2011

Page 1

AW Sinds 1951 zijn amateurarcheologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.

1

N 60 JAA

R

Westerheem

het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

AWN-leden maken geschiedenis!

jaargang 60 - februari 2011

maakt t mede mogelijk ge Westerheem word atie. or Cultuurparticip door het Fonds vo

 'MALTA' EN DE ROL VAN VRIJWILLIGERS  ROMEINS GLAS IN NOORD-BRABANT  MIDDELEEUWSE KERAMIEK IN DE OGEN VAN EEN MODERNE POTTENBAKKER  RONDOM DE STAD... DEN HAAG

01-2011 omslag.indd 1

08-02-11 16:18


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)

Inhoud

jaargang 60 no. 1, februari 2011

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres A . (Akke) de Vries (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda. E-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • D.N. (Diteke) Ekema (eindredacteur), Maredijk 131, 2316 VX Leiden. E-mail: dn_ekema@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder (redacteur), Van Egmondestraat 50, 2274 CT Voorburg

E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • C .H. (Charlotte) Peen (redacteur), Thorbeckestraat 10, 6702 BR Wageningen E-mail: chpeen@hotmail.com • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl • L. (Lizet) Kruyff (redacteur), Peperstraat 30, 5314 AP Bruchem. E-mail: lizetkruyff@hccnet.nl • M. (Margje) Vermeulen-Bekkering (redacteur), Brederodelaan 24, 7412 NH Deventer, E-mail: margjevermeulenb@hotmail.com Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,1/82 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2011. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: BEK Grafische Producties, Veghel ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

Voorwoord........................................................................ 1 Tonnie van de Rijdt 'Malta' en de rol van vrijwilligers in de archeologie [1] . .......................................................... 2 François van den Dries Romeins glas in Noord-Brabant..................................... 4 Roos van Oosten Middeleeuwse keramiek in de ogen van een moderne pottenbakker: de kenniswinst van experimentele archeologie in combinatie met een expert-judgement Een interview met Andres Bauer, replica-pottenbakker te Nederweert ............................ 16 Rondom de stad Gemeentelijke archeologie in... den haag Jeroen van Zoolingen Een rurale cultusplaats uit de Romeinse tijd aan de Lozerslaan te Den Haag ................................... 32 zo kan 't ook Wim van Horssen In Haren praten bewoners mee over de archeologie van een kloosterterrein ............................ 40 archeopodium Wim van Horssen Amateurarcheoloog verliest grond onder de voeten ..... 43 Literatuurrubrieken ............................................ 44 de vereniging Verenigingsnieuws ........................................................ 52 Werk in Uitvoering ........................................................ 57 Column ...................................................................... 63 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . ................... 64

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de ledenadministratie. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Adressenlijst hoofdbestuur, afdelingssecretariaten en coördinatoren van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland  Hoofdbestuur Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburgstraat 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. INGbank 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • R. (Ruud) Raats (graafkampen), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 033-4808181, e-mail: ruud.raats@xs4all.nl • A.F. (Albert) Zandstra (LWAOW), W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail: secretariaat@lwaow.nl • PR en communicatie: vacature, • Mw. A. (Akke) de Vries (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 076-5600917 e-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl  Coördinatoren • Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. • Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail:secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Website: www.lwaow.nl  Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modder­man (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. VerhagenPettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde.  Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: M.I. Beijen, Koeriersterweg 3a, 9727 AA Groningen, tel. 050-5268064, e-mail: awnnoord@home.nl. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680, e-mail: jokebroeze@tiscali.nl. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. H.C. Vermast (secretaris), Bankenlaan 2, 1944 NM Beverwijk, tel. 0251-200897, e-mail: archeologiekennemerland@live.nl 05. Amsterdam en omstreken: W. 't Hart,

Helmholtzstraat 67-huis, 1098 LE Amsterdam, e-mail: wthart@12move.nl 06. Rijnstreek: B. Zandbergen, Engelenburg 20, 2402 KN Alphen aan den Rijn, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band, Parelmoerhorst 126, 2592 SH Den Haag, tel. 070-3175534, e-mail: a.p.vanden.band@tele2.nl 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: A.T. Dieleman-Hovinga, Terneuzensestraat 64, 4543 RR Zaamslag, tel. 0115-431547, e-mail: aukjetjitske@hotmail.com 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht, tel. 030-2620188, e-mail: awnutrecht@yahoo.com 13. Naerdincklant - Archeologie Gooi- en Vechtstreek (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl homepage: http://www.naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 0341-451130, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 024-6750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: J. Kleinen, Stiggoor 58, 7241 LB Lochem, tel. 0573-253094, e-mail: j.kleinen@hetnet.nl 19. Twente: S. Hondebrink, Faustlaan 30, 7577 JG Oldenzaal, tel. 0541-351236, e-mail: suzanhondebrink@hotmail.com 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Dhr. J. Boes, Normandieplein 6, 8303 HA Emmeloord, tel. 0527-699113, e-mail: janboes@online.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.­ac.be­/u/­overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 040-2386569, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 040-2386592 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.

Foto omslag: Penning uit Zaandam, 16e eeuw. Foto: René Lute. [Zie pag. 58]

01-2011 omslag.indd 2

08-02-11 16:18


Voorwoord

Het zal u meteen zijn opgevallen: het nieuwe uiterlijk van de Westerheem. Dit feestjurkje is er met reden: de AWN en het verenigingsblad Westerheem bestaan dit jaar zestig jaar. Een mooie prestatie om het zestig jaar vol te houden. Een facelift voor deze grande dame in haar tweede jeugd vond de redactie op zijn plaats. Een tweede verandering is de plaats van het Verenigingsnieuws. Dat kunt u voortaan achterin vinden, gevolgd door de vaste rubriek Werk in Uitvoering. Het voordeel is dat u nu in full colour kunt (na)genieten van de activiteiten van de vereniging, want dat is Westerheem op de eerste plaats: een spreekbuis voor de vereniging. Wat kan u nog meer van ons verwachten in dit jubileumjaar? Uiteraard zes maal een bundel met interessante artikelen die een indruk geven van wat er in de Nederlandse archeologie gaande is. Onderzoeksverslagen geven een beeld van recente opgravingen of die van wat langer geleden. In deze editie wordt verteld over de teruggevonden nederzetting en cultusplaats in wat nu Den Haag heet. Informatie over verschillende vondstcategorieën zult u regelmatig aantreffen; deze keer gaat het over Romeins glas uit Noord-Brabant. Verder komen we met een nieuwe rubriek onder de titel ArcheoPodium, waarin voormalige redacteuren van dit blad hun toekomstvisie op de archeologie in Nederland geven. Als eerste zal in deze editie Wim van Horssen het woord tot u richten. Wim is hoofdredacteur van Westerheem geweest en heeft daarna tot december 2010 de rubriek Tips voor Trips verzorgd. Ook van zijn hand is het verslag over een voorbeeld van burgerparticipatie in Groningen. Het geeft een prachtig

beeld van hoe bewoners betrokken kunnen worden in een archeologisch project. U kunt de bevindingen lezen in de rubriek Zo kan ’t ook. In de zestig jaar dat de AWN en Westerheem bestaan zijn er verschillende zaken veranderd in de archeologische wereld in Nederland. De laatste verandering met veel impact is de invoering van de wet van Malta. Wat dat betekent voor de archeologie-vrijwilligers wordt in een serie artikelen beschreven; in dit Westerheemnummer staat de eerste aflevering. Het streven van de redactie is om meer in te spelen op de actualiteit rondom archeologie. In één van de komende nummers kunt u een recensie verwachten van de nieuwe vaste opstelling over de Nederlandse archeologie die vanaf midden januari in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden te zien is. Ook ligt het in de bedoeling om aandacht te besteden aan betrekkelijk nieuwe vormen van archeologie, zoals onderwaterarcheologie en archeologie van de Tweede Wereldoorlog. Aan experimentele archeologie wordt deze keer al aandacht besteed in het interview met de pottenbakker uit Nederweert, die veel kennis heeft van middeleeuws ceramiek. Al met al mag hopelijk ook uit deze editie blijken hoe veelzijdig de Nederlandse archeologie is en hoeveel plezier een groot aantal mensen beleeft door zich met deze wetenschap bezig te houden, in de professionele archeologische wereld en ook in vrijwillig verband en in de vrije tijd. Ik wens u veel plezier bij het lezen van deze Westerheem. Akke de Vries-Oosterveen

Voorwoord |

01-2011 binnenwerk.indd 1

1

06-02-11 22:42


‘Malta’ en de rol van vrijwilligers in de archeologie [1] Tonnie van de Rijdt - van de Ven

Start van een serie artikelen

Waarom deze serie Het komend jaar zal Westerheem in een serie artikelen aandacht besteden aan de bijdragen die door vrijwilligers worden geleverd voor behoud van ons archeo­ logisch erfgoed. Behoud betekent niet alleen beschermen maar ook het ontsluiten van archeologische kennis voor een breed publiek en dat publiek betrekken bij dat erfgoed. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) is nu ruim drie jaar in werking. Dit jaar, 2011, vindt de evaluatie plaats. Vooruitlopend op de wet is er ‘in de geest van Malta’ al veel veranderd in het archeologische bestel. De verantwoordelijkheid voor het archeologische erfgoed is voor een groot deel verschoven van het rijk naar gemeenten. De rol van amateurarcheologen/vrijwilligers is veranderd. Met deze serie artikelen willen wij ingaan op wat al die veranderingen betekenen voor amateurarcheologen en voor onze nu zestigjarige vereniging. De amateurarcheoloog verandert Toen de AWN in 1951 werd opgericht speelden amateurarcheologen een hoofdrol in het archeologische onderzoek en dat is jarenlang zo gebleven. In de laatste decennia van de vorige eeuw is archeologie steeds meer een beroep geworden. Beroepsarcheologen en amateurs werkten nog veel samen en hadden elkaar nodig. Met de inwerkingtreding van de Wamz leken vrijwilligers naar de marge te schuiven. Archeologie werd een professionele bedrijfstak. Nu, na enkele jaren ervaring met het nieuwe archeologische bestel, blijkt dat de rol van vrijwilligers/amateurarcheologen verschuift en zeker niet is uitge-

2

speeld. Uitvoerend veldwerk blijft in verschillende vormen mogelijk. Daarnaast zijn er nieuwe rollen gekomen. Vijf verschillende rollen AWN-leden kunnen op verschillende manieren actief zijn; als rollen zijn te onderscheiden: – Inspirator De bevlogen hobbyisten die door hun kennis en inzet een extra bijdrage leveren aan de archeologische kennis voor hun eigen regio of over een bepaalde periode. Het zijn de inhoudelijke deskundigen. Zij bundelen de lokale archeologische kennis door een combinatie van kennis van het huidig landschap, de historie van dat landschap en kennis van de in het verleden uitgevoerde archeologische onderzoeken en vondsten (inclusief de vondsten die niet in Archis zijn gemeld) Ze vertellen ‘het verhaal’ en weten anderen te inspireren om zich in archeologie te verdiepen. Ze zijn, samen met de belangenbehartiger, de ‘oren en ogen’ van de archeologie. – Veldwerker en uitwerker De leden die actief zijn in het veld en bij vondstverwerking. Ze werken mee met archeologische bureaus en gemeentelijke diensten en doen, binnen de wettelijke mogelijkheden, ook zelfstandig onderzoek. De veldwerkers zijn eventueel ook actief bij onderhoud en beheer van archeologische monumenten. – Belangenbehartiger De leden die het beleid van gemeenten en andere overheden kritisch volgen en opkomen voor behoud en bescherming van het bodemarchief. Zij zijn, samen met de inspirator, de ogen en oren van

| Voorwoord

01-2011 binnenwerk.indd 2

06-02-11 22:42


de archeologie en tevens de hoeders en waakhond van het archeologische erfgoed. Belangenbehartigers werken samen met gemeenten en volgen actief of en hoe in ruimtelijke plannen en procedures het archeologische belang wordt meegewogen. – Publieksvoorlichter Dit zijn de ambassadeurs van de archeologie. Zij brengen het verhaal over naar een breed publiek, bijvoorbeeld via educatie op scholen, open dagen bij opgravingen, archeologietentoonstellingen, lezingen en publieksboeken, het zichtbaar maken van archeologie op locatie, archeologische fiets- en wandelroutes, enzovoorts. Zij werken mee aan het zichtbaar maken van archeologie en dragen daardoor bij aan betrokkenheid van mensen bij de plaats waar ze wonen, werken of recreëren en aan het vergroten van het draagvlak voor archeologische monumentenzorg. – Bezoeker Dit zijn de leden die graag het verhaal willen horen, die geïnteresseerd zijn in wat het bodemarchief over het verleden vertelt. Het zijn bijvoorbeeld de lezers van Westerheem, die zelf niet actief zijn en de bezoekers bij lezingen en presentaties. Zij zorgen voor een breed draagvlak voor archeologie. Al deze rollen vullen elkaar aan. Gezamenlijk zorgen ze ervoor dat de AWN kan functioneren als lokale of regionale kenniscentrum, als ambassadeur van de archeologie en als belangenbehartiger van het bodemarchief. Er zullen weinig AWN-leden zijn die deze vijf rollen gelijktijdig kunnen en willen vervullen en dat is ook niet nodig. Binnen een afdeling of werkgroep kunnen die rollen worden verdeeld en worden eigen accenten gelegd. Deze serie artikelen laat zien wat die verschillende rollen inhouden en wat er op deze gebieden reeds gebeurt. Amateurarcheoloog of archeologievrijwilliger? De naam ‘amateurarcheoloog’ staat ter discussie. Daar zijn uiteenlopende rede-

nen voor. Eén van de reden is dat ‘amateur’ ook een negatieve landing heeft, terwijl ‘amateurarcheologen’ soms zeer professionele kennis hebben. Een aantal AWN-ers pleit daarom voor de naam ‘vrijetijdsarcheoloog’. Een andere reden voor een andere naam is dat activiteiten van AWN-leden nu zoveel breder kunnen zijn. Voorlopig zullen al die benamingen nog wel naast elkaar worden gebruikt. In deze serie artikelen is gekozen voor de ‘archeologievrijwilliger’ als overkoepelend begrip. De inspirator en de veldwerker/uitwerker zijn daarbinnen nog altijd de amateurarcheologen of vrijetijdsarcheologen. Die naam moet dus zeker niet verdwijnen. Inhoud van de serie De tweede aflevering, die in de volgende Westerheem verschijnt, gaat over de rol die vrijwilligers, als actieve burgers, kunnen spelen bij de vormgeving van het gemeentelijke archeologiebeleid. In de loop van dit jaar volgen artikelen over ‘meewerken aan archeologisch onderzoek’, ‘erfgoededucatie op scholen en publieksvoorlichting’ en ‘belangenbehartiging bij ruimtelijk beleid’. De serie sluit af met een beschrijving van het AWNbeleid voor de komende jaren. In het najaar 2010 is onder alle afdelingen een schriftelijke enquête gehouden over het samenwerken met gemeenten en over het uitvoerend veldwerk. Dit laatste zowel in samenwerking met bedrijven en gemeentelijke diensten als wat betreft eigen onderzoeken. De uitkomsten van deze enquête worden in deze artikelen verwerkt.

Afb. 1 Veldwerkcursus Eindhoven, Gagelbosch 2008. Foto: Laurens Mulkens.

Afb. 2 Afd 23 ‘Archeoloop’ waarbij vanuit verschillende perspectieven (archeologie, historische landschap, ecologie, bouwhistorie) een gebied wordt verkend, 2010. Foto: Herbert Vorwerk.

Tonnie van de Rijdt - van de Ven Algemeen voorzitter AWN

Reageren Deze serie artikelen wil graag een discussie op gang brengen tussen AWN-leden onderling en tussen de AWN en andere partners/betrokkenen bij het archeologisch erfgoed. Reageren kan door een reactie te plaatsen op het forum op www.awn-nederland.nl of een mail naar vdrijdt@iae.nl. Een samenvatting van alle reacties wordt in Westerheem opgenomen. Voorwoord |

01-2011 binnenwerk.indd 3

3

06-02-11 22:42


Romeins glas in Noord-Brabant François van den Dries1

Er is nog nauwelijks een synthese voor Romeinse glasvondsten in Noord-Brabant. Dit artikel probeert een eerste aanzet hiervoor te geven. Opvallend is de vreemde verspreiding van de glasvondsten waarvoor een verklaring wordt gezocht in enerzijds een ressentiment tegen glas hetgeen een typisch Romeins product is (voor onze streken) en anderzijds in een wellicht minder snelle verspreiding van de revolutionaire uitvinding van het glasblazen. Historische inleiding In de archeologie gaat men er tegenwoordig van uit dat de Romeinen in het laatste kwart van de 1e eeuw voor Christus in Noord-Brabant zijn terechtgekomen. We weten niet hoe ver precies Caius Iulius Caesar in de jaren ’50 voor Christus naar het noorden is doorgestoten, maar in de jaren ’20 voor Christus werd een begin gemaakt met de bouw van Nijmegen.2 Men mag dan aannemen dat daarbij Noord-Brabant als ingenomen gebied werd beschouwd. Romanisering kan gezien worden als een proces van integratie, van overname van de Romeinse cultuur door de van origine aanwezige bevolking.3 Noord-Brabant is een overgangsgebied, anders gesteld een perifeer gebied, tussen de Gallische civitates (stammenhoofdsteden) en de Rijn-limes (grens). Met als gevolg dat de integratiepolitiek – romanisering – minder voet aan de grond kreeg. Van de periode vóór de Bataafse Opstand is de integratiepolitiek moeilijk

4

meetbaar. De romanisering wordt duidelijker zichtbaar na deze opstand (69-70 na Christus). Dan treedt een periode van rust en stabiliteit in die goed is voor de economie, wat zijn neerslag heeft in de archeologische vondsten. Ook veranderingen in de sociale structuur worden dan archeologisch grijpbaar. Dit duurt tot het eind van de 3e eeuw (ca. 260-270) door de invallen van Germaanse stammen. In het midden van de 4e eeuw ontstaat weer bevolkingsgroei door immigratie. Aangenomen wordt dat in 401 (‘Nieuwjaarsnacht’) Romeins Nederland – en daarmee Noord-Brabant – door de Romeinen opgegeven wordt als bestuursgebied. Maar dat betekent niet dat in één keer alle Romeinen spoorslags vertrokken.4 Chronologische en geografische verspreiding De glasvondsten concentreren zich in de periode tussen de eerste helft van de 1e tot en met de 3e eeuw na Christus. Daarvoor en daarna komen glasvondsten sporadisch voor of zijn geconcentreerd in bepaalde gebieden. Na de invallen van de Germanen vinden we nog maar weinig glas doordat in Noord-Brabant de bevolking en de handel lijken te verminderen. Vroege vondsten van Romeins glas zijn onder andere gevonden te Halder en late te Alphen en Bergeijk. In de beschrijving van het glaswerk is gekozen voor de grotere vondstgroepen en/of de bekendste omdat hier meer gege-

| Romeins glas in Noord-Brabant

01-2011 binnenwerk.indd 4

06-02-11 22:42


vens over zijn. Deze vondstgroepen blijven beperkt tot Esch en Cuijk. Buiten deze vindplaatsen wordt regelmatig Romeins glaswerk aangetroffen doch slechts in geringe mate; ook zijn deze vondsten nog niet alle gepubliceerd.5 Om over romanisering in Noord-Brabant te kunnen schrijven zijn grotere vondstgroepen nodig. Noord-Brabant lag niet in het drukke limes-gebied of het vruchtbare löss-gebied en had een verspreid levende bevolking. Er zijn geen echte stedelijke centra, waar grotere concentraties vondsten worden aangetroffen dan op het platteland.6 Daarbij komt dat Iulius Caesar rond het midden van de 1e eeuw v.Chr. met zijn veldtochten in Gallië vele stammen heeft gedecimeerd; met name de Eburonen zijn erg getroffen.7 Deze nederlagen zullen de lokale (rest-) bevolking verbitterd hebben en de Romeinen en hun cultuur niet geliefd hebben gemaakt. “It is quite possible for one social group not to want to deal with members of another social group within a market economy and to operate preferentially with members of their own social group rather than ‘strangers’. It is also quite possible for ‘strangers’ to be regarded differently, ‘Roman’ strangers might be regarded as of status, whilst strangers from groups to which ‘we’ were traditionally hostile might be regarded with enmity. Thus hard boundaries in the transmission of goods from one area to another could easily persist within a world where market-

Afb. 1 Twee fragmenten van nog niet eerder bekende (gepubliceerde) bodemmerken van prismatische flessen uit Sint-Michielsgestel-Halder, daterend uit ongeveer de tweede helft van de 1e eeuw tot in de 2e eeuw; collectie Oudheidkundig museum Sint-Michielsgestel, inv.nr. MiH-G-46 (boven) en Mi-G16(3) (onder).

Romeins glas in Noord-Brabant |

01-2011 binnenwerk.indd 5

5

06-02-11 22:42


Afb. 2 Een voorbeeld van vroeg glaswerk; een fragment van een polychrome ribkom (MiH-G-01); collectie Oudheidkundig Museum SintMichielsgestel.

Afb. 3 Een grote ribkom uit Esch; collectie Noordbrabants Museum, inv.nr 09905.04.

6

based transactions were the norm.”8 Sylvia Fünfschilling toont ook aan, in dit geval specifiek voor glas, dat deze toch menselijke trek niet tot één gebied beperkt is. En ook nu nog is deze trek voor ons herkenbaar. “The absence of ostentatious glass vessels may be the expression of a particular fashion or mentality, rather than it being caused by the limited availability of the goods.”9 Voor de Bataven in het Rivierengebied (in Noord-Brabant de Maaskant) ligt de situatie anders. Zij werkten samen met de Romeinse veldheren en werden bevoordeeld. Zij zullen de Romeinse cultuur dus

eerder en meer hebben aangenomen.10 Daarbij valt het op dat de stammen in Noord-Gallië voor de komst van Iulius Caesar en de Bataven, weinig mediterrane luxegoederen en wijnen hebben geïmporteerd.11 Dit lijkt de situatie te zijn in Noord-Brabant. In verschillende ‘inheemse’ boerderijen worden ribkommen aangetroffen, maar weinig ander glaswerk, in tegenstelling tot de Maaskant (de nederzettingen van Empel, Kessel, Cuijk) en in de meer geromaniseerde graven van Esch, in SintMichielsgestel en de villa van Hoogeloon. De tegenstelling valt op tussen de - ruimtelijk gezien - meer geromaniseerde sites aan de Maaskant (Bataafs gebied) en in de rest van Noord-Brabant. Er wordt in Sint-Michielsgestel12 vroeg 1e-eeuws glaswerk aangetroffen als er nog nauwelijks sprake is van romanisering. Maar ook wordt er na het derde kwart van de 3e eeuw weinig glas meer gevonden terwijl de romanisering dan verder voortgeschreden is en in bij voorbeeld Cuijk in de tijd verder loopt. In Noord-Brabant blijkt glas dus wel een indicator te zijn voor welstand, doch niet van romanisering. Deze indicatie wordt bemoeilijkt door de Romeinse gewoonte om glasscherven in te zamelen voor hergebruik. Dit is meteen een reden waarom er weinig glas wordt gevonden en waarom het zo fragmentair is. Vaak worden in nederzettingen maar één of enkele scherven gevonden van een bepaalde vorm. Terwijl de nabijheid van Keulen – één van de grootste glasproductiecentra van het Romeinse Rijk – zou doen verwachten dat er meer glas beschikbaar zou zijn. In de 4e eeuw zou de bevolking zijn teruggelopen en zijn gegermaniseerd, ofwel minder geromaniseerd. Men zou dan minder glas verwachten. Doch slechts enkele kilometers buiten Brabant in Goch-Asperden zijn glasovens opgegraven en worden er nog enkele vermoed. Deze ovens hebben glaswerk geleverd aan de nieuwe bewoners van Gennep en Boxmeer.13 Een andere bemoeilijking in de indicatie is dat in het westelijk deel van de provin-

| Romeins glas in Noord-Brabant

01-2011 binnenwerk.indd 6

06-02-11 22:42


cie weinig Romeins glas is gevonden door de natuurlijke omstandigheden daar. Het gebied was bedekt met uitgebreide venen die in de Middeleeuwen en later zijn ontveend. Daarbij is ook een groot deel van de archeologica verdwenen, waardoor het lijkt of deze gebieden niet of nauwelijks bewoond zijn geweest14. Ook kan zijn dat de kaart meer de archeologisch goed onderzochte regio’s aanduidt dan een werkelijke verspreiding van het glas. Op de hogere (zand-) gronden wordt bij zowat iedere grotere opgraving (bij voorbeeld Oss, Riethoven, Hoogeloon, Nistelrode) Romeins glas aangetroffen. Een duidelijk zwaartepunt is de Maaskant, intensief bewoond, met goede verbindingen en dicht bij marktplaatsen als Ceuclum (Cuijk) en Noviomagus (Nijmegen). Echter, de vormenrijkdom en hoeveelheid zijn niet overweldigend. Wat hoofdzakelijk gevonden wordt zijn – fragmenten van – ribkommen en prismatische flessen, de gidsfossielen voor het Romeins glas, en drinkbekers. Daarnaast sporadisch schalen en kleine flesjes voor cosmetica en medicijnen15 en soms wat vensterglas. Tussen deze vondsten vallen enkele vondstgroepen op. Zo is er de uitzonderlijk rijke vondstgroep van de villa’s te Esch. Ook Cuijk heeft veel glas opgeleverd, als enige Romeinse nederzetting in Noord-Brabant met enigszins stedelijk karakter. Hier woonden meer mensen en worden meer gevestigde handelsactiviteiten verondersteld. In Sint-MichielsgestelHalder, waarschijnlijk een versterking of cultusplaats met een civiele nederzetting, valt op dat er fragmenten van glas uit de eerste helft van de 1e eeuw na Christus zijn gevonden, wat opmerkelijk vroeg is voor Noord-Brabant. Vondstcontext In de glasvondsten is een tweedeling te maken tussen grafvondsten (bijvoorbeeld Esch) en nederzettingsvondsten (bijvoorbeeld Sint-Michielsgestel). De vondsten uit graven zijn vaak compleet en beter bewaard door de specifieke omstandigheden in de graven en de opgravingstech-

Afb. 4 Een grote prismatische fles uit Esch; collectie Oudheidkundig Museum Sint-Michielsgestel, bruikleen Noordbrabants Museum. Romeins glas in Noord-Brabant |

01-2011 binnenwerk.indd 7

7

06-02-11 22:42


Afb. 5 Enkele unguentaria gevonden te Cuijk; collectie Noordbrabants Museum, inv.nr.’s 00444, 00440, 00441, 00442, 00443, 00447.

niek. De vondsten uit de tweede categorie zijn vaak onvolledig, dat wil zeggen slechts een of enkele fragmenten van een glazen voorwerp. Na breuk zijn de fragmenten vaak opgeraapt en bewaard voor omsmelting en hergebruik. Daarbij zijn de niet geraapte fragmenten in de nederzetting verder verspreid geraakt in de loop der tijd en verder kapot gegaan, soms tot niet meer herkenbare stukjes. Technische aspecten Gevormd glas Het oudste in Noord-Brabant gevonden glas is het zogenoemde La Tène-glas. Dit bestaat hoofdzakelijk uit armbanden, ringen en kralen. Deze armbanden komen hoofdzakelijk voor vanaf ongeveer de 2e eeuw voor tot in de 2e eeuw na Christus.16 Maar ook daarna blijven ze voorkomen tot in de Late Romeinse en zelfs Merovingische periode.17 Zij heten dan niet meer La Tène maar Romeins of Merovingisch. Deze kralen zijn gemaakt door glas te smelten en als een dikke glasdraad om een mandril (metalen spits toelopend staafje) te vormen. De armbanden zijn om een dikkere staaf gevormd en kunnen ook zijn uitgeslingerd. De armbanden zijn er in verschillende breedtes en meer of minder versierd, soms met een andere kleur glas. De meest voorkomende kleur is donkerblauw. Deze voorwerpen zijn gemaakt door glasverwerkers die meerdere markten in een groot gebied bedienden. Voor de productie zijn geen grote ovens nodig en de productie is qua vormen beperkt. Wellicht verplaatsten deze lieden zich van marktplaats (regionaal centrum) naar markt-

8

plaats om hun clientèle te bedienen. Om te veronderstellen dat ze in één seizoen van plaats naar plaats trokken gaat wellicht te ver. Echter, dit blijft speculatief omdat de productie van kralen en armbanden nauwelijks archeologische sporen – en daarmee informatie – achterlaat. Duidelijk is wel dat het ruwe glas werd geïmporteerd, waarschijnlijk via Rhône en Rijn uit het Middellandse Zeegebied. Ook worden ringen (‘armbanden’ met een kleine diameter) gevonden met en zonder naad. Die met naad zijn dan grote fragmenten van gebroken armbanden die opnieuw zijn verhit en samengebogen. Op deze wijze kunnen de fragmenten nog gedragen worden als amulet, of iets dergelijks, aan een ketting. Een andere interpretatie is die van haarring, om verwerkt te worden in een kapsel. Glasblazen Rond 60 voor Christus wordt in het Nabije Oosten de techniek van het glasblazen uitgevonden.18 De uitvinding is revolutionair omdat niet alleen veel meer glaswerk kan worden geproduceerd maar ook sneller en dus goedkoper. Glas wordt nu voor iedereen bereikbaar. De techniek verspreidt zich snel over het Romeinse rijk. Rond het midden van de 1e eeuw na Christus is er al een grote glasindustrie waarneembaar in Keulen. Voor NoordBrabant is dit de dichtstbijzijnde productieplaats. Afgezien van de bovengenoemde armbanden is er waarschijnlijk nooit glas gemaakt of geblazen in Noord-Brabant. Wel zien we, zoals elders in het Romeinse Rijk, dat er meer glas wordt

| Romeins glas in Noord-Brabant

01-2011 binnenwerk.indd 8

06-02-11 22:42


gebruikt door de bevolking, in en bij de steden en dorpen meer dan op het platteland. Waarschijnlijk heeft dit te maken met de nabijheid van markten en de incorporatie in het Romeinse geldstelsel (of andersom geredeneerd, met de mate van autarkie); maar ook psychologie kan zijn invloed hebben. Dit alles heeft zijn neerslag in Noord-Brabant. Verspreiding glasblaaskunst Wanneer wij aannemen dat de uitvinding van het glasblazen, weliswaar revolutionair, meer tijd nodig had om zijn stempel te drukken dan algemeen in de literatuur wordt aangenomen, komt het Noord-Brabantse Romeinse glas in een ander licht te staan. R. Jackson-Tal heeft niet alleen voor Israël, maar ook voor het Romeinse Rijk aan kunnen tonen dat gemodelleerd glas (slumped glass vessels) de overhand had over geblazen glas (zowel vrij- als vormgeblazen) in de eerste helft van de 1e eeuw AD. De verspreiding van het geblazen glas ging minder snel en geleidelijker dan wordt aangenomen.19 Dit is een zeer verleidelijk scenario voor het glas in Noord-Brabant. Ondanks dat er op weinig plaatsen glas wordt gevonden (zie boven: theorieën van J. Evans en S. Fünfschilling) lijkt bovenstaande van toepassing: er is een overwicht van ribkommen (slumped glass) tegenover slechts weinig geblazen glas wat pas op het eind van de 1e eeuw en later verandert. De verspreiding van het Romeinse glaswerk zou dan gelijkmatiger en langzamer zijn gegaan door een overschatting van de snelheid waarmee het geblazen glaswerk zich zou

hebben verspreid. Het eerste glaswerk dat een aanzet geeft tot een verandering zijn de prismatische flessen en potten. Deze zijn wel vormgeblazen, maar als massaal geproduceerd glaswerk voor velen bereikbaar. Naast dit glaswerk en in latere perioden vinden we geleidelijk meer bekers, en met het vorderen van de tijd ook meer kommen en andere vormen van geblazen glaswerk; in het algemeen meer variatie. Nader onderzoek zal deze these moeten staven of weerleggen.

Afb. 6 Een typisch vierde eeuws unguentarium uit Cuijk; collectie Noordbrabants Museum, inv.nr. 00439.

Mode-invloeden Het Romeinse glaswerk is ook onderhevig aan mode-invloeden waardoor het gebruikt kan worden voor een globale datering.20 Zo is het vroege gemodelleerde en geblazen glaswerk tot ongeveer 75 na Christus veelal gekleurd, zowel monoals polychroom. Daarna wordt het glaswerk hoofdzakelijk kleurloos en naturelkleurig.21 Vanaf het einde van de 3e eeuw wordt er weer kleur gebruikt maar sporadisch en meestal als accent door het gebruik van gekleurde appliques of opgelegde glasdraden. Soms wordt het glaswerk in zijn geheel in één kleur gemaakt. Met name in Sint-Michielsgestel is relatief veel vroeg glaswerk gevonden: gekleurd glaswerk en een polychrome ribkom. Gidsfossielen Tussen het Romeinse glaswerk vallen twee vormen op die zo regelmatig worden aangetroffen dat ze worden gezien als gidsfossielen: de ribkom en de vierkante Romeins glas in Noord-Brabant |

01-2011 binnenwerk.indd 9

9

06-02-11 22:42


fles. Beide zijn typisch nederzettingsmateriaal maar ook in graven worden ze regelmatig aangetroffen. De datering van het glas gebeurt vaak door vergelijking met – vaak goed dateerbare – andere vondsten zoals munten en/of keramiek.

Afb. 7 Het optisch zwarte glaswerk uit Esch. Het is een zeldzame categorie glas. Met name de lappenschaal (rechts) is een uniek stuk glaswerk, waarvan geen tweede exemplaar bekend is (in optisch zwart glas); collectie Noordbrabants Museum, inv. nr.’s 09907.25, 09904.45, 09905.16, 09904.37.

10

Ribkommen De ribkommen worden gemaakt vanaf de 2e eeuw voor Christus in het Nabije Oosten (Israël – Syrië).22 In de 1e eeuw voor Christus verspreidt de productie zich over het Romeinse Rijk (onder andere Italië en Spanje) en tegen het eind van de 1e eeuw na Christus worden ze gemaakt in alle grotere glascentra (ook te Keulen). De productie liep door tot in het eerste decennium van de 2e eeuw na Christus waarna deze plots stopte. De ribkommen worden niet geblazen maar gevormd, gemodelleerd, over een mal.23 In het kort beschreven is de maakwijze als volgt:24 begonnen wordt met een platte schijf te maken; hieruit worden met een speciaal gereedschap de ribben getrokken; dan wordt de schijf met ribben over een mal gelegd; door verhitting in de oven neemt de schijf vorm aan en krijgen de ribben hun typische uiterlijk; na afkoeling wordt de kom aan de binnenzijde geheel en aan de buitenzijde aan het bovenste deel van de rand (boven de ribben) geslepen. In vrijwel alle opgravingen met Romeinse vondsten in Noord-Brabant worden deze ribkommen gevonden, als grafvondst vaker compleet, als nederzettingsmateriaal meestal als losse fragmenten. Dit komt door de kenmerkende ribben. Deze zijn veel dikker en robuuster waardoor ze beter behouden blijven in de bodem dan bijvoorbeeld dunwandig glas. Het zijn dan vaak de ribben die worden gevonden en minder de bodems en randen. Een tweede aspect is dat de ribben goed herkenbaar zijn als behorende tot een ribkom. Er zijn opvallend veel ribkommen en/of fragmenten gevonden te Cuijk, vanzelfsprekend als grotere nederzetting, maar minder vanzelfsprekend in Sint-Michielsgestel, Diessen en Son. In Son is ook een

| Romeins glas in Noord-Brabant

01-2011 binnenwerk.indd 10

06-02-11 22:42


fragment gevonden van een zeer zeldzame smaragdgroene ribkom.25 De reden van deze grote hoeveelheden is nog niet bekend. Maar als de theorie van R. Jackson-Tal ook voor Noord-Brabant geldig is, is het idee van een speciaal gebruik of doel van de ribkommen hier minder valide. Prismatische flessen Het tweede gidsfossiel is de vierkante fles. Een betere benaming is prismatische fles omdat de vorm kan variëren van drie- tot twaalf kantig. De meest voorkomende vormen evenwel zijn de vierkante, rechthoekige en zeskantige flessen. De meeste prismatische flessen dateren voornamelijk vanaf de Flavische periode (circa 70-105 n. C.) tot het einde van de 2e eeuw. De zeskantige flessen zijn wat later, vanaf het midden van de 2e eeuw tot het midden van de 3e eeuw; daarna verdwijnt de vorm langzaam en wordt vervangen door cilindrische flessen. Door hun functionaliteit en stevigheid bleven deze flessen lang in gebruik. Prismatische flessen zijn vormgeblazen, wat het lichaam betreft, en vrij afgewerkt wat de hals, rand en oor betreft. De vierkante en zeskantige flessen hebben één oor, de rechthoekige twee oren. De vormen werden, voor dit type glas, gemaakt uit keramiek of kalksteen.26 Iedere vorm bestaat uit meerdere delen, voor de zijden en voor de bodem om de flessen een bodemmerk te geven. Waar deze merken voor hebben gediend is moeilijk te achterhalen. Er zijn verschillende mogelijkheden. Het zou kunnen dat het bodemmerk een kwaliteitsmerk is; een herkenningsmerk van de glasmaker; of van de glaswerkplaats; of een merk van de maker van de inhoud; of een merk van de handelaar; het zou zelfs nog kunnen dat het de plaats aangeeft waaruit het glaswerk afkomstig is. Soms worden wandscherven van deze flessen verward met scherven van vensterglas. De scherven zijn uit elkaar te houden wanneer ze dateren van voor de 3e eeuw. Het meeste vensterglas heeft dan een gladde en een ruwe, matte zijde, wat de scherven van flessen nooit hebben.

Vensterglas Het enige glas aangetroffen in de provincie uit de categorie ‘glas in architecturale context’, zoals muurplaquettes, mozaïeksteentjes of vensterglas, is aangetroffen in onder andere Hoogeloon (villa), Cuijk en Nistelrode.27 In Sint-Michielsgestel is slechts één fragment gevonden. Dunwandig glas Een kenmerk van Romeins glaswerk – en dus ook van datgene gevonden te NoordBrabant – is de dunwandigheid van de geblazen vormen. Hierdoor kan er fraai en licht glaswerk worden gemaakt. Voor het glasonderzoek is dit meteen een nadeel omdat dit glas in de bodem snel wordt aangetast door bodemzuren en ook snel fragmenteert in minuscule scherven, die bij opgravingen licht over het hoofd worden gezien of niet meer te bergen zijn. Een indruk van de dunwandigheid geeft het volgende voorbeeld. In Israel is te Bet She’arim een blok ruw glas gevonden – dat door omstandigheden nooit is gebruikt – met afmetingen van 1,95 bij 3,80 meter en een dikte van 45 centimeter. Dit heeft een gewicht van ongeveer negen ton. Uit deze hoeveelheid glas kunnen worden gemaakt 615.000 unguentaria van het type Isings 628 – een kleine flacon voor geurolie – of 110.000 kommetjes van het type Isings 17 – zogenoemde zarte Rippenschalen. Laat-Romeinse periode Door de invallen van de Germanen vanaf het eind van de 3e eeuw ontstaat in Noord-Brabant sociale en economische onrust. De bevolking vermindert en concentreert zich, waardoor het platteland leegloopt. De economie valt meer en meer terug op ruilhandel in de gebieden die nu afgelegen komen te liggen, maar ook in de enkele centra – zoals Cuijk – is een teruggang in de economie te constateren. Dit heeft zijn neerslag in de hoeveelheid gevonden glaswerk. Er wordt uit deze periode minder gevonden. Dat wil niet automatisch zeggen dat de Romeinse bevolking minder glas heeft gebruikt Romeins glas in Noord-Brabant |

01-2011 binnenwerk.indd 11

11

06-02-11 22:42


(men kan meer glas hebben verzameld voor hergebruik; minder in de graven hebben meegegeven; zuiniger zijn geweest met glas, zodat het langer meeging). Een verminderd gebruik is wel het geval voor de steeds kleiner wordende inheems-Romeinse bevolking en de steeds groter wordende groepen Germanen op het platteland. In de glasbewerking is weinig terugval te constateren maar meer een tweedeling. Enerzijds wordt er nog steeds op grote schaal geproduceerd maar vermindert de kwaliteit: grover afgewerkte vormen en een slechtere kwaliteit glas hoofdzakelijk voor dagelijks gebruik. Anderzijds ontwikkelt het luxeglas zich tot grote hoogten zoals het geslepen diatreetglas. Omdat in de maatschappij steeds meer Germaanse groepen komen, verandert ook de mode en daarmee de productie. Romeinse glasblazers gaan specifieke vormen ontwikkelen voor deze Germaanse markt. Een mooi voorbeeld is de zogenaamde slurfbeker: het is Romeins glaswerk, maar voor de export bedoeld.

Regionale productie Een indicatie dat er regionale productie blijft, is de vondst van een Romeinse glaswerkplaats met meerdere ovens in GochAsperden, daterend uit het eind van de 4e tot in de 5e eeuw. De werkplaats ligt aan de oevers van de Niers, net over de grens in Duitsland. Enkele kilometers stroomafwaarts ligt Gennep waar in de Romeinse nederzetting hetzelfde glas is gevonden als in de genoemde werkplaats. Naar aanleiding van deze vondsten worden in Goch-Asperden nog meer werkplaatsen verwacht.29 Maar omgekeerd mag men elders ook dit glaswerk verwachten bij opgravingen. Merovingische periode Pas in de Merovingische periode komen er veranderingen in de glasproductie. De glasverwerkers blijven nog werken in de Romeinse tradities maar de vormen veranderen en men gaat experimenteren met glasrecepten. Ondanks dat soda30 – natron, ook uit Wadi Natrun in Egypte – nog steeds ter beschikking staat en de

Afb. 8 Een voorbeeld van een kantharos van slangendraadglas gemaakt te Keulen en gevonden te Esch; collectie Oudheidkundig Museum Sint-Michielsgestel, bruikleen Noordbrabants Museum, inv.nr. 09906.12

12

| Romeins glas in Noord-Brabant

01-2011 binnenwerk.indd 12

06-02-11 22:42


lange afstandshandel nog steeds functioneert. Uit recent onderzoek blijkt dat in deze periode naast Romeins glas voor hergebruik de Merovingische glasbewerkers ook hun eigen glas gingen maken volgens een eigen recept. Waarschijnlijk spelen kosten en politiek een rol. Zodoende verandert in de Karolingische tijd het algemene glasrecept. Werd er voordien gewerkt met een soda-kalk glas, nadien met een potas-kalk glas (zogenaamd Waldglas); waarbij de soda is vervangen door potas, een vloeimiddel gemaakt uit plantenassen.31 Conclusies De introductie van Romeins glaswerk lijkt in Noord-Brabant pas laat te hebben plaatsgevonden, vanaf het derde kwart van de 1e eeuw na Christus, waarschijnlijk door ressentimenten van de gedecimeerde plaatselijke bewoners en hun nakomelingen. Er is een aantal locaties dat een uitzondering vormt. Dit zijn locaties waar Romeinen of geromaniseerden zich in groteren getale vestigden, zoals vici (Cuijk, SintMichielsgestel-Halder) en villa’s (Esch, Hoogeloon). En daarnaast de Maaskant waar een bevolking woonde (Bataven) die al zeer vroeg een pro-Romeinse instelling kende. Daarmee blijkt glas in Noord-Brabant wel een indicator te zijn van welstand maar niet van romanisering. Het is mogelijk dat de verspreiding van glaswerk zich langzamer en gelijkmatiger heeft voltrokken in het Romeinse Rijk dan algemeen wordt aangenomen door een overschatting van de snelheid waarmee het geblazen glas zich zou hebben verspreid. Indien dit het geval is, is de verspreiding van het Romeins glas in NoordBrabant, met een overwicht van gemodelleerd glas (met name ribkommen) in de 1e eeuw, natuurlijker dan dat er minder glas is geweest. Het beeld voor de 2e en 3e eeuw wijkt minder af van het beeld in overig Noordwest-Europa. Veelal worden ribkommen en prismatische flessen, stevig glaswerk gevonden. Dit kan een vertekening zijn doordat het

Afb. 9 Een gezichtsflacon uit Esch; collectie Noordbrabants Museum inv.nr. 09906.19 (tek.: D. Hill). Er zijn verschillende interpretaties over de voorstelling. Mogelijk stelt het Janus voor; dan wel een verbeelding van de jeugd en de ouderdom; of ook mogelijk is keizer Hadrianus met zijn vriend Antinoös.

In het Oudheidkundig Museum van Sint-Michielsgestel loopt tot in het voorjaar van 2012 een gelijknamige tentoonstelling die een uittreksel laat zien uit het vormenrepertoire in het Romeins glaswerk gevonden in Noord-Brabant. Het is geen alomvattende tentoonstelling, maar de bezoeker heeft zo de gelegenheid enkele van de fraaiste glazen voorwerpen – met een bovenregionale uitstraling – te kunnen blijven bewonderen tijdens de sluiting en herinrichting van het Noordbrabants Museum (opening verwacht in voorjaar 2012), aangevuld met glaswerk uit de eigen collectie van het Oudheidkundig Museum Sint-Michielsgestel. Te zien zijn ook glazen van bovenregionaal belang, zoals een gesigneerd handvat van een skyphos (drinkbeker) en vier zeldzame glazen van optisch zwart glas. Bij de tentoonstelling is een kleine catalogus te koop. De tentoonstelling is te bezichtigen in het Oudheidkundig Museum in het hoofdgebouw van Koninklijke Kentalis (Vroegere Doveninstituut), Theerestraat 42, 5271 GD Sint-Michielsgestel. De openingstijden zijn: iedere dinsdag van 10.00 – 16.00 uur. Buiten deze uren ook op afspraak uitsluitend voor groepen. Telefoon 073-5517903, e-mail info@romeinshalder.nl, toegangsprijs € 2,50 kinderen tot 12 jaar gratis. Romeins glas in Noord-Brabant |

01-2011 binnenwerk.indd 13

13

06-02-11 22:42


stevige glas in de bodem beter bewaard blijft, en bij opgravingen beter herkend, dan scherven van het andere, dunwandige, glaswerk. Een andere belemmering in het onderzoek is de Romeinse inzameling van glasscherven voor hergebruik.

Afb. 10 De signering op het skyphos-oor uit Cuijk; collectie Noordbrabants Museum, inv.nr. 00448. De signering C(aius) AL(…)/ RVF(us) F (ecit) staat voor ‘Gaius Al…. Rufus heeft dit gemaakt’ is exact dezelfde als op een handvat van een wijnscheplepel uit Vechten die zich bevindt in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden.

Tot laat in de Romeinse periode en de Merovingische periode wordt glaswerk aangetroffen. Het is echter nooit geproduceerd in de provincie; alhoewel de productieplaatsen niet ver weg liggen (Romeins: Goch-Asperden, Keulen; Merovingisch: Maastricht, Dorestad, Vechten). F.M.A. van den Dries Nassauplein 33 5046 PB Tilburg

Noten 1 François van den Dries is opgeleid als docent geschiedenis en aardrijkskunde. Na jaren in de archeologie werkzaam te zijn geweest heeft hij een materiaalspecialisme opgebouwd in het voor-Romeinse en Romeinse glas. Daarin heeft hij verscheidene publicaties in binnen- en buitenland op zijn naam, enkele tentoonstellingen samengesteld in binnen- en buitenland en is hij auteur van het boek Breekbaar Verleden. Romeins glas in de Lage Landen (Utrecht, Matrijs, 2007). Momenteel werkt hij als onafhankelijk onderzoeker. 2 Swinkels L. en A. Koster, Nijmegen, Oudste stad van Nederland, Nijmegen 2005, p. 9 noemen een datum van 19 v.Chr. en Enckevort H. van en E. Heirbaut in Vuur over Oppidum Batavorum, de eerste Nijmeegse stadsbrand, in Numaga 55, 2008, p 21 en noot 14 (p.22) noemen 10 v.Chr. 3 Slofstra, J., Changing settlements systems in the Meuse-Demer-Scheldt area during the Early Roman period, in Images of the past, Studies in pre- en protohistory 7, Amsterdam 1991, pp.131-199., m.n. pp.134, 137, 145, 173, 189. 4 Dit artikel is niet het juiste kader om gedetailleerd in te gaan op de romanisering van Noord-Brabant. Hierover bestaat ook nog een wetenschappelijke discussie. Voor een overzicht van de romanisering zie het recente boek: Evert van Ginkel, Utrecht 2009, Onder heide en akkers. De archeologie van Noord-Brabant tot 1200, hoofdstukken 7 en 8. Voor meer details zie: Slofstra 1991 (noot 3) en Wesselingh D.W., 2000, Native Neighbours. Local Settlement System and Social Structure in the Roman Period at Oss (the Netherlands), Leiden, Analecta Praehistorica Leidensia 32; Roymans N., Amsterdam 2004, Ethnic identity and Imperial Power. The Batavians in the Early Roman Empire (Amsterdam Archaeological Studies. 5 Cuijk – Grotestraat: tiental fragmenten, zie Dries F.M.A. van den, 2006. Glasvondsten uit het grafveld Grotestraat Bergbezinkbassin, in E.A.G. Ball (red), Dood en begraven langs de Romeinse weg. Het onderzoek van een grafveld uit de Romeinse tijd bij Cuijk – Grotestraat Bergbezinkbassin. Archol Rapport nummer 40, Leiden, pp. 91-93. Diessen – Zijthorst: 6 fragmenten, zie Dries F.M.A. van den, 2008. Romeins glas in Diessen, in Tussen paradijs en Toekomst, Nieuwsbrief van heemkundige kring Ioannes Goropius Becanus en museum De Dorpsdokter, nr. 78 november 2008, Hilvarenbeek, pp. 109-110. Goirle – Huzarenwei: tiental fragmenten, zie Tolboom M., 2005. Glas, in Bink M., Goirle Huzarenwei. Definitief onderzoek, BAAC-rapport 04.134, Den Bosch-Deventer, pp. 67-69. Deze kleine vondstgroepen vallen alle in het bestaande beeld, maar zijn te gering om hier iets aan toe te voegen. Voor de ongepubliceerde vondsten, welhaast overbodig te vermelden, moet gewacht worden op de publicatie voordat iets gezegd kan worden over deze vondsten. 6 De situatie in Het zuiden van Engeland is vergelijkbaar met die in Noord-Brabant. Evans J. Pottery in urban Romano-British life, in Mac Mahon A en J. Price (eds), 2005, Roman Working Lives and Urban Living, Oxbow Books, p.163. 7 Mariën M.E., 1980. Belgica Antiqua. De stempel van Rome, Antwerpen, m.n. pp. 48-49; betreffende de verbittering tot ver in de Augusteïsche periode (in 27 v.Chr.) was er nog een opstand, pp. 57-58.

14

| Romeins glas in Noord-Brabant

01-2011 binnenwerk.indd 14

06-02-11 22:42


8 Evans J., Pottery in Urban Romano-British life , p. 156. Echter, na enkele pijnlijke nederlagen hoeven Romeinen niet zonder meer als ‘of status’ te worden gezien. 9 Fünfschilling, S., 2009, Special Relationship between the Glass Finds from Carthage and Rom and Comparisons with Finds North of the Alps, in Janssens K., P.Degryse, P. Cosyns, J. Caen, L. Van ‘t dack (eds), Annales du 17e Congres de l’Association Internationale pour L’Histoire du Verre, Antwerp 2006, pp. 143-149 speciaal p. 148, Brussels. 10 Roymans N., 2004, Ethnic Identity and Imperial Power, Amsterdam, pp. 23-29 11 Roymans, 2004, p. 22. 12 Het glaswerk uit Sint-Michielsgestel in onlangs gepubliceerd: Dries F.M.A. van den, 2010. De Romeinse glas- en edelsteenvondsten in het Oudheidkundig Museum Sint-Michielsgestel. Collectiecatalogus, Sint-Michielsgestel. Ook zal dit worden gepresenteerd op de website van het museum: www. Romeinshalder.nl 13 De glasvondsten van Boxmeer zijn nog niet gepubliceerd. De ovens van Goch-Asperden zijn voorlopig gepubliceerd: M. Brueggler, 2006. Wiedergefunden – ein spätantiker Glasofen am burgus von Goch-Asperden, in Archäologie im Rheinland, pp. 148-149; (verder pers.comm.). 14 Zie hiervoor L. Toorians, Zandloper. Landschap en geschiedenis van Nationaal Park De Loonse en Drunense Duinen en omgeving, Tilburg 2008, pp. 18-19 en 33. 15 In de Romeinse tijd bestond er nog geen verschil, zoals wij dat kennen, tussen cosmetica en medicijnen; veel cosmetica hadden ook een medische werking, zoals ogenzwart van kohl; F. van den Dries, Breekbaar Verleden. Romeins glas in de Lage Landen, Utrecht 2007, p. 88. 16 N. Roymans en T van Rooijen, De voor-Romeinse glazen armbandproduktie in het Nederrijnse gebied en haar culturele betekenis, in Vormen uit Vuur, nr.150, 1993/3, pp.2-10. 17 V. Arveiller-Dulong, Bijoux, in Verre et Merveille. Mille ans de verre dans le nord-ouest de la Gaulle, Guiry-en-Vexin 1993, pp. 77-80. Hoffmann B., 2002. Römisches Glas aus Baden-Württemberg, pp. 230-232, Stuttgart, noemt verschillende vindplaatsen (Augst, Intercisa, Xanten e.a.) met dateringen tussen 2de en 4de eeuw. 18 Grose D.F., 1977. Early Blown Glass: The Western Evidence, in Journal of Glass Studies, pp 9-29, Corning. 19 Jackson-Tal R., 2009. Early Roman Glass in Context: Gamla (Gamala) Destruction of 67 AD, in Janssens K., P.Degryse, P. Cosyns, J. Caen, L. Van ‘t dack (eds), Annales du 17e Congres de l’Association Internationale pour L’Histoire du Verre, Antwerp 2006, pp. 157-162, Brussels. 20 De dateringen van het glaswerk in dit artikel zijn gebaseerd op: Allen D., 1983. Roman Glass from Selected British Sites, unpublished thesis University College, Cardiff; Isings Cl., 1957. Roman Glass from Dated Finds, Archaeologica Trajectina II, Groningen en Djakarta; Price J. en Cottam S., 1998. Romano-British Glass Vessels: A Handbook, York. 21 De natuurlijke kleur van glas is variërend van lichtblauw naar lichtgroen. Dit wordt veroorzaakt door van nature aanwezige verontreinigingen van ijzer in het zand dat gebruikt wordt om glas te maken. 22 Jackson-Tal R. 2004. The Late Hellenistic Glass Industry in Syro-Palestine: A Reappraisal., In: Journal of Glass Studies, volume 46, pp. 11-32, Corning. 23 De beste term is in het Engels: slumbed glass. 24 Een uitgebreidere beschrijving met foto’s is te vinden in Van den Dries, 2007, Breekbaar Verleden pp. 95-97 en 126-127. 25 Van den Dries 2007, Breekbaar Verleden, p. 130, noot 4, hoofdstuk 1. Het genoemde vergelijkingsexemplaar is onzeker wat betreft de kleur maar inmiddels zou in Engeland ook een fragment in smaragdgroen bekend zijn (pers. comm. J. Price). 26 Dit kan marmer zijn, maar ook een andere kalksteensoort, zoals de recente depotvondsten uit het legioenskamp van Bonn. Publicatie in voorbereiding door Dr. A.-B. Follmann-Schulz. Zie ook: Dries F.M.A. van den, 2007. Some notes on Roman mould material and the technique of moulding for glassblowing, in Journal of Glass Studies, volume 49, 2007, pp.23-38. 27 Van den Dries, Romeins en Merovingisch glas, in R. Jansen (red.), Bewoningsdynamiek op de Maashorst (delen 1 en 2). De bewoningsgeschiedenis van Nistelrode van laat-neolithicum tot volle middeleeuwen, Archol publicatie 48, Leiden 2007, p. 509 (deel 2). 28 Veel vormen zijn geïnventariseerd door C. Isings en in een systeem gezet met nummers. Deze indeling wordt door velen gebruikt om de vormen te herkennen. Voor literatuur C. Isings, Dated Finds in noot 11. 29 De opgraving van de glaswerkplaats te Goch-Asperden is nog in onderzoek; vermelding met vriendelijke medewerking van de opgraafster Marion Brueggler. 30 Glas wordt gemaakt door drie hoofdcomponenten samen te smelten: soda (als vloeimiddel, ca. 15%) - ofwel natron, door de Romeinen trona genoemd, kalk (als stabilisator, ca. 15%) en zand (silicium, ca. 65 - 70%). Door toevoeging van andere componenten kon men de eigenschappen veranderen, bv. lood of loodoxide verlaagt het smeltpunt; of oxides om het glas te kleuren zoals kobaltoxide (donkerblauw), mangaanoxide (paars) en ijzeroxide (groen of bruin) om maar enkele te noemen. 31 Wedepohl K.H., R.Pirling & G. Hartmann, 1997. Römische und fränkische Gläser aus dem Gräberfeld von Krefeld-Gellep, in Bonnner Jahrbücher Band 197, Köln, pp.177-189.

Romeins glas in Noord-Brabant |

01-2011 binnenwerk.indd 15

15

06-02-11 22:42


Middeleeuwse keramiek in de ogen van een moderne pottenbakker: de kenniswinst van experimentele archeologie in combinatie met een expert-judgement Een interview met Andres Bauer, replica-pottenbakker te Nederweert Roos van Oosten1

Op een zonnige zaterdag in mei bezoek ik Andres Bauer, een professioneel keramisch ambachtsman. Hij werkt vanuit zijn langgevel-boerderij op het Limburgse platteland. Ik ben als archeoloog nieuwsgierig hoe een pottenbakker tegen middeleeuwse keramiek aankijkt. Keramiek is mijn onderwerp van studie en bij de interpretatie ervan wil ik vermijden in de valkuil te tuimelen om, ongehinderd door diepgravende kennis over het pottenbakkersambacht, uitspraken te doen over de intentie van de pottenbakker en de betekenis van vormveranderingen. Een misinterpretatie is snel gemaakt. Een treffend voorbeeld is David Gaimster in zijn standaardwerk over steengoedproductie in het Rijnland. Hij wijst er terecht op dat de concentrische kringen die op de onderkant van de bodem aanwezig zijn verraden dat de pottenbakker de pot met de snijdraad van de draaischijf heeft afgehaald toen het wiel draaide. Echter, hij bouwt direct op dit gegeven voort en schrijft dat “de massaproductie in het Rijnland zo groot was dat het voor de pottenbakker zelfs oneconomisch was om het pottenbakkerswiel stop te zetten en

16

de pot van de draaischijf af te halen en er verse klei op te doen”.2 Gaimster roept hiermee het beeld op van een overspannen arbeidssituatie waarbij de lopende band het tempo dicteerde. Echter, ook een moderne keramist haalt de snijdraad onder de pot door wanneer het wiel zachtjes draait (zie afb. 1). Het is een reguliere manier om de zichzelf zuigende klei gemakkelijk van de draaischijf los te krijgen. Het is op zichzelf geen indicatie voor massaproductie en het biedt bovendien ook nog een producttechnisch voordeel. Het tweede verschijnsel dat Gaimster in het voorbijgaan aanhaalt is dat de steengoedpottenbakkers niet na elk voorwerp verse klei op hun schijf deden, maar uit dezelfde bonk klei meerdere voorwerpen draaiden. Dit heet ‘van de mast draaien’. Hedendaagse pottenbakkers draaien nog steeds kleine voorwerpen van de mast. Zij doen dit niet vanwege het streven naar een zo rendabel mogelijk product, maar omdat van de mast draaien bij kleine voorwerpen nu eenmaal betere resultaten geeft. Het is zodoende van belang naast het analyseren van archeologische scherven

| Romeins glas in Noord-Brabant

01-2011 binnenwerk.indd 16

06-02-11 22:42


ook kennis te nemen van de technische mogelijkheden en beperkingen binnen het keramische vakgebied. Het bestuderen van historische bronnen biedt daartoe weinig uitkomst, die zijn er namelijk nauwelijks.3 Het draaien van potten is echter in essentie in de afgelopen eeuwen niet veranderd, zodat ook hedendaagse vakliteratuur voor keramisten – zoals een tijdschrift Keramiek en Klei of het kleidiscussieforum op internet – bruikbare informatie biedt. Verder leert het zelf plaatsnemen aan de draaischijf de basisbeginselen, maar een expert-judgement van een professionele keramist is onontbeerlijk. Een speurtocht op internet toont dat de hedendaagse keramiekwereld verrassend groot en actief is. De beroepsvereniging Nederlandse Vakgroep Keramisten (NVK) telt ruim vierhonderd leden en de keramiekagenda staat vol met workshops, seminars en aankondiging van exposities. Er zijn ervaringsdeskundigen te over. Waarom ik juist gekozen heb Andres Bauer te interviewen is om drie redenen. Hij heeft zich gespecialiseerd in replica’s van historische keramiek, hij is gewend grote partijen van dezelfde potten te draaien en hij heeft een bedrijfsmatige inslag (‘hoeveel tijd kost me dat?’). Hij is daarmee net als een middeleeuwse pottenbakker gesteld voor de opgaaf om van ongedecoreerde gebruiksvoorwerpen een rendabel massaproduct te maken. Het artikel bestaat uit drie delen: een korte kennismaking met Andres, het bekijken van de middeleeuwse keramiek en een demonstratie op de draaischijf van het vervaardigen van een bakpan, een steengoed kannetje met standring en een grape. In het besluit wordt teruggeblikt in hoeverre deze ‘experimentele-archeologie-benadering’ in combinatie met de expert-judgement-methode kenniswinst heeft opgeleverd.

mokken, maar in hoge halve-liter-glazen. Een kort lyrisch betoog volgt over de schoonheid van glas als materiaalsoort en hij doet gelijk een verrassende uitspraak: “Als ik nog eens een ander beroep mocht kiezen, dan zou het glasblazer zijn.” RO: “Nu we het over beroepskeuze hebben, hoe ben je er zo toe gekomen om pottenbakker te worden?” AB: “Ik kom uit Oost-Duitsland. Mijn vader was dominee en de kerk was in Oost-Duitsland een enigzins gelegitimiteerde vrijplaats van oppositie. We waren thuis dus niet zo partijgezind en daarom was studeren aan de universiteit voor mij destijds geen optie. Je diende je daarvoor namelijk te conformeren aan de beginselen van de communistische partij. Ambachtelijke beroepen daarentegen waren redelijk vrij van de politiek. Ik had vakantiewerk gedaan in een Potterie en het beviel goed. Leuke collega’s. Zo kwam ik op mijn zestiende te werken als leerling in een ambachtelijke pottenbakkerij in een traditioneel gildensysteem. Na een paar jaar had ik mijn eigen bedrijf. Het liep goed: de potten waren al verkocht voordat ze van de draaischijf afkwamen.

Afb. 1 Foto’s zijn overgenomen uit Cohen 2009, 46, afb. 127.

1. De wording van een professioneel keramisch ambachtsman Andres heet me van harte welkom en serveert koffie met warme melk. Opmerkelijk genoeg niet in zelfgemaakte koffieMiddeleeuwse keramiek in de ogen van een moderne pottenbakker |

01-2011 binnenwerk.indd 17

17

06-02-11 22:42


Afb. 2 t/m 26 Foto’s van Roos van Oosten.

2

18

Potten waren één van de weinige nietgestandaardiseerde luxegoederen. Dat moet ik even toelichten. De DDR was geen China waar iedereen in hetzelfde blauwe pakje rondliep, maar het was wel een planeconomie en er werd van bovenaf bepaald dat bij wijze van spreken alle koffiemokken standaard grijs waren en dat je dus niet kon kiezen voor een rood, groen of geel exemplaar. Verder was het zo dat in Oost-Duitsland alle niet-noodzakelijke goederen schaars waren. Je zou niet-noodzakelijke goederen luxegoederen kunnen noemen. Er was geen armoede, althans zo heb ik dat ervaren. Iedereen kon altijd overal aankomen, zolang je maar geduld had. Luxegoederen waren ook niet zozeer duur. In het vrije kapitalisme bepaalt de schaarste de prijs. In het communisme bepaalt de schaarste de wachttijd. Een Trabant rijdt natuurlijk ook gewoon, maar je moest er wel tien jaar op wachten. Potten waren ook schaars. Er waren veel te weinig pottenbakkers voor veel te veel vraag. Iedereen begeerde een mooie individuele vaas om zich te onderscheiden van de massa. Ik ben naar Nederland verhuisd; de liefde bracht me in Zutphen. Ik studeerde nog antropologie en ontwikkelingseconomie in Nijmegen, heb een wereldreis gemaakt en nu werk ik weer als pottenbakker.”

RO: “Je noemt jezelf pottenbakker en geen keramist?” AB: “Keramist, klinkt wat chiquer. Het heeft veel meer de connotatie van ‘kunstenaar’. Veel keramisten in Nederland hebben hun opleiding in Gouda [SBB Centrum voor keramiek en lasopleidingen te Gouda, RO] of op een kunstacademie gedaan. Ik heb een andere achtergrond; ik ben in Oost-Duitsland opgeleid volgens het gildensysteem. Daar moest je drie jaar lang acht uur per dag alleen maar draaien. Ik ben meer voorstander om vanuit een gedegen vakmanschap een kunstproduct te maken. In plaats van wel een mooie vaas kunnen draaien, maar stuk te lopen op een serie simpele kopjes. Soms noem ik me keramist, soms pottenbakker, net hoe dat uitkomt. Het zijn geen beschermde begrippen.” RO: “Wat voor opdrachten doe je zoal?” AB: “Ik maak vooral replica’s. Ik heb bijvoorbeeld veel gemaakt voor het HOME [Historisch OpenluchtMuseum Eindhoven, RO]. Bijna de hele inventaris van de herberg is van mijn hand. Ik zal wat voorbeelden laten zien die in berging staan.” Andres toont een inheemse pot en een Romeinse schaal die hij maakte voor de leskisten van het Brabants Erfgoed. Verder zijn er wat Pingsdorf-potjes met kom-

3a

4

5b

3b

5a

5c

| Middeleeuwse keramiek in de ogen van een moderne pottenbakker

01-2011 binnenwerk.indd 18

06-02-11 22:42


ma-versiering, een serie schattige kleine zalfpotjes en nog enkele steengoedkannen die bij de Open Monumentendagen in Amersfoort te koop waren. Tussen de oude meubels die ook in de schuur zijn opgeslagen, staat ook nog een draaischijf, type vliegwiel. Andres legt uit: “Die draai je aan met de hand en niet met de voet. Je pakt een spijl en geeft er een slinger aan. Thuis draai ik gewoon op de elektrische draaischijf, een Shimpoo, maar deze houten draaischijf is niet zo zwaar en hij kan makkelijk mee bij presentaties op ambachtelijke markten.” 2. Wat valt een moderne pottenbakker op als hij middeleeuws ceramiek bekijkt? Andres bekijkt de potten die ik heb meegebracht uit Haarlem (zie afb. 2). Hij pakt de bolle pispot (r-pis-1) in de hand en legt uit: “Dit model pispot kun je niet gemakkelijk leeggieten. De buik is te bol. Je moet hem namelijk helemaal op zijn kop houden om hem leeg te gieten. Terwijl dit model,” en Andres pakt ondertussen de andere pispot (de r-pis-5), “is minder bol en is al makkelijker leeg te gieten. Verder kan je zien dat deze pispot [r-pis-5] op een hogere temperatuur gebakken is dan deze [r-pis-1]. Je kan een inschatting maken van de temperatuur door naar

twee zaken te kijken: de soort klei en de mate van porositeit. Pure terracotta-klei, waar veel smeltpuntverlagende ijzerverontreiniging in zit, heeft een lager smeltpunt dan een steengoedklei. Hoe hoger de baktemperatuur, hoe minder poreus de potten. De mate van porositeit kun je het beste met de tong-plakproef vaststellen. Poreuze potten nemen direct het vocht van je tong op en je tong plakt dan aan de pot. Je kan ook wat vocht op je vinger doen en dan kijken hoe snel de natte plek weer opdroogt, maar je tong is gevoeliger.” Andres demonstreert de tongplakproef met een 16e-eeuwse pispot en brengt het puntje van zijn tong op de buitenkant van de pispot. Hij concludeert eerst resoluut: “Ik schat dat deze op 900 graden gebakken is”. Hij doet het nogmaals en voegt er nu iets voorzichter aan toe: “900 graden, met een marge van 50 graden.” RO: “Van wat voor materiaal maakten de pottenbakkers eigenlijk hun ovenplaten?” AB: “Je moet materiaal gebruiken dat op een hogere temperatuur gebakken is dan waar je zelf op stookt, anders buigt het door. Je zou bijvoorbeeld in een moederoven keramisch materiaal kunnen stoken dat zo’n 200 graden hoger gebakken is om ovenmateriaal in te vervaardigen. Het zou

5b

5d

6b

5c

6a

6c

Middeleeuwse keramiek in de ogen van een moderne pottenbakker |

01-2011 binnenwerk.indd 19

19

06-02-11 22:42


eigenlijk wel vreemd zijn, waarom de pottenbakkers als ze die hogere temperatuur eenmaal konden bereiken dat verder ook niet bij hun eigen ovens zouden gebruiken. Ik ga ervan uit dat wanneer er eenmaal een techniek gevonden is, dat ze hem ook gebruikt zullen hebben. Daar volgt uit dat ze niet met ovenplaten gewerkt hebben, maar dat de pottenbakkerswaar in de oven op elkaar gestapeld werd. Vandaar dat je op oude scherven veelvuldig beschadigingen tegenkomt die je eenduidig kan identificeren als dat ze tijdens het stookproces ontstaan moeten zijn.” Andres neemt nu het steengoed kannetje ter hand. Draait het eens kritisch rond en zegt: “Weet je wat ik nu niet begrijp, van dit soort kannen? De vorm. De kan heeft een bolle buik en een hoge en cilindrische hals. Dat is bijna vragen om moeilijkheden. De schouder is een zwak punt; hij is draaitechnisch moeilijk om te maken. Zeker omdat de klei in het verleden veel slapper geweest moet zijn. De klei die je nu bij de fabriek koopt is homogeen; je hoeft hem ook bijna niet te kneden. Vroeger was dat anders. De klei was minder homogeen en dus slapper. En zeker met slappe klei is de scherpe overgang tussen bolle buik en smalle hoge hals een zwak punt. De vorm is trouwens nog om een andere reden onbegrijpelijk. De buik is zo

6d

7a

6e

7b

20

|

bol dat je moeilijk uit deze kan kan drinken.” Ondertussen zet Andres de kan aan zijn mond en demonstreert het en zegt: “Dan moet je je hoofd helemaal achterover in je nek leggen. De vloeistof komt anders niet over de bolling van de buik heen. Niet praktisch. En je neus zit ook nog klem.” 3. Demonstratie potten draaien Het is tijd voor de draaischijf. Ik heb bakpannen nodig voor een kookexperiment en heb Andres gevraagd verschillende modellen bakpannen te draaien. Bureau Archeologie Haarlem stelde de voorbeeldexemplaren ter beschikking en deze staan dan ook op het moment van draaien naast de draaischijf ter inspiratie. Voordat met draaien begonnen kan worden, moet een extra hulpplaat op de eigenlijke draaischijf geplaatst worden. Wanneer één grote of wijde pot namelijk vers gedraaid is, zoals een bakpan, kan deze niet met de handen opgepakt worden. De klei is daarvoor dan te slap en de bakpan zou dubbelvouwen. Daarom wordt de pot straks op de hulpplaat van de draaischijf genomen. Andres bevestigt daarvoor op het eigenlijke schijfhoofd een klompje klei, centreert die en maakt hem onmiddellijk zo plat als een pannenkoek (zie afb. 3a). In de platte kleipannenkoek draait hij wat extra groeven en duwt vervolgens het

7c

8a

8b

Middeleeuwse keramiek in de ogen van een moderne pottenbakker

01-2011 binnenwerk.indd 20

06-02-11 22:42


ronde dienblad erop (zie afb. 3b). De klei zuigt de ronde plank nu goed vast. Andres pakt een verse homp klei erbij (zie afb. 4) en legt uit: “Deze klei komt nu van Silex in Den Bosch. Grote partijen haal ik altijd in het Westerwald in Duitsland. Als je de klei direct van de fabriek haalt, is die beter. Ik voel namelijk nu dat de klei aan de buitenkant wat harder is dan aan de binnenkant. Die klei ligt waarschijnlijk dan toch opgeslagen in een loods, waar de condities minder optimaal zijn. Je moet hem dan straks even wat extra heen en weer masseren.” Voordat Andres begint met draaien maakt hij nog een grapje: “Nu ik hier pottenkijkers heb, moet ik natuurlijk niet verklappen, hoe snel een pottenbakker een pot draait en snel zijn geld verdient. Ha, ha. Nee, zo is het niet. Er spelen twee zaken mee. Het draaien gaat snel, maar het is slechts één onderdeeltje van het hele proces. Je hebt zo’n potje daarna nog twintig keer in handen, oortjes aanzetten, glazuren, bakken etc. En bovendien: voordat je eenmaal zo snel en goed kan draaien, moet je jaren investeren.” Centreren Andres kneedt even snel een homp klei (zie afb. 5a) en zet deze stevig op de draaischijf. Al draaiende legt hij uit wat hij precies doet: “Ik druk de homp klei naar het

8a

8b

8c

midden toe (zie afb. 5b, c en d), om de klei de baas te worden. Tegelijkertijd duw ik de klei naar beneden, zo zorg ik ook dat die plank er niet afvalt. Ik druk de klei nu op en neer om de kleiplaatjes mooi op elkaar te laten schuiven en ook om eventuele luchtbelletjes eruit te drukken. Nu zie je nog die oneffenheid die in de klei zit, binnenin. Als ik nu niet op en neer zou masseren, dan geeft dat straks problemen. Tegen mijn cursisten zeg ik altijd: ik ben niet een heel sterk iemand; ik heb niet zulk soort bovenarmen. Toch kan ik ook hele grote vazen draaien. Je draait niet met je armen, maar met je hele lijf. Ik ga zo dicht mogelijk bij de schijf zitten, leg mijn onderarmen op mijn bovenbeen en je houdt de kring gesloten. Je zorgt zo voor een maximale stabiliteit en dat de hef boom van de armen zo kort mogelijk is. In het begin als je centreert zet je je ellebogen in je lies. Je positioneert je goed op je stoel en je drukt niet met je spierballen de klei naar het midden toe, maar met je onderlijf. Uiteraard, hoe groter de klomp die je moet centreren, hoe meer massa je moet meebrengen. Maar iedereen, hoe iel die ook is, heeft dan genoeg kracht om die klei tegen het middelpunt van de schijf aan te drukken. Het is een kwestie van slim draaien. Er worden weleens wedstrijdjes

9a

9b

Middeleeuwse keramiek in de ogen van een moderne pottenbakker

01-2011 binnenwerk.indd 21

|

21

06-02-11 22:42


georganiseerd, ‘wie draait de hoogste vaas?’ [bijvoorbeeld een onderdeel op de jaarlijkse Goudse Keramiekdagen, RO]. Een goede vriendin van mij waar ik mee gestudeerd heb, een heel klein vrouwtje, heeft al vaak gewonnen.” Het potlichaam vormen Andres maakt hier een bakpan naar een 15e/16e-eeuws model. AB (zie afb. 6a): “Ah, nu staat mijn klei mooi in het midden en nu breek ik de klomp open.” AB (zie afb. 6b): “Tussen mijn vingers en de klei doe ik een sponsje. Zo overbrug ik dan de natuurlijke bolling van de vingers. Ook brengt de spons een beetje vocht mee en dan blijven mijn vingers niet aan de klei plakken. Door dat masseren van de klei, wordt voorkomen dat de klei kan inscheuren. De massa die nu nog in de bodem zit heb ik nodig om de bakpan nog wat wijder te maken. Ik duw als het ware een bergje klei vooruit. Dan is het altijd even gokken hoe breed je kan gaan. Zo, ik beslis nu, ik stop hier met de bodem. Dan ga ik nu wat minder gas geven en maak de wand. Ik let er goed op dat ik vanaf het begin af aan een dikke rand boven overhoud.” AB (zie afb. 6c): “Als je aan de buitenkant van de wand kijkt, kun je precies zien hoe weinig ze vroeger afwerkten. Die ribbels

10

11a

die je nu aan de zijkant ziet ontstaan, zijn precies die draairibbels die je ook op de meegebrachte bakpan ziet.” Andres maakt hier een bakpan naar een 13e/14e-eeuws model met bolle bodem en holle steel (voorbeeld: zie afb. 14a). AB (zie afb. 6d): “Ik ga in elk geval nog wel even met een houten lomer langs de buitenkant van de bodem. Dat hebben zij – de vroegere pottenbakkers – denk ik ook gedaan. Dat bespaart je namelijk straks heel veel werk bij het afdraaien. De overgang tussen wand en bodem wordt zo al een klein beetje schuin, voordat het dan overgaat op een ronde bodem.” AB (zie afb. 6e): “Aan de binnenkant heeft de pottenbakker ook met een lomertje aangegeven ‘kijk-hier-eindigt-mijnbodem-en begint-de-wand’. Dus doe ik dat ook even.” Rand AB: “Er zijn twee manieren om een rand te maken. Of door vanaf het begin van het optrekken van de wand erop te letten dat je een dikke rand aan de bovenzijde overhoudt, zoals ik eerder deed (zie afb. 6b) of door de rand om te leggen. Ik zal nu laten zien hoe ik zo’n rand omleg. Ik draai die rand boven nu wat verder uit. Nu is die eigenlijk veel te dun (zie afb. 11a). Je ziet dat ik die kromming er nu een beetje inleg (zie afb. 11b). Nu houd ik die vin-

12a

12b

11b

22

|

Middeleeuwse keramiek in de ogen van een moderne pottenbakker

01-2011 binnenwerk.indd 22

06-02-11 22:42


ger onder de rand aan de buitenkant en ik leg de rand zo langzaam over mijn vinger heen. Als je dat niet goed doet, dan sluit je lucht in. Warme lucht zet uit en dat geeft problemen in de oven.” Tuitje AB: “Ik zal een tuitje maken in de nog natte klei. Eigenlijk maak ik tuitjes te mooi, vergeleken met de middeleeuwse exemplaren. Ik let er namelijk goed op dat er straks bij het schenken geen druppel achter kan blijven hangen. Soms zie je zelfs bij theepotten in de winkel dat de druppels blijven hangen. Je moet een tuitje er heel geleidelijk in masseren.” Andres demonstreert hoe door zijn vinger op een bepaalde manier te houden hij net die cruciale millimeter verschil kan maken en veegt door veel lange bewegingen met zijn vinger te maken de klei geleidelijk naar buiten (zie afb. 8, a, b en c) Van de draaischijf halen De eerste fase van de bakpan is hiermee afgerond. Andres laat de schijf zachtjes draaien en haalt een roestvrijstalen snijdraad onder de pot door (zie af b. 9a). Andres vertelt desgevraagd dat al draaiende een pot van de schijf lossnijden ook een producttechnisch voordeel biedt. Hij licht het toe: “Een snijdraad die je onder de pot doorhaalt om de pot los te halen

12b

van de draaischijf, bolt altijd een beetje op, hoe strak je de draad ook naar beneden duwt (zie afb. 9a). Wanneer je de de snijdraad eronder door haalt wanneer de draaischijf stil staat (zie afb. 1b), kan de draad onregelmatig opbollen. De bodem is dan niet vlak en de pot gaat wiebelen. Als je de snijdraad echter al draaiende eronder doorhaalt, krijg de bodem een pyramide- of kegelvorm (zie afb. 1a). Het punt waar de snijdraad het meest is opgebold is het centrum van de pyramide. Idealiter valt het centrum van de pyramide in het midden van de pot. Daarvoor moet de schijf wel hard genoeg draaien. Je hoeft de pot in dat geval niet af te werken om te voorkomen dat hij gaat wiebelen.” Hij pakt de pot niet van het plankje af, maar tilt de hulpplaat met pot erop (zie afb. 9b) en zet op de plank naast hem om hem te laten drogen. Afdraaien (leerharde bakpannen) De avond tevoren heeft Andres vier verschillende formaten bakpannen gedraaid. Deze zijn nu leerhard. Ze hebben alle een platte bodem, terwijl de middeleeuwse exemplaren vaak een bolle bodem hebben. Andres heeft één van de middelgrote leerharde bakpannen op zijn kop op de draaischijf gezet. Op de schijf ligt nog de platte kleipannenkoek, die hij eerder gebruikte om de hulpplaat op te laten vast-

13a

14a

13b

14b

Middeleeuwse keramiek in de ogen van een moderne pottenbakker

01-2011 binnenwerk.indd 23

|

23

06-02-11 22:42


hechten. Op deze manier hecht ook de leerharde bakpan voldoende aan de draaischijf en hoeft die niet extra te worden vastgeklemd door stukjes klei. De schijf draait weer en Andres legt uit: “Hij – de bakpan op de draaischijf – voelt nu gelijk een beetje wiebelig aan, dat komt omdat ik dat tuitje heb aangebracht. Hier op de buitenrand van de bodem, kun je de ronding nog wat verder aangeven. Daarvoor gebruik ik een mirette (zie afb. 11a). Ik heb nu al wat meer moeite om het rechte stuk aan de buitenkant van de bodem krom te maken. Bij een grote pan moet je wat meer klei weghalen dan bij de kleinere exemplaren. Ik zal ook even de bodem nog wat gladder maken door er nog eens extra over heen te gaan met een bankpasje (zie afb. 11b). Vroeger zullen ze daarvoor een glad houtje gebruikt hebben, maar ik denk dat ze al dat soort versierselen en extra handelingen, toen niet deden. Vroeger was het ‘hup-hup-draaien-en-wegzetten’. Dat kon ook gewoon niet, de klei was daar ook veel te slap voor. Mijn handicap als replicamaker is dat ik wèl geleerd heb netjes te werken.” Andres zet de schijf stil en neemt de leerharde pan nu van de schijf, houdt hem in de hand en kijkt naar de pot. Nu komt namelijk de vraag: Hoe krijgt een bakpan nu een bolle bodem?

14c

15b

15a

24

|

Bolle bodems (leerharde bakpannen) AB: “Zo, nu de bolle bodems. Ik heb mijn bakpannen gewoon op de draaischijf gedraaid en niet in een mal opgebouwd. 4 Je kan dit gedraaide exemplaar alsnog in een contra-mal leggen om een bolle bodem te maken. Een contra-mal moet je van tevoren maken van gips of (gebakken) klei. Een contra-mal heeft de negatiefvorm van je bodem. Een contra-mal moet dan wel precies dezelfde afmeting hebben als de pan. De afmeting van de pan moet dan gestandaardiseerd zijn. Je zet de contra-mal op de draaischijf, legt de bakpan erin en duwt de bodem tegen de vorm van de mal aan. Je kunt de bodem dan heel netjes en gelijkmatig uitdraaien. Ik zou zelf pas overgaan tot het maken van een steunmal als ik een opdracht had, groter dan tweehonderd exemplaren. Een mal maken kost ook veel tijd en dat is voor een pottenbakker die er de kost mee moest verdienen een belangrijk punt. Ik heb nu geen contra-mal gemaakt en deze bodem moeten we dan waarschijnlijk maar plat laten. Òf,” en Andres voegt inmiddels de daad bij het woord, “je moet hem handmatig uitbuiken (zie afb. 12a en b). Voor mij is het nu voor het eerst dat ik me er mee bezighoud. Als ik daar eenmaal een techniek voor heb, is het ook zo gebeurd. Zo heb je nu een aardig, regelmatig ronde bodem (zie afb. 13a). Als je

16a

17a

16b

17a

Middeleeuwse keramiek in de ogen van een moderne pottenbakker

01-2011 binnenwerk.indd 24

06-02-11 22:42


die scherven bekijkt, zie je dat die bodem ook niet helemaal regelmatig rond is. De bodem is nu mooi bol (zie afb. 13a) en aan de binnenzijde zijn de vingerindrukken zijn nog zichtbaar (zie afb. 13b). Bij die bakpan – het 13e/14e-eeuws model met holle steel (zie afb. 14a) – zie je allemaal kleine vlaktes op de onderkant van de bodem (zie afb. 14b). Dat zal geweest zijn om de pot verder af te werken. Wanneer ik deze pan met een houten stokje afwerk, krijg ik hetzelfde effect (zie afb. 14c).” Holle en platte stelen aanbrengen (leerharde bakpannen) De bakpannen moeten nog voorzien worden van een steel. Tot in de 14e eeuw hadden de bakpannen een holle steel. Sommige holle stelen zijn erop gezet door tevens de wand te doorboren. Dit betekent dat de klei nog nat was op het moment dat de steel erop kwam. Niet doorboorde holle stelen zijn erop gezet toen de klei leerhard was.5 RO: “Waarom zou men in de 14e eeuw overgestapt zijn van een ronde naar een platte steel?” AB: “Ik denk dat dat puur smaak of een mode is. Ik denk niet dat het een functioneel iets is. Holle stelen betekenen voor de pottenbakker in elk geval een handeling meer. Je moet nog een keer aan de schijf gaan zitten, en van de mast van die

oortjes - holle stelen - draaien.” Bij de nabespreking van het interview komt Andres erop terug: “Alles wat van massieve klei is, neigt er meer toe om in te scheuren. Spanning ontstaat en die spanning kan nergens heen omdat het massieve klei is. Bij dikke oren worden daarom soms met een stok gaten aangebracht. De spanning verdwijnt dan in het gat. Een holle steel die opengewerkt is, heeft een product-technisch voordeel. De spanning kan in het gat verdwijnen en er is minder kans op scheurvorming. Bovendien kan de pottenbakker de holle steel goed aanwrijven, omdat deze opengewerkt is.” Eerst demonstreert Andres het draaien van een holle steel (zie afb. 15a en b). Kleine vormen worden altijd van de mast afgedraaid. Van de mast afdraaien wil zeggen dat de pottenbakker uit dezelfde bonk klei die op de draaischijf staat meerdere kleine voorwerpen achter elkaar draait, zonder verse klei op de schijf te hoeven doen. De holle steel die Andres op deze manier draait heeft iets weg van een zalfpotje. Nadat hij de holle steel met een mesje heeft afgesneden, draait hij tussen de bakpannen door, nog even een ander potje met de klei die nog op de mast staat. Hierna gaat Andres verder met de holle steel: “We kunnen de holle steel op een van die vier leerharde potten zetten. De

17a

18a

19a

17a

18b

19b

Middeleeuwse keramiek in de ogen van een moderne pottenbakker

01-2011 binnenwerk.indd 25

|

25

06-02-11 22:42


net gedraaide pot is nog te nat. Met een mesje snijd ik nu de basis van de rand schuin af en zet hem op de leerharde pot. Op de plaats waar je het oor gaat aanzetten, moet je de pot wel eerst nat maken (zie afb. 16a). Dat zullen de historische pottenbakkers ook wel gedaan hebben. Je moet heel goed aansmeren (zie afb. 16b), zodat het niet afscheurt naderhand.� Voor het maken van de platte steel neemt Andres eerst een stuk verse klei. De bonk klei houdt hij in de ene hand en met de andere hand, trekt hij er een staart aan en maakt hem in vorm (zie afb. 17 a en b). De steel wordt met de hand van de bonk klei gescheiden. Om het aanzetten iets te vergemakkelijken heeft hij een klein draaitafeltje op de pottenbakkersschijf gezet. “Je zou eerst nog het oppervlak kunnen verruwen, met een mesje wat krasjes op de plaats van hechting maken. Zo leer je dat volgens de boekjes. Dat hebben de historische pottenbakkers vast niet gedaan. Dat is mij ook teveel werk. Je moet ook een beetje praktisch denken. De leerharde pot moet je eerst wel weer even met een sponsje nat maken. Het belangrijkste bij een oor aanzetten, is dat je goed drukt om een goede hechting te krijgen. Ik zet eerst de bovenkant van het oor er goed op en zorg dat die breed uitloopt (zie afb. 18a). De onderkant goed aanhechten komt later. Ik ga hem eerst verder uittrek-

19c

ken zodat die een beetje vorm krijgt. Nu ga ik pas zorgen dat de onderkant goed hecht. Ik moet er vanaf het begin voor zorgen dat die steel een beetje in een hoek van iets minder dan 45 graden gaat. De steel is nu te lang, die knijp ik er met mijn vingers gewoon af (zie afb. 19b). Dat hebben de historische pottenbakkers ook gedaan, zo te zien.� Voor het maken van de zwaluwstaart tilt Andres de eerste bakpan in zijn hand en knijpt de uiteinden voorzichtig samen (zie afb. 19 a en b). Bij een tweede bakpan doet hij het iets anders. Hij zet de bakpan neer en knijpt de steel met twee handen samen (zie afb. 19c). De meest optimale techniek vindt Andres niet. Het uiteinde van de steel wordt snel te smal en de taille te weinig getailleerd. Een zwaluwstaart maken blijkt zelfs voor een pottenbakker met 25 jaar ervaring niet zo eenvoudig. Bij het drogen valt het op dat de stelen van de bakpannen naar beneden zakken zonder ondersteuning. De eerste bakpan van de het rijtje steunt daarom op een bonk klei (zie afb. 20a) en de overige stelen leunen op de rand van andere bakpannen. Archeologisch opgegraven bakpannen hebben inderdaad soms aan de onderzijde van de steel een kleine beschadiging (zie afb. 20c). Een andere mogelijkheid tegen inzakkende stelen, is om de stelen naar beneden te laten richten (zie afb. 20b).

20b

21a

20a

21b

20c

26

|

Middeleeuwse keramiek in de ogen van een moderne pottenbakker

01-2011 binnenwerk.indd 26

06-02-11 22:42


Steengoed kannetje Na het draaien van de holle steel voor de bakpan draait Andres van dezelfde bonk klei die nog op de draaischijf staat nog een potje. Hij legt uit: “Ik heb nu nog wat klei op de mast op de draaischijf staan. Wat zal ik nog even draaien? O ja, dat steengoed kannetje. De klei is al gecentreerd, dus gaat het vrij snel. Ik draai nu bewust vrij slordig hoor, maar zo is het hem wel ongeveer (zie afb. 21a, b, c). Deze overgang tussen hals en schouder is dus een vrij zwak punt (zie afb. 21d). Hoe ik het nu altijd doe bij standringen, is dat ik hieronder nog een randje overhoud. En ik kan me voorstellen dat dit vroeger ook zo gedaan is. Als je van de mast afhaalt, doe ik dat niet met een snijdraad, maar met een mesje (zie afb. 21e). Ik zet hem even te drogen (zie afb. 21f).” Na anderhalf uur neemt Andres het kannetje weer ter hand (zie afb. 22a). Het kannetje is nog niet leerhard, maar nog vrij soepel. Andres maakt van de standvoet een standring door te knijpen met duim en wijsvinger. Hij duwt de bodem nog even een klein beetje naar binnen (zie afb. 22b). Grape Nadat de klei gecentreerd is, begint Andres een cilinderpot te vormen en merkt op: “Wanneer ik nu een mooi ser-

vies zou draaien, dan zou ik in dit stadium nu even met de lomer werken (zie afb. 23a). Dat doe ik nu niet.” Hij concentreert zich, geeft geen nadere toelichting en kijkt regelmatig naar het voorbeeld naast hem. Na een minuut of drie concludeert Andres (zie afb. 23b en c): “Zoiets ongeveer. Normaal gesproken is het zo, dan zegt een opdrachtgever: ik moet vijftig van dezelfde potten hebben of tweehonderd bierpullen. Dan oefen ik even met eentje, en nog eentje. Bij de eerste exemplaren neem ik altijd net iets meer klei. Die worden ook altijd wat lomper en zwaarder dan de anderen. Ik concentreer me dan op de vorm, en zorg dat ik geen te dunne wandjes krijg. Maar dit is hem nu wel zo ongeveer. Er komen natuurlijk ook nog pootjes onder.” Andres bekijkt nog even het resultaat: “Deze ribbels – op de schouder – zijn gewoon mijn vingers (zie afb. 23c). Wanneer je geen ribbels ziet, dan wordt er met de lomer gewerkt. In de hals vallen de ribbels weer weg (zie afb. 23d), omdat ik hier even heel langzaam werk, om de hals mooi recht te krijgen.” Om ook direct een demonstratie te kunnen geven van het oor erop zetten en de pootjes is het nodig dat de pot wat harder is (leerhard). Normaal laat Andres het een paar uur staan en gaat dan verder. Omdat ik maar één demonstratiedag meemaak,

21a

21c

21e

21b

21d

21f

Middeleeuwse keramiek in de ogen van een moderne pottenbakker

01-2011 binnenwerk.indd 27

|

27

06-02-11 22:42


wordt het droogproces versneld door het gebruik van een gasbrander. Poten Andres begint aan de poten. Hij snijdt de bodem een beetje bij met een mesje (zie afb. 24a). Er liggen drie korte stukjes klei klaar om erop gezet te worden. RO: “Bij de 14e- en 15e-eeuwse grapen zie je, als de pootjes afgebroken zijn, soms dat de poten erop gezet zijn door van te voren een klein teentje te laten uitsteken. Waarom zou de pottenbakker dat doen? AB: “Het kan op twee dingen duiden. Wanneer het een groot haaltje is, is het een oppervlaktevergroting om de poten beter te laten hechten. Wanneer het een klein krasje is, is het een manier om aan te geven op welke positie de pootjes moesten komen. Hoewel, een pottenbakker die daar veel ervaring mee heeft, kan dat eigenlijk ook op het oog. In de Potterie in Lochem, nabij Zutphen, waar ik gewerkt heb, hebben we een model urn gemaakt met drie poten. Dat was soms echt seriewerk. Daar heb ik geleerd poten op het oog aan te zetten. Ik zet één poot aan (zie afb. 24b) en bepaal dan de positie van de twee andere poten. Als de verdeling niet klopt, schuif je één pootje gewoon nog even. Wist je dat het voordeel van een pot op drie poten is, dat deze nooit wiebelt? Een pot met vier poten kan wel wiebelen.”

Oren Vervolgens zet Andres het oor aan. Hij let daarbij op dat het oor precies boven één pootje staat.6 Hij legt daarbij uit: “De oren van deze grape zijn twee keer stomp aangezet. Het bovenste gedeelte stomp aanzetten is eenvoudig.” Hij duwt de bovenkant vast op de rand en trekt vervolgens de klei naar beneden. Andres vervolgt: “De moeilijkheid is vervolgens dat je niet weet hoe lang het oor precies moest zijn. Ik denk dat het zo ongeveer was.” Andres knijpt een deel van de lange sliert af (zie afb. 25b). Met het overgebleven oortje in zijn hand probeert hij de tweede stomp nu ook vast te maken (zie afb. 25c) en merkt op: “Dit is het lastigst. Ik kan er bijna niet bij. Veel makkelijker zou zijn om het oor aan te zetten door het dik naar beneden te wrijven.” Desalniettemin zit het oor er vrij snel op (zie afb. 25d). Andres legt nadien nog wat meer uit over de kunst van het oren aanzetten: “Om te voorkomen dat oren afscheuren is het in de eerste plaats van belang dat de naden goed aangesmeerd zijn, ook om het oppervlak te vergroten. Verder is oren aanzetten net als secondenlijm. De hechting wordt het best als je heel hard drukt. Je kan beter kort heel hard drukken, dan heel lang zachtjes drukken. Ik doe er een enkele keer ook wel eens slib als lijm tussen, zoals vaak gebeurt bij kleicursussen,

22a

23a

23c

24a

22b

23b

23d

24b

28

|

Middeleeuwse keramiek in de ogen van een moderne pottenbakker

01-2011 binnenwerk.indd 28

06-02-11 22:42


maar ik doe dat alleen als de pot al teveel gedroogd is. Het is gewoon een handeling meer. Vaak zie je dat een oortje een beetje verdraaid is. Dat komt niet omdat de pottenbakker het oortje er scheef heeft opgezet, maar omdat de klei een geheugen heeft en de klei bij het drogen de neiging heeft terug te draaien. Hoe hoger en cilindrischer de vorm, zoals bijvoorbeeld een Jacobakan, hoe sterker de klei zich verwringt en weer open draait. Om een recht oor te krijgen, moet je het er dan scheef opzetten.” Voor de grape excuseert Andres zich na het draaien. “Ik ben gewend om voor een opdracht in partijen te werken en meestal is het pas bij de tweede of derde potje mogelijk om een exacte kopie te maken. Wat lastig is, is dat je niet van tevoren weet hoe sterk de klei nog gaat krimpen. Een replica moet je dus altijd te groot draaien.” Het resultaat is indrukwekkend (zie afb. 26). En dat terwijl er geen maatstok of krompasser aan te pas is gekomen. Deze pottenbakker heeft een echt timmermansoog. Bij de nabespreking van het interview – enkele weken later – legde ik Andres wat betreft de wijze van het oor aanzetten nog enkele vragen voor. RO: “Je hebt bij de grape een getrokken oor gemaakt. Waarom geen gerold oor, door een platte kleipannenkoek op te rol-

len? Van der Leeuw (1979) heeft een 13e-eeuwse misbakselbrand uit Haarlem onderzocht, doorsnedes van de oren gemaakt en veronderstelde dat de oren van grote potten gerold zijn.”7 AB: “Nee, het lijkt me niet waarschijnlijk dat men dat zo gedaan heeft. Je rolt namelijk makkelijk op die manier lucht in het oor. Dat is bij voorbaat in de keramiek uitgesloten. Vanaf 100 graden doet dat ‘boem’ in de oven. Wat wel eenzelfde structuur van kleiplaatjes oplevert, is een massief rolletje dat je niet vormt door te trekken, maar te rollen.” RO: “Er is nog één prangende vraag over. Tot in de tweede helft van de 15e eeuw zie je heel vaak bij pispotten en soms ook bij grapen aan de binnenkant van de pot een kuiltje, waarschijnlijk ontstaan door tegendruk te geven bij het stomp aanzetten van het oor. Op een bepaald moment verdwijnt die depressie. Na 1500 komen ze eigenlijk niet meer voor. Waarom zou dat zijn?” Andres vindt het vreemd en moet lachen en raadt in de eerste plaats aan om meer potten op te graven, maar vervolgt dan serieus: “Ik heb daar ook niet direct een verklaring voor en ik zou daar eigenlijk eens een hele serie potten voor moeten zien. Het kan zijn dat de pottenbakkers vanaf dat moment gewoon netjes gingen werken. Depressies heb ik nu nog, al gaan ze bij mij van buiten naar binnen,

24a

25a

25c

24b

25b

25d

Middeleeuwse keramiek in de ogen van een moderne pottenbakker

01-2011 binnenwerk.indd 29

|

29

06-02-11 22:42


maar ik druk ze ook gelijk weer weg. Ik wil het gewoon netjes hebben. Mijn indruk van de historische potten is echter niet dat de netheid voorop stond. Er werd in het algemeen weinig afgewerkt. Een pot moest vooral functioneel en goedkoop zijn en snel geproduceerd kunnen worden.” Besluit: Welke kenniswinst heeft de gevolgde aanpak opgeleverd? De demonstratie draaien van bakpannen, een grape en een steengoed kan, heeft in de eerste plaats een overzichtelijk beeld opgeleverd van de handelingen die een pottenbakker verricht. Daarnaast kunnen er buiten de in de inleiding al genoemde misvatting van Gaimster nog drie andere zaken die in de literatuur naar voren zijn gebracht, bijgesteld en aangevuld worden. Een eerste punt betreft (de bolle bodems van de) bakpannen. Het is niet waarschijnlijk dat (alle) bakpannen (met een bolle bodem) in een mal zijn gemaakt, zoals Bitter (1995) beschreven heeft. Bakpannen kunnen heel goed op de draaischijf zijn gedraaid en in het leerharde stadium handmatig zijn uitgebuikt (zie afb. 12 en 13). De productiesnelheid is hierbij waarschijnlijk veel hoger dan het volledig vervaardigen van een bakpan in een mal of door de bodem in een contramal na te draaien. Het tweede punt is de veronderstelling van Bruijn (1979) betreffende de wijze van het oor aanzetten. Bruijn wees erop dat het oor van een éénorige grape zich altijd direct boven een poot bevindt,

26

30

|

omdat dit de stabiliteit bij het oplichten van de pot bij het uitschenken vergemakkelijkt. Het is echter niet waarschijnlijk dat de pottenbakker eerst het oor opzette en nadien de poten, zoals Bruijn veronderstelt. De pottenbakker moet in dit scenario namelijk twee poten precies positioneren ten opzichte van het oor. Andersom, eerst de bodem vorm geven en dan het oor opzetten, is niet alleen de meest gangbare volgorde in de keramiek, maar is in dit geval ook gemakkelijker. De pottenbakker hoeft dan alleen maar één oor op de juiste positie aan te zetten in plaats van twee poten (zie afb. 24 en 25). Een derde bijstelling behoeft de reconstructie van Van der Leeuw (1979) wat betreft de ooraanzet. Hij meent dat de gerolde oren gemaakt zijn door een kleipannenkoek op te rollen. Deze veronderstelling ligt echter niet voor de hand. Op deze manier is het bijna niet te vermijden dat lucht ingesloten wordt. Dat is producttechnisch onverstandig omdat het oor dan in de oven uit elkaar klapt. Andres Bauer wees er verder op dat bij bakpannen een opengewerkte holle steel producttechnisch te prefereren is boven een holle, niet opengewerkte steel of een platte steel. Toch is paradoxaal genoeg de ontwikkeling anders gegaan. Al rond 1300 verdwijnen de doorboorde holle stelen en na 1400 zijn holle stelen definitief uit het vormenrepertoire van de pottenbakkers verdwenen in Nederland. Aan deze vormontwikkeling zullen dan ook andere dan puur productie-technische factoren aan ten grondslag gelegen hebben (zie afb. 15 en 16). De draaidemonstratie van de bakpannen wees verder uit dat bij het drogen de stelen van de bakpannen naar beneden zakken wanneer de bakpan gewoon rechtop staat (zie afb. 20). Om dit te voorkomen, kunnen de bakpannen op de kop met de steel naar beneden wijzend gedroogd worden, of staat de bakpan recht, maar moet een ondersteuning aangebracht worden onder de steel. De kleine beschadiging aan de onderkant van de steel die bij archeologische bakpannen soms aanwezig is, wijst erop dat deze stelen onder-

Middeleeuwse keramiek in de ogen van een moderne pottenbakker

01-2011 binnenwerk.indd 30

06-02-11 22:42


steund zijn in het droogproces. Intrigerend en nog opopgelost is de vraag waarom depressies bij het oor vanaf 1500 nauwelijks nog voorkomen. Het is mogelijk dat het verdwijnen van de depressie samenvalt met de overgang van een vrij gesloten potvorm naar een meer open vorm. Systematisch onderzoek moet echter aantonen of er inderdaad een verband is tussen de grootte van de mondopening en het verdwijnen van de depressie. De ‘experimentele archeologie-benadering’ in combinatie met de expert-jugdement-methode heeft veel kenniswinst opgeleverd. Ook al is er hier slechts één onderdeel van het potten vervaardigen

bekeken – het potten draaien – en zijn er bovendien enkel een selectief aantal vormen gedraaid. Uitbreiding van dergelijk onderzoek is wenselijk, zeker wanneer daarbij ook andere variabelen bij betrokken worden, zoals de kleisoort, het glazuur, het type oven en de soort brandstof. Roos van Oosten St. Jorisstraat 58 3811 DD Amersfoort r.m.r.van.oosten@rug.nl Andres Bauer Bosserstraat 20 6031 NS Nederweert info@andersbauer.com

Noten 1 Roos van Oosten werkt als aio voor Rijksuniversiteit Groningen (RUG) aan een proefschrift over een stadskernarcheologisch onderwerp in vergelijkend perspectief. 2 Gaimster 1997, p. 35: (.) characteristic concentric string- or wire-marks remain on the surface of the (.) bases, revealing that these pots were removed from the wheel while it was still moving. (.) the practice suggests a degree of mass-production, whereby it was uneconomic to slow the wheel down before removing the pot and replacing it with a fresh ball of clay. Where no marks are visible on flat bases, (.) it is probable that the bases were deliberately wiped smooth”. De Kleyn (1986, p. 29) geeft bijvoorbeeld een juiste beschrijving van de concentrische aftreksporen op de bodem van de pot. 3 Historische bronnen over pottenbakkers bespreekt Roodenburg 1993. 4 Lou Jacobs, werkzaam als keramist bij het Laboratorium voor aardewerkstudies, Faculteit Archeologie Leiden, heeft vergelijkbare bakpannen gedraaid in een mal. Dit is beschreven en in beeld gebracht in Bitter 1995, 96-7. De bodem van de bakpan die Jacobs/Bitter voor de reconcstructie gebruikt hebben (een r-bak-4?) is langs de buitenrand vlak en gaat dan met een vage knik over in een (bolle?) bodem (p. 97). Zij meenden dat de overgang op de bodem tussen het rechte buitenste gedeelte en de uitzakking van de bodem de plaats aangeeft waar de steunring gezeten heeft. 5 Voor een uitgebreide beschrijving van de manier waarop de holle stelen aangezet zijn, Van der Leeuw 1979, afb. 22 en p. 113 en Van der Leeuw 1976, deel 1, p. 142-3, deel 2, fig. 20. 6 De volgorde eerst poten en vervolgens oor aanzetten is anders dan Bruijn (1979, p. 60 en p. 59 onderschrift afb. 17) gereconstrueerd heeft. Hij meent dat de positie van de poten afhankelijk is van de positie van het oor. 7 Van der Leeuw 1979, 121, afb. 28. Literatuur Bitter, P., 1995. Geworteld in de bodem. Archeologisch en historisch onderzoek van een pottenbakkerij bij de Wortelsteeg in Alkmaar. Zwolle. Bruijn, A., 1979. Pottersvuren langs de Vecht. Aardewerk rond 1400 uit Utrecht. Rotterdam, Rotterdam Papers III. Cohen, D. 2009. De pottenbakkersschijf. Praktisch handboek voor vorm en ontwerp van keramiek. Oorspronkelijke titel, The basics of throwing, 2008, vertaald door Gh. de Thouars. Leeuw, S.E. van der, 1976. Studies in the technology of ancient pottery. Archaeological theories and artefact research. The medieval pottery from Haarlem, The Netherlands, a model, The pottery of a medieval Syrian village on the Euphrates river, Neolithic Beakers from the Netherlands: the potter’s point of view. Ongepubliceerd proefschrift UvA, Amsterdam. Leeuw, S.E. van der, 1979. ‘De technologische aspecten van het aardewerk uit de Haarlemse oven’. Haarlems Bodemonderzoek 10, 55-126. Gaimster, D., 1997. German Stoneware 1200-1900. Archaeology and cultural history. British Museum. Kleyn, de J., 1986. Volksaardewerk in Nederland sedert de late middeleeuwen. Lochem-Gent De tijdstroom. Roodenburg, C., 1993. De Delftse pottenbakkersnering in de Gouden Eeuw (1575-1675): de productie van rood pottengoed. Hilversum (tevens verschenen als proefschrift Universiteit Utrecht).

Middeleeuwse keramiek in de ogen van een moderne pottenbakker |

01-2011 binnenwerk.indd 31

31

06-02-11 22:42


Rondom de stad

Gemeentelijke archeologie in... Den Haag Een rurale cultusplaats uit de Romeinse tijd aan de Lozerlaan te Den Haag Jeroen van Zoolingen1

Inleiding Langs de Lozerlaan, in het zuidwesten van Den Haag (afb. 1), zijn in de jaren negentig zes kleinschalige opgravingen uitgevoerd door de afdeling Archeologie van de gemeente Den Haag. Twee projecten zijn compleet uitgewerkt en gerapporteerd.2 De rapportage van de vier andere

Afb 1. Ligging van de vindplaats binnen de Haagse regio.

32

projecten is in het kader van het uitwerken van oud onderzoek onlangs afgerond.3 Bij deze vier onderzoeken gaat het om dezelfde inheems-Romeinse nederzetting, 4 die zich over een behoorlijk groot oppervlak uitstrekt (afb. 2). Het betreft ondermeer perceelgreppels, vaak met veel vondstmateriaal gevuld, een waterput en een babygraf. De meest opvallende structuur is echter een vierkante structuur die als cultusplaats is geïnterpreteerd. Deze cultusplaats staat centraal in dit artikel. Geologie De vindplaats ligt in een gebied waar vanaf de IJzertijd een getijdensysteem actief was (afb. 2).5 Doorbraken vanuit de Maasmonding zorgden voor het ontstaan van getijdengeulen, welke het gebied ontwaterden. Tegelijkertijd ontstond er een kwelder en werd juist klei afgezet (Gantellaag). Aan het begin van de Romeinse tijd nam de getijdenwerking in het geulensysteem af en werd het gebied geschikt voor bewoning. Enkele restgeulen bleven het gebied nog ontwateren. De bewoning aan de Lozerlaan bevond zich op de oever van zo’n restgeul. De lagergelegen kom-

| Rondom de Stad

01-2011 binnenwerk.indd 32

06-02-11 22:42


gronden werden gebruikt voor het weiden van vee. Natte tijden traden op in de loop van de 2e eeuw, wanneer door een stijgende zeespiegel, alsmede door de verslechterende afvoer van water, ook de grondwaterstand toenam. Dit proces zette zich zolang door dat bewoning op den duur niet meer goed mogelijk was. De bewoningsresten zijn uiteindelijk na het 1e millennium na Chr. afgedekt door een nieuw kleidek (Laag van Poeldijk). De vindplaats in kaart gebracht Reeds in de jaren vijftig werd de vindplaats aan de Lozerlaan voor het eerst waargenomen, tijdens de bouw van de naoorlogse woonwijk Vrederust in het zuidwesten van Den Haag, ten oosten van de Lozerlaan. Het waren de amateurarcheologen J. Mezger en P. Stuurman die de eerste aanzienlijke hoeveelheden aardewerk verzamelden. In 1961 publiceerde Mezger zijn bevindingen in Westerheem.6 Nadat de amateur-archeologen hun waarnemingen hadden gedaan werd de Romeinse vindplaats al snel bebouwd. Mezger maakt in 1966 nogmaals melding van de vindplaats, ditmaal in een meer gedetailleerd kader.6 Hij vermeldt dat deze zich ook ten westen van de Lozer-

laan uitstrekt en waarschijnlijk grotendeels of zelfs volledig ten prooi zal vallen aan de nieuwbouw van de ‘Ster-flat’. De bouw van deze flat leidde tot nieuwe waarnemingen. Uit de beschrijving van de aangetroffen vondsten blijkt de rijkdom van dit specifieke terrein: aardewerk dat vanaf de Romeinse tijd kan worden gedateerd, dakpanfragmenten, mantelspelden (fibulae) en een Romeinse bronzen munt (as).8 De munt stamt uit de regeerperiode van Domitianus en dateert vanaf 84 na Chr. Ook amateur-archeoloog F. Simonis brengt in deze tijd bezoeken aan de nieuwbouwlocatie. Hierbij treft hij, naast vrijwel compleet Romeins gebruiksaardewerk, ook vrij veel dakpanfragmenten en een messing handgreep van een kan aan. De eerste opgravingen Dat het Romeinse niveau, in tegenstelling tot Mezgers vermoeden, toch niet geheel verloren was gegaan, werd duidelijk uit een archeologische waarneming op het terrein in 1990. Bij de aanleg van een leiding door de Gasunie werden door J.K. Hagers en P. van den Broeke waarnemingen langs het tracé gedaan.9 Er werden sporen van brede, met veel materiaal gevulde greppels aangetroffen. Ook kon-

Afb. 2. De opgravingen vanaf 1992 en de Romeinse cultuurlaag, met als achtergrond de onderliggende geologie. Rondom de Stad

01-2011 binnenwerk.indd 33

|

33

06-02-11 22:43


Afb. 3. De cultusplaats tijdens het veldwerk in 1994.

34

den restanten van een bewoningslaag over een lengte van meer dan 50 meter worden gevolgd. Het aangetroffen materiaal bleek vergelijkbaar met de vondsten van Mezger, met de aanvulling dat enkele in de greppel gevonden stukjes tufsteen wellicht op steenbouw ter plaatse zouden kunnen wijzen. Het archeologisch onderzoek kreeg al snel een vervolg. In 1991 kreeg de afdeling Archeologie van de gemeente Den Haag de kans een opgraving uit te voeren op het naast de Ster-flat gelegen ‘Paardenveldje’. De werkzaamheden waren nodig omdat op het veldje een woonwagenkamp zou worden ingericht. Het onderzoek leverde verrassend genoeg géén Romeins materiaal op. Een verklaring hiervoor biedt de onderliggende geologie; de gehele Romeinse vindplaats bevindt zich op de oever van een geul van het getijdensysteem van de Gantel. Het Paardenveldje ligt echter midden in de geulafzettingen die te nat waren voor bewoning in de Romeinse tijd. De campagne van 1991 bracht echter wel een belangrijke vindplaats uit de MiddenIJzertijd aan het licht. Op een klein zandkopje werden de restanten van een bewoningslaag en de sporen van een klein houten gebouwtje van circa 3 bij 6 meter aangetroffen. Vondsten van rijk versierd aardewerk dateren de vindplaats rond 300 voor Chr.10 Een inventarisatie van het door Mezger verzamelde materiaal in het Pro-

vinciaal Bodem Depot, uitgevoerd door J.A. Waasdorp en P. Stuurman, leverde eveneens IJzertijd materiaal op. Het gaat in dit geval echter om aardewerk uit de late ijzertijd. Het is niet uitgesloten dat deze vondsten moeten worden toegeschreven aan bewoning op een andere, niet bekende locatie. In navolging van de ontwikkeling van het Paardenveldje werd in 1992 een proefsleuf langs de Ster-flat gegraven.11 Het veldwerk maakte eens te meer duidelijk dat er nog altijd een Romeins sporenniveau rondom de Ster-flat aanwezig was. Ook werd voor de eerste maal de westelijke begrenzing van de vindplaats vastgesteld. Een aanzienlijk gebied ten noordoosten van de sleuf werd door middel van boringen eveneens in kaart gebracht. De boringen gaven aanwijzingen dat het bewoningsareaal zich in noordoostelijke richting uitstrekt. Het verzamelde vondstmateriaal kon tussen 125 en 175 na Chr. gedateerd worden. Nieuwe opgravingen door de afdeling Archeologie Nadat het veldwerk in 1992 was afgerond, is de ontwikkeling van het gebied rondom de Ster-flat niet stil komen te staan. De volgende ingrijpende verandering van het gebied kwam al in 1993. Dat jaar voerde de afdeling Archeologie onderzoek uit langs de Lozerlaan, vooruitlopend op de verbreding van deze laan. Naast enkele kuilen bestond het merendeel van de aangetroffen sporen uit greppels. Gebouwplattegronden werden niet aangetroffen. In 1994 werd de vindplaats opnieuw aan onderzoek onderworpen. Nu waren rioolwerkzaamheden gepland ten westen van de Ster-flat. Aanvankelijk werd rekening gehouden met een opgraving in sleuven, maar de praktijk wees anders uit. In verband met het belang van de aangetroffen sporen werd besloten om het aan de voet van de Ster-flat gelegen parkeerterrein op te graven. En niet zonder succes; onder de straatstenen kwam een nagenoeg vierkante greppelstructuur tevoorschijn (afb. 3). Deze structuur is geïnterpreteerd als cultusplaats, een interpretatie die onder-

| Rondom de Stad

01-2011 binnenwerk.indd 34

06-02-11 22:43


meer wordt ondersteund door de bijzondere vondst van een bronzen kan uit de 2e of 3e eeuw in een naastgelegen greppel (afb. 4). De kan is nog altijd één van de meest opzienbarende vondsten van de afdeling Archeologie en is tegenwoordig in het Museon tentoongesteld. Opvallend in dit kader is de hierboven al genoemde vondst uit de jaren zestig van een messing handgreep in de bouwput van de Ster-flat. Na het onderzoek van 1994 was het een tijd stil rond de vindplaats. Het duurde tot 1998 voordat een nieuw onderzoek van start ging. Ten westen van de Ster-flat werd de aanleg van een watergang gepland. Een deel van deze aanleg bevond zich op de locatie waar in 1992 de proefsleuf was getrokken. Mede hierdoor bleek een groot deel van het terrein te zijn verstoord. De resultaten waren desondanks vergelijkbaar met de bevindingen uit 1992: Romeinse sporen en gebruiksaardewerk, daterend uit de 2e eeuw na Chr. Twee jaar later, in 2000, stond de laatste opgraving gepland. Reden voor de opgraving was de aanleg van natuurvriendelijke oevers ten oosten van de Lozerlaan. De vondstomstandigheden waren vergelijkbaar met de projecten uit 1993 en 1998: veel verstoring door recent grondgebruik. Desalniettemin konden nog veel sporen en vondsten worden gedocumenteerd. Eén van deze vondsten betrof een babyskeletje uit de Romeinse tijd. Het skelet was nog goeddeels intact en kan een bijzondere vondst worden genoemd. Het betreft een enkel graf, waaromheen geen grafveld werd aangetroffen. Het skeletje is tijdens het veldwerk zorgvuldig geborgen, waarna het is uitgeprepareerd. Tegenwoordig is het eveneens te zien in het Museon. Na 2000 zijn er geen onderzoeken meer uitgevoerd naar de inheems-Romeinse nederzetting aan de Lozerlaan. In andere delen van Den Haag werden wel grootschalige onderzoeken uitgevoerd, zoals in het Wateringse Veld12 en aan de Uithofslaan.13 Samen met de bevindingen uit andere onderzoeken buiten Den Haag, leveren de (voorlopige) resultaten hiervan een belangrijke bijdrage aan ons begrip

van de inheems-Romeinse bewoning in het Gantel gebied. De nederzetting Ondanks het vele onderzoek is het opgegraven areaal klein. Toch zijn de zuidelijke, noordelijke en westelijke begrenzing van de nederzetting in kaart gebracht. In zuidelijke richting wordt deze gevormd door grote perceelgreppels langs de restgeul. In noordelijke richting wijst eveneens een perceelgreppel op de begrenzing van de nederzetting, maar ook het babygraf. Graven bevonden zich namelijk in de regel buiten de grenzen van de nederzetting. De noordgrens kent echter verschillende fasen en lag aanvankelijk verder noordelijk. In westelijke richting is het minder duidelijk, maar de geringe sporenintensiteit duidt ook hier op geringe nederzettingsactiviteiten. Aan deze zijde van de vindplaats werd de cultusplaats opgegraven. Ten oosten van de cultusplaats neemt de sporenintensiteit steeds meer toe. Een waterkuil in het noordoosten van het terrein wijst erop dat in de nabijheid een huis gelegen heeft. Het is zeer aannemelijk dat in het gebied tussen de verschillende onderzoeksarealen één of meerdere huisplattegronden liggen. In algemene zin kan voor de Lozerlaan worden gesteld dat de materiële cultuur niet anders is dan op vindplaatsen in de regio uit dezelfde periode. Het gedraaide aardewerk wordt gedomineerd door de

Afb. 4. De bronzen kan wordt in het veld voorzichtig geborgen.

Rondom de Stad

01-2011 binnenwerk.indd 35

|

35

06-02-11 22:43


Afb. 5. Sporen op en rond de cultusplaats.

Low Lands ware, maar bevat daarnaast ook de andere gebruikelijke typen. Het handgevormde aardewerk is tot in de 2e eeuw veel in gebruik. Het aardewerk dateert de nederzetting tussen 70 en 230 na Chr.

Afb. 6. Reconstructie van de cultusplaats.

36

De cultusplaats Veruit het meest opvallende aspect van het onderzoek is de cultusplaats. Dergelijke structuren zijn uit het Cananefaatse

gebied nauwelijks bekend. De volledigheid waarmee de cultusplaats aan de Lozerlaan is onderzocht, is uniek te noemen. Zowel sporen, als vondstmateriaal geven goede aanwijzingen voor de rituele functie van de plek. De cultusplaats bestaat uit drie fasen (afb. 5). Allereerst bestaat de inrichting van de plek uit tenminste vijf palissadegreppels, waarvan de lengte varieert van 2 tot 16 meter. Op één na, hebben alle palissades dezelfde oriëntatie, te weten noordnoordwest-zuidzuidoost. Bij de opgraving van een openluchtheiligdom in Empel werden twee parallelle palenrijen als eerste fase van het heiligdom herkend.14 De palenrijen van Empel hadden een lengte van circa 18 meter en waren oost-west georiënteerd. Ten noorden en zuiden werden zij geflankeerd door meerdere rijen kleinere staken. Verder werd met name rond de noordelijke palenrij een aantal kuilen aangetroffen. De sporen leverden in het bijzonder veel metalen offergaven op. Deze vindplaats vormt een interessante parallel voor de verschillende palissadegreppels aan de Lozerlaan. Op basis hiervan dringt zich de gedachte op dat de structuren de vroegste fase van de cultusplaats kunnen vormen. Deze gedachte wordt versterkt door de oversnijding van de palissadegreppels door de sporen van de tweede fase van de cultusplaats. Het betreft een rechthoekige structuur gevormd door een dubbele palissade waarvan de palen in een standgreppel waren geplaatst. De afmetingen bedragen circa 9 bij 8 meter, waarbij de oostelijke en westelijke zijdes het langst zijn. De oriëntatie is grofweg noordnoordwest-zuidzuidoost. Op de cultusplaats bevinden zich in de eerste en tweede fase verder nog een cluster palen en een enkele kuil. De derde fase van de cultusplaats bestaat uit een vierkante greppelstructuur waarvan de hoeken naar de vier windrichtingen wijzen. De zijden meten circa 10 bij 10 meter. In de greppel bevonden zich geen paalsporen. Wel werd in de zuidhoek van de structuur een T-vormige paalstelling aangetroffen, bestaande uit

| Rondom de Stad

01-2011 binnenwerk.indd 36

06-02-11 22:43


tenminste acht palen (afb. 6). Rechthoekige monumenten zoals aan de Lozerlaan komen in grote delen van Europa voor. De meeste monumenten dateren uit het eind van de IJzertijd en de Romeinse tijd.15 De zogeheten rurale cultusplaatsen vertonen een aantal uiterlijke overeenkomsten, waaraan ook de structuren aan de Lozerlaan voldoen. Naast de rechthoekige en vierkante vorm van de verschillende fasen van de cultusplaats, past eveneens de opbouw uit enerzijds palissadegreppels en anderzijds een greppel (met wal?) goed in het beeld. Ook vormen de oriĂŤntatie en inrichting van de monumenten een interessante parallel met bekende cultusplaatsen. Zo zijn de hoeken van met name de derde fase naar de vier windrichtingen gericht, en in de zuidhoek van deze structuur bevindt zich de T-vormige palencluster, waarvan de assen in lijn liggen met de zijden van de cultusplaats. Een beeld dat goed vergeleken kan worden met de rurale cultusplaats van Hoogeloon.15 De locatie van de cultusplaats vult het beeld aan. De structuren bevinden zich aan de rand van de nederzetting, aan de oever van een (voormalige) waterloop. Offercultus Op en rond de cultusplaats aan de Lozerlaan zijn ook vondsten gedaan die passen in een offercultus. Het gaat daarbij met name om bronzen vaatwerk en handgevormd aardewerk. Allereerst zijn de reeds genoemde bronzen kan en de greep van een tweede, vergelijkbare kan, hierin sprekend. De kan is nagenoeg compleet, alleen de deksel ontbreekt (afb. 7). De kan is van het type Eggers 128 en wordt gedateerd in de 2e en 3e eeuw.17 De kan is 25 cm in hoogte en 16 cm in diameter. De handgreep is onderaan versierd met een bladmotief. De tweede, losse handgreep is eveneens vervaardigd uit messing en onderaan versierd met een bladmotief. Metalen vaatwerk in rituele contexten werd gebruikt voor de bereiding van offermaaltijden, of zelf als offer gebracht.18 In de omliggende regio is depositie van bronzen vaatwerk echter zeldzaam. De bron-

zen kan van de Lozerlaan is zelfs het enige (nagenoeg) complete exemplaar. Andere vondsten betreffen veelal alleen delen of fragmenten van vaatwerk. De locatie van de bronzen kan aan de Lozerlaan is eveneens opmerkelijk; ze werd aangetroffen op de kruising van twee grote greppels die de cultusplaats omsloten (afb. 5). Daarbij ligt dit punt tevens in het verlengde van de noord-zuid as van de vierkante greppelstructuur, op enkele meters van de zuidhoek. Het lijkt erop dat de depositie van de kan op een weloverwogen plek bij de cultusplaats is uitgevoerd. Een andere vondstcategorie die past in het beeld van een offercultus is het handgevormde aardewerk. Vergeleken met contexten daarbuiten, valt het materiaal afkomstig van de cultusplaats op door het grote aantal en de lage fragmentatiegraad van de scherven. Het overgrote deel hiervan werd aangetroffen in een greppel ten westen van de rechthoekige structuren, in totaal 30% van al het handgevormde aardewerk van de vindplaats. De potten kunnen, evenals het metalen vaatwerk, zijn gebruikt bij rituele maaltijden of als verpakking van votiefoffers van organisch materiaal, zoals vruchten, graan of vloei-

Afb. 7. De bronzen kan na restauratie.

Rondom de Stad

01-2011 binnenwerk.indd 37

|

37

06-02-11 22:43


stoffen. Ook kunnen ze zelf nog als offer hebben gediend.19 De lage fragmentatiegraad, ofwel grote scherven, is een goede aanwijzing dat de potten intentioneel gebroken zijn. Dit gebruik is bekend van andere cultusplaatsen.20 Sprekend in dit kader is ook een dubbelgevouwen fragment bronzen gordelbeslag, afkomstig uit dezelfde greppel als het handgevormde aardewerk. Wat de handgevormde scherven verder ook duidelijk maken is het lokale karakter van de cultusplaats. Er zijn wel fragmenten import aardewerk aangetroffen en ook de bronzen kan is geen alledaags gebruiksvoorwerp, maar toch komt uit het totale vondstcomplex vooral een lokaal karakter naar voren. Dit beeld wordt aangevuld door het archeobotanisch materiaal. De vondst van complete kafresten kan er namelijk op wijzen dat men op de cultusplaats complete aren offerde. Dit gebruik past bij een lokale cultusplaats, waar men offerde wat men zelf ook at en gebruikte. Naast het handgevormde aardewerk en het bronzen vaatwerk werd rond de cultusplaats aan de Lozerlaan ook een aanzienlijke hoeveelheid slakmateriaal aangetroffen. Hieruit blijkt het smeden van metaal rond de cultusplaats. Een dergelijk artisanale activiteit lijkt opmerkelijk in een cultuscontext. Toch is het niet vreemd het smeden in verband te brengen met een cultusplaats. Het gebruik van vuur, en zodoende ook de smeedkunst, wordt in veel culturen in verband gebracht met het mystieke.21 Een dergelijke voorstelling mag ook voor de inheems-Romeinse culturen worden verwacht. Zo zijn er cultusplaatsen bekend waar ovens werden aangetroffen.22 Aan de Lozerlaan zijn hiervan geen sporen aangetroffen, maar dat het smeden van metaal er plaatsvond, is duidelijk. De reeds Noten 1. Jeroen van Zoolingen studeerde Archeologie en Prehistorie aan de Universiteit Leiden, met als specialisatie provinciaal-Romeinse archeologie. Sinds 2004 werkt hij als archeoloog voor de Afdeling Archeologie van de Gemeente Den Haag.

38

genoemde bronzen kan, en ook het overige metaal afkomstig uit en rond de cultusplaats, kan in dit kader ook als grondstof worden beschouwd, bedoeld om te worden omgesmolten. Hergebruik van metaal is in de Romeinse tijd geen vreemd gegeven. Hoewel deze interpretatie de depositie van de metalen objecten in een ander daglicht plaatst, is het ook mogelijk een combinatie van hergebruik en offer te veronderstellen. Dit betekent dat de metaalvondsten als grondstof dienden nadat ze een offerrite hadden ondergaan. Tot slot Buiten de Lozerlaan kennen we uit het Cananefaatse gebied, in vergelijking met andere gebieden, weinig rurale cultusplaatsen. Een mogelijke verklaring voor dit beperkte aantal is dat de cultusplaatsen door meerdere families werden benut en ze om die reden niet in elke rurale nederzetting worden aangetroffen. Een andere verklaring is dat ze niet altijd als zodanig herkend zijn. Voor zover bekend zijn er naast de Lozerlaan twee andere rurale cultusplaatsen uit het Cananefaatse gebied, te weten Den Haag-Hoge Veld en Leidschendam-Leeuwenbergh.23 Toch zullen er meer plaatsen met een cultusfunctie zijn geweest. Waar we eveneens weinig kennis van hebben is de Cananefaatse godenwereld. Uit het vondstmateriaal blijkt dat er sprake is geweest van een offercultus. Aan welke goden werd geofferd is daarentegen niet bekend. Kortom, onze kennis van de rituele wereld van de Cananefaten is nog zeer beperkt te noemen. Er zal nog veel studie moeten worden verricht om dit beeld aan te vullen. Hopelijk is het onderzoek aan de Lozerlaan een eerste aanzet hiertoe. Jeroen van Zoolingen

2. Het betreft projecten uit 1991 en 1992. Zie Wijsenbeek 1997; Magendans en Waasdorp 1993. 3. De keuze voor de uit te werken oude onderzoeken is gebaseerd op de Gemeentelijke Onderzoeksagenda Archeologie (Bulten e.a. 2009).

| Rondom de Stad

01-2011 binnenwerk.indd 38

06-02-11 22:43


4. Deze projecten stammen uit 1993, 1994, 1998 en 2000. Zie Van Zoolingen 2010b. 5. Vos e.a. 2007. 6. Mezger 1961. Zie ook Van Ginkel en Waasdorp 1992, 17. 7. Mezger 1966. 8. Het opschrift luidt: DOMIT AUG GERM COS… 9. Van den Broeke en Hagers 1994. 10. De vindplaats is uitgewerkt in de doctoraalscriptie van F. Wijsenbeek uit 1997. Zie ook Van Veen en Waasdorp 2000, vindplaatsnummer 98. 11. Zie voor een uitgebreid verslag van de situatie Magendans en Waasdorp 1993. 12. Siemons en Lanzing 2009. 13. Van Zoolingen 2010a.

14. Roymans en Derks 1994, 19. 15. Fontijn 2002, 149-150. 16. Slofstra 1982, 102-112. 17. Eggers 1951. 18. Bijvoorbeeld Empel (Roymans en Derks 1994, 174-180). 19. Roymans 1987, 89. 20. Slofstra en Van der Sanden 1987, 131. 21. In de klassieke wereld werden Hephaistos en Vulcanus als god van de smeedkunst, het vuur en de ambachts­lieden gezien. 22. Een voorbeeld is de cultusplaats van Elst (Van Enckevort 2007, 25-29). 23. Respectievelijk Siemons en Lanzing 2009, structuur 502, 138-139, en Wiepking 1997, F14a, 40-41 en 84-85.

Literatuur Broeke, P.W. van den, en J.K.A. Hagers, 1994. Gasleiding als aanleiding. Inventarisatie van archeologische waarden in het gasleidingtracé Monster-Gaag (Zuid-Holland). (Haagse Oudheidkundige Publicaties 1). Den Haag. Bulten, E.E.B., A. Pavlovic, E.C. Rieffe, H.A.R. Siemons, M.M.A. van Veen, en J.A. Waasdorp, 2009. Gemeentelijke onderzoeksagenda (GOaA) Gemeente Den Haag. (Rapport 0908). Den Haag. Derks, T., 1998. Gods, temples, and ritual practices. The transformation of religious ideas and values in Roman Gaul. (Amsterdam Archaeological Studies 2). Amsterdam. Eggers, H.J., 1951. Der römische Import im freien Germanien. (Atlas der Urgeschichte Bd. 1). Hamburg. Enckevort, H. van (red.), 2007. De Romeinse cultusplaats. Een opgraving in het plangebied Westeraam te Elst – gemeente Overbetuwe (Gld.). (Archeologische Berichten Nijmegen Rapport 5). Nijmegen. Fontijn, D.R., 2002. Het ontstaan van rechthoekige ‘cultusplaatsen’. In: H. Fokkens, en R. Jansen (red.), 2000 jaar bewoningsdynamiek. Brons- en ijzertijdbewoning in het Maas-Demer-Scheldegebied. Leiden, 149-172. Ginkel, E.J. van, en J.A. Waasdorp, 1992. De archeologie van Den Haag. Deel 2: de Romeinse tijd. (VOM 1992-4). Den Haag. Magendans, J.R., en J.A. Waasdorp, 1993. Romeinse sporen bij de Lozerlaan. Verslag van de proefopgraving 1992. Intern rapport Afdeling Archeologie Gemeente Den Haag. Mezger, J., 1961. Vondsten van inheems en Romeins materiaal in de Uithofpolder bij ’s-Gravenhage (Z.-H.). In: Westerheem 10, 14-25. Mezger, J. 1966. ’s-Gravenhage (Z.H.). In: Westerheem 15, 115-116. Roymans, N., 1987. Tribale samenlevingen in Noord-Gallië. Een antropologisch perspectief. Amsterdam. Roymans, N., en T. Derks (red.), 1994. De tempel van Empel. Een Hercules-heiligdom in het woongebied van de Bataven. ’s-Hertogenbosch. Siemons, H., en J.J. Lanzing (red.), 2009. Bewoningssporen uit de Romeinse tijd in het Wateringse Veld, Den Haag. (Haagse Oudheidkundige Publicaties 11). Den Haag. Slofstra, J., 1982. Een inheems-Romeinse villa op de Kerkakkers bij Hoogeloon. In: J. Slofstra, e.a., Het Kempen­ projekt. Een regionaal-archeologisch onderzoeksprogramma. Waalre, 102-112. Slofstra J., en W. van der Sanden, 1987. Rurale cultusplaatsen in de Romeinse tijd in het Maas-Demer-Schelde­ gebied. In: Analecta Praehistoria Leidensia 20. Leiden, 125-168. Veen, M.M.A. van, en J.A. Waasdorp, 2000. Archeologische-geologische kaart van Den Haag. (Haagse Oudheid­ kundige Publicaties 5). Den Haag. Vos, P.C., E.C. Rieffe, en E.E.B. Bulten, 2007. Nieuwe geologische kaart van Den Haag en Rijswijk. Den Haag. Wiepking, C.G., 1997. Leidschendam-Leeuwenbergh. Erfgoed der erven. Ongepubliceerde doctoraalscriptie Vrije Universiteit. Amsterdam. Wijsenbeek, F.C., 1997. Huis achter de duinen. Verslag over een midden ijzertijd nederzetting aan de Lozerlaan in Den Haag. Ongepubliceerde doctoraalscriptie Universiteit Leiden. Leiden. Zoolingen, R.J. van, 2010a. Een doorsnee Cananefaatse nederzetting, of toch meer? De eerste bevindingen van nederzettingsonderzoek aan de Uithofslaan in Den Haag. In: Westerheem 59, 6-13. Zoolingen, R.J. van (red.), 2010b. Een Cananefaatse cultusplaats. Inheems-Romeinse bewoning aan de Lozerlaan, Den Haag. (Haagse Oudheidkundige Publicaties 12). Den Haag.

Rondom de Stad

01-2011 binnenwerk.indd 39

|

39

06-02-11 22:43


Zo kan ‘t ook In Haren praten bewoners mee over de archeologie van een kloosterterrein Wim van Horssen

Hoe kunnen burgers bij hun archeologische erfgoed worden betrokken? Op die vraag probeert Henny Groenendijk, provinciaal archeoloog van Groningen en bijzonder hoogleraar Archeologie en Maatschappij aan de Universiteit Groningen, een antwoord te geven met een project gericht op de bewoners van en rond een kloosterterrein in Haren. Het Verdrag van Malta, dat zoveel betekent voor het behoud en onderzoek van het bodemarchief, besteedt nauwelijks aandacht aan het betrekken van het publiek bij de archeologie. Daardoor dreigt een kloof tussen archeologen en burgers. Het Verdrag van Malta gaat niet veel verder dan de eis dat de resultaten van het onderzoek moeten worden getoond. “Dat is echter wel eenrichtingsverkeer”, zegt Henny Groenendijk. “Het publiek de resultaten tonen is wat anders dan dit bij het archeologische onderzoek betrekken.” Met het participatieproject klooster Yesse in de buurtschap Essen in de gemeente Haren (bij Groningen) wil hij laten zien dat het goed mogelijk is om bewoners echt bij de archeologie te betrekken. “De zeggenschap van de burgers bestaat nu vaak uit het geven van een zienswijze of het indienen van een verweerschrift. Daarom moeten we meer doen aan de bewustmaking van de archeologische waarde van een terrein.” ‘Burgerparticipatie’ is een doelstelling uit het provinciaal archeologiebeleid in Groningen. Met het kloosterproject, dat een begrensd gebied van een paar hectare met twintig huizen op of aan het terrein betreft, wordt deze voor het eerst vormgegeven. Hetzelfde idee speelt een rol in de cursus ‘Archeologie en Maatschappij’ die Groenendijk aan de Rijksuniversiteit geeft. Daarom

40

|

heeft hij zijn studenten bij dit project betrokken. Zij hebben meegelopen en er verslagen en werkstukken over gemaakt.

Klooster Yesse

Het Cisterciënzer vrouwenklooster Yesse, dat in 1215 werd gebouwd, werd na de zogenaamde Reductie van Groningen in 1594 gesloopt. Daarna fungeerde het als steengroeve. Desondanks zitten er nog resten van het klooster in de grond. Af en toe komen er brokstukken boven, meestal bij graafwerk door particulieren die zich niet altijd bewust zijn van de archeologische waarde van het terrein. Om verdere aantasting van het terrein tegen te gaan, moet dit in kaart worden gebracht als basis voor een beheersplan. Provinciaal archeoloog Groenendijk heeft er nadrukkelijk voor gekozen om daar de bewoners bij te betrekken. “Voor ons was de vraag wat er nog aan resten in de grond zit, maar voor de bewoners wat ze in de toekomst nog op hun grond mogen doen”.

Enthousiast of neutraal

De provinciaal archeoloog heeft drie bijeenkomsten met de bewoners gehouden. “Iedereen was enthousiast of minstens neutraal over het project”, zegt hij. “Niemand was negatief.” “Omdat de mensen de nieuwe wetgeving op zich af zien komen, zijn we begonnen met uit te leggen waarom we dit doen. We hebben daarbij ook de nadelen op tafel gelegd. Vervolgens hebben we op een kaart gezet wat zij weten. Aan de hand van die informatie zijn proefsleuven uitgezet. Inmiddels is het veldwerk uitgevoerd. De gemeente Haren moet de resultaten daarvan nu omzetten in een beheersplan op perceelsniveau. Dit is dan alvast het voorwerk voor eventuele toekomsti-

Zo kan ‘t ook

01-2011 binnenwerk.indd 40

06-02-11 22:43


ge activiteiten op het kloosterterrein.” Volgens Groenendijk is het nieuw dat bewoners meepraten over de archeologie. In de gesprekken kon hij ook zelf zijn eigen twijfels uiten en de ideeën daarover van de anderen horen. Conclusies werden getrokken waar iedereen bij was. “De bewoners zijn de specialisten”, zegt hij, “maar ze kennen niet de methode om de resten in de bodem te beoordelen en een beheersplan te maken.”

Af b. 1 Archeologen van RAAP en bewoners van Essen bij een vrijgelegde funderingsstrook van het kloostercomplex van Yesse. De zwarte grond is oud bouwland (esgrond). Foto: Henny Groenendijk.

Veldwerk

Eind juli zijn gedurende vier dagen door het archeologische bedrijf RAAP op het kloosterterrein in aanwezigheid van de bewoners proefsleuven gemaakt. Hierbij werd de opbouw van het terrein duidelijk. “Het klooster blijkt in 1215 aangelegd te zijn op een 70 tot 80 cm dik esdek waarop eeuwenlang is geploegd”, vertelt Groenendijk. “Als fundering voor de gebouwen hebben de monniken daarin sleuven gemaakt en die gevuld met zand.” Na 1594 zijn de gebouwen gesloopt en zijn de hele stenen weggesleept, waarna alleen nog puin restte. Het restmateriaal, waaronder ook skeletten, is in de loop der tijd over het terrein verspreid geraakt.” De enige structuur van het klooster dat tijdens het proefsleuvenonderzoek is gevonden was een keldertje en wat muurwerk. “De resultaten van het onderzoek moeten nu worden geëvalueerd”, zegt hij. ”De vraag is wat de mensen zelf willen. Willen ze dat de contouren van het klooster in het zicht worden gebracht?” Het beheersplan, dat de gemeente Haren moet gaan maken, vormt het sluitstuk van het project.

Vrees voor woningbouw

Eén van de bewoners van het kloosterterrein is Annemiek Bos, die daar in 1956 met haar ouders is komen wonen. “Een buurman gaf natuurrondleidingen over het terrein, waarbij er ook wel vragen over het klooster werden gesteld”, vertelt ze. “Maar dat boeide mij toen nog niet.” Die buurman is daar tot op 80-jarige leeftijd mee doorgegaan, maar vond het tijd dat anderen het over zouden nemen. Bos heeft toen besloten het op te pakken. “De kennis zou misschien anders verloren gaan”, zegt ze. “Maar ook speelden de belangen van het gebied een rol, omdat die bedreigd werden door woningbouw.” Die vrees bracht haar overigens voor het eerst in contact met provinciaal archeoloog Henny Groenendijk. Een stimulans voor de aandacht voor het kloosterterrein vormde een expositie die het Regiocomité Groningen-Haren, die het belang van het ‘tussengebied’ behartigt, in het jaar 2000 in vier verschillende boerderijen hield.

Zo kan ‘t ook

01-2011 binnenwerk.indd 41

|

41

06-02-11 22:43


“In een daarvan werd aandacht besteed aan Essen en het kloostergebied”, vertelt Annemiek Bos. “Ik heb er panelen en foto’s voor gemaakt. Dit heb ik gedaan in samenspraak met de buren. Daarna heb ik er een boekje over gemaakt, dat ik tijdens een Nieuwjaarsborrel aan hen heb gegeven.” Eén en ander leidde in 2006 tot de bouw en inrichting van een bezoekerscentrum op het kloosterterrein (zie kaderstukje). Hoewel er aanvankelijk buren bang waren voor drukte door dat centrum, was uiteindelijk iedereen er enthousiast over. Het beheer van dit centrum, dat werd geopend door Henny Groenendijk, is begin dit jaar in handen van een stichting gekomen.

Gezamenlijk besluit

Annemiek Bos en haar buren wilden graag meer weten over hun kloosterterrein. De gemeente Haren, waar het kloosterterrein onder valt, moet in het kader van Malta een archeologienota maken en had daarvoor gegevens over de overblijfselen van het klooster nodig. En provinciaal archeoloog en hoogleraar Henny Groenendijk zocht een project waarmee de provincie en de studenten ervaring kunnen opdoen met de participatie van

Bezoekerscentrum Bewoner Annemiek Bos heeft op haar terrein een Bezoekerscentrum over het klooster Yesse gesticht. Daar is een wand met panelen waarop in het kort de geschiedenis en enkele bijzonderheden van het klooster worden weergegeven en een vitrinekast waarin vondsten uit de kloostertijd en daarna getoond worden. Het centrum is van april tot en met november elke eerste zaterdag van de maand van 13.30-17.00 open (toegang € 3,-), waarbij er rond 14.30 uur een presentatie over de geschiedenis van Yesse wordt gehouden. Daarnaast is het centrum voor groepen op afspraak te bezoeken. Voor meer informatie: www.kloosteryesse.nl

burgers bij de archeologie. “Dit was daarom hèt moment om op het terrein een opgraving te doen,” zegt Bos. Op de eerste van de bijeenkomsten voorafgaande aan de opgraving waren volgens haar vrijwel alle huishoudens vertegenwoordigd. Op de tweede waren dat vooral degenen die òp het kloosterterrein wonen en konden helpen bij de inventarisatie van bekende resten. Op de laatste bijeenkomst is gezamenlijk besloten waar zou worden gegraven. De opgraving, die eind juli werd uitgevoerd, is door de bewoners met belangstelling gevolgd (afb. 1). Ze werd ook bezichtigd door de burgemeester en een wethouder van Haren en een deputeerde van de provincie, die volgens Annemiek Bos allemaal heel enthousiast waren over het project. Momenteel maakt RAAP een rapport van de opgraving. “Dat krijgen alle bewoners toegestuurd tezamen met foto’s die met een vlieger van het terrein zijn gemaakt”, vertelt Bos. “Op deze manier krijgen de bewoners nog iets voor hun moeite terug.” De gegevens gaan ook naar de gemeente Haren, die op basis daarvan het beheersplan voor het kloosterterrein gaat maken.

Meer ruimte

Er is volgens Annemiek Bos bij de bewoners nooit de vrees geweest dat het archeologisch onderzoek ertoe zou leiden, dat ze niets bij hun huis of in hun tuin zouden mogen doen. “Het was al lang duidelijk dat er praktisch geen fundamenten meer in de grond zitten. Naar nu gebleken is zeker de eerste halve meter niet. Dat geeft eerder wat meer ruimte aan ons.” Overigens is de echte vrees steeds geweest dat er op het kloosterterrein nieuwbouw zou komen, maar daarvoor hoeven de op- en omwonenden van het voormalige klooster Yesse gezien het grote enthousiasme van alle partijen over het project niet meer zo bang te zijn.

rectificatie In Westerheem 6 van 2010 stond ten onrechte bij afbeelding 2 in Tips voor Trips, de afbeelding van het zwaard van de ‘Ruiter van Borne’, dat de foto van Oversticht zou zijn. De foto is echter gemaakt door Restaura.

42

|

Zo kan ‘t ook

01-2011 binnenwerk.indd 42

06-02-11 22:43


ArcheoPodium

Amateurarcheoloog verliest grond onder de voeten Wim van Horssen

Omdat de plaatselijke vrijwilligers niet welkom waren, heb ik in 2008 de opgraving door het AAC van Forum Hadriani in mijn woonplaats Voorburg bezocht met een georganiseerde excursie, waarbij ik vanachter de hekken naar het werk mocht kijken. Maar kijken naar een opgraving is toch wel heel wat anders dan eraan deelnemen, vooral als dat in je eigen woonplaats is en de vondsten vervolgens naar Amsterdam worden afgevoerd, waar ze trouwens ook voor het eerst te zien waren. Formeel was daar niets mis mee, maar het voelde wel alsof we vanuit Amsterdam – toevallig de hoofdstad van de VOC – werden gekoloniseerd en Voorburg een ‘wingewest’ was geworden, waar onder de ogen van de bewoners Romeinse voorwerpen werden geoogst en afgevoerd. In 2005 had ook BAAC grote hoeveelheden Romeins materiaal van Forum Hadriani opgegraven en afgevoerd naar Den Bosch, maar daar mochten wij als vrijwilligers aan deelnemen, waardoor het toch een beetje ook onze opgraving was. Het wordt voor amateurarcheologen steeds moeilijker om veldwerk te doen. Sinds de nieuwe Monumentenwet zijn eigen opgravingen alleen in heel bijzondere gevallen mogelijk, en bij diensten en bedrijven zijn vrijwilligers vaak niet welkom. Bovendien werken die niet in het weekend. Hoewel het veldwerk slechts een onderdeel is van de archeologie, is het wel de activiteit die het meest tot de verbeelding spreekt. Voor veel amateurarcheologen is het enthousiasme voor het vak met opgraven begonnen. Het geeft een bijzonder gevoel iets uit de grond te halen, wat daar honderden of

misschien wel duizenden jaren gelegen heeft. Het is het gevoel dat de historicus Johan Huizinga ‘de historische sensatie’ heeft genoemd. Die leidt onvermijdelijk tot de behoefte meer te weten over de vondst en dus tot verder onderzoek. De historische sensatie die de opgraver in de put ervaart, is dan ook de stimulans voor de activiteiten in de rest van de archeologische keten. De verwerking van vondsten van opgravingen waar je niet zelf aan hebt deelgenomen kan heel interessant zijn. Het ware werk voor een amateurarcheoloog is toch wel het bestuderen van materiaal van een veldwerk waarbij hijzelf betrokken is geweest. Dat materiaal heeft voor hem veel meer context en betekenis. Hoe lang blijft een amateurastronoom geïnteresseerd in de sterrenkunde, wanneer hij niet langer naar de sterrenhemel kan kijken? Hoe lang blijft een vogelliefhebber enthousiast, wanneer hij niet meer zelf de natuur in kan gaan om naar vogels te speuren? En hoe lang zullen er nog amateurarcheologen zijn, wanneer zij niet meer het veld in mogen en de grond onder hun voeten verliezen, waardoor de ‘drive’ die het opgraven geeft, geheel verdwenen zal zijn?. Natuurlijk kunnen amateur­ archeologen ook zonder opgraven heel nuttig en aangenaam bezig zijn, zoals met de bestudering van oud materiaal, het geven van voorlichting en de behartiging van archeologische belangen. Maar zonder veldwerk verdwijnt toch wel de ziel uit de amateurarcheologie. Ik hoop dan ook van harte dat onze nu zestigjarige AWN weet te voorkomen dat we voortaan alleen nog vanachter een hek naar opgravingen kunnen kijken.

