Cisterciënzers

Page 1

BOUWHEREN IN MONNIKSPIJ Ontstaan, bloei, neergang en heropbloei van de cisterciënzers Natasja Bronström Transcript: Willy Leenders 2017



In hun zwarte gewaden staren de monniken verontrust naar het beboste moeras ten zuiden van Dijon. Het bleke voorjaarszonnetje gaat schuil achter een dichte mist en een enorme zwerm muggen, en er hangt een unheimische sfeer. Moeten de monniken uitgerekend op deze plek aan hun levenswerk beginnen, vragen ze zich af. Het project behelst de bouw van een nieuw klooster waar de strenge leefregels van de heilige Benedictus in acht genomen zullen worden. Stephen Harding, een voormalige benedictijner monnik uit Engeland, kijkt zijn abt, Robert van Molesme, vragend aan. De oude man knikt tevreden. Het moeras is de perfecte plek. Robert heeft een droom Toen Robert in 1098 met 20 broeders de benedictijner abdij in Molesme in het Franse BourgondiÍ verliet, wist de 70jarige abt dat zijn droom van een nieuw klooster hem de verlossing van zijn ziel kon kosten – een vreselijke straf in de middeleeuwen. Twee keer eerder, in 1072 en 1074, was Robert uit het klooster vertrokken om met een aantal monniken een kluizenaarsleven te gaan leiden in het bos. Volgens Robert was dat de beste manier om de circa 600 jaar oude voorschriften van de Italiaanse heilige Benedictus na te leven. Hierop dreigde de aartsbisschop van Dijon met eeuwige verdoemenis, en abt Robert keerde met hangende pootjes terug De eigenwijze monnik was het leven in de abdij echter beu. De benedictijnen in Molesme waren lui en hielden zich niet aan de regels van Benedictus. Ze vraten zich vol met vlees en zopen dat het een aard had, waardoor hun ziel verdorven raakte. De monniken zagen er ook geen been in om zich te verrijken met de donaties van de godvruchtige adel, en enkele broeders hielden er zelfs decadente gewoonten als het dragen van warm ondergoed op na. Nu moest het afgelopen zijn. Robert en zijn medestanders zouden een nieuw klooster bouwen zo'n 20 kilometer ten zuiden van Dijon, en daar zouden ze de regels van Benedictus strikt naleven. In 1098 staken de 21 monniken de handen uit de mouwen. Ze legden het moeras droog en


rooiden het bos, en van het hout maakten ze hutten om in te wonen en te werken. De benedictijnen in Molesme waren woest. Ze wilden hun weggelopen abt terug, want Robert was reuze geliefd en haalde veel donaties binnen. Met hulp van de paus werd Robert opnieuw naar Molesme gehaald, en een nieuwe abt, Alberic, nam het bouwproject over. Toen Alberic doorhad dat de drassige bodem een stenen klooster niet zou kunnen dragen, vroeg hij de hertog van BourgondiĂŤ, Odo I, om hulp. Die schonk de monniken een stuk land bij de rivier de SaĂ´ne. Nu stond niets het kleine groepje vastberaden geestelijken meer in de weg: ze gingen het eerste klooster bouwen van wat een van de invloedrijkste orden van de middeleeuwen zou worden: de cisterciĂŤnzers.

De regel die Benedictus omstreeks 500 schreef naleven Zwaar werk wordt monniken fataal Ondanks de ijver van de monniken en de gratis stenen van de hertog verliep de bouw traag. De regels van Benedictus verboden het ontvangen van hulp, dus ze konden geen ambachtslui inhuren, tienden innen of donaties in ontvangst


