File-1369896198

Page 1

Vlak voor de Eerste Wereldoorlog voltooide Pierre J.H. Cuypers Kasteel de Haar, na meer dan twee decennia van bouwactiviteit. Geassisteerd door zijn zoon Joseph restaureerde, reconstrueerde en complementeerde de architect in deze periode de eeuwenoude ruïne, met als resultaat een heus Gesamtkunstwerk: een omgrachte burcht met een voorburcht, een stallencomplex, een kapel, een dorp, tuinen en een park. Het complex is volledig ontworpen in middeleeuwse trant, maar wel gebouwd met de modernste materialen en voorzien van destijds geavanceerde installaties zoals liften, centrale verwarming en elektrische verlichting. De opdrachtgever, Etienne baron van Zuylen van Nijevelt, wenste namelijk luxe en comfort, want ontving hier, onder de rook van Utrecht, de toenmalige internationale jetset. Zijn zoon Egmont en kleinzoon Thierry zouden deze traditie voortzetten tot ver in de twintigste eeuw, en ook de achterkleindochters, de baronessen Van Zuylen van Nijevelt, hebben een warme band met het Kasteel en verblijven er nog regelmatig. Nu de restauratie van Kasteel de Haar is voltooid, verschijnt deze omvangrijke monografie. De vele nieuwe kennis die tijdens de werkzaamheden aan het 'kanjermonument' is opgedaan, is verwerkt in dit boek. Behalve aan de genoemde aspecten wordt eveneens aandacht besteed aan de duizendjarige geschiedenis van het domein, zijn bewoners, de collectie van het Kasteel en de restauratie zelf.

Tien eeuwen Kasteel de Haar

Wat een weelde. Tien eeuwen Kasteel de Haar is een monumentale uitgave over het grootste en meest sprookjesachtige kasteel van Nederland.

Wat een weelde

‘You don’t own De Haar, it owns you’, the ‘rentmeester‘ told me once, and she was absolutely right Alexandra barones van Zuylen van Nijevelt

Tien eeuwen Kasteel de Haar Wat een weelde



Tien eeuwen Kasteel de Haar Wat een weelde Redactie Jacqueline Heijenbrok Guido Steenmeijer Katrien Timmers Eindredactie Jacqueline Heijenbrok Guido Steenmeijer Met medewerking van Cor Bouwstra Ben Olde Meierink Klaarke Schuiringa Marjan Twigt Auteurs Cor Bouwstra Jacqueline Heijenbrok Jan H. Huiting Mariëtte Kamphuis Ben Kooij Wendy Landewé Hugo Landheer Diny van der Leest-Brand Wies van Leeuwen René van der Mark Ben Olde Meierink Hanneke Ronnes Guido Steenmeijer Meindert Stokroos Leo Tebbens Katrien Timmers André Viersen


Inhoud

Alexandra barones van Zuylen van Nijevelt Voorwoord

6

Jacqueline Heijenbrok en Guido Steenmeijer Inleiding

8

Jan H. Huiting Landschap en bewoning Institutionele geschiedenis Den Eyk Eigenaren en bewoners van het Kasteel tot circa 1890 Ter Mey Boekel van der Haer als leenman Kleine Haar Een wandeling door De Haar omstreeks 1700

4

12 20 30 34 40 55 60 92

René van der Mark en Leo Tebbens De vroegste voorgangers van het Kasteel: archeologische sporen uit de periode 1000-1450

104

André Viersen De bouwgeschiedenis van het Kasteel vóór 1892

116

Guido Steenmeijer en André Viersen Van ruïne tot buitenhuis – een niet uitgevoerd ontwerp

140

André Viersen en Ben Olde Meierink De herbouw van het Kasteel 1892-1912

142

Wies van Leeuwen ‘Cette splendide restauration’ De plannen voor de restauratie en herbouw van het Kasteel Torens en tinnen

166 171

Katrien Timmers De bewoners van De Haar vanaf circa 1890 De afstamming van de Van Zuylens Bal masqué ‘En souvenir du 3 juillet 1893’

214 218 226 230


Maltezer Ridderdag Le chemin du souvenir – een kasteelroman Les obsèques de Hélin Greet van Rooijen-Gerssen en veertig jaar ‘september’ Toerisme

238 244 256 272 302

Katrien Timmers Cuypers, Van Zuylen et ‘le goût Rothschild’: interieur en collectie

304

Wendy Landewé Ateliergeheimen: de decoraties in het Kasteel Een raadselachtige ridder in Rotterdam Fabelachtige consoles in de Hall De vos van Pierrefonds op herhaling