ArcheoPodium |

01-2011 binnenwerk.indd 43

43

06-02-11 22:43


Literatuurrubrieken

Recensies Corrie Bakels, Kelly Fennema, Welmoed A. Out & Caroline Vermeeen (eds.), Van planten en slakken / of plants and snails (Bundel aangeboden aan Wim Kuijper als dank voor veertig jaar lesgeven en determineren). Sidestone Press, Leiden 2010. ISBN 978-90-8890—051-8. Geïll., 279 pag., € 29,95.

Af b. 1 Van Planten en slakken. Cover van het besproken boek.

44

Het is lang geleden dat ik plastic koffiebekertjes tot aan de rand ingroef en de daarop volgende dag inspecteerde op loopkevers die er waren ingetuimeld. Met wat simpele hulpmiddelen kun je op die manier uiterst fraai aflezen hoe elke soort zijn eigen biotoopvoorkeur heeft, nat-droog, zoet-zout, zand-klei, zuur-basisch, met alle gradiënten tussen beide uitersten. Omgekeerd kun je aan de hand van loopkeverresten uit zeefresiduen perfect afleiden uit welk milieu het onderzochte monster stamt. Voor slakken en slakjes geldt hetzelfde. Veel soorten huisjesslakken zijn uiterst kieskeurig in hun voorkeur voor de leefomgeving. Tot nu toe heeft de archeoloog daarmee nog niet veel kunnen doen. Misleid door het fraaie slakkenhuis op de voorkant van dit boek hoopte ik dat men daarmee toch enig succes heeft gehad. Helaas, het afgebeelde slakje is een Vertigo augustior, waarnaar de auteurs van het betreffende artikel op zoek zijn gegaan op de Waddeneilanden. Die vaststelling doet echter niets af aan de waarde van deze bundel, die vierentwintig wetenschappelijke, korte en kleurrijk geïllustreerde artikelen bevat over planten en mollusken, geschreven door achtendertig collega’s en oud-leerlingen van Wim Kuijper, botanisch analist van de Universiteit Leiden en weekdierenkenner. Het leveren van een bijdrage aan een vriendenbundel geeft de auteurs meestal de vrijheid om dat aspect of onderwerp uit te werken dat hen het meest na aan het hart ligt en normaliter hooguit een minder opvallende plaats in

een opgravingverslag of onderzoekrapport krijgt toebedeeld. De uiteenlopende casestudies in deze bundel hebben betrekking op voorbeelden uit Nederland en ver daarbuiten, en qua periode van Prehistorie tot in het heden. Het boek is gebaseerd op recent en lopend veldwerk. Voor wat betreft de archeologie in Nederland trekken de navolgende bijdragen de aandacht: - De vroegste vondsten van bolderik (Agrostemma L.) in Nederland (Corrie Bakels); - Zaden van Vergeet-me-nietjes (Myosotis) aan de vergetelheid ontrukt (Otto Brinkkemper, Laurens van der Maarten en Paul Boon); - De introductie van de tomaat (Solanum lycopersicum L.) in de Lage Landen (Robine Houchin); - Food from the gardens in Northern Europe – archaeobotanical and written records dated to the medieval period and early modern times (Sabine Karg); - Een middeleeuws boeket uit Dordrecht (Laura I. Kooistra, Kirsti Hänninen, Henk van Haaster en Caroline Vermeeren); - Twee pollenspectra van tumulus III van de Vijfberg op de Regte Heide, gemeente Goirle (Jan-Willem de Kort en Liesbeth Theunissen); - De determinatie van een Nachtschadesoort uit middeleeuws Sint-Oedenrode (Cornelie Moolhuizen); - Industriële, medicinale of sierplanten? Vondsten van stokroos, goudsbloem en weverskaarde uit 15e-eeuws Den Haag (Caroline Vermeeren, Kirsti Hänninen en Liesbeth van Beurden); - Taxus vroeger en nu: de veelzijdige naaldboom (Henk Woldring, Piet Cleveringa en Dirk G. van Smeerdijk). De bijdragen zijn geschreven in het Nederlands of Engels, met een tweetalige introductie en tweetalige samenvattingen en bijschriften. Met deze korte selectie heb ik zeker niet

| Literatuurrubrieken

01-2011 binnenwerk.indd 44

06-02-11 22:43


bedoeld te indruk te wekken dat de andere bijdragen uit archeologisch of botanisch standpunt minder interessant zouden zijn. Dat is zeker niet het geval. De bundel is in de eerste plaats interessant voor archeobotanische spe-

cialisten en archeologen, maar zeker ook voor geïnteresseerde leken en zelfs voor tuinliefhebbers! Gerrit Groeneweg

Signalementen Stephan Haensch, Saffaella Bianucci, Michel Signoll et al., Distinct Clones of Yersinia Pestis Caused the Black Death, PLoS Pathogens, volume 9 (10): e1001134. doi: 10.1371/jounal. ppat.1001134, 2010 PLoS Pathogens is één van de vrij toegankelijke en online beschikbare wetenschappelijke tijdschriften die door de Public Library of Science worden uitgegeven. Hoewel bacteriën en virussen nu niet direct het terrein vormen waarmee de archeoloog contact zoekt, is onlangs in dit digitale tijdschrift een opzienbarend onderzoeksresultaat gepubliceerd waaraan archeologisch onderzoek ten grondslag heeft gelegen. Over het ontstaan van de Zwarte Dood, de grote pestepidemie die Europa tussen 1347 en 1352 teisterde en tot 25 miljoen doden leidde, waren de meningen onder wetenschappers altijd sterk verdeeld. De theorie luidde dat de ziekte zich verspreidde vanuit Centraal-Azië, via Feodossia aan de Zwarte Zee naar Italië en zo verder Europa in. Velen betwijfelden dit en dachten dat andere ziekten aan de Zwarte Dood ten grondslag lagen. Het onderzoek door het Antropologisch Instituut van de JohannesGutenberg Universiteit heeft nu aan alle twijfel een einde gemaakt. Een groep onderzoekers bestudeerde skeletresten van 76 mensen uit vijf verschillende plaatsen in Engeland, Frankrijk, Duitsland, Italië en Nederland. Voor Nederland hebben de onderzoekers gebruik gemaakt van skeletten uit een massagraf in Bergen op Zoom. Het onderzoek van botmateriaal uit archeologische contexten heeft bevestigd dat de bacterie Yersinia pestis verantwoordelijk is geweest voor de middeleeuwse pestepidemieën in Europa Ook hebben de onderzoekers twee tot nu toe onbekende varianten van de pestbacterie kunnen teruggevonden. De beide mutaties blijken ouder te zijn dan de tot nu toe bekende typen. Eén ervan is verwant aan de nog bestaande bacterie die onlangs in Azië is gevonden. Eén van de opvallendste bevindingen van het onderzoek is dat de zwarte dood Bergen op

Zoom niet vanuit het zuiden heeft bereikt, zoals men altijd heeft verondersteld, maar dat een noordelijke variant van de bacterie de plaag heeft veroorzaakt. Die noordelijke variant is vermoedelijk uit Noorwegen afkomstig en heeft via Friesland ons land bereikt. * * *

Kristel de Vos en Michiel van der Weele, Archeologisch onderzoek Eindhoven – Putten. Leemkuilen en een waterput uit de late middeleeuwen (Rapport 47). Archeologisch Centrum Eindhoven 2009. ISBN 1570-5943. Geïll., 44 pag. Jeanne-Marie Vroomans, Archeologisch onderzoek Eindhoven – Jeroen Boschlaan 1. Een laatmiddeleeuwse boerderij in Klein Tongelre (Rapport 48). Archeologisch Centrum Eindhoven 2009. ISBN 1570-5940. Geïll., 36 pag. Rapport 47 van het ACE heeft betrekking op een opgraving nabij het voormalige buurtschap Putten bij Eindhoven. Het meest interessante spoor is een plaggenput uit de tweede helft van de 14e eeuw. De sporen in het plangebied lijken te wijzen op een nederzettingsterrein, dat als gevolg van recente verstoringen vrijwel onleesbaar geworden is. Ook zijn sporen van leemkuilen aangetroffen. Deze wijzen waarschijnlijk op de winning van grondstof voor de productie van baksteen. Een vervallen schuur is het enige dat nog resteert van een agrarisch bedrijf aan de Jeroen Boschlaan in Eindhoven. Uit bouwkundig onderzoek is gebleken dat die schuur de oorspronkelijke boerderij is geweest, daterend uit de 16e eeuw. Bij eerder inventariserend veldonderzoek zijn scherven aangetroffen die op een middeleeuwse voorganger van de boerderij wijzen. Bij het nieuwe onderzoek zijn weinig sporen aangetroffen, maar wel is juist buiten het pand een waterput gevonden. Geadviseerd wordt om bij elke ingreep aan het erf een archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren.

Literatuurrubrieken |

01-2011 binnenwerk.indd 45

45

06-02-11 22:43


Archeobrief, 14e jrg., nr. 3, september 2010. ISSN 1386-2065 Archeobrief opent met een artikel van Ton Derks en Wouter Vos naar aanleiding van de twaalf tot nu toe uit Romeins Vechten verzamelde houten (luizen-)kammen. Evenals de elders gevonden Romeinse kammen, zijn ook die uit de soldatengemeenschap van het castellum Vechten van buxushout gemaakt. De kammen zijn vooral afkomstig uit ateliers in Noord-Italië. In de rubriek ‘Methoden en technieken’ beschrijft Peter van Nistelrooij een experiment waarbij het zwaard uit het Vorstengraf van Oss wordt gereproduceerd. Verder in dit nummer bijdragen over de discussie of het hunebed bij Borger nu wel of niet moet worden opgegraven, over de aanpak van de archeologie van de Noord-Zuidlijn in Amsterdam en van de daarbij gebruikte methoden en tenslotte over vraagstukken die zich bij de aanbesteding van archeologisch onderzoek voordoen. Deze editie van Archeobrief gaat vergezeld van een 72 pagina’s tellende bijlage met een bibliografisch overzicht van de Nederlandse archeologie 2009. Deze en alle sinds 2004 verschenen titels, zijn terug te vinden op de site van Erfgoed Nederland. Meer zoekmogelijkheden en digitale toegankelijkheid tot archeologische onderzoeksdocumentatie biedt het e-depot Nederlandse Archeologie (www.edna.nl), dat is ondergebracht bij DANS (Data Archiving and Networked Services). DANS zorgt voor de opslag en blijvende toegankelijkheid van onderzoeksgegevens in de alfa- en gammawetenschappen. De nieuwe ontwikkelingen op het gebied van databases zijn voor Erfgoed Nederland, dat de bibliografische bijlagen van Archeobrief samenstelde, aanleiding om de reeks gedrukte overzichten met deze zesde editie te beëindigen. * * *

Tegel (Stichting Vrienden Nederlands Tegelmuseum), nr. 38, 2010. ISSN 0920-4539 Omstreeks 1982 is in de kelderwand van een huis aan de Oudezijds Armsteeg in Amsterdam een serie van zes veelkleurige tegeltableaus uit de vroege 17e eeuw aangetroffen. De tableaus tonen Romeinse helden, ruiters en een soldaat, gebaseerd op prenten van Hendrick Goltzius en Jacques de Gheyn II. Twee vergelijkbare tegeltableaus, naar prenten van

46

Crispijn de Passe I en De Gheyn, maken deel uit van de collectie van het Rijksmuseum Amsterdam. De productieplaats is vooralsnog niet vast te stellen. De keuze voor Romeinse helden en soldaten op tegels komt wellicht voort uit de strijd tegen de Spaanse overheersing. Dergelijke tegeltableaus werden oorspronkelijk mogelijk links en rechts in een haardachterwand aangebracht. Verder in dit jaarboekje o.a. Turkse tegels, het afbeelden van verschillende molentypen op tegeltjes en het kopiëren en uitwisselen van tegeldecors. * * *

Tijdschrift van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 2e jrg., nr. 4, herfst 2010. ISSN 1878-7827. Alledaagse architectuur vormt het hoofdthema in deze editie. Vanuit de archeologische hoek heeft het blad weinig nieuws te melden: het Utrechtse Domplein als archeologisch monument, het effect van cryoturbatie waardoor paleolithisch vuursteen in jongere bodemlagen verzeild raakt en een fraaie foto als centerfold waarop een deel van het 17e-eeuws paardengraf bij Borgharen te zien is. * * *

Zeitschrift für Schweizerische Archäologie und Kunstgeschichte, Band 67, 2010, Heft 1-2. ISSN 0444-3476. Een groot deel van dit magazine is gewijd aan de circa zeventig stuks bronzen vaatwerk uit het depot van het Nationale Museum van Zwitserland. De herkomst van de soms fragmentarisch aanwezige voorwerpen is in veel gevallen onbekend. De aandacht gaat vooral uit naar het relatief grote aantal voorwerpen uit de Romeinse tijd. * * *

Angelika Speckmann, Ländlicher Hausbau in Westfalen von 6.7. Jahrhundert bis zum 12./13. Jahrhundert (Bodenaltertümer Westfalens, Band 49). Mainz 2010. ISBN 978-3-8053-4257-5. Geïll., 390 pag., € 29,--. Van de middeleeuwse architectuur zijn nog uitsluitend de uit bak- en natuursteen opge-

| Literatuurrubrieken

01-2011 binnenwerk.indd 46

06-02-11 22:43


trokken kerken, kloosters en kastelen bewaard gebleven. Het merendeel van de bouwwerken uit die periode, veelal opgetrokken uit hout en leem, is verdwenen en is nog uitsluitend als plattegrond in het opgravingvlak terug te vinden. Deze studie geeft een actueel en gedetailleerd overzicht van de constructie en de ontwikkeling van de middeleeuwse houtbouw op het platteland van Westfalen. Opvallend is dat die ontwikkeling nagenoeg parallel loopt met die in ons land. Opvallend is ook dat een hogere sociale status, zoals die wordt afgeleid uit de vondsten van bijvoorbeeld paardentuig, sierraden, etc., zich niet vertaalt in grotere huizen. Een derde vaststelling is dat woningtypen veelal regiogebonden zijn en geen verband houden met de etniciteit van bevolkingsgroepen. Ländlicher Hausbau in Westfalen vormt een belangrijk uitgangspunt voor verder onderzoek naar huisplattegronden in ook ons land. * * *

Torsten Capelle, Wallburgen in Westfalen-Lippe (Frühe Burgen in Westfalen, Sonderband I). Münster 2010. ISSN 0939-4745. Geïll., 68 pag. Walburchten zijn, zoals de naam al zegt, versterkingen die door één of meer omwallingen zijn omgeven. Omdat de bebouwing binnen de omwalling veelal uit houtwerk, plaggen en leem heeft bestaan, resteert nu slechts de aarden wal, of althans een deel daarvan. De burchten zijn meestal op een natuurlijke hoogte aangelegd en worden om die reden vaak met het toponiem ‘berg’ (of het daarvan afgeleide ‘burg’ of ‘borg’) aangeduid. In ons land zijn bijvoorbeeld de Hun(n) enschans bij Uddel op de Veluwe en de Heimenberg (Grebbenberg) bij Rhenen, en de verschillende ringwalburchten bekende voorbeelden. Veel Walburgen dateren uit de Vroege of Volle Middeleeuwen, maar in enkele gevallen gaat de oorsprong terug tot in de Romeinse tijd of zelfs tot in het Laat-Neolithicum. In deze publicatie worden de tot nu toe bekende walburchten uit Westfalen beschreven, 57 stuks in totaal, waarvan er inmiddels 30 zijn opgenomen in de bezoekersgidsjes uit de reeks Frühe Burgen in Westfalen. * * *

Relicta (Archeologie, Monumenten-en Landschapsonderzoek in Vlaanderen), nr. 6. Vlaams Instituut voor onroerend erfgoed (VIOE), Brussel 2010. ISSN 1783-6425. Geb., Geïll., 327 pag., € 40,-Met een drietal artikelen richt de nieuwe editie van Relicta richt zich vooral op de maritieme archeologie: - Een 18e-eeuwse wraksite op de Buiten Ratelzandbank (Belgische territoriale wateren) (I): multidisciplinair onderzoek van het vondstmateriaal; - De Noordzee: een waardevol archief onder water. Meer dan 100 jaar onderzoek van strandvondsten en vondsten uit zee in België: een overzicht; - The potential of seismic imaging in marine archaeological site investigations. In 1996 raken op 9 mijl uit de kust ter hoogte van Koksijde (B.) de netten van een vissersschip verward in wat later het restant van een houten scheepswrak zal blijken te zijn. Jarenlange verkenning van de wraksite hebben talrijke vondsten opgeleverd. In dit artikel wordt uitgebreid ingegaan op het materiaal dat ooit tot de inventaris van het schip of tot de persoonlijke bezittingen van de bemanning heeft behoord. Het Dendrochronologisch onderzoek heeft uitgewezen dat het vaartuig van na 1735 dateert. Ondanks de grote hoeveelheid vondstmateriaal is men er niet in geslaagd om tot een nauwkeuriger datering te komen, evenmin is men erin geslaagd het schip te identificeren. Het vaartuig is uit Nederland afkomstig, vermoedelijk uit Amsterdam. Of het deel heeft uitgemaakt van de vloot van de VOC is aannemelijk, maar staat evenmin vast. Naast de bijdrage over het Buiten Ratelwrak bevat Relicta 6 nog een tweetal artikelen over onderwaterarcheologie, namelijk over archeologisch onderzoek in de Noordzee in het algemeen en over het potentieel van seismische beeldvorming in marien archeologisch onderzoek. In het Belgische deel van de Noordzee zijn uit de periode 16e-20e eeuw tot nu toe al ongeveer 270 scheepswrakken geregistreerd; de meeste ervan dateren uit de 20e eeuw, maar er bestaan ook aanwijzingen voor scheepswrakken uit de Romeinse tijd in Belgische kustwateren.

Af b. 2 Gouden horlogekast met tekst ‘Bernd Scalé Amsterdam’, daterend uit omstreeks 1740-’41 en af komstig van het scheepswrak op de Buiten Ratelbank voor de kust van Koksijde. Uit: Relicta 6.

De andere bijdragen in deze bundel handelen over: - een recente bewerking van enkele decennia geleden verzameld materiaal van een Gallo-Romeinse grafveld in Grobbendonk; - het onderzoek naar de voorgangers van de Hemelvaartkerk te Hofstade (Aalst) en de

Literatuurrubrieken |

01-2011 binnenwerk.indd 47

47

06-02-11 22:43


daarbij aangetroffen skeletresten; - de bouw van de 13e-eeuwse Sint-Hilariuskerk van Bierbeek; - een 14e-eeuwse afvalcontext uit het landelijke Puurs (dat opvalt omdat de samenstelling van het aardewerk sterk afwijkt van wat men bij een gezinshuishouding op het platteland verwacht: het grote aantal kommen en kannen lijkt eerder op één of meer ambachtelijke praktijken te wijzen); - een typelogische benadering van de drooginrichtingen voor hop (hopasten ) in Vlaanderen. * * *

Fabienne Ravoire et Anne Dietrich (dir.), La cuisine et la table dans la France de la fin du Moyen-Âge. Contenus et contenants du XIVe au XVIe siècle (Actes du colloque de Sens 8-10 janvier 2004). CRAHM – Caen, 2009. ISBN: 978-2902685-37-0, 2009. Paperback, geill., 455 pag., € 45,--

Af b. 3 Vier stukken Romeins aardewerk uit de grote nederzetting bij Portugaal. Van het rode aardewerk is de kom gemaakt door de potenbakker Attillus uit het Duitse Rheinzabern; op het schaaltje rechtsboven staat een stempel met LVCIVS F; het is gemaakt door de pottenbakker Lucius uit het Duitse Rheinzabern, Kräherwald en Cannstatt. Onderaan staan een bekertje en een kom. Uit: Ontdekt!

48

Over de middeleeuwse keuken is al veel geschreven, maar deze bundel met niet minder dan dertig bijdragen over de Franse keuken geeft vanuit de archeologie, de paleobotanie en de archeozoologie in combinatie met de geschreven en iconografische bronnen wel een bijzonder actuele kijk op een oude aangelegenheid: het produceren, het bereiden, het opdienen en het nuttigen van voedsel in de Late Middeleeuwen. Veel aandacht wordt daarbij ook besteed aan de materiële kant van het kookgebeuren: het keukengerei, het bestek en het serviesgoed. In haar artikel ‘La verrerie au duché de Brabant en dans les anciens Pays-Bas à l’époque moderne’ besteedt Danielle Caluwé ook aandacht aan het opaque gekleurde glas uit ons land. * * *

Peter Bitter, met bijdragen van Karin Beemster, Rob Roedema en F. van den Oever (Rapporten over de Alkmaarse Monumentenzorg en Archeologie RAMA 16). Alkmaar 2010. ISBN 978-94-9097603-3. Geïll., 105 pag. Ooit omringde elke zichzelf respecterende stad zich met een complex van muren, wallen, torens, poorten en grachten. Met een imposante omwalling, van verre zichtbaar, presenteerde de stad zich niet alleen als onneemba-

re vesting, maar straalde zij vooral ook macht, rijkdom en onafhankelijkheid uit. De rol van de vestingwerken rondom Alkmaar is niet beperkt gebleven tot zo’n representatieve functie. Bij Alkmaar begon immers in 1573 de Victorie, toen de Spaanse troepen de belegering van de stad opgaven. Dat was overigens niet louter het gevolg van de kwaliteit van de vesting. De toenmalige burgemeester toonde zich al niet tevreden met het muurwerk dat de voorouders (omstreeks 1550) hadden neergezet; ook het nu uitgevoerde archeologische onderzoek heeft dit kunnen bevestigen en heeft de schade in beeld gebracht die de ijzeren kanonskogels van de belegeraars aan de vesting hebben kunnen toebrengen. Werkelijke verbeteringen worden pas in de decennia na dat glorieuze jaar 1573 uitgevoerd. Zo laten de vestingwerken van de stad al vanaf de 13e eeuw een afwisseling zien van bouw, verval en herstel. Uiteindelijk worden de meeste steden, zoals ook Alkmaar, ontmanteld wanneer de vestingwerken hun functie hebben verloren en de stad uit haar jasje wil groeien. Ondanks die lange geschiedenis van de vestingwerken van Alkmaar bestaan er nog veel vragen over de exacte ligging en constructie ervan. Succesvol archeologisch onderzoek op een drietal locaties in de jaren 2006-2009, waarbij vooral de 16e-eeuwse vestingwerken centraal staan, heeft veel nieuwe informatie opgeleverd. In RAMA 16 worden de resultaten van het onderzoek op de drie locaties gepubliceerd. * * *

Arnold Carmiggelt en Marco van Trierum, Ontdekt! Vijftig jaar archeologie in Rotterdam en omgeving. BOOR, Rotterdam 2010. ISBN 978-90-802118-4-1. Geb., geïll., 140 pag., € 12,50. Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR) bestaat dit jaar een halve eeuw en is daarmee de oudste gemeentelijke archeologische dienst van Nederland. Het BOOR houdt zich bezig met het gemeentelijke archeologiebeleid van Rotterdam, het behartigt archeologische belangen in het ruimtelijk ordeningsproces, het verricht zelf archeologisch onderzoek en het beheert de documentatie van vindplaatsen en vondsten uit Rotterdam en de Rotterdamse regio. Het BOOR treedt graag en vaak naar buiten met de resultaten van de archeologische onderzoeken en informeert uiteenlopende doelgroepen daarover. Dat gebeurt in de vorm van de

| Literatuurrubrieken

01-2011 binnenwerk.indd 48

06-02-11 22:43


publieksgerichte BOORnieuws-brochures, de wetenschappelijke reeks BOORbalans en de BOORrapporten. Daarnaast organiseert het BOOR tentoonstellingen en geven archeologen van het BOOR lezingen voor een uiteenlopend publiek, men houdt open dagen op onze opgravingen en werkt mee aan historische initiatieven in de stad. Kortom: het BOOR timmert voortdurend aan de weg, waarbij het brede publiek een heel belangrijke en dankbare doelgroep vormt. Vijftig jaar BOOR betekent ook vijftig jaar met vaak verrassende vondsten, vindplaatsen en onderzoeksresultaten in en om Rotterdam. Ter gelegenheid daarvan is dit fraaie boekwerkje verschenen. De auteurs vertellen over de archeologie van stad en regio, de ontstaansgeschiedenis van de stad en met een vijftigtal rijk geïllustreerde hoofdstukken plaatsen zij een dito aantal onderzoeken in de schijnwerpers. * * *

Aly Dijkstra – Kruit (eindred.), Het Manhuis in de Polsstraat (Werkgroep Bouwhistorie Deventer, Project 001) Na overleg met de besturen van de Stichting Oud Deventer, de AWN, afd. Zuid-Salland – IJsselstreek – Oost-Veluwezoom en de Vereniging Oud Deventer is in het najaar van 2007 een Werkgroep Bouwhistorie Deventer opgericht. De Werkgroep stelt zich tot doel: - de historisch interessante bebouwing in de gemeente Deventer te onderzoeken; - de bouw- en bewoningsgeschiedenis ervan te inventariseren; - de samenhang in de bebouwing in kaart te brengen; - de informatie door middel van rapportages inzichtelijk te maken voor een breed publiek en daardoor ook het draagvlak voor het belang van bouwhistorisch onderzoek te vergroten. Eigenaren en bewoners van panden die mogelijk bouwhistorische elementen bevatten kunnen een beroep doen op de expertise van de Werkgroep. Het Oude Mannenhuis in de oude binnenstad van Deventer, is het eerste project van de werkgroep. De geschiedenis ervan gaat terug tot 1416. Het rapport begint met de geschiedenis van het pand, zoals die uit de geschreven bronnen kan worden afgeleid. Daarnaast bevat het een rijk geïllustreerd verslag van de bouwhistorische verkenning ervan. Zie ook: www.ouddeventer.nl.

Zeeuws Erfgoed, 9e jrg., nr. 4, 2010 Na het archeologische onderzoek van een bouwput in Sluis (Zeeuws-Vlaanderen) is onder het toeziende oog van leden van de AWN afd. Zeeland de put verder verdiept. Daarbij is men op een middeleeuwse afvalkuil gestuit met daarin de gebruikelijke keramiek uit het midden van de 14e eeuw, maar ook een deksel en het fragment van een bijpassende kom van Spaans goudlustermajolica en wat glasscherven, waaronder het fragment van een glas-in-loodraam met de afbeelding van een vogeltje. Een opvallende vondst uit de beerput, een haardscherm, wordt hier door Henk Hendrikse voor het voetlicht geplaatst. Het halfronde voorwerp is gemaakt uit roodbakkende klei en bedekt met loodglazuur en koperoxide. Opvallend is dat een groot deel van het scherm wordt ingenomen door een geprofileerd vooraanzicht van een expressief portret van (waarschijnlijk) een manspersoon. Verder in dit nummer kort archeologisch nieuws over het odysseeproject Aardenburg, de vondsten van een duizend jaar oude boerderij bij Domburg, middeleeuwse agrarische sporen bij Oostkapelle, middeleeuwse fundamenten buiten Biervliet, een schedel uit het verdronken land van Saeftinge en sporen van het hospitaal van Johannieters in Zaamslag. * * *

Inbrabant, 1e jrg., nr. 6, december 2010. ISSN 1879-4599 De laatst verschenen editie van Inbrabant is een themanummer dat geheel gewijd is aan de archeologie in Noord-Brabant. Verschillende auteurs belichten uiteenlopende aspecten daarvan, inclusief archeomarketing, publieksvoorlichting en community archaeology. Interessant is de bijdrage van Wouter Roesingh en Liesberth Theunissen over ontdekkingen in Oosterhout (bij Breda). Vooral dankzij het Verdrag van Malta is het aantal onderzoeken in Brabant verveelvoudigd en komt er bijna elke week wel een ontdekking in het nieuws, zo ook het gebied waar dit artikel op focust, een toekomstige woonwijk die bekend staat als de ‘Houtsche Akkers’. Amateurarcheologen hebben daar in het verleden al allerlei vondsten opgeraapt, meestal daterend uit de IJzertijd. Nu is men er professioneel aan de slag gegaan. Inmiddels zijn tal van sporen uit Late Prehistorie en Middeleeuwen opgetekend, waaronder een bronstijdboerderij, de palenkrans rondom een grafheuvel uit dezelfde periode,

Literatuurrubrieken |

01-2011 binnenwerk.indd 49

49

06-02-11 22:43


een begraven urn met daarin vier kleine potjes uit Late Brons- of Vroege IJzertijd, een IJzertijd grafveld waarbij in totaal 201 greppelmonumenten zijn aangetroffen, middeleeuwse schaapskooien, enzovoorts. Ondanks het feit dat de uitwerking van de opgravingresultaten nog van start moet gaan, stellen de auteurs nu al dat de locatie voor minimaal westelijk Noord-Brabant een belangrijke sleutelvindplaats is, waar in de toekomst vaak naar verwezen zal worden. * * *

Bert Fermin en Kim van Straten, De Agrarii Milites van Beinum. Archeologisch onderzoek onder erve Tricht in Beinum (gem. Doesburg) (Doesburgse Archeologische Publicaties 6). Doesburg 2010. ISBN 978-90-77587-64-5. Geïll., 162 pag., € 19,--. Af b. 4 Scherven uit opgraving te Beinum (gem. Doesburg), circa 1600. Uit: Doesburger Archeol. Publicaties 6.

Nabij Doesburg heeft een boerderij plaats moeten maken voor de bouw van een nieuwe woonwijk. Het onderzoek is uitgevoerd door de archeologische dienst van de gemeente Zutphen, waarmee Doesburg een samenwerkingsconvenant heeft afgesloten. In het fraai opgemaakte en rijk geïllustreerde rapport doen Bert Fermin en Kim van Straten verslag van de onderzoeksresultaten. De bodem van de onderzochte locatie heeft vondsten en sporen uit Mesolithicum, Bronsen IJzertijd opgeleverd. Uit de periode vanaf de Midden-IJzertijd tot en met de Vroege Middeleeuwen zijn wel aardewerkscherven gevonden, maar geen gebouwstructuren. Vanaf de Volle Middeleeuwen begint een lange en onafgebroken bewoningsgeschiedenis. Opvallend is dat gebouwen en waterputten vaak een zeer lange levensduur kennen. Zo is een laat-10e-eeuwse boerderij gedurende de gehele 12e eeuw in gebruik gebleven. Het traditionele idee dat de Oost-Nederlandse Gasselte-boerderij is gebruikt als woon-stalhuis, waarbij de schuren voor de opslag van graan en dergelijk worden gebruikt, is onhoudbaar gebleken. Op basis van het nu uitgevoerde onderzoek is het aannemelijker dat men het graan en dergelijke in de boerderij zelf heeft opgeslagen en het vee in de schuur heeft gestald. * * *

50

Bert Fermin en Michel Groothedde, De middeleeuwse Laarstraat van poort tot poort. De archeologische begeleiding van de rioolvervanging in de Laarstraat te Zutphen (Zutphense Archeologische Publicaties 49), Zutphen 2009. ISBN 978-90-77587-61-4. Geïll., 72 pag., € 13,--. Bij de renovatie van de Laarstraat in Zutphen is ook de ondergrondse infrastructuur aangepakt. De vervanging van het gemetselde 19e-eeuwse riool is archeologisch begeleid. Behalve als uitvalsweg van de stad in oostelijke richting fungeert de opvallend brede Laarstraat in de 13e eeuw vermoedelijk ook als marktterrein in een voorstad van Zutphen. Archeologisch zijn er overigens weinig aanwijzingen voor de vermeende marktfunctie. De oudste vondsten die bij de begeleiding zijn gedaan dateren uit de late 12e eeuw, de oudste ophoginglagen zijn 100 jaar jonger. Van na die tijd zijn verschillende vormen van wegenbouw gevonden, eerst in de vorm van een knuppelweg, later geplaveid met veldkeien. De verstening van het wegdek lijkt samen te vallen met de verstening van de huizen langs de Laarstraat. Uit de middeleeuwse mestlagen waarmee de straat een aantal malen is opgehoogd zijn verschillende voorwerpen verzameld, zoals schoeisel, een messchede, hoefijzers, munten en pelgrimsinsignes. Bij het onderzoek is men ook op resten van vestingwerken gestuit, zoals een poortgebouw en gemetselde bruggenhoofden. * * *

Bert Fermin en Michel Groothedde, Het Houten Wambuis. Archeologisch en historisch onderzoek naar de herberg en boerderij Het Houten Wambuis te Zutphen (Zutphense Archeologische Publicaties 56), Zutphen 2010. ISBN 978-90-77587-66-9. Geïll., 59 pag. Een houten wambuis, is wel het laatste waarmee je als horeca-ondernemer je herberg zou willen promoten. Zoals houten wambuis de spotnaam is voor een doodskist zal het in dit geval wellicht aangeven welk beeld men heeft gehad over de faciliteiten die de uit hout opgetrokken herberg nabij Zutphen zijn reizigers had te bieden. De herberg uit Zutphen was overigens niet de enige met die naam. De oudste verwijzing naar de aanwezigheid van een herberg op de onderzochte locatie stamt uit 1715. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat er al tussen 1640 en 1650 een gebouw op deze

| Literatuurrubrieken

01-2011 binnenwerk.indd 50

06-02-11 22:43


plaats heeft gestaan, welk gebouw kort daarna (1672?) is afgebrand en vervolgens opnieuw is opgetrokken. Vanaf dat moment is het gebouw herkenbaar als herberg met een agrarische nevenfunctie. Uit historische bronnen is bekend dat men er ook jenever heeft gestookt. In 1964 wordt de laatste herinnering aan het gastvrije verleden van Het Houten Wambuis, dan een verkrotte boerderij, gesloopt. Op het terrein is in de vorm van potscherven het bedrijfsafval van Joseph Hasselman teruggevonden. De uit Gennep afkomstige Hasselman heeft aan het begin van de 19e eeuw op een aangrenzend perceel een pottenbakkersbedrijf geëxploiteerd. Het bedrijf is dan gericht op de productie van ‘frankforter’ aardewerk, slibversierd schotelgoed, bloempotten en donkerbruin geglazuurd gebruiksaardewerk. * * *

Bert Fermin, Een 12e-eeuwse stadsgracht en heel veel brillenglazen. Een archeologische begeleiding op het perceel Beukerstraat 15 te Zutphen (Zutphense Archeologische Publicaties 57), Zutphen 2010. ISBN 978-90-77587-67-6. Geïll., 38 pag., € 9,--. Het onderzoek van een pand aan de Beukerstraat in het centrum van Zutphen heeft naast onderdelen van wekkers en circa zeshonderd brillenglazen een bevestiging opgeleverd voor het vermoede verloop van het grachttracé van de 12e-eeuwse stadsverdediging. De uurwerkonderdelen en brillenglazen kunnen worden gerelateerd aan een juwelier-horlogemaker-opticiën, die er zich in 1924 heeft gevestigd. De op het terrein aangetroffen beerputten zijn niet onderzocht omdat deze in situ behouden konden blijven. * * *

Archeologie Magazine nr. 6, 2010. ISSN 1566-7553 Het tijdschrift besteedt ditmaal speciale aandacht aan de vernieuwde afdeling ‘Archeologie in Nederland’ van het Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden, waarin onder andere enkele bijzondere objecten van bekende vindplaatsen de revue passeren. In een interview vertellen de beide conservatoren van het RMO over de totstandkoming van de nieuwe opstelling. Aan hen is ook gevraagd iets te schrijven over hun

favoriete vindplaatsen. Luc Armkreutz kiest daarbij voor het kampement van rendierjagers aan het einde van de laatste IJzertijd in het Friese Oldeholtwolde, terwijl de keuze van Annemarieke Willemsen op het Minderbroederklooster van Dordrecht is gevallen. * * *

R.C.G.M. Lauwerier, Archeologie en resten van dieren. Leidraad archeozoölogie (Praktijkreeks Cultureel Erfgoed, aflev. 12), september 2010, nr. 29. Den Haag 2010. ISBN 978-90-12-57065-7. Geïll., 39 pag., € 33,07 Het aantal spelers op het toneel van het culturele erfgoed is in enkele jaren tijds drastisch uitgebreid en de rol van die spelers daarin verandert nog steeds. De archeologie is niet langer het terrein van louter archeologen. We hebben nu ook te maken met politici, bestuurders, ambtenaren, verschillende overheidsorganen, projectontwikkelaars, juristen, planologen, architecten, enzovoorts. Bij die veranderingen met nieuwe mensen, nieuwe wetgeving en een toenemende behoefte aan integrale benadering, is het van belang dat alle betrokkenen goed worden geïnformeerd over die veranderingen. De Praktijkreeks Cultureel Erfgoed speelt in op die behoefte. De boekjes uit aflevering 12 in deze reeks besteden aandacht aan natuursteen in Delft; het onderzoek van restauraties van de vesting Naarden en omvat een richtlijn voor het ontzouten van poreuze ondergronden. In dezelfde aflevering is nu ook het boekje Archeologie en resten van dieren verschenen. De bestudering van tijdens opgravingen gevonden resten van dieren zoals bot, gewei, schelpen en visbot is immers een belangrijk onderdeel van archeologisch onderzoek. Om dit mogelijk te maken is het belangrijk dat het dierlijke materiaal tijdens opgravingen zorgvuldig verzameld wordt en op een effectieve wijze wordt bestudeerd. Deze door Roel Lauwerier geschreven leidraad verduidelijkt wat onder goed onderzoeksmateriaal en goed onderzoek wordt verstaan en welke voorzieningen voorhanden moeten zijn. Het is een praktische handleiding met best practices waarnaar vanuit een plan van aanpak (PvA) of programma van eisen (PvE) verwezen kan worden. In detail is het gericht op de archeozoöloog die het onderzoek uitvoert, in grote lijnen op diegenen die het onderzoek via PvE en PvA aansturen.

Af b. 5 Roofmijt, indicatief voor mest. Uit: Archeologie en resten van dieren.

Gerrit Groeneweg

Literatuurrubrieken |

01-2011 binnenwerk.indd 51

51

06-02-11 22:43


De Vereniging Stuur uw berichten voor het Verenigingsnieuws en de agenda naar Marijn Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws)

Verenigingsnieuws Verslag Afgevaardigdendag 20 november 2010 te Amersfoort Een flink aantal afgevaardigden liet het helaas afweten op deze zonnige zaterdag. In de meeste gevallen is waarschijnlijk de brand in het regelcentrum van Prorail in Utrecht hiervan de oorzaak geweest: er reden geen treinen van en naar Utrecht. Degenen die er wel waren (ongeveer 35; zie afb. 1 t/m 4) hebben effectief vergaderd. Drie films zorgden bovendien voor afwisseling.

Wie jarig is geeft een feestje: In het kader van het zestigjarig bestaan wordt op een zaterdag in het najaar een jubi­ leumdag georganiseerd, voor leden en een groter publiek. Meer informatie volgt.

52

Voorzitter Tonnie van de Rijdt opende om half elf de bijeenkomst met een aantal mededelingen. Er zijn (komen) vacatures in het Hoofdbestuur. Voor de vacature Public Relations had zich een kandidaat aangemeld, die zich helaas weer heeft teruggetrokken. De vacature bestaat dus nog steeds. Het Hoofdbestuur wil verder graag in contact komen met één van de AWN-leden uit het westen van het land om vanuit dat gebied zitting in het Hoofdbestuur te nemen. Omdat vicevoorzitter Bram van der Walle het volgende jaar zijn bestuurfunctie neerlegt, worden ook voor deze vacature kandidaten gezocht. Kandidaten krijgen uiteraard de mogelijkheid zich eerst in het bestuur te oriënteren. Voor informatie (bij de voorzitter): vdrijdt@iae.nl. Het Hoofdbestuur is zeer ingenomen met een nieuwe notulist, n.l. Ineke van de Scheur uit Houten. Er komen nieuwe folders uit (met inlegvel): het werk van Carlien Dijkstra, Suzanne Klüver, Laurens Mulder en Ellen van der Steen. Het zeer handige boekje ‘Verleden wordt heden’ van afdeling 23 is herdrukt en beschikbaar voor de afdelingen. Veel e-mailadressen van afdelingen zijn niet

meer op orde. De afdelingen wordt verzocht hun gegevens te controleren. Beleidsvisie Vanaf 2013 moet de AWN een nieuw beleidsplan met en voor haar subsidiegever maken(ook weer voor vier jaar). Op het conceptplan is door negentien afdelingen, overwegend instemmend) gereageerd. Er zijn echter wel kanttekeningen gemaakt: - Erg (te) ambitieus; - Meer een streefdoel; - Wie gaan al die ‘karren’ trekken? - We moeten vooral ‘overleven’; - Te veel beleidstaal; - Niet erg inspirerend; - Mag het ook leuk zijn? Speerpunten in het voorgestelde beleid zijn: veldwerk behouden, draagvlakverbreding (mede door educatie) en belangenbehartiging. Vanuit de afdelingen kwam veel steun voor voorstellen tot draagvlakverbetering: het samenwerken met andere erfgoedorganisaties, publieksvoorlichting naar alle mogelijke doelgroepen toe en aandacht voor deskundigheidsbevordering van de eigen leden (anders dan educatie voor een breed publiek). Niet alle afdelingen zien een rol als belangenbehartiger zitten; ze voelen zich vaak niet serieus genomen en de leden voelen er ook niet voor. Het lijkt echter wel mogelijk om zich als een betrouwbare partner voor de gemeenten te profileren, ook al zal dat soms moeite kosten. Het Hoofdbestuur zal de afdelingen ook adequater gaan ondersteunen, onder andere door van de website gebruik te maken, brochures en handleidingen uit te geven op het gebied

| De Vereniging

01-2011 binnenwerk.indd 52

06-02-11 22:43


van het actief zoeken naar mogelijkheden voor veldwerk, didactische richtlijnen op het gebied van erfgoededucatie, het schrijven van een persbericht en als vrijwilliger mede een rol spelen bij de bescherming van het archeologisch erfgoed. Het is ook nodig nieuwe leden te werven. Het Hoofdbestuur zal ook stappen voor ledenwerving ontwikkelen, maar de afdelingen hebben hierin de belangrijkste rol. De tekst van het beleidsplan zal worden aangepast; het plan zal het midden moeten zien te vinden tussen een tekst die de leden aanspreekt en een die beantwoordt aan de eisen van de subsidiegever. Verder nog iets ter overdenking: soms wordt de naam ‘werkgemeenschap’ als storend en niet eigentijds ervaren. Kunnen we een alternatief vinden waarbij de naam AWN gehandhaafd blijft? Moeten we ook het woord ‘amateurarcheologen’ aanpassen? Ledenadministratie De koppeling met de SNA is weg; Joke ten Vaanholt is dus niet meer aanwezig als tussenpersoon. Leden gaan bij niet tijdige betaling van de contributie sneller aangemaand worden; veel afgevaardigden bepleitten de afschaffing van de acceptgiro (die erg duur is) en stelden een automatische afschrijving voor als standaard betaalmogelijkheid. De missie van de AWN Henk Rebel (afdeling 12) verwoordde het als volgt: “Een missie wil zeggen: gericht zijn op een doel; en dat doel is niet alleen maar ‘complementair’ zijn (zoals hier en daar in de bijeenkomst werd gezegd)”. De AWN moet ambitieus zijn, moet zichzelf laten zien, zichzelf nodig en zelfs onmisbaar maken. Afdelingen zouden samen moeten werken met naburige afdelingen en met historische verenigingen en ze zouden moeten zorgen dat ze projectleiders van archeologische bedrijven kennen die in hun regio werkzaam zijn. Dat het voorafgaande moeite en tijd kost werd terecht opgemerkt, maar dan nog…. Misschien zou het instituut ‘regiovergaderingen’ weer in het leven kunnen worden geroepen; een provinciaal archeoloog kan gestimuleerd worden regelmatig een vergadering van afdelingen te organiseren. AWN-leden zouden gecertificeerd kunnen worden.

Af b. 1 De afgevaardigdendag: Tonnie van de Rijdt aan het woord. Foto: Fred van den Beemd.

Af b. 2 De afgevaardigdendag: de nieuwe notuliste, Iucke van der Scheur. Foto: Fred van den Beemd.

Af b. 3 De afgevaardigdendag: de bestuurs­ tafels. Foto: Fred van den Beemd.

Af b. 4 De afgevaardigdendag: aandacht voor reacties uit de zaal. Links Akke de Vries, onze hoofdredacteur. Foto: Fred van den Beemd.

Nieuwe organisatievorm Voorgesteld wordt om van elke afdeling, net zoals bij een politieke partij, een kleine vereni-

De Vereniging |

01-2011 binnenwerk.indd 53

53

06-02-11 22:43


ging te maken. Dat biedt meer vrijheid (bijvoorbeeld eigen statuten, uiteraard gebaseerd op AWN-statuten). Een afdeling kan dan zelf subsidie aanvragen als zelfstandige stichting; een afdelingsbestuur krijgt eigen verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid. De afdeling creeërt zo zijn eigen status. Hij blijft echter wel lid van een landelijke vereniging (en dat moet ook in de statuten). In de ALV van 2011 (in Wormer) wordt dit punt aan de orde gesteld. Erfgoededucatieplan Een filmpje over dit onderwerp (met succes gebruikt in basisscholen, gemaakt door hogeschoolstudenten) leidde de presentatie van het plan in: waarom archeologie op scholen introduceren? Het antwoord is tweeledig: er wordt met publiek geld in de openbare ruimte gewerkt en erfgoededucatie staat in de kerndoelen van het onderwijs. De kerndoelen: - Welke maatregelen werden en worden getroffen om bewoning mogelijk te maken? - Hoe ziet de regionale en lokale geschiedenis er uit? Verder heeft Charlotte Peen een flyer gemaakt naar aanleiding van een onderwijsmiddag voor archeologie in Ede. Op de website staat nog meer over dit onderwerp. De slogan voor dit onderwerp is ‘Archeologie moet je aanraken’. Maatschappelijke Stage (MAS) Het aantal stage-uren op scholen wordt minder. Er wordt in een uitgave van Erfgoed Nederland aandacht besteed aan de MAS (er worden vier formats aangereikt). Verder is het zinvol om de mogelijkheid voor maatschappelijke stage op de afdelingswebsite te vermelden. Enquête ‘De bijdrage van vrijwilligers aan de archeologische monumentenzorg’ De werkgroep heeft (slechts!) 22 vragenlijsten terug ontvangen (acht van afdelingen en twaalf van werkgroepen). Dat moet beter kunnen. Vrij veel afdelingen lijken meer tijd nodig te hebben om de lijsten in te vullen (ze hebben

nog niet genoeg informatie). Er zijn wel cijfers en percentages gegeven, maar pas nadat meer afdelingen en werkgroepen hebben gereageerd kan er echt een duidelijk beeld ontstaan. Enkele voorlopige cijfers: - Ruim 80% geeft aan ooit meegewerkt te hebben met een archeologische bedrijf; - In 48% van de reacties wordt aangegeven dat in het Programma van Eisen wordt geformuleerd dat amateurs mee mogen werken bij opgravingen; - 69% geeft aan zelf veldwerk te hebben verricht. De controle op wet en regelgeving door gemeenten is minimaal. De afdelingen Opvallend was hoe vaak bij de verslagen van de afdelingen de huisvesting aan de orde kwam, soms positief, vaak negatief, in de zin van: verhuizing noodzakelijk of nog geen werkruimte gevonden. De contacten met gemeentes worden langzamerhand gelegd of verbeterd. Noodzakelijke aanwas van nieuwe leden blijft vaak achterwege, behalve bij de LWAOW, die duidelijk groeit. Tenslotte kwam het punt ‘verzekeringen’ ter sprake: - De werkgever (bedrijf, gemeente) is aansprakelijk; - De AWN heeft een eigen aansprakelijkheidsverzekering (die geldt niet voor de archeologische zaken zelf!); - De AWN heeft een arbeidsongevallenverzekering. De vergadering werd, na nog een archeologisch filmpje (erg gewaardeerd door de aanwezigen), gesloten met de vaststelling dat er zeer zinnig gesproken was over een verscheidenheid aan zaken. Marijn Lockefeer

Uitnodiging voor deelname aan de Algemene Ledenvergadering Het hoofdbestuur van de AWN heeft het genoegen u uit te nodigen tot het bijwonen van de Algemene Ledenvergadering (ALV) op zaterdag 16 april 2011 in de Stoomhal van de voormalige rijstpellerij Hollandia, Pakhuisplein 44 te Wormer. Zie ook www.pakhuishollandia.nl en www.destoomhal.nl. Dit industri-

54

eel erfgoed uit de 19e eeuw is een rijksmonument. De ingang en parkeergelegenheid van de vergaderlocatie bevinden zich nagenoeg op de hoek aan de achterzijde van het aan de Zaan gelegen indrukwekkende pand. Het station bevindt zich op ca. 10 minuten gaans van de

| De Vereniging

01-2011 binnenwerk.indd 54

06-02-11 22:43


Stoomhal, terwijl op zaterdag twee keer per uur een trein het station Wormer aandoet. Nota bene: in het te zijner tijd aan de deelnemers van de ALV toe te zenden jaarverslag 2010 staan zowel de aanrijroutes alsmede de wandelroute vanaf het station naar de Stoomhal vermeld. Programma voor deze dag: - 09.45 – 10.15 uur Ontvangst van de deelnemers - 10.15 – 10.30 uur Opening en welkomstwoord - 10.30 – 12.30 uur Jaarvergadering - 12.30 – 13.30 uur Lunch - 13.30 – 15.45 uur Middagprogramma - 15.45 – 16.30 uur Afscheidsreceptie Jaarvergadering In de vergadering welke onder voorbehoud officieel wordt geopend door een lid van het college van B & W van de gemeente Wormerland komen onder meer zaken aan de orde als het uitreiken van de Bronzen Legpenning, werkgroep jeugd en archeologische erfgoededucatie en de definitieve beleidvisie – waarin ook het aspect belangenbehartiging – van het hoofdbestuur. In verband met het vertrek van de huidige vicevoorzitter, Bram van der Walle, zal een opvolger benoemd worden. Het hoofdbestuur zal worden uitgebreid met een nieuw te benoemen lid dat jeugd- en archeologische erfgoededucatie in de portefeuille heeft. Middagprogramma Het middagprogramma zal bestaan uit de vol-

gende lezingen: 1. Archeologisch onderzoek in 2010 op en nabij de kerkterp van Westzaan. Spreker is drs P. Kleij, gemeentelijk archeoloog van Zaanstad. 2. Recent nader onderzoek (DNA) op het skelet van een vrouw, nu bekend als Hilde uit Castricum (zie ook internet). De datering is 4e eeuw. Spreker is drs. ing. P.A. van Eerden, beleidsmedewerker Bureau Cultuur, Cultuurhistorie en Archeologie van de provincie Noord-Holland. Daarnaast zal/kan nog een bezoek worden gebracht aan het nabij gelegen provinciaal archeologisch depot in het gebouw Mercurius aan de Zaan gelegen, slechts ca. 15 minuten wandelen van Stoomhal. Traditioneel wordt de ALV afgesloten met de afscheidsreceptie. Deelname De deelname aan de jaarvergadering is gratis. Voor deelname aan de lunch en het middagprogramma (introducé(e)s zijn welkom) dient men per persoon € 15,00 over te maken op bankrekening 577808 ten name van AWN te Roden. Speciale wensen t.a.v. de lunch (koffietafel) graag vermelden. Alle deelnemers, ook diegenen die niet aan de lunch en het middagprogramma wensen deel te nemen, wordt verzocht zich vóór 1 april 2011 aan te melden bij de algemeen penningmeester van de AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden. De aanmelding dient te geschieden onder opgave van naam, adres en datum. De jaarstukken en agenda worden aan diegenen die zich hebben aangemeld zo spoedig mogelijk toegezonden.

Agenda De berichten voor Westerheem 2011-2 dienen voor 20 februari 2011 bij ons binnen te zijn en de activiteit moet na het verschijnen (dus na 20 april 2011) plaatsvinden 9 maart 2011 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – jaarvergadering en lezing (circa 21.00 uur): ‘Aegae (Verginia) – Pella-Dion, in de 4e eeuw voor Christus’ door Frank Veldt (bestuurslid van de afdeling en zeer bereisd in het Macedonië van Alexander de Grote en diens vader) Philippus ll en zijn zoon Alexander III (de Grote) leefden in de 4e eeuw voor Chr. in Macedo-

nië. In de 19e eeuw begon men met onderzoek en veldverkenningen in de oude koningstad Aegae, het latere Pella en Dion met zijn heiligdommen (afb. 5). Gedurende de laatste decennia van de 20e eeuw werd er gericht gezocht en gevonden. Ook visueel wordt u meegenomen naar deze opgravingen en de vondsten in de verschillende musea. Plaats: Cultureel Centrum ‘De Coehoorn’, Coe-

De Vereniging |

01-2011 binnenwerk.indd 55

55

06-02-11 22:43


Af b. 5 Dion – Isis heiligdom. Foto: Frank Veldt.

hoornstraat 17 te Arnhem. ‘De Coehoorn’ ligt ‘tegenover’ het NS station, (achter het Hotel Haarhuis), op een loopafstand van ongeveer 5 minuten. In de nabijgelegen Parkeergarage ‘Centraal’ is voldoende parkeerruimte Aanvang bijeenkomst: 19.45 uur Aanvang lezing: ca. 21.00 uur Entree: € 2,00; voor leden en donateurs € 1,50. 9 maart 2011 Afd. Utrecht e.o. – lezing door Hans de Kievith: ’Archeologie in Breda’ Wat gebeurt er in andere steden in de archeologie en met amateurarcheologen? In Breda was in 1981 één gemeentelijk archeoloog met een kleine kern vrijwilligers actief. Nu bestaat Bureau Cultureel Erfgoed uit zestien medewerkers en een vrijwilligersgroep van circa 130 mensen, een enorme groei. Ook de onderzoeksthema’s zijn uitgebreid: in de beginjaren lag de nadruk op grootschalige stadskernprojecten, zoals het Kasteel van Breda, de middeleeuwse omwalling en de ‘moderne’ vesting. Vanaf 1995 speelt het archeologisch onderzoek in de buitengebieden een steeds belangrijker rol. Hans de Kievith, werkzaam bij Bureau Cultureel Erfgoed, neemt ons mee naar deze stad met een fascinerend verleden. Plaats: Kapittelzaal van de Pieterskerk in Utrecht, Pieterskerkhof 5 Aanvang lezing: 20.00 uur Entree: € 3,00 voor niet-leden, € 1,50 voor leden.

56

16 maart 2011 Afd. Helinium – Lezing door Rikkert Wijk lid van Helinium: ‘Kethel dorp gebouwd op vier heuvelen’ Plaats: Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, Vlaardingen Aanvan:g 20.00 uur Informatie: 010 - 460 47 37 (Jurrien Moree). 13 april 2011 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door Joop Hubers: ‘De vesting Grolle archeologisch onderzocht’ De spreker zal het archeologisch onderzoek de revue laten passeren zoals dat vanaf de oprichting van de Archeologische Werkgroep Groenlo van 1982 t/m 2010 heeft plaatsgevonden. De kennis over de vesting is in die kleine dertig jaar enorm toegenomen ook mede door het kaartonderzoek dat naast het archeologisch onderzoek is verricht. Joop Hubers, oprichter van de Archeologische Werkgroep Groenlo, stond aan de basis van het archeologisch onderzoek in Groenlo. Vanaf 1982 lid van de AWN afdeling 17. Vanaf 2002 als senior veldtechnicus werkzaam bij de Archeodienst Gelderland in Zevenaar. Plaats: Cultureel Centrum ‘De Coehoorn’, Coehoornstraat 17 te Arnhem. ‘De Coehoorn’ ligt ‘tegenover’ het NS station, (achter het Hotel Haarhuis), op een loopafstand van ongeveer 5

| De Vereniging

01-2011 binnenwerk.indd 56

06-02-11 22:43


minuten. In de nabijgelegen Parkeergarage ‘Centraal’ is voldoende parkeerruimte Aanvang bijeenkomst: 19.45 uur Aanvang lezing: ca. 20.00 uur Entree: € 2,00; voor leden en donateurs € 1,50.

13 april 2011 Afd. Utrecht e.o. – lezing door Herre Wynia en Erik Graafstal: ‘Laatste archeologische nieuwtjes uit Utrecht’

13 april 2011 Afd.Helinium –lezing door Claudia Vandepoel, van de Historische Keuken, tevens Heliniumlid: ‘De keuken van de Romeinse tijd’

Inmiddels een klassieker: de Utrechtse ar­cheologen praten u bij over spannende ontwikkelingen uit Romeins en middeleeuws Utrecht. Het zal zeker een bijzonder actuele en interessante afsluiting zijn van het lezingenseizoen.

Plaats: Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, Vlaardingen Aanvang: 20.00 uur Informatie: 010 - 460 47 37 (Jurrien Moree).

Plaats: Kapittelzaal van de Pieterskerk in Utrecht, Pieterskerkhof 5 Aanvang lezing: 20.00 uur Entree: € 3,00 voor niet-leden, € 1,50 voor leden.

Werk in Uitvoering Grondspoor nr 177, september 2010 (Afd. 3 - Zaanstreek - Waterland e.o.) De mededelingen van het bestuur leren mij dat de provincie met de AWN van gedachten wil wisselen over de toekomst van archeologische collecties en de bouw van een archeologisch depot/informatiecentrum met daarin de rol van de AWN. Deze bijeenkomst vond inmiddels plaats in Wormer. Ter afsluiting van het jubileum was er eind november een feestelijk samenzijn in de eigen werkruimte. Voorzitter Jelus Matser (afb. 7a) en penningmeester Joop Stolp vinden het na jaren trouwe dienst tijd worden dat anderen hun functies overnemen, terwijl ook E.J. Helderman na vijftig jaar het bestuur verlaat. In het Molenmuseum te Koog a/d Zaan openden stadsarcheoloog Piet Kleij en ‘Japie van de werf’ de tentoonstelling ‘Werven en scherven’ door een zeilschip op de werf te trekken. De in de vorige WIU genoemde marskramer, met zwaarden aanwezig op een tegel, was wellicht een slachter die op afspraak de boerderijen langs ging. De AW Beverwijk-Heemskerk meldt een serie lezingen in Heemskerk over de opgravingen in de Broekpolder, waarvan er na de jaarwisseling nog drie plaatsvinden. In augustus vond veldonderzoek plaats in Assendelft op een plaats van een veldverkenning in 1985. Ook nu waren er middeleeuwse scherven uit de 11e t/m 15e eeuw, maar ook stukjes leisteen, vuursteen en een handslijpsteentje. Waargenomen werd tevens een stort

uit de 17e-18e eeuw, maar men vond geen aanwijzingen voor terpen en voor een kerk [René Lute]. Henk Stuurman neemt de vondsten in Westzaan en Markenbinnen van loodwit nog eens onder de loep en concludeert dat nu drie stortplaatsen van de Zaanse loodwitmolen De Rob zijn gevonden. In Zaandam onderzocht René Lute het terrein waar dit jaar een kerk uit 1880 werd gesloopt. Hij denkt dat verder onderzoek hier weinig zinvol is. Uiteraard detecteerde hij hier nog het één en ander: circa twintig munten uit 1628-1854. Gerard Graas vond in Akersloot een fragment terra nigra uit de 1e eeuw: het eerste ‘Romeins’ dat hier is gevonden. Bovendien vond hij een glis en andere botvondsten, mogelijk uit de IJzertijd. Elk jaar bezoeken leerlingen van vmbo-scholen de afdeling waarbij AWN’ers vertellen over archeologisch onderzoek. Grondspoor nr 178, december 2010 Een extra dikke G ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan, grotendeels in kleur. Na historie, voorwoord, varia volgen artikelen die speciaal voor dit jubileumnummer werden geschreven. Aly Tromp-Veeter beschrijft drie oude wandtegels uit Assendelft, gemaakt tussen 1620 en 1640 of nog iets vroeger. Gerard Graas vestigt de aandacht op een fraai mesheft uit Zaandam, daar in 1997 gevonden door Kees Faas. Het heft is voorzien van een

De Vereniging |

01-2011 binnenwerk.indd 57

57

06-02-11 22:43


Af b. 6a Jelus Matser, Cassandra Scheffer-Mud en Zarah leggen de laatste hand aan de tentoonstelling. Foto: Menno de Boer (uit Grondspoor 177).

Af b. 6b en c Penning uit Zaandam, 16e eeuw. Foto: René Lute (uit Grondspoor 178).

58

meisje dat de foekepot bespeelt. Elders in G toont Gerard een 17e-eeuwse majolicascherf uit Krommenie waarop een beer is afgebeeld. De scherf komt uit gestorte grond uit Hoorn. Marjan van den Berg gaat in op de ruim duizend pitten die tijdens een onderzoek in Jisp werden gevonden. Hoewel appel- en perenpitten door de zeef gingen en dus ontbreken, geven de pitten wel informatie over wat men hier in de 18e eeuw aan fruit nuttigde: kersen, pruimen, hazelnoten, walnoten, nu en dan een perzik of een amandel. De door Marjan geraadpleegde Henk van Haaster (BIAX Consult) onderscheidde minstens zes soorten pruimen. Na een gedicht over archeologisch veldwerk door Maybritt van der Scheer wijst Walter Prinsze op de belangrijke rol die P.J.R. Modderman speelde bij de oprichting van de afdeling en hoe de vondst van enkele scherfjes terra sigillata in Krommenie in 1959 de aandacht van het IPP op het gebied vestigde. Het artikel over spaarvarkens door Menno de Boer hebt u in iets gewijzigde vorm kunnen lezen in Westerheem 2010-6. Joop Stolp gaat in op de naam ‘Zaan’ en de bewoning langs deze waterweg. Daarbij komen ook Hornus en ‘kooi’ (zoals in Acquoy) aan de orde. Hoewel bij dit soort zaken een grote mate van voorzichtigheid is geboden, is dit soort onderzoek in principe altijd interessant, vooral omdat er zoveel bronnenonderzoek mee is gemoeid. Redacteur Kees van Roon zag bij Afd. Kennemerland een groot aantal loden staafjes met een doorsnede van 11 mm en tussen 3,5 en 4,5 cm lang en afkomstig van de ruïne van Brederode. Hij dacht aan slingerkogels en realiseerde zich toen dat je nauwelijks iets hoort over slingerkogels na de Romeinse tijd, terwijl ze daarna wel degelijk werden gebruikt. Engelstalige en Duitstalige artikelen voorzagen hem van informatie en leerden dat de slinger vooral tot de komst van kastelen een erg belangrijk wapen was, zeker in het open veld. Een interessant verhaal! De mooiste vondst van René Lute is een in Zaandam gevonden tinnen penning (afb. 6b en c), gemaakt na de dood van aartshertog Ferdinand (1503-1564). De in 1998 gevonden penning toont een ruiter met in de randtekst de naam Ferdinandus en aan de andere zijde een dubbelkoppige adelaar met in de randtekst de naam van zijn zoon en opvolger Maximilianus II (1527-1576). Renus nr. 2, 2010 (Afd. 6 - Rijnstreek) De afdeling moest in drie jaar tweemaal verhuizen en ook volgend jaar zal weer worden

| De Vereniging

01-2011 binnenwerk.indd 58

06-02-11 22:43


verhuisd. Dan wordt Leiden verlaten om intrek te nemen in het nieuwe Prov. Arch. Centrum naast het Archeon in Alphen a/d Rijn. P. de Baar dook in de geschiedenis van Herengracht 32, 34 en 36-38, de huidige locatie van de AWN. De Leidse textiel(industrie) speelde hier een belangrijke rol. Voorzitter Pierre van Grinsven herdenkt de in mei overleden Wim Lagerweij met wie hij samenwerkte bij de totstandkoming van een boekje over de geschiedenis van Koudekerk. In Bodegraven groeven leden van de Hist. Kring Bodegraven een kijkgat in de tuin van een pand aan de Nassaustraat. De hier verwachte Romeinse vondstenlaag werd inderdaad aangetroffen. Suus Spreij determineerde naar de AWN gezonden vondsten. Die blijken vrijwel alle Romeins, vooral bouwmateriaal. De fragmenten Romeins aardewerk konden helaas niet worden gedateerd. De afdeling voerde een booronderzoek uit in Waddinxveen (Alblas-terrein) en Pierre van Grinsven en Dick van der Kooij stelden het rapport op. De archeologische verwachting was hier laag en de 32 boringen onderstreepten dat. Terra Nigra nr. 176, september 2010 (Afd. 8 - Helinium) De redactie is blij dat na een schralere periode weer een dik en gevarieerd nummer kon worden gemaakt. Het Activiteitenprogramma voor de tweede helft van 2010 ziet er goed uit met werkavonden, interessante lezingen, excursies (Schokland & Ruhrgebied), experimentele archeologie (pottenbakken) en een Kerstdiner. De archeologische verwachtingskaart voor Maassluis wordt herzien. Binnen het hiertoe opgestarte overleg is de AWN duidelijk aanwezig. De verwachtingskaart moet leiden tot een beleidsnota archeologie voor Maassluis. Na een bureauonderzoek, een booronderzoek en een proefsleufonderzoek kwam het in Vlaardingen in februari-maart 2010 tot de opgraving Hoog Lede op het terrein van het Vlietland (Holy) Ziekenhuis. Na twee jaar konden leden van Helinium weer volop aan de bak in het veld. Op het terrein stond een tussen 1670 en 1712 gesloopte herberg waar de vroedschap van Vlaardinger-ambacht vergaderde. Funderingen van de herberg zijn niet gevonden, maar wel de sloot die het erf begrensde. In de sloot bevond zich veel aardewerk uit de 15e-17e eeuw, maar ook glas, kleipijp en metaal en vooral veel bakstenen. Het was zwaar werk, zoals ook de scholieren merkten die hier hun maatschappelijke stageplicht vervulden. Ze vonden het wassen van de vondsten leuker dan het vinden ervan. De samenwerking tussen

opgraver ADC en de AWN’ers was prima. Voor Henny en Frans Warmendam was het de eerste opgraving en ze kregen de smaak zo te pakken dat ze ook meehielpen bij het opgraven van de paardengraven in Borgharen. Suzanne Klüver onderzocht de relatie tussen Delfts blauw en het Verre Oosten. Dit aan de hand van het materiaal uit de al vaker in WIU genoemde Vlaardingse ‘askuil’. In hoeverre is het ‘oer-Hollandse’ fabrikaat beïnvloed door interactie met de Oost en hoe populair was dit materiaal bij de toenmalige Vlaardingers? In de askuil is ook kraakporselein gevonden uit 1600-1640: vergeleken met het meeste materiaal ruimschoots te oud voor de 18e-eeuwse kuil. Het geeft aan dat het al in de eerste helft van de 17e eeuw werd gebruikt en dat men zuinig was op het luxe product. De decoraties op het porselein werden overgenomen in het majolica en het latere faience. Voer voor (nog) meer studie dus. Ellen Groen maakte een mooi verslag van de excursie naar Zweden (2009), waar vooral de befaamde rotstekeningen de aandacht trokken, maar ook heuvels en een labyrint zeer de moeite waard waren. Vorig jaar was het experiment met het bakken van zelfgemaakte potten in een veldoven weinig succesvol. Eén van de deelnemers was Addy Meeuwisse en zij voerde een serie testen uit met soorten klei, magering en bakwijzen. Haar experimenten in een gasoven en een houtoventje leidden wel tot enkele hele potjes maar... nu nog in een veldoven. De Slag bij Vlaardingen (1018), waar graaf Dirk III het opnam tegen het keizerlijke leger, blijft tot de verbeelding spreken (afb. 7). Kees Nieuwenhuijsen probeert voornamelijk aan de hand van oorspronkelijke geschreven bronnen en archeologische gegevens de slag zo goed mogelijk te reconstrueren. Verhalen van latere geschiedschrijvers wijken behoorlijk af van de lezing die drie contemporaine bronnen geven. Zo meende men in de 18e/19e eeuw zelfs dat de slag plaatsvond bij Dordrecht. Maar ook de drie oorspronkelijke bronnen laten onderling verschillen zien, waarbij soms

Af b. 7 Wederopvoering van de Slag bij Vlaardingen in 2008. Foto: Prov. Hist. Centrum Zuid-Holland (uit Terra Nigra).

De Vereniging |

01-2011 binnenwerk.indd 59

59

06-02-11 22:43


Af b. 8 Prehistorisch hout in polder Wijngaarden. Foto: Teus Koore­ vaar (uit Grondig Bekeken).

60

sprake lijkt van (boze) opzet. Leuk verhaal. Enkele pagina’s met knipsels besluiten TN. Grondig Bekeken nr. 4, december 2010 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) In Zwijndrecht ligt naast het huidige Develstein College het kasteeleiland waarop vroeger Develstein stond. Sinds 2002 onderzoekt men of deze plaats weer duidelijk herkenbaar kan worden als een bijzondere historische locatie. Omdat de exacte locatie van het kasteel onbekend was, bleek onderzoek nodig: archeologisch en historisch. Alexandre van den Berg vertelt wat dit onderzoek opleverde. Mogelijk was Develstein in de oudste fase een mottekasteeltje en wellicht was dit de Lievershille, in 1332 afgevlakt om de bouw van een stenen woontoren mogelijk te maken. Het kasteel werd in 1572 door Spaanse troepen in de as gelegd, tegen 1600 weer opgebouwd als een lustoord, verviel echter na 1750 totdat de resten rond 1824 werden gesloopt. Het archeologisch onderzoek in 2005 is grotendeels uitgevoerd door vrijwilligers, maar stond onder leiding van een archeoloog van Archeomedia. Net boven het grondwater verschenen de eerste middeleeuwse stenen (28x13x6cm) van een

muur. Een strook zwarte aarde is mogelijk een restant van een slotgracht van een oudere fase van het kasteel. Vondsten waren o.m. aardewerk uit de 14e eeuw en dierlijk botmateriaal (vooral rund, ook schaap, geit, varken, paard, konijn, eend, kip en gans). Uit een sloot werden monsters genomen die door het AAC zijn onderzocht: vooral verkoolde resten van graan uit, naar later uit Gronings onderzoek bleek, rond 1200. Mysterieus is een ronde leisteen met inscripties, waarschijnlijk middeleeuws. De ligging van het kasteel zal worden gevisualiseerd. Arnold de Haan bekeek de 178 fragmenten middeleeuws aardewerk die in de loop van de tijd werden gevonden op een terrein langs de zuidoever van de Giessen. Het gaat om kogelpot (95), proto steengoed (18), andenne (46), pingsdorf (7) en blauwgrijs (11). Het overgrote deel van het kogelpotmateriaal bestaat uit paffrath. Globaal kan een periode van bewoning worden vastgesteld vanaf 1125 tot circa 1250. Tot op heden is dit, buiten de kern van Beneden-Hardinxveld, de enige plaats langs de zuidoever van de Giessen waar middeleeuwse bewoning is vastgesteld. Cees van der Esch dook in de geschiedenis van

| De Vereniging

01-2011 binnenwerk.indd 60

06-02-11 22:43


de roskam, dit naar aanleiding van drie in Dordrecht gevonden exemplaren. De Nederlandse literatuur over roskammen blijkt redelijk beperkt, maar vooral aan de hand van het artikel ‘De roskam in de heraldiek’ van Pieter Donche in Heraldicum Disputationes komt Cees toch tot een datering van de drie kammen: tussen 1350 en 1500, 17A en 1930-1960. De rubriek Archeovaria besteedt aandacht aan Romeinse vondsten in Dordt (Karel Lotsyweg), het opknappen van het terrein rond Huis te Merwede (vanaf half januari is er een expositie over Huis te Merwede in Het Hof) en de veeneiken die te voorschijn kwamen in de polder Wijngaarden (afb. 8). De veeneiken stonden ooit op een donk waarvan duidelijk is dat er tussen 5200 en 4400 BC menselijke activiteiten waren. C14-datering moet uitkomst brengen, want een dendrochronologische datering was niet mogelijk. De uitgebreide rubriek Uit de periodieken en onder meer de vraag mee te denken over en mee te werken aan het vijftigjarig bestaan besluiten deze GB. Convocaat, januari 2011 (Afd. 17 - Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) Voorop het C een fragment van een pijpaarden heiligenbeeldje (15/16e eeuw), gevonden bij het zeven van materiaal uit de binnenste gracht van de middeleeuwse burcht Sevenaer. Hierna informatie over vijf lezingen en een nog nader vast te stellen voorjaarsexcursie op 14 mei. Dan volgen mededelingen, informatie en contactadressen over het veldwerk, de zomeropgraving 2011 (22-26 augustus), de

vondstverwerking, de inloopavonden, donateurs en belangstellenden, exposities, pers en radio en tenslotte de PR-commissie. Aardewerk, september 2010 (Afd. 21 - Flevoland) Leden van de afdeling bezochten het Drents Museum in Assen, konden daar echter niet het archeologisch depot in. In plaats daarvan werden zij rondgeleid door een 18e-eeuwse schone, die zich aanvankelijk geschokt toonde door de weinig conventionele kleding van de bezoekers. Nadat het ijs was gebroken ontbrak de handkus niet bij het afscheid. Uiteraard bekeek men vervolgens ook de expositie over het Georgische goud. In verband met de Swifterbant-opgravingen die in deze afdeling zo’n grote rol spelen, gaf ichtio-archeoloog Bob Beerenhout een zeer onderhoudende workshop Visresten. Sinds de laatste ijstijd komen in West-Europa nog steeds dezelfde vissoorten voor. Veel aandacht voor oorlogsvliegers. Bert Wijs vertelt over de werkgroep ‘Ongeland’ die informatie verzamelt over vliegtuigwrakken en hun bemanningen. In het IJsselmeergebied stortten in WO II circa 600 vliegtuigen neer, waarbij 1700 bemanningsleden omkwamen. In de helft van deze wrakken zijn nog stoffelijke resten aanwezig. Elders gaat Saskia Thijsse kort in op de geschiedenis van het Nederlandse 320 squadron, in WO II vanuit Engeland opererend. Vliegend met Mitchell B-25B bommenwerpers maakte het squadron 3253 operationele vluchten, waarbij 6200 ton aan bommen werd

Af b. 9 De kogge van Kraggenburg. Links prof. André van Holk. Foto: Saskia Thijsse (uit Aardewerk).

De Vereniging |

01-2011 binnenwerk.indd 61

61

06-02-11 22:43


Af b. 10 Elly Bogers ontving de Vrijwilligerspenning van de Gemeente Eindhoven. Foto: Laurens Mulkens (uit AVKPactueel).

afgeworpen. In 1946 werd het squadron ontbonden. Veldwerkcoördinator Ellen van Galen-Last doet verslag van de veldwerkactiviteiten in 2010. De lange winter was een storende factor. In de zomer was het tijdens de veldcursus Scheepsarcheologie bij Kraggenburg, georganiseerd door het NLE en de International Fieldschool for Maritime Archeaology Flevoland, daarentegen erg warm. Hier werd onder leiding van prof. André van Holk, gewerkt samen met studenten uit Nederland, België en Duitsland (afb. 9). Elders in A doet Saskia Thijsse verslag van deze cursus. Er werd hier een 14e-eeuwse kogge opgegraven, waarbij niet alleen werd getroffeld en gekwast, maar ook ruim aandacht werd gegeven aan de registratie van de verkregen opgravingsgegevens. Voor de zevende keer verzorgde het Groningse GIA met het NLE een veldcursus voor AWN’ers en studenten van het GIA en Saxion en wel op S25. Opvallend is dat het vuursteen hier meer lijkt op Trechterbekermateriaal en dat het aardewerk dunner is en zonder de Swifterbantversiering. Mogelijk is hier sprake van vroege TRB-bewoning. Hoogtepunt was de vondst van het blad van een peddel door Kees Groothoff. Het onderzoek werd geleid door prof. Daan Raemaekers en Dick Velthuizen. Harry van Betuw won met een combinatie van oud en nieuw een fotowedstrijd van Vestigia. Ten slotte besteedt A aandacht aan tentoonstellingen, rondleidingen, symposia en diverse wetenswaardigheden, waaronder een wetenschappelijke verklaring van de tien plagen van Egypte. AVKP-actueel nr. 37, oktober 2010 (AV Kempen- en Peelland) Deze actueel is weer boordevol nieuws en ik volsta dus met een greep. Elly Bogers ontving de vrijwilligerspenning van de gemeente Eindhoven voor haar jarenlange werk bij het

ACE (afb. 10). In Soerendonk stuitte men op een vroegRomeins grafveld. Na uitwerking van de gegevens zal wellicht duidelijk worden of het hier ook om een nederzetting gaat. In Maarheeze werd een kans gemist om in de historische kern noodonderzoek uit te voeren. Tegenstrijdige adviezen, een inmiddels al verleende vergunning, te weinig aandacht voor de inzet van amateurs, een eigenaar met haast, dan houdt het zo ongeveer op. Bij verkennend onderzoek op de Loovelden (Eindhoven) vond men onder meer twee klingen uit de tweede helft van de Midden-Steentijd. In een kuil trof men niet volledig vergane resten aan van een paard en brokken kalk. Mogelijk stierf het dier aan een besmettelijke ziekte, zodat het onderzoek werd beëindigd. In Sint-Oedenrode werden tijdens begeleiding van rioleringsaanleg resten uit verschillende perioden aangetroffen: fragmenten ijzertijdaardewerk, paalgaten van een spieker, karrensporen met daarin 15e/16eeeuws aardewerk, een bruggenhoofd, een fundering van een olie- en volmolen (18e, oorspronkelijk 14e eeuw), molenstenen en veel metaalvondsten. In actueel aan de hand van een evaluatieverslag van het ADC een overzicht van de resultaten van het onderzoek in plangebied De Scheiffelaar II in Veghel. Er is hier sprake van een vrijwel continue bewoning en bijzonder is dat hier Romeinse potstallen gedetailleerd konden worden opgegraven. In de actueel een IM voor de in augustus onverwacht overleden Ad Rutten (68), zeer actief lid van de AW van de Heemkundekring Sint Achten op Boekel: “Wer ’n skonne mens minder... veul en veul te vruug!” De Archeoloop wandelcommissie organiseerde dit najaar een wandeling/excursie in Riel en Gijzenrooij, “waar archeoloog en natuurbeheerder elkaar ontmoeten.” Ook een archeoloop in Valkenswaard, waar onder meer aandacht was voor de vroegere valkerij en sigaren en... het terras van een herberg uit de 16e eeuw. Tijdens de Open Monumentendagen in Eindhoven kwamen ondanks de regen 350 mensen langs. De tafel met te plakken scherven was onderdeel van een looproute langs diverse villa’s. Na het bibliotheeknieuws (o.m. een andere rubricering en indeling) kom ik bij de ROgroep, waar aandacht is voor nieuwe wetgeving, een bezwaarbrief (Geldrop-Mierlo) en ontgrondingen zonder vergunning. Hier ook het bericht over de verruiming van de mogelijkheden voor amateurs, zoals RCE en AWN dat overeenkwamen. Jan Coenraadts

62

| De Vereniging

01-2011 binnenwerk.indd 62

06-02-11 22:43


Column

Kermis en circus Naar de kermis ging ik eigenlijk nooit. Naar het circus al helemaal niet. Dat zal wel gaan veranderen. Het zijn de enige sectoren in de kunstwereld die niet getroffen worden door de bezuinigingen. Zij blijven gevrijwaard van de BTW-verhoging, dus verhoudingsgewijs wordt het een goedkoop cultureel uitje. Mijn collega’s mochten graag naar de kermis gaan. Ik weet nog van mijn veldwerkweken in Oss. Op een avond zou het gebeuren en zou de plaatselijke kermis bezocht gaan worden. Een jaarlijks hoogtepunt van de opgraving. De hele dag al de opwinding in de put en pogingen mij te verleiden mee te gaan. Nu was ik niet bang voor de Osse messentrekkers die daar wel rond zouden lopen, maar ik had er toch echt niets mee. Als kind al niet. In de draaimolen werd ik misselijk, in de botsautootjes stootte ik keihard met mijn kin op het stuur, in de zweefmolen hield ik niets meer binnen en in de spiegeldoolhof moest ik er door de uitbater na meer dan een uur uit gered worden. Er was één ding dat bekoring voor me had en dat was touwtjetrek met altijd prijs. De hoofdprijs had ik natuurlijk nooit, maar het kleine prulletje verzachtte al die ellende enigszins. Toch maar naar de kermis volgend jaar? Het zal wel moeten want een archeologisch museum zit er niet meer in. We hebben een nieuwe staatssecretaris voor cultuur, een man met visie: cultuur voor

grote groepen en van nationaal en internationaal niveau. Als je niet beter wist, zou je het direct geloven. Geen linkse hobby’s meer, geen getoeter en vooral geen opgegraven potten en pannen die getoond worden in een lokaal museum. Politici kunnen zich wollig uitdrukken, maar Halbe Zijlstra niet. Die heeft geen cent over voor die potten en pannen. Daar staan we dan als archeologen. Jarenlang ons druk maken om de vroege lokale geschiedenis, de tijd dat er nog geen geschreven berichten bestonden: zorgvuldig opgraven, sporen blootleggen, voorwerpen die iets over vroeger konden vertellen nauwgezet bergen en natuurlijk potten en pannen bovengronds brengen. De archeologie maakt de verhalen over het verleden van je eigen dorp of stad. Beter kan je de (cultuur)geschiedenis niet dichter bij de gewone mensen brengen. Steevast zie je al die gewone mensen aan de rand van de put staan naar beneden kijkend, vragen stellend en ons werk van commentaar voorzien. Archeologie leeft. We maken dat dagelijks mee. Halbe niet. Die is dat gewone blijkbaar ontgroeid en denkt alleen nog maar nationaal of internationaal. Ik denk dat hij liever naar de kermis gaat dan naar een museum. Ik verdenk hem ervan dat hij het liefst naar de ballentent gaat en in plaats van het omgooien van blikken zijn ballen richt op breekbare potten en pannen. Column |

01-2011 binnenwerk.indd 63

63

06-02-11 22:43


AWN-lidmaatschappen A B C D E

basislidmaatschap..................................................................................................................€ 47,50 studentlidmaatschap..............................................................................................................€ 27,50 jeugdlidmaatschap.................................................................................................................€ 25,00 geassocieerd lidmaatschap....................................................................................................€ 35,00 huisgenoot-lidmaatschap......................................................................................................€ 22,50 + eenmalig inschrijfgeld.........................................................................................................€ 5,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. Opzegging vóór 1 december. Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’.

huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap).

Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofd-bestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering.

Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap.

De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten opzichte van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen

Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ge­ associeerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: Administratiekantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl

De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI).

AWN-uitgaven Bij de AWN zijn de volgende uitgaven verkrijgbaar:

prijs in € (incl. porto)

AWN-reeks 1. Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster ter Hunnepe (138 pag.’s)

12,95

16,95

AWN-reeks 2. Vingerhoeden en naairingen, uit de Amsterdamse bodem (112 pag.’s)

11,75

16,75

AWN-reeks 3. Schervengericht. Inheems aardewerk derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (167 pag.’s)

15,50

21,50

AWN-reeks 4. Poken en stoken, 100 ambachtelijke ovens (272 pag.’s)

12,50

15,00

Jubileumboek Archeologie in veelvoud. Vijftig jaar AWN (254 pag.’s)

22,95

22,95

CD-Rom met 50 jaar Westerheem (1952 -2002)

25,00

35,00

Naaldbanden voor archivering Westerheem

14,50

leden

niet-leden

Losse nummers van Westerheem, voorzover voorradig en tot maximaal 5 jaar geleden, zijn na te bestellen voor € 5,00 en speciale uitgaven voor € 7,50. De uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar ING bank 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding van de gewenste titel.

01-2011 binnenwerk.indd 64

06-02-11 22:43


AW Sinds 1951 zijn amateurarcheologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.

N 60 JAA

R

Westerheem

2

AWN-leden maken geschiedenis!

het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

jaargang 60 - april 2011

maakt t mede mogelijk ge Westerheem word atie. or Cultuurparticip door het Fonds vo

   

02-2011 omslag.indd 1

SAMENWERKEN MET GEMEENTEN ER IS MEER TUSSEN HEMEL EN ... AARDSE MONUMENTEN BIJZONDERE VONDSTEN UIT HET GOOI RONDOM DE STAD... DEURNE DWARS DOOR DE PEELRANDBREUK

01-04-11 14:52


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)

Inhoud

jaargang 60 no. 2, april 2011

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres A . (Akke) de Vries (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda. E-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • D.N. (Diteke) Ekema (eindredacteur), Maredijk 131, 2316 VX Leiden. E-mail: dn_ekema@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder (redacteur), Van Egmondestraat 50, 2274 CT Voorburg

E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • C .H. (Charlotte) Peen (redacteur), Thorbeckestraat 10, 6702 BR Wageningen E-mail: chpeen@hotmail.com • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2011. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie.

Redactioneel.................................................................. 65 Tonnie van de Rijdt ‘Malta’ en de rol van vrijwilligers in de archeologie [2]: samenwerken met gemeenten .......... 66 Peter A.C. Schut Er is meer tussen hemel en … aardse monumenten...................................................... 73 Anton T.E. Cruysheer Bijzondere vondsten uit het Gooi . .............................. 82 RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN… DEURNE Nico Arts & Anton Vissers Dwars door de Peelrandbreuk: Kannenbuizen en pottenbakkers in Deurne . ............... 85 OPROEP Gerrit Groeneweg Spreeuwenpotten en mussenkannen........................... 93 ARCHEOPODIUM S. Olivier ....................................................................... 95 Literatuurrubrieken ............................................ 96 de vereniging Verenigingsnieuws ..................................................... 104 Werk in Uitvoering ..................................................... 108 Column ...................................................................... 111 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . .................. 112

Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: BEK Grafische Producties, Veghel ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de ledenadministratie. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Adressenlijst hoofdbestuur, afdelingssecretariaten en coördinatoren van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland  Hoofdbestuur Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburgstraat 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: A. (Bram) van der Walle, Ravenhorsterweg 90, 7103 AV Winterswijk, tel. 0543-517155, e-mail: vanderwallebram1@hotmail.com Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. INGbank 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • R. (Ruud) Raats (graafkampen), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 033-4808181, e-mail: ruud.raats@xs4all.nl • A.F. (Albert) Zandstra (LWAOW), W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail: secretariaat@lwaow.nl • PR en communicatie: vacature, • Mw. A. (Akke) de Vries (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 076-5600917 e-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl  Coördinatoren • Landelijke Werkgroep Steentijd (LWS) A.W.J.M. (Ton) Kroon, Duistervoordseweg 116, 7391 CJ Twello, tel. 0571-273495. • Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail:secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Website: www.lwaow.nl  Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modder­man (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. VerhagenPettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde.  Secretariaten/contactpersonen Afdelingen 01. Noord-Nederland: M.I. Beijen, Koeriersterweg 3a, 9727 AA Groningen, tel. 050-5268064, e-mail: awnnoord@home.nl. 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680, e-mail: jokebroeze@tiscali.nl. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. H.C. Vermast (secretaris), Bankenlaan 2, 1944 NM Beverwijk, tel. 0251-200897, e-mail: archeologiekennemerland@live.nl 05. Amsterdam en omstreken: W. 't Hart,

Helmholtzstraat 67-huis, 1098 LE Amsterdam, e-mail: wthart@12move.nl 06. Rijnstreek: B. Zandbergen, Engelenburg 20, 2402 KN Alphen aan den Rijn, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band, Parelmoerhorst 126, 2592 SH Den Haag, tel. 070-3175534, e-mail: a.p.vanden.band@tele2.nl 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: A.T. Dieleman-Hovinga, Terneuzensestraat 64, 4543 RR Zaamslag, tel. 0115-431547, e-mail: aukjetjitske@hotmail.com 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: H. Doornenbal, Torontodreef 22, 3564 KR Utrecht, tel. 030-2620188, e-mail: awnutrecht@yahoo.com 13. Naerdincklant - Archeologie Gooi- en Vechtstreek (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 035-6834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl homepage: http://www.naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 0341-451130, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 024-6750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: J. Kleinen, Stiggoor 58, 7241 LB Lochem, tel. 0573-253094, e-mail: j.kleinen@hetnet.nl 19. Twente: S. Hondebrink, Faustlaan 30, 7577 JG Oldenzaal, tel. 0541-351236, e-mail: suzanhondebrink@hotmail.com 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Dhr. J. Boes, Normandieplein 6, 8303 HA Emmeloord, tel. 0527-699113, e-mail: janboes@online.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://gen-www.uia.­ac.be­/u/­overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 040-2386569, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 06-25034696 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: C.C.J.M. Cornelissen, Aalstraat 73, 5126 CR Gilze, tel. 0161-451612.

Foto omslag: Nackengebogene hamerbijl in bisschopsstaf. Foto: Museum Catharijneconvent Utrecht. [Zie pag. 74]

02-2011 omslag.indd 2

01-04-11 14:52


Redactioneel

De redactie van Westerheem wordt flink uitgedund: Lizet Kruyff, onze oud-hoofdredacteur, heeft besloten nu eveneens te stoppen met het gewone redactiewerk en helaas stap ook ik uit de redactie. “Of ik dan als afscheid nog een laatste redactioneel wil schrijven”. Natuurlijk wil ik dat, ik heb er tenslotte nog maar één keer eerder één geschreven in mijn korte loopbaan als redactielid. Waarom alweer stoppen met het redactiewerk voor Westerheem? Omdat vrijwilligerswerk veel tijd kost en dat lang niet altijd goed te combineren valt met werk en het leven thuis. Ik heb dan ook grote bewondering voor mijn mederedactieleden en alle andere actieve AWN-ers! Ze geven vrijwillig hun eigen vrije tijd op en doen werk van onschatbare waarde: zonder hen was de Nederlandse archeologie veel minder rijk en wisten we veel minder. Eén van de belangrijkste rollen van de amateurarcheoloog was traditioneel die van ‘redder-in-nood’: het snel documenteren van sporen en vondsten in een bouwput, zeker toen er nog weinig gemeenten waren met een vastgesteld archeologiebeleid. Dat deze rol langzaam aan het veranderen is, is te lezen in twee artikelen in deze Westerheem: Rias Olivier vertelt verhalen over de oude situatie waarbij de AWN-ers zelf veel opgravingen uitvoerden. In dit artikel, maar vooral in het artikel van Tonnie van de Rijdt, wordt daarnaast een nieuwe rol voor de AWNers belicht: meedenken over archeologisch beleid bij gemeenten. Ook hierbij kunnen de AWN-ers een hele belangrijke rol spelen. Als namelijk het belang van archeologie niet op tijd wordt benadrukt bij de beleidsmakers, lopen de resten uit het verleden het risico vergeten te worden. Een voor de archeologie niet zo ‘zorgzame’ gemeente met weinig eigen kennis

kan op die manier zijn archeologische resten (of een deel daarvan) ‘vogelvrij’ verklaren, en dat maakt de situatie bijna vergelijkbaar met die van twintig jaar geleden. En dat was nu net niet de bedoeling van de nieuwe regelgeving… Een zeer belangrijke rol die de amateurs al sinds het ontstaan van de AWN enthousiast vervullen, is die van de vondstverwerker: veel vondsten zouden zonder de hulp van AWN-ers niet fatsoenlijk zijn schoongemaakt, geplakt en getekend. Mede door dergelijk vrijwilligerswerk zijn de vondsten goed te determineren en kunnen er meer vondsten afgebeeld worden in publicaties. En dat laatste is en blijft hard nodig, zo schrijft men in de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie. In de verplichte basisrapportages die verschijnen, wordt vaak beknibbeld op het aantal tekeningen en beschrijvingen van vondsten. Het vinden van parallellen en het bijstellen van dateringen van vondsten is alleen mogelijk op basis van degelijke beschrijvingen en catalogi en door het schrijven van overzichtswerken over vondstmateriaal, bijvoorbeeld door promovendi (!). Westerheem is een prettige uitzondering: hier worden nog wel artikelen gepubliceerd over vondsten, met tekeningen en foto’s. In deze Westerheem een artikel over kannenbuizen uit de pottenbakkersindustrie in de regio Deurne, een oproep voor het melden van spreeuwenpotten en een bespreking van bijzondere vondsten uit ’t Gooi. Als toegift krijgt u nog een artikel over monumenten, van de hand van gemeentelijk archeoloog Peter Schut. Ik wens u veel leesplezier met deze Westerheem en met de vele, vele Westerheems die nog zullen komen!

Margje Vermeulen-Bekkering

Redactioneel |

02-2011 binnenwerk.indd 65

65

01-04-11 14:48


‘Malta’ en de rol van vrijwilligers in de archeologie [2]: Tonnie van de Rijdt - van de Ven

Deel 2 van een serie artikelen

Samenwerken met gemeenten Dit is het tweede artikel in de reeks over ‘Malta’ en de betekenis daarvan voor de rol van vrijwilligers in de archeologie. In het nieuwe bestel is de verantwoor­ delijkheid voor het bodemarchief voor een groot deel bij gemeenten komen te liggen. Dit artikel beschrijft hoe vrijwilligers daar, door goede samenwerking met gemeenten, mede inhoud aan kunnen geven.

Samenwerken met gemeente wordt belangrijk Bij het opstellen van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) en daarmee de wijziging van de Monumentenwet 1988 is er voor gekozen de bescherming van archeologische waarden te koppelen aan ruimtelijke plannen. De gewijzigde Monumentenwet geeft zelf geen voorschriften voor grondverstoringen; de wet biedt de instrumenten voor gemeenten en andere overheden om bij het opstellen van bestemmingsplannen en bij het verlenen van vergunningen rekening te houden met archeologie. Dat is geregeld in: – artikel 38a MW: gemeenten houden bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening met aanwezige dan wel te verwachten monumenten; – artikelen 39, 40 en 41 MW: aan omgevingsvergunningen (zoals vergunningen voor aanleg-, sloop- en bouwactiviteiten en toestemming voor afwijkingen van het bestemmingsplan) kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg eisen worden gesteld. Gemeenten hebben hiermee een archeologische zorgplicht; zij hebben echter ook een grote mate van beleidsvrijheid. Gemeenten bepalen via de bestemmings-

66

plannen welk gebied een archeologische waarde heeft en hoe die waarde beschermd zal worden. Zij kunnen regels stellen aan de archeologische onderzoeksplicht, dat wil zeggen bepalen wanneer archeologisch onderzoek nodig is om de waarde van een gebied nader vast te stellen. Het is veelal ook de gemeente die besluit of de bij dat onderzoek aangetroffen waarden in de bodem behouden moeten worden, moeten worden opgegraven of niet bewaard hoeven te blijven omdat ze van geringe waarde zijn (de selectiebesluiten). Rijk en provincie kunnen daar in beperkte mate invloed op hebben. Na het inwerking treden van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (Wro, 2008) hoeven bestemmingsplannen niet langer door de provincie te worden goedgekeurd. Provincies kunnen archeologische attentiegebieden aanwijzen en een gemeente aanwijzingen geven. Zij doen dat echter alleen als er sprake is van ‘provinciaal belang’. De rijksoverheid waakt nog alleen over archeologische waarden van (inter)nationaal belang. Bescherming van het bodem is in het huidige bestel dus voor een groot deel afhankelijk van de keuzen die gemeenten maken. Daar ligt het belang van archeologievrijwilligers om, als actieve burgers,

| ‘Malta’ en de rol van vrijwilligers

02-2011 binnenwerk.indd 66

01-04-11 14:48


gemeenten te stimuleren tot en te ondersteunen bij een goed archeologiebeleid. Dat is een combinatie van: – meedenken en steun geven aan de vorming van het archeologiebeleid; – het kritisch volgen van het ruimtelijk beleid; – versterken van participatie en daarmee van het draagvlak. In dit artikel gaat het om die eerste rol: meedenken en steun geven. Die andere rollen komen in de vervolgartikelen aan bod. Enquête onder AWN-afdelingen. Om afdelingen en AWN-leden te ondersteunen bij deze nieuwe rollen is in 2010 de Landelijke Werkgroep Belangenbehartiging opgericht. In het najaar heeft de werkgroep een schriftelijke enquête gehouden om zicht te krijgen op wat er reeds is aan samenwerking met gemeenten en waar afdelingen behoefte aan hebben bij het invullen van die samenwerking. De enquête is gestuurd naar alle AWNafdelingen met het verzoek de vragenlijst ook door te sturen naar werkgroepen binnen de afdeling. Dat kunnen AWN-werkgroepen zijn maar ook werkgroepen van historische verenigingen of heemkundekringen waarmee wordt samengewerkt. De Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW) is eveneens bij dit onderzoek betrokken. Er zijn 32 vragenlijsten retour ontvangen, waarvan twee vanuit de LWAOW. De LWAOW laten we in dit artikel verder buiten beschouwing omdat samenwerking op gemeentelijk niveau daar veel minder en in ieder geval anders speelt. Van de overblijvende dertig reacties zijn er twaalf afkomstig van een afdeling, zes keer is de vragenlijst ingevuld door een AWN-werkgroep en twaalf keer door werkgroepen van historische verenigingen/heemkundekringen. In sommige afdelingen is alleen door een of meer werkgroepen geantwoord. De antwoorden van alle werkgroepen zijn per afdeling samengevat en toegekend aan die afdeling. Er zijn met die bewerking dan

Afb. 1 Terneuzen: instructie voor veldverkenning door de werkgroep Hulst, op initiatief van de gemeenteambtenaar, op een akker die in een bestemmingsplan wordt opgenomen. Foto: Dicky de Koning.

Afb. 2 Terneuzen: start veldverkenning als voorbereiding op een bestemmingsplan. Foto: Dicky de Koning.

gegevens over zestien afdelingen. De uitkomsten geven geen representatief beeld. De AWN heeft 22 afdelingen waarvan er twee ‘slapend’ zijn. Eén vijfde van de afdelingen heeft dus geen respons gegeven. Er zijn geen duidelijke kenmerken aan te geven voor de afdelingen die niet hebben geantwoord. Een beperking ‘Malta’ en de rol van vrijwilligers |

02-2011 binnenwerk.indd 67

67

01-04-11 14:48


van deze gegevens is bovendien dat afdelingen onderling niet goed vergelijkbaar zijn. Er zijn grote verschillen tussen afdelingen in ledenaantal en omvang van het werkgebied. Dat maakt afdelingen onderling moeilijk vergelijkbaar. Ondanks die beperkingen zijn de uitkomsten leerzaam. Ze bieden een beeld van wat er op dit moment reeds gerealiseerd wordt en waar mogelijkheden liggen. Structureel contact met de gemeente Voor effectieve samenwerking is er bij voorkeur een structureel contact tussen de voor archeologie verantwoordelijke ambtenaren en de AWN-afdeling of werkgroep. Daarvan blijkt sprake in negen afdelingen; dat kan per afdeling dan met één of met meer gemeenten zijn. Een dergelijk contact is er ongeveer even vaak op afdelingsniveau of via historische verenigingen/heemkundekringen. AWN-werkgroepen hebben relatief het minst vaak een dergelijk structureel contact. De variatie in de aard en frequentie van dat contact is groot: – er is driemaal per jaar mondeling overleg met de betreffende ambtenaar en bij vragen een direct contact; – we informeren elkaar en de gemeente stuurt ons alle archeologische onderzoeksrapporten door; – er is enkele malen per jaar overleg over alle voorgenomen bouwplannen; – met de gemeenteambtenaar neem ik alle bouwaanvragen door die daar aanleiding toe geven en dan bepalen we meestal samen wat de volgende stappen zullen zijn; – slechts met één van de gemeenten binnen ons werkgebied is er regelmatig contact en krijgen we tijdig informatie. In die gemeente wordt nauw samengewerkt met de historische vereniging; – we hebben het systeem van AWN-correspondenten per gemeente. Zij zijn de extra oren en ogen om de gemeente bij te staan in het opzetten van het gemeentelijk beleid en het handhaven daarvan. De correspondenten hebben regelmatig overleg met de betreffende ambtenaar.

68

Vertegenwoordiging in de Monumentencommissie komt zeven keer voor. Dat is drie keer een vertegenwoording vanuit de AWN-afdeling en vier keer vanuit een historische vereniging/heemkundekring. Betrokkenheid bij het opstellen van het gemeentelijk beleid De gemeente kan de eisen die zij stelt aan archeologisch onderzoek en voor de vrijstelling van een onderzoeksplicht vastleggen in een verordening (art. 38 MW). Dat biedt zowel voor de gemeente als voor burgers een inzichtelijk kader voor het te voeren beleid. Voor de onderbouwing van een dergelijk beleid dient de gemeente te beschikken over een archeologiekaart met daarop de gebieden met de reeds bekende en de te verwachten archeologische waarde. Die kaart moet vervolgens worden uitgewerkt in een beleidskaart: een kaart waarop is aangegeven waar en onder welke voorwaarden een onderzoeksplicht geldt. In de enquête is gevraagd hoever gemeenten binnen het eigen werkgebied zijn met het opstellen van een eigen archeologiebeleid en wat de betrokkenheid van de AWN-afdelingen of werkgroepen daarbij is. In totaal is over 105 gemeenten de stand van zaken gemeld met als uitkomsten:

een vastgestelde archeologiekaart plus beleidskaart

49

alleen een archeologiekaart, nog geen vastgesteld beleid

12

de gemeente is er mee bezig

33

de gemeente heeft daartoe nog geen stappen ondernomen

7

gemeentes waarover geen informatie is

4

In hoeverre leveren AWN-leden een bijdrage aan dat beleid? In totaal is binnen tien afdelingen meegewerkt aan het opstellen van een gemeentelijk beleid in een of meer gemeenten. Van meewerken is het meest sprake bij historische vereni-

| ‘Malta’ en de rol van vrijwilligers

02-2011 binnenwerk.indd 68

01-04-11 14:48


ging/heemkundekring (bij negen van de twaalf) en relatief het minst bij AWN werkgroepen (bij drie van de zes). De wijze van betrokkenheid verschilt. In de meeste gevallen levert de afdeling/werkgroep informatie aan. Een aantal malen heeft de gemeente een klankbordgroep ingesteld en is de archeologiegroep daarin vertegenwoordigd. Soms worden vrijwilligers ook ingeschakeld voor controles in het veld. Het komt echter ook voor dat vrijwilligers pas, via de inspraakprocedure, kunnen reageren op een al volledig uitgewerkt voorstel. Ook dan kan reageren effect hebben: “We konden alleen reageren via de inspraakprocedure en hebben een brief met kritiekpunten naar B&W gestuurd. Die werden door de ambtelijke organisatie afgewezen. Door de raadscommissie is echter besloten dat die kritiekpunten alsnog moeten worden verwerkt”. Afdelingen en werkgroepen zijn uiteraard niet betrokken wanneer de gemeente nog geen stappen heeft ondernomen. Er blijkt echter ook, meer dan we verwacht hadden, geen betrokkenheid te zijn bij gemeenten die een beleid hebben of daar mee bezig zijn. Geen directe betrokkenheid bleek vooral te spelen in gemeenten met een eigen gemeentelijke archeoloog. Blijkbaar lopen daar de contacten anders en hoe dat precies zit, willen we nader uitzoeken. In één afdeling hadden alle gemeenten een beleid en was nergens de afdeling daarbij betrokken geweest. Dat is door de betreffende afdeling niet toegelicht en ook dat willen we nader navragen. In hoeverre gemeenten een eigen archeologieverordening hebben is in de enquête niet aan de orde geweest. Stand van zaken gemeentelijke beleid Veel gemeenten hebben volgens deze enquête een archeologiebeleid of zijn er mee bezig zijn. Zevenmaal zijn gemeenten nog niet bezig met het ontwikkelen van een beleid. Slechts vier keer wordt gemeld dat er over gemeenten geen informatie is. Dat aantal is in werkelijkheid veel hoger omdat nog al eens ‘rest onbe-

Afb. 3 Eindhoven: Overleg met de gemeente over het zichtbaar maken van ‘geschiedenis op straat’. Foto: Laurens Mulkens.

Afb. 4 Afdeling 23: Symposium ‘Verleden wordt heden’ over gemeentelijk archeologiebeleid en de rol van vrijwilligers. Foto: Laurens Mulkens.

kend’ wordt gemeld en de vragenlijsten geen betrouwbare informatie geven over het aantal gemeenten binnen het werkgebied van een afdeling. We zouden graag een betrouwbaar beeld hebben van de stand van zaken en zijn daarom op zoek naar andere bronnen. Die blijken er maar in beperkte mate te zijn. Een onderzoek in de provincie Utrecht leert dat in december 2009 van de 29 gemeenten er tien een archeologie beleid hebben en dat dat in zestien gemeenten in voorbereiding is. Naar verwachting ‘Malta’ en de rol van vrijwilligers |

02-2011 binnenwerk.indd 69

69

01-04-11 14:48


zullen medio 2010 twintig gemeenten een beleid hebben en is het in acht gemeenten in voorbereiding.1 Een inventariserend onderzoek in de provincie Noord-Brabant2 heeft als uitkomst dat ambtenaren uit vrijwel alle gemeenten aangeven gebruik te maken van een beleidskader voor archeologie. Daarvoor wordt echter in de meeste gevallen alleen de provinciale kaart gebruikt. Veel gemeenten zijn volgens dat onderzoek wel bezig met het laten maken van een eigen beleidskaart. Dit onderzoek constateert dat grote gemeenten goed in staat zijn cultuurhistorie (waaronder archeologie) een plaats te geven in ruimtelijke plannen. Voor kleinere gemeenten is daar nog maar beperkt sprake van door gebrek aan kennis, middelen en/of andere prioriteiten. In Zuid Holland heeft de provincie, na vragen vanuit de Provinciale Staten, bij gemeenten de stand van zaken nagevraagd. De conclusie daar is dat zestien gemeenten geen duidelijk beleidskader en beleidkaart hebben, waarvan tien gemeenten nog helemaal geen beleid.3 Er is behoefte aan een beter beeld en het actief volgen van de stand van zaken per gemeente. AWN-afdelingen kunnen daar een rol in gaan spelen. In de vragenlijsten worden verschillende kritische opmerkingen gemaakt over het gemeentelijk beleid en de wijze waarop dat nu in de Wamz geregeld is: Verantwoordelijkheid van een gemeente is nu te vrijblijvend. Er is geen verplichting tot een eigen archeologiebeleid. “Bij ons in de gemeente ligt nu alles stil omdat er geen geld voor is”; – het huidige systeem werkt niet, gemeenten rommelen maar wat aan, het hangt nu van de burgers af of gemeenten zich aan de regels houden; – gemeenten kunnen er nu een compleet verschillend beleid op na houden, dat is ongewenst. We moeten terug naar de situatie waarbij er een overkoepelend gezag is dat de gemeente controleert en zo nodig op de vingers tikt. Er is ook begrip voor de soms moeilijke positie van gemeenten “zij moeten dea-

70

len met tegenstrijdige belangen en politieke voorkeuren”. En er is zorg om de beperkte financiële middelen “de gemeente moet flink bezuinigen en momenteel staat het bestaansrecht van de archeologische dienst ter discussie”. Belemmeringen Het opbouwen van een goede samenwerking tussen AWN en gemeenten loopt niet vanzelfsprekend. Er zijn belemmeringen binnen de AWN-afdelingen of werkgroepen zelf en bij gemeenten. Als belemmeringen worden genoemd: – we hebben zelf te weinig deskundigheid; – onze leden zijn hier niet in geïnteresseerd, zij willen zich niet verdiepen in beleid, ze zijn lid om met archeologisch onderzoek bezig te zijn; – de gemeente houdt alle overleg af, er is weinig medewerking; – we hebben goede contacten met de voor archeologie verantwoordelijke ambtenaar, deze moet binnen de gemeentelijke organisatie echter vaak vechten voor archeologie; – en wat vooral in kleine gemeenten speelt: er is bij de gemeente zelf onvoldoende kennis aanwezig. Uit reacties van afdelingen op de startnotitie voor het nieuwe AWN-beleidsplan bleek dat belemmeringen voor samenwerken met gemeenten ook zijn: – te weinig leden als afdeling; – te veel sores rond huisvesting of dergelijke zaken, waardoor er geen tijd en energie is om zich actief met het gemeentelijk beleid bezig te houden. Het initiatief moet vanuit de AWN komen Herhaaldelijk wordt in de antwoorden opgemerkt dat het initiatief van de AWNafdelingen of leden zelf moet komen. Zij moeten zelf de contacten leggen en onderhouden. Daarbij zijn ze afhankelijk van ‘een welwillende ambtenaar of wethouder’. Als die wisselen moet soms weer van voren af aan worden begonnen. Een aantal malen wordt daarom de suggestie gedaan dat de rol van vrijwilligers in de

| ‘Malta’ en de rol van vrijwilligers

02-2011 binnenwerk.indd 70

01-04-11 14:48


archeologische monumentenzorg in de wet zou moeten worden vastgelegd. Dat lijkt een weinig haalbare optie en de AWN zou ook nooit kunnen waarborgen dat die rol altijd op een goede wijze door de afdelingen kan worden ingevuld. Een meer structurele positie voor archeologiegroepen kan alleen op gemeentelijk niveau worden geregeld door die rol op te nemen in de gemeentelijke archeologie of erfgoedverordening. Ook daartoe zullen archeologiegroepen dan veelal zelf het initiatief moeten nemen. Samenwerken met historische verenigingen/heemkundekringen AWN-afdelingen en ook AWN-werkgroepen hebben vaak zelf onvoldoende (in gemeentelijk beleid geïnteresseerde) leden. Die belangstelling is er in veel gevallen wel bij historische verenigingen/ heemkundekringen. Die organisaties zijn meer direct betrokken bij de gang van zaken in de eigen gemeenten. Zij zijn ook veel beter dan de regionaal georganiseerde afdelingen, in staat alle plannen en toegekende vergunningen binnen de eigen gemeente te volgen. Historische verenigingen en heemkundekringen missen van hun kant menigmaal de kennis die nodig is voor de invulling van een gemeentelijk archeologiebeleid. Samenwerken en bundeling van krachten biedt dan wederzijds winst. Op een aantal plaatsen gebeurt dit reeds. De lokale verenigingen onderhouden de contacten met de gemeenten, de AWN-afdeling ondersteunt hen met informatie over archeologie of onderneemt zelf actie. “Samenwerken met historische verenigingen is van groot belang, we krijgen van hen een seintje als een gebied bebouwd gaat worden en reageren vervolgens naar de betrokken gemeenteambtenaren en/of provincie”. Vier afdelingen maken melding van een dergelijke samenwerking. Hoe verder Waaraan is bij afdelingen en werkgroepen behoefte, voor versterking van hun rol naar gemeenten? En wat kan het landelijk bestuur van de AWN doen? De ant-

woorden op die vragen zijn weer zeer divers. De Werkgroep Belangenbehartiging heeft reeds een aantal activiteiten opgepakt en gaat verder aan de slag met alle vragen en voorstellen. Afdelingen informeren Een suggestie die een aantal malen wordt genoemd is informatie aan afdelingen, zodat zij weten waarop zij gemeenten kunnen aanspreken. De verspreiding onder afdelingen van de handreiking ‘Verleden wordt Heden’ is daar reeds een eerste antwoord op. De AWN-website wordt gebruikt voor het verspreiden van informatie over samenwerken met gemeenten. De bedoeling is op de website veel meer ervaringen en voorbeelden van afdelingen zelf te gaan plaatsen, zodat afdelingen elkaar kunnen inspireren. Cursus Er is volgens de enquête tien keer behoefte aan scholing over de Wamz en/of juridische kaders, waarvan vier keer als vraag van een afdeling en zes keer van werkgroepen. Wie een dergelijke cursus voor de eigen regio zou willen, kan die aanvragen bij de Werkgroep Belangenbehartiging. Meer informatie daarover is op de

Afb. 5 Handreiking voor vrijwilligers voor hun samenwerking met gemeenten. ‘Malta’ en de rol van vrijwilligers |

02-2011 binnenwerk.indd 71

71

01-04-11 14:48


website te vinden. Een suggestie daarbij is om een dergelijke cursus voor zowel AWN-leden als leden van historische verenigingen/heemkundekringen te geven. Dat is een extra stimulans om meer samen op te trekken. Vraag- en meldpunt “Je leert het meest door er zelf mee aan de slag te gaan”, is één van de reacties. “Maar dan moet je wel ergens terecht kunnen met je vragen”. Ook daar wil de Werkgroep Belangenbehartiging in voorzien. Op de website staat een forum als ‘vraag- en meldpunt’ en specifieke vragen kunnen ook rechtstreeks naar de werkgroep worden gemaild.

Noten/Literatuur 1 Hogenboom, F. Tot hier... en nu verder. Milieudienst ZuidoostUtrecht en provincie Utrecht, 2010. 2 Dijk, J. van, Culturele planologie in de steigers? Onderzoek naar de mate van inbedding van cultuurhistorie in de gemeentelijke ruimtelijke ordening.. Monumentenhuis Brabant. 2010 3 Persbericht 15 maart 2010, Provinciale Staten Zuid-Holland. 4 Rijdt, T. van de-van de Ven & R. Berkvens. Verleden wordt Heden. Een handreiking voor vrijwilligers in de archeologische monumentenzorg. AWN-AVKP, 2010

Reageren Deze serie artikelen wil graag een discussie op gang brengen tussen AWN-leden onderling en tussen de AWN en andere partnerrs/ betrokkenen bij het archeologisch erfgoed. Reageren kan via vdrijdt@iae.nl of awn.belangenbehartiging@ gmail.com Een samenvatting van alle reacties wordt in Westerheem opgenomen.

72

Versterking positie In veel antwoorden wordt aangedrongen op versterking van de positie van de AWN binnen het huidige bestel. Suggesties voor hoe dat te realiseren zijn: – informatie aan gemeenten over de rol van vrijwilligers; – professionele krachten aanstellen om afdelingen te ondersteunen; – een wettelijke erkenning als gesprekspartner; – regelmatig overleg met gemeentelijke archeologen zoals nu reeds met de RCE. Een vraag die een aantal malen terugkomt is “hoe bereik je gemeenten die weinig of geen actie ondernemen?”. Hoe belangrijk ook, een versterking van de positie van de AWN binnen de archeologische monumentenzorg van gemeenten is niet een-twee-drie in te vullen. Dat is een proces over meerdere sporen waarbij de AWN op de eerste plaats zelf moet laten zien wat ze, landelijk en als afdelingen, te bieden heeft. Daar gaan we dit jubileumjaar, als hoofdbestuur en samen met afdelingen, werk van maken

Tonnie van de Rijdt - van de Ven Algemeen voorzitter AWN en voorzitter Landelijke Werkgroep Belangenbehartiging Met dank aan de leden van de werkgroep en in het bijzonder aan Jan van Erp die alle gegevens uit de enquête heeft verwerkt.

| ‘Malta’ en de rol van vrijwilligers

02-2011 binnenwerk.indd 72

01-04-11 14:48


Er is meer tussen hemel en ... aardse monumenten Peter A.C. Schut1

Inleiding Wie in de bossen van Nederland ronddwaalt, kan bij eeuwenoude grafheuvels soms bijzondere voorbeelden van niet alledaagse, moderne rituelen ontdekken. Blijkbaar trekken de prehistorische grafmonumenten niet alleen de aandacht van cultuurminnaars, maar vormen zij soms moderne landmarks van de dood, geĂŻnspireerd door een gevoel of geloof in het eeuwige of verbondenheid met de geestenwereld.2 Dit verschijnsel is van alle tijden, zoals onder andere blijkt uit neolithische grafheuvels die ook in latere tijden (tot in de Middeleeuwen) opnieuw centraal stonden in grafrituelen. Diverse opgravingen getuigen daarvan. Bijzonder in dit kader zijn enkele toevalsvondsten van urnen op hedendaagse begraafplaatsen.3 Welke relatie er tussen deze begraafplaatsen bestaat, is ongewis. Heeft de moderne mens bij de planning van dodenakkers onbewust dezelfde landschappelijke keuze gemaakt als de prehistorische mens? Een interessante gedachte die echter moeilijk te verifiĂŤren is. Een enigszins ontnuchterend alternatief is de mogelijkheid dat moderne ruimtelijke processen en eigendomsverhoudingen de doorslag hebben gegeven, waarbij deze belangen toevallig samenvielen met de oude grafvelden. Hoe het ook moge zijn, de functie van en herinnering aan de prehistorische grafmonumenten worden op veel plaatsen in ere gehouden. De herinnering aan de oudste grafmonumenten wordt in de tijd

Afb. 1 Jade bijlen uit Cuijk en Doesburg (24 en 20 cm lang) gevonden langs de Maas en de IJssel. Foto: P. Petrequin, Frankrijk.

steeds opnieuw bevestigd door latere bijzettingen. Verleden, dood en toekomst, al dan niet voorzien van magische inspiratie, worden zo gecombineerd. Onderstaande voorbeelden van volksgeloof of rituelen rondom archeologische monumenten ben ik de afgelopen jaren Er is meer tussen hemel en ... aardse monumenten |

02-2011 binnenwerk.indd 73

73

01-04-11 14:48


tegengekomen, uiteenlopend – van donderhamers, via bijzettingen naar rituelen op grafheuvels. Het is niet meer dan een kleine aanvulling op het bijzondere boek van Judith Schuyf over de zichtbare overblijfselen van een niet-christelijke wereld. Deze bijdrage heeft vooral tot doel om het thema opnieuw onder de aandacht te brengen.

Afb. 2 Nackengebogene hamerbijl in bisschopsstaf. Foto: Museum Catharijneconvent Utrecht.

74

De hamer van Donar Sommige prehistorische objecten herbergen een rituele wereld waarvan we slechts een tipje kunnen herkennen. De grote neolithische jade bijlen, die ook wel eens worden aangeduid met de term magic green axes (afb. 1), verwijzend naar de herkomst hoog in de Alpen en hun grote verspreiding van Sicilië tot in Schotland, zijn daar een voorbeeld van. 4 Een dergelijk groot verspreidingsgebied is uiterst zeldzaam en geeft inzicht in een bijzonder proces van uitwisseling en (ruil)handel. Aan een deel van de bijlen kan bovendien een rituele betekenis worden toegekend. Dit blijkt onder andere uit het feit dat zij in het buitenland soms worden aangetroffen in een cirkel waarbij de bladen rechtop zijn geplaatst: een rituele handeling waarvan de exacte betekenis ons ontgaat. Ook in Nederland is sprake van deposities van pronkbijlen in of bij de rivieren.5 Het behoeft geen betoog dat niet alleen

aan jade bijlen een bijzondere betekenis werd toegekend, maar ook aan andere bijlen en andere objecten.6 Zelfs duizenden jaren nadat zij gemaakt werden, trokken (jade) bijlen de aandacht. Ze zijn aangetroffen in verschillende secundaire deposities, zoals een klein jade bijltje in een aardewerk depot uit de IJzertijd in Stein en een bewust afgestompte bijl in een rituele kuil uit de Romeinse tijd in Scheveningen. De vondstomstandigheden van ‘hergebruikte’ bijlen zijn zeer divers en natuurlijk kan toeval daarbij een rol spelen.7 Van een andere aard is de hamer van St. Maarten, een reliek uit de Utrechtse Dom, die uit de 13e of 14e eeuw (of ouder) dateert. De hamer is een in Nederland zeldzame nackengebogene hamerbijl van het Scandinavische type.8 In een inventarislijst uit 1504 wordt deze vermeld als Malleus Sancti Martini, cum quo percussit diabolum (“De hamer van St. Maarten, waarmee hij ooit de duivel had geslagen”) (afb. 2).9 De vertaling van de inscriptie op de zilveren vatting van de bijl luidt: “De ijdele afgodsbeelden storten neer, getroffen door de bijl van Martinus. Laat niemand geloven dat zij goden zijn, die zo gemakkelijk neerstorten”. Een voorbeeld bij uitstek van het incorporeren van heidense elementen in het christendom waarbij de heidense oorsprong als het

| Er is meer tussen hemel en ... aardse monumenten

02-2011 binnenwerk.indd 74

01-04-11 14:48


ware wordt geneutraliseerd. Tot slot dienen de bekende donderbeitels niet onvermeld te blijven als sluitstuk van inheemse volksgebruiken. Bijlen en hamerbijlen werden in de nok van boerderijen gelegd om deze tegen blikseminslag te beschermen. Een enkele keer worden ze zelfs aangetroffen in kloosters.10 De volksverteller Heuvel beschrijft het gebruik beeldend. Het begint met de bekende rafelige scheur die achterblijft in de boomschors na een blikseminslag:

van bijgeloof en rituelen, waarbij aan het object een betekenis wordt toegekend die verder gaat dan het ogenschijnlijk functionele doel waarvoor het voorwerp ooit is gemaakt. Of aan archeologische voorwerpen nog steeds een diepere betekenis wordt toegekend, is niet duidelijk. Wel speelt het in een andere vorm zeker nog een rol, daar waar het om (sub)recente voorwerpen uit de recente familiegeschiedenis gaat. Iedereen kent daar wel voorbeelden van.

“Dat heeft de donderbeitel gedaan” zegt onze Jan en Vader heeft het van oude menschen ook altijd gehoord. Dan vertel ik: Meester zei in school, dat het niet waar was en dat die donderbeitels steenen wapens en gereedschappen waren uit heel ouden tijd. Maar Jan van Achterbosch zei: Mien vader hef der zelf eene. Dèn ligt op de plate onder ’t dak [boven op de bovenplaat van de gebinten] en dat is good tegen ’t insloan. As der onweer wil kommen, zweet den steen altied en soms wordt-e heel week.”11

Heel anders zijn de volgende voorbeelden, waarbij zichtbare archeologische monumenten worden gebruikt als centrum voor rituelen.

Het laatste wijst op het neerslaan van condens op de koude (vuur)steen in geval van hoge luchtvochtigheid. Overigens vertelt Jan ook dat het een goed middel is tegen stuipjes van kleine kinderen om de donderbeitel langs ”de dunegge [de slapen] te strieken”. Het zijn ultieme voorbeelden Afb. 3 Sibculo, bloemen op een grafsteen uit 1501. Foto: P. Schut.

Afb. 4 Grafsteen op grafheuvel ten westen van Apeldoorn. Foto: P. Schut. Er is meer tussen hemel en ... aardse monumenten |

02-2011 binnenwerk.indd 75

75

01-04-11 14:48


Afb. 5a Bank met inscriptie op de Duivelsberg, gemeente Ubbergen. Foto: P. Schut.

Afb. 5b De motte Mergelpe/Duivelsberg. Foto: P. Schut.

Afb. 6 Het grafmonument van de archeoloog Zacharie Le Rouzic (1864-1939) in Carnac. Foto: P. Schut.

76

Moderne grafrituelen rond oude (graf) monumenten De afgelopen jaren kwam Staatsbosbeheer in het nieuws met de wens om de omgeving van prehistorische grafheuvels te gebruiken voor het bijzetten van moderne urnen en als strooiveld. Daarmee speelden zij in op vragen uit de samenleving. Een enkele keer komen we restanten tegen bij grafheuvels die getuigen van deze wens. Blijkbaar gaat van de oude grafmonumenten nog steeds een aantrekkingskracht uit. Enkele jaren geleden trof ik in het Overijsselse Sibculo op een grafsteen uit 1501 recent neergelegde bloemen aan (afb. 3).12 De intrigerende vraag, welke relatie er bestond tussen Gurte Herteweghe van Swolle, die hier werd bijgezet, en diegene die anno 2005 eer betoonde aan de dode, blijft onbeantwoord, maar prikkelt de nieuwsgierigheid. Duidelijker ligt dit bij een eenvoudige gedenksteen met het woord “papa” erop, die enkele jaren geleden in de bossen van Apeldoorn op een grafheuvel is aangetroffen (afb. 4). Vermoedelijk werd hier as uitgestrooid, want aanwijzingen voor een ingraving werden niet aangetroffen. Niet alleen oude graven spelen een rol bij moderne begravingen; ook andere monumenten worden hiervoor uitgekozen. In de leuning van een bank die geplaatst is op de middeleeuwse motte Mergelpe, ook wel de Duivelsberg genaamd, in Ubbergen, is de volgende tekst gekerfd: “24-121966 26-09-2006 voor altijd zal Bernadette hier zijn †” (afb. 5). Vermoedelijk is ook hier de as van de overledene uitgestrooid. In Apeldoorn is een afgelegen grafheuvel gekozen om als secundair graf te dienen. Was dit gewoon een mooi herkenbaar plekje in het bos of was men zich bewust van het feit dat het hier om een 4000 jaar oude grafheuvel ging? De motte is waarschijnlijk vooral uitgekozen vanwege zijn bijzondere landschappelijke setting met het panorama over het rivierengebied. Of staat het archeologische monument bewust of onbewust symbool voor het

| Er is meer tussen hemel en ... aardse monumenten

02-2011 binnenwerk.indd 76

01-04-11 14:48


eeuwige? Het aan de voet van de motte geplaatste informatiebord, dat het 1000 jaar oude verhaal van deze versterking vertelt, kan moeilijk over het hoofd zijn gezien, maar hoeft natuurlijk niet van doorslaggevende betekenis te zijn geweest bij de locatiekeuze. Een grafmonument in Bretagne bevat een symboliek die niet onvermeld mag blijven, ook al is de inhoud van een andere orde. Op de begraafplaats in Carnac (afb. 6) ligt de archeoloog Zacharie Le Rouzic (1864-1939) begraven onder een grafmonument dat geïnspireerd is door de Bretagne zo kenmerkende monumenten (menhirs en megalithische graven), waarnaar hij jarenlang onderzoek heeft gedaan. Het graf kijkt uit op de 12 meter hoge tumulus St-Michel (diameter van 60 x 125 meter), die door Le Rouzic is onderzocht, met op de top een kapel. De oudste voorganger van de kapel dateert uit 1663. De vraag die automatisch opborrelt is of men zich bij de bouw van de kapel bewust was van de prehistorische grafheuvel of was de locatiekeuze uitsluitend bepaald door de landschappelijke setting? Aan gene zijde Van een heel ander karakter is het bijgeloof en het uitvoeren van rituelen op ‘heidense begraafplaatsen’. Wie internet afspeurt, komt al snel verwijzingen tegen waarin een relatie wordt gelegd tussen grafheuvels, hekserij, waarzeggerij, leylijnen en het raadplegen van de doden. Bijgeloof rond grafheuvels is al erg oud. De verwijzing naar verhalen over witte wieven en reuzen, zoals door Johan Picardt in 1660 zo treffend beschreven en getekend, is alom bekend:13 “In wat plaetsen dat men deze wooningen der witte wijven vindt/ sal men de ingesetenen eendrachtigh van haer n ’t gemeyn hooren verklaren/namlijck: dat in sommige der groote bergen de witte wijven hebben gwoont: dat ét omtrent deze berghjes grouwelijck heeft gespoockt: dat men in den selben dickwijls een deerlijck gekrijt/ gekerm en weeklagen van mannen/ vrouwen en kinderen gherhoort heeft: datze op dagh an acht

dickwijls van barende en noodtlijdende vrouwen sijn gehaelt/ en souden die gheholpen hebben / oock van wanneer alles desperaet was: date de superstitieuse menschen souden gwichelt / haer geluck en ongeluck boosgesegt hebben; datse gestoolen / verlooren en vervreemde goederen wisten aen te wijzen maer die schuplden ; dat die landtsaten de selve met groote eerbiedigheyt geëert hadden / als wat goddelijkcks in haer erkennende : dat eeige ingesetenen/op sommige gelegentheden/in dese berghies geweest waren / en hadden aldaer ongeloof lijcke dingen gesien en ghehoort/ maer hadden /op perijckel van haer leven / niet een woort mogen spreken: datse snelder waren geweest als eenige creatuyren: dat zy altijdt in ’t wit waren gekleedt geweest/en wierden daerom niet witte Wieven, maar simpliciter de Witten genaemt.” De angst voor de grafheuvels blijkt enkele jaren later (1688) bij de Seven Heuvels in de buurt van Fluitenberg, Hoogeveen: “wegens de daar gepleegde suberstitiën zijn op last van de predikant toen twee der grootsten deze tumuli geheel geslecht en de potten met inhoud geheel vernield”.14 Blijkbaar was de angst voor de grafheuvels zo groot dat alleen de vernietiging ervan het kwade kon uitroeien. Interessant is daarbij de vraag of het vernielen van de grafheuvels om deze reden veel voorkwam en welke gevolgen dit heeft gehad voor het oor-

Afb. 7 Resten van een ritueel op een grafheuvel in Hoog Soeren, Apeldoorn. Foto: Archeologische Monumentenwacht. Er is meer tussen hemel en ... aardse monumenten |

02-2011 binnenwerk.indd 77

77

01-04-11 14:48


spronkelijke bestand aan grafheuvels. En was het oprichten van galgen op grafheuvels misschien een bewuste keuze (onder andere Anloo, Garderen en Oss), waarbij de veroordeelde geassocieerd werd met de duivel en heidense begraafplaatsen? In tegenstelling tot het oude volksgeloof is de afgelopen decennia een nieuwe ontwikkeling waar te nemen van geïmporteerde rituelen. De ‘aantrekkingskracht’ van grafheuvels en andere prehistorische structuren speelt een bijzondere rol onder diegenen die zich als ‘new age druïden’ presenteren. Bepaalde groepen kennen aan grafheuvels bijzondere krachten toe. Op internet kan men bijvoorbeeld oproepen tegenkomen om rituelen uit te voeren bij grafheuvels, om contact te krijgen met het dodenrijk, en om deze grafmonumenten zelfs te onderzoeken.15 Daarbij baseert men zich gedeeltelijk op een interpretatie van de Edda, waarin de Völva [zieneres] rituelen verricht bij grafheuvels. Enkele jaren geleden werd door de Archeologische Monumentenwacht op een grafheuvel in Hoog Soeren (Apeldoorn) een foto gemaakt van de resten van een dergelijk ritueel (afb. 7).16 In het buitenland, met name in Engeland, spelen dergelijke rituelen een grotere rol. In juni 2009 kwamen 35.000 mensen in Stonehenge bij elkaar om midzomer te vieren. Ook de hunebedden spelen een rol in diverse rituelen. Een reinigende ‘Reikihealing’ bij hunebed D27 wordt treffend beschreven door Wijnand van der Sanden, waarbij hij terecht verzucht dat Nederland toch weinig authentieke volksgebruiken van deze aard kent.17

Afb. 8a en b Neolithische steencirkel met moderne muntdepositie, Grange, Ierland. Foto: M. Kuna, Praag.

78

Een Iers voorbeeld illustreert een volksgebruik waarvan de oorsprong niet geheel duidelijk is (volksgebruik of new age). Op een neolithische steencirkel in Grange (Limerick) deponeren honderden bezoekers muntjes op de megalieten (afb. 8). Deels vermoedelijk toeristen die, in navolging van onbekende voorgangers met onbekende motieven, een extra bijdrage leveren. Maar de oorsprong ligt dieper. In

| Er is meer tussen hemel en ... aardse monumenten

02-2011 binnenwerk.indd 78

01-04-11 14:48


Ierland spelen heilige bronnen en waterputten sinds eeuwen een bijzondere rol.18 Hier werden en worden gebeden opgezegd om gunsten te vragen, waarbij deels een vermenging van heidense en christelijke rituelen plaatsvindt. Tijdens de kerstening werd wel gebruik gemaakt van voormalige heidense plaatsen. Deze heilige plaatsen zijn te herkennen aan de neergelegde voorwerpen (munten, kledingstukken, speelgoed etc.) die samenhangen met de gevraagde gunsten. De gewoonte om een muntje in diepe waterputten te gooien, en daarbij een wens te doen, vindt men overal terug, vergelijk de bodem van de middeleeuwse waterputten in de thermen van de Viehmarkt in Trier (afb. 9), de moderne toeristische traditie bij de Trevifontein in Rome en het wat banale voorbeeld van de wensput in de Efteling.

Afb. 9 Trier, Thermen am Viehmarkt. De bodem van middeleeuwse waterputten is bedekt met munten die hier het afgelopen decennium zijn ingeworpen. Foto: P. Schut.

Gelukkig kennen we tenminste een voorbeeld van authentiek volksgebruik. Rond De Duivelssteen in De Steeg bestaan verschillende verhalen. In 1970 beschreef de toen tienjarige M. Bosch het in zijn dagboek als volgt: “Eén van de pastors in De Steeg was anders dan de andere, hij wilde zijn kerk in het bos hebben. Hij riep een paar vrienden bij elkaar en ze gingen aan de slag. Op een gegeven moment, toen iedereen in de halfvoltooide kerk was, gooide de duivel de steen bovenop de kerk. De aarde ging open en het kerkje, plus de mensen die binnen waren, vielen naar beneden.” Bekender is echter de legende waarin de steen vanaf Montferland door de duivel naar de kerk van Doesburg werd gegooid, maar hij miste zijn doel (afb. 10a en b). De drie tenen van de duivel zijn in de vorm van drie ongeveer 3 cm brede en 2 cm diepe, cirkelvormige kuiltjes in de steen gedrukt. Misschien werd hij wel afgeleid door de juffer met het mandje die rondwaarde op de motte Montferland…19 Twee andere verhalen worden vaker bij zwerfstenen verteld.20 Bij de Duivelssteen werden mensen geofferd, waardoor de steen nu nog bloedt, wanneer er een speld in wordt gestoken.21 Tot in de zestiger

jaren van de 20e eeuw zouden vrouwen bij volle maan naar de steen zijn gegaan om de kans op een zwangerschap te vergroten. Dit laatste verhaal waart rond op internet, maar ik heb de authenticiteit niet kunnen verifiëren. Strikt genomen betreft het geen archeologisch monument, of het zou moeten zijn vanwege de oude rituelen die hier zouden zijn uitgevoerd. Opmerkelijk is dat het toponiem ‘de Duivelssteen’ pas op de kaart van 1931 wordt vermeld. De steen of het toponiem is niet direct een cartografische blikvanger, wat een verklaring kan zijn voor het ontbreken van het toponiem op eerdere kaarten. De steen is in ieder geval na 1930 omgevallen, of misschien zelfs verplaatst, getuige een ansichtkaart uit de twintiger jaren van de vorige eeuw (afb. 10a). De drie indrukken aan de bovenzijde van de steen hebben dus ooit een andere, min of meer verticale, positie gehad. Misschien is de steen door de bewoners van Middachten als landmark geplaatst op de hoog gelegen kop van het naast gelegen diepe erosiedal? Het verhaal van de duivelspoot moeten we vooral niet van haar charme ontdoen door de oorsprong van deze dellen te onthullen… Er is meer tussen hemel en ... aardse monumenten |

02-2011 binnenwerk.indd 79

79

01-04-11 14:48


Het lijkt in ieder geval een van de weinige voorbeelden, naast die van de donderbeitels, die wijzen op een oorspronkelijk volksgebruik, ook al is het misschien niet bij een archeologisch monument in de strikte betekenis.

Afb.10a Ansichtkaart met de Duivelssteen uit de twintiger jaren van de vorige eeuw.

Afb. 10b De afdruk van de poot van de duivel in de vorm van drie komvormige indrukken (ca. 3 cm in doorsnede). Foto: P. Schut.

Tot slot In een tijd waarin de roep om democratisering van de archeologie steeds vaker te horen is, zouden we met enige moeite bepaalde aspecten van het ritueel gebruik van archeologische monumenten kunnen zien als een vorm van publieke participatie. In deze bijdrage worden enkele uiteenlopende voorbeelden gegeven die een indruk geven van wat we ritual community archaeology zouden kunnen noemen, waarbij een onderscheid gemaakt kan worden in moderne grafrituelen, volksgeloof en new age rituelen. Wanneer we in deze gedachtegang meegaan, moeten we echter direct constateren - zonder er een label aan te willen verbinden – dat dit iets van alle tijden is. Over de omvang van dit verschijnsel tasten we vooralsnog in het duister. Waarschijnlijk zijn er meer voorbeelden die kunnen bijdragen aan meer kennis over deze gebruiken, waarbij vervolgens de vraag is: wat betekent dit voor de archeologische monumentenzorg? Blijkbaar heeft het behoud van archeologische monumenten niet alleen een wetenschappelijk en cultuurhistorisch doel, maar bevestigt het tevens een onbestemd metafysisch eerbetoon aan soms vierduizend jaar oude belevingsmonumenten. Hopelijk zal het respect voor de monumenten – van welke zijde dan ook - in de toekomst het behoud en de belevingswaarde versterken.22

Peter Schut pschut@planet.nl

Afb. 10c De steen die een eeuw geleden op zijn kant stond, ligt nu plat. Foto: P. Schut.

80

| Er is meer tussen hemel en ... aardse monumenten

02-2011 binnenwerk.indd 80

01-04-11 14:49


Noten 1 Na 25 jaar bij de Rijksdienst gewerkt te hebben, werkt Peter Schut sinds een jaar als regio archeoloog in de bijzonder interessante Gelderse Vallei. 2 Vergelijk ook Schuijf 1995; Van der Velde 2008. 3 Onder andere een Romeins graf in Garderen (Hulst 1973) en een ijzertijd-urn op een begraafplaats in Aalten, CAA 41BZ-3. 4 Pétrequin in druk. 5 Schut & Kars in druk. 6 Ter Wal 1996; Schut 1997; Wentinck 2006. 7 Feiken & Knol 2006; Van Eik 2007. 8 Achterop & Brongers 1979, 263-264, cat.nr. 128 U1. 9 Met dank aan K. van Schooten, Museum Catharijneconvent, Utrecht. 10 Hoof 1970, 254 cat.nr. 264. 11 Heuvel 2001, 277. 12 Schut 2006, 5. 13 Picardt 1660, 46-47. 14 Http://www.tuttel.com/naamkunde/ [pdf-bestand onder ‘Namen van hunebedden, grafheuvels, zandduinen en andere bergen en bulten (door Jan Tuttel)]. 15 Blijkbaar bestaat er nog een AGZ (archeologische geesten zorg) naast de AMZ. 16 Nn 2010. 17 Van der Sanden 2005, 14-17. 18 Met dank aan E. Cody (Dublin). 19 Janssen 1842, 175-209. 20 Vergelijk Schuijf 1995, 61 en 90. 21 Sinninghe 1975, 137. 22 Met dank aan J. Coenraadts (Eerbeek), W. van der Sanden (Assen), M. Sanderman (Rheden). Literatuur NN, 2010: De magie van archeologie, Archeologische Monumentenwacht Nieuwsbrief 12. Achterop, S.H. & J.A. Brongers 1979: Stone Cold Chisels with Handle (Schlägel) in the Netherlands, BROB 29, 255-356. Eijk, G. van, 2007: De dondersteen van Uden, Een neolithische bijl uit een middeleeuwse waterput, Westerheem 4, 208-216. Feiken, H. & E. Knol, 2006: Stenen bijlen uit de Groninger klei, Paleo-Aktueel 17, 75-81. Heuvel, H.W., 2001: Oud-Achterhoeksch boerenleven, Het gehele jaar rond (11e herdruk publicatie in 1927). Hoof, D., 1970: Die Steinbeile und Steinäxte im Gebiet des Niederrheins und der Maas, Antiquitas 2, Bonn. Hulst, R.S., 1973: Barneveld, Garderen KNOB, 2e aflevering februari, 20. Janssen, L.J.F, 1842: Herinnering aan Montferland, Geldersche Volks-Almanak voor 1842, 175-209. Pétrequin, P. (ed.), in druk: Aspects of social inequality in Neolithic Europe: the circulation of large axeheads made from Alpine jades. Picardt, J., 1660: Korte beschryvinge van eenige vergetene en verborgene antiquiteiten, facsimile 2008, Leiden. Sanden, W.A.B. van der, 2005: Monumentale graven in het landschap, Het Drentse Landschap 47, 14-17. Schut, P., 1997: “Vakmanschap is meesterschap”, Twee uitzonderlijke gefacetteerde hamerbijlen uit Oost-Nederland, Archeologie 8, 104-111. Schut, P., 2006: Sibculo, een mo(nu)ment van devotie, AM Bulletin 5, 5. Schut, P.A.C. & H. Kars, in druk: Jade axes in the Netherlands, some aspects concerning the distribution, date and typology, in: P. Pétrequin (ed.) Aspects of social inequality in Neolithic Europe: the circulation of large axeheads made from Alpine jades. Schuyf, J., 1995: Heidens Nederland, zichtbare overblijfselen van een niet-christelijk verleden. Sinninghe, J.R.W., 1975: Gelders Sagenboek. Velde, E. van der, 2008: Rituele plekken in het landschap in Apeldoorn, Cultuurhistorische themaboekjes deel 2, Apeldoorn. Wal, A. ter, 1996: Een onderzoek naar de depositie van vuurstenen bijlen, Palaeohistoria 37/38, 127-158. Wentink, K., 2006: Ceci n’est pas une hache, Neolithic Depositions in the Northern Netherlands, Leiden.

Er is meer tussen hemel en ... aardse monumenten |

02-2011 binnenwerk.indd 81

81

01-04-11 14:49


Bijzondere vondsten uit het Gooi Anton T.E. Cruysheer1

Vormde het Gooi in de periode van circa 1855 – 1955 het kloppend hart van de Nederlandse archeologie, met grote namen als Perk, Janssen, Van Hengel, Bursch, Rust, Remouchamps, Glasbergen, Modderman, Van Giffen en Bakker, dat is aan het begin van de 21e eeuw wel anders.2 Zelfs in de fraaie uitgaven als ‘De Steentijd van Nederland’ en ‘Nederland in de Prehistorie’ komt het Gooi zo goed als niet voor. Opmerkelijk en tegelijk jammer want termen als de Hilversumcultuur en het Larenaardewerk schijnen hier toch écht vandaan te komen. Ook in de afgelopen tientallen jaren worden er nog altijd opmerkelijke vondsten gedaan, zoals een Neanderthalervindplaats (hoogstwaarschijnlijk een kampement), grafheuvels en de nodige Romeinse munten van nietedelmetaal, die toch wel sterk in de richting wijzen van een actieve relatie tussen de bewoners uit het Gooi en de forten langs de Rijn. De grappig bedoelde term ‘Acropolis van het Gooi’ wordt verder gevormd door de Aardjesberg op de Westerheide van het Goois Natuurreservaat in de gemeente Hilversum. Op deze plek zijn vondsten gedaan uit letterlijk alle tijden van menselijke activiteit en bewoning; van Paleolithicum tot heden.3 Ze zullen er misschien zijn, maar vooralsnog is mij geen tweede plek in West Europa bekend waar dit het geval is. Tot zover de lofrede over het fraaie werkgebied van de afdeling Naerdincklant – Archeologie Gooi- en Vechtstreek. Aanvankelijk was het de bedoeling om eens een

82

bijzondere vondstgroep onder de aandacht te brengen: git. Nadat de vinder, Ben Walet uit Hilversum, met aanvullende vondsten op de proppen kwam, kon hier niet aan voorbij worden gegaan. Hieronder daarom enkele interessante vondsten, waaronder git, uit het Gooi, afkomstig van een specifieke akker op de Naardereng nabij Huizen. Allereerst iets over git. In de Nationale Onderzoek Agenda Archeologie (NOAA) staat hierover: “Git en barnsteen zijn voorbeelden van materialen die in vindplaatsen uit de vroege Prehistorie sporadisch worden aangetroffen. Onderzoek naar de herkomst en het gebruik van dergelijke exotische materialen is onder meer van belang voor het beantwoorden van vragen over thema 5, ‘Culturele tradities, sociale relaties en interactie’ (zie 2.6). Aandachtspunten bij het onderzoek van exotische en overige materialen zijn: herkomst, gebruik en archeologische context van sieraden en andere voorwerpen uit barnsteen, git, oker en andere steensoorten.”4 Kortom, over git (ook bekend als gagaat) is – kort door de bocht – nauwelijks iets bekend. Iedereen kent wel het gezegde; ‘zo zwart als git’. Het materiaal is inderdaad zwart van kleur maar betreft echter geen steensoort of mineraal, maar is een mineraloïde; fossiel hout van circa 135 miljoen jaar oud. Git kent – evenals bijvoorbeeld barnsteen – ‘magische eigenschappen’; het kan door opwrijving gemakkelijk elektrisch worden geladen (!).

| Bijzondere vondsten uit het Gooi

02-2011 binnenwerk.indd 82

01-04-11 14:49


Een rondgang op internet brengt mondjesmaat wat archeologische vondsten van git naar boven. De bekendste betreft de drie kralen van git uit het hunebed bij Havelte (D53) die in 1918 tijdens het onderzoek van Van Giffen werden ontdekt.5 Een meer recent voorbeeld betreft de opgravingen in de Haagse vinexwijk Ypenburg (1996-2000). In enkele vrouwengraven uit het Neolithicum werden bijgiften gevonden in de vorm van hangers en kralen van git of barnsteen. Interessant is dat de kralen meestal op of bij de schedel lagen en de hangers ter hoogte van de hals of schouders.6 Onder de term ‘jet button’ komen ook meerdere Engelstalige artikelen over gitvondsten tevoorschijn. Interessant is de prachtige ketting van git afkomstig uit een bronstijdgraf nabij Pitkennedy (Schotland)7 en de spannende bijdrage in British Archaeology over ‘Supernatural power dressing’.8 Ook in het Gooi zijn vondsten van git gedaan. Drie vondsten van dit zeer lichte materiaal werden gevonden door Ben Walet uit Hilversum (afb. 1). Het betreffen twee ruw bewerkte, langwerpige stukken die in 2002 en 2007 zijn gevonden. Een gebroken kraal werd in 2006 gevonden. Alle objecten zijn aangetroffen op de akkers van de Naardereng in de gemeente Naarden.9 De maximale maten zijn voor het linkse object 7,4 bij 1,5 bij 3 cm. Voor het midden stuk 6 bij 2,7 bij 1,8 cm. En voor de gehalveerde knoop 1,2 bij 1,5 cm.

Dit duidt erop dat de handelswaar in ruwe stukken zullen zijn aangeleverd waarna ze ter plaatse nader zijn bewerkt. Zonder meer uitzonderlijke vondsten die zeker een nader onderzoek – in wijder verband (materiaalstudie) - verdienen. Een zeer geschikt scriptieonderwerp.

Afb. 1. Unieke vondstgroep van git. Foto: afdeling Naerdincklant - Archeologie Gooien Vechtstreek.

Van dezelfde akker werden door dezelfde vinder nog meer interessante vondsten gemeld. Afbeelding 2 toont een vermoedelijk votief vuurstenen miniatuur bijltje dat duidelijke sporen van verbranding kent. Vermoedelijk gaat het hier om een bijgift in een brandstapel. Het bijltje meet 2,8 bij 3,1 cm (dikte van 1,0 cm taps toelopend). De bronzen naald (oogvondst!) van 8,5 cm lengte, stamt evenals het bijltje uit de Bronstijd. Niet heel zeldzame, maar wel erg leuke

Afb. 2. Votief vuurstenen miniatuur bijltje en bronzen naald. Foto: afdeling Naerdincklant - Archeologie Gooien Vechtstreek.

De vondsten stammen vermoedelijk uit het Neolithicum of Bronstijd en zijn importstukken die door middel van handelscontacten zijn verkregen. De vondsten van git komen vermoedelijk uit ZuidEngeland. Opmerkelijk aan de vondstgroep is niet alleen dat ze van dezelfde vondstlocatie afkomstig is, ook is hiermee – zover bekend voor het eerst in Nederland – een combinatie van gitvondsten gedaan die bestaat uit een min of meer ruw stuk, een stuk dat op een zelfde wijze is bewerkt als ware het een vuursteen en ten slotte een eindproduct in de vorm van een kraal. Bijzondere vondsten uit het Gooi |

02-2011 binnenwerk.indd 83

83

01-04-11 14:49


Afb. 3. Vijf verschillende typen vuurstenen pijlpunten. Foto: afdeling Naerdincklant - Archeologie Gooien Vechtstreek.