nemen. Al snel bezweken de oudere broeders aan de karige kost, het zware werk en het verblijf in de tochtige hutjes. En omdat er geen novices bij kwamen, werd het werk voor de over-geblevenen steeds zwaarder. Na 10 jaar was nog maar de helft van de oorspronkelijke 21 monniken in leven en in staat om te werken. En zelfs het koor van de kerk was nog niet af. In 1109 overleed Alberic, en Roberts oude discipel Stephen Harding werd de nieuwe abt. Hij zag al snel in dat het zo niet langer ging en dat de leefregels versoepeld moesten worden. Hij begon schoorvoetend donaties aan te nemen: wijngaarden, landbouwgrond en hoeves inclusief boeren. Zo hadden ze genoeg arbeidskracht en voedsel, dat ze op de markt konden verkopen. Met de opbrengst kon Stephen lekenbroeders werven onder de boeren. De lekenbroeders, die geen gelofte hoefden af te leggen maar slechts in vroomheid moesten leven, gingen aan de slag. Er was geen gebrek aan aanmeldingen: het leven in het klooster was zwaar, maar tegelijkertijd veilig. Eten en woonruimte waren er volop. De maatregelen van Stephen wierpen al snel hun vruchten af. Het was weer een drukte van belang op de bouwplaats, en monniken en lekenbroeders waren zij aan zij aan het zagen en met stenen aan het slepen. Langzaam verrezen de muren van de kerk, en de abdij werd CĂŽteaux genoemd, naar de oude Romeinse naam Cistercium. Monniken doen alles zelf Stephen was echter bang dat al het contact met de buitenwereld en de rijkdommen zijn monniken in het verderf zouden storten. In 1100 stelde hij dan ook de leefregels Exordium parvum op, die elke vorm van losbandigheid in de kiem moesten smoren. De regels bepaalden de tijden van samenzang en gebed en gaven aan hoe de monniken 'met handenarbeid van de grond moesten leven'. Ook schreven de regels voor dat ze 'op afgelegen plaatsen, ver van elke bewoning' moesten wonen, en dat ze zelf de kerk, slaapzalen en werkplaatsen van de abdij moesten bouwen. Ze mochten echter wel vee, grond en bossen aannemen.


Klooster op waterkracht De cisterciĂŤnzers staken de Romeinen naar de kroon op het gebied van waterkracht. In Schotland en Wales gebruikten ze water bij de mijnbouw: een nokkenas dreef een grote mechanische hamer aan, die het smeedijzer bewerkte. Deze uitvinding werd al snel toegepast in andere cisterciĂŤnzer kloosters, zoals in het Franse Fontenay. Daar maakten de monniken de beste loden pijpen en waterkranen van Europa. Zonder water was de nokkenas echter onbruikbaar. Daarom bouwden de cisterciĂŤnzers hun abdijen aan een rivier of beek, die een molenrad aandreef dat met de nokkenas in verbinding stond.


Binnen luttele jaren waren de vlijtige bouwers in heel Frankrijk bekend. De edelen stonden in de rij om aan de orde te doneren, en in ruil baden de leden voor hun zielenheil, zodat ze na hun dood snel door het vagevuur gingen en in het paradijs kwamen. De vroomste stuurden hun zoon als novice of traden zelf toe tot de orde. Een van hen was een jonge edelman, die de cisterciënzer orde voor altijd zou veranderen. Bernard, de fanatieke edelman Met zijn geringe lengte en tengere lijf leek de 23-jarige Bernard van Fontaines net een ziekelijk kind. Maar zijn ogen twinkelden van geestdrift toen de edelman op een voorjaarsdag in 1113 aan de poort van Cîteaux stond en de abt verzocht als novice toe te mogen treden. Bernard was bereid zijn luxeleven op te geven, en om zijn oprechtheid te tonen, had hij een gevolg van dertig Bourgondische edelen bij zich, onder wie zijn vier broers. Hij had ze allemaal overtuigd om hem het klooster in te volgen. Stephen was onder de indruk en heette de jongeman en zijn gevolg hartelijk welkom. Bernard zette het leven in Cîteaux op z'n kop. Hij was dag en nacht aan het bidden en woog zijn eten voor elke maaltijd, zodat hij niet meer dan de toegestane 450 gram brood per dag zou eten. De edelman leefde op het randje van honger om zijn lichaam te sterken, maar vaak werd hij ziek en lag hij te rillen van de koorts. De verhalen over de diepgelovige Bernard trokken nog meer novices aan, en na twee jaar waren de barakken van Cîteaux overvol. Abt Stephen en zijn naaste monniken besloten vier nieuwe kloosters te bouwen, en over een ervan, in het nabijgelegen Clairvaux, kreeg Bernard de leiding. Hij was inmiddels als monnik in de orde opgenomen. De kersverse 25-jarige abt ging vol vuur aan de slag en bestudeerde de oude voorschriften van Benedictus voor de bouw van een klooster nauwgezet. De abdij moest bij een rivier staan, zodat het water in de keuken en de werkplaatsen kon worden gebruikt en een watermolen kon aandrijven. Er mocht geen scheiding tussen de bedden in de slaapzaal staan, en er moest een atrium zijn, een grote