334 344 350 358

Ben Olde Meierink en André Viersen De Kapel

364

Jacqueline Heijenbrok en Guido Steenmeijer Kasteelterrein en bijgebouwen: poorten, Châtelet en Stalplein

406

Meindert Stokroos De technische installaties

436

Jan H. Huiting Het oude dorp De Haar (vijftiende tot negentiende eeuw)

460

Hugo Landheer De aankoop van de gronden en het nieuwe dorp Haarzuilens

470

Mariëtte Kamphuis en Hugo Landheer ‘Canaille dans l’ame’ – Het dossier Olders

490

Mariette Kamphuis Een eclectisch park

492

Ben Kooij en Diny van der Leest-Brand De grote moestuin en de kassen

542

Cor Bouwstra De restauratie 2001-2011

560

Hanneke Ronnes Verdaagde schoonheid. Een receptiegeschiedenis van De Haar als ruïne en als Cuyperscreatie

578

Noten Bibliografie Afkortingen Voornaamste archieven en collecties Register Subsidiënten en sponsors Ruimteaanduidingen Colofon

592 632 641 641 642 649 650 660

Jan H. Huiting Familiestambomen

losse bijlages

5


Het herbouwde Kasteel vanuit het zuidwesten met links de

gemaakt door de Utrechtse firma E.A. van Blitz & Zn., kort na

torens van het Châtelet, E.A. van Blitz & Zn., 27 mei 1898. (SKDH

1850 opgericht door Emanuel Aron van Blitz (1824-1902) en

Fotoalbum II, nr. 1)

omstreeks 1885 overgenomen door diens zoons. Pierre Cuypers

Op de voorgrond (links) de boomgaard van Johannes (Jan)

liet Van Blitz regelmatig komen om de vorderingen van de

Versteeg, aangekocht ten behoeve van de aanleg van de

herbouw vast te leggen. Op 18 september 1902 bood de firma

moestuin, waarmee al een begin is gemaakt. Oostelijk van de

zelfs, in opdracht van Pierre Cuypers, baron Etienne een album

boomgaard is de oude Haarlaan te zien, die omstreeks 1900

aan met foto’s van het afgelopen jaar (NAi HAAR ph 852). De

westwaarts zou worden verlegd en later zou worden omgedoopt

doorgaans door Van Blitz gehanteerde techniek was de

in ‘Kasteellaan’.

‘ontwikkel gelatine zilverdruk’. (Met dank aan Ben Kooij)

Net als de meeste foto’s van De Haar uit die tijd is deze foto

6


Voorwoord

Alexandra barones van Zuylen van Nijevelt

As children and young teenagers, my sisters and I spent all our holidays at Kasteel de Haar, which we just called ‘Holland’. For us, living in Paris, Holland meant freedom: riding poneys in the park, bicycling to the village to buy water-ices, building tree-houses that always fell down, picking and eating berries in the potager, and doing all sorts of forbidden things like jumping over the box hedges, trying to pull up the portcullis and even, I’m afraid, sliding down the roof. At Christmas, if we were lucky, we could skate on the frozen lakes, and September, of course, meant the ‘Kermis’ in which all the people of the village participated and which ended with a marvelous display of fireworks which would sometimes, if it rained, turn into a smoky catastrophe that delighted us even more. But what about the celebrities, you are asking. Did you really have lunch with Maria Callas, play poker with Gregory Peck and ping-pong with Sophia Loren? Yes, we did. In September, my parents and my grandmother Maggie used to fill the house with friends, some of whom happened to be famous actors, singers, musicians, as well as many members of the European jetset. The castle was full of light, jewels and haute-couture; the dining-room table took up the whole room and was loaded with monogrammed silver and cristal glasses, while a battalion of butlers walked around with drinks and platters of food. When I asked my sisters what their most vivid memory of September was, they all answered the teas. Sugarcoated croissants, tiny tomato and cucumber sandwiches, cakes, and an immense silver samovar from which the headbutler poured out tea. This is indeed the castle that we try to recreate for the visitors. But for us, the heart of the castle lived in the Châtelet: Tonia de Greef, the ‘rentmeester’, born in the ‘Stalplein’ when her father worked for Etienne, and who gave her life to De Haar. It seems impossible now, but Tonia

single-handedly ran the staff, the tourism and the farms. When I was about twelve, I started working for her in the summer, stamping the tickets by hand (I was paid 25 cents for a hundred tickets !), and then selling them. My first Dutch sentence was: ‘Poortje door, rechtsaf en de steile trap op’. In the evenings, we would go down to her sitting-room, and she would tell us stories about Etienne, Egmont and Maggie, their daughter Sybil who died at nine, my father Teddy as a naughty little boy, and what happened in the castle during the war. She embodied the whole history of the renovated castle, and she gave us all the greatest gift, her love and commitment to a very special place which is both a monument and a home. ‘You don’t own De Haar, it owns you’, she told me once, and she was absolutely right. Although today, Kasteel de Haar no longer belongs to our family, I still belong to it, and no place on earth is closer to my heart. I am immensely grateful to Katrien Timmers and to Stichting Kasteel de Haar for producing this book which, I know, will captivate you, and by reforging the link between the past and the present, will give you the key to the very special magic of Kasteel de Haar.