Afb. 4. Vuurstenen sikkelfragmenten. Foto: afdeling Naerdincklant - Archeologie Gooien Vechtstreek.

vondsten betreffen de hieronder getoonde vuurstenen pijlpunten uit het Neolithicum-Bronstijd (afb. 3). De lengtes variëren van 2,5 – 3,7 cm. Tot slot, nog steeds op dezelfde vindplaats, zijn door Ben Walet enkele vuurstenen (fragmenten van) sikkels gevonden (afb. 4). De sikkelfragmenten variëren in lengte van 3,2 – 4,0 cm. Opmerkelijk is de gedeeltelijke glans op de sikkels die niet overal aanwezig is. Zeer waarschijnlijk komt dit doordat de sikkels na enige tijd bijgewerkt zijn, waardoor de bovenkant sterk glimmend is en de snijkanten niet/ nauwelijks. Onduidelijk is of het sikkels zijn om graspollen mee uit te snijden, of daadwerkelijk voor gewassen zoals graan. Het vermoeden gaat uit naar dit laatste, zodat de interessante vraag kan worden gesteld wanneer de eerste boeren in het Gooi actief waren. De (bij)vondsten wijzen in ieder geval op (een overgang van?) het Neolithicum en/of de Bronstijd. Met dank aan de vinder, Ben Walet. Anton T.E. Cruysheer cruysheer@gmail.com

Noten 1 Anton Cruysheer is archeoloog van opleiding en is na enkele werkzame jaren als cultureel erfgoedadviseur nu werkzaam bij de ABN AMRO bank, afdeling Master Data Management. In zijn vrije tijd is hij onder meer actief als bestuurslid van de AWN afdeling Naerdincklant - Archeologie Gooi- en Vechtstreek. 2 Bron: Visser, R., (2005). Diepgaand en oppervlakkig, Een vlucht door de geschiedenis van archeologisch onderzoek in Hilversum en omstreken. In: Jaarverslag 2004 van de Archeologische afdeling Naerdincklant, pp. 22-29. 3 Bronnen: Boelsma, A. en B. Walet, (1999). De “Aardjesberg”, een steentijdvindplaats, gelegen binnen het archeologische monument op de Westerheide te Hilversum. Van Midden-Acheul tot Middeleeuwen. In: APANEXTERN, nr. 8, pp. 68-91. En: Wimmers, W.H. (1991). Archeologisch onderzoek akker Aardjesberg, In: Jaarverslag Naerdincklant 1990, pp. 20-22. 4 Bron: http://www.noaa.nl/content/toc/balk1-4-11.asp (Deeben, J., H. Peters, D. Raemaekers, E. Rensink en L. Verhart, (2006). 3.8 Productie, distributie en consumptie van mobilia (verspreiding en gebruik van artefacten). In: Nationale Onderzoeksagenda Archeologie, 11 De vroege prehistorie), geraadpleegd op: 18-03-2010. 5 Bron: http://hunebedden.nl/d53.htm, geraadpleegd op 28-06-2010. 6 Bron: http://www.historischdenhaag.nl/?b=54 (oorspronkelijk uit: De archeologie van Den Haag, Anne de Hingh en Evert van Ginkel, Uitg. Matrijs), geraadpleegd op: 18-03-2010. 7 Bron: Cunliffe, B., 2001: Facing the ocean. The Atlantic and its peoples, 8000 BC - AD 1500, p. 258. 8 Bron: http://www.britarch.ac.uk/ba/ba70/feat3.shtml (online artikel: Sheridan, A., (2003). Supernatural power dressing. In: Britisch Archaeology, nr. 70, mei 2003.), geraadpleegd op: 18-03-2010. 9 Bron: Cruysheer, A.T.E., (2009). Vondstmeldingen 2008. In: Jaarverslag 2008 van de Archeologische afdeling Naerdincklant, pp. 56-57.

84

|

Bijzondere vondsten uit het Gooi

02-2011 binnenwerk.indd 84

01-04-11 14:49


Rondom de stad

Gemeentelijke archeologie in... Deurne Dwars door de Peelrandbreuk: kannenbuizen en pottenbakkers in Deurne Nico Arts & Anton Vissers1

Uit historische gegevens is bekend dat in de jaren 1613-1917 ten zuidoosten van Deurne, met name bij het buurtschap Zeilberg, pottenbakkers hebben gewerkt. Over hun producten weten we bijzonder weinig. Aannemelijk is dat het uitslui­ tend om roodbakkend aardewerk gaat. De meeste plaatsen waar de pottenbakkers hebben gewerkt zijn in de vorige eeuw bebouwd. Er zouden toen overblijfselen zijn gevonden, waarschijnlijk misbaksels, maar verdere gegevens ontbreken. In 1995 en in 2009 zijn nabij Zeilberg gedeelten van een uitzonderlijke aardewerken pijpleiding gevonden, daterend uit de 17e eeuw. De pijpleiding bestaat uit een reeks in elkaar passende kannenbuizen, die vermoedelijk in een lokale pottenbakkerij gemaakt zijn, en zelfs onderdeel zullen zijn geweest van die pottenbakkerij. De vindplaats van de kannenbuizen bevindt zich op een terrein dat deel uitmaakte van het verdwenen buurtschap Kranenmortel (thans de naam van een bedrijventerrein en een sportpark). Het terrein ligt in de gemeente Deurne aan de Doctor Huub van Doorneweg, tussen de huisnummers 46 en 48 (twee huizen uit de vorige eeuw).2 De vindplaats ligt op de zuidoostelijke rand van het esdekcomplex van Deurne en Zeilberg; direct onder

het esdek bevindt zich dekzand.3 Onder het dekzand, dat hier doorgaans minder dan twee meter dik is, ligt een klei bevattende afzetting die de ‘Formatie van Kreftenheye C’ wordt genoemd. 4 Deze één tot vijf meter dikke afzetting bestaat uit een gelaagd complex van fijn zand, kleihoudend fijn zand, zandige klei en vrijwel pure klei. De formatie is ontstaan in een oude bedding van de rivier de Maas. De pure klei uit de Formatie van Kreftenheye is geschikt als grondstof voor pottenbakkerijen, maar de aanwezigheid van de zandige lagen in deze geologische afzetting kan het winnen van de klei bemoeilijken. Opmerkelijk aan de ligging van de vindplaats is de aanwezigheid van de Peelrandbreuk (afb. 1). De pijpleiding gaat namelijk vrijwel loodrecht door die breuk. Rondom de Stad

02-2011 binnenwerk.indd 85

|

85

01-04-11 14:49


Af b. 1 Geologische situatie met de Peelrandbreuk, de kleihoudende ondergrond (Formatie van Kreftenheye, blauw) en veen (bruin). Het noorden is boven. Nrs. 1-8: op basis van historische gegevens gelocaliseerde pottenbakkers; nr. 1: Petrus en Henricus Koch (1791-1893), 2: Pieter Munsters (1849-1922), 3: Emericus Munsters en zijn zonen (1737-1822), 4: Willem Swerius (ca. 16001662), 5: Cornelis Munsters en zijn vrouw en zoon (18001865), 6: Dielis van Bommel (1605-1663), 7: Jan Dirk Sutterix (1623-1714), 8: Swerius Janssen (1575-1635). Tussen nr. 4 en de Peelrandbreuk ligt de vindplaats van de in dit artikel besproken kannenbuizen. Deze globaal noordwest-zuidoost lopende geologische breuklijn, die al miljoenen jaren actief is, dankt zijn naam aan de Peel, een moerassig gebied, vroeger geheel bestaand uit een pakket hoogveen van soms wel zeven meter dikte. De maximale uitbreiding van dit veen, dat de afgelopen anderhalve eeuw grotendeels is afgegraven, reikte tot ongeveer twee kilometer ten oosten van de vindplaats. Ten zuidoosten van Zeilberg en driehonderd meter ten oosten van de vindplaats lag bovendien nog een klein veengebied (afb. 1). De Peelrandbreuk loopt tot aan het aardoppervlak en scheidt de hooggelegen en omhoog bewegende Peelhorst in het oosten van de laaggelegen en omlaag bewe-

86

gende Roerdalslenk (voorheen ook wel Centrale Slenk) in het westen. Grofweg volgt de breuklijn binnen Nederland de lijn Roermond – Meijel – Liessel – Deurne – Bakel – Gemert – Uden – Heesch. Op sommige locaties is de breuk aan het oppervlak in de vorm van een steilrand zichtbaar. Aan de oostzijde van de breuk, dus op de hooggelegen Peelhorst, staat de grondwaterstand aanzienlijk hoger dan aan de westzijde van de breuk. Het gevolg is dat hoe hoger men op de breuk komt, hoe natter het wordt, wat normaal op het laagste deel verwacht wordt, waar de grondwaterstand aanzienlijk lager staat. Er zijn van deze vindplaats geen kwantitatieve gegevens voorhanden over de abrupte verschillen in de grondwaterspiegel aan weerszijden van de breuklijn. Elders langs de Peelrandbreuk, namelijk in Uden, is dat wel het geval; daar bedraagt de grondwatersprong maar liefst drie meter.5 De Peelrandbreuk vormt tevens de westelijke begrenzing van de Formatie van Kreftenheye. De klei in deze geologische formatie vormt één van de belangrijke grondstoffen voor de productie van aardewerk en baksteen. De tweede belangrijke grondstof is veen (als brandstof voor het stoken van de pot- en baksteenovens); dat veen is hier ruimschoots beschikbaar geweest. Het veldonderzoek Tijdens het aanleggen van een vijver in augustus 1995 is een waterput gevonden, bestaande uit gestapelde tapse en rechthoekige bakstenen, waaruit een waterleiding van kannenbuizen ontsprong.6 De leiding loopt onder door een eerder gebouwd verdeelhuisje van de voormalige Provinciale Noord-Brabantse Electriciteits Maatschappij (PNEM, na de privatisering in 1997 Essent genaamd). Het is niet bekend of bij de aanleg van de funderingen van dat huisje kannenbuizen zijn gevonden. Mogelijk bevinden de kannenbuizen zich hier nog intact in de bodem. Op het aangrenzende westelijke perceel werd in september 2009 begonnen met de aanleg van een bouwput voor een huis.

| Rondom de Stad

02-2011 binnenwerk.indd 86

01-04-11 14:49


Aangezien dit perceel, ondanks aandringen van de plaatselijke heemkundekring, niet op de gemeentelijke archeologische waardekaart van Deurne staat aangegeven, was een bouwvergunning afgegeven zonder verplichting voor een archeologisch onderzoek. Het was echter zeer waarschijnlijk dat zich ook hier nog kannenbuizen in de bodem zouden bevinden. Dankzij medewerking van de eigenaar van het perceel kon de aanleg van de bouwput enkele dagen worden gestaakt, zodat ad hoc archeologische waarnemingen konden worden uitgevoerd. De waarnemingen in de reeds deels aangelegde bouwput gebeurden van maandag 14 tot en met donderdag 17 september 2009. Het onderzoek werd uitgevoerd door enkele vrijwilligers van de Deurnese Heemkundekring H.N. Ouwerling (afb. 2). Zoals verwacht, werden tijdens deze waarneming opnieuw kannenbuizen gevonden. Het tracé van de pijpleiding werd uitgegraven en de kannenbuizen werden stuk voor stuk uit de bodem verwijderd. De kannenbuizen werden op een plattegrond geregistreerd en van de volgorde van de afzonderlijke buizen werden notities gemaakt. Ook werden dagverslagen geschreven. Het einde van de pijpleiding werd echter niet gevonden. De pijpleiding loopt door tot in het perceel pal ten westen van het onderzoeksterrein. Kort na de opgraving werd de bouwput verder uitgegraven. Daarbij werd een kleine kuil gevonden met daarin onder andere scherven van een kan van steengoed uit Siegburg (D.), daterend uit de 14e eeuw. Aannemelijk is dat deze kuil ontstaan is als gevolg van de middeleeuwse bewoning van het buurtschap Kranenmortel. De week na afloop van het veldwerk werd in de regionale krant (het Eindhovens Dagblad) een artikel gepubliceerd over de vondst van de kannenbuizen. Dit artikel werd ook gelezen door medewerkers van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (Amersfoort), die het werk een ‘illegaal uitgevoerd onderzoek’ noemden, ondanks het feit dat dit gebeurde in een

Afb. 2 De opgraving van de waterleiding in september 2009, gezien vanuit het oosten. Het gebouw op de achtergrond staat vermoedelijk op het terrein van pottenbakker Willem Swerius (ca. 1600-1662).

bouwput die reeds in aanleg was, en op een terrein waarvoor tevergeefs door de lokale heemkundekring op was aangedrongen het op de archeologische waardekaart van Deurne te plaatsen. Uiteindelijk legaliseerde de Rijksdienst het onderzoek en gaf bovendien toestemming voor een vervolgonderzoek naar het verdere verloop van de pijpleiding in het aanpalende westelijke perceel, onder voorwaarde dat dit zou gebeuren in samenwerking met professionele archeologen. Vervolgens werden afspraken gemaakt om het vervolgonderzoek (inclusief het schrijven van een Programma van Eisen) geheel door vrijwilligers uit te laten voeren, namelijk door leden van de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland, leden van de Deurnese Heemkundekring en (eveneens als vrijwilligers) de gemeentelijk archeoloog van Eindhoven en archeologen van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven. De gemeente Deurne stelde een bedrag van 2500 euro beschikbaar, waarmee onder andere een graafmachine kon worden gehuurd. In januari 2010 trok de Rijksdienst de eerder verleende opgravingsvergunning echter weer in omdat de Rondom de Stad

02-2011 binnenwerk.indd 87

|

87

01-04-11 14:49


Vanwege de in de vorige alinea beschreven en toch wel merkwaardige gang van zaken blijft het helaas voorlopig onbekend waar de aardewerken pijpleiding naar toe loopt. In het najaar van 2009 zijn de kannenbuizen en andere vondsten overgebracht naar de werkruimte van het Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond, waar ze zijn geĂŻnventariseerd en beschreven door vrijwilligers van de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland (afb. 3).

Afb. 3 De kannenbuizen tijdens de inventarisatie in de werkruimte van het Archeologisch Centrum Eindhoven, november 2009.

Afb. 4 Twee kannenbuizen. Het rechter exemplaar is op het dikste gedeelte na het draaien dunner gemaakt door er langwerpige reepjes zachte klei af te snijden.

bouwvergunning voor het aanpalende perceel door de gemeente Deurne was ingetrokken. De Rijksdienst deelde tevens mede dat wanneer te zijner tijd een nieuwe bouwvergunning zou worden verleend, het archeologisch onderzoek uitgevoerd zou moeten worden door een bedrijf.

88

De kannenbuizen De in september 2009 opgegraven pijpleiding van kannenbuizen is op een diepte van ongeveer 120 tot 145 centimeter onder het maaiveld gevonden. Inclusief de in 1995 gevonden kannenbuizen kan de lengte van de pijpleiding vanaf het beginpunt (de in 1995 gevonden waterput) bepaald worden op in totaal 30 meter, maar het eindpunt is niet gevonden. In september 2009 is door middel van waterpassing bepaald dat het hoogteverschil over een lengte van 18 meter slechts 38 centimeter bedraagt, waarbij het verval van hoog naar laag van oost (richting waterput) naar west (richting eindpunt) is. Ook nummering van de buizen (zie hierna) gaat globaal van de waterput in het oosten (de laagste nummers) naar het onbekende eindpunt in het westen. Van de waterleiding zijn in totaal 53 kannenbuizen gevonden. Ze lagen in elkaar gestoken waarbij het smalste uiteinde van de ene buis telkens in het bredere uiteinde van de andere buis paste. Op de plaats waar de buizen in elkaar waren bevestigd bevond zich ongebakken klei, die kennelijk diende om de koppelingen waterdicht te maken. Bijna alle buizen lagen compleet in de bodem; de holten waren opgevuld met ingespoelde aarde met daartussenenkelelangedunnelangeboomwortels. De buizen zijn min of meer conisch van vorm en zijn alle van dikwandig roodbakkend aardewerk (afb. 4). De grondstof bestaat uit zandige klei met daarin soms klein grind; waarschijnlijk gaat het om materiaal dat ter plekke of in de nabije omgeving is opgedolven uit de Formatie

| Rondom de Stad

02-2011 binnenwerk.indd 88

01-04-11 14:49


van Kreftenheye. Het gewicht varieert van 1420 tot 1960 gram (gemiddeld 1630 gram), de lengte varieert van 309 tot 380 millimeter (gemiddeld 346 millimeter) en de maximum diameter varieert van 88 tot 108 millimeter (gemiddeld 96 millimeter). Op elf buizen bevinden zich spatjes of klodders loodglazuur, hetgeen er op duidt dat de kannenbuizen zijn gebakken in een oven waarin ook ander (geglazuurd) aardewerk werd gebakken (afb. 5). De buizen hebben brede spiraalvormige draairingen die ontstaan zullen zijn doordat deze producten in een snel tempo gedraaid zijn. Twee buizen zijn na het draaien op het dikste deel dunner gemaakt door er reepjes af te snijden. Dit lijkt niet functioneel; wellicht was de pottenpakker zuinig op zijn klei. Op elf exemplaren na zijn de buizen genummerd waarbij de nummers zijn aangebracht in de nog zachte klei (afb. 6). Kennelijk gaat het hier om een soort bouwpakket waarbij de pottenbakker de in elkaar passende buizen op de juiste volgorde nummerde, zodat ze na het bakken op de juiste volgorde in elkaar konden worden gestoken. In de volgorde van de buizen, zoals die in september 2009 werd aangetroffen, zijn de buizen echter slechts globaal op volgorde in elkaar gestoken: 42, 43, 54, 51, ?, 56, 54, 52, ?, 65, 68, 66, 60, 71, 76, 69, 73, 87, 74, 63, 80, 68, 64, 85, 61, 62, 83, 82, 77, 84, 86, ?, 81, 76, 91, 94, 92, 73, ?0, 95, 90, 67, 98, 75, ?, 88, ?, ? (de vraagtekens zijn meestal ongenummerde buizen). In sommige gevallen is boven het cijfer ‘1’ een punt in de klei gedrukt (bijvoorbeeld afb. 6: nr. 91), zodat de leesrichting duidelijk is en het cijfer niet ondersteboven gelezen kan worden. Bij sommige andere cijfers is het nummer echter wel op twee manieren te lezen, dit geldt voor de 6 en 9 en 86 en 98. De vormgeving van de cijfers past in het handschrift zoals dat in de 17e eeuw gebruikelijk was in archiefstukken. In de insteek van de waterleiding werd slechts één scherf van geglazuurd roodbakkend aardewerk gevonden, die waarschijnlijk uit de 17e eeuw dateert. Kannenbuizen zijn zeldzame archeologi-

sche vondsten. Ofschoon waterleidingen van kannenbuizen reeds gedurende de Romeinse tijd bekend waren, lijken ze gedurende de late Middeleeuwen en de vroegmoderne tijd uitsluitend voor te komen in plaatsen waar pottenbakkers hebben gewerkt, zoals te Bergen op Zoom7 en in Oosterhout.8 Pottenbakkers in Deurne Dat er op de Zeilberg in Deurne pottenbakkerijen hebben bestaan, is vrijwel uitsluitend bekend aan de hand van archiva-

Afb. 5 Glazuurklodder op een van de kannenbuizen.

Afb. 6 Voorbeelden van de nummers in de kannenbuizen. Rondom de Stad

02-2011 binnenwerk.indd 89

|

89

01-04-11 14:49


lische gegevens.9 Er zijn hier zowel bakstenen, plavuizen, (dak)pannen als potten gebakken. Dit gebeurde door dezelfde personen, die zich veelal ‘potbackers’ noemden. De grondstoffen die voor het bakken nodig waren, klei en moer (turf), werden uit de gemeenschappelijke gronden gedolven. Men maakte onderscheid tussen potaardekuilen en kuilen voor de andere producten. Daaruit blijkt dat voor de productie van potten andere kleilagen werden aangesproken dan voor plavuizen en bakstenen. Ook is bekend dat potten, plavuizen en bakstenen in afzonderlijke ovens werden gebakken. De oudste vermelding van het steen- en potbakken dateert uit 1613. In 1618 werd bepaald dat de steen- en pottenbakkers voor elke over cijns (belasting) moesten betalen. Deze cijns bleef bestaan tot in 1917. Een indruk van de hoeveelheid potten die werd gebakken is af te leiden uit gegevens uit omstreeks 1670. In een periode van

Afb. 7 Merktekens van Deurnese pottenbakkers, onder meer voorstellende potten (nrs. 1, 4, 5 en 6), draaischijven (nrs. 9 en 10) en vogels (hanen?, nrs. 2 en 8). Nr. 1: Swerius Janssen (ca. 15751635), 2: Willem Swerius (ca. 1600-1662), 3: Goort Swerius (1605-na 1630), 4: Jan Willem Martens, 5: Dielis van Bommel (1605-1663), 6: Dierck Peters, 7: Laureijns Keijsers (ca. 16301662), 8: Corstiaen Corstiaens (ca. 1621-voor 1658), 9: Daniel van Hoof (ca. 1625-voor 1659), 10: Hendrik Wouters van Oosterhout (ca. 1622-na 1688).

90

tien weken werd cijns betaald voor in totaal 26 potovens, maar het aantal potten per oven wordt niet vermeld. Uit de periode mei 1776 – maart 1779 is bekend dat er 61 potovens gestookt werden. Over het afzetgebied van de pottenbakkers, met name het aardewerk, weten we dat in 1661 en 1689 verkopen worden vermeld te Eindhoven, Helmond, ’s-Hertogenbosch “als andere omliggende dorpen.’ De producten worden niet verder gespecificeerd dan als ‘potten, cannen ende verder aerdewerck.’ Gedurende ruim drie eeuwen zijn in totaal 28 pottenbakkers actief geweest (afb. 7). Eén pottenbakker had als naam Hendrik Wouter van Oosterhout (hij leefde van circa 1622 tot na 1688). De naam ‘van Oosterhout’ kan een verwijzing zijn naar een herkomst uit het plaatsje Oosterhout, destijds eveneens een pottenbakkerscentrum. In de 18e en 19e eeuw hebben de pottenbakkers steeds vaker ook andere beroepen, zoals linnenwever, landbouwer en zelfs burgemeester. Dit zou kunnen duiden op een neergang van de pottenbakkersnijverheid, waardoor de pottenbakker ook steeds meer van een andere bron van inkomsten afhankelijk werd. Uit 1791 is bekend dat met het pottenbakken de Deurnenaren niet kunnen concurreren tegen de Hollandse producten en dat het bakken daarom weinig of niets oplevert. In 1826 worden de producten omschreven als ‘een grof slecht soort aardewerk.’ In 1831 zijn nog drie pottenbakkerijen in bedrijf, welke ‘een grof slecht soort van aardewerk vervaardigen, hetwelk in de gemeente en omliggende dorpen onder de boerenstand gebruikt wordt.’ Van in totaal acht pottenbakkers is op basis van historische gegevens nauwkeurig bekend waar zij woonden (en vermoedelijk ook werkten). Ze woonden bijna allen zeer dicht bij de Peelrandbreuk, vrijwel langs of op het gebied waar de kleihoudende grond zich in de bodem bevindt en meestal dicht bij een veenpakket van enkele hectaren groot (afb. 1). De vindplaats van de kannebuizen ligt pal langs de woon/ werkplaats van de pottenbakker Willem

| Rondom de Stad

02-2011 binnenwerk.indd 90

01-04-11 14:49


Afb. 8 Pottenbakkersafval van roodbakkend aardewerk uit het terrein van pottenbakker Pieter Munsters (1849-1922).

Swerius (ca. 1600-1662). Het is daardoor mogelijk dat hij de maker is van de in 1995 en 2009 gevonden kannenbuizen. Besluit De vormgeving en afwerking van de producten van de Deurnese pottenbakkers is helaas nauwelijks bekend. Er zijn slechts een 51-tal scherven van roodbakkend geglazuurd aardewerk bewaard gebleven, gemaakt van poreus rozerood materiaal (afb. 8), afkomstig van een terrein waar de laatste pottenbakker (Pieter Munsters, 1849-1922) zijn bedrijf uitoefende (afb. 1 nr. 2). Ze zijn van twee-orige kookpotten, een voorraadpot en van enkele papkommetjes.10 De gevonden pijpleiding lijkt zowel direct gerelateerd te kunnen worden aan de specifieke geologische situatie van de vindplaats, als aan een pottenbakkerij. De pijpleiding diende voor de transport van water vanuit een waterput, dwars door de grondwatersprong van de Peelrandbreuk, naar een onbekende bestemming. Het is aannemelijk dat die onbekende bestemming de werkplaats is van pottenbakker Willem Swerius (ca. 1600-1662). Voor de uitoefening van zijn beroep had hij immers veel water nodig, en dat water bevond zich aan de westzijde van de Peelrandbreuk op

aanzienlijke diepte, maar via de pijpleiding kon het gemakkelijk worden aangevoerd. Om bureaucratische redenen was het helaas uiteindelijk niet mogelijk de in 2009 in kaart gebrachte pijpleiding van kannenbuizen te volgen tot aan het eindpunt. Waar dat eindpunt ligt is niet bekend, maar indien dat werkelijk in of bij de werkplaats van een pottenbakker ligt, dan zullen hier ook misbaksels en andere afvalproducten van de pottenbakkerij te vinden zijn. Dergelijke vondsten zijn van fundamenteel belang voor de kennis van de producten van de lokale pottennijverheid.11 Nico Arts n.arts@chello.nl Anton Vissers antoonvissers@hetnet.nl

Noten 1. Nico Arts studeerde culturele antropologie in Leiden en Pre- en Protohistorie aan de Universiteit van Amsterdam. Sinds 1989 werkt hij als gemeentelijk archeoloog van Eindhoven. Anton Vissers werkte als leraar op een internaat voor moeilijk opvoedbare kinderen. Hij is als lid van de heemkundekring H.N. Ouwerling te Deurne contactpersoon voor de werkgroepen archeologie en

Rondom de Stad

02-2011 binnenwerk.indd 91

|

91

01-04-11 14:49


genealogie. Hij volgde in Eindhoven een cursus Archeologie bij Nico Arts. 2. De topografische plaatsbepaling is 184.75/384.84. De vondsten uit 1995 zijn geregistreerd bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed onder Archis nummer 2000013. 3. Van den Toorn 1976, bijkaart 1. 4. Van den Toorn 1976, 100-103. 5. Bense 2002, 23. 6. Arts en Vissers 1996, 56-57. 7. Groeneweg 1992, 169-171. 8. Kleij 2009. Er worden echter geen kannenbuizen genoemd, maar die zijn wel bekend uit Oosterhout (mondelinge mededeling Eelco Oomen). 9. Zie Arts en Vissers 1996, 52-54; de historische vermeldingen zijn hieruit samengevat. 10. Arts en Vissers 1996, 55-56. 11. Het veldonderzoek van september 2009 werd uitgevoerd door Joseph Boerenkamps, Pieter Koolen, Louis Litjens, Henk van Straaten, Anton Vissers en Toon Vissers. Peter van de Westerlo waterpaste de pijpleiding. Bijzondere dank aan Theo van de Weijer, eigenaar van het perceel, voor zijn bereidheid de aanleg van de bouwput op te schorten zodat de kannenbuizen gedocumenteerd uit de bodem verwijderd konden worden. Ineke Krugers en enkele andere leden van de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland waren behulpzaam bij het beschrijven van de kannenbuizen. Pieter Koolen maakte de foto in afb. 5, de overige illustraties zijn van de auteurs. Literatuur Arts, N. en A. Vissers, 1996: Pottenbakkers op de Zeilberg. Productieplaatsen van roodbakkend aardewerk te Deurne, 1613-1917. Brabants Heem 48, 51-58. Bense, V., 2002: Hydrogeologische karakterisering van breukzones in Zuidoost-Nederland. Stromingen 8 nr. 3, 17-30. Groeneweg, G., 1992: Bergen op Zooms aardewerk. Vormgeving en decoratie van gebruiksaardewerk gedurende 600 jaar pottenbakkersnijverheid in Bergen op Zoom. Waalre. Kleij, P., 2009: Oosterhout pottery II: industrial waste from the Leijsenhoek. In H. Clevis (red.), Medieval Material Culture. Studies in honour of Jan Thijssen, Zwolle, 147-162. Toorn, J.C. van den, 1976: Toelichting bij de geologische kaart van Nederland 1:50.000. Blad Venlo West (52 W). Haarlem.

92

| Rondom de Stad

02-2011 binnenwerk.indd 92

01-04-11 14:49


Oproep!

Af b. 1 Dorpsgezicht met vogelpotten aan een gevel. Jan van de Velde (1593-1641). Coll. Boijmans-Van Beuningen, Rotterdam.

Spreeuwenpotten en mussenkannen Gerrit Groeneweg

Sommige vogels brengen hun kroost bij voorkeur groot in een komvormig nest, gevlochten uit twijgjes en strootjes, bekleed met dons en verstopt tussen het gebladerte van struikgewas. Andere gevleugelde vrienden hebben een voorkeur voor bouwsels hoog in de boom, kauwen zitten graag in schoorstenen, ooievaars verkiezen een wagenwiel op een hoge staak en voor de kievit voldoet een kuiltje in het gras. Elk vogeltje zingt zoals-t-ie gebekt is en nestelt zoals zijn ouders en grootouders dat voor hem deden. Sommige vogels hebben een voorkeur voor de beslotenheid van een hol, zoals spreeuwen,

mussen en mezen. Een holle boom bijvoorbeeld. Nu is het aantal holle bomen beperkt, dus elk alternatief is de holenbroeder welkom. Zoals bijvoorbeeld een aarden pot, die men om eender welke in een boom of tegen de gevel van een huis heeft gehangen. Zoals men nu nestkastjes ophangt voor koolmezen, pimpelmeesjes en ander klein gevogelte, zo bood men het gevogelte in onze contreien vanaf de 14e eeuw een alternatieve nestplaats door het ophangen van spreeuwen en andere vogelpotten. Enkele streken uitgezonderd is de vogelpot in het begin van de 20e eeuw in ons land in

Oproep!

02-2011 binnenwerk.indd 93

|

93

01-04-11 14:49


Af b. 2 Eén van de vogel­potten van het kasteel Culemborg (Gld.). Vermoedelijk 16e of vroeg-17e-eeuws. Collectie Stichting Kasteeltuin Culemborg. onbruik en in de vergetelheid geraakt, tot in de naoorlogse jaren oudheidkundigen het fenomeen ‘herontdekken’. Tal van ambachtelijke pottenbakkers weten in te spelen op de nostalgie achter het gerestaureerde woonhuis en vanaf de jaren ’80 zijn ook vogelbeschermingsorganisaties, dierenwinkels en tuincentra weer spreeuw- en andere vogelpotten in hun assortiment gaan opnemen. Ook in het buitenland, met name in Frankrijk, maar ook in bijvoorbeeld Japan, staat de vogelpot weer in het middelpunt van de belangstelling. Het is al weer een aantal jaren geleden dat ik ben begonnen met het inventariseren van vogelpotten. De teller staat nu op 202 exemplaren voor Nederland en 96 uit België! Veel informatie is daarbij beschikbaar gekomen, bijvoorbeeld over de laatmiddeleeuwse gewoonte, ook in heel Duitsland en bijvoorbeeld Noord-Italië, om nestelholten voor gierzwaluwen te maken, over hoe in het midden van de 19e eeuw vanuit Zwitserland mechanisch vervaardigde vogelpotten worden gepromoot als biologisch bestrijdingsmiddel voor de Franse agricultuur, over vogelpotten uit Londen die terechtkomen in de VS en in Vlissingen, over Nederlandse vogelpotten in ZuidAfrika, enzovoorts. Mijn primaire opzet bij het onderzoek is echter het leggen van een relatie tussen de vormgeving van de vogelpot en de tijd of de regio, waarin die specifieke vorm voorkomt. Zo lijkt de vogelpot die haaks tegen de muur aan een oor wordt opgehangen en waarvan in de bodem een roofgat is uitgesneden dat met

94

|

een dekseltje kan worden afgesloten, karakteristiek te zijn voor het Nederlands rivierengebied. Wanneer hetzelfde model van twee pootjes is voorzien, zodat het stabieler tegen de gevel hangt, hebben we te maken met een 17eof 18e-eeuws exemplaar uit de streek tussen globaal Delft en Rotterdam. Wanneer de mond­rand als een soort tongetje is uitgetrokken zodat een zitstokje niet nodig is, is dat een model uit een brede strook die van oost naar west door Midden Frankrijk loopt en dat onder andere in de 16e eeuw ten noorden van Parijs wordt gemaakt. Probleem van het onderzoek is dat vogelpotten zelden uit een goed dateerbare context af komstig zijn. Kasteel- en stadsgrachten komen vaak voor als vindplaats; hetzelfde geldt ook voor particuliere en museale collecties en vogelpoten uit de antiekhandel. Door zijn opvallende vorm (uitgesneden roofgat, doorboorde nokjes etc.) worden vogelpotfragmenten ook nogal eens bij archeologisch onderzoek ‘opgeraapt’ zonder dat sprake is van een dateerbare context. Kortom, om werkelijk een uitspraak te kunnen doen over relatie tussen tijd, regio en vormgeving, heb ik niet genoeg aan de 300 meldingen uit Nederland en België waarover ik nu beschik! Elke extra waarneming, hoe onvolledig ook, is van belang. Graag maak ik van deze gelegenheid gebruik om, daartoe beroep te doen op lezers van Westerheem. Uw melding is van harte welkom! Gerrit Groeneweg Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom groenweg@home.nl

Oproep!

02-2011 binnenwerk.indd 94

01-04-11 14:49


ArcheoPodium

S. Olivier

Met het klimmen der jaren zie je steeds gemakkelijker terug naar toen alles nog overzichtelijk was. Toen je met amateurarcheologie begon, je eigen vereniging oprichtte en je gewoon de eerste opgraving deed. Bijna alles kon! Na een verzoek in 1971 aan de ROB, liep ik veertien dagen stage op het (aardewerk)restauratieatelier geleid door Albert Flonk met ondersteuning van Olav Goubitz. Voor mij was dat het Mekka van de archeologie. Alles kwam daar letterlijk en figuurlijk samen: te restaureren aardewerk en archeologen. Koffie met Halbertsma en Renaud, student Daan Hallewas nummert scherven, kennismaken met Van Beuningen! Ik nam eigen materiaal van Goeree-Overflakkee mee. Op een dag komt Brongers (ROB) binnen, kijkt rond en roept: “Welke idioot heeft dat bord gelijmd?” Ik, naar waarheid: “Ik”. Hilariteit alom! Op Goeree-Overflakkee kregen we als vereniging De Motte contact met Trimpe Burger. Voor Zuid-Holland bleek het eiland vaak te ver, hoewel Aardenburg (Trimpe Burger) evenmin naast de deur lag, met soms lastige verbindingen. Zo bleef het eiland een buffer tussen twee provincies. ‘Goeree-Overflakkee, een vergeten eiland?’ zo luidde mijn eerste artikel in het augustusnummer 1971 van Westerheem. Archeologisch onderzoek (1979-1987) door De Motte naar een verspoelde 13e-eeuwse nederzetting bij Ooltgensplaat toonde het isolement nog eens aan. Verzoeken om hulp van de ROB werden niet ingewilligd. Te ver, al verloste de Haringvlietbrug Flakkee al in 1964 uit zijn isolement! Daan Hallewas (ROB) excuseerde zich enkele jaren geleden hiervoor alsnog.

Langzamerhand raakte ik in de archeologische wereld het spoor bijster. Wie doet wat en wanneer? Weer dreigde een isolement. Tot Malta om de hoek kwam kijken. De Motte bracht de gemeenten op het eiland in contact met het BOOR te Rotterdam. Gezien voorgenomen grootschalige bouwprojecten in de dorpskern(en) wijst De Motte de overheid op hun plichten wat betreft de aantasting van het bodemarchief. De grootste zorg is nu: hoe gaan de gemeenten met hun verantwoording om? Als regionale vereniging met ruim veertig jaar archeologisch besef is het zaak de vinger aan de pols te houden en kritisch te volgen hoe het nieuwe archeologische bestel in de praktijk werkt! Voor De Motte is er nog genoeg werk aan de winkel, bijvoorbeeld een algehele inventarisatie van in veertig jaar opgegraven vondstmateriaal ten behoeve van het Provinciaal Bodemdepot in Alphen aan den Rijn. Als oud-hoofdredacteur staat publiceren nog steeds hoog in mijn vaandel, ongeacht de periode waarover het artikel gaat. Dat is terugkijkend wel eens anders geweest. “Na 1700 weten we het wel,” was een vaak gehoorde uitspraak. Dus niet! Archeologie is een sterk aan veranderingen onderhevige wetenschap. Dat is niet erg, als hij maar transparant blijft. Als nieuwbakken pensionado in Nederland geniet ik er iedere dag nog met volle teugen van. S. Olivier Schoenerkade 76 2725ET Zoetermeer riasolivier@ziggo.nl

ArcheoPodium |

02-2011 binnenwerk.indd 95

95

01-04-11 14:49


Literatuurrubrieken

Recensies S. Heeren & T. Hazenberg (red.), Voorname dames, stoere soldaten en eenvoudige lieden. Begravingen en nederzettingssporen uit het Neolithicum, de laat-Romeinse tijd en Middeleeuwen te Wijchen-Centrum (Hazenberg Archeologische Serie 1). ISBN 97890-808534-7-8. € 57,10 inclusief verzendkosten

Af b. 1 Begravingen en nederzettingssporen uit het Neolithicum. Cover van het besproken boek.

Af b.2 Kralensnoer met schijffibula uit een graf. Uit: Begravingen en nederzettingssporen uit het Neolithicum.

96

Het is voorwaar een kloek (‘telefoon’)boek geworden; 544 pagina’s geheel in kleur en gebonden in een harde kaft, resulterend in bijna drie kilo schoon aan de haak. Is de lange titel wellicht een voorbode van wat men thuis krijgt als dit boek besteld wordt? We schrijven 1981, als bij een uitbreiding van Zaal ‘Sterrebos’ in het centrum van Wijchen (Gelderland) vroegmiddeleeuwse begravingen aan het licht komen. Deze worden keurig aan de provinciaal archeoloog gemeld. Dus als de gemeente Wijchen in 1990 vervolgens grootse nieuwbouwplannen heeft in het centrum, gaat er een verzoek naar AWN-afdeling 16 om proefonderzoek te doen naar de omvang en conservering van dit grafveld. Aldus geschiedt. De conclusie: naast sporen uit het Neolithicum (Vlaardingen-cultuur) moeten er enige honderden vroegmiddeleeuwse begravingen liggen, voldoende reden voor een opgraving door de ROB. Die gaat aan de slag in de jaren 1991, 1992 en 1996. Maar liefst 309 inhumatiegraven en 46 crematies uit circa 400-640 na Chr. zijn het resultaat. In 1992 graaft de AWN ook nog eens ten zuiden van het opgravingsareaal en vindt 24 water- en beerputten van jonger datum. Tom Hazenberg wijdt in 1993 zijn doctoraalscriptie aan een fasering van het grafveld. En dan wordt het stil... Tot het Programma Odyssee van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk

Onderzoek (NWO, Geesteswetenschappen), Erfgoed Nederland en het Ministerie van OCW zich aandient. Met dit programma wordt de wetenschappelijk verdiepende ontsluiting beoogd van belangrijk archeologisch veldonderzoek dat in de jaren 1900-2000 is uitgevoerd, maar niet nader uitgewerkt en gepubliceerd werd. Hazenberg Archeologie krijgt, samen met enkele partners, subsidie voor een zogenaamd kortlopend onderzoeksproject (maximaal één jaar), getiteld ‘Het Merovingische grafveld van Wijchen – het grafritueel en de begraafgemeenschap’. Het project loopt van mei 2009 tot en met mei 2010. Doel van het project is het maken van een catalogus van (voornamelijk) het vroegmiddeleeuwse grafveld, als aanzet voor verder synthetiserend onderzoek. Het project wordt – als eerste van de 32 Odyssee-projecten – binnen de beschikbare tijd afgerond en op 24 juni 2010 wordt in diezelfde Zaal ‘Sterrebos’ het boek ten doop gehouden. Bij het opnieuw bekijken van de vondsten blijkt met name het metaal, de meest omvangrijke vondstcategorie waar het de bijgiften betreft, helaas in zeer slechte staat. In het boek staan dan ook veel foto’s en tekeningen van wat met een ongeoefend oog als ‘klompen roest’ omschreven zou kunnen worden. Terecht wordt gesteld dat (p. 37) “veel determinaties van metalen voorwerpen daarom slechts een voorlopige status hebben”. Bij het samenstellen van een catalogus lijkt me dit een complicerende factor, maar de onderzoekers hebben zich hierdoor echter niet uit het veld laten slaan. Vanwege het grotendeels ontbreken van onverbrand botmateriaal (zandgrond!) zijn veel seksebepalingen vervolgens wel weer gebaseerd op de bijgiften uit het betreffende graf, maar hierin spelen ook bijvoorbeeld aardewerk en sieraden een rol.

| Literatuurrubrieken

02-2011 binnenwerk.indd 96

01-04-11 14:49


Naast een analyse van de verschillende sporen en vondstcategorieën en het totale grafveld omvat de catalogus een beschrijving van alle graven, met tekeningen van de sporen en vondsten. Daar komen de voorname dames etc. uit de titel om de hoek kijken. Overigens heb ik me laten vertellen dat internationale afspraken over het documenteren van merovingische grafvelden in dit boek niet helemaal zijn nageleefd, maar ik beschouw mezelf geenszins als een kenner van deze materie. Het woord ‘merovingisch’ is gevallen, in dit boek kennelijk substituut voor ‘vroegmiddeleeuws’. Dit wordt echter nergens expliciet gemaakt, ook niet dat we met Franken van doen hebben. De doelgroep van de catalogus zal hiervan natuurlijk op de hoogte zijn, zelf vind ik het wat ongewis. In het publieksboekje dat over het onderzoek verschenen is, wordt hierop wel ingegaan. Dat publiek heeft van het onderzoek overigens het nodige mee kunnen krijgen, via een weblog, een reeks artikelen in De Gelderlander en een tentoonstelling in Museum Kasteel Wijchen. Het boek heeft een tamelijk zorgvuldige (eind) redactie gehad, toch zijn de formuleringen

hier en daar wat krom. Maar dit soort boeken lees je natuurlijk niet in de eerste plaats om het fraaie proza dat erin gebezigd wordt. De tekst is functioneel en meldt wat er te melden is. En die lange titel, ten slotte, is wellicht een poging tot synthetisering van iets wat eigenlijk (nog) niet te synthetiseren valt... Marie-France van Oorsouw Aanvullend gebruikte literatuur: Beex, W., 2010: Programma Odyssee. De eerste ervaringen van drie projecten, Archeobrief 4/2010, 22-27. Ginkel, E. van, 2010: Programma Odyssee. 32 archeologische projecten behouden thuis. Wetenschappelijke en maatschappelijke meerwaarde van vergeten opgravingen, Amsterdam. Heeren, S. en J. Bolt, 2010: Een Merovingisch grafveld in Wijchen, Leiden. Toebosch, T., 2010: Interview met Tom Hazenberg – Wij bedienen de fans van de archeologie en die vind je op lokaal niveau, Erfgoed Nederland magazine 3/2010, inlay ‘Erfgoed Nederland & Programma Odyssee’.

Signalementen Monumentenzorg en archeologie Gouda nr. 36, nov. 2010 Archeo-vriendelijk bouwen is een onderwerp dat door de Goudse archeologen sterk wordt bepleit. Dit aspect is medio 2010 ook onderwerp geweest van een congres te Gouda. Daar zijn de resultaten besproken van het onderzoek naar de haalbaarheid van en het draagvlak voor richtlijnen voor het oprichten van bouwwerken met zo min mogelijke aantasting van het bodemarchief. Het onderzoek is uitgevoerd door het Convent van Gemeentelijk Archeologen in samenwerking met de Vrije Universiteit Amsterdam. De Archeologische onderzoeksagenda van Gouda met daarin uiteraard speciale aandacht voor het archeovriendelijke bouwen, wordt in deze bewonersbrochure nader toegelicht. * * *

Hervonden Stad; Jaarboek voor archeologie, bouwhistorie en restauratie in de gemeente Groningen, 15e jrg., 2010. ISSN 1386-0208. Geïll., 185 pag., € 13,50 Vijftien jaar al leidt de samenwerking tussen de Stichting Monument & Materiaal en de gemeente Groningen tot de uitgave van een veelzijdig jaarboek. Het eerste deel van het boek omvat het verslag van elk van de drie in de titel genoemde disciplines over bevindingen en activiteiten in het voorgaande jaar (dit keer 2009); daarna volgen gewoonlijk verschillende bijdragen waarin nader wordt ingegaan op een vondst of onderzoek. In het verslag over de archeologie in 2009 staan de auteurs (Froukje Veenman en Bert Tuin) uitgebreid stil bij het onderzoek dat is uitgevoerd in verband met de voorgenomen herontwikkeling van de bebouwing langs de oostzijde van de Grote Markt in de stad Groningen. Daarbij zijn de restanten van een zestal herenhuizen onderzocht. De oudste bebouwing blijkt er uit de eerste helft van de 14e eeuw te dateren. Een ander onderzoek is gericht op de Abrug.

Literatuurrubrieken |

02-2011 binnenwerk.indd 97

97

01-04-11 14:49


Er hebben niet minder dan zeven achtereenvolgende bruggen over het riviertje de A gelegen, waarvan de oudste blijkens dendrochronologisch onderzoek waarschijnlijk in de zomer van 1192 is gebouwd. De brug is rond 1362 gerepareerd en enkele decennia later door een geheel nieuwe brug vervangen. Hans van Gangelen en Klaas Helfrich gaan in hun artikel ‘Teekens die ghy draegt an uwen hoet’ in op twee bijzondere laatmiddeleeuwse pelgrimsinsignes. Hun bijdrage heeft niet alleen betrekking op de pelgrimage vanuit, maar ook naar Groningen. In die stad wordt in de 14e eeuw een armreliek van Johannes de Doper vereerd. Uit de stadsbodem zijn enkele tientallen loodtinnen pelgrimsinsignes verzameld. Unieke vondsten zijn een tot nu toe onbekende variant van een Maastrichtinsigne en een incompleet, maar zeldzaam insigne uit Niedermünster. De auteurs staan uitvoerig stil bij de beide insignes en hun plaats van herkomst. Hun artikel besluit met een overzicht van alle tot nu toe uit de stad Groningen bekende insignes met vermelding van bedevaartsoord, afgebeelde voorstelling, vindplaats, ouderdom en primaire bronvermelding. * * *

Archeologie in Limburg, nr. 116, 2010. ISSN 1384.7538

Af b. 3 Benen kam van de terp WijnaldumTjitsma. Uit: ArcheoBrief.

Met dit nummer is er een einde gekomen aan het eigen tijdschrift van de Archeologische Vereniging Limburg (AVL). De archeologische artikelen van de AVL verschijnen in het vervolg in de Maasgouw, het Tijdschrift voor Limburgse geschiedenis en archeologie, dat wordt uitgegeven door het Limburgs Geschieden Oudheidkundig Genootschap (LGOG). Een opmerkelijk artikel vult dit laatste nummer. Opmerkelijk omdat Archeologie in Limburg vooral bijdragen over Prehistorie heeft bevat en de nu beschreven vondst niet meer of minder dan een eeuw oud is. Opmerkelijk is ook de vondst zelf: een flesje met wat munten en een notitie, ingemetseld achter het aanrecht in een keuken in een buurtschap nabij Horst. De vondst is in 1960 gedaan en vanaf dan begint een speurtocht naar de bedoeling van degenen die het flesje ooit hebben ingemetseld, de bewoners van het huis, de betrokken aannemer, de instructie op het briefje en de positie van de ‘armen van Horst’ voor wie de munten zijn bestemd. * * *

98

Archeobrief, 14e jrg., nr. 1, december 2010. ISSN 1386-2065 In Millingen aan de Rijn wordt gewerkt aan de reconstructie van een Romeins oorlogsschip. Als voorbeeld voor deze zogenaamde ‘liburna’, een patrouilleboot, fungeert een wrak dat in Mainz gevonden is. Archeobrief opent met een artikel over deze reconstructie, de Romeinse scheepsbouw in het algemeen en gaat wat dieper in op dit scheepstype. Verder een pleidooi voor behoud van archeologica in situ, de Keltische muntschat van Amby in een ‘nuttshell’, ervaringen met Odysseeprojecten, de zaak D27 (waarom we géén hunebed moeten opgraven) en de kleinschaligheid en versnippering van archeologie in Nederland bij het ontbreken van een centrale ‘probleemhouder’. * * *

Detector Magazine nr. 114, december 2010. ISSN 1386-5935 De tijd dat archeologen de rol van detectoramateurs al dan niet terecht in een kwaad daglicht stelden of toch in elk geval vaak volledig negeerden, ligt steeds verder achter ons. Dat de beide partijen elkaar hebben gevonden, komt in dit nummer fraai tot uitdrukking. De voorzitter van de Vereniging De Detector Amateur, Gert Lugthart, houdt in zijn voorwoord een warm pleidooi voor samenwerking, terwijl de publicatie van Nico Roymans en Wim Dijkman over de Keltische schat van Amby waarnaar een bijgevoegde f lyer verwijst, aantoont waartoe samenwerking kan leiden. Tot slot bevat het nummer een artikel van Piet Kleij, gemeentelijk archeoloog Zaanstad, Wormerland en Oostzaan, over de zeildoekloodjes uit de Zaanstreek. Eerder schreef hij daarover een artikel in de reeks ‘Rondom de Stad’ in Westerheem. * * *

Funde und Ausgrabungen im Bezirk Trier. Aus der Arbeit des Rheinischen Landesmuseums Trier. Heft 41, 2009. ISSN 0723-8630. Geïll., 104 pag., € 8,--. Een opvallend artikel in deze bundel is geschreven naar aanleiding van een 12e-eeuwse griffel die al sinds 1877 deel uitmaakt van de verzameling van het museum. De griffel is omvat door een dier dat als draak wordt gedefinieerd. De auteurs gaan in hun bijdrage in op de decoratie, verspreiding en technologi-

| Literatuurrubrieken

02-2011 binnenwerk.indd 98

01-04-11 14:49


sche aspecten van andere drakengriffels uit vindplaatsen in Noord- en Midden-Europa. Daarnaast bevat de bundel, zoals gewoonlijk, een aantal interessante artikelen over Romeins Trier: - Harpokrates – ein kleiner Ägypter in Augusta Treverorum; - Die römische Villa mit Grabdenkmal und die frühneuzeitliche Wüstung „Weinfeld“ bei Mehren/Schalkenmehren; - Ein Grabrelief mit Amor, Schlange und Maske aus Trier; - Die spätantike Langmauer in der Südeifel.

- Aanwijzingen voor plantaardige conservatie van huiden in archeologische contexten; - Experimenteel onderzoek naar vroegneolithische brede wiggen als houtbewerkinggereedschap; - Het krekensysteem bij Swifterbant; - Jagen, wonen en begraven (in Groningen) op de flank van de Hondsrug - De herontdekking van de laatmiddeleeuwse ‘Hof te Dwingeloo’; - Archeobotanisch onderzoek op het kasteelterrein ‘Paddepoel-Zernikelaan’ in Groningen.

* * *

* * *

Paleo-Aktueel, deel 21, Rijksuniversiteit Groningen (GIA) & Barkhuis Publishing 2010. ISBN 978-9077922798 / ISSN 1572-6622. Paperback, geïll., 116 pag., € 15,90 In Paleo-aktueel geven de medewerkers van het Groninger Instituut voor Archeologie (GIA) jaarlijks een inzicht in een deel van het onderzoek van dat instituut. De nu verschenen editie bevat vijftien artikelen over recent uitgevoerd of lopend archeologisch onderzoek met, zoals gewoonlijk, vooral aandacht voor de drie noordelijke provincies, met daarnaast enkele aspecten uit Flevoland, Noord- en Zuid-Holland. Internationaal onderzoek is in dit nummer vertegenwoordigd met resultaten uit Duitsland, Griekenland, Italië en Oekraïne. De eerste bijdrage beschrijft zes benen retouchoirs van Mauern, één van de belangrijkste Europese vindplaatsen van de middenpaleolithische Bladspitscultuur, waarvan nu een eerste datering bekend is. Een ander artikel betreft de veel beschreven Romeinse muntschat van Ballo (Dr.). Nieuwe gegevens over de vindplaats werpen een ander licht op deze schatvondst uit 1839. Weer een ander artikel gaat over het historisch-geografische onderzoek te Strobos (gem. Achtkarspelen) en Gaarkeuken (gem. Zuidhorn) in het grensgebied van Friesland en Groningen, waardoor een beter inzicht is ontstaan in de vroegmiddeleeuwse bewoningsgeschiedenis van die regio. Verder ondermeer: - Een Neanderthaler-kampement in het Corversbos bij Hilversum;

Af b. 4 Bronzen griffel, Trier 2e helft 12e eeuw. Uit: Funde und Ausgrabungen im Bezirk Trier.

PolderVondsten, nr. 15, 2010. ISSN 1877-8178 Van aanvankelijk een fraai magazine waarin vooral verzamelingen van bodemvondsten van het Noord-Hollandse platteland en de lokale geschiedenis centraal lijken te staan, ontwikkelt het blad zich tot een kunsthistorisch tijdschrift met de nadruk op het verhaal achter laat- en postmiddeleeuwse gebruiks- en siervoorwerpen. Daarnaast worden hoogtepunten uit onze vaderlandse geschiedenis als krenten uit de historische pap fraai geïllustreerd voor het voetlicht geplaatst (bijvoorbeeld patriotten en prinsgezinden, de ijsbreker van de Amsterdamse bierbrouwers, het rasphuis en andere verbetergestichten). Het blad richt zich in haar keuze aan onderwerpen, taalgebruik en illustraties tot een zo breed mogelijk publiek (schaatsers en winterse taferelen op wandtegels, merkjes op antiek tin, kalligrafie, heksenvervolging) uit (nog steeds) Noord-Holland. Het merendeel van de behandelde onderwerpen leest dan ook prettig weg, maar heeft voor de archeoloog weinig interessants of althans weinig nieuws te bieden. Aardig in dit nummer is een artikel over het omgaan met archeologisch erfgoed in de provincie Noord-Brabant met specifiek het rondreizende project ‘Schatten van Brabant’ waarbij Brabanders worden uitgenodigd om hun vondsten aan officiële instanties te melden en dat mede is gericht voor een vergroting van het maatschappelijke draagvlak voor de archeologie in Brabant. Lezenswaardig is zeker ook een artikel van Sebastian Ostkamp, over de plaats van profane insignes binnen de toegepaste kunst en de beeldtaal van de Late Middeleeuwen.

Literatuurrubrieken |

02-2011 binnenwerk.indd 99

99

01-04-11 14:49


Tijdschrift van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, 3e jrg., nr. 1, winter 2011 Bij Hallum, in Friesland, zijn niet minder dan 1.417 stukjes brons gevonden, het resultaat van in stukjes geknipte kookpotten. Chemische analyse van het brons wijst uit dat de oorspronkelijke recipiënten uit gerecycled materiaal zijn vervaardigd. De sterk wisselende samenstelling van de legering van de verschillende bronssnippers komt overeen met die van 3e-eeuwse bronsvondsten uit Romeinse nederzettingen. Hoe het materiaal in Hallum terecht is gekomen, zal wel altijd een raadsel blijven. * * *

A.D. Verlinde en R.S. Hulst, De grafvelden en grafvondsten op en rond de Veluwe van de Late Bronstijd tot in de Midden-IJzertijd (Nederlandse Archeologische Rapporten 39), RCE Amersfoort 2010. ISBN 978-90-5799173-8. Geb., geïll., 206 pag., € 37,50

Af b. 5 Benen retouchoir van Mauern, Midden-Paleolithicum. Uit: Paleo-Aktueel.

100

Over de Veluwe, strategisch gelegen tussen de archeologisch redelijk goed onderzochte provincies Noord-Brabant en Drenthe, bestond tot op heden geen urnenveldenoverzicht. Met deze publicatie is in die leemte voorzien. Uit zoveel mogelijk opgravingverslagen- en tekeningen, particuliere collecties, vondstendepots en andere informatiebronnen zijn gegevens verzameld over grafvelden en grafvondsten op en rond de Veluwe vanaf de late Bronstijd tot en met de Midden-IJzertijd. Om de grafvondsten, meestal aardewerk, analytisch en kwantitatief te kunnen benaderen, zijn deze vastgelegd in een daartoe ontworpen Regionaal Aardewerk Diagram. Met dat diagram is het mogelijk om de vondsten van de Veluwse grafvelden te vergelijken met gegevens uit omliggende gebieden. Daarbij komt naar voren dat de Veluwe goed aansluit bij de Nederrijnse Grafheuvelcultuur uit zuidelijk Nederland en belangrijke verschillen toont met de Eemscultuur uit noordelijk Nederland. Vanzelfsprekend worden in dit boek ook de weinige metaalvondsten uit de Veluwse graven (en depots) beschreven en afgebeeld. Opvallend is dat de urnenvelden uit de Late Bronstijd op de Veluwe, Midden- en ZuidNederland en Noord-België een eeuw later beginnen dan die in de noordelijker en oostelijker gelegen gebieden. Toch bedraagt het aantal vroege urnenvelden (Late Bronstijd) ten noorden en oosten van de Veluwe het dubbele van dat uit de Vroege IJzertijd. Op de Veluwe en het gebied ten westen en

zuiden ervan is juist het omgekeerde het geval. Dit kan op een belangrijke demografische omslag duiden. De (mate van) continuïteit tussen de urnenvelden en de daaraan voorafgaande Midden-Bronstijd culturen komt in de synthese uitgebreid aan de orde. Catalogi van urnenvelden en andere vindplaatsen en van vondsten maken deel uit van de publicatie * * *

Trierer Zeitschrift (Archäologie und Kunst des Trierer Landes und seiner Nachbar-gebiete), Jahrgang 71/72, 2008/2009. ISBN 978-3-923319-77-0. Geb., geïll., 508 pag., € 48,-De jaarlijks verschijnende bundel is dit keer opgedragen aan Karin Goethert, tot voor kort directeur van het Rheinische Landesmuseum in Trier, ter gelegenheid van haar 65e verjaardag. Frau dr. Karin Goethert is vooral bekend geworden door haar overzichtwerken van de rijke collecties Romeins glas (Mainz 1977) en Romeinse lampen (Mainz 1985) uit dat museum. Daarnaast staan nog 98 andere publicaties op haar naam. Dit gedenknummer bevat een bibliografisch overzicht van haar honderd publicaties. Andere bijdragen in dit jaarboek: - Befestigungen der Eisenzeit im HunsrückNahe-Raum; - Die frühkeltische Fürstengrabnekropole von Bescheid, ‘Bei den Hübeln’; - Die latènezeitlichen Grabfunde von Wede­ rath-Belginum; - Der Nahekopf bei Frauenberg. Bericht über die Ausgrabungen 2007 in der spätlatènezeitlichen und spätantiken Befestigung; - Zu einem verschollenen römischen Marmorglas aus Trier. Mit einem Exkurs zum frühlatènezeitlichen Goldhalsring von Besseringen; - Figürliche Bronzen und Gegenstände aus anderen Metallen aus Stadt und Bezirk Trier in Privatbesitz IV; - Römische Achatverarbeitung in Trier? - Vom Nil an die Mosel: Ägyptisches Glas aus der spätantiken Bischofskirche in Trier; - Andegasus – ein Gallier auf dem Trierer Ledamosaik? - Archäozoologische Untersuchungen an Tierknochen aus einem spätantiken Brunnen von der Feldstraße in Trier; - Neue Forschungen zur römischen Stadtmauer und mittelalterlichen Bebauung im Umfeld des Simeonstiftes in Trier; - Der ‘wahre’ Standort des Rheineck-Grabdenkmals in der Trierer Liebfrauenkirche; - Cornelis Bellekin und zwei dekorierte Nautilusschalen des 17. Jahrhunderts im Rheinischen Landesmuseum Trier.

| Literatuurrubrieken

02-2011 binnenwerk.indd 100

01-04-11 14:49


Theo de Jong, Archeologisch onderzoek Gemert-Bakel, Milheeze-Zuidrand. Omheinde nederzetting aan een splitsing van wegen. Rapportage van de opgraving (ACR Rapport 27). Eindhoven 2008. ISSN 1570-5943. Geïll., 92 pag., kaartbijlage en CD-ROM Rapport 27 heeft betrekking op het archeologische onderzoek op een bouwlocatie bij het dorp Milheeze. Bij het onderzoek is men op een karrenspoor gestuit dat mogelijk vanaf de Prehistorie tot in de moderne tijd in gebruik geweest is. Kuilen met aardewerk duiden op bewoning in de Midden- of Late Bronstijd en uit het vroegste deel van de IJzertijd. Uit de IJzertijd zijn ook een hoofdgebouw en een spieker teruggevonden. Veel sporen op de onderzochte locatie zijn afkomstig van gebouwen uit de Volle Middeleeuwen, waaronder die van een ‘bootvormig’ gebouw, die van een zespalige structuur (bijgebouw of schuurtje), sporen van palenrijen die in de middeleeuwen mogelijk dienst hebben gedaan als afrastering of veekraal, die van een vermoedelijk rechthoekig gebouw uit de vroege middeleeuwen en die van een tweetal boomstamwaterputten. * * *

Liesbeth Van den Bruel, Christianne Louvenberg en Kristel de Vos, Archeologisch onderzoek Helmond, Brandevoort II – Stepekolk en Hazenwinkel. Inventariserend veldonderzoek – proefsleuven (ACR Rapport 50). Eindhoven 2009. ISSN 1570-5943. Geïll., 92 pag., kaartbijlage en CD-ROM Bouwplannen hebben ook aan de basis gelegen van een inventariserend veldonderzoek op een tweetal plaatsen in Helmond (Rapport 50). Op één van de onderzochte locaties zijn enkele decennia geleden egalisatiewerkzaamheden uitgevoerd in het kader van een ruilverkaveling. Hoge delen in het landschap zijn daarbij afgetopt en lagere delen opgehoogd. De bodemopbouw blijkt dan ook bijna nergens meer intact te zijn. Dit in tegenstelling tot het andere onderzochte plangebied, waar een groot aantal archeologische sporen zijn aangetroffen. Die sporen dateren voornamelijk uit de Midden-IJzertijd en de Vroeg-Romeinse tijd. Daarbij zijn verschillende gebouwplattegronden van zowel hoofdgebouwen als bijgebouwen herkend. De plattegronden overlappen elkaar soms, wat erop duidt dat het terrein lange tijd in gebruik is geweest. Ver-

moedelijk hebben we daar te maken met de overgangsperiode van het wonen op ‘zwevende erven’ in de IJzertijd naar het wonen op een vaste plaats in de Romeinse periode. * * *

Janneke Bosman, Archeologische begeleiding Helmond- Blinkertsestraat/ Pistoriusstraat. Archeologische begeleiding sanering en inventariserend veldonderzoek (ACR Rapport 54). Eindhoven 2010. ISSN 1570-5943. Geïll., 28 pag. Elders in Helmond is een milieusanering uitgevoerd. De sanering betreft dan voornamelijk de zwarte bovenlaag en is archeologisch begeleid met het doel in kaart te brengen of ook de archeologische ondergrond verstoord dreigt te worden (Rapport 54). De diepere grondlagen blijken of niet bedreigd te worden, of zijn sterk verstoord, of bevatten geen sporen ouder dan de 19e eeuw. Verder onderzoek kan daarom achterwege blijven.

Af b. 6 Textielloodje uit Krommenie, vondst Australië. Uit: Detector Magazine.

* * *

Zutphen MoNUmental (Nieuwsbrief monumentenzorg, archeologie en bouwhistorie in de gemeente Zutphen), nr. 20, januari 2011 Bert Fermin en Michel Groothedde doen verslag van een bonte verscheidenheid aan archeologische activiteiten in 2009. Vrijwel alle onderzoeken zijn inmiddels gepubliceerd, hetzij als boekwerk (Geschapen Landschap), hetzij in de reeks Zutphense Archeologische Publicaties. Van twee opgravingen is de uitwerking nog in volle gang. Met de kammen uit de bodem van Zutphen als uitgangspunt beschrijft Marloes Rijkelijkhuizen elders in deze nieuwsbrief de geschiedenis van de kam, de vorm, de soorten kammen en het materiaal waaruit kammen zijn gemaakt. * * *

Nieuwe Drentse Volksalmanak (jaarboek voor geschiedenis en archeologie), 127e jrg., Assen, 2010. ISBN 978-90-2324739-5. Zw./w.-ill., 214 pag., € 15,95. De Nieuwe Drents(ch)e Volksalmanak is met deze 127e editie niet zo nieuw meer, dit in tegenstelling tot de actuele berichtgeving over het lange en rijkgeschakeerde verleden van de Literatuurrubrieken |

02-2011 binnenwerk.indd 101

101

01-04-11 14:49


provincie Drenthe. De archeologie heeft daarin vanouds een belangrijk aandeel. Voor wat betreft dat aspect heeft dit jaarboek weer veel te bieden over uiteenlopende onderwerpen. Het onderdeel archeologie begin met een artikel over een vuistbijlrijke vindplaats op het Drents plateau bij Assen (Niekus, Beuker, Brinkhuizen, Johansen, Paas en Stapert). Sinds de ontdekking in 2007 van één of meer kampementen uit het Midden-Paleolithicum op een locatie nabij Assen zijn daar inmiddels 43 artefacten verzameld, waaronder een relatief groot aantal vuistbijlen: negen stuks. Een deel daarvan zal ter plaatse zijn vervaardigd. Gebrekkige bewerking van sommige artefacten en een inadequate selectie van vuursteen lijkt erop te wijzen dat ook Neanderthalerkindjes bij de vuursteenbewerking zijn ingezet. ‘Uit de bagger van de beek’ luidt de titel van een artikel over waarnemingen langs de Drentsche Aa (Hoven, Van der Sanden, Taayke, Domínquez-Delmás en Kerkhof). Het artikel gaat over uiteenlopende vondstmeldingen uit het beekdal van de Drentsche Aa in de gemeenten Assen en Aa-en-Hunze, waaronder houtwerk, stenen, potscherven en dierlijk skeletmateriaal. Een heel ander onderwerp is een maliënkolder die in 1941 is aangetroffen in een crematiebijzetting aan de rand van een tumulus nabij Hoogeveen. Uit twee C14-dateringen van de crematieresten is gebleken dat dit uit de periode tussen 355 en 95 v.Chr. afkomstig is. Tot nu toe is het de enige vondst in Nederland van een maliënkolder uit een voorRomeinse context. Het artikel ‘Over maten en klinken’ (M.A. Wijnhoven) gaat over techniek die men destijds heeft toegepast bij het vervaardigen van dit ‘kledingstuk’. In 2008 heeft de Drentse bodem weer een grote muntschat uit de Romeinse tijd opgeleverd. Het betreft 115 denarii uit de periode tussen 69 en 222 n.Chr. (‘Zilver op de es’, Beliën en Van der Sanden). In overleg met de detectoramateur die de vondst heeft gedaan, de grondeigenaar en de pachter is op de vindplaats in Anloo een opgraving uitgevoerd in de hoop informatie over de context van de vondst te achterhalen. De verwachte nederzetting uit de Romeinse tijd is niet aangetroffen. Uit het onderzoek is wèl gebleken dat de locatie vanaf het Midden-Neolithicum bewoond is geweest en men er in de Bronstijd zijn doden heeft begraven. Het is niet uitgesloten dat het grafveld nog in gebruik is wanneer men er de schat begraaft; het zal in elk geval nog als zodanig herkenbaar is geweest. In dat geval kan er sprake zijn geweest van een depositie vanuit een religieuze achtergrond. In en na 1987 zijn amateurarcheologen bij de

102

dorpskern van Balloo verschillende malen op een kuil gestuit. Onderzoek wijst nu uit dat het fenomeen als waterkuil moet worden geïnterpreteerd, daterend uit de periode tussen globaal 500 en 900 n.Chr. Vergelijkbare kuilen zijn ook bekend van Peelo, Emmen en Midla­ ren. De grote kuil van Balloo is mogelijk een voorloper geweest van de uit later eeuwen bekende dobben, de gemeenschappelijke vijver op de Drentse brink. Vincent van Vilsteren sluit het archeologische deel van het jaarboek af met een artikel over een Ottoonse bronsvondst op de Olde Akkers in Emmen. De eerder gepubliceerde vondst van een opengewerkt Karolingisch-Ottoons beslagstuk, versierd met een drakenmotief, is van dezelfde vindplaats afkomstig. Het gaat ook dit keer om een bronzen beslagstuk, maar nu met een iets andere vorm. De detectorvondst dateert uit de 10e of het begin van de 11e eeuw en heeft waarschijnlijk als versiering op een riem vlak boven een stijgbeugel gezeten. * * *

Joop van Herwijnen, Joke van den Barselaar en Pieter Frederiks (eindred.), Hand op De Knip-hoek. Archeologisch en bouwhistorisch onderzoek van boerderij ‘de Kniphoek’ te Houten. Archeologische Werkgroep ‘Leen de Keijzer’/Uitgeverij De Kunstfabriek ’t Goy, Houten 2009. ISBN 978-810255-6-0. Geïll., 166 pag. Op verzoek van de gemeente Houten stelde de Archeologische Werkgroep ‘Leen de Keijzer’ begin 2002 een onderzoek in naar de bouwhistorische en archeologische achtergronden van een boerderij in de gemeente Houten. De boerderij, bekend als ‘De Kniphoek’, staat dan op de nominatie om te worden gesloopt. Tegelijkertijd is een tweede, meer bouwkundig gerichte ‘graafgroep’ in en om het gebouw actief. De door die tweede groep gemaakte tekeningen en dagverslagen hebben de werkgroep niet bereikt. Dan is er ook nog de sloper die gemaakte afspraken aan zijn laars lapt, waardoor nog meer historisch belangrijke zaken van de boerderij verloren gaan of niet meer onderzocht kunnen worden. Desondanks zijn de leden van de werkgroep er in geslaagd om ter plaatse een heleboel interessante waarnemingen te doen. In dit boekje wordt in chronologische volgorde, stap voor stap, verslag gedaan van het uitgevoerde onderzoek en van de daarbij gedane vondsten. Vervolgens worden die vondsten per materiaalsoort behandeld. Een groot aantal werkgroepsleden heeft daaraan zijn of haar medewerking verleend. Het terrein waar de boerderij is gelegen, is vanaf de IJzertijd vrijwel onafgebroken in gebruik

| Literatuurrubrieken

02-2011 binnenwerk.indd 102

01-04-11 14:49


geweest. Ondanks het grote aantal paal- en andere grondsporen en de potscherven uit vooral de IJzertijd en Vroege Middeleeuwen zijn geen oudere sporen van een voorganger van ‘De Kniphoek’ herkend dan die van omstreeks 1500.

voor het transport van personen en goederen. De lengte (15 meter) en constructie van één van de twee nu onderzochte vaartuigen doet vermoeden dat dit als drijvende steiger heeft gediend ten behoeve van de scheepvaart op de rivier de Lippe.

* * *

Nabij Keulen zijn een tweetal grafveldlocaties onderzocht, waardoor een gedetailleerd inzicht is verkregen in de grafgebruiken in Laat-Romeins Rijnland. De oudste graven dateren uit de 3e eeuw en bevatten gouden en zilveren voorwerpen. Die vondsten en die uit andere rijke graven in het Rijnland wijzen op het groeiend politieke belang van Keulen in die periode. In de graven uit de 4e eeuw bevinden zich naast glas en keramiek ook gereedschappen, persoonlijke bezittingen en munten. Omstreeks 400 n.Chr. treedt er een verandering op; zo beginnen vanaf die tijd de parfumflesjes te ontbreken. Vondsten uit de 4e en 5e eeuw gaan op een Germaanse invloed wijzen, maar zware wapens en typisch Germaanse mantelspelden ontbreken. Men herkent ook een aantal plaatselijke of regionale grafgebruiken, zoals het plaatsen van een drinkschaal op de borst van de overledene.

Bonner Jahrbücher des LVRLandesmuseum Bonn und der LVR-Amtes für Bodendenkmalpflege im Rheinland sowie des Vereins von Altertumsfreunden im Rheinlande, Band 208. Mainz am Rhein 2010. ISBN 978-3-8053-4323-7/ ISSN0938-9334. Geb., zw./w.-ill. (2 in kleur), 468 pag., € 92,50 Zoals gebruikelijk bevat de bundel veel nieuws over onderzoek in het mediterrane gebied, berichten, recensies en jaarverslagen, maar ook een aantal interessante artikelen over het archeologische onderzoek in het Rijnland: - Aqua Mulsa. Ein exzellenter Tropfen Met; - Zum vor- und frühgeschichtlichen Wasserverkehr im Gebiet von Nordrhein-Westfalen; - Zur spätrömischen Grabkultur im Kölner Umland (Zweiter Teil); - Gedanken zur Siedlungskontinuität in Aachen zwischen römischer und karolingischer Zeit; - Eine hochmittelalterliche Wassermühle in Elfgen. In 1959 is in een Romeins legerkamp te Bonn het bovenste deel van een amfoor (Dressel 9) gevonden met daarop een goed leesbaar beschilderde tekst. Dit type vaatwerk is in het Rhônedal geproduceerd, waar men het dan voor verder transport gewoonlijk afvult met Iberische vissauzen. De tekst op deze pot moet echter worden gelezen als “mul | stillic”, dat wil zeggen: aquamulsa, gemaakt uit stillicidium, ofwel ‘mede op basis van regenwater’. Mede (een alcoholische drank die gemaakt wordt door honing en water te laten vergisten) is wel bekend uit de geschreven bronnen, maar was tot nu toe archeologisch nog niet herkend als handelswaar. Uit Noordrijn-Westfalen zijn in totaal zo’n zestig ongedateerde boomstamkano’s bekend. In dit artikel in de Bonner Jahrbücher wordt de uitkomst van het onderzoek van twee vaartuigen uit Duisburg gepubliceerd. Het ene vaartuig blijkt nu uit de periode 380-350 v.Chr. te dateren, terwijl de andere boomstamkano omstreeks 790 n.Chr. in gebruik moet zijn geweest. Boomstamkano’s zijn er voor veel doeleinden gebruikt, zowel voor visvangst als

Archeologisch onderzoek uit de laatste vijf jaar toont aan dat Aken een bewoningscontinuïteit heeft gekend tussen de Romeinse en de Karolingische tijd. Aan het begin van de Merovingische tijd concentreert de bewoning zich in de oude stadskern; later breidt het bewoonde gebied zich uit. Bijna alle vindplaatsen uit die jongere Merovingische uitbreidingen hebben ook Karolingisch vondstmateriaal opgeleverd. Onder de Merovingische vondsten bevinden zich twee bronzen 6e-eeuwse Oost-Gotische munten. Dat lijkt erop te wijzen dat strijdbare mannen uit Aken hebben deelgenomen aan de Frankische veldslagen in Noord-Italië. Ook heeft men een verband kunnen leggen tussen Merovingische vondsten van onder de Marienkirche met het daar sinds 1910 bekende pré-Karolingische kerkhof. Een belangrijk vondst daar is het fragment van een Christelijke grafsteen uit de 6e of 7e eeuw.

Af b. 7 Dressel 9 amfoor met opschrift (van boven naar onderen) uit opgraving van Romeins legerkamp te Bonn. Tekst: “(Aqua) mul(sa) Stillic(idium) exc(ellens) (---) milecorum” en onder het oor: “Q.V.M.V.” of 5 (stuks), (geleverd door) Q.V.M. Uit: Bonner Jahrbücher 208.

Het laatste vermeldenswaardige artikel over de archeologie in het Rijnland heeft betrekking op het onderzoek naar een middeleeuwse watermolen in het Elsbachtal tussen Mön­ chengladbach en Grevenbroich. De restanten zijn tevoorschijn gekomen bij bruinkoolwinning. Blijkens de minstens tien herkenbare molenstenen moet de molen tussen circa 1050 en 1250 gedurende een eeuw of langer in gebruik zijn geweest Gerrit Groeneweg Literatuurrubrieken |

02-2011 binnenwerk.indd 103

103

01-04-11 14:49


De Vereniging Stuur uw berichten voor het Verenigingsnieuws en de agenda naar Marijn Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws)

Verenigingsnieuws 2e Jef van de Akker aanmoedigingsprijs uitgereikt Op de jaarlijkse Schervendag van de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW), die dit jaar op 29 januari in Hoorn werd gehouden, is dit jaar wederom de Jef van den Akker Aanmoedigingsprijs uitgereikt. De Aanmoedigingsprijs is in 2007 door de Stichting ter Bevordering van de Onderwater en Scheepsarcheologie (kortweg BOS) op initiatief van Jef van den Akker ingesteld. Met de instelling van deze prijs wilde hij duikers motiveren om over hun maritieme onderzoeken te rapporteren. Jef van den Akker overleed in augustus 2009. Om de ambitie hoog te houden om voor de amateuronderwaterarcheoloog een goed samenwerkingsplatform met de maritiem archeologen op te zetten, heeft het nieuwe bestuur van de Stichting BOS in 2010 besloten om Jef’s naam aan deze prijs te verbinden. In 2009 hebben twee groepen ingeschreven om in aanmerking te komen voor de prijs in 2010. Eén aanvraag, over de verkenning naar

restanten van de tempel van Nehalennia in de Oosterschelde, was niet volledig. In de loop van 2010 is de rapportage aangevuld. De jury heeft besloten de prijs voor 2011 aan dit onderzoek toe te kennen met de volgende motivatie: - het rapport is een goede neerslag van de verkenning naar restanten van de tempel van Nehalennia; - in het rapport is op een goede manier het aangetroffen vondstmateriaal gedetermineerd en beschreven; - de website die over het project is opgezet geeft een goed en informatief beeld van de door het duikteam uitgevoerde verkenningen en activiteiten. Rob Oosting, voorzitter van de Stichting BOS, overhandigde de Jef van den Akkerprijs aanmoedigingsprijs 2011, een cheque van € 500,-, aan Ber Sterkendries van het Nehalennia Duikteam. Albert Zandstra, secretaris LWAOW

Nieuwe uitgave ‘Verleden wordt heden’ In november is de geheel herziene uitgave van deze handreiking voor vrijwilligers verschenen. Zij is geschreven en uitgegeven door Afdeling 23 van de AWN. De handreiking geeft uitleg over de wettelijke regels en mogelijkheden voor eenieder die wil dat de belangen van ons bodemarchief beter behartigd worden door de overheid (meestal de gemeente). De handreiking geeft ook informatie over

104

meewerken met archeologische bedrijven en de mogelijkheden om als vrijwilligersorganisatie zelf archeologisch onderzoek te doen. Gratis verspreiding onder de AWN-afdelingen Alle AWN-afdelingen krijgen gratis twee exemplaren; dit wordt via de landelijke AWN geregeld. Meer gratis exemplaren zijn aan te vragen voor werkgroepen binnen de afdeling en voor verspreiding onder gemeenten binnen

| De Vereniging

02-2011 binnenwerk.indd 104

01-04-11 14:49


de eigen afdeling. Dat kunnen ook leden van historische verenigingen, oudheidkundige kringen of heemkundekringen zijn met wie de AWN samenwerkt. Voorwaarde is dat de handreiking persoonlijk wordt overhandigd aan een wethouder of ambtenaar die verantwoordelijk is voor het archeologiebeleid in de gemeente. Dit heeft als doel de samenwerking tussen gemeenten en vrijwilligers te starten of te versterken. Aanvragen voor gratis exemplaren via de secretaris van afdeling 23, Winnie van Vegchel, door middel van het sturen van een email

naar awnafdeling23@wanadoo.nl met vermelding van afdeling, werkgroepen en/of betreffende gemeenten. Andere bestellingen Voor alle belangstellenden is de handreiking verkrijgbaar voor â‚Ź 12,00 plus verzendkosten. Het bestellen dient te gebeuren via de secretaris van afdeling 23, Winnie van Vegchel, door middel van het sturen van een email naar awnafdeling23@wanadoo.nl met vermelding van naam en adres. Samen met het boek wordt een factuur verstuurd.

Maandelijks Voorouder- en Archeologisch Spreekuur bij Nieuw Land Iedere laatste vrijdag van de maand kunt u in Nieuw Land in Lelystad terecht voor zowel het Voorouder Spreekuur als het Archeologisch Spreekuur. Altijd al meer willen weten over uw voorouders? Of hebt u een bijzonder voorwerp gevonden en vraagt u zich af wat een deskundige u hierover kan vertellen? Onze deskundigen bieden u tijdens deze maandelijkse spreekuren gratis informatie en advies waar mogelijk. Hebt u ook het vermoeden dat u in het bezit bent van een archeologische vondst en wilt u na jaren wel eens zekerheid hebben over wat het is, kom dan met uw vondst naar het Archeologisch Spreekuur in Nieuw Land. Ieder laatste vrijdagmiddag van de maand bent u welkom in het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten van 13.00 uur tot 16.30 uur. Het Voorouder Spreekuur start om 10.00 uur

en eindigt om 12.00 uur. Lidy Kutschruiter en Willy van der Most, genealogen van Nieuw Land, zullen u op weg helpen met uw stamboomonderzoek en familiegeschiedenis. Als u vastgelopen bent met het onderzoek naar uw voorouders en de deskundigen van Nieuw Land ook het antwoord schuldig moeten blijven, zullen zij hun uiterste best doen u door te verwijzen naar specialisten elders. Ook kan uw genealogie, kwartierstaat of familieboek tijdelijk achtergelaten worden, zodat de genealogen op zoek kunnen gaan naar specialisten binnen het vakgebied. Bezoekers kunnen zich bij aankomst melden bij de receptie. Aanmelding vooraf is niet nodig. Voor meer informatie over Nieuw Land en de openingstijden: www.nieuwlanderfgoed.nl.

Bronzen legpenning voor Grand Lady Jonny Offerman Het was op de avond van 15 december feest in de Infoschuur van het Goois Natuurreservaat in Hilversum. Jonny Offerman, 83 jaar jong; zowel in het gesprek als in de spontaniteit meer een vrouw van in de dertig dan van in de tachtig. In aanwezigheid van het bestuur, vrienden en familie ontving Jonny Offerman uit handen van AWN voorzitter Tonnie van de Rijdt de Bronzen legpenning (afb. 1). Een penning als blijk van grote verdienste voor de amateurarcheologie. Ze is meer dan veertig jaar actief en betrokken bij de AWN en heeft verschillende publicaties op haar naam staan. In 1969 deed zij een belangrijke ontdekking.

Zij vond in het Corversbos bij Hilversum een middenpaleolithisch artefact. Na veel volhardend speurwerk bleek het te gaan om een concentratie van vuurstenen artefacten en afslagen. In die periode ontbrak het vrijwel aan wetenschappelijke kennis. Tijdens haar reis langs een aantal wetenschappelijke instituten werd Jonny vaak uitgelachen om de vondsten die zij had gedaan. Zelf was zij er zeker van dat het middenpaleolithische vondsten waren. Zij heeft doorgezet en, gelukkig kwam ze in de jaren ’80 Dick Stapert van het toenmalige Biologisch Archeologisch Instituut uit Groningen tegen. Hij zag als eerste het belang van de

De Vereniging |

02-2011 binnenwerk.indd 105

105

01-04-11 14:49


Af b. 1 AWN Voorzitter Tonnie van de Rijdt overhandigt de Bronzen legpenning aan Jonny Offerman. Foto: Ruud van Minnen.

vondsten. Het was jammer dat Dick Stapert vanwege ziekte niet zelf bij de uitreiking van de AWNlegpenning aanwezig kon zijn. Zoals gewend van Dick Stapert liet hij het niet bij een kort berichtje. Een complete eulogie over Jonny Offerman is naar Naerdincklant voorzitter John van der Sar gemaild. Dick Stapert memoreert daarin dat Jonny meer dan veertig jaar actief betrokken is bij de archeologie en dat het vroeger heel bijzonder was dat een vrouw geheel zelfstandig groeves en akkers afstruinde om artefacten te verzamelen. “Je moet daarvoor stevig in je schoenen staan en doorzettingsvermogen bezitten. Jonny bezit die eigenschappen

en was bijzonder succesvol. Ze heeft mooie en belangrijke ontdekkingen op haar naam staan. Jonny heeft nog veel meer gedaan: zij heeft zich onder andere beijverd om grotere collecties artefacten uit het Gooi en MiddenNederland bijeen te brengen, ook van andere verzamelaars, om die collectie als geheel te kunnen bewaren voor het nageslacht”. Dick Stapert vervolgt: “We moeten Jonny dankbaar zijn dat ze ook op deze manier heeft bijgedragen aan een goed beheer van ons cultureel erfgoed. Wat mijzelf betreft heeft de studie van deze collecties veel waardevolle aanwijzingen opgeleverd in de studie van het werk van Neanderthaler-kinderen.Een gedreven amateurarcheoloog als Jonny kan het ook tijdens de vakantie niet laten om stenen te zoeken. Zo heeft ze vele artefacten verzameld op de stranden van Texel. Deze artefacten worden momenteel opnieuw bestudeerd. Wetenschap is mensenwerk. Mensen als Jonny, gepassioneerd en ruimhartig, spelen daarbij een belangrijke rol. Van harte gefeliciteerd met dit eerbetoon, dat je volledig hebt verdiend”. Wij sluiten ons graag bij deze woorden van Dick Stapert aan: een Grand Lady in de Archeologie! Fred van den Beemt met dank aan Dr. Dick Stapert, Groninger Instituut voor Archeologie, Universiteit van Groningen en John van der Sar, voorzitter van de AWN afdeling Archeologie Gooi- en Vechtstreek Naer­ dincklant.

DPV-voorjaarsexcursie 2011 van donderdag 9 juni t/m zondag 12 juni Archeologie over de grens: het Teutoburgerwoud De buitenlandse excursie van de Drents Prehistorische Vereniging gaat in 2011 naar het ‘dichtstbijzijnde buitenland’, het Teutoburgerwoud in Duitsland. In het gebied tussen Osnabrück en Paderborn zijn interessante locaties uit verschillende perioden te vinden zodat het een interessante en afwisselende reis beloofd te worden. Eén thema is de strijd tussen de Romeinen en de Germanen rond het begin van onze jaartelling. De plek van de ‘Varusslag’ waar de Romeinen een beslissende nederlaag leden, zal worden bezocht, evenals één van de grotere Romeinse legerplaatsen. Meer succes dan de Romeinen had 800 jaar later Karel de Grote toen hij het gebied wist in te lijven bij het

106

Frankische rijk. In Paderborn lieten Karel en zijn opvolgers paleizen en kerken bouwen en bij Corvey het beroemde klooster. In het gebied komen veel burchten op heuveltoppen voor uit de IJzertijd en de Middeleeuwen; hiervan zullen er enkele worden bezocht. Eén van deze burchten, de Wittekindsburg, behoorde toe aan hertog Widukind, leider van de Saksen en tegenstander van Karel de Grote. Er wordt een uitstapje in de tijd gemaakt naar het Jura-tijdperk met 150 miljoen jaar oude voetsporen van dinosauriërs, en naar de interessante megalithische galerijgraven van 5000 jaar geleden. Ze zijn verwant aan onze hunebedden, maar zien er toch heel anders uit. Tijdens de reis worden er enkele musea

| De Vereniging

02-2011 binnenwerk.indd 106

01-04-11 14:49


bezocht en er is een toeristisch uitstapje naar de rattenvangerstad Hameln. Het reisgezelschap verblijft in een goed hotel, gelegen in het hart van het Teutoburgerwoud. Voor een aantrekkelijke prijs kunt u deelnemen aan een

geheel verzorgde reis! Deelname staat ook open voor AWN-leden. Meer informatie met excursieprogramma van dag tot dag en de kosten van de excursie zie: www.dpv.nu.

Agenda Berichten voor de agenda in het juninummer van Westerheem (2011-3) dienen voor 20 april 2011 bij ons binnen te zijn. De activiteiten dienen na 20 juni 2011 plaats te vinden. 11 mei 2011 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door Rik Joziasse en Berdie de Ruiter: ’De berging van een 13e-eeuws scheepswrak in Meinerswijk’ (afb. 2). Er wordt verslag gedaan van de zoektocht naar en de berging van het verloren gewaande achterschip van het 13e-eeuwse boomstamschip Meinerswijk 3. Het voorschip was in 1976 bij ontgrondingswerkzaamheden gevonden en geborgen door de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders. In 2006 is op de bodem van de Sleutelplas gezocht naar het achterschip. Het vervolg wordt tijdens de lezing uit de doeken gedaan. Rik Joziasse en Berdie de Ruiter zijn lid van de Landelijke Werkgroep voor Archeologie Onderwater. Zij duiken al ongeveer dertig jaar (en sinds 2006 met als hobby: archeologie). Plaats: Cultureel Centrum De Coehoorn, Coehoornstraat 17 te Arnhem. De Coehoorn’ ligt ‘tegenover’ het NS station, (achter het Hotel Haarhuis), op een loopafstand van ongeveer 5 minuten. In de nabijgelegen Parkeergarage ‘Centraal’ is voldoende parkeerruimte. Aanvang bijeenkomst : 19.45 uur, de lezing vangt aan om ca. 20.00 uur. Entree: € 2,00; voor leden en donateurs € 1,50.

14 mei 2011 Afd. Zeeland – Excursie naar de Kop van Schouwen met een geleid bezoek aan Burgh en de ringwalburg, een bezoek aan de Plompe Toren in Koudekerke en een geleid bezoek aan de collectie Huybregtse aldaar. Aanmelding s.v.p. tenminste één week voor de betreffende excursiedatum bij - Aukje-Tjitske Dieleman-Hovinga, tel. 06-40346168, aukjetjitske@hotmail.com - Dicky de Koning, tel. 06-28615255, tddekoning@zeelandnet.nl - Arco Willeboordse, tel. 06-21127415, arcowilleboordse@live.nl 18 juni 2011 Afd. Zeeland – Excursie naar Raversijde (West-Vlaanderen) met een geleid bezoek aan het middeleeuwse vissersdorpje Walraversijde en een geleid bezoek aan het Openluchtmuseum Atlantikwall. Voor aanmelding zie hierboven

Af b. 2 Meinerswijk. Foto: L. van Pijkeren.

14 mei 2011 Afd. Zuid- Veluwe en Oost-Gelderland – voorjaarsexcursie (excursiedoel nog vast te stellen) Nadere informatie over de excursie leest u te zijner tijd op de website en in de Nieuwsbrief. Het definitieve programma met daarin de kosten ( max. € 30,00), tijdsindeling en de informatie over de route zal omstreeks maart-april 2011 bekend worden gemaakt. Het vervoer zal Ook weer met privé-auto’s plaats vinden. Ook zullen we weer gezamenlijk de lunch gebruiken. Aanmelden voor 30 april bij pr@archeologiemijnhobby.nl of op mobiel nummer van Gerda van Raan-Onderwater 06 227 749 835

De Vereniging |

02-2011 binnenwerk.indd 107

107

01-04-11 14:49


Werk in Uitvoering Deze WIU bespreekt periodieken van de afdelingen 16 - 18 - 21 - 23 en HV De Motte.

Nieuwsbrief, januari 2011 (Afd. 16 - Nijmegen e.o.) In de N. het activeitenprogramma voor de eerste helft van 2011 variërend van een lezing over het opgravingsproject Plein 1944/Scheidemakershof (Femke de Roode), de Afdelingsvergadering in de Ark van Oost, een medio april uit te brengen jaarboek over 2010 tot een voor Nijmegen ietwat schokkend krantenbericht als zou niet Romeins Nijmegen maar Romeins Venlo de oudste stad van Nederland zijn. Het vondstmateriaal in Venlo mag dan wel wijzen op dezelfde periode als Nijmegen, maar gezien de ligging van Venlo moeten de Romeinen daar wel eerder zijn gearriveerd, aldus Maarten Dolmans. Maar zelfs dan kunnen de Nijmegenaren gerust zijn, want Venlo was toen natuurlijk nog geen stad.

Af b. 3 Pijpenkop met ‘het niet-loze vissertje’. Foto: C.C. Groothoff (uit Aardewerk).

108

De Hunnepers: Jaarverslag 2010, december 2010 (Afd. 18 - Zuid-Salland - IJsselstreek Oost-Veluwezoom) In 2010 voerde de AWN enkele veldverkenningen, begeleidingen en opgravingen uit. Een groot deel van het werk vindt plaats in samenwerking met de archeologische diensten van Apeldoorn, Deventer en Zutphen, maar ook voor archeologische bedrijven. In 2011 hoopt het bestuur nu en dan een excursie naar een project of een tentoonstelling te organiseren. Het bestuur bestond in 2010 uit Aly DijkstraKruit (vz), Jan Kleinen (secr), Annemarie Brinkhorst (pmr), Chris Nieuwenhuize en Davy Kastelein. Eind 2010 telde de afdeling 95 leden: 6 meer dan in 2009. Op de woensdagavonden is gewerkt aan een inventarisatie van vondsten uit de gracht van havezate De Grimberg te Wierden (1969), aan het restaureren van een klokbeker, inventarisatie en beschrijving van vondsten van een AWN-opgraving (1979) aan het Broederenplein. In Apeldoorn werkte men ook vooral oude onderzoeken uit. Het is de bedoeling alle Apeldoornse onderzoeken van de laatste 25 jaar te bundelen in een standaardrapportage. Er waren excursies naar het Drents Museum en naar opgravingen bij Swifterbant (N 23 en S4), op dat moment in volle gang. Er waren in en rond Apeldoorn geen grote projecten, maar wel veldkarteringen in Spelder-

holt, Assel en het Loo. Over de proefsleuven van Van Giffen in Spelderholt las u al in WIU, evenals over de 119 door AWN’ers uit boomvallen verzamelde scherven uit de Romeinse tijd. Een deel van de akkers rond een hoeve in Assel kon worden onderzocht. Dit leverde modernere zaken op (onder meer een koperen zakhorloge), maar ook aardewerk uit Late Middeleeuwen en Prehistorie. Bovendien was er een al eerder door Moerman onderzochte slakkenhoop. Hij verzamelde indertijd drie emmers met ovenwand, klappersteen en aardewerk (kogelpot en Pingsdorf). Ook in 2010 onderzocht de AWN een mogelijke onderaardse gang naar het Loo (geen gang dus!) en een volgende aanwijzing voor zo’n gang is al ontvangen. Op de Open Monumentendag stond de AWA met de AD Apeldoorn in een goed bezochte stand bij restaurant De Brugwachter. De in 2009 opgerichte Archeologische Werkgroep Lochem (AWL) timmerde veel aan de weg en mede hierdoor werd inmiddels een regioarcheoloog aangesteld voor Lochem en andere gemeenten. Er waren veldverkenningen in Zwiep (onder meer een vuursteenafslag), excursies en lezingen. In Raalte trof men bij het bouwrijp maken van plan Westenenk (maart 2010) sporen van spiekers, veeschuren en schuurtjes aan. In het hogere gebied vond men een ijzertijdhuis. Een groot aantal brede paalsporen (Ø 70 cm) wijzen waarschijnlijk op hopteelt. In de Late Middeleeuwen was er een brouwerij in Raalte; sommigen maakten ook hun eigen bier. AWN’ers onderzochten ook het plangebied Heeten-Veldegge, waarvan een sporenrijke helft zal worden opgegraven en de andere helft is vrijgegeven. Toch vonden de AWN’ers er wel wat: scherfjes, een ronde waterput (Ø 4m; diepte 4,5 m) met onderin een bekisting van elzenhout, een ovale haardkuil (meso) en wellicht resten van landweren. In WIU las u al over de fraaie hamerbijl die in Luttenberg werd gevonden. De Werkgroep Bouwhistorie Deventer presenteerde het eindverslag over het onderzoek Polstraat 7 en in 2011 mogen we eindverslagen verwachten over Assenstraat 6, Boterstraat 2 en Kleine Overstraat 38 en 41. Nog niet afgerond is Bergschild 14 en 16. In het kader van het Scholenproject Saxion

| De Vereniging

02-2011 binnenwerk.indd 108

01-04-11 14:49


Next en AWN-18 werden lessen archeologie gegeven aan scholen voor het voortgezet onderwijs in Lochem en Deventer. Er gebeurt veel binnen de archeologische diensten van Apeldoorn, Deventer en Zutphen. De voor deze rubriek beschikbare ruimte in Westerheem laat niet toe meer te doen dan de projecten te noemen. Gelukkig kunt u terecht op de websites van de drie archeologische diensten. Apeldoorn: Arbeidstraat-Groeneweg/Herderweg-Ooiweg/Regentesselaan/Zutphensestraat-N345/Zwolseweg/Biezematen/Kristalbad & Wenum (twee vliegtuigbergingen) Vermeldenswaard is dat het tv-programma Klokhuis een aflevering wijdde aan het Apeldoornse grafheuvelproject: www.grafheuvels. nl/klokhuis.php. Hoog Soeren: Kampsteeg. Deventer: Nieuwe Markt/Kleine Overstraat/ Golstraat/Molbergsteeg/Steenbrugge/Assenstraat. Epse: Olthof. Kasteel Arkelstein (voorburcht). Zutphen: Wolfelerenk/havezate Meierinck (onder meer een urnenveld en tien fragmenten La Tène armbanden)/De Mars/Nieuwstad 61/Houten Wambuis/Beukerstraat 15/Rodetorenstraat 51/Schupstoel/Kruittorenplein. Warnsveld: Laan 1940-45 & Landweg. Aardewerk, december 2010 (Afd. 21 - Flevoland) Op archeologisch gebied had en heeft de afdeling niet te klagen, wat ook blijkt uit de inhoud van deze A. Diverse AWN’ers werkten mee aan de opgraving N23 in het traject van de Hanzespoorlijn. In het Nieuw Land is in een vitrine al iets te zien van dit ‘mesolithisch’ onderzoek bij Swif­ terbant, waarbij men ook de resten van ‘Michelle’ vond. In zijn column wekt Ben van Rosmalen de leden op meer te schrijven voor A. Helaas ziet Ben zelf zich gedwongen te stoppen met zijn archeologische en redactionele werkzaamheden. De organisatie van een door Nieuw Land georganiseerde Vriendendag leed onder de hevige sneeuwval, maar het werd toch een geanimeerde avond, waar onder meer het nieuwe Cultuur Historisch Jaarboek voor Flevoland werd gepresenteerd. In A. nieuws over de projectgroep ‘Ongeland’ die zich onder meer ten doel stelt informatie te verschaffen over de vliegtuigwrakken in Flevoland. Om de jeugd bij dit cultureel erfgoed te betrekken liet de werkgroep leerlingen van een Swifterbantse basisschool ooggetuigen van de oorlog interviewen. Vooraf volgden de kinderen een workshop interview-

Af b. 4 Romeins tafelen. Foto: Ellen van der Steen (uit AVKP-actueel).

De Vereniging |

02-2011 binnenwerk.indd 109

109

01-04-11 14:49


Af b. 5 Middelharnis: één van de bolders langs de tramhaven. Foto: J.C. Both (uit De Ouwe Waerelt).

Af b. 6 Middelharnis: ‘schamppaal’ onder het raadhuis. Foto: J.C. Both (uit De Ouwe Waerelt).

110

technieken. De interviews verschijnen te zijner tijd op de website www.flevolandsgeheugen.nl. De afdeling maakte twee nieuwe folders – Scheepsarcheologie in Flevoland/Archeologie in Flevoland – en paste enkele al bestaande folders aan. Aardig is de ‘klussenlijst’ die laat zien wat nog moet gebeuren, maar ook wat klaar is. Cees Groothoff en Geert van Zonneveld onderzoeken en inventariseren wat er in ‘oma’s ladenkast’ in het Provinciaal Depot aan hele en fragmentarische kleipijpen aanwezig is (afb. 3). Dan volgen foto-impressies van de opgravingen S25 (zomer 2010) en de al eerder genoemde N23, die van Michelle. Voorlopig gaat men ervan uit dat deze 30-40 jarige vrouw van 1,60 m overleed tussen 8000 en 4500 v.Chr. Steffen Baetsen: “Het skelet is erg slecht geconserveerd. De botten zijn haast pindakaasachtig en voor koolstofdatering is er waarschijnlijk niet genoeg collageen aanwezig.” Nu probeert men wat de OSL-methode vermag. Mocht Michelle even oud zijn als omliggende vondsten dan gaat het om het oudste tot nu toe in Nederland gevonden skelet. In A. veel aandacht voor en informatie over tentoonstellingen, lezingen, symposia en wetenswaardigheden: van ‘Licht aan boord’ tot de ‘IJstijd-Picasso van Predmosti’. AVKP-actueel nr. 38, december 2010 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland) Door bemiddeling van gemeentelijk archeoloog Theo de Jong konden AWN’ers in Hel­ mond op de locatie Stiphout-Geeneind het uitgraven van een bouwput begeleiden. Aan de Tungelroysebeek in Nederweert vond men de resten van een edelhert uit omstreeks 9000 v.Chr. Een bijzondere vondst, te meer nu op deze plaats edelherten worden uitgezet om het oorspronkelijke ecosysteem te herstellen. Mede door de inzet van de AVKP komt er in Helmond toch archeologisch onderzoek op de plaats van de toekomstige wijk Brandevoort II. In Someren vond men in 1991 de resten van een man die daar rond 20 voor Chr. werd begraven in een geïsoleerd graf in de greppel van een 500 jaar ouder ‘langbed’. Bijzonder is dat de man niet is gecremeerd, maar is begraven in een naburig groot inheems-Romeins grafveld en dat hij opvallende bijgaven meekreeg, waaronder een gladius. Na verslagen en voorbeschouwingen van studiedagen in Koog a/d Zaan (bouwhistorie en archeologie), Noord-Brabant (archeologie en cultuurlandschap), Brussel (contactdagen Belgische en Nederlandse middeleeuwse archeo-

logen en bouwhistorici) en Amsterdam (workshop grafcultuur in middeleeuws en laat-modern Nederland) beland ik bij de Archeoloop door Gijzenrooi. waar ook enkele AWN’ers informatie gaven over hier recent gedane ingrepen in het landschap. Er is hier sprake van veel tegengestelde belangen waarbij het archeologische belang soms wel en soms niet voldoende meewoog. Goed dus dat AWN-voorzitter Tonnie van de Rijdt hier de herziene druk van ‘Verleden wordt heden’ presenteerde. Er was een excursie naar de Vlaamse Kempen (Oud-Turnhout (priorij Corsendonk) - Turn­ hout (Taxandria Museum) - Postel (Norbertijner Abdij). Na de aanwinsten voor de bibliotheek bereik ik de RO-zaken (onderzoeksplicht aanlegvergunningen – zorg over provinciaal beleid – structuurvisie Rijk van Dommel en Aa). Eten volgens Romeins recept (afb. 4), informatie over de nieuwe ‘Verleden wordt heden’ en bestuursnieuws met onder meer verslagen van de AVKP-regiodag en de Afgevaardigdendag besluiten deze Actueel. De Ouwe Waerelt nr 30 Hist. Ver. De Motte - Goeree-Overflakkee) DOW geeft vooral historische artikelen over Goeree-Overf lakkee, maar vaak is ook de archeologie aanwezig in deze goedverzorgde periodiek van De Motte. Zo vestigt Jan Both de aandacht op zeven als bolder hergebruikte vroeg 19e-eeuwse kanonnen in Middelharnis (afb. 5). Daarvan liet de gemeente er één opgraven en opknappen, waarna men het bij het Havenhoofd van Middelharnis op een nieuw affuit plaatste. Bij de doorgang onder het raadhuis staan nog twee kanonnen, daar waarschijnlijk meer voor de sier geplaatst dan als ‘schamppaal’ (afb. 6). Ook in Sommelsdijk bevindt zich een hergebruikt kanon. De ‘paal’ bevindt zich achter een pand aan de Kaai. In het najaar van 2010 startten Hazenberg en de UL met de uitwerking van oud onderzoek (1958-1959 en begin jaren ’80) naar een interessante Romeinse havenplaats in de Oude Oostdijk ten noorden van Goedereede. De resultaten worden in het najaar van 2011 verwacht. Hierover komen een publieksboek en een tentoonstelling. In oktober 2010 startte onder leiding van Rias Olivier een cursus aardewerkdeterminatie: het begin van een uitgebreid project om alle vondsten op GoereeOverflakkee van de afgelopen veertig jaar te catalogiseren, waarna alles naar het Provin­ ciaal Bodemdepot in Alphen a/d Rijn verhuist. Jan Coenraadts

| De Vereniging

02-2011 binnenwerk.indd 110

01-04-11 14:49


Column

De FNV Ik had het in de krant gelezen, uitgeknipt en aan het prikbord gehangen. Kort daarop kwam ik haar tegen en zei ze me nog dat ze op dinsdagavond een lezing zou geven in Heythuysen. Ze keek me verwachtingsvol aan. Die avond besloot ik te gaan. Het is ook sneu om op een sombere januaridag van Amersfoort af te reizen naar het verre Limburg en dat voor een bijna lege zaal. Iedere luisteraar telt dan mee en het maakt de donkere terugreis ook wat aantrekkelijker. Het was pikdonker die avond en het kostte me enige moeite restaurant de Busjop te vinden en ik reed de parkeerplaats op. Nou ja, het was een zandvlakte vol met kuilen, maar tot mijn grote verbazing was het er een drukte van belang. Ik was toch ruim op tijd, maar met moeite kon ik een plekje te vinden. Bij het restaurant keek ik door de raampjes naar binnen in de veronderstelling veel mensen aan tafel te zien zitten. Ongetwijfeld verklaarde de goede kaart het grote aantal auto’s. Het was vrijwel leeg. Binnen in de gelagkamer zag ik Liesbeth staan, maar voordat ik haar kon begroeten werd mijn weg versperd door een vrouwelijke horecamedewerkster die mij vroeg of ik voor de grafheuvels kwam of voor de FNV. Ik zei de grafheuvels en zij zei: “De kleine zaal”. Liesbeth was blij me te zien en troonde

me mee naar de kleine zaal. Eerst moesten we achterlangs de bar, dan door de keuken, de voorraadkamer, een gang en toen was daar eindelijk het zaaltje. Een scherm en beamer stonden klaar en nog maar drie stoelen waren vrij. Snel nam ik plaats en in de tien minuten daarna probeerde een grote groep mensen ook nog een plaatsje te vinden. Stoelen werden over hoofden getild, toehoorders stelden zich tegen de muren op, een enkeling durfde op de verwarming te gaan zitten, maar steeds keken er weer potentiële luisteraars verwachtingsvol het hoofd door de deuropening. Hun blik snel veranderend in vertwijfeling. De organisatie overlegde met de restaurantleiding of er met de FNV geruild kon worden. We mochten naar de grote zaal. Bij de bar zouden we dan de FNV passeren die op weg was naar ons zaaltje. Via de gang, voorraadkamer en keuken kwamen we weer in de gelagkamer. Bij de bar zag ik drie man staan. Het gaat niet best met de vakbond was mijn eerste reactie, maar gelukkig stonden er om de hoek nog acht man van het gestaalde kader. De grote zaal bleek ook te klein maar met passen en meten en een microfoon ging de lezing dan van start. Twee dagen later stond in het Gazetje: ‘Lezing graf heuvels een succes, 120 bezoekers’. Over de FNV stond niets.

Column |

02-2011 binnenwerk.indd 111

111

01-04-11 14:49


AWN-lidmaatschappen A B C D E

basislidmaatschap..................................................................................................................€ 47,50 studentlidmaatschap..............................................................................................................€ 27,50 jeugdlidmaatschap.................................................................................................................€ 25,00 geassocieerd lidmaatschap....................................................................................................€ 35,00 huisgenoot-lidmaatschap......................................................................................................€ 22,50 + eenmalig inschrijfgeld.........................................................................................................€ 5,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. Opzegging vóór 1 december. Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’.

huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap).

Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofd-bestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering.

Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap.

De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten opzichte van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen

Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ge­ associeerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: Administratiekantoor N.L. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl

De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI).

AWN-uitgaven Bij de AWN zijn de volgende uitgaven verkrijgbaar:

prijs in € (incl. porto)

AWN-reeks 1. Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster ter Hunnepe (138 pag.’s)

12,95

16,95

AWN-reeks 2. Vingerhoeden en naairingen, uit de Amsterdamse bodem (112 pag.’s)

11,75

16,75

AWN-reeks 3. Schervengericht. Inheems aardewerk derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (167 pag.’s)

15,50

21,50

AWN-reeks 4. Poken en stoken, 100 ambachtelijke ovens (272 pag.’s)

12,50

15,00

Jubileumboek Archeologie in veelvoud. Vijftig jaar AWN (254 pag.’s)

22,95

22,95

CD-Rom met 50 jaar Westerheem (1952 -2002)

25,00

35,00

Naaldbanden voor archivering Westerheem

14,50

leden

niet-leden

Losse nummers van Westerheem, voorzover voorradig en tot maximaal 5 jaar geleden, zijn na te bestellen voor € 5,00 en speciale uitgaven voor € 7,50. De uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar ING bank 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding van de gewenste titel.

02-2011 binnenwerk.indd 112

01-04-11 14:49


OPROEP AW

N 60 JAA

R

Bouwhistorisch Weekend - Abdij Ten Duinen (België)

In het weekend van 26-27-28 augustus 2011 starten we met een proefproject bouwhistorisch onderzoek aan de abdij Ten Duinen in Koksijde (België). De resten van de abdij Ten Duinen zijn na archeologische werkzaamheden al enige tijd zichtbaar en ten dele hersteld. Nu is tijdens deze herstelperiode weinig gedocumenteerd; er bestaan geen documenten waarin duidelijk is aangegeven wat oorspronkelijk en wat nieuw is. Dit project moet het onderscheid duidelijk gaan maken door onze kennis op het gebied van bouwhistorisch tekenen te gebruiken om de gehele omtrek van de abdij in te tekenen. Deze klus zal niet in een weekend geklaard kunnen worden; de bedoeling is dan ook om meerdere weken in te gaan plannen. Voor het zover is, willen we eerst door middel van een pilot-weekend de samenwerking tussen AWN, JCW en het Abdijmuseum aantonen. Het wordt dus een gezamenlijk project samen met onze Belgische collega’s van JCW (Jeugd, Cultuur en Welzijn). Het

is hierbij de bedoeling dat ook 16-plussers van JCW kunnen deelnemen, onder begeleiding van de AWN. De gemeentelijk archeoloog zal zorgen voor de opzet van het onderzoeksplan en voor de bestellingen van benodigd werkmateriaal. Het Abdijmuseum onderzoekt of dit programma mogelijk is, en gaat ook mogelijkheden voor overnachting na. De kosten voor deelname zijn uiteraard nog niet bekend. Aankomst zal op vrijdagavond zijn, met de activiteiten op zaterdag en zondag; aan het eind van de zondag zal worden opgebroken zodat iedereen ’s avonds weer thuis kan zijn. Zie: http://www.tenduinen.be/tenduinen.html

Stuur uw reactie naar: Ruud Raats, Karper 41, 3824 LT Amersfoort, of beter: via mail: ruud.raats@xs4all.nl

Ik wil graag deelnemen aan het bouwhistorisch weekend in Koksijde Naam: .................................................................................................................................................................................. Adres: ................................................................................................................................................................................... Woonplaats: ........................................................................................................................................................................ Tel.: ....................................................................................................................................................................................... E-mail: .................................................................................................................................................................................. Ervaring met bouwtechnisch meten en tekenen: ......................................................................................  ja  nee Ervaring met fotografie: ...............................................................................................................................  ja  nee

bijlage oproep.indd 1

04-04-11 09:06


AW Sinds 1951 zijn amateurarcheologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.

3

N 60 JAA

R

Westerheem

het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

AWN-leden maken geschiedenis!

jaargang 60 - juni 2011

maakt t mede mogelijk ge Westerheem word atie. or Cultuurparticip door het Fonds vo

 'MALTA' EN DE ROL VAN VRIJWILLIGERS [DEEL 3]: MEEWERKEN AAN ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK  ARCHEOLOGIEBELEID IN KLEINERE GEMEENTEN  RONDOM DE STAD... EDE

03-2011 omslag.indd 1

07-06-11 23:01


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)

Inhoud

jaargang 60 no. 3, juni 2011

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres A . (Akke) de Vries (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda. E-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • D.N. (Diteke) Ekema (eindredacteur), Maredijk 131, 2316 VX Leiden. E-mail: dn_ekema@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder (redacteur), Van Egmondestraat 50, 2274 CT Voorburg

E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • C .H. (Charlotte) Peen (redacteur), Thorbeckestraat 10, 6702 BR Wageningen E-mail: chpeen@hotmail.com • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd.

Redactioneel ................................................................. 113 Tonnie van de Rijdt - van de Ven ‘Malta’ en de rol van vrijwilligers in de archeologie [3]: meewerken aan archeologisch onderzoek .................................................................... 114 Johan Teters Archeologiebeleid in kleinere gemeenten .................. 122 RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN… EDE Charlotte Peen Hoorn des overvloeds . ............................................... 130 ARCHEOPODIUM Paul van der Heijden ................................................... 140 LITERATUURRUBRIEKEN ........................................... 141 DE VERENIGING Verenigingsnieuws ...................................................... 146 Werk in Uitvoering ...................................................... 152 COLUMN ..................................................................... 159 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . ................. 160

Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2011. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: BEK Grafische Producties, Veghel ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de ledenadministratie. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Adressenlijst hoofdbestuur, afdelingssecretariaten en coördinatoren van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland  Hoofdbestuur Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburgstraat 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: W. (Wim) Schennink, Vossenberglaan 29, 6891 CP Rozendaal (Gld), tel. 026-3610334, e-mail: Schennink-dekker@hetnet.nl Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop.bosch@zonnet.nl. INGbank 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • R. (Ruud) Raats (graafkampen), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 033-4808181, e-mail: ruud.raats@xs4all.nl • A.F. (Albert) Zandstra (LWAOW), W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail: secretariaat@lwaow.nl • J.A. (Jan Auke) Brink (PR en communicatie), Azaleastraat 42, 1032 BX Amsterdam, tel. 06-54722009, e-mail: janauke@weekeend.nl, • A. (Akke) de Vries (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 076-5600917 e-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl • S. (Suzanne) Klüver (Jongeren en Archeologische educatie), Chopinplein 56, 3122 VM Schiedam, tel.: 06-23710905, e-mail: suzannekluver@hotmail.com  Coördinatoren • Nederlandse Jeugdbond ter Bestudering van de Geschiedenis (NJBG): Contactpersoon: H.J. (Harmen) Spreen, De Pauwentuin 19, 1181MP Amstelveen, tel.: 020-4537021, e-mail: hspreen@ xs4all.nl • Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW). Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail:secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Website: www.lwaow.nl  Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., †), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modder­man (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. VerhagenPettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde.  Secretariaten/contactpersonen afdelingen 01. Noord-Nederland: J. Bosch (tijdelijk), Gravenmaat 13, 9302 RA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop. bosch@zonnet.nl 02. Archeologie Land en Water Noord-Holland Noord - ALWH-AWN: J. R. Vet, Walakker 44, 1146 GJ Purmerend, tel. 06-26024556, e-mail: jrvet@xs4all.nl 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze,

Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680, e-mail: jokebroeze@tiscali.nl. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. H.C. Vermast (secretaris), Bankenlaan 2, 1944 NM Beverwijk, tel. 0251-200897, e-mail: archeologiekennemerland@live.nl 05. Amsterdam en omstreken: W. ’t Hart, Helmholtzstraat 67-huis, 1098 LE Amsterdam, tel. 020-6936359, e-mail: w.hart@upcmail.nl 06. Rijnstreek: B. Zandbergen, Engelenburg 20, 2402 KN Alphen aan den Rijn, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band, Parelmoerhorst 126, 2592 SH Den Haag, tel. 070-3175534, e-mail: a.p.vanden.band@tele2.nl 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: A.T. Dieleman-Hovinga, Terneuzensestraat 64, 4543 RR Zaamslag, tel. 0115-431547, e-mail: aukjetjitske@hotmail.com 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: K. Dijkstra, Waalstraat 27, 3522 SB Utrecht, e-mail: karliendijkstra@casema.nl 13. Naerdincklant - Archeologie Gooi- en Vechtstreek (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 0356834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl homepage: http://www.naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 0341-451130, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 24-6750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: J. Kleinen, Stiggoor 58, 7241 LB Lochem, tel. 0573253094, e-mail: awn18.bestuur@gmail.com 19. Twente: S. Hondebrink, Faustlaan 30, 7577 JG Oldenzaal, tel. 0541-351236, e-mail: awn-19twente@hotmail.nl 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Dhr. J. Boes, Normandieplein 6, 8303 HA Emmeloord, tel. 0527-699113, e-mail: janboes@online.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://genwww.uia.­ac.be­/u/­overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 040-2386569, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 06-25034696 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: Deze afdeling is voorlopig aangehaakt aan afd. 23. Zie daar het contactadres.

Foto omslag: Kinderen van de Al Amana basisschool uit Ede-Veldhuizen, foto: amateur, maart 2011. [Zie pag. 137]

03-2011 omslag.indd 2

07-06-11 23:01


Redactioneel

Het is mooi geweest “Er is een tijd van komen en gaan, maar de tijd van gaan is nu gekomen” aldus theatercoryfee Toon Hermans. Een toepasselijke openingszin. Niet alleen omdat ik met dit redactioneel een punt zet achter mijn redacteurschap voor Westerheem, maar ook omdat Hermans symbool staat voor Zuid-Limburg, de regio waar mijn passie voor de archeologie, mede dankzij amateurarcheologen, is opgebloeid. Exact 7,5 jaar heb ik deel uitgemaakt van de redactie. Onder hoofdredacteur Paul van der Heijden – ook aan het woord in deze Westerheem – werd ‘mijn tijd van komen’ eind 2003 ingeluid. Volgens Henk Nieuwenhuis, mijn voorganger als eindredacteur: “bracht ik het vrouwelijk element in de redactie terug.” Ik ben blij te constateren dat na mijn vertrek, ondanks het eerdere aftreden van Margje en Lizet, ‘het vrouwelijk element’ in de redactie stand houdt! Nog wat verder terug, tegen het einde van mijn studietijd in Leiden, ben ik lid geworden van de AWN. Ik heb daar in mijn carrière in de archeologie de afgelopen 10 jaar erg veel profijt van gehad, in verschillende opzichten: ten eerste is het natuurlijk plezierig, gezellig en dankbaar om met vrijwilligers samen te werken. Daarnaast kun je als beroeps­ archeoloog veel van vrijwilligers leren. In de eerste plaats over jezelf, want hebben amateurarcheologen hart voor de zaak, dan zijn ze kritisch en houden ze je scherp. In het andere uiterste neemt er één een loopje met de regels, dan aan jou de schone taak daarop adequaat te

reageren. Amateurs kunnen je ook veel vakinhoudelijke kennis bijbrengen, over een bepaald gebied of een specifiek onderwerp. Deze Westerheem staat bol van treffende voorbeelden hoe fanatiek en belangrijk amateurarcheologen in Nederland (gelukkig) nog altijd zijn. Hoe dan ook: via de grootste archeo­ logenclub van Nederland, de AWN, raak je gemakkelijk verzeild in een groot archeologisch netwerk en word je (daardoor) als vanzelf aantrekkelijk voor werkgevers in de archeologie, zowel bij de overheid als in het bedrijfsleven. Het verenigingsleven daarentegen brokkelt langzaam af. Zelfs in Limburg, waar Toon Hermans groot werd in carnavalskringen. Stilletjes blijf ik nog altijd hopen dat de Limburgse (amateur) archeologen wat vaker hun provincie uitkomen, bijvoorbeeld in de vorm van een samenwerking met de AWN. Genoeg over Limburg. Generatiegenoten, jonge archeologen van Nederland: werk samen met amateurarcheologen en word lid van de AWN! Goed contact met de buitenwacht is van levensbelang: voor een eventuele loopbaan in de archeologie, voor het draagvlak voor archeologie in het algemeen, en voor het voortbestaan van een belangenvereniging als de AWN. Dit was het laatste wat ik kwijt wilde. Ook aan een redactioneel komt een eind. Tot ziens! Charlotte Peen

Redactioneel |

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 113

113

07-06-11 23:03


‘Malta’ en de rol van vrijwilligers in de archeologie [3]: Meewerken aan archeologisch onderzoek Tonnie van de Rijdt - van de Ven

Vrijwilligers in de archeologie hebben verschillende rollen. Dit derde artikel gaat

Deel 3 van een serie artikelen

in op de bijdragen die vrijwilligers kunnen leveren aan kennis over het archeologisch erfgoed, dit als ‘inspirator’ door het leveren van lokaal aanwezige informatie en door actief mee te werken aan archeologisch onderzoek als ‘veldwerker’ en ‘uitwerker’. Vrijwilligers hebben tevens een belangrijk rol in het verspreiden van die kennis, als ambassadeurs van de archeologie. Die rol komt in het volgende artikel in deze reeks aan bod.

Archeologisch onderzoek als passie Het zelf doen van archeologisch onderzoek heeft een specifieke aantrekkingskracht. Het biedt de sensatie van iets te ‘ontdekken’ en in contact te komen met onze voorouders. Veel mensen zijn AWNlid geworden om zelf archeologisch onderzoek te kunnen doen en dan het liefst in het veld. Met de invoering van het nieuwe bestel in ‘de geest van Malta’, veranderden de mogelijkheden voor veldonderzoek. Amateurarcheologen hebben echter nog steeds een eigen rol. Dit artikel wil laten zien wat die rol is en dat AWN’ers daar ook volop actief in zijn. Uitvoerend archeologisch onderzoek door vrijwilligers kan bestaan uit: Samenwerken met bedrijven, gemeentelijke diensten en universiteiten:1 • informatie aanleveren voor bureau­ onderzoek; • meewerken in het veld bij archeologische bedrijven en gemeentelijke diensten; • booronderzoek doen op verzoek van

114

een bedrijf of gemeentelijke dienst en onder hun supervisie; • begeleiding verzorgen op verzoek van een bedrijf of gemeentelijke dienst en onder hun supervisie; • uitwerken vondstmateriaal voor bedrijven en gemeentelijke diensten. Zelfstandig archeologisch onderzoek doen: • veldverkenningen; • begeleiding/waarnemingen bij bodemingrepen wanneer archeologisch onderzoek niet verplicht is; • booronderzoek; • eigen opgraving op vrijgegeven gebieden; • uitwerken oud vondstmateriaal; • het samenvoegen/integreren van oude onderzoeken (van de eigen afdelingen of van andere organisaties) met recent onderzoek; • onderwaterarcheologie, in samenwerking met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

| ‘Malta’ en de rol van vrijwilligers

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 114

07-06-11 23:03


De waarde van betrokkenheid van vrijwilligers Het meewerken door vrijwilligers aan archeologisch onderzoek heeft ook een maatschappelijk belang. Het versterkt het draagvlak onder burgers en de participatie aan cultureel erfgoed. De lokaal aanwezige kennis wordt benut. Door inzet van vrijwilligers is bovendien meer onderzoek mogelijk en wordt daarmee meer kennis opgebouwd. Vrijwilligers zijn er voor de ‘extra’s’. Dit is bij opgravingen door bedrijven en gemeentelijke diensten het uitvoeren van arbeidsintensief onderzoek dat vanwege de kosten vaak niet binnen het Programma van Eisen (PvE) en de begroting mogelijk is, maar wel de informatiewaarde van een opgraving aanzienlijk kan vergroten. Denk aan arbeidsintensieve werkzaamheden zoals het handmatig uitgraven van waterputten en greppels, het couperen van meer paalsporen dan was ingepland en het sorteren en determineren van grote hoeveelheden vondstmateriaal.

Dit ‘extra’ geldt ook voor onderzoek op gebieden waar wettelijk geen archeologische onderzoeksplicht geldt, bijvoorbeeld voor bodemverstoringen waarbij geen archeologisch onderzoek kan worden opgelegd omdat dat niet in het bestemmingsplan is bepaald. Het is ook van toepassing als er volgens de Monumentenwet of het gemeentelijk beleid geen onderzoeksplicht is op basis van de omvang van het te verstoren gebied. Ook geldt het als de gemeente (of ander bevoegd gezag) na vooronderzoek een negatief selectiebesluit neemt (dat wil zeggen het gebied is niet behoudenswaardig). Zonder inzet van vrijwilligers gaan in al die situaties mogelijk nog wel aanwezige vindplaatsen ongezien verloren, of komen bij de graafwerkzaamheden alsnog te voorschijn en moeten dan toch nog nader worden beoordeeld.

Afb. 1 Samen met de Universiteit van Groningen worden regelmatig systematische archeologische veldverkenningen uitgevoerd, zoals hier bij het Drentse Balloo. Foto: Fred van den Beemt.

Wat doen vrijwilligers? Eind 2010 is door de Werkgroep Belangenbehartiging een enquête gehouden onder afdelingen en lokale werkgroepen. In de ‘Malta’ en de rol van vrijwilligers |

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 115

115

07-06-11 23:04


Meewerken met bedrijven of gemeentelijke diensten vindt plaats bij 14 afdelingen. Dat is over alle AWN-afdelingen gezien 76%. Van zelfstandig uit te voeren onderzoeks­ activiteiten is sprake bij 12 afdelingen. Dat is 57% van alle afdelingen. Zelfstandig onderzoek wordt in verhouding veel gedaan door lokale werkgroepen en heemkundekringen/historische verenigingen.

Afb. 2 Het boren met een guts geeft veel informatie over de bodemopbouw. Foto: Fred van den Beemt.

116

De hoeveelheid en aard van de onderzoeksactiviteiten varieert per afdeling.

Aantal gemelde projecten

Overzicht van de in de enquête gemelde onderzoeken tussen najaar 2007 en najaar 2010 Aantal afdelingen

enquête is gevraagd naar onderzoeksactiviteiten in de afgelopen drie jaar. Dit is dus na invoering van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). De vragenlijsten zijn naar de 22 actieve AWNafdelingen gestuurd, met het verzoek die zelf in te vullen en zo nodig ook door te sturen naar lokale werkgroepen binnen de eigen afdeling. Er zijn in totaal 32 ingevulde enquêtes retour ontvangen, afkomstig uit 16 afdelingen plus de Landelijke Werkgroep Archeologie onder Water (LWAOW). De uitkomsten zijn vergeleken met de gegevens uit de jaarverslagen 2010 (van 21 afdelingen plus de LWAOW). Daaruit blijkt dat beide gegevens goed overeenstemmen. De afdelingen die actief zijn op het gebied van archeologisch onderzoek hebben blijkbaar vrijwel alle de enquête ingevuld. We gebruiken in dit artikel de gegevens uit de enquête omdat die meer gedetailleerd zijn en op meer systematische wijze zijn verzameld.

8

-

14

110

12

31

Veldverkenningen

5

18

Begeleiding / waarnemingen bij bodemingrepen

11

12

Booronderzoek

4

5

Eigen opgraving op vrijgegeven gebieden

3

15

Uitwerken oud vondstmateriaal

6

-

Onderwaterarcheologie

-

10

Activiteit Informatie aanleveren voor bureauonderzoek Meewerken in het veld bij archeologische bedrijven en gem. diensten Uitwerken vondstmateriaal voor bedrijven en gemeentelijke diensten

- Informatie aanleveren voor bureauonderzoek (8 afdelingen) Dit is binnen de afdeling aanwezige kennis beschikbaar stellen voor het bureau­ onderzoek en soms extra archiefonderzoek. - Meewerken in het veld bij archeologische bedrijven en gemeentelijke diensten (14 afdelingen) In de enquête worden in totaal zo’n 110 concrete projecten genoemd. Dat is 58 maal meewerken met bedrijven en 17 maal met een gemeentelijke dienst. Voor de overige projecten is niet duidelijk wie de professionele uitvoerder was. Het aantal projecten waarbij met gemeentelijke diensten wordt meegewerkt is in de praktijk hoger; verschillende keren werd in de enquête gerapporteerd dat ‘vrijwel altijd’ of bij verschillende opgravingen van de gemeentelijke dienst vrijwilligers betrokken worden. Als redenen voor niet meewerken (2 afdelingen) wordt eenmaal genoemd niet geïnformeerd worden door bedrijven.

| ‘Malta’ en de rol van vrijwilligers

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 116

07-06-11 23:04


Een afdeling meldt dat leden van die afdeling niet willen werken voor commerciële bedrijven. Waar vrijwilligers kunnen meewerken is dat overwegend naar tevredenheid. Negatieve ervaringen worden beperkt gemeld en hebben dan alleen betrekking op een enkel bedrijf of soms alleen een projectleider bij een bepaalde opgraving. Negatieve ervaringen zijn: niet tijdig geïnformeerd worden door sommige bedrijven en een enkele maal het afslaan van een aanbod om te mee werken.

is toestemming van de RCE nodig, een eis die niet geldt voor booronderzoek naar de bodemopbouw. Uit de enquête is niet op te maken om welke vormen van booronderzoeken het gaat. Slecht bij 1 van de booronderzoeken is toestemming van de RCE gevraagd en bleek dat niet nodig (opsporen van oude meanders van een beek). Bij de andere booronderzoeken wordt gemeld dat er geen toestemming

- Uitwerken vondstmateriaal voor bedrijven en gemeentelijke diensten (12 afdelingen) Voorbeelden hiervan zijn het sorteren en beschrijven van vondstmateriaal, 7 van grondmonsters, tekenen, restaureren en bijdragen leveren voor de rapportage. Dit is 18 maal voor gemeentelijke diensten gedaan en 13 maal voor bedrijven. - Veldverkenningen (5 afdelingen). In totaal worden door deze 5 afdelingen 18 veldverkenningen gemeld. Dit is veelal op eigen initiatief en soms op verzoek, bijvoorbeeld ten behoeve van een waardebepaling voor een bestemmingsplan of voor het opstellen van een archeologische waardenkaart. Veldverkenningen zijn 4 maal voor gemeenten gedaan en 1 maal op verzoek van een bedrijf.

Afb. 3 Achter de dijk bij Etersheim ten zuiden van Hoorn, ligt een deel van het verdronken dorp Etersheim. De de LWAOW trof daar op de bodem van het Markermeer een middeleeuwse sarcofaag aan behorende tot de begraafplaats van het voormalige dorp. Foto: LWAOW.

- Begeleiding / waarnemingen bij bodemingrepen (11 afdelingen) Dit is een zelfstandig uit te voeren onderzoek voor gebieden die zijn vrijgegeven en waarbij alleen wordt waargenomen en gedocumenteerd. Er worden zelf geen graafwerkzaamheden uitgevoerd. Deze 11 afdelingen melden 12 maal een archeologische begeleiding waarvan 2 maal op verzoek van een gemeente en 1 maal onder supervisie van een bedrijf. - Booronderzoek (4 afdelingen). Er zijn 5 booronderzoeken uitgevoerd op verzoek van gemeenten en 5 maal op eigen initiatief. Voor boren naar archeologische waarden

Afb. 4 Leden van afd. 17 aan het werk bij de zeefinstallatie in Zevenaar. Daar werd de grachtvulling van de middeleeuwse burcht minutieus doorzocht. Foto: Jan G.M. Verhagen. ‘Malta’ en de rol van vrijwilligers |

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 117

117

07-06-11 23:04


Afb. 5 Vele uren puzzelen door leden van afd. 23. De scherven van die pot komen uit twee paalsporen van een bootvormig huis in Eindhoven, opgegraven in de zomer van 2010. Het gaat om een grote voorraadpot van Elmpter aardewerk uit omstreeks het jaar 1200. Foto: Laurens Mulkens.

gevraagd hoefde te worden omdat het om ‘een vrijgegeven gebied’ ging, of dat de gemeente of provinciaal archeoloog toestemming had gegeven. Daarbij wordt niet vermeld of het booronderzoek onder supervisie van een bedrijf of gemeentelijk archeoloog werd uitgevoerd.

- Uitwerken oud vondstmateriaal (6 afdelingen). Dit betreft materiaal uit eigen eerder uitgevoerde opgravingen en/of oud materiaal van gemeentelijke diensten of bedrijven. - Het samenvoegen/integreren van oude onderzoeken met recent onderzoek Hier is in de enquête niet specifiek naar gevraagd. Het blijkt wel een van de activiteiten binnen afdelingen te zijn. Door resultaten uit oud onderzoek te leggen naast recente onderzoeksgegevens wordt de lokale kennis versterkt.

- Eigen opgraving op vrijgegeven gebieden (3 afdelingen). In de enquête worden door deze 3 afdelingen 15 projecten vermeld. Een eigen opgraving op vrijgegeven terreinen is mogelijk na toestemming van de RCE. In

- Onderwater archeologie In de afgelopen drie jaar is door de LWAOW 10 maal zelf onderzoek uitgevoerd. Dat was steeds met toestemming van de RCE. Het gaat dan bijvoorbeeld om onderzoek naar scheepswrakken en ver-

Afb. 6 Inventarisatie en beschrijving van vondsten bij afd. 16 Nijmegen en Omstreken. Foto: afd. 16.

118

8 gevallen is die toestemming gevraagd en verkregen. Eenmaal zou die nog tijdens een al lopende opgraving worden aangevraagd. Als toelichting waarom er geen toestemming van de RCE was, wordt 3 maal gemeld dat het om een korte opgraving (een dag) van een toevalsvondst ging, 2 maal dat er toestemming van de gemeente was en eenmaal dat toestemming vragen niet van toepassing was omdat het gebied was vrijgegeven. De meeste afdelingen doen dus zelfstandig geen opgravingen. Als reden hiervoor worden genoemd: • onvoldoende leden die daarvoor beschikbaar zijn; • onvoldoende deskundigheid; • door de gemeente niet geïnformeerd worden over vrijgegeven gebieden. Wanneer gemeenten AWN-afdelingen of werkgroepen actief informeren over de mogelijkheden om zelfstandig onderzoek te doen en dat vervolgens ook faciliteren, wordt dat ook veel vaker gedaan. Een afdeling die op dat punt actief is, heeft dan ook altijd meerdere projecten. Een lokale werkgroep geeft als reden dat vrijwilligers zelf geen archeologische opgraving moeten doen omdat het door professionele bedrijven moet worden gedaan.

| ‘Malta’ en de rol van vrijwilligers

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 118

07-06-11 23:04


dronken gebouwen of dorpen, zoals wat dit laatste betreft de zoektocht naar een klooster Odulfus in Friesland (dat niet getraceerd kon worden), het verdronken dorp Etersheim in Noord Holland en de restanten van een Nehalennia tempel in Zeeland. Eén van de LWAOW-regio’s heeft ook, met zeer goede ervaringen, meegewerkt aan onderzoek op de Nederlandse Antillen en naar het scheepswrak van ‘de Amsterdam’ bij de kust van Engeland. Rol van gemeenten Gemeenten hebben een sleutelrol bij het mogelijk maken van archeologisch onderzoek door vrijwilligers. De gemeente kan, als bevoegd gezag in veel situaties, in opdrachten en Programma’s van Eisen (PvE) afspraken met bedrijven opnemen over het betrekken van vrijwilligers. Dit is bijvoorbeeld de verplichting vrijwilligers te raadplegen bij vooronderzoek. In drie afdelingen gebeurt dat vrij regelmatig en in verhouding vaker bij een historische vereniging/heemkundekring. In het PvE voor proefsleuven of opgravingen kan de gemeente als voorwaarde stellen dat vrijwilligers de mogelijkheid krijgen om mee te werken. Dat is reeds vrij gebruikelijk binnen negen afdelingen voor één of meer gemeenten. In totaal nemen 41 gemeenten dit vrijwel standaard op in een PvE. Een

gemeente kan verder actief bevorderen dat vrijwilligers mogelijkheden krijgen voor waarnemingen of een opgraving op vrijgegeven gebieden. Daar is in de enquête niet naar gevraagd en daar zijn dus ook geen gegevens over. Wel wordt een aantal malen opgemerkt dat men als AWN-afdeling of locale werkgroep geen informatie krijgt van de gemeente over vrijgegeven gebieden. Maar ook het omgekeerde komt voor. Een gemeente besluit dat geen verplichting tot archeologisch onderzoek nodig is en dat waarnemen of opgraven door vrijwilligers kan worden gedaan, zonder daarover met de archeologiegroep te hebben overlegd of afspraken te hebben gemaakt. Een archeologiegroep zal dan, als belangenbehartiger, daar kritisch naar moeten kijken: is deze keuze om geen professioneel archeologisch onderzoek te laten doen goed onderbouwd en is onderzoek door vrijwilligers haalbaar? Conclusies AWN-leden zijn de afgelopen jaren volop bezig geweest met diverse vormen van archeologisch onderzoek. Er is nog veel mogelijk. Er zijn wel duidelijke verschillen tussen afdelingen. Die verschillen hebben deels te maken met het aantal leden binnen een afdeling en hun deskundigheid. Van veel groter belang lijkt

Afb. 7 Eigen opgraving door afd 23, 2011, Stamhuijs aangelagh op Cleen Eijndt. Helmond. De groep vrijwilligers op een van de opgravingsdagen. Foto: Henk Wijn. ‘Malta’ en de rol van vrijwilligers |

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 119

119

07-06-11 23:04


Knelpunten en oplossingen Er wordt door vrijwilligers nog veel archeologisch onderzoek gedaan, maar er zijn ook belemmeringen en knelpunten. Behouden en versterken van de mogelijkheden om archeologisch onderzoek te kunnen doen is een van de prioriteiten voor het landelijke AWN-beleid. Wat zijn die knelpunten en wat wordt door het landelijk bestuur ondernomen om die op te lossen?

Afb. 8 Eigen opgraving door afdeling 23, 2011, Stamhuijs aangelagh op Cleen Eijndt. Helmond. Onderzoek fundamenten. Foto: Henk Wijn.

Afb. 9 Eigen opgraving door afdeling 23, 2011, Stamhuijs aangelagh op Cleen Eijndt. Helmond. Het vak leren door doen. Foto: Henk Wijn.

de rol van de gemeente. Wanneer een gemeente in haar eigen beleid en in haar opdrachten aan bedrijven het betrekken van vrijwilligers benadrukt, gebeurt dat ook veel meer. Gemeentearcheologen werken vaak samen met een vaste groep vrijwilligers, die worden dan ook regelmatig ingezet. De samenwerking tussen bedrijven en AWN-leden loopt vooral goed als er persoonlijke contacten zijn ontstaan. Het leveren van een bijdrage aan vooronderzoek of meewerken in het veld is dan voor beide partijen zinvol geweest en komt een volgende keer weer gemakkelijk tot stand.

120

- Gemeenten betrekken vrijwilligers onvoldoende In de enquête wordt door enkelen bepleit dat de AWN een formele status zou moeten krijgen bij beleid en uitvoering van de archeologische monumentenzorg binnen de gemeente. Dat kan door daarover bepalingen op te nemen in een gemeentelijke archeologieverordening en/of een samenwerkingsovereenkomst met de gemeente. Eén van de suggesties is lokale vrijwilligersgroepen reeds in de conceptfase te informeren over een PvE, zodat zij nog hun opmerkingen en aanvullingen kunnen geven. Afdelingen zouden bij voorkeur één bestuurslid of een contactpersoon per gemeente moeten aanwijzen voor de het onderhouden van contacten met gemeenten binnen het eigen werkgebied. Met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is overleg gestart om gemeenten te informeren over de meerwaarde van samenwerken met vrijwilligers bij de archeologische monumentenzorg en om de gemeenten te stimuleren om zich ook actief in te zetten voor een rol van vrijwilligers. Afdelingen zelf en lokale werkgroepen zullen veel moeten investeren in het opbouwen van een goede samenwerking met de eigen gemeente(n). Archeologisch onderzoek vraagt ‘zorgvuldig schaven’ en dat geldt ook voor het opbouwen van goede contacten. - Onvoldoende bereidheid van bedrijven om vrijwilligers te betrekken bij voor­ onderzoek en veldwerk Bedrijven moeten bereid zijn vrijwilli-

| ‘Malta’ en de rol van vrijwilligers

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 120

07-06-11 23:04


gers bij hun werkzaamheden te betrekken. Met de NVAO (Nederlandse Vereniging van Archeologische Opgravingbedrijven) vindt reeds overleg plaats over een standaardovereenkomst waarin afspraken worden gemaakt over het opvragen van informatie bij vooronderzoek en het kunnen meewerken in het veld. De andere koepel van archeologische bedrijven (Vereniging van ondernemers in de archeologie, Voia) heeft aangegeven bereid te zijn zich bij die afspraken aan te sluiten. Eén van de knelpunten bij meewerken met bedrijven is het risico voor bedrijven voor ongevallen van en schade door vrijwilligers. De AWN-verzekering voorziet hier niet in, hoewel veel AWN-leden dat wel veronderstellen, zo blijkt uit de enquête. Samen met de NVAO wordt hier een goede oplossing voor gezocht. Een andere beperking voor het mee kunnen werken met bedrijven is dat dit vrijwel alleen tijdens werkdagen kan. Het is moeilijk daar een goede oplossing voor te vinden, tenzij gemeenten zoveel waarde hechten aan het betrekken van vrijwilligers dat zij extra financiering beschikbaar stellen. Deze knelpunten spelen niet of veel minder bij meewerken met gemeentelijke diensten. - Geen informatie over gepland of al lopend onderzoek en achteraf geen onderzoeksverslagen In de standaardovereenkomst met de NVAO zullen afspraken worden opgenomen over de informatie die bedrijven doorgeven aan de AWN-afdelingen.

- Onvoldoende deskundigheid om zelfstandig archeologisch onderzoek te kunnen doen De AWN biedt zelf, landelijk en door afdelingen, deskundigheidsbevordering. Provinciale erfgoedorganisaties kunnen en willen daar ook een rol in spelen en ook andere vormen van ondersteuning bieden. Er ontstaat een steeds betere samenwerking tussen Erfgoedhuizen en de AWN. zowel landelijk als op afdelingsniveau.

- Toestemming van de RCE voor zelfstandig opgraven AWN-leden maar ook gemeenten blijken er onvoldoende van op de hoogte te zijn dat toestemming van de RCE nodig is voor booronderzoek of een opgraving in door het bevoegd gezag vrijgegeven gebieden. De informatie hierover zal steeds opnieuw onder onze leden worden verspreid. Knelpunten rond het verkrijgen van toestemming van de RCE voor AWN-opgravingen worden besproken in het periodiek overleg RCE-AWN. Wanneer toestemming is verkregen, blijkt vervolgens dat het niet eenvoudig is om te voldoen aan de eisen voor rapportage, melding in Archis en het aanleveren van vondsten aan het provinciaal depot. Het Platform RCE-AWN probeert ook daar ondersteuning bij te bieden. Evaluatie van de Wamz De Wet op de archeologische monumentenzorg wordt dit jaar geëvalueerd. Als AWN zijn we daar actief bij betrokken en brengen we onze ervaringen in. We pleiten voor een stevige positie van vrijwilligers binnen het archeologisch bestel. Daar is in de enquête ook om gevraagd. Via onze website geven we actuele informatie over de uitkomsten van deze evaluatie. Tonnie van de Rijdt - van de Ven Algemeen voorzitter AWN en voorzitter landelijke werkgroep Belangenbehartiging Met dank aan de leden van de werkgroep en in het bijzonder aan Jan van Erp die alle gegevens uit de enquête heeft verwerkt. Reageren Deze serie artikelen wil graag een discussie op gang brengen tussen AWN-leden onderling en tussen de AWN en andere partner / betrokkenen bij het archeologisch erfgoed. Reageren kan via vdrijdt@iae. nl of awn.belangenbehartiging@gmail.com Een samenvatting van alle reacties wordt in Westerheem opgenomen. Noten 1. Samenwerken met universiteiten is in de enquête een enkele maal genoemd. Uit informatie van AWN- Noord Nederland is bekend dat daar met de RUG een goede samenwerking bestaat. In dit artikel wordt die vorm van meewerken door vrijwilligers niet afzonderlijk onderscheiden.

‘Malta’ en de rol van vrijwilligers |

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 121

121

07-06-11 23:04


Archeologiebeleid in kleinere gemeenten Johan Teters1

Afb. 1 Het Cope-landschap rond Waddinxveen in welstand, ca. 1580. Na 1600 verandert het gebied ten westen van de Gouwe in een grote veenplas door de veenwinning. Van het oude landschap resteren alleen nog de oude veendijken, die echter geen enkele archeologische bescherming genieten.

