijde. Hiertussen is een grote hoeveelheid vooral metalen voorwerpen geborgen. Ook aardewerk komt voor, maar bovenop de rug zijn de scherven vooral klein van formaat en verweerd. Dit is een gevolg van de intensieve betreding, waarvan de sporen zowel in het vlak als in de profielen duidelijk herkenbaar zijn. Op de zandrug zijn bundels van karrensporen, meer naar de flanken zijn er indrukken van hoeven en mensenvoeten, alle aanwijzingen dat de route intensief is gebruikt. Vondsten van de flanken, en zeker die uit het veen, zijn beduidend groter van formaat en minder gesleten. Hier bleven ze immers gevrij-


waard van slijtage. Op basis van de vondsten is in ieder geval duidelijk dat hier al in de IJzertijd objecten geofferd zijn. Twee La Tène-fibulae, een speerpunt en wellicht een beitel met houten heft kunnen hiermee worden geassocieerd. Een grotere groep metalen voorwerpen dateert uit de Romeinse tijd (afb. 12). Hierbij is zeker een grote component vroeg-Romeins materiaal. Deze bestaat uit (onderdelen van) wapens, fibulae en munten (afb. 13). Dit zijn de groepen die Roymans beschrijft als de voornaamste vondstgroepen die voorkomen in heiligdommen.14 Dit geldt evenzeer voor het Noord-Gallische gebied, als voor het Germaanse gebied. Voor een deel liggen hier dezelfde mechanismen achter die de keuze bepalen voor de te offeren objecten en de plaatsen waar dat gebeurt. Er zijn vondsten van B6 die zeker van na de Romeinse bezetting van de forten van Velsen dateren. Voorbeelden hiervan zijn een denarius van Trajanus, enkele verzilverde schijffibulae, Germaanse kniefibulae (afb. 14) en fibulae die ooit voorzien waren van geëmailleerde inleg. De jongst te dateren vondst is een verzilverde tutulusfibula uit de 3e, mogelijk nog 4e eeuw na Chr. Al deze vondsten geven aan dat de doorgaande route met rituele plaats van groot belang blijft, ook na het vertrek van de Romeinen. Nergens anders is in Noord-Holland een locatie waar een dusdanig hoge concentratie van zilveren of verzilverde objecten is gevonden.15 Onmiskenbaar is dus dat dit een belangrijke plaats voor de Friezen was, zo zeer zelfs dat, als daar al sprake van is, de concentratie van de Friese macht wellicht niet ver hier vandaan heeft gelegen. Deze locatie is daarmee, naast het strategische belang van de waterweg van het Oer-IJ de tweede belangrijke reden geweest waarom de Romeinen gedurende meer dan 30 jaar een militaire basis hier handhaafden. Het water leverde aan de Romeinen de benodigde infrastructuur om het leger en vloot te ontplooien, de nabijheid van het heiligdom en (wellicht) de Friese heersers de mogelijkheid de Friezen aan

zich te binden. Er zal een wederzijds belang zijn geweest, dat zelfs na het vertrek van het Romeinse leger deels in stand blijft. De door Tacitus vermelde reis in 58 van Verritus en Malorix naar Rome past in dit beeld. De beide Friese koningen gaan op weg naar keizer Nero om voor hun belangen te pleiten. Ze willen de voor de Romeinen vrij gehouden terreinen zelf in gebruik nemen. Naar alle waarschijnlijkheid gaat het hier om de voormalige fortterreinen van Velsen 1 en 2. De beide heren worden afgescheept met wat andere zaken, maar krijgen hun belangrijkste eis niet gehonoreerd. Dat zegt direct iets over de macht die de Romeinen dan blijkbaar nog hebben. Ze zijn in staat ook op afstand hun claim nog te handhaven. Uiteindelijk zal die macht wel afnemen, want van zowel Velsen 1 als Velsen 2 zijn vondsten afkomstig die duiden op een inheemse nederzetting in de 3e eeuw. Of al eerder bewoning plaatsvond is niet helder, aangezien deze datering vooral is gebaseerd op het voorkomen van enkele importen, zoals munten, Oost-Gallische terra sigillata en geverfde waar zoals Trierse spreukbekers.

Afb. 12 Velserbroek B6 set van twee bronzen en één zilveren armband. Foto: W. Bosman.

De laat-Romeinse periode is in de regio een grote onbekende, zowel in militaire als civiele context. De enige vondsten die in deze periode kunnen worden gedateerd zijn de al eerder genoemde tutulusfibula van Velserbroek B6 en twee ten zuiden van Velsen gevonden munten. Van die munten – beide losse vondsten – is de context niet zeker en ze zouden ook “... castello cui nomen Flevum”. Romeinen en Velsen

|

367


Afb. 13 Velserbroek B6 letterlijk een handvol Romeinse munten. Foto: auteur.

Afb. 14 Velserbroek B6 Germaanse fibula. Foto: M. IJdo.

uit een vroeg-middeleeuwse gebruiksperiode kunnen dateren. Die vroeg-middeleeuwse context is afwezig in de meeste van de Romeinse vindplaatsen in Velsen. Hooguit is er plaatselijk een laat-Merovingische component. Voorbeelden hiervan zijn Velsen 2 en Velsen-Hoogovens. De historisch bekende plaatsnaam Velserburgh zou vanwege het voorkomen van dit materiaal en enige sporen met Velsen 2 in verband gebracht kunnen worden. Het terrein van Velsen 1 is pas weer in gebruik in de Late Middeleeuwen als er klei gewonnen wordt. Wel is er een losse vondst van een zogenaamde Domburgfibula uit de late 6e eeuw, maar deze vondst staat geheel op zichzelf. Ook Velserbroek B6 kent geen continuïteit na de Romeinse tijd. Pas in de 10e of 11e eeuw is er sprake van opnieuw dateerbaar materiaal, zoals aardewerk. Ongetwijfeld gebeurt dit in een agrarische context. De discontinuïteit is waarschijnlijk het gevolg van vernatting, die tot gevolg had

dat de doorgaande route naar een plaats ten zuiden van deze locatie is verschoven en in feite nog steeds in gebruik is.16 Besluit Er resteert bovengronds weinig tastbaars meer uit de Romeinse tijd in Velsen. De vindplaatsen zijn opgegraven of als ondergronds monument veilig gesteld. Ook de vondsten zijn uit Velsen verdwenen. Waar jarenlang de AWN’ers de trotse gastheren en -dames waren van een tentoonstelling, is het materiaal van Velsen 1 geclaimd door het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden en zijn de overige vondsten naar het Provinciaal Archeologisch Depot van Noord-Holland gebracht. Het is te hopen dat er op korte termijn toch weer iets van deze belangrijke vondsten te zien zal zijn. Anders moeten we het doen met de volgende toeristische tip voor een autoritje: neem vanuit het zuiden de A9 en ga via de Wijkertunnel onder de erfgenaam van het Oer-IJ, het Noordzeekanaal door, keer ten noorden daarvan om, neem de A22 en ga via de Velsertunnel weer naar het zuiden (bijvoorbeeld richting Rome). Op deze manier zijn beide fortlocaties doorkruist zonder ze te zien, maar lijkt er nauwelijks sprake van belevingswaarde…17 Military Legacy, Dordrecht militarylegacy@gmail.com

368

|

“... castello cui nomen Flevum”. Romeinen en Velsen


Noten 1 Arjen Bosman kwam al op zeer jonge leeftijd in aanraking met de Velsense archeologie en de AWN. Het kon bijna niet anders dan dat hij archeologie in Amsterdam zou gaan studeren om vervolgens in 1997 aan diezelfde Universiteit te promoveren op de Romeinen in Velsen 1. Hij heeft een zeer veelzijdige carrière bij zowel de overheid, musea, universiteiten en een commercieel bureau. Tegenwoordig is hij docent bij Livius te Amsterdam en runt hij vanuit Dordrecht zijn eigen bedrijf Military Legacy waarin archeologie, bouwhistorie en (recente) krijgsgeschiedenis worden gecombineerd. 2 De auteur werkt aan een publieksboek over de Romeinse tijd in Velsen dat in 2014-2015 zal verschijnen. Dit artikel in Westerheem is vooral beschouwend en gaat slechts op een aantal aspecten in. 3 Morel 1988; Bosman 1997; de laatste met een compleet overzicht van alle tot dan verschenen publicaties met betrekking tot Romeins Velsen. 4 Bosman 2012a. 5 Tegenwoordig Tata Steel. 6 Bosman 2012b. 7 Bosman 1997; Diederik 2011. 8 Zie voor dit abusievelijke beeld bijvoorbeeld Bloemers e.a. 2010, 217. 9 Tacitus, Annales IV, 72. 10 Tot dan werd aangenomen dat Velsen 1 aan een zijgeul lag, zie Morel 1988. 11 Bosman & Bosman 1997. 12 Ontdekt door W.J. Bosman in 1998. 13 Bosman & Bosman 1992. 14 Roymans 1990; Erdrich 1996. 15 Afgezien van de muntschat van Uitgeest-Dorregeest, die in een ander kader verklaard kan worden, zie Erdrich 1996. 16 Mondelinge mededeling W.J. Bosman, Santpoort. 17 Met dank aan W.J. Bosman en J. Hoevenberg voor het nalezen van het manuscript en hun waardevolle aanwijzingen. Literatuur Bloemers, J.H.F. e.a., 2010: From Oer-IJ estuary to metropolitan coastal landscape: assessing and preserving archaeological-historical resources from 4000 years of living between land and water, in: T. Bloemers, H. Kars, A. van der Valk & M. Wijnen (red.), The cultural landscape & heritage paradox: protection and development of the Dutch archaeological-historical landscape and its European dimension, Amsterdam, 203-239. Bosman, A.V.A.J., 1997: Het culturele vondstmateriaal van de vroeg-Romeinse versterking te Velsen 1, proefschrift Universiteit van Amsterdam, Amsterdam. Bosman, A.V.A.J., 2012a: Velsen 2, Het onderzoek naar de Vroeg Romeinse basis in de periode 1945 – 2005, The Missing Link Rapport 211, Woerden. Bosman, A.V.A.J., 2012b: Velserbroek B6, Een offerplaats gedurende de Romeinse tijd , The Missing Link Rapport 227. Bosman, A.V.A.J. & W.J. Bosman, 1992: Velsen: Velserbroekpolder, in: P.J. Woltering (red.), Archeologische kroniek van Noord-Holland 1991, Holland 24 (1992), 323-326. Bosman, A.V.A.J. & W.J. Bosman, 1997: Velsen: Velsen 2, in: R.M. van Heeringen (red.), Archeologische Kroniek van Noord-Holland over 1996, Holland 29, 352-354. Bosman, A.V.A.J. & M.D. de Weerd, 2004: Velsen: the 1997 excavations in the early Roman base and a reappraisal of the post-Kalkriese Velsen/Vechten dating evidence, in: F. Vermeulen, K. Sas & W. Dhaeze (red.), Archaeology in confrontation, aspects of Roman military presence in the northwest, studies in honour of prof. Em. Hugo Thoen, ARGU 2, Gent, 31-62. Diederik, F., 2011: Local pottery found in the Roman military fortress Velsen I, An approach at understanding local pottery from the Late iron Age found at the location of Velsen I, ongepubliceerd manuscript, z.pl. Erdrich, M., 1996, Rom und die Barbaren. Das Verhältnis zwischen dem Imperium Romanum und den germanischen Stämmen vor seiner Nordwestgrenze seit der späten römischen Republik bis zum gallischen Sonderreich, Proefschrift Universiteit van Amsterdam, Amsterdam. Lendering, J. & A.V.A.J. Bosman, 2010: De rand van het Rijk, De Romeinen en de Lage Landen, Amsterdam. Morel, J.-M.A.W., 1988: De vroeg-Romeinse versterking te Velsen 1, Fort en Haven, proefschrift Universiteit van Amsterdam, Amsterdam. Roymans, N., 1990: Tribal societies in Northern Gaul, An anthropological perspective, Amsterdam (Cingula 12). Vons, P. & A.V.A.J. Bosman, 1988: Inheemse boeren bezochten de verlaten Romeinse versterkingen Velsen I en II, Westerheem 37, 1-16.

“... castello cui nomen Flevum”. Romeinen en Velsen

|

369


Mijn mooiste vondst

Een speelschijfje met een verhaal Hilde Vermast1

In de schappen van de zolder van Beeckesteijn, waar de Archeologische Werkgroep Velsen van 1992 tot 2006 haar onderkomen en opslagruimte had, stond een doos met vondsten van onduidelijke herkomst. Ik liet mijn oog vallen op een speelschijfje van leisteen. Op één zijde was ‘Spanj. berg Santpoort’ geschreven, maar bij de werkgroep was hier geen parate kennis over (afb. 1). Hierdoor leek het dat de context volkomen ontbrak en leek het speelschijfje zonder archeologisch belang. Ik nam het mee naar huis, waar het was te bewonderen in een vitrinekast. Mijn liefde voor de archeologie in het algemeen en de Romeinse tijd in Velsen in het bijzonder groeide. Vanzelfsprekend leende ik uit de bibliotheek van de werkgroep boeken over Velsen. Verbaasd was ik toen ik in het boek ‘Velsen, Grepen uit de geschiedenis van een oude woonplaats in Kennemerland’ van Cal-

koen (1967) een tekening tegenkwam van het speelschijfje dat in mijn vitrinekast lag! De tekening was zo duidelijk en herkenbaar dat ik direct zag dat het ‘mijn’ speelschijfje was. In het boek werd een vondst van 27 speelschijfjes uit de 1e eeuw beschreven, die waren opgegraven bij de huisplattegrond op ‘Rooswijk’ op Hoogovens in 1962. Speelschijfjes “zijn ronde plakjes aardewerk, ongeveer 2,5 à 3 cm in doorsnee, gesneden uit de wand van zacht gebakken pot. Een enkele maal ook vervaardigde men zo’n schijfje uit een gebroken kom van Romeins terra sigillata, of uit een scherf van een pijpaarden wijnkruik […]. Omdat dit materiaal veel harder is, werden zij wel uit been gesneden en op de Spanjaardsberg kwam er één te voorschijn van uit Duitsland geïmporteerde leisteen”. Calkoen heeft vier van zulke speelschijfjes in dit boek getekend. Mijn speelschijfje bleek inderdaad afkomstig van

Afb. 1 De achterzijde met de vindplaatsaanduiding en de voorzijde van het leistenen speelschijfje. Foto: auteur.

370

|

Mijn mooiste vondst


Afb. 2 Tekening van de vier speelschijfjes. Uit: Calkoen, 1967, 28.

de opgraving Spanjaardsberg en is de vierde tekening van links (afb. 2). Calkoen plaatste het speelschijfje, op basis van vormovereenkomst, binnen een reeks Romeinse speelschijfjes. Leistenen dakbedekking kwam echter pas in de Middeleeuwen in zwang. In 1958 noemde Calkoen hetzelfde speelschijfje in de Westerheem-Monografieën nr. 1: “een unicum – van waarschijnlijk uit Duitsland geïmporteerd leisteen”. Uiteraard verhuisde het speelschijfje direct terug naar de werkgroep. Het heeft een plekje in de vitrinekast met een kaartje waarop verwezen wordt naar de publicatie van Calkoen (afb. 3). Calkoen tekende in meerdere artikelen op dat één van de opgravers de opmerking maakte dat zij in een speelhol terecht gekomen waren vanwege het grote aantal speelschijfjes dat werd gevonden. De Romeinen speelden met

dit soort schijfjes het ‘molenspel’. In 1963 schrijft Calkoen in zijn voorwoord in Westerheem 1: “Een archeologische vondst zonder verband met de vindplaats betekent niet veel.” Zonder informatie over de vindplaats en vondstomstandigheden verliezen de gevonden objecten hun wetenschappelijke waarde en zijn ze enkel nog interessant om hun uiterlijk. Bovendien weet P.J.R. Modderman in 1960-1961 te vertellen dat dít speelschijfje tezamen met enkele scherfjes de aanleiding vormde voor de oprichting van de AWWN en dat de Spanjaardsberg te Santpoort de bakermat is van de georganiseerde amateurarcheologie. Kortom, een speelschijfje met een verhaal. h.vermast@live.nl Bankenlaan 2 1944 NM Beverwijk

Noot 1 Hilde Vermast is sinds 1996 actief bij de Archeologische Werkgroep Velsen.

Afb. 3 Foto van het speelschijfje in de vitrinekast met het kaartje. Foto: auteur.

Mijn mooiste vondst

|

371


Een zandvlakte bezaaid met scherven. Het archeologisch onderzoek van enkele vroegmiddeleeuwse nederzettingen in de duinen bij Bloemendaal Jan de Koning1

Vele aardewerkfragmenten in een vlakte vol stuifzand leidden uiteindelijk tot een uitgebreid onderzoek van de vroeg-middeleeuwse bewoningsgeschiedenis van het duingebied van Zuid-Kennemerland. Het leverde nieuwe inzichten op over bewoningspatronen, bouwtraditie, grafritueel en de bestaanseconomie vanaf de late 5e eeuw tot in de 9e eeuw, toen de bewoners deels door eigen toedoen door het oprukkende zand uit dit gebied werden verdreven. Dit zand bedekte een geĂŤrodeerd vroeg-middeleeuws landschap, dat pas 1000 jaar later na het afplaggen in de 21e eeuw weer tevoorschijn kwam.

Afb. 1 Overzicht van het onderzoeksterrein. Alle afbeeldingen bij dit artikel zijn gemaakt door de auteur en afkomstig uit De Koning 2011.

372

|

Een zandvlakte bezaaid met scherven


In het najaar van 2004 bracht boswachter Coen van Oosterom zijn gebruikelijke bezoek aan de afgeplagde 13 ha grote zandvlakte Groot Olmen, in het Nationaal Park Zuid-Kennemerland bij Bloemendaal (afb. 1). Het had flink gestormd en hij was nieuwsgierig naar de mate van zandverstuiving op de nieuwe zandvlakte. Wat hij aantrof was een vlakte met talloze concentraties van vondsten (afb. 2). Het betrof nederzettingsafval zoals fragmenten aardewerk, dierlijk bot, schelpen en natuursteen. Hij liet een aantal aardewerkfragmenten zien aan de plaatselijke amateurarcheoloog Theo Nieuwenhuizen die samen met André Numan (beiden van de AWN-werkgroep Haarlem) tot de conclusie kwam dat het materiaal uit de Vroege Middeleeuwen betrof. Aangezien van deze periode weinig bekend was en over de bewoningsgeschiedenis van het westelijk duingebied nog minder, werden diverse mensen en instanties gealarmeerd. Hier waren vermoedelijk meerdere vroegmiddeleeuwse vindplaatsen overgeleverd aan de elementen water, wind, stuifzand en loslopende Schotse Hooglanders (afb. 3). Het was duidelijk dat er actie moest worden ondernomen, omdat er anders een aantal zeer bijzondere vindplaatsen zou verdwijnen. De betrokken partijen bestonden uit het Provinciaal Waterleiding bedrijf Noord-Holland (PWN, de beherende instantie), de provincie Noord-Holland, Wim Bosman – de gemeentearcheoloog van Velsen – en het archeologiebedrijf Hollandia uit Zaandijk. Korte onderzoeksgeschiedenis Met de provincie Noord-Holland als aansturende kracht werden de gebruikelijke procedures in gang gezet. Allereerst werden er dertien oppervlaktevindplaatsen in kaart gebracht.2 Dit werd uitgevoerd door Hollandia-archeologen in samenwerking met Wim Bosman en Theo Nieuwenhuizen. Door de meters dikke lagen zand en vooral ook de begroeiing daarop waren er tot dan toe nauwelijks vindplaatsen bekend. Daarom moest allereerst de archeologische waarde worden vastgesteld.3 Met behulp van proef-

Afb. 2 Scherven in het zand.

sleuven werd gekeken welke vindplaatsen direct werden bedreigd door de winderosie. Hieruit volgde het advies om zo snel mogelijk twee direct bedreigde vindplaatsen ‘ex situ’ te bewaren of op te graven en de directe bedreiging van een derde vindplaats nader te onderzoeken. In september 2006 en september/oktober 2007 werd het archeologisch onderzoek uitgevoerd door Hollandia-archeologen. De eerder betrokkenen en enkele andere ervaren amateurarcheologen uit de regio werden in het opgravingsteam opgenomen. Het opgravingsrapport is inmiddels afgerond. 4 Dit artikel is een uitgebreide samenvatting van de belangrijkste resultaten daarvan. Het oude vroeg-middeleeuwse geërodeerde landschap Alle betrokken onderzoekers hadden moeite met het begrijpen van de processen die hadden geleid tot de opvallende concentraties vroeg-middeleeuwse scherven. Even werd er zelfs gedacht dat er op de meeste plaatsen alleen nog maar nederzettingsafval lag, maar dat de restanten van de nederzettingen zelf al verdwenen waren. Getracht werd de processen te achterhalen die geleid hebben tot deze conAfb. 3 Wortels van duindoorns als aanwijzing voor het in korte tijd weggestoven zand.

Een zandvlakte bezaaid met scherven

|

373


Afb. 4 Oppervlaktevindplaatsen binnen het afgeplagde gebied.

centraties van oppervlaktevondsten. Hierbij bleek sprake te zijn van verschillende processen die tot hetzelfde resultaat leidden: grote concentraties vondsten aan het oppervlak. Er kon sprake zijn van oude erosie. Hierbij bleven de onvergankelijke vondsten wel min of meer op hun oorspronkelijke plaats, maar was de laag waaruit ze afkomstig waren al lang verdwenen. De vondsten zijn in een ver verleden al neergeregend en gezakt naar het niveau van het toenmalige hoge grondwaterpeil. Dit noemden we in het veld het ‘erosievlak’, de grens tussen oud en jong duin. Een tweede mogelijkheid betrof een nog intacte cultuurlaag met vondsten. Vaak betrof het hier akkerlagen met keerploegsporen en zones met afdrukken van koei-

374

|

Een zandvlakte bezaaid met scherven

en- of schapenpoten. Dit was een aanwijzing dat er daadwerkelijk nog oud vroeg-middeleeuws oppervlak aanwezig was en eventuele nederzettingssporen. Een derde mogelijkheid was dat er nog helemaal geen vondsten of sporen aan het oppervlak lagen, maar dat deze nog afgedekt waren door een laag stuifzand. Ook deze locaties werden serieus bedreigd. Een flinke storm zou voldoende zijn om deze plekken bloot te leggen. Het betrof dus een gelaagd en geërodeerd vroeg-middeleeuws landschap waarvan sommige plekken al geheel uitgestoven waren, maar waar op andere plekken nog vondsten lagen en op enkele plaatsen ook de nederzettingssporen nog aanwezig waren. Voor de tweede opgravingscampagne in 2007 werd nog een uitgebreid


grid van boringen uitgevoerd over het gehele afgeplagde terrein. Hierdoor zijn de potentiële vindplaatsen die nog niet aan het oppervlak maar wel vlak onder het oppervlak lagen, opgespoord.5 Onderzoeksmethode Door middel van een uitgebreid patroon van proefsleuven werd het verloop van het oude landschap opgezocht (afb. 4). Hieruit kwam een halvemaanvormig patroon van vindplaatsen tevoorschijn, dat bijna een afspiegeling was van het nog in de zandvlakte aanwezige paraboolduin. Op twee locaties werden behalve veel vondsten ook nog veel nederzettingssporen aangetroffen. Hier werden de proefsleuven uitgebreid met een serie aaneengesloten werkputten en talloze profielen. De twee vindplaatsen brachten nederzettingssporen, waaronder elf huisplattegronden en twee drinkpoelen, aan het licht die gedateerd werden tussen de late 5e en het midden van de 9e eeuw. Onderzoeksresultaten De oudste nederzettingssporen lagen aan de voet van een jong paraboolduin. De sporen lagen hier voor een deel direct aan het oppervlak (afb. 5). De rand van dit gebied werd gemarkeerd door een dikke akkerlaag met ploegsporen. Pas nadat met behulp van plaatselijke bronbemaling ook onder deze akkerlagen gekeken kon worden, werd het sporenvlak zodanig aangevuld dat er nu wel huisplattegronden in werden herkend. Behalve dat het hier een onbekend type plattegrond betrof, was het ook opvallend dat zes vergelijkbare plattegronden elkaar min of meer overlapten (afb. 6). Een grote concentratie van aardewerkfragmenten die al in 2006 was gevonden wees op een opmerkelijk vroege datering van deze nederzetting.

Afb. 5 Aanleg eerste vlak. Hiervoor was eigenlijk geen graafmachine nodig aangezien de sporen zich aan het oppervlak bevonden.

rand, bij aardewerkspecialisten bekend als type Alzey 27. Enkele waren wijdmondig met of zonder ribbel of kordon op de schouder, bekend als type Alzey 32/33. Onder al dit geïmporteerde aardewerk werd slechts één handgevormde pot gevonden. Het betrof een zware, tulpvormige pot met vlakke bodem en kleine, gedrongen knoporen op de schouder en een nauwelijks uitgevouwen of geprofileerde rand (afb. 8). De grote hoeveelheid importaardewerk en het nagenoeg ontbreken van lokaal gemaakt aardewerk is een verschijnsel dat vele vragen oproept, maar het komt voor in nagenoeg alle 6e en 7e-eeuwse nederzettingen in het noordwestelijk kustgebied. Plaatsvaste erven Het aardewerk levert een indirecte datering op voor de huisplattegronden. Het betreft minimaal zes opeenvolgende boerderijen, waarvan de oudste waarschijnlijk nog in de late 5e eeuw gedateerd moet wor-

Afb. 6 Elkaar overlappende vroegmiddeleeuwse plattegronden.

Aardewerk Van minimaal vijftig verschillende potten werden grote fragmenten aangetroffen (afb. 7). Van sommige was de complete rand bewaard gebleven. Het betrof voornamelijk ruwwandig importaardewerk van nauwmondige potten met een dekselEen zandvlakte bezaaid met scherven

|

375


Afb. 7 Deel van het laat 5e en 6e-eeuwse aardewerk uit een afvallaag die waarschijnlijk afkomstig was van de bewoners van de vroegste boerderijen. Boven nauwmondige, ruwwandige potten met dekselrand. Onder ruwwandige, wijdmondige pot zonder en met schouderribbel.

Afb. 8 Handgevormde laat 5e/6e-eeuwse archeologisch complete pot uit de afvallaag.

376

|

Een zandvlakte bezaaid met scherven

den. Enkele plattegronden worden afgedekt door een akkerlaag uit de late 7e of 8e eeuw. De gemiddelde levensduur van een houten boerderij met ingegraven paalkuilen zal maximaal zo’n 25 jaar zijn. Het betreft daardoor een langdurig minimaal over zes generaties lang bewoond erf. De zes plattegronden komen in sterke mate overeen met elkaar. Blijkbaar bouwde men de nieuwe boerderij graag op exact dezelfde manier en had men ook niet de ruimte of de mogelijkheid deze op een andere plaats te bouwen. Dit spreekt het idee tegen van de zwervende erven dat lange tijd en vooral door gebrek aan informatie over de bewoning in het duingebied bestond. Dit bewoningsmodel gaat misschien nog wel op voor de prehistorische bewoning in het duingebied, maar zeker niet voor de vroeg-middeleeuwse bewoning in het Kennemerduingebied. Dit langdurig bewoonde erf had mogelijk ook geen ruimte om uit te wijken naar een andere plaats, aangezien het aan beide zijden duidelijk begrensd was: een duin aan de westkant en een veenmoeras aan de oostkant. Een nieuw plattegrondtype Het plattegrondtype van Groot Olmen kan beschreven worden aan de hand van het best bewaarde en compleet opgegraven voorbeeld (afb. 9 en 10). Overeenkomsten tussen alle plattegronden zijn de tweebeukige constructie, de breedte van 5 meter en de ingegraven planken wanden. De lengte varieert van 15 tot 31 meter bij de best bewaarde plattegrond. De draagconstructie bestond uit nokdragende middenstaanders en de druk van de dakrand moest worden opgevangen door een wand van rechtopstaande, gepotdekselde planken. Deze planken waren soms tot bijna 60 cm diep ingegraven in een wandgreppel (afb. 11). Bij deze plattegrond waren de plankafdrukken nog zichtbaar (afb. 12). In de wandgreppel is gezocht naar paalkuilen, maar deze zijn niet gevonden. Het woon- en stalgedeelte werd gescheiden door een tussenwand. Het woongedeelte was 12,5 m lang en had een haard die tegen de buitenste middenstaander aanlag.


Doordat de middenstaanders niet helemaal naar de korte buitenwand doorlopen, weten we dat de boerderij een schilddak moet hebben gehad, een dak met vier schuine zijden. Aangezien er geen onderbrekingen in de wandgreppel werden aangetroffen, weten we niet waar de deuren hebben gezeten. In analogie met de meeste andere plattegronden zullen het twee tegenover elkaar liggende ingangen zijn geweest in zowel het stal- als het woongedeelte. In het stalgedeelte heeft waarschijnlijk ook nog een vijfde deur in de korte wand gezeten. Van deze plattegrond is zowel een computer-reconstructie gemaakt als een maquette op schaal (afb. 13 en 14). De boerderij dient zelfs als inspiratie voor het nieuwe bezoekerscentrum van de PWN bij Overveen. Vroeg-middeleeuwse boerderijplattegronden zijn relatief zeldzaam en dat geldt zeker voor Noord-Holland. Onlangs verscheen in het proefschrift van Menno Dijkstra een prachtig overzicht van de vroeg-middeleeuwse bouwtraditie in het kustgebied.6 Daarin wordt specifiek aandacht besteed aan de tweebeukige plattegronden. Deze komen vooral voor in Noord-Holland, waarbij een duidelijk onderscheid gemaakt moet worden tussen woonstalhuizen en bijgebouwen zoals grote schuren. Dit onderscheid is op basis van een plattegrond vooral een kwestie van interpretatie, maar is in een aantal gevallen wel te maken. Over de plattegrond van Groot Olmen bestaat geen twijfel dat het een woonstalhuis betreft. Hetzelfde geldt voor de plattegronden van Wijk aan Zee en Limmen-Zuidkerkenlaan.7 De tweebeukige bouwwijze loopt niet in de pas met de min of meer geaccepteerde ontwikkeling van de bouwtraditie van NoordoostNederland zoals die vooral is gepresenteerd door Waterbolk en Huijts.8 Daarin is sprake van een voortdurende technische vernieuwing en verbetering in de huizenbouw waarin vooral de vergroting van de binnenruimte een rol speelt. In de Vroege Middeleeuwen zijn de boerderijen, althans in Noordoost-Nederland, eenbeukig met dubbele wandpalen. Dit type plattegrond, bekend onder de naam ‘Odoorn

Afb. 9 De beste bewaarde plattegrond. Type Groot Olmen. Tweebeukig, afmeting 5 bij 31 meter en wanden van recht opstaande ingegraven planken.

C’, komt ook in West-Nederland voor, onder andere in Uitgeest, Den Burg en zeer recent nog in Heiloo om bij de NoordHollandse vindplaatsen te blijven. Dijkstra heeft van dit ‘hoofdtype’ zoveel voorbeelden gevonden dat hij ze op grond van de binnenindeling en deuropeningen in zes subtypen heeft onderscheiden. Deze plattegronden passen duidelijk in een bouwtraditie die te volgen is in het gehele kustgebied, maar waarom bouwde men in Groot Olmen tussen de late 5e eeuw en het midden van de 7e eeuw dan van deze traditie afwijkende boerderijen?9 Een tweede vroeg-middeleeuwse nederzetting Op de andere uitgebreid onderzochte vindplaats in Groot Olmen werden een aantal jongere, waarschijnlijk vooral 8etot 9e-eeuwse (Karolingische) plattegronden opgegraven. Deze vertonen eveneens weinig overeenkomst met de (Merovingische) plattegronden van de andere nederzetting. Het betreft hier plattegronden van een- of driebeukige boerderijen, maar er is hier sprake van een andere draagconstructie (afb. 15). Deze bestond uit een gebint van op één lijn staande wandpalen. Deze plattegronden tussen beide vindplaatsen zijn wel gelijk in breedte, namelijk 5 m. Een andere opvallende overeenEen zandvlakte bezaaid met scherven

|

377


Afb. 10 Plattegrond van het type Groot Olmen. Datering in het tweede kwart van de 6e eeuw.

komst is dat hier minimaal tweemaal, mogelijk driemaal op hetzelfde erf een boerderij werd gebouwd. Ook hier was er geen sprake van zwervende erven. Hetzelfde zien we bij de in de jaren ’60 door de AWN onderzochte vindplaats bij Wijk aan Zee-Hoogovens (afb. 16).9 Ook daar is sprake van mogelijk drie op dezelfde plaats gebouwde boerderijen. Deze plattegronden waarvan de jongste uit de 9e eeuw dateert, zijn waarschijnlijk allemaal tweebeukig (afb. 17). Er is binnen deze nederzetting nog een ander type plattegrond dat tot nu toe niet eerder in Noord-Holland is aangetroffen. Het betreft een bootvormige plattegrond waarvan helaas slechts één lange wand bewaard is gebleven (afb. 18). Deze lag relatief vrij van andere nederzettingssporen en werd als zodanig snel herkend. Aan de binnenzijde van de lange wand werden nog twee diepe, rechte paalkuilen aangetroffen, maar alle paalkuilen van de gebogen wand staan schuin naar binnen. Hoewel deze plattegrond niet zo groot is, slechts 19 meter lang, vertoont hij een duidelijke overeenkomst met de veel grotere ‘stadsboerderijen’ uit Dorestad-De Heul.10 Van minstens twee andere vergelijkbare plattegronden zijn nog de diepste kuilen van de portiekpalen teruggevonden. Deze lagen allemaal dicht bij elkaar, zodat we er ook hier vanuit kunnen gaan dat het een langdurig bewoond, plaatsvast erf betrof. Een verstoven graf? Bij de Karolingische nederzetting werd een opmerkelijke vondst gedaan. Aan de rand van de nederzetting werd een grote klomp roest gevonden dat uiteindelijk van een vroeg-middeleeuws eensnijdend zwaard bleek te zijn, een sax. Bij dit zwaardfragment werd nog een stuk Romeins vensterglas gevonden en een kleine rechthoekige schapenbel.11 Later werd door een voorbijganger ook nog een kleine versierde nagel gevonden, die typologisch tot de saxschede behoord kan hebben (zie afb. 18). Zwaarden worden bijna nooit in nederzettingscontext gevonden. Het betreft bijna altijd graven of bijvoor-

378

|

Een zandvlakte bezaaid met scherven


Afb. 11 Doorsnede en bovenaanzicht van een deel van de wandgreppel. Afb. 12 Afdrukken van gekliefde stammen of planken.

beeld riviervondsten (offers). Het zwaardfragment dat in de 8e eeuw gedateerd kan worden, lag op het zogenaamde erosievlak, wat wil zeggen dat het vermoedelijk uit een hogere – vermoedelijk in de 10e eeuw verstoven – laag afkomstig is, maar door het gewicht op zijn plek is blijven liggen. Een voor de hand liggende verklaring voor de aanwezigheid van een opmerkelijke vondst als een zwaard is dan ook uit te gaan van een verstoven graf. Uit NoordHolland zijn geen vroeg-middeleeuwse grafvelden bekend. Tot nu toe gevonden vroeg-middeleeuwse graven, zowel inhumaties als crematies, zijn hier vooralsnog geïsoleerde verschijnselen, meestal bestaande uit één individu. Bij LimmenDe Krocht en Limmen-Zuidkerkenlaan zijn respectievelijk het inhumatiegraf van een man en een vrouw gevonden. Beide dateren mogelijk uit de eerste helft van de 8e eeuw.12 Ook in Uitgeest-Dorregeest zijn enkele inhumatiegraven gevonden. Hier is er sprake van een kleine concentratie in de late 7e of 8e eeuw van slechts twee individuen, maar ook van een dubbel paardengraf.13 Voorzichtig kunnen we stellen dat we – na een zeer lange tijd waarin het grafritueel archeologisch volstrekt onzichtbaar is geweest – in de periode waarin het NoordHollandse deel van het Friese koninkrijk

ingelijfd wordt bij het Frankische rijk, enkele of kleine groepjes begravingen tegenkomen. Het gereconstrueerde graf van Groot Olmen, waarvan we alleen het zwaard hebben teruggevonden, zou hiervan ook een voorbeeld kunnen zijn. Bij het graf van Limmen-De Krocht werd een ijzeren dolk gevonden. Ook lagen er zeven sceatta’s verspreid over het bovenlichaam. Een enkele begraving aan de rand van de nederzetting wordt meestal in verband gebracht met een wijze van voorouderverering of het leggen van een fysiek zichtbare claim op het land.14 De politieke transformatie zal gepaard zijn gegaan met een reorganisatie van landbezit en goederen. Het verschijnen van deze enkele ‘strategisch’ gelegen graven kan hiermee verband hebben gehad. Dat er juist in dit zuidelijke deel van Kennemerland met een centrale rol voor Velsen en Adrichem15 sprake zal zijn geweest van enige zichtbare invloed van de frankisering en kerstening, zien we in het verschijnen van de bootvormige ‘Dorestad’-plattegronden van Groot Olmen. Bestaanseconomie Beide nederzettingen binnen het afgeplagde terrein vormen een interessante dwarsdoorsnede van de bewoning in het duingebied vanaf de late 5e tot in de 9e Een zandvlakte bezaaid met scherven

|

379


Afb. 13 Projectie van de computergegenereerde houtconstructie op de exacte plek van de plattegrond gemaakt door Olav OdĂŠ. Op de voorgrond zien we 8e-eeuwse karrensporen die lopen richting de jongere nederzetting.

380

|

eeuw. Van beide vindplaatsen zijn macromonsters met organisch materiaal genomen om een beeld te krijgen van de ontwikkeling van het landschap en het gebruik van cultuurgewassen. Zonder uitzondering was de conservering zo slecht dat het onderzoek daarvan niet representatief zou zijn. Het houtskoolonderzoek leverde wel enkele resultaten op. Hieruit bleek een al eerder door Jan de Jong op basis van pollenonderzoek geconstateerde trend te worden bevestigd.16 Alle hout- en houtskoolmonsters van de oudste periode (6e-7e eeuw) bleken afkomstig van eik. Monsters uit de Karolingische periode bevatten zowel eiken- als beukenhout. Ook uit het onderzoek van de dierlijke botresten kwamen interessante verschillen tussen de periodes naar voren.17 De bestaansbasis bleef hetzelfde met een relatief groot aandeel schaap en rund, wat minder varken en slechts 1% paard, maar kleine verschillen in de andere dierlijke voedselbronnen geven de indruk van een wezenlijke landschappelijke verandering. Zo was het aandeel wild van vooral edelhert, maar ook van eland en ree groter in de vroegste periode en nagenoeg afwezig in de Karolingische periode. Geweiresten die gevonden werden in twee drinkpoelen bij de oudste nederzetting, wezen ook op relatief grote dieren. Dit kan worden opgevat als een aanwijzing voor een tamelijk onverstoord natuurlijk bosmilieu. Alleen hierin kunnen wildpopulaties van edelherten zodanig floreren dat ze tot volle

Een zandvlakte bezaaid met scherven

wasdom kunnen komen.18 Tegelijkertijd zien we in de Karolingische periode een groter aandeel van vis en schelpdieren. Niet alleen vissen die direct langs de kust konden worden gevangen zijn vertegenwoordigd, maar vooral een vissoort van de diepere wateren zoals de kabeljauw is met 4% goed vertegenwoordigd. Hetzelfde geldt voor schelpdieren zoals oesters (1%) en wulken (3%). Het beeld van deze omslag in de voedselvoorziening is niet beĂŻnvloed door de vondstomstandigheden. Over de gewassen die men verbouwde, is minder bekend. Een enkel pollenmonster wijst op de aanwezigheid van graan, maar verdere concrete aanwijzingen zijn er niet. De monsters die enige soorten aantoonden, waren beperkt tot de natte veenpoelen en als zodanig vooral representatief voor de directe omgeving, namelijk een natte, veel betreden oever. Een enkele herkenbare korrelafdruk van lijnzaad is aangetroffen in een wandfragment van een handgemaakte pot. De vele akkersporen die overal op het terrein zijn aangetroffen wijzen echter op een voortdurend gebruik van het gebied voor landbouw. In tegenstelling tot het natte, versnipperde achterland was het duingebied waarschijnlijk vooral vanwege de akkerbouw belangrijk voor de plaatselijke voedselvoorziening. De betekenis van Groot Olmen De opgravingen in het duingebied bij Bloemendaal kunnen worden gezien als een willekeurige steekproef in het uitgestrekte en archeologisch onbekende duingebied. Het grootste deel van het bodemarchief wordt hier gelukkig nog beschermd door het jonge duinzand. Hier is het echter niet de huizenbouw die de bedreiging vormt, maar bodemingrijpend natuurbeleid, zoals het afplaggen en het graven van waterpartijen. De hoogte waarop het vroeg-middeleeuwse landschap te vinden is, verschilt echter per gebied. Rondom Groot Olmen ligt het vroeg-middeleeuwse oppervlak tussen 3,20 en 4,50 m +N.A.P. Alles daaronder was te nat, alles daarboven is verstoven. Het afplaggen van Groot Olmen heeft er toe geleid dat 13 hec-


tare van het oude vroeg-middeleeuwse geërodeerde landschap is ontsloten en kwetsbaar is geworden voor erosie. Sommige delen liggen momenteel nog steeds afgedekt, andere delen moesten acuut worden opgegraven of ingemeten. Minimaal twee nederzettingen zijn archeologisch in kaart gebracht en uitgebreid onderzocht: een vroege ‘pioniers’-nederzetting en een jongere ‘Karolingische’ nederzetting. Daarmee kunnen we een beeld schetsen van de vroeg-middeleeuwse bewoningsgeschiedenis in het Kennemerduingebied. Deze kan chronologisch nog worden aangevuld door de opgraving uit de jaren ’60 van de vorige eeuw bij Wijk aan Zee op het Hoogoventerrein. De boerderijplattegronden die daar zijn opgegraven zullen chronologisch een overlap hebben met de jongste vindplaats op Groot Olmen, maar lopen zeker door tot in de 9e en 10e eeuw. Gezien de landschappelijke aanwijzingen voor een bosrijk landschap met nog relatief veel groot wild, kunnen we er vanuit gaan dat de eerste bewoners in de late 5e eeuw een nagenoeg ongeschonden,

natuurlijk landschap betraden. Dit wijst op een bewoningshiaat of althans een enorme afname van het aantal duinbewoners, zodat de natuur zich kon herstellen. Dit zal zeker 150 jaar hebben geduurd. Een radiokoolstofdatering van een venige laag in de grootste drinkpoel bij de oudste nederzetting wijst op het tweede kwart van de 5e eeuw. Direct daarbovenop vinden we lagen met menselijke invloed zoals vertrappingen en nederzettingsafval. De bewoning in dit gebied zal dus zeker niet vroeger dan in het midden van de 5e eeuw zijn begonnen. Het oudste aardewerk

Afb. 14 Maquette van de 6e-eeuwse boerderij van Groot Olmen door Jelus Matser.

