Veldhoven, van Toterfout tot heden

Page 1

Veldhoven Van Toterfout tot heden Een overzicht van de geschiedenis van Veldhoven, Meerveldhoven, Oerle en Zeelst

Jean Coenen



Veldhoven Van Toterfout tot heden



Veldhoven Van Toterfout tot heden

Een overzicht van de geschiedenis van Veldhoven, Meerveldhoven, Oerle en Zeelst

Jean Coenen

Uitgave Stichting Veldhoven van Gisteren naar Morgen Veldhoven, 2006


Colofon Veldhoven Van Toterfout tot heden

Auteur Vormgeving, opmaak en druk Uitgave Stichtingsbestuur

Jean Coenen

Verhagen Grafische Media B.V. Stichting Veldhoven van Gisteren naar Morgen Drs. M. J. J. van Amelsvoort † A.M. van Heek - Volbeda C. de Cock - van Gerwen Mr. H. J. Rosens Mr. J. J.P.M. Storimans Th.H. van de Ven † F.C.G.M. Verhagen H.W.P.M. Verhagen

Comité van aanbeveling Drs. G. J.M. Cox, burgemeester van Veldhoven Drs. R.H. Augusteijn, lid Gedeputeerde Staten Noord-Brabant T.C.G.T.M. Vinken, oud-voorzitter Directie Rabobank Veldhoven Begeleidingscommissie

ISBN-10 ISBN-13 NUR

Drs. J.A. J. van den Bosch J.M. J. Bressers L. J.B. Donkers J.W.G. van Helmont J.H.A.van de Oetelaar A.M. J.G. van Run M.B. Verrijp 90-76014-13-2 978-90-76014-13-5 520

© 2006 Stichting Veldhoven van Gisteren naar Morgen Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Auteur en uitgever zijn zich volledig bewust van hun taak een zo betrouwbaar mogelijke uitgave te verzorgen. Niettemin kunnen zij geen aansprakelijkheid aanvaarden voor eventueel in deze uitgave voorkomende onjuistheden.


Dit boek is tot stand gekomen met medewerking van de navolgende bedrijven:

Hoofdsponsors

Sponsors Bazelmans Audio Visual Rentals Woningstichting Aert Swaens Ballast Nedam Van Dongen Storimans Netwerk Notarissen Groenen Bouw en Onderhoud Kinderen Van de Ven VDL Van der Linden Accountants Schildersbedrijf Van de Looy NH Koningshof


Met dank aan: Nico Arts, Eindhoven Ad van den Beemt Henk Beijers Marcel van Dijk, ASML, Veldhoven Ingrid van Erven, ASML, Veldhoven Fotostudio Feijen Nellie de Haas, Lierop Jan Hagen, Eindhoven Bert van Herk, Valkenswaard Luchtfotografie Van Herpen Anton Hopstaken, Veldhoven Ton van den Hurk, Veldhoven Jos Kastelijns, Veldhoven Rijksdienst voor Oudheidkundig Onderzoek, Amersfoort Petra Rorije, Veldhoven Riny Sanders, Baetsen-Groep, Veldhoven Jacqueline Slegers, Veldhoven Erwin van der Schoot, Simac, Veldhoven Jef Stalpers, Eindhoven Karel Tomei, Flying Camera, Eindhoven J. Trommelen, Veldhoven Pater Luc Vienne, Postel Tiny van der Velden-Louwers, Neeritter VVV, Veldhoven Kinderen Van de Ven Paul Vrancken Peeters, Roermond Stichting Zeelst Schrijft Geschiedenis