De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) werd op 1 september 2007 van kracht. Vanaf dat tijdstip werden gemeenten geacht zelf verantwoordelijk te zijn voor behoud en bescherming van het eigen archeologische erfgoed. Ruim drie jaar later kan geconcludeerd worden dat de WAMZ soms een dode let-

122

|

ter is gebleven. Zo blijkt onder andere uit publicaties van de Erfgoedinspectie dat veel gemeenten hun archeologisch beleid niet of nauwelijks op orde hebben. Daar vindt vaak nauwelijks een bescherming van archeologische waarden plaats. Vermeld moet worden dat veel gemeenten dus wel een werkend beleid hebben

Archeologie in kleinere gemeenten

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 122

07-06-11 23:04


en dat ontegenzeggelijk de bescherming van archeologische waarden thans op een veel hoger vlak staat dan een twintigtal jaar geleden. Een aantal echter is bij lange na niet zover. Het gaat hier met name om kleinere gemeenten. Hun achterblijven is de laatste jaren het onderwerp van discussie. In de kring van professionele cultuurhistorici, die niet met de dagelijkse praktijk van een gemeente van doen hebben, bestaat er een communis opinio, dat dit te wijten is aan een combinatie van onwil, gebrekkige daadkracht, alsmede een chronisch tekort aan archeologische know-how bij deze organisaties. In gesprekken met archeologen constateert schrijver dezes ook vaak onbegrip over de slepende gemeentelijke implementatie van de WAMZ. Is het bovenstaande beeld terecht? Allereerst is er een grote variëteit aan gemeentelijke organisaties qua omvang, beleidscultuur, bekwaamheid en politieke overtuiging. Er zullen ongetwijfeld gemeenten zijn die archeologie geen warm hart toedragen en implementatie van de WAMZ bewust vertragen. Waarschijnlijker is echter dat de trage voortgang van de gemeentelijke archeologische wetgeving te wijten is aan een voor elke gemeente eigen cocktail van factoren, waar een doorsnee gemeente soms wel, soms geen invloed op kan uitoefenen. Ter illustratie daarvan behandelt dit artikel de moeilijkheden, die de kleinere gemeente Waddinxveen (26.000 inwoners) ondervindt bij het opzetten en uitvoeren van een eigen archeologiebeleid. Waddinxveen (afb. 1) Het grondgebied van de gemeente Waddinxveen bestond oorspronkelijk uit een grote veenwildernis, doorkruist door diverse veenstroompjes (zoals de Gouwe). Het veen werd in de 13e en 14e eeuw voor landbouw bruikbaar gemaakt door een zogenaamde Cope-ontginning. Daarbij ontstonden ook de tegenwoordige nederzettingen Waddinxveen-dorp en Waddinxveen-brug. Het eerste als typisch middeleeuws veendorp, het tweede als

een gehucht bij een middeleeuws verdedigingswerk langs de Gouwe. De ontgonnen landbouwgebieden werden echter tussen 1500 en 1850 grotendeels afgegraven voor de groeiende brandstofbehoefte (turf) van de Hollandse steden. Rond 1750 was dan ook 60 tot 70% van het Waddinxveense grondgebied in veenplassen veranderd. In de eeuwen daarna werden deze ingepolderd, waarbij grootschalige polders ontstonden met een rationele kavelverdeling (zoals in de Haarlemmermeer). Tegenwoordig is daar sprake van een sterke verglazing van het landschap ten faveure van de tuinbouw. De roerige ontginningsgeschiedenis van Waddinxveen, waarbij het gebied een aantal malen drastisch van aangezicht veranderde, heeft geleid tot een intensieve concentratie van archeologische waarden langs de oeverwallen van de Gouwe en op de oude veenkaden. Dit waren de enige gebieden die namelijk nog beschutting gaven tegen het wassende water. Voor de polders geldt dat door diepgaande turfwinning en oxidatie van het veen het maaiveld tot diep onder NAP is gezakt. Afgezien van mogelijke restanten uit het Laat Neolithicum (de oude stroomruggen steken enkele decimeters boven het land uit) is dit gebied archeologisch leeg. Men kan spreken van een landschap dat over grote delen van zeer lage waarde is, afgewisseld met enige ‘hotspots’, die juist overlopen van waarden. Hier bevinden zich in de grond de restanten van een aantal middeleeuwse nederzettingen, een middeleeuwse dorpskerk, een tweetal kastelen, enkele versterkte hoeves, enige tientallen middeleeuwse boerderijen en wellicht een Romeinse nederzetting. De bovenstaande terreinen zijn echter vrijwel alle onbeschermd, een gemeentelijke archeologische waardenkaart ontbreekt en slechts onlangs is de WAMZ in een erfgoedverordening geïmplementeerd. Archeologische bescherming vindt op dit moment met de nodige improvisatie plaats, waarbij de provinciaal archeoloog van Zuid-Holland en vooral de vrijArcheologie in kleinere gemeenten

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 123

|

123

07-06-11 23:04


Afb. 2 Door het wassende water concentreert de Waddinxveense bevolking zich vanaf 1500 in toenemende mate op de veendijken en langs de oeverwallen van de Gouwe. Wat ontstaat, is een grotendeels leeg landschap met enkele zeer dunne, maar dichtbebouwde linten. Jammer genoeg vinden de laatste decennia juist hier veel verstorende bouwactiviteiten plaats. Hier een uitsnede van een kaart uit rond 1870.

willigers van de AWN Rijnland een sterke (en loffelijke) ondersteuning geven. De situatie is ondanks een grote inhaalslag van de gemeente niet optimaal en in sommige gevallen worden waardevolle sites nog steeds aangetast. Hoe is deze situatie ontstaan en wat zijn de redenen dat het Waddinxveense archeologiebeleid nog gedeeltelijk in de kinderschoenen staat? In eerste instantie lijkt een beschuldigende vinger naar de gemeente op zijn plaats; de wet is immers al drie jaar in werking en bovendien verkrijgen de gemeenten een jaarlijkse vergoeding ten behoeve van archeologie uit het gemeentefonds. En ja, er bestaat soms onbegrip en onwil om het schaarse gemeentelijke geld aan een van academisch belang gehouden beleidsveld uit te geven. Toch zijn de problemen grotendeels te wijten aan zaken, waarop de gemeente Waddinxveen slechts weinig invloed kan uitoefenen. Deze zijn te vatten onder de volgende noemers: een ontoereikende lokale kennis, een niet doordachte decentralisatie van Rijkstaken, een matig imago van cultuurhistorie en een gebrekkige archeologische wetgeving. Kennis (afb. 2) Lange tijd is het veenlandschap het domein geweest van de historische geografen. Archeologisch was er niet veel interesse in de laatmiddeleeuwse ontgin-

124

|

ningen. Nog steeds is het Groene Hart een witte vlek op de kaart. Dat is er wellicht een oorzaak van dat in de provinciale archeologische verwachtingskaart de Gouwe-oeverwallen en de middeleeuwse veendijken simpelweg zijn vergeten. Bescherming concentreert zich op de neolithische stroomruggen in de polders. Dit heeft er van 2000 tot 2009 toe geleid dat grootschalige ingrepen in de veendijken archeologisch niet werden onderzocht. Ironisch genoeg leverde het onderzoek naar de stroomruggen tegelijkertijd niets op. Dit gedeelte van Waddinxveen blijkt tijdens het Neolithicum en Mesolithicum in een soort ontoegankelijke Waddenzee te hebben gelegen. Een kleine twintigtal onderzoeken is hieraan besteed met steeds dezelfde ontnuchterende conclusies. Omdat de rapporten in hun samenhang niet (goed) werden geanalyseerd, kan gesteld worden dat voor tienduizenden euro’s overbodig onderzoek werd verricht. Kan men bij Rijk en Provincie zich wellicht nog verschuilen achter werkdruk en andere prioriteiten, bij de gemeente was simpelweg niemand in staat de specialistische rapporten te lezen en te interpreteren. Bij een kleinere gemeente (zoals in Waddinxveen) ontbreekt echter niet alleen een basale kennis van archeologie. Fnuikender is het gebrek aan kennis van de lokale cultuurhistorie. Bij een kleinere gemeente lijkt dat paradoxaal: men zit dichter op het eigen gebied. Echter, bij deze organisaties werken vooral mensen van elders (en vaak starters). De affiniteit met de geschiedenis van de gemeente is beperkt en bovendien het verloop groot: grote gemeenten betalen beter. Met andere woorden: lokale kennis ontbreekt en heeft slechts weinig kans zich langdurig in de organisatie te nestelen. Tragisch maar waar is dat bovendien vele ambtenaren hun eigen plangebied alleen van de tekentafel kennen. In deze situatie blijft een middeleeuwse veendijk, een gracht of een oude boerderij soms onopgemerkt, omdat een veldschouw ontbreekt. Indien in een later stadium ‘ontdekt’, vormen deze relicten een sta-in-de-weg: de affini-

Archeologie in kleinere gemeenten

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 124

07-06-11 23:04


teit met de (geschiedenis van de) gemeente ontbreekt en een goede inpassing van de cultuurhistorische elementen kan voltooiing van het project met maanden, zo niet jaren vertragen. Decentralisatie (afb. 3) Al ettelijke jaren is sprake van een overheveling van bevoegdheden van de Rijksoverheid en provincies naar de gemeenten. De gedachte is dat de verantwoordelijkheid van beleid zo laag mogelijk moet worden gelegd. Een gemeente als Waddinxveen komt daarbij onder druk. De extra taken gaan gepaard met extra regelgeving, terwijl de beschikbare overgehevelde gelden niet of nauwelijks voldoen. De soms verregaande specialistische kennis die voor deze taken nodig is, vereist vakkrachten. Voor een kleinere gemeenten zijn deze nauwelijks betaalbaar, noch is er voldoende werk beschikbaar voor een volledige of parttime betrekking. In de praktijk leidt dit tot inhuur van commerciĂŤle bureaus, wat zwaar drukt op de begroting. De prijs betalen de kleinere, ondergeschikte beleidsvelden zoals archeologie, monumentenzorg en kunst. Het is niet moeilijk aan te geven waarom juist deze het onderspit delven: er is weinig urgentie, sancties ontbreken en een maatschappelijke relevantie wordt door sommigen niet gezien. In het nadeel van archeologie en monumentenzorg is hier bovendien de hoge graad van kennis die nodig is om te komen tot een effectief beleid. Een gemiddelde ambtenaar zal niet het verschil weten tussen archeologische monumenten, beschermde archeologische monumenten, verwachtingsgebieden en gemeentelijke archeologische monumenten. Daarbij kent Waddinxveen slechts een zestal Rijksmonumenten en had tot voor kort niet het flauwste vermoeden van zijn archeologische rijkdom. Logisch dat dit een resttaak wordt, toebedeeld (‘in de maag gesplitst’) aan een ambtenaar, die vaak nauwelijks tijd of interesse heeft. In het Waddinxveense geval gelukkigerwijs na diverse omzwervingen aan een planoloog, die toevallig ook historisch geograaf is.

Afb. 3 De onbekendheid met en de desinteresse voor het eigen erfgoed strekt zich in veel Midden-Hollandse gemeenten niet alleen uit tot archeologie. Hier het verwaarloosde en in de kern 17e-eeuwse raadhuis van Waddinxveen-dorp. Enige bescherming ontbreekt, het belang van het gebouw is bovendien alleen bij leden van de plaatselijke heemkundevereniging bekend. Imago (afb. 4) Als onderdeel van de ruimtelijke ordening (maar zeker niet als interessegebied) heeft archeologie in het algemeen een matig imago. Bij bestuurders en ambtenaren geldt het vaak als academisch, ontoegankelijk en kostenverzwarend waarvan vrijwel geen positieve opbrengsten te verwachten zijn. Jammer genoeg wordt dit vooroordeel in Waddinxveen mede door archeologen bevestigd. Voor vele niet-archeologen gaat identificatie met geschiedenis niet verder dan wat beelden over ridders, de VOC en Romeinen. Wanneer een kasteel wordt opgegraven in een kleine gemeente wordt de site al snel een publiekstrekker. In Waddinxveen zijn echter met name het Mesolithicum en Neolithicum van belang. De bescheiden pijlpuntjes en resten van houtskool (als deze al gevonden worden) wekken nauwelijks publieke of bestuurlijke interesse. Bovendien zijn de onderzoeksrapporten in een onbegrijpelijk jargon geschreven, de vondsten worden niet getoond en het belang van het onderzoek Archeologie in kleinere gemeenten

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 125

|

125

07-06-11 23:04


is alleen voor de archeoloog begrijpelijk. In ambtelijke kringen ontstaat soms wrevel over het zoveelste onderzoeksrapport waarvoor de gemeente dik betaalt, maar waarvoor de lusten alleen zijn bestemd voor een klein groepje academici. De matige reputatie van archeologie moet worden bezien in een groter verband. In het Groene Hart is cultuurhistorie te vaak een zaak van enkelingen. De zorg voor erfgoed in deze conservatieve gemeenten beperkt zich tot de beeldbepalende grote monumenten. De kleinere elementen (woningen, sluisjes, dijkjes) worden vaak niet bijzonder genoeg gevonden. Voor de gemeente Waddinxveen komt daarbij dat het gebrek aan beeldbepalende monumenten, imponerende landschappen en een bloeiende traditie van lokale geschiedschrijving nauwelijks uitnodigt tot het kennen van de geschiedenis van de streek. Dit blijft beperkt tot de oude ingezetenen (er is een bloeiende heemkundevereniging) en bovendien is de waardering van het eigen erfgoed vaak ondermaats. Typerend is de uitroep van een burger toen

Afb. 4 Deel van een boerendanskruik uit 1550-1600 gevonden in Waddinxveen-dorp. Alhoewel landelijk niet zeldzaam kunnen dergelijke aardige objecten voor lokale historische verenigingen van grote waarde zijn. Zeker bij het grote publiek wekken ze vaak meer interesse dan allerlei werktuigen uit bijvoorbeeld het Mesolithicum.

126

|

hem op de noodzaak van onderzoek werd gewezen:�We hebben het hier over Waddinxveen en niet over Rome of Athene!� Instrumentarium (afb. 5) Tot slot het wettelijk archeologisch instrumentarium. De gemeente ondervindt moeilijkheden met de inzet van amateurarcheologen, de regeling rond de meldingsplicht en toevalsvondsten en het archeologisch bureauonderzoek. Allereerst het archeologische bureauonderzoek: de eerste stap in een verkenning naar de archeologische waarden. In de gemeente Waddinxveen functioneert dergelijk bureauonderzoek vrij matig. Het is zelfs een hindernis om te komen tot een werkend archeologiebeleid. Reden daarvoor is een onvolledige provinciale waardenkaart en, vreemd genoeg, het toegenomen respect voor archeologen in de ruimtelijke ordening. Voor een bureauonderzoek wordt namelijk, zelfs bij de meest gerenommeerde bureaus, vaak alleen gebruik gemaakt van ARCHIS, de provinciale verwachtingskaart/IKAW en een begeleidende tekst van Berendsen. Een vergelijking van historisch kaartmateriaal, laat staan een bezoek ter plaatse, blijft achterwege. Daardoor worden continue waardevolle relicten gemist en luidt het oordeel vaak dat de plangebieden archeologisch van generlei waarden zijn. Blijkbaar kennen veel archeologen hun plangebied ook alleen van de tekentafel. Dit heeft in het Waddinxveense een aantal malen geleid tot discussies tussen projectontwikkelaars en gemeente over de archeologisch niet beschermde middeleeuwse ontginningsassen. De visie van ontwikkelaars is duidelijk: het archeologisch bureauadvies geeft geen enkele waarde van belang aan, dus de ter plaatse aanwezige veendijk, molenstomp of oude rivierloop zijn waardeloos. De verdediging van de gemeente dat er wel degelijk waarden in het geding zijn, valt letterlijk niet in goede aarde. Terecht stelt de ontwikkelaar namelijk dat de gemeente niet de archeologische expertise in huis heeft om aan het advies van een professioneel archeoloog te twij-

Archeologie in kleinere gemeenten

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 126

07-06-11 23:04


felen. Een discussie over vervolgonderzoek verloopt vaak vruchteloos. Enerzijds staat de gemeente soms zwak omdat bij langlopende projecten in het verleden geen aanvullende bepalingen voor archeologie in vergunningen zijn opgenomen, anderzijds is zij niet gebaat bij een slechte werkrelatie met de ontwikkelaar. Zeker in deze tijden draaien vele bouwprojecten met verlies, dan wel staan op de nominatie om gestaakt te worden. Een archeologisch onderzoek met eventuele daarbij behorende opgravingen en vertragingen, zo is de vrees, kan net de druppel zijn om het project maar te stoppen of te vertragen. Deze gehele discussie kan al bij voorbaat worden afgekapt met een goed bureauonderzoek, dat tevens poolshoogte neemt in het veld en waarbij een kort historisch-geografisch onderzoek wordt verricht. Wettelijk geldt een zogenaamde meldingsplicht: men is verplicht tot het doen van melding van archeologische vondsten bij het Rijk. De wet vertrouwt hierbij op de goede inborst van vele projectontwikkelaars. In de praktijk echter wordt in Waddinxveen (elders zal het niet anders zijn) bij vondsten zo snel mogelijk het tempo van de bulldozer opgeschroefd. Bij een aantal locaties heeft de auteur zelf moeten toezien hoe een vermoedelijk middeleeuws erf en een aantal 17e-eeuwse locaties door de grijper van de kraan werden vermalen. De mogelijkheden tot ingrepen waren beperkt: de bouwvergunning was onherroepelijk en aanvullende bepalingen waren niet opgenomen. Bovendien ging het om betrekkelijk kleine locaties, die in enkele uren compleet werden geruimd. Daardoor ontbrak de tijd voor professioneel archeologisch advies ter eventuele stopzetting van de werkzaamheden. Mocht inderdaad tot stillegging worden overgegaan, dan zou een nieuw dilemma ontstaan zijn: de gemeente is financieel verantwoordelijk voor zogenaamde toevalsvondsten. Het staat buiten kijf dat de gemeente moreel verplicht is om kosten te maken voor de archeologische borging van een Romeins

schip of een middeleeuwse versterking, maar de afweging om een financieel noodlijdende gemeente als Waddinxveen te laten opdraaien voor een opgraving van een 17e-eeuws huis (waarvan er in Nederland nog duizenden overeind staan) is een moeilijke. Met andere woorden: de meldingsplicht en de regeling rond de zogenaamde toevalsvondsten blijven in het Waddinxveense goed bedoelde, maar vaak dode letters. Tot slot de professionalisering van de archeologie. Een professionele ruimtelijke ordening vereist professioneel archeologisch advies, terecht zet de huidige wetgeving hier zwaar op in. Het is dan ook wrang te moeten constateren dat archeologische bescherming in Waddinxveen een tiental jaar geleden beter was dan nu. De gemeente beschikte namelijk over een eigen vereniging van amateurarcheologen, die zelfstandig onderzoek uitvoerde. Door goede relaties met lokale ondernemers en het plaatselijke bestuur wisten zij in Waddinxveen-dorp redelijk professioneel onderzoek uit te voeren, dat bovendien de gemeente geen cent kostte. Zo bewezen amateurs de al lang vermoede middeleeuwse oorsprong van Waddinxveen-dorp. De wetgeving maakte het zelfstandig werken van deze werkgroep grotendeels onmogelijk, zodat deze zich Archeologie in kleinere gemeenten

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 127

|

Afb. 5 Tijdens graafwerkzaamheden medio 2009 langs de Gouwe kwam onverwachts een 17eeeuws molenfundament tevoorschijn. Onbekendheid met de archeologische wetgeving, een strakke planning van de bouwwerkzaamheden, milieuvervuiling en gekibbel over de kosten zorgden er voor dat de fundamenten maanden open en bloot lagen, voordat zij zonder onderzoek werden vernietigd.

127

07-06-11 23:04


ontbond. De professionele archeologie richtte zich op mogelijke neolithische en mesolithische vindplaatsen, zodat middeleeuws Waddinxveen geen blik waardig werd geacht. Tussen 2000 en 2009 is hier ondanks diverse grootschalige ruimtelijke ingrepen in de dorpskernen geen enkel professioneel onderzoek uitgevoerd. In een aantal gevallen hebben zich op kansrijke locaties amateurarcheologen aangeboden voor onderzoek, maar projectontwikkelaars alsmede de amateurs zelf schrokken al dan niet terecht terug van mogelijke gevolgen van hun inzet. Dit betekende uiteindelijk de vernietiging van enkele waardevolle sites. Conclusie (afb. 6) De problemen rondom de archeologische zorg in Waddinxveen zijn terug te voeren op een complex geheel van factoren. Onwillig of ondaadkrachtig is de gemeente in dezen echter niet en of het bestaande gebrek aan archeologische kennis ver-

wijtbaar is, moet discutabel worden geacht gezien de grootte van de gemeente. Eerder lijkt één en ander terug te voeren op het functioneren van kleinere gemeenten in combinatie met haperende wetgeving. Dat betekent ook dat een eenvoudige ‘gouden’ oplossing niet bestaat. Hierbij moet dan onder andere worden gedacht aan het de laatste tijd veel gepropageerde wondermiddel van de regio­ archeoloog. Deze is bijvoorbeeld afhankelijk van een goed contact met de gemeentelijke afdelingen vergunningen en ruimtelijke ontwikkeling. Dit houdt onder andere in dat men de projecten en de namen van de betrokken ambtenaren kent en met de laatsten een vertrouwensband opbouwt. Doet men dit niet, dan wordt men als een outsider, soms zelfs tegenstander beschouwd. Dit is al moeilijk voor één gemeente. Regioarcheologen zijn soms echter verantwoordelijk voor vijf à zes gemeenten. Bovendien vergt een gedegen kennis van een dergelijk groot gebied vele

Afb. 6 Vrijwilligers van de AWN Rijnstreek in actie bij een onderzoek langs de Gouwe (mei 2010).

128

|

Archeologie in kleinere gemeenten

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 128

07-06-11 23:04


jaren, dan zijn vele archeologen al toe aan een andere baan. Wat wel in belangrijke mate in Waddinxveen en andere kleinere gemeenten tot een betere bescherming van archeologische waarden kan leiden zijn de volgende maatregelen: • De beste borging van archeologie is een gemeenschap van mensen die geïnteresseerd is in de eigen lokale cultuurhistorie. Een beleidsambtenaar monumentenzorg, een regioarcheoloog of de lokale archivaris, hoe nuttig ze ook zijn, het blijven meestal betrekkelijk kortstondige voorbijgangers. De meeste kennis en betrokkenheid is te verwachten van de eigen ‘inheemse‘ bevolking, die het gebied door en door kent en daarmee verknocht is. In dit opzicht is een eigen amateurarcheologievereniging zeer aan te bevelen. Het spreekt voor zich dat bij grote en belangwekkende projecten professionele archeologen altijd de voorrang moeten krijgen, maar bij kleinere onderzoeken zou makkelijker overgegaan moeten worden tot het zelfstandig doen van onderzoek van amateurs. Zeker in Waddinxveen is sprake van veel 17e- en 18e-eeuwse sites: deze zijn voor de professional met een meerjarige ervaring nauwelijks uitdagend. Voor veel amateurs, en voor de gemeente zelf, kunnen deze gebieden van een hoge importantie voor de lokale geschiedenis zijn, bovendien: wat is er leuker en boeiender dan de historie van min of meer je eigen achtertuin? Het kweekt saamhorigheid, het zorgt voor betrokkenheid en het kost de gemeente vrijwel niets. Het zou een idee kunnen zijn om bij kleinere gemeenten zonder archeologische waarden van nationaal belang, waar wel een goed en redelijk professioneel opererende amateurvereniging bestaat, deze laatste grotendeels verantwoordelijk te maken voor het archeologische erfgoed, waarbij professionele archeologen bij tijd en wijle ondersteuning geven. • Goede hulp zou ook kunnen worden

verkregen door een dwingender optreden van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, provinciaal archeoloog en Erfgoedinspectie. Elke week verschijnen er weer nieuwe cursussen, voorlichtingsfolders, hulptelefoonnummers en glossy magazines, maar het overgrote deel van deze goed bedoelde pogingen beklijft niet. Sterker nog: zij komen juist alleen terecht bij die ambtenaren, die het al goed voor hebben met monumentenzorg en archeologie. Er is hier in sterke mate sprake van preken voor eigen parochie. Meer effect kan worden verwacht van een ouderwetse houwdegen van bijvoorbeeld de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, die vaderlijk, maar als het moet ook met de zweep, orde op zaken komt stellen bij onwillige of onwetende organisaties. Dit schept in ieder geval duidelijkheid naar de betrokken partijen. • Als laatste, en in het verlengde van het vorige, vertrouwt de huidige wetgeving nogal op het goede in de mens. Een meldingsplicht is mooi, maar zonder zware sancties bij het in gebreke blijven daarvan nutteloos. Datzelfde geldt voor de toevalsvondsten, omdat bij het vinden daarvan zowel ontwikkelaar als gemeente een belang kunnen hebben de vondsten zo snel mogelijk te verdoezelen. Beter is inspectie ter plaatse, waarbij ambtenaren uit hun bureaustoel komen en om de zoveel tijd de bouwplaats onverwacht inspecteren. Dit dient dan gekoppeld te worden aan een regeling waarbij de gemeente altijd het recht verkrijgt om binnen een korte periode de belangrijkste waarden te borgen.

Johan Teters johanteters@hotmail.com

Noot 1. Johan Teters (1970) heeft voor diverse instanties op het gebied van monumentenzorg gewerkt. Thans werkt hij voor de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak in Den Haag. Archeologie in kleinere gemeenten

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 129

|

129

07-06-11 23:04


Rondom de stad

Gemeentelijke archeologie in... Ede Hoorn des overvloeds Charlotte Peen1

Met recht noemde voormalig gemeentelijk archeoloog van Ede, Suzanne van der A, het perceeltje aan de Pascalstraat in Ede in haar artikel in Westerheem nr. 4 van 2008 een ‘hoorn des overvloeds’. Maar niet alleen dit perceeltje; heel Ede is ontzettend rijk aan archeologie. Een rijkdom die zich uitspreidt over de Veluwe en de Gelderse Vallei, waarvan de gemeente Ede met kernen als Bennekom, Otterlo en Lunteren 320 km2 in beslag neemt (afb. 1). Toch gaat het om een regio in Nederland, die in archeologisch-wetenschappelijk opzicht de laatste decennia stelselmatig is genegeerd. Onderzoeksinstituten focussen zich traditioneel op andere delen van Nederland of op het buitenland, of houden vast aan de gebruikelijke thema’s zoals grafheuvels en de Romeinse limes. Een vreemde ontwikkeling als je bedenkt dat de archeologie op de Veluwe een eeuw geleden juist volop in de belangstelling stond. In dit artikel wordt aan de hand van actuele voorbeelden geïllustreerd hoe het ontbreken van wetenschappelijke overzichtswerken voor de Veluwe zich wreekt in de huidige Malta-praktijk. Bij gebrek aan goed toegankelijk vergelijkingsmateriaal zijn bedrijven in de uitwerking van hun onderzoeken genoodzaakt type-sites in Noord-Brabant en Drenthe te gebruiken. Vindplaatsen op de Veluwe worden zelden onderling vergeleken.2 Voor zich sprekende voorbeelden van deze problematiek liggen in Ede voor het oprapen. Vanwege de beperkte ruimte in deze Westerheem komen hieronder

130

alleen archeologische structuren aan bod van rond het begin van de jaartelling. In ruimtelijke zin is een afbakening in het artikel aangebracht door te focussen op het grondgebied van de voormalige buurt Maanen (afb. 1). De voor dit gebied zo kenmerkende dekzandrug is de afgelopen jaren volledig onder de bebouwing van Ede-Zuid verdwenen. Allicht dat dit een hoop archeologische waarnemingen heeft opgeleverd. Boerderijen Ede-Kerkweg Aan weerszijden van een grote depressie

| Rondom de Stad

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 130

07-06-11 23:04


aan de Kerkweg in Ede-Zuid werden in 2002 tijdens een proefsleuvenonderzoek een oost-west georiënteerde boerderijplattegrond en een spieker opgetekend.3 De twee-, deels driebeukige boerderij is ongeveer 16 bij 5,5 m groot (exclusief buitenstijlen) en is door BAAC gedetermineerd als van het type Oss 4A (type Haps) uit de Midden-IJzertijd. Er zijn echter een aantal opmerkelijke verschillen met het type Haps, alleen al het ogenschijnlijk driebeukige staldeel, het palenpaar bij het begin van het stalgedeelte (oosten), schotsteunpalen in de stal en ondersteuning van de zware nokstijlen met een lichter stijlenpaar aan (één van) beide kopse uiteinden (afb. 2). De boerderij vertoont wat dat betreft meer overeenkomsten met typen Diphoorn en Dalen uit NoordNederland.4 Een in 1971 door de voormalige ROB aan de Maanderbuurtweg gevonden huis (ongepubliceerd) behoort mogelijk ook tot (een variant op) dit type. En zo zijn er meer nog niet integraal geanalyseerde voorbeelden uit Ede-De Vallei (afb. 3)5 , Bennekom-Broekakkers (afb. 1)6 en Barneveld-Harselaar.7 Ede-Pascalstraat In het voorjaar van 2007 werd door ADC ArcheoProjecten aan de Pascalstraat in Ede (af b. 3) een compleet erf uit de Romeinse tijd opgegraven (3.250 m2). Deze opgraving is eerder al in Westerheem beschreven door Van der A.8 Aangetroffen werden een tweebeukige huisplattegrond van 16,2 x 5,7 m met in het verlengde een bijgebouw, tien spiekers en twee waterputten. Het geheel wordt op basis van aardewerk en C14-onderzoek gedateerd in de periode 25 tot 170 na Chr. ADC schrijft de tweebeukige huisplattegrond toe aan het zogenaamde AlphenEkeren type (Romeinse tijd) of het type Oss-Ussen 5A (Late IJzertijd), maar er zijn duidelijke verschillen met deze typen, en ook wel overeenkomsten met bijvoorbeeld het type Dalen en Colmschate (Late IJzertijd) uit een hele andere hoek van Nederland. 9 Kenmerkend voor de boerderij Ede-Pascalstraat zijn de zwaar gefundeerde middenstijlen, goed

Afb. 1 Overzichtskaart met in de tekst genoemde locaties. Legenda: 1 = Ede-Slijpkruikweg; 2 = Bennekom-Streekziekenhuis; 3 = Ede-Paasbergterrein; 4 = Ede-Op den Berg/Bunschoten; 5 = Ede-Veldhuizen; 6 = Bennekom-Broekakkers. Kader = de ‘dekzandrug van Maanen’.

Afb. 2 Gebouw IV, samen met enkele andere huizen uit de IJzertijd opgegraven in Ede-Slijpkruikweg (2001), vertoont veel overeenkomsten met de in Ede-Kerkweg (2002) opgegraven plattegrond. Helaas werden bijna alle tot nu toe in Ede opgegraven ijzertijdboerderijen (noodgedwongen) in de Midden-IJzertijd gedateerd op basis van gelijkenissen met het bekende Haps-type. Een gedegen aardewerkanalyse en/of C14-onderzoek ontbreekt vooralsnog. Figuur (niet op schaal) bewerkt naar Burnier 2002, afb. 6. Rondom de Stad

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 131

|

131

07-06-11 23:04


Afb. 3 Overzichtskaart van vindplaatsen op de dekzandrug van Maanen (geel). Legenda: A = Kerkweg (2002); B = Rietkampen/ Maanderbuurtweg (1971); C = Bedrijventerrein De Vallei (2001-3); D = Pascalstraat (2007); E = Uitvindersbuurt (200711); F = vindplaats Ed Zuurdeeg Nwe Maanderbuurtweg/ Verl. Parkweg (1971); G = Rietkampen (1994-6); H = vindplaats Kapitein Bellen (1923). Stippellijn = depressie aan de Kerkweg. Cirkellijn = zone met veel ijzertijd waterputten. Bruin = bewoning of begraving Vroege IJzertijd; Rood = bewoning of begraving Midden- of Late IJzertijd; Blauw = bewoning of begraving Romeinse tijd.

herkenbare ingangspartijen, een eerste nokstijl in woongedeelte ter hoogte van ingangpalen, stalschotsteunpalen, veel dubbel (?) geplaatste wandstijlen, geen buitenstijlen en in het westelijk deel van het gebouw een grote overspanning met een dwarswand. Ede-Uitvindersbuurt Op dezelfde dekzandrug van Maanen, hemelsbreed ca. 300 m ten westen van de Kerkweg en 450 m oostelijk van de Pascalstraat, kwamen november 2007 nog twee huisplattegronden uit de Romeinse tijd tevoorschijn. Deze boerderijen lagen eveneens op de hogere delen van de dekzandrug en waren ook oost-west – evenwijdig aan de dekzandrug – gepositioneerd. BAAC was op dat moment bezig met het uitvoeren van een vlakdekkende opgraving in het kader van de sloop en nieuwbouw van de Uitvindersbuurt, een wederopbouwwijk in Ede-Zuid.10 In 2007 werden de eerste twee delen van de wijk gefaseerd opgegraven (1.9 ha). In maart 2011 volgde fase 3 (6.500 m2) (afb. 4). Het eerste gebouw dat tevoorschijn kwam in de Uitvindersbuurt heeft een omvang van 12 x 6 m. Het westelijke deel van het

132

pand is eenbeukig, het oostelijke deel tweebeukig. Rondom het gebouw is een huisgreppel gegraven op een afstand van 2 m vanaf de wand. Twee tegenover elkaar liggende ingangen in het oostelijke deel van de lange wanden verdelen het gebouw in twee ongelijke delen. Openingen in de huisgreppel lijken te maken te hebben met ingangspartijen. Dit zou betekenen dat zich aan de westzijde van het gebouw nog twee tegenover elkaar liggende ingangen bevinden, alhoewel de positie van de wandstijlen – en de smalle breedte van 40-50 cm – hier twijfelachtig is (er is eerder sprake van dubbele wandstijlen). Een meer logische verklaring voor de openingen in de huisgreppel aan de westzijde van het huis, is dat de greppels op deze plaats zo ondiep waren dat ze tijdens de opgraving niet meer konden worden waargenomen. Wellicht was een greppel op deze plek om een andere reden niet nodig of wenselijk. Het gebouw lijkt aan de oostelijke, kopse zijde te zijn uitgebreid tot een lengte van 13,7 m. Aan deze zijde bevindt zich duidelijk nog een ingang. De wandstijlen van de boerderij zijn in paren tegenover elkaar opgesteld en hebben waarschijnlijk een horizontale ligger

| Rondom de Stad

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 132

07-06-11 23:04


gedragen waarop de dakconstructie was bevestigd. Dubbele wandstijlen zijn, uitgezonderd in de ingangen, niet aanwezig. Wel staan buiten het gebouw buitenstijlen, die ook in paren zijn neergezet en die net als de hoekpalen en ingangsstijlen van het gebouw dieper zijn ingegraven dan de wandstijlen zelf. Vermoedelijk hebben deze buitenstijlen ook een belangrijke functie gehad in de draagconstructie van het dak. Gebouw 2 heeft een oppervlak van 11,8 x 5,7 m, is eveneens vrijwel geheel eenbeukig en lijkt wat constructie betreft op gebouw 1. Een belangrijk verschil is dat aan de zuidzijde van het gebouw extra wandstijlen zijn geplaatst tussen sommige wandstijlparen en dat alleen op de hoeken buitenstijlen zijn neergezet. Ook zijn in dit gebouw minder aanwijzingen voor de ligging van tussenwanden (zoals naar binnen liggende wandstijlen of binnenstijlen), is er geen huisgreppel en zijn de ingangspartijen minder expliciet aanwezig.

ter C uit de laat-Romeinse tijd.11 De twee gebouwen wijken echter af door de indeling (eenbeukig), de aanwezigheid van buitenstijlen (en dubbele wandstijlen) en een ingang in de korte zijde. In het Kootwijkerzand, 25 km noordelijker op de Veluwe in de gemeente Barneveld, werd in de 2e of 3e eeuw gewoond in een vergelijkbaar type huis (Kootwijk 3, gebouw 2).12 Verder komen eenbeukige plattegronden in Midden-Nederland in de Romeinse tijd, specifiek in Ede, vaker voor, maar zijn elders zeldzaam. De twee huisplattegronden oversnijden elkaar, maar niet goed af te leiden is welk gebouw eerder in gebruik was. Ook het

Afb. 4 Deelname van amateurarcheo­ logen is voor gemeente en bedrijven heel vanzelfsprekend, ook in de Uitvindersbuurt. Op de foto Leidse studenten archeologie, op kampweekend in Otterlo (Ede), rondgeleid door de AWN op de opgraving. Foto Ans Meure (maart 2011).

Gebouw 1 en 2 worden op basis van afmetingen en wand- en dakconstructie door BAAC geĂŻdentificeerd als zijnde een (korte) variant op het type Wijster BII a en b uit de 3e, 4e of 5e eeuw of beter: type WijsRondom de Stad

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 133

|

133

07-06-11 23:04


verstevigd met berkenstammetjes, in de grond is ingegraven. Dendrochronologisch onderzoek leverde een datering van de put na 268 na Chr. Twee verkoolde roggekorrels uit de vulling van deze put zijn met C14-onderzoek tussen 330 en 540 gedateerd. Aangenomen mag worden dat waterput 1 ouder is dan boomstamput 2. Aangezien waterput 1 ruimtelijk bezien eerder bij gebouw 2 en boomstamput 2 eerder bij gebouw 1 hoorde, zal gebouw 2 ouder zijn dan gebouw 1. Dit zou in typochronologisch opzicht onder andere een toename in gebruik van buitenstijlen en - in mindere mate - dubbele wandstijlen betekenen. De datering van de waterputten geeft een gebruiksduur van de gebouwen tussen globaal 240 en 540 na Chr. Dit komt overeen met de complexdatering van het aardewerk uit Ede-Uitvindersbuurt fase 1 en 2 in de eerste helft van de 4e eeuw (of eventueel iets later), maar geeft vooralsnog weinig inzicht in de snelheid waarmee en oorzaken als gevolg waarvan een aantal belangrijke innovaties in de huizenbouwtechnologie in de Romeinse tijd (ten noorden van de Romeinse limes) werden doorgevoerd.

Afb. 5 Uitsnede alle-sporen-kaart Ede-Uitvindersbuurt fase 2. Bron: Brouwer (red.) 2010, afb. 16.

vondstmateriaal afkomstig uit de plattegronden geeft vooralsnog geen uitsluitsel over een datering specifieker dan Romeinse tijd. Sporen konden ook niet worden gedateerd met behulp van bijvoorbeeld C14-onderzoek . Bij de gebouwen in de Uitvindersbuurt zijn wel verschillende bijgebouwen en andere structuren aangetroffen die een aanwijzing kunnen geven (afb. 5). Met name de waterputten zijn hierbij van belang. Waterput 1 is een forse, vierkante eikenhouten constructie. Het hout van de waterput is door middel van dendrochronologisch onderzoek gedateerd in 242 na Chr. Waterput 2 is een boom­stamput die,

134

Ede-Paasbergterrein Behalve in het oude Maanen, nu EdeZuid, werden de afgelopen jaren ook in Ede-Noord inheems-Romeinse (?) nederzettingsresten opgegraven. Vorig jaar april brachten twee proefsleuven (in totaal 317 m2) een complete huisplattegrond, een hutkom en nog een reeks losse grondsporen aan het licht (afb. 1 en 6). Het voormalige schoolterrein (6.700 m2) staat door een gefaseerde uitvoering van nieuwbouwwerkzaamheden inmiddels al een jaar op de wachtlijst om te worden opgegraven. Vooralsnog lijken we van doen te hebben met een oost-west georiĂŤnteerd huis van tenminste 16 m lang en 7 m breed, met mogelijk een uitbouw van 4 m lang aan de westzijde. Omdat sporen zeer selectief zijn gecoupeerd is het interieur nog niet goed in beeld en is over functie, indeling en dakconstructie nog weinig te zeggen. Mogelijk is sprake van

| Rondom de Stad

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 134

07-06-11 23:04


een driebeukige plattegrond. Synthegra zoekt (noodgedwongen) vergelijkbare typenboerderijen in Noordbarge, Peelo, Wijster en Oss (8a en b) met een datering in de Romeinse tijd. Echter, de paren dubbele wandstijlen, wandgreppels en het schijnbaar ontbreken van buitenstijlen aan de korte zijden doen ook sterk denken aan type Odoorn B of C (7/8e eeuw). Ook in Kootwijk zijn dergelijke varianten aangetroffen: Kootwijk 4 en 5 (7e eeuw). Op een datering in de Merovingische periode duidt bovendien het in de begeleidende hutkom (2,25 bij 1,75 m) aangetroffen Wölbwandtopf aardewerk.13 Hoewel er in Ede op verschillende plaatsen aanwijzingen zijn voor bewoningsactiviteit in de Vroege Middeleeuwen, zijn concrete boerderijen nog niet gedocumenteerd. Het Paasbergterrein, direct achter de middeleeuwse kerk van Ede, zou de eerste kunnen prijsgeven. Enorme waterkuilen De bewoners van de dekzandrug van Maanen bouwden door de eeuwen heen talloze waterputten op hun erf. Dat blijkt wel uit het voorgaande en dat is ook logisch gezien de ligging in de lagere, leemhoudende gronden van de Vallei. Maar hoe zit het met de mensen wat

hoger op de stuwwal, in het oosten? Belangrijk te beseffen is dat niet alleen reliëf, maar ook waterbronnen soms volledig onherkenbaar verdwenen zijn onder ophoogdekken, bebouwing en bestrating. Voorbeelden van middeleeuwse kolken (‘dobben’, niet te verwarren met leemkuilen of wielen uit het rivierengebied) zijn van historisch kaartmateriaal afgeleid in onder meer Wageningen en Bennekom. Uit de Prehistorie is op de Veluwe een vergelijkbaar fenomeen bekend. Er zijn steeds meer aanwijzingen dat althans een deel van de bewoners van de stuwwal gebruik maakte van grote kuilen in natuurlijke depressies in het landschap. Kuilen van meerdere tientallen meters in doorsnede en enkele meters diep. Een bij recreanten op de Veluwe bekend voorbeeld van zo’n enorme waterkuil is de ‘Germaanse Put’ in Wekerom (afb. 7), met de C14-methode gedateerd rond 300 voor Chr.14 Maar ondanks dat deze put bij toeristen bekend is, is hij in archeologische wetenschappelijke literatuur amper terug te vinden. Niet voor niks komt hij de archeologen van Archol niet als mogelijke parallel voor, wanneer zij in 2006 aan de noordkant van Bennekom een vergelijkbare depressie opgraven (afb. 1).15 Hetzelfde geldt voor een depressie naast de huisplattegronden in het eerder genoem-

Afb. 6 Merovingische (?) huisplattegrond over de hele lengte van de proefsleuf aan de noordkant van het Paasbergterrein in Ede-Noord. Foto Synthegra (april 2010).

Afb. 7 Germaanse Put in Wekerom ten noordoosten van Lunteren (Ede). Foto auteur (juli 2009). Rondom de Stad

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 135

|

135

07-06-11 23:04


de onderzoek Ede-Kerkweg. Ook hier kan sprake zijn van een vergelijkbare situatie, alhoewel de depressie zelf door de aanwezigheid van bebouwing in 2002 niet verder kon worden onderzocht.16 De Bennekomse kuil, die in een natuurlijke depressie ligt en die tot in het grond-

water is uitgegraven, kon wel nader worden bestudeerd. De kuil had een diameter van ruim 16 m en een diepte van ruim 4 m. Hij is tenminste vanaf de Midden-Bronstijd over zeer lange periode met tussenpozen benut door bewoners van erven in de directe omgeving. Behalve een waterput gemaakt van aangepunte balken en vlechtwerk17 bevond zich in de kuil een constructie van 64 houten onderdelen (afb. 8).18 Omdat niet meer te achterhalen is hoe hoog de verticale palen oorspronkelijk boven de grond uitstaken, is niet duidelijk of we hier met een fundering van bijvoorbeeld een gebouw, vloer of steiger te maken hebben of met een systeem van vlonders en beschoeiingen. Na gebruik is de houtconstructie moedwillig vernield of vertrapt door wild en/of vee. In ieder geval is de depressie met waterof drenkkuil, gezien de aanwezigheid van afdekkende stuifzandlagen, na de Midden-of Late IJzertijd enige tijd niet meer in gebruik geweest tot in de VroegRomeinse tijd. De kuil zal toen veel meer een functie als afval- of depositiekuil hebben gehad: er zijn ingegraven sporen met onder andere inheems-Romeins vaatwerk19 en – ondetermineerbaar – metaal. Dit beeld van een periferie van een nederzettingsareaal in de vroeg-Romeinse periode wordt bevestigd door het ontbreken van duidelijke bewoningssporen, de aanwezigheid van een houtskoolmeiler en een crematiegraf. 20 Na de vroegRomeinse tijd is het nederzettingsareaal met watervoorziening als akker in gebruik geraakt. Toekomstmuziek De ietwat verwrongen vergelijkingen met onder andere Oss en Haps in Noord-Brabant en Wijster in Drenthe maken de grote behoefte aan scherper gedateerd en regionaal Veluws vergelijkingsmateriaal duidelijk.21 Niet alleen voor de regio Ede.

Afb. 8 3-D reconstructie van de waterput en houtconstructie in de grote kuil in Bennekom-Streekziekenhuis, verschillende aanzichten. Bovenop de kuil een monumentale boom. Bron: De Leeuwe et al. 2008, fig. 5.13.

136

En, ongeloof lijk maar waar, er is een enorme hoeveelheid data beschikbaar! De toenmalige ROB heeft in de jaren 1965 tot 1990 tijdens de aanleg van de

| Rondom de Stad

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 136

07-06-11 23:04


woonwijken Ede-Veldhuizen en Ede-Op den Berg/Bunschoten vele hectares met een duizelingwekkende hoeveelheid inheems-Romeinse sporen en structuren opgegraven. Het waren ‘Notgrabungen’, opgravingen letterlijk voor de bulldozers van de woningbouwers uit, en daarmee typerend voor het archeologisch onderzoek in Nederland in de laatste decennia voor de ondertekening van de Verdrag van Malta in 1992. De gegevens uit de opgravingen zijn nooit tot op het niveau van een synthese uitgewerkt en gepubliceerd.22 Een groot gemis, zeker als je bedenkt dat het gaat om ongeveer 250 plattegronden van boerderijen en bijgebouwen, 80 hutkommen, tientallen waterputten en honderden spiekers. En daarnaast ook nog eens vele duizenden scherven inheems, zogenaamd Rijnwezergermaans aardewerk en ca. 2.000 fragmenten importaardewerk. Deze informatie levert een sterke aanvulling op van het van oudsher bekende beeld, zoals dat door Wim van Es en Tjalling Waterbolk voor ‘Germaans Nederland’, met name op basis van de eind jaren ’50 opgegraven type-site Wijster is geschapen. Het vult tegelijk de bekende aardewerktypologie van Von Uslar aan, die niet verder reikt dan het einde van de 3e eeuw.23 Kortom: publicatie zou een volledig nieuw inzicht geven in het doen en laten van de Germanen pal ten noorden van de Romeinse rijksgrens. Het hardnekkige beeld van arme Veluwse boeren die tegen het einde van de IJzertijd hun heil in het rivierengebied zochten, kan definitief uit de weg worden geruimd. Met het project ‘Ede vol Erven’ is publicatie van alle gegevens aanstaande. Uitvoering wordt door de gemeente Ede, de provincie Gelderland, Hazenberg Archelogie en – last but not least – Ernst Taayke mogelijk gemaakt. December 2010 kon met dit voor de uitvoering van Malta-onderzoek in Gelderland en voor de geschiedschrijving van Nederland zo belangrijke project worden gestart. In

ruimte is het project beperkt tot de regio Ede-Wageningen, maar uitstapjes naar bijvoorbeeld Rhenen, Kootwijk, Apeldoorn, Ermelo en Zutphen, of in zuidelijk richting: Tiel, Wijk bij Duurstede en Gennep zullen, voor zover relevant, uiteraard worden gemaakt.24 Besluit De (zuidkant van de) Gelderse Vallei en de Veluwe was in de Romeinse tijd een vruchtbare, rijke en dichtbevolkte regio. Er moet een intens verband hebben bestaan tussen gebeurtenissen binnen de Romeinse rijksgrens (met name in de Betuwe) en het gedrag van de Germaanse bevolking enkele kilometers ten noorden ervan.

Afb. 9 Kinderen van de Al Amana basisschool uit Ede-Veldhuizen zijn onder de indruk van het inheems-Romeinse crematiegrafveld en de enthousiaste rondleiding door Wim Schennink, voorzitter van AWN-afdeling 17 en vice-voorzitter van de AWN. Foto auteur (maart 2011).

Slechts een fractie van de nederzettingen van deze Veluwe-bewoners is opgegraven, het beeld is nog sterk fragmentarisch. Desondanks levert elk Maltaonderzoek belangrijke nieuwe gegevens op. De hoeveelheid informatie, die de afgelopen jaren in Ede beschikbaar is gekomen, is enorm. Deze informatie komt echter pas goed tot zijn recht wanneer oud onderzoek, uit de tijd dat gebieden nog grootschalig werden ontwikkeld, voor de huidige generatie archeologen beschikbaar komt. Pas dan kunnen specifieke vraagstellingen op onderzoekslocaties worden losgelaten. Pas dan kan die vicieuze cirkel van vergelijking met type-sites in andere regio’s Rondom de Stad

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 137

|

137

07-06-11 23:04


vorige eeuw ook al restanten van een urnenveld uit de Vroege IJzertijd veiliggesteld.25 En al rond 1923 had een andere beroemde Edese amateurarcheoloog, Kapitein H.J. Bellen, ter hoogte van de Diedenweg (afb. 3) geconstateerd dat bij huizenbouw een “grafveld met krematies en lijkbegraving” vernield was.26 Volledig opgegraven werden grafvelden hier echter nog nooit.

Afb. 10 Crematie-resten met pot. Foto: BAAC (maart 2011).

Noten

worden doorbroken, die de vooruitgang in de vroege geschiedschrijving van de Veluwe ernstig tegenwerkt. Uitsmijter Waar het bij inheems-Romeinse opgravingen op de Veluwe tot nu toe altijd beperkt bleef tot nederzettingsrestanten, kwamen in fase 3 van het project Uitvindersbuurt crematies aan het licht. Mogelijk horen deze bij de eerder aangetroffen boerderijen (afb. 9). Het was overigens niet de eerste keer dat op de dekzandrug van Maanen grafresten gedocumenteerd werden: Ed Zuurdeeg had bij de aanleg van een parkeerplaats (afb. 3) midden jaren ’70 van de

1. Charlotte Peen werkt sinds september 2008 als gemeentelijk archeoloog bij de gemeente Ede. 2. De Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (hoofdstuk 20, 2006) is voor de Veluwe onvolledig en verre van actueel. Hazenberg Archeologie werkt in opdracht van de provincie Gelderland op dit moment aan een Archeologische Kennisagenda voor de Veluwe. 3. Ter Wal 2003. 4. Waterbolk 2009, 64-67, afb. 40-42. 5. Van der Heiden 2002; Bijlsma & Schrijer 2003. 6. Van Es, Miedema & Wynia 1985. 7. Zie onder andere Oude Rengerink 2004. 8. Van der A & Roessingh 2008; Roessingh 2008. (Zie ook http://www.ede.nl [Cultuur/ Archeologie/ Onderzoeken/Pascalstraat]. Tekst: M. van Domburg).

138

Anno juni 2011 is BAAC nog volop bezig met de uitwerking van de opgraving Uitvindersbuurt fase 3. Vooralsnog zijn 36 crematiegraven en tenminste 9 met deze graven geassocieerde paalkuilen gedetermineerd. De crematiegraven lijken verspreid te liggen over een strook van ca. 70 m lang en 20 m breed: een patroon mogelijk ontstaan langs een laagte of reeds aanwezige lineaire structuur, zoals een weg of eigendomsgrens. De meeste graven bestaan uit kleine kuilen met op de bodem een concentratie verbrand bot afgedekt door zeer houtskoolrijk zand met botfragmenten. Bij enkele graven is de vulling meer gemengd. In een deel van de graven zijn bijgaven aangetroffen, zoals aardewerk (afb. 10), voorwerpen van (gesmolten) brons en glas en een verbrand benen voorwerp (hoogstwaarschijnlijk een kam). De bijgaven dateren het grafveld voorlopig in de Romeinse tijd.27 charlotte.peen@ede.nl

9. Waterbolk 2009, pag. 64-67, afb. 40-42. 10. Zie voor een fotoverzameling: http:// uitvindersbuurt­inbeeld.nl/ en dan de foto’s gemaakt op 13-11-2007. Of bekijk de Nieuwsbrief nr. 17 van 10-4-2008 op http://www.uitvindersbuurt.net/Nieuws. 11. Van Es & Taayke 2001, 261 (tabel 2); Waterbolk 2009, 72-85, afb. 55 en 56. 12. Heidinga 1987, 17 (fig. 21). 13. Diependaal & Koeman 2010. 14. Niet ver van deze put zijn te midden van Celtic fields enkele tweebeukige Haps-boerderijen (type Dalen) uit dezelfde periode opgegraven. Zie Verwers 1972, 87-91, 147, afb. 57; Van Klaveren 1986. Zie ook TRAProute 19. 15. De Leeuwe et al. 2008, 19, 42-52. Zie ook: http:// www.archol.nl/documenten/edeweb/. Wat verderop

| Rondom de Stad

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 138

07-06-11 23:04


op het terrein werden onder andere twee tweebeu­ kige huisplattegronden van het type Oss-Mette­ geupel, Oss-type 4A/B en type Haps uit de Middenof Late IJzertijd gedocumenteerd. 16. Ter Wal 2003, 8-9. 17. Het vlechtwerk onderin de waterput is C14 gedateerd op 2730 ± 30 BP (929 en 812 cal BC): Late Bronstijd. 18. Het constructiehout is op basis van C14 te plaatsen in 2500 ± 30 BP (783 en 518 cal BC): Vroege IJzertijd. 19. O.a. een complete pot van het type Von Uslar Form I/II uit de 1e of 2e eeuw na Chr. 20. Beide met een vergelijkbare C14-datering van 2000 ± 30 BP (meiler: 60 cal BC en 80 cal AD) en 1990 ± 30 BP (crematiegraf: 50 cal BC – 80 cal AD) 21. Bijv. ook in het rapport over de inheems-Romeinse nederzetting in Bennekom-Broekakkers. Zie Van Es,

Miedema & Wynia 1985. 22. Een belangrijk deel van de uitwerking vond plaats door met name Ernst Taayke in het kader van het project ‘De Frankische migratie’ aan de VU in de periode 1997-2000. Zie o.a. Taayke 2003. 23. Von Uslar 1938. 24. Zie verder Vos 2010. 25. Zie ook Verlinde & Hulst 2010, 154. De collectie van Ed Zuurdeeg bevat veel interessante stukken uit Maanen. Door aankoop van de collectie door het RMO en de gemeente Ede begin 2010 staan de vondsten van Zuurdeeg ook voor de toekomst voor onderzoek en presentatie tot ieders beschikking. 26. Bellen 1931, vindplaats 15. 27. Ter Wal 2011.

Literatuur

A, S. van der & W. Roessingh, 2008: Rondom de stad, Gemeentelijke archeologie in…Ede, Pascalstraat: 9500 jaar geschiedenis op een halve hectare, Westerheem 4, 228-233. Bellen, H.J., 1931: Het veen der Geldersche Vallei en de praehistorie, Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap XLVIII: 657-681. Bijlsma, M. & E. Schrijer (red.), 2003: Rapport Ede ‘De Vallei’, DAO, ADC Rapport 186, ADC, Bunschoten. Brouwer, M. (red.), 2010: Ede, Uitvindersbuurt fase 1 & 2, Definitief archeologisch onderzoek, BAAC-rapport A-07.0136, BAAC bv, ’s-Hertogenbosch. Burnier, C.Y., 2002: De IJzertijd- en Middeleeuwse bewoners van de Slijpkruikweg, STAR 2, Jacobs & Burnier, Archeologisch Projectbureau, Amsterdam. Diependaal, S. & S.M. Koeman, 2010: Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven, Aral-Paasbergterrein te Ede, Gemeente Ede, Synthegra Rapport S100090, Synthegra, Doetinchem. Es, W.A. van, 1973: Roman-period Settlement on the ‘Free-Germanic’ Sandy Soil of Drenthe, Overijssel, and Gelderland, BROB 23, 273-280. Es, W.A. van, M. Miedema & S.L. Wynia, 1985: Eine Siedlung der römischen Kaiserzeit in Bennekom, Provinz Gelderland, BROB 35, 533-652. Es, W.A. van & E. Taayke, 2001: Shorthouse Wijster BIIA: The smith’s secret: in: Belgian archaeology in a European setting II (Acta Archaeologica Lovaniensia, Monographiae 13), Leuven. Heiden, M.J. van der, 2002: IJzertijdboerderijen in Ede-de Vallei, STAR 4, Jacobs & Burnier, Archeologisch Projectbureau, Amsterdam. Heidinga, H.A., 1987: Medieval Settlement and Economy North of the Lower Rhine, Archeology and history of Kootwijk and the Veluwe (the Netherlands), Assen/Maastricht. Klaveren, H.W. van, 1986: Celtic field en nederzettingssporen bij de Vijfsprong, gemeente Ede, Doctoraal scriptie IPL, Universiteit Leiden. Leeuwe, R. de, et al., 2008: Prehistorie tussen de loopgraven, Nederzettingssporen en vondstcomplexen in Bennekom-Streekziekenhuis uit de Midden-Bronstijd tot de Midden-IJzertijd, ca. 1500 tot 500 v. Chr., Archol Rapport 81, Archol bv Leiden. Oude Rengerink, J.A.M., 2004: Plangebied Harselaar-Zuid, Gemeente Barneveld, Een inventariserend archeo­ logisch veldonderzoek, fase 2: Proefsleuven, RAAP-rapport 1065, RAAP Archeologisch adviesbureau, Amsterdam. Roessingh, W. (red.), 2008: Haardkuilen uit het Mesolithicum en een erf uit de Romeinse tijd aan de Pascalstraat in Ede, Een Archeologische Opgraving, ADC Rapport 1172, ADC ArcheoProjecten bv, Amersfoort. Taayke, E., 2003: Wir nennen sie Franken und sie lebten nördlich des Rheins, 2.-5. Jh., in: E. Taayke, J.H. Looijenga, O.H. Harsema & H.R. Reinders (eds.), Essays on the early Franks, Groningen (Groningen Archaeological Studies 1), 1-23. Uslar, R. von, 1938: Westgermanische Bodenfunde des ersten bis dritten Jahrhunderts nach Christus aus Mittel und Westdeutschland, Berlin (Germanische Denkmäler der Frühzeit 3). Verlinde, A.D. & R.S. Hulst, 2010: De grafvelden en grafvondsten op en rond de Veluwe van de Late Bronstijd tot in de Midden-IJzertijd, Nederlandse Archeologische Rapport (NAR) 39, RCE Amersfoort. Verwers, G.J., 1972: Das Kamps veld in Haps in Neolithikum, Bronzezeit und Eisenzeit, Analecta Praehistorica Leidensia V, Leiden. Vos, W.K., 2010: Projectvoorstel ‘Ede vol Erven en Scherven’, Midden- en Laat-Romeinse bewoning op de rand van een wereldrijk, Partners: Gemeente Ede/ Provincie Gelderland/ Hazenberg Archeologie/ E.Taayke, 22 november 2010. Wal, A. ter, 2003: Ede, Omgeving Kerkweg, Inventariserend archeologisch onderzoek, BAAC rapport 02.055, BAAC bv, ’s-Hertogenbosch. Wal, A. ter, 2011: Evalutatierapport DO Ede Uitvindersbuurt fase 3, BAAC projectnummer A-11.0017, concept d.d. 15 april 2011, ‘s Hertogenbosch. Waterbolk, H.T., 2009: Getimmerd Verleden, Sporen van voor- en vroeghistorische houtbouw op de zand- en kleigronden tussen Eems en IJssel, Groningen.

Rondom de Stad

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 139

|

139

07-06-11 23:04


- advertentie -

ArcheoPodium

Westerheem: van stoffig naar hip Paul van der Heijden

Een blad moet met zijn tijd meegroeien, anders verliest het zijn bestaansrecht. Westerheem had daarin een vreemde positie: de gemiddelde leeftijd van de lezers lag nu niet bepaald in de categorie ‘hip’. Het ging de meesten niet om de vorm, maar om de inhoud. De enige kleur in het blad was het papier van de omslag. In mijn eerste jaar als hoofdredacteur, in 1996, lieten we een nieuwe lay-out ontwerpen. Westerheem kreeg een andere drukker, een andere bladspiegel en maar liefst twee kleuren op de cover. In 2004 volgde opnieuw een extreme make over en begon het toch echt op een volwaardig tijdschrift te lijken. Mijn opvolger Wim van Horssen slaagde erin om via een andere drukker met hetzelfde budget zelfs de hele Westerheem in full colour te maken. De periode 1996-2004 was ook precies de tijd dat het productieproces van Westerheem volledig digitaal ging. Het is nu nauwelijks meer voor te stellen, maar lang niet iedereen had e-mail (zeker niet in ons ledenbestand); de kopij moest worden opgestuurd op diskettes en er waren voortdurend problemen met het converteren van bestanden. Eén keer nog hebben we een manuscript gekregen dat helemaal in potlood was geschreven, van ex-ROBdirecteur Wim van Es. Dat was ter gelegenheid van de speciale editie ter ere van Paul Stuurman, de verpersoonlijking van de amateurarcheologie. Eén van de belangrijkste en steeds weer terugkerende items was de vraag of Westerheem nu als vaktijdschrift of verenigingsblad door het leven moest gaan. Die twee invalshoeken

140

|

waren slecht verenigbaar maar historisch wel met elkaar verklonken. Aanvankelijk waren deze werelden in het blad ook fysiek gescheiden, doordat het verenigingsnieuws was gedrukt op een apart katern van gekleurd papier. Later introduceerden we rubrieken als AWN-ers van het eerste uur, Mijn mooiste vondst en Werk in Uitvoering, een overzicht van nieuwsbrieven uit de afdelingen. Daarmee brachten we de archeologie dichter bij de lezer. Vanaf 2011 is het verenigingskatern geïntegreerd in het blad zelf. Daarmee is het regionale archeologische nieuws een volwaardig onderdeel geworden van het grotere geheel. En volgens mij is dat ook de weg die Westerheem moet bewandelen: meegaan in de groeiende belangstelling voor regionale geschiedenis, maar ook oog houden voor landelijke ontwikkelingen. Dat laatste is hard nodig, want het zijn verwarrende tijden. Er wordt in Nederland meer opgegraven dan ooit en er verschijnen jaarlijks honderden archeologische rapporten. Dat is op zich positief. Maar niemand kan die rapporten allemaal lezen en vrijwel niemand heeft dus ook nog overzicht. Door de marktwerking zijn er nauwelijks nog archeologen bezig met vernieuwend, synthetiserend onderzoek. De nadelen van de marktwerking knagen aan de poten van de wetenschap. Binnen dit hele veld van commercialisering en regionalisering is Westerheem een belangrijk ankerpunt, een gids in het woud van rapporten. Dus Westerheem, ga zo door!

ArcheoPodium

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 140

07-06-11 23:04


Literatuurrubrieken

Recensies W. Vos, E. Blom & T. Hazenberg. Romeinen in Woerden. Het archeologisch onderzoek naar de militaire bezetting en de scheepvaart van Laurium. Hazenberg Archeologie, Leiden 2010. ISBN 978-908085334-8-5. Gebonden, 240 pp. € 35,-. In Woerden staat gedurende 2011 het thema Romeinen in Woerden centraal. Keurig op tijd levert Hazenberg Archeologie hiervoor een standaardwerk over de Romeinse geschiedenis van de stad. Woerden is slechts één van de vele limesforten in Nederland en de archeologische informatie is heel verbrokkeld, maar toch weten de auteurs een coherent, volledig en toegankelijk beeld te schetsen. Het eerste dat opvalt is de gelijkenis met het boek Romeinen in Valkenburg: dezelfde omvang en dezelfde vormgeving, hoewel als basiskleur hier oranje is gebruikt in plaats van paars. Ook de inhoud vertoont enige overlap: opnieuw wordt uitgelegd wat de Romeinen zijn, wat ze aan de Rijn te zoeken hadden en hoe een castellum er uit heeft gezien. Maar waar het Valkenburgboek zich veel meer toespitste op de ontwikkeling van het castellum – één van de best onderzochte van Europa – heeft Woerden heel andere kwaliteiten. Pas in 1999 werd duidelijk waar het castellum precies lag: de middeleeuwse kerk stond er bovenop en heeft de locatie tegelijk verhuld en beschermd. Laurium kent enkele unieke vondsten: zo blijkt de gracht gevuld te zijn geweest met water en is ook een gracht gevonden met een V-vormige beschoeiing van 2,5 meter lange, vierkant bekapte elzenhouten palen. Daarnaast krijgt het dagelijks leven in de bijbehorende vicus veel aandacht. Elke losse vondst wordt op een prettige manier uitvergroot en in een context geplaatst, vaak in vergelijking met vondsten elders. Zo wordt van een scherfje van een glazen circusbeker een heel verhaal gemaakt.

Wat Woerden verder bijzonder maakt, zijn de zeven gevonden scheepswrakken. Die vondst krijgt terecht veel aandacht in het boek. Het is meteen ook de eerste keer dat in een Nederlandse publicatie een samenhangend verhaal is geschreven over de Romeinse binnenvaart in Noordwest Europa, met gulle uitstapjes naar de schepen van Zwammerdam en De Meern. Op dit gebied is Woerden een absolute internationale archeologische goudmijn. Omgekeerd is het een drama dat de meeste van deze schepen nauwelijks zijn onderzocht en als afval zijn afgevoerd naar de stort.

Af b. 1 Romeinen in Woerden. Cover van het besproken boek.

Het laatste thema is de visualisatie van het Romeins erfgoed in Woerden. Ondanks de geringe hoeveelheid vondsten loopt Woerden daarin landelijk gezien in de voorhoede. Andere, veel belangrijkere Romeinse steden zijn jaloers op de manier waarop de parkeergarage in het centrum (Castellumgarage) is ingericht als eerste drive-in museum van Europa. Verder herinner ik mij nog goed de kartonnen bouwplaat van de Woerden 7. Allemaal heel simpele ideeën met een maximaal educatief resultaat. Kortom: Romeinen in Woerden geeft voor de geïnteresseerde leek een prachtig overzicht van de Romeinse geschiedenis van Woerden, en voor de specialist een prikkelende galerij van de nieuwste vondsten en theorieën. Het boek markeert ook de opmars van visuele middelen in publieksboeken – de 600 afbeeldingen beslaan tweederde van de ruimte. Dat gaat echter niet ten koste van de inhoud, want naar verhouding zijn er simpelweg meer pagina’s bijgekomen. Een laatste positieve ontwikkeling: het boek is niet louter een Hazenberg productie, maar is ook mede gefinancierd door concurrent ADC. En zo zien we het ook graag in de archeologische wereld: samenwerking!

Af b. 2 Visualisatie van Romeins Woerden in Castellumgarage.

Paul van der Heijden

Literatuurrubrieken |

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 141

141

07-06-11 23:04


Signalementen Volker Bromme u.a., Der Burgberg Zschaiz in der Lommatzscher PflegeLandschaft, Natur und Archäologie (Archaeonaut 9), Landesamt für Archäologie Freistaat Sachsen, Dresden 2010. ISBN 978-3-910008-89-2 / ISSN 1611-2628. Geïll., 26 pag., € 3,90. De Burgberg bij Zschaitz-Ottewig ligt te midden van een afwisselend cultuurlandschap met een rijk agrarisch en archeologisch verleden. Met de sporen van ondermeer een middeleeuwse volksburg en van de klokbekercultuur is de Burgberg één van de belangrijkste cultuurmonumenten in de regio. Ook uit oogpunt van natuurbescherming verdient dit gebied een bijzondere zorg. In deze brochure worden die verschillende aspecten interdisciplinair belicht. ** *

Archaeo (Archäologie in Sachsen) 6, 2009. ISBN 978-3-910008-88-5 / ISSN 1614-8142. Archaeo nummer 6 opent met de stand van zaken van het archeologische onderzoek in de bruinkooldagbouwmijnen bij Nochten en Reichwalde (Saksen). Nieuwe onderzoeken hebben vondsten uit het Mesolithicum, nederzettingen uit de Bronstijd en productieplaatsen van houtkool en pek uit meer recente tijd opgeleverd. Verder in dit nummer ondermeer een middeleeuws muntgedateerd vondstcomplex uit Dresden, archeologische getuigenissen van de stadsbrand van Stolpen, bontgekleurd renaissancistisch schotelgoed uit Görlitz en een ter aard bestelde met ingeslagen schedel uit de wikkeldraadcultuur. ** *

Arbeits und Forschungsberichte zur Sächsischen Bodendenkmalpflege, Band 51/52, 2009-‚10. ISBN 978-3-910008-922. Geb., zw./w.-ill., 528 pag., € 90,--. In deze bundel ligt het accent op het Laat Neolithicum met onder andere een uitvoerige bijdrage van Matthias Conrad naar aanleiding van zijn proefschrift over klokbekergraven Noordwest Saksen. Daarnaast bijdragen van andere auteurs over dezelfde periode:

142

- Die Menschen aus glockenbecherzeitlichen Gräbern in Nordwestsachsen; - Zu den Tierknochen aus dem Glockenbechergräbern von Kölsa; - Die Goldgehalte der Plätchen aus dem Glockenbechergrab von Zwenkau; - Oberf lächenuntersuchungen der Goldbleckronden aus dem Glockenbechergrab von Zwenkau. Twee andere belangrijke bijdragen hebben betrekking op het grafveld uit de Bronstijd van Königswartha en op een ijzertijdnederzetting in Leipzig-Connewitz. Verder nog: - Ein reiches Latènegrab aus Hohenpriessnitz bei Eilenburg; - Die Geschichte von Dippoldiswalde bis zum Ende der ersten Bergbauperiode um 1400; - Spätmittelalterliche Metallgiesser am Burglehn in Bautzen; - Die hochmittelalterliche Burg und jüngere Steinhügel auf dem „Schmoritz“ bei Bautzen; - Burg Hartenstein im Erzgebirge. Tenslotte een bibliografisch overzicht en boekbesprekingen. ** *

TGV teksten & presentatie (eindred.), De archeologische kroniek van NoordHolland 2008, Haarlem 2009; idem, De archeologische kroniek van NoordHolland 2009, Haarlem 2010. Geïll., resp. 79 en 97 pag. Tot en met 2007 wordt de archeologische kroniek van Noord-Holland opgenomen in het historisch tijdschrift Holland, maar met ingang van het verslagjaar 2008 verschijnt de kroniek als zelfstandige publicatie. De kronieken zijn via verschillende links ook digitaal op internet te raadplegen. Naast een korte samenvatting van de resultaten op elk jaar zo’n vijftig verschillende opgravinglocaties, bevatten de beide bundels een rubriek ‘varia’ waarin speciale aandacht wordt besteed aan een aantal ‘krenten’ uit de NoordHollandse archeologische pap: - enkele bijzondere vondsten uit het klooster Bethlehem in Hoorn; - een 7e-eeuwse peudo-munthanger die 20 jaar geleden in Wieringen is gevonden; - nog zo’n vondst die na lange tijd boven water komt: een 17e-eeuwse terracotta buste die dr. J.G.N. Renaud in 1947 in Heemstede heeft aangetroffen;

| Literatuurrubrieken

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 142

07-06-11 23:04


- een Romeins Victoriabeeldje dat door een detectoramateur in Castricum is gevonden en vermoedelijk als bouwoffer heeft gediend; - een mogelijk Griekse scherf uit een vermoedelijk Romeinse context, gevonden op de zolder van de Abdij van Egmond; - 14e-eeuwse vloertegels uit dezelfde abdij; - een 16e-eeuwse tinnen kandelaar die bij grondwerkzaamheden is aangetroffen; - de versierde knop van een Vikingzwaard; - een mogelijk Dianabeeldje uit Egmond-Binnen, daterend uit de 3e of de 4e/5e eeuw. Tot slot in beide kronieken een aantal plaatjes van restauraties van voorwerpen uit het Provinciaal Depot en een literatuurlijst. De provincie Noord-Holland vindt dat haar inwoners nu en in de toekomst recht hebben op toegang tot het archeologische verleden van die provincie. Door een sterker bewustzijn van de eigen geschiedenis en het aanwezige erfgoed zal men zich sterker met de omgeving verbonden voelen, zo stelt men. Daarom maakt de provincie plannen voor een nieuw publieksgericht archeologisch depot, annex informatiecentrum. Dit archeologisch centrum komt in Castricum, direct naast het intercitystation. ** *

Archeobrief 15e jrg., nr. 1, maart 2011. ISSN 1386-2065. Vooral de laatste tien jaar is men op tal van plaatsen in ons land op sporen van het Romeinse wegennet gestuit, met als hoogtepunten de Limesweg in de Leidsche Rijn en de vier mijlpalen in het Wateringse veld. Wat tot nu toe ontbreekt, is een goed overzicht van alle tot nu toe gedane vondsten en waarnemingen en een interpretatie daarvan. In het artikel ‘Romeinse wegen in Nederland’ (pag. 23-35) geeft Paul van der Heijden daartoe een eerste aanzet. Na een korte beschouwing over Romeinse wegen in het algemeen, zoomt hij in op de infrastructuur in Romeins Nederland, de belangrijkste archeologische bevindingen op dat gebied en de link met de Peutinger kaart. Opvallend is de grote variatie aan afmetingen, constructies en materiaalgebruik bij de Romeinse wegen. Hiaten in het verloop van wegwerkzaamheden in de tijd lijken erop te wijzen, dat het vervoer over water van een niet te onderschatten betekenis is geweest. Dat geldt uiteraard in de eerste plaats voor het transport van goederen over grotere afstanden.

Bert Fermin, Michel Groothedde en Jeroen Krijnen, Elf eeuwen historie in en onder Rodetorenstraat 51 (Zutphen). Archeologische begeleiding en bouwhistorisch onderzoek (Zutphense Archeologische Publicaties 58). Zutphen 2010. ISBN 978 90 77587 68 3. Geïll., 49 pag. Het onderzoek aan de Rodetorenstraat te Zutphen omvat een bouwkundige opname van een woonhuis en een ééndaagse archeologische opgraving op het bijbehorende binnenterreintje. De oorsprong van het pand gaat terug tot de 14e eeuw, waarna het regelmatig is verbouwd, gesplitst en dan weer met andere panden is samengevoegd. Bij metersdiepe grondboringen zijn sporen herkend van zowel de middeleeuwse stadsbrand als van de 9e-eeuwse ontwateringsgracht die ooit deel heeft uitgemaakt van de Zutphense ringwalburg. ** *

Bert Fermin, Wulfare. Archeologisch onderzoek naar prehistorische en middeleeuwse bewoningsresten aan de Voorsterallee te Zutphen (Zutphense Archeologische Publicaties 60). Zutphen 2011 Lijkverbranding is van alle tijden. De ondergrond van een gepland crematorium te Zutphen levert de resten op van prehistorische crematiegraven. De vondst van vaatwerk, weefgewichten, spintollen, een ijzeren gordelhaak en de sporen van onder andere vier complete erven uit de IJzertijd tonen aan, dat het rivierduin op deze locatie vanaf de vroege Bronstijd tot in het begin van de Romeinse tijd, mogelijk continu, bewoond is geweest. Pas tegen het einde van de 9e eeuw zijn er weer sporen die op menselijke aanwezigheid duiden, in dit geval akkerbouw en houtskoolproductie. Speciale aandacht krijgt een bronzen strip met restjes van verguldsel. Aan weerzijde van de strip zijn woorden en lettertekens aangebracht. Het gaat om een amulet met Kabbalistische bezweringen, vermoedelijk daterend uit de late 16e eeuw. Wellicht verwijst de strip naar de praktijken van een locale exorcist. ** *

Zeeuws Erfgoed, 10e jrg., nr. 01, maart 2011 In de rubriek ‘Vondst voor het voetlicht’ besteedt Leida Goldschmitz aandacht aan een

Literatuurrubrieken |

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 143

143

07-06-11 23:04


tweetal fragmenten van een 15e-eeuwse aardewerken spitsteun of spitoplegger uit Zierikzee. Zo’n spitoplegger is een trapeziumvormige ‘baksteen’. Door gaten of holtes in de steun kan een draaispit met vlees worden gestoken. Door het spit rond te draaien wordt het vlees gelijkmatig gaar. Opvallend is de overdaad aan versiering aan zo’n spitoplegger, meestal als ‘kerbschitt’ uitgesneden, in dit geval oorspronkelijk bovendien met witbakkende engobe bedekt. Er is een samenhang tussen de geometrische figuren op de spitdrager en het haardvuur: de figuren zijn magische (afweer)tekens. Ze verwijzen, aldus Leida, naar het als vaag bijgeloof overgebleven idee van de haard als woning van de vooroudergeesten. Vergelijkbare figuren komen ook voor op vuurklokken, dovers en kandelaars van gebakken klei. Zie ook: http:// www.scez.nl/1/archeologie/81/vondst-voorvoetlicht/201/spitdrager. Verder in dit nummer ook een beeld van de eerste resultaten van het onderzoek van twee 11e-eeuwse woonhuizen binnen de omwalling van de vroegmiddeleeuwse Duinburg in Domburg. ** *

De Maasgouw (tijdschrift voor Limburgse geschiedenis en archeologie), 130e jrg., nr. 1, 2011. issn 1380-4170 De Maasgouw droeg tot voor kort als ondertitel ‘tijdschrift voor Limburgse geschiedenis en oudheidkunde’. Met ingang van dit nummer is het woord ‘oudheidkunde’ in de subtitel vervangen door ‘archeologie’ waarmee extra wordt benadrukt, dat het tijdschrift Archeologie in Limburg als zelfstandig orgaan is opgehouden te bestaan, waarbij De Maasgouw in de zo ontstane leemte zal voorzien. In deze editie gebeurt dat door een artikel van Leo Verhart over een bijzonder bronzen mes uit Stevensweert. Het mes dat jarenlang als briefopener is gebruikt, blijkt nu een kokermes uit de Late Bronstijd/Vroege IJzertijd te zijn. Dergelijke messen komen verspreid in een groot deel van Noordwest-Europa voor, met een concentratie in het grensgebied van Frankrijk/Zwitserland. Aannemelijk is dat het mes uit Stevensweert, zoals het merendeel van de kokermessen, in de fase Hallstatt B 3 kan worden gesitueerd, ergens tussen circa 900 en 800 v.Chr. dus. ** *

144

S. Leenen, Die Burg Ravensberg bei Borgholzhausen, Kreis Gütersloh (Frühe Burgen in Westfalen 31), Altertumskommission für Westfalen, Münster 2010. ISSN 0939-4745. Geïll., 40 pag., € 3,50. Hoog boven het geboomte van het Teutoburgerwald verheft zich de met kantelen omkranste toren van het kasteel Ravensberg. De geschiedenis ervan reikt terug tot het midden van de 12e eeuw. De onlangs verschenen bezoekersgids behandelt de geschiedenis van het kasteel, inclusief de resultaten van het archeologische onderzoek dat de auteur er in 2005-2006 heeft uitgevoerd. ** *

Inbrabant, 2e jrg., nr. 2, april 2011. ISSN 1879-4599. Voorafgaand aan de aanleg van een verkeersknooppunt bij Ekkersrijt (gem. Son en Breugel) is ruim vier hectare bodemarchief onderzocht. Daarbij heeft men niet minder dan 28 boerderijplattegronden uit de Bronstijd kunnen herkennen. Theo de Jong beschrijft hoe met behulp van het dateren van koolstof uit eikels en granen uit de paalgaten men erin is geslaagd de plattegronden nauwkeurig te dateren. Opvallend is dat de resultaten daarvan voor wat betreft de Vroege Bronstijd afwijken van wat men aan de hand van aardewerk zou hebben geconcludeerd. De dateringen maken met overlappende perioden duidelijk dat er ongeveer 900 jaar lang sprake is geweest van een continue bewoning op steeds 14 tot 16 boerderijen. Omstreeks 900 en 800 v. Chr. lijkt bewoning er te ontbreken, wat in verband gebracht kan worden met klimatologische omstandigheden. Dankzij de nu bekende dateringen is er ook een betere basis ontstaan voor een meer gedetailleerde typechronologische indeling van het bronstijdaardewerk op basis van vormen, baksels en versiering. ** *

AS. (archäologie Schweiz.archéologie suissse.archeologia svizzera), 34.2011.1. ISSN 0255-9005. Centraal in dit nummer staat het archeologische onderzoek in Pratteln bij Basel, ooit een dorp van wijnbouwers, nu één der belangrijkste Zwitserse industriegebieden.

| Literatuurrubrieken

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 144

07-06-11 23:04


Een ander interessant artikel gaat over niet minder dan 175 stuks Romeins aardewerk met daarin de verfresten voor het aanbrengen van veelkleurige muurschilderingen. ** *

Vind Magazine (uitgave van Poldervonden B.V.), nr. 01, 2011 Het succesvolle populairwetenschappelijke blad PolderVondsten is het niveau van schatgraverij in de polder inmiddels ontstegen: tijd voor een nieuwe naam dus, met ruim aandacht voor geschiedenis, archeologie, kunst en antiek. Veel onderwerpen betreffen bekende maar bij de lezer toch weer vaak vergeten hoogte- en dieptepunten van onze vaderlandse geschiedenis, zoals de grote slavenopstand in de Nederlandse kolonie Berbice in 1763, de handel tussen Nederland en China, Patriotten en Prinsgezinden. Ook dit keer is de oude kunst weer vertegenwoordigd, nu met verleidingsscènes en de bekende pannekoeckenbackerij van de kunstschilder Pieter Aertsen (met verwijzing naar de nieuwe website alma.boijmans.nl). Voor wat betreft laat- en postmiddeleeuwse bodemvondsten vragen Venetiaans glas uit Amsterdam en pijpaarden Christusbeeldjes de aandacht. Een fraaie vondst die hier wordt ontrafeld omvat een primitieve aarden kom en enkele ongeglazuurde dito kannetjes die bij archeologisch onderzoek in Moergestel te voorschijn zijn gekomen. Uiteindelijk is men erin geslaagd de herkomst van dat materiaal te verbinden aan Marokkaanse soldaten die deel hebben uitgemaakt van een Franse legereenheid die op 11 mei 1940 in Moergestel (N.-Br.) verblijft.

aspecten van het terrein en van de directe omgeving ervan. Omstreeks de jaartelling heeft de onderzochte locatie vaak onder water gestaan, maar sporen uit de Late IJzertijd en Romeinse tijd zijn er niet uitgesloten. Anderzijds wijst eerder uitgevoerd booronderzoek op een sterk verstoorde ondergrond. De functie van het terrein lijkt hoofdzakelijk agrarisch te zijn geweest, specifiek gebruik in een bepaalde periode is niet aanwijsbaar, enkele losse verspreide vondsten dateren uit de 17e eeuw. Gerrit Groeneweg

** *

Joop van Herwijnen, Peter Koch en Piet Verkaart (samenst.), Rapportage Htn-Hou. Terrein Leestaete Houten. Archeologische Werkgroep Leen de Keijzer, Houten, 2010. Geïll., 49 pag. De goed verzorgde rapportage geeft de bevindingen weer van de Archeologische Werkgroep ‘Leen de Keijzer’ bij het archeologische onderzoek van een terrein in Houten waar inmiddels een verzorgingscomplex gebouwd is. Uitgebreid wordt aandacht besteed aan geomorfologische, historische en archeologische

De Vereniging |

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 145

145

07-06-11 23:04


De Vereniging Stuur uw berichten voor het Verenigingsnieuws en de agenda naar Marijn Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws)

Verenigingsnieuws 60e Algemene Ledenvergadering te Wormer Spanjaarden werden verslagen, wordt nog steeds gevierd!), via de opbouw van de welvaart daarna, onder andere door het ontwikkelen van de houtzaagmolen en de walvisvaart, tot aan het besef dat we dan blijken te praten over het oudste industriële gebied van Europa! Het papier waarop Beethoven zijn 9e symfonie noteerde en waarop de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring stond geschreven, kwam uit dit gebied!

Af b. 1 De ALV had plaats in Wormer. Foto: Marijn Lockefeer.

Af b. 2 Een zeer aandachtig gehoor. Foto: Marijn Lockefeer.

Met een korte, maar zeer geïnspireerde schets van de geschiedenis van zijn gemeente (en het omringende gebied) opende de heer P.C.Tange, burgemeester van Wormer, de ALV. (afb. 1) Hij begon zijn verhaal met het bespreken van de kenmerken van de regio: wonen en werken op één plaats, het feit dat het een veenweidengebied is en dat droogmakerij essentieel was voor de ontwikkeling van de streek. Hij leidde ons (een zestigtal aanwezigen) in vogelvlucht door de historie van de regio (afb. 2): vanaf de 80-jarige oorlog waarin er fel is gevochten (de 3e Pinksterdag 1574 waarop de

146

Hierna kwamen de toekomstvisie en het beleidsplan van het Hoofdbestuur, zoals besproken op de Afgevaardigdendag van 2010 aan de orde. De belangrijkste zaken hierin zijn: - de constatering dat de AWN een nieuwe positie heeft gekregen door het verdrag van Malta én door het heroverwegen (door de regering) van de subsidiëring van cultuuren erfgoedinstellingen; de koers van onze vereniging moet aangescherpt worden en we moeten ons duidelijker gaan profileren; - het verwoorden van de missie van de AWN: bijdragen aan kennis over het archeologisch erfgoed, het uitdragen van die kennis en het bevorderen van de betrokkenheid van de bevolking en de belangenbehartiging voor het bodemarchief; - we moeten ambassadeurs zijn, zo mogelijk in samenwerking met de NJBG; - een opsomming van de activiteiten waardoor we de missie moeten waarmaken - de noodzaak om samen te werken en de krachten te bundelen; - de voorwaarden om het voorafgaande te bewerkstelligen: vergroting en verjonging van het ledenbestand, versterking van de eigen organisatie, een goede communicatie

| De Vereniging

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 146

07-06-11 23:04


en PR en, last but not least, een goede financiële basis. Bij de bespreking kwamen nog enkele praktische zaken aan de orde: archeologische bedrijven zouden ruimer informatie moeten verstrekken (onderzoeksrapporten en dergelijke) aan meewerkende vrijwilligers, de pilot Archis 3 is mislukt omdat het systeem eigenlijk te lastig is (er wordt nu gewerkt aan een voor iedereen begrijpelijk, openbaar systeem) en door de in de nieuwe statuten voorgestelde nieuwe structuur krijgen afdelingen de mogelijkheid om zelf inkomsten te verwerven (dit punt komt verderop nog ter sprake). De ALV was het eens met het beleidsplan zoals verwoord door het Hoofdbestuur. Het volgende belangrijke vergaderpunt was de wijziging van de statuten van de AWN. Als eerste werd door de voorzitter, Tonnie van de Rijdt, toegelicht dat de naam van de AWN wordt aangepast: we spreken voortaan niet meer van ‘Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland’, maar van ‘AWN, vereniging van vrijwilligers in de archeologie’. Aan de hand hiervan kwam ook de houdbaarheid van het logo ter sprake, zowel wat betreft de tekst daarop alsook het feit dat de afbeelding erop eerder aan schatgraverij dan aan echte archeologie doet denken. Het belangrijkste onderdeel waarop de Statuten werden aangepast, is artikel 24: door deze aanpassing kunnen afdelingen een zelfstandige vereniging oprichten met eigen statuten en huishoudelijk reglement (geregistreerd bij de Kamer van Koophandel); de afdeling wordt dus een eigen rechtspersoonlijkheid. Na een uitgebreide discussie werden de nieuwe statuten aangenomen; een punt van discussie blijft nog hoe om te gaan met een failliete afdeling en eventuele schuldsanering.

Af b. 3 De oorkonde bij de legpenning wordt aan Francois uitgereikt. Foto: Marijn Lockefeer.

Af b. 4 Bram van der Walle wordt toegesproken. Foto: Marijn Lockefeer.

De financiële positie van de vereniging is momenteel rooskleurig; het is echter zeer belangrijk om de AWN in 2012 goed te profileren vanwege de meerjarensubsidie waarover in dat jaar wordt besloten. Als de besprekingen met de NJBG succesvol zijn zouden er 300 potentiële nieuwe leden zijn. De contributie van deze (eventuele) leden zou dan op het niveau van de NJBG-contributie moeten liggen. De Bronzen Legpenning werd uitgereikt aan François van den Dries (afb. 3), vanwege zijn grote verdiensten voor de archeologie, speciaal op het gebied van glas. Hij heeft op dat gebied

Af b. 5 Wim Schennink overhandigt Bram het eerste educatieve pakket. Foto: Marijn Lockefeer.

De Vereniging |

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 147

147

07-06-11 23:04


een zeer grote deskundigheid ontwikkeld; hij publiceert regelmatig (onlangs nog in Westerheem over Romeins glas in Noord-Brabant) en verzorgt museumcollecties.

Af b. 6 De nieuwe bestuursleden Suzanne Klüver en Jan Ouke Brink op de voorgrond. Foto: Marijn Lockefeer.

Af b. 7 Fred van den Beemt showt de ledenpas. Foto: Marijn Lockefeer.

Bestuurswisseling: met (terecht!) zeer lovende woorden nam voorzitter Tonnie van de Rijdt afscheid van Bram van der Walle (afb. 4) die het Hoofdbestuur vaarwel zei. Vooral zijn organisatorische vaardigheden, zijn nauwkeurigheid en zijn specifieke gevoel voor humor zullen niet vlug worden vergeten. Ook in zijn regio was Bram altijd erg actief en creatief, en hij droeg de jeugdarcheologie een warm hart toe. Zijn opvolger (met name ook enthousiast voor het uitdragen van archeologie aan jongeren) is Wim Schennink die Bram overigens ook nog toesprak en hem het eerste exemplaar van een educatief archeologiepakket voor scholen overhandigde (afb. 5). Een exemplaar van dit pakket is ook aan elke afdeling overhandigd. Suzanne Klüver nam zitting in het Hoofdbestuur voor jeugdzaken en MAS (Maatschappelijke Stage) en Jan Ouke Brink gaat mediazaken en PR behartigen (afb. 6). Ledenpas: Fred van den Beemt presenteerde de AWN-ledenpas waarmee vrijwilligers zich kunnen legitimeren. Elke afdeling krijgt 20 passen toegestuurd om naar eigen goeddunken aan leden te verstrekken (afb. 7). Over de Jubileumdag van de AWN op 24 september a.s. kunt u verderop in deze Westerheem in een advertentie vinden. Na de voortreffelijke lunch (afb. 8) in de sfeervolle Stoomhal gingen we in groepen uiteen om beurtelings een lezing te beluisteren en het archeologisch depot te bezoeken.

Af b. 8 Een heerlijke lunch…. Foto: Marijn Lockefeer.

Af b. 9 Rob van Eerden met op de achtergrond Hilde. Foto: Marijn Lockefeer.

148

De eerste lezing werd gehouden door de heer R.A. van Eerden, beleidsmedewerker Bureau Cultuur, Cultuurhistorie en Archeologie van de provincie Noord-Holland (afb. 9). Hilde was de hoofdpersoon van zijn lezing. Hilde is de naam die aan een in de 4e eeuw na Christus begraven vrouw is gegeven. De spreker noemde haar het icoon van het Oer-IJgebied. Zij lag op haar buik begraven, naast een 3e-eeuws grafveld; opvallend was een niet geheelde breuk in haar linkerarm en een ketting van glaspastakralen. Haar voedingspatroon bleek hetzelfde als dat van de mensen uit het ‘dorp’ (er zijn eigenlijk maar twee woonstalhuizen geïdentificeerd). Door middel van strontium-isotopenonderzoek (hier gedetailleerd uitleggen hoe dat werkt zou te ver leiden) aan haar botten en kiezen kon

| De Vereniging

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 148

07-06-11 23:04


geconcludeerd worden dat Hilde als kind in een ander gebied heeft geleefd dan de streek waar ze kwam te overlijden. Waar kwam ze dan vandaan? Er is een aantal mogelijkheden waarvan er twee het meest voor de hand liggen: Engeland en Oost/Midden-Duitsland (gebied achter Kassel). Onlangs kon op het skelet van Hilde een nieuwe analysetechniek worden toegepast: het onderzoeken van de zuurstofisotopen. Bij deze techniek is de afstand tot de Noordzee bepalend. De uitslag hiervan gaf aan dat ze met grote waarschijnlijkheid afkomstig was uit Midden-Duitsland; de herkomst van de glaskralen bevestigt dit. Waarom is ze (terug?) gekomen naar deze plek? Deze vraag blijft nog open. In het depot (dat overigens binnen afzienbare tijd wordt vervangen door een ruimere en nog beter geoutilleerde opslagruimte bij Castricum) bekeken we de temperatuurkamers met bijzonder materiaal (heel veel van het kasteel van Egmond , maar ook uit de Bronstijd), wrongen ons tussen de vele, vele dozen met archeologica door, maar bekeken natuurlijk met de meeste interesse de Hilde zoals ze er uitgezien kan hebben (afb. 10), en daarna een afgietsel van haar skelet. De tweede lezing waarmee het programma van de ALV werd afgesloten werd gehouden door de heer P. Kley, gemeentelijk archeoloog van Zaanstad. Het onderwerp van de lezing: ‘Archeologisch onderzoek in 2010 op en nabij de kerkterp van Westzaan’ (afb. 11). Het onderzoek had een viertal doelstellingen: zijn er middeleeuwse resten van een voorganger van deze Grote of Sint Joriskerk aanwezig, kunnen we de terp waarop de kerken in deze streek meestal liggen traceren, het onderzoeken van het oudste gedeelte van Westzaan en, tenslotte, een basis leggen voor toekomstig beleid ten opzichte van de archeologische resten. De spreker begon met een kort geologisch en historisch overzicht, om zich daarna te richten op bronvermeldingen van een kerk in Westzaan. De eerste vermelding die op een kerk lijkt te wijzen is er een uit 1316 waarin gesproken wordt van ‘geestelijken’. Maar pas in 1462 wordt er echt gewag gemaakt van een kerk. Die kerk wordt in 1574 door de Spanjaarden verwoest, waarna er tussen de ruines een noodkerk wordt gebouwd. De huidige kerk dateert uit 1740; bij het bouwen daarvan laat men de middeleeuwse toren staan. Deze valt helaas in 1843 om; de oorzaak is het dalen van het veen omdat de boeren droge grond willen en krijgen.

Af b. 10 En zo zou Hilde er uitgezien kunnen hebben… Foto: Marijn Lockefeer.

Af b. 11 Piet Kley aan het woord. Foto: Marijn Lockefeer.

Af b. 12 Wim van Horssen, oud-hoofdredacteur van Westerheem in gesprek met Akke de Vries, de huidige hoofdredacteur. Foto: Marijn Lockefeer.

De Vereniging |

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 149

149

07-06-11 23:04


Het archeologisch onderzoek bestond uit het graven van sleuven en het zetten van boringen. Er werden resten van een steunbeer gevonden en van een halfrond koor. Helaas heeft het aanleggen van een plantenbak in de zeventiger jaren van de vorige eeuw een gedeelte van dat koor verwoest. Monsters wijzen uit dat die resten dateren uit 1517-1530; het betreft een kerk van totaal 57 meter lengte, met een middenbeuk van 9 meter en zijbeuken van 6 meter. Het gaat hier om een basiliek of pseudobasiliek; het laatste type komt in de regio heel vaak voor. De boringen wezen op een terp van 3,2 tot 3,8 meter dikte. Aanbevelingen voor de toekomst: de plantenbak moet aangepakt worden om meer schade

te voorkomen, geen graafwerkzaamheden meer, een informatiebord ter plekke, de funderingen van de kerk aangeven. Verder onderzoek moet nog uitwijzen waar precies de voorganger(s) van de kerk stond(en). De afdeling verdient complimenten voor de manier waarop deze ALV werd georganiseerd (en de complimenten horen uiteraard ook Bram van der Walle toe te vallen!). Dit geluid was ook regelmatig te horen op de geanimeerde borrel na afloop waarbij archeologische zaken werden besproken, nieuwe contacten werden gelegd en oude hernieuwd (afb. 12). Marijn Lockefeer

Zomerkampen De NJBG organiseert al 50 jaar zomerkampen voor jongeren tussen de 9 en 26 jaar. Het betreft excursiekampen vanuit een historische invalshoek, kampen waarbij graafinstructie wordt gegeven en experimentele archeologiekampen. Ze duren meestal een week. Ze worden georganiseerd en geleid door jongeren. De excursiekampen gaan dit jaar naar de regio Den Bosch en Duitsland (Eifel), de experimentele archeologiekampen worden gehouden op het terrein van de prehistorische nederzetting bij Lelystad en van het prehistorisch kamp van HAPS in Apeldoorn. Dit jaar gaan we ook naar Lejre in Denemarken. De opgravingslocatie waar instructie wordt gegeven wordt later bekend gemaakt. Voor een uitgebreidere beschrijving van de zomerkampen, data, kosten en aanmelding zie www.njbg.nl. De inschrijving is al open,

maar plaatsing is wellicht nog mogelijk (ook voor AWN-(junior)leden. Harmen Spreen De AWN-afdeling Utrecht e.o. bood zijn leden (en andere AWN-ers) de mogelijkheid om mee te doen aan een opgravingskamp in Duitsland (van 7-14 augustus 2011). Via Eefje Smit, werkzaam bij Landschap Erfgoed Utrecht, konden leden zich opgeven voor een opgraving op de Gotthardsberg. Op dit moment (we schrijven eind april) hebben zich al enkelen aangemeld, onder wie Ton van Rooijen, Ton van Bommel en Henk Rebel. Tegen het einde van mei hoopte de afdeling het programma rond te hebben. Mocht u nog informatie willen hebben, dan dat via awnutrecht@yahoo.com. Informatie over de locatie op www.weilbach.de.

Limburgse Archeologie Dag 2011 Archeologische topvondst Limburg en winnaar Guillonpenning bekend Op zaterdag 9 april 2011 vond tijdens de Limburgse Archeologie Dag de verkiezing van de Limburgse topvondst 2010 plaats. Als onderdeel van het congres konden de meer dan honderd archeologen een keuze maken uit de vijf nominaties: het oudste en meest complete skelet van een edelhert van De Mildert tussen Weert en Heythuysen, een vuur-

150

stenen bijl uit Swalmen gemaakt van een exotische vuursteensoort uit Frankrijk, fragmenten van een bronzen Keltische enkelband, bijna twee miljoen stukken gebrandschilderd glas uit Roermond en een graf met 67 paarden uit Borgharen. Tot topvondst van 2010 werd het gebrandschilderd glas uit Roermond uitgeroepen. Ook wordt op de jaarlijkse Limburgse Archeo-

| De Vereniging

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 150

07-06-11 23:04


logie Dag de Guillonpenning uitgereikt als een eerbetoon aan een persoon, stichting of vereniging, die zich heeft ingezet voor de Limburgse archeologie. De penning is vernoemd naar de Roermondse verzamelaar en amateurarcheoloog Charles Guillon. Deze notaris en politicus leefde van 1811-1873 en bezat aan het eind van zijn leven de grootste en belangrijkste collectie oudheden uit Limburg. Zijn verzameling werd getoond in het Museé Guillon in zijn woonhuis aan de Swalmerstraat nr. 3 in Roermond. Dit jaar is het bedrijf dat de prijs krijgt. Jo Kempkens en Ton Lupak van het Haelense restauratieatelier Restaura ontvingen de penning voor al hun verdiensten. Restaura is een firma van grote naam en faam. Het is in staat de meest ingewikkelde restauraties van archeologische voorwerpen uit te voeren. Dat doet het niet alleen nationaal maar ook internationaal. Veel van de aansprekende voorwerpen die in onze, en buitenlandse musea staan, zijn door Restaura onderhanden genomen. Jo Kempkens en Ton Lupak van Restaura doen meer, vooral als het om de Limburgse archeologie gaat. Ze ondersteunen amateurs en verenigingen, geven adviezen en dat allemaal belangeloos. Zij spelen ook een belangrijke rol als intermediair tussen vinders en weten-

schappers waardoor vondsten en de kennis daarover snel voor de wetenschap beschikbaar komen. Wetenschappers op hun beurt gaan te rade bij Restaura. Daarnaast zijn Ton en Jo ook nog actief binnen de Limburgse archeologie op bestuurlijk en organisatorisch vlak. Ton speelt een rol binnen Rura, de Heemkunde Vereniging Roerstreek (HVR) en is bestuurslid van de Archeologische Vereniging Limburg. Jo op zijn beurt is actief als bestuurslid van de HVR en mede verantwoordelijk voor de professionele vaste inrichting van het Roerstreekmuseum in St. Odiliënberg en de tijdelijke tentoonstellingen. Met recht zijn zij de winnaars van de Guillonpenning 2011. Limburggame ‘Schat van Ambiorix’ De Provincie Limburg heeft samen met de BV Limburg en GOAL043 een LIMBURGGAME ontwikkeld dat de naam ‘Schat van Ambiorix’ heeft. Op een interactieve manier wordt het verhaal van Limburg via opdrachten en zoektochten zichtbaar gemaakt. De game is vanaf 1 april 2011 te spelen op www.deschatvanambiorix.nl. De Provincie Limburg heeft dit initiatief genomen om een culturele biografie van Limburg te ontwikkelen.

Afscheid van redactieleden van Westerheem

Af b. 13 Margje neemt afscheid van de redactie. Foto: Marijn Lockefeer.

Af b. 14 Charlotte is blijkbaar blij met haar bloemen. Foto: Marijn Lockefeer.

Tijdens een bijeenkomst met het Dagelijks Bestuur van de AWN is afscheid genomen van drie redactieleden: Lizet Kruyff, voormalig hoofdredacteur, ondervindt nog steeds te veel hinder van haar ongeval, Margje VermeulenBekkering (afb. 13) wil meer tijd hebben om zich te richten op haar werk bij Saxion Next, een HBO-opleiding van archeologische veld-

technici, en Charlotte Peen (afb. 14), jarenlang een uitstekende eindredacteur, wil meer mogelijkheden hebben om zich te kunnen concentreren op haar werk als archeoloog in en om Ede. Bijzondere dank voor hun bijdrage aan al die mooie Westerheems is zeker op zijn plaats.

De Vereniging |

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 151

151

07-06-11 23:04


Agenda Er is deze keer geen Agenda; berichten voor de Agenda van het augustusnummer (Westerheem 4-2011) moeten uiterlijk 20 juni bij mij binnen zijn en de activiteit moet na 20 augustus 2011 plaatsvinden.

Werk in Uitvoering WIU maakte gebruik van periodieken van de afdelingen 3 - 5 - 6 - 7 - 8 - 10 - 11 en 12. Periodieken van de afdelingen 7 (AWLV) - 21 - 23 en De Motte komen de volgende keer aan de beurt. Af b. 15 Schedel uit het Beleg van Alkmaar (1573), met kogel. Foto: Hollandia Archeologen (uit Grondspoor).

Af b. 16 Glasstempel uit Uitgeest (17e-18e eeuw). Foto: n.b. (uit Grondspoor).

152

Grondspoor nr. 179, maart 2011 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.) Jelus Matser beëindigde een tienjarig voorzitterschap en wordt opgevolgd door Menno de Boer. E.J. Helderman komt eveneens niet meer voor in de colofon en dat is voor het eerst sinds G. bestaat. Joop Stolp wil stoppen met het beheer van de penningen, maar is bereid dit a.i. te blijven doen tot in zijn opvolging is voorzien. Het bestuur bestaat verder uit Joke Broeze (secr) en Gerard Graas (veldwerk). De afdeling had eind 2010 60 leden en 59 donateurs. In de rubriek Varia lees ik dat de Max Planck Society ontdekte dat de moderne Europeaan 2 tot 4% neanderthaler-DNA in zich draagt, de moderne Afrikaan echter 0%. Voor sommige mede-Europeanen kan dit schokkend nieuws zijn, wanneer ze het tenminste wensen te geloven. Enkele jaren geleden beweerde men na vondsten in Portugal dat de moderne mens geheel vrij was van neanderthaler-DNA. G. zet nog even op een rij wat in het jubileumjaar 2010 werd georganiseerd, waarbij het bezoek van maar liefst 2125 kinderen aan de tentoonstelling in Zaandam mij frappeerde. Daar zouden heel wat nieuwe AWN’ers uit kunnen voortkomen! Het symposium over kwaliteit en continuïteit van archeologisch onderzoek in Noord-Holland kende als sprekers Carla Sonius (regio-archeoloog WestFriesland), Rob van Eerden (provincie), Jan de Koning, Sander Hakvoort (Hollandia) en Joop Stolp. Speciaal de foto in G. van een in Alkmaar gevonden schedel met daarin de kogel die de eigenaar doodde, spreekt tot de verbeelding (afb. 15). De veldwerkverslagen 2010 tonen dat een actieve afdeling ook in deze tijd heel nuttig bezig kan zijn in het veld. De afdeling kreeg via Hollandia een aantal glasvitrines, wat meer mogelijkheden én meer

werk geeft. Bij werkzaamheden aan een beschoeiing aan de Ruyterkade in Wormerveer werd vanwege een vroegere schans gehoopt op veel vondsten uit de 16e/17e eeuw. Die waren er wel, maar niet veel. In Uitgeest vonden aan de Meldijk verbouwingen plaats op het terrein van een oude stok-

| De Vereniging

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 152

07-06-11 23:04


kenfabriek waar behalve veel fragmenten van aardbeienpotjes ook een stort van aardewerken glasmateriaal werd gevonden. Een fragment van een extra grote wijnfles toonde een fraai stempel (afb. 16). Bij de aanleg van een fietspad tussen Castricum en Limmen door ‘maagdelijke weilanden’ vond Gerard Graas tal van ijzertijdscherven en botmateriaal. In Krommenie (Noorderhoofdstraat) leverde een opgraving door Argo laat-middeleeuws aardewerk op (andenne-kogelpot-protosteengoed). Na afloop vond Kees Faas nog een groot deel van een 18e-eeuwse kwispedoor. De lijst van bijna 20 vindplaatsen laat zien dat verkenningen en waarnemingen nog steeds nuttige informatie kunnen geven. Het Profiel, maart 2011 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.) In 2010 bestond het bestuur van de afdeling uit: Paul Hoogers (vz), Wim ’t Hart (secr), Ton van Bommel (pmr), Marijke van Wijngaarden en Ruud Wiggers. Het aantal leden daalde helaas tot 98. Een aantal actieve leden werkte ook in 2010 wekelijks mee aan de verwerking van vondsten van de Noord/Zuidlijn, hulp die zeer wordt gewaardeerd door de Arch. Dienst van Amsterdam. In HP. een verslag van de Studiedag 2010 in Amstelveen. Peter Kranendonk startte met een lezing over de enorme hoeveelheid vondsten die werden gedaan tijdens aanleg van de metrolijn aan het Rokin en hoe die zoveel mogelijk informatie kunnen opleveren over de bewoningsgeschiedenis en de nijverheid in die buurt. Wiard Krook kwam met het vervolg op zijn eerder gegeven lezing over veertig jaar archeologie in Amsterdam, waarbij een groot aantal opgravingen de revue passeerde. Paul Hoogers deed verslag van een opgraving in Mijdrecht, uitgevoerd door de AWN en leden van de historische vereniging De Proosdijlanden. Bij het onderzoek kwamen funderingen aan het licht, een plavuizen vloer (1819) en twee waterkelders. Er lijkt sprake van minstens twee bewoningsfasen met veel verbouwingen en aanpassingen. De oudste bewoningsfase dateert uit de 18e eeuw. Leden van de AW Amstelveen begonnen met de uitwerking van middeleeuws vondstmateriaal uit Uithoorn (Thamen). In 1990 vond de Afdeling Archeologie Amsterdam in één van de graven bij de muur ten oosten van het koor van de Diemense Mariakerk een 12e-eeuws skelet. Toenmalig studente Laura van der Sluis onderzocht de resten en de eindconclusie luidt: een vrouw van 45-55 jaar met veel slijtage aan de rugwervels.

Renus nr. 1, 2011 (Afd. 6 - Rijnstreek) Wellicht kan de afdeling in het najaar verhuizen naar het Provinciaal Archeologisch Centrum van Zuid-Holland in Alphen a/d Rijn. Dat wordt de derde verhuizing in vier jaar. Daar staat tegenover dat de te betrekken ruimte minimaal 10 jaar kan worden gebruikt. De afdeling telt ongeveer 125 leden. Wat betreft opgravingen was 2009 een mager jaar, vooral te wijten aan de financiële crisis. Wel was er een verkennend booronderzoek naar de locatie van de oude kerk in Waddinxveen. De oude kerk kan op de plaats van de huidige begraafplaats hebben gestaan. Dan volgt een verhaal over archeologie in Oegst­geest. Inadequaat handelen van Adviesbureau UL/Vastgoed maakte dat een groot deel van het bouwplan Nieuw-Rhijngeest Noord ten onrechte werd vrijgegeven. Ook in Nieuw-Rhijngeest Zuid vond het adviesbureau onderzoek overbodig ondanks aanwijzingen voor Merovingische bewoningssporen. Uiteraard redelijk naar de smaak van de projectontwikkelaar, werkend in opdracht van .....UL/ Vastgoed. Na het aan de kant zetten van dit adviesbureau mochten uiteindelijk eerstejaars van de eigen Archeologische Faculteit van de UL hier onderzoek doen met spectaculaire vondsten uit de Merovingische tijd als gevolg. Gelukkig groeit het enthousiasme bij de gemeente Oegstgeest. Het uiteindelijke succes is echter vooral te danken aan het taai volhouden van de Vereniging Oud Oegstgeest en de AWN. Na een korte en fatale ziekte overleed Einus Pijnnaken. Hij was actief binnen de vondstverwerking van de afdeling. Kwadrant nr. 1, 2011 (Afd. 7 - Den Haag e.o.) Eind 2010 telde de afdeling 124 leden. In plangebied Naaldwijk-Hoogeland-oost leidde eerder archeologisch onderzoek tot de ontdekking van een Romeins ‘kampdorp’ en een vroegmiddeleeuwse handelsnederzetting. Bij een archeologisch vooronderzoek in 2010 ontdekte Archeologie Delft in een voormalig kassengebied een al verwachte inheems-Romeinse nederzetting, in gebruik van 1B tot 3 en tevens wat materiaal uit de Midden en Late IJzertijd. Op het nederzettingsterrein konden zeker drie huisplattegronden en één horreum worden herkend. Men maakte veel werk van bescherming en versteviging van dit terrein. In februari overleed te Lisse Adri Pruissers (77). Hij werkte voor de Rijks Geologische Dienst en bracht veel kennis over naar amateurarcheologen. Zijn “zorgvuldig met de hand ingekleurde conceptkaarten waren een lust voor het oog”. In deze K. geeft Jasper de Bruyn een verkorte

De Vereniging |

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 153

153

07-06-11 23:04


Af b. 17 De big-bags staan klaar. Foto: Theo Dikstra (uit Terra Nigra).

weergave van zijn interessante verhaal over Goedereede en de Romeinse scheepvaartroutes. K. nam het verzoek op van AWN Afd. 8 (Helinium) om te protesteren tegen het besluit van de gemeente Vlaardingen om de subsidie aan het Vlaardings Museum zo fors te verminderen dat sluiting dreigt. Ton Immerzeel stopte met de Kroniek van het Westland omdat onderzoek door amateurarcheologen marginaal is geworden. S.H. Jongsma maakte toch een Archeologische Kroniek over 2009, maar dan van de gemeente Westland. In 2009 voerden hier vier partijen achttien booronderzoeken uit. In Poeldijk (De Kreken) werden sporen aangetroffen uit de Late IJzertijd en de Romeinse tijd. Het lijkt te gaan om de randzone van een nederzetting. Vervolgonderzoek zou de rest van de nederzetting kunnen ‘onthullen’. In De Lier (Dompad) geldt een verwachting voor sporen uit lme en nt. Zowel in Poeldijk als in de Lier lijkt vervolgonderzoek noodzakelijk. Op het terrein van Trade Parc Westland brachten proefsleuven sporen aan het licht uit de Nieuwe tijd, de late Middeleeuwen en Romeinse tijd. Een aardige vondst was die van een rand van een terra sigillata-schaal, versierd met een leeuwenkop (170230 n.C.) Terra Nigra nr. 177, februari 2011 (Afd. 8 - Helinium) De gemeente Vlaardingen wil fors korten op de subsidie voor het Vlaardings Museum. Helinium probeert zoveel mogelijk medestanders te vinden die mét de afdeling hun grote zorg uitspreken voor de toekomst van het museum. Naar mag worden gevreesd zullen meer afdelingen binnenkort al dan niet direct

154

met dit probleem worden geconfronteerd. Helinium wil meer veldwerk zelf gaan uitvoeren, zoals veldverkenningen en boringen, aangevuld met mogelijkheden om te assisteren bij opgravingen. Vrijwilligers van Helinium hielpen in Museum Naturalis op de binnenplaats van het Pesthuis mee met de verwerking van zestien bigbags, gevuld met materiaal dat afkomstig was van baggerwerk voor Maasvlakte 2 (afb. 17). De verzorging was prima, de sfeer met de vele mensen gezellig, terwijl ook het NOS-journaal aandacht besteedde aan de noeste werkers. In twee dagen werden de zakken uitgezocht en deskundigen kunnen het geselecteerde materiaal verder onderzoeken, waaronder resten van bevers, reuzenherten, mammoeten, neushoorn en witte haai. In september bezochten enkele leden van Helinium het voormalige eiland Schokland. Hilde van Wensveen doet hiervan verslag en geeft veel informatie over het verleden van het eiland en de naaste omgeving. Aansluitend deed men het nog wel aan water gelegen Urk aan. Hier verwonderden de AWN’ers zich over het rondjes rijden om de haven, waarmee hele families zich op zondagavond onledig houden. Caroline van Loon vertelt over het project ‘Virtueel Museum Vlaardingen’ van het VLAK dat ten doel heeft een deel van de archeologische collectie digitaal te ontsluiten. Het gaat daarbij om zestienhonderd stukken. Bovendien is het de bedoeling dat de collectie toegankelijk wordt voor het grote publiek. Ook het Stadsarchief Vlaardingen sloot zich aan bij dit project: www.geschiedenisvanvlaardingen.nl. Albert Luten gaat in op de eigen website van Helinium, nog in ontwikkeling, maar wel te bezoeken: www.awn-afd8.nl.

| De Vereniging

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 154

07-06-11 23:04


De Helinium bibliotheek wordt ‘gesaneerd’, wegens ruimtegebrek, en daarvoor zijn richtlijnen opgesteld. Nieuwe boeken en boeken die mogen blijven worden ingevoerd in een Access-programma. De voor Helinium niet wezenlijke boeken gaan in de verkoop. In Terra Nigra verschijnt een lijst met nieuw ingevoerde boeken. De gebruikelijke knipsels besluiten TN. Zuidwesterheem nr. 67, maart 2011 (Afd. 10 - Zeeland) Ook Afd. Zeeland denkt aan het opnieuw opzetten van een correspondentennet binnen Zeeland. Op basis van ‘Verleden wordt heden’ wordt met de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland overlegd over de taken van de correspondenten. Het Jaarverslag maakt duidelijk welke belangrijke plaats de afdeling inneemt binnen archeologisch Zeeland. De koninklijke onderscheiding die Leida Goldschmitz kreeg onderstreept dit nog eens. Het hele jaar is gewerkt aan het project Ravenstein. Tijdens een verhuizing werden zelfs nog ‘nieuwe’ ROB-dozen met Ravestein-vondsten ontdekt die alsnog worden ingevoegd in de bestaande collectie. De Werkgroep Archeologie Hulst was onder meer bezig met het ArcheoMedia Plan Bierkaai, onderzoek op het haventerrein en een veldloop op een akker bij Koewacht die veel meer opleverde dan die van een jaar eerder. De afdeling organiseerde in samenwerking met HK De Bevelanden geslaagde excursies naar Tongeren, Domburg, Aardenburg/Hamme, Hoensbroek/Heerlen, Brielle en Damme. De Werkgroep Metaal Zeeland heeft geen belangrijke activiteiten te melden. Wel waren er weer meldingen van zegelstempels en zegelringen (nu 347), stadsgewichten (nu 102) en penningen. Wie Zeeland zegt, zegt bijna vliedbergen. Men neemt aan dat dit veelal mottekastelen waren. Er zijn er nu nog 38, maar er waren er misschien wel 200 of meer. In een tijd vrijwel zonder centraal gezag maakten lokale heren deze kasteeltjes. Bij kasteel Westhove (Walcheren) is een nieuwe vliedberg verschenen, waarop een mottekasteel komt naar het voorbeeld van de gereconstrueerde motte Haie Joulain (2 km ten noordoosten van Angers). Op het moment van schrijven moet het kasteeltje zo ongeveer klaar zijn. De AWN startte een project waarin de Zeeuwse binnendijken worden geïnventariseerd en onderzocht. Een groot deel van Z. is gevuld met een interessant artikel door Bas Chamuleau dat hierop nader ingaat voor de periode tot ±1000. Er staan in 2011 excursies gepland naar de Kop

van Schouwen, Oostende/Walraversijde, Gent en naar Wouw/Bergen op Zoom. Grondig Bekeken nr. 1, maart 2011 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) De afdeling bestaat dit jaar vijftig jaar en viert dit onder meer door een afdelingsnummer van Westerheem later in het jaar. Met alle veranderingen in wetgeving en verschuiving van verantwoordelijkheden hoopt de afdeling nog lang een cultuurhistorisch betrokken platform te blijven dat meedenkt, meedoet en waar nodig aan de bel trekt. Het bestuur van de afdeling bleef als het was: Teus Koorevaar (vz), Jeroen Nipius (v-vz), Joan van Pelt (pmr), Cor Westra (secr) en Irmel Dolman. Het aantal leden daalde iets tot 92. Veel energie vroeg het zoeken naar een nieuwe werkruimte. Tot kort voor de verhuizing was onzeker waarheen het zou gaan, maar uiteindelijk vond men een ruimte in het voormalige Dalton College in de wijk Sterrenburg. Op weg naar die nieuwe werkruimte deed Cor van der Esch in Dordrecht waarnemingen bij de aanleg van een vijver op de locatie De Vlaming. Op het oude loopvlak van vóór 1421 zag hij wat laatmiddeleeuws materiaal, terwijl een pakket veengroei mogelijk wijst op meer wateroverlast in de 13e-14e eeuw dan tot nu toe aangenomen. De Werkgroep Alblasserwaard bracht in 2010 15 adviezen uit voor diverse locaties en instellingen. In samenwerking met de Historische Vereniging West-Alblasserwaard exposeerde de AWN in Alblasserdam vondsten uit deze waard. Vooral door de inspanning van Fred van den Beemt en Norbert Zaalberg zijn op twee locaties in/bij Papendrecht funderingen van watermolens zichtbaar, in september 2010 voorzien van informatiebordjes. Een veeneik uit de Oostpolder blijkt na dendrochronologisch onderzoek van 2695-2470 v. Chr. Toen de vrouw een paar dagen weg was, vond Cor van der Esch gelegenheid achter zijn huis te zoeken naar een groot stuk natuursteen, waarop hij bij eerder graafwerk stuitte. Hij vond de steen (63,5x47x41,5 cm; 280 kg) inderdaad terug en neemt aan dat hij hoort bij afbraakmateriaal van het koor van de middeleeuwse Papendrechtse kerk in het midden van de 19e eeuw. Goudriaan bestond 750 jaar en de AWN zorgde daar voor een presentatie over de Alblasserwaardse archeologie en die van een Halifax, gevonden in de Lek bij Jaarsveld. Van onderzoek in Brandwijk (Damseweg), Giessenburg (de Kaloeve) en Hei- en Boeicop (Overheicop) zal later uitvoeriger verslag worden gedaan. In Wijngaarden gevonden veeneiken zijn 14C-gedateerd: 2820-2658 v. Chr.

De Vereniging |

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 155

155

07-06-11 23:04


project N210 af, terwijl metaaldetecties onder meer in Opperduit vondsten opleverden die nu worden uitgezocht en beschreven. AWN’er Bas Nobel overleed in oktober 2010 op zestigjarige leeftijd. “Eigenzinnigheid kenmerkte hem, maar zijn bedoelingen waren oprecht”.

Af b. 18 Duikactie in de Giessen in GiessenOudekerk - het bootje. Foto: Geert van der Velde/Piet Deelen (uit Grondig Bekeken).

Af b. 19 Duikactie - de handgranaat. Foto: Geert van der Velde/Piet Deelen (uit Grondig Bekeken).

156

LWAOW Alblasserwaard voerde duiken uit in de Giessen (afb. 18) die veelal weinig interessants opleverden. Opvallend was wel de vondst van een nog niet gedateerd ‘rondspant vletje’ en op een andere locatie de vondst van een handgranaat, door de EOD tot ontploffing gebracht (afb. 19). Eind 2010 stelde de gemeente Gorinchem het archeologiebeleid vast, dit in samenwerking met zeven omliggende gemeenten. Eerder dat jaar kreeg het archeologisch depot van de gemeente een wettelijke status. Vrijwilligers werkten mee aan een opgraving achter het Gorcums Museum (Groenmarkt). Hier trof men drie lagen begravingen aan uit de 14e-16e eeuw en restanten van een 20e-eeuwse weegbrug. Vrijwilligers waren het hele jaar bezig met de vondstverwerking van de Nieuwstad, terwijl ook materiaal van het kasteel van de Arkels wordt onderzocht. Op www.dordrecht.nl/archeologie vindt u rapporten van eigen onderzoek van het BM&A van de gemeente Dordrecht. Het Dordtse team archeologie bestaat officieel uit vier personen en wordt gesteund door vrijwilligers. In de Zwijndrechtse Waard ging weer veel aandacht naar het project rondom kasteel Develstein. Bezwaren van de AW Schoonhoven tegen het zonder archeologische begeleiding renoveren van het Doelenplein zijn niet ontvankelijk verklaard, wat is gemeld aan het HB van de AWN. Inmiddels vindt toch enige begeleiding plaats en is een waardenkaart voor het gemeentelijk archeologiebeleid in voorbereiding. De AWS werkte mee aan een programma voor het basisonderwijs. De Wg Arch Nederlek had het deze winter koud in de werkruimte, maar rondde toch het

Nieuwsbrief/Jaarverslag 2010, maart 2011 (Afd. 12 - Utrecht e.o.) De eerste nieuwsbrief van 2011 is vrijwel geheel gewijd aan het Jaarverslag over 2010. In 2010 bestond het bestuur uit: Henk Rebel (vz), Karlien Dijkstra (secr), Marc Tolboom (pmr), Taco Groeneveld (veldwerk) en Marieke Arkema (lezingen). Het ledenaantal was stabiel: 124. Dan een greep uit de jaarverslagen van de werkgroepen. De Werkgroep Rijnenburg en Leidsche Rijn onderzocht op verzoek van de RCE enkele bunkerlocaties op het fort bij Vechten. Het ging om in de 19e eeuw tegen en op de bunkers gedeponeerde grond, afkomstig uit de gracht van het fort. De bodem maakte onderdeel uit van de vicus bij het castellum Fectio. Er waren honderden grote en gave scherven, vooral van Romeins importaardewerk. Bijzonder was de scherf van een gezichts­ urn. Gevonden munten waren van slechte kwaliteit. De vondsten zijn in december 2010 schoongemaakt en netjes opgeleverd. De samenwerking met andere betrokken instanties was prettig, terwijl de opdrachtgever de vaste deelnemers ter afsluiting een diner in het fort aanbood. Enkele AWN’ers assisteerden veertien mid­ dagen bij het zeef- en verzamelwerk bij de vondst van een vroegmiddeleeuwse boot in Leidsche Rijn. Opmerkelijk was een door ambtenaren gemelde grote hoeveelheid vondsten van het Vrouwenklooster van De Bilt (late Middeleeuwen), al vele jaren aanwezig in een kluis onder het gemeentehuis. Amateurs leverden daar steeds trouw hun vondsten af die zonder actie werden opgeslagen. In vijftien middagen is alles

| De Vereniging

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 156

07-06-11 23:04


Af b.20 Wickenburgh - de Arch. Werkgroep in actie. Foto: Peter Koch (uit Nieuwsbrief Afd. 12).

geïnventariseerd, beschreven en ingepakt. Verder was de werkgroep actief in Rijnenburg (veldverkenning), in het Provinciaal Depot in Utrecht, in Driebergen (waar Ton van Bommel sporen van ijzertijdbewoning ontdekte) en in Vleuten (Ridderhofsted Den Engh). De Werkgroep Leen de Keijzer trok op diverse manieren de aandacht. In Houten was er onderzoek op het landgoed Wickenburgh (bouwhistorisch en archeologisch) en op het terrein van de voormalige Bernhardwegschool (sporen uit IJzertijd en Romeinse tijd). Verder was sprake van publicaties (boerderij De Kniphoek), een expositie ‘Wickenburgh door de eeuwen heen’ (afb. 20 en 21), voordrachten en presentaties, werk aan de eigen website (www.

archeologiehouten.nl), educatie (basisscholen en VO) en contacten met diverse instanties. De Werkgroep Zuidwest-Utrecht bezocht in Achtersloot (IJsselstein) een clandestiene ontgronding die een bewoningsplaats uit de Romeinse tijd verstoorde. Verder werd deelgenomen aan het Museumweekend, netwerkdagen, een talkshow, Open Monumentendag, de canon regio zuidwest, een cultuurforum, een cursusproject en een film in het kader van zevenhonderd jaar IJsselstein. Anneke Aarts gaf in december 2010 de lezing ‘Onder de rook van Castellum Fletio’ (De Meern), waarvan de N. een uitgebreid verslag geeft. Jan Coenraadts

Af b. 21 Wickenburgh bodem van de middeleeuwse gracht met beschoeiing. Foto: Peter Koch (uit Nieuwsbrief Afd. 12).

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 157

07-06-11 23:05


- advertentie -

Vooraankondiging: 24

september 2011

AW

N 60 JAA

R

ARCHEOLOGIE ALS PASSIE 60 jaar AWN, vereniging voor amateurarcheologie in Nederland

goedinstellingen en belangstellenden in de (amateur) archeologie.

De AWN is als vereniging voor amateurarcheologen al 60 jaar actief. De 23 afdelingen verspreid in heel Nederland dragen daar ieder op een eigen wijze aan bij. De 60-jarige vereniging wil dit bijzondere jubileum vieren met al haar leden, betrokkenen bij andere erf-

De jubileumdag vindt plaats op zaterdag 24 september in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 158 voorstel 2.indd 3

Laat u van 10.00 tot 17.00 uur inspireren door de activiteiten van de AWN in een gevarieerd programma: feestelijke

opening, demonstraties, workshops, speeddaten, films, discussiefora, de nieuwe tentoonstelling Archeologie van Nederland, lezingen, ontmoetingen en nog veel meer… Meer informatie? • Tonnie van de Rijdt, vdrijdt@iae.nl • Suzanne Klüver, tel. 06 - 237 10 905, suzannekluver@hotmail.com

07-06-11 10-05-11 23:05 11:28


Column

E

s, de ie n-

5,

11 11:28

Archeologie, economie en politiek Toen ik in de archeologie belandde, werd ik nog wel eens lastiggevallen met de vraag wat daar nu eigenlijk het economisch nut van was. Ik was nog zo´n groentje dat ik altijd een poging deed een antwoord te formuleren. Ik zal me wel in veel bochten hebben gewrongen om de maatschappelijke (economische) relevantie van ons vak aan te kunnen tonen. Het duurde lang voordat ik een duidelijk eigen geluid kon laten horen en zeggen dat er helemaal geen economisch nut was. Dat de archeologie over onze geschiedenis gaat, ons verleden, en dat we daar nieuwsgierig naar zijn. Meer is het niet. Vaak vergelijk ik het met een fotoalbum van onze familie of van onszelf. Al die opgravingen zijn de foto’s in ons nationale fotoalbum en laten ons verleden zien. Een opgraving niet uitvoeren omdat het geen economisch nut heeft, is als het uitscheuren van een foto uit het album. Het was een metafoor waarmee ik nog wel eens een politicus of bestuurder over de streep kon trekken. Toch is er altijd wel een aspect geweest waarvan ik vind dat de archeologie een bijdrage aan het maatschappelijk politiek debat kan leveren. Bijvoorbeeld of we kernenergie in Nederland willen en wat daarvan de gevolgen zijn. Een vraag die nu weer actueler is geworden door de ramp in Japan. Ik weet nog dat in de jaren tachtig van de vorige eeuw politici zich druk maakten

over de vraag wat we met het radioactief afval aan moesten. De tegenstand voor kernenergie in de samenleving was groot en die politici, gesteund door deskundigen van diverse pluimage, kwamen met geruststellende argumenten en oplossingen. Sommige waren weinig realistisch, zoals het idee afval met een raket weg te schieten in de ruimte. Meer realistisch – meenden ze oprecht – was het voorstel om dit gevaarlijke afval gecontroleerd op te slaan voor een periode van circa 10.000 jaar. Dat kon in zoutmijnen en ingegoten in een ceramische of glasverpakking. Toen ik dat hoorde, dacht ik 10.000 jaar terug: aan rendierjagers, jagers en verzamelaars die op zoek waren naar hun voedsel, de eerste boeren in Nederland, de hunebedbouwers waarvan we nog steeds niet goed weten hoe ze die grote grafmonumenten bouwden, Romeinen die ons land overrompelden en de beschaving brachten, Karel de Grote die een einde maakte aan de ‘donkere Middeleeuwen’, de roerige tijd van de ridders waarin het recht van de sterkste gold, de ziedende beeldenstorm, de Franse overheersing van Nederland en aan de rampspoed van de Tweede Wereldoorlog. Ik realiseerde me dat de politici geen enkel begrip hadden van tijd en dat het misschien goed zou zijn, bij zo’n opmerking, om eens contact op te nemen met een archeoloog. 10.000 jaar is echt een heel lange tijd waarin veel kan gebeuren. Column |

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 159

159

07-06-11 23:05


AWN-lidmaatschappen A B C D E

basislidmaatschap..................................................................................................................€ 47,50 studentlidmaatschap..............................................................................................................€ 27,50 jeugdlidmaatschap.................................................................................................................€ 25,00 geassocieerd lidmaatschap....................................................................................................€ 35,00 huisgenoot-lidmaatschap......................................................................................................€ 22,50 + eenmalig inschrijfgeld.........................................................................................................€ 5,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. Opzegging vóór 1 december. Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’.

huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap).

Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofd-bestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering.

Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap.

De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten opzichte van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen

Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ge­ associeerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: Administratiekantoor J.N.A. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl

De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI).

AWN-uitgaven Bij de AWN zijn de volgende uitgaven verkrijgbaar:

prijs in € (incl. porto)

AWN-reeks 1. Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster ter Hunnepe (138 pag.’s)

12,95

16,95

AWN-reeks 2. Vingerhoeden en naairingen, uit de Amsterdamse bodem (112 pag.’s)

11,75

16,75

AWN-reeks 3. Schervengericht. Inheems aardewerk derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (167 pag.’s)

15,50

21,50

AWN-reeks 4. Poken en stoken, 100 ambachtelijke ovens (272 pag.’s)

12,50

15,00

Jubileumboek Archeologie in veelvoud. Vijftig jaar AWN (254 pag.’s)

22,95

22,95

CD-Rom met 50 jaar Westerheem (1952 -2002)

25,00

35,00

Naaldbanden voor archivering Westerheem

14,50

leden

niet-leden

Losse nummers van Westerheem, voorzover voorradig en tot maximaal 5 jaar geleden, zijn na te bestellen voor € 5,00 en speciale uitgaven voor € 7,50. De uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar ING bank 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding van de gewenste titel.

03-2011 binnenwerk_48 pag.indd 160

07-06-11 23:05


AW Sinds 1951 zijn amateurarcheologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.

N 60 JAA

R

4 Westerheem het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

AWN-leden maken geschiedenis!

jaargang 60 - augustus 2011

maakt t mede mogelijk ge Westerheem word atie. or Cultuurparticip door het Fonds vo

 'MALTA' EN DE ROL VAN VRIJWILLIGERS [DEEL 4]: PUBLIEKSVOORLICHTING EN ERFGOEDEDUCATIE  LAAT-ROMEINS AARDEWERK UIT DE MAAS BIJ CUIJK  RESPECT VOOR HET VERLEDEN STIMULEREN  RONDOM DE STAD... LEIDEN

04-2011 omslag.indd 1

01-08-11 09:34


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)

Inhoud

jaargang 60 no. 4, augustus 2011

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres A . (Akke) de Vries (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda. E-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • D.N. (Diteke) Ekema (eindredacteur), Maredijk 131, 2316 VX Leiden. E-mail: eindredactiewesterheem@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder (redacteur), Van Egmondestraat 50, 2274 CT Voorburg

E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl • Ilse Scholman (redacteur), Verlengde Wassenaarseweg 8H, 2342 BG Oegstgeest. E-mail: ilsescholman@gmail.com Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd.

Redactioneel ................................................................ 161 Tonnie van de Rijdt - van de Ven ‘Malta’ en de rol van vrijwilligers in de archeologie [4]: publieksvoorlichting en erfgoededucatie ................... 162 Jan Thijssen Laat-Romeins aardewerk uit de Maas bij Cuijk . ....... 166 Vincent Krabbendam Respect voor het verleden stimuleren ....................... 175 RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN… leiden Edwin Orsel Stenen van de Graaf: vroege baksteen in Leiden en Rijnsburg ................................................ 182 LITERATUURRUBRIEKEN ........................................... 189 DE VERENIGING Verenigingsnieuws ..................................................... 199 Werk in Uitvoering ..................................................... 202 COLUMN .................................................................... 207 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . ................. 108

Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2011. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: BEK Grafische Producties, Veghel ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de ledenadministratie. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Adressenlijst hoofdbestuur, afdelingssecretariaten en coördinatoren van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland  Hoofdbestuur Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburglaan 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: W. (Wim) Schennink, Vossenberglaan 29, 6891 CP Rozendaal (Gld), tel. 026-3610334, e-mail: Schennink-dekker@hetnet.nl Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: bosch.joop@gmail.com. INGbank 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • R. (Ruud) Raats (graafkampen), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 033-4808181, e-mail: ruud.raats@xs4all.nl • A.F. (Albert) Zandstra (LWAOW), W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail: secretariaat@lwaow.nl • PR en Communicatie: vacature • A. (Akke) de Vries (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 076-5600917 e-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl • S. (Suzanne) Klüver (Jongeren en Archeologische educatie), Chopinplein 56, 3122 VM Schiedam, tel.: 06-23710905, e-mail: suzannekluver@hotmail.com  Coördinatoren • Nederlandse Jeugdbond ter Bestudering van de Geschiedenis (NJBG): Contactpersoon: H.J. (Harmen) Spreen, De Pauwentuin 19, 1181MP Amstelveen, tel.: 020-4537021, e-mail: hspreen@xs4all.nl • Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW). Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail:secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Website: www.lwaow.nl  Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., (†), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modder­man (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. VerhagenPettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde.  Secretariaten/contactpersonen afdelingen 01. Noord-Nederland: J. Bosch (tijdelijk), Gravenmaat 13, 9302 RA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop. bosch@zonnet.nl 02. Archeologie Land en Water Noord-Holland Noord - ALWH-AWN: J. R. Vet, Walakker 44, 1146 GJ Purmerend, tel. 06-26024556, e-mail: jrvet@xs4all.nl 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan, tel. 075-6165680, e-mail: jokebroeze@tiscali.nl.

04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. H.C. Vermast (secretaris), Bankenlaan 2, 1944 NM Beverwijk, tel. 0251-200897, e-mail: archeologiekennemerland@live.nl 05. Amsterdam en omstreken: W. ’t Hart, Helmholtzstraat 67-huis, 1098 LE Amsterdam, tel. 020-6936359, e-mail: w.hart@upcmail.nl 06. Rijnstreek: B. Zandbergen, Engelenburg 20, 2402 KN Alphen aan den Rijn, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band, Parelmoerhorst 126, 2592 SH Den Haag, tel. 070-3175534, e-mail: a.p.vanden.band@tele2.nl 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: A.T. Dieleman-Hovinga, Terneuzensestraat 64, 4543 RR Zaamslag, tel. 0115-431547, e-mail: aukjetjitske@hotmail.com 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: K. Dijkstra, Waalstraat 27, 3522 SB Utrecht, e-mail: karliendijkstra@casema.nl 13. Naerdincklant - Archeologie Gooi- en Vechtstreek (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 0356834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl homepage: http://www.naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 0341-451130, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 24-6750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: J. Kleinen, Stiggoor 58, 7241 LB Lochem, tel. 0573253094, e-mail: awn18.bestuur@gmail.com 19. Twente: S. Hondebrink, Faustlaan 30, 7577 JG Oldenzaal, tel. 0541-351236, e-mail: awn-19twente@hotmail.nl 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Dhr. J. Boes, Normandieplein 6, 8303 HA Emmeloord, tel. 0527-699113, e-mail: janboes@online.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://genwww.uia.­ac.be­/u/­overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 040-2386569, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 06-25034696 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: Deze afdeling is voorlopig aangehaakt aan afd. 23. Zie daar het contactadres.

Foto omslag: Bijgiften crematiegraf uit Zoelen: twee terra sigillata borden, een geverfde beker, een bord, een gladwandige kruikamfoor en een ruwwandige kan. Uit: ADC Rapport 2391. [Zie pag. 198]

04-2011 omslag.indd 2

01-08-11 09:34


Redactioneel

Er is een Latijns spreekwoord dat als volgt luidt: “Tempora mutantur et nos muta­ mur in illis”, hetgeen wil zeggen dat de tijden veranderen en dat wij daarmee ook veranderen. Ik denk niet dat iemand de waarheid hiervan in twijfel zal trekken. Het is echter zeer belangrijk om zich het hoe en waarom van die verandering goed te realiseren. Educatie speelt hierin een belangrijke rol. In dit verband is het begrip ‘erfgoededucatie’ een bijna alles­ zeggend woord. Niet voor niets is erfgoed­ educatie een verplicht leergebied in het basisonderwijs. Punt is alleen: hoe er daar invulling aan te geven? Dat wordt niet aangegeven! Iets vergelijkbaars is aan de hand met de Wet van Malta. Daarin wordt (in artikel 9) geformuleerd dat maatschappelijk draagvlak onmisbaar is om ons erfgoed te beschermen en te behouden. Maar in de Wamz (Wet op de archeologische monumentenzorg) is over publieksvoor­ lichting niets opgenomen en ons archeo­ logisch bestel voorziet ook niet duidelijk in die functie….. De AWN is zich al sinds lang bewust van de laatste lacune en probeert de amateur­ archeologen (vrijwilligers) niet alleen ‘de ogen en oren’ van de archeologie te laten zijn, maar ook een functie als voor­ lichter te laten vervullen. Sinds kort wordt er in onze vereniging ook heel duidelijk werk gemaakt van het leergebied ‘erfgoe­ deducatie’ op scholen. Een speciale werk­ groep ‘Jeugd en archeologische erfgoed­ educatie’ is zeer actief en zorgt voor lesmateriaal.

woorden van het belangwekkende artikel van Jan Thijssen over het laat-Romeinse aardewerk uit Cuijk (onmisbaar vergelij­ kingsmateriaal op dit gebied voor de rest van Nederland!): “Dit artikel is ook bedoeld als hulde aan alle amateurarcheologen die met hun inzet zoveel hebben bijgedragen aan de kennis van Romeins Cuijk”. Daarna komt in ‘Respect voor het verleden stimuleren’ de werkgroep ‘Jeugd en archeo­ logische erfgoededucatie’ aan het woord. Hun enthousiasme en werklust zijn inspi­ rerend en blijken ook al effect te hebben. De tot voor kort geldende datering van de eerste baksteenbouw in Nederland wordt aangepast in een zeer gedegen artikel van Edwin Orsel waarin onder andere de bij de meesten van u wel bekende Graven­ steen uit Leiden aan bod komt. Uiteraard worden in de literatuurrubriek van Gerrit Groeneweg weer flink wat nieuwe uitgaven en artikelen besproken en kunt u zich in ‘De Vereniging’ laten informeren over wat er zoal in de AWN speelt. Daarbij moet u zeker ook denken aan de jubileumdag van de AWN op 24 september, die groots zal worden gevierd. De onvermoeibare columnist Leo Verhart besluit deze Westerheem, vol voorlich­ ting, educatie en informatie. Marijn Lockefeer

Westerheem vervult eveneens een belang­ rijke rol op het gebied van voorlichting en educatie. Het is dus niet meer dan logisch dat dit onderwerp aanbod komt in het eer­ ste artikel van dit nummer; het is alweer deel 4 van de artikelenreeks van Tonnie van de Rijdt. En let u eens op de laatste Redactioneel |

04-2011 binnenwerk.indd 161

161

01-08-11 09:35


‘Malta’ en de rol van vrijwilligers in de archeologie [4]: Publieksvoorlichting en erfgoededucatie Tonnie van de Rijdt - van de Ven

Deel 4 van een serie artikelen

Ambassadeur voor de archeologie Amateurarcheologen hebben altijd al een rol vervuld als ambassadeur voor de archeologie. Met ‘Malta’ wordt deze rol van meer belang. Publieke betrokkenheid bij het archeologisch erfgoed is één van de doelstellingen van het verdrag van Mal­ ta. Het archeologisch erfgoed moet zicht­ baar en toegankelijk zijn en het maat­ schappelijk draagvlak is onmisbaar om ons erfgoed te beschermen en te behou­ den (artikel 9 in het verdrag van Malta). In de Wet op de archeologische monu­ mentenzorg (Wamz) is over publieksvoor­ lichting niets opgenomen; het archeolo­ gisch bestel voorziet ook niet duidelijk in die functie. De AWN heeft erfgoededucatie en publieksvoorlichting als één van haar speer­ punten. Juist vrijwilligers kunnen hierbij een eigen bijdrage aan leveren. Nog steeds worden archeologische monumenten vaak niet herkend en mensen hebben weinig met collecties in musea. Archeologie gaat pas leven als ‘het verhaal wordt verteld’. Dat verhaal spreekt het meeste aan als het gekoppeld wordt aan de eigen omgeving. Amateurarcheologen en andere erfgoed­ vrijwilligers zijn nauw betrokken bij de lokale geschiedenis en juist zij zijn uitste­ kend in staat ‘dat verhaal te vertellen’. Dit vierde artikel van deze serie gaat in op de rol van publieksvoorlichter. Erfgoed­ educatie is een specifiek onderdeel daar­ van en dit deel van educatie is voorname­ lijk gericht op jeugd en jongeren. In een

162

interview met de Werkgroep jeugd en archeologische erfgoededucatie wordt het belang toegelicht van leren en toepassen van lessen uit het verleden in de toekomst. Dat ‘het verhaal’ verteld moet worden, staat voor de werkgroep vast (zie verderop in deze Westerheem voor het interview). Een overzicht van activiteiten Er vinden binnen de AWN reeds veel acti­ viteiten plaats op het gebied van publieks­ voorlichting. Dit overzicht is gebaseerd op de jaarverslagen 2010 van 21 AWN-afde­ lingen. Westerheem, de monografieën en de AWN-website zijn uiteraard ook midde­ len om het publiek te bereiken. Die vallen buiten de opzet van dit artikel. Erfgoededucatie Ruim de helft van alle AWN-afdelingen (twaalf van de 21) organiseren activiteiten voor jeugd en jongeren. De meeste activi­ teiten zijn bestemd voor leerlingen van de basisschool. Daar worden acht voorbeel­ den van vermeld. Die activiteiten variëren van één of meer lessen in de klas, ont­ vangst van leerlingen in de AWN-werk­ ruimte, activiteiten in een buurthuis of op andere locaties. Het bereik van deze projecten varieert van een enkele klas tot ruim duizend leerlingen. Een bijzondere activiteit was het Weekend van de Archeo­ logie (Nijmegen, juni 2010). Daar werden ruim vierhonderd basisschoolleerlingen bereikt met een educatieve activiteiten.

| ‘Malta’ en de rol van vrijwilligers

04-2011 binnenwerk.indd 162

01-08-11 09:35


Programma’s voor leerlingen van het voortgezet onderwijs komen nog iets minder vaak voor (zes maal). Het gaat dan bijvoorbeeld om een educatieprogramma op de school zelf of activiteiten op de ‘Weekendschool’ of een ‘Zomerschool’. De Weekendschool biedt aanvullend onderwijs op zondag voor leerlingen tus­ sen 10 en 14 jaar uit achterstandswijken. De Zomerschool is er in verschillende vormen en biedt scholingsprogramma’s voor jeugdigen tijdens de zomervakantie. Per programma worden zo’n honderd tot driehonderd leerlingen bereikt. Vier afde­ lingen maken melding van doorlopende jeugdactiviteiten zoals activiteiten in de ‘veldschuur’, op een ‘historisch archeolo­ gisch erf’ of activiteiten in een bezoekers­ centrum van een natuurgebied. Eveneens vier afdelingen hebben, samen met het onderwijs of een andere organisatie, zelf lesmateriaal ontwikkeld, zoals een leskof­ fer of een doe-leerpakket. Een nieuw focuspunt voor de landelijke AWN is de maatschappelijke stage (MaS). Drie afdelingen hebben, met succes, mee­ gedaan aan een pilot. Bijzonder is de medewerking van AWN-leden aan een inburgeringscursus. Zij verzorgen in die cursus twee lessen over archeologie en de historie van de regio. Voorlichting voor een breed publiek Veel afdelingen hebben jaarlijks meerde­ re activiteiten op dit gebied. De meest voorkomende activiteit is het organiseren van lezingen (achttien afdelingen). De belangrijkste onderwerpen zijn de regio­ nale geschiedenis en rapportage van recent archeologisch onderzoek in de eigen regio. De lezingen zijn in de eerste plaats bestemd voor eigen leden, in veel gevallen zijn ook niet AWN-leden wel­ kom. Het aantal deelnemers varieert met als ‘toppers’ ruim honderd personen. Daarnaast vinden regelmatig excursies plaats (in negen afdelingen). Die variëren van één tot zes per jaar per afdeling. Deel­ nemers zijn voornamelijk leden maar zeker niet alleen. Zo heeft een afdeling een fietstocht georganiseerd in de eigen regio voor een breed publiek en is elders

een wandelexcursie gehouden samen met natuurorganisaties. Tentoonstellingen zijn een goed middel om een groot publiek te bereiken, zeker als een tentoonstelling gekoppeld wordt aan een recente opgraving of iets vertelt over de eigen omgeving. Acht maal heeft een afdeling zelf een tentoonstelling geor­ ganiseerd. Soms eenmalig, bijvoorbeeld bij het jubileum van een afdeling. In ande­ re gevallen gaat het om een blijvende pre­ sentatie in een buurthuis, een bezoekers­ centrum of andere openbare gebouwen. Drie afdelingen vermelden dat zij samen

Afb. 1 Weekend van de Archeologie, Lisse 2008. Foto: Fred van Beemt.

Afb. 2 Een door vrijwilligers gemaakte reconstructie van een in de regio opgegraven graf van een Romeins krijger, Archeologiehuis Someren. Foto: Laurens Mulkens. ‘Malta’ en de rol van vrijwilligers |

04-2011 binnenwerk.indd 163

163

01-08-11 09:35


Afb. 3 Voorlichting aan scholieren tijdens een opgraving. Foto: Laurens Mulkens.

164

met een andere erfgoedorganisatie een tentoonstelling hebben ingericht. Meehelpen bij Open Dagen tijdens opgravingen wordt slechts door een enkele afde­ ling gemeld. Het is veelal het opgravings­ bedrijf dat een dergelijke dag organiseert. AWN-leden helpen dan mee door het geven van rondleidingen. Open dagen blijken de bezoekers erg aan te spreken. Het geeft de sensatie van ‘archeologie onder de voeten’. Diverse afdelingen maken gebruik van nieuwsbrieven (negen afdelingen) en publicaties (zes afdelingen) om het publiek te informeren. Nieuwsbrieven zijn op de eerste plaats een communicatiemiddel voor de eigen leden, maar worden meest­ al veel breder verspreid. Ze worden ook gestuurd naar heemkundekringen, histo­ rische verenigingen en andere erfgoedor­ ganisaties, naar gemeenten, archeologi­ sche diensten, bedrijven en dergelijke. Publicaties zijn met name bedoeld voor een breed publiek. Het zijn met name ver­ slagen van archeologisch onderzoek dat de afdeling in het verleden heeft uitge­ voerd. De meeste afdelingen hebben inmiddels een eigen website, die via de landelijke AWN-site te bereiken is. Er is nog niet goed zicht op of en hoe die websites gebruikt wor­ den voor publieksvoorlichting. Een enkele afdeling meldt dat zij regelmatig publieks­ vragen per e-mail beantwoordt.

Andere vormen om het algemeen publiek te bereiken zijn meewerken aan de Open monumentendag en het museumweekend. AWN-afdelingen staan ook regelma­ tig met een stand op een manifestatie. (vijftien afdelingen). Een enkele afdeling heeft daar een speciaal informatiekoffer­ tje voor samengesteld. In de stand wor­ den in veel gevallen doe-activiteiten voor de jeugd aangeboden, zoals troffelen in een zandtafel en scherven plakken. Deskundigheidsbevordering Hieronder wordt verstaan de scholing voor het kunnen uitvoeren van archeologisch onderzoek. Dit zijn cursussen over mate­ riaalkennis of opgravingstechnieken. Deskundigheidsbevordering richt zich vooral op de eigen leden. Het kan echter ook een middel zijn om belangstellenden kennis te laten maken met archeologisch onderzoek en daarmee wellicht nieuwe leden te werven. Die scholing wordt zowel landelijk als regionaal aangeboden. Zo organiseren twee afdelingen samen jaar­ lijks een Basiscursus Archeologie waar­ aan ook leden van drie aanpalende afde­ lingen kunnen deelnemen (per cursus ongeveer vijftien deelnemers). Vaak is de aanmelding zo groot dat nog hetzelfde jaar een tweede cursus wordt gestart. De landelijke Werkgroep Deskundig­ heidsbevordering organiseert jaarlijks een aantal studiedagen en workshops,

| ‘Malta’ en de rol van vrijwilligers

04-2011 binnenwerk.indd 164

01-08-11 09:35


Afb. 4 Geschiedenis op straat: scholieren tekenen een plattegrond uit 1560 op de markt in Eindhoven. Foto: Laurens Mulkens.

met uiteenlopende onderwerpen zoals bouwhistorie en leer bewerken. Ook deze werkgroep richt zich voornamelijk op de eigen leden. Meer samenhang en beleid nodig De verantwoordelijkheid voor educatie en publieksbereik is in het huidige bestel niet duidelijk geformuleerd, zoals reeds in de inleiding vermeld. Er is geen duide­ lijk ‘plan’; noch landelijk, noch regionaal. Er wordt door AWN-afdelingen veel aan publieksvoorlichting gedaan; de beper­ king is dat het ‘losse activiteiten’ zijn. Veel AWN-afdelingen werken bij publieks­ voorlichting vaak samen met andere orga­ nisaties zoals onderwijs, erfgoedhuizen en museale instellingen, maar ook dat is vaak ad-hoc en per project. Er is ook nog weinig inzicht in wat goede methoden zijn om het publiek te bereiken. Bovendien gaat het in veel gevallen om ‘informatie achteraf’. Het publiek wordt geïnformeerd over wat een opgraving heeft opgeleverd aan vondsten en kennis over het verleden. Er is nog te weinig aandacht voor het betrekken van het publiek bij alle stappen in het archeologisch proces. Dat wil zeggen reeds bij het besluit dat archeo­ logisch onderzoek gaat plaatsvinden en bij het opstellen van een Programma van Eisen. Gemeenten, als bevoegd gezag voor veel archeologisch onderzoek, zouden hierbij een veel grotere rol kunnen en moe­

ten spelen. Publieksbereik moet ons inziens een onderdeel zijn van het gemeen­ telijk archeologiebeleid. Onze ambitie is, als vrijwilligersorganisatie, in de toekomst hier een grote rol in te kunnen spelen. Meer uitwisseling tussen afdelingen In de jaarverslagen van afdelingen zijn vele interessante en inspirerende voorbeelden te vinden van activiteiten op het gebied van publieksvoorlichting en educatie. Afdelin­ gen zouden meer profijt kunnen hebben van elkaars ervaringen en elkaars infor­ matiemateriaal kunnen gebruiken. Dit geldt ook voor informatie op regioniveau. Programma- en lesideeën kunnen vaak vertaald worden naar de eigen omgeving. We pleiten daarom voor meer uitwisseling van dergelijke informatie, bijvoorbeeld door plaatsing van die documenten en voorbeelden op de AWN-website. Een alge­ mene lesbrief voor het basisonderwijs is nu al te vinden op www.awn-archeologie.nl. Tonnie van de Rijdt - van de Ven algemeen voorzitter AWN

Reageren Deze serie artikelen wil graag een discussie op gang brengen tussen AWN-leden onderling en tussen de AWN en andere partner / betrokkenen bij het archeologisch erfgoed. Reageren kan via vdrijdt@iae. nl of awn.belangenbehartiging@gmail.com Een samenvatting van alle reacties wordt in Westerheem opgenomen. ‘Malta’ en de rol van vrijwilligers |

04-2011 binnenwerk.indd 165

165

01-08-11 09:35


Laat-Romeins aardewerk uit de Maas bij Cuijk Jan Thijssen

Afb. 1 Cuijk, Maaskade, locatie castellum en laat-Romeinse brug. Foto: auteur.