Afb. 15 Plattegrond van de tweede vroegmiddeleeuwse nederzetting. Datering 8e eeuw.

Een zandvlakte bezaaid met scherven

|

381


Afb. 16 Opgravingstekeningen van Wijk aan Zee Hoogovens met drie over elkaar liggende plattegronden. Datering 8e en 9e eeuw. Naar Van de Berg 1990.

382

|

wijst vooral op het laatste kwart van de 5e eeuw. Deze begindatering vinden we ook terug in het Zuid-Hollandse duingebied bij Katwijk, dat een van de weinige vergelijkbare locaties is in het westelijk duingebied waar grootschalig archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.19 We kunnen de oudste bewoners van Groot Olmen daarmee beschouwen als ‘nieuwkomers’ of kolonisten. Het is dan vooral de vraag waar ze vandaan zijn gekomen. Het aardewerk geeft in dit geval weinig aanknopingspunten. Hun aardewerk bestond grotendeels uit geïmporteerd draaischijfaardewerk. De enige handgemaakte pot (zie af b. 8) wijst op verwantschap met aardewerk dat we in het gehele noordwestelijke k ust gebied tegenkomen.20 Dan blijft er vooral hun ’typische’ bouwtraditie over. Ook hiervoor bleek het niet gemakkelijk exact vergelijkbare plattegronden terug te vinden. De tweebeukige constructiewijze is weinig cultuurspecifiek. Het betreft een tamelijk universeel en eenvoudig bouwprincipe. Daarom is er ook geen duidelijk aanknopingspunt met de bouwtypologie van Noordoost-Nederland zoals deze is

Een zandvlakte bezaaid met scherven

samengesteld door Waterbolk. De tweebeukige bouwwijze in de Vroege Middeleeuwen zien we daar vooral bij plattegronden die geïnterpreteerd worden als bijgebouw of schuur.21 Een opvallende overeenkomst in maatvoering en tweebeukige constructie zien we wel bij plattegronden uit het rivierengebied en OostNederland uit de Late IJzertijd en vroeg-Romeinse tijd bijvoorbeeld uit TielPassewaaij, Geldermalsen-Hondsgemet en Colmschate.22 Deze plattegronden zijn echter meestal gedeeltelijk tweebeukig. Geheel tweeschepige vroeg-middeleeuwse plattegronden (6e-7e eeuw) uit het duingebied kennen we wel uit Katwijk. Hier betreft het een aantal lange plattegronden van circa 20 m, maar deze zijn meestal iets breder (5,5 of 6 m). Bovendien zijn het tweebeukige structuren van paalkuilen zonder wandgreppel en zonder haard. Van der Velde en Waldus laten in het midden of het hier schuren of woonstalhuizen betreft.23 Tweebeukige woonstalhuizen komen we ook tegen in NoordDuitsland, zoals in Niens en Loxstedt. Hier worden deze plattegronden vooral zichtbaar in de laat-Romeinse periode.24


In de Vroege Middeleeuwen komen we 5 meter brede tweebeukige plattegronden tegen in het Alamannische gebied in bijvoorbeeld Laucheim en Renningen.25 In Engeland zijn in de Vroege Middeleeuwen met name in Kent en East- Anglia houten wanden gebruikelijk, maar niet de tweebeukige bouwwijze.26 Daar zijn de gebouwen ook relatief kort en het stalgedeelte ontbreekt. De herkomst van de oudste bewoners van de nederzetting bij Groot Olmen is dus niet meer te achterhalen.27 Met enige zekerheid is wel duidelijk dat zij tot een andere cultuur behoorden dan de inheemse bevolking uit de Romeinse tijd. De eerste bewoners van Groot Olmen betraden aan het einde van de 5e eeuw een tamelijk ongerept landschap. In tegenstelling tot veel andere delen in het kustgebied, bijvoorbeeld het Oer-IJ estuarium of de Friese kwelders, was hier voldoende hout beschikbaar. Dit kan de reden geweest zijn om voor een andere constructiewijze te kiezen. De vroeg-middeleeuwse huisplattegronden in Kennemerland vertonen zoveel variatie dat we rekening moeten houden met niet-culturele factoren, zoals de natuurlijke omstandigheden en de beschikbaarheid van bouwmateriaal. Een omslag vond plaats in de late 7e of vroege 8e eeuw. Dat is het moment dat de oudste nederzetting, waar zes generaties lang is gewoond, verlaten wordt. Vanuit een aangrenzend veenmoeras groeit er zelfs veen over het lagere deel van het erf. Aan de bovenzijde van het veen, dat daarna is afgedekt door duinzand was nog een rafelige structuur zichtbaar die erop wijst dat het lagere deel onder water heeft gestaan (afb. 19). Het is een hardnekkig misverstand dat de bewoners alleen last hadden van zandverstuivingen. Ook het snel stijgende grondwater was een serieus probleem vanaf de 8e-9e eeuw. De plek van de oude nederzetting werd in de 8e eeuw nog wel gebruikt als akkerland en daar overheen lagen ook nog de karrensporen die regelrecht doorliepen naar de jongere nederzetting (zie afb. 13). Alle boerderijplattegronden die binnen deze jongere nederzetting zijn gevonden,

wijken sterk af van het ‘type Groot Olmen’. Het zijn ook geen tweeschepige woonstalhuizen zoals er bij Wijk aan Zee zijn opgegraven (zie afb. 16). De plattegronden zijn één- of waarschijnlijker nog driebeukig. Dit type plattegrond komt wel overeen met de inheemse bouwtraditie ut de Romeinse tijd, maar de datering is minstens drie eeuwen jonger. Ook het aardewerkspectrum is in de 8e eeuw sterk veranderd. Het aandeel handgevormd aardewerk, voornamelijk eivormige en kogelpotten is veel groter. Er is al gewezen op de aanwezigheid van een graf aan de rand van het erf en de mogelijke betekenis hiervan. Het verschijnen van losse inhumatiegraven aan de rand van een erf of op andere betekenisvolle plaatsen is geen geïsoleerd verschijnsel. We kennen er inmiddels een aantal uit Kennemerland. Deze dateren allemaal uit het begin van de 8e eeuw. Het

Afb. 17 ‘Dorestad’-plattegrond van Bloemendaal-Groot Olmen. Hiervan zijn alleen de kuilen schuinstaande diep­ ingegraven buitenpalen en de twee recht opstaande portiekpalen teruggevonden.

Een zandvlakte bezaaid met scherven

|

383


Afb. 18 Siernagel van een saxschede. De afbeelding van een wervel met 3 poten is tamelijk primitief, maar kent een opvallende parallel uit het grafveld van Rhenen waar het wordt geassocieerd met een vergelijkbaar type zwaard als dat van Groot Olmen, een zware breedsax.

lijkt een gevolg van de politieke onrust die er geweest moet zijn in deze periode door de Fries-Frankische strubbelingen. Uiteindelijk worden dit gebied en alle andere bewoonde gebieden ten westen van het Vlie door Karel Martel ingelijfd bij het Frankische rijk. Het is in deze context niet verwonderlijk dat men de claim op gebieden kracht wilde bijzetten door zichtbare Afb. 19 De landschappelijke ontwikkeling aan het einde van de Vroege Middeleeuwen samengevat in één profiel. We zien de rafelige bovenkant van een veenlaag die een deel van de boerderijplattegrond (zie afb. 9) heeft afgedekt. De rafelige structuur ontstond mogelijk, omdat het veen een tijd onder water heeft gestaan, voordat het werd afgedekt door stuifzand. Het stuifzand heeft zich afgezet tussen de 8e en de 10e eeuw. In deze zandlagen bevonden zich nog karrensporen en een vierkante brandkuil.

384

|

Een zandvlakte bezaaid met scherven

graven van voorouders. We moeten er dan vanuit gaan dat de graven bovengronds duidelijk gemarkeerd zijn geweest. Alleen in het geval van Uitgeest-Dorregeest weten we dat hier een graf heuvel is geweest.28 Het is goed mogelijk dat dit deel van Kennemerland, historisch en archeologisch gezien, sneller en duidelijker onder Frankische invloed kwam dan de overige delen. In Velsen werd immers de eerste en oudste kerk gesticht en bij Adrichem – door Koene, Morren en Schweitzer gelokaliseerd in de Breesaap – werd oud Fries koningsgoed via Karel Martel en de kerk van Velsen aan de abdij van Willibrord bij Echternach geschonken.29 Het verschijnen van een ‘Frankische’ bootvormige ‘Dorestad’-plattegrond in Groot Olmen in de late 8e of vroege 9e eeuw is dan niet zo verwonderlijk (zie afb. 17). Tot slot Het aantal akkers in het duingebied dat we kunnen dateren in de 8e of 9e eeuw is onevenredig groot. Dit komt gedeeltelijk doordat het de jongste bewoningsfase voor de grote zandverstuivingen betreft, maar het laat ook zien hoe intensief het duingebied toen werd gebruikt door zijn bewoners. Het grootste deel van het duingebied zal toen zijn ontgonnen en ontbost. Hierdoor was het gebied nog kwetsbaarder geworden voor de grote landschappelijke veranderingen in deze periode. Het is overigens zeer de vraag of deze voorkomen hadden kunnen worden. Groot wild, zoals edelhert en eland, was nauwelijks meer aanwezig en men richtte zich meer op voedselbronnen uit zee. Het aandeel kabeljauw, een vis die op volle zee gevangen wordt, wijst erop dat men hiervoor echt de zee op ging. Langs sommige akkers zijn nog sporen gevonden van afrasteringen van vlechtwerk. Zo konden de bewoners het oprukkende zand nog even tegenhouden. Uiteindelijk, en dat zijn de akkerlagen die we overal in het duingebied aantreffen30, kon de boer nog een keer het stuifzand wegploegen in de bouwvoor, maar daarna werden de akkers afgedekt door een dik pakket stuifzand. Dit stuiven begon bij Groot Olmen moge-


lijk al in de late 8e en in ieder geval in de 9e eeuw.31 Incidenteel worden in het duingebied nog wel 10e-eeuwse vindplaatsen aangetroffen, bijvoorbeeld in Wijk aan Zee. Fragmenten van Pingsdorf-aardewerk zijn aangetroffen op een terrein niet ver van Groot Olmen bij Klein Doornen, maar het aantal 10e-eeuwse vindplaatsen valt in het niet bij het grote aantal Karolingische vindplaatsen. De bewoners werden

door deze omstandigheden gedwongen het duingebied te verlaten. Het is niet toevallig dat men uitgerekend in deze periode in Kennemerland de veengebieden in trekt. De opgravingen bij Assendelft, waar enkele van de vroegste veenontginningsboerderijen zijn opgegraven, zijn daarvan voor deze regio een mooi voorbeeld.32 Jan_de_koning@hetnet.nl

Noten 1 Jan de Koning is senior-archeoloog, aardewerkspecialist en periodespecialist Vroege Middeleeuwen bij Hollandia- archeologen te Zaandijk. Dank gaat uit naar de medeopgravers, wier bijdrage in het veld onmisbaar was. Het gaat om Wim Bosman, Ron Duindam, Jan Morren, Theo Nieuwenhuizen, Andre Numan, Mark van Raaij, Hilde Vermast en natuurlijk de collega’s van Hollandia, Sjeng Dautzenberg en Robrecht Vanoverbeke. 2 Bosman & De Koning 2005. 3 Na de kartering werd er door de RCE in 2005 een waardenstellend onderzoek gestart (Van Doesburg 2007). 4 De Koning 2011. In het rapport is een uitgebreid deel opgenomen over de vroeg-middeleeuwse nederzetting bij Wijk aan Zee. Dit is gedeeltelijk een herinterpretatie van het werk van Van de Berg 1990 en Comis 2002. 5 Uitgevoerd door Wim Bosman en Theo Nieuwenhuizen. 6 Dijkstra 2011, 191-222. Hoofdstuk 5. 7 Zie Van de Berg 1990, afb. 4#4, Van Raaij 1991. 8 Zie het meest recente overzicht van Waterbolk uit 2009 en Huijts 1992. 9 Zie Bosman & Calkoen 1967, Van de Berg 1990, Comis 2002. 10 Van Es & Verwers 1995. 11 De Koning 2010, 34-35. 12 Dijkstra et al 2006, 85-86 en 200. 13 De Koning, in voorbereiding. 14 Hessing 1993, 21. De genoemde voorbeelden dateren hier vooral uit de Romeinse tijd. 15 Zie hiervoor vooral Koene et al 2003. 16 De Jong & Numan 2001, 42 (’t Wed), Vernimmen 2011, 385 (Groot Olmen). 17 De Vries 2011. 18 Vergelijk dit bijvoorbeeld met wildpopulaties uit de Verenigde Staten in de 19e eeuw op basis van de enorme geweien die nu nog op tal van plaatsen te bewonderen zijn. 19 Dijkstra & Van der Velde 2009, 127. De vroegste plattegronden gaan terug tot 475. Huis 14, 19, 20, 21 (fase 9, 475-500), Huizen 13, 15, 20, 22 en 24 (fase 10, 500-525). 20 De Koning 2011, 268. 21 Waterbolk 2009, 117. Afb. 80 en 128. Bijvoorbeeld Peelo-es Afb. 92 b. 22 Respectievelijk Heeren 2009, 89, Van Renswoude & Van Kerckhove 2009, 500, 514, Waterbolk 2009, 64-67. 23 Van der Velde & Waldus 2009, 170 huis 43 en 172-173 huis 48. 24 Zimmermann 1991. 25 Stork 1991 en 1998, 304. 26 Hamerow 1999. Nederzettingen met korte kleine houten gebouwen zijn Cowdery Down, Thirlings en Chalton. 27 Zie de uitgebreide discussie hierover in De Koning 2011, 429-433. 28 De Koning in voorbereiding. 29 Koene et al 2003, 60. 30 Zie hiervoor ook de locaties met keerploegsporen in het duingebied bij Castricum (Vos et al 2010). 31 De Koning 2011, 83. 32 Besteman & Guiran 1986. Literatuur Berg, T. van de, 1990: De Karolingische nederzetting bij Wijk aan Zee. Doctoraalscriptie IPP Amsterdam. Besteman, J.C., en A.J. Guiran, 1986: De middeleeuwse bewoningsgeschiedenis van Noord-Holland boven het IJ en de ontginning van de veengebieden. Opgravingen in Assendelft in perspectief. In: M.C. van Trierum & H.E. Henkes(eds), Rotterdam papers V. A contribution to prehistoric, roman and medieval archaeology, p. 183-212.

Een zandvlakte bezaaid met scherven

|

385


Bosman, M. en H.J. Calkoen, 1967: Een Karolingische woonplaats bij Wijk aan Zee (Gem. Beverwijk, in: Westerheem 16. p. 224-231. Bosman, W. & J. de Koning, 2005: Groot Olmen, Nationaal Park Zuid-Kennemerland, Inventariserend veldonderzoek in een gereanimeerd duinlandschap, Hollandia-reeks 66, Zaandijk, 37 pp. Comis, S., 2002: Een Karolingische nederzetting bij Wijk aan Zee. In: E. Weber & M. Hulst (red.) 40 jaar amateurarcheologie in Beverwijk en Heemskerk. Historisch Genootschap Midden-Kennemerland - Ledenbulletin 26, p. 16-23. Doesburg, J. van, 2008: Natuurontwikkeling Provinciaal Waterleidingbedrijf Noord-Holland. Waardestellend archeologisch onderzoek naar het voorkomen van vroeg-middeleeuwse bewoningssporen in het duingebied van Groot Olmen, Nationaal Park Zuid-Kennemerland, Provincie Noord-Holland (mei-juni 2005). RAM 158, Amersfoort. Dijkstra, M.F.P., J. de Koning & S. Lange, 2006: Limmen-De Krocht. De opgraving van een middeleeuwse plattelandsnederzetting in Kennemerland. (AAC-rapport 41), Amsterdam. Dijkstra M.F.P. en H.M. Van der Velde 2009: Sporen en structuren behorend tot de vroeg-middeleeuwse bewoning in het noordelijke deel. In: H.M. van der Velde (red.): Cananefaten en Friezen aan de monding van de Rijn. Tien jaar archeologisch onderzoek op de Zanderij-Westerbaan te Katwijk (1996-2006), p. 127-164. Dijkstra, M.F.P, 2011: Rondom de mondingen van Rijn en Maas. Landschap en bewoning tussen de 3e en 9e eeuw in Zuid-Holland, in het bijzonder de Oude Rijnstreek. Proefschrift Universiteit van Amsterdam. Es, W.A. van, W.J.H. Verwers. 1995: Houseplans from Dorestad, BROB 41, p. 173-181, Amersfoort. Heeren, S, 2007: Huizen, woonerven en de mensen die er woonden, in: N. Roymans, T. Derks en S. Heeren (red.): Een Bataafse gemeenschap in de wereld van het Romeinse rijk. Opgravingen te Tiel-Passewaaij, Utrecht, p. 87-98. Hessing, W.A.M., 1993: Ondeugende Bataven en verdwaalde Friezinnen? Enkele gedachten over de onverbrande menselijke resten uit de IJzertijd en de Romeinse tijd in West- en Noord-Nederland. In: E. Drenth, W.A.M. Hessing & E. Knol (eds), Het tweede leven van onze doden. Voordrachten gehouden tijdens een symposium over het grafritueel in de pre- en protohistorie van Nederland op 16 mei 1992 te Amersfoort. NAR 15, p. 17-40. Huijts, C.S.T.J., 1992: De voorhistorische boerderijbouw in Drenthe. Reconstructiemodellen van 1300 vóór tot 1300 na Chr., Arnhem. Jong, J. de en A.M. Numan, 2001: Kennemerduinen ‘t Wed: Geologisch en archeologisch onderzoek, in: Haarlems Bodemonderzoek 35, p. 4-49. Koene, B, J. Morren en F. Schweitzer, 2003: Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen. Het land, de bewoners en hun heren tussen 700 en 1300, Hilversum. Koning, J. de, 2010: Bloemendaal Groot Olmen. In: Archeologische kroniek van Noord-Holland 2009, p. 34-35. Koning, J. de, 2011: Met bijdragen van W. Bosman, F. Bunnik, S. Knippenberg, J. Matser, O. Odé, T. Vernimmen, Y. Sablerolles, L. De Vries en P. Vos. Onder het duinzand. Verstoven vroeg-middeleeuwse nederzettingen bij Bloemendaal. De opgravingscampagnes Groot Olmen 2005, 2006 en 2007, Hollandia-reeks 400. Zaandijk, 576 pp. Koning, J. de, in voorb., Terug naar Dorregeest... Offerplaats en nederzetting vanaf de late ijzertijd tot de late middeleeuwen. Hollandia-reeks, Zaandijk. Renswoude, J. van, en J. Van Kerckhove, 2009: Opgravingen in Geldermalsen-Hondsgemet. Een inheemse nederzetting uit de late ijzertijd en Romeinse tijd. Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 35, Amsterdam. Stork, I. 1991: Das Dorf in den Neuwiesenäckern. In: … mehr als 1 Jahrtausend. Leben im Renninger Becken vom 4. Bis 12, Jahrhundert, Stuttgart, p.15-32. Stork, I, 1998: Friedhof und Dorf, Herrenhof and Adelgrab. Der einmalige Befund Laucheim. In: K. Fuchs (red.): Die Alamannen, Stuttgart, p. 290-310. Velde, H. M., van der (red.), 2009: Cananefaten en Friezen aan de monding van de Rijn. Tien jaar archeologisch onderzoek op de Zanderij-Westerbaan te Katwijk (1996-2006). Velde, H. M., van der en W. Waldus, 2009: Sporen en structuren in het centrale deel: vroeg-middeleeuwse boerderijen en erfstructuren, in: H.M. van der Velde (red.): Cananefaten en Friezen aan de monding van de Rijn. Tien jaar archeologisch onderzoek op de Zanderij-Westerbaan te Katwijk (1996-2006), p. 167-182. Vernimmen, T., 2011: Houtskool, houtresten en het archeobotanisch onderzoek, in: J. de Koning (red.): Onder het duinzand. Verstoven vroeg-middeleeuwse nederzettingen bij Bloemendaal. De opgravingscampagnes Groot Olmen 2005, 2006 en 2007, Hollandia-reeks 400, p. 377-386. Vries, L. de, 2011: Botten in het zand. De dierlijke botresten, in: J. de Koning (red.): Onder het duinzand. Verstoven vroeg-middeleeuwse nederzettingen bij Bloemendaal. De opgravingscampagnes Groot Olmen 2005, 2006 en 2007, Hollandia-reeks 400, p. 341-376. Vos, P.C., R. A. van Eerden, & J. de Koning, 2010: Paleolandschap en archeologie van het PWN duingebied bij Castricum. Rapportage van een multidisciplinair onderzoeksprogramma uitgevoerd naar aanleiding van geologische en archeologische veldopnamen in acht bouwputten gelegen binnen het duinwaterwingebied van PWN bij Castricum. Deltares rapport, kenmerk 0912-0242, Utrecht. Waterbolk, H.T., 2009: Getimmerd verleden. Sporen van voor-en vroeghistorische houtbouw op de zand- en kleigronden tussen Eems en IJssel (Groningen Archaeological Studies Volume 10), Groningen. Zimmermann, W. H., 1991: Die Mittelalterlichen Wüstung Dalem. In: H.W. Böhme(red.):Siedlungen und Landesausbau zur Salierzeit. Teil 1. In den Nördlichen Landschaften des Reiches. Sigmaringen, p. 37- 46.

386

|

Een zandvlakte bezaaid met scherven


Een beschilderd graf en een schedel bij de oude Laurentiuskerk te Heemskerk Hermien de Bruijn1

Archeologisch onderzoek in en bij kerken bracht de laatste decennia veel graven of grafkelders met schilderingen op de binnenwanden aan het licht. Spectaculaire vondsten waren de graven met rijke beschilderingen in Aardenburg (Sint-Bavokerk) en Brugge (diverse kerken). Inmiddels ontdekte men op meer plaatsen in de Nederlanden en de randgebieden grafschilderingen. Over het fenomeen verschenen verschillende studies, zodat hierover meer bekend werd. De vondst van een middeleeuwse grafschildering in Heemskerk kreeg destijds slechts in kleine kring aandacht. De vondst wordt in dit artikel nader belicht.

Het Heemskerkse onderzoek In 1971 deed de Archeologische Werkgroep Beverwijk-Heemskerk onderzoek in de bouwput van de te bouwen consistoriekamer aan de noordzijde van de oude Laurentiuskerk in Heemskerk. Dit is nu een protestantse kerk en is ook bekend als de Dorpskerk. Hier kwam onder meer een graf tevoorschijn dat van binnen was beschilderd.2 Het aangetroffen graf is verstoord door de bouw van een latere grafkelder (afb. 1). Een compleet skelet is niet aangetroffen, wel de bovenste helft van een schedel en enkele botten. Inwendig bedraagt het graf de lengte 2,15 m en de resterende breedte circa 40 cm. De oorspronkelijke breedte zal ongeveer 60 cm zijn geweest. Het graf had gemetselde muren van baksteen, de muurdikte is halfsteens en de bodem is niet bevloerd. Twee kloostermoppen, een groot formaat mid-

Afb. 1 Het grafkeldertje gezien vanuit het oosten. Het tongewelf links is het Rendorp-graf. Foto: R. van Gulik.

Een beschilderd graf en een schedel bij de oude Laurentiuskerk te Heemskerk

|

387


Afb. 2 Het graf met het beschilderde kruis achter de schedel, die op twee bakstenen rust. Foto: R. van Gulik.

deleeuwse baksteen, lagen onder de schedel en nogmaals twee aan het voeteneind.3 Hierop kan een plank of kist met het lichaam hebben gerust. De oriĂŤntatie van het graf is oost-west en de schedel ligt aan de westkant (afb. 2). In het graf zijn nog een paar bakstenen gevonden, beide met een inkeping en een afgevlakt hoekje, die dienden als dekstenen (afb. 3). Aan de hand van het formaat van de bakstenen kan een datering worden gegeven van ca. 1240-1300, mits primair gebruikt.4 Mogelijk zijn de stenen echter secundair gebruikt en afkomstig van nabij gelegen kastelen die verwoest zijn ten tijde van de Hoekse en Kabeljauwse twisten: Oud Haerlem in Heemskerk (1351) of Oosterwijk in Beverwijk (ca. 1355).5 De muren van het graf waren bestreken met een witte pleisterlaag. Aan het hoofden voeteneind en opzij van de schedel zijn kruisen op de wanden geschilderd. De kruisen hebben een rode kleur met de contouren in het zwart. De armen lopen naar buiten toe wijder uit en hebben een rechte beĂŤindiging. De verticale balk mondt onderaan uit in een pin. De kruisen zijn ongeveer 37 cm hoog en 24 cm breed (afb. 4). De precieze hoogte kon niet worden vastgesteld omdat de bovenste rand van de grafkelder al verdwenen was. Het Centrum voor IsotopenOnderzoek

388

|

(CIO), van de Rijksuniversiteit Groningen, deed een 14C-datering van de schedel. De uitkomst van dit onderzoek is 925 +/-35 BP, zodat de schedel kan worden gedateerd rond 990-1060.6 Het gevonden graf bevindt zich op de plaats waar Elisabeth van Heukelom in 1311 de Noorderkapel stichtte. Zij was de tweede vrouw van Gerard van Heemskerk, eigenaar van het Huis te Heemskerk (het latere Marquette). Zeer waarschijnlijk zijn in deze kapel leden van het huis Heemskerk begraven. In dat geval zou het graf kunnen hebben toebehoord aan een lid van deze familie. In 1800 is de kapel afgebroken.7 In 1810 bouwt de familie Rendorp op deze plek een nieuwe grafkelder die gedeeltelijk over het graf is gebouwd.8 Vrij snel na de vondst is wel gesuggereerd dat dit graf toebehoorde aan een Johannieter priester. De Commandeur van St. Jan te Haarlem kreeg vanaf 1319 het patronaatsrecht, het recht om priesters (meestal een Haarlemse jansheer) van de Laurentiuskerk voor te dragen ter benoeming door de bisschop. De vorm van het kruis wijst hier echter niet op; de Johannieters hebben een achtpuntig kruis. Bovendien worden priesters van deze orde in Haarlem begraven.9 Het verschijnsel grafschilderingen Het beschilderen van de laatste rustplaats voor de doden is een gebruik dat in tal van culturen voorkomt, zoals in het oude Egypte en bij de Etrusken. Uit christelijke context zijn de Romeinse catacomben bekend. Vroeg-middeleeuwse grafkelders zijn zeldzaam, maar werden soms gedecoreerd.10 De verspreiding van de beschilderde grafkelders valt samen met de opkomst van de baksteenarchitectuur in de tweede helft van de 13e eeuw. De oudste voorbeelden vinden we op het einde van de 13e eeuw en de traditie blijft voortleven tot in de 17e eeuw. De meeste beschilderde bakstenen grafkelders dateren uit de 14e en 15e eeuw. De belangrijkste voorbeelden in de Zuidelijke Nederlanden zijn aangetroffen in Brugge. In de Noordelijke Nederlanden zijn rijk beschil-

Een beschilderd graf en een schedel bij de oude Laurentiuskerk te Heemskerk


derde grafkelders gevonden in Aardenburg en Utrecht. Verder komen ze in ons land onder meer voor in Zeeland: Sluis, Sint Anna ter Muiden, Hannekenswerve, Hulst, Kapelle, Middelburg; in ZuidHolland: Dordrecht, Den Haag, Loosduinen,Wassenaar, Noordwijk-Binnen; in Utrecht: diverse kerken in de stad Utrecht; in Gelderland: Nijmegen, Ellecom; in Overijssel: Bathmen en in NoordBrabant: Sint-Michielsgestel. In NoordHolland zijn op het terrein van het voormalige kerkhof van de abdij van Egmond enkele met kruisen beschilderde graf kelders aangetroffen. Buiten Nederland komen deze behalve in Vlaanderen ook voor in Duitsland, MiddenFrankrijk en Italië.11 Meestal zijn de gemetselde graven in de kerken te vinden. Soms bevinden ze zich buiten op het kerkhof of, bij kloosters, in de pandgang. Wie zich in dergelijke graven liet begraven kwam uit de gegoede klasse. Dit wordt nog eens op een andere manier bevestigd door het archeologisch onderzoek in Middelburg. Hier zijn onder de in de 16e eeuw afgebroken Westmonsterkerk (onder de Markt) diverse beschilderde graven gevonden. Bij onderzoek naar de skeletten bleek dat diverse personen leden aan een welvaartsziekte.12 Waarom gaat men aan het eind van de 13e eeuw de graven van binnen beschilderen? Een mogelijke verklaring is het geloof in het vagevuur dat in het begin van de 13e eeuw vorm gaat krijgen. In de vroegchristelijke tijd geloofde men alleen in een hemel voor de ‘goeden’ en een hel voor de ‘slechten’. Paus Innocentius III (1198-1216) ontwikkelde de vagevuurgedachte, die door de bedelorden der Cisterciënzers en Dominicanen verder werd gepopulariseerd en verspreid. De gestorvenen die niet goed en niet slecht waren, dus de grote groep van twijfelgevallen, kwamen in het vagevuur om gelouterd te worden. Het verblijf aldaar kon vele duizenden jaren duren, maar deze tijd kon worden bekort door aflaten te vergaren of door voorspraak van Maria of heiligen.13

Het decoreren van de grafkelder gebeurde voor de overledene zelf. Volgens de christelijke geloofsovertuiging wachten de doden in hun graf op de terugkomst van Christus en hun wederopstanding. De afbeeldingen die op de wanden worden uitgebeeld, hebben betrekking op de hoop die de overledene koestert dat zijn ziel zo vlug mogelijk in de hemel zal komen. Veel graven zijn beschilderd met een grote verscheidenheid aan onderwerpen. Van de figuratieve voorstellingen komen Christus aan het Kruis (calvarie) en Maria met het Christuskind het meest voor, vaak in combinatie met elkaar. Meestal bevindt Maria zich aan het voeteneinde en de gekruisigde Christus aan het hoofdeinde. De voorstellingen met Maria hebben te maken met haar rol als voorspreekster van de dode bij Christus voor de redding van zijn ziel. De afbeelding van Christus aan het kruis verwijst naar zijn rol als verlosser van de mensheid. Op de zijwanden van graven komen vaak engelen voor die met wierookvaten zwaaien. Zij dragen vaak liturgische gewaden en verwijzen naar de gebeden en gezangen van de liturgie der doden. Vanaf de 13e eeuw zag paus Innocentius III een duivelbezwerende functie in het gebruik van wierook, zodat de wierookvat-zwaaiende engelen ook een duivelafwerende betekenis kunnen hebben. Op de zijwanden van de graven komen ook vaak heiligen voor, herkenbaar aan hun nimbus en attributen. Het kan gaan om een naamheilige van de gestorvene. Ook zij kunnen de functie van voorspreker bij Maria en Christus hebben. Denk hierbij ook aan de gebeden waarin heiligen om bijstand worden aangeroepen. Kruisen komen vaak in grote aantallen en in verschillende vormen voor. Ook komen ze tussen de figuratieve schilderingen voor. Waarschijnlijk dienen zij als afweersymbool om de dode tegen de steeds terugkerende aanvallen van de duivel te beschermen.14 Verder komen allerlei decoratieve elementen voor zoals bloemen, planten en wapenschilden.15 Het kruis in het

Afb. 3 De dekstenen zoals ze over het graf hebben gelegen. Foto: R. van Gulik.

Afb. 4 Een reconstructietekening van een geschilderd kruis. Tekening: R. van Gulik.

Een beschilderd graf en een schedel bij de oude Laurentiuskerk te Heemskerk

|

389


Heemskerkse graf kan dus de betekenis hebben van een christelijk symbool, maar tegelijk een afweerteken zijn. Conclusie Op basis van stijlkenmerken kan het Heemskerkse grafkeldertje niet worden gedateerd aangezien er geen figuratieve schilderingen zijn aangetroffen. Er kan echter wel worden gedacht aan een datering in de 14e eeuw. Het fenomeen grafschilderingen begint eind 13e eeuw en bereikt een hoogtepunt in de 15e eeuw. Aan de hand van de formaten van de bakstenen kan een datering worden gegeven van circa 1240-1300 indien primair gebruikt, vanaf circa 1350 indien secundair gebruikt. De stichting van de Noorderkapel in 1311 past ook in deze periode.

Omdat op deze plaats de grafkapel van de heer van Heemskerk stond, is het mogelijk het graf van een lid van deze adellijke familie. De schedel is weliswaar veel ouder, maar kan zijn gevonden tijdens de graafwerkzaamheden voor de bouw van het Rendorp-graf en in het graf keldertje zijn gelegd. Het is geen Johannieter graf. De vorm van het kruis duidt daar niet op en bovendien werden de Haarlemse jansheren in Haarlem begraven. Het beschilderde graf blijkt in ieder geval in een West-Europese traditie van funeraire grafschilderkunst te staan. Willem de Zwijgerlaan 36 2012 SC Haarlem hdebruijn@rvgulik.dds.nl

Noten 1 Hermien de Bruijn is lid van de AWN en is aangesloten bij de Archeologische Werkgroep Beverwijk-Heemskerk. 2 Aan de oostwand van de bouwput werden de uiteinden van twee tufstenen graven aangetroffen. Tevens werd de fundering van de noordmuur van de kerk zichtbaar, bestaande uit een pakket veldkeien, vier lagen tufstenen en zeven lagen grote bakstenen. Beschreven in Numan 2005, 133-134. 3 Formaat baksteen grafkeldertje (lengte x breedte x hoogte):30,5 x 14-14,5 x 8 cm; bakstenen waarop lichaam lag: 29-29,5 x 13,5-14 x 6 cm; dekstenen: 29 x 14,5 x 6,5. 4 Alders 1985, 269-270. 5 Groesbeek 1981, 101 en 117-118. 6 GRA-53899. BP is Before Present (1950). 7 Groesbeek 1978, 156. 8 Hin & Wietsma 1995, 8. 9 Cerutti 2007, 73 en 103. 10 Doesburg & Stöver 2010, 41. 11 Hoffman-Klerkx 1987, 66-67 en Doesburg & Stöver 2010, 43. 12 Meijer te Meij 2000, 73-76. 13 Van Belle 1981, 90-91. 14 s’Jacob 1955, 145 en Van Belle 1981, 46. 15 Van Belle 1981, 19-49. Literatuur Alders, G.P., 1985: De vroegste baksteen in Holland en Friesland, Westerheem 34, 269-270. Cerutti, W., 2007: Van Commanderij van Sint-Jan tot Noord-Hollands Archief, Haarlem. Doesburg, J. & J. Stöver, 2010: Tekens aan de wand. Middeleeuwse beschilderde grafkelders uit archeologische context: voorkomen en betekenis, in: Koldeweij, E. (eindred., red.), Stuc. Kunst en techniek, Amersfoort etc., 36-51. Groesbeek, J.W., 1978: Heemskerk, onderweg van verleden naar heden, Rijswijk. Hin, H.G. & B. Wietsma, 1995: Op zoek naar oude graven (1), Heemskring, nr. 13, 7-16. Hoffman-Klerkx, E.L., 1987: Sprekende graven, Utrecht. Jacob, H.E. s’, 1955: Beschilderde middeleeuwse grafkelders te Aardenburg en Sluis, Bulletin KNOB, 6e ser., jrg. 8, 125-150. Meijer te Meij, L.G.A., 2000: Sporen van voorspoed en tragiek. Het fysisch-antropologisch onderzoek aan het skeletmateriaal van de Westmonsterkerk, in: Kuipers, Jan J.B. e.a. (red.), De onderkant van de Markt. De Westmonsterkerk van Middelburg in archeologie en historie, Abcoude etc., 73-76. Numan, A.M., 2005: Noord-Hollandse kerken en kapellen in de Middeleeuwen, ca. 720-1200, Zutphen. Van Belle, R., I981: Ikonografie en symboliek van de beschilderde grafkelders en memorietafelen, Handelingen Koninklijke Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk, Nieuwe reeks, 48, 11-97.

390

|

Een beschilderd graf en een schedel bij de oude Laurentiuskerk te Heemskerk


Mijn mooiste vondst De middeleeuwse muren van kasteel Huis ter Kleef Erik Weber1

Begin jaren ’90 van de vorige eeuw kwam ik als tiener via een opgravingskamp van de Nederlandse Jeugdbond voor Geschiedenis (NJBG) in Haarlem terecht. Op dat moment werd een groot deel van de restanten van het kasteel Huis ter Kleef in de Stadskweektuinen opgegraven door de Archeologische Werkgroep Haarlem (AWH). Drie zomers lang lieten zij jongeren uit het hele land graven naar de bijbehorende kasteelgebouwen op het voorhof. In weer en wind speurden we onder de grasmat naar muren om de plattegrond van het voorhof zo compleet mogelijk te maken. Tegen alle verwachtingen in bleek er nog veel muurwerk aanwezig te zijn van het poortgebouw en de ommuring van het kasteelterrein. Een bijzondere ervaring, zeker na mijn eerste AWN-jaren in Austerlitz, waar midden in de bossen werd gegraven naar de barakken en kanonstellingen van het Frans-Bataafse legerkamp uit 1804-1806. Ondanks de vele duizenden soldaten die in het kamp gelegerd waren, hebben we nauwelijks tastbare sporen uit die periode teruggevonden, laat staan muren van gebouwen. Het kloeke middeleeuws muurwerk van een Haarlems kasteel was voor mij dus het summum! Het was een prachtige tijd: overdag werd er enthousiast gegraven en ’s avonds verkenden we het Haarlemse uitgaansleven. Ik heb niet alleen ontzettend veel plezier gehad, maar ook erg veel geleerd, zoals landmeten, tekenen, vondsten administreren, fotograferen, koken en samenwerken. Met een deel van mijn medegravers heb ik nog altijd leuk contact.

aangetroffen. Dankzij het fijnmazige onderzoek – de gracht is in vakken van vierkante meters, laagsgewijs opgegraven en gezeefd – en het abrupte einde van het kasteel in 1573, is er een schat aan informatie beschikbaar over de verschillende soorten keramiek, de verhoudingen daartussen, functies, dateringen, Minimum Aantal Exemplaren (MAE), spreidingspatronen, het gebruik van kasteelruimten, de bewoningsintensiteit, handelsrelaties, et cetera. Eén en ander zal samen met de bijdragen van de andere leden de komende jaren uitmonden in een dikke publicatie – in de wandelgangen het Corpus Kleef genaamd – en worden voorzien van een uitgebreide catalogus volgens het Deventer-systeem. Nee, uit Haarlem ben ik nooit meer weggegaan… weber-beerenhout@hetnet.nl

Noot 1 Erik Weber is voorzitter van de Archeologische Werkgroep Haarlem.

Afb. 1 Overzichtsfoto van het opgegraven muurwerk van kasteel Huis ter Kleef te Haarlem. Foto: collectie AWH.

Huis ter Kleef heeft mij niet meer losgelaten. Na een eerste publieksboek en een tentoonstelling in 1995 wordt door de leden van de AWH al vele jaren gewerkt aan een wetenschappelijk verantwoorde uitgave van het onderzoek. Zelf doe ik onderzoek naar de duizenden kilo’s keramiek die in de gracht zijn

Mijn mooiste vondst

|

391


Het archeologische onderzoek in en om de Engelmunduskerk te Velsen-Zuid1 André Numan2

De Engelmunduskerk vormt al eeuwen lang het hart van het dorp Velsen en kent dan ook een lange en rijke geschiedenis die onder andere aan haar muren is af te lezen (afb. 1). De kerk was oorspronkelijk gewijd aan de Heilige Paulus en later aan de Heilige Engelmundus.3 De kerk is één van de oudste kerkstichtingen in Noord-Holland en onderging in de loop der eeuwen vele veranderingen, dit als gevolg van de eisen van de tijd, door bouwvalligheid, door gebrek aan of juist de beschikbaarheid van voldoende geld, maar ook door verwoestingen.