7


Baron Etienne Gustave

Pierre en zijn zoon Joseph

Frédéric van Zuylen van

Cuypers, de architecten van

Nijevelt, opdrachtgever van

de herbouw van De Haar, 1917.

de herbouw van De Haar.

(uit: De Prins der

(SKDH Familiefoto’s)

geïllustreerde bladen, 24 februari 1917)

8

JACQUELINE HEIJENBROK - GUIDO STEENMEIJER


Inleiding

Jacqueline Heijenbrok Guido Steenmeijer

Dit boek had eigenlijk drie jaar geleden moeten verschijnen. Dan was het precies een eeuw geleden geweest dat het monumentale ‘Le Château de Haar à Haarzuylens’ van Pierre J.H. Cuypers (1827-1921) en Frans Luyten (1847-1917) het licht zag, ook ter afsluiting van een langdurige bouwcampagne. In de jaren tussen 1890 en 1910 ging het om de herbouw van het tot ruïne vervallen Kasteel, gecombineerd met het herstel van de historische heerlijkheid, nu om de restauratie van belangrijke delen van het toen gecreëerd landgoed: het Kasteel zelf, de bijgebouwen, de tuinen en het park. De restauratie van De Haar, die onbedoeld anders is verlopen dan bij de start in 2001was voorzien, behoorde tot de zogeheten ‘Kanjerprojecten’, grootschalige operaties waarvoor veel Rijkssubsidie beschikbaar was. Een van de voorwaarden voor de subsidieverstrekking als geformuleerd door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, nu de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, was dat deze gepaard zou gaan met bouwhistorisch onderzoek, ter ondersteuning van het ontwerpproces maar ook voor de wetenschap. De resultaten van het onderzoek moesten worden gepubliceerd, wat de aanleiding was voor de samenstelling van dit boek. Het onderzoek, verricht door verschillende bouwhistorische bureaus, viel uiteen in het onderzoek aan de gebouwen zelf, zowel voorafgaand aan als tijdens de restauratie, en het archiefonderzoek. In het geval van De Haar kon dit laatste een belangrijk element zijn, omdat het zeer omvangrijke archief van de herbouw van tevoren vanuit het Kasteel was overgebracht naar het Nederlands Architectuurinstituut in Rotterdam en daar was geïnventariseerd. Dit betekende dat gezocht kon worden in enkele duizenden bouwtekeningen en historische foto’s en meters correspondentie en financiële administratie, waarvan de restauratie, maar ook het onderhavige boek in ruime mate heeft geprofiteerd.

Al deze informatie maakte het mogelijk de publicatie niet te beperken tot de resultaten van het bouwhistorisch onderzoek, maar uit te breiden met andere interessante aspecten van de herbouw van omstreeks 1900. Het gaat dan om de grootschalige aankoop van grond voor het herstel van de in 1795 opgeheven heerlijkheid De Haar en de tuin- een parkaanleg. Dit laatste onderwerp is bij de kop gepakt door Mariëtte Kamphuis, met een toegift over de moestuin en kassen door Ben Kooij en Diny van der Leest-Brand, het eerste door Hugo Landheer, die meteen ook de stichting van het nieuwe dorp Haarzuilens heeft meegenomen omdat deze er direct mee samenhing. Vanwege het herstel van de heerlijkheid en de verplaatsing van het dorp moest ook de geschiedenis van de heren van De Haar en hun domein worden beschreven, wat gedaan is door Jan H. Huiting. Hij kwam tot de verrassende conclusie dat er al rond het jaar duizend bewoning op de plek van het huidige Kasteel kon zijn geweest. Deze conclusie zou later door ander onderzoek worden bevestigd, wat heel bevredigend was geweest als het niet zou zijn gegaan om een geluk bij een ongeluk. Zoals Cor Bouwstra beschrijft in zijn relaas over de restauratie, bleek na verloop van tijd dat het Kasteel volledig moest worden voorzien van een paalfundering, waardoor het nodig was het souterrain te ontmantelen. Dit maakte het mogelijk archeologisch onderzoek te doen, waarvan verslag wordt gedaan door René van der Mark en Leo Tebbens. Zij vonden niet alleen sporen van bewoning rond het jaar duizend, maar ook van de vroegste voorgangers van het Kasteel, van de twaalfde tot de vijftiende eeuw. In de vijftiende eeuw neemt André Viersen het stokje over met zijn bouwgeschiedenis van het bovengrondse Kasteel, die gaat over de bouw, verwoesting en herbouw in de vijftiende en zestiende eeuw en het dramatische verval in de achttiende en negentiende eeuw.