166

Inleiding Al decennia lang hebben archeologen grote belangstelling getoond voor Romeins Cuijk (Ceuclum). Dat heeft al vanaf de jaren ’30 van de vorige eeuw geleid tot een aantal grote opgravingen in de directe omgeving van de Sint Marti­ nuskerk, waarbij vooral informatie over de aard en de periodisering van de neder­ zetting in de Romeinse tijd en wel speci­ aal over het laat-Romeinse castellum kon worden verkregen (afb. 1)2. Daarbij ging de aandacht vooral uit naar de grondspo­ ren en de betekenis daarvan, maar kreeg het omvangrijke vondstmateriaal (tot nu toe) nauwelijks belangstelling. Een hoogtepunt in de archeologische aan­ dacht vormde het onderzoek naar de res­ ten van de laat-Romeinse brug in de Maas

(afb. 2). Daarbij werden door duikers ook vondsten onder de westelijke oever (ter­ rein 6000)3 geborgen, waaronder aarde­ werk, dat voornamelijk uit laat-Romeinse ceramiek bestond.4 In aansluiting op deze vondsten is opnieuw door duikers van de stichting Mergor in Mosam5 door de jaren heen geregeld de oever op beschadigin­ gen en aantastingen van het bodemar­ chief door scheepsbewegingen en erosie geïnspecteerd. Daarbij werd onder meer geconstateerd dat steeds weer delen van de oever, die hier bovendien met staand en liggend houtwerk was versterkt, waren weggeslagen en daardoor stortlagen van Romeinse oorsprong waren vrijgekomen. Steeds weer zijn daarbij velerlei vondsten, vooral aardewerk maar ook munten, metaal, leer6 en ander organisch materi­

| Laat-Romeins aardewerk uit de Maas bij Cuijk

04-2011 binnenwerk.indd 166

01-08-11 09:35


k

aal7 verzameld en gedocumenteerd. Het overgrote deel daarvan dateert uit de laatRomeinse tijd en moet als zodanig als een uniek complex beschouwd worden, waar­ van de betekenis het lokale belang ver overstijgt. Cuijk vormt in de 4e eeuw met Meinerswijk (Castra Hercules?), Nijme­ gen en Maastricht dé belangrijke militai­ re centra in de Maas-Rijndelta en ze waren allemaal uitermate strategisch gelegen bij de rivierovergangen in de handels- en transportweg vanuit het centrum van Gallië door de grenszone van het Romein­ se Imperium naar het noorden. De laat-Romeinse situatie Het oude onderzoek van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonder­ zoek (ROB), onder leiding van Jules (E.) Bogaers, heeft duidelijk gemaakt dat de strategische ligging van de locatie vooral in de laat-Romeinse tijd benut werd door de aanleg van een castellum in het begin van de 4e eeuw, waarschijnlijk tijdens de regering van Constantinus I. In eerste aanleg waren de verdedigingswerken in hout en aarde uitgevoerd. Deze uitleg werd waarschijnlijk tijdens de regering van de keizers Valentinianus I en Valens omstreeks 369 verder versterkt met de walconstructies door zwaar muurwerk te vervangen en de bouw van een horreum

of magazijn.8 Bovendien werd de oever­ verbinding over de Maas van de tussen 347 en 349 gebouwde brug in 368 met een renovatie weer op orde gebracht en ook een latere ingrijpende reparatie tus­ sen 388 en 398 bevestigt het belang dat door de Romeinse machthebbers in de late 4e eeuw nog aan het steunpunt Cuijk werd toebedacht. Het aardewerk uit de Maas Bij het duiken zijn aanzienlijke hoeveel­ heden aardewerk en baksteen geborgen. Het complex bestaat echter niet volledig uit laat-Romeinse ceramiek. Voor een klein deel gaat het om over het algemeen goed herkenbare, meestal relatief jonge, weinig spectaculaire vondsten (18e-19e eeuw), hoewel daar sporadisch ook wel middeleeuwse bij zitten.9 Recente en opvallende aanvullingen op dit beeld zijn een bodem- en wandfragment van Mero­ vingisch ruwwandig aardewerk en naar goed Cuijks gebruik zijn zowel de oxide­ rend als de reducerend gebakken variant vertegenwoordigd. Niet onverwacht is daarbij ook een kleine hoeveelheid aarde­ werk, dat een afspiegeling vormt van oude­ re Romeinse bewoningsfasen met inbe­ grip van de Flavische periode. Daarbij zitten geen opvallende vondsten en gaat het om doorsnee Romeins aardewerk: ter-

Afb. 2 Cuijk, vindplaatsen in de Maas, omgeving castellum en laatRomeinse brug. Schaal 1:2 500. Legenda: 1. Grachten, 2. Hout/aarde wal, 3 en 4. Brugpijlers, 5. Terrein 6000, 6. Maas, 7. Loskade, 8. St. Martinuskerk (Goudswaard e.a. 2001, 447, Figuur 6). Laat-Romeins aardewerk uit de Maas bij Cuijk |

04-2011 binnenwerk.indd 167

167

01-08-11 09:35


Stempelgroep Hübener 1968 Cuijk17 6000 MaM Opmerkingen Eierlijst 1 7 2 1 ex. combinatie 1 en 2 ? “Rechteck” 2 15 1 9 ? 1 “Schrägstrich” 3 14 4 21 1 ex. op Chenet 328 ? 14 Horizontaal/verticaal 4 6 2 ? 4 Andreaskruis 5 26 2 ? 3 6- en meerpunt 6 11 1 ? 2 Complex 7 8 1 ? Christelijke symbolen 8 1 ? Kleine fragmenten groep ? ? 21 Totaal 136 5 38

Tabel 1 Overzicht van de in Cuijk gevonden radstempelsigillata.

Afb. 3 Chronologische verdeling van de terra sigillata met radstempelversiering (groepen 1-8 naar Hübener 1968) aangepast met gegevens uit Maastricht (Dijkman 1993, 151, Fig. 19).

168

ra sigillata (ook versierd) uit Zuid- en Mid­ den-Gallië, Belgische en geverfde waar, glad-, ruw- en dikwandig aardewerk. Het laat-Romeinse deel van het complex bestaat voor het overgrote deel uit slechts twee categorieën ceramiek: terra sigillata en ruwwandig aardewerk. Andere catego­ rieën zijn wel vertegenwoordigd, maar het gaat daarbij om betrekkelijk kleine aantallen fragmenten, waarmee overi­ gens niet gezegd wil zijn dat die minder belang moeten worden toegekend. Inte­ gendeel: bij alle categorieën zijn wel inte­ ressante vormen en/of baksels aanwezig. Terra sigillata Een opvallende verschijning in het toch uitgesproken grauwe laat-Romeinse aar­ dewerk is wel de opvallende oranjerode, matig glanzende terra sigillata uit de Argonnen.10 Het werd op grote schaal ver­ vaardigd in een gebied tussen Châlons en Verdun, dat tijdens Wereldoorlog I deel uitmaakte van de frontzone en het strijd­ toneel vormde van grimmige loopgraven­ gevechten. Daarvoor bestond er van Fran­ se zijde al brede belangstelling voor de archeologische vondsten in de regio, maar door de oorlog kregen ook de Duitsers gelegenheid om van de nood een deugd te maken en bij graafwerkzaamheden in de productiecentra waarnemingen te doen.11 Wilhelm Unverzagt kon van deze nieuwe kennis profiteren en vervulde een belangrijke rol door die in te zetten bij de publicatie van de terra sigillata uit het laatRomeinse castellum Alzei.12 Enkele jaren later zou hij bij een breed opgezet over­ zicht van de ‘Rädchensigillata’ ook de Franse vondsten betrekken.13 Het is ech­ ter de verdienste van Georges Chenet geweest dat de ontdekkingstocht naar de in dit gebied vervaardigde terra sigillata à la molette met een uitgebreide publicatie van een breed spectrum aan vormen en stempeldecoraties meer bekendheid kreeg.14 Daarin staat de halfbolvormige kom Chenet 320 met een grote diversiteit van 354 decoratiepatronen en een over­ zicht van de tot dan bekende versierde fragmenten centraal. Dat is inclusief de 206 complete en zestien incomplete

| Laat-Romeins aardewerk uit de Maas bij Cuijk

04-2011 binnenwerk.indd 168

01-08-11 09:35


Afb. 4 Terra sigillata met radstempeldecoratie op Chenet 320: Groep 1 (eierlijst), 2 (blokstempel) en 3 (“Schrägstrich”) en op wrijfschaal Chenet 328/330: Groep 3. Schaal 1:2. Foto: Rob Mols, Bureau Archeologie en Monumenten, Nijmegen.

motieven die eerder al door Unverzagt in zijn overzicht werden opgenomen. Daar zijn in de loop der tijd de nodige aanvul­ lingen bij gekomen, maar het gaat te ver om daar in dit kader veel aandacht aan te besteden. Wel is van belang dat er de laat­ ste jaren in de productieregio meestal bin­ nen een veel breder kader inventariseren­ de en verkennende onderzoeken worden uitgevoerd, waarbinnen ook wel op beperkte schaal opgravingen worden ingezet om de conservatietoestand van archeologische resten (ovens) vast te stel­ len en te documenteren.15 Zonder twijfel is de kom Chenet 320 de meest herkenbare vorm van de in de Argonnen geproduceerde sigillata. Daar­ naast was hij ook bij de gebruikers erg gewild en is daarom ook in Cuijk goed ver­ tegenwoordigd.16 Bij het recente vondst­ materiaal is dat eveneens het geval, al gaat het voor een deel om rand-, bodem- en incidenteel ook wandfragmenten waar­ van de decoratie is afgebroken (afb. 4). De rest bestaat uit scherven met radstempel­

versiering. (zie tabel 1) Met de vondsten uit gebied 6000 is het totaal van bekende radstempels uit Cuijk met ruim 30% toegenomen. Door Wolfgang Hübener zijn de stem­ pelafdrukken op basis van overeenkom­ sten in de decoratieve kenmerken in acht groepen verdeeld en voor de verschillen­ de groep met marges dateringsperioden voorgesteld. Op basis van de resultaten van archeologisch onderzoek in Maastricht en de daar stratigrafisch verzamelde rad­ stempels en munten is door Wim Dijk­ man een aangepaste versie van dit chro­ nologisch kader gepresenteerd (afb. 3).18 De vergelijking van de radstempeldecora­ ties die eerder bij archeologisch onderzoek in Cuijk werden aangetroffen, met het chronologisch schema van Dijkman laat zien dat er zeker tot in het eerste kwart van de 5e eeuw activiteiten in het laat-Romein­ se castellum hebben plaatsgevonden en de betrekkingen met de productiecentra in de Argonnen, ongetwijfeld via de Maas in stand zijn gebleven. Het bestaande beeld Laat-Romeins aardewerk uit de Maas bij Cuijk |

04-2011 binnenwerk.indd 169

169

01-08-11 09:35


Afb. 5 Terra sigillata. Diverse vormen Kommen Chenet 324, Chenet 325 met decoratie van ‘federnden Blättchen’ en à la barbotine, Chenet 328/330, 330 met leeuwenkop en “federenden Blättchen”, beker Chenet 333 en wandscherf (beker/ kruik) met barbo­ dnedecoratie. Schaal 1:2. Foto’s Rob Mols, Bureau Archeologie en Monumenten, Nijmegen.

wordt door de nieuwe vondsten uit de Maas slechts zwak ondersteund. In het nieuwe vondstmateriaal overheersen juist de meer simpele decoratiepatronen van de groepen 2 en 3 (‘Rechteck’- en ‘Schrägstrich’stempels). Hoewel deze in Maastricht tot het midden van de 5e eeuw in gebruik waren, behoren ze tot de vroege groepen. Dat is in het chronologische schema trou­ wens voor alle stempelgroepen het geval met uitzondering van die met christelijke symbolen. Daardoor is een vrij onbevredi­ gende situatie ontstaan met betrekking tot de bruikbaarheid van radstempels als dateringscriterium. Dit lijkt te pleiten voor een systeem waarbinnen voor elk speci­ fiek stempel het chronologisch kader wordt vastgesteld waarin het voorkomt. Het aandeel van andere kommen, waar­ op sporadisch op de rand wel een versie­ ring met radstempel kan voorkomen, is relatief groot en bestaat vooral uit varian­ ten van de typen Chenet 324 en 325 (afb. 5 en 6). Op een aantal randen van het laat­

ste type komen andere soorten decoraties voor als barbotine en ‘federnden Blattchen’ (raadjesversiering).19 Eveneens goed ver­ tegenwoordigd zijn wrijfschalen van de vormen Chenet 328-330, late varianten van het type Dragendorff 45 (afb. 5). Frag­ menten van wrijfschalen (ook type Che­ net 331 – met kraagrand) kunnen meest­ al niet op vorm worden gedetermineerd, omdat de kenmerkende uitgiettuit met leeuwenkop ontbreekt. In mindere mate zijn er borden aanwe­ zig, waarvan het type eigenlijk alleen aan de hand van de vorm van de naar boven omgebogen rand vastgesteld kan worden, zoals Chenet 304 en 305. Een bord met een platte rand met randrichel Chenet 313 vormt daarop een uitzondering. Van een aantal vormen zijn bijna alleen wandfragmenten aangetroffen, zodat de vormen van bekers en kannen alleen met uitzondering bepaald kunnen worden. Een randfragment is van een beker Chenet 333, maar er zijn ook fragmenten van enkele

Afb. 6 Kom Chenet 324 variant. Schaal 1:4. Tekening: André Simons, Bureau Archeologie en Monumenten, Nijmegen.

170

| Laat-Romeins aardewerk uit de Maas bij Cuijk

04-2011 binnenwerk.indd 170

01-08-11 09:35


Afb. 7 Terra-nigra-kommen Chenet 342 en verwante vormen. Schaal 1:2. Tekening: André Simons, Bureau Archeologie en Monumenten, Nijmegen.

grote(re) bekers met barbotinedecoratie als Chenet 334 en 335 bij. Op wandfragmenten van kannen (als Chenet 343-345) zijn vaak doffe sporen van de verdwenen (witte) beschildering zichtbaar. Tot slot kunnen nog enkele vormen genoemd worden, die slechts met een of een paar fragmenten in het complex ver­ tegenwoordigd zijn. Het gaat om frag­ menten van kommen Chenet 315 en een kommetje Gellep 32. Belgische waar – terra nigra De groep van late terra nigra bestaat uit en betrekkelijk klein aantal scherven, waarvan ongeveer de helft aan komme­ tjes (‘Fußschalen’) van het type Chenet 342 kan worden toegeschreven (afb. 7). Het andere deel kan afkomstig zijn van verwante typen als Gellep 273 en meer slanke bekers met een korte hals. Deze bekers hebben als opvallend kenmerk

een scherpe ondersnijding van de wand op de overgang naar de bodem.20 Op de meeste bekers is wel een of andere vorm van decoratie met een ‘federnden Blättchen’ aangebracht. Geverfde waar Ook voor de geverfde waar geldt dat het type vrijwel nooit benoemd kan worden, maar de meeste scherven zullen van hoge, slanke drinkbekers (‘Kegelhalsbecher’) zijn.21 Op diverse fragmenten zijn banden van een ‘federnden Blättchen’ of resten van witte beschildering (spreuk­ bekers) aanwezig. Deze zwart geverfde bekers zullen wel uit Trier af komstig zijn. Maar er zijn ook fragmenten van eveneens slanke bekers met een grijze en zwakglanzende lakachtige deklaag, die eerder uit de Argonnen zullen komen.22 Ook roodgeverfde stukken komen voor, Laat-Romeins aardewerk uit de Maas bij Cuijk |

04-2011 binnenwerk.indd 171

171

01-08-11 09:35


maar slechts in één geval is vast te stel­ len dat het hierbij gaat om een eenorige kan van het type Niederbieber 70.23 Zeldzaam ( een paar fragmenten) is de zogenaamde ‘braun marmorierte Ware’ waarvoor vooral kruiken met halskraag als Gellep 69/1, 71-74 in aanmerking lij­ ken te komen. 24 Eveneens zeldzaam (enkele fragmenten) is de gevlamde

beschildering van kannen of kruiken uit het Moezel/Eifelgebied. Gladwandig aardewerk Het gewone gladde aardewerk is slecht vertegenwoordigd. Fragmenten lijken vooral van kannen en kruiken afkomstig te zijn. Dikwandig aardewerk Ook van deze categorie zijn maar enkele fragmenten aangetroffen. Daarbij zijn amforen en een randfragment van een wrijfschaal als type Chenet 360a. (afb. 8).

Afb. 8 Dikwandig aardewerk. Wrijfschaal Chenet 360. Schaal 1:4. Tekening: André Simons, Bureau Archeologie en Monumenten, Nijmegen.

Afb. 9 Ruwwandige borden Gellep 128, Gellep 500, Alzei 34 (Gellep 126) varianten. Schaal 1:4. Tekening: André Simons, Bureau Archeologie en Monumenten, Nijmegen.

172

Ruwwandig aardewerk Zoals meestal het geval is, vormt deze aar­ dewerkgroep het grootste bestanddeel van het complex. Daarin zijn een aantal vormen van borden, kommen en potten te onderscheiden (afb. 9). Een aantal borden heeft alleen een vlak­ ke bodem en een min of meer rechte, iets uitstaande opstaande wand van het type Gellep 128.25 Deze borden vinden een vroege voorganger in het bord Niederbie­ ber 113.26 In de ontwikkeling zijn diverse vormvarianten te onderscheiden, die de late 3e en eerste helft van de 4e eeuw bestrijken. Vrijwel altijd gaat het hierbij om borden van een zandig baksel. Een meer opvallend bord met een naar binnen geknikte wand Gellep 126/Alzei 34 vervangt deze vorm en ook hiervan kunnen in de randvorm diverse varianten worden onderscheiden.27 In Krefeld-Gel­ lep wordt deze vorm vanaf 400 niet meer in graven aangetroffen. Aan de basis van de ontwikkeling van deze vorm zouden borden van het type Niederbieber 40 of 110 kunnen staan. Erg verwant met dit type bord zijn borden van het type Gellep 500, waarbij de rand aan de binnenkant iets is verdikt, meest­ al is omgevouwen, waardoor aan de bin­ nenzijde een groef of ribbel zichtbaar is. Kenmerken van beide bordvormen ver­ enigen zich min of meer in de kom Alzei 29. Maar in Cuijk liggen de afmetingen van diverse vormen (25-30 cm) tussen die van de gemiddelde borden en kommen in. Ook typologisch is het niet altijd moge­

| Laat-Romeins aardewerk uit de Maas bij Cuijk

04-2011 binnenwerk.indd 172

01-08-11 09:35


Afb. 10 Ruwwandige kommen met aan de binnenzijde verdikte rand, Alzei 28, Gellep 120122. Schaal 1:4. Tekening: André Simons, Bureau Archeologie en Monumenten, Nijmegen.

lijk om een scherpe scheiding tussen de vormen aan te brengen. De kom met een aan de binnenzijde ver­ dikte rand kent eveneens een lange ont­ wikkeling, waarbij het type Niederbieber 104 en de typen Gellep 120, 121 en 122 (Alzei 28) een ononderbroken reeks vor­ men, die tot aan het einde van de 4e eeuw doorloopt (afb. 10).28 De voortzetting van de ontwikkeling tot in de 5e eeuw is voor­ al zichtbaar aan de verdikking en accen­ tuering met een ribbel aan de buitenzij­ de van de rand.29 De vorm werd ook op grote schaal in de Eifel, vooral ook in May­

en vervaardigd.30 Een deel van de vond­ sten kan aan die productie worden toege­ schreven. De laatste grote groep bestaat uit een grote diversiteit van potten met deksel­ geul, waarvan een deel met een zoge­ naamd hartvormig profiel, type Alzei 27 (Gellep 460), maar een deel kan beter ondergebracht worden bij het type Nie­ derbieber 89 (Gellep 461) (afb. 11). Daar­ mee zijn dan ook de oudere elementen van het complex benoemd. Ook jongere vormen met sikkelvormige randen wor­ den bij het vondstmateriaal aangetrof­ Laat-Romeins aardewerk uit de Maas bij Cuijk |

04-2011 binnenwerk.indd 173

173

01-08-11 09:35


bekende groep aardewerk, craquelé-bleu­ té gerekend kunnen worden. Dit product is met een aantal fragmenten, waaronder een rand als het type Chenet 353, verte­ genwoordigd.32 De Cuijkse pot (marmite) heeft een zware roetaanslag. Afgaande op de gegevens bij Raymond Brulet zijn exemplaren in twee baksels aangetroffen, champenoise (Reims) en A. (Argonnen).33

Afb. 11 Ruwwandige potten met dekselgeul en hartvormige rand Niederbieber 89 en ontwikkeling naar sikkelvormige rand Alzei 27. Schaal 1:4. Tekening: André Simons, Bureau Archeologie en Monumenten, Nijmegen.

fen. Maar ook hier is nauwelijks van een eenduidige randvorm sprake. Wel lijken ze voor het overgrote deel in de Eifel (Mayen) vervaardigd te zijn, hoewel ook de aanwezigheid van regionaal vervaar­ digd (rood ruwwandig) aardewerk niet kan worden uitgesloten. Ook het zogenaamde blauwgrijze aarde­ werk maakt in Cuijk deel uit van het ruw­ wandig aardewerk, zij het in bescheiden mate. Daarbij bevindt zich ook een pot met horizontale en gegolfde polijstlijnen en een wat afwijkend randprofiel, die door Pim Verwers tot het Brabant type gere­ kend wordt (afb. 12).31 Eveneens tot het blauwgrijs zou een opmerkelijke en in ons land nauwelijks

174

Conclusies In deze bijdrage wordt een eerste indruk gegeven van een complex uit de Maas bij Cuijk uit een periode (laat 3e/4e eeuw) en in een samenstelling zoals ze maar zel­ den in ons land worden en kunnen wor­ den aangetroffen. Het vondstmateriaal geeft een goed inzicht wat een (semi-) militaire context aan aardewerk op kan leveren en als zodanig kan het een refe­ rentiekader vormen voor vondstcom­ plexen van nederzettingsterreinen ten zuiden van de grote rivieren. Al bij een oppervlakkige beschouwing blijkt zowel de diversiteit aan vormen en baksels zo groot en verrassend, dat het complex tot in detail zal worden uitgewerkt, zodat ook op dat niveau in Nederland goed vergelij­ kingsmateriaal beschikbaar komt. Daar is grote behoefte aan omdat aardewerk uit deze periode zo weinig wordt opgegraven dat het nauwelijks mogelijk is op een andere wijze daarvan kennis te nemen. Ook voor de kennis van de ontwikkeling van Romeins Cuijk is het complex van groot belang omdat afgezien van de rad­ stempelsigillata tot nu toe nog nauwelijks aardewerk bij de analyse van de opgra­ vingsgegevens werd betrokken. Gelet op de samenstelling van het complex, in het bijzonder de vroegste elementen daarin (laat 3e eeuw), zou dat kunnen bijdragen aan een bijstelling van het bestaande beeld, dat ervan uitgaat dat het castellum Ceuclum onder Constantijn (I) de Grote werd aangelegd. Dit artikel is opgedragen aan Jules E. Bogaers en Simon Wynia omdat ze aan de basis hebben gestaan van mijn belangstelling voor Romeins Cuijk en het laat-Romeinse aardewerk en Cees van Duijn en Arie van Pernis

| Laat-Romeins aardewerk uit de Maas bij Cuijk

04-2011 binnenwerk.indd 174

01-08-11 09:35


Afb. 12 Ruwwandig, blauwgrijs aardewerk, Brabant type. Schaal 1:4. Tekening: André Simons, Bureau Archeologie en Monumenten, Nijmegen.

(veldtechnici van de ROB) die mij in Cuijk de kneepjes van het archeologisch veldwerk hebben bijgebracht. Daarnaast is het ook bedoeld als hulde aan alle amateurarcheolo-

gen die met hun inzet zoveel hebben bijgedragen aan de kennis van Romeins Cuijk. Jan Thijssen

Noten 1 Jan Thijssen (1943) studeerde oecologische Prehistorie en middeleeuwse archeologie aan de Universiteit van Amsterdam (IPP) en Romeinse archeologie te Katholieke Universiteit Nijmegen (KUN). Hij werd in 1989 aangesteld als gemeentelijk archeoloog van Nijmegen. In die hoedanigheid gaf hij tot 2003 leiding aan het Bureau Archeologie, waarvoor hij tot aan zijn pensionering in 2006 actief bleef. Hij werkt nu als onafhankelijk archeoloog. 2 Van Enckevort/Thijssen 2002. 3 Goudswaard e.a. 2001, 458-459. 4 Enckevort/Thijssen 2001. 5 Van den Besselaar 2001. Zie ook: www.mergorinmosam.nl. 6 Van Driel-Murray 2007. 7 Bakels/Kuiper 2006. 8 Bogaers 1967, 111. 9 Van Enckevort/Thijssen 2001, 479 en Fig. 31, 3. 10 Brulet 2010a. 11 Unverzagt 1919, 4; Chenet 1941, 12-14. 12 Unverzagt 1916, 14-19, Tafel I en III. 13 Unverzagt 1919. 14 Chenet 1941; meer recent ook Pirling/Siepen 2006. 15 Feller/Brulet 1998; Gazenbeek/van der Leeuw 2003; Verhagen/Gazenbeek 2007. 16 Hübener 1968, 272; Thijssen 1979. 17 Respectievelijk Thijssen 1979, Van Enckevort/Thijssen 2002 en nieuwe vondsten. 18 Dijkman 1993, 151, Fig. 19. 19 Von Petrikovits 1972, 139-140. 20 Vgl Waugh 1992, 155, Fig. 3, 31 en 30 voor de vorm. 21 Pirling/Siepen 2006, 87-92. 22 Vilvorder 2010. 23 Oelmann 1914, 61, Abb. 39, 10. 24 Pirling/Siepen 2006, 126-131. 25 Pirling/Siepen 2006, 234-236. 26 Oelmann 1914, 78. 27 Pirling/Siepen 2006, 236-237; Hussong/Cüppers 1972, 57-58 en Tafel 12, 81a en 81cd. 28 Pirling/Siepen 2006, 215-217. 29 Hussong/Cüppers 1972, 75-77, Abb. 34 en Tafel 16, 35ab. 30 Redknap 1999, 154-157, R2; Brulet 2010c, 420-423.

Laat-Romeins aardewerk uit de Maas bij Cuijk |

04-2011 binnenwerk.indd 175

175

01-08-11 09:35


31 Verwers 1998, 33 en 34, Fig. 4, 3. 32 Chenet 1942, 101 en Planche XXII.; Brulet 2010c, 397-398, Chossenot 718-725 en 727. 33 Brulet, 2010c, 398-399. Literatuur Bakels, C. & W. Kuiper, 2006: De Romeinse loskade van Cuijk, botanisch gezien, in: O. Brinkkemper, J. Deeben, J. van Doesburg, D.P. Hallewas, E.M. Theunissen en A.D. Verlinde (red.): Vakken in vlakken. Archeologische kennis in lagen. Nederlandse Archeologische Rapporten (NAR), 32, 7-19. Besselaar, J. van den, 2001: Stichting Mergor in Mosam, in: Westerheem, jrg. 50, IX-XII. Bogaers, J.E., 1967: Enkele opmerkingen over het Nederlandse gedeelte van de Limes van Germania Inferior (Germania Secunda), in: Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, Jaargang 17, 1967, 99-114. Brulet, R., 2010a: La sigillée du Bas-Empire d’Argonne, in: R. Brulet, F. Vilvorder & R. Delage: La céramique romaine en Gaule du Nord. Dictionnaire des céramiques. La vaisaille à large diffusion. Turnhout, 216-253. Brulet, R, 2010b: La céramique craquelée bleuté, in: R. Brulet, F. Vilvorder & R. Delage: La céramique romaine en Gaule du Nord. Dictionnaire des céramiques. La vaisaille à large diffusion. Turnhout, 387-401. Brulet, R, 2010c: La céramique rugueuse de l’Eifel, in: R. Brulet, F. Vilvorder & R. Delage: La céramique romaine en Gaule du Nord. Dictionnaire des céramiques. La vaisaille à large diffusion. Turnhout, 402-423. Chenet, G., 1941: La céramique gallo-romaine d’Argonne du IVe siècle et la terre sigillée décorée à la molette. Fouilles et Documents d’Archéologie Antique en France, I. Macon. Driel-Murray, C. van, 2007: Mode in de nadagen van het Keizerrijk: de schoenen van Cuijk, in: Westerheem, jrg. 56, 133-141. Dijkman, W., 1993: La terre sigillée décorée à la molette à motifs chrétiens dans la stratigraphie maastrichtoise (Pays-Bas) et dans le nord-ouest de l’Europe, in: Gallia, Tome 49, 1992. Enckevort, H. van & J.R.A.M. Thijssen, 2001: The pottery, in: B. Goudswaard, R.A.C. Kroes, H.S.M. van der Beek, The Late Roman Bridge at Cuijk. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundug Bodemonderzoek, volume 44, 2000-01. Amersfoort, 476-480. Enckevort, H. van & J. Thijssen (red.), 2002: Cuijk. Een regionaal centrum in de Romeinse tijd. Utrecht. Feller, M. & R. Brulet, 1998: Recherches sur les ateliers de céramique gallo-romains en Argonne: 1. Prospectioninventaire dans le Massif de Hesse et le site de production des Allieux 1, in: Archaeologia Mosellana 3, 227-368. Gazenbeek, M. & S.E. van der Leeuw, 2003: l’Argonne dans l’Antiquité: étude d’une région productrice de céramique et de verre, in: Gallia 60, 269-317. Goudswaard, B., J.E. Bogaers†, H. van Enckevort, K. Paesie, J.R.A.M. Thijssen, R.A.C. Kroes, 2001: The find complex, in: B. Goudswaard, R.A.C. Kroes, H.S.M. van der Beek, The Late Roman Bridge at Cuijk. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundug Bodemonderzoek, volume 44, 2000-01. Amersfoort, 454-485. Hübener, W., 1968: Eine Studie zur Spätrömischen Rädchensigillata (Argonnensigillata), in: Bonner Jahrbücher, 168, p. 241-298. Hussong, L. (†) & H. Cüppers, 1972: Die Trierer Kaiserthermen. Die spätrömische und frühmittelalterliche Keramik. Trierer Grabungen und Forschungen, Band I, 2. Oelmann, F., 1914: Die Keramik des Kastells Niederbieber. Materialien zur römisch-germanischen Keramik. Heft 1. Frankfurt a. M. (2. Nachdruck 1976, Bonn) Petrikovits, H. von, 1972: Grundsätzliches zur Beschreibung römischer Gefäßkeramik, in: P. Filtzinger, Die römische Keramik aus dem Militärbereich von Novaesium (etwa 25 bis 50 n. Chr.). Novaesium V, 117-143. Pirling, R. & M. Siepen, 2006: Die Funde aus den römischen Gräbern von Krefeld-Gellep. Germanische Denkmäler der Völkerwanderungszeit, Serie B, Die Fränkische Altertümer des Rheinlandes, Band 20. Stuttgart. Redknap, M., 1999: Die römischen und mittelalterlichen Töpfereien in Mayen, Kreis Mayen-Koblenz. Berichte zur Archäologie an Mittelrhein und Mosel, 6. Thijssen, J.R.A.M., 1977: De radstempelsigillata uit Cuijk. Doctoraalscriptie Katholieke Universiteit Nijmegen. Unverzagt, W., 1916: Die Keramik des Kastells Alzei. Materialien zur römisch-germanischen Keramik. Heft 2. Frankfurt a. M. (2. Unveränderte Nachdruck 1976, Bonn) Unverzagt, W., 1919: Terra sigillata mit Rädchenverzierung. Materialien zur römisch-germanischen Keramik. Heft 3. Frankfurt a. M. (Nachdruck 1968, Bonn) Verhagen, P. & M. Gazenbeek, 2007: The Use of Predictive Modelling for Guiding the Archaeological Survey of Roman Pottery Kilns in the Argonne Region (Northeastern France), in: P. Verhagen, Case Studies in Archaeological Predictive Modelling (Dissertatie Universiteit Leiden). Leiden University Press 14, 29-40. Verwers, W.J.H., 1998: North Brabant in Roman and Early Medieval Times: Habitation History. Academisch Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam. Amsterdam/Amersfoort. Vilvorder, F. 2010: La céramique métallescente d’Argonne, in: R. Brulet, F. Vilvorder & R. Delage: La céramique romaine en Gaule du Nord. Dictionnaire des céramiques. La vaisaille à large diffusion. Turnhout, 349-351. Waugh, K.E., 1992: The distribution of terra nigra in the Southern Limesvorland of Germania Inferior (Secunda). SFECAG, Actes du Congrès de Tournai 28-31 Mai 1992, 151-162.

176

| Laat-Romeins aardewerk uit de Maas bij Cuijk

04-2011 binnenwerk.indd 176

01-08-11 09:35


Respect voor het verleden stimuleren Vincent Krabbendam1

Teneinde invulling te geven aan het leer­ gebied erfgoed in het basisonderwijs heeft de AWN-werkgroep Jeugd en Archeolo­ gische Erfgoededucatie een praktische lessenreeks over archeologie ontwikkeld, bestemd voor de leerlingen van groep vijf tot en met acht. De werkgroep hoopt met het vakoverstijgende lespakket de scholie­ ren meer inzicht in en belangstelling voor het verleden en het belang daarvan voor het heden en de toekomst te geven. De tien lessen zijn elk los van elkaar toe te passen. De eerste les betreft ‘Kennisma­ king met de archeologie’, een kennisma­ king die geschiedt middels een bezoek aan een opgraving in de buurt of het bekij­ ken van een film over archeologie. ‘Scher­ ventafel’ laat de scholieren zien wat er zoal in de grond wordt gevonden, terwijl ‘Vond­ sten restaureren’ de leerlingen in staat

stelt zelfstandig een vondst te restaureren door van losse scherven een geheel te maken. In ‘Een vondst beschrijven’ doen zij zelf archeologisch onderzoek en maken zij kennis met het belangrijke instrument dat de vondstenkaart is. In het ‘Archeolo­ gisch spreekuur’ worden middel van het format van tv-programma ‘Tussen kunst en kitsch’ de eigen vondsten besproken. In de les ‘Veldverkenning’ wordt op zoek gegaan naar vondsten op een akker in de buurt van de school in kwestie, terwijl in ‘Vondsten zoeken’ een echte opgraving wordt nagebootst. De kinderen voeren daarbij alle taken van een archeoloog uit. De achtste les betreft een quiz waarin de kennis over archeologie kan worden getest, en ‘Eten van vroeger’ laat leerlingen gerech­ ten uit het verleden bereiden. ‘Schrift van lang geleden’ gaat ten slotte in op hoe lezen en schrijven vroeger in zijn werk ging.

Afb. 1 De werkgroep Jeugd en Archeologische Erfgoededucatie met van links naar rechts Harmen Spreen, Astrid Doppert, Wim Schennink, Suzanne Klüver en Marty van Loenen. Ruud Raats, Fred van de Beemt en Karlien Dijkstra staan niet op de foto.

Respect voor het verleden stimuleren

04-2011 binnenwerk.indd 177

|

177

01-08-11 09:35


eigen insteek en doelstellingen, de serie lessen voor het basisonderwijs in de stei­ gers gezet. Dat is gebeurd in samenwer­ king met Pabo-leerlingen van de Hoge­ school van Arnhem en Nijmegen en het resultaat is een fraai lespakket.”

Afb. 2 Presentatie Maatschappelijke Stage van twee leerlingen Rhedens Lyceum bij afd. 17. Zij hadden vondstverwerking als opdracht. Op de foto David van ’t Woud. Foto: Thomas Wijnands. In een uitgebreid gesprek met een groot deel van de werkgroep blijkt dat de leden met veel passie en beleving aan dit project hebben gewerkt, en dat zij hopen met het resultaat ervan diezelfde beleving bij de jonge doelgroep aan te wakkeren. Bij het gesprek schoven de volgende werkgroep­ leden aan: Wim Schennink, Astrid Dop­ pert, Suzanne Klüver, Marty van Loenen en Harmen Spreen (afb. 1). Waarom moest dit lespakket er eigenlijk komen, en waarom heeft de AWN de ontwikkeling ervan op zich genomen? Wim Schennink: “Erfgoededucatie is een verplicht leergebied binnen het onderwijs, maar hoe er invulling aan moet worden gegeven staat er niet bij. Als AWN hebben wij daarom de laatste jaren, vanuit onze

Welke vorm heeft dat pakket gekregen? Astrid Doppert: “Het is een losbladig sys­ teem, bestaande uit lessen die wij als AWN bij elkaar hebben gezocht en in sommige gevallen zelf hebben samengesteld. Het is zo opgezet dat de leerkracht op de basis­ school er zonder hulp van ons of iemand anders lessen mee kan verzorgen. Om de lessen te kunnen geven hoef je simpel gezegd alleen te kunnen lezen.” Wim Schennink: “Dat was ook de opdracht aan de Pabo-studenten die de lessen heb­ ben vormgegeven: maak lessen die je zelf kunt geven zonder archeologisch geschoold te zijn en die AWN’ers kunnen geven zonder een opleiding tot basis­ schoolleerkracht te hebben gevolgd. Maar er functioneert ook een behoorlijk aantal professionele archeologen binnen de AWN en ook zij kunnen met deze lessen aan de slag.” Harmen Spreen: “Maar het wordt alle­ maal pas echt aantrekkelijk wanneer je als scholier met artefacten in aanraking

Afb. 3 Schoolklas krijgt uitleg op opgravingsgebied EdeKernheim, oktober 2010. Foto: Charlotte Peen.

178

|

Respect voor het verleden stimuleren

04-2011 binnenwerk.indd 178

01-08-11 09:36


komt, als je dat wat in de lessen besproken wordt echt kunt zien en aan kunt raken. Dus hoewel de lessen zonder hulp van AWN’ers kunnen worden gegeven vormt de samenwerking tussen de leerkrachten en lokale afdelingen van de AWN wel een belangrijke toegevoegde waarde.” Wim Schennink: “De lessen verwijzen ook naar materialen waarover de lokale afdelingen beschikken en die in de lessen kunnen worden geïmplementeerd. Het is voor een tienjarig kind geweldig om een echte vuistbijl vast te mogen houden, om iets dat duizenden jaren teruggaat in de geschiedenis in zijn handen te hebben. Dat muntje of die scherf, dat maakt het echt.” Astrid Doppert: “Een kind leert het mees­ te van een combinatie van zien, voelen en het verhaal dat er bij hoort. In die combi­ natie voorziet dit lespakket, waardoor kin­ deren de inhoud ervan veel makkelijker oppakken. Iedere afdeling heeft boven­ dien wat anders te bieden, want in ZuidHolland doe je vaak heel andere vondsten dan in het oosten van het land.” Dat is de vorm van de lessen, hoe zijn deze inhoudelijk samengesteld? Wim Schennink: “De tien lessen die nu door de Pabo-studenten zijn ontworpen proberen vooral de archeologische tech­ niek te verduidelijken. Wat doen archeolo­ gen? Welke technieken worden daarbij gebruikt? Wat is het nut en belang van hun werkzaamheden? En kunnen wij ze ook uitvoeren? Mogen wij ook graven, vinden, tekenen, benoemen, documenteren en alles doen wat een archeoloog doet? Is archeologie überhaupt waardevol? Over die vragen gaan de lessen.” Kunnen jullie één van de lessen als concreet voorbeeld toelichten? Astrid Doppert: “De les ‘Veldverkenning’ hebben we vorig jaar juni al eens in de praktijk gebracht tijdens het Romeinen­ festival in Nijmegen. Toen is een groot veld in diverse vakken verdeeld, waarbij elk vak voor een andere tijd stond. Zo lieten we de scholieren zien hoe een archeologisch

onderzoek begint en leerden ze meteen al iets over de verschillende tijdvakken die aan bod kwamen.” Wim Schennink: “De kinderen gaan dan in linie over zo’n veld, waarbij ze alles mogen oprapen en noteren. Zo’n les heeft ook elementen van andere vakken in zich, zoals aardrijkskunde en rekenen.” Suzanne Klüver: “Uit zo’n les blijkt dat archeologie veelomvattend en vakoverstij­ gend is. Het is niet alleen maar geschie­ denis, er zit ook aardrijkskunde, geologie, tekenen, biologie, meetkunde en rekenen in. Botten vormen een heel andere vondst dan potten en pannen, dus je leert daar ook verschillende dingen van. De lessen­ reeks is creatief, leerzaam en spannend, maar hij verbindt dus ook diverse leerge­

Afb. 4 Open Monumentendag opgraving Ede-Kernheim, september 2010. De jongere kijkt naar vuursteenfragmenten van jagers-verzamelaars uit het Mesolithicum. Foto: ADC Archeoprojecten.

Respect voor het verleden stimuleren

04-2011 binnenwerk.indd 179

|

179

01-08-11 09:36


belangrijk. Want waar een kind verder ook belangstelling voor mag hebben, de eigen omgeving spreekt altijd aan.” Suzanne Klüver: “Uiteindelijk leren kin­ deren en jongeren lessen over en uit het verleden die ook in de toekomst kunnen worden toegepast. Dat kan op veel ver­ schillende vlakken, zoals techniek en toe­ risme, maar ook om er geld mee te ver­ dienen, want dat is wel de realiteit van het huidige overheidsbeleid.” Wim Schennink: “Alles en iedereen heeft een verleden, en wie zijn verleden niet kent moet elke keer het wiel opnieuw uit­ vinden en heeft dus geen toekomst.” Marty van Loenen: “Dat is de achterlig­ gende gedachte, maar de lessen gaan er wel van uit om dat verleden op een leuke, fascinerende en aansprekende manier voor kinderen en jongeren inzichtelijk te maken.”

Afb. 5 Archeologieles op de Islamitische Basisschool in Ede. Kinderen zijn bezig met restaureren. Foto: lerares van die klas, Annemarie Rudolph.

180

|

bieden met elkaar. Het heeft veel educa­ tieve eigenschappen.” Marty van Loenen: “En dan hebben we het nog maar over één van de tien lessen. Het vakoverschrijdende karakter van het pakket biedt ook mogelijkheden voor samenwerking tussen verschillende les­ gebieden.” Wat is het belang van zo’n vakoverstijgende aanpak? Suzanne Klüver: “Eén van de voornaam­ ste dingen die dat vakoverstijgende kan opleveren is dat het basisschoolleerlingen en misschien ook wel jongeren in het voortgezet onderwijs bekend maakt met hun eigen omgevingsgeschiedenis, en daarmee met de achtergrond en oorsprong van hun eigen identiteit. En zo kan iets wor­ den geleerd over het belang van het verle­ den voor het heden en de toekomst.” Wim Schennink: “Dat benadrukken van die omgevingsgeschiedenis is wel heel

Het onderwijs is niet verplicht dit lespakket te gebruiken. Hoe gaan jullie er voor zorgen dat dit toch zo veel mogelijk gebeurt? Wim Schennink: “Het hele lespakket is aan alle AWN-afdelingen ter beschikking gesteld en wordt zo snel mogelijk op www. awn-archeologie.nl gezet, waar basisscho­ len het gratis kunnen downloaden. De in sommige gevallen bijbehorende films zijn tegen een bescheiden vergoeding beschik­ baar, en hetzelfde geldt voor de materia­ len die de diverse AWN-afdelingen tot hun beschikking hebben. Het is zoals gezegd van grote toegevoegde waarde om die materialen in de les te kunnen gebruiken. Andersom kan ik me ook voorstellen dat scholen leerlingen individueel of in klei­ ne groepjes ten behoeve van een werkstuk of spreekbeurt naar zo’n afdeling sturen. Tevens is er contact gelegd met de circa 25 gemeentearcheologen in het land. Scho­ len hebben doorgaans niet van de AWN gehoord maar met de gemeentearcheo­ loog is men vaak wel min of meer bekend. Die gemeentearcheologen worden vaak overspoeld met vragen en verzoeken van scholen, en vanaf nu kunnen zij verwij­ zen naar het lespakket. Al met al is het met dit lespakket gewoon heel eenvoudig om aan erfgoededucatie invulling te geven.

Respect voor het verleden stimuleren

04-2011 binnenwerk.indd 180

01-08-11 09:36


Maar voor het succes is het wel belangrijk dat die 20 tot 25 gemeentearcheologen van Nederland allemaal het lespakket gaan afnemen en onder de aandacht van het basisonderwijs gaan brengen. Het is nog niet zo ver, maar elk lid van de werkgroep kent wel één of meer van deze mensen dus met een betrekkelijk korte actie moet het te doen zijn.” Suzanne Klüver: “Het is inderdaad van belang om het lespakket met een goede marketing en communicatie onder aandacht van de doelgroep te brengen. Daarbij gaan we ook moderne communi­ catiemiddelen als Twitter en Facebook inzetten, mede in de hoop het onder de aandacht van grotere erfgoedorganisaties te brengen.” Deze lessen moeten de belangstelling van de basisschooljeugd wekken. Hoe hou je die belangstelling vervolgens vast als ze opgroeien en naar de middelbare school gaan? Suzanne Klüver: “Vanuit de politiek is het concept van de maatschappelijke stage ontstaan. Vanaf schooljaar 2011-2012 is dit een verplichting voor leerlingen in het voortgezet onderwijs. Via zo’n stage maken zij nader kennis met de maatschap­ pij door aan een zinvolle activiteit mee te werken in een maatschappelijk project of bij een vrijwilligersorganisatie. Wij spelen daar op in door het mogelijk te maken zo’n maatschappelijke stage bij een AWN-afde­ ling te volbrengen. Er zijn niet echt lessen voor het middelbaar onderwijs maar jon­ geren zijn wel in staat om deel te nemen aan wat wij doen. Nu gaat bijvoorbeeld de Nederlandse Jeugdbond voor Geschiede­ nis zich aansluiten bij de AWN, zodat ook vanuit dat vakgebied jongeren enthousiast kunnen worden gemaakt voor de archeo­ logie. Daarnaast is er sprake van educatie voor volwassenen en overwegen we ook ons te gaan richten op de senioren als doel­ groep. Er is namelijk geen enkele reden om ons qua educatie alleen maar op kin­ deren en jongeren te richten. Voor volwas­ senen is er recent al iets gedaan en er zijn veel mogelijkheden om het onderwijs aan die groep en aan senioren verder te ont­ wikkelen.”

Astrid Doppert: “Lesgeven is anno nu niet bepaald een makkelijk vak. Door middels bijvoorbeeld een lespakket de mogelijkhe­ den te laten zien, kun je inspireren tot het toepassen van archeologie in de erfgoed­ educatie.” Suzanne Klüver: “Inspireren is wel een sleutelwoord, en het is ook een belangrijk uitgangspunt van onze werkgroep. We willen niet alleen docenten inspireren, maar ook archeologen, leerlingen van welke leeftijd en welk niveau dan ook, en volwassenen.” Zijn de tien lessen ook geschikt voor toepassing buiten het basisonderwijs? Wim Schennink: “Tenminste een deel van de lessen voor het basisonderwijs kan ook worden gegeven aan leerlingen in het voortgezet onderwijs, en ook hier geldt dat deze leerlingen voor een spreekbeurt of werkstuk bij lokale AWN-afdelingen terecht kunnen.” Suzanne Klüver: “Voor een middelbare school in bijvoorbeeld Vlaardingen is het mogelijk om de verplichte vensters van het geschiedenisonderwijs, waarin bepaalde periodes aan bod komen, te kop­ pelen aan archeologie en geschiedenis in hun eigen omgeving. In Drenthe is het bijvoorbeeld een mooie kans om de hune­ bedden te implementeren in de lessen over het venster prehistorie.” Astrid Doppert: “En dat is dan met betrek­ king tot geschiedenis, maar ook hier is van

Afb. 6 Scherven wassen tijdens de Maatschappelijke stage in Vlaardingen. Foto: Suzanne Klüver.

Respect voor het verleden stimuleren

04-2011 binnenwerk.indd 181

|

181

01-08-11 09:36


Afb. 7 Leerlingen van het Lentiz Groen van Prinsterer Lyceum bekijken vondsten tijdens de Maatschappelijke stage in Vlaardingen. Foto: Suzanne Klüver.

vakoverstijging sprake. Ga bijvoorbeeld maar eens uitrekenen hoe je een voorwerp van een bepaald gewicht de heuvel opkrijgt waar het is gevonden.” Suzanne Klüver: “Een nadeel is wel dat je met die historische vensters wel een direc­ te vertaalslag kan maken naar archeologi­ sche vondsten. Dat ligt met wiskunde en andere vakken vaak minder voor de hand. En het is natuurlijk ook een probleem dat er met vakoverstijging samenwerking moet plaatsvinden tussen diverse leerge­

bieden, en dat blijkt in de praktijk vaak las­ tig tot stand te brengen. Maar dat neemt niet weg dat die vakoverstijging en samen­ werking goede uitgangspunten zijn. Het kan er net toe leiden dat die ene wiskun­ de- of natuurkundedocent aan die ene leerling vraagt: heb jij er wel eens over nagedacht hoe zo’n hunebed tot stand en op zijn plek is gekomen? Dat kan dus een onderwerp zijn waarmee een scholier invulling geeft aan bijvoorbeeld het pro­ fielwerkstuk, en zo is dan ook zijn of haar

Afb. 8 Leerlingen van het Lentiz Groen van Prinsterer Lyceum aan het werk tijdens de Maatschappelijke stage in Vlaardingen. Foto: Suzanne Klüver.

182

|

Respect voor het verleden stimuleren

04-2011 binnenwerk.indd 182

01-08-11 09:36


belangstelling voor de archeologie gewekt.” Wim Schennink: “En dat kan weer leiden tot nieuwe inzichten. Zo heeft een groep leerlingen onlangs de loop van de rivier de Gouwe door Gouda opnieuw gereconstru­ eerd, waarbij ze tot andere conclusies kwa­ men dan archeologen tot op heden had­ den gedaan.” Geeft dit initiatief eigenlijk een realistisch beeld van de archeologie als vakgebied? Astrid Doppert: “Deze lessen geven niet in de eerste plaats een realistisch beeld van de archeoloog en zijn werkzaamheden, en ik denk ook niet dat kinderen in de basis­ schoolleeftijd er een boodschap aan zou­ den hebben als dit wel het geval was. Zoals gezegd is inspireren het doel, en dat gebeurt in dit geval door het leuke, het fas­ cinerende, het spannende en het avon­ tuurlijke van archeologie te benadruk­ ken.” Wim Schennink: “Ons doel is ook niet pri­ mair om het beroep van archeoloog te pro­ moten, daar zijn andere instellingen voor. Wel stimuleren wij de belangstelling voor geschiedenis, de mogelijkheden om din­ gen te onderzoeken, enzovoort.” Astrid Doppert: “Wij stimuleren vooral respect voor het verleden. Het is niet rea­ listisch om te denken dat alle kinderen die wij benaderen later archeoloog willen wor­ den. Maar we kunnen misschien wel bewerkstelligen dat ze met een betere ken­ nis van het verleden op een andere manier naar de wereld om zich heen en naar de toekomst gaan kijken. Kinderen van nu hebben bijvoorbeeld geen ouders of groot­ ouders meer die ze uit eigen ervaring over de Tweede Wereldoorlog kunnen vertel­ len, maar door ze in contact te brengen met mensen die het nog wel hebben mee­ gemaakt gaan ze op een heel andere manier naar dat stuk geschiedenis kijken, en daarmee ook naar de invloed ervan op

onze huidige samenleving en de lessen ervan voor de toekomst. Zo breng je het verleden dichterbij.” Hoe werkt meer respect voor het verleden dan door in de toekomst? Suzanne Klüver: “Die bewustwording is een belangrijk uitgangspunt, wat men daarmee doet verschilt. De één kan het misschien gebruiken voor zijn werk, de ander wordt vrijwilliger, iets waar de AWN als organisatie ook weer baat bij kan heb­ ben. Wij proberen vanuit onze passie en gedrevenheid voor geschiedenis een bood­ schap mee te geven voor de toekomst.” Astrid Doppert: “Door je verleden te ken­ nen kun je leren hoe je met je toekomst om moet gaan. Als iemand weet hoe zijn verleden tot stand is gekomen, met welke materialen en technieken, dan gaat hij of zij ook zorgvuldiger om met wat hem of haar in de toekomst ter beschikking staat.” Suzanne Klüver: “Een gevolg daarvan kan zijn dat het milieubewustzijn toeneemt. Resumerend kun je stellen dat deze les­ sen uiteindelijk de maatschappelijke betrokkenheid van degenen die ze volgen kunnen vergroten.”

Afb. 9 AWN Veiligheidscursus in Deventer. Foto: Fred van den Beemt.

Vincent Krabbendam

Noot 1 Vincent Krabbendam is opgeleid als schrijvend journalist, afstudeerrichting tijdschrift, aan de Fontys Hogeschool voor Journalistiek in Tilburg. Hij is werkzaam als vakredacteur voor Houtwereld, een uitgave van Nijgh Periodieken in Schiedam. Zo af en toe zet hij zijn vaardigheden in voor de AWN. Respect voor het verleden stimuleren

04-2011 binnenwerk.indd 183

|

183

01-08-11 09:36


Rondom de stad

Gemeentelijke archeologie in... Leiden Stenen van de Graaf. Vroege baksteen in Leiden en Rijnsburg Edwin Orsel1

De ouderdom en herkomst van de oer-Hollandse baksteen worden al heel lang bediscussieerd.2 Door nieuwe bouwhistorische ontdekkingen en inzichten is de discussie weer actueel.3 Dit artikel over het baksteenwerk van de toren van het Gravensteen in Leiden (zie afb. 1) en de toren van de abdij van Rijnsburg (zie afb. 2) wil daaraan een steentje bijdragen.4 De combinatie van bouwhistorisch onderzoek en archivalisch onderzoek maakt duidelijk dat het hier naar alle waarschijnlijkheid gaat om de oudste, goed dateerbare bakstenen van Holland, en wel uit het einde van de 12e eeuw.

Baksteen In Nederland komt, afgezien van mergel, zwerfstenen en ijzeroer, geen natuur­ steen voor die als bouwmateriaal gebruikt kan worden. De gebouwen in de Middel­ eeuwen werden over het algemeen opge­ trokken uit vergankelijke materialen als hout, leem en riet.5 Daarnaast werd voor de belangrijkere gebouwen natuursteen ingevoerd. In de Middeleeuwen was dit tufsteen, een vulkanisch gesteente uit de Eifel (D). Naast het gebruik van het dure natuursteen vindt vervolgens de heront­ wikkeling van baksteen plaats, een pro­ duct vervaardigd van lokaal aangetroffen klei.6 De Romeinen kenden echter al bak­ steen, maar met het verdwijnen van de Romeinen uit Nederland ging de tech­ niek voor het vervaardigen van baksteen

184

verloren. Er kan dus niet gesproken wor­ den van een continue ontwikkeling van­ af de Romeinen naar de Middeleeuwen.7 Tot voor kort werd de herintroductie van baksteen in Nederland gesteld op de twee­ de helft van de 12e eeuw. De voorbeelden van vroege bakstenen waarop deze mening gevormd was – een gemetseld graf in de Benedictijner abdij van Egmond, kort na 1136 en funderingsmateriaal in de abdijkerk van Klaarkamp, ca. 1165 – zijn echter recentelijk door Van der Hoeve opnieuw bekeken en onderbouwd ver­ worpen.8 De herintroductie van baksteen in Nederland zal op basis van aantoonba­ re dateringen pas plaats hebben gevonden rond 1200.9 Ook werd aangenomen dat kloosterorden, met name de kloosteror­ des van de Cisterciënzers en Premonstra­

| Rondom de Stad

04-2011 binnenwerk.indd 184

01-08-11 09:36


Afb. 1 Noordzijde van het Gravensteen te Leiden (gerestaureerd). Het oudste deel van de centrale toren is opgetrokken in baksteen (zichtbaar ter hoogte van het vijfraams-venster). Daarboven is een ophoging in tufsteen en daarboven een tweede ophoging, uit 1463, in baksteen. Foto: E.D. Orsel.

tenzers, baksteen hebben geherintrodu­ ceerd.10 Zij beschikten over de benodigde financiën, de organisatie en de expertise voor een succesvolle en rendabele produc­ tie van baksteen.11 Recente inzichten geven echter aan dat, naast de kloosteror­ den, vooral de adel de herintroductie van baksteen heeft gestimuleerd.12 De keuze voor het nieuwe materiaal, rode baksteen, zal door statusoverwegingen zijn ingege­ ven.13 De toren van het Gravensteen te Lei­ den, gebouwd door de graaf van Holland, past in dit nieuwe inzicht.14 Het Gravensteen: de bouwhistorie van de baksteen In het centrum van Leiden ligt het gebou­ wencomplex het ‘Gravensteen’. Centraal in dit complex staat een stenen toren,

Afb. 2 Westgevel van de toren van de voormalige abdijkerk in Rijnsburg (gerestaureerd). Het oudste deel is de gesloten vlakke onderbouw in tufsteen. De gedecoreerde opbouw in tufsteen daarboven dateert uit 1183-1199. De achtkantige bekroning is gebouwd in 1830. Foto: E.D. Orsel.

gebouwd door de graaf van Holland.15 Deze omgrachte toren stond op een natuurlijke hoogte langs het riviertje de Vliet.16 Naast de toren lag het eveneens omgrachte grafelijke hof. Onderzoek van de auteur heeft duidelijk gemaakt dat de toren, de ‘Steen van de Graaf’, is op te vat­ ten als een woontoren, symbool voor de macht van de graaf. De toren is een vier­ kant gebouw van ongeveer 7 bij 7 meter (zie afb. 3). De muren van de kelder zijn, vanwege verdedigbaarheid, circa 1,5 meter dik. De begane grond heeft dunnere muren van circa 75 centimeter dik. Uit het bouwhistorisch onderzoek blijkt de toren eerst geheel in baksteen te zijn gebouwd en daarna nog twee keer te zijn opge­ hoogd; eerst met tufsteen en vervolgens in 1463 met baksteen.17 Het authentieke Rondom de Stad

04-2011 binnenwerk.indd 185

|

185

01-08-11 09:36


Afb. 3 Reconstructietekening van de eerste fase, rond 1200, van het Gravensteen. Tekening E.D. Orsel.

metselwerk van de toren is uitgevoerd in een verband dat neigt naar Noor(d)s (zie afb. 4). Noor(d)s verband is één van de oudste technieken van metselen.18 Daar­ bij worden per laag steeds twee strekken afgewisseld door één kop. Dit verband komt in Nederland eigenlijk alleen voor in het noorden en dan vooral bij muren uitgevoerd in kistwerk. Kistwerk bestaat uit een buiten- en binnenschil van bak­ steen, met daartussen een mengsel van kalkmortel en puin. Ook het metselwerk van het Leidse Gravensteen is opgetrok­ ken in kistwerk. Het metselwerk van de toren bestaat uit bakstenen van het for­ maat 29-31 x 14-15 x 10-12 en een tienla­ genmaat van 110 cm. De bakstenen zijn gemêleerd van kleur en variëren van geel/

186

oranje naar donkerrood/bruin. De men­ ging van de klei is niet altijd gelukt. Som­ mige bakstenen vertonen plooien van het in de mal drukken van de klei (zie afb. 5). Enkele hebben vingerafdrukken en er zijn ook gesinterde stenen aanwezig. Een opvallend kenmerk is een afstrijkplooi aan één randje van de strek, het restant van het vormen en afsnijden van overtol­ lig klei. De metselmortel is schelpkalk, met daarin relatief grote stukken onge­ brande schelp. De bakstenen zijn uitzon­ derlijk dik, wat duidt op een hoge ouder­ dom. In het algemeen zijn oude bak­ stenen, zogenaamde kloostermoppen, na­me­lijk zeer groot en dik; gemiddeld 30 cm lang, 15 cm breed en 9 cm dik.19 De grote en opvallend dikke bakstenen

| Rondom de Stad

04-2011 binnenwerk.indd 186

01-08-11 09:36


van het Gravensteen behoren, vanwege hun afwijkende formaat en metselver­ band, tot het vroegste metselwerk in Lei­ den en omstreken.20 De toren van het Gra­ vensteen is dus een voorbeeld van baksteen uit de periode van de herintroductie van baksteen in Nederland en zal dus waar­ schijnlijk gebouwd zijn rond 1200.21 De toren van de abdijkerk Rijnsburg In Rijnsburg, ten noordoosten van Lei­ den, werd in de jaren ’20 van de 12e eeuw door gravin Petronilla een nonnenkloos­ ter gesticht.22 Dit complex werd tijdens het beleg van Leiden, eind 1573, verwoest en deed vervolgens dienst als steengroeve. In 1578 werden de resten van de klooster­ kerk omgebouwd tot een kerkje voor de inwoners van Rijnsburg. In later tijd werd dit uitgebouwd tot de huidige omvang. Van de middeleeuwse kloosterkerk res­ teert niet meer dan een toren en wat aan­ sluitend muurwerk (zie afb. 6).23 Bouw­ historisch onderzoek naar de toren van de abdijkerk van Rijnsburg heeft uitgewezen dat herstellingen hiervan zijn uitgevoerd met hetzelfde metselwerk als dat van het Gravensteen in Leiden.24 Het onderste deel van de toren is geheel uitgevoerd in tufsteen.25 Daarboven is aan de buitenzij­ de ook tufsteen toegepast, maar komt van­ af de derde verdieping aan de binnenzij­ de ook baksteen voor. Op de vierde krijgt de baksteen de overhand, vanaf daar is het aan de binnenzijde geheel baksteen (zie afb. 7). Het formaat van de baksteen is 29-30 x 13-15 x 9-10 en een tienlagenmaat van 101 tot 110 cm. De bakstenen van deze toren zijn exact gelijk aan die van het Leid­ se Gravensteen. De gemêleerde kleur varieert tussen geel/oranje naar donker­ rood/bruin. Ook hier is de kleimenging soms onvolledig en zijn vingerafdrukken en gesinterde stenen aanwezig. Tevens is de kenmerkende afstrijkplooi aan één randje van de strek hier waargenomen (zie afb. 8). De kalkmortel bevat ook hier stukken ongebrande schelp. 12e-eeuwse baksteen Bouwhistorisch onderzoek heeft duide­ lijk gemaakt dat de bakstenen waarmee

het Gravensteen rond 1200 gebouwd is, overeenkomen met die van de herstelling van de toren van Rijnsburg. Deze herstel­ ling, en daarmee de bakstenen, is door hernieuwd archivalisch onderzoek betrouwbaar te dateren.26 De bakstenen kunnen met grote zekerheid gekoppeld worden aan de herstelling van de toren na de brand in de abdij van Rijnsburg in 1183.27 Tot voor kort werd gedacht dat deze brand had plaatsgevonden in 1196.28 Dit blijkt echter een verkeerde interpretatie van het annalenhandschrift van de Egmondse annalist Allinus van Haar­ lem.29 De nonnen betrokken vermoede­ lijk al in 1185 weer het klooster en in 1199 was de kerk gewoon in gebruik, zodat voorlopig kan worden vastgesteld dat deze bakstenen, en zeer waarschijnlijk die van het Gravensteen, dateren tussen 1183 en 1199.30 Een mogelijke verklaring voor dezelfde bakstenen in de toren in Rijns­ burg en het Gravensteen is de directe familiaire band tussen de graaf en het klooster.31 De bouwheer van het Graven­ steen tussen 1183 en 1199 moet graaf Flo­ ris III zijn geweest. Hij was kleinzoon van gravin Petronilla, stichtster van de abdij. Zijn vader Dirk VI was er begraven en zijn zus Sophia was abdis tot 1186, opgevolgd in dat jaar door zijn dochter Agnes.32 Afb. 4 Origineel metselwerk (gerestaureerd) van de westgevel van het Gravensteen. Foto: E.D. Orsel.

Afb. 5 Een baksteen met een afstrijkplooi (bovenzijde) in de westgevel van het Gravensteen. Foto: E.D. Orsel. Rondom de Stad

04-2011 binnenwerk.indd 187

|

187

01-08-11 09:36


Afb. 6 Documentatietekening van de toren in Rijnsburg. In zwart is de 12e-eeuwse onderbouw weergegeven en daarboven in kruisarcering het herbouwde deel uit 1183-1199. Tekening afkomstig uit: ter Kuile, p.186, afb.28.

Metselwerk Het gecombineerde bouwhistorisch en archivalisch onderzoek heeft aannemelijk gemaakt dat torens tussen 1183 en 1199 zijn opgetrokken in baksteen.33 Opvallend aan het metselwerk is de opmerkelijke dik­ te van de baksteen van 10 tot 12 cm. en het metselverband dat neigt naar Noor(d)s.34 De oudste metselverbanden zijn Noor(d)s en Vlaams verband.35 Het zou kunnen dat deze voor Nederland afwijkende bakste­ nen, in opdracht van de graaf van Holland, zijn geïmporteerd of zijn gefabriceerd door steenbakkers van elders.36 In Neder­ land zijn in Utrecht vergelijkbare bakste­ nen aangetroffen, maar gemetseld in Vlaams verband.37 De stenen of de vaklui zouden zelfs afkomstig kunnen zijn uit Noordoost-Europa of Noord-Italië (Lom­ bardije), waar oudere gebouwen in bak­ steen voorkomen.38 Dergelijke connecties waren in die tijd niet vreemd. Zo is duide­ lijk dat de baksteen in Noordoost-Duits­ land is geïntroduceerd door steenbakkers en metselaars uit Lombardije.39 Naast de bewuste selectie van baksteen vanwege status, zal de keuze tussen tufsteen en baksteen soms bepaald zijn door de beschikbaarheid en betaalbaarheid ervan, want beide producten waren afhankelijk van import (materiaal of mensen).40 Vaak werden deze gebouwen gepleisterd, waar­ door het bouwmateriaal aan het oog werd ontrokken.41 Het soort was daardoor min­ der van belang en kon ook door elkaar wor­ den verwerkt. De keus voor tufsteen in plaats van baksteen is vermoedelijk soms ook bewust gemaakt om daarmee een hoge ouderdom te suggereren en zodoen­ de status te verlenen. Een latere ophoging van het Gravensteen in tufsteen zou hier­ mee te duiden zijn. 42 Bij de toren van Rijnsburg is dit een verklaring voor tufste­ nen buitenzijde en bakstenen binnenzij­ de. Hier sluit de zichtbare tufsteen aan op de bestaande architectuur van de onder­ bouw en vormt een continuering van het historische bouwmateriaal van de abdij. Baksteen en tufsteen43 In de periode van de herintroductie van baksteen in Nederland, omstreeks 1200,

188

| Rondom de Stad

04-2011 binnenwerk.indd 188

01-08-11 09:36


zou het nieuwe gebakken product afge­ stemd zijn op de toegepaste formaten van tufsteen.44 Uit de relatieve overeenkomst in laagdikte van het authentieke tufsteen­ werk (109-121 cm.) uit 1183 van de toren in Rijnsburg en die van de nieuwe bak­ steen (101-110 cm.) van 1183-1199 kan voorzichtig afgeleid worden dat de bak­ steen is afgestemd op de (oudere) tuf­ steenmaten. De tufsteen van de herstel­ ling is hergebruikt en bijgehakt en heeft een kleinere maat (99-101 cm.). Wat hier echter tegen pleit zijn de grote verschillen in tienlagenmaat (109 tot 121 cm.) van de authentieke tufsteen. Deze is blijkbaar verwerkt in blokken van verschillende dikte, wel per laag enigszins op gelijke dikte geselecteerd. De baksteen is een veel eenduidiger en rationeler bouwmateriaal. Ook is het waarschijnlijker dat de maat van de tufsteen, bij gemengde verwer­ king, werd afgestemd op de baksteen. Tuf­ steen is namelijk gemakkelijk bij te hak­ ken, terwijl de baksteen een redelijk maatvast, uniform en gereed product is. Waarschijnlijk hangt het baksteenfor­ maat samen met de dan gehanteerde maatvoering in voeten.45 Deze verschilde wel per regio, maar is gemiddeld 30 cm. Ook zou het formaat samen kunnen han­ gen met de herkomst van het product (Noord-Italië, Lombardije of Noord-Euro­ pa) waar de baksteentraditie ouder is.46 Conclusie De grote bakstenen van het Leidse Gra­ vensteen en de Rijnsburgse kerktoren behoren tot de vroegste in Holland.47 De combinatie van bouwhistorisch onder­ zoek en archiefonderzoek heeft aanneme­ lijk gemaakt dat het metselwerk dateert tussen 1183 en 1199. Dit is daarmee voor­ alsnog het oudste gedateerde baksteen­ metselwerk van Holland. 48 Deze bouw­ werken staan in direct verband met de Hollandse graaf Floris III, waardoor geconcludeerd kan worden dat hij hier­ mee de baksteen in deze streek introdu­ ceerde. Dit sluit goed aan bij de inzichten elders in Europa. Baksteen zal hem heb­ ben aangesproken omdat het lokaal was te vervaardigen, maar vermoedelijk ook

Afb. 7 Overgang van tufsteen naar baksteen op de vierde verdieping in de toren van Rijnsburg. Foto: G. van Tussenbroek.

omdat dit moderne bouwmateriaal de sta­ tus van het pretentieuze Hollandse gra­ venhuis zou kunnen symboliseren. In de 13e eeuw neemt in Holland bouwen in baksteen een enorme vlucht en verdringt de natuursteen als bouwmateriaal, zoals de vele bakstenen bouwwerken en stich­ tingen van het Hollandse gravenhuis, zoals de Haagse Rolzaal (koop terrein 1229), het Cisterciënzerinnenklooster Loosduinen (stichting 1229), De Haagse Ridderzaal (dendrochronologische date­ ring 1288 ±6 jr.) en de West-Friese dwang­ burchten (1282-1287) laten zien.49 Ir. Ing. Edwin D. Orsel E.Orsel@Leiden.nl Team Monumenten & Archeologie, Gemeente Leiden

Afb. 8 Een baksteen met een afstrijkplooi (bovenzijde) in de toren van Rijnsburg. Foto: G. van Tussenbroek. Rondom de Stad

04-2011 binnenwerk.indd 189

|

189

01-08-11 09:36


Noten 1. Edwin Orsel is als gemeentelijk bouwhistoricus werkzaam bij Team Monumenten & Archeologie (M&A) van de gemeente Leiden. 2. Voor een bouwhistoricus is metselwerk een belangrijke onderzoeksbron. Op basis van context, formaat, metselverband en toegepaste mortel kan de bouwhistoricus metselwerk determineren en kan een indicatie van de leeftijd van het betreffende stuk muur worden gegeven. Een belangrijke kanttekening hierbij is dat tegelijkertijd verschillende formaten werden toegepast. Daarom zijn ook hoekverbanden en bouwsporen (verstoringen en afwijkingen) van groot belang om de bouwgeschiedenis te kunnen duiden. 3. Van der Hoeve 2005, Emmens 2008, Orsel 2007-1 en 2007-2, Van Tussenbroek 2008 en Debonne 2009. 4. Een woord van dank gaat uit naar Karel Emmens, Ronald Glaudemans, Jan van der Hoeve, Hein Hundertmark, Albert Reinstra, Jos van Rooden, Gabri van Tussenbroek, Ed van der Vlist en Dirk de Vries voor het tot stand komen van dit artikel. 5. Voskuil 1979, 16-20. 6. Berends 1989, 1-5. 7. Arntz 1954, 23-28 en Pittaluga en Valeriani 2003, 380, de Romeinse baksteen kent een ander formaat (lang en plat) dan de Middeleeuwse steen (korter en dikker). 8. Van der Hoeve 2005, 125-138. Dit wordt onderschreven in recente publicaties door Emmens 2008, 73, 81 en 113114 en Van Tussenbroek 2008, 116-119 en 132. 9. Van der Hoeve 2005, 125-138 en Emmens 2008, 113-114. 10. Berends 1989, 1. 11. Vermeer 1999, 62. 12. Holst 2005, 11-13, Trummer 2005, 77-88 en Campbell 2003, 96. 13. Holst 2005, 12 en 13 en Schumann 2000, 298-317. Holst 2005, 22; ook tufsteen zal bewust zijn toegepast om daarmee een hoge ouderdom te suggereren en zodoende status te verlenen. Hiervan zijn in Utrecht twee voorbeelden aangetroffen, de prominente nieuwe zuidgevel in tufsteen van de oostelijke kloostervleugel in baksteen van de voormalige Paulusabdij, Hamburgerstraat 28 uit 1253 en een immuniteitshuis bij de Janskerk, waarschijnlijk uit de 13e eeuw; mondelinge mededeling H. Hundertmark. 14. Orsel 2007-1. 15. Maanen 2002, 19-25 en Orsel 2007-1. 16. Janssen 1996, 82-89, Van Oerle 1975, 34-72 en Orsel 2007-1. 17. Orsel 2007-1. 18. Berends 1989, 2. 19. Het hoeft echter niet altijd zo te zijn dat de oudste bakstenen ook de grootste zijn. Dateren op baksteen blijft daarom gevaarlijk. 20 Orsel 2007-2: de afmetingen van het baksteenformaat lopen onder invloed van een versnelling van het productieproces terug. Leiden behoort tot het gebied waarbij het formaat het snelst terug liep. 21 Orsel 2007-1, 11-13 en Orsel 2007-2, 10-11 en 22. 22 Den Hartog 2002, 107-108 en 119-123. Petronilla van Saksen was de echtgenote van graaf Floris II. 23 Den Hartog 2002, 119-122. 24. Bezoek 31 augustus 2007 door Ronald Glaudemans, Edwin Orsel en Gabri van Tussenbroek. Het onderzoek richtte zich op de binnenzijde van de toren die nog grotendeels authentiek is. De buitenzijde van de toren is het product van een restauratie, waardoor bouwhistorische conclusies niet meer mogelijk zijn. 25. Den Hartog 2002, 270, noot 140, waarnemingen door D.J. de Vries op 17 maart 1998; de tufsteen van de onderste, oudere verdiepingen heeft op de begane grond een tienlagenmaat van 110 cm aan de buitenzijde en 119-121 cm aan de binnenzijde. Aan de binnenzijde van de tweede torengeleding varieert de tienlagenmaat tussen 110 en 115 cm. De derde geleding geeft een ander beeld. Hier lijkt een deel te zijn hersteld; het oudere, regelmatige werk heeft een tienlagenmaat van 109 cm. Het hogere, herstelde, onregelmatige tufsteenwerk heeft een kleinere tienlagenmaat van 101-102 cm. Waarschijnlijk is dit bijgehakt ouder materiaal dat na een gedeeltelijke afbraak opnieuw is verwerkt. Deze kleinere formaten (met een tienlagenmaat van 99-101 cm) komen ook voor op de vierde geleding, waar ze bovenin afgewisseld worden met de baksteen. 26. Van der Vlist 2008, 15 en 16. 27. Van der Vlist 2008, 15 en 16. 28. Ter Kuile 1944, 183 en 184. 29. Vriendelijke toelichting Ed van der Vlist: dit is gebaseerd op de mededeling, opgenomen tussen berichten over 1182 en 1184 in de Annales Egmundenses; Gumbert-Hepp, M. en J.P. Gumbert, De Annales Egmundenses tezamen met de annales Xantenses en het Egmondse leven van Thomans Becket, 278-279. De mededeling luidt als volgt: “Mclxxxiiio. Dedicatum est templum in rinsburch sexto nonas maii a domno Balduuino traiectense episcopo. quod terciodecimo consecrationis sue die cum ipso claustro miserabili incendio consumitur. et maxima pars sanctimonialium ad exteras regiones deducta. verum testimonium miserie sue fuit.” De transcriptie: “In het jaar 1183 is de kerk in Rijnsburg gewijd op 2 mei door bisschop Boudewijn van Utrecht, en dertien dagen na de wijding is zij met

190

| Rondom de Stad

04-2011 binnenwerk.indd 190

01-08-11 09:36


het hele klooster in een ellendige brand verloren gegaan. Het grootste deel van de nonnen is naar het buitenland gebracht, een waar getuigenis van haar misère”. Bij de berichten over 1196 wordt de brand niet genoemd, waarvoor dank aan Ed van der Vlist die opnieuw naar de bronnen heeft gekeken. Ter Kuile 1944 haalt op p. 183 en 184 ook de annalist aan en schrijft: “terciodecimo consecrationis sue die cum ipso claustro miserabili incendio consumitur.. Deze laatste Latijnsche passus wil niet zeggen dat kerk en klooster op den 13den dag na de wijzing door brand werden geteisterd, gelijk tot nu toe iedereen heeft gelezen, maar, naar Dr. Jan Kalf opmerkt, dat dit rampzalige feit op den dertienden verjaardag van de wijding, derhalve in 1196 plaats greep”. Maar deze interpretatie blijkt onjuist. 30. Van der Vlist 2008, 15 en 16. 31. Van der Vlist 2008, 16. 32. Van der Vlist 2008, 16. 33. Orsel 2007-1, 11-15. 34. Dolfin, Kylstra en Penders 1989, 431, bakstenen met een dikte van 9 à 10 cm (lengte 29 à 34 cm) worden in Utrecht in het eind van de twaalfde eeuw gedateerd. Het zou dan gaan om zorgvuldig en glad afgewerkte stenen. 35. Orsel 2007-1, 11. 36. De bakstenen zouden lokaal geproduceerd kunnen zijn. Oude rivierklei langs de Oude Rijn was als grondstof voorhanden, evenals turf als brandstof. 37. Bakker en Hoekstra 1997, 51 en 52, de bakstenen in de kelder van het Huis Rodenburgh, Oudegracht 218 te Utrecht van rond 1200, meten 32 x 16 x 10 cm en zijn gemetseld in Vlaams verband. 38. Campbell, p. 94-99 en Schuman, p. 298-317. Noord-Europa ligt meer voor de hand, aangezien daar overeenkomstige formaten voorkomen. Een enigszins met het Gravensteen overeenkomstig formaat komt bijvoorbeeld voor aan het vroeg dertiende-eeuwse westwerk van de kloosterkerk te Jerichow (28/30,5 x 13/14,5 x 8,5/10 cm), Schuman 2000, 306, tabel 5, nr. 10. In Noord-Italië komt de dikte van de steen niet boven de 9 cm, Pittaluga en Valeriani 2003, 371, tabel 1 en p. 386. 39. Holst 2005, 12 en 13. 40. Hundertmark 2005, 44. 41. Kipp 2007, 130-138. 42. Zie noot 13. 43. De relatie baksteen – tufsteen is in dit artikel een zijstap, ingegeven door de beschikbare gegevens van de toren van Rijnsburg en bedoeld om de discussie hierover te voeden. Een nadere wetenschappelijke studie hierna is zeer wenselijk. 44. Van der Hoeve 2005, 130 en 131. Het formaat van de vroege stenen varieert, maar ligt zo om en nabij 30 x 15 x 8/9 cm. 45. Haslinghuis en Janse 1997, 496 en 497. Rond Leiden werd als standaard de Rijnlandse voet (31,39 cm) gehanteerd. Andere voorbeelden zijn de Amsterdamse voet (28,31 cm), Bossche voet (27,7-28,7 cm), Utrechtse voet (26,8 cm) en de Romeinse voet (29,4-29,7 cm). 46. Campbell 2003, 94 en 96, dat de ongeschiktheid van de grondstof voor het maken van dunne baksteen volgens Romeins model reden zou zijn voor de dikke steen, wordt door Campbell verworpen. Een reden voor de keuze voor het dikkere en kortere middeleeuwse model in plaats van het dunne en lange Romeinse model zou de betere handelbaarheid kunnen zijn, Pittaluga en Valeriaini 2003, 381 en 383. 47. Er zijn vele voorbeelden van vroeg gedateerde bakstenen, maar deze zijn niet hard gedateerd. Zie bijvoorbeeld Numan 2005, 91-92, Noord-Holland heeft zeven kerken met baksteenwerk dat mogelijk van voor 1200 dateert; Heemskerk, Heiloo, Limmen, Warmenhuizen, Weesp, Zuid-Scharwoude en Velsen. De dateringen van dit baksteenwerk zijn echter zeer onzeker. Ontleend aan Van Tussenbroek, 2008, 120. 48. De discussie over de ouderdom en herkomst van de baksteen in Nederland zou gebaat zijn met betrouwbare dateringen op basis van nieuwe natuurwetenschappelijke onderzoeksmethoden, zoals thermoluminiscentie, Koolstof-14 (14C) en rehydroxylatie. Zo heeft recent morteldateringsonderzoek op basis van 14C naar de ringmuur van de burcht te Leiden tot verrassende nieuwe dateringen en inzichten geleid; Orsel 2010. De mortel van gecombineerde tuf- en bakstenen ringmuur leverde een 14C-datering tussen 1225 en 1295 (95,4% zekerheid) en tussen 1260 en 1285 (68,2% zekerheid). 49. Zie voor de Rolzaal: Röell 2004, 35-37, voor Loosduinen: Den Hartog 2002, 153-159, voor de Ridderzaal: De Vries 2000, 76-77 en de West-Friese dwangburchten: Janssen 1996, 56-58.

Rondom de Stad

04-2011 binnenwerk.indd 191

|

191

01-08-11 09:36


Literatuur Arntz, W.J.A., 1954, Tijdstip en plaats van ontstaan van onze middeleeuwse baksteen, Bulletin KNOB, 6, nr. 4, 25-38. Bakker, G. en T. Hoekstra, 1997, Het stenen geheugen, 25 Jaar archeologie en Bouwhistorie in Utrecht, Utrecht. Berends, G., 1989, Baksteen in Nederland in de Middeleeuwen, in: Restauratievademecum, volume 2a, Baksteen 02, 1-19. Campbell, J.W.P., 2003, Baksteen, Geschiedenis Architectuur Technieken, Bussum. Debonne, V., 2009, Production of Moulded Bricks on a Gothic Building Site. The Case of the Thirteenth-Century Abbeys of the Dunes and Boudelo (Belgium), in: Proceedings of the Third International Congress on Construction History, Volume I, Cottbus, 459-464. Dolfin, M.J., E.M. Kylstra en J. Penders, 1989, Utrecht, De huizen binnen de singels, De Monumenten van Geschiedenis en Kunst, ’s-Gravenhage, 430-431. Emmens, K., 2008, De oudste Friese baksteen. Een heroriëntatie op de introductie en vroege toepassing van baksteen in Friesland en Groningen, in: Medieval Brick Architecture in Flanders and Northern Europe: The Question of the Cistercian Origin, Jaarboek Abdijmuseum Ten Duinen 1138, Koksijde, 73-114. Hartog, E. den, 2002, De oudste kerken van Holland, Van kerstening tot 1300, Utrecht. Haslinghuis, E.J. en H. Janse, 1997, Bouwkundige termen, verklarend woordenboek van de westerse architectuur- en bouwhistorie, Leiden. Hoeve, J. van der, 2005, Backstein in den Niederlanden, in: Technik des Backsteinbaus im Europa des Mittelalters, Petersberg, 125-138. Holst, J.C., 2005,“Stein oder nicht Stein? Backstein und Naturstein im südlichen Ostseeraum während des Mittelalters, in: Technik des Backsteinbaus im Europa des Mittelalters, Petersberg, 9-22. Hundertmark, H., 2005, De lappendeken van Limmen, Een bouwhistorisch onderzoek naar de bouwgeschiedenis van de Nederlands Hervormde kerk te Limmen, Bulletin KNOB, 104, nr. 2/3, 37-57. Janssen, H.L., 1996, Tussen woning en kasteel. Het kasteel in de middeleeuwen, in: 1000 jaar kastelen in Nederland, functie en vorm door de eeuwen heen, Utrecht, 15-111. Kipp, F., 2007, Kleur op natuursteen – kleur als natuursteen, in: Utrecht in steen, Historische bouwstenen in de binnenstad, Utrecht. Kolman, C.J., 1993, Naer de eisch van ’t werck, De organisatie van het bouwen te Kampen 1450-1650, Utrecht. Kuile, E.H. ter, 1944, De Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst, deel VII, De provincie Zuid-Holland: Leiden en Westelijk Rijnland, Den Haag. Maanen, R.C.J. van, 2002, De geschiedenis van een Hollandse stad, Leiden tot 1574, deel 1, Leiden. Numan, A.M., 2005, Noord-Hollandse kerken en kapellen in de Middeleeuwen, ca. 720-1200. Een archeologische, bouwhistorische en historische inventarisatie, Zutphen. Oerle, H.A. van, 1975, Leiden binnen en buiten de stadsvesten, Leiden. Orsel, E.D., 2007-1, Licht in de duistere middeleeuwen. Het Gravensteen versus de Burcht, in: Dwars door de stad, Archeologische en bouwhistorische ontdekkingen in Leiden, Leiden, 10-23. Orsel, E.D., 2007-2, Rijswijkers in Leiden, Algemeen overzicht van bakstenen en metselwerk in Leiden en signalering van zestiende- en zeventiende-eeuwse kenmerken, Bodemonderzoek in Leiden 20, Leiden. Orsel, E.D., 2010, De Burcht in beweging, Jaarverslag Unit Monumenten & Archeologie 2009, Leiden, 36-39. Pittaluga, D. en S. Valeriani, 2003, Chronologie der Backsteinmasse, Eine Möglichkeit zur Datierung von Bauten in spezifischen geographischen Bereichen, in: Backsteintechnologien in Mittelalter und Neuzeit, Berlin, 370-387. Röell, E., 2004, Die gräflichen Säle auf den Binnenhof ­Architektur­und bauhistorische Untersuchung, in: Burgen und Schlösser in den Niederlanden und in Nordwestdeutschland, Forschungen zu Burgen und Schlössern band 8, München, 35-48. Schumann, D., 2000, Möglichkeiten einer Chronologie von Backsteinformaten, in: Bauforschung und Archäologie, Stadt und Siedlungsentwicklung im Spiegel der Baustrukturen, Berlin, 298-317. Trummer, C.L., 2005, “Backstein in der Peripherie? Romanische Backsteinbauten in Sachsen und Südbrandenburg”, Technik des Backsteinbaus im Europa des Mittelalters, Petersberg, 77-88. Tussenbroek, G. van, 2008, Vroege baksteen in het graafschap Holland tot 1300, in: Medieval Brick Architecture in Flanders and Northern Europe: The Question of the Cistercian Origin, Jaarboek Abdijmuseum Ten Duinen 1138, Koksijde, 115-132. Vermeer, G., 1999, Kloosters van baksteen, De architectuur van de hervormingsorden in Nederland tot omstreeks 1300, proefschrift Universiteit van Amsterdam. Vlist, E. van der, 2008, Mist over de stad, Leiden rond 1200, in: Eeuwig Leiden, Leids Jaarboekje 2008, Leiden, 1-32. Voskuil, J.J., 1979, Van vlechtwerk tot baksteen, Geschiedenis van de wanden van het boerenhuis in Nederland, Arnhem. Vries, D.J. de, 2000, Vergelijkend natuurwetenschappelijk dateringsonderzoek, Bulletin KNOB, 99, nr. 3, 74-84.

192

| Rondom de Stad

04-2011 binnenwerk.indd 192

01-08-11 09:36


Literatuurrubrieken

Signalementen A. Carmiggelt, M.C. van Trierum en D.A. Wesselingh (red.), BOORbalans 7. Archeologisch onderzoek in de gemeente Barendrecht. Prehistorische bewoning op een oeverwal en middeleeuwse bedijking en bewoning. Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam 2011. ISBN 978-90-800264-7-6. Geïll., 208 pag. BOORbalans 7 geeft de resultaten weer van twee markante archeologische onderzoeken in de gemeente Barendrecht. Op de Vinex­locatie in Barendrecht is een nood­ opgraving uitgevoerd op een zestal vindplaat­ sen met sporen van bewoning uit de periode Laat­Neolithicum tot in de Midden­Bronstijd. Op één locatie zijn niet minder dan vier opeen­ volgende en stratigrafisch van elkaar geschei­ den vindplaatsen uit die periode onderzocht, waardoor de bewoning en leefwijze over een periode van meer dan een millennium in beeld is gebracht. De vindplaatsen zijn gebruikt door mensen die grotendeels een boerenbestaan hebben gehad, maar waarbij jacht, visserij en het verzamelen van wilde planten aanvanke­ lijk een belangrijke rol zijn blijven spelen. De overgang van jagen, vissen en verzamelen naar eigen voedselproductie vindt er heel geleidelijk plaats. In die zin loopt het proces van ‘neolithi­ sering’ tot ver in de Bronstijd door. Het tweede artikel heeft betrekking op een deel van een dijk en de daarmee samenhan­ gende bewoning, daterend vanaf omstreeks 1200 n.Chr. Overstromingen in 1373­1375 heb­ ben aan die bewoningsfase een einde gemaakt. Dat onderzoek heeft nieuwe gegevens opgele­ verd over het landschap, de aanleg en construc­ tie van de dijk en de bewoning en exploitatie van het gebeid in de Late Middeleeuwen. ** *

Af b. 1 Aambeeld of klopsteen, Barendrecht, circa 2800-2500 v.Chr. Late fase Vlaardingencultuur, kwartsiet, 633 gram. Uit: Boorbalans 7.

D.P. Hallewas en A.J. Guiran, Rotterdam de Hofdame. Archeologisch onderzoek op de voormalige Ichthus-locatie bij de Binnenrotte; bewoningssporen van de prestedelijke nederzetting Rotte uit de 11e eeuw en de stedelijke ontwikkeling langs de Oppert vanaf de 13e eeuw (BOORrapport 489). Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam, 2011. ISSN 1873-8923. Geïll., 308 pag., € 50,--. In het hart van Rotterdam, waar ooit de pre­ste­ delijke nederzetting Rotte heeft gelegen, is in 2005 een opgraving uitgevoerd. In een deel van de bouwput zijn overblijfselen van Rotte teruggevonden in de vorm van een opgehoog­ de zone, die deels het karakter heeft van een terpje. Op het terpje hebben tussen 1000 en 1080 min of meer bootvormige huizen gestaan met gevlochten wanden, smalle zijbeuken en een brede middenbeuk, vergelijkbaar met hui­ zen elders in de regio. De resultaten van het pollen­ en zadenonderzoek en de aanwezig­ heid van mestlagen wijzen erop dat men er een gemengd agrarisch bedrijf heeft uitgeoefend. Rond de 12e eeuw komt er door overstromin­ gen een einde aan de bewoning aan de Rotte. Na die vroegste bewoning is in het gebied een kleilaag afgezet waarop sporen van ambachte­ lijke activiteiten uit 1250­1325 zijn teruggevon­ den. Het gaat om sintels en nagels die op scheepsbouw wijzen, ijzerslakken die moge­ lijk verband houden met de activiteiten van een smid, pottenbakkersafval van omstreeks

Af b. 2 Massief ‘deksel’ met kerbschnittdecoratie, zgn. dover, Barendrecht, roodbakkend aardewerk, Late Middeleeuwen. Uit: Boorbalans 7.

Literatuurrubrieken |

04-2011 binnenwerk.indd 193

193

01-08-11 09:36


Af b. 3 Tuitpot, witbakkend aardewerk, pingsdorf-type, Xd-XIIa uit Rotterdam, Hofdame. Zie: BOOR 489.

1300 (vermoedelijk de eerste en tevens de laat­ ste kogelpottenproducent in Rotterdam) en de resten van een steenoven. Waarschijnlijk van­ af 1330 is er een stedelijke bebouwing van start gegaan, die in het midden van de 14e eeuw al volop aan de gang is. Veel huizen uit die periode zijn te typeren als smalle ‘stadsboerderijen’ waar de bewoners vee houden, zo blijkt uit de mestkuilen in veel huizen. Samen met de vele vondsten als mun­ ten en muntgewichtjes, een etsplaat, een frag­ ment van een boekband en aardewerk geeft dit ons een blik op het leven in de middeleeuw­ se stad Rotterdam. Tot ver in de 15e eeuw zijn de huizen er geheel in hout opgetrokken; daar­ na wordt geleidelijk meer steenbouw toege­ past. In de meeste huizen bevindt zich een bakstenen (werk)vloer. In het rapport worden de individuele percelen met bebouwing besproken. Het onderzoek heeft uitgewezen dat de per­ ceelsindelingen grotendeels tot aan de Twee­ de Wereldoorlog zijn blijven bestaan. Een aantal specialistische onderwerpen wor­ den in afzonderlijke bijdragen behandeld, zoals de vondsten, een scheepsbouwer en een smid (Guiran), de ‘eerste’ pottenbakker van Rotter­ dam (Carmiggelt), een faience­ en tegelbakker uit de tweede helft van de 17e eeuw (Kempe­ naar), archeobotanisch onderzoek (Brinkkem­ per), archeozoölogisch materiaalwaaronder de resten van een eland (!) (Esser en Van Dijk), houtdeterminaties en ­dateringen (resp. Ver­ meeren en Hanraets), formaten en datering van baksteen (Hallewas), dierlijke resten (Esser), munten (Pol), textiel (Comis) en leer (Verweij). ** *

Af b. 4 Fragment van de erotische schertsbeker uit Reimerswaal, roodbakkend aardewerk, 16e eeuw. Uit: Zeeuws Erfgoed.

194

W. Roesingh en E. Lohof (red.), Bronstijdboeren op de kwelders. Archeologisch onderzoek in Enkhuizen – Kadijken (ADC Monografie 11). ADC Amersfoort 2011. ISBN 978-94-6064-191-6. Geïll., 418 pag., kaartbijlagen, € 69,50. Voorafgaand aan de ontwikkeling van de wijk Kadijken 5 in Enkhuizen heeft ADC Archeo­ Projecten ter plaatse een groot archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzochte plangebied bevindt zich op kwelderafzettingen tussen twee kreekruggen. Gebleken is dat ook die lager gelegen kwelders van West­Friesland in de Bronstijd geschikte locaties te zijn geweest om te wonen en te akke­ ren. Het bewoonde gebied is daardoor een stuk groter dan voorheen is aangenomen. Overi­ gens zijn de buitengrenzen van de nederzet­ ting in de opgraving nergens bereikt.

Tot de vroegste sporen behoort een grafheu­ vel met ringsloot op een verzande kreekrug. Uit de Midden­ en Late Bronstijd zijn twaalf huisplattegronden herkend. Van de driebeu­ kige boerderijen resteren twee rijen binnen­ stijlen en daaromheen een huisgreppel. De lengte van de huizen varieert van 12 tot 20 m. In slechts één geval is er sprake van verschil­ lende bouwfasen. Verspreid over het opgegraven areaal zijn ruim 250 kringgreppels en kuilenkransen aange­ troffen, die als graanmijten worden geïnter­ preteerd. Er zijn ook veel sporen van hekken en afrasteringen in de vorm van tientallen meters lange rijen met houten staken. Tijdens het onderzoek zijn circa 15.000 vond­ sten uit de Bronstijd geborgen, waaronder bijzonder veel botmateriaal, onder andere af komstig van wilde zwijnen, edelherten, bevers, elanden en zelfs een stuk dijbeen van een bruine beer. In een waterput is een 130 cm lange visfuik gevonden. Deze spectaculaire vondst is gemaakt van wilgentenen die met behulp van touw bijeenworden gehouden. Kort na 800 v. Chr. hebben alle bewoners het gebied verlaten. De resultaten van het grootschalige onderzoek in Enkhuizen worden in deze publicatie afge­ zet tegen de bevindingen en waarnemingen elders in West­Friesland. Het boekwerk Bronstijdboeren op de kwelders geeft dan ook een gedetailleerd en geactualiseerd beeld van de bronstijdbewoning in noordwest Nederland. Het rapport is opgedragen aan Roel Brandt, als eerbetoon voor zijn inzet voor de prehisto­ rie van West­Friesland. Roel, die medio 2009 op 68­jarige leeftijd is overleden, was grond­ legger en eerste directeur van het ADC. ** *

Liesbet Van den Bruel, Archeologisch onderzoek Helmond, Brandevoort II – Station Brandevoort. Inventariserend veldonderzoek - proefsleuven (Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond, Rapport 56), Eindhoven 2011. ISSN 15705943. Geïl., 36 pag., kaartbijlage. De voorgenomen aanleg van een fiets­ en ver­ keerstunnel zijn aanleiding geweest voor het onderzoek op een VINEX­locatie bij Helmond. Het proefsleuvenonderzoek heeft uitgewezen dat de ondergrond zwaar verstoord is geraakt tijdens egaliseringen en ontgrondingen in de vorige eeuw. Niet alleen de bouwvoor en het esdek, maar ook de bovenste laag van het natuurlijke dekzand is daarbij verwijderd. Er

| Literatuurrubrieken

04-2011 binnenwerk.indd 194

01-08-11 09:36


hoeft daarom geen vervolgonderzoek plaats te vinden. ** *

Nieuwsbrief Monumentenzorg en archeologie gemeente Alkmaar nr. 32, juni 2011 Momenteel wordt in Alkmaar de synagoge in oude luister hersteld. Voordat deze werd gebouwd heeft op die locatie de vermaarde Alkmaarder Cornelis Drebbel (1572­1633) gewoond. Drebbel heeft zich met de meest uit­ eenlopende zaken bezig gehouden. Van gra­ veur ontwikkelt hij zich tot bouwer van aller­ lei innovaties, zoals fonteinen en ‘speciale effecten’ op maskerades. Drebbel is een pio­ nier op het gebied van meet­ en regeltechniek. Bij leven is hij al bekend als bouwer van een perpetuum mobile, de eerste microscoop en een onderzeeboot. Tijdens de restauratie van de synagoge in de Hofstraat in Alkmaar zijn sporen van de woning van Drebbel terug gevonden. Voorals­ nog vormt een laag zwarte drek met gebroken huisraad het enige tastbare spoor van de uit­ vinder. Over de vondsten volgt na onderzoek meer nieuws. ** *

Bernhard Sicherl, Das merowinger zeitliche Gräberfeld von DortmundAsseln (Bodenaltertümer Westfalens 50). Landschafsverband Westfalen-Lippe, Münster 2011. ISBN 978-3-8053-4350-3. Geïll., 463 pag., € 34,--. Deze publicatie bevat de gedetailleerde uitwer­ king van het onderzoek uit 1999 en 2004/2005 van in totaal 26 vrijwel complete en goed geconserveerde graven uit de Merovingische tijd. Uitgebreid wordt stilgestaan bij de struc­ turen van de graven en het grafveld. De begravingen in Dortmund-Asseln betref­ fen veertien vrouwelijke en elf mannelijke individuen. Ook zijn er een paard en een hond ter aarde besteld. De menselijke begravingen en die van de hond zijn alle west­oost gericht, die van het paard noord­zuid. Veel aandacht wordt besteed aan de vorm, de functie en de herkomst van met name de kra­ len uit de vrouwengraven. Het boek bevat een uitgebreide beschrijving per graf met vermel­ ding van de situering van bot­ en houtresten, kralen, wapens, gespen en ander materiaal dat erin is aangetroffen.

Relicta 7 (Archeologie, Monumenten en Landschapsonderzoek in Vlaanderen / Heritage Research in Flanders). Vlaams Insituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE), Brussel 2011. ISSN 1783-6425. Geïll., 259 pag., € 40,--. Ondanks het feit dat de Eerste Wereldoorlog bijna 100 jaar geleden plaatsvond, blijft de belangstelling ervoor groot. Dat bewijzen niet alleen de talrijke publicaties, maar ook de hoge bezoekersaantallen voor herdenkingsplaat­ sen, musea en erfgoedsites uit die periode. Relicta 7 bevat een bijdrage over de Duitse sol­ datenkerkhoven uit de Grote Oorlog in Vlaan­ deren. De geschiedenis van deze begraafplaat­ sen wordt in detail behandeld met aandacht voor het ontstaan, de aanleg en de latere ont­ wikkeling ervan, inclusief de vier nog bestaan­ de zogenaamde ‘verzamelbegraafplaatsen’. Daarnaast bevat deze Relicta korte bijdragen over 12e­ en 13e­eeuws schoeisel uit Dendermonde, over de restanten van weggegooid en versleten 17e­ en18e­eeuwse schoenen uit Ninove, de eerstesteenlegging in 1629 van Sint­ Pietersabdijkerk in Gent en een depotvondst met 18e­eeuwse zilveren munten uit Zoersel. Andere artikelen hebben betrekking op methodologische aspecten, zoals de mogelijk­ heden van laseraltimetrie voor de kartering van Celtic Fields in de Belgische Kempen, het geïntegreerd bouwhistorisch en dendrochro­ nologisch onderzoek van de OLV­kerk in Dam­ me en de conserveringstoestand van het in 1990 herontdekte wrak van de Belgica. Dit schip is in 1884 als walvisvaarder gebouwd en werd tussen 1897 en 1909 ingezet voor diver­ se wetenschappelijke poolexpedities. Uitein­ delijk is het vaartuig tijdens WO II nabij Noor­ wegen gezonken.

Af b. 5 Reconstructie van de fuik van Enkhuizen. Uit: ADC monografie 11.

Af b. 6 Bronzen La-tène munt van de Keltische stam van de Carnuten. Uit: AS.

** *

Monumenten en archeologie gemeente Gouda, nieuwsbrief 37, juni 2011. In Gouda is een woonhuis opgegraven dat in 1648 door een messenmaker is aangekocht.

Literatuurrubrieken |

04-2011 binnenwerk.indd 195

195

01-08-11 09:36


Af b. 7 Bord en kom, Chinees porselein (herkomst Jingdezhen), 1580-1600, bodemvondst Middelburg. Uit: Vormen uit Vuur.

Bij het onderzoek van die woning is de werk­ plaats van de messenmaker terug gevonden. Achterin het huis heeft een grote bak gestaan waarin men vuur heeft gestookt om het metaal te verhitten. Vanuit de kamer ernaast wordt met een blaasbalg het vuur aangewakkerd. Van die blaasbalg is het koperen tuitje terug­ gevonden. Verdere vondsten zijn een ton waar­ in de messenmaker het hete materiaal moet hebben gekoeld, hamerslag dat op het gebruik van een aambeeld wijst, houtskool, slakken, stukken van messen en een heel fraai versierd geëmailleerd mesheft in de vorm van een doe­ delzakspeler. Vondsten van gekleurd glas tus­ sen het afval wijzen erop, dat het emailleren ter plekke is gebeurd. ** *

Zeeuws Erfgoed (Nieuwsbrief van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland), 10e jrg., nr. 02, juni 2011 Tussen baksteenpuin, zand, slijk en potscher­ ven van de verdronken stad Reimerswaal is een merkwaardig fragment van een cera­ misch voorwerp gevonden. Niemand slaagt erin om de functie van het voorwerp te duiden en zo dreigt het stuk als UFO (Undentified Found Object) in het depot te verdwijnen. Het betreft een cilindervormige beker met een deel van een verticaal geplaatst oor. De rest van het handvat en de bovenkant van de beker ontbreekt. Aan de basis bevindt zich een gat, waar iets lijkt te zijn afgebroken. Daarnaast zit knopvormig aanhechtsel. Leida Goldschmitz is erin geslaagd het frag­ ment als fallusbeker te herkennen, een ver­ moedelijk 20 cm hoge smalle ‘penisvormige’ beker, met onderaan oorspronkelijk twee knopvormige testikels. Met deze erotische ‘vondst voor het voetlicht’ laat Leida zien dat het Victoriaanse trauma ver achter haar ligt.

** *

Vormen uit vuur, nr. 212/213, 2011. ISSN 0927-748X

Onder de titel ‘Streifzüge im Waadtland’ is deze editie van het tijdschrift AS als special uitgebracht over de beleidsuitgangspunten, het onderzoek en de onderzoeksresultaten van de archeologie in het Franstalige kanton Pays de Vaud (Die Waadt) in het uiterste zuidwes­ ten van Zwitserland. ** *

** *

AS. (archäologie schweiz), 34e jrg., nr. 2, 2011. ISSN 0255-9005

196

Erik Peters (de nieuwe projectarcheoloog van Breda) en Joeske Nollen doen verslag van het archeologische onderzoek in Breda in 2010. Er zijn dat jaar 26 inventariserende veldonder­ zoeken door middel van proefsleuven uitge­ voerd, twee rioolbegeleidingen, vier archeolo­ gische begeleidingen van ontgrondingen en twee noodonderzoeken. Enkele resultaten ervan komen in de erfgoedbrieven aan bod, waaronder dat van een landweer. Nabij Breda wordt natte natuur gecreëerd door de vrucht­ bare bovenlaag tot op het schrale zand af te graven. In dat zand manifesteren zich de archeologische sporen. In dit geval een mini­ maal 65 meter lange strook rijen met recht­ hoekige paalgaten. Vermoedelijk gaat het hier om een middeleeuws landweer, een eenvou­ dige verdedigingslinie tegen criminelen, los­ lopend vee en reizigers die de tolpost probe­ ren te ontlopen. Verder in deze brochure het tweede deel van een bijdrage over aanleg en ontwikkeling van de stadswallen.

Onder de titel ‘Porselein uit de bodem’ bevat dit dubbelnummer van het tijdschrift van de Nederlandse Vereniging van vrienden van ceramiek en glas een aantal bijdragen over Aziatisch porselein dat vanaf 1580 in ons land en door Spaanse kolonisten in de Nieuwe Wereld wordt geïmporteerd en vervolgens uit scheepswrakken en via beerputten en afval­ kuilen weer boven water is gekomen. Het nummer bevat ondermeer de volgende bijdragen: ­ Krekels, kikkers en een lang en voorspoedig leven. De boeddhistisch­taoïstische bele­ vingswereld in de huiskamer van de vroeg­ moderne Republiek (Sebastiaan Ostkamp); ­ Chinese porcelain from the site of the Spa­ nish settlement of Santa Elena, South Caro­ lina, 1566­1587 (Linda Pomper, James Legg & Chester DelPratter); ­ De porseleinvondsten uit Santa Elena, enkele scheepswrakken en de Manila trade (Sebastiaan Ostkamp); ­ Schuitje varen, theetje drinken, het thee­ servies in de 18e eeuw (Suzanne Klüver). Tenslotte veel nieuws over tentoonstellingen nieuw verschenen publicaties over Aziatisch porselein.

** *

Af b. 8 Maalsteen, zgn. Napoleonshoed (Van Heeringen, type 6) uit Didam-Kerkwijk, IJzertijd. Uit: ADCrapport 1942.

Erfgoedbrief Breda nr. 17, zomer 2011

| Literatuurrubrieken

04-2011 binnenwerk.indd 196

01-08-11 09:36


B. Van der Veken en N.M. Prangsma (red.), Wonen en begraven in DidamKerkwijk, gemeente Montferland. Een archeologische opgraving (Rapport 1942). ADC ArcheoProjecten, Amersfoort 2011. ISBN 978-90-6836-932-8. Geïll., 278 pag. In een plangebied ten zuiden van de kern van Didam is in verschillende deelgebieden archeologisch onderzoek uitgevoerd. Daarbij is onder anderen een klein matig bewaard gebleven crematiegrafveld met een achttal gra­ ven uit de Midden tot Late Bronstijd aangetrof­ fen. In de nabijheid ervan is een bronzen lans­ punt uit de Bronstijd gevonden. Het meest talrijk zijn sporen uit de IJzertijd. Zo is in het plangebied een groot deel van een nederzetting uit de IJzertijd onderzocht met in totaal niet minder dan 23 huisplattegron­ den, dertien bijgebouwen, 91 spiekers en vijf waterputten. In verschillende waterputten en paalkuilen is een opvallende hoeveelheid steen aangetroffen, waaronder maalstenen van vesticulaire lava, potscherven en slachtaf­ val. Mogelijk is in een aantal gevallen sprake van een intentionele depositie. Andere bijzondere vondsten zijn een Midden­ La Tène fibula en een ijzeren kokerbijl. Uit de Romeinse tijd dateren twee huisplattegronden. ** *

A. van Benthem, Industrieterrein De Brem te Heijen (gemeente Gennep). Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven en een verkennend en karterend booronderzoek (Rapport 2195). ADC Amersfoort 2010. ISBN 97894-6064-186-2. Geïll., 81 pag. Tijdens het proefsleuvenonderzoek te Heijen (Limb.) zijn weinig grondsporen aangetrof­ fen. Op de verschillende vindplaatsen zijn een vermoedelijke nederzetting of huisplaats uit de IJzertijd en uit de Midden Bronstijd aan­ getroffen. Elders bevindt zich een grafveld met een nederzetting of huisplaats uit de Vroege IJzertijd. Het meest in het oog sprin­ gend is een crematiekuil uit de Vroege IJzer­ tijd met daarin een schaaltje op drie pootjes en de overblijfselen van een man op middel­ bare leeftijd die nekklachten moet hebben gehad. Houtskoolkuilen wijzen erop dat op deze locatie gedurende een langere tijd houts­ kool is geproduceerd. ** *

W.B. Waldus, M. Bouman, S. van den Brenk en R. van Lil, Bureauonderzoek en sonaronderzoek naar het verdronken middeleeuwse dorp Etersheim (NoordHolland) (Rapport 2208). ADC Amersfoort 2010. ISBN 978-94-6064199-2. Geïll., 46 pag. In samenwerking met Periplus Archeomare heeft ADC ArcheoProjecten een onderzoek uitgevoerd in het Markermeer bij Etersheim. Hier ligt in een de Zuiderzee verdronken dorp, waarvan in het verleden restanten zijn aange­ troffen door amateurarcheologen. De lichting van een sarcofaag in 2009 is aanleiding geweest om de bestaande gegevens over de nederzetting bijeen te zoeken en nieuwe veld­ gegevens van de waterbodem in het buiten­ dijkse gebied bij Etersheim op te nemen. Het lijkt eerder te gaan om een verspoelde dan om een verdronken nederzetting. Alleen diep ingegraven funderingen en grote structuren als sloten en dijken zullen bewaard zijn gebleven. Side scan sonaronderzoek heeft weinig resultaat opgeleverd. Uit gesprekken met amateurarcheologen van de LWAOW is naar voren gekomen dat zich ter hoogte van het verdronken dorp een aantal zones bevindt met aardewerk, menselijke skeletresten en met bouwmateriaal. Het aardewerk is over het algemeen 12e­eeuws. Vroegmiddeleeuwse keramiek is van deze locatie niet bekend. Omdat het zicht onder water slecht is en de LWAOW geen toestemming heeft om op te graven, kan officieel niet worden vastgesteld of structuren zich in situ bevinden. De enige waarnemingen die met zekerheid kunnen duiden op structuren in hun oorspronkelijke context betreffen de restanten van de kerk van middeleeuws Etersheim en een rij paaltjes, mogelijk van een strekdam of fundament. De exacte locatie van de paaltjes is echter niet vast­ gelegd. Hetzelfde geldt voor een mogelijk doopvont. ** *

H. Vanneste en N.M. Prangsma (red.), Sporen uit de Late BronstijdVroege IJzertijd op het Loilse Veld te Didam (Gemeente Montferland). Een archeologische opgraving (Rapport 2274). ADC Amersfoort 2011. ISBN 978-946064-265-4. Geïll., 90 pag.

Af b. 9 IJzeren kokerbijl na conservatie/ restauratie, MiddenIJzertijd. DidamKerkwijk. Uit: ADCrapport 1942.

Vooronderzoek in het plangebied bij Didam (Gld.) heeft aangetoond dat daar vindplaatsen aanwezig zijn uit vermoedelijk het Laat­Neo­ lithicum tot de Vroege Bronstijd. De voorge­

Literatuurrubrieken |

04-2011 binnenwerk.indd 197

197

01-08-11 09:36


Af b. 10 12e-eeuwse kogelpotten uit de waterput op de f lank van de terp Groot Palma in Wergea Uit: ADC Rapport 2053. Af b. 11 Schaaltje uit het crematiegraf te Heijen, Vroege IJzertijd. Uit: ADC Rapport 2195.

H.A.P. Veldman (red.), Graven in Zoelen. De opgraving van een Romeinse nederzetting en grafveld te Zoelen Scharrenburg, gemeente Buren (Rapport 2391). ADC Amersfoort 2011. ISBN 978-94-6064-3828. Geïll., 375 pag.

nomen bouwplannen zullen de sporen ervan vernietigen. Binnen het plangebied zijn een huisplatte­ grond (type Oss 1A), een spieker, 33 kuilen, een waterkuil en enkele greppels opgegraven, date­ rend uit de Late­Bronstijd tot Vroege­IJzertijd. Zo’n 18 meter van het huis ligt een solitaire kuil die gevuld blijkt te zijn met meer dan 340 aardewerkscherven. De meeste scherven blij­ ken tot een viertal grote potten te behoren. De vier potten lijken incompleet in de kuil gede­ poneerd te zijn. De datering van het complex ligt waarschijn op de overgang van Midden­ naar de Late Bronstijd. Daarmee is het aarde­ werk iets ouder dan dat uit de silo’s en paalkui­ len elders op het terrein. Het aardewerk in de kuil is niet verbrand en vult (samen met frag­ menten van een ligger en loper van een maal­ steen en twee onbewerkte fragmenten van een ijzerhoudende siltsteen) vrijwel de gehele kuil. Naar het antwoord op de vraag waarom dit materiaal in de kuil is gedeponeerd, blijft het gissen. Het heeft er alle schijn van, dat het niet zomaar een afvalkuil is. Het doet denken aan kuilen waarin gedurende de IJzertijd verbrand aardewerk wordt gedeponeerd. Mogelijk is het dan gebruikelijk om serviesgoed te verbran­ den en te begraven als afscheidsceremonie. Het is dan ook niet ondenkbaar, dat we ook in Didam te maken hebben met de weerslag van een ritueel. ** *

Af b. 12 Bijgiften crematiegraf uit Zoelen: twee terra sigillata borden, een geverfde beker, een bord, een gladwandige kruikamfoor en een ruwwandige kan. Uit: ADC Rapport 2391.

198

In 2007 en in 2008 zijn door het ADC Archeo­ Projecten twee archeologische opgravings­ campagnes uitgevoerd in een plangebied bij Zoelen (Gld.). In het noordelijke plangebied zijn in 2007 sporen van een nederzetting uit de Midden­Romeinse tijd opgraven. In het zui­ delijke deel is in 2008 een grafveld gedocu­ menteerd, waar crematiegraven (midden­ Romeinse tijd) en enkele inhumatiegraven (midden­ en laat­Romeinse tijd) zijn bijgezet. Op het nederzettingsterrein in het noordelij­ ke plangebied zijn sporen van spiekers, kui­ len, greppels en randstructuren uit de 1e en 2e eeuw n.Chr. gevonden. Een deel van het gevonden aardewerk bestaat uit zogenaamde Bataafse waar uit Nijmegen. Op het terrein zijn is opmerkelijk goed geconserveerd klein metaal gevonden zoals mantelspelden, mun­ ten, een zegeldoosje en een haarnaald. Een huisplattegrond ontbreekt; de kern van de nederzetting bevindt zich blijkbaar buiten het opgegraven terrein. Op het Romeinse grafveld in het zuidelijke deel van het plangebied zijn in totaal drie kui­ len met brandresten, 34 crematiegraven met minimaal 55 bijzettingen, 67 kringgreppels en tien inhumatiegraven gevonden. In som­ mige gevallen bevinden zich verschillende graven binnen dezelfde kringgreppel. Vijf van de inhumatiegraven worden in de laat­ Romeinse tijd gedateerd, de andere inhuma­ tiegraven en de crematiegraven dateren voor­ namelijk uit de 2e eeuw. Teraardebestellingen uit de 1e eeuw ontbreken. Onduidelijk is of er sprake is van een continuïteit binnen het graf­ veld. Typische 3e­eeuwse graven, die de scha­ kel kunnen vormen, ontbreken namelijk. In minimaal 23 graven is meer dan één per­ soon bijgezet. Bijzonder zijn de begravingen van vijf zuigelingen. Men gaat er vanuit dat men zuigelingen niet in een grafveld bijzet omdat zij niet tot de gemeenschap worden gerekend. Plinius stelt dat baby’s in de zeven­ de maand hun eerste tanden krijgen en dat het bij geen enkel volk gebruikelijk is mensen te cremeren voordat hun tanden zijn doorgeko­ men. Het begraven van kinderen gebeurt veel vaker in de nederzetting zelf. In Zoelen zijn de baby’s begraven in de vulling van een kring­ greppel of tussen kringgreppels in. Ook zij hebben giften meegekregen. Gerrit Groeneweg

| Literatuurrubrieken

04-2011 binnenwerk.indd 198

01-08-11 09:36


De Vereniging Stuur uw berichten voor het Verenigingsnieuws en de agenda naar Marijn Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws)

Verenigingsnieuws Nieuwe redacteur Westerheem De wat uitgedunde redactie van Westerheem heeft sinds kort versterking gekregen van Ilse Scholman. Ilse heeft onder andere de archeo­ logie van Noordwest-Europa als specialisatie in haar studie gekozen, en ze is onlangs als archeoloog afgestudeerd op een Egyptisch

onderwerp. Haar stages vonden en vinden plaats in Rome, Vlaardingen (bij Tim de Rid­ der) en Delft (bij Epko Bult). In het volgende nummer van Westerheem zult u in een interview met haar kennis kun­ nen maken.

Archeologische Werkgroep ‘Leen de Keijzer’ leidt scholieren rond “Ik zag een pot, spelden, scherven en ande­ re Romeinse dingen”, vertelt een leerling van groep 8 van basisschool ‘De Zonnewijzer’ uit Houten. Een andere leerling zegt: “Ik vind het leuk om te zien hoe diep alles hier ligt; ik fiets hier weleens langs, maar dit heb ik nooit geweten”. Bouwterrein Castellum Met een frisse wind in de rug fietsten leerlin­ gen van zes basisscholen uit Houten Zuid naar de opgravingen die plaatsvinden bij het bouw­ terrein Castellum. Hier worden nieuwe woningen gebouwd en archeologen zijn bezig met een laatste onderzoek in een drooggeval­ len rivierbedding. Dit kan nog net worden afgerond voor de nieuwbouw. Een reden temeer om daar eens met leerlingen een kijk­ je te nemen.

leg over pollenmonsters die naar een labora­ torium gingen voor onderzoek, en over de flo­ ra en fauna van toen. IJzertijd en Romeinse tijd werden zichtbaar in de verschillende grondlagen. Expositie in bouwkeet In één van de bouwketen was een kleine ten­ toonstelling gemaakt met enkele vondsten

Af b. 1 De profielwand. Foto: Joop van Herwijnen.

Profielwand Er waren twee putten open waar leerlingen ’s ochtends van dichtbij de profielwand konden bekijken (afb. 1). De botten die eruit staken trokken uiteraard veel aandacht. ’s Middags zagen de leerlingen hoe de wand werd getekend en opgemeten. Ze kregen uit­

De Vereniging |

04-2011 binnenwerk.indd 199

199

01-08-11 09:36


Af b. 2 De expositie. Foto: Joop van Herwijnen.

Af b. 3 Henk van Herwijnen leidt de leerlingen rond. Foto: Joop van Herwijnen. zoals fibulae, munten, een slingerkogel en botten (afb. 2). De basisscholieren kregen uitleg over de bewerking en registratie van vondsten: archeo­ logische vondsten kunnen niet zomaar met­ een in een vitrinekast terecht komen! Rondleiding De leerlingen konden al hun vragen kwijt aan

enkele leden van de archeologische werkgroep ‘Leen de Keijzer’, die ook de rondleiding ver­ zorgden (afb. 3). Barry Peters van de gemeente Houten en KunstAanbod organiseerden het bezoek voor de ruim 200 leerlingen. Op www.kunstaanbodhouten.nl is meer informatie te zien.

Workshop ‘Zadenonderzoek’ In de AWN-werkruimte ‘Het Schuitvlot’ in Middelburg organiseert de afdeling Zeeland in de maanden oktober en november een workshop ‘Zadenonderzoek’ onder leiding

van Aukje-Tjitske Dieleman. Informatie bij haar: tel. 06-40346168, e-mail aukjetjitske@hotmail.com.

Zilveren Legpenning Op 1 juni jl. is de inzendtermijn voor nomi­ natie van de Zilveren legpenning gesloten. De Zilveren Legpenning wordt uitgereikt aan een instelling, gemeente, bedrijf of insti­ tuut waarvan de inspanningen voor de Nederlandse archeologie in ruime zin zeer duidelijk zijn. Er is door het hoofdbestuur een commissie van voordracht benoemd, te weten de leden

Aly Dijkstra (afd. 18), Sipke van der Zee (afd. 20), Teus Koorevaar (afd. 11). Fred van den Beemt (afd. 1), voorzitter en lid van de com­ missie Bram van der Walle (afd. 17). Tijdens de AWN-jubileumbijeenkomst van 24 september a.s. zal de Zilveren Legpen­ ning worden uitgereikt. Er zijn drie nomina­ ties ontvangen waarmee de commissie van voordracht aan de slag gaat.

Alvast enkele belangrijke data Afgevaardigdendag, 19 november 2011 in Amersfoort Noteer alvast in uw agenda dat er op zater­ dag 19 november a.s. de jaarlijkse Afgevaardigdendag zal worden gehouden bij de Rijks­

200

dienst voor Cultureel Erfgoed te Amersfoort. U wordt verwacht vanaf 10.00 uur terwijl de bijeenkomst om 10.30 uur begint. De dag wordt om ca. 15.00 uur afgesloten met een drankje. Einde bijeenkomst ca. 15.45 uur.

| De Vereniging

04-2011 binnenwerk.indd 200

01-08-11 09:36


Bespreekpunten vanuit de afdelingen kunnen worden doorgegeven aan Wim Schennink, schennink-dekker@hetnet.nl Reuvensdagen, 24 en 25 november 2011 in Haarlem De Reuvensdagen bestaan dit jaar 41 jaar. Sinds de eerste editie hebben zich veel ontwikkelingen voorgedaan in het archeolo­

gische werkveld. Het aantal archeologen is bijvoorbeeld f link toegenomen, wetgeving is ingrijpend veranderd, er is sprake van nieu­ we specialisaties, onderzoeksmethoden en technieken en de archeologische bedrijfs­ en advieswereld heeft een grote vlucht geno­ men. De archeoloog bestaat niet meer; het veld is breder geworden en het is tijd om daar met de Reuvensdagen op in te spelen.

AWN JUBILEUMDAG 24 september 2011: archeologie als passie De jubileumdag vindt plaats in het Rijksmu­ seum van Oudheden Leiden en biedt een doorlopend programma tussen 10.00 en 17.00 uur. Bezoekers kunnen zelf keuze maken uit tal van activiteiten. AWN­leden hebben gratis toegang (mits vooraf aange­ meld, zie de uitnodiging als bijlage bij deze Westerheem). De jubileumdag is voor alle andere belangstellenden ook toegankelijk. Zij betalen de entreeprijs voor het museum. Het voorlopig programma 10.15 uur • opening door dhr. Arno Blok, voorzitter van de Commissie Onderwijs, Cultuur en Sport van de Vereniging Nederlandse gemeenten (VNG) en burgemeester van Dordrecht; • ondertekening samenwerkingsovereen­ komst tussen AWN en de Nederlandse Jeugdbond voor Geschiedenis (NJBG); • uitreiking Zilveren legpenning. Doorlopende activiteiten • informatiemarkt; • demonstraties en workshops over determi­ natie, restauratie, reconstructie en educatie;

• speeddaten met een des­ kundige: dit is een AWN­ er of een professional; • historische muziek en ‘levende historie’; • oude en nieuwe films over archeologisch onder­ zoek; • bezoek aan de afdeling ‘Archeologie van Neder­ land’. Driemaal, verspreid over de dag een serie lezingen of debat • 11.30 ­ 12.30 uur: lezingen met als thema ‘Archeologie en het historisch landschap’; • 13,30 ­ 14.30 uur: lezingen met als thema ‘Archeologie verrijkt de geschreven geschiedenis’; • 15.30 ­ 16.30 uur: Debat over de rol van vrijwilligers in de archeologische monu­ mentenzorg ‘Zonder vrijwilligers ver­ schraalt de archeologie’. Het definitieve en volledige programma is te vinden op www.awn-archeologie.nl.

Agenda Berichten voor Westerheem – 5 2011 (oktober 2011) dienen uiterlijk 20 augustus bij mij binnen te zijn en de activiteiten dienen na 20 oktober plaats te vinden. 27 augustus 2011 Afd. Zeeland – excursie naar Raversijde (West­Vlaanderen). Tijdens deze excursie worden Walraversijde, een middeleeuws vis­ sersdorpje, en het Openluchtmuseum ‘Atlantikwall’ bezocht. Aanmelding voor deze excursie graag minstens één week voorafgaand aan de excursie-

datum bij Aukje-Tjitske Dieleman-Hovinga, tel. 06-40346168, aukjetjitske@hotmail.com of Dicky de Koning, tel. 06-28615255, tddekoning@zeelandnet.nl of Arco Willeboordse, tel. 06-81685513, arcowilleboordse@live.nl. 14 september 2011 Afd. Zuid­Veluwe en Oost Gelderland – lezing door drs. Ruurd Kok: ‘De verborgen De Vereniging |

04-2011 binnenwerk.indd 201

201

01-08-11 09:36


oorlogsgeschiedenis van Arnhem en omge­ ving: over het belang van WOII-archeologie’. Na meer dan een halve eeuw is de oorlog nog steeds actueel. Vooral in de omgeving van Arnhem komen regelmatig sporen en vond­ sten uit de oorlog aan het licht. Dit onder­ grondse oorlogserfgoed is sinds enkele jaren ook onderwerp van archeologisch onder­ zoek. Opgravingen naar resten uit de oorlog blijken gegevens op te leveren die nog niet bekend waren uit historische bronnen. Vondsten uit de oorlog roepen bovendien vaak veel reacties en ook emoties op bij het publiek. In de lezing wordt ook ingegaan op de bijdrage die amateurarcheologen kunnen leveren aan deze nieuwe vorm van archeolo­ gisch onderzoek.

lezing 20.00 uur. Entree: toegangsprijs € 2,00, voor leden en donateurs € 1,50. 17 september 2011 Afd. Zeeland – excursie naar Wouw en Ber­ gen op Zoom met een bezoek aan de Wouw­ se Sint-Lambertuskerk en de West-Brabant­ se Waterlinie. Voor informatie en aanmelding, zie 27 augustus. 12 oktober 2011 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door drs. H.A.Fermin: ‘Het urnenveld Zutphen-Meijerink’.

Ruurd Kok studeerde archeologie in Leiden, werkte in Zuid-Holland, onder andere als gemeentearcheoloog in Gouda. Van 2002 tot 2010 was hij provinciaal archeoloog van de provincie Utrecht. Momenteel is hij teamlei­ der bij RAAP, Leiden. Hij vraagt in lezingen en in het ’Platform Bodemonderzoek WO II’, aandacht voor ondergronds erfgoed uit WO.

Opgraving van een urnenveld met een rijk crematiegraf met onder andere glazen en bronzen sieraden. Aangrenzend een ven met rituele depositie­ zone met onder andere La Tène-armbanden. Sporen zijn aangetroffen uit Mesolithicum, Neolithicum en Middeleeuwen (middel­ eeuwse erven).

Plaats: Cultureel Centrum ‘De Coehoorn’, Coehoornstraat 17 te Arnhem. De Coehoorn ligt tegenover het NS-station achter hotel Haarhuis op een loopafstand van ongeveer 5 minuten. In de nabijgelegen parkeergarage ‘Centraal’ is voldoende parkeerruimte. Aanvang bijeenkomst 19.45 uur, aanvang

Bert Fermin werkt sinds 2001 bij de Gemeen­ te Zutphen- Doesburg. Meeste publicaties in Zutphense en Doesburgse Archeologische Rapportages (steentijd t/m moderne tijd). Voor locatie, aanvang en toegangsprijzen, zie lezing van 14 september.

Werk in Uitvoering Deze WIU maakt gebruik van periodieken van de afdelingen 7 (AWLV) - 21 - 23 en De Motte.

Nieuwbrief AWLV nr. 29, april 2011 (Afd. 7 - AW Leidschendam-Voorburg) Voorzitter van de AWLV is Kees van der Brug­ ge en secretaris is Robert Hirschel. Joanneke Hees en Robert Hirschel verzorgen de redac­ tie van de nieuwsbrief. De werkgroep kon onlangs weer eens graven in Leidschendam (Parnashofweg), waar men niet het Kanaal van Corbulo maar wel scher­ ven kogelpot (12d-14a) en rood aardewerk (13) aantrof. Ook leuk, omdat laat-middeleeuws materiaal redelijk bijzonder is voor Leidschen­ dam-Voorburg. Tom Buijtendorp promoveerde op zijn onder­ zoek naar Forum Hadriani. Bijzonder is dat hij

202

daarbij FH benaderde vanuit zijn achtergrond als econoom. Tom stond begin jaren ’80 van de vorige eeuw aan de wieg van de Archeolo­ gische Werkgroep Voorburg en blies het onder­ zoek naar Forum Hadriani nieuw leven in met onder meer artikelen in Westerheem. Met Wim Jung voerde hij boringen uit om de loop van de stadsmuur en de grachten op de kaar­ ten van Holwerda en Reuvens te controleren. FH wordt met de Limes voorgedragen voor de Werelderfgoedlijst. De gemeente wil in Park Arentsburgh één en ander van FH visualise­ ren. Na de jaarvergadering hield Julius van Roem­ burg een lezing over wapens en paardentuig

| De Vereniging

04-2011 binnenwerk.indd 202

01-08-11 09:36


Af b. 4 Lekker scheppen in de put. Foto: Martin van Rijn (uit Nieuwsbrief AWLV).

uit de Civitas Cananefatium, het onderwerp van zijn eindscriptie aan de UL. Het Stadsmuseum Leidschendam-Voorburg kreeg met Marc van Hattem een nieuwe direc­ teur/conservator. In overleg met hem leverde de AWLV een bijdrage aan de ‘Vlaardingententoonstelling’, tot midden mei te zien in Leid­ schendam. Vanwege de aanleg van nieuwe watergangen deed ADC ArcheoProjecten onderzoek in het Groot Zijdepark in Leidschendam. Hier vond men de verwachte sporen van de Vlaardingencultuur die echter groter blijken te zijn dan men dacht. De watergangen worden zo veel mogelijk om de vindplaats heen geplaatst, zodat deze bewaard blijft in de bodem. Afgelopen najaar stelden de gemeenten Leid­ schendam-Voorburg, Voorschoten en Wasse­ naar een junior regioarcheoloog aan, Antoine Roeloffs die de regioarcheoloog zal ondersteu­ nen. Een senior regioarcheoloog is helaas nog niet gevonden. Lauren Bruning (Hazenberg Archeologie) blijft deze functie zo lang uitoe­ fenen. De gemeente bracht de folder ‘Archeologie in Leidschendam-Voorburg’ uit om de inwoners te informeren over de relevante wetten en regels wanneer ze met archeologie krijgen te maken. Tijdens Open Monumentendag kon Kees van der Brugge het boek ‘Archeologisch onderzoek in Leidschendam-Voorburg. Enkele hoogte­ punten 1985-2010’ aanbieden aan wethouder

Heleen Mijdam die daarvoor wel enkele scher­ ven op chronologische volgorde moest leggen. Het boek is grotendeels geschreven door leden van de AWLV en de leden kregen het boek als jubileumgeschenk wegens het 25-jarig bestaan van de werkgroep. Er waren geslaagde excursies naar Xanten en een boerderij aan de Noortheijlaan waar de werkgroep in het verleden onderzoek deed. In verband met het 40-jarig bestaan van het Veurs Lyceum organiseerde de AWLV in samenwerking met de gemeente en RAAP voor leerlingen van het Veurs Lyceum een archeologische workshop. Martin van Rijn gaf eerst op school een lezing over het uitvoeren van archeologisch (boor)onderzoek. Vervol­ gens voerden de leerlingen onder begeleiding van archeologen van RAAP, mensen van mili­ euadviesbureau Adverbo en enkele AWLV-ers, grondboringen uit in een weiland aan de Veur­ sestraatweg (afb. 4).

Af b.5 Het peddelblad van S25. Foto: C.G. Groothoff (uit Aardewerk).

De Vereniging |

04-2011 binnenwerk.indd 203

203

01-08-11 09:36


Af b. 6 Een deel van de werkploeg ’t Stamhuijs. Foto: Henk Wijn (uit AVKPactueel nr. 39).

Door middel van boringen vonden ze niet het Kanaal van Corbulo maar wel een oude sloot. In het weiland zijn ook weerstandmetingen uitgevoerd. Na het inlezen van de data in een computer bleek op het beeldscherm wel dat in de bodem mogelijk een sloot aanwezig is. De AWLV gaat in overleg met het Veurs Lyceum kijken of de werkgroep in de toekomst nog meer archeolo­ gielessen kan geven. Aardewerk, maart 2011 (Afd. 21 - Flevoland) Astrid Doppert legde haar bestuurs- en PRfunctie neer. Het bestuur van de afdeling bestaat nu uit: Jan Boes (vz), Jan Werschkull (pmr), Ellen van Galen-Last en Cees Groothoff. De functies Secretaris en Promotie en Educa­ tie zijn nog vacant. In A veel zaken met betrek­ king tot de afdelings-ALV in mei. De indertijd veronachtzaamde visresten van J97 die Jan Boes toch bewaarde, worden onder­ zocht en gebruikt door een studente voor haar hoofdvakscriptie. Cees Groothoff laat zien hoe ‘zijn’ peddel op de oever van de Swifterbant-site S25 zou kunnen zijn beland (afb. 5). Cees zette ook een aarde­ werkflesje uit het depot in elkaar en Dick Velt­ huizen geeft enkele bijzonderheden over het steengoedflesje. Op het flesje staat o.m. de naam Josiah Russel. Deze Ameriaan impor­ teerde in 19b gemberbier (ginger ale) uit WestIndië en vulde daarmee flesjes als dit. Het fles­ je is gemaakt in Denby (Derbyshire) en

204

gebruikt voor gemberbier. De flesjes kwamen soms ook in Nederland terecht, zelfs op de bodem van de Zuiderzee. De klussenlijst per 1 maart 2011 laat zien dat de leden zich niet hoeven te vervelen. Ten slotte zorgt Saskia Thijsse in A voor vele bladzijden informatie over tentoonstellingen, lezingen, symposia en wetenswaardigheden. Eén van die laatste weetjes De Vikingen hebben waarschijnlijk een Amerikaanse inheemse vrouw naar Europa gebracht is heel aardig. DNAonderzoek toont aan dat vier IJslandse families ‘inheems-Amerikaanse’ of ‘Oost-Aziatische’ genen bezitten. De afstammingslijn is mito­ chondriaal en de genen zouden dus moeten zijn bezorgd door een vrouw. Mede gelet op de isolatie van IJsland vanaf de 10e eeuw lijkt het niet onlogisch dat de Vikingen rond 1000 een inheemse Amerikaanse vrouw hebben meege­ nomen naar IJsland. Zoals veelal wordt aange­ nomen waren IJslandse Vikingen Columbus immers zo’n 500 jaar vóór in Amerika (New­ foundland). DNA-onderzoek zorgt voor meer verrassin­ gen, want van 51 onthoofde ‘jonge, lange en gezonde’ Vikingen in een massagraf in Wey­ mouth (Zuid-Engeland, ca. 910-1030) blijkt er eentje afkomstig te zijn van ver boven de pool­ cirkel. AVKP-actueel nr. 39, maart 2011 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland) De 85e excursie die de afdeling organiseerde

| De Vereniging

04-2011 binnenwerk.indd 204

01-08-11 09:36


leidde naar Tussen de hemel en de hel in het Jubelparkmuseum in Brussel, waarna nog het 12e-eeuwse mottekasteel Lundersala in Londerzeel werd bezocht. In maart startte een proefsleuvenonderzoek in Eindhoven-Noord, waar eens de laat-middel­ eeuwse buurtschap Hoeven lag en waar eerder al vondsten uit de Steentijd en de Romeinse tijd werden verzameld. Een tweede proefsleu­ venonderzoek vindt later plaats en wel naast het terrein van de opgraving Ekkersrijt, waar een grote bronstijdnederzetting werd aange­ troffen. Na 15 jaar ‘tijdelijk’ wonen aan de Keizers­ gracht, vertoeft de afdeling al weer 5 jaar ‘tijde­ lijk’ in het Archeologisch Centrum aan de Deken van Somerenstraat en is het tijd één en ander wat praktischer in te richten. Daarbij renoveert men meteen de vergelijkingscollec­ tie. Het actuele overzicht van archeologisch onder­ zoek in de regio in 2011 toont een kleine twin­ tig projecten. De AVKP begon in februari aan het project Het Stamhuijs (eerste vermelding in 1643) en in deze A staat hiervan alvast een ‘e-mailverslag’ (afb. 6). Gewerkt werd in een vlak van 40x15 m, waarin inderdaad (een deel van) de funde­ ring van het gebouw werd gevonden. De wer­ kers willen na het wassen graag zelf de vond­ sten proberen te dateren voordat de experts zich erover buigen. Ook in A de noodkreet van Hilde van Wens­ veen (Helinium) over de dreigende sluiting van het Vlaardings Museum. De bibliotheek breidde zich intussen weer uit met tal van boeken, tijdschriften en opgra­ vingsverslagen. Niet in Brabant, maar wel aardig om te weten is dat in Venlo (Limburgs Museum) het Romeins woonwarenhuis Ixea is geopend. Zoals de naam doet vermoeden, lijkt het win­ kelconcept op dat van het hedendaagse Ikea. De AVKP neemt waarschijnlijk deel aan het Kempisch streekfestival om hier de aandacht

te vestigen op de archeologie en de AVKP. Nieuws uit de RO-groep leert dat de archeolo­ gische wereld er goed aan doet zeer alert te zijn waar het gaat om de archeologische belangen. Zo werd een beroep dat de HK Asten instelde voor een bestemmingsplan door de Raad van State ongegrond verklaard. De HK vond dat de gemeente zich had moeten baseren op een recente en meer gedetailleerde waardenkaart in plaats van op de CHW van de provincie die teveel witte plekken kent. De Raad van State was het hier dus niet mee eens, omdat het hier om een ‘conserverend’ bestemmingsplan ging en de gemeente geen reden had te twijfelen aan de juistheid van de CHW. Archeologen en juristen onder meer van de RCE verbazen zich over de uitspraak en vermoeden dat de CHW de voorkeur kreeg omdat er minder archeolo­ gie op staat. Heemkundekringen weten de AVKP bij pro­ blemen steeds beter te vinden. Wanneer vrij­ willigers met toestemming van de RCE op een vrijgegeven terrein een opgraving uitvoeren, moeten volgens afspraak alle vondsten naar het provinciaal depot. De eisen voor aanleve­ ring blijken dermate hoog dat vrijwilligers hier nauwelijks aan kunnen voldoen: veel extra werk én kosten. Ondersteuning vanuit het depot is er alleen voor toevalsvondsten, waar­ door de stoute gedachte zou kunnen ontstaan vooraf geen toestemming aan te vragen. Om ongewenste toestanden te voorkomen probeert de AVKP samen met provinciaal archeoloog Martin Meffert een oplossing te vinden. AVKP-actueel nr. 40, mei 2011 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland) De immer goed gevulde AVKP-actueels volgen elkaar trouw op per twee maanden, vandaar dat de nieuwsbrief van mei die van maart ach­ terhaalt. Ook nu moet ik mij beperken tot enke­ le krenten uit de pap. Aardig is dat in deze ‘a.’ in groene blokken aan­ dacht wordt gegeven aan ‘toppers’ uit de regio: een pas ontdekte grafheuvel bij Boxtel, een

Af b. 7 De jachthoorn uit Goeree. Tek. Coll. Streekarchief Voorne-Putten en Rozenburg (uit De Ouwe Waerelt).

De Vereniging |

04-2011 binnenwerk.indd 205

205

01-08-11 09:36


- advertentie Af b. 8 Faience wijwaterbakje uit Sommelsdijk, ca. 1600. Tek. S. Olivier (uit De Ouwe Waerelt).

middeleeuwse bulla in Gemert, een karolin­ gisch grafveld in Mierlo en een bronstijdbijl in Hoogeloon. Een topper die niet ‘in het groen’ staat, is een stokoude stal in Best. Onderzoek van de jaar­ ringen van het gebint wees uit dat het hout dateert uit 1261. Daarmee is het, voorzover bekend, de oudste nog bestaande boerderij van Nederland. “Een unieke vondst, met name voor bouwhistorici”, aldus Judith Toebast van de RCE. In deze a. nieuws over archeologisch onder­ zoek in Eindhoven (Hoogstraat); Reusel (bio­ logische archeologie en landschapsrecon­ structie); Uden-Noord (Erphoevenweg) en Uden-Bedafseweg. Wat betreft de laatstgenoemde locatie: ondanks lobbyen door de AVKP, de heemkundekring en de monumentencommissie gaf de hiervoor verantwoordelijke Udense wethouder te ken­ nen dat Uden vanwege de slechte economische situatie geen eigen archeologische waarden­ kaart en geen eigen archeologiebeleid ontwik­ kelt. Tja, dan gelden voor dit project dus de alge­ mene regels die voor een project van deze omvang tot archeologisch vooronderzoek ver­ plichten. De gemeente wil het terrein echter toch ‘vrijgeven’, omdat het verstoord is en er hoogstwaarschijnlijk niets meer is te vinden. De AVKP verzoekt de gemeente op dit stand­ punt terug te komen en haar archeologische zorgplicht waar te maken. Een wethouder in Veghel toonde ten gevolge van de overhandiging van Verleden wordt heden juist veel belangstelling voor het werk van de AWN en lokale amateurs, hoewel “het niet teveel geld moet kosten”. Een leuke activiteit lijkt mij het tekenen van de Eindhovense plattegrond van Van Deventer (1560) op de Markt van Eindhoven. Dit gebeurt met krijt in een formaat van 4x6 meter en

206

wordt uitgevoerd door leerlingen van het Eckartcollege. Net als vorig jaar in Reusel is de AVKP aanwe­ zig op het Kempisch Streekfestival, ditmaal gehouden in Hilvarenbeek. Tijdens de AVKP-Regiodag in Vessem stond Erfgoed Brabant centraal, waaronder het sub­ sidiebeleid. Een verslag van de ALV van de landelijke AWN besluit deze ‘actueel’. De bronzen legpenning die AVKP-er François van den Dries ontving voor zijn werk op het gebied van Romeins glas wordt met ere vermeld. De Ouwe Waerelt nr. 31, maart 2011 (Hist. Ver. De Motte - Goeree-Overflakkee) DOW begint met twee archeologische artike­ len. In Romeins of middeleeuws, een millennium van verschil maakt Jan Both duidelijk dat een op of bij Goeree gevonden ‘Romeinse’ hoorn van geel koper niet Romeins is, maar uit de 15e/16e eeuw stamt (afb. 7). Daarna is hij waar­ schijnlijk nog gebruikt tot in de 19e eeuw en gelukkig bewaard gebleven. In de nieuwe werkruimte ‘Achter de sjoel’ is begonnen met het ordenen en beschrijven van de vondsten die de laatste 40 jaar werden gedaan op Goeree-Overflakkee. Als eerste pro­ ject koos men de opgraving Marktveld 7 in Sommelsdijk, waarvan Rias Olivier verslag doet. Hier woonde in het begin van de 17e eeuw Aert Pouwels Steur, een bemiddeld man. De aangetroffen keramiek (afb. 8) bevestigt dat hier de bovenlaag van de bevolking woonde die het zich kon veroorloven iets anders aan te schaffen dan het gewone volksaardewerk. Dit ontbreekt hier, en voor de gebruikelijke hier­ uit vervaardigde functionele voorwerpen zul­ len metalen exemplaren zijn gebruikt. Jan Coenraadts

| De Vereniging

04-2011 binnenwerk.indd 206

01-08-11 09:36


Column

Boeken Er zijn misschien niet veel lezers van Wes­ terheem die er gebruik van maken: de wetenschappelijke bibliotheken. Vroeger waren dat instellingen waar je je dorst naar kennis kon laven en als vorser van wetenschappelijke vraagstukken gelijk­ gestemden kon vinden die daarover iets, of veel, aan het papier hadden toever­ trouwd. Ik herinner me in dat verband nog steeds mijn eerste bezoek aan de bibliotheek van het Rijksmuseum van Oudheden, nu zo’n 40 jaar geleden. Je mocht daar zomaar naar binnen, alle boeken vrijelijk bekij­ ken en zelfs lenen! Het was de tijd van een blijkbaar onbegrensd vertrouwen in de mens en een waarin voor niemand een barrière werd opgeworpen om archeolo­ gische kennis te vergaren. Ik weet nog hoe ik moest zeulen met de ‘driedelige’ Hune­ bedden van Nederland van Van Giffen. Mocht ik zo maar meenemen. Mijn naam en adres waren voldoende. Legitimeren hoefde niet. Dan kon toen ook niet want je was niet verplicht een identiteitsbewijs bij je te dragen. Tijden veranderen en zijn veranderd. Van Giffen’s ‘Hunebedden’ is inmiddels een kostbaar boek en we vertrouwen mensen inmiddels ook heel wat minder. Alles moet efficiënter, goedkoper en zakelijker en bibliotheken moeten worden samen­ gevoegd. Met de publieksvriendelijke online catalogus kan je de gewenste boe­ ken opzoeken en aanvragen. Lang was

men daar in Leiden van gevrijwaard. In het Archeologisch Instituut kon je nog in de boekenkasten kijken of je iets van je gading kon vinden. Nu is bijna alles ver­ dwenen in de grote maag van slokop de UB. Nooit meer eens snuffelen op plan­ ken en daar ontdekkingen doen. Ineens had je een boek in de hand van een schrij­ ver/onderzoeker waar je nog nooit van had gehoord. Je maakte kennis met vindplaat­ sen en voorwerpen die je nog nooit van je leven had gezien. Nu moet ik me vervoegen bij de balie van de UB en voel ik me weer de jongeman die voor het eerst in Denemarken is, iets minder dan 40 jaar geleden. Het was mid­ den jaren zeventig en ik wilde graag wat boeken over de Deense archeologie kopen. In Aarhus betrad ik een antiek ogende boekhandel. Inderdaad zo oud dat de boeken nog achter in het magazijn stonden en je aan de toonbank moest vra­ gen welk boek je wilde hebben. Maar ja, wat vraag je dan als je nog geen woord Deens kent en alleen maar kan zeggen dat je een boek over archeologie wilt heb­ ben? Je wilde zoeken op planken en daar ontdekkingen doen. Gelukkig kan het nog. Ik mag dan wel eens mopperen op de RCE, maar toen ik onlangs weer eens in Amersfoort moest zijn, kon ik weer eens ouderwets snuffe­ len in hun bibliotheek. Ik voelde me weer de ontdekker van weleer. Lenen kan niet, maar dat bespaart me ook veel gesjouw. Column |

04-2011 binnenwerk.indd 207

207

01-08-11 09:36


AWN-lidmaatschappen A B C D E

basislidmaatschap..................................................................................................................€ 47,50 studentlidmaatschap..............................................................................................................€ 27,50 jeugdlidmaatschap.................................................................................................................€ 25,00 geassocieerd lidmaatschap....................................................................................................€ 35,00 huisgenoot-lidmaatschap......................................................................................................€ 22,50 + eenmalig inschrijfgeld.........................................................................................................€ 5,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. Opzegging vóór 1 december. Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’.

huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap).

Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofd-bestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering.

Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap.

De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten opzichte van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen

Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ge­ associeerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: Administratiekantoor J.N.A. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl

De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI).

AWN-uitgaven Bij de AWN zijn de volgende uitgaven verkrijgbaar:

prijs in € (incl. porto)

AWN-reeks 1. Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster ter Hunnepe (138 pag.’s)

12,95

16,95

AWN-reeks 2. Vingerhoeden en naairingen, uit de Amsterdamse bodem (112 pag.’s)

11,75

16,75

AWN-reeks 3. Schervengericht. Inheems aardewerk derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (167 pag.’s)

15,50

21,50

AWN-reeks 4. Poken en stoken, 100 ambachtelijke ovens (272 pag.’s)

12,50

15,00

Jubileumboek Archeologie in veelvoud. Vijftig jaar AWN (254 pag.’s)

22,95

22,95

CD-Rom met 50 jaar Westerheem (1952 -2002)

25,00

35,00

Naaldbanden voor archivering Westerheem

14,50

leden

niet-leden

Losse nummers van Westerheem, voorzover voorradig en tot maximaal 5 jaar geleden, zijn na te bestellen voor € 5,00 en speciale uitgaven voor € 7,50. De uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar ING bank 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding van de gewenste titel.

04-2011 binnenwerk.indd 208

01-08-11 09:36


AW Sinds 1951 zijn amateurarcheologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.

5

N 60 JAA

R

Westerheem

het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

AWN-leden maken geschiedenis!

jaargang 60 - oktober 2011

maakt t mede mogelijk ge Westerheem word atie. or Cultuurparticip door het Fonds vo

 'MALTA' MALTA' EN DE ROL VAN VRIJWILLIGERS [DEEL 5]: BELANGENBEHARTIGING BIJ RUIMTELIJK BELEID  ARCHEOLOGIE VAN NEDERLAND: RESTAURATOREN AAN HET WERK  RONDOM DE STAD... DORDRECHT  MIJN MOOISTE VONDST: KAROLINGISCHE HEILIGENFIBULA

05-2011 omslag.indd 1

03-10-11 15:47


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)

Inhoud

jaargang 60 no. 5, oktober 2011

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres A . (Akke) de Vries (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda. E-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • D.N. (Diteke) Ekema (eindredacteur), Maredijk 131, 2316 VX Leiden. E-mail: eindredactiewesterheem@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder (redacteur), Van Egmondestraat 50, 2274 CT Voorburg

E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl • Ilse Scholman (redacteur), Verlengde Wassenaarseweg 8H, 2342 BG Oegstgeest. E-mail: ilsescholman@gmail.com Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2011. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: BEK Grafische Producties, Veghel ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

Redactioneel ............................................................... 209 Tonnie van de Rijdt - van de Ven ‘Malta’ en de rol van vrijwilligers in de archeologie [5]: belangenbehartiging bij ruimtelijk beleid . ................. 210 Frederike Burghout, Renske Dooijes, Marianna Düring & Tanja van der Zon Archeologie van Nederland: restauratoren aan het werk . ........................................ 219 Marlous Rijkelijkhuizen Een middeleeuwse container van gewei. Een bijzondere vondst van het Burseplein, Deventer ... 232 RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN … DORDRECHT M.C. Dorst Rijke stinkerds. Over de herkenbaarheid van een hogere (materiële) welstand in de laat-middeleeuwse afvalcomplexen van het grafelijk leen Leeuwenburg/ Mijnsherenherberg aan de Voorstraat 244 in Dordrecht ............................................................................. 236 ARCHEOPODIUM Arnold Carmiggelt ........................................................ 251 MIJN MOOISTE VONDST Werkgroep Archeologie Bergh & Heemkunde kring Bergh Karolingische heiligenfibula uit de 8e of 9e eeuw ....... 252 LITERATUURRUBRIEKEN ........................................... 253 DE VERENIGING Verenigingsnieuws ...................................................... 261 Werk in Uitvoering ..................................................... 264 COLUMN ..................................................................... 271 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . .................. 272

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de ledenadministratie. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Adressenlijst hoofdbestuur, afdelingssecretariaten en coördinatoren van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland  Hoofdbestuur Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburglaan 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: W. (Wim) Schennink, Vossenberglaan 29, 6891 CP Rozendaal (Gld), tel. 026-3610334, e-mail: Schennink-dekker@hetnet.nl Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: bosch.joop@gmail.com. INGbank 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • R. (Ruud) Raats (graafkampen), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 033-4808181, e-mail: ruud.raats@xs4all.nl • A.F. (Albert) Zandstra (LWAOW), W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail: secretariaat@lwaow.nl • PR en Communicatie: Sophie Lampe, Doelengracht 4a, 2311 VM Leiden, tel. 06-17399598 • A. (Akke) de Vries (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 076-5600917 e-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl • S. (Suzanne) Klüver (Jongeren en Archeologische educatie), Chopinplein 56, 3122 VM Schiedam, tel.: 06-23710905, e-mail: suzannekluver@hotmail.com  Coördinatoren • Nederlandse Jeugdbond ter Bestudering van de Geschiedenis (NJBG): Contactpersoon: H.J. (Harmen) Spreen, De Pauwentuin 19, 1181MP Amstelveen, tel.: 020-4537021, e-mail: hspreen@xs4all.nl • Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW). Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail:secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Website: www.lwaow.nl  Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., (†), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modder­man (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. VerhagenPettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde.  Secretariaten/contactpersonen afdelingen 01. Noord-Nederland: J. Bosch (tijdelijk), Gravenmaat 13, 9302 RA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: joop. bosch@zonnet.nl 02. Archeologie Land en Water Noord-Holland Noord - ALWH-AWN: J. R. Vet, Walakker 44, 1146 GJ Purmerend, tel. 06-26024556, e-mail: jrvet@xs4all.nl 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan,

tel. 075-6165680, e-mail: jokebroeze@tiscali.nl. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. H.C. Vermast (secretaris), Bankenlaan 2, 1944 NM Beverwijk, tel. 0251-200897, e-mail: archeologiekennemerland@live.nl 05. Amsterdam en omstreken: W. ’t Hart, Helmholtzstraat 67-huis, 1098 LE Amsterdam, tel. 020-6936359, e-mail: w.hart@upcmail.nl 06. Rijnstreek: B. Zandbergen, Engelenburg 20, 2402 KN Alphen aan den Rijn, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band, Parelmoerhorst 126, 2592 SH Den Haag, tel. 070-3175534, e-mail: a.p.vanden.band@tele2.nl 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: A.T. Dieleman-Hovinga, Terneuzensestraat 64, 4543 RR Zaamslag, tel. 0115-431547, e-mail: aukjetjitske@hotmail.com 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: K. Dijkstra, Waalstraat 27, 3522 SB Utrecht, e-mail: karliendijkstra@casema.nl 13. Naerdincklant - Archeologie Gooi- en Vechtstreek (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 0356834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl homepage: http://www.naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 0341-451130, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: W.J.A. Kuppens, Nervalaan 45, 6642 AK Beuningen, tel. 24-6750312, e-mail: wjakuppens@freeler.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: J. Kleinen, Stiggoor 58, 7241 LB Lochem, tel. 0573253094, e-mail: awn18.bestuur@gmail.com 19. Twente: S. Hondebrink, Faustlaan 30, 7577 JG Oldenzaal, tel. 0541-351236, e-mail: awn-19twente@hotmail.nl 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Dhr. J. Boes, Normandieplein 6, 8303 HA Emmeloord, tel. 0527-699113, e-mail: janboes@online.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://genwww.uia.­ac.be­/u/­overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 040-2386569, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 06-25034696 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: Deze afdeling is voorlopig aangehaakt aan afd. 23. Zie daar het contactadres.

Foto omslag: De voorzijde van de fibula. Foto: Hans Roem [Zie pag. 252]

05-2011 omslag.indd 2

03-10-11 15:47


Redactioneel

Zoals u kunt lezen in het interview dat Marijn Lockefeer met mij, als nieuw redactielid van Westerheem, heeft gehad voor het Verenigingsnieuws, houd ik me nog maar vrij kort bezig met de Nederlandse archeologie. Nooit geweten dat het zo interessant is! Ondanks dat ik ermee ben opgegroeid, had ik mij nooit echt in de archeologie van Nederland verdiept. Pas toen ik verplicht vakken moest volgen over de archeologie van NoordwestEuropa, ben ik gaan inzien hoe boeiend ons eigen erfgoed eigenlijk is. Is het u ooit opgevallen hoe divers onze archeologie is? Er zijn niet alleen grote culturele verschillen door de geschiedenis heen, maar ook een groot aantal materialen en natuurlijk ook de grote regionale verschillen. En het vak staat ook niet stil: de theorie en het beleid binnen de Nederlandse archeologie verandert, het groeit, draait en evolueert. Het is de taak van een museum om op deze trend in te spelen. Er is in Nederland eigenlijk maar één museum waar deze diversiteit goed zichtbaar is en welke ook up-to-date is, namelijk het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. Sinds januari 2011 heeft het museum een nieuwe vaste opstelling voor de Nederlandse archeologie. Op 24 september heeft u tijdens de AWN-jubileumdag, ter ere van het 60-jarig bestaan van de AWN, de gelegenheid gehad om deze afdeling te bezoeken en te genieten van de enorme variëteit binnen het Nederlandse archeologisch erfgoed. In deze editie vindt u, zoals beloofd in het eerste nummer van dit jaar, een achtergrondartikel over deze nieuwe vaste tentoonstelling over de Nederlandse archeologie. De restauratoren geven u een blik achter de schermen over de totstandkoming van deze prachtige tentoonstelling. Wie had gedacht dat er zoveel bij

komt kijken en dat met zoveel kleine, maar zeer belangrijke dingen rekening moet worden gehouden. In de rubriek ‘Rondom de stad’ is Dordrecht deze keer aan de beurt. Samen met de auteur duikt u de laat-middeleeuwse beerkelders in van het grafelijke leen Leeuwenburg/Mijnsherenherberg om vast te stellen welke vondsten uit de afvalcomplexen iets meer kunnen zeggen over een hogere materiële welstand van de vroegere bewoners. Er zijn maar weinig andere typen sporen die ook zoveel verschillende materialen voortbrengen als een beerput. Weer die diversiteit! In het vijfde deel van de reeks ‘Malta en de rol van vrijwilligers’ door Tonnie van de Rijdt wordt maar weer eens duidelijk hoe belangrijk de amateurarcheoloog is binnen het Nederlandse archeologisch bestel. In dit deel wordt de invloed besproken die een vrijwilliger kan hebben op het gemeentelijk ruimtelijk beleid en welke middelen de vrijwilliger hiervoor kan gebruiken om die invloed uit te oefenen. Ik hoop dat deze reeks artikelen u, als vrijwilliger van een AWN-afdeling of als professioneel archeoloog, zal inspireren in uw verdere betrokkenheid binnen de Nederlandse archeologie. Weer terug in deze editie is de rubriek ‘Mijn mooiste vondst’. De Werkgroep Archeologie Bergh wil u graag hun prachtige Karolingische heiligenfibula uit de 8e of 9e eeuw laten zien welke is gevonden in ’s-Heerenberg. Zo ziet u maar wat er voor moois voor het oprapen ligt. Ik wens u heel veel leesplezier met deze Westerheem. Ilse Scholman Redactioneel |

05-2011 binnenwerk.indd 209

209

03-10-11 15:44


‘Malta’ en de rol van vrijwilligers in de archeologie [5]: Belangenbehartiging bij ruimtelijk beleid

Deel 5 van een serie artikelen

Tonnie van de Rijdt - van de Ven

De vrijwilliger als belangenbehartiger werkt zo veel mogelijk samen met gemeenten. Dat is in deel 2 van deze serie beschreven.1 Samenwerken met gemeenten bestaat in de eerste plaats uit het informatie aanleveren en meedenken. Daarbij hoort echter evenzeer kritisch volgen hoe de gemeente omgaat met behoud en bescherming van het archeologisch erfgoed. Dit artikel gaat over dat laatste. We gebruiken daarvoor de gegevens uit de vorig jaar gehouden enquête onder AWN-afdelingen2 plus ervaringen van AWN-afdeling 6 en 23. Beide afdelingen werken al een aantal jaren met deze vorm van belangenbehartiging. Afb. 1 Son: deel van een kringgreppel die zeer waarschijnlijk wijst op een grafstructuur uit de IJzertijd of Romeinse tijd. De heemkundekring kon na bezwaar tegen een sloopvergunning met de initiatiefnemer afspraken maken over begeleiding bij de sloop en het uitgraven van de bouwput. De constructie voor nieuwbouw is aangepast, zodat de rest van de sporen zo goed mogelijk wordt Gemeentelijke instrumenten De mogelijkheden van de gemeenten voor behouden. Foto: Boudewijn Verhaar. archeologische monumentenzorg zijn een eigen gemeentelijk archeologiebeleid,

210

archeologie meewegen bij ruimtelijke plannen en een vergunningenstelsel, inclusief de handhaving daarvan. Hoewel een eigen beleid niet verplicht is, kiezen

| ‘Malta’ en de rol van vrijwilligers

05-2011 binnenwerk.indd 210

03-10-11 15:44


steeds meer gemeenten daar gelukkig wel voor. Rekening houden met archeologie bij het opstellen van bestemmingsplannen is wel verplicht (artikel 38a Monumentenwet). Aan bestemmingsplannen gaan de structuurvisie, landschapsvisie, beeldkwaliteitsplan en dergelijke vooraf. Ook dan zal cultuurhistorie, waaronder archeologie, moeten worden beschreven en in de plannen worden verwerkt. Deze plannen zijn informatief voor de waarde die een gemeente hecht aan cultureel erfgoed, waaronder archeologie, maar hebben op zich nog geen directe gevolgen. Bestemmingsplannen regelen juridisch hoe er in het plangebied met archeologie wordt omgegaan en zijn juridisch bindend. Via een dubbelbestemming Archeologische Waarde worden die gebieden beschermd. De bij het bestemmingsplan behorende regels bepalen waar welke bouwwerken of werkzaamheden wel en niet mogelijk zijn en welke voorwaarden daarbij gelden (artikel 39, 40 en 41 Monumentenwet). Welke instrumenten hebben vrijwilligers Goed overleg en samenwerking met de gemeente staat voorop. Dat lukt echter niet altijd of leidt niet tot voldoende resultaat. ‘Archeologie meewegen’ is geen hard gegeven en voor discussie vatbaar. Wanneer je als vrijwilliger vindt dat die afweging te weinig heeft plaatsgevonden of niet goed wordt onderbouwd, kun je gebruik maken van zienswijzen, bezwaar en beroep. Zienswijzen kunnen worden ingebracht bij voorgenomen besluiten, zoals een ontwerp structuurvisie, een ontwerp bestemmingsplan of andere ontwerpen. De mogelijkheid voor het kunnen indienen van zienswijzen is in veel gevallen wettelijk bepaald via de zogenaamde uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Algemene wet bestuursrecht, Awb). Een ieder kan zienswijzen inbrengen Bezwaar is mogelijk nadat het besluit genomen is, zoals het besluit een omgevingsvergunning te verlenen (voorheen o.a. aanleg-, sloop- en bouwvergunnin-

Een compromis na een verleende bouwvergunning Een particuliere huiseigenaar kreeg een vergunning voor uitbouw van het huidige pand. Volgens het bestemmingsplan was er een archeologische onderzoeksplicht, dat was echter niet in de vergunning opgenomen. De AWN-afdeling nam contact op met de gemeente en vroeg op basis waarvan de verplichting tot archeologisch onderzoek in de vergunning ontbrak. De gemeente beriep zich eerst nog op een daarover uitgebracht archeologisch advies. Toen het rapport ter onderbouwing daarvan werd opgevraagd bleek dat er niet te zijn. De AWN-afdeling stelde voor een compromis te zoeken, aangezien het om een kleine bodemverstoring ging, de vergunning was verleend en een deel van de werkzaamheden reeds had plaatsgevonden. Dat compromis werd gevonden in het alsnog onderzoeken van al uitgegraven grond en begeleiding van alle verdere werkzaamheden door vrijwilligers. Door deze afspraken zag de AWN-afdeling af van bezwaar tegen de verleende bouwvergunning. Medewerking aan begeleiding bij sloop na bezwaar Voor een pand in de dorpskern van Son werd een sloopvergunning aangevraagd. De dorpskern is een archeologisch monument, maar zonder beschermde status. Het betreffende pand ligt net buiten dat gebied. Er geldt een oud bestemmingsplan, zonder archeologische bescherming. De heemkundekring dient, ondersteund door de AWN-afdeling, een bezwaar in tegen de te verlenen sloopvergunning omdat er geen voorwaarden voor archeologie zijn opgenomen. De gemeente kan juridisch die voorwaarden ook niet stellen. Doel van het bezwaar is de gemeente er toe te bewegen vrijwillige medewerking van de vergunningvrager te verkrijgen. Dat lukt. Met bemiddeling van de gemeente komt er een samenwerkingsovereenkomst tussen de vergunningvrager en de heemkundekring. De overeenkomst bevat afspraken over de wijze waarop de sloop op een archeologievriendelijke wijze zal worden uitgevoerd en over het kunnen doen van waarnemingen door de heemkundekring tijdens de sloopwerkzaamheden en het aanleggen van de bouwput. Het bezwaar is daarna ingetrokken. Bij het uitgraven van de bouwput werd een bijzondere vondst gedaan. In de hoek van het terrein werd een (halve) kringgreppel aangetroffen. Met een diameter van 4 meter betreft het hier vrijwel zeker een grafstructuur uit de IJzertijd of Romeinse tijd. Structuren als deze maken deel uit van een grafveld. Pal daarnaast werd een fraaie zware paalkuil uit waarschijnlijk de (Midden-) Romeinse tijd gevonden. Enkele andere kuilen konden mogelijk resten van een crematie bevatten. Het provinciale meldpunt en de RCE werden ingeschakeld en vervolgens kon, met toestemming van de RCE en met alle medewerking van de initiatienemer, een deel van de sporen nader worden onderzocht. De nieuwbouw zal op schroefpalen worden gefundeerd zodat de rest van ‘Malta’ en de rol van vrijwilligers |

05-2011 binnenwerk.indd 211

211

03-10-11 15:44


Afb. 2 Proefsleuvenonderzoek Riel, juni 2011. Op basis van bureauonderzoek en booronderzoek was ten onrechte besloten dat proefsleuven niet nodig waren. Na zienswijzen op het bestemmingsplan door de betrokken heemkundekringen is dat onderzoek alsnog uitgevoerd. Er zijn verschillende sporen van een laatmiddeleeuwse nederzetting aangetroffen. Foto: Jan Franken.

Afb. 3 Opgraving Helmond, juli 2011. Het aanvankelijk negatieve selectiebesluit werd na protest van onder andere de AWN teruggedraaid. Foto: Laurens Mulkens.

212

gen). Bezwaren kunnen alleen door belanghebbenden worden ingediend.3 Het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen beslist ook over het al dan niet instemmen met het bezwaar. Beroep is mogelijk in twee vormen, bij de rechtbank en bij de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State. Beroep bij de rechtbank kan door belanghebbenden worden ingesteld als de gemeente hun bezwaar heeft verworpen. Daarna is eventueel nog hoger beroep mogelijk bij de Raad van State. Wanneer ingediende zienswijzen over een bestemmingsplan door de gemeente niet worden overgenomen, wordt het beroep niet bij de rechtbank ingesteld maar direct bij de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State. Bij beleidsplannen, zoals een ontwerp structuurvisie of een ontwerp archeologieverordening, kunnen vaak wel zienswijzen worden ingediend, maar is er geen mogelijkheid van bezwaar of beroep. Ook op archeologische selectiebesluiten is geen bezwaar of beroep mogelijk. Dat kan weer wel bij het toepassen van die selectiebesluiten in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen. In welke mate benutten AWNafdelingen deze instrumenten In de enquête wordt twaalf maal gemeld ervaring te hebben met het inbrengen van zienswijzen. Dat is viermaal als afdeling en achtmaal als lokale werkgroep (AWNwerkgroep, heemkundekring, historische vereniging en dergelijke). De zienswijze had in veel gevallen resultaat, zodat verdere stappen niet nodig waren. Er is zes maal ervaring met het indienen van bezwaar. Tweemaal door afdelingen en zes maal door lokale groepen. Ervaring met het instellen van beroep wordt tweemaal gemeld, eenmaal als afdeling en eenmaal als lokale werkgroep. Al deze acties werden regelmatig samen met andere organisaties ondernomen, zoals heemkundekringen en historische verenigingen (respectievelijk vier, twee en één keer). Of die organisaties ondernamen actie en de AWN-werkgroep onder-

| ‘Malta’ en de rol van vrijwilligers

05-2011 binnenwerk.indd 212

03-10-11 15:44


Afb. 4 Opgraving Helmond, juli 2011. Het aanvankelijk negatieve selectiebesluit werd na protest van onder andere de AWN teruggedraaid. Foto: Laurens Mulkens. tekende ‘indirect’ omdat ze ook lid is van die andere organisatie. Het loont in veel gevallen Het indienen van zienswijzen heeft regelmatig succes. Het wisselt uiteraard sterk per gemeente. Echter, ‘de aanhouder wint’ is een van de uitspraken in de enquête. ‘Als je als AWNafdeling regelmatig van je laat horen, gaan gemeenten daar in de voorbereiding van bestemmingsplannen toch meer rekening mee houden’. Gemeenten zijn soms onwelwillend, veel vaker echter is er onvoldoende deskundigheid, zeker in kleine gemeenten. En soms denk je ‘men wacht op commentaar’, zoals in de enquête werd opgemerkt . Bij zienswijzen, bezwaar en beroep bij archeologische belangen is niet het doel een bestemming of project zelf tegen te houden of te vertragen. Het doel is er voor te zorgen dat er voldoende waarborgen zijn voor een zorgvuldige omgang met archeologische waarden. Zienswijzen, bezwaar en beroep gaan over geen, onvoldoende of slecht uitgevoerd archeologisch vooronderzoek en over niet goed onderbouwde selectiebesluiten. Daarmee is er in veel gevallen een mogelijkheid om tot een compromis te komen en dat wordt ook

de sporen zo goed mogelijk wordt behouden. Het is een indicatie voor intensieve bewoning in IJzertijd en Romeinse tijd in wat nu de dorpskern van Son is. In de directe omgeving zijn reeds diverse vindplaatsen bekend. Proefsleuven na zienswijzen in een aanvankelijk vrijgegeven gebied Ter voorbereiding van bouwplannen in de dorpskern van Riel, gemeente Goirle vindt archeologisch vooronderzoek plaats. Er wordt een bureauonderzoek uitgevoerd en een booronderzoek. Het selectieadvies is proefsleuven voor een deel van het terrein. De gemeente vraagt een second opinion bij een ander bureau en dat bureau komt tot het advies dat proefsleuven niet nodig zijn, met als motivering dat het gebied deels verstoord is en er weinig archeologische waarden te verwachten zijn. De gemeente neemt dat advies over. De VROM-Inspectie (die mede de RCE vertegenwoordigt) stelt per brief in het vooroverleg over het bestemmingsplan, dat de gemeente zonder onderbouwing het tweede advies volgt. Het uitgevoerde booronderzoek is volgens de VROM-Inspectie onvoldoende om een conclusie te kunnen trekken over de in de bodem nog aanwezige archeologische resten. Dat de bodem deels verstoord is, wil niet zeggen dat dit ook voor de archeologische laag geldt. Het niet aantreffen van archeologische indicatoren zegt bij een booronderzoek niets over al dan niet nog aanwezige archeologische resten. Het archeologisch besluitvormingsproces is daardoor niet goed doorlopen. Waardestelling van mogelijk nog aanwezige archeologische resten vraagt nader onderzoek in de vorm van proefsleuven. De gemeente blijft bij haar besluit en past de archeologieparagraaf niet aan in het ontwerpbestemmingsplan. De motivering van de gemeente is dat de aanwezigheid van archeologische res‘Malta’ en de rol van vrijwilligers |

05-2011 binnenwerk.indd 213

213

03-10-11 15:44


Afb. 5 De foto toont een gedeelte van twee fasen van een vermoedelijk minstens driehonderd meter lange kadewand die in Oegstgeest langs de Rijn heeft gelegen. Foto: Archeologisch Onderzoek Leiden BV (Archol), zomer 2006.

vaak gerealiseerd, zoals de voorbeelden laten zien. Er wordt bij het indienen van zienswijzen en bezwaar tevens een voorstel gedaan voor verder overleg en soms een concreet alternatief. ‘Beter een wat beperkter onderzoek dan helemaal geen onderzoek’ is de praktische invulling. Successen zijn dat er alsnog een professioneel archeologisch onderzoek zal plaats vinden of dat vrijwilligers de gelegenheid krijgen waarnemingen of een opgraving te doen. Dat laatste is een alternatief als professioneel onderzoek niet meer opgelegd kan worden en voor kleine projecten door particuliere bouwers. Planaanpassing voor behoud in situ lijkt nauwelijks aan de orde. Als daar al voor gekozen wordt, is het eerder een keuze om kosten

214

te sparen. Als belangenbehartiger zal je er dan voor moeten waken dat er ook voldoende garanties zijn voor fysieke bescherming. Wat is de rol van de AWN Belangenbehartiging, door gebruik te maken van zienswijzen, bezwaar en beroep, loont. Toch gebeurt het nog maar in beperkte mate. Zou het gemeentelijk beleid in al die andere afdelingen zo goed op orde zijn dat geen actie nodig is? Dat betwijfelen we. De rol van lokaal actieve vrijwilligers lijkt meer bepalend te zijn. In afdeling 23, waar al sinds 2006 een Werkgroep Ruimtelijke Ordening actief is, komen uit sommige gemeenten regelmatig vragen en signalen en uit andere

| ‘Malta’ en de rol van vrijwilligers

05-2011 binnenwerk.indd 214

03-10-11 15:44


ten niet overtuigend is aangetoond en er reeds voldoende onderzoek elders in de gemeente heeft plaatsgevonden. De AWN-afdeling benadert samen met de adviseur van Brabants Heem de twee heemkundekringen in dat gebied en ondersteunt hen bij het indienen van een zienswijze. De conclusie dat er weinig sporen te verwachten zijn, is ook volgens de heemkundekringen onjuist. Zij wijzen op eerdere vondsten dichtbij het betreffende gebied. Bovendien wordt zonder nader onderzoek de kans gemist meer te weten te komen over de vroegste oorsprong van het dorp Riel. Daar zijn nog nauwelijks gegevens over. Na overleg tussen heemkundekring, de adviseur van Brabants Heem en de archeoloog van de naburige gemeente, gaat de gemeente Goirle akkoord met proefsleuven. Dat onderzoek heeft inmiddels plaatsgevonden. Er zijn verschillende sporen en vondsten aangetroffen Daarbij kon één vindplaats worden onderscheiden met tenminste één erf uit de 13e/14e eeuw en mogelijk nog een voorganger in de 12e eeuw met een bijbehorend akkercomplex. Diverse aardewerkvondsten wijzen op bewoning in de IJzertijd en mogelijk ook nog Romeinse tijd. De sporen van die nederzetting zelf zijn niet gevonden en waarschijnlijk verdwenen onder eerdere nieuwbouw. De laat-middeleeuwse vindplaats is op zich inhoudelijk interessant omdat die periode slecht in het archeologisch bestand vertegenwoordigd is. De fysieke kwaliteit is helaas onvoldoende om zinvol vervolgonderzoek te kunnen doen. Het proefsleuvenonderzoek leidt tot een negatief selectieadvies. Dat is dan nu onderbouwd en er is door dit onderzoek meer kennis over de vroege geschiedenis van Riel en de archeologische waarden van die omgeving verkregen.

nooit. Dat is maar heel beperkt verklaarbaar uit het al dan niet op orde hebben van het gemeentelijk beleid. Afdeling 6 heeft eenzelfde ervaring. Reacties van afdelingen op het concept beleidsplan van de AWN in 2010 laten zien dat een aantal afdelingen een rol als belangenbehartiger niet of moeilijk realiseerbaar vindt. Opmerkingen zijn bijvoorbeeld dat de AWN geen status heeft, ’we worden niet serieus genomen’. Andere afdelingen melden dat ze een te beperkt aantal leden hebben om de rol als belangenbehartiger op te pakken of dat hun leden er geen belangstelling voor hebben. Naar onze mening kan juist de AWN door haar onafhankelijke positie onvoldoende aandacht voor de archeologische monu-

Alsnog een vlakdekkende opgraving door te reageren op een selectiebesluit Op de locatie voor een nieuwbouwwijk in Helmond met een hoge archeologische verwachting is een aantal vooronderzoeken via proefsleuven uitgevoerd. Het selectieadvies is een deel van het gebied vlakdekkend op te graven. Het gaat om een gebied met bewoningssporen uit de IJzertijd en Romeinse tijd en vermoed wordt dat daar de vroegste sporen van dorpvorming als vaste nederzetting te vinden zijn. De gemeentelijke archeoloog en ook de Monumentencommissie ondersteunen dit advies. Burgemeester en Wethouders besluiten echter het advies niet te volgen en het gebied vrij te geven voor ontwikkeling. De motivering daarvoor is te hoge kosten en al voldoende kennis over huisplattegronden uit die perioden in de regio. Tegen een selectiebesluit kan formeel juridisch geen bezwaar worden gemaakt. De AWN-afdeling tekent echter toch samen met enkele heemkundekringen protest aan tegen dat besluit, met als belangrijkste bezwaar dat dit besluit slecht is onderbouwd. Het is bovendien, zo stelt de AWN-afdeling, nogal vreemd om wel veel te investeren in vooronderzoek en dan de kans te laten liggen om door een opgraving echt nieuwe kennis te krijgen over de bewoningsgeschiedenis van de streek. Na ook nog een brief naar de ‘Malta’ en de rol van vrijwilligers |

05-2011 binnenwerk.indd 215

215

03-10-11 15:44


Afb. 6 De foto laat het 95 cm lange skelet van een kind zien, dat op ongeveer vijfjarige leeftijd is begraven, zonder kist maar met kleren aan. Foto: Freek Lugt 7 juni 2011.

216

mentenzorg signaleren en aan de orde stellen. Beroepsarcheologen zijn gebonden aan het beleid van de overheid bij wie ze in dienst zijn of in wiens opdracht zij werken. Zo kan vanuit de RCE en de provincie alleen naar gemeenten in actie worden gekomen als respectievelijk (inter) nationale of provinciale belangen in het geding zijn. Regionale en gemeentelijke archeologen en archeologische bedrijven zijn gebonden aan de besluiten van de gemeenten als bevoegd gezag en moeten het gemeentelijke beleid uitvoeren. Wat goed vooronderzoek is, is nog lang niet uitgekristalliseerd. Tegenstrijdige adviezen tussen archeologische bureaus zijn, wanneer de gemeente meerdere bureaus inschakelt, geen uitzondering. Ook dan kunnen AWN-afdelingen, als betrokken maar onafhankelijke partij daar kritische vragen over stellen. Beroepsarcheologen geven in veel gevallen wel ‘advies achter de schermen’. Samenwerken met gemeenten en tevens waar nodig kritisch reageren is geen gemakkelijke combinatie. Dat geldt voor-

al voor bezwaar en beroep. ‘Ik kan niet tegen een gemeenteambtenaar zeggen dat hij mijn volledige medewerking heeft en vervolgens bezwaarschriften indienen’. Bezwaar en beroep kunnen volgens opmerkingen in de enquête het beste vanuit een regionale of provinciale vrijwilligersorganisatie aangetekend worden. Dat geldt eveneens voor het melden van grondwerkzaamheden zonder de vereiste vergunning. ‘Nu schrik je toch terug, omdat je ook nog een leven hebt als lid van een gemeenschap’. Een andere ervaring is dat enige doorzettingskracht nodig is om niet terug te schrikken voor ‘hautaine ambtenaren die het allemaal zo goed denken te weten’. En voor succes is het belangrijk dat je ‘een praktische oplossing uit je hoed kan toveren’. Adviezen voor het organiseren van belangenbehartiging De rol van belangenbehartiger opnemen is een keuze van de afdeling. Als daar voor

| ‘Malta’ en de rol van vrijwilligers

05-2011 binnenwerk.indd 216

03-10-11 15:44


gekozen wordt, moet je het als afdeling ook organiseren. Tips van de afdelingen 6 en 23 zijn daarvoor: – werk met contactpersonen/correspondenten per gemeente, zij volgen actief het beleid van hun eigen gemeente; – bouw goede contacten op met heemkundekringen en historische verenigingen, lokale betrokkenheid is vaak juist daar te vinden; – dien zienswijzen, bezwaar en beroep zo mogelijk gezamenlijk in met deze organisaties of stem die in ieder geval af, zorg daarbij voor zowel deskundig inhoudelijk als juridisch advies; – regel op afdelingsniveau voldoende deskundigheid om contactpersonen/correspondenten en lokale groepen te helpen bij het indienen van zienswijzen, bezwaar en beroep; – bied informatie en scholing over weten regelgeving, daarvoor zijn binnen de AWN materiaal en cursussen beschikbaar. Een nog niet opgelost probleem is de financiering bij juridische procedures. Het gaat dan om leges en eventueel formele juridische bijstand. Daar zijn binnen de AWN geen budgetten voor. Afdelingen zullen hiervoor zelf middelen moeten zien te vinden. De Werkgroep Belangenbehartiging kan steun en advies geven aan afdelingen en werkgroepen. Zie voor informatie de AWN-website onder werkgroepen en onder forum. Tonnie van de Rijdt - van de Ven Algemeen voorzitter AWN

Met dank aan de AWN-werkgroep Belangenbehartiging, het bestuur van afdeling 6 en de Werkgroep RO van afdeling 23 en Brabants Heem.

gemeenteraad en veel overleg wordt er uiteindelijk, na een jaar, toch een oplossing gevonden door een nieuwe verdeling van de kosten voor de opgraving en de nog uit te voeren vooronderzoeken. BenW besluiten dat de opgraving kan plaatsvinden na aanpassing van zowel het Programma van Eisen voor de opgraving als voor de nog uit te voeren vooronderzoeken in het plangebied. Met nog wat extra budget zijn de totale kosten voor de gemeente dan acceptabel. In juli 2011 is de opgraving gestart en die zal tot oktober lopen. Er zijn reeds diverse huisplattegronden en bijgebouwen gevonden, tot nu toe alleen uit de IJzertijd. Omdat er nu een groot gebied onderzocht kan worden wordt vooral veel nieuwe informatie verwacht over de situering van de nederzetting en de relatie tot het landschap. Een Merovingische nederzetting kan toch worden opgegraven Een gepland bedrijventerrein in Oegstgeest ligt in een gebied met een grote archeologische potentie. Een grote nieuwbouwwijk in dat gebied is helaas zonder voldoende archeologisch onderzoek gerealiseerd. De AWN-afdeling wil dat voor het bedrijventerrein voorkomen en krijgt daarbij steun van de historische vereniging. In 2004 was reeds een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Daarbij zijn tal van interessante vondsten gedaan die wijzen op een Merovingische nederzetting. Op die locatie moeten onder andere een barnsteenbewerker en een kralenmaker hebben gewoond. Er moet ook een schoenmaker zijn geweest gezien de vondst van enkele schoenleesten, de oudste die in Nederland zijn aangetroffen. Het archeologisch adviesbureau concludeert echter dat verder onderzoek niet nodig is. De proefsleuven hebben voldoende informatie opgeleverd en de betreffende periode is niet van bijzonder belang voor de geschiedenis van de streek. AWN-afdeling en de historische vereniging dienen zienswijzen in bij het voorontwerp en bij het ontwerpbestemmingsplan. Dat heeft aanvankelijk geen resultaat. Er komt in het bestemmingsplan geen verplichting voor behoud door middel van een opgraving. AWN-afdeling en de historische vereniging blijven druk uitoefenen op de gemeente en de projectontwikkelaar, de Universiteit van Leiden. Ze laten weten bij handhaving van dit besluit in beroep te zullen gaan bij de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State. Na opnieuw het nodige overleg komt er dan toch een oplossing. Er vindt eerst een vlakdekkend onderzoek plaats. Daarna zal het gebied nog drie jaar gebruikt gaan worden voor de jaarlijkse veldwerkweken voor studenten van de faculteit der archeologie. Sinds 2009 wordt er nu gegraven en er zijn reeds vele bijzondere vondsten gedaan. De nederzetting lag aan een van de stroomgeulen van de Rijn, die dus noordelijker liep dan tot nu verondersteld was. De nederzetting heeft waarschijnlijk een belangrijke rol gespeeld in de handel in die tijd. Het gaat mogelijk om een ‘voorloper’ van Dorestad, dat in de Karolingische tijd ontstond. ‘Malta’ en de rol van vrijwilligers |

05-2011 binnenwerk.indd 217

217

03-10-11 15:44


Ook in agrarische bouwblokken geldt een archeologische onderzoeksplicht In het bestemmingsplan van de gemeente Asten werden agrarische bouwblokken vrijgesteld van archeologisch onderzoek bij bouw- en grondwerkzaamheden. De motivering daarvoor was dat die bouwblokken in veel gevallen reeds verstoord zouden zijn. Een onderzoeksplicht is dan volgens de gemeente ondoelmatig en de agrarische bedrijfsvoering wordt te veel belemmerd. De heemkundekring dient een zienswijze in. Die vrijstelling is volgens haar onterecht voor de bouwblokken in gebieden met een hoge tot middelhoge archeologische verwachting. Het gaat om locaties in veelal historische gehuchten en bebouwingslinten. Juist die gebieden bevatten informatie over de bewoningsgeschiedenis van de regio. Verstoring is niet aangetoond. Er is bovendien sprake van rechtsongelijkheid als agrarische bouwblokken worden vrijgesteld en andere bouwprojecten niet. De zienswijze wordt door de gemeente niet overgenomen. De heemkundekring tekent beroep aan bij de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State. Brabants Heem en de AWN-afdeling adviseren daarbij. De heemkundekring wordt door de Raad van State in het gelijk gesteld. De Raad is van mening dat ook binnen bouwblokken eventuele verstoring van de grond in gebieden met archeologische waarden via onderzoek moet worden aangetoond. De gemeente heeft bij de voorbereiding van het bestreden besluit niet voldoende zorgvuldigheid betracht, nu er geen aanvullend onderzoek is gedaan naar de vraag of en de mate waarin archeologische waarden in die gronden zijn verstoord. Dat deel van het besluit dient te worden vernietigd (200907043/1/ R3). De gemeenteraad zal een nieuw besluit moeten nemen. De heemkundekring zal dat verder blijven volgen. Noten 1 Artikel deel 3 in deze serie, Westerheem nr. 3, juni 2011. 2 Idem. 3 Het belang van een vereniging/organisatie moet blijken uit de doelstellingen en de feitelijke activiteiten. De AWN is op die gronden belanghebbende waar het archeologie betreft. De vereniging / organisatie moet echter ook een rechtspersoon zijn. AWN-afdelingen en werkgroepen kunnen alleen een juridische procedure aangaan indien een afdeling of werkgroep een zelfstandige juridische structuur heeft. In de nieuwe structuur van de AWN kunnen afdelingen er voor kiezen een eigen rechtspersoon te vormen.

Reageren Deze serie artikelen wil graag een discussie op gang brengen tussen AWN-leden onderling en tussen de AWN en andere partners/ betrokkenen bij het archeologisch erfgoed. Reageren kan via vdrijdt@iae. nl of awn.belangenbehartiging@gmail.com Een samenvatting van alle reacties wordt in Westerheem opgenomen.

218

| ‘Malta’ en de rol van vrijwilligers

05-2011 binnenwerk.indd 218

03-10-11 15:44


Archeologie van Nederland: restauratoren aan het werk Frederike Burghout, Renske Dooijes, Marianna Düring & Tanja van der Zon1

Op 13 januari 2011 is in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden de nieuwe vaste opstelling ‘Archeologie van Nederland’ feestelijk geopend door prins Willem-Alexander (afb. 1). Na een periode van zeventien jaar is er weer een groot overzicht van de archeologische geschiedenis van Nederland te zien, met een nadruk op de Prehistorie en de Middeleeuwen. Aan de hand van archeologische vindplaatsen krijgt de bezoeker een chronologisch beeld van hoe onze voorouders in hun tijd en op een bepaalde plek leefden. De vondstcomplexen worden zo compleet mogelijk getoond; er staan niet alleen topstukken. Dit artikel geeft eerst een kort overzicht van het tot stand komen van deze opstelling en gaat daarna uitgebreid in op een zeer belangrijk deelproject: het mounten, oftewel het plaatsen van de objecten in de vitrines. Ook de keuzes die hierbij gemaakt worden en de voorwaarden die worden gesteld aan de materialen komen hierbij aan bod. Aan de hand van een aantal casestudies zullen de restauratoren van het museum hun werkzaamheden verduidelijken.

Een nieuwe opstelling nederland De opstelling in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden is de enige in Nederland waar men een dergelijk chronologisch overzicht van de vroegste perioden tot heden kan zien. Elders zijn wel kleinere en regionaal georiënteerde overzichten te vinden, maar nergens wandel je in één opstelling door de hele geschiedenis. Vaste opstellingen worden in musea doorgaans om de acht à tien jaar vernieuwd, maar vaak is deze periode langer. De vorige vaste opstelling van het museum dateerde uit 1993 en is in 2002 vervangen door een tijdelijke opstelling van topstukken. Het was dus zo’n zeventien jaar geleden dat er een samenhangend verhaal te zien was over de belangrijke archeologische vindplaatsen in Nederland.

In 2009 waren de inhoudelijke plannen voor de nieuwe opstelling zover gevorderd dat diverse vormgevers konden worden uitgenodigd voor een ‘pitch’. Na rijp beraad is gekozen voor bureau Kinkorn uit Tilburg, dat met het meest spannende ontwerp kwam. Hun plan bevatte ook het beste voorstel voor de ruimte waarin de opstelling zou komen te staan: een car-

Afb. 1 Op 13 januari 2011 opende prins Willem-Alexander de nieuwe vaste opstelling van het Rijksmuseum van Oudheden: ‘Archeologie van Nederland’. © Rijksmuseum van Oudheden, Leiden.

Archeologie van Nederland: restauratoren aan het werk

05-2011 binnenwerk.indd 219

|

219

03-10-11 15:44


draad en tevens de drager van alle presentatieonderdelen: de vitrines staan er in, de teksten zijn erop aangebracht, filmpjes en interactieve beelden worden erop geprojecteerd en er zijn objecten op aangebracht om aan te raken. Onder het lint bevinden zich vijf kinderslaapplaatsen. Dit artikel geeft een blik achter de schermen over het tot stand komen van deze opstelling en gaat met name in op een voor deze opstelling zeer belangrijk deelproject, namelijk de plaatsing van de objecten in de vitrines, de zogenaamde mounting en alles wat daarbij komt kijken. Dat dit niet zomaar een handeling is, zal blijken uit de bijdragen van de restauratoren van het museum.

Afb. 2 Ontwerp voor de ruimte van Kinkorn BV, Tilburg. © Rijksmuseum van Oudheden, Leiden. révorm op de tweede verdieping van het museum. Kinkorn ontwierp een 120 meter lang manshoog wit lint dat door de ruimte slingert en de bezoeker van de Prehistorie naar de 21e eeuw leidt (afb. 2). Geen woud van thema’s en keuzes, maar een eenvoudige strakke manier om bezoekers te gidsen door het leven van de mens in al die eeuwen. Het lint is een leiAfb. 3 De leeggemaakte tentoonstellingsruimte. © Rijksmuseum van Oudheden, Leiden.

220

In de herfst van 2009 ging het project daadwerkelijk van start. Binnen het Rijksmuseum van Oudheden werd een projectgroep samengesteld uit alle geledingen van het museum, waarvan alle leden een eigen onderdeel van het project voor hun rekening namen. In de projectgroep zaten vertegenwoordigers van de afdelingen presentaties, collecties, educatie, pr en marketing, de publieksdienst, gebouwenbeheer en beveiliging. Gezamenlijk spraken zij het project door en werd planmatig gewerkt aan een tijdige oplevering binnen het budget. Vormgever Kinkorn stelde intussen ook een team van medewerkers samen. Naast een grafisch ontwerper, een lichtontwerper en bedrijven die de totstandkoming van de audiovisuele middelen zouden begeleiden, introduceerde Kinkorn Modelmakerij De Vorm, de bouwer van het lint. In het najaar van datzelfde jaar zijn allereerst alle voorwerpen uit de toenmalige opstelling naar het depot gebracht. Alle hardware die zich in de afdeling bevond, is verwijderd tot er een kale ruimte overbleef, waarna een grootschalige verbouwing kon volgen. De ruimte is geheel geschilderd, er is een nieuwe parketvloer aangebracht en overal zijn op de juiste plaatsen kabels aangelegd: voor verlichting in de vitrines, voor de beveiliging en voor de audiovisuele middelen die later in de tentoonstelling geplaatst zouden worden.

| Archeologie van Nederland: restauratoren aan het werk

05-2011 binnenwerk.indd 220

03-10-11 15:44


Modelmakerij De Vorm begon aan de bouw van het lint. Het lint is gemaakt van dunne platen MDF die op elkaar gelijmd gebogen kunnen worden om het slingerende lint vorm te geven. Er zijn meer dan 40.000 meetpunten gebruikt en het lint is in ruim twintig segmenten geproduceerd. In het museum werkte de projectgroep intussen aan de inhoud en de presentatie van de opstelling. De afdeling Collectiebeheer werkte samen met de conservatoren aan het tevoorschijn halen van alle objecten – in totaal zo’n 2.000 – die in de 95 vitrines moesten komen. Veel objecten lagen in andere depots en sommige dozen herbergden nog bijzondere vondsten die toegevoegd konden worden. Langzamerhand ontstond een enorme objectenlijst die per vitrine gerangschikt werd. De conservatoren en de projectleider werkten nauw samen met de vormgever en ze ontwikkelden scenario’s voor films, schreven teksten, lieten tekeningen maken en bogen zich over de grafische vormgeving, het lichtontwerp en speciaal voor de opstelling ontworpen vitrines. De afdeling Educatie werkte aan een speurboekje voor basisscholieren in de vorm van een lint. De afdeling PR en Marketing realiseerde presentatiemateriaal, evenementen en marketingacties. Subsidies werden aangevraagd en tot grote vreugde ook gehonoreerd. Beveiligingsplannen werden gecheckt en de bouw werd intern zorgvuldig begeleid. Tijdens het proces bleek dat de segmenten waarin het lint verdeeld was dusdanig groot waren, dat ze via een hijsinstallatie naar de tweede verdieping gehesen moesten worden. Allerlei scenario’s zijn uitgedacht, van een gat in het dak maken, tot het hijsen van de lintdelen over de huizen heen, zodat ze via een gat in de muur naar binnen geschoven zouden kunnen worden. Uiteindelijk is gekozen om de stukken via het trapgat naar boven te hijsen. Hiervoor waren op drie verdiepingen hijkranen nodig. Helaas waren de vloeren tussen de verdiepingen niet sterk genoeg

om zware hijsinstallaties te dragen en moesten de vloeren ‘gestempeld’ worden. Onder elke vloer zijn metalen staanders aangebracht, waarvoor de plafonds gesloopt moesten worden, zodat er genoeg steun was voor het hijsen. In de zomer van 2010 kwamen in vier sessies uiteindelijk alle stukken boven (afb. 3). Toen moesten de ruim twintig delen aan elkaar gezet worden, wat nog niet eenvoudig bleek. Er werd nogal wat knip- en plakwerk verricht om het lint zo te krijgen zoals het nu te pronken staat. Door de verbouwingen aan het lint en het hijsen was er schade ontstaan, waardoor het lint opnieuw in de verf gezet moest worden. Hierbij moest de complete ruimte worden afgeplakt (af b. 4). Alles was immers al geschilderd en er lag een nieuwe parketvloer. Het schilderen gebeurde in twee sessies, waarvan de laatste slechts één maand voor de opening, op 8 december 2010, plaatsvond. Toen stond daar een stralend wit lint om ingericht te worden. Vitrines zijn geplaatst, verlichting aange-

Afb. 4 Een segment van het lint wordt naar boven getakeld. © Rijksmuseum van Oudheden, Leiden.

Archeologie van Nederland: restauratoren aan het werk |

05-2011 binnenwerk.indd 221

221

03-10-11 15:44


Afb. 5 Stukken lint worden aan elkaar gezet. © Rijksmuseum van Oudheden, Leiden.

bracht, films geïnstalleerd, en kinderslaapplaatsen in gereedheid gebracht. Een hoofdrol tijdens het inrichten was weggelegd voor een team van restauratoren, onder leiding van de vaste restaurator van het museum. De keuze van de vormgever en de conservatoren om de objecten vooral ‘zwevend’ te willen laten zien, hield een enorme voorbereiding en planning in voor zowel de afdeling Collecties als de restauratoren. Tijdens de bouw en de inrichting van het lint is een film gemaakt door Helma Peters. Via de URL http://www.rmo.nl/ actueel/tentoonstellingen/archeologievan-nederland kunt u de film bekijken en meegenieten van een prachtig project, vanaf het beginstadium tot het fraaie eindresultaat: 700 m2 tentoonstellingsruimte met informatie over 75 vindplaatsen in 95 vitrines met 2.000 objecten, waaraan in totaal zo’n 120 personen hebben gewerkt. De eerste voorbereidingen: materiaalgebruik De restauratieafdeling wordt altijd in een vroeg stadium betrokken bij de voorbereiding van tentoonstellingen, vaak zodra de eerste afspraken met de vormgevers zijn gemaakt en de eerste ontwerpplannen het licht zien. Dat is van groot belang omdat de materialen die bij de uitvoering van het ontwerp worden toegepast geschikt moeten zijn voor museaal gebruik. Zo mag de kwetsbare museumcollectie niet in direct

222

contact staan met materialen die schadelijke gassen kunnen uitstoten. Die kunnen corrosie veroorzaken bij (onedel) metaal, maar zijn ook schadelijk voor organische materialen, kalkhoudende objecten en voor poreuze materialen waarin problemen met oplosbare zouten kunnen ontstaan, zoals laaggebakken aardewerk. Mogelijke bronnen van schadelijke gassen zijn MDF (dit materiaal stoot formaldehyde en azijnzuur uit), diverse andere houtsoorten, kunstharsen, verfsoorten, lijmen en kitten, plakband, bekledingsmateriaal, pesticiden, vlamdovend of vuurvertragend materiaal. Een hele lijst materialen dus, waarvan je liever niet wilt dat ze in de buurt komen van de collectie. In vitrines wordt daarom liefst gebruik gemaakt van inerte materialen zoals glas of roestvrij staal, of van materialen waarvan we zeker weten dat ze geen problemen opleveren. Elke vormgever krijgt van te voren een lijst met onze uitgangspunten en een overzicht van de voor onze collectie acceptabele materialen. Natuurlijk zijn daarin ook de algemene eisen opgenomen ten aanzien van klimaat en luchtvochtigheid, het gebruik van warmtebronnen (lampen) en dergelijke. Wat betreft het bovenstaande vormde het ontwerp voor de nieuwe Nederlandse afdeling een ware uitdaging. Niet alleen de constructie van ‘het lint’ was erg ingewikkeld, maar ook de materialen die bij de bouw van het lint werden gebruikt stelden ons voor problemen. De door de ruimte golvende, lintvormige structuur is namelijk grotendeels gemaakt van een formaldehyde-arme variant van MDF. Dit materiaal bleek in alle opzichten het best geschikt om de ingewikkelde constructie mee te bouwen. Doorgaans kiezen we er natuurlijk liever niet voor om MDF toe te passen, en zeker niet in een vaste opstelling die langere tijd zal staan. In dit geval gingen we akkoord, ten gunste van het ontwerp. Dit betekende dat we extra voorzorgsmaatregelen moesten nemen om schade aan de collectie te voorkomen en dat we specifieke eisen moesten stellen aan de manier waarop de objecten in de tentoonstelling zouden worden geplaatst.

| Archeologie van Nederland: restauratoren aan het werk

05-2011 binnenwerk.indd 222

03-10-11 15:44


Afb. 6 De afgeplakte ruimte tijdens een schildersessie. © Rijksmuseum van Oudheden, Leiden.

Het lint zelf werd daarom voorzien van diverse emissieremmende coatings om de uitstoot van formaldehyde en zuren tot een minimum te beperken. Deze coatings hebben enkele weken kunnen uitdampen voor de inrichting op zaal begon, want ook verf kan schadelijke gassen veroorzaken. Daarnaast – het belangrijkste – werd besloten dat geen enkele vitrine in direct contact mocht staan met het lint. Binnen vitrines ontstaat al snel een microklimaat waarin eventuele schadelijke gassen zich kunnen ophopen, met alle gevolgen van dien. Dat moest worden voorkomen. Ook alles wat binnen de vitrines zou worden aangebracht, van de bodemplaat tot de objectsteunen, moest zijn gemaakt van veilige, inerte materialen. Er is gewerkt met drie types vitrines, waarvan verderop in dit artikel voorbeelden zullen worden getoond. De zogenaamde ‘lintvitrines’ bestaan uit organisch gevormde bakken die in het lint zijn geïncorporeerd. Deze vitrines waren het lastigst omdat naar een manier moest worden gezocht ze rondom en naadvrij af te dekken. De oplossing bleek ‘Getacore’, een acrylgebonden homogeen mineraal plaatmateriaal. Het kan worden gebogen en het kan aan elkaar worden gelijmd met een kit die uit identiek materiaal bestaat. Hiermee zijn de vitrinebakken van binnen bekleed. Een extra, naadloos passende, losse bodemplaat diende als basis voor de montage van objecten. De vitrines zijn

afgedekt met een plaat van plexiglas. De ‘kap achter’-vitrines zijn gemaakt van plexiglas kappen die aan één zijde open zijn en vanaf de achterzijde tegen het lint zijn bevestigd. Bij deze vitrines staat een deel van de achterzijde van het lint dus in direct contact met de vitrine. Dit gedeelte is daarom afgeplakt met Marvelseal, een niet gasdoorlatende barrièrefolie. Ook in deze vitrines is een extra bodemplaat van Getacore aangebracht, om de objecten op te monteren. Tot slot zijn er de ‘stolpvitrines’, die gelukkig geen enkel probleem veroorzaakten. Ze bestaan uit een glazen kap op een metalen sokkel, en de bodemplaat is van perspex. Zoals hierboven al gezegd moesten natuurlijk ook alle montagematerialen aan onze eisen voldoen. De tentoongestelde collectie bestaat grotendeels uit laaggebakken aardewerk, metaal en organisch materiaal en is dus uitermate kwetsbaar. Speciaal voor deze tentoonstelling is door de vormgever, in overleg met ons, een steun ontwikkeld die overal is ingezet. Dit type steun is gemaakt van messing, afgedekt met een coating, en bestaat uit een stuk staf waaraan vier armen zijn gesoldeerd; net een klein windmolentje (afb. 7). Door ze naar believen in te korten en te buigen, konden de objectsteunen precies op maat worden gemaakt. Dit gedeelte werd vervolgens in een basissteun vastgezet die zelf door middel van een ingenieus systeem stevig in de bodemplaten van de vitrines kon worden verankerd.

Afb. 7 De in de tentoonstelling gebruikte steunen. © Rijksmuseum van Oudheden, Leiden.

Archeologie van Nederland: restauratoren aan het werk |

05-2011 binnenwerk.indd 223

223

03-10-11 15:44


wat er op een bepaald moment in de tijd gebeurd is en wat mensen daar deden. Per vitrine is het van belang dit verhaal zo goed mogelijk te vertellen. Bij het overbrengen van dit verhaal en het tonen van de objecten op een esthetische en verantwoorde wijze zijn er veel aspecten waarmee rekening moet worden gehouden. Uitgangspunten bij het inrichten van de vitrines vormden de afmetingen van de vitrine, de hellingshoek in het lint en de objecten geselecteerd door de conservator. De materiaal- technische eigenschappen van de objecten en hun conditie speelden een rol bij de besluitvorming over hoe een object kon worden tentoongesteld.

Afb. 8 De vitrine Leven in overvloed tijdens het uitzetten van de objecten op proefonderplaten. © Rijksmuseum van Oudheden, Leiden.

Daar waar het metaal in direct contact staat met het object, is steeds een beschermende tussenlaag aangebracht met behulp van siliconenslang of halogeenvrije krimpkous. De laatste vijf maanden van het project zijn geheel besteed aan de voorbereidingen voor de inrichting op zaal: de montage van de collectie. Met een team van drie restauratoren (en in de laatste weken nog enkele externe krachten erbij) is keihard gewerkt aan het maken van lay-outs voor plaatsing in de vitrines en op maat gemaakte objectsteunen. Om een idee te geven van deze enorme klus doen we hieronder aan de hand van een aantal casestudies verslag van dit werk. Enkele vitrines uitgelicht De vindplaatsen in de vaste opstelling ‘Archeologie van Nederland’ zijn zeer divers. Dit komt niet alleen door de verschillende locaties, maar ook door de diversiteit aan materialen: steen, vuursteen, bot, gewei, barnsteen, textiel, aardewerk, brons, zilver, koper, goud, hout, etcetera. Elke vindplaats laat een unieke plaats zien waarbij wordt stilgestaan bij

224

Er zijn heel wat stappen aan het eindresultaat vooraf gegaan. Per vitrine was slechts één originele onderplaat beschikbaar. Daarom is eerst op houten proefonderplaten gewerkt (afb. 8). Verschillende voorstellen voor plaatsing van de objecten werden hierop uitgetekend. Door het driedimensionale karakter van het lint en de zeer diverse hellinghoeken was het visueel moeilijk om te bepalen hoe een onderplaat in het lint er uit zou komen te zien: welke delen zouden nog zichtbaar zijn en op welke plekken zouden objecten geheel uit het zicht verdwijnen? Tijdens het ontwerpproces is daarom vaak heen en weer gelopen met de proefonderplaat naar de zaal. Daar werd de onderplaat ingepast en gemeten en zijn de zichtlijnen afgetekend. Zo werd inzichtelijk op welke plekken geen objecten konden worden gemonteerd. Met de conservatoren van de afdelingen Prehistorie en Middeleeuwen is vervolgens gekeken naar de objectselectie per vitrine. De inhoudelijke teksten bij elke vitrine en de nummering dienden ook als leidraad. Van belang hierbij was te kijken naar het centrale verhaal per vitrine, maar ook of objecten met de juiste zijde naar boven liggen en waar accenten moesten komen binnen de vitrine: wat waren de topstukken, welk object moest extra aandacht krijgen? Er moest een esthetische balans worden gezocht tussen de verhaallijn van de conservator, de technische

| Archeologie van Nederland: restauratoren aan het werk

05-2011 binnenwerk.indd 224

03-10-11 15:44


mogelijkheden en de conditie van de objecten. Leven in overvloed De ‘voedselvitrine’ van Hardinxveld-Giessendam laat de rijkdom zien aan natuurlijke bronnen rond twee duintjes in een uitgestrekt moerasgebied, opgegraven in 1997 en 1998. De duintjes werden bewoond tussen 5500 en 4500 v.Chr. De bewoners keerden steeds terug naar deze plek en ze leefden waarschijnlijk in verdiepte hutten. De vondsten in de ‘Hardinxveld-vitrines’ laten zien hoe een kleine groep jager-verzamelaars, bestaande uit mannen, vrouwen en kinderen, de winter doorbracht. Deze vondsten zijn onder een dik pakket van veen en klei, meer dan acht meter onder het maaiveld en de grondwaterspiegel, bewaard gebleven. De voedselvitrine geeft inzicht in hun leefomgeving. Ze geeft ons een uniek kijkje in de keuken van 7.000 jaar geleden. Het verhaal dat de objecten vertellen was de leidraad bij het vormgeven van de vitrine. Eerst zijn de verschillende groepen objecten gerelateerd aan voedsel en voedselbereiding en andere objecten bij elkaar gelegd. Door goed te kijken naar de hoeveelheid objecten en de afmetingen van de vitrine zijn diverse inrichtingsvoorstellen gemaakt. Omdat in deze vitrine veel kwetsbaar organisch materiaal is tentoongesteld was het extra belangrijk goed te kijken naar de mogelijkheden voor montage. Omdat de vitrine vrij hoog en diep is, was het gewenst een deel van de objecten omhoog te brengen door middel van de standaard messing steunen. De kern van de vitrine wordt, symbolisch, gevormd door een stuk pyriet en tondelzwam. Deze vertellen over het belang van vuur, de warmte van de haard en het bereiden van voedsel. Deze objecten liggen op de onderplaat. Ernaast ligt een kleine maalsteen. Daaromheen zijn de zeer verschillende dieren- en plantenresten te zien, waaronder botten van bevers. Bevers dienden onder andere als voedselbron, maar de ingeslagen schedels van de bevers laten ook zien dat de pels van de dieren zeer

geliefd was. De ingeslagen schedel voorkwam beschadigingen aan de kostbare vacht. Bij het vormgeven van de vitrine speelden dit soort specifieke kenmerken en gebruikssporen een belangrijke en sturende rol. Het is een kunst om iets dat door een bepaald detail in combinatie met locatie en ouderdom bijzonder is, op een aantrekkelijke manier te tonen. Een beverbot is nu eenmaal geen blinkend sieraad (afb. 9). Glaswerk met allure In Dorestad zijn zeer diverse resten glas teruggevonden: mozaïeksteentjes in diverse kleuren, vensterglas en onderdelen van bekerglazen, waaronder bodemfragmenten en gekleurde randscherven, vormen slechts enkele voorbeelden. Glas werd gebruikt en verhandeld als luxeproduct en werd ook in de stad zelf vervaardigd. Het meest luxueuze glas uit Dorestad is een kleurloze hoge beker met versiering in bladgoud. Er zijn ook scherven van andere glazen met bladgoud gevonden. De grote diversiteit aan glas en de aanwezigheid van glazen met bladgoud laten zien dat Dorestad een stad van uitzonderlijke rijkdom was. Het glas uit Dorestad is tentoongesteld in een zogenaamde lintvitrine. De vitrine

Afb. 9 De vitrine Leven in overvloed zoals te zien in de nieuwe Nederlandse afdeling. © Rijksmuseum van Oudheden, Leiden. Archeologie van Nederland: restauratoren aan het werk |

05-2011 binnenwerk.indd 225

225

03-10-11 15:44


Afb. 10 De vitrine Glaswerk met allure, tijdens montage. Š Rijksmuseum van Oudheden, Leiden.

heeft een organische vorm die is uitgesneden in het lint. De plaat, waarop de objecten zijn gemonteerd, volgt deze vorm. Daarnaast volgt de vitrine de helling van het lint. Dit betekent dat de objecten onder een bepaalde hellingshoek in de vitrine komen te staan. Door deze hellingshoek was het van belang de objecten stevig vast te zetten op de onderplaat. Het glas mocht natuurlijk niet verschuiven of van de onderplaat afvallen, maar hoe zet je een kwetsbaar materiaal als glas vast zonder het te beschadigen? Het verlijmen van de scherven op de

onderplaat was geen optie. Het merendeel van de scherven is niet vlak, dus een goede verlijming was niet mogelijk. Ook was het verlijmen van de scherven met zuurvrije siliconen niet wenselijk omdat dit het transparante uiterlijk van het glas zou verstoren. Er is voor gekozen om de scherven te ondersteunen en waar nodig zacht te klemmen met behulp van roestvrijstalen pennen. Dit klinkt heel tegenstrijdig omdat glas van zichzelf een zeer breekbaar materiaal is. Als het onder te veel spanning komt te staan breekt het, waardoor zeer zorgvuldig te werk moest wor-

Afb. 11 De vitrine Glaswerk met allure zoals te zien in de nieuwe Nederlandse afdeling. Š Rijksmuseum van Oudheden, Leiden.

226

| Archeologie van Nederland: restauratoren aan het werk

05-2011 binnenwerk.indd 226

03-10-11 15:44


den gegaan (afb. 10).

Afb. 12 Foto van de oude opstelling van de goudschat van Wieuwerd. © Rijksmuseum van Oudheden, Leiden.

In totaal is ruim twee weken gewerkt aan het monteren van de geselecteerde objecten voor de Dorestad-vitrine met glaswerk. Als eerste is samen met de conservator Middeleeuwen gekeken naar de verschillende voorstellen voor montage. Nadat het ontwerpvoorstel definitief was vastgesteld, kon begonnen worden met de montage. De contouren van de voorwerpen zijn met potlood één op één overgezet op de witte kunststof onderplaat. Vervolgens is per object gekeken waar ondersteuning moest worden aangebracht. De metalen pennen konden niet rechtstreeks in de onderplaat worden gehamerd. Het materiaal van deze plaat was te rigide en de kans zou bestaan dat deze zou breken bij teveel trilling. Daarom zijn de gaatjes voor de pengaten voorgeboord. Vervolgens konden de pennen door middel van zacht hameren worden bevestigd. Bij deze handelingen zijn de objecten tussentijds steeds veilig opgeborgen. Nadat alle pennen op hun plek zaten volgde de definitieve montage van de objecten. Per object werden de pennen bijgebogen en op lengte gemaakt zodat de scherven goed vastzaten op de onderplaat. Voor het definitief plaatsen van het glas zijn ook de punten van alle pennen afgerond en afgevijld. Ook zijn alle RVS-pennen afgeschermd met siliconen-slang om beschadigingen aan het glas te voorkomen. Arbeidsintensief, maar het eindresultaat mag er zijn. Door de zorgvuldige montage komt het glas van Dorestad goed tot zijn recht en krijgt het weer iets terug van zijn Karolingische grandeur (afb. 11).

gebleven. Uit de datering van de munten valt af te leiden dat de schat rond 640 in de terp moet zijn begraven. Vóór de herinrichting was de schat ook al in de vaste opstelling over Nederland te bewonderen, maar het contrast met de huidige presentatie kon niet groter zijn. Tot 2009 lagen alle hangers, de ringen en de fibula netjes in rijtjes naast elkaar (afb. 12). Dit was natuurlijk overzichtelijk, maar wel een beetje saai. De uitdaging bij het inrichten van deze vitrine was om een spannende presentatie te maken van de hangers, waarbij de hoeveelheid en variatie van de vondsten tot zijn recht zouden komen. Verschillende ideeën passeerden de revue, zoals montage op een ronde perspex plaat, of gewoon het uitleggen op de bodemplaat van de vitrine. De wens van de conservator Middeleeuwen was echter om alle hangers op te hangen. Hierdoor kon de hele hoogte en inhoud van de glazen stolp worden benut, waarbij alle hangers tegelijkertijd zichtbaar zouden zijn, zachtjes heen en weer wiegend voor de ogen van de toeschouwer.

De goudschat van Wieuwerd Eén van de meest indrukwekkende vondsten die te zien is in de Nederlandse afdeling is de goudschat van Wieuwerd. In dit Friese dorp werd in 1866 een schat gevonden die bestond uit munten die zijn omgewerkt naar gouden hangers, drie gouden ringen en de gouden grondplaat van een fibula. De hangers zaten in een aardewerken pot maar die is helaas niet bewaard

Een mooi idee, maar de montage van objecten moet in de eerste plaats vooral veilig zijn voor de objecten, dus alle bevestigingspunten van de hangers dienden te worden gecontroleerd. Die bleken in goede conditie te zijn. Om de hangers op te kunnen hangen zijn drie metalen bogen achter elkaar in de bodemplaat geschroefd. De bogen zijn grijs gespoten in de zelfde kleur als de onderkant van de vitrine, Archeologie van Nederland: restauratoren aan het werk |

05-2011 binnenwerk.indd 227

227

03-10-11 15:44


zodat ze een zo onopvallend mogelijke plek innemen. De hangers zijn vervolgens met dun nylon draad aan de bogen gehangen. Nylon draad is hiervoor heel geschikt omdat het transparant is en heel sterk. Lastig was het om alle hangers zo op te hangen dat ze recht bleven hangen Ên met de goede kant naar voren. Vooral de lichtere hangers hadden erg de neiging om te gaan draaien. Dit lukte uiteindelijk door voor elke hanger te bepalen wat de ideale lengte van het draad was. Ook door het draad op twee punten aan de beugel te knopen en de knopen zo plat mogelijk te maken kon gezorgd worden dat de hangers recht en stabiel bleven hangen (afb. 13). Voor de bezoeker die vanuit de Prehistorie het middeleeuwse gedeelte van de tentoonstelling komt binnengelopen is deze vitrine een ware blikvanger geworden (afb. 14). Afb. 13 De vitrine met de goudschat van Wieuwerd tijdens monteren. Š Rijksmuseum van Oudheden, Leiden.

Afb. 14 Het eindresultaat: de vitrine van de goudschat van Wieuwerd staat klaar in het atelier. Š Rijksmuseum van Oudheden, Leiden.

228

Spelen op school In de binnenstad van Groningen werd in 1993 een beerput opgegraven op de plek waar tot 1550 de Latijnse school stond. De vondsten uit deze beerput zijn voor het eerst samen in een tentoonstelling te zien. Bijzonder voor deze vitrine is dat niet alleen de topstukken getoond worden, maar ook stukjes textiel die als wc-papier dienst deden, speelgoed, resten van een schoen, inktpotjes en andere objecten die de dagelijkse gang van zaken in de school weerspiegelen. De meest bijzondere vondst is een baret zoals geleerden die droegen. Deze wollen baret is goed bewaard gebleven, maar is wel zeer kwetsbaar. Goede ondersteuning is daarom heel belangrijk. Hierdoor blijft de baret in vorm en komt er zo weinig mogelijk spanning te staan op de fragiele vezels. De materialen die voor een steun gebruikt worden moeten tevens veilig zijn voor het object: materialen die schadelijke gassen uitdampen kunnen de achteruitgang van een object versnellen. Daarnaast is een steun nodig om de baret goed te kunnen laten zien in de tentoonstelling. De oude steun van de baret was in verschillende opzichten ongeschikt. De

| Archeologie van Nederland: restauratoren aan het werk

05-2011 binnenwerk.indd 228

03-10-11 15:44


Afb. 15 De oude steun van de baret. © Rijksmuseum van Oudheden, Leiden. steun bestond uit polyurethaan schuim, omkleed met textiel. Dit schuim is niet goed tegen veroudering bestand en verliest op den duur zijn elasticiteit. Het wordt bros en stijf en uiteindelijk valt het in poeder uiteen. Om de steun zo onopvallend mogelijk te maken was het schuim bekleed met textiel in dezelfde kleur als de baret. Daardoor was het moeilijk om de vorm van de baret goed te onderscheiden van de steun (afb. 15). Voor de nieuwe opstelling hebben we een nieuwe steun gemaakt die zo min mogelijk zichtbaar is voor de bezoeker, maar de baret wel op alle punten de juiste ondersteuning geeft. Hiertoe is een kussentje gemaakt van ongebleekt katoen, opgevuld met polystyreen bolletjes. Beide materialen zijn veilig voor het object, omdat ze niet snel verouderen en geen schadelijke gassen uitdampen (afb. 16). Behalve door het gebruik van slechte materialen kan de conditie van textiel ook snel achteruitgaan door teveel licht. De hoeveelheid licht moest dus zoveel mogelijk worden beperkt. Maar er zijn ook andere afwegingen die moesten worden gemaakt: de bezoeker moest in staat zijn om de baret goed te kunnen zien. Er waren verschillende mogelijkheden om deze tegengestelde belangen zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. De vitrine kon bijvoorbeeld worden afgeschermd van de hoofdruimte, waarbij de bezoeker een gordijn opzij moest doen, of een lade opentrekt. Het nadeel van deze methode is dat het object weinig toegankelijk is en ook niet vanaf een afstandje te zien is. Wij kozen er daarom voor om de

lichtsterkte te verlagen tot een zeer lage lux-waarde. Zo zijn de objecten beschermd tegen teveel licht en kan de bezoeker genieten van deze unieke verzameling vondsten die een kijkje geeft in het schoolleven van de 16e eeuw, waar, net als nu, geleerd, geklierd, gespeeld en geleefd werd (afb. 17). Samenvatting/Summary In januari 2011 is in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden de nieuwe vaste opstelling ‘Archeologie van Nederland’ geopend. Dit artikel geeft achtergronden over het tot stand komen van het project en gaat met name in op één van de deelprojecten: de montage, oftewel de wijze waarop de objecten in de vitrines geplaatst zijn. In elke tentoonstelling is de inrichting een samenspel van de wensen van

Afb. 16 Een nieuwe steun voor de baret. © Rijksmuseum van Oudheden, Leiden.

Afb. 17 De vitrine Spelen op school zoals te zien in de nieuwe Nederlandse afdeling. © Rijksmuseum van Oudheden, Leiden.

Archeologie van Nederland: restauratoren aan het werk |

05-2011 binnenwerk.indd 229

229

03-10-11 15:45


Afb. 18 De vitrine Vuursteenkabinet, tijdens montage (een deel van het materiaal is met zuurvrije siliconenlijm op de onderplaat vastgezet). Š Rijksmuseum van Oudheden, Leiden.

230

| Archeologie van Nederland: restauratoren aan het werk

05-2011 binnenwerk.indd 230

03-10-11 15:45


Afb. 19 Een zware kap van een vitrine wordt op zijn plaats getild. © Rijksmuseum van Oudheden, Leiden.

het museum en de vormgever, van materiaaleisen en mogelijkheden. Een aantal vitrines wordt onder de loep genomen, waarbij is aangegeven welke keuzes zijn gemaakt. Zo wordt duidelijk hoe intensief en creatief een dergelijk proces is. In January 2011, the National Museum of Antiquities in Leiden presented the new permanent exhibition ‘Archaeology of the Netherlands’. In this article some background information will be provided, especially regarding one particular aspect of this project: the mounting of the objects in the showcases. In each exhibition this is a delicate balance between the input of the museum, the designer, the demands of the materials and the facilities. A number of case studies is presented that demonstrate the possibilities, the choices made and the necessary creativity to get to the best results.

Frederike Burghout Kraaierstraat 27 2311 NS Leiden burghoutrestauratie@gmail.com Renske Dooijes Rijksmuseum van Oudheden Postbus 11114 2301 EC Leiden r.dooijes@rmo.nl Marianna Düring Constantijn Huygenslaan 41 2332 TS Leiden mhduring@googlemail.com Tanja van der Zon Rijksmuseum van Oudheden Postbus 11114 2301 EC Leiden t.vanderzon@rmo.nl

Noot 1. Frederike Burghout was als zelfstandig restaurator keramiek en glas verbonden aan het project Archeologie van Nederland. Ze werkte mee aan de restauratie, montage en inrichting van de vitrines. Renske Dooijes is als restaurator (specialisme keramiek en glas) verbonden aan het Rijksmuseum van Oud­ heden Leiden. Ze is vanuit deze functie verantwoordelijk voor de restauratie en montage van de tentoongestelde objecten en overlegde met de vormgever over de in de tentoonstelling te gebruiken materialen. Marianna Düring was als zelfstandig restaurator keramiek en glas verbonden aan het project Archeologie van Nederland. Ze werkte mee aan de restauratie, montage en inrichting van de vitrines. Tanja van der Zon is als projectleider presentaties verbonden aan het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. In deze functie was zij mede verantwoordelijk voor het tot stand komen van de nieuwe vaste opstelling ‘Archeologie van Nederland’.

Archeologie van Nederland: restauratoren aan het werk

05-2011 binnenwerk.indd 231

|

231

03-10-11 15:45


Een middeleeuwse container van gewei. Een bijzondere vondst van het Burseplein, Deventer Marloes Rijkelijkhuizen1

Tussen 2007 en 2009 werd door Archeologie Deventer een opgraving uitgevoerd op het Burseplein te Deventer onder leiding van Bart Vermeulen en Emile Mittendorff.2 Het Burseplein bevindt zich in het zogenaamde Polstraatkwartier. Op deze plek was reeds sinds de 8e eeuw bewoning en met de opkomst van Deventer als handelsstad streken veel handelaren en ambachtslieden onder andere op deze gunstige locatie aan de IJssel neer.3

Een middeleeuwse container van gewei Een bijzondere vondst die gedaan is op het Burseplein betreft een kleine container van gewei. De lengte van dit voorwerp is circa 13 cm. De container is gevonden in een ophogingslaag en dateert uit de 10e of 11e eeuw na Christus. Het T-vormige object is hol en diende als opbergsysteem. De container is rondom versierd met geometrische patronen: lijnen, kleine puntcirkels, grotere cirkels en halve cirkels. De halve cirkels zijn aan de voorzijde gerangschikt in een bloempatroon (afb. 1 en 2). De container kent geen parallellen in Nederland.

cm

Afb. 1 Container van gewei van het Burseplein, voorzijde. Collectie en foto: Archeologie Deventer.

232

|

Materiaalgebruik en vervaardigingswijze De container is gemaakt van edelhertgewei. Het gewei van een edelhert bestaat uit een stang met een aantal vertakkingen of enden. De grootte van het gewei en het aantal vertakkingen is onder andere afhankelijk van de leeftijd van het hert. Voor de vervaardiging van de container heeft men bewust gebruik gemaakt van ĂŠĂŠn van de vertakkingen van het gewei. De container is uit het midden van het gewei gehaald en de zogenaamde middentak is nog voor een deel aanwezig en heeft een duidelijke functie gekregen.

cm

Afb. 2 Container van gewei van het Burseplein, achterzijde. Collectie en foto: Archeologie Deventer.

Een middeleeuwse container van gewei

05-2011 binnenwerk.indd 232

03-10-11 15:45


m

Gewei heeft in tegenstelling tot bot geen mergholte.4 Om een dergelijke houder te maken, moet daarom het spongiosa, het materiaal aan de binnenzijde dat bestaat uit spongieus bot, verwijderd worden. De geweistang moet als het ware uitgehold worden. Het deel van de middentak dat nog aanwezig is, is eveneens uitgehold. Deze diende als een tuit waaruit de inhoud van de houder geschonken of gestrooid kon worden. Beide uiteinden werden afgesloten met een afsluitklep. De container uit Deventer heeft geen afsluitkleppen meer, maar parallellen laten zien dat de permanente afsluitkleppen gemaakt werden van gewei of hout. De kleinere opening van de zijtak werd tijdelijk afgesloten met een stop die niet permanent bevestigd was. Deze afneembare stop werd waarschijnlijk aan de tuit bevestigd, zodat deze niet kwijt kon raken. Het gat dat aanwezig is aan het uiteinde van boven naar onder, diende waarschijnlijk voor dit doel. Aan de buitenzijde is het voorwerp eveneens intensief bewerkt. De voor gewei kenmerkende structuur van groeven aan de buitenzijde is volledig verwijderd, zodat een glad oppervlak verkregen is. Vervolgens is er een geometrische versiering aangebracht. Voor het aanbrengen van deze versiering van puntcirkels en cirkels is een speciaal gereedschap benodigd. Aan beide uiteinden zijn restanten aanwezig van nagels, waarschijnlijk ten behoeve van de bevestiging van een riem, zodat de container om de schouder of aan de riem gehangen kon worden. Van Rusland tot Nederland – parallellen en verspreiding Alhoewel er geen parallellen bekend zijn voor deze container in Nederland, in meer oostelijke richting komen dergelijke voorwerpen regelmatig voor. Containers van gewei komen voor van Rusland tot Zwitserland en nu kunnen wij Nederland daaraan toevoegen. Enkele voorbeelden komen uit Duitsland (10e-begin 12e eeuw na Chr.),5 TsjechiÍ,6 Hongarije, Polen

(950-1050 na Chr.),7 Zweden, Zwitserland8 en Rusland.9 De vroegste exemplaren, daterend vanaf de 7e eeuw, komen voornamelijk voor in Oost-Europa en zijn met name gevonden als grafgiften bij mannelijke begravingen. De jongste containers zijn gedateerd aan het begin van de 12e eeuw10 en worden vaker gevonden in nederzettingen, zoals de containers uit Duitsland en Polen. Er bestaat echter nog geen volledige inventarisatie en naar de precieze ontwikkeling en verspreiding blijft het gissen. De verspreiding van de containers van gewei lijkt vanuit het oosten westwaarts te zijn gegaan. Er wordt verondersteld dat deze voorwerpen vanuit OostEuropa verspreid zijn, omdat hier de oudste exemplaren gevonden zijn. In Engeland en Zuid-Europa zijn er geen bekend. Zout, kruiden of munten? De vroege Oost-Europese exemplaren worden vaak aangetroffen in graven en mogelijk waren deze voorwerpen een statussymbool en/of bevatten ze een belangrijke substantie of voorwerp(en). Latere exemplaren worden voornamelijk in nederzettingen aangetroffen en waarschijnlijk dienden deze vooral voor opslag en vervoer van kostbare stoffen. Wat in de containers werd bewaard is echter tot op heden een raadsel. Er zijn meerdere suggesties gedaan, zoals opslag van munten, zout of (medicinale) kruiden. De opslag van munten lijkt onwaarschijnlijk, aangezien de tuit met afneembare stop bedoeld is te strooien dan wel te gieten. Munten werden bovendien over het algemeen op een andere wijze bewaard. Aannemelijker zijn (medicinale) kruiden of zout. Waarschijnlijk bevatte de container iets wat eruit geschonken of gestrooid kan worden; een vaste substantie lijkt onwaarschijnlijk. Nader onderzoek naar eventuele resten in dergelijke houders is daarom nodig om meer informatie te kunnen geven over de eventuele inhoud. Een container uit een andere tijdsperiode en met een andere functie moet hier kort Een middeleeuwse container van gewei

05-2011 binnenwerk.indd 233

|

233

03-10-11 15:45


genoemd worden, vanwege de overeenkomsten qua materiaal en vorm. De postmiddeleeuwse kruithoorn heeft vrijwel eenzelfde vervaardigingswijze, maar diende voor het opbergen van kruit. Een deel van de stang en zijtak van een gewei werden uitgehold en aan twee zijden afgesloten. De zijtak werd gebruikt als ‘tuit’ om het kruit eruit te kunnen halen. Deze postmiddeleeuwse voorwerpen zijn vrijwel alleen gebruikt bij de jacht.11 Niet alle middeleeuwse containers hoeven uiteraard dezelfde producten te hebben bevat. Men moet hierbij rekening houden met een groot verspreidingsgebied en een lange periode dat deze containers voorkwamen. In verschillende regio’s had men andere leefwijzen, tradities en gewoonten en de functie kan in de loop der tijd veranderd zijn. Het gebruik is bovendien niet beperkt tot één enkel product en eenzelfde container kon de ene keer voor kruiden en de andere keer voor zout of andere producten gebruikt worden. Mogelijk waren er gelijktijdig ook andere containers in gebruik van meer vergankelijke materialen, zoals hout of hoorn. Een container van gewei beschermde de inhoud goed tegen vocht. Handel of lokale fabricage? Deze rijk versierde container spreekt uiteraard tot de verbeelding en roept vele mogelijke vragen op, die tot op heden onbeantwoord moeten blijven. Is de container in Deventer gemaakt, naar voorbeeld van exemplaren uit andere regio’s? Is de container door een handelaar van ver meegebracht? Was de container een handelsproduct op zich, of juist de inhoud ervan? Natuurwetenschappelijke technieken zouden de herkomst van het gewei kunnen bepalen, maar de plaats van bewerking blijft onbekend. Eventuele resten van de inhoud van de container zijn waarschijnlijk vergaan. De houders konden geïmporteerd worden uit andere regio’s, maar ook lokaal (na) gemaakt worden. Dit laatste is aanwijsbaar in bijvoorbeeld Berlijn. Hier zijn

234

|

naast vijf complete containers ook vijf halffabrikaten gevonden. Deze containers werden hier lokaal vervaardigd waarschijnlijk tezamen met andere voorwerpen van gewei en bot.12 In Deventer zijn geen halffabrikaten gevonden en er is slechts één container opgegraven. Deze vondsten wijzen niet direct op lokale vervaardiging. Er zijn echter in het Polstraatkwartier, zowel op het Burseplein als in de Polstraat,13 afvalstukken van bot en gewei opgegraven die laten zien dat er ambachtelijke activiteiten hebben plaatsgevonden. Geweibewerking vond plaats in het Polstraatkwartier en ambachtslieden waren waarschijnlijk gevestigd in deze buurt van Deventer. Maar ook op andere plaatsen langs de IJssel waren handelslieden en ambachtslieden gevestigd. Lokale vervaardiging is daarom niet uit te sluiten. Wie vervaardigde deze containers? Voor de vervaardiging van deze containers kan men dezelfde gereedschappen gebruiken als voor de vervaardiging van kammen van gewei.14 De kleine puntcirkels op de container zijn eveneens aangetroffen op enkele van de opgegraven kammen van het Burseplein. Er zijn aanwijzingen dat bot, gewei en hoorn door eenzelfde ambachtsman gebruikt werd en dat er kammen van bot en gewei gemaakt werden op het terrein van het Burseplein. Nader onderzoek naar bot- en geweibewerkers is echter noodzakelijk om meer licht te werpen op de omvang en organisatie van bot- en geweibewerking in middeleeuws Deventer. De vraag of de plaatselijke kammenmaker ook een enkele keer een container van gewei maakte, moet vooralsnog onbeantwoord blijven. Conclusies Deze unieke vondst duidt op handelscontacten met de regio en onderstreept het belang van Deventer als bloeiende middeleeuwse handelsstad. Producten, objecten en invloeden uit andere regio’s bereikten Deventer dankzij deze uitgebreide handelscontacten. Deze handelspositie trok ambachtslieden aan die zich in het Polstraatkwartier vestigden. De bewerking

Een middeleeuwse container van gewei

05-2011 binnenwerk.indd 234

03-10-11 15:45


van bot, gewei en hoorn in deze buurt is aangetoond door het opgegraven afval van deze ambachtslieden. De aard en omvang van deze activiteiten moeten echter nader onderzocht worden. Andere voorwerpen van bot en gewei die gevonden zijn op het Burseplein zijn met name samengestelde kammen. Een lokale vervaardiging van de container is niet uit te sluiten. Of de container van gewei die in Deventer is gevonden ook in deze regio vervaardigd is als imitatie van exemplaren uit andere regio’s, of dat deze van ver is meegebracht, blijft tot op heden een onbeantwoorde vraag. Was de container op zich een handelsproduct of juist de inhoud

ervan? Ook de mogelijk kostbare inhoud blijft helaas een vraagstuk. De container diende ter vervoer van een bepaald product, misschien om te verhandelen op de markt in Deventer, of voor eigen gebruik onderweg, maar zal ook een zekere status gegeven hebben. De versierde container werd waarschijnlijk duidelijk getoond door deze aan de riem of de schouder te hangen. Marloes Rijkelijkhuizen Amsterdams Archeologisch Centrum Universiteit van Amsterdam Turfdraagsterpad 9 1012 XT Amsterdam info@elpenbeen.nl

Noten 1. Marloes Rijkelijkhuizen is specialist in bewerkte dierlijke materialen en als gastonderzoeker verbonden aan het AAC. 2. De uitwerking van deze opgraving is in volle gang. 3. O.a. Mittendorff 2007; Vermeulen, Mittendorff & Bartels 2007. 4. Rijkelijkhuizen 2008. 5. Becker 2003. 6. Hrub 1957. 7. Kiawatkowska & Marciniak 2009. 8. Nerman & Oldenberg 1954. 9. Flërova & Flërov 2006. 10. Becker 2003. 11. MacGregor 1985, 153; Van Vilsteren 1987, 35. 12 Becker 2003. 13. Spitzers 2000. 14. Becker 2003, 210. Literatuur Becker, C., 2003, Zwischen Laienarbeit und Professionalität: Die Knochen- und Geweihartefakte aus dem slawischen Burgwall von Berlin-Spandau. Praehistorische Zeitschrift 78 (2), 202-217. Flërova, V.E. & V.S. Flërov, 2006, Antler reliquary from the territory of the Khazar Kaganate. Anthropology & Archaeology of Eurasia 45 (1), 49-64. Hrub, V. 1957. Slovanské kostené predmety a jejich vyroba na Morave. Památky Archeologické,, XLVIII: 1, 118-127. (Zusammenfassung: Die Slawischen Beingegenstände und ihre Erzeugung in Mähren). Kiawatkowska, M. & A. Marciniak, 2009, The antler container from early medieval settlement at Krzyzowniki, site 16, Poznan district. Poster presentation 7th Meeting of the Worked Bone Research Group, Wroclaw, Polen. Mittendorff, E., 2007, Huizen van heren. Archeologisch onderzoek naar het proces van verstedelijking en de vorming van een stedelijke elite in het Polstraatkwartier van Deventer; ca. 800-1250. Rapportages Archeologie Deventer, 20. Nerman, B. & A. Oldeberg, 1954, Hammare eller penningväska? Forvännen 49, 52-56. Rijkelijkhuizen, M., 2008, Handleiding voor de determinatie van harde dierlijke materialen. Amsterdam University Press. Spitzers, T., 2000, Archeologisch onderzoek Polstraat 69/71 te Deventer 1998/1999. 1100 jaar bouwen en leven in de Polstraat. BAAC-rapport 99.006. Vermeulen, B., E. Mittendorff & M. Bartels, 2007, Stokvis & stadsmest. Archeologie van Deventer stad en platteland in de Middeleeuwen. Deventer.

Een middeleeuwse container van gewei

05-2011 binnenwerk.indd 235

|

235

03-10-11 15:45


Rondom de stad

Gemeentelijke archeologie in... Dordrecht Rijke stinkerds. Over de herkenbaarheid van een hogere (materiële) welstand in de laat-middeleeuwse afvalcomplexen van het grafelijk leen Leeuwenburg/Mijnsheren­ herberg aan de Voorstraat 244 in Dordrecht M.C. Dorst 1

Het duiden van de mens achter de materiële cultuur wordt vaak gezien als hoogste doel van het archeologisch onderzoek. Ook het maken van onderscheid tussen veronderstelde ‘rijke’ en ‘arme’ huishoudens op basis van (middeleeuwse) vondstcomplexen is een vaak uitgevoerde exercitie. Het kunnen maken van dit onderscheid is gebaseerd op het verschil tussen gebruiks- en luxegoederen en het dieet. Dit is ten dele een legitieme aanname, aangezien niet iedereen in de samenleving zich luxe (schaarse) artikelen en voedsel kan veroorloven. Anderzijds gaat het voorbij aan de persoonlijke keuzes en het handelen van mensen, waarbij voorkeuren en smaken invloed hebben op de materiële neerslag van personen en huishoudens. Deze worden ook nog eens beïnvloed door een groot aantal factoren, waarbij de sociale achtergrond, status en carrière, het individuele karakter en godsdienst enkele van de belangrijkste zijn. Hoe dit de persoonlijke keuzes van men-

236

sen beïnvloedt, is moeilijk in te schatten. Het is de meest onzekere factor in de interpretatie van de welstandsstatus van huishoudens op basis van afvaldeposities. Ook is het vaak niet bekend wat de status van specifieke voorwerpen en voedsel in de toenmalige samenleving was. Dit wordt door archeologen per vondst(cate­ gorie) bepaald en is voornamelijk gebaseerd op het economische marktprincipe van schaarste. Het aanbod van een specifiek product bepaalt de prijs en daarmee de archeologische bruikbaarheid als welvaartsindicator. Dit wordt toegepast op

| Rondom de Stad

05-2011 binnenwerk.indd 236

03-10-11 15:45


alle vondstcategorieën, bijvoorbeeld de aan- of afwezigheid van voorwerpen van edelmetaal, het voorkomen van (veel) speciaal keramiek zoals hoogversierd aardewerk en Iberische waar. In plaats van het koppelen van een welstandsstatus aan een vondstcomplex is het mogelijk nuttiger om het vondstcomplex van een huishouden te beschrijven waarvan de welstandsstatus (in enige mate) bekend is. Dit kan inzichten opleveren over de bruikbaarheid (en zin) van het bepalen van de welstandsstatus van huishoudens op basis van archeologische vondstcomplexen. Hiervoor is het van belang om eerst de welstandsstatus van een huishouden te bepalen op basis van archiefonderzoek. Dit geeft vaak al voldoende informatie over de welstands- en welvaartsstatus van middeleeuwse stadswijken en eventueel van individuele personen/huishoudens. In geschreven bronnen worden vaak de sociale status, beroep en bezittingen van personen vermeld op basis waarvan, net als in dit geval, de welstand van hun huishoudens vrij duidelijk is te bepalen. Een

probleem hierbij is echter dat specifieke vondstcomplexen niet met 100% zekerheid aan bepaalde huishoudens en/of tijdsvakken te koppelen zijn. Het grafelijk leen Leeuwenburch/ Mijnsherenherberg in Dordrecht In 2008 is in de binnenstad van Dordrecht een pand opgegraven dat gedurende de Late Middeleeuwen in gebruik was als logeeradres voor de Hollandse graven (afb. 1). In de leenregisters is de grafelijke geschiedenis van het huis van 1396 tot 1613 vastgelegd.2 Bekend is dat Albrecht van Beieren, zijn zoon Willem VI en Jan ‘zonder Genade’ van Beieren het huis hebben bezocht. Als grafelijk leengoed werd het bewoond door (bevriende) particulieren die de graaf een huurbedrag, het heergewaad, betaalden. De leenmannen waren allen telgen van vooraanstaande geslachten en bekleedden vaak hoge bestuurlijke en geestelijke functies. Leden van de familie Van Malburg, waaronder een burgemeester en een schepen, zijn de oudst vermelde leenheren. Daaropvolgend was het pand lange tijd in bezit

Afb. 1 Een reconstructie van Mijnsherenherberg op basis van de kaart van Braun en Hogenberg (inzet), geplot op de kadastrale kaart van 1832. Hierop is het grote gotische pand te zien, met aan de westzijde het poortje tussen Voorstraat en de voorplaats. Reconstructie door: J.A. Nipius, Gemeente Dordrecht, afdeling Ruimtelijke Realisatie/archeologie, 2008. Rondom de Stad

05-2011 binnenwerk.indd 237

|

237

03-10-11 15:45


Afb. 2 De middeleeuwse bewoningssporen behorende bij het grafelijk leen Mijnsherenherberg met op de het achtererf de beerkelders S218 en S215 en in het voorhuis de puinkuil S100. Tekening: M.C. Dorst, Gemeente Dordrecht, afdeling Ruimtelijke Realisatie/archeologie, 2008.

Tabel 1. Een overzicht van de keramiek uit beerkelder S218. Van de vormen die zijn aangemerkt met een vraagteken kon het typenummer niet bepaald worden.

Beerkelder S218. Keramiek bakseltypen en (functie)vormen

Bakseltype Grijsbakkend aardewerk

Aantal scherven (# en %) 22 (14,4%)

Roodbakkend aardewerk

80 (52,6%)

Maaslands witbakkend aardewerk Steengoed 4 (bijna steengoed) Steengoed 1

1 (0,6%) 1 (0,6%) 46 (30,2%)

Steengoed 2 Totaal

238

2 (1,3%) # = 152 (100%)

(Functie)vorm in # g-kan-? (2) g-kom/vst-? (1) g-pot-? (1) r-kan-37 (1) r-kan-? (1) r-gra-? (1) r-dek-20 (2) r-bak-11 (1) r-bak-32 (1) s4-kan-? (1) s1-kan-14 (3) s1-kan-13 (1) s1-kan-15 (1) s1-tre-4 (1) s2-kan-? (1)

| Rondom de Stad

05-2011 binnenwerk.indd 238

03-10-11 15:45


van de familie Oem. Deze familie leverde gedurende de Middeleeuwen tot aan de Reformatie veel politieke en geestelijke ambtsdragers aan de stad. In 1613 werd het leenverband ontbonden en gaat het huis over op private eigenaren. Het pand is vermoedelijk rond het begin van de 14e eeuw gebouwd en was gedurende de Late Middeleeuwen in handen van en bewoond door de Dordtse stedelijke elite. De bewoners behoorden dus met enige zekerheid tot de hoogste welstandklasse van de middeleeuwse stedelijke samenleving. Op het achtererf zijn twee beerkelders (S218 en S215) aangetroffen. Op basis van het daarin gevonden vondstmateriaal zijn deze gedateerd in respectievelijk de periode 1325-1375 en de opvolgende 15e eeuw. In het voorhuis was een kuil met brandpuin (S100) aanwezig die vermoedelijk dateert uit de periode 14e-16e eeuw (afb. 2). Hieronder wordt de inhoud van de beerkelders en puinkuil beschreven. Op basis van deze inventarisatie zullen de (mogelijke) welstandsindicatoren worden beschreven. Het uitgangspunt van deze analyse kan omschreven worden als: 1. Wat is de materiële samenstelling van de middeleeuwse vondstcomplexen die toegeschreven kunnen worden aan het elitaire huishouden van het leen Mijnsherenherberg? 2. Zijn er (specifieke) vondsten of vondstcategorieën aanwezig die wijzen op de bovengemiddelde welstand van het huishouden? En zo ja, welke lijken hiervan het betrouwbaarst te zijn?

werpen in de functiecategorieën drinken schenkgerei en keuken- en tafelgerei aanwezig, waaronder opvallend veel drinkkannen. De gevonden keramiek kan beschouwd worden als algemeen gebruiksaardewerk. Er zijn geen voorwerpen of bakseltypen aanwezig die kunnen worden aangemerkt als een luxeproduct. 4

Metaal Metalen voorwerpen betreffen een eenvoudige, D-vormige kledinggesp, een ijzeren mes, een fragment van een loodtinnen fluitje en een deel van een loodtinnen miniatuurstoeltje. Van het fluitfragment is alleen de voorzijde aanwezig. Deze heeft de vorm van een menselijk hoofd en is voorzien van een ophangoog (afb. 3). Dergelijke fluitjes worden vaker gevonden in 14e en 15e-eeuwse vondstcomplexen. Ze zijn onder andere aangetroffen in Damme, Brugge, Ieper (België), Middelburg, Sluis, Londen en Amsterdam. Ze zijn beschreven als kinderspeelgoed of pelgrimsattribuut.5 Miniatuurtjes worden meestal omschreven als (kinder)speelgoed. Ze maakten vaak deel uit van de uitzet van miniatuur(poppen)huizen. Deze hadden een educatieve functie voor meisjes uit welgestelde families en werden via de vrouwelijke lijn overgeërfd.

De vondsten uit beerkelder S218 (1325-1375) In de beerkelder zijn verschillende vondstcategorieën aangetroffen, waaronder keramiek, metaal, leer, bouwmateriaal, hout en voedselresten zoals dierlijk bot, schelpen, zaden en pitten.3

Leer, hout en bouwmateriaal Dit betreft slechts een deel van een schoen,6 een fragment van een houten bord of kom en afbraakpuin waaronder daktegels van roodbakkend aardewerk en (venster)glasfragmenten.

Keramiek In tabel 1 zijn de keramiekvondsten weergegeven. Onder de keramiek zijn overwegend voor-

Voedselresten: planten, dierlijke botten, vis en schelp Er is een monster uit de vulling van de beerkelder door BIAX gezeefd en geana-

Afb. 3 Het fragment van een loodtinnen fluitje uit de beerkelder S218 (rechts), met links een voorbeeld van een compleet exemplaar. Foto: Gemeente Dordrecht, afdeling Ruimtelijke Realisatie/archeologie, 2008.

Rondom de Stad

05-2011 binnenwerk.indd 239

|

239

03-10-11 15:45


Tabel 2. Een overzicht van de keramiek uit beerkelder S215. Van de vormen die zijn aangemerkt met een vraagteken kon het typenummer niet bepaald worden.

Beerkelder S215 Keramiek bakseltypen en (functie)vormen

Bakseltype Grijsbakkend aardewerk Roodbakkend aardewerk

Maaslands witbakkend aardewerk Hafner? witbakkend aardewerk Steengoed 4 (bijna steengoed) Steengoed 5 (proto-steengoed) Steengoed 1 Steengoed 2 Totaal

Aantal scherven (# en %) 1 (0,9%) 97 (88,9%)

1 (0,9%) 1 (0,9%) 1 (0,9%) 1 (0,9%) 5 (4,5%) 1 (0,9%) # = 109 (100%)

lyseerd op botanische macroresten, pollen en dierlijke botten en visresten.7 Daarnaast zijn er ook enkele voedselresten met de hand verzameld.

(Functie)vorm in # netverzwaarder (1) r-gra-? (1) r-gra-75 (2) r-gra-57 (1) r-pis-3 (2) r-pis-? (1) r-spa-2 (1) r-kop-32 (1) r-kop-1 (1) r-bak-? (1) ha?-bek/kan/spa? (1)

s1-bek-2 (2)

Botanische resten Onder de macroresten zijn granen gevonden zoals haver, tarwe, rogge en boekweit. Er is ĂŠĂŠn verkoolde haverkorrel gevonden,

Afb. 4 Enkele opmerkelijke botanische vondsten in de middeleeuwse afvaldeposities van Mijnsherenherberg; links de lampionplant en rechts de Spaanse peper (Cruydeboeck van Dodoens uit 1554).

240

| Rondom de Stad

05-2011 binnenwerk.indd 240

03-10-11 15:45


wat enigszins vreemd is aangezien haver in de 14e eeuw niet veel door mensen werd gegeten. In de vorm van (haver)gort werd het echter ook wel voor menselijke consumptie gebruikt. Van tarwe zijn zeer veel pollen gevonden. Daarnaast zijn er resten van hazelnoot, vijg, appel, aardbei, mispel, zwarte moerbei, lampionplant, zoete en/of zure kers, peer, braam, framboos, blauwe bosbes en druif gevonden. Met uitzondering van de lampionplant, die hier in zeer grote aantallen aanwezig was, zijn alle soorten normale vondsten in middeleeuwse beerputten (afb. 4). Onder de resten van kruiden en specerijen zijn: zwarte mosterd, venkel, anijs, kervel, koriander en kruidnagel. Dit zijn alle gangbare kruiden in de Late Middeleeuwen. Zelfs het enigszins exotische kruidnagel was in de Late Middeleeuwen al een veel gebruikte specerij. Wel opmerkelijk waren de pollen van cistusroos. Het gaat om pollen van witbladige cistus (Cistus albidus) en gewone gomrotsroos (Cistus ladanifer). Dierenbotten, visresten en schelpen Onder de handverzamelde voedselresten zijn mosselschelpen (Mytilus edulis), wulk (Buccinum undatum), dierlijke botten waaronder ten minste rund, schaap/geit en enkele resten van kabeljauw (Gadus morhua). In het zeefmonster is tevens een fragment van het borstbeen van een knobbelzwaan (Cygnus olor) gevonden. Onder de visresten waren enkele wervels van paling en schubben van pos. De vondsten uit beerkelder S215 (15e eeuw) In de beerkelder is een breed scala aan vondsten aangetroffen, waaronder keramiek, metaal, glas, bouwmateriaal, leer, perkament, bewerkt hout en voedselresten als dierlijk bot, visresten, schelpen, zaden en pitten.8 Onder het metaal en bouwmateriaal bevinden zich geen vermeldenswaardige vondsten. Keramiek In tabel 2 zijn de keramiekvondsten uit

de beerkelder S215 weergegeven. Onder de keramiek zijn voorwerpen uit verschillende functiecategorieën aanwezig, zoals drink- en schenkgerei, keukenen tafelgerei, sanitair en sparen. De aanwezigheid van een netverzwaarder van grijsbakkend aardewerk is in deze context enigszins merkwaardig. Ook in deze beerkelder is voornamelijk algemeen gebruiksaardewerk aanwezig. Er zijn geen voorwerpen of bakseltypen aanwezig die kunnen worden aangemerkt als een luxeproduct.

Afb. 5 Het koolstronkglas uit de beerkelder S215. Foto: Gemeente Dordrecht, afdeling Ruimtelijke Realisatie/archeologie, 2008.

Glas Onder het glaswerk zijn relatief veel (fragmenten van) drinkbekers en flessen. Er zijn ten minste zeven drinkbekers aanwezig.9 De meeste waren (waarschijnlijk) lage komvormige drinkglazen die maigeleins genoemd werden. Ten minste één drinkbeker betreft een zogenoemd koolstronkglas (afb. 5).10 Hiervan is een compleet exemplaar aanwezig. Zowel de maigeleins als de koolstronkglazen zijn waarschijnlijk af komstig uit Duitsland en worden gerekend tot het zogenoemde ‘Waldglas’.11 Er waren ten minste twee flessen in de beerkelder aanwezig. In beide gevallen gaat het om dunwandige, (vermoedelijk) peervormige flessen, waarvan één met Rondom de Stad

05-2011 binnenwerk.indd 241

|

241

03-10-11 15:45


walnoot, tweestijlige meidoorn, gele kornoelje, jeneverbes, mispel en meerdere pruimenrassen.

Afb. 6 Een fragment beschreven perkament uit de beerkelder S215. Foto: Gemeente Dordrecht, afdeling Ruimtelijke Realisatie/archeologie, 2008.

verticale ribben op de schouder. Ook is er een deel van een voet van een kelkglas of fluit aanwezig. Organisch materiaal: leer, hout, textiel en perkament Vermeldenswaardig in deze categorie is de vondst van drie fragmenten perkament. Op één daarvan zijn nog enkele gotische letters zichtbaar (afb. 6). Voedselresten: planten, dierlijke botten, vis en schelp Er is een monster uit de vulling van de beerkelder door BIAX gezeefd en geanalyseerd op botanische macroresten, pollen en dierlijke botten en visresten.12 Ook zijn hieruit enkele voedselresten met de hand verzameld. Botanische resten Voor wat betreft granen zijn er macroresten van boekweit en pollen van boekweit, rogge en tarwe gevonden. Het geheel ontbreken van doorgaans goed geconserveerde zemelen in dit monster kan betekenen dat er meer of voornamelijk witbrood werd gegeten. Ook zijn er vele duizenden pitten, doppen en andere resten gevonden van maar liefst 21 soorten fruit, zuidvruchten en noten. Het gaat om hazelnoot, vijg, aardbei, appel, peer, zwarte moerbei, lampionplant, zoete kers/zure kers, gewone braam, framboos, blauwe bosbes, druif/ krent/rozijn, zwarte bes, kruisbes, aalbes,

242

In de categorie groente en peulvruchten zijn enkele pollen van tuinboon gevonden. Wat de kruiden en specerijen betreft zijn resten gevonden van zwarte mosterd, koriander, venkel, echte kervel, kruidnagel, paradijskorrel, Spaanse peper, tuinpeterselie, zwarte peper en dille. Bijzonder is de vondst van enkele zaden van paprika of Spaanse peper (Capsicum annuum).13 Dit gewas is oorspronkelijk afkomstig uit Amerika en al vrij snel na de eerste reis van Columbus werden de vruchten in Europa gegeten. Ook de vondst van paradijskorrels is bijzonder, want niet eerder zijn in ons land zoveel zaden van deze plant gevonden. Paradijskorrels zijn de merkwaardig smakende zaden van een plantensoort uit de gemberfami­lie. Van zwarte peper zijn enkele fragmenten gevonden. Vanaf de 15e eeuw worden zaden van deze pepersoort af en toe in archeologische context in ons land gevonden. Dierenbotten, visresten en schelpen Onder de dierenbotten zijn de resten van rund, schaap/geit, varken, kat, een klein knaagdier en diverse vogelsoorten zoals kip, eend, kwak en een niet nader te determineren lijsterachtige en kleine zangvogel. Het eten van kip en eend was tijdens de Late Middeleeuwen zeer algemeen. De vondst van twee vleugelbotjes van een volwassen kwak is echter zeer bijzonder. Ook zijn er enkele tientallen fragmenten van eierschalen aangetroffen, vermoedelijk van kippeneieren. De resten van schelpdieren betreffen fragmenten van mosselschelpen. De vondsten uit de puinkuil S100 (14e -16e eeuw) Tussen het brandpuin is een deel van een zilveren sluitwerkje gevonden. Het voorste deel bestaat uit een (fabel)dierenkop met een knop in zijn bek. Hier heeft waarschijnlijk een sluithaak of oogje aangezeten. Op de bovenzijde is een driedimen-

| Rondom de Stad

05-2011 binnenwerk.indd 242

03-10-11 15:45


sionale voorstelling aanwezig (afb. 7). Er zijn twee kerken met daartussen een (reliek)schrijn uitgebeeld. De kerkjes zijn weergegeven als vierkante gebouwen met een centraal koepeldak en een gedraaid torentje op elke hoek. Ze vertonen de meeste gelijkenis met kerken van de Russisch Orthodoxe Kerk, wat mogelijk het oorsprongsgebied van het sluitwerk aangeeft. Het reliekschrijntje is voorzien van een schuin dak met drie kruizen op de nok. De decoraties stellen mogelijk een heilige (bedevaarts)plaats voor. Het zou een souvenir kunnen zijn van een (pelgrims)reis of een geschenk van verre vrienden. Resultaten, discussie en conclusies Resultaten Hieronder worden allereerst per vondstcategorie de indicatoren besproken die mogelijk wijzen op een hogere, materiële welstand. Keramiek Op basis van de keramiek uit beide beerkelders zijn er geen aanwijzingen dat er sprake zou zijn van een bovengemiddeld

welvarend huishouden. Er zijn geen voorwerpen of bakseltypen aanwezig die kunnen worden aangemerkt als luxeproducten. Het relatief kleine aantal keramiekvondsten doet vermoeden dat de beerkelders regelmatig werden geleegd. Ook is er een verschil aanwezig in de samenstelling op basis van functiecategorieën. De keramiek uit beerkelder S218 is waarschijnlijk niet de neerslag van het gehele huishouden. Er is voornamelijk keramiek aanwezig die geassocieerd kan worden met koken, eten en drinken. Resten van keramiek-functievormen die in andere aspecten van een huishouden gebruikt worden, ontbreken. In de andere beerkelder, S215, is wel een breder scala aan functiecategorieën aanwezig. Metaal Er zijn weinig metalen voorwerpen in de drie afvaldeposities aanwezig. Alleen het zilveren sluitwerk uit de puinkuil kan worden aangemerkt als een voorwerp dat een hogere welstandsklasse representeert. Dit is niet alleen omdat het gemaakt is van een (duurder) edelmetaal, maar ook op basis van de veronderstelde, exotische plaats van herkomst.

Afb. 7 Het zilveren sluitwerk uit de brandkuil S100. Links: de Russisch Orthodoxe kathedraal in Vladimir, Rusland. Rechts: de Ursulaschrijn in de St. Ursulakerk in Keulen. Foto: Markus Bollen, auteursrecht: Erzbistum Keulen.

Rondom de Stad

05-2011 binnenwerk.indd 243

|

243

03-10-11 15:45


Afb. 8 Afrondingswerkzaamheden aan de achtergevel van Mijnsherenherberg, gezien vanaf de Voorstraat. Foto: Gemeente Dordrecht, afdeling Ruimtelijke Realisatie/archeologie, 2008.

Glas Serviesglas is alleen in de 15e-eeuwse beerkelder S215 aangetroffen. De aanwezigheid van drinkglazen en flessen in 15e-eeuwse vondstcontexten zijn lastig te duiden in termen van welstand. Juist in deze periode is dergelijk glaswerk in toenemende mate op de markt aanwezig en wordt het voor een breder publiek toegankelijk. Er kan voorzichtig vanuit gegaan worden dat het nog wel gezien kan worden als een aanwijzing voor een bovengemiddelde rijkdom die past bij de stedelijke elite. Organische materialen De aanwezigheid van fragmenten

244

beschreven perkament passen ook in het beeld van de stedelijke elite. Hoewel het niet geheel duidelijk is in welke mate de samenleving in de 15e eeuw kon lezen (en schrijven), kan wel aangenomen worden dat de aanwezigheid van boeken en brieven nog niet zeer algemeen was. Voedselresten Vooropgesteld kan worden dat er sprake is van een zeer gevarieerd dieet. Er is sprake van een grote variĂŤteit in alle voedselcategorieĂŤn, zowel botanisch als dierlijk. Daarnaast zijn er ook aanwijzingen dat er verschillende exotische producten geconsumeerd zijn. Op basis van de aanwezig-

| Rondom de Stad

05-2011 binnenwerk.indd 244

03-10-11 15:45


heid van zowel botanische als dierlijke resten, kan er in enige mate onderscheid gemaakt kan worden in algemene en luxe producten. Met name in de beerkelder S218 zijn veel pollen van tarwe gevonden. Dit was in de Middeleeuwen een dure graansoort die werd gebruikt om witbrood van te maken. Ook het geheel ontbreken van doorgaans goed geconserveerde zemelen in het monster van beerkelder S215 kan wijzen op het consumeren van veel of voornamelijk witbrood. Er zijn echter ook aanwijzingen voor de consumptie van goedkopere graansoorten zoals rogge, haver en boekweit. Rogge was in de Middeleeuwen een relatief goedkoop graan dat door een groot deel van de bevolking vaak werd gegeten. Haver werd, naast het gebruik als veevoer, ook wel gegeten in de vorm van gort. Boekweit was een goedkoop ‘graan’ dat vanaf het eind van de 14e eeuw veel in ons land verbouwd werd. Er zijn dus zowel aanwijzingen voor de consumptie van duur witbrood als voor het gebruik van producten van goedkopere graansoorten rogge en haver en boekweit. De variëteit in fruit, zuidvruchten en noten is erg groot en er zijn een aantal opvallende soorten aanwezig. Zo worden de zaden van de lampionplant slechts af en toe gevonden, maar in deze complexen (met name in beerkelder S218) waren er honderden aanwezig. Naast het gebruik als geneeskrachtig kruid en sierplant, had het mogelijk ook een religieus-symbolische waarde. Dit kan worden afgeleid uit de contexten van contemporaine vondstcomplexen waarin ze in grotere getale zijn aangetroffen. Het gaat om afvaldeposities van kerkelijke elites, zoals een beerput van de prior van de voormalige Sint-Salvatorsabdij te Ename en een beerput van het Sint Ursula Klooster in Delft.14 Ook de zaden van gele kornoelje worden niet vaak aangetroffen, maar in de 15e-eeuwse beerkelder S218 waren er enkele tientallen aanwezig. De plant hoort van nature thuis in Midden en Zuidoost-Europa,

maar is al heel lang in cultuur voor de rode vruchten die er uitzien als langwerpige kersen. Tot op heden zijn de pitten hiervan vooral aangetroffen in elitaire afvalcontexten.15 Ook kruiden en specerijen zijn in dit huishouden ruimschoots gebruikt. Gedurende de late 15e eeuw werd Spaanse peper vooral door mensen uit de hogere sociale milieus gegeten. Tot die tijd werd in die kringen vooral gewone peper (Piper nigrum) gegeten. In de loop van de 15e eeuw wordt het gebruik daarvan echter zo algemeen dat de rijken overstapten op exclusievere specerijen, waaronder de Spaanse peper. De vondst van grote aantallen gewone peperkorrels lijkt beperkt te zijn tot rijke contexten. Dit was van oudsher een duur importproduct uit Zuid-Azië en ook in de Late Middeleeuwen was het nog één van de duurste specerijen. Het doen van uitspraken over de sociale status aan de hand van pepervondsten is echter riskant. Ondanks de hoge prijs werd gewone peper namelijk al wel vrij algemeen gebruikt. In de Late Middeleeuwen werden (goede kwaliteit) paradijskorrels voornamelijk door de rijken gegeten en kan het in deze periode dan ook duiden op een hogere welvaart. Gedurende de Late Middeleeuwen kwamen de paradijskorrels via Portugese handelaars op de Noord-Europese markten terecht, waarbij de specerijenmarkten van Brugge en Antwerpen belangrijke overslaghavens waren. Van enkele andere (exotische) botanische resten is de ‘welstandsstatus’ discutabel. Dit geldt bijvoorbeeld voor de zwarte moerbei. De moerbeiboom is oorspronkelijk afkomstig uit het Middellandse Zeegebied, maar werd al vanaf de Late Middeleeuwen in ons land aangeplant. Ze zouden voornamelijk voorkomen in elitai­ re tuinen zoals kasteeltuinen, pastorieën en lust­ho­ven.16 Gedroogde moerbeien werden ook geïmporteerd uit het Middellandse Zeegebied. Zwarte moerbeien Rondom de Stad

05-2011 binnenwerk.indd 245

|

245

03-10-11 15:45


Afb. 9 De funderingen van de voorgevel en zijmuren gezien vanuit het voorhuis in de richting van de Voorstraat. Links is het restant van de middeleeuwse vloer met brandsporen te zien (S59). Foto: Gemeente Dordrecht, afdeling Ruimtelijke Realisatie/archeologie, 2008.

kunnen echter niet met enige zekerheid worden geduid als een exclusief fruit, want daarvoor komen ze te vaak voor in het middeleeuwse dieet. De aanwezigheid van pollen van witbladige cistus (Cistus albidus) en gewone gomrotsroos (Cistus ladanifer) zijn opmerkelijk. Cistusrozen zijn struiken die van nature in het westelijke Middel­landseZeege­bied voorkomen. De aanwezigheid wordt meestal verklaard door het gebruik van honing of ladanum uit het westelijke Middellandse Zeegebied.17 Ladanum is een geurige, harsachtige substantie die afgescheiden wordt door cistusrozen. Het werd naar Noord Europa geëxporteerd en hier gebruikt als geneesmiddel, als (rituele) geurstof en bij het balsemen van lijken. Ook de aanwezigheid hiervan is echter moeilijk te duiden in termen van welstand. In het dierlijk botspectrum zijn met name de vondst van botten van zwaan en kwak uitzonderlijk. De botresten van een knobbelzwaan (Cygnus olor) kunnen gezien worden als een indicatie voor luxevoedsel. Het houden van zwanen was namelijk een heerlijk recht en kwam in Holland toe aan de graaf, die dit recht in leen kon geven aan hoge ambachtsheren. Voor de middeleeuwse elite waren zwanen dan ook normale consumptievogels. Evenals zwanen hadden reigerachtigen, waaronder de

246

kwak (Nycticorax nycticorax) in de Middeleeuwen de status van elitair voedsel. Ze werden gerekend tot de ‘Edele Vogelen’ en werden door de burgerlijke elite door middel van de valken bejaagd. Tot op heden zijn er slechts drie andere archeologische vondstcomplexen uit Nederland bekend waarin botten van de kwak zijn gevonden. Het gaat in alle gevallen om afvalcontexten van rijke (middeleeuwse) elites, namelijk het kasteel van Eindhoven, het Huis ter Kleef te Haarlem en het Valkhuis in Den Haag.18 Of de vondst van kleine zangvogels ook duidt op een hoge sociale status is twijfelachtig. Vermoedelijk had de consumptie van zangvogels tot omstreeks 1500 nog een incidenteel karakter en kwam het pas na de Middeleeuwen bij de elite meer in de mode.19 Ze kunnen echter ook gehouden zijn als huisdier. Discussie Er zijn een aantal factoren van invloed op de bruikbaarheid van de aanwezige afvalresten als indicator voor een bovengemiddelde welstand. De aard van het afval Allereerst kan er een onderscheid gemaakt worden in de aard van de afvalcategorieën. Het afval dat in een beerput terecht komt, kan onderverdeeld worden in twee groepen. De eerste betreft voorwerpen die alleen hierin terecht komen wanneer ze

| Rondom de Stad

05-2011 binnenwerk.indd 246

03-10-11 15:45


afgedankt (en verloren) worden, bijvoorbeeld als ze kapot of overbodig zijn. Dit geldt eigenlijk voor alle (resten van) gebruiksvoorwerpen van allerlei grondstoffen zoals keramiek, metaal, leer etc. Van deze voorwerpen is het in eerste instantie niet de bedoeling dat ze in een afvalcontext terecht komen. Het is dus nooit zeker of en in welke hoeveelheid dergelijke voorwerpen in een afvalcontext aanwezig zijn. In de discussie over de herkenbaarheid van welstand op basis van de resten van luxeproducten, kan er vanuit gegaan worden dat het juist deze voorwerpen zijn waarmee men zorgvuldiger omgaat. De kans dat juist dergelijke producten in een afvalcontext van het betreffende, contemporaine huishouden opduiken, is op voorhand al kleiner dan op het aantreffen van minder dure gebruiksvoorwerpen. De tweede groep bestaat uit de resten van het geconsumeerde voedsel; botten van dieren, resten van vissen en schaal- en schelpdieren en macrobotanische resten en pollen van gewassen. De resten hiervan komen, direct of indirect, altijd in een afvalcontext terecht. Ook kan van deze groep gesteld worden dat ze met grotere zekerheid afkomstig zijn van het hiermee geassocieerde, contemporaine huishouden. Kortom, de aanwezigheid van de eerste groep is in een bepaald opzicht incidenteel terwijl de tweede groep structureel aanwezig is. Dateringsprobleem van afvalcontexten Het bepalen van de gebruiksduur van beerputten is vaak lastig. Absolute dateringsgrenzen zijn moeilijk te bepalen en ontbreken daarom meestal. De gebruiksduur is doorgaans een globale aanduiding die is gebaseerd op de aanwezigheid van verschillende (combinaties van) vondsten. Dit is een probleem wanneer we een (veronderstelde) vroege aanwezigheid, of grote aantallen van bepaalde voorwerpen, willen opvoeren als een bewijs voor een hogere materiële welstand. Er is dus eigenlijk sprake van een archeologische ‘catch 22’. Dit geldt met name voor bepaalde kera-

Afb. 10 Werkzaamheden in het voorhuis van Mijnsherenherberg. Gezien vanaf de Voorstraat tegen de later dichtgezette tussenmuur tussen het voorhuis en de kelder in het achterhuis. Op de drempel is een riool uit de 16e eeuw te zien. Foto: Gemeente Dordrecht, afdeling Ruimtelijke Realisatie/archeologie, 2008.

Afb. 11 De funderingsporen van het poortje dat vanaf de Voorstraat toegang gaf tot de voorplaats en het achtererf van Mijnsherenherberg. Gezien vanaf de voorplaats in de richting van de Voorstraat. Foto: Gemeente Dordrecht, afdeling Ruimtelijke Realisatie/archeologie, 2008. Rondom de Stad

05-2011 binnenwerk.indd 247

|

247

03-10-11 15:45


Afb. 12 Werkzaamheden aan de oostelijke ingang in de achtergevel van Mijnsherenherberg. Foto: Gemeente Dordrecht, afdeling Ruimtelijke Realisatie/archeologie, 2008.

miekbaksels en glas. Ook is de samenstelling van de materiële resten in een beerput niet een accurate weergave van de gebruiksperiode. Beerputten werden gedurende het gebruik ook geleegd en het aanwezige ‘eindcomplex’ is dus het resultaat van een proces van dumpen en legen. In theorie zal hierdoor het afval uit de laatste fase van gebruik oververtegenwoordigd zijn. De aard van de afvalcontext In het geval van een stedelijke elite is het mogelijk dat er sprake is van een uitgebreider huishouden. Het is mogelijk dat er bedienend personeel aanwezig is, dat mogelijk gebruik maakte van een andere beerkelder dan de hoofdbewoners. Conclusies De hogere welstand van de, met het leen geassocieerde, middeleeuwse huishoudens is met name herkenbaar in het totale afvalcomplex. Wanneer we de afvalcontexten individueel bekijken, dan zijn er echter wel verschillen aan te wijzen. De materiële inhoud van de beide beerkelders vertoont twee duidelijke overeenkomsten, maar ook enkele opmerkelijke verschillen. De overeenkomsten betreffen de samenstelling van het voedselrestenspectrum en de aard van het keramiekcomplex. Voor

248

wat betreft de voedselresten kunnen de hierna volgende kenmerken worden gezien als ‘passend bij’ een hogere welstand: – er is sprake van een gevarieerd dieet;20 – er komen relatief meer zeldzame en exotische botanische resten voor, met name in de categorie specerijen; – er zijn botten aanwezig van diersoorten die voorbehouden waren aan de (middeleeuwse) elite. Dit is onder andere gebaseerd op vergelijkingen met het voedselrestenspectrum van andere 14e en 15e-eeuwse afvalcomplexen die in de stad Dordrecht en het agrarische ommeland zijn aangetroffen. Een voorbeeld van de laatste is de vindplaats Ruygten bezuiden den Peereboom. De vindplaatsen Tolbrug, Groenmarkt, Torenstraat, Heer Heiman Suisstraat, de Grote Markt en het Minderbroederklooster aan de Voorstraat bevinden zich alle in de binnenstad. Een goede vergelijking met deze vondstcomplexen is niet mogelijk omdat daarvan de ‘welstandsstatus’ niet of in mindere mate bekend is.21 Opvallend is dat de hogere welstand niet is te herleiden uit de keramiekcomplexen van beide beerkelders. Die lijken geheel te bestaan uit algemeen gebruikskeramiek.

| Rondom de Stad

05-2011 binnenwerk.indd 248

03-10-11 15:45


Afb. 13 De bovenzijde van de oudste beerkelder S218 uit de periode 1325-1375. Foto: Gemeente Dordrecht, afdeling Ruimtelijke Realisatie/archeologie, 2008.

Voorwerpen en bakseltypen die geĂŻnterpreteerd kunnen worden als luxe keramiek zijn niet aangetroffen. Er zijn wel verschillen in de samenstelling van de (resten van) gebruiksvoorwerpen tussen de beide beerkelders. De keramiek uit beerkelder S218 is geassocieerd met de functies koken, eten en drinken, terwijl de keramiek uit S215 een breder functiespectrum van een huishouden vertegenwoordigd. Ook zijn er alleen in de beerkelder S215 duidelijker te interpreteren welstandsindicatoren aanwezig, zoals serviesglas en beschreven perkament. Gezien de dateringsproblematiek is het in theorie mogelijk dat beide beerkelders geheel of gedeeltelijk gelijktijdig in gebruik waren door verschillende deelnemers van dit huishouden. De beerkelder S218 is mogelijk hoofdzakelijk gebruikt door het bedienend en/of keukenpersoneel. Hierbij is het echter nog maar de vraag of dit leidt tot een andere samenstelling van het afvalcomplex.22 Samenvattend kan gesteld worden dat de hogere welstand voornamelijk herkenbaar is in de som van verschillende welstandsindicatoren. In beide afvalcategorieĂŤn, de resten van gebruiksvoorwerpen en voedselresten, gaat het met name om de uitzon-

derlijke, niet alledaagse vondsten. Deze zijn echter ook in afvalcomplexen van huishoudens met een hogere welstand niet per definitie aanwezig. Dit is bijvoorbeeld te zien in het gehele keramiekcomplex en de afwezigheid van duidelijke welstandsindicatoren in beerkelder S218. Echter, de kans op aanwezigheid van herkenbare welstandsindicatoren lijkt in dit geval iets groter te zijn in de categorie voedselresten. Concluderend kan gesteld worden dat het bepalen van welstand bij voorkeur zo multidisciplinair mogelijk zou moeten gebeuren. Daarnaast is het bepalen van de welstandsstatus van een afvalcomplex alleen zinvol wanneer er een koppeling gemaakt kan worden met de historische, sociaaleconomische status van het bijbehorende huishouden. Tot besluit moet opgemerkt worden dat de welstandsstatus slechts gezien kan worden als een indicatie. Het grote aantal factoren dat van invloed is op de aanwezigheid, herkenbaarheid en interpretatie van welvaartsindicatoren in afvalcomplexen, maakt een goede objectieve, kwantificerende analyse vrijwel niet mogelijk.

M.C. Dorst Rondom de Stad

05-2011 binnenwerk.indd 249

|

249

03-10-11 15:45


Noten 1 Marc Dorst studeerde Pre-columbiaanse archeologie aan de Rijksuniversiteit Leiden (PhD). Tijdens de studie en daarna heeft hij veldwerk gedaan in Puerto Rico, Guadeloupe en Trinidad. Van 2001-2007 2001 was hij voor de University of the West-Indies projectleider van het onderzoek op de vindplaats SAN-1 in Manzanilla, Trinidad. Hij is sinds 2000 werkzaam in het Nederlandse archeologische bestel en heeft onder andere gewerkt bij Jacobs & Burnier en het BOOR. Sinds 2008 is hij werkzaam als senior-archeoloog bij de gemeente Dordrecht. 2 Interne rapportage E. Havers, Stadsarchief gemeente Dordrecht. De Mijnsheerenherberg aan de Voorstraat te Dordrecht. Historisch onderzoek naar een verdwenen middeleeuws huis. Verwerkt in de basisrapportage, zie Dorst 2011. 3 Dorst 2011, vondstnummers 71 en 72. 4 Er is ook geen sprake van bijvoorbeeld zwaarder of geheel van loodglazuur voorziene roodbakkende producten. 5 Willemsen 1998, 362, Willemsen 1998, 159-160, afb.121, 362, B23. Spencer 1998, 207. 6 Type OG-STT 35 II, Goubitz 2001. 7 BIAXiaal 486 (Van Haaster 2010), ArcheoBone rapport 83 (Zeiler & Brinkhuizen 2010). 8 Dorst 2011, vondstnummers 69 en 73. 9 Minimaal Aantal Individuen op basis van aanwezige bodems. Gezien de dunne wanden kon er geen compleet exemplaar worden gereconstrueerd. De opgaande wanden bleken teveel versplinterd. 10 gl-koo-5. 11 Dit werd zo genoemd omdat dit glaswerk geproduceerd werd in glaswerkateliers in de bossen van Duitsland en de Ardennen. Hier was namelijk ruimschoots hout (eik en beuk) aanwezig, dat werd verbrand voor de productie van één van de hoofdingrediënten voor glas; potas (kaliumcarbonaat). Ook voor het stoken van de ovens was veel hout nodig. 12 BIAXiaal 486 (Van Haaster 2010), ArcheoBone rapport 83 (Zeiler & Brinkhuizen 2010). 13 In botanisch opzicht behoren paprika en Spaanse peper tot dezelfde soort; de zaden lijken daarom sterk op elkaar. 14 In: Van Haaster 2010. 15 Idem. 16 Idem. 17 Idem. 18 In: ArcheoBone rapport 83 (Zeiler & Brinkhuizen). 19 Matthey 2002, 256-258. De grafelijkheidsrekeningen van het Henegouwse huis (1e helft 14e eeuw) wijzen erop dat zangvogels toentertijd door de elite werden versmaad: de Hollandse graven aten hoenders, kapoenen, reigers en patrijzen, maar geen kleine vogels zoals zangvogels of kwartels. 20 In vergelijkbare contexten is dit vaak correlerend met een hogere welstand, maar het kan niet als indicatief worden beschouwd. Ook in deze vondstcategorie is de (kans op) variatie te groot (pers. comm. H. van Haaster). 21 Het gaat hierbij om de vergelijking tussen de botanische componenten (Haaster 2010). Op basis van de locatie in de stad, gelegen aan de middeleeuwse hoofdstraten Voorstraat en Wijnstraat/Groenmarkt, zou van enkele vindplaatsen aangenomen kunnen worden dat ze ook geassocieerd zijn met huishoudens in het hogere welstandssegment. Dit zijn de vindplaatsen Tolbrug, Groenmarkt en eventueel het Minderbroederklooster aan de Voorstraat. De variaties in het voedselrestenspectrum van deze vindplaatsen in vergelijking met de locatie Mijnsherenherberg, geven mogelijk aan dat de factoren persoonlijke smaak, conservering en ‘pakkans’ (monstergrootte/toeval) mogelijk ook een rol spelen. 22 Gebroken glazen zullen bijvoorbeeld in theorie door het personeel zijn opgeruimd en daarom ook, of juist, aanwezig moeten zijn in eventueel voor bedienend personeel gereserveerde beerkelders. Literatuur Dorst, M.C., 2011. Graven naar de Graaf… Archeologisch onderzoek naar het laatmiddeleeuwse, grafelijke leen Leeuwenburg/Mijnsherenherberg aan de Voorstraat 244. Gemeente Dordrecht. Dordrecht Ondergronds 5. Haaster, H. van, 2010. Een archeobotanisch kijkje in de keuken van het pand ‘Mijnsherenherberg’ in Dordrecht (1350-1500). BIAXiaal 486. BIAX Consult, Zaandam. Matthey, I., 2002. Vincken moeten vincken locken. Vijf eeuwen vangst van zangvogels en kwartels in Holland, Hilversum. Spencer, Brian, 1998. Pelgrim Souvenirs and Secular Badges. Medieval finds from excavations in London 7. Museum of London. Willemsen, A., 2000. Poppengoed precies bekeken. Verzameling, herkomst en functie van loodtinnen miniatuurtjes. In: Gevonden Voorwerpen. Opstellen over middeleeuwse archeologie voor H.J.E. Van Beuningen. Rotterdam Papers 11. Rotterdam. Willemsen, A., 1998. Kinder delijt. Middeleeuws speelgoed in de Nederlanden. Nijmegen University Press. Zeiler, J.T. & D.C. Brinkhuizen, 2010. Maaltijdresten uit de herberg. Archeozoölogisch onderzoek van botmateriaal uit twee beerkelders van de Mijnsherenherberg in Dordrecht (1350-1500). ArcheoBone rapport 83. ArcheoBone, Archeozoological Research Bureau, Haren.

250

| Rondom de Stad

05-2011 binnenwerk.indd 250

03-10-11 15:45


ArcheoPodium

Westerheem: een deel van je leven Arnold Carmiggelt

In 1995, toen ik na zes jaar ophield als hoofdredacteur van Westerheem, schreef ik: “Westerheem is een bijzonder blad. Het is het enige archeologische tijdschrift waarin zowel amateur- als beroepsarcheologen publiceren”. Ik wees op de gevarieerde inhoud en noemde Westerheem het medium voor alle betrokkenen bij de Nederlandse archeologie. Vier jaar eerder, tijdens het 40-jarige jubileum van de AWN, werd mij gevraagd naar de toekomst van Westerheem. Ik wees op de plannen voor commerciële tijdschriften die er toen waren, maar zag Westerheem in de toekomst niet in de kiosk liggen. Het belang ervan lag volgens mij vooral in de vereniging. Nu, twintig jaar later, denk ik daar nog steeds zo over. Uiteraard moet je voortdurend nadenken over inhoud en vormgeving, maar in essentie is het verenigingsblad in de afgelopen zestig jaar niet gewijzigd. De inhoud blijft zeer informatief en divers, maar zal nooit een groot publiek bereiken, simpelweg omdat dat publiek er niet is. En hoewel steeds meer mensen – in het kader van Malta – iets met archeologie moeten, een ongekend aantal onderzoeken plaatsvindt en veel publieksuitgaven verschijnen (onder andere het ‘commerciële’ tijdschrift Archeologie Magazine), zal het aantal ‘allesvreters’ van de Nederlandse archeologie beperkt blijven. Daarentegen zijn veel bij hun vak betrokken amateur- en/of beroepsarcheologen vaak vele jaren abonnee van Westerheem (of moet ik zeggen: lid van de AWN?). Dat geldt ook voor mijzelf. In 1976, ik was twaalf, viel Westerheem voor het eerst op de deurmat. Een weinig kindvriendelijk blad, waar in één van de nummers

dat jaar de toespraken ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum waren opgenomen. Er werd terug- en vooruitgeblikt op de rol van de amateurarcheologie, beschouwingen die zo kenmerkend zijn voor Westerheem. W.A. van Es meldt in zijn bijdrage dat het aantal professio­ nele archeologen dan zeventig bedraagt (anno 2011: ca. 1.000). In 1981 werd mijn eerste gestencilde publicatie over Zwolse tabakspijpen besproken, terwijl de bestseller ‘Verleden Land’ ook in dat jaar werd gepresenteerd (er werd een nooit meer geëvenaard aantal van 100.000 exemplaren van verkocht). In 1989 bij mijn aantreden als hoofdredacteur (geen e-mail nog, wel WordPerfect) werd ik geconfronteerd met de hebbelijkheden van auteurs. Zoals Jules Bogaers, die erop stond dat ‘literatuur’ in zijn bijdrage, met dubbel -t geschreven werd, in plaats van met èèn -t, zoals in Westerheem gebruikelijk was. Zijn wil geschiedde, nadat hij mij een halfuur college had gegeven over de herkomst van het woord. Behalve het beoordelen van artikelen recenseerde ik publicaties, vaak in nauw overleg met Paul Stuurman (de man van Westerheem). Na 1995 leverde ik nog wel bijdragen aan het blad, maar ben nu vooral lezer. Westerheem draag ik, evenals andere (amateur) archeologen, dus al een tijd met mij mee in verschillende hoedanigheden. De jaargangen Westerheem vormen in mijn ogen zo ook een waardevol naslagwerk over de geschiedenis van de Nederlandse (amateur) archeologie in al haar facetten. Een geschiedenis die jaar in jaar uit tot stand komt en die wijzelf mede vormgeven. AWN-leden maken dus ook in die zin geschiedenis en Westerheem toont die. Ook na zestig jaar.

ArcheoPodium |

05-2011 binnenwerk.indd 251

251

03-10-11 15:45


Mijn mooiste vondst Karolingische heiligenfibula uit de 8e of 9e eeuw

De werkgroep Archeologie Bergh heeft in oktober 2010 een voor deze streek bijzondere vondst gedaan. Tijdens één van de werkgroepzaterdagen was de werkgroep op zoek naar oppervlaktevondsten die op de ruwe akkers naar boven zijn gekomen. Het betreffende weiland ligt aan de rand van ’s-Heerenberg in de gemeente Montferland, welke één van de hoger gelegen akkers is in de omgeving. Vanuit het weiland kijk je recht op het kasteel Huis Bergh. Deze ochtend werd er door de werkgroep weinig bijzonders gevonden: aantal scherven van weinig waarde, wat musketkogels en enkele muntjes. Daarnaast werd er ook een rond stukje metaal gevonden dat door de werkgroep niet goed te determineren was. Nadat het stuk metaal was schoongemaakt en geconserveerd, had de werkgroep nog niet in de gaten wat voor bijzonderheid het in huis had. Er werd op het internet gezocht wat voor voorwerp het stukje metaal kon zijn en op een Duitse website over fibula’s werden gelijksoortige voorwerpen gevonden. Daarop besloot de werkgroep het voorwerp door deskundigen te laten beoordelen. Het stukje metaal, met de doorsnede van 2,4 cm en met een gewicht van 4 gram, bleek een Karolingische heiligenfibula te zijn uit de 8e of de 9e eeuw, van het type ‘Senkschmelz’. Op een roodkoperen schijffibula is een heilige

afgebeeld, ingelegd met emaille (afb. 1). De glaspasta is nog in perfecte staat en de heiligenafbeelding is goed zichtbaar. Een bijzondere vondst als deze Romeinse schijffibula (doekspeld of mantelspeld) is door zijn ‘compleetheid’ erg bijzonder te noemen. De mantelspeld is met emaille ingelegd, wat bij bodemvondsten door beschadiging vaak geheel of gedeeltelijk is verdwenen. De functie van dergelijke mantelspelden was het sluiten of bijeenhouden van de kleding. Op de achterzijde zijn vaak nog de restanten te zien van de naaldconstructie; bij deze fibula is dat door de tijd verdwenen (afb. 2). Meestal werd deze gemaakt van ijzer, dat meer veerkracht geniet dan brons of messing. Helaas is het ijzer veelal door oxidatie vergaan. Deze bijzondere vondst werd aangemeld bij ARCHIS, bij de streekarcheoloog en bij de gemeente. De eerste publicatie heeft plaatsgevonden in het Heemkundeblad ‘Old Ni-js’. De fibula is tentoongesteld in juli tijdens een feestweekend in ’s-Heerenberg, waar de werkgroep een tentoonstelling organiseert en uitleg geeft over de vondsten. Werkgroep Archeologie Bergh Heemkunde kring Bergh Johan en Rob Angenent Johan Lukkassen Hans Roem

Af b. 1 De voorzijde van de fibula. Foto: Hans Roem. Af b. 2 De achterzijde van de fibula. Foto: Hans Roem.

252

| Mijn mooiste vondst

05-2011 binnenwerk.indd 252

03-10-11 15:45


Literatuurrubrieken

Signalementen H.A.P. Veldman (red.), Graven in Zoelen. De opgraving van een Romeinse nederzetting en grafveld te Zoelen Scharrenburg, gemeente Buren (Rapport 2391). ADC Amersfoort 2011. ISBN 97894-6064-382-8. GeĂŻll., 375 pag. In 2007 en in 2008 zijn door ADC ArcheoProjecten twee archeologische opgravingcampagnes uitgevoerd in een plangebied bij Zoelen (Gld.). In het noordelijke plangebied zijn in 2007 sporen van een nederzetting uit de Midden-Romeinse tijd opgraven. In het zuidelijke deel is in 2008 een grafveld gedocumenteerd, waar crematiegraven (midden-Romeinse tijd) en enkele inhumatiegraven (midden- en laat-Romeinse tijd) zijn bijgezet. Op het nederzettingsterrein in het noordelijke plangebied zijn sporen van spiekers, kuilen, greppels en randstructuren uit de 1e en 2e eeuw n.Chr. gevonden. Een deel van het gevonden aardewerk bestaat uit zogenaamd Bataafse waar uit Nijmegen. Op het terrein is opmerkelijk goed geconserveerd klein metaal gevonden, zoals mantelspelden, munten, een zegeldoosje en een haarnaald. Een huisplattegrond ontbreekt; de kern van de nederzetting bevindt zich blijkbaar buiten het opgegraven terrein. Op het Romeinse grafveld in het zuidelijke deel van het plangebied zijn in totaal drie kuilen met brandresten, 34 crematiegraven met minimaal 55 bijzettingen, 67 kringgreppels en tien inhumatiegraven gevonden. In sommige gevallen bevinden zich verschillende graven binnen dezelfde kringgreppel. Bij het signaleren van deze publicatie in de vorige editie van Westerheem wordt stilgestaan bij de menselijke begravingen. Het onderzoek naar de dierlijke resten is minstens zo interessant. In de nederzetting is het vlees van runderen en schapen/geiten gegeten. Een enkel keer is

Af b. 1 Beker met dubbele standring, hoogte 4,9-5,3 cm, grafgift Zoelen 200-250 n.Chr. Uit: ADC Rapport 2391.

ook varkensvlees en vis (paling) op tafel gekomen. Ook zijn resten van paarden en honden herkend. Het valt op dat het varken tussen de nederzettingsresten mondjesmaat voorkomt, terwijl het in het grafveld overheerst. Het gaat daar vooral om jonge dieren. Ook bij schapen/geiten betreft het op het grafveld meer jonge dieren in verhouding tot de nederzetting. Een ander verschil ten opzichte van de nederzetting is het voorkomen van ook andere kleiner formaat dieren in het grafveld, als ganzen, eenden en vooral kippen. Het vlees is vaak mee gecremeerd met het lichaam van de overledene. De aanwezigheid van kip wordt gezien als een duidelijke aanwijzing voor romanisering van de nederzetting. Een groot deel van het rapport bestaat uit catalogi met gedetailleerde beschrijvingen van de crematie- en de inhumatiegraven, van de greppels op het grafveld en van de structuren in de nederzetting. ** *

P.L.M. Hazen (red.), Bewoningssporen aan de Piushaven te Tilburg (Rapport 2459). ADC Amersfoort 2011. ISBN 97894-6064-450-4. GeĂŻll., 37 pag. Het in 2010 in Tilburg uitgevoerde onderzoek

Literatuurrubrieken |

05-2011 binnenwerk.indd 253

253

03-10-11 15:45


veeneilanden, zijn sporen en vondsten aangetroffen uit 1600-1750. Die vindplaats is dermate verstoord dat verder onderzoek achterwege is gebleven. Ter hoogte van de derde vindplaats, op een crevasse afzetting van de Gouderakse stroomgordel, is een site uit vermoedelijk het Vroeg- of Midden-Neolithicum onderzocht. De vindplaats bestaat uit een goed geconserveerd sporenvlak met vijf in situ staande houten paaltjes met daarboven een rijke vondstenlaag met fragmenten van een menselijk kuitbeen, benen priemen, bewerkt gewei, wet- of slijpstenen, mogelijke fragmenten van kookstenen, vuurstenen afslagen en klingen, houtsnippers en resten van zoogdieren en vissen. Opvallend is het ontbreken van aardewerk. ADC ArcheoProjecten adviseert de vindplaats in situ te behouden. Mocht behoud in situ niet mogelijk zijn, dan moet deze in zijn geheel worden opgegraven.

Af b. 2 Waterfilter, Gouds fabricaat, eind 19e eeuw. Uit: Smeele & Van der Meulen in Assembled Articles 4.

** *

heeft plaatsgevonden in dat deel van een plangebied bij Tilburg waar eerder archeologische indicatoren uit IJzertijd en Middeleeuwen zijn aangetroffen. Bij het onderzoek zijn uit de Romeinse tijd een waterput, een kuil en een grote hoeveelheid paalkuilen ontdekt, waarbij men twee spiekers heeft kunnen herkennen. Vermoedelijk bevindt de locatie zich aan de randzone van een Romeinse nederzetting. Sporen uit de Late Middeleeuwen duiden voornamelijk op agrarische activiteiten. Mogelijk staan die in verband met de aanwezigheid van een eerder opgegraven grote nederzetting uit de 8e tot 11e eeuw in de nabijheid van het opgravingsterrein. ** *

X.J.F. Alma en R. Torremans (red.), Gouda, Westergouwe – Deelgebied 3: Een vroege vindplaats op de crevasse. Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (Rapport 2552). ADC Amersfoort 2010. ISBN 978-946064-543-3. Geïll., 58 pag. Het proefsleuvenonderzoek bij Gouda is uitgevoerd op een drietal vindplaatsen binnen het plangebied. Eén ervan, het restant van een Calais-geul met oeverwal en komafzetting, heeft geen duidelijke aanwijzingen voor menselijke activiteiten opgeleverd. Op de tweede, de in het gebied achtergebleven

254

L.P. Verniers en R. Torremans (red.), Wonen en werken in de Late IJzertijd in Spijkenisse. Een archeologische opgraving (Rapport 2665). ADC Amersfoort 2011. ISBN 978-94-6064-656-0. Geïll., 141 pag. De opgraving heeft betrekking op een woonstalboerderij uit het einde van de 3e eeuw v. Chr. De eerste bewoningsfase speelt zich af in de jaren 210-200 v.Chr. Daarna verschijnen er niet minder dan elf haard en/of stookplaatsen en wordt de locatie blijkbaar in gebruik genomen als ambachtszone. Die fase wordt in het begin van de 2e eeuw geplaatst. De aandacht gaat uiteraard uit naar de verzameling haard- of stookplaatsen. Dankzij specialistisch onderzoek kan een differentiatie binnen de haardplaatsen worden aangetoond: er zijn onder andere sporen van voedselbereiding en graanverwerking. Een bijzondere vondst uit één van de haardplaatsen is een stukje bladgoud. Daarnaast is op deze vindplaats in Spijkenisse bijna 50 kg handgevormd aardewerk verzameld, waaruit minimaal 115 potten herleid kunnen worden. Dit is uitzonderlijk hoog voor één huishouden. In combinatie met de vele haardplaatsen wordt daarom een ambachtelijke zone verondersteld. Op verschillende potscherven is een wit aankoeksel aangetroffen, bestaand uit een onverkoold mengsel van eiwitten en suikers. Dit kan afkomstig zijn van een waterige vloeistof met suikers en eiwitten, zoals bier. Het kan ook

| Literatuurrubrieken

05-2011 binnenwerk.indd 254

03-10-11 15:45


afkomstig zijn van de opslag van non-food materiaal zoals lijm van beenderen of huiden. Uit botanisch onderzoek is gebleken dat in de nabijheid van de vindplaats gerst is verbouwd. Dit kan een aanwijzing zijn voor een prehistorische bierbrouwerij. Aan de andere kant pleit het vele botmateriaal voor de productie van beenderlijm. Vooralsnog kan uit de beide opties geen keuze worden gemaakt. ** *

H. Groenendaal, j. moerman en f. van oostroom (red.), Historisch Jaarboek Schipluiden 2010 (jubileumuitgave van de Historische vereniging schipluiden), vlaardingen 2011. isbn 978-90-75093855-5. Geïll., 160 pag., circa € 20,-(j.W.moerman@wxs.nl) Ter gelegenheid van haar veertigjarige bestaan heeft de Vereniging Schipluiden in 2010 een symposium georganiseerd met een archeologisch-historische opzet. Deze publicatie geeft ondermeer de schriftelijke neerslag van wat zich op die dag heeft voltrokken. Het resultaat is een zeer gevarieerde bundel met een vijftal bijdragen geschreven door de mensen uit het vak, die samen een goed en leesbaar overzicht geven van de archeologie en de historische geografie van de ruimere omgeving van Schipluiden (Midden-Delfland en het Westland). Andere bijdragen zijn vooral gericht op de streekgeschiedenis (landmeters, eendenkooien, trekschuiten, et cetera). De oprichter van het Centrum voor Streekhistorie, M.A.C. van Adrichem, is met foto en al aanwezig in de bundel. Hij heeft veel mensen duurzaam geïnfecteerd met het virus van archeologie en streekhistorie. De bundel is daar een bewijs van. ** *

p.a.c. schut, W.j.b. Dierickx, j.W. de kort en b. van os, Een karterend booronderzoek rond het Kerstendal, gemeente Groesbeek (rapportage archeologische monumentenzorg 191), rijksdienst voor het cultureel Erfgoed, amersfoort 2011. isbn 978-90-5799-1752. Geïll., 57 pag. Het Kerstendal bij Groesbeek heeft deel uitgemaakt van een aantal in de Romeinse tijd aangebrachte voorzieningen voor het transport van drinkwater. Het nu uitgevoerde onderzoek richt zich op de mogelijke aanwezigheid

van resten van een Romeinse tempel die er volgens 19e-eeuwse bronnen ooit op een heuvel zou hebben gestaan. Drie daarvoor in aanmerking komende locaties zijn onderzocht. Helaas heeft het onderzoek geen positieve aanwijzingen voor die tempel opgeleverd. Het kan overigens niet worden uitgesloten dat sporen van de tempel inmiddels door erosie zijn verdwenen, of door de beperkingen van het booronderzoek niet herkend zijn. Wel heeft het booronderzoek informatie opgeleverd over de aanleg van het Kerstendal. Een betonnen waterleiding en een bezinkbekken tonen aan dat men nog vrij recent gebruik heeft gemaakt van natuurlijke waterbronnen in het Kerstendal.