Afb. 1 De Engelmunduskerk vanuit het zuidoosten gezien. Foto: auteur.

392

|

Het archeologische onderzoek in en om de Engelmunduskerk te Velsen-Zuid


In de 20e eeuw zijn binnen en buiten de kerk archeologische onderzoeken uitgevoerd, zij het op beperkte schaal (afb. 2)4. Deze onderzoeken werden uitgevoerd door het voormalige Rijksbureau voor de Monumentenzorg (1945), de voormalige Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (1955) en de voormalige Archeologische Werkgroep Kennemerland, nu Archeologische Werkgroep Velsen (19651968). Dit laatste onderzoek werd uitgevoerd onder supervisie van drs. H. Halbertsma van de genoemde Rijksdienst. Tijdens de laatste restauratie in 20022003 werd, waar mogelijk, bouwhistorisch onderzoek gedaan. Tot slot werd in 2008 en 2009 bouwhistorisch onderzoek aan de toren uitgevoerd. De stichting van de kerk te Velsen Volgens de Vita Gregorii reisde Bonifatius kort na de herovering door Karel Martel van het mondingsgebied tot aan het voormalige Oer IJ naar ‘Felison in confinio Fresonum ubi proprior erat gentilibus et paganis’, in vertaling: ‘Velsen in het grensgebied der Friezen waar hij dichter bij de inboorlingen en heidenen was’.5 Op de grens met dat gebied heeft waarschijnlijk Bonifatius in 720/721 een kerk gesticht om de Friezen van daaruit te bekeren tot het christelijke geloof. Daarmee was de kerk te Velsen de oudste kerk van het gebied. In 720-739 zou Karel Martel de kerk aan Willibrord geschonken hebben. Deze schenking vinden we terug in een oorkonde.6 Vertaald staat hierin onder meer dat ‘… de kerk die gebouwd is in de villa genaamd Felison, in de gouw Kinnehem, gewijd ter ere van de heilige apostel Paulus, …’. Hoewel de oorkonde vals is en uit de 12e eeuw dateert, wordt aan de juistheid van de gegevens die daarin staan niet getwijfeld.7 De kerk is na het overlijden van Willibrordus in 739 aan de abdij van Echternach gekomen. In de valse oorkonde wordt vermeld dat de kerk was gewijd aan de Heilige Paulus. Deze beschermheilige is in de Late Middeleeuwen gewijzigd in de Heilige Engelmundus. Dat juist in Velsen al vroeg een kerk wordt

gesticht is niet zo verwonderlijk. Archeologische vondsten en vermeldingen in de geschreven bronnen wijzen erop dat vanaf de tweede helft van de 6e eeuw de Noord-Hollandse kuststrook een belangrijk gebied was. Bepaalde delen daarvan, zoals het mondingsgebied van het voormalige Oer-IJ en Texel, kenden namelijk een intensieve bewoning. Dit doet vermoeden dat de locatiekeuze van deze kerk van Velsen op politiek-strategische en (verkeers)geografische gronden is gemaakt. Ze lag vlakbij het gebied van de heidenen en aan de hoofdgeul van het voormalige Oer-IJ. Deze hoofdgeul lag ver westelijk waardoor zich hier een goed verdedigbare landengte bevond (later ‘Holland op zijn smalst’ genoemd). Daarnaast was de locatie vanuit Utrecht goed bereikbaar via de Vecht en het voormalige Oer-IJ. Ook de aanwezigheid van het koningsgoed Adrichem zal bepalend zijn

Afb. 2 Alle puttenkaart. Tekening: auteur.

Het archeologische onderzoek in en om de Engelmunduskerk te Velsen-Zuid

|

393


Afb. 3 A. Zuidmuur tufstenen schip. B. Het restant van de triomfboog van het laat-middeleeuwse koor. C. In het midden de doorsnede van de afgebroken oostmuur van het tufstenen schip (werkput 8). Tekening: auteur.

394

|

geweest. In de villa zal zich namelijk een groep weerbare mannen (milites) hebben bevonden die de kerk in geval van aanvallen de noodzakelijke bescherming kon bieden. De kerk van Velsen zal als missiepost hebben gediend van waaruit de rest van het noordelijk gelegen pas veroverde gebied werd gekerstend. De oudste vermeldingen van de kerk Er is slechts een klein aantal historische bronnen overgeleverd gebleven waarin de kerk van Velsen expliciet wordt genoemd. De eerste is de hiervoor reeds genoemde schenkingsoorkonde uit 719-739. Dan zijn er de zogenaamde Kerkenlijstjes van Echternach die dateren uit de eerste helft van de 11e eeuw.8 De lijstjes zijn als losse aantekeningen opgenomen op de eerste twee folio’s van een Echternachs sacramentarium, een boek met gebeden die de priester oplas tijdens de mis. De lijstjes zijn door drie verschillende zogenaamde handen geschreven (hand A, B, en C). Hand B heeft bij het opstellen van zijn lijst gebruik gemaakt van een bron uit de 8e of 9e eeuw. De lijstjes zijn qua opsomming niet identiek en zijn opgesteld door monniken die op verschillende tijdstippen naar Holland waren gereisd om de bezittingen van het klooster te inspecteren. Vervolgens zijn er vijf oorkonden, opgesteld in verband met een langdurige twist over het eigendom van de kerken in Holland. Deze kerken waren oorspronkelijk aan Willibrord geschonken en na zijn

overlijden overgegaan naar de abdij van Echternach in het huidige Luxemburg.9 Partijen in deze strijd waren de abdij van Echternach, de bisschop van Utrecht – die uit eigenbelang aan de zijde van de abdij stond – en de graven van Holland. De oorzaak van de twist was dat de graven van Holland zich eind 10e-tweede helft 11e eeuw al de bezittingen van de ver weg gelegen abdij van Echternach onrechtmatig hadden toegeëigend. Uiteindelijk stond de abt van de abdij van Echternach in 1156 definitief zijn rechten op de betreffende kerken af aan graaf Dirk VI. De eerste oorkonde die betrekking heeft op de twist dateert uit 1063, de volgende dateren uit 1064 (falsum uit 1121-1122), 1083 (falsum uit 1125-1150), 1147 en ten slotte uit 1156 AD.10 Het archeologische onderzoek Zoals hiervoor vermeld werd in de 20e eeuw in en om de kerk en op verschillende momenten archeologisch onderzoek uitgevoerd. Deze onderzoeken hebben belangrijke nieuwe informatie opgeleverd over de geschiedenis van de kerk. Zo weten we nu meer over de tufstenen Engelmunduskerk en de verdere verbouwingen die in de loop der eeuwen plaatsvonden en hetzelfde geldt voor de constructiewijze van de verschillende bouwdelen. Daarnaast is meer bekend geworden over de wijze van begraven om en in de kerk en hebben de onderzoeken sporen opgeleverd van oudere bewoning. Van de vragen die vooraf gesteld waren, kon een aantal worden beantwoord, maar er waren, zoals gebruikelijk, ook weer nieuwe vragen. Tijdens de onderzoeken werden uiteraard veel begravingen gevonden, maar onder andere ook muurresten van bouwdelen. Aanleiding voor het onderzoek De voorgenomen restauratie van het interieur van de kerk – die uiteindelijk pas jaren later werd uitgevoerd – bood de mogelijkheid om in de kerk onderzoek te doen. Het voornemen van de gemeente Velsen om het pad over het westelijk deel van het Kerkplein te asfalteren was voor

Het archeologische onderzoek in en om de Engelmunduskerk te Velsen-Zuid


de AWN Werkgroep Kennemerland aanleiding hier in 1965-1966 een onderzoek uit te voeren. Aan de zuid- en oostzijde van de kerk werd gegraven omdat aan de zuidzijde een nieuwe consistorie zou worden gebouwd met een verenigingsgebouw. Het onderzoek aan de noordzijde van de kerk werd uitgevoerd omdat verwacht werd dat hier resten teruggevonden konden worden van de Brederodekapel. Een houten kerk? Gezien de veronderstelde stichtingsdatum van de kerk – circa 720 – mag worden aangenomen dat er een houten kerk is geweest. In het tufstenen schip werden ter hoogte van de oostmuur en in het noordwestelijke deel enkele niet nader te dateren paalgaten aangetroffen. Dat er voorafgaand aan de tufstenen kerk een oudere kerk kan hebben gestaan, blijkt mogelijk uit de positie van een graf dat zich op een lager niveau bevond dan de funderingssleuf van het versmalde, tufstenen koor en ook half eronder lag. Daarnaast werd de kuil waarin de dode lag door deze funderingssleuf afgesneden. Of de oudste kerk op dezelfde locatie heeft gestaan als de huidige zal hierna worden besproken. De tufstenen kerk Van de tufstenen kerk zijn de noord- en westmuur en de toren bewaard gebleven. Tijdens de onderzoeken in de werkputten 8 en 9 bleken ook ondergronds nog resten van deze kerk aanwezig te zijn (afb. 3). De aangetroffen muurresten waren kistmu-

ren met een dikte van circa 80 cm. Direct onder de muur zat een minimaal 50 cm dikke laag grijsbruin zand met daarin brokjes klei. In deze laag zaten weer lagen schelpen en fijn zand en kleine brokken natuursteen (grauacke). Dit totale pakket was de vulling van de funderingssleuf. Helaas is de onderzijde daarvan niet vastgesteld. Op circa 1,80 m +NAP waren in de werkput enkele brokken grauacke te zien. Deze funderingswijze wordt ook wel een strokenfundering genoemd. Dit werd gedaan om een steviger ondergrond voor de te bouwen muur te verkrijgen. Het toepassen van grauacke in funderingssleuven van kerken is bijzonder en in NoordHolland nog niet eerder aangetroffen. De natuursteen, de tufsteen waarmee de kerk is gebouwd en enkele gevonden fragmenten van Romeinse dakpannen kunnen afkomstig zijn van de ruïnes van Romeinse forten die langs de limes lagen zoals in Valkenburg, Zuid-Holland. Ook in de funderingssleuven van het Romeinse hulptroepenfort in Zwammerdam (Zwammerdam III), dat na 175 werd gebouwd, is deze natuursteen gevonden. In één van de in de nabijheid daarvan aangetroffen Romeinse schepen werd de natuursteen eveneens aangetroffen. De grauacke natuursteen is een zandsteensoort die oorspronkelijk uit Duitsland komt. De brokken grauacke waren in werkput 8 tot circa 1,10 m uit de zuidmuur aanwezig en zijn een laatste aanwijzing dat de kerk een versmald koor moet hebben gehad. Ook andere sporen wijzen daar op. Meer oostelijk, op een iets lager niveau, werd Afb. 4 Westprofiel met en in lichtgrijs de funderingssleuf en het lager gelegen oudere graf 18 (werkput 8). Tekening: auteur.

Het archeologische onderzoek in en om de Engelmunduskerk te Velsen-Zuid

|

395


Afb. 5a Bouwfasen 1 t/m 3. Tekening: auteur. Afb. 5b Bouwfasen 4 t/m 7. Tekening: auteur. Afb. 5c Bouwfasen 8 t/m 10. Tekening: auteur. Afb. 5d Bouwfase 11. Tekening: auteur.

namelijk een harde laag zand aangetroffen met daarin grote en kleine brokken klei. In dit zand werden fragmenten van Badorf-aardewerk gevonden met een radstempel en van kogelpotaardewerk daterend uit respectievelijk de 8e-9e eeuw en de 10e-12e eeuw. Ook een grote ingraving in het westprofiel van werkput 8 vormt een aanwijzing dat de kerk een versmald koor heeft gehad (afb. 4). Deze ingraving was aan de basis (circa 1,32 m +NAP) ongeveer 62 cm breed en gevuld met grijsbruin zand met daarin brokjes klei. Deze vulling komt overeen met die van de funderingssleuf onder de zuid- en noordmuur en onder het noordelijk deel van de oostmuur van de tufstenen kerk. Zeer waarschijnlijk is deze ingraving (het restant van) de zuidelijke funderingssleuf van het versmalde koor van de tufstenen kerk. Dit is de enige plek waar dit is waargenomen en dit gegeven is dus belangrijk voor de reconstructie van de plattegrond van de tufstenen kerk. De in werkput 9 aanwezige funderingssleuf van de oostmuur had een recht einde dat zich ongeveer 1,70 m ten zuiden van de

396

|

binnenkant van de noordmuur van de tufstenen kerk bevond. Zaalkerk met versmald koor De eerste bouwfase van de tufstenen kerk bestond dus uit een schip met een versmald koor (afb. 5a 1). Of het koor een ronde of rechte afsluiting heeft gehad, kon door de vele (latere) grondverstoringen niet meer worden vastgesteld. In dit verband is het interessant te vermelden dat de binnenwerkse lengtematen van het schip van de Engelmunduskerk en de kerken van Heiloo en Oosterland op Wieringen ongeveer hetzelfde zijn, namelijk respectievelijk 21,70 m, 21,65 m en 21,75 m. De twee laatste hebben een rondgesloten koor (gehad). Mogen we veronderstellen dat de Engelmunduskerk vanwege deze overeenkomst in lengte ook een rondgesloten koor heeft gehad en dat dit misschien zelfs door dezelfde bouwmeester is gebouwd als die van de kerken in Heiloo en Oosterland? Dat de kerk een versmald koor heeft gehad, bleek uit het restant van een meer naar het midden van het schip gelegen oost-west lopende funderings-

Het archeologische onderzoek in en om de Engelmunduskerk te Velsen-Zuid


sleuf. Uit de positie van deze sleuf kon bij benadering worden bepaald dat de muur van het koor circa 1,50 m naar binnen heeft gestaan. Dit is gemeten vanaf de buitenzijde van de zuidoosthoek van het tufstenen schip. Toren Rond 1200 zou tegen de westgevel van het schip de toren zijn geplaatst (afb. 5a 2). Het in deze gevel aanwezige venster raakte toen buiten gebruik en is daarom dichtgezet. Bakstenen uitbreidingen Tot de volgende bouwfase behoort het fragment van een muur dat tegen de zuidoostelijke hoek van het tufstenen schip was gebouwd (afb. 5a 3). Deze hoek is gedurende eeuwen aan het zicht onttrokken geweest. Het muurfragment loopt eerst noord-zuid, maakt een hoek en gaat dan verder in oostelijke richting. De muur bestond uit bakstenen van een groot formaat wat op een hoge ouderdom kan wijzen (32x16x9 cm, 30x15x8 cm en 29,5x14x7,5 cm, 10 lagenmaat circa 99

cm). De muur bleek een zogenoemde kistmuur te zijn. Van het opgaande muurwerk van het oost-west lopende deel waren nog elf lagen baksteen aanwezig. De muur was onderaan circa 49 cm breed. Op de hoek van de muur bevond zich onderaan een deel dat ongeveer een halve meter uitstak en dat dieper was gefundeerd dan de muur zelf (1,74 m +NAP). Het uitspringende stuk muur had aan de oostzijde vier en aan de zuidzijde acht versnijdingen. In eerste instantie werd verondersteld dat dit uitspringende muurdeel het onderste deel van een steunbeer was. Bij bestudering van foto’s van deze muur blijkt echter dat het uitspringende deel alleen ondergronds zit en zich niet naar boven toe voortzet, wat gebruikelijk is bij een steunbeer. Tussen het west-oost lopende gedeelte van de muur en de muur van de huidige kerk werden dertien overhoeks geplaatste vloertegels aangetroffen. Van enkele van deze tegels was een stuk afgebroken zodat deze goed aansloten tegen de genoemde muur. Dit wijst er op dat de vloer tot dezelfde bouwfase kan horen als de muur of van latere datum is. De tegels waren rood en grijsachtig (verbrand?) van kleur en niet geglazuurd. Het formaat was 14/13,5x14/13,5x2,3 cm. Aan de onderzijde waren één tot drie gaten in de klei uitgesneden, zodat de tegels beter hechtten aan de er onder liggende mortellaag. Op twee van de tegels was een afbeelding in reliëf te zien die door slijtage wat onduidelijk was geworden. De af beelding kon desondanks vrij goed worden gereconstrueerd. Het bleek hier waarschijnlijk om een springende wolf te gaan (afb. 6a en b). Van de vloer werd maar een klein deel aangetroffen; de rest is verdwenen bij de bouw van het gotische koor

Het archeologische onderzoek in en om de Engelmunduskerk te Velsen-Zuid

|

397


en de kerkverlenging van 1773.

Afb. 6a-b A Reliëftegel met afbeelding, afmetingen ca. 13,5x13,5x2,3 cm. Foto: Archeologische Werkgroep Velsen. B. Reconstructie van de afbeelding door H.J. Calkoen (werkput 4A).

Tijdens het volgen van de west-oost lopende muur (A) werden circa 5,50 m uit de zuidwest hoek nog enkele overhoeks gelegde vloertegels aangetroffen die dezelfde afmetingen hadden als de eerder gevonden tegels. Op één van de tegels was nog zeer vaag een afbeelding in reliëf te zien. Ongeveer 6,50 m uit de westelijke hoek van muur A werden zeven op hun kant geplaatste grote bakstenen aangetroffen die zonder mortel in het gele zand waren geplaatst. Het formaat van de bakstenen was 32/29x15,2x8/9 cm. De positie, het formaat van de bakstenen en het niveau waarop deze lagen, kwamen overeen met die van de versterking van de westelijke hoek. Met enige voorzichtigheid kunnen we daarom veronderstellen dat de gevonden bakstenen het restant zijn van een hoekversterking. Is deze conclusie juist, dan kan de volgende bouwvolgorde een alternatieve interpretatie zijn. Tegen het versmalde, tufstenen koor werd een kleine ruimte gebouwd die we mogelijk kunnen interpreteren als een kapel of sacristie. In deze ruimte lag een vloer van secundair gebruikte vloertegels. Koor en kapel/sacristie zijn afgebroken voordat werd begonnen met de bouw van het nieuwe laat-middeleeuwse koor. Dit verklaart mogelijk ook waarom in de noord- en zuidmuur van de triomfboog veel tufsteen is verwerkt. De bouw van de kapel/sacristie kan ergens in de 13e eeuw hebben plaatsgevonden. De lengte van deze aanbouw levert ons mogelijk een indicatie voor de lengte van het versmalde koor. Om bouwkundige redenen mag namelijk worden verondersteld dat de lengte van de aanbouw niet groter zal zijn geweest dan die van de zuidelijke zijmuur van het tufstenen koor. De Brederodekapel De vierde bouwfase bestaat uit de bouw van een memoriekapel (afb. 5b 4) aan de noordzijde van het tufstenen schip. Wanneer de kapel precies is gebouwd, is niet bekend, want de enige keer dat deze wordt

398

|

vermeld, is in een bouwbestek uit 1596, daar brederoos cappelle genoemd.11 Aangenomen mag worden dat Willem I van Brederode de kapel in het tweede helft van de 13e eeuw heeft laten bouwen. Ten noorden van de kerk werden de uitbraaksleuven van de oostelijke en noordelijke muur van de Brederodekapel teruggevonden. In deze sleuven werden grote bakstenen aangetroffen van het formaat 28,5x14x7 cm/28x15x7 cm/27x14x8 cm/28x14x6 cm/28x14x7 en 28,5x14x7 cm. De uitbraaksleuven waren ontstaan nadat de muren van de kapel boven- en ondergronds afgebroken werden, waarna deze werden opgevuld met bouwafval. Hoewel niet de gehele kapel is opgegraven, kon aan de hand van de uitbraaksleuven toch globaal een indruk verkregen worden van de afmetingen van de kapel. Bij het bepalen daarvan bood ook de in de noordmuur van de kerk aanwezige, dichtgezette boog hulp. We mogen namelijk aannemen dat de boog, de toegang tot de kapel, zich in het midden bevond. Nemen we het hart van de uitbraaksleuven als uitgangspunt voor het bepalen van de omvang van de kapel, dan heeft deze globaal een grootte gehad van 8,25x7,30 m (afb. 7). Zijbeuk De volgende bouwfase is die van een bakstenen zijbeuk tegen de zuidzijde van het tufstenen schip aan (afb. 5b 5). De zijbeuk ‘staat op staal’, wat wil zeggen dat onder de muren geen met bouwpuin en dergelijke gevulde funderingssleuf zit, maar dat deze direct op het zand staan. Om beide ruimten met elkaar te verbinden, werd vrijwel de gehele zuidmuur van het oude schip afgebroken en vervangen door vier gotische scheibogen. Alles bij elkaar een ingrijpende en kostbare onderneming. In de tufstenen zuidmuur bevond zich één van de oorspronkelijke toegangen tot de kerk. Op dezelfde hoogte werd in de nieuwe zuidmuur ook een toegang aangebracht. Voor deze ingang bevond zich een portaal. Op een prent van de kerk uit de 17e eeuw staat deze ingang afgebeeld met

Het archeologische onderzoek in en om de Engelmunduskerk te Velsen-Zuid


erboven een timpaan (afb. 8). In 1939 kwam dit timpaan, na een lange periode verborgen te zijn geweest, weer tevoorschijn toen de muur waarin deze zat werd gerestaureerd. Waarschijnlijk bevond zich het timpaan oorspronkelijk boven de zuidelijke toegang van het tufstenen schip. Een laat-middeleeuws koor Op een onbekend moment wordt een versmald, bakstenen koor met een rechte sluiting gebouwd (afb. 5b 6). Van dit koor werden zowel buiten als in de kerk de resten aangetroffen (werkputten II t/m V, 4A, 8 en 10). Circa 70 cm onder de huidige kerkvloer werd het restant van een 63 cm brede muur aangetroffen met bakstenen van het formaat 26/27x13,5x6,5 cm. De ruimte tussen de buitenzijden van de muur was opgevuld met mortel en brokken baksteen, dus een ‘kistmuur’. Naar het oosten toe kon de muur vervolgd worden tot aan de bestaande oostmuur van de uitbreiding van 1773, die er bovenop stond. In het verlengde van de zuidelijke muur werd buiten de kerk de binnenzijde van de zuidoost hoek aangetroffen en ook de noordoost hoek (afb. 2). Aan de hand van deze waarnemingen konden de afmetingen van het koor worden bepaald; deze waren binnenwerks gemeten circa 11,30 m (lang) en circa 7,35 m (breed). Opmerkelijk is dat de muur van het koor ten opzichte van de zuidmuur van het tufstenen schip meer naar binnen heeft gestaan. Bij veel andere kerken zie je in de Late Middeleeuwen juist het tegenovergestelde. Het nieuwe koor wordt dan ruimer of groter van opzet waarbij de zijmuren naar buiten staan. Aan de buitenzijde van de kerk werd zowel aan de noord- als aan de zuidzijde (werkput 4A en 10) de fundering van een triomfboog blootgelegd. Een dergelijke boog bevindt zich op de grens van het schip en het koor. Aan de buitenzijde van de kerk springt de fundering van de boog over een breedte van 1,90 m ongeveer 30 cm naar voren. Het verbreden van de muur werd gedaan om zo de zijwaartse druk van deze boog op te kunnen vangen. Onder het huidige niveau van het maaiveld bevond zich

een rode zandstenen plint. Boven de plint zijn in de muur veel tufstenen verwerkt. Beide zaken komen ook aan de noordzijde van de kerk voor. Het komt wel vaker voor dat in de muren van kerken secundair tufstenen zijn verwerkt, zoals bij de kerken van Schellinkhout, Wognum en Zwaag in Noord-Holland.12 Dit is vaak nog de enige aanwijzing dat hier ooit een tufstenen kerk heeft gestaan. Ook in werkput 8 werd de fundering van de triomfboog aangetroffen. Hier was te zien dat deze koud tegen de buitenzijde van de oostmuur van het tufstenen schip was geplaatst (dit was ook aan de noordzijde in werkput 9 het geval). De muur liep circa 1,37 m naar het oosten toe door, in het verlengde van de binnenzijde van de tufstenen muur. Op dit punt maakte de muur een haakse hoek naar het noorden toe. Het opgaande muurwerk was in staand verband opgetrokken en hierbij had men bakstenen gebruikt van het formaat 27x13x8 cm, 26x13x? cm en 25x13x? cm. Onder deze muur bevond zich nog een grafkuil (graf 18). In de bovenste vulling van dit graf werden kleine fragmenten van Badorf, vroeg en laat kogelpot-,

Afb. 7 In lichtgrijs de veronderstelde omvang van de Brederodekapel (werkput 14). Tekening: auteur.

Het archeologische onderzoek in en om de Engelmunduskerk te Velsen-Zuid

|

399


Afb. 8 De St.-Engelmunduskerk te Velsen-Zuid. In de ingang van de zijbeuk (links) is het timpaan zichtbaar.Tekening: A. Willaerts (15771664), uit ca. 1640. Paffrath- en Pingsdorf-aardewerk aangetroffen, te dateren tussen de 9e-begin 13e eeuw. Afb. 9 De in de Brederodekapel aangetroffen bakstenen grafkisten met boven de grafkisten 5 en 6 de grafzerk (werkput 14). Tekening: auteur.

Sacristie Volgens oude prenten en een bouwbestek uit 1596 stond ten zuiden van het gotische koor van de kerk een aanbouw die voor 1730 is afgebroken. Deze aanbouw was de sacristie (afb. 5b 7). De westelijke muur van de sacristie werd over de gehele lengte blootgelegd. Van deze 60 cm

brede muur waren nog negen lagen van het opgaande muurwerk over. Bij de bouw hiervan werden reeds gebruikte bakstenen verwerkt van het formaat 26/27/28,5x13x9/7 cm. De buitenzijde van de muur was gemetseld in staand verband. De fundering was geplaatst op een circa 25 cm dikke puinlaag, bestaande uit brokken grote bakstenen, tufsteen en lei. In deze laag werden fragmenten gevonden van een oor van een proto-steengoed kannetje, een Pingsdorf-pot en een kogelpot (V-4/50a). De fragmenten dateerden uit de 10e- 13e eeuw. De westelijke muur van de sacristie was koud tegen de fundering van het voor 1730 afgebroken gotische koor gemetseld. Ook de wijze waarop de muren van beide bouwdelen zijn gefundeerd verschilt (zie het onderzoek in werkput I). Dit en het feit dat de muur van dit koor dieper was gefundeerd (1,93 m +NAP) en voor een deel onder de muur van de sacristie zat, wijzen er op dat de laatste van een jongere datum moet zijn. De afmetingen van de sacristie waren binnenwerks gemeten circa 4,50x3,70 m. Voor het nader bepalen van het tijdstip waarop de bouw van de zijbeuk, koor en sacristie hebben plaatsgevonden kunnen de volgende historische feiten hulp bieden. Uit historische bronnen blijkt dat in het begin van de 15e eeuw de bevolking van Velsen duidelijk groeit.13 Daarnaast is volgens overlevering bekend dat in de kerk de relikwieën van de H. Engelmundus bewaard werden.14 Dat had tot gevolg dat in de 14e, maar vooral in de 15e eeuw de kerk een bedevaartplaats van betekenis werd. Vanuit alle streken stroomden pelgrims en zieken toe die graag een offer brachten voor hun zielenheil of genezing. Als gevolg daarvan zullen de inkomsten van de kerk zijn toegenomen. Mogelijk dat één en ander de aanleiding is geweest om ten eerste in de 14e eeuw een nieuw koor te bouwen met een sacristie en ten tweede rond 1500 de kerk te vergroten met een zijbeuk. Het is denkbaar dat in de zijbeuk een altaar stond dat gewijd is geweest aan de Heilige Engelmundus, want juist rond

400

|

Het archeologische onderzoek in en om de Engelmunduskerk te Velsen-Zuid


Afb. 10a Grafzerk van het echtpaar Van Brederode. Foto: auteur. Afb. 10b Grafzerk van het echtpaar Van Brederode. Tekening: N. van Dam.

1500 wordt regelmatig gesproken over een Engelmundusaltaar.15 Overige uitbreidingen Nadat de Spanjaarden uit onze contreien waren vertrokken, bleef de Engelmunduskerk in vervallen staat achter. Dit is nog goed te zien op de oude prenten die in de 17e eeuw van de kerk zijn gemaakt. Alle daken waren verdwenen; alleen de muren stonden nog overeind. Deze desolate toestand duurde voort tot in de eerste helft van de 18e eeuw. In 1596 werd echter wel het tufstenen schip weer geschikt gemaakt voor de eredienst. Daarvoor moesten wel eerst de scheiboog tussen schip en koor, de bogen tussen schip en zijbeuk en die van de doorgang naar de Brederodekapel worden dichtgezet. In het bouwbestek dat toen voor deze bouwactiviteiten is gemaakt werd onder andere bepaald dat de aannemer de nog resterende muren van de Brederodekapel, het zuiderportaal, de sacristie en de bovenste gevel (van de zijbeuk) tot het vierkant moest afbreken. Dat deze werkzaamheden toen niet allemaal zijn uitgevoerd blijkt uit de eerder genoemde prenten van de kerk uit de 17e eeuw. Vóór 1730 zijn uiteindelijk de zijbeuk (deels), het laat-middeleeuwse koor en de sacristie en de Brederodekapel afgebroken. Kort na 1722 werd de Watervliet of Corverkapel gebouwd en rond 1753 de consistorie (afb. 5c 8 en 9). In 1773 werd tegen de

oostzijde van het tufstenen schip een nieuw koor (afb. 5c 10) gebouwd; daarmee werd de kerk 5,36 m langer, binnenwerks gemeten. Voor de bouw daarvan moest de triomfboog van het gotische koor worden afgebroken. De steunmuren aan de noorden zuidzijde bleven echter deels behouden. Het opgaande muurwerk was in een staand metselverband opgetrokken, de fundering in wildverband (baksteenformaat ?x13x6,5/7 cm). In 1967 werd de oude consistorie afgebroken en vervangen door een nieuwe, gecombineerd met een wijkcentrum (afb. 5d 11).16 Begravingen in de Brederodekapel Zoals te verwachten was, werden in de werkputten veel (resten van) begravingen aangetroffen, in totaal tenminste 176. Van deze graven worden de begravingen

Afb. 11 Bakstenen grafkist 5 met stoffelijke resten van een man (links) en bakstenen grafkist 6 met stoffelijke resten van een vrouw (werkput 14). Foto: Archeologische Werkgroep Velsen.

Het archeologische onderzoek in en om de Engelmunduskerk te Velsen-Zuid

|

401


ven, is niet bekend. In de noordwest hoek van de werkput lag een houten grafkist van een jongere datum. Hiervoor werd kist 3 gedeeltelijk afgebroken.

Afb. 12 Boven: Bovenaanzicht bakstenen grafkist 5 met daarin een grote en kleine houten grafkist. De ster geeft de locatie aan waar de munt is gevonden; onder: doorsnede over bakstenen grafkisten 5 en 6 (werkput 14). Tekening: auteur.

402

|

in de Brederodekapel hier nader besproken. Binnen de uitbraaksleuven van de kapel werden acht bakstenen kistgraven gevonden (afb. 9). De kisten zijn rechthoekig van vorm en afgedekt geweest met schuin tegen elkaar geplaatste bakstenen. Alleen kistgraf 5 had een platte afdekking. De kisten 3 t/m 8 liggen op een rij naast elkaar, zij het dat ze steeds een stukje verspringen in oostelijke richting. Wat daarvan de reden is, is niet bekend. De grafkisten 1 – een kleine kist waarin een kind begraven is geweest – en 2 vallen wat betreft hun positie op: zij liggen min of meer in de zuidoostelijke hoek van de kapel. Aan de hand van de veronderstelde afmetingen van de kapel kunnen we vaststellen dat de gevonden kisten 3 t/m 7 in het midden daarvan gelegen hebben. Of in alle kisten leden van de familie Van Brederode zijn begra-

De skeletten in de bakstenen grafkisten 5 en 6 Tijdens het onderzoek op deze locatie werd op een diepte van circa 55 cm onder het maaiveld een grafzerk ontdekt met de afmetingen 2,39x1,91x0,16 m (afb. 10). De zerk was gemaakt van Doornikse zandsteen. Op de zerk, die in drie stukken was gebroken, was zeer fraai en bijna op ware grootte een man ingekrast met links van hem een vrouw. Beiden staan in biddende houding in vensters of nissen van een gotisch kerkgebouw. Onder de zerk bleken twee grafkisten (5 en 6) te liggen met daarin de skeletten van een man en een vrouw (afb. 10 en 11). De vrouw lag, net als op de zerk, links van de man. De zerk bleek niet meer exact boven de twee grafkisten te liggen. In 1996 werden de skeletten uit de grafkisten 5 en 6 fysisch-antropologisch onderzocht.17 De conclusie van het onderzoek was dat het skelet uit grafkist 5 van een ongeveer 182 cm lange man was die ongeveer 50 jaar oud was geworden. Opvallend aan het skelet van de man zijn een aantal fracturen, namelijk een breuk in het rechter schouderblad, breuken in het rechter en linker sleutelbeen, minstens één gebroken rib en een breuk in het rechter scheenbeen. Bij zoveel breuken kun je denken aan bijvoorbeeld een val van een paard. Het skelet uit grafkist 6 was van een 161 cm lange vrouw die ongeveer 65 jaar oud was geworden. Een aantal borstwervels van dit skelet was scheef ingezakt waardoor de houding van deze vrouw niet helemaal rechtop was. De vastgestelde leeftijd van beide personen blijkt goed overeen te komen met die van de eerste heer van Brederode Willem en zijn vrouw Hillegonda van Voorne. Willem is namelijk 49 jaar oud geworden en Hillegonda 69 jaar. Hollandse zilveren penning Bij het hoofd van het skelet in grafkist 5

Het archeologische onderzoek in en om de Engelmunduskerk te Velsen-Zuid


werd op de bodem daarvan een Hollandse zilveren penning van Floris V gevonden (afb. 12). De munt is geslagen tussen circa 1266 en 1284. Ook dit gegeven wijst in de richting van de in 1285 overleden Willem I, er vanuit gaande dat de munt op het moment van zijn gangbare circulatie als grafgift is meegegeven. Recentelijk is een 14C-onderzoek uitgevoerd aan de twee skeletten uit beide grafkisten.18 De resultaten van dit onderzoek leverden voor beide een datering op die goed overeenkomt met de uit historische bronnen bekende overlijdensdata van Willem (I) van Brederode en zijn vrouw Hillegonda van Voorne, namelijk 1285 en 1302. Tenslotte is – ook recentelijk – een onderzoek gedaan naar de stijlkenmerken en iconografie van de af beelding van het echtpaar op de zerk, om deze op die manier te kunnen dateren. De conclusie van het onderzoek was dat de zerk kort voor of rond 1300 vervaardigd moet zijn. Aan de hand van alle onderzoeksresultaten mogen we er vanuit gaan dat onder de fraaie zerk Willem (I) van Brederode (1236-1285) en zijn vrouw Hillegonda van Voorne (1232/33-1302) begraven lagen (afb. 13). Samenvatting en conclusie Sporen die dateren van vóór de bouw van de tufstenen kerk en die behoord kunnen hebben tot een voorganger, zijn vrijwel niet aangetroffen. Alleen graf 18 in werkput 8 kan een aanwijzing zijn dat er mogelijk al eerder een kerk heeft gestaan. Overigens dient deze conclusie met enig voorbehoud gehanteerd te worden, omdat slechts een klein deel van de kerk is onderzocht. Of bij de kerk een grafveld gelegen heeft dat dateert uit de Merovingische tijd, kon niet worden aangetoond. Op basis van het aangetroffen aardewerk (51% Volle Middeleeuwen, ruim 30% Vroege Middeleeuwen) kan geconcludeerd worden dat al in de Vroege Middeleeuwen in de omgeving van de kerk bewoning aanwezig was. Daar het hier opspit betreft, kon het merendeel van de grond-

sporen hier niet mee worden gedateerd. Slechts de funderingssleuven onder de muren van de tufstenen kerk konden aan de hand van het daarin aangetroffen aardewerk gedateerd worden in de 10e-12e eeuw. Er is een discrepantie tussen enerzijds wat de historische bronnen ons vertellen en anderzijds wat het archeologische onderzoek heeft opgeleverd. Uit de historische bronnen zou moeten blijken dat in de 8e eeuw in Velsen al een kerk zou hebben gestaan, maar het archeologisch onderzoek heeft echter weinig concrete aanwijzingen opgeleverd die dat bevestigen. Wel heeft er vóór de tufstenen kerk mogelijk een oudere (houten?) kerk gestaan. Of dat de kerk uit de 8e eeuw is geweest, is de vraag. Tussen de 8e eeuw en het moment van de bouw van de tufstenen kerk in de 11e-12e eeuw zit namelijk een periode van ruim drie eeuwen. De duurzaamheid van een houten gebouw is gemiddeld circa 50 jaar. Er moet dus rekening mee worden gehouden dat er meerdere houten kerken zijn geweest die mogelijk ook niet allemaal op dezelfde plek hebben gestaan. Met andere woorden: zonder concrete gegevens kunnen we de vermelding van een kerk in de 8e eeuw niet zomaar koppelen aan een (houten) voorganger van de tufstenen kerk. Niet uitgesloten moet worden dat op het moment dat de kerk aan Willibrord werd geschonken op de kerklocatie niet een kerk in de ware zin van het woord stond, met andere woorden een gebouw voor de eredienst, maar een cella memoria of memoriekapel.19 Deze kapel kan dan bij de schenking aan Willibrord door hem zijn ‘opgewaardeerd’ tot een volwaardige kerk, een ecclesia. Dit is een bewuste strategie van de kerkelijke elite om dergelijke kapellen, met de daarbij gelegen begraafplaatsen, te kerstenen en te wijden. Een cella memoria of memoriekapel werd door een locale aristocratische familie opgericht ter nagedachtenis aan overleden familieleden. Alles overziend moeten we concluderen dat het archeologische onderzoek feitelijk

Afb. 13 Gezichtsreconstructies van Willem van Brederode en zijn vrouw Hillegonda van Voorne door drs. Maya d’Hollosy van het bedrijf Skullpting. Foto: Provincie Noord-Holland.

Het archeologische onderzoek in en om de Engelmunduskerk te Velsen-Zuid

|

403


vrijwel niets heeft opgeleverd waaruit blijkt dat op de huidige kerklocatie te Velsen in de Vroege Middeleeuwen ook al een kerk heeft gestaan. We moeten dus rekening houden met de mogelijkheid dat de kerk niet altijd op dezelfde plek stond. Dit sluit aan op bevindingen elders in Nederland waar gebleken is dat kerken pas na een periode van ‘ronddwalen’ op de plek worden gebouwd waar deze nu nog staan.20 Dit moment van fixatie van een kerklocatie kan samenvallen met de verdere institutionalisering van de Kerk van-

af de 10e eeuw. De kerk van Velsen behoort daarmee tot een groep van kerken in Nederland waarvan op historische gronden wordt aangenomen dat deze dateren uit de Vroege Middeleeuwen maar die op grond van archeologisch onderzoek niet vóór de 9e-10e eeuw kunnen worden gedateerd.

Jan Bontelaan 11 2015EH Haarlem andr.numan49@gmail.com

Noten 1 Dit artikel is een verkorte versie van een rapport dat in voorbereiding is. 2 André Numan is in het dagelijks leven werkzaam als conservator bij het Amsterdams Archeologisch Centrum van de Universiteit van Amsterdam. Hij is al 40 jaar lid van de Archeologische Werkgroep Haarlem. 3 De heilige monnik Engelmundus werd in Engeland geboren uit een Fries geslacht. Hij was Benedictijner abt. Hij zou behoord hebben tot de medewerkers van Sint-Willibrord, mogelijk zelfs tot zijn eerste metgezellen. Hij predikte het evangelie in Kennemerland. Hij wordt vooral vereerd te Velsen, waar hij een bron liet ontspringen die nu in het Noordzeekanaal is gelegen. Engelmundus werd in Velsen begraven. Voor een deel rusten zijn relieken nu in de Kathedrale Basiliek Sint Bavo te Haarlem. Zijn gedenkdag is op 21 juni. 4 Archis waarnemingsnummer 30983. Centrum coördinaat 104.690/497.300. Top. Kaart 25A, 1:25.000. 5 Van Berkum 1993, 40. 6 OHZ1, no. 4. 7 Blok 1979, 51. 8 Blok 1974. 9 Zie ook Koene et al 2003, 118-120 voor een uitgebreider relaas over deze twist. 10 OHZ1 no.’s 84, 86, 88, 125 en 139/140. 11 Origineel uit 1596, kopie uit 1772. Archief Hoeff van Velsen. Nationaal Archief. Den Haag. 12 Numan 2005, 69. 13 Gemser en Schaafsma 1975, 27. 14 Idem. Calkoen 1972, 16. 15 Calkoen 1972, 42. 16 Calkoen 1972, 51; Morren, in voorbereiding. 17 Met dank aan de auteur voor het mogen overnemen van de tekst. 18 Met dank aan Provincie Noord-Holland, die het onderzoek van het botmateriaal mogelijk maakte. 19 Kemenai 2009, 98 e.v. 20 Kimenai 2009, 65. Literatuur Berkum, A.H. van, 1993: De vijf Hollandse kerken van Willibrord, G.N.M.Vis: Egmond tussen kerk en wereld, p. 29-65. Blok, D.P., 1974: De Hollandse en Friese kerken van Echternach, Naamkunde 6, p. 167-184. Blok, D.P., 1979: De Franken in Nederland. Haarlem. Calkoen, H.J., 1972: De Engelmunduskerk te Velsen. Velsen. Gemser, H. en S. Schaafsma, 1975: Een kerk en een handvol huizen. IJmuiden. Numan, A.M., 2005: Noord-Hollandse kerken en kapellen in de Middeleeuwen, ca. 720-1200. Zutphen. Bronnen Archief Hoeufft van Velsen. Nationaal Archief Den Haag. OHZ1, Koch, A.C.F., 1970: Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, I. einde van de 7e eeuw tot 1222. ’s Gravenhage.