INLEIDING

9


De bouwploeg tijdens de herbouw, opgesteld voor de hoofdingang van het Kasteel, circa 1895. (NAi HAAR ph 906) Geheel rechts staat vooraan (met lichtkleurige hoed) hoofdopzichter Jan Hendrik Ingenhaag, en op de voorgrond zit onder meer Jan Teppema, adjunct-opzichter en tekenaar (vierde van links met elleboog op de knie) met naast hem (staand) Samuel Swanink, de ‘onderbaas’ van hoofdaannemer Cornelis van Straaten (zittend, tweede van rechts).

De ruïne van De Haar vererfde in 1890 op Etienne baron van Zuylen van Nijevelt van de Haar (1860-1934). Deze geboren Belg was in 1887 in het huwelijk getreden met de puissant rijke Parisienne Hélène de Rothschild en leefde sindsdien als god in Frankrijk. Dit verklaart dat hij gevoelig was voor de suggestie van ’s lands bekendste voorvechter van de monumentenzorg, Victor E.L. de Stuers (1843-1916), om het kasteel van zijn voorvaderen, gelegen bij het boerendorp Haarzuilens, glorieus te laten herrijzen. De Stuers schoof als vanzelfsprekend zijn vriend Pierre Cuypers als architect naar voren, die op zijn zeventigste alsnog zijn levensdroom in vervulling zag gaan: het herbouwen van een middeleeuws kasteel,

10

JACQUELINE HEIJENBROK - GUIDO STEENMEIJER

zoals zijn grote voorbeeld Eugène Viollet-le-Duc had gedaan in het noord-Franse Pierrefonds. Dat de oude Cuypers zich hierbij, in navolging van Viollet-le-Duc, niet wenste te beperken tot de architectuur, is te lezen bij Wendy Landewé. Tegelijkertijd kon hij echter niet in alles zomaar zijn gang gaan, want Etienne van Zuylen wist als opdrachtgever behoorlijk goed wat hij wilde, zoals Wies van Leeuwen laat zien in zijn bijdrage over de planvorming. Zijn echtgenote Hélène de Rothschild bemoeide zich nauwelijks met het project, maar speelde wel een cruciale rol: zij maakte het financieel mogelijk dat Etienne zonder enige terughoudendheid zijn passies – behalve De Haar ook paarden en auto’s – kon najagen.


tie, die vrijwel volledig bijeen is gebracht door Etienne en Hélène. De Kapel van De Haar, vermoedelijk ontstaan in de veertiende eeuw, is (ook) het onderwerp van Ben Olde Meierink en André Viersen, terwijl de andere bijgebouwen en de inrichting van het kasteelterrein worden beschreven door ondergetekenden. Het complex van Kasteel de Haar is een uniek ensemble, ontstaan uit een gearrangeerd huwelijk tussen de ontwerpopvattingen van Pierre Cuypers en de hoogelitaire levensstijl van Etienne van Zuylen en Hélène de Rothschild. Zo klinkt het door Cuypers bewonderde Pierrefonds ontegenzeglijk door in De Haar, maar ook de megalomane paleizen van de Rothschilds en, op Nederlandse schaal, de juist voltooide buitenplaats Hydepark bij Doorn, van het bankiersechtpaar Van Loon-Borski. Zoals Hanneke Ronnes beschrijft in de laatste bijdrage is De Haar lange tijd verguisd, als product van de aristocratie maar toch vooral als creatie van Cuypers, tegen wiens werkwijze ten tijde van de herbouw al oppositie ontstond. Het onderzoek waarvan dit boek de resultaten bevat, heeft echter uitgewezen dat Kasteel de Haar beduidend meer is dan een neogotisch ‘nepkasteel’.