Af b.3 Schotel met slibdecoratie. Bodemvondst Enkhuizen. Uit: Archeologische Kroniek Noord-Holland 2010.

** *

Verslag van de archeologische begeleiding tijdens het graven van een sleuf, bestemd voor het leggen van een elektriciteitskabel aan de Wedderbergweg in het plangebeid Wedderbergen (gemeente Bellingwedde) Op 21 tot en met 23 juni 2011 hebben leden van de Werkgroep Prehistorie van het Veenkoloniaal Museum te Veendam het graven van een sleuf archeologisch begeleid. Drie werkgroepsleden zijn in wisselende samenstelling continu bij de werkzaamheden in Bellingwedde aanwezig geweest, waarbij onder meer het uitgegraven zand zonder resultaat op de aanwezigheid van archeologische resten is gecontroleerd. ** *

clevis, H. (red.), Assembled Articles 4. Symposium on medieval and postmedieval ceramics (zwolle 16 en 17

Literatuurrubrieken |

05-2011 binnenwerk.indd 255

255

03-10-11 15:45


september 2010). SPA uitgevers Zwolle 2011. ISBN 978-90-8533-049-3. Geïll., 195 pag., € 24,50 Op 16 en 17 september 2010 is in Zwolle het vierde Assembled Articles symposium gehouden. Het symposium focust op middeleeuws en post-middeleeuws aardewerk, waarbij er ook aandacht is voor andere materiaalcategorieën. Tijdens het symposium van 2010 is een nieuw digitaal programma voor het classificatiesysteem voorgesteld, een samenwerkingsproject van de Stichting Promotie Archeologie en de Brugse archeologische dienst Raakvlak. Daarnaast is door Nina Jaspers een kleurenschema voor baksels van laat- en post-middeleeuws aardewerk gepresenteerd. Dit schema heeft zij voor ADC ArcheoProjecten ontwikkeld. Het betreft een standaardisering van kleuren voor baksels zoals die zijn gedefinieerd binnen het Deventer-systeem. Deze kleuren worden gebruikt voor het visualiseren in grafieken van bakselverhoudingen onder keramiek, dat af komstig is uit archeologische opgravingen. Met deze standaard worden grafieken uit verschillende onderzoeken visueel eenvoudig leesbaar en goed onderling vergelijkbaar. Het ADC heeft dit kleurensysteem enkele jaren in gebruik en inmiddels is het door de redactie van het Deventer-systeem geaccepteerd als standaard. In hun bijdrage ‘Gouda gaat voor goud’ verklaren Adri van der Meulen en Paul Smeele waarom vanaf het einde van de 17e eeuw de pottenbakkers uit de Hollandse steden verdwijnen, terwijl die in Gouda zich weten te handhaven. De bijdrage van Adri en Paul is een vooruitblik naar de publicatie van hun uitgebreide studie naar de betekenis van Gouda als producent van loodglazuuraardewerk, die voor 2012 is voorzien. In hun bijdrage ‘Typisch Nijmegen?’ geven Annelies Berend en Jan Thijssen een aanzet tot de identificatie van het Nijmeegse vormenspectrum van de open vormen van rood-, witen grijsbakkend gebruiksaardewerk. Onder de titel ‘Into the pit? Waste management and cesspit finds in Alkmaar’ duikt Peter Bitter in het stadsvuil. Opmerkelijk is zijn constatering dat gebruiksaardewerk feitelijk niet in de beerput hoort. Henk Stoepker vraagt zich af waarom er geen B in Brunssum zit. De destijds door Anton Bruijn bij aardewerk uit Schinveld-Brunssum onderkende productieperiode B (circa 10501100) is wel in Schinveld aanwezig is, maar ontbreekt tussen de misbaksels van Brunssum. Henk maakt aannemelijk hoe dat komt. Met behulp van de typologie van kamerpot-

256

ten, kookkannen, (twee-orige) grapen en steelpannen van verschillende locaties test Roos van Oosten de bruikbaarheid van de aardewerkbeschrijving in het Deventer Systeem (‘Garbage in, garbage out? To what extent are inventory lists of the classification system a reliabele guide for chrono-morphological development’). Een heel ander onderwerp vormt de bijdrage van Florian Preis. Hij vraagt aandacht voor het in ons land onbekende fenomeen dat wel bij onze oosterburen voorkomt, namelijk het feit dat daar in post-middeleeuwse graven regelmatig medicijnflesjes worden aangetroffen (‘The Essence of Life in a Coffin? Some remarks on pharmaceutical glass bottles as grave goods in post-medieval time – examples from central and north eastern Germany’). Arno Verhoeven beschrijft het resultaat van een gedetailleerd onderzoek naar de verspreiding van aardewerk uit Paffrath, terwijl Epko J. Bult tenslotte aandacht vraagt voor dateringsmogelijkheden van Pingsdorfaardewerk. ** *

Dossier d’Archéologie, nr. 346 juillet-août 2011. ISSN 1141-7137. Geïll., 120 pag., € 10,50 De vaak bijzonder fraaie mozaïeken uit de Romeinse tijd blijven boeien en nog steeds worden nieuwe mozaïekvloeren ontdekt. In dit fraai geïllustreerde tijdschrift worden nieuw ontdekte vloeren voorgesteld uit Frankrijk, Italië, Griekenland, Tunesië, Algerije, Egypte, Turkije en Syrië. ** *

De Maasgouw (Limburgs Geschieden Oudheidkundig Genootschap, Maastricht), 130e jrg., 2011, nr. 2. ISSN 1380-4170 In dit nummer brengt Max Klasberg de landschappelijke ligging van de nederzettingen van de Lineaire Bandkeramiek (LBK) tussen de rivieren Maas-Demer-Jeker in het BelgischNederlandse grensgebied in beeld. Binnen dat zogenaamde Hezerwatercluster zijn niet minder dan 41 LBK-nederzettingen bekend. De auteur constateert niet alleen dat de nederzettingen zich situeren op droge lössgronden in de directe nabijheid van beken of rivieren, maar ook dat er een duidelijke voorkeur heeft bestaan voor beschutte noord- en oosthellin-

| Literatuurrubrieken

05-2011 binnenwerk.indd 256

03-10-11 15:45


gen. Elders in het blad beschrijft S. Arnoldussen de vondst van een opmerkelijke pot uit de Vroege IJzertijd, verspreid over een nederzetting ter plaatse van het huidige Ittervoort (gemeente Leudal). De rijk bewerkte pot doet denken aan de Italiaanse ‘Olla a copetta’. Dergelijk vaatwerk is tot nu toe niet eerder in Nederland aangetroffen. Waarschijnlijk is hier sprake van een rituele depositie. De vorm van de pot doet denken aan die van de bronzen wijnemmers (‘situlae’ en hun Etruskische voorlopers) zoals die in ons land uit rijke vorstengraven uit de Vroege IJzertijd bekend zijn. ** *

Tijdschrift van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 3e jrg., nr. 3, zomer 2011. ISSN 1878-7827 De archeologie komt in dit even opvallende als onpraktische formaat tijdschrift met een viertal korte artikelen aan bod. Het klooster ‘Klaarkamp’ bij Rinsumageest is het oudst bekende voorbeeld van baksteenbouw in ons land. Van Giffen heeft dit destijds onderzocht, maar de resultaten ervan zijn pas 36 jaar later, 4 jaar na diens overlijden, gepubliceerd. Het nu door de RCE gedane onderzoek, gericht op bescherming van het terrein, geeft meer inzicht in de activiteiten rond het klooster en bevestigt dat de cisterciënzer monniken in de regio een economische sleutelrol moeten hebben vervuld. Een andere belangrijke archeologische activiteit waaraan het tijdschrift aandacht besteedt, gaat over het inventariseren van grafheuvels op het grootste urnenveld van Nederland, de Boshoverheide bij Weert. Niet minder dan 375 heuvels zijn beschreven en zijn in een geografisch informatiesysteem opgenomen. De daaraan gekoppelde gegevensbank is gevuld met gegevens over de heuvels en bijbehorende bijzettingen. Naast de kenmerken van de graven wordt met deze gegevensbank ook de onderzoekspotentie van groepen materialen in kaart gebracht. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van het Odyssee-programma van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, waarin 32 ‘vergeten opgravingen’ alsnog worden uitgewerkt. Een heel ander onderwerp betreft het Scheurrakwrak op de bodem van de Waddenzee bij Texel, de resten van een koopvaardijschip dat in 1593 is vergaan. Bij het onderzoek is een groot pakket textiel, met veel touwwerk en houten blokken gevonden, dat in vier delen is geborgen en ingevroren. Nu, 18 jaar later, is

een klompje diepvrieszeil ontdooid en onderzocht. Met andere stukjes van het zeil uit het wrak zal de RCE verschillende methodes uitproberen om met de daaruit verkregen ervaring uiteindelijk met de grote pakketten aan de slag te kunnen gaan. Tenslotte schenkt het tijdschrift aandacht aan de discussie over de mogelijkheid en de wensen met betrekking tot bescherming van het bodemarchief uit de Steentijd. ** *

Archeologie Magazine 2011, nr. 4. ISSN 1566-7553 Ook Archeologie Magazine besteedt aandacht aan een project uit het Odysee-programma, in dit geval het vroeg-Middeleeuwse grafveld op de Donderberg bij Rhenen. Hier zijn niet minder dan elfhonderd graven uit de 4e tot en met de 8e eeuw gedocumenteerd, met niet minder dan drieduizend objecten die als bijgift aan overledenen zijn meegegeven. Voor het onderdeel ‘Archeologie Special’ blijft het tijdschrift dit keer binnen de landsgrenzen. Het Archeologiehuis Zuid-Holland staat daarbij centraal. Deze voorziening wordt gehuisvest in de geromaniseerde boerderij uit de 1e eeuw van onze jaartelling, gereconstrueerd naar een gebouw dat in de zestiger jaren aan het licht is gekomen bij opgravingen van een nederzetting van de Cananefaten in Rijswijk. Het bevindt zich nabij de entree van het archeologische themapark Archeon in Alphen aan den Rijn. Vermeldenswaard is het interview met Henk Hegeman, voorzitter van de afdeling Rijnstreek van de AWN, die in de komst van het Archeologiehuis en in een provinciaal platform voor archeologie nieuwe kansen voor de vrijwilligers ziet. Met alle mogelijke middelen promoot de stad Antwerpen het MAS, haar Museum Aan de Stroom. Al ruim voor de opening ervan zijn tal van journalisten uit nabij en verder gelegen buitenlanden er uitgenodigd, gefêteerd en rondgeleid, met als resultaat een reeks lovende artikelen in alle zichzelf respecterende dagen weekbladen en tijdschriften. Het gebouw waarin het MAS is gehuisvest is onmiskenbaar een architectonisch hoogstandje; daarover lopen de meningen niet uiteen. Maar men schrijft net zo enthousiast over hoe fraai het geëxposeerde de geschiedenis van de stad in beeld brengt, welk een aanwinst voor de presentatie van het culturele erfgoed. In feite toont men er echter niets nieuws, want het geëxposeerde bestaat stuk voor stuk uit de

Literatuurrubrieken |

05-2011 binnenwerk.indd 257

257

03-10-11 15:45


Af b. 4. Tuitpot van pingsdorf-achtig aardewerk. Bodemvondst Serooskerke. Uit: ADC 1384/monografie 10.

hoogtepunten uit een drietal inmiddels gesloten musea. Waar tot voor enkele jaren in Antwerpen het Volkskundemuseum een fraai beeld gaf van volkskunst en -gebruiken in het Antwerpse in de 19e en het begin van de 20e eeuw, waar het Scheepvaartmuseum Het Steen in verouderde opstellingen een gedetailleerd beeld gaf van de visserij op de Schelde en de Zeeuwse stromen en waar het Museum Vleeshuis met vaste en wisselexposities de Antwerpse archeologie in beeld bracht, resteert nu een weliswaar hypermoderne voorziening in een boeiende omgeving, die alleszins een bezoek waard is, maar waar het gebodene slechts een zeer beperkte selectie is van wat tot voor enkele jaren in permanente opstellingen te zien is geweest. ** *

Archeobrief, 15e jrg., nr. 2, juni 2011. ISSN 1386-2065 Met als vaste ingrediënten de aspecten onderzoek, onderzoeksresultaten, vondsten en archeologisch bestel, informeert Archeobrief haar lezers over zaken waarmee de archeologie in ons land bezig is. Twee onderzoeksaspecten dit keer: de grafheuvels uit de Romeinse tijd in IJsselstein, die een nieuw licht werpen op de grafmonumenten in de noordelijke grensprovincie van het Romeinse Rijk en de Grote Markt in Groningen, waar intussen zes graafcampagnes hebben plaatsgevonden, met tal van interessante vondsten uit de vroege geschiedenis van die stad. In de rubriek Vondst komt Groningen terug met de resten van een houten stoel of bank uit de 11e eeuw. Een ander artikel heeft ‘De Welvaart in vroeg-middeleeuws Leidsche Rijn’ als titel. In 2005 is er een vroeg-middeleeuwse nederzetting opgegraven met tientallen teruggevonden gebouwen en duizenden vondsten.

258

Het aan de rivier gelegen dorp heeft zijn hoogtijdagen gekend op het laatst van de 7e en het begin van de 8e eeuw. De grote voorraadschuren, het importaardewerk, het geld en de kostbare sieraden wijzen op rijkdom en handel. Omstreeks 750 komt een einde aan die welvaart. Opmerkelijk is dat dit ook geldt voor andere nederzettingen in Leidsche Rijn. Aan het begin van de 9e eeuw heeft men het gebied geheel verlaten. Verder bevat deze editie een verklaring voor sporen van (post-)middeleeuwse kringen op het platteland en een bijdrage over het onderzoek naar Neanderthalers op en in de Noordzeebodem met speciale aandacht voor de archeologie en de geologie van het Eurogeulgebied. ** *

TGV-teksten & Presentatie (red.), De archeologische kroniek van NoordHolland 2010. Haarlem 2011. ISSN 22102280. Geïll., 100 pag. Onlangs is alweer de derde kroniek van de provincie Noord-Holland in deze reeks verschenen. Behalve geïllustreerde samenvattingen van het op verschillende locaties in Alkmaar tot en met Zaandam in 2010 uitgevoerde archeologische onderzoek, bevat de bundel ook een aantal korte bijdragen over vooral bijzondere vondsten, zoals de wervels van een orka uit de gracht van het laat-Middeleeuwse kasteel van Brederode te Velsen, drieknoppenfibulae uit Kennemerland, een ‘small long broch’ uit Limmen, daterend van omstreeks 500 n.Chr. (die al snel spoorloos in de antiekhandel is verdwenen), en een neanderthalerwerktuig van het strand van Muiderberg. Tenslotte nog wat nieuwe informatie over ‘Hilde’ de gereconstrueerde jongedame uit een 4e-eeuwse begraving bij Castricum. Uit isotopenonderzoek aan botten en tanden blijkt dat Hilde geen Hollandse deerne is, maar dat zij moet zijn opgegroeid in het oostelijke deel van Midden-Duitsland. ** *

S. Zandboer (red.), Wergea Terp Groot Palma. Twee terpen in de vaart. Een archeologische begeleiding beperkte verstoring (Rapport 2053). ADC ArcheoProjecten Amersfoort 2010. ISBN 978-94-6064-044-9. Geïll., 98 pag., CDROM, inclusief bijlagen: o.a. S. Oostkamp, ‘Catalogus van het 12e-eeuwse aardewerk

| Literatuurrubrieken

05-2011 binnenwerk.indd 258

03-10-11 15:45


uit de opgraving Wergea’ en T.F.M. Oudemans, ‘De Kookpot van Wergea. Chemische karakterisering van een organisch residu met behulp van DTMS’ (Kenaz Rapport 12) In opdracht van de provincie Friesland is een onderzoek uitgevoerd in Warga / Wergea (gemeente Boornsterhem/Boarnsterhim), waar de pleziervaartverbinding LeeuwardenGrou door de zool van de grotendeels al verdwenen terp Groot Alma zal worden gegraven. Hier zijn restanten van de periferie van de terp gevonden, zoals ophogingslagen, paalkuilen, greppels en waterputten. De oudste bewoning vindt waarschijnlijk al in de Romeinse IJzertijd plaats, maar de nadruk ligt op de Late Middeleeuwen. Bijzonder is de vondst van negen kogelpotten, waarvan er zes nog compleet zijn. De potten zijn aangetroffen in een waterput en dateren uit de 12e eeuw. In een bijlage in het rapport beschrijft Sebastian Ostkamp de kogelpotten volgens het Deventer systeem. Bij twee kogelpotten zijn rondom de hals nog resten van touw zichtbaar. Blijkbaar zijn de kogelpotten gebruikt om water te putten. Kogelpotten, ook die uit Wergea, vertonen vaak donkerbruine of zwarte residuen op de binnenzijde. Bij één van de kogelpotten van Wergea is die substantie nader onderzocht. Het resultaat ervan is vastgelegd in een rapport van T.F.M. Oudemans (Kenaz Consult, Leiden) dat eveneens als bijlage in de ADC-rapportage is opgenomen. Het zwartbruine aankoeksel in de onderzochte pot blijkt uit een mengsel van eiwitten en vetten van voornamelijk plantaardige oorsprong te bestaan. De herkomst is mogelijk een mengsel van eiwitrijke plantendelen en plantaardige olie (of oliehoudende plantendelen). Daarbij kan worden gedacht aan een soep van peulvruchten met oliehoudende smaakmakers als mosterd-, raap- of sesamzaad. In het noordelijke deel van de vaarroute is het talud onderzocht. Daar is onverwacht een ophogingslaag van plaggen aangetroffen. Bij nader onderzoek is gebleken dat dit bij een inmiddels deels afgegraven huisterp hoort. Er zijn greppels, terpsloten en -lagen, twee dijkjes en een waterput gevonden. De waterput en de terplagen bevatten aardewerk uit de 1e en 2e eeuw. De dijkjes zijn ouder dan de terp en zijn vermoedelijk in de Romeinse IJzertijd aangelegd. ** *

Bert Fermin en Kim van Straten, Archeologie van de Mars. Archeologisch

en historisch onderzoek in het Noorderhavenkwartier in Zutphen (Zutphense Archeologische Publicaties 59). Gemeente Zutphen 2011. ISBN 97890-77587-00-3. Geïll., 88 pag., € 15,-De Zutphense Mars is een bedrijventerrein waar met de bouw van molens in de 17e eeuw de eerste industrie al vroeg van start is gegaan. Een deel van dat terrein krijgt nu een woonen recreatiefunctie. Van één van die molens, een houtzagerij uit 1798, zijn bij het onderzoek sporen teruggevonden. Zoals verwacht bevat de ondergrond van het onderzochte deel van de Mars de overblijfselen van 17e-19eeeuwse vestingwerken. ** *

Bert Fermin en Michel Groothedde, Steenkool, bagger, bokkenhoorns. Twee laatmiddeleeuwse complexen van de Schupstoel en de Nieuwstad in Zutphen (Zutphense Archeologische Publicaties 62). Gemeente Zutphen 2011. ISBN 97890-77587-70-6. Geïll., 41 pag., € 9,-Het plaatsen van twee zogenaamde uriliften is aanleiding geweest voor archeologische waarnemingen op een tweetal locaties in de binnenstad van Zutphen, de Schupstoel en de Nieuwstad. Ter plekke van de uitgraving voor de sanitaire voorziening in de Schupstoel heeft in de 12e eeuw een gracht gelopen. Uit het materiaal waarmee men vervolgens in de 13e eeuw die gracht heeft gedempt zijn stukjes proto-steengoed en kogelpotaardewerk, restanten van schoeisel en slachtafval van rund en varken verzameld. Veel groter is de vondstconcentratie die men in de kuil in de Nieuwstad heeft aangetroffen, daterend uit de 14e eeuw. Opvallend is daarbij de grote hoeveelheid ijzerslakken en steenkool, waarmee een duidelijke indicatie voor ijzerverwerkende industrie is verkregen. Onder het verzamelde botafval bevindt zich een relatief groot aantal hoornpitten van geiten. In combinatie met leerafval wijst dit op leerproductie en -verwerking. Opvallend is dat sommige hoornpitten sporen van verdere bewerking vertonen, wat op de productie van signaalhoorns lijkt te duiden. Uit de Romeinse tijd zijn overigens ook doorboorde geitenhorens bekend die mogelijk onderdeel van een snaarinstrument, een soort mini-harp, kunnen zijn geweest (Alex Down, Small finds from the Theological College, in: Down & Magilton, 1993: Chichester Excavations 8, fig. 28.6).

Literatuurrubrieken |

05-2011 binnenwerk.indd 259

259

03-10-11 15:45


** *

Coosje Koster, Wonen en werken in het centrum van prestedelijk Zutphen. Archeologisch onderzoek naar structuren uit de opgravingen Zutphen-Stadhuis en Kuiperstraat 1 (gem. Zutphen) (Zutphense Archeologische Publicaties 65). Gemeente Zutphen 2011. ISBN 97890-77587-71-3. Geïll., 122 pag., € 17,50 Het 65e nummer in de reeks Zutphense Archeologische Publicaties omvat de cum-laude beoordeelde bachelorscriptie van Coosje Koster van de opleiding archeologie van Saxion Next te Deventer. De publicatie bevat de weerslag van haar onderzoek naar gebouwen en andere structuren uit de periode 882-1200 die in 1997 zijn aangetroffen tijdens opgravingen in de bouwput van het nieuwe Zutphense stadhuis. Dit deel van Zutphen is in de 10e tot 12e eeuw aan de noordrand van de gravenhof gelegen, waar in de 11e eeuw een vorstelijke palts is gebouwd. Bijzonder is de vondst van een grote kuil waarin waarschijnlijk metselkalk is gebrand voor de bouw van de tufstenen palts. Daarnaast is een gebouw onderzocht dat ooit als grafelijke keuken in gebruik is geweest. Ook is een tufstenen constructie gevonden die waarschijnlijk als traptoren van een groot gebouw heeft gediend. Opvallend is dat de veranderingen op het terrein niet geleidelijk plaats hebben gevonden, maar sterk zijn beïnvloed door een Vikingaanval. Na die confrontatie gaan hutkommen plaats maken voor grotere huizen. ** *

J. Dijkstra en F.S. Zuidhof (red.), Kansen op de kwelder. Archeologisch onderzoek op en rond negen vindplaatsen in het nieuwe tracé van de Rijksweg 57 en de nieuwe rondweg ter hoogte van Serooskerke (Walcheren) (Rapport 1384 / Monografie 10), ADC ArcheoProjecten Amersfoort 2011. ISBN 978-90-6836-3746. Geïll., 600 pag., kaartbijlage, € 69,50 In het kader van wegenbouw tussen Vrouwenpolder en Middelburg heeft in de periode 2007-2009 archeologisch onderzoek plaatsgevonden op een negental vindplaatsen ter hoogte van Serooskerke. Het onderzoek heeft niet alleen voor Walcheren, maar voor heel Zeeland veel nieuwe gegevens opgeleverd over de ontwikkeling van het

260

landschap en haar bewoners vanaf de Late Midden-IJzertijd tot in de Late Middeleeuwen. In de Bronstijd bestaat het landschap op Walcheren uit een uitgestrekt veenmoeras achter een met strandwallen en duinen gesloten kustlijn. In de Late Bronstijd ontstaat ten noorden van Serooskerke een opening in die kustlijn, zodat het veen via een stelsel van geulen en kreekjes wordt ontwaterd waardoor de hogere delen van het gebied geschikt worden voor bewoning. Vanaf de IJzertijd worden er boerderijen opgericht, de oudste die tot nu toe uit Zeeland bekend zijn. Bij het onderzoek is onder andere een drieschepige boerderij uit de Midden-IJzertijd aangetroffen. Zowel de bouwwijze van die boerderij als het aardewerk van de bewoners ervan vertoont overeenkomsten met boerderijplattegronden en aardewerk uit het kustgebied van Noord- en Zuid-Holland. Pas in de Late IJzertijd zijn in de huizenbouwtraditie ook invloeden vanuit het oosten zichtbaar. Uit de Midden-Romeinse tijd zijn een dijkje en een terpje aangetroffen, die zijn opgeworpen in een periode waarin de invloed van de zee toeneemt. Die sporen worden gerelateerd aan seizoengebonden activiteiten, zoals het verzamelen of verwerken van mosselen voor consumptie elders. Vanaf het midden van de 3e eeuw wordt het gebied verlaten. Grote overstromingen teisteren het gebied en grote kreken doorsnijden het landschap, dat uit louter slikken en schorren lijkt te bestaan. De overstromingen bedekken het landschap met een kleipakket en de brede kreken vullen zich met zand. Wanneer de klei inklinkt, blijven de vroegere kreken als verhogingen in het omringende kleilandschap zichtbaar. Tot nu toe is verondersteld dat de bewoning op Walcheren zich in de Vroege Middeleeuwen in het duingebied rondom Domburg concentreert en dat de kreekruggen pas vanaf de late 9e eeuw worden gekoloniseerd. Met de vondst van een boerderijplattegrond van omstreeks 700 n.Chr. moet dit beeld nu worden herzien. In de 11e/12e eeuw woont men ook in Zeeland in bootvormige boerderijen. Tot voor kort was een dergelijke plattegrond niet eerder in deze provincie opgegraven. Bevolkingstoename, uitbreiding van het landbouwareaal en dorpsvorming zijn er uiteindelijk de oorzaak van dat het land rond 1200 opnieuw wordt ingedeeld. Door middel van sloten wordt het land ontwaterd en in grote percelen verkaveld. Die structuur blijft behouden tot aan de grootschalige na-oorlogse ruilverkavelingen op Walcheren. Gerrit Groeneweg

| Literatuurrubrieken

05-2011 binnenwerk.indd 260

03-10-11 15:45


De Vereniging Stuur uw berichten voor het Verenigingsnieuws en de agenda naar Marijn Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws)

Verenigingsnieuws Wij stellen voor: Ilse Scholman, nieuw redactielid van Westerheem ouders en grootouders hebben (zoals zo vaak gebeurt) wel een rol gespeeld in je belangstelling voor geschiedenis en archeologie, niet? O ja, helemaal waar; ze namen me mee naar musea, kastelen, kerken en openluchtparken zoals het Archeon. Ook het park ‘Ellert en Brammert’ in Drenthe sprak erg tot mijn verbeelding.

Af b. 1 De veldtekening bijwerken tijdens de opgraving in Oegstgeest. Foto: A. van den Broek.

Reuze goed van je ouders! En opgravingen, heb je daar ook toen al kennis mee gemaakt? Zeker! Toen had ik mijn toekomstig beroep meteen in mijn hoofd: archeoloog! Maar je hebt eigenlijk een soort omweg gemaakt om tenslotte bij archeologie uit te komen. Vertel eens. Op zekere dag zag ik op Discovery Channel een documentaire over het oude Egypte; ik was meteen verkocht. Weet je nog: alles lezen wat los en vast zat? Nou, toen over Egypte, dus. En na de middelbare school ben ik Egyptologie gaan studeren in Leiden. Beste Ilse, dat je archeologie in je hart draagt, lijkt me duidelijk, anders zou je hier niet zitten, maar laten we eens beginnen met je hobby’s: brand maar los. Nou, mijn allergrootste hobby is lezen, werkelijk alles wat los en vast zit, met name alles wat enigszins te maken heeft met geschiedenis en archeologie. Verder vind ik reizen heerlijk, vooral naar plekken waar geschiedenis en archeologie tastbaar zijn. Naar films kijk ik ook graag en ik heb het erg naar mijn zin met familie en vrienden. Is dat laatste ook een hobby, trouwens? Ik denk het niet. Maar je familie, met name je

En dus ben je nu bezig met een Masterscriptie over Oud-Egyptische waaiers. Klopt. Denk overigens niet dat dit een wat oppervlakkig onderwerp is; er komen allerlei diepgaande zaken bij kijken. Ik doe zelfs in dit verband een taalkundig onderzoek. Nu je het daarover hebt: ik las in je CV dat je niet alleen de ‘bekende’ Europese talen min of meer beheerst, maar ook Oud-Egyptische talen zoals het Oud- Middel-, Nieuw- en Laat-Egyptisch, Hiëratisch, Demotisch en Koptisch; wat bijzonder! Ja, dat klopt, het komt inderdaad niet vaak voor dat mensen zich met deze talen bezighouden! Egyptologie is een echte talenstudie waarbin-

De Vereniging |

05-2011 binnenwerk.indd 261

261

03-10-11 15:45


ceerde plafondschildering tegen. Dit leek me een buitenkansje! (afb. 2)

Af b. 2 Bij een muurschildering in de Casa di Livia op de Palatijn in Rome, Italië. Foto: M. van Aerde.

Kan ik me helemaal voorstellen! Tenslotte, Ilse (we hebben wel aardig door wat voor iemand je bent): redactioneel werk en Westerheem? Met redactioneel werk heb ik niet zoveel ervaring, zeker niet op het (hoge) niveau van Westerheem. Bij Westerheem kan ik twee passies combineren, lezen en archeologie. En leerzaam is het zeker ook!

nen al deze talen aan bod komen. Zeg dat wel! Maar nu de archeologie. Tijdens mijn bachelor Egyptologie heb ik bijvakken bij archeologie gevolgd en dat vond ik nog veel leuker dan ik had verwacht. Daarnaast is het zeer lastig om binnen de Egyptologie een baan te krijgen, dus was de keus snel gemaakt. Het oude Egypte blijft een passie, maar ook de Nederlandse en de Klassieke archeologie vind ik erg interessant.

Af b. 3 Ilse bekijkt de hiërogliefen op de wanden van het schachtgraf van Iufaa in Abusir, Egypte. Foto: K. van der Moezel.

Bedankt, Ilse! Ik hoop dat je het bij ons erg naar je zin hebt. Marijn Lockefeer

Ja, dat herken ik in je veldwerkstages (af b.1) waarover ik las in jouw overzicht. Grappig, overigens, dat je momenteel een materiaalstage doet in Vlaardingen, de plaats waar je bent geboren en getogen. Jazeker; fijn ook dat ik, naast Epko Bult, begeleid word door een mederedactielid, Tim de Ridder. Verder wil ik nog even kwijt dat het onderwerp van mijn Bachelorscriptie gebaseerd is op één van mijn veldwerkstages, namelijk die in Rome. Bij een onderzoek naar de verschillende bouwfases van de Domus Augustana kwamen we een nog niet gepubli-

Veiligheidscursus in Deventer Voor deelname aan archeologisch veldwerk wordt steeds vaker geëist dat de deelnemers een VCA-cursus hebben gevolgd. VCA staat voor Veiligheid Gezondheid en Milieu Checklist Aannemers en is bedoeld om medewerkers in de bouw veiliger te laten werken. Het volgen van deze cursus is voor AWN-ers een moeilijke zaak; het kost veel tijd en de cursus kost ook nog behoorlijk wat geld dat door de meeste AWN-afdelingen moeilijk op te brengen is. Bovendien heeft de cursus maar heel zijdelings betrekking op de archeologie. Om die reden had het hoofdbestuur een oplossing bedacht in de vorm van een eendaagse

262

op de archeologie toegespitste cursus. De naam van deze cursus is VGM (Veiligheid, Gezondheid en Milieu) en was gebaseerd op een module van de opleiding aan de Saxion Hogeschool. We gingen er heen op zaterdag 19 maart. Belangstelling was er genoeg; zo’n dertig deelnemers van vele afdelingen (afb. 4). De docent was een uitstekende keus: Pim Alders (hij deed de cursus pro deo), is niet alleen een man met veel humor, maar ook een man met een grote kennis en ervaring op het gebied van veiligheid in de archeologie waar volgens zijn vele voorbeelden nog heel wat te verbeteren valt. En

| De Vereniging

05-2011 binnenwerk.indd 262

03-10-11 15:45


dat was ook voor ons af en toe even slikken. Wat dacht u van een grote zeefinstallatie waar van boven af vondsten naar beneden vallen en waaronder een aantal mensen staan om die op te vangen, maar wel zonder helm op hun hoofd. Ik had het pas meegemaakt. En ook het gebruik van een met water gespoelde zeefinstallatie. Als je de slangen in de zomer een tijd niet gebruikt heb en dan zomaar weer aan de slag gaat, heb je kans op legionella. In mijn geval vond het zeven overigens in de winter plaats, maar toch. En wat als je dat zeven uitvoert in een voormalig kassengebied waar de grond mogelijk is vervuild met bestrijdingsmiddelen? Nooit aan gedacht en dus tussen de middag gewoon je boterhammetje eten zonder je handen te wassen. Het grootste gevaar in de archeologie? De graafmachine. U kent die toestanden wel waar een man of een vrouw in een oranje hesje snel een scherf weg graait onder de graafbak. Als je daar met de machinist geen goede afspraken over maakt, kan het gruwelijk fout gaan, want een helm biedt dan weinig bescherming.

Enigszins beduusd gingen we naar huis, maar wel met certificaat. Voor diegenen die niet geweest zijn, is deze cursus een aanrader. Zeker voor diegenen die in het veld actief zijn.

Af b. 4 De deelnemers aan de veiligheidscursus in Deventer.Foto: Fred van den Beemt.

Ton van Bommel

‘En de boer, hij ploegde voort’, expositie in Museum Kasteel Wijchen Tot en met 20 november 2011 is bovengenoemde expositie te zien in Museum Kasteel Wijchen. De tentoonstelling behandelt de grootschalige landbouw en veeteelt in het oostelijk rivierengebied vanaf de Romeinen. De tentoonstelling is opgezet rond drie perioden: de Romeinse tijd, toen in en rond Nijmegen een grotere behoefte ontstond aan agrarische producten, de periode 1350-1650 waarin op initiatief van heren en kloosters grootscha-

lige landbouwbedrijven ontstonden die hun producten afzetten in de in en om het gebied ontstane grote steden, en tenslotte de periode na 1870 toen men in dit gebied de gevolgen van de graancrisis gedeeltelijk kon opvangen door onder andere over te gaan op fruitteelt. Het museum is open van woensdag t/m zondag van 13.00-17.00 uur en op afspraak (tel. 0246424744 en www.museumwijchen.nl.)

Symposium ‘Halder, hart van Romeins Brabant?’ Op vrijdag 28 oktober organiseert het Oudheidkundig Museum Sint-Michielsgestel het archeologisch symposium ‘Halder, hart van Romeins Brabant? 50 jaar archeologie in Halder’. In 1961 deed broeder Celestinus Vencken de eerste Romeinse vondsten in Halder (gem. Sint-Michielsgestel). Sindsdien zijn vele vondsten gedaan met als hoogtepunt de ontdekking van een aardewerkoven in 1973 (afb. 5 en

Af b. 5 De aardewerkoven van Halder tijdens de opgraving in 1973. Foto: Museum SintMichielsgestel.

De Vereniging |

05-2011 binnenwerk.indd 263

263

03-10-11 15:45


Af b. 6 Reconstructie van de aardewerkoven. Foto: Museum SintMichielsgestel.

6). De collectie van broeder Celestinus wordt tot op heden beheerd in het Oudheidkundig museum Sint-Michielsgestel. Ter gelegenheid van de 50e verjaardag van de ontdekking van Romeins Halder organiseert het Oudheidkundig Museum een symposium over Romeins Brabant in het algemeen en de in Halder gedane vondsten in het bijzonder. Het programma staat op de website van het museum www.romeinshalder.nl.

Agenda Berichten voor de agenda van Westerheem 6 - 2011 moeten uiterlijk 20 oktober 2011 bij ons binnen te zijn en de activiteit dient na 20 december 2011 plaats te vinden 28 oktober 2011 Archeologisch symposium in Sint-Michiels­ gestel:’Halder, hart van Romeins Brabant?’ (zie hierboven) 19 november 2011 Afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door drs. Huub Scholte Lubberink: ‘Archeologisch onderzoek in de Wetlands van Twente’. Huub Scholte Lubberink werkt als seniorarcheoloog gespecialiseerd in de Prehistorie van de Oost-Nederlandse zandgronden in de RAAP- vestiging te Zutphen. De laatste 5 jaar heeft hij zich hoofdzakelijk bezig gehouden met grootschalig archeologisch onderzoek op archeologische vindplaatsen in MiddenTwente, variërend van het Laat Neolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen. Midden-Twente, in grote lijnen het gebied tussen Oldenzaal, Enschede en Almelo, bestaat uit een door heuvellandschappen ingeklemde en laaggelegen vlakte. Het is een

gebied dat gedurende het overgrote deel van de laatste duizenden jaren het kenmerk heeft gehad van een komachtig en nat gebied, waar zich vrijwel al het water van het omringende heuvellandschap verzamelt. Het is een gebied dat altijd erg gevoelig is geweest voor veranderingen in klimaat en waterhuishouding. Het gevarieerde landschap kent een langdurige bewoningsgeschiedenis, waarin de bewoners van het gebied genoodzaakt waren om zich telkens weer aan de veranderende omstandigheden aan te passen. Plaats: Cultureel Centrum ’De Coehoorn’, Coehoornstraat 17 te Arnhem. ‘De Coehoorn’ ligt ‘tegenover’ het NS station, (achter het Hotel Haarhuis), op een loopafstand van ongeveer 5 minuten. In de nabij­ gelegen Parkeergarage ‘Centraal’ is voldoende parkeerruimte. Aanvang bijeenkomst: 19.45 uur. Aanvang lezing: ca. 20.00 uur. Entree: € 2,00; voor leden en donateurs € 1,50.

Werk in Uitvoering Deze WIU maakt gebruik van periodieken van de afdelingen 3 - 5 - 8 - 10 - 11 - 17 - 21. Grondspoor nr. 180, juni 2011 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.) Na ruim 10 jaar voorzitterschap maakte Jelus Matser in maart 2011 plaats voor Menno de Boer. Onder Jelus maakte de afdeling een ‘dynamische periode’ door: een nieuwe werk-

264

ruimte in Zaandijk, een 40 en 50-jarig bestaan en enige ‘Maltezer pijn’. Door een positieve, constructieve houding en een goede relatie met gemeentelijk archeoloog Piet Kleij ontstond een nieuw evenwicht. Voorzitter Menno de Boer mocht al meteen

| De Vereniging

05-2011 binnenwerk.indd 264

03-10-11 15:45


gastheer zijn voor de ALV, iets waarop hij én zijn afdeling tevreden terugkijken. Zijn verdere doel en streven: ‘Hoe houden we dit mooie geschiedkundige ambacht op de been de komende jaren en hoe maken we ons werk bekend bij het publiek?’ Ontving Egbert Helderman in 2009 al de bronzen legpenning van de AWN voor zijn grote inzet voor de Zaanse archeologie en de AWN, dit jaar kreeg hij hiervoor bovendien een koninklijke onderscheiding (afb. 7). De onderscheidene memoreerde dat hij het niet alleen deed, maar vond het een ‘overwhelming’ gebeuren. Leden Els en Kees Koolman verzamelden in de loop der jaren een interessante collectie tegels en aardewerk die is overgedragen aan de afdeling en in dank is aanvaard. Els en Kees verzorgen het knipselarchief van de afdeling. Onderafdeling AW Purmerend werkte mee aan onderzoek door archeologische bedrijven, begeleidde het graven van putten voor afvalcontainers en ontving leuk scherfmateriaal uit Graft-De Rijp. Een in 1997 door de UvA blootgelegde en ter conservering in zijn geheel bekiste haardplaats

(1e eeuw AD) bleek niet door de deur van het Provinciaal Depot van Noord-Holland te kunnen. Toen het schuin moest, kon de haardplaats dat niet aan, waarna die wat al te letterlijk werd gedeponeerd. Vervolgens kon de inhoud wel goed worden bekeken, wat overigens een nieuw probleem opleverde: het interessante scherfmateriaal komt weliswaar overeen met dat uit Schagen, maar dat wordt twee eeuwen later gedateerd. Ali Tromp maakte van een blauwe diagonaaltegel (rozenster) een veld van zestien van die tegels en verkreeg zo een fraai geheel. Dit maakt het lang actueel blijven van het model begrijpelijk: 17d - 20a. Een in Zaandam (Oostzijde) aangetroffen voorwerp van messing is waarschijnlijk een bakpan/koekenpan. De versleten pan laat veel interessante reparaties zien, onder meer met ijzeren klinknagels. Wellicht biedt de slooplocatie van een oude boerderij in Assendelft (Nieuwe Dam) een mogelijkheid voor de afdeling om actief te zijn. De locatie staat niet op de archeologische waardenkaart en in 2002 leverden verkenningen in de omgeving materiaal op uit IJzertijd, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd.

Af b. 7 De wethouder feliciteert mr. E.J. Helderman. Foto: Menno de Boer (uit Grondspoor). De Vereniging |

05-2011 binnenwerk.indd 265

265

03-10-11 15:45


Het Profiel, juni 2011 (Afd. 5 - Amsterdam e.o.) Het ledental loopt helaas terug en staat nu op 92. Niemand meldde zich nog voor een bestuursfunctie. Eén van de oorzaken van de terugloop kan zijn een gebrek aan activiteiten. Gelukkig doen zich binnenkort enkele mogelijkheden voor om deel te nemen aan onderzoek en zijn er goede contacten met de HV’en in Amstelveen en Mijdrecht. Scholen tonen belangstelling voor de AWN en daar liggen dus ook kansen. HP doet uitgebreid verslag van een lezing door Arjen Bosman over (Romeins) Velsen. Ook wordt aandacht besteed aan de ramp met VOCschip De Amstelveen dat in 1763 verging ergens voor de kust van Oman. Dit land sloot in mei met Nederland een samenwerkingsverdrag om het schip op te sporen. In 2013 komt er een documentaire en een expositie rond het vergaan van de Amstelveen. Eveneens aandacht voor de studiedag ‘deskundigheidsbevordering’ over leer van de AWN in

Loevestein. In september staat een excursie op het programma naar Utrecht (Domplein – Domkerk – Utrechts Archief – rondwandeling). In de Berichten veel aandacht voor de vorderingen van de N/Z-lijn waar het technisch behoorlijk goed lijkt te gaan, maar die zich om diverse redenen tot een financiële molensteen ontwikkelt voor de stad. Een in HP van maart 2011 getoonde foto van De Nieuwe Brug in Amsterdam blijkt zeer waarschijnlijk de Nieuwe Amstelbrug te zijn. Achterop toont HP nu een ansicht met de echte Nieuwe Brug. De kaart werd verstuurd in mei 1944, maar gezien de Nederlandse vlaggen boven het Victoria Hotel was de kaart al wat ouder. Terra Nigra nr. 178, juni 2011 (Afd. 8 - Helinium) Een bijzondere TN: in full-colour én volledig door vrouwen geschreven. Het bestuur bestaat uit Guus van der Poel (vz),

Af b. 8 Boren tijdens de cursus veldwerk. Foto: Hilde van Wensveen (uit Terra Nigra).

266

| De Vereniging

05-2011 binnenwerk.indd 266

03-10-11 15:45


Af b. 9 AWN’ers actief bij de opgraving in Vlissingen. Foto: Dicky de Koning (uit Zuidwesterheem).

Rikkert Wijk (pmr), Hilde van Wensveen (secr) en Albert Luten. Over de huisvesting van de afdeling kan nog niets definitiefs worden gezegd. Dit jaar meldden zich vijftien nieuwe leden. De wekelijkse werkavonden worden goed bezocht. Er gebeurt daar veel, waarvan het artikel ‘Zomaar een werkavond’ een aardig en gezellig beeld geeft. Een vijftal havo/vwo-scholieren maakten tijdens 26 stageuren bij de afdeling kennis met diverse aspecten van de archeologie. Als eindproject organiseerden zij een lezing waar lerares geschiedenis Cora Laan vertelde over het geschiedenisonderwijs op de middelbare school. Binnen de afdeling namen actieve leden het initiatief om meer kennis op te bouwen over het veldwerk (afb. 8), maar de afdeling blijft zeker ook het pad van de experimentele archeologie bewandelen. Ook namen enkele leden van Helinium deel aan een cursus ‘Veiligheid’ in Deventer. Helinium werkt al jaren samen met het Vlaardings Archeologisch Kantoor en nam deel aan een overleg met de gemeente Maassluis over een te maken archeologische verwachtingskaart. De Werkgroep Buiten Educatie wil zich richten op een cursus Basiskennis veldwerk, op mogelijkheden zelf een vergunning aan te vragen voor onderzoek op vrijgegegeven terreinen en het verzamelen en uitwerken van verdere suggesties van leden. In TN is daarvan al iets te zien op het gebied van een cursus Grondboringen, waarbij zelfs al moerasgas werd aangeboord. Vervolgens werd de opgedane kennis meteen verdiept en gebruikt bij boringen in Barendrecht-Carnisselande (Gaatkensplas) en

de Krabbeplas. De afdeling bezocht enkele musea en tentoonstellingen, waarvan mij het verslag over de Hemelschijf van Nebra (ten westen van Leipzig) in Kalkriese het meest opviel, namelijk door wat er niet aanwezig was, de schijf zelf. Jammer, want het is een heel bijzonder voorwerp. Gemaakt van brons en ingelegd met goud is het de oudste weergave van de sterrenhemel die in Europa bekend is (ca. 1600 BC). Men neemt aan dat de schijf werd gebruikt om het landbouwseizoen te bepalen. Intrigerend is dat de schijf in de loop van de tijd enkele keren blijkt te zijn aangepast aan nieuwe inzichten. Zoals gewoonlijk sluit TN af met enkele archeologisch interessante krantenknipsels. Zuidwesterheem nr. 68, juni 2011 (Afd. 10 - Zeeland) De afdeling staat achter het verzoek van Afd. West-Brabant (Afd. 22) om te worden samengevoegd met Afd. Zeeland. Na instemming van het Hoofdbestuur wordt aan alle leden van West-Brabant schriftelijk gevraagd of zij voor aansluiting zijn. Er was een excursie naar Arnemuiden waar onder meer een presentatie van onderzoek aan de Clasinastraat was te zien, waar een ondergrondse parkeergarage komt. Het onderzoek verduidelijkt de bewoningsgeschiedenis van deze locatie: ‘een betrekkelijk welvarende bewoning’ en ‘contacten met buitenlandse steden’. Verder waren er excursies naar Schouwen (Slot Moermond – Plompe Toren van Koudekerke – ringburgwal van Burgh-Haamstede – Burghse Schoole), het Land van Waas (opgraving bij

De Vereniging |

05-2011 binnenwerk.indd 267

267

03-10-11 15:45


Af b. 10 Kees Groeneveld tijdens een scholenproject in 2004. Foto: Teus Koorevaar (uit Grondig Bekeken).

St. Gilles-Waas: meso-bronsm-rom). Op het programma staan nog excursies naar Raversijde, Gent en Wouw-Bergen op Zoom. Nog twintig dozen controleren en dan kan worden gestart met de catalogus van het materiaal van Ravestein. De Werkgroep Hulst verhuisde naar de oude archiefruimte in het Landshuis en is daar heel gelukkig mee. In West-Zeeuws-Vlaanderen bezochten AWN’ers een gesaneerde groeve op de Kouterheuvel bij Nieuw-Namen, waar binnenkort de overgang tussen de zanden van het Plioceen en het Pleistoceen goed is te zien. De slikken bij Rilland worden geregeld bezocht om te ‘monitoren’ en binnenkort worden teksten en illustraties voor het boek over Valkenisse aangeleverd bij de redactiecommissie van AWN-Nederland. In Z een verslag van de Twaalfde Zeeuwse Amateur Archeologen Dag, waar de AWN duidelijk aanwezig was onder meer met stands. Er was een interessant programma met lezingen over inheems handgevormd aardewerk in Zeeland en Noord-Vlaanderen in de Late IJzertijd en Romeinse tijd (Wim de Clercq), lijkbezorging in de Vroege- en Midden-Romeinse tijd (Yann Hollevoet), begravingen van ongedoopte kinderen in ‘kinderpotten’ (Arco Willeboordse), onderzoek binnen de vroegmiddeleeuwse ringwalburg van Domburg (Bernard Meijlink), een vergeten opgraving van de Sint Janskerk in Sluis (Henk Hendrikse) en tenslot-

268

te een lezing over laat-middeleeuwse en vroegmoderne keramiek op Walcheren (Sebastiaan Ostkamp). Robert van Dierendonck concludeert aan het eind van de dag: Het was weer een mooie ZAAD geweest. Enkele AWN’ers assisteerden bij een opgraving in Vlissingen (Breewaterstraat/Slijkstraat) (afb. 9). Daarbij werd een vroegere straat blootgelegd en fundamenten en bouwfasen vastgelegd. Grondig Bekeken nr. 2, juni 2011 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) In maart overleed Kees Groeneveld (afb. 10). Kees leerde het bezig zijn met archeologie van zijn zoon Taco en nam vervolgens een belangrijke plaats in binnen de Dordtse werkgroep. Na het In Memoriam halen ook Irmel Dolman en Corry Lugtenburg herinneringen op aan Kees. Naar aanleiding van het inrichten van de glasvitrine in de nieuwe werkruimte geeft Corry naar aanleiding van de (fragmenten van) voorwerpen informatie over het aanwezige glas: van berkemeijer tot netglas. Bij het verbreden van sloten zag Cees van der Esch bij een grenssloot van de Matenasche Scheidkade (Polder Papendrecht) in het profiel een dichtgeslibde doorgraving van die kade. Een goede aanleiding om nog eens in de ontginningsperiode van de Alblasserwaard te duiken. Cees vermoedt dat de ‘nette doorsteek’ een bewuste en tijdelijke maatregel was in het ver-

| De Vereniging

05-2011 binnenwerk.indd 268

03-10-11 15:45


Af b. 11 Andennekruikje uit de Kaloeve, ca. 1200. Foto: Teus Koorevaar (uit Grondig Bekeken).

kavelingsproces in ca. 1277. Teus Koorevaar onderzocht een melding van oude vondsten (1976) bij het uitgraven van een singel in de Kaloeve te Giessenburg. Getuige de vondsten moet hier een laat-middeleeuwse woonplek zijn aangesneden. Eén van die vondsten is een Andenne kruikje uit 12d-13a (afb. 11). Vanaf 1969 vond de bewoner in een woonheuvel achter het huis al ‘vele duizenden scherven’, nu voor een belangrijk deel aanwezig in het provinciaal depot. Een zijgevel aan de Kerkstraat, enig overblijfsel van de oude dorpskern van het Bleskensgraaf van vóór mei 1940, kon bewaard blijven en krijgt een plaats in het nieuwe winkelcentrum. Tijdens het graafwerk voor het centrum kwamen muurwerk en beerputten van de vroegere huizen te voorschijn. Het vondstmateriaal was vooral 17e-eeuws en later, wat overeenkomt met de historische gegevens. Achttien dozen met vondsten werden al afgeleverd in de werkruimte om te worden beschreven, gefotografeerd, getekend en gelijmd: een flinke klus. GB eindigt met een boekbespreking, interessante zaken uit ontvangen periodieken en enkele tentoonstellingen. convocaat, najaar 2011 (Afd. 17 - Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) In maart onderzocht de AWN in Ede een deel van het plangebied Uitvindersbuurt III. Diverse sporen uit het Mesolithicum, de IJzertijd en de Romeinse tijd konden worden gedocumen-

teerd. Samen met buurkinderen is een deel van het esdek gezeefd. Voor het publiek was er een open dag (afb. 12). Voor 2011 staan er drie lezingen op het programma. De najaarsexcursie wordt gecombineerd met de viering van het 60-jarig bestaan van de AWN in het RMO. De zomeropgraving was van 22-26 augustus en inmiddels is bekend dat in deze week boringen plaatsvinden in het Wekeromse Zand bij Lunteren. In Arnhem staat onderzoek op drie interessante locaties ‘op de rol’. De data van uitvoering zijn echter nog niet bekend. Mensen bezoeken de inloopavonden vooral wanneer er iets concreets te doen is, zoals een lezing. Om een bezoek aan de werkplaats nog leuker en interessanter te maken, wordt nu gedacht aan een combinatie van activiteiten met archeologisch materiaal, een bepaalde klus klaren, nieuwe vaardigheden opdoen. Dit alles ook om die leden te bereiken die overdag nooit kunnen en toch graag archeologisch werk willen doen. Daarnaast zijn er de vaste dinsdagen wanneer er in de werkruimte wordt gewerkt. De afdeling heeft vijf exposities ingericht: drie in Arnhem en twee in Zevenaar, waarvan vier permanent. Rest mij u te vertellen dat samen met Afd. Nijmegen dit najaar voor de elfde keer de Basiscursus Archeologie plaatsvindt in Arnhem en Nijmegen. De cursus is bedoeld voor leden met

De Vereniging |

05-2011 binnenwerk.indd 269

269

03-10-11 15:45


Af b. 12 Ede: Rinus Houkes legt uit hoe de zandlineaal werkt. Foto: Dénes Beyer (uit Convocaat).

Af b. 13 Cursus Scheepsarcheologie: Frank Dallmeijer geeft uitleg over de digitale tekenarm. Foto: Saskia Thijsse (uit Aardewerk). weinig of geen ervaring en staat open voor leden van de afdelingen 15, 16, 17 en 18. Aardewerk, juni 2011 (Afd. 21 - Flevoland) In vakantiemaanden zijn amateurarcheologen vaak druk, zeker in Flevoland. Ga maar na: een

270

cursus en het opgraven van een scheepswrak. In andere jaren was er de mogelijkheid te assisteren bij een opgraving van de RU Groningen in het Swifterbantgebied. Zo’n opgraving was er in 2011 niet, maar in plaats daarvan was er 6-10 juni een cursus Maritieme Archeologie onder leiding van professor André van Holk (Maritieme Archeologie), daarbij ondersteund door Dick Velthuizen. Doel van de cursus was het verkrijgen van inzicht in de scheepsarcheologie en het leren van de grondbeginselen van een goede documentatie: beschrijven, tekenen en fotograferen van scheepshout (afb. 13). Het verslag van de cursus door Saskia Thijsse vult een groot deel van Aardewerk. Begin mei overleed Dik Biewinga, die de geofysica min of meer introduceerde binnen de afdeling. Zijn inbreng was belangrijk tijdens enkele projecten van de afdeling. In mei was er een werkbezoek aan Urk waar veel botmateriaal uit de Noordzee wordt gesorteerd en gedetermineerd. Nadat ook de zelf meegenomen botten ‘thuis waren gebracht’ was er nog tijd voor een visje: je bent wél op Urk. Dick Velthuizen vertelt hoe na 10 jaar een vindplaats bij Dronten opnieuw werd bezocht. Indertijd vond men hier erg interessante zaken aan vuursteen en bot. Echter, behalve een stukje van een verbrande vuurstenen kling en een scherfje aardewerk uit 17 werden alleen veel plastic, kippenbotten, glasscherven, oude spijkers en meer opgeraapt: het land bleek bemest met GFT-compost. Elders in Aardewerk. toont Dick een schrabber met op de achterzijde een fossiel schelpje. De curieuze vondst hoort bij een serie bodemvondsten die in het verleden buiten het tegenwoordige Flevoland zijn verzameld door archeologen van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders. Alwina Meijboom is 12 jaar, maar doet al verslag van een veldverkenning in januari op een akker in Mander, waar al eerder vuurstenen artefacten werden gevonden onder meer van Neanderthalers. Op uitnodiging van Afd. Twente liepen onder meer AWN’ers van Flevoland de akker af, waarbij enkele afslagen en een pijlpunt werden opgepakt. Eén van de afslagen is volgens Dick Stapert afkomstig van Neanderthalers, maar de pijlpunt is van de Ahrensburgcultuur (ruim 12000 BC). Op uitnodiging van professor Daan Raemaekers en Dick Velthuizen toonde een tiental AWN’ers via ruim twintig boringen aan dat een op grond van een kaart van Deckers vermoede geul ook echt aanwezig is. Tentoonstellingen, lezingen, symposia en wetenswaardigheden besluiten Aardewerk. J. Coenraadts

| De Vereniging

05-2011 binnenwerk.indd 270

03-10-11 15:45


Column

mot- en mosgroen Eindelijk ben ik dan in het epicentrum van het rijk van de Etrusken. Het is warm en ik fiets het laatste stukje van de steile en zware klim in Volterra en stop vlak voor het Etruskisch museum. Mooie herinneringen heb ik aan die cultuur, vooral aan die memorabele gebeurtenis in het midden van de jaren zeventig van de vorige eeuw, mijn begintijd bij het RMO. De conservator van de klassieke afdeling had de kans om rijkversierde albasten Etruskische askisten te kopen. Een buitenkansje. We kochten natuurlijk geen illegaal opgegraven oudheden, maar gelukkig kwamen deze topvondsten uit een oude collectie. Dat was vrijwel altijd het geval in die tijd. Een adellijke dame was overleden en de askisten waren op haar landgoed opgegraven, lang geleden en altijd zorgvuldig beheerd. Vanwege wat vage familieomstandigheden – dat was bij de meeste aanwinsten in die tijd het verhaal – moest de aankoop met de nodige voorzichtigheid plaatsvinden. De conservator vertrok naar Italië en werd in de omgeving van Volterra opgewacht door de verkopers. Hij moest plaatsnemen in een limousine en kreeg een blinddoek om. Na enige tijd zo te hebben rondgereden stopte de auto ergens op het platteland. Bij het afdoen van de blinddoek bleek de conservator zich voor een grote vervallen villa te bevinden en werd hij opgewacht door enkele personen die in The Godfather niet zouden misstaan. Hij

werd het paleisje binnen geleid en bekeek daar de inderdaad fraaie collectie. Heel veel mooie askisten, maar gelukkig werden er geen zaken gedaan. Ik moet aan dat verhaal denken als ik de eerste zaal van het museum betreed. Langs de wanden staan, bijna op elkaar gestapeld, allemaal askisten, de één nog fraaier versierd dan de ander. Er is nog meer. In alle zalen op de begane grond staan askisten, gepresenteerd naar periode, stijl en thema. Als ik een trap afdaal, nog meer. Het moeten er honderden zijn en allemaal gaaf. Hoeveel brokstukken zouden er niet in het depot staan, vraag ik me af. Gelukkig vind ik op eerste verdieping andere vondsten. Vitrines vol met aardewerk, allemaal zwart, in verschillende typen onderverdeeld en ook nog geplaatst op afmeting. Er is nauwelijks enige uitleg. Er is een zaaltje dat wordt gerenoveerd, maar de medewerkers zijn, gezien het stof, al een tijd niet meer aan de slag. Wat een ouderwetse presentatie toch, in een land dat zo prat gaat op zijn moderne design. Een beeld van De Etrusk krijg ik er niet van. Het gaat maar door. In de volgende zalen nog meer aardewerk, glas, bronzen gebruiksvoorwerpen en wapens. Vitrines vol. De tijd heeft hier stilgestaan. Dat wordt het pijnlijkst duidelijk bij de gouden sieraden. Ze liggen in de vitrine op mosgroen textiel waar de motten zich tegoed aan hebben gedaan. Column |

05-2011 binnenwerk.indd 271

271

03-10-11 15:45


AWN-lidmaatschappen A B C D E

basislidmaatschap..................................................................................................................€ 47,50 studentlidmaatschap..............................................................................................................€ 27,50 jeugdlidmaatschap.................................................................................................................€ 25,00 geassocieerd lidmaatschap....................................................................................................€ 35,00 huisgenoot-lidmaatschap......................................................................................................€ 22,50 + eenmalig inschrijfgeld.........................................................................................................€ 5,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. Opzegging vóór 1 december. Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’.

huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap).

Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofd-bestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering.

Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap.

De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten opzichte van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen

Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ge­ associeerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: Administratiekantoor J.N.A. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl

De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI).

AWN-uitgaven Bij de AWN zijn de volgende uitgaven verkrijgbaar:

prijs in € (incl. porto)

AWN-reeks 1. Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster ter Hunnepe (138 pag.’s)

12,95

16,95

AWN-reeks 2. Vingerhoeden en naairingen, uit de Amsterdamse bodem (112 pag.’s)

11,75

16,75

AWN-reeks 3. Schervengericht. Inheems aardewerk derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (167 pag.’s)

15,50

21,50

AWN-reeks 4. Poken en stoken, 100 ambachtelijke ovens (272 pag.’s)

12,50

15,00

Jubileumboek Archeologie in veelvoud. Vijftig jaar AWN (254 pag.’s)

22,95

22,95

CD-Rom met 50 jaar Westerheem (1952 -2002)

25,00

35,00

Naaldbanden voor archivering Westerheem

14,50

leden

niet-leden

Losse nummers van Westerheem, voorzover voorradig en tot maximaal 5 jaar geleden, zijn na te bestellen voor € 5,00 en speciale uitgaven voor € 7,50. De uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar ING bank 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding van de gewenste titel.

05-2011 binnenwerk.indd 272

03-10-11 15:45


AW Sinds 1951 zijn amateurarcheologen verenigd in de AWN. Inmiddels is deze organisatie uitgegroeid tot de grootste in Nederland. De leden vervullen een onmisbare functie in het archeologisch onderzoek.

N 60 JAA

R

6 Westerheem

AWN-leden maken geschiedenis!

het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

jaargang 60 - december 2011

50 jaar

AWN-Afdeling

Lek & Merwestreek

maakt t mede mogelijk ge Westerheem word atie. or Cultuurparticip door het Fonds vo

    

06-2011 omslag.indd 1

DONKEN DOOR DE EEUWEN HEEN SCHRIJFSTIFTEN UIT GORINCHEM DORSVLEGELS UIT HET VEENWEIDEGEBIED AFGEDANKT HUISRAAD VAN EEN LUITENANT-KOLONEL EEN ROMEINSE RING IN DE GEMEENTE NEDERLEK

29-11-11 08:12


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN)

Inhoud

jaargang 60 no. 6, december 2011

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres A . (Akke) de Vries (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda. E-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • D.N. (Diteke) Ekema (eindredacteur), Maredijk 131, 2316 VX Leiden. E-mail: eindredactiewesterheem@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • T. (Tim) de Ridder (redacteur), Van Egmondestraat 50, 2274 CT Voorburg

E-mail: t.de.ridder@vlaardingen.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl • Ilse Scholman (redacteur), Hildebrandpad 339, 2333 DG Leiden. E-mail: ilsescholman@gmail.com Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, H. Stoepker, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2011. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: BEK Grafische Producties, Veghel

Voorwoord.................................................................... 273 Leendert P. Louwe Kooijmans & Marten Verbruggen Donken door de eeuwen heen .................................... 274 Cees van der Esch Het harnas uit Dordrecht. Een unieke vondst onder de Dubbeldamse weg . ..................................... 288 Martin Veen Schrijfstiften uit Gorinchem ....................................... 298 Irmel Dolman Een speld in een beerput zoeken ... of een productieproces ontrafeld ................................ 301 Teus Koorevaar Dorsvlegels uit het veenweidegbied . .......................... 305 Tim Hoogendijk Afgedankt huisraad van een luitenant-kolonel ............ 314 Aad van Meer Een Romeinse ring in de gemeente Nederlek ............. 318 RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN … DORDRECHT Jacqueline Hoevenberg Het eiland van Dordrecht ............................................ 321 DE VERENIGING Verenigingsnieuws ...................................................... 328 Werk in Uitvoering ...................................................... 332 COLUMN ..................................................................... 335 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen . .................. 336

ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

Wij verzoeken u adresveranderingen door te geven aan de ledenadministratie. Alleen zo bent u gegarandeerd van de toezending van Westerheem.

Adressenlijst hoofdbestuur, afdelingssecretariaten en coördinatoren van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland  Hoofdbestuur Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburglaan 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: W. (Wim) Schennink, Vossenberglaan 29, 6891 CP Rozendaal (Gld), tel. 026-3610334, e-mail: Schennink-dekker@hetnet.nl Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: J. (Joop) Bosch, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: bosch.joop@gmail.com. INGbank 577808 t.n.v. AWN Roden Bestuursleden: • R. (Ruud) Raats (graafkampen), Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 033-4808181, e-mail: ruud.raats@xs4all.nl • A.F. (Albert) Zandstra (LWAOW), W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail: secretariaat@lwaow.nl • PR en Communicatie: Sophie Lampe, Doelengracht 4a, 2311 VM Leiden, tel. 06-17399598 • A. (Akke) de Vries (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 076-5600917 e-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl • S. (Suzanne) Klüver (Jongeren en Archeologische educatie), Chopinplein 56, 3122 VM Schiedam, tel.: 06-23710905, e-mail: suzannekluver@hotmail.com  Coördinatoren • Nederlandse Jeugdbond ter Bestudering van de Geschiedenis (NJBG): Contactpersoon: H.J. (Harmen) Spreen, De Pauwentuin 19, 1181MP Amstelveen, tel.: 020-4537021, e-mail: hspreen@xs4all.nl • Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water (LWAOW). Voorzitter: J. (Jan) Venema, Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail: voorzitter@lwaow.nl. Secretariaat: A.F. (Albert) Zandstra, W. de Zwijgerstraat 20, 8331 GT Steenwijk, tel. 0521-517456, e-mail:secretariaat@lwaow.nl. Penningmeester: J (Jules) de Jagher, Tijnjeweg 11, 8457 EK Gersloot (Friesland), tel. 0513-571458, fax 0513-571458, e-mail: penningmeester@lwaow.nl. Website: www.lwaow.nl  Ereleden R. van Beek (†), A.J. van Bogaert-Wauters (†), H. Brunsting (†), H.J. Calkoen (ere-voorz., (†), A.E. van Giffen (†), P.J.R. Modder­man (†), S. Pos (†), H.J. van Rijn (†), P. Stuurman (†), E.H.P. Cordfunke, H.H.J. Lubberding, mw. E.T. VerhagenPettinga, P. Vons, P.K.J. van der Voorde.  Secretariaten/contactpersonen afdelingen 01. Noord-Nederland: J. Bosch (tijdelijk), Gravenmaat 13, 9302 RA Roden, tel. 050-5011425, e-mail: bosch.joop@gmail.com 02. Archeologie Land en Water Noord-Holland Noord - ALWH-AWN: J. R. Vet, Walakker 44, 1446 GJ Purmerend, tel. 06-26024556, e-mail: jrvet@xs4all.nl 03. Zaanstreek/Waterland: Mw. J.E. Broeze, Overtoom 103, 1551 PG Westzaan,

tel. 075-6165680, e-mail: jokebroeze@tiscali.nl. 04. Kennemerland (Haarlem en omstreken): Mw. H.C. Vermast (secretaris), Bankenlaan 2, 1944 NM Beverwijk, tel. 0251-200897, e-mail: archeologiekennemerland@live.nl 05. Amsterdam en omstreken: W. ’t Hart, Helmholtzstraat 67-huis, 1098 LE Amsterdam, tel. 020-6936359, e-mail: w.hart@upcmail.nl 06. Rijnstreek: B. Zandbergen, Engelenburg 20, 2402 KN Alphen aan den Rijn, e-mail: awnrijnstreek@yahoo.com 07. Den Haag en omstreken: A.P. van den Band, Parelmoerhorst 126, 2592 SH Den Haag, tel. 070-3175534, e-mail: a.p.vanden.band@tele2.nl 08. Helinium (Waterweg Noord): Secretariaat Helinium, Westlandseweg 258, 3131 HX Vlaardingen, e-mail: helinium@vanwensveen.nl 10. Zeeland: A.T. Dieleman-Hovinga, Terneuzensestraat 64, 4543 RR Zaamslag, tel. 0115-431547, e-mail: aukjetjitske@hotmail.com 11. Lek- en Merwestreek: C. Westra, Eigen Haard 22, 3312 EH Dordrecht, tel. 078-6350184, e-mail: corguzzi@yahoo.com 12. Utrecht en omstreken: K. Dijkstra, Waalstraat 27, 3522 SB Utrecht, e-mail: karliendijkstra@casema.nl 13. Naerdincklant - Archeologie Gooi- en Vechtstreek (Hilversum en omstreken): Mw. E.J. Wierenga, Theresiahof 28, 1216 MJ Hilversum, tel. 0356834875, e-mail: secretaris@naerdincklant.nl homepage: http://www.naerdincklant.nl 14. Vallei en Eemland (Amersfoort en omstreken): Postadres: p/a Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort, tel. 0341-451130, e-mail: wvdenheuvel@hotmail.com 15. West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard: G.J. van der Laan, Thorbeckestraat 51, 5301 ND Zaltbommel, tel. 0418-518224, e-mail: hans.vander.laan@hetnet.nl 16. Nijmegen en omstreken: L.H.W. ten Hag, Lorkenstraat 14, 6523 DR Nijmegen, tel. 024-6776168, e-mail: lhwtenhag@planet.nl 17. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland: B.A.F.M. Clabbers, Sweerts de Landasstraat 72, 6814 DJ Arnhem, e-mail: secretaris@archeologiemijnhobby.nl, homepage: http://www.archeologiemijnhobby.nl 18. Zuid-Salland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom: J. Kleinen, Stiggoor 58, 7241 LB Lochem, tel. 0573-253094, e-mail: j.kleinen@hetnet.nl 19. Twente: S. Hondebrink, Faustlaan 30, 7577 JG Oldenzaal, tel. 0541-351236, e-mail: awn-19twente@hotmail.nl 20. IJsseldelta-Vechtstreek: F. Spijk, Gen. Eisenhowerlaan 55, 7951 AW Staphorst, tel. 0522-461684. 21. Flevoland: Dhr. J. Boes, Normandieplein 6, 8303 HA Emmeloord, tel. 0527-699113, e-mail: janboes@online.nl 22. West-Brabant: Mw. A.M. Visser, Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635. http://genwww.uia.­ac.be­/u/­overveld/archeology/awn22.html, e-mail: jmvisser@planet.nl 23. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland: Mw. W. van Vegchel, postadres AWN, Deken van Somerenstraat 6, 040-2386569, 5611 KX Eindhoven, tel. verenigingsruimte, 06-25034696 (woensdagavond), e-mail: awnafdeling23@wanadoo.nl 24. Midden-Brabant: Deze afdeling is voorlopig aangehaakt aan afd. 23. Zie daar het contactadres.

Foto omslag: Enkele onderdelen van een harnas nog bedekt met een dikke laag slib: een borstplaat en drie buikstroken. Foto: C. van der Esch [Zie pag. 291]

06-2011 omslag.indd 2

29-11-11 08:12


Voorwoord

In 1961 werd in het Brandwijkse café ‘Boerenklaas’ onze afdeling, bij een lunchmaaltijd met snert, gedoopt met de naam ‘Lek- en Merwestreek’. We vieren dit jaar dus onze 50e verjaardag, en wie jarig is trakteert. Om in de sfeer van het eerste uur te blijven krijgt u van ons een (kerst)menu voorgeschoteld, bestaande uit pennenvruchten van de afdelingsbodem. De lagen klei en veen die hier sinds de laatste IJstijd onder invloed van een stijgende zeespiegel zijn ontstaan, blijken 8.000 jaar geschiedenis voor ons bewaard te hebben. Kort na de oprichting deed de werkgroep van Huib de Kok, oud-voorzitter en eregast aan onze tafel, daarvan de eerste ontdekkingen. Op donken en stroomruggen kwamen sporen van prehistorische bewoning aan het licht die de aandacht wekten van een jonge student, Leendert Louwe Kooijmans. Hij ging een innige samenwerking aan met de werkgroep en leidde daarna een aantal opgravingscampagnes, waarop hij in 1974 promoveerde. Donken en stroomruggen bleken ons veel over het leven in de Prehistorie te vertellen te hebben. Marten Verbruggen voerde later een uitgebreid booronderzoek uit, waaruit bleek dat de donken in de Prehistorie allemaal bezocht of bewoond zijn. Eind jaren ’90 volgden de spraakmakende Betuwelijn-opgravingen in Hardinxveld-Giessendam, waar onder andere het tot nu toe oudste menselijke skelet van Nederland werd aangetroffen (Trijntje). We zijn blij dat beide donkspecialisten na zoveel jaren van onderzoek in ons jubileumjaar (en voor het eerst in Westerheem) hun bevindingen verwerkt hebben in een voedzaam hoofdgerecht. Maar er is meer. Werkgroepsleden ontdekten op verlande ruggen en oeverafzet-

tingen in de Merwede-zone sporen van boerenbewoners uit de Romeinse tijd. Voor hun vaatwerk is aan deze tafel helaas even geen plaats, maar ze zijn wel vertegenwoordigd door een bijzondere ring die ze voor ons achterlieten. En wat te denken van de vele woonheuvels onder de Alblasserwaardse boerderijen, waarin de geschiedenis van hun bewoners vanaf de eerste ontginning tot in onze tijd bewaard is gebleven, een archeologisch fenomeen dat veel meer aandacht verdient. We laten u er even aan proeven. En dan de steden. In Dordrecht begon in 1962 de werkgroep van Jan Okkerse met graafwerk in de uitgebroken binnenstad. Een belangrijk maar veel te groot werk dat gelukkig overgenomen werd door de (toenmalige) ROB onder leiding van Herbert Sarfatij, die in 2006 op dit onderzoek promoveerde. Wij houden het hier bescheiden met een bijdrage over Dordtse prikkertjes uit een beerput. Sinds 1995 is de archeologie van deze stad overigens in goede professionele handen. De werkgroep had haar speurwerk intussen uitgebreid naar het buitengebied, waar onder een dikke laag klei de resten ontdekt werden van verdronken dorpen, begraafplaatsen en een voor Nederland uniek harnas. In Gorinchem kwam onder de vleugels van de gemeente in de jaren ’90 een werkgroep Archeologie van de grond die voor binnenstadprojecten professioneel archeologisch onderzoek regelde en die zelf steeds nauw betrokken bleef bij de uitwerking. Twee bijdragen uit deze stad maken deel uit van onze jubileum-spijskaart. We wensen u smakelijk eten en alvast een goede bekomst!

Teus Koorevaar (voorzitter afdelingsbestuur) Voorwoord |

06-2011 binnenwerk v3.indd 273

273

29-11-11 08:10


Donken door de eeuwen heen Leendert P. Louwe Kooijmans en Marten Verbruggen1

Afb. 1 Overzicht over de donken in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden met de dateringen van de vastgestelde afvallagen. Opgravingen aangegeven met hun naam, booronderzoek in zwart. Stippen in geel, rood en oranje geven de afvallagen aan uit resp. de groep van heel kleine lagen, de heel grote lagen en de groep daar tussenin.

274

| Donken door de eeuwen heen

06-2011 binnenwerk v3.indd 274

29-11-11 08:10


De meer dan honderd donken in het rivierengebied zijn zeker vanaf 5500 v.Chr.2 continu en intensief als woonplaats gebruikt bij de exploitatie van de omringende wetlands. De opgravingen van de Hazendonk, Polderweg en De Bruin geven inzicht in het karakter van de bewoning, terwijl systematische boorverkenning een uniek beeld geeft van de omvang en intensiteit daarvan. In de loop van het Neolithicum neemt het belang van de donken geleidelijk af: een illustratie van de lange duur van het neolithisatieproces. De ontdekking van de prehistorische bewoning van de donken danken we aan de verkenningen in de beginjaren van de jubilerende AWN-afdeling Lek- en Merwestreek.

Donken en de ontdekking van de prehistorische bewoning Donken zijn rivierduinen uit het einde van de laatste IJstijd die nadien geheel of gedeeltelijk zijn bedekt met holocene afzettingen als gevolg van het rijzen van de zeespiegel. Zij liggen in een lange reeks in het rivierengebied, van het Land van Maas en Waal in het oosten tot Hillegersberg in het westen. Er zijn hoge en lage, kleine en grote donken, sommige liggen geïsoleerd, andere maken deel uit van grote complexen, maar ooit vormden zij van ver herkenbare droge plekken in de eindeloze moerassen van het sedimentatiegebied van de benedenrivieren (afb. 1). Natuurlijk, zeggen we nu, dat het voor de prehistorische mensen die de rijkdommen van de wetlands exploiteerden, ideale punten waren om er zich te vestigen. Maar dat inzicht is maar geleidelijk gegroeid. Allereerst was daarvoor de kennis nodig dat het westen van Nederland in de Prehistorie helemaal niet woest en ledig was. Dit leerden we pas in de naoorlogse jaren door opgravingen als die bij Hekelingen en Vlaardingen. Ten tweede was gedetailleerde kennis van het landschap een belangrijke voorwaarde en ten derde een systematische prospectie door ter zake goed geïnformeerde en gemotiveerde mensen. Aan dat laatste werd in 1960 voldaan met de oprichting van de werkgroep (nu afdeling) Lek- en Merwestreek. Onder de bezielende leiding van de heer H.A. (Huib) de Kok werden niet alleen de stroomruggen in de Alblasserwaard,

maar ook de donken met kleine ‘proefputten’ verkend. De kleine vuursteentjes en scherfjes daaruit belandden op het bureau van professor Modderman die er op een gegeven moment mee instemde dat de eerste schrijver erop uit ging om te zien wat er van al die nieuwe vindplaatsen wetenschappelijk geoogst kon worden. Eenmaal bekend, werden we ons bewust van de unieke archeologische kwaliteiten van de donken. De natuur had er als het ware een proefopstelling gemaakt, waaraan mesolithische en neolithische mensen hadden meegewerkt door aan de rand van het zand te gaan wonen en hun afval van de helling af in het moeras te gooien, terwijl het grondwater steeg. Zetten we die kwaliteiten op een rij: 1. Door de wetland-condities is organisch materiaal bewaard gebleven: zowel artefacten als biologisch materiaal, bronnen van zowel kennis over materiële cultuur, als voedselvoorziening en milieu; 2. Door de grondwaterstijging ligt het materiaal keurig per bewoningsperiode ingebed in een natuurlijke stratigrafie; 3. Die stratigrafie levert niet alleen relatieve en absolute (C14-) dateringen, maar ook een koppeling aan de paleogeografie, de veranderingen in het omringende landschap. Binnen de Nederlandse verhoudingen zien we de donken misschien niet eens als zulke bijzondere informatiebronnen, zoals we gewend zijn van de wetland archaeology in de delta, maar in een wijder perspectief realiseren we ons pas hoe Donken door de eeuwen heen |

06-2011 binnenwerk v3.indd 275

275

29-11-11 08:10


Afb. 2 Hardinxveld-Polderweg. Werkput op de flank van een begraven donk in de Betuweroute. De top van de donk reikt tot -4,5 m, het diepste punt van de opgraving reikte tot -10 m NAP. Afb. 3 Hardinxveld-De Bruin, fase 1, 5,5 m lange kano uit de stam van een linde. De kano lijkt op exemplaren uit Denemarken, maar beide boegen hebben een originele vormgeving, ca. 5300-5100 v.Chr.

276

uitzonderlijk en waardevol onze donken in archeologisch opzicht zijn. In de halve eeuw na de eerste ontdekking hebben er enkele grootschalige opgravingen plaatsgevonden en zijn er uitgebreide boorverkenningen uitgevoerd, niet alleen in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden maar ook verder westelijk door medewerkers van het BOOR.3 Wij kunnen nu proberen vast te stellen wat het algemene verhaal van de donkbewoning is dat al die inspanningen hebben opgeleverd. Het zal een verhaal worden over de interpretatie van afvallagen en de functie van de sites in de voormalige maatschappij. Hardinxveld-Giessendam: Polderweg en De Bruin Sporen van de vroegste bewoning bevonden zich ver buiten het bereik van proefkuilen en ook de meeste boringen van het hierna te bespreken project reikten niet zo diep. Bovendien ontbraken hier de middelen voor een opgravingsonderzoek. We hadden niet durven dromen dat nog in onze tijd fondsen beschikbaar zouden zijn om zo’n technisch complexe en kostbare operatie uit te voeren. Toch was dat het geval bij de ontdekking van twee diep begraven donken in het tracé van de Betuweroute. Voormalige studenten van de tweede auteur, getraind op de donken, voerden in februari (!) 1996 de prospectie uit. Zij herkenden op een diepte van 5-10 m in de lagen naast beide duinen de archeologische indicatoren voor prehistorische

bewoning. De spoorlijn was daar precies overheen gepland en kon niet worden verlegd. De archeologische lagen zouden ernstig verstoord worden en dus moest er worden opgegraven. Het werden twee van de meest spectaculaire opgravingen ooit: Polderweg en De Bruin, in bouwputten met stalen damwanden, overdekt door een grote tent, tot een diepte van 8 m, van september 1997 tot augustus 1998 (afb. 2). Door de sensationele vondsten (afb. 3, 4) werd de periode 5500-4500 v.Chr. (het late Mesolithicum en de vroege fase van de Swifterbant-cultuur) op de kaart gezet. De donken van Hardinxveld zijn een ankerpunt geworden voor onze kennis van het begin van het neolithisatieproces: ze leverden het vroegste inheemse (Swifterbant-)aardewerk (rond 5100 v.Chr.), het oudste voorkomen van rund, varken, schaap en geit ten noorden van de löss (rond 4500 v.Chr.), een terminus post quem rond 4500 v.Chr. voor graan en materieel bewijs voor zuidelijke contacten in de vorm van tenminste één bandkeramische pijlspits, Blicquy-aardewerk, grote vuursteen klingen en pyriet. Dankzij het Malta-regime verschenen al na een paar jaar twee volledige monografieën van het onderzoek: een popularisatie en een Engelstalige samenvatting.4 Voor ons verhaal is het belangrijk dat de site Polderweg in het late Mesolithicum – fase 1, de hoofdfase van gebruik – een totaal oppervlak bezat van circa 5000 m2, waarvan 2000 m2 werd gevormd door een (dikke) afvallaag naast de donk. De

| Donken door de eeuwen heen

06-2011 binnenwerk v3.indd 276

29-11-11 08:11


rijke informatiebronnen vertellen bovendien duidelijk dat het een winterbasiskamp is geweest voor een aantal samenwerkende huishoudens. Het moet lange tijd hebben gefunctioneerd naast een zomersite die op de zuidelijke zandgronden wordt gedacht. Hazendonk In de begintijd van het donkenonderzoek leek de Hazendonk, in de gemeente Molenaarsgraaf, ideale kansen te bieden voor een opgraving, omdat daar bij de prospectie aardewerk van diverse neolithische culturen was gevonden. Een pollendiagram liet bovendien een reeks opeenvolgende fasen van vegetatieverstoring (-bewoning) zien. Vanaf 1974 werd er in drie opeenvolgende jaren in campagnes van telkens drie maanden met grote groepen vrijwilligers gegraven. Langs de rand van de donk werd een hele reeks kleine putten (2x3 m) gegraven om ‘bewoningslagen’ op te sporen en op een paar plaatsen een grote sleuf ten behoeve van de stratigrafie en grotere monsters materiaal (afb. 6). De diepste sleuven waren voorzien van bronbemaling en reikten tot -5 m NAP. Er werd een opeenvolging van zeven ‘bewoningslagen’ onderscheiden. Dat zijn niveaus die vervuild zijn door ingewaaid en ingespoeld zand en houtskool en met daarin verspreid nederzettingsafval. Het zijn feitelijk in meer of mindere mate veraarde betredingshorizonten. Hierna zullen wij ze kortheidshalve aanduiden met ‘afvallagen’. Deze weerspiegelen zeven duidelijk gescheiden fasen van bewoning, tussen 4000 en 2200 v.Chr., achtereenvolgens twee uit de midden-fase van de Swifterbant-cultuur, één van de nieuwe ‘Hazendonk-groep’ en drie van de Vlaardingen-cultuur (VL). Eén pollensignaal wijst op nog oudere bewoning (ca. 5000 v.Chr.) en een potbekerfragment op incidentele aanwezigheid rond 2100 v.Chr. (afb. 5). Over de Hazendonk is een hele reeks publicaties verschenen waaronder drie proefschriften, een aantal specialistische artikelen en enkele overzichten, maar nog

geen allesomvattende monografie.5 Het project was misschien wat te ambitieus voor zijn tijd, met name iets te optimistisch over de computeruitwerking van de verzamelde gegevens. Desondanks is het een belangrijk referentiepunt voor ons inzicht in het verloop van neolithisatieproces na 4000 v.Chr. Door de lay-out van de opgraving was het mogelijk om de vondstverspreiding voor elke periode in kaart te brengen en dus de omvang van de opeenvolgende woonplaatsen te bepalen (afb. 7). In de meeste bewoningsfasen was de gehele oostelijke helft van de donk in gebruik, met een areaal in de orde van grootte van 2000 m2. In de afzettingen naast de donk bevond zich een vuil loopniveau met afval van wisselende uitgestrektheid, af hankelijk van de plaatselijke condities. In het veen (fasen Swifterbant en VL 1b) was het loopniveau gemiddeld zo’n 10 m breed, met een oppervlak van globaal 1000 m2, in perioden van kleiafzetting (fasen

a

c

b

d

Af b. 4 a, b: Twee opnamen van een grote vatting voor een bijlkling, gemaakt uit een edelhertgewei, glad gepolijst en versierd met fijn ingekraste en ingestoken motieven. De lijnpatronen hebben tegenhangers in Zuid-Scandinavië, de puntpatronen in Noord-Frankrijk. Polderweg fase 1, ca. 5500-5300 v.Chr. c: Deel van een versierde, gutsvormige priem met oog, gemaakt uit een ellepijp van een knobbelzwaan. De Bruin fase 2, ca. 5100-4800 v.Chr. d: Snededeel van een doorboorde bijl uit edelhertgewei, secundair voorzien van tanding voor gebruik als krabwerktuig. De Bruin fase 3, ca. 46004400 v.Chr.

Donken door de eeuwen heen |

06-2011 binnenwerk v3.indd 277

277

29-11-11 08:11


Afb. 5 Hazendonk. Schematische doorsnede van de afzettingen op de donkhelling met alle onderscheiden bewoningsfasen.

Hazendonk en VL 2b) gaat het meer om dumpplaatsen aan de donkvoet, soms in het water van een kleine kreek. Voor de VL (Vlaardingen) 1b-periode kunnen we aannemelijk maken dat het gedocumenteerde vondstgebied in zijn geheel als woonplaats in gebruik is geweest en (dat was het alternatief) niet de optelsom is van een lange reeks van verspreide, kleinschalige activiteiten. Op een bepaald moment binnen die periode is er namelijk een palissade opgericht die een terrein met een diameter van circa 35 m heeft omsloten, midden in het nederzettingsterrein (afb. 7 en 8). Gezien de vergelijkbare vondstverspreiding in de andere fasen veronderstellen we ook daar een zelfde samenhang. Dat is voor de ontwikkeling van een idee over de functie van de plaats niet onbelangrijk. Ten eerste laat de omvang zien dat het in alle perioden om een flinke groep mensen moet gaan, in aantal vergelijkbaar met PolderAfb. 6 Hazendonk, profielen van de grote werkeenheid op de noordoosthoek van de donk waarin vier afvallagen zich als donkere banden aftekenen.

278

weg. Bij gebrek aan graven en menselijk skeletmateriaal is er helaas geen uitspraak te doen over de samenstelling van die groep. Verder is de palissade met vier palen per strekkende meter, in totaal 400 palen, een flinke investering in een structurele voorziening, die de site een zeker permanent karakter geeft. De (helaas beperkte) seizoenindicatoren in het faunamateriaal wijzen op aanwezigheid in verschillende tijden van het jaar.6 Waarom is die palissade gemaakt? Voor het inscharen van vee zou een hek als dat van Schipluiden hebben voldaan. Bovendien zal in de volgende paragraaf blijken dat men nauwelijks vee had; het werd in ieder geval ter plaatse niet geslacht. Het lijkt er dus meer op dat men de woonplaats op een bepaald moment heeft willen afschermen tegen bedreiging van buitenaf. Helaas zijn er in het donkzand geen sporen van andere structuren gevonden en zijn er dus geen gegevens over de verdere inrichting van de woonplaatsen. De reden om op de donken te wonen wordt duidelijk uit de faunagegevens. De donkenprospectie zal ons laten zien wat de plaats is van deze nederzettingen in de bewoning van de streek. Jacht en visserij Wat was de reden waarom men geduren-

| Donken door de eeuwen heen

06-2011 binnenwerk v3.indd 278

29-11-11 08:11


de het gehele Meso- en Neolithicum de donken als woonplaats heeft gebruikt? Dat was vanzelfsprekend de exploitatie van de omringende wetlands en dat is mooi gedocumenteerd in het faunamateriaal. De archeozoölogische studie daarvan danken we aan Jørn Zeiler en het team van Louise van Wijngaarden.7 Daardoor beschikken we nu over een prachtige opeenvolging van gedetermineerde faunacomplexen tussen 5500 en 2600 v. Chr., beginnend met de bewoningsfasen in Hardinxveld en opgevolgd door die van de Hazendonk (afb. 9). Zij laten ten eerste zien dat huisdieren op de donken in het hele Neolithicum een volstrekt ondergeschikte rol hebben gespeeld. Dat behoeft geen verwondering te wekken, want landschap en sites waren nauwelijks geschikt voor veeteelt, laat staan akkerbouw. Ter illustratie: rund, schaap en geit lijken naar De Bruin fase 3 niet ‘op de hoef’ maar als bout te zijn aangevoerd, terwijl voor Hazendonk fase 1 ook het graan van elders aangevoerd is blijkens de ruime aanwezigheid daartussen van zaden van het dreps, Bromus secalinus.8 Alleen in de fase 4000-3700 v. Chr. (Hazendonk 1 en 2) lijkt met name het rund van wat meer betekenis te zijn geweest. Ten tweede zien we dat de jacht vooral was

gericht op bevers, otters en het wilde zwijn. In botaantal zijn de eerste dominant, maar in vleesproductie was het zwijn veel belangrijker. Daarbij moeten we ons realiseren dat de determinatie ‘varken/wild zwijn’ een puur technische kwestie is. Bij proportionele verdeling op basis van positieve determinaties moet het overgrote deel aan het wilde zwijn worden toegewezen. Bevers en otters werden hoogstwaarschijnlijk met vallen gevangen en het zwijn werd actief bejaagd. In de Vlaardingen-periode, met al een aanzet in de Hazendonk-fase, breidt deze laatste jacht zich uit tot eerst het edelhert, en vervolgens het ree. Mogelijk heeft dit verschil te maken met de landschappelijke veranderingen: van een elzenmoeras naar een plassengebied. De verandering in het jachtspectrum laat zien dat de functie van de site breder was geworden en minder specialistisch. Dit alles vond plaats terwijl men zeker aan de kust en stellig ook op de zuidelijke zandgronden boer was geworden. Op de Hazendonk is er van dit neolithisatieproces maar weinig te merken. In de late Klokbekertijd is het evenwel gedaan met de jachttraditie. Dan vestigen zich boeren op een enige tijd tevoren ontstane stroomrug. Hoe ‘abrupt’ die overgang was, kunnen we niet zeggen: er gaapt

Afb.7 Hazendonk. Opgravingsplattegrond met boorraaien en werkputten en - als voorbeeld - het woonareaal in de vijfde fase,VL 1b, op basis van het voorkomen van kenmerkend aardewerk in de opgraving en de afvallaag in de boringen. Paleogeografie naar Van Dijk e.a. 1977, Kaart 12.

Donken door de eeuwen heen |

06-2011 binnenwerk v3.indd 279

279

29-11-11 08:11


welke is de relatie daarvan met de bewoning in de omringende landschappen?

Afb. 8 Hazendonk, opgegraven deel van de palissade uit de fase Vlaardingen 1b.

280

een gat van 600 jaar tussen fase VL 2b van de Hazendonk en de klokbekerwoonplaatsen van Molenaarsgraaf en Ottoland. Natuurlijk was ook de visvangst een belangrijke tweede poot onder het bestaan op de donken, zoals goed is gedocumenteerd voor Polderweg en De Bruin, maar veel minder voor de Hazendonk. De visvangst is echter door de aard van het materiaal veel minder goed te kwantificeren.

Om de gestelde vragen te beantwoorden werd gekozen voor een relatief nieuwe methode: onderzoek met de gutsboor. Met deze werkwijze was tijdens de opgravingen op de Hazendonk al enige ervaring opgedaan (zie ook afb. 7).9 De rijke vondstlagen in de opgravingsput bleken namelijk vlak daarbuiten in de boorkernen nog goed herkenbaar aan houtskoolbrokjes, (donk)zandkorrels en splintertjes verbrand bot. Het was een kwestie van zeer nauwkeurig observeren, vaak met de loep. Tevoren was uitgerekend dat het veldwerk, uitgaande van honderd tot tweehonderd boringen per donk en twintig donken in totaal, in drie tot vier zomers geklaard zou kunnen zijn. Dat klinkt als een enorme inspanning, maar dat valt in het niet als je bedenkt hoeveel tijd en geld anders gemoeid zouden zijn met het graven van proefsleuven. Daarnaast had de keuze voor boren nog een belangrijk voordeel omdat op deze wijze gemakkelijk tot op grote diepte - zeker 6 m onder maaiveld - gegevens konden worden verzameld. Opgraven tot die diepte, in slappe veen- en kleilagen nog wel, werd destijds als technisch en financieel onmogelijk beschouwd.

De donkenverkenningen vanaf 1987 Vraagstelling en methoden Tussen 1987 en 1992 vond het zogenaamde donkenproject plaats, onder leiding van de tweede schrijver en met hulp van een grote groep studenten van de Universiteit Leiden. Hoofdvraag was toen in welke mate de bewoningsgeschiedenis van de tien jaar tevoren opgegraven Hazendonk representatief was voor de overige meer dan honderd donken in het benedenrivierengebied. Was de Hazendonk een unicum, of waren alle donken bewoond, en zo ja, in welke periode dan precies? Nu, 20 jaar later, kunnen we de verzamelde gegevens in veel bredere zin gebruiken: welke veranderingen maakte de donkbewoning door en

Nadat alle donken in het veld waren bezocht en beoordeeld op geschiktheid werden er 22 geselecteerd voor het booronderzoek. Bebouwde, geĂŤgaliseerde of anderszins sterk aangetaste donken, en dat waren er helaas vele, werden allereerst terzijde geschoven. Uit de restgroep is, met alle mitsen en maren, een representatieve steekproef genomen: van grote en kleine donken, hoge en lage, geĂŻsoleerd liggend of behorend tot een groep, en daarbij ook nog eens mooi verspreid over het gehele donkengebied. (afb. 1) Uiteindelijk werden de 22 donken tot in detail afgeboord. Rondom elke donk werden tien tot twintig boorraaien geplaatst, rijtjes boringen loodrecht op de hoogtelijnen. De afstand tussen de raaien bedroeg

| Donken door de eeuwen heen

06-2011 binnenwerk v3.indd 280

29-11-11 08:11


nooit meer dan 20 m. De afstand tussen de boringen binnen een raai varieerde van 7,5 tot soms 0,5 m. (afb. 10) Deze afstanden waren afgestemd op de omvang van de afvallagen bij de Hazendonk. Door zo intensief te boren kon er weinig worden gemist. In 1991 werd ter controle van de boormethode een proefsleuf getrokken op de donk Brandwijk Het Kerkhof. Hoewel op deze donk diverse zeer vondstrijke lagen werden opgegraven, was de opgraving primair gericht op de zogenaamde laag L30. Deze laag viel in de boorresultaten in de lichtste categorie, dat wil zeggen: zeer beperkt van omvang, slechts enkele centimeters dik en met heel weinig houtskool en bot. Zou ook deze laag een ‘onomstreden’ vindplaats opleveren en niet slechts wat verspoeld archeologisch materiaal, dan was daarmee de boormethode gevalideerd. Gelukkig maakte deze proefsleuf een einde aan alle onzekerheden.10 Het aantal lagen in de loop van de tijd De resultaten van het project waren beslist verrassend te noemen en plaatsten de Hazendonk in een nieuw perspectief. Het eerste dat opviel was dat op alle 22

donken sporen van bewoning werden gevonden in de vorm van afvallagen in de omringende veen- of kleilagen. Hierbij gaat het om het duidelijk laagsgewijze voorkomen van houtskool, bot en donkzand in een matrix van veen of klei, die aanhecht op de donk. Deze lagen worden geïnterpreteerd als betredingslagen. De stelling ‘alle donken zijn op enig moment in het Neolithicum bewoond geweest’ lijkt gerechtvaardigd en is bovendien door de latere onderzoeken steeds opnieuw bevestigd. Op het totaal van 23 donken (nu inclusief de Hazendonk, met vijf afvallagen met een duidelijke aanhechtingshoogte) zijn maar liefst 61 afvallagen aangeboord (zie afb. 11), wat neerkomt op 2,7 per donk. De tweede verrassing was de verdeling van de bewoningslagen door de tijd heen. Het overzicht in afbeelding 11 is vervaardigd door de C14-dateringen inclusief hun marges op te knippen in intervallen van 10 jaar, uit te smeren langs de tijdas en vervolgens weer te sommeren in perioden van 250 jaar.11 Het beeld dat zo ontstaat heeft echter een belangrijke correctie nodig omdat het

Af b. 9 Verhoudingen van de grote zoogdieren in de faunaspectra uit de verschillende lagen van de donken Hardinxveld-Polderweg en -De Bruin, en de Hazendonk. Aantallen determinaties per spectrum tussen 3896 (Polderweg fase 1) en 161 (Hazendonk fase 1). Zonder gewei (dat zou het belang van herten vertekenen) en zonder determinaties op groep (bijv. ‘rund/oerrund’), m.u.v. varken/wild zwijn. ‘Overige’ zijn voornamelijk pelsdieren, zoals marterachtigen. Ter vergelijking is het faunaspectrum van de bekernederzetting op de Schoonrewoerdse stroomrug in Molenaarsgraaf toegevoegd. Data naar Van Wijngaarden-Bakker e.a., 2001, Oversteegen e.a. 2001, Zeiler 1997 en Clason 1977, Tabel 2.

Donken door de eeuwen heen |

06-2011 binnenwerk v3.indd 281

281

29-11-11 08:11


diging van de periode 4250-5000 v.Chr. in aanmerking nemen, mogen we aannemen dat in het donkengebied zeker 300400 goed geconserveerde vindplaatsen aanwezig zijn. Wie had dat in 1974 kunnen denken?

Afb. 10 Boorraai met boringen op zeer korte afstand van elkaar op de flank van de donk van Pierhagen, 1 km ten westen van Groot-Ammers.

282

aantal waarnemingen (boorraaien van voldoende diepte) ongelijk is verdeeld. Voor de periode 4250-1250 v.Chr. is dit aantal vrijwel constant en moet de geleidelijke afname van het aantal afvallagen als representatief worden beschouwd. De kleine pieken en dalen daarbinnen zullen veroorzaakt zijn door toevalstreffers. Voor de periode 5500-4250 v.Chr. is het aantal waarnemingen tot maximaal een factor 10 kleiner. Vanzelfsprekend zou daarvoor kunnen worden gecorrigeerd. Omdat de steekproef voor deze periode wel erg klein is, is hier van afgezien. Het zou mogelijk niet-representatieve verschillen te veel uitvergroten. Toch ligt het voor de hand dat het totale aantal afvallagen uit deze periode vele malen groter is dan de negen die zijn gevonden in het kleine aantal diepe boorraaien. Die veronderstelling wordt gesteund door de zes afvallagen van de donken Polderweg en De Bruin, die enkele jaren later werden aangeboord en die allemaal juist in deze periode vallen. Voor afbeelding 11 volstaan we met een pijl naar boven. Het volgende rekensommetje geeft een indruk van de intensiteit van het gebruik van de donken. Als we het gemiddelde aantal afvallagen van 2,7 per donk extrapoleren en daarbij de ondervertegenwoor-

Laagtypen en hun interpretatie De werkelijkheid is evenwel aanzienlijk complexer. De afvallagen laten namelijk enorme verschillen zien in oppervlak, dikte en intensiteit. Onder het laatste verstaan we de hoeveelheid houtskool en (verbrand) bot, kenmerken die in de gutsboor gemakkelijk te schatten zijn. De gemiddelde dikte van de afvallagen varieert van 2 cm tot maar liefst 21 cm en het oppervlak van 65 m2 tot 1900 m2! Juist de meest omvangrijke lagen bevatten verhoudingsgewijs (per dikte-eenheid) de meeste houtskool en bot, en kunnen bovendien gekoppeld worden aan een donkflank die er gitzwart uitziet van de houtskool. Er blijkt in het algemeen maar heel weinig verband te bestaan tussen de diverse variabelen (oppervlak, dikte en intensiteit). In feite komen bijna alle combinaties voor. Evenmin is er enig verband tussen de afmetingen van de donk en het type laag. Er zijn heel sterk ontwikkelde lagen naast kleine donken en heel kleine lagen naast hele grote donken. Maar bij al die variabiliteit zijn de uitersten toch als twee ‘laagtypen’ duidelijk af te zonderen: 1. Heel grote lagen, met een oppervlak van 900-2000 m2, een gemiddelde dikte van 10-21 cm en met als gemeenschappelijk kenmerk veel houtskool en verbrand bot. Deze lagen zijn zĂł opvallend dat er zeker geen enkele in het booronderzoek over het hoofd is gezien. Referentielagen: L50 van BrandwijkHet Kerkhof; Polderweg fase 1, De Bruin fase 2.12 N (aantal lagen) =6; 2. Heel kleine lagen, met in het algemeen een oppervlak < 350 m2 (de meeste zijn echter ca. 100 m2), een dikte < 5 cm en met weinig houtskool. Zeker van de

| Donken door de eeuwen heen

06-2011 binnenwerk v3.indd 282

29-11-11 08:11


kleinste zullen er heel wat tussen de mazen van het boornet zijn heen geglipt. Zij zijn dus ondervertegenwoordigd. Referentielaag: L30 van Brandwijk-Het Kerkhof (N=17);13 3. Alle andere laagtypen zijn ondergebracht in een heterogene tussencategorie, waarin alle denkbare combinaties in score op de drie variabelen voorkomen. Deze groep bestaat voor een deel uit minder extreme vormen van de beide afgescheiden ‘laagtypen’. Daarmee bedoelen we sites die maar op een enkele factor te laag of te hoog scoren om in een van de beide eerste groepen te vallen. Zij zijn of alleen wat te dun voor de eerste groep (zeven stuks, waaronder drie op de Hazendonk), of ze zijn net iets te vuil of te groot om bij de kleinste sites gerekend te worden. Dat laatste geldt met name voor de lagen na 3000 v.Chr. Voor het overige moeten we ons realiseren dat zo’n afvallaag niet de woonplaats zelf is, maar ernaast ligt en geen één op één afspiegeling hoeft te zijn van de bewoning. In de toekomst zal deze groep dus meer gedifferentieerd moeten worden. Referentielagen: Hazendonk fase 2, Polderweg fase 2. N-38. Deze grote verschillen hebben zeker een archeologische betekenis, maar welke? In

elk geval zijn de laagvariabelen – oppervlakte, dikte en intensiteit – de uitkomst van een reeks bewoningsvariabelen: de omvang van de groep, de jaarlijkse duur van de bewoning, de periode in jaren waarover de bewoning plaats vond en de activiteiten die werden ontplooid. Uitgaande van de eerder gegeven interpretaties van de opgravingen kan de omvang van een afvallaag gezien worden als indicatie voor de groepsgrootte van de bijbehorende woonplaats. Dikte en intensiteit daarvan zijn dan waarschijnlijk gerelateerd aan een combinatie van de andere formatiefactoren, met name de ‘absolute tijd’ (periode per jaar maal het aantal jaren) dat men ter plaatse verbleef. Zo interpreteren we de kleine en de daarmee direct verwante sites als eenmalig of gedurende een korte periode gebruikt door een relatief kleine groep, als kampplaatsen voor de jacht en visserij, een functie van extraction camp of special activity site dus. De sites met de grootste lagen zijn in het verlengde van Polderweg fase 1 te karakteriseren als basiskamp voor een aantal huishoudens, in gebruik gedurende een periode van enkele generaties en dan waarschijnlijk net als Polderweg in het winterhalfjaar. De sites met vergelijkbare, doch duidelijk

Afb. 11 Histogram van 61 afvallagen van 23 donken (inclusief de Hazendonk en exclusief Polderweg en De Bruin) en boorraaien van voldoende diepte (curve). Dat de aantallen lagen niet op gehele getallen uitkomen, heeft te maken met de verrekening van de foutenmarges van de gesommeerde C14-dateringen.

Donken door de eeuwen heen

06-2011 binnenwerk v3.indd 283

|

283

29-11-11 08:11


Afb. 12 De 61 afvallagen naast de donken, uitgesplitst in verschillende categorieën en uitgezet tegen de tijd. Van de grote ‘tussencategorie’ zijn de lagen die maar op één variabele van de beide uitersten verschillen, afgescheiden als ‘groot –’ en ‘klein +’ in het idee dat het sites met een vergelijkbare functie betreft. De lagen uit de opgravingen Polderweg en De Bruin zijn toegewezen op basis van de opgravingsgegevens.

284

dunnere lagen, waaronder die van de Hazendonk, zijn dan korter en/of minder intensief gebruikt geweest. Hoe nu zijn de verhoudingen tussen deze site-typen in de loop van de tijd? Laagtypen in de loop van de tijd Niet alleen neemt het aantal sites in de loop van de tijd af (afb. 11), maar ook verandert het karakter ervan. In het algemeen kun je zeggen dat de lagen kleiner worden, dunner en minder intensief. Het gebruik van de donken neemt dus ook af in intensiteit. De grootste lagen blijken alleen voor te komen in de vroegste bewoningsperioden, met als jongste Brandwijk-Kerkhof L60 uit 3900 v.Chr. (afb. 1). Het betreft zes lagen uit het donkenproject plus de lagen van de hoofdbewoningsfasen van de donken Polderweg en de Bruin, die niet in de analyse zijn betrokken. Langdurig en gedurende vele maanden gebruikte basiskampen lopen in onze visie dan ten einde om te worden opge-

volgd door waarschijnlijk functioneel (iets) andere woonplaatsen, zoals die op de Hazendonk, waar minder dikke betredings- en afvallagen werden gevormd. Ook dit gebruik komt op een gegeven moment ten einde, met als jongste de VL 2b-fase van de Hazendonk, rond 2600 v.Chr. Naast deze ‘hoofdnederzettingen’ kwamen in het hele traject kleine ‘jachtkampen’ voor. Vanaf circa 2500 v.Chr., de bekertijd en later, worden de donken alleen nog maar op deze wijze benut tot ook daar, in de Midden-Bronstijd, een einde aan komt. Daarvan getuigen ook vondsten van typisch Hilversum-aardewerk. De uitvalsbases voor dit gebruik kunnen we in de bekende boerennederzettingen in de streek zelf zoeken. Conclusie Terugkijkend constateren we dat de donken al in het Midden-Mesolithicum (de donk Beverwaard-Tramremise,) door mensen zijn benut.14 In elk geval zijn zij

| Donken door de eeuwen heen

06-2011 binnenwerk v3.indd 284

29-11-11 08:11


vanaf het Laat-Mesolithicum tot in het einde van het Neolithicum systematisch als verblijfplaats en steeds vrijwel exclusief voor de jacht gebruikt. Er is sprake van een lang-diachrone continuïteit in gebruik, óver de culturele veranderingen in de opeenvolging Mesolithicum-Swifterbant-Hazendonk-Vlaardingen-bekerculturen heen. Gezien de scores in de verkenning is zeker een flink aantal telkens gelijktijdig in gebruik geweest, al is dat aantal moeilijk te preciseren omdat de tijdsduur van een laag nauwelijks is te meten. In de loop van de tijd wordt het gebruik geleidelijk aan minder intensief: er worden steeds minder donken bezet en tegelijk ook gemiddeld minder langdurig en minder intensief gebruikt. Uiteindelijk gaat het, vanaf de Klokbekertijd, alleen nog maar om enkele kleine kampplaatsen. In het begin, tussen 5500 en 3900 v.Chr. wordt het nederzettingssysteem gedomineerd door grote winterkampen van een aantal huishoudens, terwijl de donken daarnaast ook als locatie voor kleine kampen worden gebruikt, waarschijnlijk in de andere seizoenen. Dat daarvoor soms ook van zo’n basiskamp gebruik gemaakt werd, wordt geïllustreerd door de zomerindicatoren in De Bruin fase 3. Dat dit mesolithische systeem van zomeren winterkampen tot Midden-Swifterbant werd gecontinueerd, blijkt ook uit de site Swifterbant S3 die als zomerwoonplaats voor één of twee huishoudens wordt geïnterpreteerd.15 Het is misschien niet toevallig dat het einde van deze vorm van mobiliteit globaal samenvalt met de eerste concrete aanwijzingen voor volledig agrarische en sedentaire gemeenschappen in de wijdere regio, namelijk de sites Rijswijk-A4, Schipluiden en Ypenburg in het kustgebied van Delfland, gedateerd in de periode 3900-3400 v.Chr.16 In het 4e millennium verandert de strategie. De hoofdnederzettingen worden wel iets maar niet erg veel kleiner, en lijken enerzijds vast ingericht (de palissade op de Hazendonk), anderzijds toch korte-

re tijd gebruikt (dunnere lagen). De afvallagen bij de woonplaatsen zijn wel relatief dun, maar de hoeveelheid opgegraven afval per m2 daarin is bij de Hazendonk niet fundamenteel geringer dan bijvoorbeeld in Polderweg fase 1 en Schipluiden. Tenslotte verbreden de donkbewoners in de loop van de tijd het jachtspectrum met edelhert en ree. Een hamvraag is de logistiek achter deze sites: zijn het de permanente woonplaatsen geweest van een groep mensen die, naast en ondanks het alom voortschrijdende neolithisatieproces, kozen voor een leven in en van de wetlands, in de lijn van hun voorouders, of zijn het vaste steunpunten van gemeenschappen die hun hoofdnederzetting elders hadden? Met ‘elders’ denken we dan weer aan de zuidelijke zandgronden. Of zelfs het gebied van Wijchen en Grave, gezien de bronnen van het gebruikte vuursteen en de culturele (aardewerktypologische) relaties. We moeten helaas vaststellen dat er feitelijk onvoldoende archeologische duidelijkheid is om tussen beide opties te kiezen. Gaan we uit van permanente bewoning dan is het gebruik van de kleine sites in dezelfde tijd binnen zo’n beperkt gebied moeilijk te begrijpen. Die passen beter naast een onregelmatig gebruik van de grote sites. Ook de continuïteit van deze kleine plaatsen in de bekertijd is dan een logische voortzetting van een lang bestaande traditie. Misschien helpt toekomstig onderzoek ons hier verder. Het is opmerkelijk dat vaste plaatsen zoals Polderweg, De Bruin en de Hazendonk in het hele tijdtraject herhaaldelijk lijken te zijn verlaten om er dan later, vaak op precies dezelfde plaats, weer terug te keren. De reden daartoe ontgaat ons. Een dergelijke plaatselijke fasering heeft geen verband met veranderingen in het landschap. De fasen van de Hazendonkbewoning correleren bijvoorbeeld niet met die van het landschap in de omgeving. Het laat ons wel zien dat deze plaatsen niet vergeten worden, maar altijd een speciale betekenis hebben gehouden en Donken door de eeuwen heen |

06-2011 binnenwerk v3.indd 285

285

29-11-11 08:11


mogelijk ook fysiek zijn bezocht, zonder dat dit tot voor ons herkenbare sporen heeft geleid. We stellen ons voor dat een naburige donk in de tussentijd als woonplaats diende. Zo werden Polderweg en De Bruin bijvoorbeeld complementair gebruikt tussen 5500 en 5000 v.Chr., waarna De Bruin alleen overbleef omdat Polderweg inmiddels onder water was verdwenen. Hoe het ook zij, in elk geval laten de donken ons zien dat er nog tot vér in het Neolithicum werd gehecht aan de aloude exploitatie van de rijke, aquatische bronnen van de wetlands. De uitgestrekte wetlands aan de monding van onze grote rivieren zijn duidelijk meer bepalend in het leven van de mensen geweest dan het natte milieu elders, zo leren ons de donken. Amkreutz betoogt zelfs dat het leven in en van die wetlands geleid kan hebben tot

een bijzondere wetland-mentaliteit en -identiteit die een belangrijke tegenwicht vormden tegen de druk van de neolithisatie en die de basis waren voor voortzetting van de flexibele mesolithische levenswijze.17 De in alle opzichten afnemende intensiteit van het gebruik van de donken houdt geen verband met landschapsveranderingen, want die waren er op de lange termijn feitelijk niet. Ook staken er aan het einde van het gebruik nog genoeg donken hoog boven het veen uit. Het laat zien dat ook de wetlanders uiteindelijk aan volledige neolithisatie moesten geloven, maar het duurde heel lang tot men van jager en visser wetland-boer was geworden: zelfs de klokbekerboeren van Molenaarsgraaf zetten bevervallen en schoten nog wel eens een eland of edelhert. louwekooijmans@planet.nl martenv@planet.nl

Noten 1 Prof. dr. Leendert Louwe Kooijmans was van 1966 tot 1982 conservator bij het Rijksmuseum van Oudheden en van 1982 tot 2003 hoogleraar Prehistorie te Leiden. Na een vijfjarig onderzoekscontract nam hij in 2008 afscheid van de Universiteit. Drs. Marten Verbruggen studeerde fysische geografie aan de VU Amsterdam, waaraan hij van 1983 tot 1986 verbonden was als adjunct wetenschappelijk ambtenaar/docent Aardwetenschappen. Sinds 1998 is Marten directeur van RAAP Archeologisch Adviesbureau. 2 Alle dateringen in dit artikel, aangegeven met ‘v.Chr.’, zijn gecalibreerde C14-dateringen cal BC. 3 Moree e.a. 2010; Zijl e.a. 2011. 4 Louwe Kooijmans 2001a, b, 2003, Carmiggelt 2001. 5 Van den Broeke 1983 (artefacten van been en gewei); Louwe Kooijmans 1976, Raemaekers 1999 (aardewerk en chronologie); Bakels 1981, Out 2009 (botanie); Zeiler 1987, 1991,1997 (archeozoölogie); Louwe Kooijmans onder andere 1985, 1987,1999 (samenvattingen). 6 Zeiler 1997,79f. 7 Jørn Zeiler 1991, 1997; Oversteegen e.a. 2001, Van Wijngaarden-Bakker e.a. 2001. 8 Bakels 1981, Out 2009 App. 159f. 9 Van Dijk e.a. 1977. 10 Verbruggen 1992a; Raemaekers 1999. 11 Voor details, zie Verbruggen 1992b. 12 Resp. Raemaekers 1999, 42f en Louwe Kooijmans 2001a. 13 In: Raemaekers 1999, 42f. 14 De donk Beverwaard-Tramremise, Zijl e.a. 2011. 15 Zeiler 1997, 118; De Roever 2004. 16 Louwe Kooijmans 2008. 17 Amkreutz 2010 en in prep.

286

|

Donken door de eeuwen heen

06-2011 binnenwerk v3.indd 286

29-11-11 08:11


Literatuur Amkreutz, L., 2010: De laatsten der Mohikanen? Enige gedachten over de positie van de Vlaardingen-cultuur in het neolithisatieproces. In: De Ridder, T. et al. (red.), Westerheem special nr. 2: Vlaardingen-cultuur, 12-25. Amkreutz, L. in prep.: Negotiating neolithisation. A long term perspective on communities in the process of neolithisation in the Lower Rhine Area (6000-2500 cal BC). Proefschrift Leiden. Bakels, C.C., 1981: Neolithic plant remains from the Hazendonk, Province of Zuid-Holland, The Netherlands, Zeitschrift für Archäologie 15, 141-148. Broeke, P.W. van den, 1983: Neolithic bone and antler objects from the Hazendonk near Molenaarsgraaf (prov. South Holland), Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 64, 163-195. Clason, A.T., 1977: Jacht en veeteelt van prehistorie tot middeleeuwen, Haarlem. Carmiggelt, A., 2001: Wonen in het moeras. Sporen uit de steentijd. In: A. Carmiggelt (red.), Opgespoord verleden, archeologie in de Betuweroute, Abcoude, 54-89. Dijk, G.J. van, R.M. van Heeringen & M. Verbruggen 1977: De Hazendonk. Verslag van een onderzoek van de geologische wordingsgeschiedenis van de donk en haar omgeving en de relaties met de archeologie, z.p. (Intern rapport Vrije Universiteit, Aardwetenschappen). Louwe Kooijmans, L.P., 1976: Local developments in a borderland, Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijks­ museum van Oudheden te Leiden 57, 227-298. Louwe Kooijmans, L.P., 1985: Sporen in het land; de Nederlandse delta in de prehistorie, Amsterdam. Louwe Kooijmans, L.P., 1987: Neolithic settlement and subsistence in the wetlands of the Rhine/Meuse delta of the Netherlands. In: J.M. Coles & A.J. Lawson (red.), European wetlands in prehistory, Oxford, 227-251. Louwe Kooijmans, L.P., 1999: Shippea Hill and after, wetlands in North European prehistory and the case of the donken. In: J. Coles, R. B. Bewley & P. Mellars (red.), World Prehistory, studies in memory of Grahame Clark, London, 107-124. Neolithic of North-Western Europe, Glasgow, 407-427. Louwe Kooijmans, L.P. (red.) 2001a: Hardinxveld-Giessendam, Polderweg. Een jachtkamp uit het Laat-Mesolithicum, 5500-5000 v. Chr., Amersfoort (RAM 83). Louwe Kooijmans, L.P. (red.) 2001b: Hardinxveld-Giessendam, De Bruin. Een jachtkamp uit het Laat-Mesolithicum en het begin van de Swifterbant-cultuur, 5500-4450 v. Chr., Amersfoort (RAM 85). Louwe Kooijmans, L.P., 2003: The Hardinxveld sites in the Rhine/Meuse delta, 5500-4450 cal BC. In: L. Larsson e.a. (red.), Mesolithic on the move. Papers presented at the Sixth International Conference on the Mesolithic in Europe, Stockholm 2000, Oxford, 608-624. Louwe Kooijmans, L.P., 2008: Delfland: een fijnschalige kijk op het neolithisatieproces. In: J. Flamman & E.A. Besselen (eds), Het verleden boven water. Archeologische monumentenzorg in het AHR-project, Amersfoort-Delft (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 148), 107-137. Moree, J.M., A.V. Schoonhoven & M.C. van Trierum, 2010: Archeologisch Onderzoek van het BOOR in het Maasmondgebied: archeologische kroniek 2001-2006, Rotterdam (BOORbalans 6), 77-235. Out, W.A., 2009: “Sowing the seed? Human impact and plant subsistence in Dutch wetlands during the Late Mesolithic and Early and Middle Neolithic, proefschrift Leiden (ASLU 18). Oversteegen, J.F.S., L.H. van Wijngaarden-Bakker, R. Maliepaard & Th. van Kolfschoten, 2001: Zoogdieren, vogels en reptielen. In: L.P. Louwe Koooijmans (red.) 2001b, 209-297. Raemaekers, D.C.M., 1999: The articulation of a ‘New Neolithic’. The meaning of the Swifterbant culture for the process of neolithisation in the western part of the North European Plain (4900-3400 BC), proefschrift Leiden (ASLU 3). Roever, J.P. de 2004: Swifterbant-aardewerk. Een analyse van de neolithische nederzettingen bij Swifterbant, 5e millennium voor Christus, proefschrift Groningen (Groningen Archaeological Studies 2). Verbruggen, M., 1992a: Alblasserwaard: Donkenproject. In: W.A.M. Hessing, Archeologische Kroniek van Holland over 1991, II Zuid-Holland, Holland 24, 348-349. Verbruggen, M., 1992b: Geoarchaeological prospection of the Rommertsdonk, Analecta Praehistorica Leidensia 25, 117-128. Wijngaarden-Bakker, L.H. van, C. Cavallo, Th. van Kolfschoten, C.H. Maliepaard & J.F.S. Oversteegen 2001: Zoogdieren, vogels en reptielen. In: L.P. Louwe Kooijmans (red.) 2001a, 181-233. Woude, J.D. van der, 1981: Holocene palaeoenvironmental evolution of a perimarine fluviatile area - Geology and paleobotany of the area surrounding the archaeological excavation at the Hazendonk river dune (Western Netherlands), proefschrift Amsterdam (Analecta Praehistorica Leidensia 16 [1983]). Zeiler, J.T., 1987: The exploitation of fur animals in Neolithic Swifterbant and Hazendonk (Central and Western Netherlands), Palaeohistoria 29, 245-263. Zeiler, J.T., 1991: Hunting and animal husbandry at Neolithic sites in the Western and Central Netherlands; inter­ action between man and the environment, Helinium 31, 60-125. Zeiler, J.T., 1997: Hunting, fowling and stock-breeding at Neolithic sites in the Western and Central Netherlands, proefschrift Groningen. Zijl, W., M.J.L.Th. Niekus, P.H.J.I. Ploegaert & J.M. Moree, 2011: Rotterdam Beverwaard Tramremise. De opgraving van de top van een donk met sporen uit het Mesolithicum en Neolithicum (vindplaats 13-83), Rotterdam (BOOR­ rapporten 439).

Donken door de eeuwen heen

06-2011 binnenwerk v3.indd 287

|

287

29-11-11 08:11


Het harnas uit Dordrecht. Een unieke vondst onder de Dubbeldamse weg Cees van der Esch1

Afb 1 De afzettingen van het riviertje ter hoogte van de westhoek Korte Scheidingsweg/Dubbeldamseweg, waarin het harnas is gevonden (pijl). Op het natuurlijke veen ligt een 20-30 cm dikke laag kleiig veen (schuin garceerd), slibbezinksel met veendeeltjes dat waarschijnlijk door uitschuring van de bodem is onstaan. Vervolgens ligt in het midden een 15 cm dikke grijze kleilaag en een zwarte modderlaag van ca. 16 cm. (ook bekend van de opgravingen in het Burg. Belaertspark). Daarop ligt in het diepste gedeelte een 15 cm. dikke laag brakwaterkokkels (gestippeld) met halverwege een tussenlaagje van 5 cm klei, waarmee de periode van overstroming wordt gerepresenteerd. Vervolgens afwisselende laagjes zand en klei met zoetwaterschelpen, afgezet in de tijd dat de binnenzee weer zoet werd (gebogen arcering). Tenslotte worden deze afzettingen afgedekt met afvallagen uit de 17e en 18e eeuw en meer recente ophogingen uit de 19e en 20e eeuw. Tekening: auteur.

Op 6 juli 1995 belde Kees Middelham uit Dordrecht mij ’s avonds om te vragen of ik kon helpen een harnas te bergen en naar huis te transporteren. Dan volgt er een ogenblik stilte, want zo’n zeldzaam voorwerp uit grond waarin kort daarvoor hooguit wat laat 17e- en 18e-eeuws afval was aangetroffen, klinkt enigszins ongeloofwaardig. Het was dan ook verbazingwekkend toen ik het onder ogen kreeg: een koek van fijn slib met zoetwaterschelpen aan één zijde en wat houtresten van de veenbodem aan de andere zijde kenmerkten de vondst van een uit smeedijzer vervaardigd onderdeel. De eerste waarnemingen Voor de tunnelbouw in de Dubbeldamse weg onder het spoor Rotterdam – LageZwaluwe was al vele kubieke meters grond uitgegraven en afgevoerd. Het was geen ideale plek om wat onderzoek te doen: heipalen, damwanden en de voort-

288

|

schrijdende betonvloer met bovendien een enorme hitte die in deze julimaand in de tunnelbak verzengend was. Door de snelle voortgang van de betonstorting kon geen verder onderzoek naar mogelijke meerdere onderdelen van het harnas of skeletdelen plaatsvinden. Een (toen-

Het harnas uit Dordrecht

06-2011 binnenwerk v3.indd 288

29-11-11 08:11


malig) AWN-lid beweerde nog wel iets van ondefinieerbare stukken metaal in de directe nabijheid in een hoopje grond gezien te hebben. Maar die melding kwam te laat, dus daar konden we niets meer mee. Op het industrieterrein in Moerdijk, waar de uitgegraven grond was gestort, hebben wij nog geprobeerd meer onderdelen van een harnas terug te vinden. Maar het enige was een zegensteen van de zalmvisserij, enkele scherven, pijpenkopppen en twee schoppen, afval uit de bovenste lagen uit de periode 17e tot in de 19e eeuw. Uit de fijne zandige gelaagdheid in de onderste helft kwamen zoetwaterschelpen en duizenden brakwaterkokkeltjes, het bewijs van ruim twee jaar brak water door instroming van zeewater als gevolg van dijkdoorbraak door de Sint Elisabethsvloed in 1421. De schelpjes zijn kenmerkend voor het buitengebied van Dordrecht.2 (afb. 1) De waterverbinding tussen Dordrecht en Dubbel Er is getracht een profiel te maken waaruit duidelijk blijkt dat de Dubbeldamse

weg een riviertje is geweest. Bekend is dat het verlengde daarvan, de dichter bij de oude stad gelegen Blekersdijk, voorheen de Beeltjeshaven, nog een open water was dat pas in de late 19e eeuw gedempt werd. In 1997 is het bewijs gevonden dat dit riviertje tot aan een Dubbel-meander heeft gelopen.3 Voor de vondst is het van belang iets dieper op dit water in te gaan. Verondersteld is door onder andere Renting dat dit riviertje via het huidige Begijnhof en de Visstraat liep, daar oorspronkelijk een haakse bocht maakte naar het noordoosten om via de tegenwoordige Voorstraathaven in de Merwede uit te monden; een hypothese die niet erg overtuigend is.4 Dit riviertje waarvan Easton het bestaan in twijfel trok en Ramaer5 deze Dubbeltak veel westelijker zocht, zou dan de Thuredrecht geweest moeten zijn waaraan Dordrecht zijn naam ontleent. Niet alleen dit riviertje, maar de hele waterstaatkundige toestand rond Dordrecht in de Middeleeuwen is reeds lang een hevig punt van discussie tussen historici. Dat begon al rond 1516; rivieren ver-

Afb. 2 Reconstructie van het gebied rond Dordrecht, ca. 1400. Tussen Dordrecht en Erkentrudenkerke loopt het verbindingswater waar overheen later de Dubbeldamseweg is aangelegd. De vindplaats van het harnas is met een rood sterretje aangegeven. De naam van het verdronken Dubbeldam is in het begin van de 17e eeuw gebruikt voor het nieuwe Dubbeldam op de plaats van Erkentrudenkerke. Tekening: auteur.

Het harnas uit Dordrecht

06-2011 binnenwerk v3.indd 289

|

289

29-11-11 08:11


anderden hun loop, en rivieren verdwenen. Op geologische gronden is ondergetekende van mening dat de Dordtse Voorstraathaven, de Thuredrith, niet doorgetrokken mag worden naar de Dubbel via het Dubbeldamsewegtracé. De naam mag er mijns inziens niet aan worden verbonden.6 De Dubbel en de (Romeins-Middeleeuwse) Maas waren rivieren die door de Grote- of Zuid-Hollandse Waard stroomden en waren van groot belang voor de stad. Regelmatige overstromingen teisterden het gebied, vooral in de tweede helft van de 14e eeuw, met tenslotte de ondergang van de waard in 1421. Het is verder niet van belang om het ‘Dordtsche probleem’ verder op te rakelen. Feit is dat er een (veel jongere) waterverbinding gelopen heeft tussen de handelsstad Dordrecht (Holland) en de Dubbel, en via de Maas naar Brabant en Vlaanderen. Het verbindingswater/Dubbeldamsewegtracé is als oudste afbeelding te zien Afb. 3 Plattegrond van Jacob van Deventer uit 1565. In de opkomende gorzen is duidelijk de kreek te herkennen, de latere BeeltjeshavenDubbeldamseweg. Het harnas is gevonden nabij het huis /ruïne Blaucamer, een restant uit de middeleeuwen. In de 16e eeuw zijn paden langs de watertjes gelegd naar eendenkooien.

290

|

op een schilderij van ‘Het beleg van Dordrecht in 1418’ (afb. 9). Verder is het restant herkenbaar op de kaarten van Jacob van Deventer 1565 (afb. 3), en op de kaart van Symon en Cornelis Jansz. Indervelde uit 1592.7 Kennelijk was het riviertje toen nog niet helemaal dichtgeslibd. Het borststuk lag op de oorspronkelijke rivierbodem, iets uit het midden aan de rechterzijde in situ, en het is met een metaaldetector uit zijn context gelicht (afb. 1). Het harnas De gevonden borstplaat met buikstroken van een laat-middeleeuws harnas is heel bijzonder te noemen. Voor de determinatie werd de hulp ingeroepen van de heer P.J. Puype, op dat moment hoofdconservator van het Leger- en Wapenmuseum in Delft. Voorzover hij wist, is er zo’n compleet borststuk met buikstroken niet eerder in Nederland aangetroffen! Wel zijn er twee in België bewaard gebleven. De datering stelt Puype op 14651470; dat is ietsje later dan in de publicatie ‘Aspects de l’armure dans les Pays-Bas Bourguignons vers 1470’, geschreven door Vincent van Oeteren,8 een studie naar vooral middeleeuwse miniaturen waarop toernooien en oorlogsscènes staan afgebeeld. Na het bergen bleek de zeldzame vondst door een aankoeksel van slib, schelpresten en dergelijke bedekt te zijn en waren nog niet alle details zichtbaar. Zo was er een koek van zand en corrosie aanwezig van ca. 5 mm. aan de randen tot maar liefst 25 mm. in het midden van de bolling! In het oog springend waren in ieder geval drie ribben die zich aftekenden over het borststuk, wat er na de conservering vijf bleken te zijn. Ook zijn ribbels ter versteviging en decoratie op de buikstroken zichtbaar. Ter bevestiging van de buikstroken en aan de twee bovenste bevestigingspunten van het borststuk waren nog klinknagels met stukjes leder aanwezig, waar de riemen aan bevestigd zaten. De stukjes leder zijn na conservering verdwenen.9 (afb. 4, 5, 6 en 7) De staat van de vondst is helaas niet al te

Het harnas uit Dordrecht

06-2011 binnenwerk v3.indd 290

29-11-11 08:11


best meer. Door de zandige afzettingen van na de overstroming van 1421 kon erosie niet uitblijven. Bovendien is door de druk van de werkzaamheden waarschijnlijk het borststuk aan één zijde van de onderkant gekraakt. In de bovengenoemde publicatie zijn er twee exemplaren die enigszins vergeleken kunnen worden met het Dordtse. Het eerste betreft een detail van een miniatuur waarop een borstplaat cq. kuras voorkomt van een uitzonderlijke vorm. Het is gesmeed uit een stuk en is gedecoreerd/ versterkt met ribben in waaiervorm.10 De collectie van het Musée Royal heeft een soortgelijk exemplaar. Het tweede exemplaar uit genoemde publicatie is eveneens een type van een verder niet bekend model. Het is in 1954 uit de gracht van Tongeren gekomen en draagt een keur (stempel) dat wordt toegeschreven aan een Luiks atelier. Het kuras heeft ongeveer dezelfde versiering van vijf waaiervormige ribben of graten zoals op de miniatuur van het eerste exemplaar (het harnas op de miniatuur is slechts 2 cm. groot). De buikstroken van het Dordtse exemplaar zijn waarschijnlijk voorzien geweest van bewegende klinknagels met leder. (afb. 8) Bronnen en kenmerken De bronnen, waar we het vooral van moeten hebben om vergelijkingen te vinden, zijn in de eerste plaats de iconografische documenten, afbeeldingen van harnassen op schilderijen en de miniaturen in de Europese boekverluchting en onder andere grafmonumenten/beeldhouwwerk. Daarbij moeten we er rekening mee houden dat schilders en beeldhouwers het niet als hun taak beschouwden om als eersten vernieuwingen te signaleren; hun artistieke ambities lagen elders.11 Een tweede bron zijn de van oudsher bewaard gebleven harnassen waarvan er onder de vroegste maar enkele zijn overgebleven. Aan de archeologische vondsten kunnen zijdelings ook de miniatuurridders en -soldaten worden toegevoegd in de vorm van de lood/tinnen pelgrimsinsignes. Het is werkelijk verbluffend te

Afb. 4 Enkele onderdelen van het harnas kort na de berging, en nog bedekt met een dikke laag slib: een borstplaat (met links de vierkante plek) en drie buikstroken. Foto: auteur.

Afb. 5 Het harnas na conservering. Vrijwel het hele middendeel is verloren gegaan. Door er kunstmatig een plaat met doorgaande ribben achter te plaatsen , is het wat meer toonbaar geworden. Goed zichtbaar zijn ook de gladde omgeslagen randen die 13- 15 mm. breed zijn. Van de onderrand van de borstplaat (4,6- 4,9 cm. Breed) zijn nog twee gaatjes van de klinknagels aanwezig waarmee het aan de borstplaat bevestigd is geweest. Foto: auteur. Afb. 6 De drie buikstroken. Duidelijk zijn ook hier de verstevigingsribbels, tevens decoratie, te zien. Van de onderste 7- 7,5 cm. brede strook zijn aan de binnenkant nog duidelijk twee (bewegende) klinknagels aanwezig. De lengte is ca. 52 cm. De overige stroken zijn ruim 4,5 cm. breed. Foto: auteur. Afb. 7 Globale schets van de borstplaat/ kuras na de berging, met maten in centimeters.

Het harnas uit Dordrecht

06-2011 binnenwerk v3.indd 291

|

291

29-11-11 08:11


Afb. 8 Het harnas uit de gracht van Tongeren, overeenkomend met het harnas uit Dordrecht. Het grootste verschil zit hem in de buikstroken. Foto uit de publicatie van Vincent van Oeteren, 1990.

moeten constateren met wat voor precisie de malmaker voor het insigne te werk is gegaan, tot in de kleinste details. Detectoramateurs hebben wel eens moeite om ze precies in de tijd te plaatsen; dat kan ook niet anders omdat meestal de oorspronkelijke context verstoord is door grondverplaatsing. Bij publicatie hanteert men bij sommige vondsten veiligheidshalve een iets latere datering. Zo zijn de enige insignes die met Tongeren en Dordrecht vergeleken kunnen worden, echter met drie ribbels op de borstplaat en twee of drie buikstroken, die van Sint Joris.12 Deze zijn gedateerd op 1450-1500, maar ze hadden mijns inziens ook een 25 jaar eerder gedateerd kunnen worden. Daarom zijn bijvoorbeeld insignes, opgegraven in het buitengebied van Dordrecht, zo belangrijk omdat bewoning na 1421 als gevolg van de Sint Elisabethsvloed niet meer mogelijk was. Harnassen Tongeren en Dordrecht, kenmerken uit de 15e eeuw De heer Puype baseert de datering in de eerste plaats op stilistische kenmerken, dus wat er op dit moment over bekend is13 en waaraan min of meer een jaartal gekoppeld kan worden. Daarbij is ‘Het beleg van Dordrecht in 1418’14 alleen maar hinderlijk, want dat is volgens de huidige inzichten veel te vroeg voor het Dordtse harnas.

292

|

Natuurlijk is er een typologische ontwikkeling, maar of we de modebeelden ook zo scherp in een korte tijdsspanne kunnen afbakenen is voor mij een vraag. Het harnas uit Tongeren is gedateerd op ca. 1460. Het zou ook nog uit 1450, of nog iets eerder kunnen zijn. Men houdt het normaal gesproken voor een “ongewoon model, bovendien onbekend voor deze periode”! Volgens Puype is het Dordtse harnas in serieproductie vervaardigd, een zogenaamd munitieharnas bestemd voor een voetsoldaat. Het mist bijvoorbeeld een onderborstplaat die op vrijwel alle kwaliteitsharnassen voorkomt. Deze seriematig vervaardigde harnassen volgen op de mode van dat moment die rijke ridders en vorsten zich konden veroorloven. Voordat eenvoudige voetsoldaten harnassen van een nieuwe stijl gingen dragen was men 5 tot 10 jaar verder.15 Omdat het Tongerense exemplaar zoveel overeenkomsten heeft met het Dordtse, lijkt ook het harnas uit Tongeren seriematig vervaardigd te zijn. Er zijn nauwelijks verschillen in de bolling van de borstplaat. Bij het Dordtse is de buikrand smaller en heeft het drie in plaats van twee buikstroken. Gewoonlijk ziet men de radiale ribbels op de borstplaat ‘vanuit de taille uitstralen’, en een voortzetting hebben op de buikstroken in tegengestelde richting zoals duidelijk is te zien op het harnas uit Tongeren en Dordrecht. Deze nadruk op slankheid zou een typisch kenmerk zijn van de hooggotiek uit de tweede helft van de 15e eeuw. Toch vinden we deze mode in de kleding al in de eerste helft van die eeuw!16 De heilige soldaat en martelaar Quirinus komt in zijn vroegste uitvoering met een kuras van ca. 10 ribben in 1440 voor op insignes en luidklokken.17 Hoewel zo’n kwaliteitsharnas niet vergeleken kan worden met die van een piekenier, is de mode van de hooggotiek dan allang aanwezig. Het tegenovergestelde, de radiale ribbels uitstralend vanuit de borst naar de zijkanten van het kuras, zien we óók vaak genoeg terug in de hooggotiek, meestal op de bovengenoemde onderborstplaat, maar ook zo nu en dan op de enkele plaat. Wat de buikstroken van het Dordtse exemplaar

Het harnas uit Dordrecht

06-2011 binnenwerk v3.indd 292

29-11-11 08:11


betreft zijn duidelijk verschillen met het Tongerense op te merken; de radiale ribbels zijn veel minder geprononceerd en op de onderste strook lopen de buitenste twee ribbels ter versteviging juist de andere kant op! Dit kan een reden zijn voor een vroegere datering. Wat Van Oeteren stelt voor het Tongerense harnas, geldt zeker ook voor het Dordtse harnas: een ongewoon model en onbekend! Borstplaat met lanshaak? Tenslotte komen we nog aan een detail aan de borstplaat dat kort na de berging duidelijk opviel, namelijk een in kleur duidelijk afwijkende vierkante plek waar mogelijk een plaat met haak op bevestigd heeft gezeten; de lanshaak. Deze deed samen dienst met de schijf of ring, die voor de handgreep aan de lans bevestigd was, en was vooral bedoeld om bij schermutselingen de grote schok via de borstplaat op te vangen.18 Achteraf is het dus wat moeilijk vast te stellen of we hier dan mogelijk met een omgekomen ruiter (cavallerist) te doen hebben. Lanshaken zien we niet zoveel terug op illustraties. Op het internet zien we er enkele uit de 15e en 16e eeuw, onder andere één uit 1410. De hoogte op de plaat kan wat verschillen, er zijn er die vrijwel tegen de flensrand aan zitten, andere zitten weer wat lager. Na de restauratie en conserveringis dat deel helemaal verdwenen. De datering Eén vraag is tot nu toe niet bevredigend tot een oplossing gekomen: de datering van het Dordtse harnas. We kunnen het Dordtse, zoals boven al gezegd, een ongewoon model noemen, en bovendien onbekend, evenals het Tongerse. Ik heb dan ook moeite met de vermoedelijke datum van 1460 die aan het Tongerse harnas wordt toegeschreven. Vanwege de in grote lijnen overeenstemmende stilistische kenmerken van het Dordtse harnas, en het modebeeld van de Hooggotiek, is door Puype een datering gegeven tussen 1465 en 1470; hij voegt eraan toe dat er uit die tijd bijna geen originele harnassen meer zijn overgebleven, maar dat wij ze kennen

uit afbeeldingen. Deze dateringen kunnen verder niet onderbouwd worden. De vondst is los van de context apart genomen en gedateerd. Archeologisch gezien is dit een verkeerd uitgangspunt. Het zijn en blijven waarschijnlijkheden. Hoe het ook zij, wij kunnen niet om ‘Het beleg van Dordrecht’ heen, hoe graag de heer Puype die gebeurtenis zou willen ontwijken. Juist omdat de vondst uit de oorspronkelijke ligging is geborgen, en niet op een storthoop is aangetroffen, kunnen we 1418 niet omzeilen. Uit de Dordtse binnenstad komen altijd wel wapens tevoorschijn, ook volop bouten van de kruisvoetboog, en af en toe de zware punten van de springaal en stenen kogels en dergelijke, en uit de rivier voor de stad een vizierhelm en een vroeg type kanon.19 Hier in het buitengebied, ver verwijderd van de stadsmuur, ligt dat duidelijk anders! Hier is niet verstoord of gestort. De grondlaag waar het borstkuras met buikstroken zich in bevond, doet een vroegere datering vermoeden. Zoals hierboven al is vermeld, lag het op de venige bodem op ca. 4.80 m. beneden maaiveld, dat is 4.60 m. -NAP, iets uit het midden van de rivierbodem. Gezien het feit dat de eb- en vloedwerking sinds 1421 door de overstroming vrij spel had en er tot 1460/1470 ca. 40/50 jaar was

Afb. 9 Het Beleg van Dordrecht in 1418. In het midden loopt het riviertje naar de stad met zijn muren en torens, daarachter de rivier de Merwede vol met oorlogsschepen. De stenen brug over het verbindingswater is er ook werkelijk geweest. Geheel bovenaan moet de Alblasserwaard voorstellen. Gravure van D. Vrijdag naar een tekening van J. van Strij (1797) van het schilderij uit ca. 1630 dat op zijn beurt weer een kopie is van een ca. honderd jaar ouder origineel, getiteld: ‘Jan van Brabant breekt het beleg op’.

Het harnas uit Dordrecht

06-2011 binnenwerk v3.indd 293

|

293

29-11-11 08:11


Afb. 10 Detail van de kaart van Pieter Sluyter, 1560. Opkomende gorzen ten zuidoosten van eilandstad Dordrecht. De ruĂŻne van het Huys te Merwede rechts, dat in het beleg ook een rol gespeeld heeft, staat ook midden in het water. Het werd gedeeltelijk verwoest door de Dordtenaren.

294

|

verstreken, zou er tussen veenbodem en harnas een forse laag sediment afgezet moeten zijn en dat is nĂ­et het geval geweest! De afwisselende laagjes afgezette klei en zand zijn vrij dik, wat aangeeft dat het dichtslibben van een rivier/kreek onder een watervlakte vrij snel verliep. Is het toeval dat de randen van het kuras zo gaaf zijn gebleven en het middendeel zo zwaar is aangetast? Nee, dat heeft alles te maken met het zoute milieu van net na de ramp. De bolling lag boven en de randen bleven beschermd doordat deze in de venige bodem gedrukt lagen! Hoewel het kuras in het algemeen wat kenmerken vertoont die in een bepaalde tijd thuishoren, denk ik toch dat deze unieke vondst 50 jaar ouder moet zijn dan de datering van de expert(s).20 We hebben te maken met een vondst uit 1418, het jaar van het beleg van Dordrecht. Het beleg van Dordrecht in 1418 In Dordrecht hebben de partijtwisten voor veel onrust gezorgd, wat al begon in 1345. Er volgen verbanningen, moorden,

terechtstellingen etc.21 Dordrecht was gematigd Hoeks tot gematigd Kabeljouws. Het beleg van 1418 was het gevolg van het feit dat Dordrecht partij had gekozen voor de elect bisschop Jan van Beieren, die na het overlijden van graaf Willem VI, de vader van Jacoba van Beieren, als ruwaard aanspraken wilde maken op Holland. Dordrecht was de enige stad die Jacoba niet huldigde, maar met Jan van Beieren een geheim verdrag sloot, en hĂŠm op 23 juni plechtig huldigde als de landvorst. Dat pikte Jacoba niet en zij maakte grote plannen om het vijandige Dordrecht een kopje kleiner te maken, maar dat werd onderschat, zoals zou blijken. Het Kabeljouwse Dordrecht werd ingeklemd tussen de Hoekse troepen van Jacoba op de Papendrechtse dijk en het leger van haar man (en neef) hertog Jan van Brabant ten zuiden van Dordt. Dordrecht had reeds op de Riedijk en bij de Vriesepoort bolwerken gebouwd tegen de komst van de Brabanders. Ook werden de waterwegen met palen versperd. Voor-

Het harnas uit Dordrecht

06-2011 binnenwerk v3.indd 294

29-11-11 08:11


al ten zuiden van de stad zouden flink wat troepen van Jan van Brabant gelegerd zijn geweest. Deze bouwden blokhuizen (versterkingen) op de Mijl en de Papendrechtse dijk. Na enige tijd werden de Brabanders en de Hoeken uit Holland met de Henegouwse adel door de Dordtenaren met hulp van het leger van Jan van Beieren in een hinderlaag gelokt, waarbij flink wat verliezen vielen onder de troepen van Jan van Brabant. Bovendien versloegen de Dordtse schepen de Brabantse vloot. Met uitgedunde troepen keerde hertog Jan op 10 augustus na zes weken beleg onverrichter zake terug naar Geertruidenberg.22 Ruim 100 jaar later heeft een onbekend gebleven kunstenaar het beleg geschilderd. (afb. 9) Het schilderij23 is het bestuderen waard. We kunnen helaas niet afgaan op de uitrusting en de kleding: die zijn typisch 16e-eeuws omdat de anonieme kunstenaar zoveel jaren later de mode van toen niet kende. Er zijn opvallend veel ruiters met lansen en voetvolk. De geharnaste ridders te paard staan op de voorgrond, Jan van Brabant onderhandelt met een officier bij een veldtent. De Dordtse troepen waren aanvankelijk ten zuidoosten van de stad, dat is aan de noordzijde van het riviertje, gelegerd. Een groep voetvolk komt uit de stad via de Vriesepoort. Het lijkt of de Dordtenaren een uitval doen via een stenen brug over het kronkelende water naar het leger van Jan van Brabant. Maar de nodige fantasie zal ook wel een rol gespeeld hebben. Men ziet op het schilderij ook de kanonnen,24 achter een aarden wal, of mogelijk een dijk. Lips ver-

moedt dat de stenen kogels die zijn achtergebleven in de buurt van de Grote Kerk van dit beleg afkomstig zijn.25 Dat alles vond plaats in de ambachten De Mijl, Dubbeldam, Merwede en Tolloysen. Ruim 3 jaar later stond vrijwel alles buiten de stadspoorten onder water, en had een geharnast soldaat er niets meer te zoeken in de plas en dras. Rond 1470 stond het land bij vloedstand nog steeds onder water en zeilden de vissers over de voormalige polders. Ook konden er geen krijgszuchtige handelingen meer plaatsvinden aan deze kant van de stad, die er dus ook niet waren. Pas in 1480 wordt de stad weer opgeschrikt, nu door Jan van Egmont, maar dat vond plaats bij de Groothoofdspoort en de Wijnstraat aan de noordzijde bĂ­nnen de stad.26 (afb. 10) Conclusie In het bovenstaande heb ik getracht een unieke vondst uit de Middeleeuwen te beschrijven die betrokken kan worden bij de roemruchte geschiedenis van Dordrecht. De publicatie in Westerheem had eerder gekund. Hij is dan alsnog na 15 jaar geplaatst, waarmee de wens van oudhoofdredacteur Paul van der Heijden dan toch in vervulling is gegaan. Het uitkomen van deze, ten opzichte van 1995, uitgebreidere versie heeft vinder Kees Middelham helaas niet meer mogen beleven. Door zijn schenking aan Dordrecht zal zijn naam echter voor altijd aan het harnas verbonden blijven.