404

|

Het archeologische onderzoek in en om de Engelmunduskerk te Velsen-Zuid


De vuurtoren van Wijk aan Zee Roel van Gulik1

De Archeologische Werkgroep Hoogovens beperkte zich destijds niet alleen tot opgravingen en onderzoek op het Hoogoventerrein zelf; ook in de omgeving van Hoogovens was de werkgroep actief. Zo ging men in het duingebied ten zuiden van Wijk aan Zee (gemeente Beverwijk) aan de slag. Wat was daarvoor de aanleiding? Het was een inwoner van Wijk aan Zee opgevallen dat een bepaald duin in droge perioden groener bleef dan het omliggende duingebied, terwijl hij verder in verscheidene konijnenholen puin aantrof. Het puin was van middeleeuwse bakstenen.

Een fundament in de duinen Met toestemming van de toenmalige Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, Rijkswaterstaat en de pachter van de jacht ging de Werkgroep Hoogovens in juni 1965 aan het graven. Assistentie bij het graafwerk werd verleend door de leden van de Archeologische Werkgroep Beverwijk-Heemskerk en van de Werkgroep Amsterdam. Langs de helling van het duin werd een brede sleuf gegraven, op zoek naar mogelijke muurresten of funderingen (afb. 1). Op de top van het duin kwamen een fundering en opgaand metselwerk tevoorschijn. De muren waren ongeveer 1 m hoog en 57-68 cm breed. De fundering bestond aan de buitenzijde uit zeven en aan de binnenzijde uit drie versnijdingen. De plattegrond van het bouwwerk was vierkant. De lengte van de zijden

Afb. 1 Het graven van de sleuf door het duin. Foto: Collectie Archeologische Werkgroep Velsen (AWV).

De vuurtoren van Wijk aan Zee

|

405


Afb. 2 De fundering en de muur met koppenverband. Foto: Collectie AWV.

bedroeg 4,7 m. Aan de oostzijde, iets uit het midden, was de deuropening geweest. In de oostmuur zat nog een deel van een scharnier. Het formaat van de stenen is 28-29 x 13-14 x 6-7 cm. De stenen zijn waarschijnlijk primair gebruikt, dus niet afkomstig van elders gesloopte bouwwerken. Het metselverband lijkt koppenverband te zijn, dus lagen waarbij alleen de koppen van de bakstenen aan de buitenzijde zichtbaar zijn. Dit metselverband wordt vooral gebruikt bij dikke muren (afb. 2).2 Tussen het puin lagen veel fragmenten van rechthoekige daktegels met een breedte van 14 cm en een dikte van circa 1,5 cm; de oorspronkelijke lengte van deze tegels is 24 cm. Ze zijn soms voor een

Afb. 3 Het profiel in de sleuf: afwisseling van lagen as, houtskool en duinzand. Foto: Collectie AWV.

406

|

De vuurtoren van Wijk aan Zee

derde deel (aan de onderzijde van het bovenvlak) geglazuurd en voorzien van een nokje. Ook werden rode en gele bakstenen van kleiner formaat aangetroffen, 17 x 18 x 4 cm. De bovenkant van de muren bevindt zich op 16 m +N.A.P. Het fundament ligt ongeveer 250 meter ten zuiden van de bebouwing van Wijk aan Zee. De afstand tot de eerste duinenrij is 200 meter. De wanden van de sleuf lieten een opmerkelijk profiel zien: een afwisseling van lagen as, houtskool en duinzand (afb. 3). De functie van het gebouw dat hier stond, werd meteen duidelijk: geen klooster of iets dergelijks in de duinen, maar de resten van een vuurtoren, een vuurbaak of vuurboet zoals op oude kaarten staat vermeld. Enige tijd later, in 1968, werd een dragline ingezet om het hele fundament uit te graven en bloot te leggen (afb. 4). Daarbij verdween waarschijnlijk wel het gehele lagenpakket van as, houtskool en zand rondom het fundament.3 Oudste vermelding Wanneer de vuurtoren precies is gebouwd, is moeilijk te zeggen. Het formaat van de gebruikte stenen wijst op een datering rond 1300.4 In het opgravings- en vondstbericht destijds in Westerheem wordt gesproken over een 14e- of 15e-eeuws gebouw.5 De vroegste schriftelijke vermelding van een vuurtoren of vuurboet in Wijk aan Zee dateert uit 1461/1462. In de thesau-

Afb. 4 Overzicht van de fundering, gezien vanuit het noordoosten. Foto: Collectie AWV.


rierrekening van Brielle over dat boekjaar komt de verantwoording voor van uitgaven die zijn gedaan voor een reis van een zekere Michiel Talegheer. Namens de stad Brielle reisde hij naar Wijk aan Zee en Scheveningen om juridische informatie in te winnen over de vuurboeten die daar verbrand waren.6 Wij zien de vuurtoren voor het eerst op een kaart uit 1539 (afb. 5). Ten zuiden van Wijk aan Zee (rechts van de bebouwing, het oosten is boven) staat ‘vuurbaack’ of ‘vierbaack’. Te zien is een vierkant gebouw met een schuin dak. De hoogte is ongeveer de helft van de kerktoren, gerekend zonder spits. De toren was toen net zo hoog als hij nu nog is, 33 meter. Voor de vuurtoren komen we dan op een hoogte van ongeveer 15 meter. Over het einde van de toren bestaat meer zekerheid. In 1573 trokken Spaanse troepen plunderend door Kennemerland, richting Alkmaar. Ook Wijk aan Zee werd zwaar getroffen en grotendeels verwoest.7 Waarschijnlijk ging toen ook de vuurtoren ten onder. Nadat de rust weerkeerde en de beschadigde bebouwing was hersteld, werd de oude toren niet meer opgebouwd. Een nieuwe vuurtoren bouwde men aan de noordzijde van het dorp, in de omgeving van de Relweg. Op tekeningen en schilderijen uit de 17e en 18e eeuw is deze noordelijke vuurtoren regelmatig afgebeeld. De oudste afbeelding is op een zogenaamde walvisprent. Het geeft de stranding weer van een potvis op het strand van Wijk aan Zee in 1601. Boven de eerste duinenrij, ten noorden van het dorp, steekt een stompe toren uit.8 Rond 1670 schildert Cornelis Beelt (16401702) een zeegezicht op het strand bij Wijk aan Zee. Op de voorgrond staat een slanke toren met een zadeldak (afb. 6). Waarschijnlijk moeten wij ons onze vuurtoren, ten zuiden van Wijk aan Zee, ook zo voorstellen. De vele stukken daktegel die rond de fundering lagen, wijzen er op dat de vuurtoren was afgedekt met een pannendak.

Afb. 5 Wijk aan Zee met rechts de vuurtoren. Fragment van een kaart door Simon Meeusz. van Edam. Foto: Nationaal Archief.

Afb. 6 Detail van het schilderij van Cornelis Beelt met een vuurtoren ten noorden van Wijk aan Zee. Foto: Particuliere collectie. Hier brandde waarschijnlijk geen vuur, maar werd aan een kabel een korf met vuur langs de toren omhoog gehesen. Op andere plaatsen stond soms slechts een paal met een vuurkorf en een klein gebouwtje of schuurtje voor de opslag van de brandstof. Dit verklaart ook de naam vuurboet. ‘Boet’ betekent immers De vuurtoren van Wijk aan Zee

|

407


Afb. 7 Vuurtoren met hijsbalk. Detail van een tekening door A. Rademaker. Foto: Noord-Hollands Archief.

schuur. Een andere betekenis van boeten is ‘vuur maken’.9 A. Rademaker tekent rond 1700 ook een strandgezicht van Wijk aan Zee. Hier is op de vuurtoren duidelijk een hijsbalk voor een vuurkorf te zien (afb. 7). Archeologisch monument Lange tijd is de fundering van de vuurtoren zichtbaar gebleven. In 1977 wijdde R.H.J. Klok er een alinea aan in zijn Archeologisch reisboek voor Nederland.10 Na verloop van tijd is het fundament

praktisch geheel onder het zand gestoven. Slechts enkele stukken muur waren voor ingewijden onder de begroeiing terug te vinden. Het duinterrein hier is nu openbaar wandelgebied. De gemeente Beverwijk is van plan van de fundering een gemeentelijk archeologisch monument te maken. De fundering zelf zal onder het zand worden gebracht. Daarboven zullen de contouren van de fundering met moderne materialen zichtbaar worden gemaakt. Vooralsnog blijven de fundamenten van de noordelijke vuurtoren, waarvan we hier enkele afbeeldingen hebben laten zien, verborgen in de duinen van Wijk aan Zee. Dit geldt ook voor de resten van een derde vuurtoren die nabij de Tuinberg zou hebben gestaan.11 Willem de Zwijgerlaan 36 2012 SC Haarlem rvgulik@dds.nl

Noten 1 Roel van Gulik is lid van de AWN, voorzitter van de afdeling Kennemerland en hij is actief in de Archeologische Werkgroep Beverwijk-Heemskerk. 2 Haslinghuis-Janse 1997, 315. 3 De gegevens zijn ontleend aan de logboeken van juni en oktober 1965 en maart 1968, nu in bezit van de Archeologische Werkgroep Velsen en aan Vons 1965, 279-280. 4 Alders 1985, 269. 5 Schotman 1965, 114-115. 6 Arkenbout en Van der Graaf 1972, 251. 7 Lindeman 2001, 9. 8 Jan Saenredam (1565-1607), kopergravure, collectie Museum Kennemerland, Beverwijk. 9 Kouwenhoven 2010, 18-19. 10 Klok 1977, 211. 11 Grote kaart van ‘’t Hoogh- Heemraetschap van de Uytwaterende Sluysen in Kennemerlandt ende West-Vriesland’, door Johannes Jansz. Douw, omstreeks 1680. Caart van de situatie tusschen de dorpen Beverwijk en Wijk aan Zee beneffens de nieuw-aangelegde Linie in het voorjaar 1800, door W. Lobrij. Scholtens, 1968, 173. Literatuur Alders, G.P., 1985: De vroegste baksteen in Holland en Friesland, Westerheem 34, 269-270. Arkenbout, A.A. & H. van der Graaf, 1972: De kapel en het kapittel van Sint Pancras op het Hof te Oostvoorne, Holland 4, 240-263. Haslinghuis, E.J. & H. Janse, 2001: Bouwkundige termen, Leiden. Klok, R.H.J., 1977: Archeologisch reisboek voor Nederland, Bussum. Kouwenhoven, P., 2010: Vuurtorens, lichtschepen en kapen. Nautisch erfgoed van Nederland, Leiden. Lindeman, M., 2001: Wijk aan Zee dorp aan de branding. (Historische reeks Midden-Kennemerland 3), Beverwijk. Scholtens, H.J.J., 1968: Uit het verleden van Midden-Kennemerland, Arnhem. Schotman, A.J., 1965: Opgravings- en vondstberichten in het kort. Wijk aan Zee, Westerheem 14, 114-115. Vons, P., 1965: Duin bij Wijk aan Zee geeft een deel van zijn geheimen prijs, Eendracht. Bedrijfsblad Papierfabriek Van Gelder Zonen, 279-280.

408

|

De vuurtoren van Wijk aan Zee


Waterland, van boerderij tot herenhuis. Een archeologische reconstructie van de bebouwing op het landgoed Waterland Jan Morren1

Afb. 1 De plattegrond van de locatie waar het herenhuis stond: 1. de wal langs de voormalige Agterweg; 2. mogelijk het koetshuis; 3. mogelijk de stal; 4. het fundament met de poer van het mogelijke koetshuis; 5. de waterputten; 6. beerput 2; 7. beerput 3; 8. putje bij kelder 3; 9. kelder 3; 10. kelder 2; 11. putje bij kelder 1; 12. kelder 1; 13. plaats waar de boerderij stond; 14. de plaats waar het herenhuis stond; 15. beerput 1; 16. het puinspoor; 17. mogelijk het bakhuis; 18. de goten bij de beer- en waterputten.

Inleiding Naar aanleiding van bouw- en andere werkzaamheden werd tussen 1986 en 1995 door de Archeologische Werkgroep Velsen op het landgoed Waterland aan de Rijksweg in Velsen-Zuid archeologisch onderzoek verricht. Het onderzoek werd

tijdens verschillende campagnes uitgevoerd. In dit artikel wordt aandacht besteed aan de eerste campagne van 1986 tot en met 1988, op de locatie waar een loods zou worden gebouwd. Hier werden kelders, water- en beerputten en goten gevonden, die toebehoord zouden hebben Waterland, van boerderij tot herenhuis

|

409


Afb. 2 Plattegrond van de hofstede Waterland uit 1729. Rechtsboven de plattegrond van het herenhuis, de boerderij en de bijgebouwen. Bron: ASHER Rare Books, A. Asher & Co. B.V.

aan het eerste herenhuis op het landgoed. Er waren echter al snel vragen: konden de kelders bij nader inzien niet worden toegeschreven aan een boerderij, en wat had er aanvankelijk gestaan op de plaats van het herenhuis? Dit artikel gaat in op deze vragen, waarbij aanvullend archiefonderzoek in samenhang met de vondsten de oplossing bracht. De kelders Tijdens de bouw van de loods werden muurdelen van een kelder aangetroffen (nr. 1) (afb. 3). Uit bestudering van kaartmateriaal en de plattegrond van de hofstede Waterland in het boek ’Het Zegepralent Kennemerlant’ van Brouërius van Nidek uit 1729-1732 bleek dat op deze

Afb. 3 Kelder 1. Foto: J. Morren. Afb. 4 Kelder 2. Foto: Archeologische Werkgroep Velsen.

410

|

Waterland, van boerderij tot herenhuis

plaats het eerste herenhuis op Waterland had gestaan. Er was echter één probleem: de vindplaats lag te ver van de langslopende Waterlandweg, waardoor er twijfels waren of de vindplaats wel de juiste locatie van Waterland was. Uit archiefonderzoek bleek dat de Waterlandweg in 1784 in opdracht van de toenmalige eigenaar Archibald Hope was omgelegd. Bij terreinverkenning ten westen van de vindplaats werden de aarden wallen gevonden, waartussen de Waterlandweg had gelegen.2 De wallen werden ingemeten ten opzichte van de vindplaats, waarbij alles op zijn plaats viel met betrekking tot de gegevens op de plattegrond uit ‘Het Zegepralent Kennemerlant’ (afb. 2). De vindplaats ligt dus wel op de locatie van het


eerste herenhuis. De muren van de kelder werden geheel uitgegraven. De kelder was nagenoeg vierkant met de afmetingen van 310 bij 340 cm. Het was een ondiepe kelder, op de bodem bekleed met geglazuurde plavuizen (afb. 3). In de zuidwestelijke hoek van de kelder was een rechthoekig putje gemetseld, waarvan de functie niet duidelijk was. Kelder 2 en 3 De tweede kelder (nr. 2) die werd aangetroffen, was een diepere en rechthoekige kelder van 442 bij 336 cm. Deze kelder werd alleen aan de binnenzijde uitgegraven. Aan de westzijde van de kelder was een gemetseld toegangstrapje aanwezig en langs de beide lange zijden van de kelder waren stenen banken gemetseld. De vloer van de kelder was bekleed met geglazuurde plavuizen, waarop vier slijtsporen werden aangetroffen die toegeschreven kunnen worden aan het gebruik van een karnton. Langs de vloer van de kelder was tegen het opgaande metselwerk aan de zuid- en oostzijde een plint gezet van wit geglazuurde tegels. Aan de noordzijde waren tegen het opgaande metselwerk groen geglazuurde plavuizen aangebracht. Uit de opbouw van de kelder en de kenmerkende slijtagepatronen kunnen we opmaken dat het om een kaaskelder gaat (afb. 4). Uiteindelijk werd er nog een derde diepe kelder gevonden (nr. 3). Deze was rechthoekig met afmetingen van 422 bij 295 cm. De vloer van deze kelder was bekleed met plavuizen op een gemetselde laag bakstenen. Dit zal zijn gedaan om de vloer waterkerend te maken ten opzichte van het grondwater. In de noordwesthoek van de kelder werd een klein putje aangetroffen, dat was aangesloten op een afvoergoot naar een waterput. In het putje was voor de opening naar de afvoergoot een loden plaat met gaatjes aangebracht. Deze voorkwam dat grove verontreinigingen in het opgevangen water naar de waterput konden meestromen. Het geheel diende als waterafvoer voor regenwater van het dak en het vullen van de waterput. De binnenzijde van de muren waren bepleisterd. De kelder zal gediend

Afb. 5 Kelder 3. Foto: J. Morren.

hebben voor de opslag van voedsel en drank (afb. 5 en 6). Uit afmetingen van de gebruikte stenen bij de bouw van de kelders blijkt dat kelder 1 was opgebouwd met stenen van ĂŠĂŠn formaat. Kelder 2 en 3 waren opgebouwd met stenen van verschillend formaat. De beerputten In de omgeving van de kelders zijn drie beerputten, drie waterputten en een stelsel van afvoergoten aangetroffen. De eerste beerput (nr. 1) had een inwendige diameter van 174 cm. De rechtopstaand gemetselde, stenen wanden van de put zijn 20 cm dik en de stenen koepel is 8 cm dik. Naast de beerput was een rechthoekige stortkoker gemetseld. Hierbinnen was, onder het niveau van de koepel, een glijgoot gemetseld met daarin een opening in de wand van de beerput. Ook Afb. 6 Putje in de noordwest hoek van kelder 3. Foto: J. Morren.

Waterland, van boerderij tot herenhuis

|

411


Afb. 7 Bovenaanzicht beerput 1. Tekening: N. van Dam. Afb. 8 Doorsneden beerput 1. Tekening: N. van Dam.

412

|

de stortkoker had een wanddikte van 20 cm. Aan de bovenzijde van de stortkoker kwam een stenen goot uit van drie stenen hoog, met een bodem van plavuizen. De fecaliën en/of het regenwater werden aangevoerd door de goot, kwamen in de stortkoker terecht en belandden vervolgens via de glijgoot in de beerput. Mogelijk stond boven de stortkoker het toilet; de fecaliën hieruit kwamen via de glijgoot in de beerput. De beerput werd afgesloten door een gemetselde koepel waardoorheen in recente tijd een kabelsleuf is aangebracht. Hierdoor was niet meer te bepalen of er in de koepel een opening met deksel was aangebracht om de beerput te legen als deze vol was (afb. 7 en 8). Mogelijk was het toilet verwijderbaar en kon de beerput leeggeschept worden via de grote opening van de glijgoot. De fecaliën werden gebruikt voor de bemesting van de moestuin of de akker. De koepel van de beerput werd tijdens het onderzoek verwijderd, waarna de inhoud werd geborgen. In de vulling van de beerput werden een porseleinen VOCbord (18e eeuw), fragmenten van vijf porseleinen kommetjes (1700-1750), vier porseleinen schoteltjes (1750), een dekseltje van een theekopje, glasfragmenten en veel fragmenten van lakzegels (18e eeuw) aangetroffen. Daaronder bevonden zich lakzegels met het wapen van de familie Trip die Waterland als zomerverblijf gebruikte (afb. 9 en 10). Ook was er Worcester-porselein uit de periode 17501775. Ten zuidoosten van de beerput werd op enige afstand een klein restant van een

Waterland, van boerderij tot herenhuis

goot waargenomen, die geen verbinding had met een put of kelder. De functie van deze goot is daarom niet te verklaren. Beerput 2 en 3 De volgende twee beerputten (nr. 2 en 3) waren onderling verbonden door een goot. Beerput 2 betrof een ronde put waarvan de wanden bestonden uit los gestapelde, halve stenen. De gemetselde koepel en het zuidelijk bovendeel van de put zijn in het verleden verwijderd. Op de beerput loosde een giergoot, die liep vanaf de plaats waar volgens de eerder genoemde plattegrond uit ‘Het Zegenpralent Kennemerlant’ een bijgebouw stond. De goot had een afschot in de richting van de beerput. Dit zijn aanwijzingen dat het bijgebouw de stal is geweest (zie onder ‘De bijgebouwen’). De giergoot had een bodem van platliggende stenen, de wanden bestonden uit drie lagen losgestapelde stenen en de goot was afgedekt door platliggende stenen. Vanuit beerput 2 liep een tweede goot met afschot naar een ondiepe beerput (nr. 3). Deze goot had een zandbodem en de zijwanden bestonden uit twee lagen los gestapelde stenen, maar de goot had geen afdekking. Mogelijk is deze al in het verleden verwijderd. De wand van beerput 3 bestond uit losgestapelde, halve stenen en werd afgedekt door een gemetselde koepel, met daarin een ronde opening. Beide goten kwamen uit in de bovenzijde van de putten. In beerput 2 werden delen van een molensteen gevonden, die later als slijpsteen is gebruikt. Mogelijk diende deze


slijpsteen uiteindelijk als deksel van de beerput. Verder werden in de put, naast puin, scherven van een grote roodbakkende, ongeglazuurde tuinpot gevonden. Deze tuinpot kon bijna geheel worden gereconstrueerd en dateert mogelijk uit de 18e eeuw 11. De constructie van deze twee putten had een septische werking (beperkte zuivering door bezinking en bacterie). Vanuit het bijgebouw stroomde de gier naar put 2, waar de dikke fecaliën konden bezinken. Bovenop dreef de dunne gier, die via de verbindingsgoot van put 2 naar put 3 kon stromen. Deze verbindingsgoot had een zandbodem waarin de gier weg kon zakken. Aangekomen in put 3 kon de gier in de zandbodem van de put en tussen de gestapelde stenen wegzakken. Hierdoor hoefde deze put niet vaak geleegd te worden (afb. 11 en 12). De waterputten Op korte afstand van beerput 3 werd een waterput (afb. 2) aangetroffen. Dit lijkt wat merkwaardig, aangezien de dunne gier die door de gestapelde wand van de beerput naar buiten lekte, ongetwijfeld een negatieve invloed zal hebben gehad op de kwaliteit van het water in de waterput. Ten zuiden van kelder 1 werd ook een waterput blootgelegd. Deze waterput heeft mogelijk een verbinding gehad met het putje in de zuidwesthoek van kelder 1. In de gemetselde koepel van deze waterput werd namelijk een afgedichte opening voor een gootaansluiting gevonden en een kleine ronde opening waardoor de zuigbuis voor de waterpomp heeft gelopen. Ten westen van waterput 2 werden restanten van drie goten aangetroffen, maar deze hadden geen aansluiting met een put of een kelder waardoor de functie van die goten niet is te verklaren. Als laatste werd een waterput ten noordwesten van kelder 3 ontdekt. Deze waterput was via een goot verbonden met het putje in de noordwest hoek van kelder 3. De zijwanden van de goot bestonden uit twee lagen op elkaar gestapelde stenen en de goot werd afgedekt met platliggende stenen. De goot had een afschot in de rich-

ting van de waterput. We mogen aannemen dat het water uit het putje een aanvulling was op de watervoorraad in de waterput. Men zou verwachten dat de goot een stenen bodem had zodat men geen waterverlies leed, maar de goot had een zandbodem. Bovenin de koepel die de waterput afdekte, was een kleine, rechthoekige opening aangebracht; hierdoor zal de zuigbuis voor een waterpomp hebben gelopen. De waterputten waren ronde, gemetselde putten, afgedekt met een gemetselde koepel. Bij de bouw van de putten en de goten zijn per put en goot stenen van een ander formaat gebruikt. Bij één van de goten ten westen van de waterput bij kelder 1 waren kloostermoppen hergebruikt,12 die mogelijk afkomstig zijn van drie middeleeuwse ruïnes in Velsen; namelijk kasteel Brederode, kasteel Huis te Velsen en het zuidelijke schip van de Engelmunduskerk in het dorp Velsen. Lange tijd zijn deze gebruikt als steenmijn bij de bouw van boerderijen en huizen.3 Overige vindplaatsen Circa acht meter ten noorden van kelder 2, bij de oostrand van het pad langs kelder 2, werd bij de aanleg van een kabel een afvalkuil vol met aardewerk en glasfragmenten gevonden (opgravingsput 6). Tot het vondstmateriaal behoort roodbakkend aardewerk, porselein en een gave, platte fles van groen glas. De afvalkuil loopt door tot onder het langslopende verharde pad, maar hier mocht niet worden gegraven. Mogelijk waren hier nog veel fragmenten te vinden die passen aan de vondsten die in het opgegraven deel van de afvalkuil zijn gevonden. Het aardewerk en glaswerk dateert uit de 17e en 18e eeuw. Een bijzondere vondst betreft een majolica schaal uit circa 1650. Archiefonderzoek heeft duidelijk aangetoond dat er in die tijd geen boerderij of andere bebouwing in het gebied van het huidige Waterland stond. Op grond hiervan kunnen we stellen dat de schaal toebehoorde aan één van de families die op Waterland woonde (afb. 13, 14 en 15). Ten zuiden van beerput 1 werden puin-

Afb. 9 Het VOC-bord uit de 18e eeuw, diameter 21 cm. Foto: Archeologische Werkgroep Velsen.

Afb. 10 Het lakzegel van de familie Trip uit beerput 1, groot 2,5 cm. Duidelijk zijn de drie tripschoentjes te zien. Foto: P. Vons.

Waterland, van boerderij tot herenhuis

|

413


het in 1721 aan Dirck Trip uit Amsterdam. Hierbij wordt de hofstede omschreven als “een huysinge, stallinge, schuer, bepootinge, beplantinge en een stuk land de Biesweijd”.6 Er staat dus nog steeds een boerderij op Waterland. Wel is er al sprake van een tuinaanleg vanwege het noemen van bepoting en beplanting.

Afb. 11 Beerput 2. Rechts de voormalige molensteen. Boven de goot naar beerput 3 en links de goot naar het bijgebouw. Foto: J. Morren.

sporen gevonden die binnen de omtrek van het eerste herenhuis lagen. Uit deze puinsporen konden helaas geen conclusies getrokken worden met betrekking tot de inwendige ruimten van het eerste herenhuis. Een herenhuis en een boerderij De boerderij Voor de verklaring van het gebruik van de kelders gaan we eerst terug naar het begin van de 18e eeuw. In het verpondingboek uit circa 1700 wordt vermeld dat op Waterland een huis staat.4 In die tijd was het gebruikelijk om een boerderij te omschrijven als een huis. Waterland was toen in bezit van Cornelis Munter uit Amsterdam. Na zijn overlijden verkoopt zijn weduwe, Maria Piso, Waterland in 1717 aan haar schoonzoon Gerrit Corver.5 Hierbij wordt Waterland omschreven als “een huysinge, stallinge en schuren, nevens landerijen en een stuk land genaamd de Bieseweid”. Hier maken we uit op dat het om een boerderij gaat, want over tuinaanleg of een herenhuis wordt nog niet gesproken. In 1721 erft Gerrit Corver de veel grotere en fraaiere hofstede Watervliet die in het huidige VelsenNoord lag. Voor Waterland heeft hij dan geen belangstelling meer en hij verkoopt Afb. 12 Beerput 3 met de goot naar beerput 2. Foto: J. Morren.

Eerste herenhuis In het jaar 1724 wordt Waterland afgebeeld op een plattegrond, nu weergegeven als het herenhuis.7 Dirck Trip liet het herenhuis dus tussen 1721 en 1724 bouwen. In 1729 wordt Waterland uitgebreid afgebeeld en beschreven in het boek ‘Het Zegepralent Kennemerlant’. De belangrijkste gedeelten van de tuinaanleg worden afgebeeld, maar niet het herenhuis. De beschrijving luidt nu: “Waterland, hofstede van de heer Dirck Trip Schepen te Amsterdam, een kunstrijke doolhof van vele groene en brede lanen, afgezet met hoge scheerhagen of opgaande bomen. Met graspaden en groene piramiden, borstbeelden en kunstige vazen. Over de betreffende water of graskommen de bekoorlijke uitzichten naar velerlei en verschillende tuin sieraden van salons, tenten, priëlen, landhuis en visrijk meer”.8 Hier wordt voor het eerst het landhuis of het herenhuis genoemd. De plattegrond van de hofstede uit 1724 is nagenoeg gelijk aan die uit 1729. Op de tuinplattegrond uit 1724 en ‘Het Zegepralent Kennemerlant’ uit 1729 zien we dat het herenhuis een onregelmatige plattegrond heeft, wat er op duidt dat het gebouw meerdere bouwdelen had. Bovendien stonden er ten westen en noorden van het herenhuis bijgebouwen. In het verpondingboek uit 1732 wordt Waterland omschreven als “een heerehuijsinge, stallinge, koetshuijs en tuijnmanshuijs met tuinaanleg en landerijen”.9 De eerste afbeelding van het eerste herenhuis dateert uit 1773 (afb. 16). Aquarel uit 1773 Intussen was er al in 1742, op een andere plaats een nieuw herenhuis op Waterland gebouwd, dat tussen 1762 en 1765

414

|

Waterland, van boerderij tot herenhuis


ook nog eens werd vergroot. Dit huis heeft een totaal ander aanzien dan het huis dat in 1773 werd afgebeeld. Met zekerheid is te stellen dat dit de afbeelding is van het eerste herenhuis, omdat de architectuur van het huis dateert uit het begin van de 18e eeuw. Bovendien heeft de tuinaanleg voor het huis sterke overeenkomsten met de tuinaanleg van het eerste herenhuis op de plattegronden uit 1724 en 1729. Het is mogelijk dat het eerste herenhuis er in 1773 nog staat, of dat de afbeelding is gemaakt naar oudere afbeeldingen. Als we de afbeelding uit 1773 bestuderen, zien we aan de rechterkant van het herenhuis een ouder bouwdeel staan dat gedateerd kan worden in de 17e eeuw. In het dakvlak boven dit bouwdeel zien we een dakkapel met een luik: typisch een dakkapel van een boerderij. Rechts van het schuine dak zien we een steilere, tweede daklijn van een bouwdeel dat hier achter staat. Uit deze daklijn steekt een lange schoorsteen waar enige rook uit komt. Dit type schoorsteen komt bijna altijd voor op stolpboerderijen. Hieruit leiden we af dat achter het herenhuis een stolpboerderij stond, wat een verklaring is voor de onregelmatige plattegrond van het huis op de kaarten van 1724 en 1729. Functie van de kelders en de putten Als we deze plattegronden van het herenhuis vergelijken met de opmetingen van het huidige Waterland en plaatsen over de drie kelders die tijdens de opgraving zijn gevonden, dan kunnen we met vrij grote zekerheid vaststellen dat kelder 1 in het bouwdeel achter het herenhuis ligt. Deze ondiepe kelder heeft sterke overeenkomsten met een melkkelder of -kamer in een boerderij (afb. 1). Dit kan ook de

aanwezigheid van waterput 2 bij kelder 1 verklaren. Hieruit werd dan het water gehaald voor het reinigen van de melkemmers en vaten. De melkkelder of -kamer lag meestal bij de stal, dus waterput 2 zal ook gebruikt zijn om het vee water te geven. Verder kunnen we van kelder 2, vanwege de aangetroffen slijtsporen van de karnton, met zekerheid zeggen dat het een kaaskelder is. De kelder ligt ter hoogte van het oudere bouwdeel aan de rechterkant van het herenhuis. Niet ver hier vandaan ligt waterput 1, waaruit het water werd gehaald dat nodig was voor de bereiding van de kaas en het schoonmaken van het materiaal voor het kaasmaken. Ter hoogte van de waterput kan ook de keuken en het woongedeelte van de boerderij worden verwacht. De keuken kan voor de afvoer van het vuile water aangesloten geweest zijn op beerput 2. Dit is echter niet aan te tonen omdat de koepel en het zuidelijk deel van de bovenzijde van de beerput in het verleden zijn gesloopt. Kelder 3, die vanwege de tegelvloer op de waterkerende, gemetselde stenen een voorraadkelder moet zijn, ligt in het bouwdeel achter het herenhuis. Zowel herenhuizen als boerderijen hadden een kelder. In een herenhuis zijn deze kelders meestal veel groter. Gezien het kleine formaat van deze kelder zal deze hebben behoord bij de stolpboerderij. Beerput 1 hoorde bij het herenhuis. Vooral de vondst van de lakzegels van de familie Trip en andere families die post naar Waterland stuurden, geeft aan dat deze put een aansluiting had vanuit het herenhuis. Ook het VOC-bord en het Chinese porselein die in deze put zijn gevonden bevestigen dit.

Afb. 13 De platte fles uit de afvalkuil in put 6, 18e eeuw. Lengte 22 cm, breedte 14 cm. Foto: Archeologische Werkgroep Velsen.

Afb. 14 De druipschaal uit de afvalkuil in put 6, 18e eeuw. Diameter 50 cm. Foto: J. Morren. Afb. 15 Het majolica bord uit de afvalkuil in put 6, 1650. Diameter 31 cm. Foto: J. Morren.

Waterland, van boerderij tot herenhuis

|

415


zijn gesloopt, is niet bekend. In de verpondingregisters van Velsen wordt in de 18e eeuw geen sloop vermeld op Waterland. Op basis van het gevonden porselein uit beerput 1, dat dateert uit de periode 17501775, kunnen we stellen dat het huis er tot het midden van de 18e eeuw heeft gestaan. Mogelijk vond de sloop plaats tijdens de Franse overheersing tussen 1795 en 1813, want in die periode werd de sloop van gebouwen niet geregistreerd. Afb. 16 Het eerste herenhuis op Waterland. Rechts het oudere bouwdeel uit de 17e eeuw met daarachter het dakvlak en de schoorsteen van de stolpboerderij. Aquarel toegeschreven aan J.A. Meijer 1773. Foto: NoordHollands Archief Haarlem.

Een herenhuis en een boerderij We kunnen er vanuit gaan dat er op Waterland een boerderij stond uit het laatste kwart van de 17e eeuw. Gezien de plattegronden uit 1724 en 1729 was dit een kleine boerderij waar hooguit een veestapel van zes tot tien dieren in de stal kon staan. De beschrijving van 1717 vermeldt dat er bij het huis schuren staan. Dit kan er op duiden dat op de boerderij het gemengde bedrijf van veehouderij en landbouw werd bedreven. In Velsen stonden namelijk van de 16e eeuw tot in de 20e eeuw overwegend boerderijen waarop een gemengd bedrijf werd gevoerd. In de schuren werd de oogst gedorst en opgeslagen.10 Zoals eerder vermeld, is uit de afbeelding uit 1773 (afb. 16) af te leiden dat het om een stolpboerderij gaat. Dit was ook het meest voorkomende type in het toenmalige Noord-Holland. Op afbeelding 17 is als voorbeeld een kleine stolpboerderij afgebeeld. Tussen 1721, wanneer Dirck Trip de hofstede in bezit krijgt, en 1724, wanneer in de tuinplattegrond een onregelmatige huisplattegrond wordt weergegeven, is direct voor de boerderij een herenhuis gebouwd. Wanneer de boerderij en het herenhuis uiteindelijk

Afb. 17 Een stolpboerderij in Velsen. Deze boerderij kan een voorbeeld zijn van de boerderij op de hofstede Waterland. Anonieme tekening. Foto: Noord-Hollands Archief Haarlem.

416

|

Waterland, van boerderij tot herenhuis

De bijgebouwen Volgens het verpondingregister uit 1732 zijn de bijgebouwen een stal en een koetshuis. Vanuit het noordelijke bijgebouw 2 loopt er een giergoot naar beerput 2 voor de afvoer van de dunne gier uit de mestgoot in de stal. Mogelijk is dit bijgebouw de in het verpondingregister (1732) genoemde stal. Waterput 3 lag vlakbij een stukje fundament dat toegeschreven kan worden aan het westelijke bijgebouw. De waterput zal gebruikt zijn voor het drinkwater voor de paarden en het schoonmaken van de bijgebouwen. Het stukje fundament bestond uit een poer met aan beide zijden een stukje steens fundament. Dit type fundering komt voor bij houten gebouwen. Uit vergelijking met de plattegrond uit ‘Het Zegepralent Kennemerlant’ is op te maken dat deze fundering ter hoogte van een bijgebouw lag. Op de poer rustte een staande constructiebalk van het bouwwerk, boven het steens fundament was de houten betimmering aangebracht van het gebouw. De fundering kon licht uitgevoerd worden, omdat deze niet dragend was. De fundering stak een stukje (ca. 20 tot 30 cm) boven het maaiveld uit, zodat de houten betimmering geen contact had met de grond, waardoor houtrot vanuit de grond voorkomen werd. We mogen dan ook aannemen dat het westelijke bijgebouw een houten gebouw was. Mogelijk was dit gebouw het in het verpondingregister genoemde koetshuis. Het terrein ter hoogte van de plaats waar de bijgebouwen stonden, is door de Archeologische Werkgroep Velsen met een grondboor onderzocht, maar er werden geen andere spo-


ren van de bijgebouwen gevonden. Op de plattegronden uit 1724 en 1729 werd ten zuidwesten van het boerderijgedeelte een klein bijgebouw weergegeven. Dit zal het bakhuis zijn geweest, zoals dat veel voorkwam bij boerderijen. Hierin werd gekookt en gebakken. Men verrichte deze werkzaamheden liever buiten de boerderij in een apart gebouwtje in verband met het brandgevaar (zie afb. 1). Het in het verpondingregister uit 1732 genoemde tuinmanshuis stond in het westelijke deel van de hofstede Waterland bij de moestuin. Dit wordt nog niet aangegeven op de plattegronden uit 1724 en 1729. Ook bij dit tuinmanshuis is bij de restauratie in 1991 archeologisch onderzoek verricht. In de beerput van dit huis werd, naast de zaden en de pitten in de bezinklaag, een fraai lakzegel gevonden met daarop een leeuw en een papyrusboot. Het is nog niet bekend van welke familie dit zegel afkomstig is, onderzoek hiernaar heeft nog geen resultaat opgeleverd (afb. 18).

Conclusie Uit het onderzoek is duidelijk geworden dat op Waterland aanvankelijk een boerderij is gebouwd, in opdracht van de stichter van Waterland, Cornelis Munter. In het gebied van Waterland stond voor 1683 geen bebouwing. Voor deze boerderij werd door een volgende eigenaar, Dirck Trip, een herenhuis gebouwd. Landgoederen of buitenplaatsen ontstonden uit boerenbedrijven, blekerijen, kastelen of werden aangelegd op niet bebouwde terreinen. In Velsen komen de hierboven genoemde manieren van ontstaan regelmatig voor. In het geval van Waterland bracht aanvullend archiefonderzoek, in samenhang met de archeologische vondsten, de oplossing van het ontstaan van dit landgoed.

Afb. 18 Het lakzegel uit de beerput van het tuinmanshuis, groot 2 cm. Foto: J. Morren.

Uitendaalstraat 16 2082 Xl Santpoort-Zuid jan.morren@ziggo.nl

Noten 1 Jan Morren is amateurarcheoloog en amateurhistoricus. 2 Toen nog de Agterweg genaamd. Noord-Hollands Archief, Haarlem, Oud Rechtelijk Archief Velsen, inv. nr. 4 fo. 80r en Ambachtsbestuur Velsen, inv. nr. 12 fo. 79r. 3 Morren J., Kastelen en buitenplaatsen in Velsen, deel 1, Santpoort, Huizen 2002; Venetien J., De lotgevallen van de Velserkerk in de Middeleeuwen en in de 80- jarige oorlog, Een kerk en een handvol huizen, Velsen 1975. 4 Noord-Hollands Archief, Haarlem, Ambachtsbestuur van Velsen, toegang nr. 3701 inv. nr. 112G. 5 Noord-Hollands Archief, Haarlem, Oud Rechtelijk Archief Velsen, toegang nr. 3108 inv. nr. 966 fo. 191 v. 6 Noord-hollands Archief Haarlem, Oud Rechtelijk Archief Velsen, toegang nr. 3108 inv. nr. 967 fo. 22r. 7 1724 door A. Speelman, particuliere collectie. De plattegrond van de hofstede Waterland uit 1724. Beeldbank Noord-Hollands Archief Haarlem. 8 Vertaling J. Morren. 9 Nationaal Archief, Den Haag, Financie van Holland, toegang nr. 528 inv. nr. 528. 10 Onderzoek naar de geschiedenis van de boerderijen in Velsen, 17e-20e eeuw, door de auteur. Gepubliceerd in meerdere publicaties, zie Noord-Hollands Archief, Haarlem, inventaris bibliotheek onder de naam Morren. 11 Over dit type tuinpot is geen literatuur of documentatie gevonden, waardoor een exacte datering niet mogelijk is. 12 Bij tal van opgravingen in Velsen zijn kloostermoppen aangetroffen die bij de bouw van boerderijen en huizen waren gebruikt. Een voorbeeld is het archeologisch onderzoek aan het fundament van de Castelijnhofstede aan de Middenduinerweg te Santpoort in 1883. Literatuur Molen, S.J. van der, 1980: Kijk op boerderijen, Amsterdam/Brussel. Morren, J., 2002: Kastelen en buitenplaatsen in Velsen, deel 1, Santpoort. Morren, J., 2005: Kastelen en buitenplaatsen in Velsen, deel 3 IJmuiden, Velsen-Zuid en Noord. Nidek, B.M. van, Het Zegepralent Kennemerlant, 1729-1732, beschikbaar gesteld door Asher Rare Books, A. Asher & Co. B.V. IJmuiden. Schilstra J.J., L. Brandts Buys & C. de Jong, 1990: De stolp te kijk, Wormer. Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek, 1989: Landelijke bouwkunst, Arnhem. Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek, 2003: Het boerderijen boek, Zwolle. Venetien J., 1975: De lotgevallen van de Velserkerk in de Middeleeuwen en in de 80- jarige oorlog, Een kerk en een handvol huizen, Velsen. Waterland, van boerderij tot herenhuis

|

417


Mijn mooiste vondst

Een porseleinen schotel uit Westerhout Hermien de Bruijn1

Afb. 1 Schotel van Chinees porselein, ca. 16351650. Diameter 36,5 cm, hoogte 6,5 cm, diameter standring 19,5 cm. Foto: auteur.