Met gevoel voor detail beschrijft Katrien Timmers in haar bijdrage over de bewoners sinds 1890 de relatie tussen de echtelieden, waarbij zij ook de twee afzonderlijk uitgebreid aan bod laat komen, en dan met name de markante Hélène. De herbouw van het eigenlijke Kasteel, door Pierre Cuypers en zijn zoon Joseph Th. J. (1861-1949), wordt behandeld door André Viersen en Ben Olde Meierink. Meindert Stokroos gaat daarbij in op de voor die tijd hypermoderne en dus zeer exclusieve technische installaties, die voor een deel nog steeds functioneren. Opnieuw Katrien Timmers bespreekt het weelderige interieur, in samenhang met de even kostbare als gevarieerde collec-

Wij danken alle bedrijven, instellingen en personen die hebben geholpen bij de totstandkoming van dit boek, op welke wijze dan ook: allereerst Stichting Kasteel de Haar, haar directeur Anetta de Jong en alle medewerkers en vrijwilligers, in het bijzonder Katrien Timmers, met wie wij heel prettig hebben samengewerkt; uitgeverij WBooks, in het bijzonder Johan de Bruijn die veel geduld met ons heeft gehad en bleef geloven in het boek, en Roelof Koebrugge, die de vormgeving heeft verzorgd; Verlaan & Bouwstra Architecten voor het leveren van het tekenwerk en in het bijzonder Cor Bouwstra voor het maken van de vele prachtige foto's; Marjan Twigt, die ons veel werk uit handen heeft genomen door alle teksten drukklaar te maken; de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, in het bijzonder Kris Roderburg en zijn voormalige collega Chris Booms; het Nederlands Architectuurinstituut, in het bijzonder Alfred Marks en zijn voormalige collega Marja Potters; Het Utrechts Archief, Cuypershuis Roermond, in het bijzonder Annemieke Broeke; de Nederlandse Kastelen Stichting, in het bijzonder Alphons te Beek; de Utrechtse Kastelen Stichting, in het bijzonder Wendy Landewé; en verder Michael van Gessel, Ludy Giebels, Anne van Grevenstein, Taco Hermans, Willemien ’t Hooft, Jan H. Huiting, Hans Janssen, Mariël Kok, Eloy Koldeweij, Ben Kooij, Sandra van Lochem, Janjaap Luijt, Ben Olde Meierink, Klaarke Schuiringa, Heimerick Tromp, Ronald Trüm, Dirk-Jan de Vries, Marina barones van Zuylen van Nijevelt en in het bijzonder Alexandra barones van Zuylen van Nijevelt, en tot slot natuurlijk alle auteurs voor hun inzet en enthousiasme.

INLEIDING

11


12

WIES VAN LEEUWEN


Landschap en bewoning

Jan H. Huiting

Een schets van het landschap Het gebied rond Haarzuilens wordt gerekend tot het rivierkleigebied. Hoewel het slechts een klein onderdeel is van het rijke mozaïek van landschapstypen in de provincie Utrecht, is het rijk aan sporen die water, ijs en wind in met name de laatste twee miljoen jaar hebben achtergelaten. Deze periode wordt, met uitzondering van de laatste tienduizend jaar, het Pleistoceen genoemd. Het zijn vooral de ijstijden geweest, koude periodes met oprukkende ijsmassa’s en zeer lage zeespiegels, die grote delen van ons land tot een pool- en toendragebied maakten. Ongebrei-

rijzen. De Rijn verlegde tijdelijk zijn loop naar het noorden en de Noordzee drong zelfs het Eemland binnen. Een tweede IJstijd (het Weichselien genoemd) zorgde weer voor een lagere temperatuur (gemiddeld twaalf graden). De laatste bijna twaalfduizend jaar hebben het landschap gemaakt zoals we het nu zien. Deze periode, het Holoceen, duurt nu nog voort. De periode is eigenlijk wereldwijd te beschouwen als een tussenijstijd, waarin de mens bezit neemt van de natuur. In Nederland, waar de mens voordien verzamelaar en jager was, werd hij landbouwer en dat liet in het hele land sporen na. In de laatste duizend jaar werden, zoals we nog zullen zien, de laatste bosjes en moerassen nuttig gemaakt en was het cultuurlandschap een feit.

De op een na laatste IJstijd (het Saalien tussen 200.000 en 130.000 jaar geleden) heeft veel invloed gehad op het Utrechtse landschap. De gletsjers waren tientallen meters dik, schuurden door hun enorme massa dalen uit in de ondergrond en wierpen door hun voortstuwende kracht stuwwallen op. De gevolgen daarvan zijn zichtbaar als respectievelijk de Gelderse Vallei en de Utrechtse Heuvelrug.

Het Holoceen kende een relatief stabiel klimaat, zeker in vergelijking met het Pleistoceen. Een ander kenmerk van het Holoceen was de stijgende zeespiegel door smeltend landijs. Zo’n zevenduizend jaar geleden lag het huidige Haarzuilens vlakbij zee. De zeespiegel stabiliseerde uiteindelijk tot ongeveer het huidige niveau (ruim zesduizend jaar geleden), maar opslibbing van rivieren, veenvorming en natuurlijke dichtslibbing van de kustvlakte zorgden voor tegenwerking. Uiteindelijk zelfs groeide het veenpakket boven het zeeniveau uit. De omgeving van De Haar bestond vanaf dat moment uit een aantal hogere delen, de stroomruggen, en lage delen, de veenmoerassen. Langs de rivieren waren de eik, beuk en hazelaar de meest voorkomende boomsoorten, terwijl in de lagere veengebieden uitgestrekte elzenbossen en rietlanden domineerden, hier en daar afgewisseld met populieren. De fauna was rijk: elanden, vossen, wolven, oerossen, bruine beren en talloze soorten vogels. Te midden daarvan was de mens nog in zijn Steentijd, maar zette onomkeerbaar land en natuur naar zijn hand.

Een korte warmere periode van tienduizend jaar lang (het Eemien) deed het landijs smelten en de zeespiegel

De Oude Rijn, deel uitmakend van het Utrechtse stroomstelsel, heeft gedurende ongeveer 4500 jaar zijn

deld stroomden er brede vlechtende rivieren, die overal waar ze maar konden grind, zand en klei aanvoerden uit de bergen waar ze ontsprongen en dit afzetten in onze streken. Door het geringe verval van het terrein kwamen deze oerrivieren (de voorlopers van Rijn en Maas) tot rust en zetten hun materiaal in pakketjes af, die in de bodemprofielen herkenbaar zijn als regelmatige lagen.

LANDSCHAP EN BEWONING

Omgeving van De Haar en het Kasteel vanuit het zuiden, circa 1900. (SKDH Fotoalbum II, nr. 20)

13


sediment achtergelaten zodra hij buiten zijn oever trad. In de tijd voor de bedijkingen was er al snel sprake van overstromingen, omdat een hogere waterstand niet kon worden opgevangen. Bij hoog water (winter en lente) werd zand en klei afgezet. Dit sediment had al naar gelang de afstand tot de stroom een afnemende grofheid: dicht bij de bedding was de kracht van het water het grootst en kwam voornamelijk grof materiaal tot bezinking: zand en zandige klei. Deze afzetting creëerde een zogenaamde oeverwal, die telkens bij een volgende overstroming iets werd opgehoogd. De fijnere klei kon over een grotere afstand worden getransporteerd en kwam dus het verst van de bedding af te liggen, in de kommen, de lager gelegen gebieden achter de oeverwallen. Door de onbeteugelde kracht van de Oude Rijn werden de oeverwallen steeds weer omgewerkt, waardoor er brede stroken van verhogingen ontstonden. Deze worden stroomruggen genoemd. Deze stroomruggen hadden een goede ontwatering en waren geschikt voor landbouw en bewoning. De oudste bewoning treft men dan ook doorgaans hier. De duidelijkste kenmerken van deze grond zijn de blokvormige onregelmatige verkaveling en de lage dichtheid van sloten. De kommen daarentegen ontwaterden slecht en stonden geregeld onder water, wat veenvorming in de hand werkte. Het was een moerassig milieu, waarin al voor de Romeinse tijd de grote veengebieden werden gevormd.1 Afgestorven planten hoopten zich in zuurstofarm en slecht afwaterende gebieden op tot veen. Aan de rand van een veengebied stroomde water vrij eenvoudig af via veenstroompjes naar rivieren en meertjes2, maar in het midden ontwikkelde zich het veen sterker.3 Door de ongelijkmatige ontwikkeling van veenpakketten veranderde ook steeds het patroon van de veenstroompjes. De Oude Rijn is in een ver verleden weliswaar een belangrijke en krachtige rivier geweest, maar gezien de enorme breedte van de afzettingen (zeker tussen Utrecht en Harmelen) moeten daarvoor meerdere takken van de rivier gezorgd hebben. De Oude Rijn mondde al rond 4500 jaar geleden bij Leiden uit in zee. De oudste komafzettingen worden gedateerd op ongeveer 5600 jaar, maar zijn mogelijk ouder. Na het ontstaan van de Lek rond het begin van de jaartelling bleven zowel de Kromme Rijn, de Oude Rijn als de Vecht in functie, hoewel ze aan kracht inboetten.4 De eerste twee verdwenen als Rijntracé met de afdamming bij Wijk (bij Duurstede) in 1122.5 Tegelijk met de dam werden de Vaartse Rijn en de Oude Gracht gegraven om de vaarroute tussen Nederrijn en het Almere te blijven verzorgen. De Kromme Rijn had als watergang nog begin elfde eeuw een belangrijke functie, in 1007 voeren de Noormannen zo van Dorestad naar Utrecht.6 De Oude Rijn was zeker eind achtste eeuw nog bevaarbaar (het was de handelsroute Katwijk-Utrecht-Dorestad-Keulen), maar speelde in 1122 geen rol meer.7 Tussen Utrecht en Harmelen hebben waarschijnlijk drie

