8 minute read

Herstel en nieuwe uitdagingen: 1945 -1970

Vooral twee gebeurtenissen hebben de geschiedenis van het Algemeen Vlaams Geneesheren Verbond (AVGV) tussen het einde van de Tweede Wereldoorlog en 1970 bepaald. Belangrijk was vooreerst de rol die het AVGV heeft gespeeld bij de oprichting en de werking van de door de bezetter geëiste Oorlogsorde der Geneesheren tijdens de Tweede Wereldoorlog. In de voorstellen die de Fédération Médicale Belge (FMB) en het AVGV toen formuleerden flakkerden de communautaire tegenstellingen die schering en inslag waren geweest tijdens de vooroorlogse jaren opnieuw op. Ook nu waren de voorstellen die de FMB deed niet aanvaardbaar voor het zich sterk voelende AVGV. Bij de besprekingen werd de FMB steeds verder in het defensief gedrongen en uiteindelijk staakte ze elke medewerking. Onder impuls van de toenmalige AVGV secretaris Frans Van Hoof en met de eerder lauwe medewerking van de oud-voorzitter van het AVGV maar ondertussen tot directeur-generaal in het ministerie van Volksgezondheid benoemde Willem Libbrecht, werd in november 1941 de Oorlogsorde opgericht met een Nederlandstalige en een Franstalige Kamer. In het bestuur van de Orde en van de Nederlandstalige Kamer waren de meeste posten ingenomen door AVGV vertrouwenslieden. Van dan af werden de FMB en haar lokale en regionale beroepsverenigingen in Vlaanderen rabiate tegenstanders van de Oorlogsorde en poogden ze die op alle mogelijke wijzen te boycotten. In augustus 1942 werden FMB en 30 bij haar aangesloten verenigingen door de Duitse overheid ontbonden waarna ze alleen nog clandestien verder konden werken. De Oorlogsorde dreef nu bijna uitsluitend op de niet geringe inzet van haar voorzitter Van Hoof en van een aantal bestuursleden. Na de oorlog, van juni tot december 1947, en in beroep in 1949, werden Libbrecht en de bestuurders van beide Kamers ter verantwoording geroepen: ze werden tot zware straffen veroordeeld. De FMB

en de bij haar aangesloten verenigingen traden opnieuw in de openbaarheid, het AVGV kon zich alleen discreet op achtergrond houden.

Advertisement

De cruciale vraag is natuurlijk hoe groot het aandeel van het AVGV in de oprichting en de werking van de Oorlogsorde is geweest. De uitspraak van professor Elaut1 op het proces na de oorlog dat “men het AVGV-kind met het Orde-badwater had weggegoten” is duidelijk een onderschatting omdat kind en badwater soms nauwelijks van elkaar te onderscheiden waren. Wel blijven verder onderzoek over de wettelijkheid van de Oorlogsorde en over het aandeel van het AVGV in de oprichting en werking ervan aangewezen.2

De FMB en de bij haar aangesloten verenigingen hadden nu opnieuw het terrein voor zich alleen. Ze poogden zich te profileren als de vertegenwoordigers van de gehele Belgische artsenwereld en de verdedigers van zijn belangen. Zoals verder wordt besproken werden ze al snel geconfronteerd met de aanpassingen van de gezondheidszorg die de regering wilde doorvoeren en die een sterke reactie van de artsen veroorzaakten.