418

|

Soms vind je een mooie vondst niet in de bodem, maar in de kast met nog uit te werken vondsten. Dit overkwam mij toen ik een zak met scherven aantrof met Chinees porselein, opgegraven bij het voormalige landgoed Westerhout in Beverwijk. Ik begon de scherven aan elkaar te plakken en er kwamen twee verschillende schotels te voorschijn. De meest complete schotel heeft een decoratie met in de spiegel een figuur, die iets draagt en een terras op lijkt te lopen (afb. 1). Helaas ontbreekt een kwart van het bord, zodat niet duidelijk is in welke omgeving hij zich bevindt en wat hij precies aan het doen is. Hier omheen is een band met gestileerde ‘granaatappels’ en bladwerk. De vlag heeft een indeling in brede en smalle panelen. De smalle panelen laten bloemen zien, zoals tulpen en anjelieren. De brede panelen tonen afwisselend een persoon in een landschap met bloemmotieven. Bovenaan zien we een houthakker met bundels hout aan een stok over de schouder. De volgende figuur is een muzikant met een snaarinstrument. Rechtsonder zit een geleerde met een boek in een landschap. De vierde figuur is een boer met een schoffel. In de ertussen gelegen brede panelen zijn bloemen afgebeeld die verwant zijn met bloemen die vanaf het midden van de 16e eeuw op Iznik-keramiek (Turkije) zijn afgebeeld. Op de achterzijde wordt de vakindeling summier herhaald. In de brede vakken zijn zes cartouches met ‘Iznik’-bloemen geschilderd en in de smalle verschillende soorten takken. De schilder kwam niet helemaal uit en moest één van de smalle panelen laten vallen. Het bord behoort tot de groep van het overgangsporselein. Aanvankelijk bemoeiden handelaren zich niet met de decoraties op het porselein, maar vanaf 1635 gaven de VOC-dienaren de Chinese handelaren ontwerpen om die op het porselein te laten aanbrengen. Vanaf het laatste kwart van de 16e eeuw maak-

Mijn mooiste vondst

te Holland kennis met de tulp die oorspronkelijk uit Turkije komt. Het werd een rage in de jaren ’30 van de 17e eeuw. Vandaar dat afbeeldingen van tulpen al snel op tegels en aardewerk te zien waren en niet lang daarna dus ook op Chinees porselein. In 1627 kocht Balthasar Coymans het landgoed Westerhout, om de zomers op aangename wijze te kunnen doorbrengen in de frisse buitenlucht nabij de Kennemer duinen. Hij was firmant van het handelshuis Coymans en Broeders, dat tot de belangrijkste firma’s van Amsterdam behoorde en bezat samen met zijn broer Joan een buitengewoon rijke woning op de Keizersgracht 177 in Amsterdam. In deze stad, de hoofdzetel van de VOC, was het niet moeilijk om Chinees porselein van een mooie kwaliteit te bemachtigen. Het was een enorme onderneming om porselein helemaal uit China te halen. In de 17e eeuw verliep de handel in Chinees porselein via Batavia. Chinese jonken voeren naar havenplaatsen in Zuid-China, zoals Kanton. Vandaar moest de bestelling met de wensen van de handelaren naar Jingdezhen worden gebracht, een pottenbakkercentrum diep in het binnenland. Daar werd de bestelling uitgevoerd en dan volgde de lange weg terug. Ik vind het een bijzonder verhaal dat een Chinese schotel uit de binnenlanden van China in de Beverwijkse bodem belandde. Zo leidt een vondst uit het depot van de werkgroep tot een verhaal met een mondiaal tintje. Willem de Zwijgerlaan 36 2012 SC Haarlem hdebruijn@rvgulik.dds.nl Noot 1 Hermien de Bruijn is aangesloten bij de Werkgroep Beverwijk-Heemskerk van de AWN.


Een vroeg 17e-eeuwse boerderij uit Velsen Sandra Y. Comis en Jan Morren1

Op het terrein van Hoogovens, nu Tata Steel, te IJmuiden werden in 1977 door leden van de AWN behalve resten van een vroeg 17e-eeuwse boerderij ook twee putten en een paardenskelet gevonden.

Afb. 1 Leden van de werkgroep zijn bezig in de ingestorte profielwand de resten van het paardenskelet te bergen. Foto: S. Comis.

In de zomer en najaar van 1977 werd op het terrein van Hoogovens te IJmuiden, gemeente Velsen, het Centraal Emplacement uitgebreid. Hiervoor moest het overgebleven deel van het duinlandschap ten noorden van het emplacement verder worden geëgaliseerd. Tijdens deze werkzaamheden werden achtereenvolgens

een paardenskelet, een waterput en later restanten van een boerderij gevonden die vóór 1650 is gesloopt. Vrijwel direct na de eerste vondsten werden medewerkers van het toen nog bestaande Bedrijfsmuseum van Hoogovens gewaarschuwd, die op hun beurt leden van de toenmalige Archeologische Werkgroep Hoogovens, Een vroeg 17e-eeuwse boerderij uit Velsen

|

419


bekend dat het hier gaat om een paardenskelet. De merrie was ouder dan 5 jaar. Ook vier borstwervels die aan elkaar waren gegroeid, duidden op een hoge leeftijd. Verder had het dier bij een teenkoot last van artritis/artrose.2

Afb. 2 Bovenaanzicht eerste waterput, buitendiameter 165 cm. Foto: S. Comis

nu onderdeel van de Archeologische Werkgroep Velsen, informeerden. Dankzij archiefonderzoek is het mogelijk de geschiedenis van een boerderij te achterhalen die hoogstwaarschijnlijk op deze plaats heeft gestaan. De opgraving stond onder supervisie van de toenmalige Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek te Amersfoort, nu Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), terwijl er incidenteel contact was met het toenmalige Instituut voor Prae- en Protohistorie te Amsterdam van de Universiteit van Amsterdam, tegenwoordig het Amsterdams Archeologisch Centrum (AAC). Het paardenskelet uit de Konijnenberg Tijdens de egalisatiewerkzaamheden werd eerst een duintje, de zogenaamde Konijnenberg, afgegraven. In dit duintje werden de resten van een dierlijk skelet aangetroffen (afb. 1). Het dier lag oorspronkelijk op zijn rug. Het voorste deel van het skelet, waaronder het hoofd en de benen, was omlaag gestort. In het profiel waren geen sporen zichtbaar die er op duidden dat het dier was begraven. Boven het skelet bevond zich een lichtgrijze laag met brokjes baksteen en enkele 17e/18eeeuwse aardewerkscherven. Dankzij de analyse van mevr. Dr. L.H. van Wijngaarden-Bakker van het AAC is Afb. 3 Tinnen lepel met detail van merkteken. Lengte steel: 11,5 cm, diameter bak: 6 cm. Foto: S. Comis, tekening: J. van Veelen.

420

|

Een vroeg 17e-eeuwse boerderij uit Velsen

De eerste bakstenen waterput Na de afgraving van het duintje werd ook het omliggende terrein geÍgaliseerd, waarbij ten oosten van de Konijnenberg een gemetselde waterput werd aangetroffen (afb. 2). Het gaat om een enigszins ovaal bouwsel met een buitendiameter van circa 1,65 m. De afmetingen van de rode, handgemaakte bakstenen bedragen circa 19,5 x 9,5 x 4 cm. De hoogte van het nog bewaarde deel van de waterput bedraagt 1,35 m. Het metselwerk rustte op een ronde houten ring. Onder in de put werden enkele vondsten geborgen zoals delen van plavuizen, wandtegels, waaronder een hoekfragment van een zogenaamde drietulp in kwadranten tegel,3 delen van dakpannen en aardewerkscherven die dateren uit het begin van de 17e eeuw. Een enkele aardewerkscherf dateert uit een oudere periode. Na af loop van het archeologisch onderzoek werd de bakstenen put weer met zand gevuld. Tot de metaalvondsten behoort een tinnen lepel waarvan het merk van de tingieter, ondanks de corrosie, toch met enige moeite nog leesbaar is (afb. 3). De ronde vorm van het lepelblad doet vermoeden dat dit gebruiksvoorwerp aan het einde van de 16e eeuw was gegoten. De lepel is vergelijkbaar met type II uit Amsterdam.4 De 17e-eeuwse boerderij Tijdens de vervolgwerkzaamheden, even-


eens ten oosten van de Konijnenberg, werden vlak onder het afgegraven maaiveld meerdere rijen vierkante paalgaten, vele langgerekte kuilen en een haardplaats aangetroffen. De oorspronkelijke bewoningslaag was in het westelijke deel van de vindplaats grotendeels al verwijderd (af b. 4). Tijdens het schaven van het opgravingsvlak kwamen behalve talrijke aardewerkscherven ook twee duiten te voorschijn: een duit met het opschrift Hollandia en het jaartal 1605 en de andere met het opschrift Zeelandia uit 1620.5 Beide munten waren de eerste aanwijzing dat de sporen dateren uit de eerste helft van de 17e eeuw. Uiteindelijk werden over een lengte van 31,5 m in een rechte lijn negentien paalgaten aangetroffen waar vaak nog restanten van 7 tot 16 cm dikke houten palen aanwezig waren (afb. 5). De paalresten waren nog tot een diepte variërend van 16 tot 44 cm zichtbaar. Alleen het meest oostelijke paalgat was 60 cm diep. De onderlinge afstand tussen de palen bedraagt 1,5 tot 1,7 m. Slechts op één plaats bedraagt de afstand 2 m. Nagenoeg evenwijdig aan deze palenrij werd 3,5 meter noordelijker over een lengte van 11,5 meter een tweede rij paalsporen aangetroffen. Deze palen waren dunner dan die van de eerstgenoemde palenrij. De afstand tussen deze paalsporen was gemiddeld circa 1,5 meter. Beide palenrijen doen vermoeden dat het hier de restanten van een oost-west georiënteerde boerderij betreft. Op de zware palen zou het midden van het dak gerust hebben. De rij met de dunnere palen heeft waarschijnlijk deel uitgemaakt van de noordelijke buitenwand van het gebouw. De meeste vondsten zijn in het oostelijke deel aangetroffen aangezien daar een deel van de bewoningslaag nog aanwezig was, maar ook omdat in het oosten het woongedeelte was gesitueerd. Op die plaats zijn namelijk bakstenen, dakpanfragmenten, plavuizen en meerdere tulptegels gevonden. Hieruit kan worden afgeleid dat de boerderij gedeeltelijk was opgetrokken uit baksteen. Deze bouwmaterialen ontbreken in het westelijke deel waar zich moge-

Afb. 4 Leden van de werkgroep schaven het vlak. Foto: S. Comis.

lijk het houten stalgedeelte bevond. Hier bevindt zich een onregelmatige rij kleine palen, die dichter tegen de centrale palenrij liggen. De boerderij is hier smaller; het gevolg van een verbouwing van het stalgedeelte? Tussen de centrale palenrij en de buitenwand bevond zich over vrijwel de gehele lengte van het stalgedeelte een 80 cm brede geul die maximaal 40 cm diep was en grotendeels met bruine, humeuze grond was opgevuld (afb. 5: A). Dit is ongetwijfeld het restant van een grup of mestgoot. Vermengd met stro konden de dierlijke uitwerpselen worden gebruikt voor het bemesten van de droge zandgronden in dit duingebied.6 Na de sloop van de boerderij is het middelste deel van deze geul opgevuld met geel duinzand. In het centrale deel lag een haardplaats met een diameter van ongeveer 40 cm en een dikte van minimaal 14 cm (afb. 5: B). Onderin deze haardplaats werden grote bakstenen gevonden, waarvan een aan één zijde zwart geblakerd was. De stenen waren willekeurig gerangschikt. Behalve aardewerkvondsten kwamen hier veel (etens)resten van mosselen, alikruiken en botten te voorschijn. Historisch onderzoek heeft geleerd dat baksteen het eerst werd toegepast bij woongedeelten van boerderijen in verband met brandgevaar vanwege de aanwezige haardplaats. De gevonden dakpannen zullen het woongedeelte gedekt hebben. Het stalgedeelte van dergelijke boerderijen heeft nog lange tijd houten buitenwanden en rieten dakbedekking gehad. Echter, het is ook mogelijk dat er enkel een stenen muur aanwezig was bij de haardplaats. Deze muur steunde mogelijk op planken waarvan er één ten westen Een vroeg 17e-eeuwse boerderij uit Velsen

|

421


Afb. 5 Plattegrond van de boerderij. Tekening: S. Comis. A. Grup of mestgoot, 30 cm diep, humeuze vulling, later in het midden opgevuld met schoon duinzand; B. Haardplaats, diameter 40 cm, dikte 14 cm; C. 30 cm diepe geul met aardewerk en botresten; D. 70 cm diepe kuil/geul: kelder/ opslagruimte? E. Houten ton, diameter 1 m; F. Tweede bakstenen put, buitendiameter 125 cm; G. Toegangshek?

422

|

van de haardplaats is gevonden. Op die plaats bevond zich, in het verlengde van de mestgoot, in een circa 30 cm diepe geul een grote concentratie van aardewerk waaronder relatief veel majolica, maar ook nog meer oesterschelpen, alikruiken en botten van onder andere varken en rund (afb. 5: C). Deze geul met humeuze vulling en talrijke vondsten kon naar het oosten toe worden vervolgd. De geul werd steeds breder en dieper. Uiteindelijk lag tussen en evenwijdig aan de beide palenrijen een langgerekte kuil, die ongeveer 6 m lang en 4 m breed was. De maximale diepte bedroeg 70 cm (afb. 5: D). Het botmateriaal blijkt in de boerderij op twee plaatsen geconcentreerd te zijn, namelijk in de geul naast de haard en in de diepe geul/kuil (respectievelijk afb. 5: C en D). In deze botconcentraties komen de meeste botten met hak- en snijsporen voor, aanwijzingen dat men daar ingemaakt vlees had opgeslagen of slachtafval had gedeponeerd. Dit zou een aanwijzing kunnen zijn dat de kuil D met opzet was gegraven als opslagruimte onder een opkamer. Of de in deze kuil teruggevonden plavuizen en tulptegelfragmenten oorspronkelijk bedoeld waren om deze kuil/kelder te bekleden, is onbekend. In het verlengde van de noordelijke buitenwand bevonden zich de restanten van een ingegraven houten ton met een diameter van 1 m (afb. 5 E). Ongeveer 20 cm

Een vroeg 17e-eeuwse boerderij uit Velsen

onder de rand werden willekeurig gesitueerde bakstenen aangetroffen. De ronde, houten wand was bijzonder teer. De dikte bedroeg slechts enkele millimeters. Aan de buitenzijde waren drie banen zichtbaar waar hoepels, gemaakt van organisch materiaal, hadden gezeten. Op een diepte van 55 cm onder het opgravingsvlak waren stukken hout zichtbaar, die deels over elkaar waren geschoven. Waarschijnlijk zijn dit delen van de bodem geweest. Mogelijk betreft het hier een ton waar regenwater werd opgevangen. Uit historisch boerderijenonderzoek is echter ook bekend dat veel boerderijen in de tweede helft van de 17e eeuw op die plaats, aan de koele zijde van de boerderij, een karnmolen hadden, bestaande uit een houten karnton en eventueel een rosmolen, aangedreven door een paard of hond. Via het aangedreven rad werd de stamper in de karnton in werking gezet.7 Of het hier de restanten van een karnton betreft, is twijfelachtig. Opvallend is dat in deze ton naast enkele botten van schaap/geit en een runderkaak alleen een fragment van een vergiet – voor het karnen? – gemaakt van aardewerk, aanwezig was. Uit alle sporen is op te maken dat hier sprake is van een boerderij, die minimaal 35 meter lang was. De halve (?) breedte van de boerderij varieert van 3,2 tot 3,5 meter, hetgeen inhoudt dat de oorspronkelijke breedte maximaal 7 m was. De


lengteas van de boerderij was oost-west georiënteerd. Helaas kon maar een deel van de huisplattegrond worden onderzocht omdat tijdens de opgraving een groot deel van het terrein werd volgestort met een dikke laag grind voor het aanbrengen van nieuwe rails. In de 16e eeuw neemt onder andere in de buurt van Beverwijk de variatie in boerderijtypen toe. Langgerekte boerderijen staan naast boerderijen waarvan het woongedeelte breder werd dan het stalgedeelte.8 De combinatie van de aardewerk-, baksteen- maar vooral botconcentraties en de grondsporen duiden er op dat bij de opgegraven boerderij sprake is van een traditionele langhuisboerderij (afb. 6). Kenmerkend voor dit boerderijtype, dat veelal in Noord-Holland, maar ook in Zuid-Holland in de kuststreek achter de duinen werd gebouwd, is de aanwezigheid van een stalgedeelte, met daarnaast in het verlengde een werkkeuken en een voorhuis, al dan niet met een opkamer boven een kelder aan de koude noordzijde.9 In een enkel geval is bij deze boerderijen de plek bekend waar de melk werd gekarnd. Projecteert men een dergelijke plattegrond op de opgegraven boerderijresten dan zou er sprake zijn van een stalgedeelte in het westen, dat minimaal 26 m lang was. Naar het oosten toe lag een ruimte die, gezien de aanwezigheid van een haardplaats, meerdere bakstenen en een grote concentratie van overwegend runderbotten waarvan vele met hak- en snijsporen, een gemetselde werkkeuken geweest kan zijn (afb. 5: C). Nog oostelijker bevond zich het voorhuis met daaronder een gegraven ruimte, 6 m lang en 4 m breed met een diepte van minimaal 70 cm, die gezien de grote concentratie van botmateriaal en aardewerk als opslag van ingemaakt voedsel heeft gediend (afb. 5: D).

cm. De afmetingen van de stenen waren 18x9x4 cm. De afmetingen van de waterput komen redelijk overeen met die van de eerste waterput. Onder in de put was een gemetselde vloer aangebracht, waardoor de put niet als waterput gediend kan hebben. In tegenstelling tot de eerste stenen put, die ongeveer 15 meter zuidelijker was gelegen, was de tweede put vrijwel geheel gevuld met afval zoals afgedankt aardewerk: 355 fragmenten van roodbakkend aardewerk, waaronder een kleine hoge grape met handvat (afb. 7), maar er zijn ook delen van majolica schotels/borden (70 stuks), geelgroen geglazuurd aardewerk (48 stuks), papkommen (zeventien stuks) en zes steengoedfragmenten waaronder een scherf van een boerendanskruik gevonden. Een opvallende vondst was een fragment van een veelkleurig majolica bord versierd met een cupido met een lauwerkrans in de hand.10 Behalve serviesgoed werden ook fragmenten van kandelaars (zeven stuks), rookgerei (één pijpensteel en één pijpenkop) en etensresten (zestien botten van onder andere rund, kip, konijn en vogels) opgegraven. Het aangetroffen bouwmateriaal bestaat uit bakstenen (22 stuks), plavuizen (vijf stuks) en een tulptegel, identiek aan de tulptegel uit de eerste put en uit de kuil onder het woongedeelte. Het glasmateriaal bestaat uit twaalf glazen braamnoppen van een of meerdere roemers (afb. 8). Deze noppen waren met zorg uit een kapotte (?) roemer gesneden. Door de scherpe hoekige randen zullen deze noppen niet als speelgoed voor kinderen maar eerder als speelschijven voor volwassenen hebben gediend. Hoogstwaarschijnlijk zaten deze noppen in een zakje dat in de put terecht is gekomen. Behalve twee knik-

Afb. 6 Schematische afbeelding van een langhuisboerderij. Tekening: S. Comis, naar Van Lit & Scheffer 2006. A. Stalgedeelte; B. Werkkeuken; C. Voorhuis; D. Opkamer.

De tweede stenen put Ten noorden van het woongedeelte werd een tweede ronde, stenen put gevonden (afb. 5: F). De buitendiameter van de put was 125 cm en de binnendiameter was 85 Een vroeg 17e-eeuwse boerderij uit Velsen

|

423


kers werd ook nog een kleine dierfiguur van geglazuurd aardewerk aangetroffen.

Afb. 7 Kleine grape van roodbakkend en geglazuurd aardewerk. Hoogte 11 cm, grootste diameter 8,5 cm. Foto: S. Comis.

424

|

De omheining met toegangshek? Circa 3,5 meter ten noorden van het woongedeelte werd een rij met kleine paalgaten gevonden die vrijwel evenwijdig loopt met de noordelijke buitenwand van het huis. De palenrij strekte zich uit tot het vermoedelijke stalgedeelte. In enkele sporen werden resten van paaltjes aangetroffen. Vermoedelijk maken deze paalsporen onderdeel uit van een afrastering, waarvoor dunne paaltjes met een diameter van maximaal 7 cm zijn gebruikt die 1,5 meter uit elkaar waren geplaatst. Aan het westelijke eind van de paalsporen, ter hoogte van het vermoedelijke stalgedeelte, bevonden zich twee wat grotere paalsporen met een onderlinge afstand van ruim 2 meter (afb. 5: G). In een paalgat met een diepte van 20 cm was het restant van een 10 cm dikke paal aanwezig. Deze paal was ingebed in schelpen, een bekende methode om de paal stevig en stabiel in de grond te plaatsen. Vermoedelijk was aan deze paal een openslaand hek aangebracht waar het vee door de afrastering heen geleid kon worden in de richting van het stalgedeelte. In het verlengde van de twee paalsporen, naar het westen toe, werden geen paalsporen meer aangetroffen. Wel werd hier een rechtopstaande plank aangetroffen, die circa 1,2 m lang was: een restant van het hek? In de buurt van het hek werd een grote concentratie botten gevonden van rund, paard, varken, hert en hond/vos, aanwijzingen dat men behalve het houden van huisdieren ook op wild jaagde. De boerderij ten noorden van Velsereijnde: het archiefonderzoek Aan het einde van de 16e eeuw ligt ten noorden van de boerderij Velsereijnde, bij de grens tussen Velsen en Wijk aan Duin (nu Beverwijk), aan de zijde van de Aercommerduijnen een boerderij, die in bezit is van Dirck Sijmonzoon.11 Het is in de archieven niet te achterhalen wanneer deze boerderij is gesticht. Wel is bekend dat Dirck deze boerderij al in 1611 in bezit

Een vroeg 17e-eeuwse boerderij uit Velsen

heeft aangezien hij in dit jaar wordt genoemd als eigenaar van het gebied ten noorden van Velsereijnde.12 Dit komt overeen met de ligging van de vindplaats en de datering van het oudste aardewerk dat bij de opgraving van de boerderij is aangetroffen. De boerderij zal met zijn grondgebied voor een deel in Velsen en voor een deel in Wijk aan Duin (thans Beverwijk) liggen, omdat de transportakten betreffende de boerderij passeren bij de schout en schepenen van Velsen terwijl later blijkt dat de boerderij in Wijk aan Duin ligt. Het eerste dat met zekerheid bekend is over de boerderij is dat deze dateert uit 1616, wanneer Dirck Sijmonzoon in een akte verklaart dat hij een jaarlijkse losrente van 18 carolusgulden en 15 stuivers schuldig is aan Cornelis Maertenszoon, voorheen moutmaker te Haarlem. Als onderpand dienen zijn huis, hofstede, erf, werf en omtrent 3,5 morgen geestland dat voor het huis ligt. Verder hoort nog bij het onderpand een croft geestland dat 600 roeden groot is. In 1617 leent hij weer een som geld van Marijtje Evertsdochter, de weduwe van Jacob Arijaenzoon, woonachtig te Beverwijk. Voor deze lening lost hij per jaar 3 gulden en 15 stuivers af. Nog in hetzelfde jaar leent hij 860 carolusguldens van zijn vader Sijmon Lambertzoon uit Heemskerk. Het geleende bedrag lost hij af met 18 gulden per jaar. In beide gevallen dient zijn boerderij weer als onderpand. De beschrijvingen van de boerderij en de belendende eigenaren zijn gelijk aan die van 1616.13 De voornoemde leningen zal Claes hebben moeten afsluiten omdat hij het financieel niet kan bolwerken. Uiteindelijk kon hij zijn schulden niet aflossen, want hij was genoodzaakt de boerderij in 1618 te verkopen aan Jan Govertzoon, de schout van Velsen, voor 860 gulden. Ten zuiden van de boerderij liggen de bezittingen van de erfgenamen van schoonvader Wouter Jans, die eigenaar was van Velsereijnde, en ten oosten liggen de bezittingen van zijn zwager en andere mede-eigenaren. In het westen liggen de Aercommerduijnen en in het


noorden de bezittingen van Auwel Jans. Bij de boerderij horen twee morgen weien teelland, waaruit blijkt dat hier het gemengde bedrijf wordt uitgeoefend van veeteelt en landbouw. Ook Jan Govertzoon moet 500 gulden lenen, hij doet dit bij zijn broer Wouter Govertzoon. Jan Govertzoon kan niet lang profiteren van zijn nieuwe bezit aangezien hij in 1620 overlijdt. Zijn weduwe, Stijntje Lambersdochter, verkoopt de boerderij in dat jaar aan Cornelis Engelszoon alias Guert Bosges uit Velsen. Haar zwager Wouter Govertzoon fungeert hierbij als voogd over haar kinderen Lijsbeth, Trijn, Heijltgen, Marijtgen en Janneke. De boerderij is bij de verkoop belast met 860 carolusguldens die betaald moeten worden aan haar zwager. Uit de akte kan worden afgeleid dat dit nu voor rekening van de koper is.14 De boerderij blijft tot 1629 in bezit van Cornelis Engelszoon. In dat jaar verkoopt hij de boerderij aan Beurijt Jeroenzoon voor 1005 gulden. De boerderij is nog steeds belast met 800 gulden die afgelost moet worden aan de erfgenamen van de intussen overleden Wouter Govertzoon. Mogelijk heeft Cornelis Engelszoon zijn schuld niet kunnen voldoen en moest hij daarom de boerderij verkopen. Beurijt Jeroenzoon gaat op de boerderij wonen en houdt deze in bezit tot 1645. Dan verkoopt hij de boerderij voor een onbekend bedrag aan Meester Beuckel van Santen, de procuratiehouder van Abraham Pelt Phillipszoon. Nog altijd heeft de boerderij het recht van het gebruik van de notweg over het land van de boerderij Velsereijnde die dan in bezit is van de erfgenamen van Wouter Jans.15 Waar-

schijnlijk heeft Beuckel van Santen de boerderij afgebroken aangezien latere vermeldingen in de bronnen ontbreken. Wel is er sprake van de bouw van een nieuwe boerderij in 1655 in de nabije omgeving. De talrijke vondsten van afgedankt bouwmateriaal in de beide stenen putten en de houten ton doen vermoeden dat het huis in één keer en vóór 1655 is afgebroken. Het zal altijd een raadsel blijven of het opgegraven paardenskelet ook bij deze boerderij heeft gehoord.

Afb. 8 Glazen braamnoppen van een of meerdere roemers. De diameter varieert van 1,5 tot 2 cm. Foto: S. Comis.

Uitendaalstraat 16 2082 XL Santpoort-Zuid jan.morren@ziggo.nl Planciusplantsoen 10A 2253 TR Voorschoten s.comis@ziggo.nl

Noten 1. Sandra Comis en Jan Morren zijn beiden lid van de Werkgroep Velsen van de afdeling Kennemerland van de AWN. 2. Van Wijngaarden-Bakker & Krauwer 1979, 40-45. 3. Korf 1968, catalogusnummer 227. 4. Baart e.a. 1977, 297-299, afbeelding 84. 5. Van Gelder 1968, 245, afb. 187. 6. Van Zuijlen 2003, 396. 7. Van Zuijlen 2003, 409. 8. Van Zuijlen 2003, 20. 9. Van Lit en Scheffer 2006, 214-216. 10. Ostkamp 2004, 126, afb. 213. 11. zie voor de geschiedenis van Velsereijnde: Morren 2010, 62-65. 12. NHA. ORA. Velsen, inv. nr.957 fo. 76r. 13. NHA. ORA. Velsen, inv. nr. 958 fo. 62r, 90v en 102r. 14. NHA. ORA. Velsen, inv. nr. 958 fo. 157v en 180v. 15. NHA. ORA. Velsen, inv. nr. 961 fo, 16v. NHA: Noord-Hollands Archief te Haarlem ORA: Oud Rechterlijk Archief van Velsen

Literatuur Baart, J. e.a., 1977: Opgravingen in Amsterdam, 20 jaar stadskernonderzoek, Amsterdam/Haarlem. Gelder, H.E. van, 1968 (3e druk): De Nederlandse munten, Utrecht/Antwerpen. Korf, D., 1968 (4e druk): Tegels, Bussum. Lit, R. van & C. Scheffer, 2006: Boerenerfgoed, het boerderijenboek van Voorschoten en Wassenaar, Hollandsche Rading. Morren, J., 2010: Boerderijen langs het noordelijk deel van de Adrichemmerduinen, Ledenbulletin 33, Historisch Genootschap Midden-Kennemerland, Beverwijk, 45-76. Ostkamp, S., 2004: Tortelduiven en vlammende harten, in: P. Bitter e.a. (red): De verborgen stad, Archeologisch onderzoek naar 750 jaar wonen in Alkmaar, Alkmaar, 112-155. Wijngaarden-Bakker, L.H. van & M. Krauwer, 1979: Animal Palaeopathology, some examples from the Netherlands, Helinium XIX, 37-53. Zuijlen, J. van (red.), 2003: Het Boerderijen boek, Zwolle.

Een vroeg 17e-eeuwse boerderij uit Velsen

|

425


Nieuw licht op oud glas. De herkomst van het luxe 17e-eeuwse faรงon-de-Venise-glaswerk uit Beverwijk Michel Hulst en Erik Weber1

Afb. 1 Leden van de Archeologische Werkgroep Beverwijk-Heemskerk in actie tijdens het onderzoek. Foto: R. van Gulik.

Inleiding Ten behoeve van een nieuwbouwproject werd in 1986 in het centrum van Beverwijk de 19e-eeuwse bebouwing aan de Breestraat 51-55 gesloopt. Voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden kreeg de Archeologische Werkgroep BeverwijkHeemskerk gelegenheid om de locatie archeologisch te onderzoeken.2 Tijdens het onderzoek zijn twee beerputten uit de Nieuwe Tijd opgegraven. In beide beerputten (S2 en S4) is een opvallend grote

426

|

Nieuw licht op oud glas

hoeveelheid glaswerk aangetroffen, waaronder veel luxe faรงon de Venise-materiaal. In dit artikel wordt de herkomst van het faรงon-de-Venise-glaswerk nader bekeken. Traditioneel wordt dit glaswerk aan Antwerpen, Middelburg of Amsterdam toegeschreven, drie belangrijke productiecentra uit die tijd.3 Aan de hand van de Beverwijkse vondsten wordt betoogd dat deze vanzelfsprekendheid niet altijd terecht is. Er is tijdens de opgraving faรงon de Venise uit Amsterdam aangetroffen,


maar een groot deel van het aangetroffen materiaal is waarschijnlijk elders geproduceerd. Kortom, nieuw licht op de herkomst van het 17e-eeuws façon-de-Venise-glas (afb. 1).4 Glasgebruik Glas was tot circa 1350 nog een schaars en duur goed.5 Slechts de hoge adel, geestelijkheid en rijke handelaren konden zich enkele glazen veroorloven. In de Late Middeleeuwen, vanaf circa 1400, raakt ook het glasgebruik bij de middenklasse steeds meer in zwang. Het zijn dan vaak eenvoudige, groen glazen drinkkommetjes, zogenaamde ribbelbekers en maigeleins, die op zeer grote schaal werden gemaakt. Dit groene glas werd in verschillende gebieden in Duitsland gemaakt. De productiegebieden zijn vaak gelegen in bosrijke gebieden voor het benodigde brandhout. Het glas wordt dan ook ‘Waldglas’ genoemd, een verwijzing naar de bossen waar de glashuizen stonden. Vaak werd de standplaats mede bepaald door de combinatie van de grondstoffen, transportmogelijkheden en brandhout. Een aantal regio’s in het Duitse invloedgebied zijn hiervoor bij uitstek geschikt, zoals het Spessartgebergte en Bohemen. In de loop van de 16e eeuw komt de nadruk te liggen op de productie van roemers en berkenmeiers die eveneens in dit groene glas worden uitgevoerd.6 Bijzondere waldglazen, zoals die in het begin van de 16e eeuw werden gemaakt, komen dan nauwelijks meer voor. Deze rol wordt langzaam overgenomen door het kleurloze glas. Het oudste glas dat in Beverwijk is opgegraven, betreft een stangenglas van groen glas. Het was versierd met doornnoppen en een opengewerkte voetband. De datering van dergelijke luxueuze glazen ligt in het eind van de 15e eeuw tot vroege 16e eeuw. Het is ook geen toeval dat dit glas werd gevonden in de beerput van de middeleeuwse bakstenen woontoren, die prominent aan de Breestraat van Beverwijk stond.7 Dergelijke glazen worden vaker gevonden in een rijke context. Het is daarmee een goed voorbeeld van het glasge-

bruik binnen de hogere kringen. Façon de Venise in historische context In de Middeleeuwen was Venetië een belangrijk centrum van luxe glasproductie. Dit betrof, in tegenstelling tot het groen gekleurde West-Europese glas, kleurloos glas. Ook elders in het Middellandse Zeegebied werden kleurloze glazen vervaardigd. Slechts enkele importstukken zijn in onze streken gevonden, zoals in Utrecht en Maastricht.8 Kleurloos glas was een stuk moeilijker om te maken dan het groene glas. De natuurlijke verontreiniging die in de grondstoffen zit, geeft een kleur aan het glas. De groene kleur van waldglas werd veroorzaakt door ijzer dat in het gebruikte zand (silicium) zat. In het begin van de 16e eeuw komen er Italiaanse glasblazers naar de Nederlanden. Zij gaan hetzelfde glas maken als in Venetië en gebruiken daarvoor dezelfde grondstoffen. Het glas wordt dan ook façon de Venise genoemd, wat zoveel betekent als ‘naar Venetiaans fatsoen’ ofwel op Venetiaanse wijze.9 De vroegste productie was in de Zuidelijke Nederlanden. Archeologisch materiaal van het vroeg 16e-eeuwse glashuis in Beauwelz, in het huidige België, laat een productie zien van zowel waldglas als façon de Venise.10 Vanaf 1549 werd in Antwerpen façon de Venise gemaakt. Het Antwerpse glashuis verwierf het koninklijk patent (monopolie) op de productie van kleurloos glas voor de gehele Nederlanden. Hiermee zou er dus geen kleurloos glas uit andere productiecentra de Nederlanden binnenkomen. Na de Unie van Utrecht, in 1579, werden de Spaanse koning en zijn patenten niet meer erkend. Als gevolg hiervan werd in 1581 een glashuis in Middelburg gesticht dat kon concurreren met het Antwerpse glashuis.11 Antwerpen werd in 1585 door de Spanjaarden heroverd. Hierop volgde een economische boycot, waardoor ook het Antwerpse glashuis werd getroffen. Het kleurloos glas, gevonden in de Noordelijke Nederlanden, zou dan alleen nog maar afkomstig zijn van het nieuwe glashuis in Middelburg. Nieuw licht op oud glas

|

427


bestaan. De belangrijkste zijn Rotterdam, Den Haag, Den Bosch, Nijmegen en Maastricht.13 De afzetgebieden en de producten van deze glashuizen zijn tot nu toe onbekend.

Afb. 2 Uitsnede van de schetsbladen van Daniel van Breen van de Breestraat te Beverwijk, omstreeks 1648, met de locatie van de drie panden waar de beerputten S2 en S4 zijn opgegraven.

428

|

In 1597 werd in Amsterdam een eerste poging gedaan om ook deze industrie naar de stad te krijgen. Ondanks een aanvankelijke mislukking werd in 1601 een succesvol glashuis gesticht. Tot 1679 hebben verschillende Amsterdamse glashuizen een belangrijk aandeel in de glasproductie in de regio, maar ook daarbuiten. Door deze historische gegevens zijn veel onderzoekers geneigd om façon-de-Venise-glaswerk van na 1600 toe te schrijven aan Amsterdam. De stad zal ongetwijfeld een aanzienlijk marktaandeel hebben gehad in de Noordelijke Nederlanden, maar er was zeker ook concurrentie van binnen en buiten de Nederlanden. Het Antwerpse glashuis had nog niets aan betekenis ingeleverd toen in 1609 een wapenstilstand met de Spanjaarden werd gesloten, het Twaalfjarig Bestand. Het Antwerpse glashuis wilde waarschijnlijk zijn glasexport naar de Noordelijke Nederlanden stimuleren, want het bood de Prins van Oranje een aantal bijzondere glazen aan.12 Maar ook Middelburg bleef tot 1646 actief in de glasproductie. In de loop van de 17e eeuw zijn in de Nederlanden veel kleinere glashuizen actief geweest die soms maar kort hebben

Nieuw licht op oud glas

Façon de Venise buiten de Nederlanden Ook buiten de Nederlanden waren al vroeg glashuizen actief die kleurloos luxe glas produceerden. Het is bekend dat in Duitsland grote hoeveelheden waldglas werden gemaakt, die naar de Nederlanden werd uitgevoerd. Veel minder bekend is dat in Duitsland ook façon de Venise werd geproduceerd en wel in het Spessartgebergte en Bohemen.14 Recent is ook het archeologische bewijs gevonden van façon-de-Venise-productie in Oostenrijk, in de uitlopers van het Boheemse woud.15 Glas uit deze regio’s werd naar de Nederlanden geëxporteerd. Zo zijn in Beverwijk goed herkenbaar Boheemse façon-deVenise-glazen gevonden. Tijdens het archeologisch onderzoek bij het oude stadhuis van Beverwijk zijn namelijk twee laat 16e-eeuwse bekers met emailbeschildering aangetroffen. De ene beker is geblazen van kleurloos glas, terwijl een tweede exemplaar een diep kobaltblauwe kleur heeft.16 Geëmailleerd glas vinden we vooral in Duitsland, waarbij de kobaltblauwe kleur vooral aan Bohemen wordt toegeschreven.17 Het is daarmee duidelijk dat het Boheemse glas ten tijde van de Tachtigjarige Oorlog gewoon naar de Nederlanden werd geëxporteerd.18 Uit historische bronnen zijn nog diverse andere productieplaatsen bekend. In het Duitse invloedgebied worden de Italiaanse glashuizen door de lokale vorsten gestimuleerd vanwege het prestige. In de vroege 16e eeuw werd er al een glashuis gesticht in Wenen, bemand door Italiaanse glasblazers.19 Ook in het Duitse Kassel werd in 1583 een Venetiaans glashuis gesticht op initiatief van de lokale vorst.20 Hoewel er geen archeologisch materiaal voorhanden is, blijkt uit een archiefstuk dat ook in Keulen een glashuis moet hebben gestaan. In 1607 richtte de meester van het glashuis van Amsterdam name-


lijk een verzoekschrift tot het stadsbestuur van Amsterdam, waarin privileges werden gevraagd om beter te concurreren met een glashuis in Keulen.21 Helaas is er verder niets bekend over dit glashuis, noch van de glazen die er werden gemaakt. In 1611 is dit glashuis gestopt.22 Het Keulse glashuis werd als een concurrent gezien door de andere glashuizen. Zodoende kunnen we aannemen dat ook daar façonde-Venise-glaswerk is gemaakt. Van een geheel ander kaliber was de productie in de stad Luik. Hier was vanaf 1569 een glashuis actief. Luik was toen een onafhankelijk prinsdom waar de Spaanse koninklijke patenten, het monopolie van Antwerpen, dus niet van toepassing waren. Met een kleine onderbreking bleven de Luikse glashuizen tot in de 18e eeuw actief.23 In de 17e eeuw was de export van Luiks glas naar de Nederlanden zo groot dat het een bedreiging vormde voor de lokale glashuizen. In 1648 probeerde men nog de grenzen te sluiten.24 Door de overname van een glashuis in Maastricht kon de boycot echter worden omzeild. Ook Luik is daarom een potentiële kandidaat om façon-de-Venise-glas aan toe te schrijven.