binnenplaats naar Romeins voorbeeld. Bernard wilde van de abdij van Clairvaux een modelklooster maken volgens de idealen van de heilige Benedictus: rechte lijnen, geen versierselen en een kruisvormige kerkruimte met ramen die Gods licht naar binnen lieten. Zonnestralen waren decoratie genoeg voor een cisterciĂŤnzer.

De abdij van Clairvaux in 1173, 20 jaar na Bernard’s dood Stephen vond het echter maar niets. Bernard wilde honderden monniken en lekenbroeders huisvesten, wat volgens de abt niet strookte met het idee van Benedictus dat monniken een leven in afzondering en eenvoud moeten leiden. Stephen was bang dat 'alle inspanning om de benedictijnse regels na te leven op niets zal uitdraaien'. Maar omdat de cisterciÍnzer abdijen bestuurlijk onafhankelijk van elkaar waren, kon hij niets doen om Bernards ambitieuze bouwplannen te stoppen. Strenge eisen voor nieuwbouw In 1115 startte de bouw bij Clairvaux. De jonge abt huurde massa's werklui in, en in de 20 jaar dat de werkzaamheden duurden ontstond er een heel dorp bij de bouwplaats. Daar woonden zo'n 800 monniken, lekenbroeders en bedienden, die met donaties werden betaald. De bedienden kookten eten en deden de was terwijl de monniken en leken bomen omhakten en het gebied drooglegden. Tussen de missen en gebeden door sleepten


de broeders met stenen uit de plaatselijke groeve, maakten ze cement en bakten ze stenen. De cisterciĂŤnzers waren echter verre van professionele ambachtslieden. In strijd met de regels stond Bernard het dan ook toe dat er een stel rondreizende metselaarsgezellen werd ingehuurd, die de monniken hielpen met hun schietloden en winkelhaken. De vaklui beschikten ook over kennis van het nieuwste van het nieuwste binnen de middeleeuwse architectuur: het gotische kruisgewelf. Bernard vond het geweldig, want dankzij het gewelf kon de kerk licht worden en een hoog plafond krijgen. De methode was nog in ontwikkeling, maar een ambachtsman die hem beheerste kon een ruimte met het nieuwe gewelf veel breder en hoger maken dan voorheen. Er konden dan hoge ramen komen die veel licht doorlieten, precies zoals Bernard zich zijn kerkruimte had voorgesteld. De vakmetselaars kregen hulp van een oude, ervaren timmerman. Hij zag toe op de bouw van hijskranen voor stenen en mortel, steigers en de houtconstructie die de bogen en gewelven tijdens de bouw moest ondersteunen. Pas als de ervaren bouwmeester had vastgesteld dat de mortel goed gedroogd was, mocht de houten stellage weg. Timmerlui, metselaars en loodgieters die het rivierwater naar het klooster leidden, moesten zich houden aan de strenge benedictijnse leefregels: geen overbodige details, en alleen de beste, duurzaamste materialen. Dat gold ook voor de glasmeester. De kerk had zoals gebruikelijk glas-in-loodramen, maar het glas mocht geen kleur of afbeelding hebben. De muren mochten evenmin versierd worden. Abt Bernard vond dergelijke opsmuk geheel overbodig: 'Wat is het doel van deze obscene apen, verschrikkelijke leeuwen, chimaeren, centauren, deze monsters van halve mannen en halve dieren, deze gestreepte tijgers, jagers met hoorns en vechtende soldaten? We zouden naar deze versieringen kijken in plaats van onze geschriften te lezen, we zouden ze de hele dag aan het bewonderen zijn in plaats van Gods wet te overpeinzen.'


Gewelven slaan aan Bernard was echter weinig op de bouwplaats te vinden, want de abt van Clairvaux was voortdurend op pad om zich met allerlei religieuze en wereldlijke zaken te bemoeien. Zo was hij betrokken bij de oprichting van de orde der tempeliers, en in 1130 steunde hij paus Innocentius in diens strijd tegen zijn rivaal Anacletus. Dankzij zijn religieuze toewijding en ijver was Bernard een beroemdheid geworden, en de cisterciënzers werden daardoor een van de invloedrijkste orden van Europa. Vanwege zijn populariteit kwam de gotische stijl van Clairvaux, die brak met de romaanse kerken met hun lage plafonds, in de mode bij de Europese koningen. Vanaf de 12e eeuw bouwden ze hun kathedralen in de nieuwe bouwstijl, en anders dan de kloosters van de cisterciënzers kon het niet overdadig en imposant genoeg zijn.

De kerk in Clairvaux – gotiek en triomf van de soberheid Jonge mannen kwamen in drommen naar de abdij van Clairvaux in de hoop hier monnik te kunnen worden. In 1135 barstte het klooster uit zijn voegen en moest het uitgebreid worden, maar er was meer nodig dan een grotere kerk en een ruimere slaapzaal. Om de instroom van novices te kunnen bijbenen gaf de leiding van de orde, het kapittel, groen licht voor de bouw van nieuwe kloosters. In 1150 waren er maar liefst 322 cisterciënzer kloosters in


Europa, allemaal gesticht door monniken die net als Robert van Molesme bereid waren om van nul af aan te beginnen. Nu er zoveel gebouwd werd, moest het kapittel ook bepalen hoe de nieuwe kloosters eruit zouden zien. In 1134 was abt Stephen overleden, en zonder zijn invloedrijke stem werd beslist dat de abdij van Bernard in Clairvaux een toonbeeld van de juiste cisterciënzer bouwstijl was. In het voorschrift Capitula stond te lezen dat kloosters van de orde zo opgebouwd moesten zijn als Clairvaux. Het koor moest naar het oosten gericht zijn en de tuin aan de rechterkant hebben. De gebouwen en werkplaatsen mochten geen decoraties hebben. Het koor moest rechthoekig zijn om de kruisvorm van de kerk beter uit te laten komen, en torens waren verboden omdat ze een verlangen om tot in de hemel n te reiken symboliseerden. De volgende 200 jaar werden er ruim 700 kopieën van de abdij van Clairvaux gebouwd, van Libanon tot Denemarken. In afgelegen streken in Engeland schoten de kloosters als paddenstoelen uit de grond, net als in Spanje toen dat land op de moslims was heroverd. Al die bouwwerken hadden strakke muren en zuilengangen met een kruisgewelf, waar het licht vrij spel had. Omdat Clairvaux het voorbeeld was, werd de abdij in heel Europa beroemd. Zelfs hoge geestelijken waren bereid afstand te doen van hun positie om er een leven als monnik te beginnen. Het leek de cisterciënzers voor de wind te gaan, er kwamen steeds meer novices bij, de inkomsten stegen en de invloed van de orde groeide, maar de populariteit had een funeste uitwerking. Na het overlijden van Bernard in 1153 kwamen de idealen langzaam op een zijspoor, en de volgende eeuwen werd de orde door en door rot. Succes corrumpeert de monniken De cisterciënzers waren een machtsfactor geworden, maar niet alleen in religieus opzicht, zoals de oprichters hadden gehoopt. De leden van de orde werden bedolven onder de hoge titels en posities. Zo ging de abt van Cîteaux in 1209 mee met het katholieke leger dat in West-Frankrijk tegen de ketterse katharen streed. Toen de katharen zich hadden


verschanst in de kerk van de plaats Béziers, riep de abt de soldaten op om genadeloos op te treden. `Maak ze allemaal dood! God zal de zijnen wel herkennen,' was zijn bevel. De orde werd niet alleen machtig, maar ook stinkend rijk dankzij de vele giften en de efficiënte landbouw. Veel abten richtten hun klooster in als industriële boerderij die grof verdiende aan de verkoop van vee en graan. De Engelse kloosters waren de grootste wolproducenten van het land. Wie rijk is, wil nog rijker worden, en in plaats van te wachten op de opbrengst van de wolverkoop sloten de Engelse kloosters in Rievaulx, Kirkstall en Flaxley tussen 1272 en 1317 meermaals hoge leningen af met de wolproductie van het volgende jaar als onderpand. Toen de schapen ziek werden, konden de abdijen hun schuld niet aflossen en werden ze onder curatele gesteld. Oorlog drijft de orde uiteen In 1337 ging Frankrijk gebukt onder de Honderdjarige Oorlog en het contact tussen de kloosters en het hoofdkwartier in Citeaux werd verbroken. Aan het eind van de oorlog in 1453 was de orde allesbehalve een eenheid.