Een tweede belangrijke ontwikkeling die het beloop bij het AVGV mede heeft beïnvloed tijdens de eerste naoorlogse decennia was inderdaad de opkomst van het georganiseerde syndicalisme bij de artsen. Dit geldt ten andere ook voor andere artsenorganisaties. Aanleiding tot dit volledig nieuw verschijnsel waren de plannen van opeenvolgende Belgische regeringen om een sociale zekerheid, met inbegrip van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, in te voeren. De besprekingen hierover waren reeds kort voor de oorlog gestart en tijdens de oorlog in Londen verdergezet. De FMB was er toen zelfs in gelukt clandestien een afgevaardigde naar Londen te sturen maar met diens inbreng werd geen rekening gehouden. De besprekingen van de sociale zekerheid die nadien werden gehouden leidden tot een eerste hoogtepunt met de uitvaardiging van de Besluitwet betreffende de Maatschappelijke Verzekering der Arbeiders op 28 december 1944. In de daaropvolgende jaren werden, soms uit noodzaak, steeds meer ingrijpende aanpassingen aan de organisatie van de gezondheidszorg aangebracht. Het probleem en de bron van hun toenemend verzet was dat de artsen van bij de aanvang uit al deze besprekingen werden geweerd waardoor ze vreesden elke controle over de beoefening van de geneeskunde te zullen verliezen. Dit leidde tot weerstand en de vorming van artsensyndicaten met als hoogtepunt de artsenstaking van 1964. Ook het AVGV zou bij deze syndicale acties betrokken worden.

Hoe verliep dan de geschiedenis van het AVGV na de Tweede Wereldoorlog?

Reeds een jaar na de bevrijding, begin september 1945, verscheen de vereniging opnieuw op het toneel. De heropstanding getuigde niet alleen van enige moed van de initiatiefnemers maar ze moet ook voor enkelen onverwacht zijn geweest. Dit was waarschijnlijk het geval met de FMB en haar aangesloten verenigingen. Die hadden reeds gepoogd gewone leden van het AVGV met zachte dwang en meestal op discrete wijze te recupereren: wie in september 1945 nog niet bij de FMB was aangesloten kreeg een brief toegestuurd waarin gewezen werd op het belang van de samenhorigheid in het licht van de op komst zijnde hervormingen van de gezondheidszorg.3 De bij de FMB aangesloten Geneeskundige Kring van Antwerpen heette “al de geneesheren van het arrondissement welkom behalve degenen die door het gerecht zullen veroordeeld worden wegens onvaderlandse handelswijze”. Volgens deze lokale vereniging zouden reeds heel wat artsen zijn toegetreden maar waren er ook een twintigtal dwarsliggers. Onder deze laatsten moeten waarschijnlijk de oprichters van het nieuwe AVGV gezocht worden.

De vereniging kreeg wel een nieuwe naam die discreet rekening hield met de veranderde omstandigheden: Vereniging der Vlaamse Geneesheren van België (VVGB). De VVGB was geen organisatie meer die, zoals het AVGV, de verschillende lokale afdelingen verenigde maar een personenvereniging waarbij de leden rechtstreeks aansloten. Een jaar later, in 1946, werd ook een nieuw tijdschrift, Periodiek, uitgegeven. Dat sommigen een Vlaamse artsenvereniging als de VVGB nog steeds geen plaats gunden tonen de gebeurtenissen rond de verkiezing van de voorzitter. Prof. J.A. Schockaert van de Leuvense universiteit had erin toegestemd die functie waar te nemen maar hij diende reeds na één dag zijn ontslag in nadat hij zwaar onder druk was gezet door de universitaire kringen in Leuven. Zijn taak werd overgenomen door Prof. J.F. Fransen van de Gentse universiteit die het voorzitterschap gedurende acht jaar zou waarnemen. Dertien jaar later, in 1958, werd de naam van de vereniging opnieuw aangepast: het werd het veel vlottere Vlaams Geneesherenverbond (VGV). De doelstellingen van de vereniging lagen volledig in het verlengde van die van haar voorgangers en werden ook nadien nog eens in een mededeling bevestigd: ontvoogding van de Vlaamse gemeenschap, bundeling van de Vlaamse medische wereld maar ook het bevorderen van de cultuur. Wat waarschijnlijk pas in 1958 duidelijk kon gezegd worden was dat de vereniging die kort voordien haar nieuwe naam VGV had gekregen, zou streven naar “een herstructurering van het medisch korps in een Vlaamsch en een Franstalig verbond met centraal bestuur”4

Onder impuls van opeenvolgende voorzitters (Tabel zie addendum) en secretarissen, waaronder de bijzonder actieve secretaris Max Roosens moet vermeld worden, werden door de VVGB en nadien door het VGV heel wat initiatieven genomen waarvan sommige een voortzetting of aanpassing waren van vroegere verwezenlijkingen, andere nieuw waren en hielden rekening met de nieuwe tijdsgeest. We vermelden slechts de Onderlinge Ziekenkas (1953), voortzetting van het in 1932 opgerichte Hulpfonds van het Vlaamsch Geneesherenkorps, de Voorzorgskas der Geneesheren, het vroegere Verzekeringsreservefonds, het Vlaams Actiecomité voor Volksgezondheid (1960) en de initiatieven voor de vernederlandsing van het Rode Kruis.