Amsterdam Als er in Nederland 17e-eeuws façon-deVenise-glaswerk wordt gevonden, wordt dit vaak toegeschreven aan de glasovens in Amsterdam. Dit lijkt in eerste instantie een logische keuze want de ovens van Amsterdam waren befaamd om hun mooie glaswerk. In de Gouden Eeuw was er ook een enorme import van glaswerk. De stad was een belangrijk handelscentrum waar goederen uit de hele wereld werden geïmporteerd en geëxporteerd. In 1668 werd voor 4611 gulden aan glaswerk geëxporteerd. Daarnaast werd een nog veel grotere hoeveelheid aan glaswerk door Amsterdam geïmporteerd. Dit glaswerk had een totale waarde van 9568 gulden.25 Kennelijk voorzagen de Amsterdamse glashuizen niet in alle soorten en kwaliteiten glaswerk. De import bestond niet alleen uit drinkglazen, maar ook uit spiegels. De drinkglazen zullen niet alleen uit waldglas hebben bestaan, maar wellicht deels uit goedkoop façon de Venise van een mindere kwaliteit. In Amsterdam is veel productiemateriaal gevonden afkomstig van glashuizen. Zo werd er materiaal gevonden dat in de eer-

Afb. 3 Groepsfoto van vijf waldglazen uit beerput S2, van links naar rechts: een grote roemer met ingestoken noppen, een kleine berkemeier met uitgevloeide noppen, een roemer met doornnoppen, een noppenbeker (berkemeier?) op stam en een roemer met braamnoppen. Foto: M. Hulst, collectie Museum Kennemerland. Nieuw licht op oud glas

|

429


Tabel 1 16e/17e-eeuws glas uit beerput S2 noppenbeker gl-roe-6b

1

gl-roe-5

1

gl-ber-

1

beker gl-bek-9b

1

gl-bek-8

2

gl-bek-19b

1

gl-bek-

1

ste helft van de 17e eeuw in de Keizersgracht is gedumpt.26 Een belangrijk Amsterdams glashuis was ‘De Twee Rozen’. Dit glashuis werd in 1621 aan de Keizersgracht gesticht. In 1657 werd het glashuis verplaatst naar de Rozengracht in verband met brandgevaar. Een deel van dit latere glashuis werd in 2006 tijdens archeologisch onderzoek ontdekt.27 Het vondstmateriaal laat een glasproductie zien van zeer hoge kwaliteit. Dankzij dit onderzoek is het mogelijk om het glas gegrond op stilistische basis aan een Amsterdams glashuis toe te schrijven of juist niet.

fles gl-fle-4

1

gl-fle-33

1

totaal MAE

10

Chemische samenstelling Een nieuwe invalshoek voor het bepalen van de herkomst van glas biedt de archeometrie, waarbij de chemische samenstelling van het object wordt onderzocht. De samenstelling van het glas is te vergelijken met een vingerafdruk. Dit betekent dat we een bepaalde samenstelling kunnen koppelen aan een regio en soms zelfs aan een specifiek glashuis. De samenstelling kan ons veel vertellen over de

Afb. 4 Kleine vetro-a-fili-beker met witte strepen en een wafelbeker van dikwandig glas met een lichte grijstint, voorzien van drie rozetten. De blauwe glassteen, een halve kraal, in het centrum van de rozet ontbreekt, uit beerput S2. Foto: M. Hulst, collectie Museum Kennemerland.

430

|

Nieuw licht op oud glas

stand van de techniek en de herkomst van een glas. In de traditionele Italiaanse glasrecepten werd het gebruik van soda (natrium) als een smeltpuntverlager voor de productie van glas voorgeschreven.28 Men was nog niet in staat om ovens te bouwen die de enorm hoge temperatuur konden halen voor het smelten van zand of kiezel (silicium). Door het toevoegen van de soda werd het smeltpunt verlaagd tot 1100°C, wat wel bereikbaar was met de beschikbare ovens. Soda is een zout dat werd verkregen door het verbranden van planten of zeewier. De benodigde planten groeiden in het Middellandse Zeegebied. De beste kwaliteit soda kwam uit Syrië en een mindere kwaliteit kwam uit Spanje. Door de grote afstand waarover deze grondstof werd getransporteerd moet het een duur ingrediënt zijn geweest. Dichter bij huis werd traditioneel de as van beukenbomen (kalium) als smeltpuntverlager gebruikt. In de 16e eeuw was er nog weinig kwaliteitsverschil tussen het glas met soda of beukenas als smeltpuntverlager. Het glas van het Amsterdamse glashuis ‘De Twee Rozen’ aan de Rozengracht (fase 1660-1679) is op chemische samenstelling geanalyseerd. Soda bleek nog steeds het gebruikte smeltmiddel te zijn. De samenstelling van het glas was geperfectioneerd en de ingrediënten waren zo gezuiverd, dat het glas geheel kleurloos was en zeer dun kon worden geblazen. Het kon in kwaliteit wedijveren met de originele ‘cristallo’ uit Venetië.29 Voetbanden Het Amsterdamse Waterlooplein is een belangrijke vondstlocatie waarvan de glazen aan de hand van chemische analyses zijn onderzocht.30 De uitkomsten van deze analyses onderstrepen de mogelijkheden en het toekomstig potentieel van dit soort onderzoek. De onderzochte glazen komen uit het ophogingpakket waarmee het Waterlooplein bouwrijp werd gemaakt. Ze dateren daarmee van vóór 1596.31 Deze stratigrafische datering is erg belangrijk omdat er toen nog geen


glashuis was in Amsterdam. Al de geanalyseerde glazen zijn dus van elders geïmporteerd. Onder het vondstmateriaal bevinden zich een aantal bodems van façon-de-Venisebekers. Lang niet alle façon-de-Venisebekers bleken te zijn gemaakt met soda. Er is een aantal goede kwaliteitsglazen gemaakt met kalium als smeltmiddel. De sodaglazen bleken allemaal een zelfde type voetband te hebben. Deze voetband werd gemaakt door een glasdraad rond de bodem van de beker te leggen. Met een getand wieltje werden kleine, maar duidelijke kerven gemaakt op de zijkant van de draad. Vervolgens werd de draad platgedrukt. Hierdoor ontstond een stabiel vlak waar de beker goed op kon staan. De kerven op de voetband werden tijdens deze bewerking omhoog gedrukt, zodat deze aan de bovenzijde van de voetband zichtbaar zijn.32 Tussen het productieafval van de vroeg 17e-eeuwse glashuizen van Amsterdam zijn alle aangetroffen façon de Venise-bekers uitgevoerd met een dergelijke voetband.33. Het lijkt erop dat we de producten van sodaglas dus ook op een stilistische basis kunnen herkennen. Vondsten uit beerputten en het glashuis ‘De Twee Rozen’ laten voor de tweede helft van de 17e eeuw een iets andere, slordiger voetband zien. Wanneer deze verandering precies is ingetreden weten we niet.34 Beverwijk De stad Beverwijk kent een lange geschiedenis. In de tweede helft van de 13e eeuw ontstond er, naast de oude agrarische nederzetting Beverwijk, aan de oever van het Wijkermeer een op de scheepvaart en handel gerichte nederzetting. Vanaf 1276 was het toegestaan om weekmarkten te houden en in 1298 ontving de plaats stadsrechten. Een belangrijk stedenbouwkundig element was de Breestraat als marktstraat, waaraan ook de in 1302 vermelde lakenhal stond.35 Mede door het ontbreken van vestingwerken werd de stad in de 15e en de 16e eeuw diverse keren geplunderd, onder andere in 1576 door Spaanse troepen die er verbleven.36 De stad heeft hier

zwaar van te lijden gehad. Bij het vertrek van de Spanjaarden stonden nog slechts negen huizen overeind. In 1630 was Beverwijk herbouwd en stonden er 330 huizen. In de 17e eeuw bereikte Beverwijk weer een zekere welstand. Belangrijke bronnen van inkomsten waren de lakenindustrie, maar ook de rijke Amsterdamse kooplieden die het gebied voor hun buitenverblijven verkozen. De opgegraven beerputten (S4 en S2) van de Breestraat dateren beide uit deze periode en illustreren de 17e-eeuwse welvaart van de bewoners (afb. 2). In de beerputten is veel luxe façon de Venise-glaswerk aangetroffen. Dit façon de Venise-glaswerk wordt hier nader besproken, waarbij het overige glaswerk eveneens wordt belicht. Het glas uit beerput S2 Beerput S2 kent twee duidelijke gebruiksperioden. De vulling uit de oudste fase van de beerput dateert uit de late 16e eeuw en eindigt in de vroege 17e eeuw. In de vroege 18e eeuw werd de beerput grotendeels geschoond en opnieuw in gebruik genomen. Gelukkig is een deel van de oude vulling blijven zitten, waardoor enkele vrijwel complete glazen uit de oudste gebruiksfase konden worden geborgen. Put S2 bevatte een minimum aantal exemplaren (MAE) van 27 glazen. Hiervan dateren acht drinkglazen uit de laat 16e-/vroeg 17e-eeuwse gebruiksfase van de beerput. Eén van de mooiste glazen uit de beerput is een vrijwel complete, kleine berkemeier van waldglas, met vier uitgevloeide noppen. Twee andere vermeldenswaardige waldglazen zijn een grote roemer met ingestoken noppen en een noppenbeker (berkemeier?) op een stam (afb. 3). Het kleurloos glas uit deze beerput (5 MAE) komt in diverse varianten en vormen voor. Zonder uitzondering zijn de glazen van hoge kwaliteit. Een grote wafelbeker is prachtig bewaard gebleven. Het is gemaakt van een dikwandig glas met een lichte grijstint. De wand is versierd met drie rozetten met een blauwe glassteen. Typisch voor façon de Venise is een klei-

Tabel 2 Glas uit beerput S4 noppenbekers gl-roe-10

6

gl-roe-6

3

gl-roe-2

8

gl-roe-5

4

gl-roe-x

1

gl-roe-

1

gl-roe-

1

gl-roe-

1

gl-ber-

6

beker gl-bek-4b

6

gl-bek-5

5

gl-bek-9b

23

gl-bek-11

2

gl-bek-12

1

gl-bek-15

1

gl-bek-19

6

gl-bek-19b

1

gl-bek-22

1

gl-bek-29

1

gl-bek-33

1

gl-bek-35

1

gl-bek-36

1

gl-bek-45b

1

gl-bek-46

1

gl-bek-79

1

kelkglazen gl-kelflessen gl-fle-4

1

gl-fle-33

1

gl-kan-3 1

gl-uri-1

gl-(albarello) 1 overige gl-vog-

2

gl-

1

totaal MAE

81

Nieuw licht op oud glas

|

431


Afb. 5 Fragment van een vetro-a-fili-a-retortibeker voorzien van een rozet en blauwe glassteen in het centrum, uit beerput S2. Foto: M. Hulst, collectie Museum Kennemerland.

ne beker met een voetband die is gekerfd vanaf de zijkant. Hierdoor is een ‘parelpatroon’ ontstaan. Het glas is gedecoreerd met verticale witte vetro-a-fili-strepen, een methode ontwikkeld in Venetië. De grote wanddikte van vier millimeter doet vermoeden dat deze beker nog vóór 1600 kan worden gedateerd. Zowel de kwaliteit van het kleurloos glas als ook de afwerking van het glas is zeer hoog (afb. 4). Een andere beker uit de beerput is ook op Venetiaanse wijze met verticale witte strepen en retortibanden en een extra optisch netwerkpatroon gedecoreerd (afb. 5).37 De voetband is ook hier aan de zijkant gekerfd. In Nederland zijn archeologische exemplaren van eenzelfde type beker bekend uit Utrecht, Haarlem, Delft38 en Amsterdam. 39 40 41 Twee andere bekers zijn voorzien van een zogenaamde ijsglasdecoratie. Een vrijwel complete beker heeft het normale formaat van een bierglas in die tijd, namelijk een inhoud van ongeveer een halve liter. Van een tweede grotere beker is alleen de bovenste helft bewaard gebleven. Deze beker is extra versierd met leeuwenmaskers. Dit masker is zonder twijfel toe te schrijven aan het Amsterdamse glashuis Soop (1601-1625).42 Het glas uit beerput S4 Beerput S4 bevat een MAE van 82 glazen, waaronder 35 van kleurloos façon-de-

432

|

Nieuw licht op oud glas

Venise-glaswerk. De gebruiksperiode van deze beerput ligt tussen 1600 en 1675. Er is een groot aantal waldglazen roemers aangetroffen (31 MAE). Ongeveer de helft van deze roemers heeft doornnoppen en kan gedateerd worden tussen 1575-1650. Daarnaast zijn er ook roemers met braamnoppen en gladde noppen. De eerste roemers met braamnoppen komen al rond 1600 voor. Na 1640 is dit het dominante type roemer. Roemers met gladde noppen komen pas na 1640 op en blijven tot in de 18e eeuw in gebruik. Het ontbreken van bekers van krijtglas of kelkglazen van loodglas doet een einddatum van kort na 1675 vermoeden.43 De beerput bevatte een aantal wafelbekers uit groenig en grijs glas en knobbelbekers in een zelfde lage kwaliteit glas. Het kleurloos glas uit de beerput S4 vertoont een ruime variatie in vormen en versiering. Van de ijsglasbekers uit deze put dateert er één uit de vroege 17e eeuw. Deze bierbeker is voorzien van de typische gekerfde voetband uit die periode. De bovenrand is met bladgoud afgewerkt. De overige ijsglasbekers zijn, ook op basis van de voetband, later te dateren. Een apart exemplaar was een lage ijsglasbeker, zonder voetband, of de gebruikelijke braamnoppootjes (afb. 9). Ook andere bekers in deze beerput zijn in een lage uitvoering. Zo is er een exemplaar versierd met drie kometen en is er een beker op drie braamnoppen, met een blauwe draad langs de rand aangetroffen. Bij de Amsterdamse glasblazerij ‘De Twee Rozen’ is productieafval van een dergelijke beker gevonden.44 De beerput bevatte slechts één voet van een kelkglas, een zogenaamd vleugelglas (afb. 9). Opvallend is het grote aantal bierbekers met een vetro-a-fili-versiering (afb. 6). Dit is een versiering van witte strepen, in dit geval vertikaal lopende strepen die steeds sterker afbuigen. Eén van de bekers is in een veelhoekige mal nageblazen waardoor de witte strepen een golvend patroon vormen. Bij een andere beker liepen de strepen vertikaal. Al deze typen werden geproduceerd bij ‘De Twee Rozen’ in


Amsterdam. De voetband van al deze bekers is typisch voor de late 17e eeuw.45 Tussen de niet identificeerbare scherven troffen we het handvat van een bierpul dat ook met witte vetro-a-fili-strepen is versierd. Als laatste noemen we de voet van een kan of vaas. Deze was voorzien van een voetschijf waarop direct het glaslichaam was gezet. Dit glaslichaam is conisch en is meerdere malen ingesnoerd. Helaas is niet duidelijk wat voor object dit kan zijn geweest (afb. 9). Overwegingen Hoe passen de glazen uit de twee beerputten in het beeld dat hierboven is geschetst? Wafelbekers Wat de grote wafelbeker uit beerput S2 betreft, is in de literatuur onduidelijk of dit tot het façon-de-Venise-glaswerk kan worden gerekend (afb. 4).46 In tegenstelling tot de mindere kwaliteit wafelbekers uit beerput S4, kon de wafelbeker uit S2 wel degelijk concurreren met het overige luxe façon de Venise in de late 16e eeuw. Vanaf die periode kennen wafelbekers al een brede geografische verspreiding over het Duitse invloedsgebied. Er zijn vondsten gerapporteerd vanaf de Nederlanden tot Praag en Leipzig.47 Een studie uit de jaren ’60 van de vorige eeuw spreekt het vermoeden uit dat dergelijke bekers in Antwerpen of in ieder geval de Zuidelijke Nederlanden zouden kunnen zijn gemaakt.48 Er zijn echter geen wafelbekers met gekerfde voetband bekend. Ondanks dat de wafelbeker af en toe met een applique is versierd, zijn dit nooit leeuwenkoppen of maskers van mythische figuren. Glazen met een dergelijk masker zijn aan productiecentra als Antwerpen en Amsterdam toe te schrijven.49 In de tweede helft van de 16e eeuw zijn er wafelbekers gemaakt in Duitsland, te Hils en Spessart.50 Ook zijn er chemische analyses uitgevoerd op wafelbekers van het Amsterdamse Waterlooplein. De glazen zijn gemaakt met kalium als smeltpuntverlager.51 Ook hierdoor lijken de belangrijke façon-de-Venise-productie-

centra niet in aanmerking te komen als productieplaats. Gezien de grote hoeveelheden zullen er meerdere productiecentra of -gebieden zijn geweest. Deze bevonden zich in Duitsland en mogelijk ook in de Zuidelijke Nederlanden. Vetro-a-fili-bekers De beker uit S2 met Vetro-a-retorti-decoratie en een optisch ruitpatroon wordt beschouwd als een typisch façon de Venise-product. Een vergelijkbaar stuk van het Amsterdamse Waterlooplein werd chemisch geanalyseerd.52 Het bleek niet om een sodaglas te gaan, maar om kaliumrijk glas. Vergelijkbare bekers komen in Nederland vaker voor, maar in de buitenlandse archeologische glasliteratuur zijn geen vergelijkbare glazen bekend. In de kunsthistorische glasliteratuur wordt Kassel genoemd als productieplaats, op grond van de decoratie.53 Het model beker is een bierglas, typisch voor de gebieden binnen de Duitse invloedssfeer.54 Hoewel in het buitenland dus geen vergelijkbare bekers zijn beschreven, zijn er in België wel bekers gevonden met een vergelijkbaar optisch patroon.55 Ook de iets vroeger gedateerde voetbekers uit België en Noord-Frankrijk hebben soms een vergelijkbaar optisch patroon. We kunnen dan ook alleen maar gissen of de beker uit S2

Afb. 6 Twee fragmentarische vetro-a-filibekers met witte strepen, uit beerput S4. Foto: M. Hulst, collectie Museum Kennemerland.

Nieuw licht op oud glas

|

433


Afb. 7 Bodemaanzicht van de kleine vetro-a-fili-beker met witte strepen, uit beerput S2. Het parison-einde is afgeknipt waardoor de strepen op de bodem allemaal strak naar het midden van de bodem lopen. Dit is een kenmerk voor A-kwaliteit glaswerk. Foto: M. Hulst, collectie Museum Kennemerland.

Afb. 8 Bodemaanzicht van vier vetro-a-fili-bekermet witte strepen, uit beerput S4. De strepen op de bodem lopen slordig naar het midden van de bodem, het parison eind is niet afgeknipt. Dit is een kenmerk voor B-kwaliteit glaswerk. Foto: M. Hulst, collectie Museum Kennemerland.

434

|

Nieuw licht op oud glas

een product is geweest van een atelier in de Zuidelijke Nederlanden. Ook de kleine beker met vetro a fili uit S2 stelt ons voor een probleem (afb. 4). Het is een klein bekertje, niet groot genoeg voor een bierglas. Ook de voetband is afwijkend van de façon de Venise uit sodaglas. De kwaliteit van het glas is echter zeer hoog, het glas is vrijwel kleurloos. Ook zien we op de bodem dat het parisoneinde is afgeknipt (af b. 7).56 Hierdoor lopen de strepen op de bodem allemaal stak naar het midden van de bodem. Dit is een kenmerk voor A-kwaliteit glaswerk. Welk productiecentrum voor dit glas in aanmerking komt is op dit moment helaas nog onduidelijk. De vetro-a-fili-beker uit beerput S4 zijn iets later te dateren dan het exemplaar uit S2. De voetbanden zijn typisch voor het midden van de 17e eeuw. Een opvallend verschil met de beker van S2 is de slordige uitvoering. Op de bodem van het glas zien we de witte strepen erg slordig door elkaar lopen (afb. 8). Het parisoneinde werd dus niet afgeknipt, waardoor de strepen niet netjes strak naar het centrum van de bodem liepen. Bij de Amsterdamse glasblazerijen werd de parisononderzijde van de beker altijd afgeknipt.57 Het Beverwijkse glas betreft dus waarschijnlijk luxe glaswerk dat, omwille van productiesnelheid, bewust als B-kwaliteit is gemaakt. Eén van de bekers heeft tevens een misvormde voetband, een teken dat we hier zeker niet met de allerduurste kwaliteit glaswerk te maken hebben. Alle bekers uit de Beverwijkse beerput waren versierd met witte strepen. Als we naar het vondstmateriaal van de glasblazerij ‘De Twee Rozen’ kijken, valt op dat hier ook scherven met blauwe en rode strepen zijn gevonden. Het lijkt bijna zo te zijn dat er evenveel bekers zijn gemaakt met witte strepen als met blauwe en rode strepen. Vondsten uit beerputten leveren echter een heel ander beeld op. Het overgrote deel van de aangetroffen bekers is versierd met witte strepen. Af en toe zit er een beker bij met blauwe strepen. Bekers met rode strepen zijn echter uitgesproken zeldzaam. Het is dan ook niet


verrassend dat de 24 Beverwijkse bekers allemaal met witte strepen zijn versierd. We kunnen voorzichtig concluderen dat er een grote hoeveelheid glaswerk met witte strepen van elders moet zijn aangevoerd. Conclusie De façon-de-Venise-glazen uit de Beverwijkse beerputten laten de volgende voorzichtige conclusies toe. Er werden in Beverwijk al bekers van façon de Venise geïmporteerd voordat er in Amsterdam een glasoven bestond. Het staat vast dat er ook Amsterdams façon-de-Venise-glas in het eerste kwart van de 17e eeuw naar Beverwijk is verhandeld. Omdat het Amsterdamse glashuis toen nog weinig concurrentie ondervond, zal het een aanzienlijk marktaandeel in de streek hebben gehad. In de loop van de 17e eeuw werden er steeds meer glashuizen gesticht die het kleurloos façon de Venise produceerden. In deze context moeten we dan ook de bekers met witte vetro-afili-strepen uit de beerput S4 plaatsen. Deze werden, waarschijnlijk met het oog op de concurrentie, bewust in B-kwaliteit gemaakt. Ook een beker met een misluk-

te voetband werd zodoende nog gewoon verkocht. Het Amsterdamse glashuis ‘De Twee Rozen’ kende juist een kwalitatief hoogstaande productie, waarbij de bodems van de bekers allemaal goed werden afgewerkt. Zeer waarschijnlijk is er dus niet alleen façon de Venise uit Amsterdam te koop geweest in Beverwijk. Andere glashuizen zullen een (groot) deel van dit glaswerk hebben vervaardigd. In de toekomst kan de hier gepresenteerde hypothese worden getoetst aan de hand van chemische analyse. Op dit moment weten we alleen hoe het Amsterdamse glas eruit heeft gezien en is de chemische samenstelling bekend. Hopelijk brengt de toekomst daar verandering in als ook andere glashuizen archeologisch kunnen worden onderzocht. Door het gebrek aan data kunnen we nu slechts gissen waar we het ontstaan van deze glazen moeten zoeken. Een façon de Veniseglashuis in Duitsland of toch in de (zuidelijke) Nederlanden? De toekomst zal het leren.

michel.hulst@gmail.com weber-beerenhout@hetnet.nl

Afb. 9 Fragmenten van een ijsglasbeker van kleurloos glas, zonder voetband of de gebruikelijke braamnoppootjes, de voet van een bokaal, kan of vaas met een conisch glaslichaam dat meerdere malen is ingesnoerd en de voet van een kelkglas, een zogenaamd vleugelglas, uit beerput S4. Foto: M. Hulst, collectie Museum Kennemerland. Nieuw licht op oud glas

|

435


Noten 1 Michel Hulst is lid van de AWN en hij is gespecialiseerd in het onderzoek van archeologisch glas. De beschreven Beverwijkse glasvondst was een belangrijke aanzet tot zijn fascinatie voor archeologisch glaswerk. Erik Weber is lid van de AWN en is voorzitter van de Archeologische Werkgroep Haarlem. Hij heeft een grote interesse in archeologisch onderzoek van keramiek en glas. 2 Op dit terrein zijn ook de restanten van een middeleeuwse woontoren aangetroffen. 3 Baart, 1998, 28. Hudig, 1923, 24. Henkes, 2002, 156. Bitter et al, 2002, 20. 4 De auteurs danken Jaap Kottman, oud-glasexpert van de voormalige Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, thans RCE, voor het doornemen van het manuscript, voor zijn waardevolle adviezen en het prettige contact. 5 Kottman 1999, 263. 6 Henkes 1994, 123. 7 Weber & Hulst 2006, 138. 8 Henkes 1994, 22. 9 Henkes 1994, 123. 10 Thiry 1989, 95. 11 Hudig 1923, 12. 12 Neri 1613, 23. 13 Hudig 1923, 12. 14 Krimm 1984, 171; Page 2004, 24. 15 Tarcsay 2008. 16 Hulst 2002, 84. 17 Henkes 1994, 180. 18 Hudig 1923, 10; Henkes 1994, 180. 19 Page 2004, 21. 20 Dreier 1969, z.p. 21 Hudig 1923, 34. 22 Thiry 1989, 136. 23 Hudig 1923, 12. 24 Hudig 1923. 25 Hudig 1923 57. Dit bedrag was voor spiegels en drinkglas. Met de import van waldglas was nog eens het bedrag van 22.140 gulden gemoeid. 26 Baart 2002, 162-165, afb. 3, 5, 8, 11. 27 Gawronski et al 2010. 28 Zie o.a. Neri 1613. 29 Kunicki-Goldfinger & Dzierzanowski 2010, 149. 30 De Raedt 2001, 150. 31 Baart 2002, 162. 32 Vriendelijke mededeling Bill Guthenradth, Glasblazer bij het Corning Museum of Glass. Gekerfde voetband: Henkes 1994, 6 afb. 3 type 10. Zie bijvoorbeeld Baart 2002 164, afb. 7 en 10. 33 Dit betreft de vindplaatsen KG10 aan de Keizersgracht en KLO10 aan de Kloveniersburgwal. 34 Bijvoorbeeld Gawronski et al 2006, 136, 137, 138. Cat. 1.3.1, 1.4.1, 1.4.3, 1.4.4. 35 Alders 2002, 42.

436

|

Nieuw licht op oud glas

36 Van Venetien 1974, 6. 37 Retorti is een versiering waarbij dunne draden van ondoorzichtig glas door elkaar heen zijn gedraaid en een netwerk lijken te vormen. 38 Henkes 1994, 176. 39 Isings et al 2009, 100. 40 Ongepubliceerd, 94 kon bpXII/13. 41 De Raedt 2001, 208. Sample AmSo/13. 42 Hulst, in voorbereiding. 43 Henkes & Laan 2000, 188. 44 Gawronski et al 2006, 88. Cat. 1.5.5. 45 Gawronski et al 2006, 86. 1.4.9, 1.4.10. 136, 1.3.1, 1.4.1, 1.4.3. 46 Tait 1967, 94. 47 RĂźckl et al 2007; Scheidemantel 2002, 60. 48 Tait 1967. 49 Hulst, in voorbereiding. 50 Scheidemantel 2002, 60. 51 De Raedt 2001, 208. Samples AmSo/16, 17, 40, 45, 46, 48. 52 De Raedt 2001, 208. Sample AmSo/13. 53 Dreier 1969, afb.9; Theuerkauf-Liederwald 1994, 163. Cat. 142. 54 Cabart 2011, 17. fig. 3. 55 Cappucci 2008, 45. 56 Parison is de grondvorm die aan het op een vlakke plaat gerolde postje glas wordt gegeven na het eerste inblazen door de glasblazer. Het parisoneind is het uiteinde van de glasbel dat de glasblazer van de hete glasbel afknipt, voordat de glasbel verder tot een beker wordt uitgeblazen. Zie hiervoor Henkes 1994, 170. afb. 112 e en f . 57 Gawronski et al 2006, 126. 8.5.1.


Literatuur Alders, G.P., 2002: Een lakenhal en een woontoren aan de Breestraat te Beverwijk. In: 40 jaar amateurarcheologie in Beverwijk en Heemskerk. Historisch Genootschap Midden-Kennemerland–Museum Kennemerland, Ledenbulletin 26. Baart, J., 1998: De Amsterdamse glashuizen en hun productie, in: H. Vreeken, Glas in het Amsterdams Historisch Museum en Museum Willet-Holthuysen. Baart, J., 2002: The façon de Venise glass of Amsterdam, in: J. Veeckman (red), Majolica and glass, from Italy to Antwerp and beyond. The transfer of technology in the 16th-early 17th century, 161-171. Bitter, P., S. Ostkamp & R. Roedema, 2002: De beerput als bron, Archeologische vondsten van het dagelijks leven in het oude Alkmaar. Broekhuizen, P., A. Carmiggelt, H. van Gangelen & G. Kortekaas (red.), 1988: Kattendiep Deurgraven. Historischarcheologisch onderzoek aan de noordzijde van het Gedempte Kattendiep te Groningen. Cappucci, C. (red), 2008: À bout de souffle, Le verre soufflé-moulé, des origines au Val Saint-Lambert. DeRaedt, I, 2001: Composition of 16-17th century facon-de Venise glass excavated in Antwerp and neighbouring cities. Dreier, F., 1969: Glaskunst in Hessen-Kassel. Gawronski, J., M. Hulst, R. Jayasena, J. Veerkamp, 2010: Glasafval op het achtererf, Archeologische Opgraving Rozenstraat, Amsterdam (2006). AAR (Amsterdamse Archeologische Rapporten) 50. Gevaert, G., M. Pieters, D. Caluwé (red), 2007: Glas van visser, kooplui, monniken en heren, Middeleeuws en later glas uit het bodemarchief van Kust-Vlaanderen en Zeeland. Henkes, H., 1994: Glas zonder glans, Rotterdam Papers 9. Henkes, H., 2002: The influence of Antwerp on the development of glass production in the 16th and 17th centuries Northern Netherlands, in: J. Veeckman (red), Majolica and glass, from Italy to Antwerp and beyond. The transfer of technology in the 16th-early 17th century, 161-171. Henkes, H. & C. Laan, 2000: Zeventiende-en achtiende-eeuws ‘Boheems’ glaswerk uit Nederlandse en Vlaamse bodem. Een onderzoek naar graveringen op alledaagse gebruiksglas, in: D.Kicken, A. Koldeweij en J. ter Molen (red). Lost and found, Opstellen over middeleeuwse archeologie voor H.J.E. Van Beuningen. Rotterdam Papers 11, 187-207. Hudig, F., 1923: Das Glas. Hulst, M., 2002: Geëmailleerd glaswerk van het oude stadhuis van Beverwijk. In: 40 jaar amateurarcheologie in Beverwijk en Heemskerk. Historisch Genootschap Midden-Kennemerland–Museum Kennemerland, Ledenbulletin 26,. Hulst, M., in voorbereiding, Glazen maskers en leeuwenkopstammen uit de bodem. Een aanzet tot de identificatie van ‘echt’ 17e eeuws Amsterdams façon de Venise glas. Isings, I, G. Rauws, H. lägers & R. De Kams, 2009: Schitterend! Twintig eeuwen glas uit Utrechtse bodem. Krimm, S., 1984: Zur Geschichte der Waldglasproduktion im Spessart, in: Glück und Glas, Zur kulturgeschichte des Spessartglases. Kottman, J., 1999: Glaswerk. In: Bartels, M. e.a. Steden in Scherven. Vondsten uit beerputten in Deventer, Dordrecht, Nijmegen en Tiel (1250-1900), 263. Kunicki-Goldfinger & Dzierzanowski, 2010: Preluminary results of the chemical composition of vesselglass from the Twee Rozen glasshouse, in: J.Gawronski, M. Hulst, R. Jayasena, J. Veerkamp, Glasafval op het achtererf, Archeologische Opgraving Rozenstraat, Amsterdam (2006). AAR (Amsterdamse Archeologische Rapporten) 50. Neri, A., 1613: L`arte vetraria. Vertaling P.Engle, 2003. Page, J., 2004: Venetian Glass in Austria, in: J. Page, Beyond Venice, Glass in Venetian style, 1500-1750. Rückl, S., J. Havrda & M. Tryml, 2007: Renaissance cesspit from Malá Strana in Prague, in: Zegklitz, Jaromír ed.: Studies in Post-Medieval Archaeology 2 – Material Culture From the End of the 15th Century and its Reflection in Archaeological, Written and Iconographic Sources, 361-382. Scheidemantel, D., 2002: Frühneuzeitliche hohlglasfunde aus Leipzig, Petersstraße 28. Tait, H., 1967: Glass with chequered spiral-trail decoration: a group made in Southern Netherlands in the 16th and 17th centurie, in: Journal of glass studies, 1967. Tarcsay, K., 2008: Frühneuzeitliche glasproduktion in der Herrschaft Reichenau am Freiwald, Niederösterreich. Fundberichte aus Österreich materialhefte A 19. Theuerkauff-Liederwald, A., 1994: Venezianisches Glas der kunstsammlungen der Veste Coburg. Die Sammlung Herzog Alfreds von Sachsen-Coburg und Gotha (1844-1900) Venedig, A la façon de Venise, Spanien, Mitteleuropa. Thiry, M., 1989: De glasmanufacturen in Henegouwen, in: L. Engen, Het glas in België. Venetien, van J. & R. Verwer, 1974: De stede Beverwyck, affghetekent door Daniel van Breen 1648-1649. Weber, E. & M. Hulst, 2006: Middeleeuwse vondsten uit de beerput van de Beverwijkse woontoren, in: Assembled Articles 3, symposium on medieval and post-medieval ceramics.

Nieuw licht op oud glas

|

437


Strandwal of geen strandwal, en wat dan nog? De bodem onder Driehuis in beeld Wim Bosman1

Het dagelijks documenteren van een voortschrijdende rioolsleuf biedt meer dan ‘de som der delen’. Een voorbeeld uit Driehuis (gemeente Velsen) illustreert het voorbehoud dat moet worden gemaakt bij het hanteren van geologische kaarten bij archeologisch onderzoek.

Sinds het verschijnen van de ‘kustduinstudie’ van de toenmalige Rijks Geologische Dienst beschikt de archeologisch onderzoeker van het West-Nederlandse kustgebied over een uitermate bruikbaar instrument.2 Het gehele barrièresysteem van strandwallen is overzichtelijk in kaart gebracht. Strandvlaktes, duinvalleien, onderbrekende zeegaten en estuaria verhelderen de structuur; duinzandpakketten van verschillende ouderdom dekken het geheel versluierend toe. Dit beeld wordt onderbouwd door bodemdoorsneden met een gezamenlijke lengte van enkele kilometers. Pollendiagrammen, geschraagd door 14C-dateringen, maken de evolutie van de begroeiing inzichtelijk, terwijl aan de hand van archeologische lagen en vindplaatsen wordt verhaald van de samenhang tussen het ontstaan van de kuststrook en diens bewoningsgeschiedenis. In toelichting op de kaart wordt expliciet vermeld dat niet de strandwallen zelf zijn

438

|

weergegeven, maar het door de wind gevormde patroon van de erboven liggende ‘Oude Duinen’. Desondanks achtten de onderzoekers het aannemelijk dat beide patronen praktisch samenvallen. Voor veel gebruikers blijkt het onderscheid weinig relevant, want in latere studies wordt het kaartbeeld frequent gepresenteerd als ‘strandwallenkaart’. Een geactualiseerde versie van een deel van de kaart werd in 1995 uitgegeven ter gelegenheid van het 750-jarig bestaan van Haarlem als stad.3 Nieuwe onderzoeksgegevens waren schaars, dus is de overeenkomst met de kaart uit 1970 groot. Verschillen tussen gebieden met veel of juist weinig informatie werden geüniformeerd en ook werd de schaal vergroot van 1:100.000 naar 1:50.000. In de legenda worden vragen over de relatie tussen strandwallen en Oude Duinen beneden het maaiveld gelaten door de term ‘strandwalzand’ toe te passen op alle zanden die onder directe invloed van de zee zijn afgezet. Hierdoor

Strandwal of geen strandwal, en wat dan nog? De bodem onder Driehuis in beeld


blijft ook in de ‘Haarlem 750-kaart’ het verband tussen veenvoorkomens en strandwallen in de regio Velsen onopgelost. Zo blijft de suggestie bestaan van een geprononceerd strandwallencomplex, opgebouwd uit robuuste zandruggen die zich veelal zuidwest-noordoost strekken en zijn gescheiden door strandvlaktes of op z’n minst ruime duinvalleien. Ten onrechte, zo blijkt. De betrouwbaarheid van het kaartbeeld Bij de talrijke waarnemingen binnen het areaal van Velsens Oude Duinen wordt het beschikbare geologische kaartbeeld slechts zelden bevestigd. Op plaatsen waar het heldergeel van de kaart aangeeft dat veen ontbreekt, is het in de bodem prominent aanwezig. Hierdoor wordt de vraag ‘wát de cartografie nu precies betekent’, ingehaald door de vraag ‘in welke mate het kaartbeeld voldoende betrouwbaar is’. Vanzelfsprekend dient hierbij rekening te worden gehouden met het gegeven dat geologie en archeologie als regel nu eenmaal elk een eigen schaalniveau hanteren. Gelukkig is dit verschil in schaalniveau binnen de Nederlandse onderzoekstraditie ietwat aan het oplossen en ook andere, vergelijkbare drempels worden geslecht. Zie bijvoorbeeld de indrukwekkende recente ontwikkeling met het verschijnen van de Atlas van Nederland in het Holoceen. 4 Hiermee komen landsdekkend de paleogeografische kaartbeelden in steeds groter detail en dus toenemende toepasbaarheid beschikbaar. Voor verwachtingskaarten vormt ‘de geologische kaart’ een fundamentele onderlegger. Neem bijvoorbeeld de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW), samengesteld en beschikbaar gesteld door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Onder enig voorbehoud wordt per gebied cartografisch de verwachte dichtheid aan vindplaatsen geclassificeerd. Zo ook bij de hier besproken geologische eenheden in de ondergrond van Velsen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een middelhoge en een hoge tref-

Afb. 1 Isometrisch schermdiagram door Driehuis, gemeente Velsen. De gekartelde cultuurlaag-bases symboliseren bodembewerking en zijn niet op schaal. Tekening: Wim Bosman. A. Teellagen (Middeleeuwen en Nieuwe Tijd onder subrecent verstoorde laag); B.‘M’ zijn restanten buitenplaats Middeloo; ster betreft vondsten; rode lijn is erosievlak; C. Karrensporen oude hoofdroute; D. ‘Veen’ (amorf veen, gyttja of begroeiingniveau; zwart is geoxideerd niveau); E. Archeologische lagen/akkercomplex (matrix steeds fijn zand, kleuren uitsluitend ter onderscheiding, sterk verzadigde kleur betekent hoog organisch stofgehalte); F. Duinzand (‘Oude Duinen’ binnen het Schoorl Laagpakket van de Naaldwijk-formatie).

Strandwal of geen strandwal, en wat dan nog? De bodem onder Driehuis in beeld

|

439


van de bovenste 5 meter van het bodemarchief transparant te maken. Op een ander moment kan nader worden ingegaan op specifieke kenmerken zoals aard van de bodemlagen, de ouderdom, vondsten, regionale paleogeografie en zaken als bijvoorbeeld de evolutie van de grondwaterstand in hun samenhang met de stuiffasen. Hier dient het alleen als voorbeeld om de discrepantie tussen geologisch kaartbeeld en veldwaarneming zichtbaar te maken. Aardewerkfragmenten met grove kwartsverschraling en stafbandversiering geven aan dat het in de vallei opgestapelde akkercomplex met de omringende nederzettingen fungeerde tijdens de Bronstijd, mogelijk met een doorloop tot in de IJzertijd.

Afb. 2 Fragment van de ‘Vereenvoudigde Kaart van Haarlem en omgeving’ met ligging van waarnemingen te Driehuis, Noordzeekanaal en Middeloo

kans op basis van het al dan niet voorkomen van veen zoals aangegeven op de genoemde geologische kaarten. Direct toegegeven, het onderscheid tussen hoog en middelhoog is zonder meer overkomelijk, maar toch ook niet voor niets. De IKAW houdt immers een duidelijke aanwijzing in en het toepassen ervan behoort tot de eisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Enkele voorbeelden Afbeelding 1 toont een voorbeeld uit de ondergrond van Velsens gemeentedeel Driehuis. Het is een isometrisch getekend schermdiagram, bedoeld om een zo goed mogelijk ruimtelijk inzicht te bieden. Voor de overzichtelijkheid is het 50 maal ‘overhoogd’, ofwel horizontaal samengedrukt. De samenstellende profielen zijn gebaseerd op 66 opnames tijdens het renoveren van het riool over een afstand van circa 950 meter, uitgevoerd in de periode november 1991 tot juni 1993. Gemiddeld bedraagt de onderlinge afstand circa 15 meter, samenhangend met de afstand waarmee de rioolvervanging zich dagelijks verplaatste. Op deze plaats wordt de af beelding slechts gehanteerd om de architectuur

440

|

Afbeelding 2 geeft een sterk vergroot fragment weer van de ‘Haarlem 750-kaart’. Hierop is zowel de locatie van de waarnemingen in Driehuis aangegeven als die van de profielopname door leden van de AWN-Velsen langs het Noordzeekanaal in 1969-1970. De hier goed gedocumenteerde strandwal beslaat hooguit de westelijke helft van het gele (veenloze) kaartvlak. Ook toont het kaartfragment de positie van het archeologisch rijksmonument ‘Middeloo’. Deze naam komt van een achterhaald nieuwbouwplan dat werd vernoemd naar een verdwenen buitenplaats in het hart van Driehuis (de restanten van deze buitenplaats figureren onder de letter ‘M’ in afbeelding 1). Het sinds 2002 wettelijk beschermde archeologisch monument heeft als kern een reeks nederzettingen daterend uit het Laat-Neolithicum tot en met de IJzertijd.5 Het complex bevond zich op een laag duin met een diameter van circa 65 meter dat in eerste aanleg tot 2,5 meter boven zijn omgeving uitstak. De omringende akkerarealen vernatten, raakten overstoven en werden na begroeiing opnieuw tot teellaag bewerkt, vernatten vervolgens opnieuw, enzovoort. Dit cyclische proces resulteerde in een ruim 4 meter dik pakket waarin zeker 8 onderscheidbare archeologische lagen voorkomen. De lager gelegen delen van deze achtereen-

Strandwal of geen strandwal, en wat dan nog? De bodem onder Driehuis in beeld


volgende landschappen bestaan uit veen dat zich ten minste over meerdere hectares uitstrekt en - zeker opgeteld - aanzienlijke diktes bereikt tot plaatselijk meer dan 1 meter. We kunnen gevoeglijk aannemen dat het voor de toenmalige bewoners weinig heeft uitgemaakt wat de precieze ontstaanswijze was van een morfologisch element in het hen omringende landschap. Of er nu een strandwal, een duin, óf een met een duin bekroonde strandwal als fysieke grondslag voor hun bestaan heeft gelegen, het zal onze voorgangers niet uit de slaap hebben gehouden. Voor de kans op het aantreffen van bewoningssporen in dit deel van de kustzone is het onderscheid ‘wel of geen strandwal’ dan ook irrelevant. Wat bij agrarische exploitatie wel van doorslaggevend belang is, is de afstand tussen teellaag en grondwater. In het geval van een substantieel ‘hoog’ komen dan ook eerder de flanken en/of overgang naar de valleien in aanmerking voor het predikaat ‘hoge trefkans’ dan de kruin zelf, of het nu een strandwal betreft dan wel een duinmassief. De situatie bij de eerdergenoemde zuidoever van het Noordzeekanaal is daarvan het schoolvoorbeeld. In de praktijk van het kustduingebied van zuidelijk Kennemerland betekent het dat de te verwachten dichtheid aan vindplaatsen onvergelijkbaar veel groter is zodra in de ondergrond voormalige bodems aanwezig zijn die lateraal direct samenhangen met veen. Dit dus in tegenstelling tot de (IKAW-) koppeling met juist het ontbreken van veen. De aangehaalde voorbeelden (Driehuis, Noordzeekanaal, Middeloo) zijn exemplarisch voor de verschillen tussen de ‘grote lijnen’ van de geologie en de schaal die nodig is voor archeologisch onderzoek. Dit geldt in het bijzonder regio’s waar metersdikke zandpakketten zorgen voor een weliswaar prachtig gedifferentieerd bodemarchief (‘elke periode zijn eigen laag’) maar die het tegelijkertijd rigoureus toedekken. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld meer oostelijk gelegen delen van de

strandwalgordel waar de als oudste bewaard gebleven solitaire kustlijnen prominent opbollen ten opzichte van het ingeklonken veen van de ooit bijbehorende strandvlakte. Het geeft ondertussen wel te denken voor het aangrenzende areaal van het hier beschreven gebied dat ook nog eens wordt toegedekt door de ‘Jonge Duinen’ van het Nationaal Park ZuidKennemerland. Daar zal immers het aantal waarnemingen voor het geologisch karteren nog beperkter zijn geweest. Hoe belangrijk een royaal geologisch overzicht voor archeologische toepassing ook is, het beperkte oplossend vermogen op basis van een gering aantal waarnemingen maakt dat terughoudendheid is geboden. Naar eerste schatting is voor een bruikbare precisering in complexe en sterk toegedekte gebieden een verhoging van de resolutie met ten minste een factor 10 noodzakelijk. Wüstelaan 77 2082 AB Santpoort-Zuid wjbosman@xs4all.nl Noten 1 Wim Bosman is beeldend kunstenaar, werkzaam met het visualiseren van ruimte en tijd in de vorm van voormalige landschappen. Na zijn pensionering als gemeentearcheoloog van Velsen bleef hij vaste adviseur bij de archeologische monumentenzorg en levert hij ook daarbuiten geo-archeologisch onderzoek en advies. 2 Jelgersma et al. 1970. 3 Blokzijl et al. 1995. 4 Vos et al. 2011. 5 Bosman & Pavlovic 1996 en Bosman 1999. Literatuur Blokzijl, J., C.W. Dubelaar, W. de Gans & J. de Jong, 1995: Vereenvoudigde Geologische kaart van HAARLEM en omgeving. Uitgave: Rijks Geologische Dienst, Haarlem. Bosman, W.J., 1999: Middeloo, Gemeente Velsen, Vervolgonderzoek, Aanvullende Archeologische Inventarisatie, SantpoortZuid. Bosman, W.J. & A. Pavlovic, 1996: Middeloo; Archeologisch booronderzoek in Driehuis, gemeente Velsen. Intern rapport Provincie Noord-Holland, Haarlem. Jelgersma, S., J. de Jong, W.H. Zagwijn & J.F. van Regteren Altena, 1970: The coastal dunes of the western Netherlands: geology, vegetational history and archeology. Mededelingen Rijks Geologische Dienst 21: 93-167. Vos, P.C., J. Bazelmans, H.J.T. Weerts en M.J. van der Meulen (red.), 2011: Atlas van Nederland in het Holoceen, Amsterdam.

Strandwal of geen strandwal, en wat dan nog? De bodem onder Driehuis in beeld

|

441


Het logo van de AW(W)N. Verleden en toekomst Hilde Vermast1

Afb. 1 AWWN-logo op de kaft van Westerheem in 1954.

De AWN heeft een fraai logo met een lange geschiedenis. Dit artikel maakt duidelijk hoe het logo ontstond, hoe het in de loop der tijd veranderde en hoe het toch herkenbaar bleef. Aangetoond zal worden welke Velsense vondst model gestaan heeft voor de pot in het logo, ontworpen door Calkoen.

Na de oprichting van de Archaeologische Werkgemeenschap voor Westelijk Nederland, eind 1951, verschijnt een stencil met informatie over opgravingen van de jonge vereniging. Vanaf begin 1952 wordt dit het verenigingsblad Westerheem. De Velsense tekenleraar H.J. Calkoen is voorzitter en later ook redacteur van dit blad. Van

442

|

Het logo van de AW(W)N. Verleden en toekomst


zijn hand verschijnen met regelmaat artikelen met illustraties. Zijn illustraties betreffen niet alleen Velsen, maar ook andere opgravingen uit westelijk Nederland. In 1954 verschijnt Westerheem voor het eerst als tijdschrift met een beige gekleurde kaft. Hierop prijkt het AWWNlogo getekend door Calkoen. De tekstrand is in kapitalen geschreven en het woord ‘voor’ ontbreekt. Vanaf 1965 zien we in het midden onderaan, naast de schelp, als signatuur de C in een cirkel toegevoegd welke in 1994 weer is verdwenen. In de loop der jaren is het logo op verschillende momenten aangepast, zoals in 1970 wanneer de moderne spelling ‘archeologische’ wordt ingevoerd. In het laatste nummer van 1969 kondigt Calkoen een verandering aan: “Jaargang III verkreeg het tegenwoordige type, dat dus nu 15 jaar dienst heeft gedaan. Alleen werd, toen in 1964 onze vereniging landelijk werd, A.W.W.N. veranderd in A.W.N., zoals ook het omschrift van het vignet vermeldde”. Als een kameleon past het logo zich daarna elk jaar aan, omdat elke volgende jaargang een nieuwe kleur krijgt. Bij het 25-jarig jubileum van de AWN in 1976 is het logo uitgevoerd in zilver op een rood kaft. Tegenwoordig is de kaft niet meer unie gekleurd maar full-colour. Het logo bevindt zich nu in de linker bovenhoek. Het jubileumjaar 2011 kent een gouden logo met een gekartelde extra rand en, vanaf nummer 4, een nieuwe tekst. De vereniging wijzigde statutair haar naam in ‘AWN – Vereniging van vrijwilligers in de archeologie’.2

Beschrijving van de afbeelding van het oorspronkelijke logo Het logo is een gedetailleerde tekening in een cirkel met een smalle rand (afb. 1). Rond de tekstrand staan een dikke en een dunne lijn. Centraal een grondlijn die opgespitte grond weergeeft. In het midden van de tekening is een schuin naar rechts geplaatste pot afgebeeld met een groeflijn op de schouder. Daar linksachter staat een spade met steelaanzet afgebeeld. Rechts naast de pot wortelt een boom met verticale schorslijnen en een naar links buigende tak met (eiken)blaadjes eraan. Tussen de pot en de boom zijn in de achtergrond grassprieten getekend. Op de voorgrond zijn lagen grond herkenbaar met links een bot en rechtsvoor een schelp. De achtergrond is zwart en zwartgearceerd. De voorwerpen zijn wit met zwarte lijnen. Het AWN-logo bleef tientallen jaren zonder grote veranderingen in gebruik. In 1994 verschijnt een meer gestileerd logo waarbij wit en zwart ten opzichte van het origineel zijn verwisseld. Op de voorkant van Westerheem is het formaat van het logo van jaargang 1954 tot 1964 8,7 cm in doorsnede om vervolgens in de loop der jaren min of meer geleidelijk in te krimpen tot de huidige 1,8 cm. Welke pot kan model gestaan hebben voor het logo? Voor een antwoord op deze vraag beperken we ons tot opgravingen in Velsen die voor 1954 werden gedaan. We kiezen als uitgangspunt voor ons onderzoek het eerste nummer van de WesterheemAfb. 2 Santpoort/Joeswerd pot, tekening van de pot van de Spanjaardsberg (1955) met een randscherf, een wandscherf en een bodemfragment. Calkoen in Westerheem-Monografieën, 1958. Het logo van de AW(W)N. Verleden en toekomst

|

443


het logo al op de kaft van Westerheem was verschenen. Deze pot stond dus niet model voor het logo. Deze bron biedt ons onvoldoende aanknopingspunten om het logo te kunnen herleiden tot een Velsense vondst. Is dan de conclusie dat we in het logo misschien te maken hebben met een fantasievorm of betreft het een vondst elders uit westelijk Nederland?

Afb. 3 Urn in een grafheuvel bij Dötlingen, bij Oldenburg, 17 oktober 2011. Dr. Jörg Eckert dateerde de pot, gezien zijn vorm, in de Late Bronstijd. Het zal een bijzetting in het hunebed zijn geweest uit later tijd. Foto: J. Habets. Monografieën uit 1958 (tegenwoordig AWN-monografieën) waarin Calkoen publiceerde over aardewerk uit Velsen. De opgraving in 1948 (‘Rooswijk’ op het Hoogovens-terrein) kan vaatwerk hebben opgeleverd dat model stond voor het logo. De pot van ‘Rooswijk’ is bijzonder breed (grootste doorsnede 35 cm) en loopt vanaf de schouder steil naar beneden naar een bodem die kleiner is dan de opening. Het logo heeft niets weg van de urn uit Driehuis (Doodweg, thans Van Lenneplaan) die smal en hoog is. De pot van het logo heeft wel iets weg van middeleeuwse potten uit Velsen van de types Badorf en Mayen. Deze hebben een ronde dikke buik, maar geen slanke lange hals. De pot van het logo vertoont wel veel gelijkenis met een randscherf uit de Spanjaardsberg (afb. 2), waarvan de hals opvallend recht omhoog gaat boven de schouder en waarvan ook een identieke pot uit Joeswerd (Gr.) is getekend. Op het logo zien we een vergelijkbare slanke hals, maar met een dikke buik, terwijl de vondst van de Spanjaardsberg halverwege de buik juist een scherpe knik heeft waardoor de bodem een veel kleinere doorsnede heeft dan de halsopening. Bovendien werd deze opgraving in 1954 gedaan, dus toen

444

|

Het logo van de AW(W)N. Verleden en toekomst

Een ‘nieuwe’ urn Fred van den Beemt (landelijk secretaris) vertelde dat hij in oktober 2011 aanwezig was bij het opgraven van een grafheuvel in Duitsland. Hij was hier met enkele andere AWN-leden te gast. Uit het hunebed bij Dötlingen, iets ten zuiden van Oldenburg en Bremen, kwam volgens Van den Beemt precies zo’n urn tevoorschijn als die Calkoen tekende voor het logo en die in Velsen gevonden zou zijn. De Duitse pot bevatte crematieresten (de pot van de Spanjaardsberg niet). Van den Beemt stuurde een artikel van J. Habets toe die schrijft: “Een aardige bijkomstigheid en verrassing was dat de opgegraven urn zeer veel gelijkenis heeft met de urn die al 60 jaren prijkt in het logo van de AWN. Het was dan ook aardig om dit te vertellen en onze (nieuwe) ledenwerffolder met het AWN-logo aan de Duitse collega’s te tonen. Zij zagen meteen de overeenkomst met de opgegraven urn. De reactie van hen was ‘unglaublich’. Gretig zijn de ledenwerffolders meegenomen.” Op de foto uit Duitsland (afb. 3) zien we in de grafheuvel inderdaad een complete grote pot. Hij lijkt exact op Calkoens tekening van een pot uit de Santpoortse Spanjaardsberg. Het is frappant dat Calkoen ons informeert over de herkomst van dit type aardewerk uit de omgeving van Hannover:3 “Dit vaatwerk, fraaier van vorm en harder gebakken uit met schelpgruis verschraalde klei – soms is het versierd met ingedrukte, geometrische motieven zoals driehoeken en ruiten – vindt weer zijn evenbeeld in dat van de oudste lagen der terpen in Westergo en wordt daar ‘proto-Fries’ genoemd. Het volk dat deze mooie, slankhalzige potten maakte, kwam daar uit de streek Hanno-


ver en omstreeks 150 voor Chr. bereikten zij, waarschijnlijk per schip, hun nieuwe woonplaatsen. Ook in Santpoort zullen zij, mogelijk iets later, over zee varend langs de kust gekomen zijn.”4 AWN’ers aan wie gevraagd werd het logo en diverse tekeningen van Calkoen te vergelijken herkennen hierin echt de pot van de Spanjaardsberg. Eveneens zien AWNleden en de Duitse ehrenamtliche Archeologen in (de foto van) de urn van Dötlingen bij Oldenburg grote gelijkenis met de pot uit ons logo. Het raadsel opgelost Roel van Gulik (voorzitter van de afdeling Kennemerland) zette de auteur op het spoor van P.J.R. Modderman. Deze heeft over het aardewerk van de Spanjaardsberg (van een opgraving in 1955) gepubliceerd. De literatuurverwijzingen van Modderman bleken de sleutel te zijn tot de oplossing van het raadsel. In 1953 schreef Calkoen over een aardewerkvondst in zijn eigen achtertuin, aan de Driehuizerkerkweg 36 in Driehuis, later bekend als het Waterloo-terrein. Omstreeks 1927 trof hij op 80 cm onder het maaiveld, bij het graven van een boomplantgat, aardewerk, dierlijke botten en enig metaal aan. Er lijkt sprake van vondsten die nog zonder stratigrafie verzameld werden. Op een tekening worden een randscherf en doorsnede van de scherf getoond met een reconstructietekening van de pot. Onmiskenbaar de reconstructie waarop Calkoen het vignet baseerde! De buik en bodem zijn een interpretatie, want Calkoen vond enkel een randscherf met lange slanke hals en schouderknik (afb. 5). Prof. van Giffen en Glasbergen dateerden de scherven als “verwant aan het urnenvelden-aardewerk uit het Oosten van ons land; vermoedelijk late Brons-, vroege IJzertijd, globaal geschat tussen 800 en 500 vóór Chr.” Mogelijk leidde deze voorlopige determinatie ertoe dat dit Velsense aardewerk werd aangemerkt als urn. Modderman dateerde dit type aardewerk als vroege La Tène-tijd, vanaf 500-400 voor Chr. Deze randscherf van een slankhalzige pot (afb. 4) lijkt veel op de scherven van een

pot met lange slanke hals, dikke buik en kleine bodem die we in afbeelding 2 zien en die ons de oorspronkelijke pot tonen waarvan het evenbeeld recent in Duitsland werd opgegraven. Afscheid van het logo? In 2011 was het 60-jarig jubileum van de AWN een moment om terug te kijken, maar vooral om vooruit te blikken. Het hoofdbestuur koos voor een statutenwijziging en het wijzigen van de naam van de vereniging, waar de ledenvergadering mee instemde. Voortaan wordt gesproken over ‘AWN – Vereniging van vrijwilligers in de archeologie’, wat opnieuw een wijziging van de randtekst in ons logo nodig maakte. Tijdens de Algemene Ledenvergadering van april 2011 werd door één van de leden de opmerking gemaakt dat het logo dan ook maar vervangen moet worden. Het zou oubollig zijn en te veel lijken op schatgraven. Uit de zaal kwam weinig reactie en het hoofdbestuur beloofde zich er over te beraden. Is een 60-jarig jubileum een goede aanleiding om met het verleden te breken?

Afb. 4 Een gelijkende randscherf van de Spanjaardsberg 1955 als in afbeelding 2. Tekening: R.E. Lutter.

Afb. 5 Randscherf, doorsnede en reconstructietekening door Calkoen, 1953, zonder schaal of afmetingen.

Het logo van de AW(W)N. Verleden en toekomst

|

445


Natuurlijk zit niemand te wachten op een stoffig of ouderwets imago, evenmin op een schatgraafsuggestie. Het logo van onze oprichter en pleitbezorger van de amateurarcheologie opgeven gaat mij echter te ver. Een logo is een herkenningsteken waar met zorgvuldigheid mee moet worden omgegaan. Niet voor niets heeft het hoofdbestuur bij het kiezen van de huidige naam de letters ‘AWN’ behouden, terwijl afstand werd genomen van het ouderwetse ‘werkgemeenschap’. Dit is ons beeldmerk, waaronder we bekend zijn bij organisaties en mensen in het land. Alle reden om ons logo te handhaven en misschien zelfs te koesteren. Tijdens een discussie over het veranderen van het logo is volgens Van den Beemt ooit het argument geopperd “dat we toch nooit meer een dergelijke urn zouden opgraven”.5 Dit argument hebben we nu overtuigend kunnen weerleggen. De Duitse urn stamt uit dezelfde aardewerk­ Noten 1 Hilde Vermast is sinds 1996 AWN-lid en ze is actief bij de Archeologische Werkgroep Velsen. 2 Bij de nummers 4 t/m 6 staat er abusievelijk nog ‘voor’ in plaats van ‘van’. In 2012 is deze fout hersteld. 3 Hannover ligt via de Autobahn in zuid-oostelijke richting op 154 km afstand van Dötlingen. 4 Calkoen 1958, 4-5. 5 Mondelinge mededeling Fred G. van den Beemt, 7 november 2011. 6 De dateringen lijken niet allemaal juist te kunnen zijn: de urn uit Dötlingen (2011) werd ter plekke gedateerd als Late Bronstijd, eveneens werd in 1953 de Waterloo-scherf van 1927 in combinatie met andere scherven zonder stratigrafie gedateerd als Late Bronstijd. Voor de Spanjaardsberg 1954 houdt Calkoen in 1958 aan: 150-100 voor Chr. en geproduceerd in de omgeving van Hannover. Modderman dateert een gelijkende scherf van de Spanjaardsberg 1955 in 1960-1961 op 400 voor Chr. Literatuur Calkoen, H.J., 1953: Vondsten uit de Late Bronstijd-Vroege IJzertijd uit Driehuis-Velsen, in: Westerheem 5-6, 54-59 en plaat VII, 4. Calkoen, H.J., 1958: ’Wat de bodemvondsten ons vertellen van Midden-Kennemerland’, in: Westerheem-Monografieën nr. 1, ‘Wat de bodemvondsten van Midden-Kennemerland ons vertellen’, 1-7. Habets, J., 2011: Een schitterend ongeluk. “We are such life as dreams are made on; and our life is rounded with a sleep”. William Shakespeare. Ongepubliceerd artikel. Modderman, P.J.R., 1960-‘61: De Spanjaardsberg; voor- en vroeghistorische boerenbedrijven te Santpoort, in: BROB 10-11, 210-251. En tekening door R.E. Lutter, 230, afb. 15, nr. 14.

446

|

Het logo van de AW(W)N. Verleden en toekomst

traditie als de scherf die in 1927 in Calkoens tuin werd opgegraven en die model stond voor het logo.6 Conclusie Calkoen tekende in het vignet van de AWWN (vanaf 1954 gebruikt op Westerheem) een pot die we uiteindelijk toch hebben kunnen herleiden tot een vondst uit Driehuis-Waterloo, Velsen (1927). Hij gebruikte een eigen reconstructietekening uit zijn artikel uit 1953 over deze opgraving in eigen tuin. Gebleken is dat deze reconstructietekening deels een interpretatie was, omdat Calkoen enkel beschikte over een randscherf met schouderknik. Op detailniveau kijkend naar het logo blijkt dat de getekende pot werkelijk nét even anders is dan de pot met lange slanke hals, scherpe schouderknik en kleine bodem uit de opgraving Spanjaardsberg (1954) en de als urn gebruikte pot uit Dötlingen. Calkoen tekende een rondere, dikkere buik die toeliep naar een bodem die in doorsnede vrijwel even groot is als de halsopening. In het collectieve geheugen van de AWN lijkt het logo een urn uit Velsen te betreffen, mogelijk onder invloed van de datering onder verwijzing naar verwantschap met urnenveldenaardewerk (uit de tuin van Calkoen), maar van crematieresten is in Velsen geen sprake. Ook is gebleken dat de opgravingen Spanjaardsberg niet ten grondslag hebben gelegen aan de tekening van de pot in ons logo. Dit idee kan zijn ontstaan vanwege de grote gelijkenis en de korte tijdspanne tussen de publicaties in 1953 en 1958 en lijkt een eigen leven te zijn gaan leiden. Calkoen schreef in 1958 al dat het slankhalzige aardewerk van de Spanjaardsberg – en dat zal ook gelden voor dit type aardewerk uit zijn tuin – zijn oorsprong vond in de omgeving van Hannover. Met de recente vondst in Duitsland is bij het 60-jarig jubileum van de AWN in 2011 de cirkel weer rond! Bankenlaan 2 1944 NM Beverwijk h.vermast@live.nl


Literatuurrubrieken

Signalementen Gerrit Funke und Christian Leiber (Redaktion), Aus dem Pottland in die Welt. Eine historische Töpferregion zwischen Weser und Leine. Holzminden 2012. ISBN 978-3-940751-53-9. Geb., geïll., 250 pag., € 27,50. Vanouds zijn pottenbakkers daar gevestigd waar voldoende grondstof in de vorm van geschikte leem aanwezig en bereikbaar is. Wanneer ter plaatse bovendien brandstof voorhanden is of zonder veel kosten kan worden aangevoerd en wanneer tenslotte een goede infrastructuur garant staat voor massaal transport van het eindproduct, is voldaan aan de belangrijkste voorwaarden waaronder plaatsen of regio’s konden uitgroeien tot pottenbakkerscentra van bovenlokaal belang. Bij onze oosterburen is ‘Pottland’ tussen de rivieren de Weser en de Leine zo’n gebied; voor ons land geldt dat de laatste eeuwen voor bijvoorbeeld Friesland, Bergen op Zoom, Gouda en Oosterhout. In ons land is de voorhanden zijnde leem vrijwel steeds ijzerhoudend, hetgeen resulteert in het bekende roodbruine potgoed dat vanaf de 14e eeuw in geen enkel huishouden heeft ontbroken. Witbakkende klei komt in ons land voor op slechts een paar locaties dicht bij de oppervlakte en wordt vooral gebruikt voor het decoreren van het roodbruine aardewerk. Het Pottland daarentegen produceert vanaf de Late Middeleeuwen zowel rood- als witbakkend aardewerk waarbij men, dankzij de lage lonen, bovendien in staat is het product tegen een sterk concurrerende prijs te decoreren. In ons land is uit die regio vooral het witbakkende versierde gebruiksaardewerk bekend, dat tussen 1575 en 1625 een kleurrijke noot vormt tussen het traditionele roodbruine kookgerei en het blauwwitte faience schotelgoed. ‘Weserwaar’ kent in die periode een grote verspreiding en is bereikbaar voor rijk en arm. Maar

ook gedurende de daaraan voorafgaande en opvolgende eeuwen produceren de bedrijven in Pottland volop aardewerk, evenals het hardgebakken steengoed (Duingen), dat afhankelijk van de politieke situaties in afwisselende hoeveelheden ook ons land weet te bereiken. Vijf musea uit het Weser- en Leinebergland, hebben de handen ineen geslagen en zijn nu naar buiten getreden met tentoonstellingen, demonstraties en de uitgave van het nu verschenen rijk geïllustreerde boekwerk over de 850 jaar lange pottenbakkershistorie van het Pottland. Aus dem Pottland in die Welt bevat de volgende bijdragen: - Das Pottland: Mittelalterliche und neuzeitliche Töpferei von landesgeschichtlicher Bedeutung und Keramik europäischem Rang in Niedersachsen; - Die Töpferregion zwischen Weser und Leine im Spiegel historischer Quellen; - Die Verbreitung von mittelalterlicher Irdenware und Steinzeug unterschiedlicher Herstellungsorte auf Wüstungen in Südniedersachsen; - Den Töpfern auf der Spur – Archäologische Untersuchungen zur Töpfereigeschichte in Bad Münder; - Die Weserware der Renaissance; - Übersicht zu den Niederländischen Fundstätten von malhorndekorierter Weserware (ca. 1570 – 1630); - Die Weserware aus Völksen Schriftliche Überlieferung und archäologische Funde; - Weserware und Duinger Steinzeug in höxterschen Haushalten der Renaissance- und Barockzeit; - “Am Becher erkennt man den Zecher!” Ein Trinkgefäß aus Duinger Produktion; - Die Ofenkachelproduktion in Münder zwischen 1500 und 1800; - Der Ort Hohenbüchen und seine Töpfergilde;

Afb. 1 Pottland in die Welt. Cover van het besproken boek.

Literatuurrubrieken |

447


- Eine Töpferei im 19./20. Jahrhundert in Brünnighausen; - Zum Absatz und Handel mit Töpferwaren aus dem Pottland; - Zur Restaurierung von Keramik aus den Töpfereien des Pottlandes; - Objektbeschreibender Katalog 12. bis 20. Jahrhundert. ** *

Stefan Kraus, Die Entstehung und Entwicklung der staatlichen Bodendenkmalpflege in den preußischen Provinzen Rheinland und Westfalen (Schriften zur Bodendenkmalpflege in Nordrhein-Westfalen, Band 10). Aichwald 2012. ISBN 978-3-929290-34-9 en -37-0. Geïll., 485 pag., afhankelijk van de uitvoering € 49,-- of € 59,--. Met deze dissertatie geeft de auteur een gedetailleerd overzicht van alle aspecten van het vanuit de overheid geëntameerde archeologische onderzoek gedurende de periode 1819 tot 1945. Daarbij onderscheidt de auteur een viertal perioden: de tijd tot 1870/1871, de daarop volgende jaren tijd tot aan de Eerste Wereldoorlog, WO I en de Weimar republiek en tenslotte de nationaalsocialistische tijd van 1933 tot 1945 met een ‘vooruitblik’ tot in de 50-er jaren. Reeds in het begin van de 19e eeuw gaat de overheid zich interesseren voor de oudheidkunde in de voormalige provincies Rheinland en Westfalen in het vroegere Pruisen. Tot dan zijn het individuele geleerden, heemkundigen, verzamelaars en (andere) geïnteresseerde burgers, die al dan niet in verenigingsverband, naspeuringen doen naar de vroege geschiedenis van streek en woonplaats. Vooral na het congres van Wenen gaat ook de overheid een bijdrage leveren aan het onderzoek en het behoud van oudheidkundige

Afb. 2 Kookkan, ‘weserwaar’, ca. 1600, witbakkende klei, rolstempel- en ringeloordecoratie. Misbaksel uit Bad Münder. Uit: Pottland in die Welt.

448

| Literatuurrubrieken

zaken in dat gebied. Die ontwikkeling krijgt in 1870/1871 vorm en leidt dan tot de oprichting van de provinciale musea in Bonn en Trier. Tijdens de Tweede Wereldoorlog ligt de nadruk vanzelfsprekend op behoud van de museale collecties. ** *

Daniel Bérenger, Jean Bourgeois, Marc Talon u.a., Gräberlandschaften der Bronzezeit. (Internationales Kolloquium zur Bronzezeit, Herne, 15.–18. Oktober 2008) (Bodenaltertümer Westfalens, Band 51). Darmstad 2012. ISBN 9783-8053-4511-8. Geb., geïll., 700 pag., € 39,00. In de Bronstijd tussen 2000 en 800 v. Chr. begon men in Europa de doden te cremeren. Tegelijkertijd ontwikkelt zich er een handelsnetwerk door heel het huidige Europa. Tegenover die mobiliteit en communicatie ontstaat ook een regionale identiteit. Over dat spanningsveld hielden honderdvijftig wetenschapsmensen uit twaalf verschillende landen zich in 2008 bezig tijdens het internationale colloqium ‘Gräberlandschaften der Bronzezeit’/‘Paysages funéraires de l’âge du Bronze’ in het museum van het Landschaftsverband Westfalen-Lippe (LWL) in Herne. De weerslag van de bijeenkomst is in deze bundel terug te vinden met niet minder dan 37 verschillende bijdragen in het Duits, Engels of Frans. De nadruk ligt daarbij op continuïteit/discontinuïteit van de grafvelden in ruimte en tijd, de ruimtelijke structuur van de begraafplaatsen, de locaties van de begraafplaatsen binnen het landschap en het landschap zelf. Vanuit Nederland wordt een bijdrage geleverd door Quinten Bourgeois en David Fontijn (Diversity in uniformity, uniformity in diversity: barrow groups in the Netherlands) en door Harry Fokkens (Access to origins: on the meaning of continuity and discontinuity in the use of barrow ’cemeteries’). ** *

Zeitschrift für Schweizerische Archäologie und Kunstgeschichte (Schweizerisches National Museum), Band 69, 2012, Heft 2. ISSN 0044-3476. Tijdens baggerwerkaamheden in 1916 is in Zürich een meeroevernederzetting uit de


Late Bronstijd ontdekt. Veel is daarover al gepubliceerd. Tussen het daarbij verzamelde materiaal, daterend van omstreeks 850 v.Chr., bevindt zich een compleet bronzen paardenhoofdstel. Die vondst is aanleiding voor een onderzoek naar het gebruik van paarden in de vroege Europese geschiedenis. De nederzettingen op de oever van de Zwitserse meren blijken geen geïsoleerde woonplaatsen te zijn, maar hebben ooit deel uitgemaakt van een uitgebreid handelsnetwerk dat zich oostwaarts aan de Kaspische zee heeft uitgestrekt. ** *

AS. (Archäologie Schweiz), 35, 2012, 2 en 5. ISSN 0255-9005. Onder de titel ‘Archäologie in der Urschweiz’ belicht het tweede nummer van 2012 de recente onderzoeksresultaten uit de kantons Uri, Schwyz, Obwalden en Nidwalden in centraal Zwitserland. Onder de titel ‘Porzellangeschichte aus dem Bauschutt’ verhaalt het vijfde nummer een opgraving uit 2003 naar een Zwitserse porseleinfabriek uit de tweede helft van de 18e eeuw. In het vondstmateriaal zijn alle fases uit het productieproces aanwezig, vanaf de rauwe klei tot en met het (mislukte) eindproduct, inclusief allerlei halfproducten en hulpmiddelen. ** *

C.R. Hermans (met een inleiding van Richard Jansen en Gérard de Laat), Noord-Brabantse Oudheden (facsimileeditie van Noordbrabants Oudheden), Sidestone Press leiden 2012. ISBN 97890-8890-086-0, € 34,95 als e-book € 4,50). Dit boek is besproken in het augustusnummer van Westerheem. Abusievelijk is daarbij vermeld dat het boek 160 pagina’s telt. Terecht wijst de uitgever mij er op dat de uitgave 368 pagina’s telt. ** *

ErfgoedBrief Breda 19, zomer-herfst 2012. Per 1 maart 2012 heeft binnen de gemeentelijke organisatie van Breda een herschikking van taken plaatsgevonden. Dit heeft ook ingrijpende gevolgen voor het beleidsveld erfgoed,

dat vanaf dat moment is ingekrompen en is ondergebracht bij de afdeling Ruimte van de gemeente. Johan Hendrik, tot dan gemeentearcheoloog van Breda, heeft het veld moeten ruimen voor het hoofd van die afdeling Ruimte. Deze ambtenaar legt in de nieuwsbrief uit dat het samengaan van de afgeslankte erfgoed­ organisatie met de stedenbouwkundigen een goede keuze is geweest. De stad Breda speelde in de 80-jarige oorlog vanuit strategisch oogpunt een belangrijke rol, waarvan de sporen zowel boven het maaiveld als ondergrond op tal van plaatsen zijn terug te vinden. De nieuwsbrief besteedt aandacht aan de jongste opgravingen met sporen die aan die periode herinneren. ** *

Afb. 3 Bronzen paardenbit uit Zürich, circa 850 v.Chr. Uit: Zeitschrift für Schweizerische Archäologie und Kunstgeschichte.

Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie (gemeente Alkmaar), 2012, 35. Peter Bitter vat de resultaten samen van een archeologisch onderzoek in de binnenstad van Alkmaar. Daarbij is een brandlaag aangetroffen die vermoedelijk herinnert aan de verwoestende stadsbrand die in 1328 de stad in de as heeft gelegd. In de rubriek ‘bijzondere bodemvondsten’ staat dit keer een vernuftige aardewerken plantengieter uit de 16e of 17e eeuw centraal. ** *

Vormen uit Vuur (Nederlandse vereniging van vrienden van ceramiek en glas) nr. 218, 2012/3. ISSN 0927-748X. Gedurende de periode 1743-1756 wordt het stadsvuil uit Vlaardingen naar een grote gemeenschappelijke askuil afgevoerd. In 2001 is die kuil onderzocht. Tussen het onderzochte materiaal bevindt zich dan het fragment van een porseleinen dekseltje waarvan een iden-

Literatuurrubrieken |

449


VIND (PolderVondsten B.V.). In een tweetal korte bijdragen beschrijft Sebastiaan Ostkamp een ceramische veldf les met marmerdecoratie van omstreeks 1600 die mogelijk ooit uit een Amsterdamse stadsgracht werd opgebaggerd en een bijzonder fraai gesneden 16e- eeuws houten messchede. ** * Afb. 4 Bronzen everzwijnbeeldje uit 4e-eeuwse context in Didam (Liemers). Uit: Everzwijnbeeldjes. tiek exemplaar, maar dan compleet, deel uitmaakt van de collectie van het Groninger Museum. Daar bevindt zich ook het potje waarop het deksel past. Dat potje, een beker, is van een randschrift voorzien met de tekst “L’empire de la vertu est etably jusq’au bout de l’Univers” (het rijk van de deugd is gevestigd tot aan het einde van het universum). Een vergelijkbaar exemplaar is afgebeeld in het boek ‘Histoire Artistique, Industriëlle et Commerciale de la Porcelaine’ dat nu precies 150 jaar geleden in Parijs is verschenen. In dat boek brengen Albert Jaquemart en Edmont Le Blant het porselein onder in een aantal ‘families’; een onderscheid dat in de kunst- en antiekhandel nog steeds gangbaar is. In Vormen uit Vuur gaat Suzanne Klüver op zoek naar nog meer voorbeelden en naar achtergrond en betekenis van het randschrift op het dekseltje. Zij komt daarbij tot een andere conclusie dan de destijds meer nationalistisch georiënteerde visie van Jaquemart en Le Blant. ** *

Detector Magazine (Verenigingsblad van ‘De detector amateur’), nr. 124, september 2012. ISSN 1386-5935. In deze editie een artikeltje over de vormgeving en het gebruik van de meest voorkomende kleding- en mantelhaken uit de 14e tot en met de 17e eeuw en een oproep door Jobbe Wijnen (Archeologisch specialist WO II bij RAAP) aan serieuze detectoramateurs om aansluiting te zoeken bij de georganiseerde archeologie en samen te werken in AWN-verband. ** *

450

| Literatuurrubrieken

Archeobrief, 16e jrg., nr. 3, september 2012. ISSN 1386-2065. Onder de titel ‘Duurzaam behoud door educatie’ beschrijven Peter Schut en Elly van der Velde hoe in de gemeente Barneveld door middel van een lespakket ook een basisschool wordt ingezet ter vergroting van het draagvlak voor behoud van een Merovingisch grafveld. Midden in Oldenzaal staat een indrukwekkende basiliek die grotendeels in de 12e eeuw is gebouwd. Plannen tot herinrichting van het omliggende plein, inclusief het vervangen van ondergrondse leidingen en rioleringen, betekenen een forse aantasting van het bodemarchief ter plaatse en dan vooral van de begravingen die er gedurende een aaneengesloten periode van ruim 1100 jaar hebben plaatsgevonden. Hoewel het archeologische onderzoek er nog in volle gang is, kan Hans Oude Rengerink nu al laten zien wat er tot nu toe is gebeurd. Andere onderwerpen zijn: het gemeentelijke beleid met betrekking tot stadsomwallingen en andere middeleeuwse verdedigingswerken, het belang van experimentele archeologie en het grootschalige onderzoek naar de middeleeuwse stadsverdediging in de spoorzone van Delft. ** *

J. de Vries, Everzwijnbeeldjes; Archeologische vondsten verwijzen naar een Keltische traditie. Continuïteit van cultuur. Stichting Eicha 2012. ISBN 97890-71567-00-1. Geïll., 48 pag., € 7,50. Van tal van locaties in het oosten, midden en westen van Europa zijn beeldjes of afbeeldingen van zwijnen bekend, die als regel in verband worden gebracht met een Keltische traditie. Ook uit ons land zijn dergelijke beeldjes bekend. De Vries, pleitbezorger voor hernieuwd onderzoek naar Keltische relicten uit de Nederlandse bodem, heeft een onderzoek


ingesteld naar het voorkomen van dergelijke everzwijnbeeldjes in Nederland en België en heeft daarbij niet minder dan zeventien exemplaren kunnen fotograferen en beschrijven. De Nederlandse vondsten zijn afkomstig uit de collectie van het voormalige rijksmuseum G.M. Kam te Nijmegen en uit de bodem van Kerk Avezaath, Breugel, Someren, Maastricht, Didam en Nijmegen. Aan de hand van dit beperkte aantal voorbeelden beschrijft De Vries de rol van het everzwijnmotief in de Keltische belevingswereld. ** *

Bert van der Valk en Jos Eijsackers (met bijdragen van Evert en Thea van de Graaff), De grote betekenis van Chris Gutjahr voor de geologie en archeologie van Rijswijk ZH. Vereniging Archeologische Werkgroep Rijswijk, mei 2012. ISBN 97890-819272-0-8. Geïll., 38 pag., € 7,50. Gutjahr, aan wie dit boekje is opgedragen, heeft een bijzonder belangrijke bijdrage geleverd aan het onderzoek naar het ontstaan en de opbouw van de ondergrond van Rijswijk en naar de vorming van de kustlijn. Op een rij gezet nemen de door hem uitgebrachte rapportages een plankruimte van niet minder dan 1,5 meter in. In dit boekje brengen de samenstellers helder en geïllustreerd de ontstaansgeschiedenis van de bovenste 15 meter van de bodem van Nederland in beeld met daarbij vooral aandacht voor de geologische ontwikkeling van het kustgebied met Rijswijk in het bijzonder. Daarna beschrijven zij hoe de mens het land langzamerhand in gebruik heeft genomen, gevolgd door een toelichting op het belang van de geologische opbouw van Rijswijk voor de archeologie. ** *

Archeologie magazine nr 5, 2012. ISSN 1566-7553. Drie decennia archeologisch onderzoek in Den Haag vormen één van de ingrediënten in deze uitgave, inclusief een interview met de Haagse gemeentearcheologen, tips voor een bezoek aan onze residentie en een korte beschrijving van een 25-tal onderzochte locaties. ** *

Ex situ (tijdschrift voor Vlaamse archeologie), nr. 1, april 2012, ISSN 2034-9351. Ex situ is een nieuw tijdschrift dat in een oplage van duizend stuks halfjaarlijks met een waaier van korte en lange reportages, opiniestukken en fotoverslagen naar buiten wil treden en daarmee archeologie in Vlaanderen wil presenteren. De focus ligt op archeologisch onderzoek in Vlaanderen, maar ook aan Vlaamse vorsers in het buitenland besteedt Ex situ aandacht. De redactie bestaat uit een groep archeologen die samen wil zorgen voor meer doorstroming van informatie uit archeologisch onderzoek naar het publiek toe. Archeologen van op het terrein of onderzoekers vanachter de computer zorgen samen met de redactie voor een gevarieerde inhoud. Het Forum Vlaamse Archeologie vzw (FVA) is de verantwoordelijke uitgever. Ex situ zal twee maal per jaar verschijnen in een oplage van duizend stuks. Een greep uit de inhoud van het eerste nummer: een ijzertijdgrafveld in Geel, restanten van een poortgebouw in Gent, prehistorische bewoning in Bazel aan de Schelde, sporen van bewoning en begraving uit IJzertijd, Romeinse en Merovingische tijd in Maasmechelen, experimentele archeologie als sociaal project, een zoektocht naar verdronken dorpen in Zeeland en het onderzoek van de beerput van een 15e-eeuwse kruisboogmaker uit Aalst. ** *

Tegel (Stichting Vrienden van het Nederlands Tegelmuseum), nr. 40, 2012. ISSN 0920-4539. Frans Caignie publiceert het resultaat van zijn zoektocht naar het 16e-eeuwse Antwerpse tegeltableau waarvan tegels met parelranddecor ooit deel hebben uitgemaakt. Een ander interessant artikel biedt Hans Theunisse over de tulp op Nederlandse en Turkse tegels als symbool voor een eeuwenoude relatie tussen de beide landen. In dit kader is het vermeldenswaard dat de onlangs opgeleverde Turkse moskee in Bergen op Zoom gedecoreerd is met tegels met daarop het Turkse tulpmoltief, om daarmee eveneens de relatie tussen de beide tulpennaties de benadrukken. De tegels in de Turkse moskee zijn daar overigens door Marokkaanse tegelzetters aangebracht. Gerrit Groeneweg

Literatuurrubrieken |

451


De Vereniging Stuur uw berichten voor het Verenigingsnieuws en de Agenda naar Marijn Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws)

Verenigingsnieuws Mededelingen vanuit de redactie

Afb. 1 Tim de Ridder kijkt vergenoegd naar zijn afscheidscadeautje. Foto: Marijn Lockefeer.

Op 18 september heeft de redactie van Westerheem haar jaarlijkse vergadering met het Dagelijks Bestuur van de AWN gehouden. Enkele punten van overleg willen wij de lezers van Westerheem niet onthouden. Na het afscheid van redactielid Tim de Ridder (afb. 1), die 10 jaren lang een zeer waardevol redactielid is geweest, kwam de financiële situatie van de AWN en Westerheem aan bod. Omdat de subsidie van de overheid in 2013 Afb. 2 AWN afdeling 1 organiseert ook rondleidingen voor basisscholen. Hier wordt door Fred van den Beemt uitleg gegeven bij hunebed D49 ‘de Papeloze kerk’ bij Sleen. Foto: K&C, Sijze Veldema. Afb. 3 Bij een basiscursus archeologie mogen hunebedden zeker niet ontbreken. Foto: Fred van den Beemt.

452

| De Vereniging

ophoudt, moet er misschien gedacht worden aan meer archeologisch gerelateerde advertenties in Westerheem. In dat geval is het bestuur verantwoordelijk voor de werving en de redactie voor de plaatsing. Het gesprek met de NJBG blijft gaande, maar er zijn nog geen definitieve afspraken gemaakt. Er wordt afgesproken dat alle Westerheems van 2005-2011 op een CD-rom zullen worden gezet. Het is logisch om af te sluiten met ons jubileumjaar. De tijd van CD-roms is geweest, dus de volgende jaren zullen op een andere manier worden vereeuwigd. De contacten met Saxion en de archeologische opleidingen aan de universiteiten worden aangehaald. Bij de meeste studenten zijn de AWN en Westerheem nog onbekend! Eindredacteur Diteke Ekema stopt met haar zeer gewaardeerde werkzaamheden. Naar een vervanger wordt gezocht. Marijn Lockefeer

Basiscursus Archeologie in Noord-Nederland groot succes


Met ruim zeventig deelnemers werden de verwachtingen van de organisatoren (afdeling Noord) overtroffen (afb. 2 en 3). De cursus werd afwisselend gegeven in het Hunebed-

centrum in Borger en de bibliotheek Nieuwe Kolk in Assen en werd afgesloten met een busexcursie.

Collectie van het PUG (Provinciaal Utrecht Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen)

Nog enkele weken (tot 31 december 2012) is in het Centraal Museum in Utrecht deze collectie te bezoeken. Met ruim 10.000 stukken is de collectie één van de meest omvangrijke verzamelingen en omvat objecten uit de Prehistorie, Romeinse Tijd en Vroege en Late

Middeleeuwen. De meeste stukken zijn afkomstig uit de Romeinse tijd, opgegraven bij het Domplein in Utrecht, bij fort Vechten en in De Meern. In 1995 is de collectie overgedragen aan de gemeente Utrecht.

Twitter en Facebook met de AWN

De AWN heeft ook een Twitter-account (twitter.com/awn_archeologie) en een pagina op Facebook (www.facebook.com/Archeologievrijwilliger). Hierop vindt u de laatste nieuwtjes op het gebied van activiteiten binnen en buiten de AWN. Wij kunnen nog wel wat extra

‘vrienden’ gebruiken, dus meld u aan! Heeft u zelf een nieuwtje of mededeling voor deze media? Mail dit dan, eventueel met foto, naar het bestuurslid PR & Communicatie: Suzanne Klüver, e-mail suzannekluver@hotmail.com.

Schervendag 2013 van de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water

Op zaterdag 26 januari 2013 vindt deze jaarlijkse Schervendag plaats in het gebouw van De Stichting Bouwloods Utrecht, Pratumplaats 2, 3454 NA De Meern. Het voorlopige programma voor deze dag ziet er als volgt uit: 9.30 – 10.00 uur Ontvangst met koffie 10.00 – 10.15 uur Opening door Jan Venema voorzitter LWAOW en mededelingen van de secretaris 10.15 – 10.45 uur ‘Leidse Rijn en Utrechtse schepen’, door drs. Herre Wynia (Gemeente Utrecht) 10.45 – 11.30 uur ‘Dwars door de dijk’, door drs. Michiel Bartels (Gemeente Hoorn) 11.30 – 12.15 uur ‘Dijken in het lage land, duizenden kilometers erfgoed’ door drs. Michel Lacaris, senioronderzoeker landschapsgeschiedenis (Rijksdienst voor het

Cultureel Erfgoed) 12.15 - 13.00 uur Lunch 13.00 – 15.30 uur Nieuws uit de regio’s, met uitleg en films van de verrichte werkzaamheden van het afgelopen jaar 14.30 – 14.45 uur Koffiepauze 15.30 – 16.30 uur Afsluitende borrel De deelnemersbijdrage aan deze Schervendag bedraagt € 20,00 per persoon. Dit bedrag bij opgave van deelname over te maken op rekeningnummer 56.84.22.732 t.n.v. penningmeester LWAOW, 8457 EK Gersloot. In verband met de bestellingen voor de lunch verzoek ik u bij deelname aan deze Schervendag dit voor 20 januari 2013 via e-mail door te geven aan Albert Zandstra, secretariaat@lwaow.nl. Namens het bestuur van de LWAOW, Albert Zandstra

De Vereniging |

453


AWN en de Maand van de Geschiedenis

In oktober werd voor de negende keer de Maand van de Geschiedenis georganiseerd (afb. 4, 5 en 6). Overal in Nederland organiseerden cultuurhistorische instellingen en verenigingen een breed scala aan activiteiten rond het centrale thema Arm & Rijk. Ook de AWN droeg bij met activiteiten. Via een brief zijn alle AWN-afdelingen uitgenodigd om deel te nemen aan deze maand, omdat juist dit evenement veel mogelijkheden biedt voor een publieksevenement of activiteit binnen het archeologische bestel. Binnen het thema Arm & Rijk kan juist de archeologie ‘arm’ laten zien, omdat daarover in musea veel minder bewaard is. Gelukkig werd er gehoor gegeven aan de oproep om ook archeologische activiteiten aan te bieden tijdens de Maand van de Geschiedenis. Zo werden er in Eindhoven (afdeling 23) twee avonden over arm en rijk georganiseerd, compleet met lezingen en rondleiding. In Arnhem (afdeling 17) werd de AWN-werkavond open gesteld voor publiek en in Vlaardingen (afdeling 8) konden de schatten uit het depot door de bezoekers bewonderd worden. Zo waren er meer activiteiten in Nijmegen, Amersfoort, Leiden, Lelystad, en noem maar op! De maand gemist? Geen zorgen, want volgend jaar wordt er weer de kans geboden om mee te doen met een nieuw thema. En voor een mooie publieksactiviteit hoeft u natuurlijk niet te wachten tot oktober 2013! Meer weten of inspiratie opdoen? Kijk op www.maandvandegeschiedenis.nl.

Afb. 4 Drie generaties bekijken archeologische vondsten. Foto: Hilde van Wensveen.

Afb. 5 Impressie open dag in het depot in het kader van de Maand van de Geschiedenis, Vlaardingen. Foto: Peter Versluis.

Afb. 6 Nog een impressie. Foto: Peter Versluis.

Agenda Berichten voor Westerheem 1 – 2013 (het februarinummer) dienen voor 15 december 2012 bij ons binnen te zijn en de activiteit dient na het verschijnen (dus na 20 februari 2013) plaats te vinden 9 januari 2013 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door drs. Willem Jezeer: ‘Jagen, begraven, bewonen. De plantage te Meteren(Geldermalsen) – vindplaats 1 van Neolithicum tot Nieuwe Tijd’. Het onderwerp van deze lezing betreft een grote en uitermate boeiende opgraving in de gemeente Geldermalsen die in 2010 is uitgevoerd en waarvan het rapport op het punt staat te verschijnen. De spreker zal na een inleiding

454

| De Vereniging

over de opgraving en de archeologische methoden en technieken ook ingaan op de landschapsontwikkeling ter plaatse. Daarna zal een overzicht worden gegeven van de verschillende bewoningsperioden variërend van het Neolithicum, de Bronstijd en IJzertijd tot en met de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Na de pauze zal de spectaculaire vondst van ‘Meta’ worden behandeld. Deze dame uit de Vroege/Midden-IJzertijd werd als enige begraven tussen de verder gecremeerde indi-


viduen. De opvallend rijke vondsten die bij haar zijn aangetroffen, duiden mogelijk op een opmerkelijke dame met een uitzonderlijke status. Willem Jezeer (34) studeerde middeleeuwse archeologie van Noordwest-Europa aan de Universiteit van Amsterdam. Sindsdien werkt hij als veldarcheoloog en projectleider bij ADC ArcheoProjecten te Amersfoort en hij voerde opgravingen uit in heel Nederland. Zijn ruime ervaring heeft hij opgedaan in het West-Nederlandse kustgebied, op de zuidelijke en oostelijke zandgronden en in het rivierengebied, onder meer in Oegstgeest, Wehl en Geldermalsen. Plaats: Cultureel Centrum ’De Coehoorn’, Coehoornstraat 17 te Arnhem. ’De Coehoorn’ ligt ‘tegenover’ het NS station Arnhem Centraal, (achter het Hotel Haarhuis), op een loopafstand van ongeveer 5 minuten. In de nabijgelegen parkeergarage ‘Centraal’ is voldoende parkeerruimte. Aanvang bijeenkomst: 19.45 uur Aanvang lezing om ca. 20.00 uur. Entree: € 2,00; voor leden en donateurs € 1,50. 13 februari 2013 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door drs. Eric Norde: ‘Germanen onder de Apeldoornse enk’. In 2011 en 2012 is in Apeldoorn West, tussen de Herderweg en de Ooiweg, een klein gedeelte van een nederzetting uit de IJzertijd en de Romeinse tijd opgegraven. De opgraving biedt ons een kleine inkijk in een bloeiende nederzetting die zich waarschijnlijk onder de gehe-

le Apeldoornse enk uitstrekt. Naast delen van woonstalhuizen uit zowel de Late IJzertijd als de Midden Romeinse tijd zijn verschillende spiekers, hutkommen (kleine bijgebouwen met een verdiepte vloer), een waterput en verschillende ijzerovens blootgelegd. Vooral de ijzerovens waren zeer goed geconserveerd en geven ons informatie over het gehele proces van ijzerproductie en verdere bewerking. Eén ijzeroven was zelfs zo goed geconserveerd dat deze is gelicht en binnenkort zal worden tentoongesteld. De vondst van ruim honderd fragmenten gedraaid aardewerk wijst op contacten van de toenmalige bewoners met het Romeinse rijk, aan de andere zijde van de limes. Ondanks het feit dat er slechts een klein gedeelte van de nederzetting is opgegraven, geven de resultaten ons veel informatie over de bewoning van Apeldoorn in de IJzertijd en Romeinse tijd, periodes waarvan tot voor kort nog werd gedacht dat Apeldoorn niet bewoond was! In de lezing zal verder worden ingegaan op de resultaten van het onderzoek. Eric Norde heeft archeologie gestudeerd in Leiden en is in 2004 afgestudeerd op een onderzoek naar de opkomst van schepen van het type ‘Zwammerdam’. Sinds 3 jaar is hij als projectleider werkzaam bij RAAP, vestiging Oost Nederland in Zutphen. Vanuit Zutphen verricht hij opgravingen in het rivierengebied en het oostelijke zandgebied, waarbij de nadruk ligt op onderzoek naar nederzettingen uit de metaaltijden en de Romeinse tijd. Voor plaats, aanvangstijden en entree, zie lezing hierboven.

Werk in Uitvoering Deze WIU maakt gebruik van periodieken van de afdelingen 3 - 5 - 7 - 10 - 11 - 12 - 13 - 18 - 23 en De Motte. Grondspoor nr. 185, sept. 2012 (Afd. 3 - Zaanstreek/Waterland) Na de lezingen lees ik in de rubriek Varia dat het in de vorige WIU getoonde schilderij van Saenredam bij Christie’s ruim 4,6 miljoen euro opbracht en, zoals meestal, naar het buitenland gaat. Na de vondst van pottenbakkersafval in Koog a/d Zaan is duidelijk dat hier inderdaad een pottenbakker actief was. Ali Tromp ontdekte tussen de herderstegels een tegel die een mythologische voorstelling

toont en wel het dramatische liefdesverhaal van Silvio en Dorinda (afb. 7). Bekend is dat dezelfde spons ook werd gebruikt voor de mythe van Procris en Kephalos. Beide dames werden per ongeluk door hun partner gedood: Dorinda door een pijl, Procris door een speer. Elders in G. maakt Ali aan de hand van poststukken uit 1946-1952 duidelijk hoe er in de Zaanstreek toen werd gehandeld in tegels en tableaus, veelal afkomstig van ‘smuigers’ uit te slopen of te renoveren huizen. Overigens wordt ook nu nog in tegels gehandeld en soms

De Vereniging |

455


Afb. 7 Silvio en Dorinda op een tegel. Foto: Menno de Boer (uit Grondspoor).

zelfs een complete smuiger gestolen... Weer veel berichten van Gerard Graas in G. Zo leverde intensief speuren door AWN’ers tijdens de aanleg van het nieuwe marktplein van Wormerveer onder meer een compleet te restaureren komfoor op, gemaakt in Bergen op Zoom. Inspectie van een terrein van gesloopte woningen in Krommenie leverde eerst 17e/18e-eeuws, maar later ook laat-middeleeuws materiaal op. Eveneens in Krommenie blijkt een al lange tijd in de tuin van Gerard aanwezige pot een Friese koekepot te zijn, een grote beslagpot met een tot een vierkant uitgebogen mond, ook al afkomstig uit Bergen op Zoom. Een uitgebaggerde sloot in Westzaan leverde een mooi fragment van een 17e-eeuws bord op, voorzien van een ‘sexy’ plaatje. Later kwam hier ook laat-middeleeuws materiaal te voorschijn. Hoewel buiten het werkgebied van de afdeling keek Gerard toch even mee bij een opgraving in Castricum (De Bogaerd), waar veel werd gevonden uit de IJzertijd (onder meer een uit grote kookpotten opgebouwde waterput) en de 1e/2e eeuw. Redacteur Kees van Roon herinnert aan een onderzoek (begeleid door de ROB) naar het Hain in 1964-1965, toen sporen van een omheining met daarbinnen sporen van (waarschijnlijk) een toren met wat gebouwtjes werden gevonden. Er verschenen wel enkele deelpublicaties, maar nooit een volledig verslag. Men probeert nu aan de hand van de oude gegevens alsnog tot een goed verslag te komen, maar dat blijkt niet eenvoudig. Helaas krijgt de stadsarcheoloog geen gelegenheid op deze plaats onderzoek te doen nu een sportkantine is gesloopt. Dit onderzoek kan pas plaatsvinden wanneer de sportvelden verdwijnen en hier nieuwbouw komt. Van Roon betwijfelt of onderzoek dan nog evenveel zin heeft. In Zaanstad is een fietstocht uitgezet langs

456

| De Vereniging

tien belangrijke archeologische locaties in Zaanstad: Assendelft, Krommenie en Zaandam. De informatie is bereikbaar via Internet (www.zaansebodemschatten.nl) en QR-codes bij de locaties. Studenten van de Hogeschool van Amsterdam maakten de website en AWN’ers zorgden voor de informatie. De AW Purmerend vond gelukkig een nieuw onderkomen. Bij een project aan de Achterdijk kon goed worden samengewerkt met Hollandia en er kwamen aardige vondsten te voorschijn uit het begin van de 17e eeuw. Overigens krijgen de Purmerenders vaak weinig of geen medewerking van bouwondernemingen, waardoor veel historisch materiaal ongezien verloren gaat. De septembertentoonstelling over de geschiedenis en archeologie van Jisp in de kerk aldaar werd geopend door de burgemeester en oogstte veel waardering. Vooral tijdens Open Monumentendag waren er veel bezoekers die daar ook eigen vondsten konden laten zien aan kundige AWN’ers en gemeentearcheoloog Piet Kleij. Over de opgraving in 2007 in Jisp en de AWN is een dvd Graven in het verleden gemaakt die bij de afdeling verkrijgbaar is. Het Profiel, sept. 2012 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.) Omdat archeologie en geologie nauw aan elkaar zijn verbonden, gaat redacteur Ruud Wiggers in op de geologie van Amsterdam. De ontstaansgeschiedenis van dit gebied is ingewikkeld: grote invloed van zee- en Amstelwater en heel veel veen. Wiggers baseert zich vooral op een uitgave van Wim de Gans: De bodem onder Amsterdam. Een geologische stadswandeling, te verkrijgen via www. geosites.nl. Na informatie over de in december geopende tentoonstelling Troje, Stad, Homerus en Turkije in het Allard Pierson Museum volgen enkele berichten: over het boek Amsterdam Ceramics (Wiggers is niet gelukkig met de recensie in Westerheem) en de High Tech Romeinen-tentoonstelling in Den Haag (Museon), waarvan het begeleidende boek – wat mij betreft – een aanradertje is. Nieuwsbrief AWLV (Afd. 7 - Den Haag e.o.) Weer een goed gevulde N. van deze werkgroep, waaruit ik enkele zaken selecteerde. Tijdens de ledenvergadering bleek het ledenaantal stabiel en de financiën bleken op orde. Zoals gewoonlijk was de AWLV op de Open Monumentendag aanwezig bij de Oude Kerk van Voorburg. Ook voerden enkele AWN’ers in Voorburg archeologische begeleidingen uit tijdens rioleringswerkzaamheden en sloop, waarbij op het terrein van een gesloopte boerderij (Oosteinde) een ijsselsteen met een


19e-eeuws graffito werd gevonden. Jammer dat hier door bodemsanering een deel van de grond niet kon worden onderzocht. Bijzonder was de onthulling van stadsbakens in Park Arentsburgh, waar onder andere op het hoofdbaken een getekende reconstructie van Forum Hadrianum is te zien (afb. 8). Ook de opening van het Damplein stond in het teken van de Romeinen, waarbij enkele Romeinen de bezoekers voorlichtten over het vernieuwde plein. De Romeinen bleven in het nieuws, want in augustus kon de wethouder zelfs een gerenoveerde speelplek openen, waar nu een Romeinse omheining de speeltoestellen beschermt. De bibliotheek werd onder meer uitgebreid met door oud-voorzitter Marcillaud geschonken boeken, veelal informerend over de Romeinse tijd. Diverse malen zag u in WIU al bijzondere vondsten van boerderij Noorthey en in deze N. staan er weer twee: een soort penning en een geval van valsemunterij. Ik houd het bij de ‘opgepiepte’ valse munt, een koperen duit, zogenaamd Utrechts, maar in werkelijkheid waarschijnlijk afkomstig uit Rekem (Belgisch Limburg), waar de heer van Reckheim in de 17e eeuw duiten uit verschillende steden en gewesten van de Republiek liet namaken. Hoewel de vervalsing niet al te goed geleek, kwamen de munten ruim in circulatie, voor-

al in Utrecht en Friesland. Omdat Reckheim buiten de Republiek lag, kon er weinig tegen worden gedaan. Pas in het begin van de 18e eeuw voerden Holland en later ook andere gewesten een nieuwe en wat betreft grootte en gewicht afwijkende duit in. Dat de Noortheyse duit een vervalsing is, staat wel vast, maar de munt zou ook elders kunnen zijn gemaakt. Ook de valse duiten uit Reckheim werden op hun beurt weer vervalst! Zuidwesterheem nr. 73, sept. 2012 (Afd. 10 Zeeland) Een aantal leden van de afdeling bezocht de Bataviawerf in Lelystad, waarbij het moderne depot goed in de smaak viel. Ook de excursie naar Raeren en Langerwehe was erg geslaagd. Over het algemeen zoeken Nederlanders geen spijkers op laag water (ja toch?). Desondanks hielden leden van Afd. Zeeland zich hier op de slikken van Oud-Rilland mee bezig, maar gelukkig in letterlijke zin (afb. 9). Hier waren resten van funderingen van huizen van het verdronken Rilland zichtbaar, waaronder rijen nagels. Deze bevonden zich misschien in secundair gebruikt hout, dat deel uitmaakte van de fundering. In de Middeleeuwen maakte men normaal gesproken meer gebruik van pengat-verbindingen. De AWN was aanwezig op vier dinsdagen van Afb. 8 Het hoofdbaken met reconstructietekening van Forum Hadriani. Foto: Ot Douwes (uit Nieuwsbrief AWLV).

De Vereniging |

457


Afb. 9 Spijkers op laag water zoeken in OudRilland. Foto: Marcel de Koning (uit Zuidwesterheem).

458

| De Vereniging

Spelen en spijzen, een middeleeuws gebeuren in Oostkapelle. De AWN’ers lieten daar zien hoe zout werd gewonnen uit zout veen en trokken veel belangstelling. In Adriaan Hollestelle: zwaarmoedig aan de dijken schrijft Jan Kuipers over deze man die veel publiceerde over waterstaatszaken. Zo reconstrueerde hij het Noord-Beveland van vóór 1530 aan de hand van oude kaarten en de bodemkaart. Het verlies van twee zoons ‘bezwaarde’ Hollestelle’s leven (1832-1922), maar hij bleef bleef schrijven tot op hoge leeftijd. Arco Willeboordse verdiepte zich in Waterdunen, een verdronken stadje aan de kust van West-Zeeuws-Vlaanderen. Van de plaats is verder weinig meer bekend dan dat die bestond in de 13/14e eeuw, ook niet waar hij lag. Vermoed wordt dat hij op een eilandje lag op een plaats die nu kilometers ver in zee ligt, ongeveer ter hoogte van Groede. Schriftelijke bron-

nen maken aannemelijk dat het oorspronkelijke Waterdunen rond het midden van de 14e eeuw is verlaten voor een nieuw Waterdunen, dat een eeuw later ook werd verzwolgen. In Spoorloos verdwenen gaat Saeftinghe-gids Mark Zwartelé in op het verdwenen kasteel van Saeftinghe dat tot nu toe nog niet kon worden gelocaliseerd. Freddy van Puymbrouck zet een door de Werkgroep Archeologie Hulst gevonden tinnen brandewijnkom uit het stort van de Bierkaai in het zonnetje. Zo’n kom werd gebruikt bij meer of minder belangrijke vieringen. Freddy vermoedt dat de kom uit de middenklasse komt, want rijke families hadden zilveren kommen. De kom dateert vermoedelijk uit de eerste helft van de 17e eeuw. Grondig Bekeken nr. 3, sept. 2012 (Afd. 11 - Leken Merwestreek) GB. start met de samenwerkingsovereen-


komst van de AWN met de koepelorganisaties van het archeologische bedrijfsleven. Dit moet leiden tot datgene waarom veel mensen AWN’er werden: opgraven en vrij direct daarmee verbonden zaken. Tijdens sloop- en graafwerk bij de restauratie van de kerk in Goudriaan waren regelmatig enkele AWN’ers aanwezig om archeologisch interessante zaken waar te nemen en vast te leggen. Rokus van der Giessen doet hiervan verslag. In het koor trof men een lege grafkelder, waarin tijdens de werkzaamheden gevonden skeletten zijn herbegraven. De kerkgeschiedenis van Goudriaan begint in 1260 en er is inderdaad een scherf gevonden uit de 13e eeuw toen de kerkheuvel werd aangelegd. Er zijn munten gevonden vanaf 1606 tot 1828. Oude funderingen maken duidelijk dat sprake was van ernstige verzakkingen zodat uiteindelijk een nieuwe fundering noodzakelijk bleek.

Teus Koorevaar schrijft dat tijdens het vernieuwen van de riolering in Bleskensgraaf (Kerkstraat) zandafzettingen van de Schoonrewoerdse stroomrug werden aangesneden die in de top brokjes houtskool bevatte. Dit kan wijzen op laat-neolithische activiteiten, maar de 14C-datering is nog niet beschikbaar. Ook sneed de rioleringssleuf de kerkhofmuur en het kerkhof aan die hoorden bij de kerk van vóór het bombardement in 1940. Er zijn 65 begravingen blootgelegd waarvan de helft kinderen. Op het diepste niveau was sprake van graven die waarschijnlijk laat-middeleeuws zijn, wellicht vanaf de 13e eeuw. Teus vervolgt met een verslag van op initiatief van de afdeling begeleid graafwerk na de sloop van een boerderij in Giessenburg (Doetseweg). Hoewel de archeologische verwachting was dat het hier om een woonheuvel ging, leverde verkennend booronderzoek van Synthegra op punten buiten de omtrek van de boerderij niets op. In goed overleg met de uitvoerder was het mogelijk toch waarnemingen te doen die aantonen dat het hier wel degelijk om een laat-middeleeuwse woonheuvel gaat. Het schervenmateriaal dateert vanaf de tweede helft van de 12e tot de 19e eeuw met de nadruk op 12B tot 15. Om verdere missers te voorkomen zou toekomstig booronderzoek liefst ook inpandig moeten plaatsvinden. Bep Opmeer, nog maar pas lid van de AWN, bezocht desondanks namens haar afdeling de Reuvensdagen en ervoer ze als heel leerzaam. Elders in GB. tonen twee door haar gerestaureerde keramische voorwerpen haar talent aan. Leden van de afdeling namen deel aan een veldovenproject van Afd. Helinium, waar ditmaal bijna alle potten de brand overleefden. Door de eigenaars van huis Crabbesteijn (Dordrecht-Zuidendijk) verzamelde scherven en metaal worden door de AWN onderzocht en beschreven. Vervolgens is vergelijking mogelijk met vondsten van vergelijkbare locaties. Zoals vaak vind ik ook in deze GB. weer een niet goed te duiden archeologisch voorwerp, door Dave van de Merwe met de detector gevonden in Schoonhoven. Het is van zilver, weegt 7,2 gram en de afmetingen zijn (lxbxh): 26x18x10 mm. Het lijkt een mondstuk, maar waarvan (afb. 10)? De uitgebreide rubriek Uit de periodieken en mededelingen over vondstverwerking en tentoonstellingen besluiten GB. Nieuwsbrief, augustus 2012 (Afd. 12 - Utrecht e.o.) De N. begint in Zeist waar ADC ArcheoProjecten archeologisch onderzoek uitvoerde voorafgaand aan de bouw van een nieuw

De Vereniging |

459


Afb. 10 Wat is dit en waar werd het voor gebruikt? Foto: Dave van de Merwe (uit Grondig Bekeken). gedeelte van het gemeentehuis en een appartementencomplex. Het onderzoek leverde resten op uit de Middeleeuwen: paalsporen, perceelsgreppels en resten van een tuininrichting (wellicht daterend van de aanleg van Slot Zeist). Van een ongestoord profiel vanaf de laatste ijstijd werd een lakprofiel gemaakt. De voorzitter en Ton van Bommel hebben regelmatig overleg met provinciale betrokkenen en geven in deze N. een schematisch overzicht van de diverse spelers in de provincie en hun verantwoordelijkheden met de desbetreffende contactpersonen, altijd nuttig. De N. besluit met een intrigerende vondst van Henk Rebel bij het fort Vechten: “Het lijkt op een randscherf van een heel groot vat met een versierde bovenrand. De binnenwand loopt steil naar beneden en dat suggereert een vrij platte bodem. Zou het ook een rand van een bad kunnen zijn?” Het fragment wordt voorgelegd aan deskundigen in Trier. Naerdincklant-nieuws, zomer 2012 & Naer­ dincklant-nieuws, sept. 2012 (Afd. 13 - Naer­ dincklant) De digitaal verschijnende nieuwsbrieven van Naerdincklant zien er prima uit en attenderen de lezer op afdelingsactiviteiten en activiteiten elders. Eveneens digitaal verscheen een Naer­ dincklant-special over veenontginningen, zeer de moeite van het lezen waard. Mocht u belangstelling hebben dan kan het secretariaat van de afdeling u ongetwijfeld verder helpen. Naar aanleiding van een drukbezochte lezing organiseerde de afdeling een veldexcursie geologie. Ook vervaardigden enkele leden

460

| De Vereniging

een cultureel woordenboek te vinden op www. cultureelwoordenboek.nl. Op www.geschiedenisvanzuidholland.nl kunt u de Archeologische Kronieken van Noord en Zuid-Holland vinden, niet alleen de nieuwste maar ook de oudere: bijna veertig jaargangen. Nieuwsbrief, oktober 2012 (Afd. 18 - Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom) Voorzitter Aly Dijkstra-Kruit kon het eerste exemplaar van het onderzoeksverslag Op de enk van Het Asseler overhandigen aan de Lochemse wethouder De la Court. Aan de Asselerweg in Almen zijn door de AWN’ers 330 stukjes vuursteen gevonden die worden toegeschreven aan de Federmessercultuur (afb. 11). Projectleider Jan Kleinen lichtte het project toe. De vindplaats ligt op één van de ‘eilanden’ in het dal van de Oude Harfsensche beek. Bij de voorbereiding voor de bouw van een stal, schuur en woonhuis kregen de vrijwilligers van de AW Lochem van de eigenaar van het terrein toestemming om – onder supervisie van de regionaal archeoloog – onderzoek te doen. Behalve vondsten van de Federmessercultuur vonden de onderzoekers hier ijzertijdaardewerk en houtskoolmeilers uit de laat-Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen. De ruïne van Kasteel Nijenbeek bij Voorst vervalt zo snel dat conserveren noodzakelijk is. Eerst komt er nog een flora- en faunaonderzoek en dan komt de ruïne zelf aan de beurt. Het Samenwerkingsverband Cultuurhistorie Gelderland gaat ervan uit dat de werkzaamhe-


den op zijn vroegst eind 2013 beginnen. De bekende lijst met tentoonstellingen in binnen- en buitenland sluit de N. af. AVKP-actueel nr. 46 (Afd. 23 - AV Kempen en Peelland) Omdat de gemeente Eindhoven de eigen huisvesting kritisch onderzoekt, werd ook aan de AWN gevraagd de huisvestingsbehoefte in kaart te brengen en op dit moment werkt de AVKP dat uit. Eind van dit jaar zal duidelijk worden hoe AVKP de gemeente kan blijven ondersteunen en welke ruimten ze hiervoor kunnen blijven gebruiken. In de A. vind ik de gebruikelijke lijst met mogelijk archeologisch veldwerk: lang genoeg, maar vooral de overvloed aan vraagtekens valt op. Er is nieuws uit Best (archeologische tentoonstelling), Aalst (beschrijving van de vondsten van Appie van der Weijde, 1945-2011) en Hoogeloon (de voormalige grafheuvel Kaboutersberg, nu opgebouwd als verblijfplaats voor vleermuizen). De tentoonstelling in de Catharinakerk in Eindhoven blijkt een succes en trekt ook veel niet-Nederlanders. In juli was de AVKP weer present op het Kempisch Streekfestival in Oirschot, ditmaal in een eigen tent: veel publiek, veel belangstelling en veel aandacht van onder meer hoge ambtenaren en burgemeesters. Goof van Eijk doet verslag van een opgraving in het centrum van Uden, waar een tiental panden werd gesloopt voor nieuwbouw. Het onderzoek leverde vooral veel waterputten op, waaronder enkele die op een karrenwiel waren gefundeerd met een plaggen- of veldkeienwand. De meeste van deze putten zullen uit ca. 1400 dateren. Na de opgraving mocht de AW Uden nog even een dag haar gang gaan op het terrein. Dat leverde nog bijzondere vondsten op: een grotendeels te restaureren pot van ongeglazuurd rood aardewerk met vier gaten in de naar buiten omgeslagen rand. Het blijkt te gaan om een 15e/16e-eeuwse bloempot waarvan in Eindhoven nog maar één scherf bekend is. Een houten knipmes, waarvan in Eindhoven ook maar twee vondsten

bekend zijn, is waarschijnlijk iets jonger: 16e/17e-eeuws. De oudste vondsten op dit terrein lijken uit de 14e eeuw te dateren en dat bevestigt de veronderstelling dat de kern van Uden is ontstaan in de vroege 14e eeuw. Erfgoed Brabant startte in 2011 met een project Grondig Bekeken: ondersteuning amateurarcheologie. De initiatiefnemers, waaronder de AWN, willen inventariseren wat er al gebeurt, wat er nog zou kunnen gebeuren en, waar mogelijk, al wat zaken vastleggen. Elders in de A. lees ik dat de Universiteit van Gent 8 jaar lang een drone huurt voor archeologisch onderzoek. Drones kunnen namelijk ook vreedzaam worden ingezet. Gent gaat de micro-drone inzetten voor fotoklussen als het maken van 3D-modellen. Ondergetekende zag onlangs een demonstratie met zo’n ding boven een Amsterdamse gracht en kan zich de interesse van de Gentse archeologen goed voorstellen. Sinds september kan de regionale erfgoedkaart Kempen en A2-gemeenten digitaal worden geraadpleegd. De kaart laat zien waar zich bekend en onbekend erfgoed in de regio bevindt. Geïnteresseerden en professionals kunnen de kaart gebruiken bij ruimtelijke planvorming: http://atlas.sre.nl/archeologie. De Archeoloop in Son was een succes. Begeleid door (de verhalen van) Geit Emmery – bekend als het archeologisch geweten van Son – werd de wandeltocht een excursie langs historische locaties in Son, maar “dan hedde ook wa!”, aldus Herbert Vorwerk van de Archeoloop-commissie (afb. 12). Ten slotte de RO-groep. De AW van de Heemkundekring Vehchele diende twee zienswijzen in op twee ontwerpbestemmingsplannen waarin een van het Handboek Bestemmingsplannen van de gemeente Veghel afwijkende verstoringsdiepte werd gehanteerd: 0,5 m in plaats van 0,3 m. De AVKP verzocht de gemeente Bladel om onderzoek en handhaving voor een overtreding van de bestemmingsplanregels bij de aanleg van een golfbaan. Ook in dit geval speelt de verstoringsdiepte een voorname rol en ook hier zou het kunnen uitlopen op

Afb. 11 Federmessercultuur in Almen. Foto: Jan Kleinen? (uit Nieuwsbrief Afd. 18).

De Vereniging |

461


Afb. 12 Archeoloop in Son. Foto: Carel van den Boom (uit AVKPActueel).

het maken van bezwaar en/of beroep, want tot nu toe lijkt de gemeente weinig ontvankelijk voor de argumenten uit archeologische hoek.

Afb. 13 Detail van geënsceneerde tegelwand. Foto: Rias Olivier (uit De Ouwe Waerelt).

De Ouwe Waerelt nr. 35, sept. 2012 (Hist. Ver. De Motte - Goeree-Overflakkee) In juni 2012 overleed Hans Klepper die van grote betekenis is geweest voor De Motte en liefst 40 jaar secretaris was. Het themanummer over Goedereede 700 jaar werd goed gewaardeerd, zowel de inhoud als de vormgeving. Ook in deze DOW. vinden we het nodige over Goedereede. Zich baserend op schriftelijke bronnen, maar zonder meer interessant voor archeologen, schreef Gerbrand Hoek Goedereede, een laat-middeleeuwse havenstad deel 1; er komt dus nog meer. Verderop in DOW. een ‘echt archeologisch’ artikel van

Jeroen van Zoolingen over de betekenis van Goedereede als Romeinse havenplaats. Rias Olivier kocht bijna 10 jaar geleden bij een antiquair een grote collectie tegels, afkomstig uit een dijkhuisje in Middelharnis (Oostdijk), mogelijk van 15e/16e-eeuwse oorsprong, maar diverse malen verbouwd. De bewoner vond onder de vloer van de voorkamer een keldertje, waarvan de randen van de plavuizenvloer waren voorzien van een plint van ruim veertig wandtegels uit het tweede kwart van de 17e eeuw. Deze tonen vrijwel allemaal afbeeldingen van vogels, waarvoor vooral gravures van de Antwerpenaar Adriaen Collaert (ca. 15601618) model stonden. De dierenseries (1580/1598) van Collaert waren van grote betekenis voor de 17e-eeuwse tegelindustrie in de Nederlanden. Op de tegels van Olivier staan merendeels inheemse vogels en zijn artikel maakt duidelijk dat hij zijn aanwinst in de loop der jaren goed bestudeerde (afb. 13). Ten slotte stel ik u graag op de hoogte van het feit dat een nazaat van de Ouddorper dominee Wesselius Pretorius (1613-1664) in 1855 de Zuidafrikaanse stad Pretoria stichtte en dat de fusiegemeente Goeree-Overf lakkee op zoek moet naar een gemeentewapen. Jan Both doet de niet onaardige suggestie hiervoor een ruim 100 jaar geleden voor het waterschap ontworpen, maar daar nooit in gebruik genomen wapen te kiezen. Twee zeemeerminnen houden hierin ‘in azuur een gouden korenschoof, oprijzende uit een zee van zilver en azuur’ vast. Jan Coenraadts

462

| De Vereniging


Column

De waan van de dag Het is altijd te laat. Gisteren had het al moeten gebeuren, maar zeker vandaag. Het is een allesoverheersende gedachte en iedereen lijkt er wel mee bezig te zijn: de waan van de dag. Over de onderwerpen van gisteren horen we nauwelijks meer. Het nieuws en ons gedrag worden bepaald door de gebeurtenissen van de dag. Neem nu het neerstorten van een Nederlands vliegtuig. Breeduit komt het in de media en je kan er de klok op gelijk zetten dat de dagen erna in de kranten er nog een reeks neergestorte vliegtuigen wordt gemeld vanuit de verste uithoeken van onze aarde. Dat is vreemd. Het kan natuurlijk zijn dat ik als lezer extra opmerkzaam ben, maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat de maanden ervoor er geen meldingen waren van neergestorte vliegtuigen en de week na het ongeluk met een Nederlands toestel, hoor ik er ook niets meer over. De waan van de dag, de gebeurtenissen die belangrijk zijn en de druk om iets te moeten, veroorzaken we zelf. Als we eens een moment van rust nemen en terugkijken naar de waan van gisteren dan blijkt alles vreselijk mee te vallen. Ik ben daar nog meer van overtuigd geraakt door een opmerkelijke gebeurtenis van iets meer dan 25 jaar geleden. In 1983 verhuisde het restauratieatelier in het Rijksmuseum van Oudheden naar een nieuwe plek. 60 jaar waren in het atelier in het museumgebouw de archeologische voorwerpen zorgvuldig, met rust en aandacht en grote vakkennis gerestau-

reerd om te kunnen pronken in de vitrines. Het gebouw moest verlaten worden voor een splinternieuwe werkplaats aan de overkant van de straat. In die 60 jaar was het oude atelier vol geraakt met materialen, gereedschappen, machines en wat al niet meer. Boven op een kast, uit het zicht voor het dagelijks oog, werd een stoffige kartonnen doos ontdekt. Voorzichtig werd de doos geopend en erin werden een halve pot en scherven aangetroffen, zonder verdere gegevens. Waarschijnlijk waren ze prehistorisch en werd ik er bij gehaald. Het waren scherven van een kerbschnitt-urn en naar later bleek afkomstig van een opgraving in het Limburgse Vlodrop. Daar had in 1931 de archeoloog F.C. Bursch een urnenveld onderzocht en ĂŠĂŠn van de bekendste kerbschnitt-urnen van Nederland opgegraven. Die laatste vondst was wel gerestaureerd, maar dat gold niet voor alle vondsten. Bijna 52 jaar had de doos op de kast gestaan. Op het moment van inpakken, in de waan van de dag van toen, had het de grootste prioriteit. Op de doos stond namelijk: behandelen met spoed! Ik denk daar vaak aan terug als de waan van de dag dreigt te zegevieren. Soms vertel ik het verhaal wel eens en meestal met relativerende gevolgen.

Column |

463


AWN-lidmaatschappen A B C D E

basislidmaatschap..................................................................................................................€ 50,00 studentlidmaatschap..............................................................................................................€ 30,00 jeugdlidmaatschap.................................................................................................................€ 27,50 geassocieerd lidmaatschap....................................................................................................€ 40,00 huisgenoot-lidmaatschap......................................................................................................€ 25,00 + eenmalig inschrijfgeld.........................................................................................................€ 5,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. Opzegging vóór 1 december. Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’.

huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap).

Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofd-bestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering.

Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap.

De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten opzichte van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen

Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ge­ associeerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: Administratiekantoor J.N.A. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl

De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI).

AWN-uitgaven BIJ DE AWN ZIJN DE VOLGENDE UITGAVEN VERKRIJGBAAR:

prijs in € (incl. porto) leden

niet-leden

AWN-reeks 1. Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster ter Hunnepe (138 pag.’s)

12,95

16,95

AWN-reeks 2. Vingerhoeden en naairingen, uit de Amsterdamse bodem (112 pag.’s)

11,75

16,75

AWN-reeks 3. Schervengericht. Inheems aardewerk derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (167 pag.’s)

15,50

21,50

AWN-reeks 4. Poken en stoken, 100 ambachtelijke ovens (272 pag.’s)

12,50

15,00

Jubileumboek Archeologie in veelvoud. Vijftig jaar AWN (254 pag.’s)

22,95

22,95

CD-Rom met 50 jaar Westerheem (1952 -2002)

25,00

35,00

Naaldbanden voor archivering Westerheem

14,50

Losse nummers van Westerheem, voorzover voorradig en tot maximaal 5 jaar geleden, zijn na te bestellen voor € 5,00 en speciale uitgaven voor € 7,50. De uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar ING bank 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding van de gewenste titel.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.