14

JAN H. HUITING

stroomgordels gelegen.8 De belangrijkste gordel, de middelste, wordt doorgaans Oude Rijn genoemd, terwijl de zuidelijke stroom of zuidelijke nevengeul nu als Heldammer stroomrug wordt aangeduid. De noordelijke stroom heeft een aftakking bij De Haar naar Kockengen gehad en boog zuidwaarts weer naar de hoofdstroom toe. De middelste Oude Rijn heeft het middeleeuwse landschap het duidelijkst beïnvloed.9 De oude landgoederen van de kapittels worden begrensd door deze rivier en bijna alle kastelen liggen aan de Oude Rijn of in de onmiddellijke nabijheid daarvan. De enige uitzonderingen, Nijeveld en De Haar, hebben dichtbij respectievelijk de zuidelijke en noordelijke stroom gelegen. De belangrijkste, middelste stroom is weliswaar op enkele plekken nog herkenbaar als smal, ondiep en modderig slootje, maar de hulp van oude kaarten moet worden ingeroepen om de gehele loop te traceren. In de verlande restgeul zijn in latere tijd de Alendorper Wetering, Vleutense Wetering en Bijleveld gegraven. De vorm van percelen wordt door de restgeul bepaald en zo kan het zijn dat we ronde (in de bochten van de rivier) en schuine (bij kleinere richtingsveranderingen) perceelgrenzen aantreffen. De Oude Rijn heeft tussen circa 3600 v. Chr. en 1150 n. Chr. gefunctioneerd. Het doek viel voor de rivier door de aanleg van de dam bij Wijk in 1122. De zuidelijke geul (Heldammer stroomrug genoemd) heeft weinig sporen achtergelaten, vooral door de al genoemde afgraving van klei in de voorbije eeuwen. Deze stroomrug lijkt ouder dan de eindfase van de Oude Rijn, immers, vanuit het noorden heeft de Oude Rijn deze stroomrug bedekt met komklei en oeverafzettingen. Het schijnt dat deze zuidelijke stroom actief was tussen 1150 en 150 v. Chr.10 De geul begon op de plek waar later kasteel Voorn zou verrijzen, ging langs de zuidrand van Langerak naar het dorp De Meern en vervolgens ten zuiden van de latere Leidse Rijn door Veldhuizen. Bij de Heldam sloot hij weer aan op de Oude Rijn. Over de noordelijke geul van de Oude Rijn is nog minder bekend. Men veronderstelt een stroom ten westen van het Huis Den Engh, gaande naar de Joostenlaan (in de middeleeuwen Groenelaan genoemd) in het westen. Op basis van de perceelscheidingen is deze stroom nog traceerbaar, maar in de schriftelijke bronnen is er geen spoor van te bekennen. Af en toe is de richting van deze tak volledig zoek; het is aannemelijk dat hij ten westen van de Joostenlaan in de richting van het Haarpad afboog, vervolgens noordwaarts rond De Haar kronkelde, om bij De Wel weer aan te sluiten op de hoofdgeul. Nabij Kasteel de Haar ligt op ruim een meter beneden het maaiveld grof beddingzand van de stroomgordel. Op dat pakket zand ligt een leemlaag, die gekenmerkt wordt door een hoog kalkgehalte, maar tegelijk ook veel micadeeltjes bevat. Dit duidt op een lage activiteit van de


toenmalige rivier. Op de leemlaag ligt nog zestig centimeter grijsbruine zware komklei. Het lijkt erop dat de grootste watervoering naar het noorden plaats had tussen ruim vierduizend en drieduizend jaar geleden, maar mogelijk was de geul twee millennia geleden ook nog watervoerend. Ten noorden van het Kasteel is de rivier wegens hoog water door de oeverwal gebroken; het materiaal dat in zo’n doorbraak achterblijft wordt een crevasse-afzetting genoemd. Het resultaat hiervan, een zogenaamd ‘wiel’, toont zich op de kadasterkaart als een rond perceel dat als een druppel aan de dijk lijkt te hangen. Recent is ten zuidwesten van het Kasteel bodemonderzoek verricht, waarbij restgeul-afzettingen zijn aangetroffen aan weerszijden van de Rijndijk. Deze bestaan merendeels uit grijze, humeuze fijne klei.11 De restgeul behoort niet tot een laatmiddeleeuws geulensysteem, maar vermoedelijk tot een ouder systeem. Ten noordwesten van het Kasteel zijn komafzettingen aangetroffen waarin laagjes bosveen aanwezig waren.