Er werd reeds gewezen op de opkomst van het syndicalisme bij de artsen toen kort na de oorlog opeenvolgende regeringen aanpassingen aan de ziekteverzekering en de geneeskundige zorg doorvoerden buiten de artsen om. Het artsensyndicalisme had grote gevolgen voor het land: voor een gedetailleerde beschrijving ervan moet verwezen worden naar de literatuur.Meerdere kleine en grote syndicaten zagen toen het licht, waarvan sommige vooral eigen belangen nastreefden. Door de versnippering konden echter weinig resultaten binnengehaald worden. Ook het VVGB / VGV ontsnapte hier niet aan: reeds in 1954 werd binnen de VVGB het Algemeen Syndicaat der Geneesheren van België (ASGB) opgericht dat later beter bekend raakte als het Syndicaat De Brabanter. De FMB van haar kant deed een aantal vergeefse pogingen om rechtstreeks met de regering te onderhandelen en ook het Syndicaat De Brabanter volgde een eigen pad waar overleg met de regeringsinstanties een plaats had. Een keerpunt in deze syndicale strijd was de opkomst in 1961 vanuit Wallonië van de zeer strijdlustige en bijzonder goed georganiseerde Syndicale Kamers die er in slaagden 90% van de artsen achter zich te krijgen. Voor de FMB, die door de Syndicale Kamers zwaar onder vuur was genomen, betekende dit de doodsteek: de vereniging werd in november 1962, honderd jaar oud, ontbonden. Het Syndicaat De Brabanter werd vanaf 1963 uitdrukkelijk geweerd uit het Actiecomité van de Syndicale Kamers. Te noteren valt dat de activiteit van het Syndicaat De Brabanter een vervelende last was geworden voor het VGV, zelfs in die mate dat een aantal Vlaamsgezinde artsen, waaronder twee latere VGV voorzitters, zich niet bij het VGV wilden aansluiten.

Het opflakkerende verzet van de artsen leidde uiteindelijk tot de artsenstaking van 1 tot 18 april 1964. Aan de acties kwam een einde toen twee maanden na de staking de Sint-Jans akkoorden tussen artsen en ziekenfondsen werden ondertekend. Meteen werd ook de hinderlijke binding tussen het Syndicaat De Brabanter en het VGV opgeheven.

Het VGV onderging nog een laatste belangrijke aanpassing op 25 oktober 1970. Er werden toen nieuwe statuten goedgekeurd waarbij het VGV van beroepsvereniging tot socioculturele vereniging werd omgevormd. Hiermede werd de aanzet gegeven tot een nieuwe fase in het bestaan van deze vereniging.

REFERENTIES 1. Van Acker, K.J. De Oorlogsorde der

Geneesheren 1941-1944. Beslechting van een broederstrijd. Uitg. Garant,, 2018. 2. Vandeweyer, L. Een geneesherenkorps tussen scalpel en Vlaamse Leeuw. De machtsstrijd van de communautair verdeelde artsenverenigingen, 1914-1945. Bijdragen

Eigentijdse Geschiedenis, 2 (1997). 3. Van Meirhaeghe, J. De geschiedenis van het VGV sinds 1945. Periodiek, 69, 1, 4. 4. Schrijvers, K. De artsenstaking van 1964.

Of hoe de artsen een machtig eenheidsfront wisten te vormen in hun strijd tegen de overheid. Bijdragen Eigentijdse

Geschiedenis, 16, 2005.

K. J. Van Acker

1955

1972 1960

1987

2011 2014

2015 2022

This article is from: