
1 minute read
Late middeleeuwen tot 1900
Het beroemde klooster Eberbach in de Rheingau
Riesling (indertijd ook wel gespeld als ‘rissling’ of ‘rüssling’) was al vanaf de vijftiende eeuw in de wijngaarden langs de Rijn te vinden en vanaf de zestiende eeuw langs de Moezel, vaak in combinatie met andere druivenrassen. In een later stadium zouden ook de stedelijke geestelijkheid en wereldlijke gezagdragers zich met het exploiteren van wijngaarden bezighouden. Deze wijngaarden produceerden veelal een lichte rode wijn. In de late middeleeuwen was het klimaat in Europa warmer dan nu, waardoor blauwe druivenrassen ook in Duitsland goed rijp konden worden.
Advertisement
Late middeleeuwen tot 1900
De grote bloeitijd van de Duitse wijnbouw lag in de late middeleeuwen en viel samen met de opkomst van de steden. De wijngaarden besloegen in de zestiende eeuw een oppervlakte van minstens 300.000 ha, driemaal zoveel als tegenwoordig. Ze strekten zich uit tot in Silezië, aan weerszijden van de rivier Oder, dat na 1945 Pools grondgebied werd. In deze periode waren vooral de (witte) wijnen uit de Elzas internationaal zeer gevraagd. De Elzas maakte tot 1648 deel uit van het Duitse Rijk. Het transport van de wijnen verliep grotendeels via de Rijn en zijn zijrivieren. Keulen werd een belangrijke stad voor de wijnhandel. Wijn was tot in de zeventiende eeuw dé drank van het Duitse volk. In de achttiende eeuw werd wijn echter het privilege van de rijken en ging het ‘volk’ bier drinken. De aristocratie en de kerk domineerden de wijnbouw en wijncultuur.
Dat het wijngaardareaal na de middeleeuwen afnam, kwam vooral door een afkoeling van het klimaat vanaf de vijftiende eeuw (de zogenaamde kleine ijstijd) en de zware verwoestingen als