Bewoning In het rivierkleigebied kon men het beste wonen op de hoogste delen van de stroomruggen, hoewel men ook

daar niet altijd veilig voor het water was. Gezien de breedte van de stroomrug bij Kasteel de Haar is daar grote kans op zeer oude bewoning; er is echter nog weinig onderzoek gedaan in dit gebied. Een deel van het bodemarchief is in deze omgeving bovendien verdwenen door afgraving van klei ten behoeve van de baksteenindustrie. Mogelijk is ook bij de herbouw van het Kasteel eind negentiende eeuw een deel van de bovenlaag van de grond afgegraven.

Omgeving van De Haar gezien vanaf het Kasteel naar het zuiden, met op de voorgrond de bouwketen met de werkklok (voorgrond) en erachter het langgerekte gebouw van de smid en herbergier, rechts op de achtergrond de steenbakkerij ten behoeve van de herbouw

Na de Romeinse tijd (tweede helft derde eeuw) lijkt er in het rivierengebied sprake te zijn van een tanende bevolking. De verslechterde waterstaatkundige situatie door een natter klimaat en wellicht toenemende ontbossing in Duitsland (dus veel toevoer van water en materiaal) kunnen daaraan hebben bijgedragen. Het is niet voor niets dat een Romein aan het eind van de derde eeuw n. Chr. vaststelde dat er bijna geen land was, maar dat je voeten werden opgezogen. En waar het wat vaster leek, begon toch de bodem te bewegen als je liep.12 Na de zesde eeuw nam de bevolking weer langzaam toe. Er was in die periode veel blokverkaveling en de nederzettingen bestonden uit kleine groepjes huizen. Het gaat dan om die delen van Nederland die met betrekkelijk eenvoudige hulmiddelen in cultuur gebracht konden

LANDSCHAP EN BEWONING

en in de verte (links) de toren van Den Ham bij Vleuten, 28 februari 1895. (SKDH Fotoalbum I, nr. 3)

15


Omgeving van De Haar gezien vanaf het Kasteel naar het oosten, met op de

worden.13 De onregelmatige blokkenstructuur is nog op oude kaarten herkenbaar en bevindt zich rondom het Kasteel en ten zuiden ervan.

voorgrond het oude dorp en rechts het onderste gedeelte van de muren van een deel van de Kapel, circa 1895. (SKDH Familiealbum I, nr. 20)

Door een versterkt staatsgezag nam de bevolking verder toe in de Karolingische periode. Het landschap veranderde navenant: er kwamen meer langgerekte percelen, mede door schaarste aan bouwland en de zwaardere ploeg, die lastiger te keren was, zodat men lange voren trok. De nederzettingen werden gekenmerkt door reeksen van boerderijen.14 De negende en tiende eeuw laten weer een inzinking zien, die ook parallellen in de stad Utrecht kent: een algemene ontvolking, die in verband wordt gebracht met de dreiging van de Noormannen.15 Een blik op de topografische kaart leert dat ook in de onmiddellijke nabijheid van Kasteel de Haar vele perceelvormen voorkomen. Ten zuiden van de Bochtdijk worden voornamelijk onregelmatige blokken aangetroffen; aan deze verkaveling ligt geen planmatige, geleidelijke ingebruikname van de stroomrug ten grondslag. De

16

JAN H. HUITING

blokken duiden op oudtijdse exploitatie, die reeds van voor het jaar 1000 dateert. De rechthoekige percelen waren doorgaans in gebruik als bouwland, de vierkante blokken waren meestal boomgaard of tuin. Dergelijke vormen treffen we ook aan langs de Oude Rijn in Vleuten, onder meer waar de oude nederzettingen Alendorp en Knijfgensdorp lagen, even ten oosten van De Haar. ‘Dorp’-namen komen bijna zonder uitzondering voor op het oude land, en als dit toponiem al in veengebieden voorkomt betreft het nederzettingen langs een rivier. Doorgaans kunnen deze gedateerd worden tussen 900 en 120016, zodat een lange bewoning van de stroomrug van de Oude Rijn aannemelijk is.17 Ten zuidwesten van het Kasteel de Haar ligt volgens de bodemkaart een merkwaardig verschijnsel: ingeklemd tussen het Kasteel in het noordoosten, de Bochtdijk in het zuiden en de Haarlaan in het westen ligt een omvangrijke verhoogde ‘woonplaats’. Deze woonplaatsen komen in het rivierengebied wel meer voor, maar met name waar ook na bedijking nog dreiging van het


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.