Kerkbuurt 16 3354 XK Papendrecht

Noten 1 Cees van der Esch is lid van de afdeling AWN Lek- en Merwestreek. 2 Deze schelpjes, de Cerastoderma glaucum, worden in diverse publicaties over opgravingen in Dordrecht beschreven. Zij werden door de AWN in 1987 al opgemerkt en vermeld, en vanaf 2002 in rapporten van het Dordts Archeologisch Centrum gepubliceerd. Ik volsta hier alleen met de auteursnamen uit de publicaties van 2004: Hendriks, Cleveringa, Van Beurden, Weerts, Meijer, Van Smeerdijk en Paalman, en van 2007: Hendriks, 105. 3 Van der Esch, 1998, 6-27. 4 Renting 1991 en 1993. Het gaat om het riviertje de Thuredrith dat (naar wat algemeen wordt aangenomen) in 1064 met de nieuw gebouwde kapel wordt vermeld. Deze oorkonde is voor vals verklaard, en zou in 1122 zijn opgesteld. De kapel (de voorganger van de Grote Kerk) was echter een tufstenen kerk die op de stevige oever van de Thure-

Het harnas uit Dordrecht

06-2011 binnenwerk v3.indd 295

|

295

29-11-11 08:11


drith stond die naar het westen loopt! Volgens Renting kwam de Thuredrith uit het zuidoosten de stad binnen, via een kreek die veel jonger is en die waarschijnlijk via een ontginningssloot, de Visstraat, de veel te haakse verbinding moet maken om de Voorstraathaven/ Thuredrith te bereiken. Tijdens het opstellen van de oorkonde-tekst was men nog bezig de ontginningssloten te maken en m.i. het verbindingswater naar de Dubbel te kanaliseren voor de scheepvaart. Op dat moment, circa 1064/ 1122, wordt aan zo’n watertje die naam niet gegeven. Dat geldt alleen voor de oude Voorstraathaven, van noordoost naar west (en verder). De bruggen, volgens de stadsrekeningen rond 1285, zijn dus vernieuwd over een bestaand westelijk deel van de Thuredrith, naast de Grote Kerk. 5 Ramaer, 1899. Hij zocht de Thuredrith, uitgaande van de gegevens uit de oorkonde van 1064, veel westelijker. De Oude- of Voorstraathaven zag hij slechts als een sprant daarvan. 6 Van der Esch, 2008 en Van Herwaarden e.a. 1996: Hierin geef ik op het kaartje (p.16) de Thuredrith nog aan zoals Renting en anderen, het graag zou willen zien, dus vanuit de stad, de Visstraat en het Dubbeldamsewegtracé tot aan de Dubbel. In mijn artikel uit 1998 plaats ik daar vraagtekens bij, en in 2008 neem ik daar afstand van. 7 Nationaal Archief Den Haag: VTH 3274 en VTH 2181 en Van Deventer 1544, BN, Madrid. 8 Van Oeteren, 1990, 6 en 7. 9 De eerste aanpak voor de conservering verdient geen schoonheidsprijs, helaas is er vooraf ook geen röntgenfoto van gemaakt. 10 Van Oeteren 1990, 6 fig.2. Dit betreft een detail van een miniatuur in deel 3 van Charles Martel, te vinden in de Koninklijke Bibliotheek van Brussel, Ms 8, folio 408 11 Van Beuningen, Koldeweij en Kicken 2001 en daarin Zijlstra-Zweens, 166. 12 Van Beuningen en Koldeweij 1993, 173 en afbeelding 258, 259 en 260. 13 Er is een voorlopig verslag van drie A4-tjes opgesteld door J.P. Puype, getiteld: ‘Enkele opmerkingen over het harnas van Dordrecht’, uitgesproken 6 mei 1999 in het Dordts Archeologisch Centrum met enkele vertegenwoordigers van de gemeente, de stadsarcheoloog Johan Hendriks, de vinder Kees Middelham e.a. Puype noemt hierin ook de twee grote stromingen van harnasstijlen uit de 15e eeuw: de Duitse en de Italiaanse. Ook in de Franstalige gebieden bevonden zich belangrijke centra van harnasmakerij waarvan die van Bourgondië toonaangevend waren en een uitstraling hadden naar omringende landen als Vlaanderen en waarschijnlijk de Noordelijke Nederlanden. 14 Er is van dit beleg in 1668 een gedenksteen gemaakt in de Spuipoort, nu in de Groothoofdspoort met de tekst: TIAER. 1418. BELEGERDE. HIER DESE. STADT. FIER. HERTOCH IA(N) VA(N) BRABANT. MACHTICH. MAER DEVR GODS HA(N)T. VERDREVE(N). CRACHTICH. SOLI. DEO. GLORIA. 15 Puype, citaat uit ‘Enkele opmerkingen over het harnas van Dordrecht’. 16 Er zijn genoeg afbeeldingen, het meest in de Vlaamse miniaturen. Ik noem er enkele: ‘Simon Nockart overhandigt Philips de Goede de Kroniek van Hainaut’, uit het titelblad van 40 miniaturen, Mons 1448, In deze ‘Chroniques de Hainaut’ van Philips de Goede vindt men talloze miniaturen met dergelijke kleding. Ook afbeeldingen in de ‘Kronieken van Jean Froisset’ aangaande de Honderdjarige Oorlog zijn het bekijken waard (internet). Andere voorbeelden zijn: ‘De grafelijke vispartij’, groepsportret van leden van het Hollands-Beierse vorstenhuis, begin 15eeeuw, De Boer 1987, 121; Idem H.P.H. Jansen, 1982. 17 Van Beuningen/Koldeweij 1993, 188. 18 Wilkinson 1980, 65,66. 19 Van der Esch, 1991, 3-11 en Jutten 1988, 17-21. 20 Door het vasthouden aan beide standpunten volgden briefwisselingen en berichten in de krant waarin beide standpunten verwoord werden: Rotterdams Dagblad 3 en 7 november 1995 en Reformatorisch Dagblad 3 november 1995 en 25 juni 1996, zie ook Westerheem 45-1- 1996, 49. 21 Balen 1677, p. 766-768, Van Dalen 1931- 1936, deel II, 1062-1064, Van Herwaarden e.a. 1996, hoofdstuk 10, p.157-158, Lips ,z.j., 58, 59. 22 Balen (1677) heeft het over zes weken beleg. Van Dalen meent dat er vijf weken beleg is geweest. Verder zegt Van Dalen er nog over: ‘Dat de Hoeken hadden besloten (..) Jan van Beieren uit Holland te verdrijven door hem in Dordrecht te belegeren; Van het bemachtigen van die stad hing de rust van geheel Holland af’. En Lips: ‘Evenals in 1299 kon de stad met trots zeggen, dat het de graaf aan zijn graafschap geholpen had’. 23 Het origineel is in zeer slechte staat. In opdracht van Johan van Beverwijck werd tussen 1626 en 1636 door Anthony Otten van der Laen een kopie gemaakt, die nu in het stadhuis hangt. 24 In werkelijkheid betrof het waarschijnlijk vogelaars, een vroeg type kanon/steenbus waarmee stenen van 12- 33 cm. in diameter konden worden verschoten. In het voorjaar van 2011 werd zo’n zwaar kaliber kogel teruggevonden onder een pand op korte afstand van de plek waar ooit de Sint Jorispoort stond. In 1987 is in de Vest bij het uitgraven van een kelder een snelleke gevonden, een verwisselbare kamer waarschijnlijk voor een vroeg (klein) type kanon (Jutten, 1988). Waale,1990, 158- 160, heeft het over snelleken, een steenbus/kanon tussen de vogelaar en de bombarden in. De losse kamer werd ook wel snelleken genoemd. 25 Lips zj, meent dat de stenen kogels die jaren geleden bij de Grote Kerk gevonden werden, van dit beleg afkomstig zijn.(p.59). 26 Onder andere Van Balen 1677.

296

|

Het harnas uit Dordrecht

06-2011 binnenwerk v3.indd 296

29-11-11 08:11


Literatuur Alleblas, J., G. van Engelen, Th.W. Jensma, A.Molendijk, P.Schotel, H. van de Wal (red.), 1986: 800 jaar Dordrecht en de Dordtenaren Ach Lieve Tijd deel 4, Zwolle/ Dordrecht Alleblas, J., 2009: Kroniek van Dordrecht, een beknopte historie van Hollands oudste stad. Verhalen van Dordrecht 17, Alblasserdam. Balen, M., 1677: Beschryvinge der Stad Dordrecht, Deel 2, Dordrecht. Beuningen, H.J.E.van, en A.M. Koldeweij, 1993: Heilig en Profaan, 1000 laat-Middeleeuwse insignes uit de collectie H.J.E. van Beuningen. Rotterdam Papers VIII, Cothen. Beuningen, H.J.E. van, A.M. Koldeweij, D. Kicken, 2001: Heilig en Profaan 2, 1200 Laatmiddeleeuwse insignes uit openbare en particuliere collecties, RP.12, Stichting Middeleeuwse en Profane Insignes, Cothen. Beverwyck, Joh., 1640, ‘t Begin van Holland in Dordrecht. Dordrecht. Blok, D.P., (redactie) 1982: Holland, Zeeland en het Sticht 1100- 1433 in: Algemene geschiedenis der Nederlanden, deel 2, Middeleeuwen, Haarlem. Boer. D.E.H. de, 1997: ‘Roerende van der Visscheryen’, enkele aspecten van de visvangst in Holland en Zeeland tot de Sint Elisabethsvloed van 1421. In: Holland en het water in de middeleeuwen, red. D.E.H. de Boer, E.H.P. Cortfunce, H. Sarfatij, Hilversum. Dalen, J.L. van, 1931: Geschiedenis van Dordrecht, deel II, Dordrecht. Easton, C., 1917: Het Dordtse probleem (De vroegere loop der rivieren bij Dordrecht), tijdschrift van het Kon. Aardrijkskundig Genootschap, nr.34, p.1-37. Esch, C. van der, 1991: Lans- en pijlpunten uit de omgeving. In: Grondig Bekeken, kwartaalblad van de AWN Lek- en Merwestreek 1991-2, p.3-11. Esch, C. van der, 1995: Harnas op de bodem van de Thuredrecht. In: Grondig Bekeken, kwartaalblad van de AWN Lek- en Merwestreek, 1995-4. Esch, C. van der, 1995: Dordrecht-Dubbeldam (harnas). In: Archeologische Kroniek van Holland 1995, p.363-365, redactie J.K.A. Hagers en R.M. van Heeringen, ROB. Esch, C. van der, 1997: Dordrecht-Dordwijklaan en Dubbeldamseweg. In: Archeologische Kroniek van Holland 1997, p.382-384, redactie R.M. van Heeringen en M. Meffert, ROB. Esch, C. van der, 1997: Een archeologisch en biologisch onderzoekje achter de NH-kerk in Dubbeldam. In: Grondig Bekeken, kwartaalblad van de AWN Lek- en Merwestreek 1997-4, p.7- 12. Esch, C. van der, 1998: De Thuredrith, of een verbinding naar de Thuredrith? Nieuwe vondsten van de middeleeuwse scheepvaartroute tussen de Dubbel en Dordrecht. In: Grondig Bekeken, kwartaalblad van de AWN Lek- en Merwestreek 1998- 3, p.5-27. Esch, C. van der, 2008: De Thuredrith, het Dordtsche probleem. In: Oud-Dordrecht, tijdschrift van de Vereniging Oud-Dordrecht, 26- 3. Fockema Andreae, S.J. 1950: Studien over waterstaatsgeschiedenis, III, De Grote of Zuidhollandse Waard. Leiden. Ham, W. van der, 2003: De Grote Waard- Geschiedenis van een Hollands landschap, Rotterdam. Herwaarden, J.van, D. de Boer, F. van Kan, G. Verhoeven 1996: Water en vuur in en om Dordrecht In: Geschiedenis van Dordrecht tot 1572, Hoofdstuk 10, Gemeentearchief Dordrecht/ Hilversum. Hendriks, J.P.A.C., e.a. 2004: ‘Dar verdrunken 16 schone kerspele…’, Introductie op het moderne interdisciplinaire onderzoek naar de St.Elisabethsvloeden, 1421- 1424. In: Westerheem 53-3, p.94-111. Hendriks, J., 2007: De watersnoodrampen van 1421 en 1424. In: Verdronken dorpen boven water, St. Elisabethsvloed 1421: geschiedenis en archeologie. Historische Vereniging Oud Dordrecht, p.99- 129. Jansen, H.P.H. 1982: Holland, Zeeland en het Sticht 1100-1433. In: AGN 2, Haarlem Jutten, R., 1988: Een kan om uit te gieten of om mee te schieten. In: Grondig Bekeken, kwartaalblad AWN Lek- en Merwestreek, 1983-3, p.17-21. Koch, H.W., 1980: Over hellebaarden, donderbussen en huurlingen - Het krijgsbedrijf in de Middeleeuwen, Amsterdam/ Brussel. Lips, C.J.P. z.j. : Het beleg van Dordrecht in 1418. In: Dordrecht, stad in de ruimte, p.58-59, Den Haag. Oeteren, V. van, 1990: Aspect de l’armure dans les Pays-Bas Bourguignons vers 1470. In: le Musée d’Armes, (bulletin wapenmuseum Luik, 16- nr.64. Ramaer, J.C.,1899: Geografische geschiedenis van Holland bezuiden de Lek en de Nieuwe Maas, Amsterdam. Renting, G., 1991: Het Dordtse probleem opgelost? De vroegere rivieren bij Dordrecht. In: Kwartaal en Teken 174, p.12-17. Renting, G., 1993: Verdronken land, herwonnen land – Historische geografie van het Eiland van Dordrecht, Alphen aan den Rijn/Gemeentearchief Dordrecht. Waale, M.J. 1990: De Arkelse oorlog 1401 – 1412, een politieke, krijgskundige en economische analyse, Hiversum. Wilkinson, F.,1980: Wapens en wapenrustinge, Londen.

Het harnas uit Dordrecht

06-2011 binnenwerk v3.indd 297

|

297

29-11-11 08:11


Schrijfstiften uit Gorinchem Martin Veen1

Afb. 1 Plattegrond van Gorinchem’s oude binnenstad op basis van de kadastrale minuut van 1821 en de toenmalige benaming van straten (naar Van Groningen 1992, p. 36).

Afb. 2 Schrijfstifttypen A t/m L met daaronder aangegeven: afmetingen in cm., materiaalsoort, maakwijze en aantal gevonden exemplaren.

298

|

In de nazomer van 2003 voerde Archeomedia2 in Gorinchem een opgraving uit op het perceel Groenmarkt 8. Uit historische bronnen was al bekend dat het perceel Groenmarkt 8 onderdeel uitmaakte

van een gasthuis dat voor het eerst in 1329 werd vermeld.3 Dit gasthuis bestond uit meerdere gebouwen. Na de verhuizing van het Gasthuis in 1598 naar de nabijgelegen Haarstraat kwam het complex leeg

Schrijfstiften uit Gorinchem

06-2011 binnenwerk v3.indd 298

29-11-11 08:11


te staan. De oude gebouwen werden afgebroken of omgebouwd tot woningen. Van de gebouwen die tot dit gasthuis hebben behoord is in de nabije omgeving van de onderzoekslocatie nog één pand aanwezig, gelegen aan de Gasthuisstraat (afb. 1). De oudste sporen die tijdens het onderzoek werden ontdekt dateerden uit het begin van de 14e eeuw en duidden op een bewoning met een sterk agrarisch karakter. De resten die in verband te brengen waren met het 14e-eeuwse gasthuis bestonden uit aanzienlijke stenen structuren, met houtbouw en vlechtwerk, kuilen en beerkelders. Tijdens het onderzoek werd een grote hoeveelheid aardewerk, leer en metaalvondsten aangetroffen. De meest opzienbarende vondst betrof 64 schrijfstiften (stili): tot dusver de grootste vondst van dergelijke stiften in Nederland. De ophogingslaag (spoor 24) waarin zij zaten, werd op basis van het aanwezige aardewerk gedateerd tussen 1300 en 1400. Waarom er juist hier zoveel bij elkaar werden aangetroffen zal waarschijnlijk wel een raadsel blijven. De vondst vormt mogelijk het bewijs dat reeds vóór de stichting van de Grote School aan de Krijtstraat, die vanaf ca. 1400 in gebruik was, het onderwijs hier

aan de Groenmarkt werd verzorgd.4 Een andere verklaring is dat deze bijzondere vondst in verband is te brengen is met de marktfunctie van de stad. Gorinchem kende naast een drietal weekmarkten ook verschillende jaarmarkten die het meren-

Afb. 3 Determinatielijst stili.

Schrijfstiften uit Gorinchem

06-2011 binnenwerk v3.indd 299

|

299

29-11-11 08:11


deel van de straten in beslag namen.5 Ook de aan het perceel grenzende Gasthuisstraat werd voor markten gebruikt. De eerste vermelding van de Groenmarkt dateert overigens pas uit de 17e eeuw. 55 schrijfstiften zijn gemaakt van (vertind) ijzer (typen A, B, F en J) (afb. 2). Model A zou in een andere vondstcontext mogelijk niet direct als schrijfstift zijn herkend. Acht meer luxe ogende stili zijn van koper, messing of brons gemaakt (D, E, G, H, I, K en L) (afb. 2). Benen schrijfstiften (1 exemplaar, type C) waren blijkbaar zeldzaam.6 Dit beeld komt overeen met de stiften die zijn gevonden tijdens het onderzoek naar de Grote School en het Hof van Arkel in de Krijtstraat (2001).7 Daar werden in totaal ‘slechts’ 35 exemplaren gevonden (dertig ijzeren, vier messing en één benen). Waren het (kostbare) perkament en de ganzenveer vooral bedoeld voor het vastleggen van belangrijke informatie voor langere termijn, schrijfstift (stilus) en wasplankje (tabula) werden sinds de Klassieke Oud-

heid gebruikt voor het maken van korte notities en berekeningen of om, op school, het schrijven onder de knie te krijgen. Het wasplankje is te vergelijken met ons huidige memoblokje. De schrijfstift bestaat uit een scherpe punt waarmee op het met bijenwas ingesmeerde plankje werd gekrast en een plat of spatelvormig uiteinde dat werd gebruikt voor correcties (vergelijk dit met het gummetje op ons potlood). Men beschikte vaak over meerdere wasplankjes, die gestapeld in een lederen etui of foedraal aan de gordel werden gedragen.8 Het gebruik van schrijfstiften in het onderwijs nam af in de 15e eeuw. Lei en griffel doen dan daar hun intrede. Bij (markt)handelaren bleven wastafel en schrijfstift nog lang geliefd. In de collectie van het Amsterdam Museum bevindt zich een stilus uit een 17e eeuwse context.9 Van andere Europese plaatsen, zoals op de vismarkt van het Franse Rouen, is bekend dat men nog tot in de 18e eeuw op wastafeltjes schreef.10 veenmc@noord-holland.nl

Noten 1. Martin Veen is lid van de Werkgroep Archeologie Gorinchem. 2. De Koning 2005. 3. Kemp 1656, 67. 4. De Koning 2005, 105. 5. Kemp 1656, 36. 6. Willemsen 2008, 60. 7. Genabeek, 2005. 8. Carmiggelt, 2004. 9. Vriendelijke mededeling Wiard Krook, Bureau Monumenten en Archeologie, Gemeente Amsterdam. 10 Eule 1955, 58. Literatuur Carmiggelt, A., 2004: Notities uit middeleeuws Brielle, Een 15de-eeuws leren etui met beschreven wastafeltjes uit een beerput bij de Maarlandse haven, BOOR-rapporten 206, Rotterdam. Eule, W., 1955: Mit Stift und Feder, Kleine Kulturgeschichte der Schreib- und Zeichenwerk-zeuge, Leipzig. Genabeek, drs. J.R.M. van et al, 2005: Gorinchem Krijtstraat. Definitief Archeologisch Onderzoek, BAAC rapport 02.060. Groningen, C.L. van, 1992: De Alblasserwaard, De Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst, Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist. Kemp, A., 1656: Leven der Doorluchtigen Heeren van Arkel ende Jaarbeschrijvinge der Stadt Gorinchem, Heerlijckheyd, ende Lande van Arkel onder desselfs Heeren, ook onder de Graven van Holland tot den Jare 1500. Gorinchem. Koning, drs. M.W.A., 2005: Archeologisch onderzoek Groenmarkt 8 te Gorinchem, Standaardrapportage opgraving, Rapport A030338-K, Nieuwerkerk aan de IJssel. Willemsen, A., 2008: Back to the Schoolyard, the Daily Practice of Medieval and Renaissance Education, Studies in European Urban History (1100-1800) 15.

300

|

Schrijfstiften uit Gorinchem

06-2011 binnenwerk v3.indd 300

29-11-11 08:11


Een speld in een beerput zoeken ... of een productieproces ontrafeld Irmel Dolman1

In 1991 werd in de historische binnenstad van Dordrecht het oude RK ziekenhuis gesloopt. Er vond een noodopgraving plaats door leden van de AWN, waarbij een groot aantal beerputvondsten werd geborgen. In 2003 werd het onderzoek afgerond en als rapport gepubliceerd.2 Tussen de grote hoeveelheid scherven was echter een kleine vondst die bijzondere aandacht trok. Dat waren een aantal spelden, een paar stukjes draad en nog wat meer rommeltjes van ijzerdraad. Die zouden ‘later’ nog eens ‘grondig bekeken’ worden. Maar zoals wel vaker gebeurt: het komt ergens in een vergeten hoekje terecht. Totdat in 2008 bij het inventariseren voor depotopslag het doosje weer tevoorschijn kwam. Dat was de aanleiding tot een speciaal onderzoekje. Bij iedere opgraving of vondst komen een aantal vragen naar voren die niet direct met de tijd van ontstaan te maken hebben: wie waren de makers, hoe hebben ze het gemaakt, van welk materiaal is het gemaakt, voor wie werd het gemaakt en tenslotte: zouden wij het met ambachtelijke technieken kunnen namaken?

Afb. 1 Een gebogen draad. Foto: auteur.

Afb. 2 Een rechte draad. Foto: auteur.

Onderzoek in 2003 en 2008 Op het registratiekaartje stond vermeld: diverse diktes draad, 0.55 mm tot 1.8 mm en in het rapport staat: “Basis- en eindmaterialen van een speldenmaker, 57 spelden met kop, 37 spelden zonder kop, enz. Datering aan de hand van vergelijkingsmateriaal was 16e en 17e eeuw.” In 2003 was in eerste instantie een niet goed schoon gemaakte kluwen draden en draadjes gevonden die voor ‘ijzerdraad’ werden aangezien. Bij nader inzien konden het geen ‘ijzerdraadjes’ zijn, want ze waren niet tot één bonk roest samengeEen speld in een beerput zoeken...

06-2011 binnenwerk v3.indd 301

|

301

29-11-11 08:11


klonterd. Een magneet bevestigde het vermoeden dat het materiaal geen ijzer was, maar dat de draadjes uit een ander metaal vervaardigd waren. Een proef met één exemplaar bevestigde dit: na een beetje polijsten met zeer fijn polijstpapier, een badje in verdund salpeterzuur (10%), afspoelen en verder poetsen werd het draadje een mooie ‘gouden’ speld. Het materiaal was messing! Afb. 3 En daarna verdwenen de draadjes in een Spiraaldraad in di- depotdoos. verse lengten. Foto: Pas toen de vondsten van het RKZ-terrein in 2008 voor depotopslag gereed gemaakt auteur. werden, kwamen ze weer te voorschijn. Eindelijk begon het al lang geplande onderzoek.

Afb. 4 Versterking van de draad. Foto: auteur.

Sortering en materiaaleigenschappen Eerst werden de ‘draadjes’ gesorteerd. Al vanaf het begin kwam het vermoeden op dat we hier misschien te maken hadden met verschillende stadia van een productieproces, want er waren duidelijk te onderscheiden soorten draad: - gebogen draad, willekeurig gebogen en niet veerkrachtig (afb. 1); - recht draad, maar niet verder bewerkt (afb. 2); - verschillende dikten, variërend van 0.23 mm. tot 1.85 mm.; - verschillende lengten, stukken van willekeurige lengte en groepen van ongeveer dezelfde lengte; - spiraaldraad in diverse lengten, waarvan ik eerst niet wist of ze wel bij het geheel hoorden (afb. 3).

Afb. 5 Het gebruikte materiaal is messingdraad. Geslepen of gevijlde Messing is harder dan koper, maar lang punten. Foto: auteur. niet zo hard als ijzerdraad. Messing heeft een fraaie gouden kleur. Het laat zich makkelijk bewerken en solderen met tinsoldeer (zachtsoldeer op lagere temperatuur ± 18°C) of messingsoldeer (hardsoldeer op hoge temperatuur ± 85°C). Messing was geliefd voor siervoorwerpen vanwege zijn kleur als namaakgoud. Sierspelden werden gebruikt om kledingAfb. 6 stukken bij elkaar te houden, omslagdoeGesoldeerde kop. ken vast te houden of om mutsen aan het Foto: auteur. haar vast te maken.

302

Het productieproces Alle draadstukken, spelden, enzovoorts zijn exact gemeten en in een beschrijvingslijst geregistreerd. Aan de hand van deze gegevens kan men het hele productieproces ontrafelen: - de draad werd getrokken tot de gewenste dikte; - de draad werd gestrekt (afb. 4); - stukken werden op lengte geknipt; - er werden punten aan een einde geslepen of gevijld (afb. 5); - op een kant werd de kop gesoldeerd (af b. 6). Maar wat had de spiraaldraad met de verzameling te maken? ( afb. 3) Wanneer men de spelden met een loep bekijkt, dan is bij enkele spelden iets bijzonders aan de kop te zien: het lijkt wel een stukje spiraal... (afb. 7) Men soldeerde eerst een stuk spiraal aan de naald en knipte het daarna af. Dit werd dan de kop (afb. 8). Bij het meten bleek dat geen twee spelden gelijk zijn. De lengte varieert, maar ook de draaddikte is uiteenlopend. Men zou toch verwachten dat bij een vondst van één vondstlocatie tenminste sprake is van hetzelfde basismateriaal. Bij nadere metingen bleek echter dat de draaddikte ook binnen één vorm verschilt, omdat de doorsnee van de draad niet precies rond is. Tegenwoordig zijn wij zo gewend aan standaardmaten bij ons machinaal vervaardigd materiaal, dat we dergelijke afwijkingen niet verwachten. Hoe men draad maakte Van een lang geleden afgelegd bezoek aan het Drahtmuseum in een klein zijdal van de Ruhr in Duitsland wist ik me te herinneren hoe draad getrokken werd. Het basismateriaal werd in lange gleuven gegoten. Vervolgens werden de lange repen door steeds nauwere mallen getrokken, waardoor de draad ook steeds langer werd. Tussendoor werd het metaal telkens weer verhit, om het taaier te maken. De draden werden op grote walsen opgerold. Ik zie het nog voor me, hoe daar buiten de

| Een speld in een beerput zoeken...

06-2011 binnenwerk v3.indd 302

29-11-11 08:11


oude fabriek de grote houten rollen met wegroestend draad lagen. Zo een rol kon een diameter van 1 - 3 m hebben. Men ging de draden ook twijnen tot dikke kabels. In het museum was een prachtig model aanwezig waarbij een oude watermolen de energie leverde voor de draadproductie. Wanneer de messingdraad op dezelfde manier vervaardigd werd, is het niet zo verbazingwekkend dat de dikte van de draad in fracties van 0.02 mm verschilt. De makers Wie maakte spelden? Waarvoor gebruikte men ze? Spelden- en naaldenmakers waren waarschijnlijk kleine ambachtslieden, met wie ook gezinsleden meewerkten. Spelden werden vroeger ook als onderdeel van de kleding gebruikt, daarom werden ze vaak met mooie knopen versierd. In de verbeeldingen van ambachten met moraliserende verzen uit de 17e eeuw komen we over het handwerk van deze ambachtslieden meer te weten.3 Der Hefftelmacher (afb. 9) Ich mach Steckhefft auß Messing drat/ Fein außgebutzt/ rund sauber/glatt/ Mit runden Knöpfflein gut und scharpff/ Aller art wie man der bedarff/ Auch mach ich Hackn und schleifflein gut Gschwertzt und geziert/ darmit man thut Sich eynbrüsten Weib und auch Mann/ Daß die Kleider glatt liegen an.

Afb. 7 Het stukje spiraal. Foto: auteur.

Afb. 8 De kop van de speld. Foto: auteur. rijen recht getrokken stukken draad. Onduidelijk is helaas ook wat voor een voorwerp de speldenmaker in handen heeft. De gezel heeft een hamer in zijn hand, maar ook daar is onduidelijk wat hij doet. Het gedicht geeft informatie over het gebruik van spelden. De kleding moet met behulp van spelden of haken en ogen strak op de borst zitten. Der Nadler (afb.10) Ich mach Nadel auß Eysendrat Schneid die leng jeder gattung glatt/ Darnach ichs feyl/ mach öhr und spitzn/ Alsdann hert ichs ins Feuwers hitzn/ Darnach sind sie feil/ zu verkauffn/ Die Kämer holen sie mit hauffn/

De speldenmaker (vertaling) Ik maak spelden van messingdraad Fijn uitgedeukt/zuiver rond/glad/ Met ronde knoopjes goed en scherp/ Van alle soorten zoals men nodig heeft/ Ook maak ik haken en ogen goed Zwart gemaakt en versierd, daarmee men doet Zich insnoeren wijf en ook man/ Dat de kleren strak liggen aan. Op de prent zijn drie personen te zien: vooraan zeker de meester-speldenmaker, rechts een gezel en links een leerling. Op tafel staan een aantal ronde schaaltjes, een hoop onduidelijke ronde vormen en

Afb. 9 De speldenmaker.

Afb. 10 De naaldenmaker. Een speld in een beerput zoeken...

06-2011 binnenwerk v3.indd 303

|

303

29-11-11 08:11


Afb. 11 Verzameling spelden in de werkplaats in Dordrecht. Foto: auteur. Afb. 12 Reproducties van de auteur. Foto: auteur.

Auch grobe Nadel nemen hin/ Die Ballenbinder und Beuwrin. De naaldenmaker Ik maak naald van ijzerdraad Snij de lengte van ieder soort recht/ Daarna vijl ik het/ maak oog en punt/ Vervolgens hard ik het in de hitte van’t vuur/ Daarna zijn ze te koop/ De handelaren halen ze in massa’s Ook grove naalden nemen mee De binders van strobalen en boerin(nen). Te zien zijn twee personen: op de voorgrond een jonge vrouw die de naalden in een lap stof steekt. De naaldenmaker zit op een kruk met een stuk boomstam als aambeeld. Hij hanteert een hamer en heeft in zijn linkerhand een voorwerp, misschien een metalen beitelachtig gereedschap waarmee hij altijd dezelfde lengten kan afhakken. Interessant is de informatie: hij vijlt (de punten) hij maakt het oog van de naald. Noten 1 Irmel Dorman is lid van de afdeling AWN Lek- en Merwestreek. 2 Flinterman, 2003. 3 Luiken 1694. Literatuur Baart, Jan, e.a., 1977: Opgravingen in Amsterdam, 20 jaar stadskernonderzoek, Amsterdam, 133-139. Flinterman, A., 2003: Tussen Grote Kerk en Vleeshouwerstraat, AWN Lek- en Merwestreek, Opgravingscode 9101 Luiken, Johannes en Caspaares, 169: Spiegel van het menselyk bedryf, Amsterdam. Wikipedia, Internet-encyclopedie.

304

In het Archeon kan men zien hoe men het oog van een naald eerst in een afgeplat deel hakt of boort en daarna het overtollige materiaal rondom het oog weg vijlt. Verder staat in het gedicht dat de naalden in vuur verhit werden – op die manier (en met snel afkoelen) wordt het ijzer gehard. De vragen beantwoord? Een dergelijk mini-onderzoekje is best interessant: met een loep een stel spelden nauwkeurig bekijken, spelden met allerlei poetsmiddelen polijsten, op twee decimalen nauwkeurig meten, in boeken en op internet zoeken, of er wat te vinden is over de spelden... Het gezegde luidt: Wie het kleine niet eert Is het grote niet weerd Ja, klein zijn ze, die stukjes draad! Alles past in een kleine letterbak. De verzameling spelden wordt in de werkplaats in Dordrecht in een van de showvitrines tentoongesteld (afb. 11). Kunnen we het nog maken? Op een verloren zondag heb ik mijn gereedschappen tevoorschijn gehaald en een eerste poging gedaan om een speld met een gedraaide knop te maken. Misschien lopen de experimenten nog wel eens een keer uit op een workshop kledingaccessoires maken: spelden, haken en ogen, knopen en wat nog meer? De gereedschappen en de materialen hebben we in elk geval in huis (afb. 12). Koninginnestraat 5 3311 WR Dordrecht irmel.dolman@tiscali.nl

| Een speld in een beerput zoeken...

06-2011 binnenwerk v3.indd 304

29-11-11 08:11


Dorsvlegels uit het veenweidegebied Teus Koorevaar1

In het Alblasserwaardse dorpje Wijngaarden zijn in 2007 delen van dorsvlegels gevonden in een 13e-eeuwse context. Het is bekend dat in de Hollandse veenontginningen in de eerste eeuwen akkerbouw plaatsvond, maar het is voor het eerst dat de vondst van een zo direct met de akkerbouw verbonden handwerktuig dat bevestigt. Het illustreert tevens de onschatbare waarde van woonheuvels voor het onderzoek naar de nederzettingsgeschiedenis in onze lage landen.

Ontginningsdorp Wijngaarden verhuisd Mijn geboorte- en woonplaats Wijngaarden is één van de kleinste dorpen in de Alblasserwaard. Het is een agrarisch lintdorp waar tot het midden van de 20e eeuw eigenlijk alleen boerderijen stonden met daarnaast hier en daar een boerenarbeidershuisje of een rentenierswoning. De enige burgerhuisjes stonden rond de kerk, van oorsprong armenwoningen. De polder Wijngaarden is een zuiver voorbeeld van een cope-ontginning met een vaste eindgrens volgens het zes voorlingensysteem (kavellengte van ca. 1250 m).

De Achterdijk, de achtergrens van de polder, loopt met al zijn kronkels vrijwel zuiver parallel aan de voordijk. Met deze Achterdijk is trouwens iets bijzonders aan de hand. Uit intensieve veldverkenningen in de jaren ’80 door de AWN bleek dat de eerste ontginningsboerderijen van Wijngaarden in de 12e eeuw aan deze Achterdijk hebben gestaan. Op tientallen plaatsen zijn daarvan de sporen aangetroffen in de vorm van concentraties van laat-middeleeuws aardewerk en de aanwezigheid van een laag oranjerood gebrand kleigruis, een fenomeen dat in de Alblasserwaard voorkomt in de vroegste

Afb. 1 De polder Wijngaarden, een 12e-eeuwse ontginning met een vaste eindgrens. In het noorden langs de Achterdijk de sporen van het eerste bewoningslint uit de 12e eeuw. In het zuiden langs de voordijk ligt sinds de 13e eeuw het huidige bewoningslint.

Dorsvlegels uit het veenweidegebied

06-2011 binnenwerk v3.indd 305

|

305

29-11-11 08:11


Afb. 2 De boerderij Oosteinde 33, enkele jaren voor de sloop.

ophogingslagen van woonheuvels in het centrale veengebied, waar een afsluitend kleidek van betekenis ontbreekt.2 Een onderzoek van een woonheuvel in Brandwijk, waar deze gruislaag nog geheel intact aanwezig was, leidde tot de veronderstelling dat deze in het begin van de 13e eeuw is aangebracht en samenhangt met een nieuwe manier van bouwen. Niet meer met ingegraven palen maar door middel van gebintstijlen op poeren, waarbij de gruislaag de bodem meer draagkracht gaf. 3 Het aardewerkspectrum langs de Wijngaardse Achterdijk beslaat de 12e eeuw en de eerste helft van de 13e eeuw (pingsdorf-, andenne- en kogelpotaardewerk en het eerste protosteengoed). Het aardewerk dat bij allerlei waarnemingen in het huidige lint aan de Voordijk wordt aangetroffen begint in de 13e eeuw. Daaruit blijkt dat het nederzettingslint in de loop van de 13e eeuw is verhuisd van de noordelijke naar de zuidelijke poldergrens. Het fenomeen van dorpsverhuizingen is inmiddels op meer plaatsen bekend, maar in de Alblasserwaard is dit vooralsnog alleen voor Wijngaarden vastgesteld. (afb. 1) De boerderij Oosteinde 33 In 2007 deed zich in Wijngaarden weer een gelegenheid voor om waarnemingen

306

te doen in een woonheuvel. 4 De oude boerderij aan het Oosteinde nr. 33 werd op 6 juli van dat jaar gesloopt om plaats te maken voor een nieuwe dubbele bedrijfswoning. Archeologisch onderzoek was van gemeentewege niet voorgeschreven en het is aan de goedwillendheid van de eigenaar te danken dat hij toestemde in archeologische begeleiding door de AWN: eerst bij het slopen van de boerderij en daarna bij het graven van de bouwput.5 De boerderij was in de kern (de gebintconstructie en de baksteenvulling van binnenwanden in het voorhuis) zeker één van de oudste boerderijen in Wijngaarden, maar het voorhuis was door allerlei verbouwingen aan de buitenzijde al niet echt authentiek meer. Eigenlijk was alleen het stalgedeelte nog authentiek, want deze boerderij had achter de hooideuren nog een grondtas. Dat wil zeggen dat het hooi daar nog vanaf de lemen vloer op de begane grond werd opgetast. Een soort inpandige hooiberg dus. In de 18e en 19e eeuw werd in de meeste boerderijen in de Alblasserwaard – als maatregel tegen de gevolgen van overstroming – een zolder aangebracht waarop het hooi werd opgeslagen (de hooitil). Hierdoor ontstond het voor de Alblasserwaard zo karakteristieke kameeldak, maar die ontwikkeling is aan deze boerderij dus voorbijgegaan. In mijn jeugdjaren heb ik vele uren in deze boerderij doorgebracht. De sfeer in de stal heeft op mij een onuitwisbare indruk achtergelaten. Het was er laag en donker. Van buiten komend moest je wennen aan het donker en je al bukkend een weg zoeken om de hooitas heen en voor de koeien langs. Wanneer het streng winterde, hingen de lange ijspegels aan het lage rieten dak als stalactieten haast tot aan de grond. Maar binnen was het door de koeienwarmte behaaglijk en was er tijd voor kleine werkjes waar het anders niet van kwam. Dat kleinschalige leven en werken van mens en dier bij elkaar onder een dak gaat terug tot ver in de Prehistorie en voelt als een oerervaring. Helaas is dat verleden tijd geworden. (afb. 2)

| Dorsvlegels uit het veenweidegebied

06-2011 binnenwerk v3.indd 306

29-11-11 08:11


Waarnemingen bij het graafwerk Na de sloop van de boerderij in juli 2007, waarbij ook de top van de woonheuvel werd geĂŤgaliseerd, is het vlak afgezocht op sporen. Binnen de omtrek van het vroegere voorhuis was een haardvlak van donkergrijze klei zichtbaar van ongeveer 3 m in diameter met daarin sporen van as, houtskool en voornamelijk grijsbakkend aardewerk. Op 28 augustus werd ik vroeg in de morgen wakker gebeld door de eigenaar. De kraan stond gereed om de bouwput uit te graven. Ik kon komen kijken. Er werd in rap tempo gewerkt. Terwijl ik met mijn neus op de kraanbak stond, reden trekkers met grondkarren af en aan om de grond af te voeren. Onder de bovenste (en vondstloze) kleiophoging kwam in de noordelijke putzone al snel een pakket mestlagen in beeld, gekenmerkt door hun gelaagdheid en de zo typische bruingroene kleurzweem.6 Het mestpakket liep vanaf de noordelijke putwand over een afstand van circa 3 m wigvormig op tegen de eerste (humeuze) woonheuvelopwerping. Uit het mestpakket is een monster genomen voor botanisch onderzoek. De vondsten bleven verder opvallend schaars. Opbouw van de woonheuvel Vanwege de tijdsdruk kon de woonheu-

Afb. 3 De uitgegraven bouwput met het gezicht naar het noorden.

velopbouw in de 1,25 m diepe bouwput slechts globaal worden vastgelegd. De natuurlijke ondergrond kwam alleen in het zuidelijke einde van de bouwput in beeld: veen met een veraarde toplaag. In het midden was de bovenste 35 cm zichtbaar van het oudste ophogingslichaam van humeus materiaal, daarboven gevolgd door 40 cm rulle roodbruine klei met daaroverheen 50 cm geelgrijze vette klei dat ter hoogte van de haardzone bovenin dunne laagjes as en scherven bevatte (grijsbakkend en een enkele scherf geglazuurd steengoed). Op ongeveer 3 m van de noordelijke putwand begon een naar het noorden afhellend pakket mest of gewasafval. Boven het mestpakket ontbrak de roodbruine kleilaag, maar hier was wel de afdekkende vette kleilaag aanwezig waarop in de 16e eeuw de nu gesloopte boerderij is gebouwd.7

Afb. 4 Contour van de gesloopte boerderij en boring B7 in relatie tot de plattegrond van de bouwput met daarin de belangrijkste vondsten (aangegeven met het vondstnummer) en sporen (globaal) in of kort boven het bodemvlak. De donkere haardvlek (1) bevond zich in de bovenste kleiophoging, kort onder het maaiveld na egalisatie.

Dorsvlegels uit het veenweidegebied |

06-2011 binnenwerk v3.indd 307

307

29-11-11 08:11


Uit een boring in het stalgedeelte van de gesloopte boerderij (boring B7, noordelijk van de bouwput), blijkt dat de top van de natuurlijke ondergrond van (veraard ) veen daar op 130 cm onder het maaiveld ligt met daarop een eerste opwerping van 20 cm humeus materiaal. Daarboven volgt een afwisseling van voornamelijk humeuze opwerpingen en twee in dikte toenemende lagen mest of gewasafval, afgedekt met de al eerder genoemde vette kleilaag. (afb. 3 en 4)

Afb. 5 In de schoenen van een middeleeuwse plaatsgenoot! Het is duidelijk dat de grote teen (en waarschijnlijk vooral de nagel) de grootste aanslag op de schoenen heeft gepleegd.

Vondsten8 Met de stortvondsten meegerekend zijn er uit de 264 m3 uitgegraven grond slechts 65 aardewerkscherven geborgen.9 Van de putbodem, waar de vroegste sporen te verwachten zijn, kwamen enkele scherven late kogelpot, protosteengoed en spaarzaam geglazuurd roodbakkend aardewerk. Het totale aardewerkspectrum omvat de periode vanaf de tweede helft van de 13e tot de eerste helft van de 16e eeuw.10 Paalresten van een vroegere draagconstructie werden nergens aangetroffen; wel drie kleinere, gekantrechte paalstompen van circa 12 cm dikte. Waarschijnlijk hebben deze deel uitgemaakt van een scheidingsconstructie tussen woon- en stalgedeelte. Een van deze palen is C14gedateerd op 890 +/- 30 BP (kalenderdatering 1042-1215 na Chr.), hetgeen nog net aansluit bij het vroegste aardewerk. Op de putbodem lagen in het mestpakket naast elkaar twee stukken eikenhout (vn 5-3 en 5-4, afb. 6) met vlak daarbij een stukje omgeslagen leer met een aantal primitief aangebrachte gaten (vn 5-2), dat mogelijk bij het hout heeft gehoord. Uit de mestlagen kwamen verder leerresten van o.a. twee schoenen: een eenvoudige schoen met een vetersluiting aan de zijkant (vn 12) en een middelhoge laars of schoen met rolknoppensluiting (vn 17, afb. 5). Beide typen worden vooral in de 13e en 14e eeuw gedateerd.11 Dorsvlegels? Pas bij het schoonmaken rees het idee dat de twee stukken eikenhout wel eens dors-

308

vlegels zouden kunnen zijn.12 Het zoeken naar archeologische parallellen bleek echter een moeilijke zaak.13 In een 14e-eeuwse beerput op het Kruittorenplein in Zutphen is een ijzeren beugel gevonden die op hout gespijkerd heeft gezeten en waarvan de meest plausibele functie is dat het een deel is van een dorsvlegel. In Lödöse (Zuid-Zweden) zijn twee dorsvlegeldelen gevonden in een 13e-eeuwse context. Op één van de twee delen staat in runentekens de inscriptie Prhl ingekerfd, dat ‘vlegel’ betekent.14 Andere voorbeelden uit archeologische contexten hebben we niet kunnen vinden. Er zijn wel afbeeldingen uit psalterboeken en oude gravures, maar deze zijn – zeker ten aanzien van de bevestigingsconstructie – onvoldoende gedetailleerd voor een goede vergelijking. Ook zijn er talrijke voorbeelden van dorsvlegels te vinden in verzamelingen van oude landbouwwerktuigen in openluchtmusea in binnen- en buitenland. Daaruit blijkt dat er een grote variatie is in vorm, lengte en de bevestigingswijze van het slaghout aan de steel. Deze verschillen hangen ongetwijfeld samen met het soort gewas dat ermee bewerkt werd of hebben te maken met regionale verschillen, tradities, persoonlijke voorkeuren of misschien wel met de lichaamslengte. De houten delen zijn geïnterpreteerd als dorsvlegels op grond van de lichte bootvorm, de afmetingen, de harde houtsoort, het erbij gevonden stukje omgeslagen leer en de gebruikssporen op het hout en het leer. De houten delen hebben beide een restlengte van circa 37 cm en in het midden een min of meer rechthoekige doorsnede die naar het achtereinde uitloopt in afgeronde doorsnede. De maximale breedte/ dikte van 5-3 en 5-4 bedragen respectievelijk 6/4 cm en 5,5/4,5 cm. Beide delen zijn aan het achtereinde vrij recht afgebroken. De voorzijde van 5-3 is aan drie zijden enigszins aangepunt. Bij 5-4 lijkt dat ook het geval, maar minder prominent. Deel 5-3 heeft alleen een licht beschadigde punt, terwijl 5-4 een door stuikkrach-

| Dorsvlegels uit het veenweidegebied

06-2011 binnenwerk v3.indd 308

29-11-11 08:11


Afb. 6 De twee dorsvlegels, kort na de berging. Op de foto zit de punt van 5-3 links en die van 5-4 rechts.

ten vervormde punt heeft en verder lichte beschadigingen heeft aan een zijkant en een zware beschadiging aan de bovenkant. Deze beschadigingen zijn niet veroorzaakt door de graafmachine en zouden dus een extra aanwijzing kunnen zijn dat we hier met slagwerktuigen te maken hebben. Vergeleken met dorsvlegels uit het subrecente landbouwverleden komen de vlegels uit Wijngaarden overeen met het stevige korte type dat aan het achtereinde een bandlus heeft van omgeslagen leer die op twee tot vier plaatsen met leren veters op de vlegel gebonden zit (afb. 7) Om afschuiving tegen te gaan zijn bij dit type aan de zijkanten ter hoogte van de binding inkepingen aangebracht, waardoor de vlegel aan het achtereinde enigszins het uiterlijk van een wandplug heeft. Wanneer de Wijngaardse vlegels van dit type zijn, zullen ze ter hoogte van de eerste inkeping (het zwakste punt) zijn afgebroken. Bij nadere bestudering van het leer en het hout zijn er meer aanwijzingen die deze veronderstelling bevestigen.15

bindveters.16 Aan een zijde is het leer afgesneden, maar aan de andere (lus)zijde is het rafelig afgescheurd. Het omgeslagen leer heeft aan de ene (boven)zijde de normale nerfstructuur, maar aan de andere (onder)zijde is de nerfstructuur door druk geplet en vertoont het een afdruk, waarschijnlijk van het achtereinde van de vlegel. Opmerkelijk is dat het leer vanuit vijf van de zes gaten naar de rand is doorgesneden of gescheurd. Mogelijk hebben aan

Het stukje leer dat vlakbij de vlegels is gevonden (afb. 8) heeft namelijk de kenmerken van de eerder genoemde bandlus. Het leer is ter versteviging dubbelgeslagen (leerzijde binnen) en het heeft met een onderlinge afstand van 1,9 cm drie paar schuin doorgestoken gaten voor de Dorsvlegels uit het veenweidegebied

06-2011 binnenwerk v3.indd 309

|

Afb. 7 Dorsvlegel uit Linden (BelgiĂŤ) die met bindveters bevestigd zit aan een al voor een deel afgescheurde bandlus (dubbel omgeslagen). De bindveters zijn op een aantal plaatsen gebroken en met spijkertjes vastgezet. De vlegel scharniert door middel van een riem die een aantal malen door de bandlus en het ijzeren oog op de steel is geslagen. Het vlegeldeel meet 57,5 cm. Dit exemplaar is tot circa 1945 in gebruik geweest in de akkerbouw. In en rond Linden werd in die tijd graan en koolzaad verbouwd.

309

29-11-11 08:11


Afb. 8 Het stukje omgeslagen leer met perforaties in bovenen onderaanzicht. Op de door druk geplette onderzijde is rechts een afdruk zichtbaar, waarschijnlijk van het vlegeleinde. Afmetingen 9 x 3 cm.

deze zijde eindknopen van de veterbinding gezeten die door de optredende krachten de gaten hebben uitgescheurd. Ook een van de houten delen (5-3) vertoont gebruikssporen.17 Het achtereinde heeft over een lengte van 1,5 cm tot aan de breuk een duidelijk gladder oppervlak gecombineerd met een donkerbruine verkleuring, die veroorzaakt moet zijn door de beweging van de aan de vlegel geklemde bandlus (afb. 9). Tevens is de overgang naar de verkleuring en het gladdere oppervlak over de gehele breedte van de vlegel gemarkeerd door enkele fijne kerfsneden in een stompe v-vorm, waaruit blijkt dat de bandlus hier na de bevestiging is afgesneden/afgewerkt. Omdat het teruggevonden stukje leer aan de afgesneden zijde geen stompe v-vorm heeft maar recht is afgesneden, zal dit leer niet aan deze zijde bevestigd hebben gezeten. Wel komt de afstand tussen het afgesneden einde en het eerste gatenpaar van het leer overeen met de afstand tussen de v-vormige kerfsneden en de breuklijn (bij de eerste inkeping) van vlegel 5-3. Wanneer we het eerste gatenpaar projecteren op de breuklijn van 5-3 (de plek van de eerste inkeping waarop de vlegel is

gebroken) en de afdruk aan de binnenzijde van het leer toeschrijven aan het achtereinde van de vlegel, zou de vlegellengte uitkomen op ruim 42 cm. Eén van beide vlegels (5-4) is met C14 gedateerd op 905 +/- 30 BP. Dat betekent dat het hout gekapt moet zijn tussen 1037 en 1208 na Chr. Deze datering heeft een grote overlap met die van de paalstomp, maar is wel iets vroeger.18 De vlegel zou in de 12e eeuw al dienst gedaan kunnen hebben op de boerderij aan de Achterdijk, maar zou ook na de verhuizing naar de Voordijk vervaardigd kunnen zijn uit afgedankt constructiehout van de afgebroken boerderij. (afb. 10) Botanisch onderzoek Een monster uit het ‘mestpakket’ is onderzocht op ecologische macro- en microresten.19 Het materiaal was kleiighumeus, met veel strovezeltjes. Van cultuurplanten zijn zaden gevonden van koolzaad (4), vlas (51 zaden en 15 kapselfragmenten) en basilicum (3). Onkruiden van wintergraanakkers zijn vertegenwoordigd door 5 zaden van zwaluwtong en 23 stuks van gewone spurrie. Van de onkruiden van zomergraanakkers en moestuinen zijn er ruim 10 aangetroffen: melde, melganzenvoet, stippelganzenvoet, warkruid, hanenpoot, akkermunt, ruim 50 van akkerdistel en akkermelkdistel en veel van viltige duizendknoop (357) en vogelmuur (400). Bij de graslandvegetatie is eveneens het aantal zaden per soort nogal verschillend: van de tredplanten, pioniers die op betreden bodem ontkiemen, loopt dit uiteen van zilverschoon (1), varkensgras (12), herderstasje (22 zaadjes en 1 vruchtje) en grote weegbree (69) tot ruim 1400 van veld-/ ruw beemdgras. Van de overige werden er ruim 10 gevonden van vertakte leeuwentand, egelboterbloem en blaartrekkende boterbloem, kleine ratelaar en vruchten met zaad van ridderzuring. Meer zaden leverden geknikte vossenstaart (24), mannagras (37), scherpe/kruipende boterbloem (12) en waterpeper (18). Van de krulzuring tenslotte werden ruim

310

| Dorsvlegels uit het veenweidegebied

06-2011 binnenwerk v3.indd 310

29-11-11 08:11


660 vruchten met zaden en bijna 400 losse zaden gevonden. Oever- en waterplanten zijn qua aantallen en soorten minder vertegenwoordigd: het aantal komt per soort niet boven 14 stuks, enkele zaadjes zijn gevonden van grote waterweegbree, veerdelig tandzaad, oeverzegge, galigaan, gewone waterbies, watertorkruid, bitterzoet, grote egelskop en moerasmuur. Wat meer zaden waren er van wolfspoot (13) en waterzuring (14). Uit het resultaat blijkt dat de wijdere omgeving van de boerderij een open landschap was met hier en daar wat bomen, dat er in de wat directere omgeving vermoedelijk een elzenbroekbos heeft gestaan en dat de woeste grond in de onmiddellijke omgeving hoofdzakelijk gekenmerkt was door een keur van grasland- en oeverplanten. Het cultuurlandschap rond de boerderij bestond uit akkers waar onder andere tarwe, boekweit en zeer waarschijnlijk ook vlas verbouwd werden, terwijl men er mogelijk ook tuinbouw bedreef, hetzij in moestuinen, hetzij op hakvruchtakkers. Veeteelt heeft vermoedelijk ook tot de bestaansmiddelen behoord, hoewel dat op botanische gronden niet te bewijzen valt. Specialisaties zoals olieperserij met producten als raap- en lijnolie en linnenfabricage zijn niet uit te sluiten. De bewoners kunnen bepaalde tarwe- en boekweitproducten genuttigd hebben. Over vlees kan naar aanleiding van botanisch onderzoek geen uitspraak worden gedaan, maar consumptie ervan lijkt op grond van de boven beschreven omstandigheden wel aannemelijk. Samenvatting In al zijn beperkingen hebben de waarnemingen en vondsten onder de historische boerderij Oosteinde 33 in Wijngaarden zeer interessante gegevens opgeleverd die van belang zijn voor de agrarische geschiedenis van de Alblasserwaard. Aan de hand van de aardewerkvondsten kon worden vastgesteld dat deze huisplaats is aangelegd in de 13e eeuw en dat

deze vervolgens tot begin 16e eeuw is opgehoogd. In samenhang met de 12e-eeuwse vondsten aan de Achterdijk bevestigt dit het secundaire karakter van het huidige nederzettingslint van Wijngaarden dat in de 13e eeuw ‘verhuisde’ van de noordelijke poldergrens naar de huidige zuidelijke poldergrens. Ook de veraarde bovenlaag van het natuurlijke veen onder de woonheuvel wijst er op dat het veen geruime tijd aan oxidatie heeft blootgestaan voordat het door een opwerping werd afgedekt. Het relatief kleine aantal vondsten dat uit de ophogingslagen tevoorschijn is gekomen betekent waarschijnlijk dat met het uitgraven van de bouwput niet de dumpzone aan de woonheuvelrand is aangesneden.20

Afb. 9 Gebruikssporen op vlegel 5-3 aan het achtereinde naast de breuk: een donkerder gekleurd en gladder oppervlak, begrensd door kerfsneden in een flauwe v-vorm.

Omdat elk spoor van ingegraven dragende palen ontbreekt, is de eerste boerderij op deze plek waarschijnlijk al gebouwd met de ‘nieuwe techniek’ van gebintstijlen, rustend op bovengrondse poeren. De afwezigheid van aardewerk na de 16e eeuw in het hart van de woonheuvel illustreert het begin van de versteningsfase van de boerderij, waarbij verdere ophoging van het grondvlak geen optie meer is. Noodzakelijke verhogingen zijn vanaf die tijd gerealiseerd in het gebouw zelf, zoals een opkamer boven de (kaas) Dorsvlegels uit het veenweidegebied |

06-2011 binnenwerk v3.indd 311

311

29-11-11 08:11


Afb. 10 Reconstructie van vlegel 5-3 en de vlegelbinding.

kelder voor de bewoners en waterzolders voor vee en gewas. Aslaagjes met grijsbakkend aardwerk en een fragment geglazuurd steengoed in de bovenste kleiophoging in het woongedeelte geven aan dat in de 16e eeuw nog sprake is geweest van een open haardvuur dat regelmatig werd uitgevlakt. Uit het botanische onderzoek blijkt dat het cultuurlandschap in de directe omgeving bestond uit akkers waarop onder andere tarwe, boekweit en waarschijnlijk ook vlas verbouwd werden. In ieder geval blijkt dat er in de boerderij vlas is verwerkt. Met de vondst van de twee dorsvlegels is akkerbouwactiviteit in de 13e/14e eeuw in de Alblasserwaard voor het eerst ook met werktuigen aangetoond. Tevens

blijkt uit deze vondst dat de constructie van dorsvlegels in zeven eeuwen tijd weinig veranderd is. Bijzonder is dat deze woonheuvel vanaf zijn eerste opwerping in de 13e eeuw tot in onze tijd onafgebroken als boerderij in gebruik is gebleven en dat sporen van zijn directe voorganger uit de 12e eeuw zelfs nog aan het andere einde van de polder terug te vinden zijn. Als bewaarplaats van onze geschiedenis verdienen boerderijen op woonheuvels wat mij betreft een archeologische superstatus. Burg. Brouwerstraat 17 3366 BA Wijngaarden t.koorevaar@gmail.com

Noten 1. Teus Koorevaar is lid van de afdeling AWN Lek- en Merwestreek. 2 Koorevaar 1988, 1991 en 1992. 3. Koorevaar 2001 en 2002. 4. Een woonheuvel (of huiswerf) is een kunstmatig opgeworpen verhoging van de woonplaats om have en goed bij overstroming droog te houden. De noodzaak daartoe deed zich vooral voor in de eerste eeuwen na de ontginningen als gevolg van bodemdaling en de nog ontoereikende bedijking. 5. Op dat moment had de gemeente Graafstroom nog geen adequaat archeologiebeleid. 6. We spreken over mestlagen, maar het kan evengoed gaan om gewasafval. Dit onderscheid is in het veld moeilijk te maken. 7. De hoofdopbouw van het woonheuvelprofiel komt overeen met Brandwijk (Koorevaar 2001) maar is beduidend minder in dikte. De roodbruine kleilaag kon in Brandwijk in verband worden gebracht met het woongedeelte. 8. De hier besproken vondsten worden aangeduid met het vondstnummer, gevolgd door een beschrijvingsnummer, bijvoorbeeld vn 5-3. 9. Dat is erg weinig in vergelijking met het proefsleuvenonderzoek in Brandwijk-Gijbelandsedijk waar uit 190 m3 grond circa 950 scherven werden geborgen. Dat is deels te verklaren doordat afvallagen vooral op de flanken

312

| Dorsvlegels uit het veenweidegebied

06-2011 binnenwerk v3.indd 312

29-11-11 08:11


van de opwerping voorkomen en we hier door het midden gingen. Ook is hier minder intensief gezocht en is de bewoningsperiode in Brandwijk (aanvang bewoning eerste kwart van de 12e eeuw) ongeveer 100 jaar langer. 10. Deze datering sluit aan op het aardewerk dat o.a. op hetzelfde kavel, dus van de regelrechte voorganger van deze boerderij, aan de Achterdijk is gevonden en te dateren is in de 12e en eerste helft van de 13e eeuw. 11. Van de Walle – Van der Woude 1989, 96. 12. Een dorsvlegel is een handwerktuig voor het dorsen (beslaan) van graangewas zodat de graankorrels uit de halmen vrijkomen. Het werktuig bestaat uit een samenstel van een steel met oog en een slaghout die vrij scharnierend aan elkaar bevestigd zijn, veelal met een riembinding van leer of palingvel. 13. Houtspecialiste Silke Lange (Amsterdams Archeologisch Centrum) bevestigde als eerste dit vermoeden. Verder herkende ook Dr. Hermann Kaiser van het Openluchtmuseum Cloppenburg (Dld) en specialist op het gebied van oude landbouwwerktuigen het hout op basis van foto’s als dorsvlegel. Verder ben ik veel dank verschuldigd aan Joop van der Heiden (RCE-Amersfoort) en vooral Haio Zimmermann (Niedersächsisches Institut für historische Küstenforschung in Bockhorn-Noord-Dld) die in veelvuldige mailcontacten verwoed meedachten en -zochten naar parallellen. 14. Svärdström 1972 en Enevold 2011 (met dank aan Haio Zimmermann). 15. De vrij rechte breuk op beide achtereinden deed eerst vermoeden dat de vlegels voorzien waren van een ijzeren bandoog waarbij het hout op de overgang naar het ijzer gebroken zou zijn. Gebruikssporen op het hout en het stukje leer wezen echter op een andere wijze van bevestigen. 16. De hoek die de boven elkaar liggende gaten ten opzichte van elkaar maken is ca. 60°, gericht naar het midden. 17. Deze sporen zijn ook na conservering (Restaura-Haelen) nog goed zichtbaar. 18. Volgens J. Lanting van de RUG zou de leeftijd van de paalstomp en de vlegel statistisch gezien ook nog 100 of meer jaren uit elkaar kunnen liggen. 19. Ank Fokma, 2008. De zadenanalyse is uitgevoerd op het Amsterdams Archeologisch Centrum (AAC) van de Universiteit van Amsterdam (UVA). Door Kees Troostheide, palynoloog aan het AAC, is van het materiaal een preparaat gemaakt voor pollenanalyse. 20. Ook bij het onderzoek in Brandwijk-Gijbelandsedijk 119 (Koorevaar 2001) bleek dat de meeste vondsten zich niet in de kern van de ophogingspakketten bevonden, maar aan de flanken. Literatuur Enevold, R., 2011: Hvad dragten gemte, Deens archeologisch tijdschrift SKALK, juni 2011 Fermin, B. en M. Groothedde, 2010: Het Kruittorenplein, archeologisch onderzoek naar prehistorische, middeleeuwse en historische resten onder het Coberco-gebouw, Nieuwstad 69 te Zutphen, Zutphense Archeologische Publicaties 50. Fokma, A., 2008: Verslag van de archeobotanische analyse van een grondmonster uit het stalgedeelte van een historische boerderij te Wijngaarden, code 584, Intern rapport AWN Lek- en Merwestreek. Koorevaar, T. 1988: Tussentijds verslag onderzoek Achterdijk te Wijngaarden, Kwartaalblad Grondig Bekeken 1988-1, AWN Lek- en Merwestreek. Koorevaar, T. 1991: Wijngaarden, Achterdijk (object 311), Kwartaalblad Grondig Bekeken 1992-1, AWN Lek- en Merwestreek. Koorevaar, T. 1992: Wijngaarden, Achterdijk, Kwartaalblad Grondig Bekeken 1991-1, AWN Lek- en Merwestreek. Koorevaar, T. 2001: Gelaagd verleden, archeologisch onderzoek in de woonheuvel onder de boerderij Gijbelandsedijk 119/120 Brandwijk, gemeente Graafstroom, AWN Lek- en Merwestreek. Koorevaar, T. 2002: Het onderste boven, woonheuvelonderzoek onder een gesloopte boerderij in Brandwijk, Westerheem 2002-2. Svärdström, E., 1972: Lödöserunor som talar och täljer, Efter Fonrfännen 1972. Walle, T.Y van de - Van der Woude, 1989: Een 14e-eeuws industriecomplex te Monickendam - Het leer, Amsterdam.

Contributieaanpassing 2012 Bij de dekking van de uitgaven van de AWN wordt de AWN, namens het ministerie van OCW, ondersteund door het Fonds voor Cultuurparticipatie. Het ministerie onderschrijft daarmee de doelstellingen van de vereniging en maakt deze financieel mogelijk. De bijdrage is echter onvoldoende om de doelstellingen uit het meerjarenplan 2009-2012 te kunnen realiseren. In de ledenvergadering van 18 april 2009 zijn daarom

de tarieven voor de gehele periode 2009-2012 vastgesteld. Dit betekent dat voor 2012 de volgende tarieven gelden:

2012

leden jeugdleden huisgenootleden studenten geassocieerde leden

€ 50,00 € 27,50 € 25,00 € 30,00 € 40,00

(€ 47,50) (€ 25,00) (€ 22,50) (€ 27,50) (€ 35,00)

Dorsvlegels uit het veenweidegebied |

06-2011 binnenwerk v3.indd 313

313

29-11-11 08:11


Afgedankt huisraad van een luitenant-kolonel Tim Hoogendijk1

Bij een archeologische opgraving van het perceel op huisnummer 7 a t/m d aan de Nieuwstad in Gorinchem zijn door Hollandia Archeologen in 2009 de resten blootgelegd van de bebouwing die hier vanaf het eind van de 16e eeuw heeft gestaan. De resultaten van het onderzoek bieden niet alleen inzicht in de bewoningsgeschiedenis van een perceel in de meest chique wijk van post-middeleeuws Gorinchem, maar geven door de vondst van een rijk gevulde beerput ook een inkijkje in een vroeg 18e-eeuwse inventaris. De enorme hoeveelheid vondsten uit deze beerput is door de Werkgroep Archeologie van de gemeente Gorinchem gewassen, gereconstrueerd en gedetermineerd.

Afb. 1 Uitbreiding van de stad in de 16e eeuw.

314

De bewoningsgeschiedenis van het onderzochte perceel begint nadat in de jaren ’80 en ’90 van de 16e eeuw de stad werd uitgebreid door de aanleg van een nieuwe stadsvesting (afb. 1). De in slechte staat verkerende middeleeuwse stadsmuur bood geen adequate bescherming meer, en tegen de achtergrond van de politieke en militaire situatie van de Tachtigjarige Oorlog werd het besluit genomen deze te vervangen door een verdedigingswerk dat aan de eisen van de tijd voldeed.

Aan de Nieuwstad, ten westen van het oude middeleeuwse stadscentrum, konden rijke burgers grote percelen opkopen. De Gorcumse schout en vestingbouwkundige Jacob Kemp kocht er een perceel en liet het naar eigen ontwerp bebouwen. Dat hij in deze ‘nieuwbouwbuurt’ in goed gezelschap verkeerde blijkt wel uit het nabijgelegen, zeer luxueuze herenhuis – later bekend als Huis Paffenrode – dat mr. Adriaen van Weresteyn te midden van een uitgestrekte, weelderige tuin liet aanleggen.2 Johan Kemp komt in 1613 via een erfenis in het bezit van het perceel en liet er omstreeks 1650 een huis bouwen, genaamd ‘Huize Kemp’. Rond 1660 is een gedetailleerde tekening gemaakt van dit huis met bijgebouwen (afb. 2). Deze grootscheepse verbouwing heeft in het archeologische bodemarchief zijn sporen nagelaten: onder een keldervloertje zijn voorwerpen met een datering in het tweede kwart van de 17e eeuw gevonden. Ook is er een houten ton die rond deze periode met beer en puin gevuld raakte. Tegen de achtergevel van het huis werd een grote beerput in gebruik genomen. Een rond 1614 gedateerde funderingsplank en een fragment van gebrandschil-

| Afgedankt huisraad van een luitenant-kolonel

06-2011 binnenwerk v3.indd 314

29-11-11 08:11


Afb. 2 ‘Huize Kemp’ met bijgebouwen.

derd glas met het jaartal 1618 laten de mogelijkheid open dat er ook al eerder wijzigingen werden aangebracht in het door Jacob Kemp ontworpen huis. De Nieuwstad zou nog lang na het ontstaan zijn hoge status behouden. In de vulling van een beerput die bij het archeologische onderzoek is aangetroffen, waren zeer veel voorwerpen aanwezig die samen een beeld geven van de welvaart van de bewoners. De beerput was mogelijk al vanaf het tweede kwart van de 17e eeuw in gebruik, tot aan het laatste kwart van de 18e eeuw, waarna de put overbouwd werd. Het merendeel van de voorwerpen dateert uit de periode 1675-1740, waarbij door de nauwkeurig dateerbare pijpaarden tabakspijpen de nadruk wordt gelegd op de periode 1720-1735. Op 10 maart 1735 overleed de vijfde eigenaar van het perceel aan de Nieuwstad, luitenant-kolonel Philip de Saint Amant. Zijn vrouw Jubina de Clair was al enkele jaren eerder overleden. Mogelijk werd een deel van hun huisraad na de dood van Philip afgedankt en in de beerput gedumpt. Onder de 417 – meestal complete – voorwerpen van aardewerk bevindt zich veel eetservies, waaronder zowel goedkope Nederrijnse borden, als de iets duurdere borden van faience, hoewel die laatste slechts enkele malen voorzien zijn van polychrome beschildering. Blauwwitte of geheel witte borden overheersen (afb. 3). Ook de voorwerpen die door hun vorm en gebruik een zekere status hadden, zoals een plooischotel of zoutvat, zijn geheel onversierd. Daarnaast neemt theeservies van porselein, faience of industrieel wit aardewerk een belangrijke plaats in onder het vondst-

materiaal. In totaal zijn er 38 kopjes en 35 schoteltjes gevonden waaronder op basis van de decors slechts enkele sets konden worden onderscheiden. Een theepot met deksel en een roomkannetje van industrieel zwart aardewerk zijn mogelijk onderdeel geweest van een rouwservies. Het bezitten van een theeservies – en in het bijzonder een rouwservies – was een privilege, maar in de 18e eeuw niet langer voorbehouden aan de allerrijksten. De weinig coherente verzameling kopjes en schoteltjes uit de beerput en het ontbreken van bijzondere voorwerpen roepen het beeld op van de bezittingen van de modale burgerij. Het statusbeeld van de overige aardewerken voorwerpen sluit daarbij aan. Het lage aantal pispotten dat is gevonden, is mogelijk te verklaren door de aanwezigheid van een inpandig secreet dat door middel van een gootje direct was aangesloten op de beerput. Een in opvallend geringe mate vertegenwoordigde functiegroep is die van de voorwerpen die worden gebruikt bij de voedselbereiding, zoals grapen en bakpannen. Dit kan enerzijds te maken hebben met een selectie die is gemaakt bij het deponeren van het huisraad, maar anderzijds is het mogelijk dat deze voorwerpen in metaal waren uitgevoerd. Metaal verdween doorgaans eerder in de smeltkroes dan in een afvalkuil of beerput. De metaalvondsten in de beerput zijn dan ook voorwerpen met een geringe omvang, zoals knopen, spelden en kledinghaken en -ringen. Er is ook een aantal kleine gebruiksvoorwerpen aangetroffen, waaronder een vingerhoedje, een priem met benen heft en een eenvoudige tinnen lepel.

Afb. 3 Gevonden borden.

Afgedankt huisraad van een luitenant-kolonel |

06-2011 binnenwerk v3.indd 315

315

29-11-11 08:11


Zeer bijzonder is de vondst van een vrijwel compleet zakhorloge (afb. 4). Achterop het versierde uurwerk is de naam van de maker gegraveerd, John Cotsworth uit Londen, die daar vanaf 1669 als horlogemaker actief was. Cotsworth overleed in 1732, hoogbejaard, op 95-jarige leeftijd, waardoor moet worden verondersteld dat hij het mechaniekje op zijn laatst enkele decennia daarvoor moet hebben gemaakt. Het totale aantal van 179 glazen voorwerpen is zeker niet gering te noemen. De meest voorkomende vormen onder de 107 drinkglazen zijn het kelkglas en de drinkbeker. Uit kelkglazen werd wijn gedronken, die verpakt zat in uivormige glazen flessen. Hiervan zijn er 57 gevonden. Enkele kelkglazen met radslijpversiering kunnen tot de duurdere soort worden gerekend, de meeste glazen zijn echter niet opvallend luxe. Toch kan worden gesteld dat, op basis van de hoeveelheid glaswerk, de bewoners zeker niet onbemiddeld waren. Het is opvallend dat deze conclusie duidelijker spreekt uit de voorwerpen in deze materiaalcategorie, dan uit het aardewerk. De dierlijke resten in de beerput laten zien dat er een – voor een stedelijke context uit de nieuwe tijd – vrij gebruikelijke samenstelling van slacht- en consumptieafval aanwezig is, waarbij alleen de grote diver-

Afb. 4 Het zakhorloge.

316

siteit onder het gevogelte opvalt. Doordat er geen botanisch onderzoek is uitgevoerd, is het beeld van het consumptiepatroon van de voormalige bewoners aan de Nieuwstad helaas incompleet. Wanneer men materiaal uit de beerput overziet, wordt de indruk gewekt dat dit afkomstig is uit een redelijk welgesteld huishouden. De grote hoeveelheid drinkglazen en wijnflessen, het zakhorloge, de mogelijke aanwezigheid van metalen kookwaar en een inpandig secreet wijzen op een ruimschoots bovengemiddelde status. Het aardewerk daarentegen is weliswaar rijker dan dat van de lagere sociale klassen, maar uitgesproken luxe objecten of pronkwaar zijn niet aangetroffen. Wat hierbij mogelijk een rol heeft gespeeld, is de selectie die aan de dump in de beerput vooraf is gegaan. Deels vond die selectie onbewust plaats door het gebruik van de voorwerpen, waarbij de waardevolle bezittingen met grotere zorg werden behandeld en dus minder snel braken of werden vervangen. Er zal echter ook een selectie hebben plaatsgevonden bij het verbeuren van de inboedel, na het overlijden van de kinderloze Philip de Saint Amant. Gezien de hypothese dat het leeuwendeel van de voorwerpen naar aanleiding van het overlijden van Philip de Saint Amant is gedeponeerd, zal deze selectie een grotere invloed hebben gehad op de samenstelling van het materiaal in de beerput. De gedachte dat de kostbare stukken uit de inboedel ondervertegenwoordigd zijn, wordt gevoed door de beschrijving van de nalatenschap: “… de gang, ‘t groot salet, ‘t paerse kamertie, de groote eetsael, ‘t kleyn eetzaaltie, de kelder, de kelderkamer, het comptoirtie, de bovenkamer boven de eetzaal, de kamer daer de overleden heer geslapen heeft, de provisiekamer, de gang , de saletkamer, het cleyn comptoirtie, de meyssenskamer, de galerij, de blauwe kamer, het coffercamertie, de kookkeuken, de bottelerij, de kleersolder, de vliering, de agterkeuken, de solder boven de agterkeuken”.

| Afgedankt huisraad van een luitenant-kolonel

06-2011 binnenwerk v3.indd 316

29-11-11 08:11


Hoewel hier geen melding wordt gemaakt van de inboedel, ontstaat het beeld van een groot huis waar ook personeel aanwezig is geweest. Daarnaast wordt er gesproken over een tuin met onder andere een oranjerie, ‘bellefidère’3, knechtskamer, geweerkamer en koetshuis. De rijkdom van Philip de Saint Amant blijkt vooral ook uit de juwelen en waardepapieren, met een waarde van respectievelijk ƒ 7.200,- en ƒ 31.367,-. In de daaropvolgende bewoningsfase wordt de opening in de beerput mogelijk gedicht, of op zijn minst minder intensief gebruikt. De hoeveelheid materiaal dat een duidelijke laat 18e-eeuwse datering heeft, is schaars. Gezien de aanwezigheid van de vele oudere voorwerpen, zal de put in het tweede en derde kwart van de 18e eeuw niet meer grondig geleegd zijn. Gedurende het laatste kwart van de 18e eeuw wordt de beerput afgevuld met puin en overbouwd met een muurfundering van gele ijsselstenen. Enkele andere muurresten en een waterput van deze steensoort dateren mogelijk uit omstreeks dezelfde periode. Nadat de Gouden Eeuw ten einde was gekomen, raakte ook de Gorcumse economie in het slop, waarbij rond 1740 een dieptepunt werd bereikt. De recessie raakte vooral de lagere- en middenklassen, de elite hield zich door benoemingen binnen de eigen kring in stand. De eigenaren van het perceel aan de Nieuwstad behoorden doorgaans tot deze ‘bevoorrechte’ groep. Zo was Martinus van Barneveldt (drost) eigenaar tussen 1757 en 1775 en Hermanus Nicolaas Boellaard (schepen) tussen 1786 en 1802. Aan het einde van de 18e eeuw kwam in deze situatie verandering door de toenemende populariteit van de democratische denkbeelden van de Patriottistische beweging. Uiteindelijk leidden deze ontwikkelingen ook aan de Nieuwstad tot verval. Naast de economische neergang en de sinds 1783 Patriottistisch gezinde bestuurskringen, leidde de strijd tussen de Fransen en de Pruisen uiteindelijk tot de neergang van

de hoge status van de Nieuwstad. In 1813 belegerden de Pruisische troepen de door de Fransen bezette stad. Tijdens dit beleg raakte een groot deel van de gebouwen in Gorinchem beschadigd door de zware bombardementen die na 22 januari 1814 werden uitgevoerd. Het gebouw tegenover Huize Kemp, waar Napoleon op 5 en 6 oktober 1811 nog in luxe de nacht kon doorbrengen, deed dienst als hospitaal. Na afloop van de strijd was het gebouw zo gehavend dat het moest worden afgebroken. In de tweede helft van de 18e eeuw wordt ook het ooit zo imposante Huis Paffenrode afgebroken. Op deze plek zou in 1826 de Willemskazerne worden gebouwd.

Afb. 5 De puddingvorm.

Enkele jaren later, in 1831, namen de bierbrouwers Van Renesse en Eyckmans hun intrek in het voormalige Huize Kemp aan de Nieuwstad. De panden werden hiervoor verbouwd, waarbij zowel nieuwe funderingen werden gelegd, als gebruik werd gemaakt van oude funderingen. Tussen 1832 en 1868 werd het bedrijf uitgebreid met een grote loods op het achterterrein, die zich uitstrekte tot aan de Schuttersgracht. In 1884 werd er een brouwinstallatie aangelegd met onder andere een door gas aangedreven waterpomp. Een grote waterput tegen de achtermuur van de oude panden wordt dan mogelijk gedicht. Een laat 19e-/begin 20e-eeuwse puddingvorm in de vulling van de put – één van de jongst dateerbare vondsten die tijdens het archeologische onderzoek is gedaan – sluit aan op deze datering (afb. 5). tim_hoogendijk@yahoo.com

Noten 1. Tim Hoogendijk is archeoloog bij Hollandia Archeologen. 2. Floore 1998. 3. Belvedère, uitzichttoren. Literatuur Floore, Pieter M., 1998: Opgraving Huis van Paffenrode Kazerneplein Gorinchem 1997, Gorinchem. Hoogendijk, T., 2011: Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven (IVO-P) en een archeologische opgraving (AO), Gorinchem Nieuwstad 7a t/m d, Hollandia-reeks 333, Zaandijk.

Afgedankt huisraad van een luitenant-kolonel |

06-2011 binnenwerk v3.indd 317

317

29-11-11 08:11


Een Romeinse ring in de gemeente Nederlek Aad van Meer1

In de zomer van 2009 werd in de polder Krimpen aan de Lek een bijzondere vondst gedaan.2 Uit de kade om een baggerdepot werd met een metaaldetector een zilveren Romeinse ring met gem opgepiept. Andere vondsten uit die tijd zijn in de Krimpenerwaard nauwelijks bekend en de vraag is daarom: is dit een onverklaarbare toevalstreffer of hebben we een gidsvondst te pakken?

Afb. 1. Detail bodemkaart3 van de Krimpenerwaard met de vindplaats van de ring (rode stip).

318

De ring De staat waarin de ring verkeert is, mede door de ligging in de compacte kei, uitstekend te noemen. De diameter bedraagt 28 mm en de breedte is maximaal 18 mm. Hij weegt 12,9 gram. Het metaal bestaat uit 77% zilver en is met een legering van 1% goud en 10% koper typisch Romeins. De gem en de zetting bestaan uit Romeins glas. Glaspasta was in de 1e en 2e eeuw in de

mode en de pasta was veelal lichtblauw van kleur. De zettingsrand is donker omdat er aan de glaspasta ijzer is toegevoegd. Er is ook 6% lood bij gedaan om het glas beter te kunnen verwerken.4 De voorstelling op de gem is met een mal gevormd en stelt een jachttafereel voor. De figuur kan een jonge Diana zijn, gekleed in korte, uitbollende tunica. Zo’n tunica is kenmerkend voor Diana en is als mannenkleding

| Een Romeinse ring in de gemeente Nederlek

06-2011 binnenwerk v3.indd 318

29-11-11 08:11


ongewoon. Zij stapt met haar rechterbeen vooruit en heeft over de rechterschouder een herdersstaf, een zogenaamd pedum, waaraan een haas bungelt met paarsgewijs vastgebonden achterpoten. Links van de figuur, aan haar voeten, loopt een hondje, wat het jachttafereel benadrukt.5 De toevoeging van de pedum doet vermoeden dat in de voorstelling niet alleen een godin, maar ook in het ontwerp een ‘gewone’ jager meespeelt.6 De datering is omstreeks 200 na Chr., mede op grond van de ringverdikking aan weerszijden van de gem.7 Een jagende Diana komt meer voor, maar deze afbeelding is zeldzaam. Er is nog een andere verklaring voor de voorstelling op de gem. De figuur kan namelijk ook een maenade, een volgelinge van de wijngod Bacchus, voorstellen. In hun woeste roes maakten zij jacht op jonge dieren, die zij dan levend verscheurden en opaten.8 Bijzonder is dat de zilveren ring een gem heeft van goedkope glaspasta, dat meer te verwachten is in een bronzen of ijzeren exemplaar. Voor een zilveren ring zou een gesneden steen van chalcedoon, jaspis, amethyst, agaat of kwarts gebruikelijker zijn. Ook is afgezien van een nicolo als gem. Dat is een edelsteen met twee lagen, waarvan de onderste laag donker en de bovenste laag licht van kleur is. Gelet op de maat van de ring zal het sieraad door een man gedragen zijn.

afkomstig uit hetzelfde weiland, waarop het depot is aangelegd. Andere Romeinse vondsten zijn er niet aangetroffen. De ondergrond bestaat in principe uit een metersdikke veenlaag met een kleidek van omstreeks 20 cm. Ter plekke is geen fossiele rivierbedding aanwezig of een ondiepe donkopduiking, die bewoning in de Romeinse tijd mogelijk maakt. Wel laten zowel de bodemkaart als het AHN een stelsel kleine kreekruggetjes zien dat hier vanuit de Merwede is afgezet. Eén van de uitlopers van dit stelsel passeert de vindplaats op een afstand van circa 150 m.9 De maaiveldhoogte behoort met niveaus tot 1,70 m -NAP tot de laagste delen van de polder. De hogere slotendichtheid tussen de kavels ten opzichte van de meer oostelijk gelegen kavels heeft mogelijk te maken met grotere wateroverlast. Niet voor niets wordt de bagger uit het depot

Afb. 2 De ring uit Nederlek, links nog ongereinigd, in het midden een detail van de gem. Foto: F. Zwaal en T. Koorevaar .

Afb. 3 Het baggerdepot met daaromheen de kade waarin de ring werd gevonden. Foto: F. Zwaal.

Vondstomstandigheden De ring is op circa 10 cm diepte aangetroffen in de toplaag van de kade om een baggerdepot. De grond van de kade is Een Romeinse ring in de gemeente Nederlek |

06-2011 binnenwerk v3.indd 319

319

29-11-11 08:11


gebruikt voor ophoging van de bewuste kavel. Het is aannemelijk dat de ring met opgebrachte grond ooit van elders is aangevoerd, mogelijk van de nabijgelegen vloedruggetjes waar de grond wat kleiiger is. Dat klinkt minder mystiek dan het vermoeden van een votief veendepot, wat natuurlijk niet is uitgesloten. Op de Peu-

Noten 1. Aad van Meer is lid van de afdeling AWN Lek- en Merwestreek en voorzitter van de Werkgroep Archeologie Nederlek. 2. Coördinaten: 101052/435358. Met dank aan de eigenares van de kavel, mevr. E van den Berg. 3. Stiboka 1986. 4. Met dank aan de RCE-medewerkers J. Bouwmeester, T. de Groot en B.J.H. van Os voor de XRF analyses. 5. De hond is één van de attributen waaraan je Diana kunt herkennen. Naast een hond wordt ze ook vaak afgebeeld met een hert. 6. Met dank aan mevr. prof. dr. M. Maaskant-Kleibrink, schriftelijke mededeling d.d. 29 juli 2009. 7. Met dank aan prof. dr. M. Henig, Oxford, schriftelijke mededeling d.d. 24 juni 2009 en mevr. prof. dr. M. Maaskant-Kleibrink, schriftelijke mededeling d.d. 30 juli 2009. 8. Met dank aan dr. R.B. Halbertsma, schriftelijke mededeling d.d. 25 juni 2009. 9. Deze afzettingen zijn sterk vergelijkbaar met de vanuit de Merwede afgezette vloedruggen in de West-Ablasserwaard, waar op verschillende van deze uitlopers Romeins materiaal is aangetroffen (Carmiggelt 2001, p. 141). 10. Van der Heijden 2011, 26. 11. Guirand 1988, plaat V, afbeelding 69B. 12. Henkel 1913, p. 57, tafel LXXVIII, nr. 358. 13. Zie o.a. Carmiggelt 2010, p. 55-67 en Van der Esch 2010, 6. 14. Kok 2004, 58. 15. Wyns en Timmermans, 12. 16. C. Zondervan, mondelinge mededeling dd. 2-4-2011. 17. M. van Dasselaar, 2006, 13. Literatuur Carmiggelt, A. (red), 2001: Opgespoord verleden, archeologie in de Betuweroute, Projectorganisatie Betuweroute/NS- Railinfrabeheer b.v., Uniepers Abcoude. Carmiggelt, A. en M. van Trierum, 2010: Ontdekt! Vijftig jaar archeologie in Rotterdam en omgeving, BOOR, Rotterdam. Dasselaar, M. van, 2006: Archeologisch onderzoek bij de aanleg van riolering aan de Gouderakse Dijk te Gouda, voorlopig rapport ArcheoMedia no. A04-348-R, 2de versie. Esch, C. van der, 2010: Een Romeins pijpaarden beeldje uit Papendrecht, Grondig Bekeken, kwartaalblad van de AWN Lek- en Merwestreek, 25e jaargang, nr.2. Guirand, H., 1988 : Intailles et camées de l’époque romaine en Gaule (Territoire français), 48e supplement à Gallia, Editions du Centre National de la Recherche Scientifique, Paris. Heijden, P. van der, 2011: Romeinse wegen in Nederland, Archeobrief , 15e jaargang nr. 1. Henkel, F., 1913. Die Römischen Fingerringe der Rheinlande und der benachbarten Gebiete, Berlin. Kok, R.S., 2004: Achter de limes: Romeinse vondsten uit Gouda en omgeving. In: Tidinge van Die Goude, nr. 2 (april), 48-63. Wyns, S en F. Timmermans, 2006: Middeleeuwse erven in de Krimpenerwaard, ADC ArcheoProjecten Rapport 559, Amersfoort.

320

tingerkaart is tenslotte naast de Limesweg een tweede Romeinse snelweg te zien, de zuidelijke route, die mogelijk ter hoogte van het huidige Krimpen aan de Lek langs de rivier lag.10 Vergelijkbare ringen Zover bekend is een ring met een identieke af beelding, ondanks dat het door gebruik van een mal een antiek ‘massaproduct’ is, niet eerder in Nederland gevonden. In Noordwest-Europa ook niet. Toch heeft deze zeldzame variant wel enkele parallellen. Een gem waarop ook een hond, een pedum en een haas voorkomt, is afkomstig uit de Franse schatvondst van Chalain-d’Uzore.11 De figuur stapt in tegenstelling tot de figuur uit Krimpen met de linkerbeen vooruit en het hondje loopt aan de rechterzijde. Het museum van Kassel beheert ook een gem met de drie bovengenoemde attributen. De figuur stapt met haar linkerbeen vooruit en het hondje is aan de linkerzijde.12 Romeinse vondsten in de omgeving In de aangrenzende veen- en riviergebieden rond de Krimpenerwaard is Romeinse bewoning duidelijk aangetoond.13 Tot voor kort was er in de Krimpenerwaard alleen sprake van schaarse en bovendien contextloze vondsten.14 De bronnen waren onbetrouwbaar of de vondsten zijn afkomstig uit stortgrond. Uit de polder Schuwagt komt een doliumscherf.15 Onlangs echter zijn in Nederlek op verschillende locaties bij de Lekdijk drie asses gevonden, waarvan twee van Vespasianus/Titus (69-81 n.Chr.).16 Inmiddels blijken recente vondsten van aardewerk, houtskool en paaltjes aan de Gouderakse dijk wel uit een Romeinse context te komen.17 Het bovenstaande in aanmerking genomen, is het goed mogelijk dat ook de oeverzones in het zuidwestelijke deel van de Krimpenerwaard in de Romeinse tijd bewoond zijn geweest. Steve Bikostraat 312 3573 BH Utrecht apvanmeer@casema.nl

| Een Romeinse ring in de gemeente Nederlek

06-2011 binnenwerk v3.indd 320

29-11-11 08:11


Rondom de stad

Gemeentelijke archeologie in... Dordrecht Het eiland van Dordrecht Jacqueline Hoevenberg1

Afb. 1 H et huidige Eiland van Dordrecht met de locaties van enkele in het artikel genoemde middeleeuwse vindplaatsen/dorpen (RAAP 2009). Dit is letterlijk een verhaal over het gebied rondom de stad Dordrecht. Het schetst wat er sinds de jaren ’60 is teruggevonden van het landschap dat tijdens de Sint Elisabethsvloed van 18 op 19 november 1421 verdronk en van de bewoners die in dat jaar letterlijk uit huis, dorp en ambacht werden verdreven. Het laatmiddeleeuwse en oudere verleden ligt sindsdien grotendeels verborgen onder een plaatselijk metersdik pakket zand- en kleiafzettingen van de rivier de Merwede. De AWN-afdeling Lek- en Merwestreek speelde en speelt nog steeds een belangrijke rol in het op de kaart zetten van de archeologische waarden van het Eiland van Dordrecht. Rondom de Stad |

06-2011 binnenwerk v3.indd 321

321

29-11-11 08:11


Afb. 2 en 3 Enkele afbeeldingen op het informatiepaneel dat na de herinrichting van het terrein in 2010 bij de ruïne en de in steen aangegeven plattegrond van het Huis Merwede staat. Boven een reconstructie in perspectief en onder het teruggevonden muurwerk(Zock-design). Het muurwerk dat nog boven het maaiveld aanwezig is, heeft in de reconstructie een donkerder kleur. Foto: Gemeente Dordrecht.

322

Stad en Eiland van Dordrecht Met de stad Dordrecht wordt eigenlijk nog steeds alleen bedoeld de historische binnenstad binnen de rond 1285 gegraven Spuihaven. Dit gebied beslaat in totaal nog geen vierkante kilometer. De gemeente Dordrecht is in de loop van de 20e eeuw steeds groter geworden en omvat nu bijna 100 km2. Stad en buitengebied worden samen ook wel het Eiland van Dordrecht genoemd. De gemeente wordt omringd door vier rivieren: de Merwede in het noorden, de Oude Maas in het noordwesten, de deels gegraven Dordtsche Kil in het westen en de deels gegraven Nieuwe Merwede van noordoost naar zuidwest. De tegenwoordig bijna driehoekige vorm van het Eiland is pas ontstaan na de Sint

Elisabethsvloeden van 1421 en de herinpolderingen sinds 1603. Maar hoe zag het landschap en de bewoning er uit vóór 1421? (afb. 1) Dit oudere landschap is in het huidige polderlandschap niet zichtbaar omdat het onder een dik pakket rivierafzettingen, het zogenoemde Merwededek, verborgen ligt. Het mag niet verbazen dat het onderzoek naar dit onzichtbare, verdronken en afgedekte landschap bovenaan de Dordtse onderzoeksagenda staat. Extra reden hiervoor is dat dit landschap op een diepte ligt die bij bodemingrepen binnen bereik komt en dus direct bedreigd wordt. In de periode tussen 1968 en 1989 voerde de ROB grootschalig archeologisch onderzoek uit in de binnenstad van Dordrecht onder leiding van Herbert Sarfatij. Het onderzoek maakte samen met Tiel, Nijmegen en Deventer deel uit van het onderzoeksprogramma ‘Urbanisatie in het Nederlandse Rivierengebied tijdens de Middeleeuwen’ en was gericht op de stadskernen. Het achterland speelde hierin destijds nauwelijks of geen rol. In die periode verrezen op het eiland van Dordrecht een aantal grote nieuwbouwwijken zoals Wielwijk, Crabbehof en Sterrenburg I, II en III en het dorp Dubbeldam werd fors uitgebreid. Ook werden nieuwe bedrijventerreinen ingericht zoals Dordtse Kil I en II en de Staart. Deze projecten zijn gerealiseerd zonder voorafgaand archeologisch onderzoek. Dit verschijnsel is zeker niet uniek voor Dordrecht. Of en zo ja welke informatie hierbij in het buitengebied verloren gegaan is, is niet exact bekend, maar we krijgen hier langzamerhand wel meer en beter zicht op. Over het algemeen kan men ervan uitgaan dat het met de verstoring van archeologische waarden in het buitengebied erg meevalt. Huis te Merwede en klooster Heysterbach De oudste vondstmelding uit het buitengebied van Dordrecht dateert van 1894 en betreft de vondst van losse bakstenen nabij de resten van het deels nog bovengronds aanwezige Huis te Merwede op de zuidoever van de rivier de Merwede. Dit

| Rondom de Stad

06-2011 binnenwerk v3.indd 322

29-11-11 08:11


gebied is pas recent weer redelijk toegankelijk geworden vanuit de stad en groeide snel uit tot een geliefd eindpunt van wandel- en fietstochten. Het eerste archeologische onderzoek dat in het buitengebied van Dordrecht gedaan werd, vond ook hier plaats: de opgraving van de funderingen van het Huis te Merwede. Tussen 1940 en 1943 is dit als een werkverschaffingsproject uitgevoerd onder wetenschappelijke leiding van toen nog RDMZmedewerker Jaap Renaud. Het gehele terrein is in 1994 aangewezen als een monumentaal terrein van zeer hoge archeologische waarde, AMK nr. 6427 (afb. 2). Het bovengrondse deel is een Rijksmonument (afb. 3). De eerste archeologische waarneming in het buitengebied vond plaats in 1938 aan de noordzijde van de polder Korte- en Lange Ambacht in de Sliedrechtse Biesbosch. Hier werd bij het afgraven van een vluchtheuvel door de eigenaar een grote hoeveelheid 14e en 15e-eeuws aardewerk aangetroffen. Helaas is er verder niets bekend over de vondstomstandigheden. Vermoedelijk was deze vluchtheuvel een restant van de middeleeuwse rivierdijk van de Merwede. Dit dijkrestant werd lange tijd zelfs Oudedijk genoemd. Uit 1959 is de eerste melding in het midden van het buitengebied, gedaan door G. van den Beemt op een locatie die Tempelveld werd genoemd. Destijds werd gedacht dat dit de locatie van het uit de bronnen bekende middeleeuwse klooster Heysterbach zou zijn. Het terrein aan de huidige Haaswijkweg stond tot 2005 als AMK-terrein te boek, maar is na onderzoek afgevoerd (afb. 4).

AWN Lek- en Merwestreek in het buitengebied Uit 1964 dateren de oudste vondstmeldingen in het buitengebied van ROB-correspondent en AWN-lid Cees van der Esch. In deze periode werden langs de Merwede aan de Dordtse zijde de Tweede en Derde Merwedehaven aangelegd, waarbij diepe bodemingrepen plaatsvonden. In de Merwedepolder, de polder Crayenstein en de polder Ronduit werden op verschillende locaties op de oude zuidoever van de Merwede vondsten gedaan uit de Romeinse tijd tot en met de Late Middeleeuwen. Bovendien deed zich in datzelfde jaar een extreem lage waterstand van de rivier de Merwede voor, waarbij voor het eerst sinds 1817 weer een deel van de funderingen van een vermoedelijk middeleeuwse (graan)schuur boven water zichtbaar werd. Cees van der Esch deed een waarneming in de ijzige vrieskou. In 1994 werd ook deze locatie een AMK-terrein en wel nr. 16206 van hoge archeologische waarde vanwege de waarschijnlijke relatie met het Huis te Merwede. In 1983 voerde de AWN Lek- en Merwestreek een booronderzoek en een veldverkenning in de polder Ruigten bezuiden de Peerenboom uit. Er werd in een slootkant onder andere een laatmiddeleeuwse baksteenfundering blootgelegd behorend tot de bebouwing van het verdronken dorp Houweningen, gelegen op de zuidoever van de rivier de Merwede. In 1994 werd de hele polder in de AMK opgenomen en in 2007 werd de omvang van het terrein na onderzoek gehalveerd, waarbij de noordelijke helft behouden bleef (afb. 5). AWN en provinciaal archeoloog in Dubbeldam In 1989 stopte de jarenlange inzet van de ROB in de binnenstad van Dordrecht. De gemeente stelde aansluitend geen archeoloog aan en de AWN vulde zo goed en zo kwaad als het kon de leeggevallen positie in. Zij zette zich daarbij – net als de voorgaande jaren – in voor de binnenstad én het buitengebied, in totaal in ruim vijftig projecten. Het buitengebied deed in die periode twee keer duidelijk van zich spre-

Afb. 4 Het in de jaren ’40 bij het Huis te Merwede gevonden insigne (arm met roofvogel, pijl en doorboord hart). Foto: Gemeente Dordrecht. Rondom de Stad |

06-2011 binnenwerk v3.indd 323

323

29-11-11 08:11


middeleeuwse bewoning aangetroffen. De datering daarvan is globaal 12e-13e eeuw en daarmee ouder dan die van Erkentrudenkerke. Mogelijk heeft het dorp zich destijds onder invloed van rivieroverstromingen en een beddingverlegging van de Dubbel naar het oosten verplaatst. Vooral deze beide vindplaatsen in het buitengebied waren aanleiding voor de AWN en de provinciaal archeoloog de druk op de gemeente Dordrecht nog meer op te voeren met als doel het aanstellen van een eigen stadsarcheoloog. En omdat nu op meerdere plaatsen in 1421 verdronken dorpen weer te voorschijn waren gekomen, groeide de aandacht voor deze gebeurtenis en de gevolgen voor de Grote of Zuid-Hollandse Waard en haar bewoners.

Afb. 5 Polder Ruigten bezuiden de Peerenboom, 1995. AWN-onderzoek naar middeleeuws muurwerk van het dorp Houweningen. Foto: AWN Cees van der Esch.

Afb. 6 Dordrecht, Smitsweg 2008. In dit proefsleuvenonderzoek bleek dat de noord­oever van het Oude Maasje en het klei-opveenlandschap ten noorden daarvan al flink door erosie verstoord was. Het afdekkende Merwededek is hier bijna 2 meter dik en ligt direct op het veen. Foto: Gemeente Dordrecht. ken in verband met nieuwbouwprojecten in het voormalige dorp Dubbeldam: in 1990 op het zogenoemde MOK-veld en in 1994 in het Burgemeester Beelaertspark. In beide gevallen voerde de provinciaal archeoloog onderzoek uit na vondstmelding en onderzoek door oplettende AWN’ers. Op het MOK-veld werden op de noordoever van de rivier de Dubbel en op een diepte vanaf 140 cm beneden het maaiveld de resten van de kerk en het kerkhof van een in 1421 verdronken dorp, waarschijnlijk Erkentrudenkerke, grotendeels opgegraven. In de directe omgeving deed de AWN nog aanvullend onderzoek. In het Beelaertspark werden door de AWN tijdens een booronderzoek en in een aantal aanvullende proefputjes op een diepte vanaf 140 cm beneden maaiveld sporen van

324

Stadsarcheoloog, SAI’s en bestemmingsplannen Structurele aandacht voor het buitengebied kwam er vanuit de gemeente pas vanaf het moment dat Dordrecht in 1995 Johan Hendriks als stadsarcheoloog aanstelde. Met het oog op preventieve archeologische monumentenzorg en naar aanleiding van de vele door de AWN al in kaart gebrachte vondstmeldingen en onderzoeken in het buitengebied gaf de gemeente Dordrecht aan de Rijksgeologische Dienst opdracht voor een booronderzoek naar de bodemopbouw en de geulpatronen. In 1996 zag in feite de eerste archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Dordrecht het licht. Deze kaart werd ook meteen ingezet bij het opstellen van de Standaard Archeologische Inventarisaties (SAI’s) in verband met op te nemen voorwaarden in bestemmingsplannen. Dit heeft er toe geleid dat sindsdien archeologie in de Dordtse bestemmingsplannen is opgenomen en er structureel gewerkt wordt aan het in kaart brengen van de in 1421 verdronken Grote Waard. Voor de uitvoer van het benodigde archeologische onderzoek werkte de stadsarcheoloog samen met de AWN en stelde hij op projectbasis archeologen aan als veldleiders. In 1998 werd voor het eerst een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in het kader van een nieuw bestem-

| Rondom de Stad

06-2011 binnenwerk v3.indd 324

29-11-11 08:11


mingsplan, namelijk voor het bedrijventerrein Dordtse Kil III. RAAP voerde hier een weerstandsonderzoek uit in combinatie met controleboringen tot maximaal 7 meter diep en een veldkartering. In het plangebied werd onder andere de loop van de rivier het Oude Maasje vastgesteld en lag het verdronken middeleeuwse en oudere landschap op een diepte vanaf 130 cm beneden het maaiveld. De conclusie was echter dat dit landschap door erosie al zo sterk verstoord was dat er nauwelijks of geen archeologische sporen aanwezig konden zijn. Er heeft vervolgens geen proefsleuvenonderzoek plaatsgevonden op de oevers van het Oude Maasje om de mate van erosie daadwerkelijk vast te stellen (afb. 6). IKAW en CHS: verwachting en trefkans In de gemeente Dordrecht is de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) slechts zeer beperkt gebruikt als archeologische verwachtingskaart. Al snel na 2001 bleek dat de hiervoor gebruikte geologische basisgegevens te grofschalig en daarmee onvoldoende betrouwbaar waren. De oeverzone van de Merwede staat in het geheel niet aangegeven, terwijl juist hier de stad Dordrecht en drie archeologische monumenten liggen. Met de loop van de rivier de Dubbel en het Oude Maasje bleek één en ander niet te kloppen en als je met name bewoning en dorpen verwacht op de oevers van de rivieren is de exacte locatie van die rivieren van essentieel belang. De cultuurhistorische hoofdstructuur of CHS van de provincie Zuid-Holland is in Dordrecht sinds 2001 wel gebruikt als archeologische verwachtingskaart. De CHS was bedoeld als een gedetailleerdere invulling van de IKAW: de historische stadskern staat hier expliciet aangegeven en een verdere aanvulling was de loop van de rivier Thuredrith, een verwachte waterloop tussen de Dubbel en de binnenstad. De oever van de Merwede staat niet als zodanig aangegeven. Beide kaarten verbinden aan de stroomgordels een hoge tot zeer hoge archeologische trefkans. Voor de lager gelegen komkleigebieden tussen de stroomgordels op

het Eiland van Dordrecht wordt een lage archeologische trefkans of verwachting toegekend. De reden voor deze lage waardering is dat tijdens het hiervoor gebruikte booronderzoek niet dieper geboord is dan 125 cm beneden maaiveld en binnen die diepte het middeleeuwse en oudere landschap niet werd aangetroffen. Algemeen wordt aan een middelmatige tot zeer hoge trefkans of verwachting een onderzoeksplicht verbonden en worden gebieden met een lage trefkans vrijgesteld van onderzoek. Meteen na het verschijnen van beide kaarten is er vanuit de gemeente Dordrecht en de AWN Lek- en Merwestreek aangestuurd op aanpassingen van de kaartbeelden op basis van onderzoeken en vindplaatsen. Voor Dordrecht zouden de kaarten en de daaraan verbonden trefkansen er toe kunnen leiden dat er ongezien veel verloren zou gaan, aangezien de lopen van de rivieren op weinig gegevens gebaseerd waren en buiten de verwachte stroomgordels geen onderzoek verplicht was. Dit werd ondervangen door onderzoek in Dordrecht verplicht te stellen in een bredere zone langs de verwachte stroomgordels, zodat zowel de rivieren als hun oevers met verwachte bewoning exacter in kaart gebracht konden worden.

Afb. 7 Ideaalprofiel van de bodem in het buitengebied van Dordrecht. Foto: Gemeente Dordrecht.

Sint Elisabethsvloedlaagje en Merwededek Naarmate er meer onderzoeken werden uitgevoerd in het buitengebied, werd steeds duidelijker hoe de bodem opgebouwd is, op welke diepte het verdronken landschap ligt en in hoeverre er rekening gehouden moet worden met erosie. Een ideaalprofiel van het Dordtse klei-opveenlandschap ziet er wat betreft de bovenste meters van beneden naar boven als volgt uit: – veen, al dan niet veraard, behorend tot het Hollandveen Laagpakket; – komklei, met of zonder ploeg-of spitsporen (vóór 1421) behorend tot de Formatie van Echteld; – Sint Elisabeths-vloedlaagje, met juveniele brakwaterkokkels (1421), behorend tot de Formatie van Naaldwijk; – Merwededek, gelaagd zand en klei met Rondom de Stad |

06-2011 binnenwerk v3.indd 325

325

29-11-11 08:11


Afb. 8 Archeologische verwachtingskaart Dordrecht (2009).

zoetwaterschelpen (ná 1421 tot en met de herinpoldering vanaf 1603), behorend tot de jongste afzettingen van de Formatie van Echteld; – bouwvoor (na 1603) (afb. 7). Het spreekt voor zich dat in een dynamisch rivierenlandschap de erosie door water een belangrijke rol speelde en dat een dergelijk ideaalprofiel zelden wordt aangetroffen. Maar als het wordt aangetroffen, is het wel meteen een teken aan de wand voor aanwezigheid van archeologische sporen. De bodem in het buitengebied werd lange tijd – helaas soms zelfs nu nog – aangeduid als bestaand uit zeeklei. Dit is dus pertinent niet het geval: het afdekkende Merwededek bestaat uit rivierklei- en zand. Sinds 2002 wordt voorafgaand aan bodem­ingrepen als vooronderzoek altijd een verkennend booronderzoek gevraagd. In eerste instantie werd uitgegaan van de provinciale eis van tien boringen per hectare, waarvan één diepe boring. In de Dordtse praktijk bleek deze eis echter niet de benodigde informatie te leveren. De eisen werden in 2005 aangescherpt en sindsdien verwoord in programma’s van eisen voor het booronderzoek: twintig boringen per hectare, verspringend grid

326

van 20x25m, tot minimaal 50 cm in het veen en minimaal één1 boorprofiel haaks op een rivierbedding. In het PvE wordt speciaal aandacht gegeven en gevraagd voor de specifieke bodemopbouw in het buitengebied van Dordrecht en de mate van erosie van het afgedekte landschap. Stad en Slib: de archeologische verwachtingskaart In 2007 heeft de gemeente Dordrecht opdracht gegeven aan RAAP Archeologisch Adviesbureau om een gemeentelijke archeologische verwachtingskaart te maken. Reden hiervoor was de onvrede over de IKAW en de CHS en natuurlijk de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg. In 2009 verscheen het rapport ‘Stad en Slib: het archeologisch potentieel van het Eiland van Dordrecht in kaart gebracht’. Alle gegevens uit Archis, van de AWN en van het team archeologie van de gemeente – in totaal ruim 500 projecten – zijn hierin gebundeld met als belangrijkste resultaat de archeologische verwachtingskaart. Sinds 2009 is de kaart de basis voor archeologisch advies en beleid in de gemeente en wordt het kaartbeeld met daaraan verbonden voorwaarden opgenomen in de bestemmingsplannen. Sinds 2010 is dit beleid ook

| Rondom de Stad

06-2011 binnenwerk v3.indd 326

29-11-11 08:11


verankerd in de Erfgoedverordening Dordrecht, vooral in verband met de enkele oude bestemmingsplannen waarin nog niets over archeologie is opgenomen. Er gelden ook vrijstellingen voor archeologisch vooronderzoek. Wetende dat het komkleigebied in het klei-op-veenlandschap lager ligt dan de hoger gelegen zandige oeverzones van de rivieren – het Merwededek is hier ook altijd dikker – geldt voor deze gebieden een vrijstelling voor bodemingrepen tot maximaal 100 cm beneden het maaiveld. Voor de oeverzones geldt een vrijstelling voor bodemingrepen tot maximaal 70 cm beneden het maaiveld. In deze dieptebepaling is rekening gehouden met een veiligheidsmarge van enkele decimeters. (afb. 8) Laatste nieuws: Wolbrandskerke of Cruyskerke boven water Sinds 2004 wordt in Dordrecht het Gezondheidspark gerealiseerd. Uit een grofschalig booronderzoek in dat jaar bleek dat de rivier de Dubbel dwars door het plangebied loopt. Er werden geen directe aanwijzingen voor bewoning op de oevers gevonden en daarom werd een begeleiding van de diepere bodemingrepen geadviseerd. Bij de aanleg van een halfverdiepte parkeergarage in 2006 kwam de fundering van een kerktoren tevoorschijn en ten noorden daarvan het kerkhof. Dit kerkhof werd in 2007 opnieuw aangetroffen (en opgegraven) bij de verdubbeling van een al sinds circa 1970 aanwezig riool. In totaal konden,

ook door de medewerking van AWN’ers, ruim 350 graven gedocumenteerd worden. Het gaat hier waarschijnlijk om de kerk en het kerkhof van het dorp Wolbrandskerke of Kruiskerke. Dit is dus na Houweningen en Erkentrudenkerke het derde dorp in de Grote Waard dat op het Eiland van Dordrecht weer teruggevonden en gelocaliseerd is. In 2010 werden iets ten oosten van de middeleeuwse kerk met kerkhof, op een oudere zuidoever van de Dubbel duidelijke aanwijzingen gevonden voor bewoning in de Romeinse tijd. Dit zet eerdere schaarse en contextloze Romeinse vondsten op de zuidoever van de Merwede én de noordoever van de Dubbel in een nieuw daglicht. Het begin van de Dubbel is in 2005 door Berendsen en Stouthamer geplaatst in 1712 BP ofwel circa 250 na Chr. De recente vondsten wijzen op bewoning in de 2e eeuw: de Dubbel is dus ouder dan tot nu bekend was en ook bewoning in de Romeinse tijd kan hier dus verwacht worden. Het rapport ‘Stad en Slib’, inclusief de bijbehorende kaarten en catalogi en alle rapporten van onderzoek uitgevoerd door de gemeente Dordrecht zijn online te vinden en te downloaden op www.dordrecht.nl/ archeologie. j.hoevenberg@dordrecht.nl Postbus 8 3300 AA Dordrecht

Afb. 9 Dordrecht Gezondheidspark: twee bronzen sestertiën. Boven: portret van de vergoddelijkte Faustina, de overleden vrouw van keizer Antoninus Pius (datering 141161). Onder: portret van hun adoptiefzoon en opvolgende keizer Marcus Aurelius Antoninus (datering 161-180). Foto: Gemeente Dordrecht.

Noot 1. Jacqueline Hoevenberg is senior archeoloog beleid & advies, Gemeente Dordrecht, sector Stadsontwikkeling. Literatuur Boer, G. de e.a., 2009: Stad en Slib: het archeologisch potentieel van het Eiland van Dordrecht in kaart gebracht (RAAPrapport 1672), Weesp. Dorst, M.C., 2010: Gemeente Dordrecht, plangebied Smitsweg-Wilgenwende. Een karterend en waarderend inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven, o.a. op de 17e–eeuwse buitenplaats Groenhove (Dordrecht Ondergronds 7), Dordrecht. Dorst, M.C., 2011: AVÉ DORDRACUM-Romeinen in Dordrecht. Een inventariserend archeologisch onderzoek in het plangebied Gezondheidspark, deellocatie zwembad Aqua Pulca (Dordrecht Ondergronds 17, in voorbereiding), Dordrecht. Esch, C. van der, 1985: Houweningen onder de loep. Vondsten van een voormalig dorp in de polder Ruygten bezuiden den Peereboom, Westerheem 34, 245-258 Esch, C. van der & T. Koorevaar, 1995: Vissers aan de Dubbel, Opgravingen in het Burgemeester Beelaertspark in Dubbeldam, Grondig Bekeken 10-3, 12-42. Hos, T.H.L. & M.C. Dorst, 2011: Zonnen op Gods akker: een archeologisch onderzoek van een laatmiddeleeuws nederzettingsterrein. Gemeente Dordrecht, plangebied Gezondheidspark (Dordrecht Ondergronds 4), Dordrecht. Rondom de Stad |

06-2011 binnenwerk v3.indd 327

327

29-11-11 08:11


De Vereniging Stuur uw berichten voor het Verenigingsnieuws en de agenda naar Marijn Lockefeer (redacteur Verenigingsnieuws)

Verenigingsnieuws Archeologie als passie: jubileumdag 60 jaar AWN – vrijwilligers in de archeologie een groot succes

Af b. 1 De jubileumdag werd zeer goed bezocht. Foto: Laurens Mulkens.

Op zaterdag 24 september j.l. vierde de AWN haar 60-jarig bestaan in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden. Vele leden en belangstellenden waren naar Leiden afgereisd om bij de jubileumbijeenkomst aanwezig te zijn (afb. 1). Er was een gevarieerd programma met lezingen, workshops, debatten, speeddates en een informatiemarkt. Daarnaast klonk er historische muziek, men zag levende historie en er waren rondleidingen door de afdeling ‘Archeologie in Nederland’. Het officiële openingswoord werd namens de Nederlandse gemeenten uitgesproken door de heer Arno Brok, voorzitter van de VNG-commissie onderwijs, cultuur en sport en burgemeester van Dordrecht. De heer Brok constateerde dat de AWN met de nieuwe toekomstvisie en het beleidsplan laat zien dat de vereniging binnen de Malta-wetgeving helemaal niet is uitgespeeld. Arno Brok: “U begrijpt dat u bij de gemeenten moet zijn. Zij zijn bevoegd gezag en zij moeten het archeologische beleid vaststellen en dat vormgeven in de bestemmingsplannen. U gaat

328

daarbij vooraan staan omdat op de eerdergenoemde kansen en bedreigingen maar één antwoord mogelijk is: kennis! En die is lokaal verweven in uw afdelingen en werkgroepen. De druk op gemeenten om het archeologiebeleid vorm te geven wordt groot. Ook met de vernieuwing van het omgevingsrecht zal het voor gemeenten een uitdaging worden om de met gedegen vooronderzoek te komen tot gedetailleerde beleidskaarten, waarop in detail de mate van bescherming en de voorgeschreven aanpak stoelt. Die kaarten mogen dan door adviesbureaus worden gemaakt; de lokale toets kan alleen door mensen die de betreffende situatie van het erfgoed kennen worden gedaan. De lokale AWN kan daar een rol in spelen. Immers in de ruimtelijke ordening staat de burger en dus ook de AWN vooraan om met zienswijzen het bestemmingsplan te beïnvloeden” […..] ”Gemeenten zullen u ten volle als de lokale kenner van historie en archeologie moeten inzetten om tot een lokaal archeologiebeleid te komen. Met de lokale kennis is de amateurarcheoloog bij uitstek aangewezen om de gemeente te ondersteunen bij die selectie van wat van ‘waarde’ is. Wij moeten de lokale AWN’ers in de gelegenheid stellen een rol te blijven spelen bij het opgravingwerk. Daartoe kunnen met opgravingbedrijven afspraken worden gemaakt. Dat doet de AWN ook al rechtstreeks. Op die manier blijft de archeologie het voor de leden van de AWN aantrekkelijk”, betoogde Arno Brok. Wim Weijland, directeur van het RMO, sprak lovende woorden over de prettige samenwerking tussen de AWN, de amateurarcheologen en zijn museum. Veel vondsten die in het

| De Vereniging

06-2011 binnenwerk v3.indd 328

29-11-11 08:11


museum tentoon zijn gesteld, komen direct of indirect uit handen van amateurarcheologen. Hij wijst in kader hiervan op een komende expositie in een deel van de nieuwe afdeling ‘Archeologie van Nederland’ die voortaan wordt gebruikt voor compacte, tijdelijke tentoonstellingen over onderwerpen uit de Nederlandse archeologie. Vanaf begin december 2011 is in deze ruimte de expositie ‘Passie voor het verleden. Vijftig jaar verzamelen op de Veluwe’ te zien. Deze expositie laat de collectie zien van de bijzondere archeologische collectie van AWN’er, Ed Zuurdeeg uit Ede. Naast de stands van de AWN en de afdelingen en werkgroepen waren er flashlezingen. Otto van Dijk vertelde over het maken van een replica van het zwaard uit het graf van de vorst van Oss. Het zwaard zelf is één van de topstukken van het RMO. Het hele proces van schedelreconstructie is door AWN-lid Ine Boermans zelf uitgevoerd en zij vertelde daarover. Eén van onze jonge leden, Thomas Mons, vertelde over zijn fascinatie met archeologie en demonstreerde zijn kleding en uitrusting uit de IJzertijd. Prof.dr. Jelle Vervloet en dr. Chris de Bont, beiden historisch geograaf aan Wageningen Universiteit en Researchcentrum, hielden een inleiding over het onderwerp ‘Archeologie en historisch landschap: liever een goede amateur dan een slechte professional’. Daarna barstte de discussie los. Aan de orde kwamen onder andere de relatie tussen archeologie en historische landschapsarcheologie, de rol die amateurs daarbij in het verleden hadden en in de toekomst kunnen hebben. Het onderwerp krijgt een vervolg in Westerheem. Prof.dr. J.G.A. (Jos) Bazelmans van de RCE en VU Amsterdam sprak over ‘Ons verleden: de archeologie doet er toe’ – Archeologie verrijkt de geschreven geschiedenis’. Hij sprak over hoe archeologisch onderzoek de geschreven geschiedenis aanvult en soms hele nieuwe inzichten oplevert. De Canon van de Nederlandse Geschiedenis is inmiddels aardig ingedaald, zeker binnen het onderwijs, maar roept nog steeds veel discussie op. De archeologie, voor veruit het grootste deel van de bestreken tijdspanne de enige bron, is er met twee ‘vensters’ bekaaid afgekomen. Terecht? De mening van de bezoekers was duidelijk. Onterecht! Prof. dr. A.M. (Jos) Koldeweij van de KU Nijmegen sprak over ‘Pelgrimstekens en andere insignes: een archeologische bron voor cultuurhistorisch onderzoek’. Drs. I. Schute van RAAP hield een boeiend betoog over de overblijfselen van WOII genaamd ‘Niet alleen barakken; archeologisch

onderzoek als voorzet voor historici’. Uit zijn betoog bleek dat het archeologisch onderzoek naar structuren uit de Tweede Wereldoorlog een actueel thema is, dat lokaal veel belangstelling en betrokkenheid opwekt, ook bij AWN-leden.

Af b. 2 Jeugdeducatie: speerpunt van de AWN. Foto: Laurens Mulkens.

Educatie is een steeds belangrijkere activiteit van de AWN (afb. 2). Zo waren er demonstraties van doe-activiteiten door Fré Spijk in samenwerking met beroepsarcheologen en AWN-leden (vuurstenen voorwerpen herkennen en aardewerk determineren). Dat er ook muziek in de archeologie zit was duidelijk hoorbaar. Muziekgroep de Blauwe Schuyt was op verschillende plekken in het museum te horen maar ook te zien (afb. 3). De viering van het 60-jarig AWN bestaan was voor Tonnie van de Rijdt als voorzitter van de AWN een uitgelezen moment om de visie van de AWN op het archeologisch bestel en de rol van vrijwilligers naar buiten te brengen aan iedereen die archeologie een warm hart toe draagt. De AWN zet zich al 60 jaar vrijwillig in om een bijdrage te leveren aan de kennis over de bewoningsgeschiedenis van Nederland en het behoud van archeologische monumenten. Voorzitter Tonnie van de Rijdt gaf aan dat we dat niet alleen kunnen. Alleen met een Af b. 3 Muziek en archeologie: een opvallende combi. Foto: Laurens Mulkens.

De Vereniging |

06-2011 binnenwerk v3.indd 329

329

29-11-11 08:11


goede samenwerking met overheden, professionele archeologen, andere erfgoedorganisaties, scholen en musea kunnen we archeologie uitdragen en de publieke betrokkenheid en het maatschappelijk draagvlak vergroten. Vrijwilligers van de AWN staan klaar voor de extra’s bij archeologisch onderzoek, zoals arbeidsintensief onderzoek dat anders vanwege de hoge kosten niet uitvoerbaar zou zijn,

onderzoek in gebieden die om wat voor reden dan ook, anders niet onderzocht zouden worden of de gelukkig steeds minder vaak voorkomende noodonderzoeken. De AWN zal ook in de toekomst als waakhond optreden en zich als ogen en oren voor het archeologisch erfgoed inzetten. Fred van den Beemt

Af b. 5 Een gi in het

Samenwerkingsovereenkomst tussen AWN en de Nederlandse Jeugdbond voor Geschiedenis Af b. 4 AWN-voorzitter Tonnie van de Rijdt en haar collega van de NJBG, Harmen Spreen, tekenen de overeenkomst. Foto: Laurens Mulkens.

Tijdens de viering van het 60-jarig lustrum van de AWN in Leiden hebben de voorzitters van NJBG en van de AWN een samenwer-

kingsovereenkomst ondertekend (af b. 4) waarbij beide verenigingen zijn overeengekomen om de betrokkenheid van jongeren bij het historisch en/of archeologisch erfgoed te bevorderen door middel van voorlichting en participatie. In de praktijk betekent dit dat zowel de AWN als de NJBG ieder voor zich en gezamenlijk jeugdactiviteiten organiseren waar jongeren van beide verenigingen aan kunnen deelnemen. Waar mogelijk worden deze activiteiten op elkaar afgestemd. Hierbij valt te denken aan opgravingskampen en educatieve activiteiten. Beide besturen hopen op een vruchtbare samenwerking.

Verslag Bouwhistorisch Weekend – Abdij Ten Duinen (Koksijde) 26-28 augustus 2011 Het bouwhistorisch weekend op Ten Duinen was een primeur en een meevaller voor een eerste uitgave. Voor het eerst werkten de AWN en de Belgische vereniging Jeugd, Cultuur en Wetenschap (JCW) samen. De deelnemers verbleven tijdens het weekend in de jeugdherberg De Peerdevisser in Oostduinkerke. De leiding was in handen van het trio Ruud Raats, Alexandre van den Berg (AWN) en Auke Vanhoe (JCW). Hans Weterings en Prosper de Jong (AWN) verzorgden de bouwhistorische begeleiding. De groep werd ter plaatse opgevangen door Alexander Lehouck, archeoloog van de gemeente Koksijde. Samen met een gids brachten de deelnemers daarna een bezoek aan de site en het museum (afb. 5). Alexander had de geplande werkzaamheden voor het weekend op rij gezet en verzorgde zelf een rondleiding door het museumdepot. Het programma werd aangevuld met verschillende randactiviteiten waaronder een verjaardagsfeestje, een quiz onder leiding van Hans Weterings (meteen een leerzame introductie

330

op de werkzaamheden) en een wandeling naar Nieuwe Yde, een verdwenen nederzetting in de buurt van de jeugdherberg. Het slechte weer kon de pret en het enthousiasme voor archeologie en geschiedenis niet temperen. Op zaterdag en zondag was het vanaf 9 uur tijd voor het echte werk. Het aantal deelnemers werd in drieën verdeeld: twee groepen concentreerden zich op het opmeten en tekenen van de muren van het Lekenbroederstraatje van de Abdij (afb. 6 en 7), terwijl de derde groep de foto’s uit het archief probeerde te interpreteren. Bedoeling was de onderwerpen te herkennen in de bestaande muren en daarna op de tekeningen aan te geven waar en wat er gewijzigd was. Er werd fanatiek gemeten, getekend en ingekleurd. Op de zaterdag startten de groepen aan de west- en zuidzijde van het Lekenbroederstraatje; op zondag volgde nog een deeltje van de oostzijde van de Lekenbroedersgang. Afwisselende perioden met zon en hevige buien stuurden de planning in de war, waardoor het tijd-

| De Vereniging

06-2011 binnenwerk v3.indd 330

29-11-11 08:11


Af b. 5 Een gids leidt rond in het museum.

Af b. 6 Eerst degelijke instructie …

schema ongewild aangepast moest worden. Toch hebben de doordouwers in de twee dagen Koksijde veel geleerd. De meeste deelnemers begonnen zonder enige ervaring, maar na twee dagen beschikten ze over enige kennis van bouwhistorisch onderzoek. Woorden als ‘staand verband’ en ‘drieklezoor’ deden de oren niet

Af b. 7 … en dan aan de slag.

meer klapperen. Dat bleek duidelijk bij het eindverslag op zondag toen iedereen zijn eigen tekening of werkzaamheden mocht toelichten aan Alexander Lehouck. Een interessant en leuk weekend dat zeker een vervolg gaat krijgen!

Foto’s: Ruud Raats.

Ruud Raats en Alexandre van den Berg

Gemeentelijke archeologische dienst van Eindhoven onderscheiden met de AWN Zilveren Legpenning Voorzitter van de jury van de AWN Zilveren Legpenning, Bram van der Walle, hield de spanning met zijn toespraak er goed in. Uiteindelijk werd deze spanning doorbroken toen hij bekend maakte dat de afdeling Archeologie van de gemeente Eindhoven de Zilveren Legpenning in ontvangst mocht nemen (afb. 8). Uit de drie nominaties, gedaan vanuit de AWN afdelingen, werd door de jury, de gemeentelijke Archeologische Dienst van de gemeente Eindhoven als allerbeste gekozen. Bram van der Walle deelde mee dat Afdeling Archeologie op overtuigende wijze en in ruime mate voldoet aan de in het reglement van de Zilveren Legpenning gestelde criteria. Zo speelt opleiding/educatie (zeker ook van jongeren!) een voorname rol en er is sprake van vernieuwend elan. De Dienst genereert aansprekende publiciteit en daaruit voortvloeiende zeer lezenswaardige publicaties. Er bestaat al 20 jaar een hechte en vruchtbare samenwerking tussen gemeentelijke Dienst en de betreffende AWN-afdeling. Ook worden vrijwilligers zeer actief betrokken

bij archeologische activiteiten; niet alleen door ze mee te laten werken aan allerlei vormen van onderzoek, maar ook door ze op te leiden. Naast deze loftuitingen is de Dienst in ons land alom erkend als een zeer productieve organisatie die grensverleggend is in nieuwe technieken, zoals DNA-onderzoek en thermoluminiscentie. Dit alles onder de bezielende leiding van de heer Nico Arts en met grote betrokkenheid van alle medewerkers van de afdeling Archeologie van de gemeente Eindhoven. Fred van den Beemt Af b. 8 Bram van der Walle reikt de Zilveren Legpenning uit aan Nico Arts. Foto: Laurens Mulkens.

Archeologie van Nova Zembla in Rijksmuseum Amsterdam In de Philipsvleugel van het Rijksmuseum is tot 28 februari 2012 een kleine, maar interessante expositie te zien van wapens, handelswaar, gereedschap en persoonlijke bezittin-

gen van Willem Barentz en zijn bemanning. Er zijn ook prenten te zien. Informatie op de website van het museum. De Vereniging |

06-2011 binnenwerk v3.indd 331

331

29-11-11 08:11


Agenda Berichten voor Westerheem 1-2012 dienen voor 20 december 2011 bij ons te zijn en de activiteit moet na het verschijnen (dus na 20 februari) plaatsvinden. 21 december 2011 Afd. Helinium - Kerstdiner: Wie mee wil doen met het Kerstdiner draagt er zelf een (eet- of drinkbaar) steentje aan bij. Neem van te voren even contact op met Hilde of Suzanne om je aan te melden (zo spoedig mogelijk) en om te overleggen welk deel van het diner je voor je rekening wilt nemen. Plaats: Boerderij Hoogstad, Westlandse weg 258 Vlaardingen Tijd: 20.00 uur Info: Hilde van Wensveen: tel. 010-4712571/0625407009, hilde@vanwensveen; Suzanne Klüver: tel. 06-23710905, suzannekluver@hotmail.com. 8 januari 2012 Afd. Lek- en Merwestreek – Nieuwjaarsborrel en bezichtiging tentoonstelling ‘50 jaar AWN Lek- en Merwestreek’. Tijd: 11.00 uur. 11 januari 2012 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door drs. Wil van Bommel van der Sluijs: ‘De kralen van Nederland’. In de Nederlandse archeologie worden kralen vaak als ‘bijvangst’ beschouwd. In de ons omringende

landen is dat anders en daar kunnen wij van profiteren. De rijke geschiedenis van versierde en onversierde kralen wordt beschreven en er wordt een overzicht gegeven van de in Nederland voorkomende kralentypen, van IJzertijd tot en met de Gouden eeuw. Van te voren opgestuurde foto’s van kralen (met meetlat!) worden bekeken; de kralen worden dan gedetermineerd. E-mail: Wvandersluijs@gmail.com. Plaats: Cultureel Centrum ‘De Coehoorn’ , Coehoornstraat 17 te Arnhem Tijd: aanvang bijeenkomst 19.45, aanvang lezing 20.00 uur Entree: € 2,00 voor leden en € 1,50 voor leden en donateurs. 8 februari 2012 Afd. Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland – lezing door drs. Marc Kocken ‘Regio Achterhoek: een archeologische legpuzzel’. De archeologische kennis van de Achterhoek is relatief beperkt. Er is (en wordt) gewerkt aan een regionale archeologiebalans en onderzoekagenda om in deze lacune te voorzien en beleidsuitgangspunten te hebben voor toekomstig beleid. Voor plaats, tijd en entreeprijs, zie lezing van 11 januari hierboven.

Werk in Uitvoering Deze WIU maakt gebruik van periodieken van de afdelingen 3 - 4 - 5 - 7 - 11 - 16 - 23 en HV De Motte. Grondspoor nr. 181, september 2011 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.) Menno de Boer legt uit hoe archeologen zouden omgaan met een ‘crimescene’. Zij pakken zoiets even grondig maar heel anders aan dan de recherche. Marjan van den Berg verdiept zich in aardbeienpotjes, gevonden in Uitgeest. Binnenkort leest u hierover meer in Westerheem. Ron Leguyt bezorgde Aly Tromp een tegelfragment uit Hoorn. Het fragment toont een man

332

die waarschijnlijk een sloot schoont, zeer passend bij de Zaanstreek. Ook bespreekt Aly een halve tegel met twee mannen die waarschijnlijk keislingeren (17). S. Boers toont een gave theepot uit de Kangxitijd (1690-1740), afkomstig uit Zaans grofvuil. Wanneer de vloer van zijn huis is verwijderd, boort Gerard Graas in de Wormerveerse ondergrond: van onder naar boven constateert hij ongestoord rietveen, bruin veen, klei en een dikke laag sintels.

| De Vereniging

06-2011 binnenwerk v3.indd 332

29-11-11 08:11


Elders in G. vindt hij langs een fietspad tussen Zaandijk en Westzaan in uitgebaggerde grond uit de Middel onder meer een spinsteen (17), een grijze scherf (13-14) en een Rijnlands bord (18). Deze sloot (afb. 9 en 10) leverde al eerder aardewerk op uit 17-19 en men trof in deze omgeving al diverse middeleeuwse vindplaatsen aan. Tijdens niet archeologisch begeleid grondverzet op een historische locatie vinden detectorzoekers, waaronder René Lute, vijf vingerhoeden, waarvan René er drie bespreekt. De getoonde vingerhoeden zijn van brons (15-17), messing (18-19) en zilver (18-19). Tijdens Open Monumentendag bezoeken veel mensen het onderkomen van de afdeling (hun oude school), maar ontmoeten daarbij ook de AWN’ers en hun collectie archeologica. Convocaat, september 2011 (Afd. 4 - Kennemerland) In 2012 bestaat de afdeling 60 jaar en zal een Westerheem aan de afdeling en het werkgebied worden gewijd. Van de door de afdeling georganiseerde lezingen (in dit geval samen met de HK Velsen) noem ik er eentje en wel die van André Numan over de Engelmunduskerk te Velsen-Zuid. Deze actieve AWN’er verdiepte zich zeer in de geschiedenis van Noord-Hollandse kerken. Wim Bosman, gemeentearcheoloog van Velsen, nam in het voorjaar afscheid. Als extern adviseur blijft de nieuwe pensionado betrokken bij de Velsense archeologie. Het Profiel, september 2011 Afd. 5 - Amsterdam e.o.) Ton van Bommel volgde in Amersfoort door de RCE georganiseerde NOA-lezingen. Daar sprak ook Jerzy Gawronski over de Amsterdamse Noord/Zuidlijn. Het aantal vondsten is onvoorstelbaar: op een stuk van 60x40 meter bij de Nieuwe Brug is sprake van 700.000 vondsten en de teller van het Rokin stond alweer op 200.000. Voor de uitwerking zal zo’n vijf jaar nodig zijn. Elders meldt HP. dat boormachine Molly het goed doet, zelfs snel-

ler is dan haar zussen Gravin en Noortje. G.J. Lindeman vertelt over mooie dagen in juli 2011 toen Amstelveense amateurs eindelijk in hun woonplaats aan het (veld)werk konden. Drie AWN’ers assisteren in fraai wit bij archeologische begeleiding door IDDS tijdens graafwerk bij de dorpskerk. (afb. 11) De samenwerking met de professionele collega’s is prima, maar desondanks houdt de eerste kerk van Amstelveen zich nog schuil. Ook bij komend onderzoek door het ADC bij Tulpenburg zijn vrijwilligers welkom. Tijdens de studiedag in Amstelveen (december) is er aandacht voor WO II-archeologie. Nieuwsbrief AWLV nr. 30, augustus 2011 (Afd. 7 - AW Leidschendam-Voorburg) Er was en is het één en ander te doen in Leidschendam-Voorburg: van Open Monumentendag via een Netwerkdag Archeologie en de viering van 60 jaar AWN tot een metaalstudiedag ter bevordering van de deskundigheid. Twee excursies zijn gepland (Ahrweiler en Borg: Romeinse villa’s/Delft: onder meer Museum Paul Tetar van Elven), er is gelegenheid voor archeologisch onderzoek en er wordt gewerkt aan de vondsten van boerderij Noorthey. Ook vraagt de werkruimte aandacht. Martin van Rijn kreeg een presentje als dank voor zijn vele werk na de brand. De AWLV mag een onderzoek doen aan de Damlaan/Damplein en later in Voorburg en in Stompwijk. Bovendien wacht een ‘update’ van de archeologische verwachtingskaart van de gemeentes Leidschendam-Voorburg, Wassenaar en Voorschoten. De uitwerking van Boerderij Noorthey levert aardige vondsten op. Opvallend is een fragment van een spreukenbord (afb. 12), waarvan de tekst nog niet kon worden aangevuld en een serie kleipijpen van vóór 1800. De N. laat de hier aangetroffen typen pijpen zien.

Af b. 9 Inspectie van een slootrand. Foto: Gerard Graas? (uit Grondspoor). Af b. 10 Uitgebaggerde grond met onder meer een spinsteentje (17). Foto: Gerard Graas? (uit Grondspoor). Af b. 11 AWN’ers actief op het Dorpsplein in Amstelveen. Foto: G.J. Lindeman? (uit Het Profiel).

Af b. 12 Spreukbordje van boerderij Noorthey, vóór 1800. Foto: Joanneke Hees (uit Nieuwsbrief AWLV).

Grondig Bekeken nr. 3, september 2011 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) De afdeling viert het 50-jarig bestaan met onder meer dit afdelingsnummer. Teus Koor-

De Vereniging |

06-2011 binnenwerk v3.indd 333

333

29-11-11 08:11


Af b. 13 Kasteel Develstein, 18. Tekening: J.C. Bendorp. Collectie Erfgoedcentrum DiEP (uit Grondig Bekeken).

Af b. 14 Leistenen schijf met krassen en lijnen. Foto: P. Schulten (uit Grondig Bekeken).

evaar gaat terug naar het eerste project van de afdeling, toen nog een werkgroep: onderzoek van grachten en muurwerk op het kasteelterrein van Slot Giessenburg. Arnold de Haan onderzoekt de herkomst van een vuurstenen bijl uit Oud-Alblas: vrijwel zeker een Vlaardinger bijl. Corrie Lugtenburg verdiept zich in een fragment van waarschijnlijk een wijwaterflesje, gewijd aan de Kapel van O.L.V. in ’t Zand te Roermond (19-20). Alexandre van den Berg richt zich op dieren die op en rond kasteel Develstein leefden (afb. 13). In de literatuur over Develstein wordt weinig over dieren gesproken. Een proefsleuf in 2005 vertelt meer over de dieren die hier werden gehouden en gegeten. Een andere bijzondere vondst was een ronde waarschijnlijk middeleeuwse leisteen met inscripties (afb. 14). Of waren het toch nageltjes van ratten en muizen? AWN’ers deden waarnemingen tijdens de restauratie van de kerk van Goudriaan en ontdekten onder meer een oude grafkelder en enkele munten. Een boekbespreking en de bespreking van ontvangen periodieken besluiten deze GB. Nieuwsbrief, september 2011 (Afd. 16 - Nijmegen e.o.) In september vond de Schervenavond (afb. 15) plaats waarop deskundigen hun licht lieten schijnen over meegebrachte vondsten en er gelegenheid was voor korte presentaties. Samen met Afd. 17 organiseerde de afdeling ook dit najaar een cursus archeologie voor beginnende leden van de afdelingen 15, 16, 17 en 18.

Af b.15 Schervenavond 2010. Foto: Aad Hendriks (uit Nieuwsbrief Afd. 16).

Af b. 16 Afgeknabbeld glas uit Sommelsdijk, 1617. Foto: Rias Olivier? (uit De Ouwe Waerelt).

334

AVKP-actueel nr. 41, september 2011 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland) Deze winter begint waarschijnlijk het laatste grootschalig onderzoek binnen Eindhoven: de middeleeuwse buurtschap Hoeven. Komend onderzoek is duidelijk kleiner van opzet. In de middeleeuwse dorpskern van Tongelre voert een archeologisch bedrijf alle veldwerk uit op één dag, daarbij voorbijgaand aan alle regels van goed archeologisch onderzoek. Daarna laat de projectontwikkelaar de bouwput snel uitgra-

ven zodat er van een door de stadsarcheoloog gevraagd nieuw onderzoek geen sprake kan zijn. De reactie in Actueel is bitter. In Helmond-Brandevoort (Hazenwinkel) wordt pas in tweede instantie tot een vlakdekkend onderzoek besloten. Gelukkig maar, want het onderzoek levert sporen op van tientallen gebouwen uit de IJzertijd. De gemeente Uden figureerde al eerder in mijn rubriek. Ook in tweede instantie blijkt men niet geneigd te voldoen aan de verplichting tot archeologisch onderzoek bij de bouw van een loods, waarna de AVKP slechts de gang naar de bestuursrechter rest. Enkele leden bezochten het Provinciaal Archeologisch Museum in Velzeke, waar AVKP’er François van den Dries meewerkte aan de bouw van een Romeinse glasoven. Een ander AVKP-lid, Haro van Galen, werkte mee aan een boek over Slot Loevestein. Een groep leerlingen van het Eckart College tekende in juni een mooie 16e-eeuwse plattegrond van Eindhoven op de markt. Tenslotte nieuws uit de RO-groep en het bestuur. De Raad van State stelde HK De Vonder in het gelijk bij hun beroep inzake het bestemmingsplan Buitengebieden. Deze verheugende uitspraak impliceert dat ook voor agrarische bouwblokken wel degelijk een onderzoeksplicht geldt. Rest mij u te vertellen dat in oktober de tweede AVKP-Regiodag plaatsvond, de tweede in 2011. De Ouwe Waerelt nr. 32, september 2011 (Hist. Ver. De Motte - Goeree-Overflakkee) De Motte is bezig met een inhaalslag wat betreft de uitwerking van oud onderzoek. Daarom organiseert De Motte in 2011-2012 een vervolg op de eerdere cursus aardewerkdeterminatie. In 1970 levert een opgraving aan het Marktveld in Sommelsdijk vooral vondsten op uit 17A. Rias Olivier vergelijkt enkele van deze vondsten met een stilleven van schilder Pieter Claesz (1596-1660) en gaat in op ander gebroken glas, waaronder een ‘afgeknabbeld’ stuk lichtgroen glas (afb. 16).

Jan Coenraadts

| De Vereniging

06-2011 binnenwerk v3.indd 334

29-11-11 08:11


Column

Kaas en komkommers De zomer is jammer genoeg al lang weer achter de rug en wij werden in de media weer verstrooid met veel triviaal nieuws. Bij alle komkommers overigens weinig dieren dit jaar. Een enkele ontsnapte levensgevaarlijke slang, toch weer de vraag of er toch geen wolf rondliep op de Veluwe en daarmee had je het wel weer gehad. Nee, het was vooral een piepklein berichtje dat mijn aandacht trok, onderaan op pagina 4 of 5. Ik reis niet meer zoveel dagelijks per trein en ik moet dan ook het leesgenot van de gratis kranten ontberen. Toen ik nog regelmatig treinde, heb ik eens een week lang triviaal nieuws verzameld dat je zonder blikken of blozen iedere maand opnieuw kon plaatsen. Je kent het wel: die berichten van Vrouw winkelt meer, Man heeft zijn hart verpand aan auto, Sport is gezond en Nieuw initiatief leidt tot succes. Uit onderzoek, uitgevoerd door onbekende universiteiten, naamloze wetenschappers, onbekende deskundigen of onderzoeksinstituten waar je nog nooit van gehoord had, was dat weer eens gebleken. Let maar eens op, je hebt zo een krant vol. Dit jaar was er ook een bericht en ĂŠĂŠn zelfs met een archeologische inhoud. Onderzoekers van een niet nader genoemde Engelse universiteit hadden vastgesteld dat de beslissende factor voor de expansie van het Romeinse Rijk kaas was. Ja kaas, u leest het goed. Meer informatie stond er in het bericht niet bij. Het was ook maar

een heel kort berichtje. Dus naar mijn idee cruciale informatie als Goudse, komijne, mozzarella, Parmezaanse of fiuri ontbrak helaas. Daar keek ik toch van op. Dat verklaarde ook een hoop. Nu begreep ik direct wat het succes was van de eerste landbouwers. De bandkeramiekers uit Midden-Europa maakten namelijk ook kaas en daardoor konden ze natuurlijk zo ver en zo snel in West-Europa doordringen. Dat, realiseerde ik me ineens, verklaarde natuurlijk ook de rijkdom aan grotschilderingen in Frankrijk. De eerste mensen hadden natuurlijk kaas gekend en gegeten. Het gaf hun het strategische voordeel op die domme niet-kaasetende Neanderthalers. Bij de borrel profiteren wij nog altijd van dit voordeel. Niets is lekkerder om bij het ventileren van de vrije gedachte, de brede visie of het hereininterpretieren een stukje beroemde en lekkere Franse kaas tot je te nemen. Zo simpel kan archeologie dus zijn, realiseerde me. Stom dat ik daar nu niet op gekomen was. Ineens kwam ik tot bezinning. Ontnuchterd bedacht ik dat in onze streken de ijzertijdmensen ook kaas hadden gegeten. Dan hadden de Romeinen toch geen voordeel? En nog iets: waarom hadden onze ijzertijdmensen dan niet Europa, en nog beter Rome, veroverd als kaas de bepalende factor was? Ik moet maar eens met die Engelse onderzoekers contact opnemen. Zij zullen het antwoord wel weten. Column |

06-2011 binnenwerk v3.indd 335

335

29-11-11 08:11


AWN-lidmaatschappen A B C D E

basislidmaatschap..................................................................................................................€ 47,50 studentlidmaatschap..............................................................................................................€ 27,50 jeugdlidmaatschap.................................................................................................................€ 25,00 geassocieerd lidmaatschap....................................................................................................€ 35,00 huisgenoot-lidmaatschap......................................................................................................€ 22,50 + eenmalig inschrijfgeld.........................................................................................................€ 5,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Na 1 november alleen het inschrijfgeld. Opzegging vóór 1 december.

!!

De prijzen van het lidmaatschap worden per 1 januari 2012 verhoogd. U leest meer hierover op pagina 313. Alleen lidmaatschap A, B en C geven recht op toezending van het verenigingsblad ‘Westerheem’.

huisgenootlidmaatschap verbonden worden (wat wel mogelijk is bij het basislidmaatschap).

Het basislidmaatschap verleent de volgende rechten: - toezending Westerheem - AWN-verzekering op AWN-opgravingen - toegang tot excursies van de Afdelingen en het Hoofd-bestuur - toegang tot graafactiviteiten onder de vlag van de AWN - toegang tot de graafkampen van de AWN - stemrecht op de Algemene Ledenvergadering.

Het geassocieerde lidmaatschap staat open voor allen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische Kringen, Oudheidskamers, etc.) met een geldig basislidmaatschap.

De rechten van het basislidmaatschap zijn ook van toepassing op het studentenlidmaatschap en het jeugdlidmaatschap (14 t/m 18 jaar). Voor het huisgenootlidmaatschap geldt hetzelfde, maar zonder recht op Westerheem. Ten opzichte van het basislidmaatschap kent het geassocieerde lidmaatschap de volgende beperkingen: - geen toezending van Westerheem en - geen stemrecht op de Algemene Ledenvergadering - aan het geassocieerde lidmaatschap kan geen

Zij die zich voor het studentenlidmaatschap of ge­ associeerde lidmaatschap aanmelden, dienen bij hun aanmelding een kopie te voegen van hun geldige studentenkaart of het lidmaatschap van de aangesloten zusterorganisatie. Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: Administratiekantoor J.N.A. van Dinther & Partners BV, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), fax 010-5017593, e-mail: awn@vandinther.nl

De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI).

AWN-uitgaven Bij de AWN zijn de volgende uitgaven verkrijgbaar:

prijs in € (incl. porto)

AWN-reeks 1. Zusters tussen 2 beken. Graven naar klooster ter Hunnepe (138 pag.’s)

12,95

16,95

AWN-reeks 2. Vingerhoeden en naairingen, uit de Amsterdamse bodem (112 pag.’s)

11,75

16,75

AWN-reeks 3. Schervengericht. Inheems aardewerk derde en vierde eeuw in de Kop van Noord-Holland (167 pag.’s)

15,50

21,50

AWN-reeks 4. Poken en stoken, 100 ambachtelijke ovens (272 pag.’s)

12,50

15,00

Jubileumboek Archeologie in veelvoud. Vijftig jaar AWN (254 pag.’s)

22,95

22,95

CD-Rom met 50 jaar Westerheem (1952 -2002)

25,00

35,00

Naaldbanden voor archivering Westerheem

14,50

leden

niet-leden

Losse nummers van Westerheem, voorzover voorradig en tot maximaal 5 jaar geleden, zijn na te bestellen voor € 5,00 en speciale uitgaven voor € 7,50. De uitgaven kunnen worden besteld door overmaking van het vermelde bedrag naar ING bank 577808 t.n.v. Penningmeester AWN, Gravenmaat 13, 9302 GA Roden met vermelding van de gewenste titel.

06-2011 binnenwerk v3.indd 336

29-11-11 08:12


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.