Abdij van Neuzelle in Duitsland – alle soberheid is weg


De West-Europese kloosters hadden torens versierd met rozetten, draken en heiligen. In Zuid-Europa overheersten koepels en gekleurd glas en waren de slaapzalen voorzien van een open haard. Pompeuze schilderingen van de Maagd Maria tooiden de muren van de Portugese kloosters en in de Italiaanse abdijen struikelde je over de zwierige engelen van stuc. De problemen bij de cisterciënzers leidden ook tot verlies van zelfstandigheid. In meerdere kloosters wees de vorst de abt aan, die vaak niet eens een geestelijke was. Deze nieuwe abten graaiden wat er te graaien viel en gaven bakken geld uit aan materiële luxe. Ten tijde van de reformatie in 1517 stond de orde dan ook aan de rand van de afgrond. Abdijen raakten in verval of werden afgebroken. Toen in 1789 de Franse Revolutie uitbrak, plunderden gewapende boeren de kloosters. Er bleef maar bar weinig over van de droom van Robert van Molesme: een eenvoudig, sober leven in een nederig stulpje ver van de bewoonde wereld. Orde doorstond oorlog en corruptie De cisterciënzers zijn in veel opzichten een schaduw van wat ze ooit waren, maar de orde heeft nog steeds leden over de hele wereld. Oorlogen, revoluties en economische crises ten spijt bestaat de cisterciënzer orde vandaag de dag nog. Tijdens de Franse godsdienstoorlogen in de 16e eeuw gingen de meeste bezittingen echter verloren, en een paar eeuwen later, in de tijd na de Franse Revolutie van 1789, werden 180 van de nog bestaande cisterciënzer abdijen voor eeuwig verwoest. Op dit moment telt de orde zo'n 2500 monniken en nonnen, en in de hele wereld zijn cisterciënzer kloosters te vinden, van Amerika tot Azië. Met name in Vietnam is de orde populair en groeit zij als kool.


Cisterciënzers kregen hun leefregels van Benedictus

Monniken bedreven landbouw op industriële schaal

Kleding: Een monnik kleedt zich eenvoudig met een pij van prikkende, ongeverfde wol. Tunieken, bont en linnen hemden zijn verboden.

De cisterciënzers bedreven op grote schaal landbouw en kruisten gewassen. De orde werd zo vermogend.

Beddengoed Een cisterciënzer monnik moet de nacht doorbrengen in een slaapzaal op een matras van stro. Dekens en lakens zijn er niet. Bezit De monniken hebben geen persoonlijke bezittingen. Dit moet bewerkstelligen dat ze net als Jezus in armoede leven. Isolement Het is streng verboden om de abdij te verlaten. Alleen lekenbroeders mogen handel drijven uit naam van het klooster. Werk en vrije tijd Een monnik moet volgens een vast schema bidden. De overige uren van de dag is hij aan het werk of bestudeert hij heilige teksten om zondige gedachten op afstand te houden.

Weinig anderen in de middeleeuwen pakten landbouw zo professioneel aan als de cisterciënzer monniken. Ze maakten er een industrie van met schaapskuddes van 14.000 dieren, enorme velden en kunstmatige bevloeiing. De broeders waren alle dagen bezig met oogsten, schapen scheren en wijn verbouwen. De monniken pasten genetica toe, al was daar nog weinig over bekend: ze selecteerden de lekkerste druiven en maakten er nieuwe soorten mee, en ze fokten alleen met de schapen die de beste wol gaven. Dat leverde gerenommeerde wijnen op als meursault en moselle, en wol met de hoogste kwaliteit van Europa. De cisterciënzers verbouwden ook groenten, die bekendstonden om hun rijke smaak en waar ze goede prijzen voor kregen in de marktplaatsen.




Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.