Voorwoord Sinds vele jaren bestond in Veldhoven de behoefte aan een beschrijving van de geschiedenis van de gemeente of beter nog van de oorspronkelijke dorpen Oerle, Zeelst, Meerveldhoven en Veldhoven. Deze behoefte werd in 2000, bij het wisselen van de eeuw, bij vele bestuurders van de gemeente en ook van de Veldhovense ondernemers, sterk gevoeld. Hieruit ontstond het initiatief tot het uitgeven van een boek dat de integrale geschiedschrijving van de gemeente Veldhoven bevat. Ons, inmiddels overleden, bestuurslid Theo van de Ven was een van de initiatiefnemers. Hij heeft zijn initiatief uitvoerig besproken met diverse bestuurders van de gemeente Veldhoven. Na overleg is door de gemeente Veldhoven dit initiatief neergelegd bij onze, speciaal daarvoor opgerichte, stichting. De burgemeester van Veldhoven is overigens een van de leden van het comité van aanbeveling. Namens ons bestuur heeft Theo van de Ven de historicus drs. Jean Coenen gevraagd om in opdracht van onze stichting deze integrale geschiedschrijving ter hand te nemen. Wij hebben voor Jean Coenen gekozen omdat wij wisten dat hij een geschiedschrijver van naam is, die al over vele gemeenten, met name in Brabant en Limburg, heeft geschreven. In de hierna volgende inleiding licht Jean Coenen zijn plan van aanpak nader toe. Bij de uitvoering van ons initiatief konden wij rekenen op de steun en medewerking van alle geledingen in Veldhoven. Zoals Jean Coenen in zijn inleiding ook schrijft, heeft het hem aan medewerking door velen in en buiten Veldhoven niet ontbroken. Met name de begeleidingscommissie heeft een grote rol gespeeld bij het tot stand komen van ons boek. Het spijt ons dat, ondanks onze pogingen daartoe, er echter geen overleg heeft kunnen plaatshebben met het bestuur van de stichting “Stichting Historisch Erfgoed Veldhoven”. Dan zouden de uitgave

van deze stichting en de uitgave van het voor u liggende boek, beter op elkaar zijn afgestemd. Hoe het ook zij; de gemeente Veldhoven is nu twee boeken over haar geschiedenis rijker. Het is aan de lezer om te beoordelen welk van beide boeken hem het beste past. Theo van de Ven zijn wij zeer erkentelijk voor zijn initiatief en zijn inzet voor onze stichting. Mede door zijn inbreng, voortvarendheid en optimisme is het boek er (tenslotte toch) gekomen. Wij betreuren het zeer dat hij dit niet zelf heeft kunnen meemaken.

Theo van de Ven

Ook voor onze eerste voorzitter, Marius van Amelsvoort, kwam de uitgave van ons boek te laat. Hij overleed helaas op 30 mei 2006, dus ook hij kan de eerste uitreiking van het boek niet meer meemaken. Ondanks zijn slopende en afmattende ziekte heeft hij tot één maand voor zijn overlijden de vergaderingen van onze stichting voorgezeten. Wij zijn hem daar zeer dankbaar voor. Behalve dat de uitgave van een integrale geschiedschrijving veel tijd kost, zelfs veel meer dan oorspronkelijk berekend, kost de uitgave ook veel geld. Zonder de bijdragen van al onze sponsors had deze uitgave niet tot stand kunnen komen. Wij zijn onze sponsors daarom ook zeer dankbaar voor hun bijdragen. Onder de (hoofd)sponsors heeft de Rabobank een bijzondere rol vervuld, niet alleen door het verstrekken van een sponsorbedrag maar ook door ons behulpzaam te zijn bij het verspreiden en verkopen van het boek.

Namens de Stichting Veldhoven van Gisteren naar Morgen, Jos Storimans, voorzitter

7

Marius van Amelsvoort



Inleiding Veldhoven oogt als een moderne, grote gemeente met veel nieuwbouwwijken, industrieterreinen, een goede infrastructuur en enige futuristische gebouwen. Van het verleden van Veldhoven is niet veel meer te zien. In de gemeentegids is het verhaal over de historie ongekend kort, het begint bovendien pas met het jaar 1921. De rasechte Veldhovenaren, die inmiddels een minderheid vormen binnen de bevolking, weten wel beter. Velen van hen hebben Veldhoven gekend van vóór 1950. Toen was er nog duidelijk sprake van vier dorpskernen, te weten Oerle, Veldhoven, Meerveldhoven en Zeelst. Men voelde en voelt zich Oerlenaar of Zeelstenaar in plaats van inwoner van Veldhoven. Bij deze mensen leeft het lokale verleden nog sterk. Zij hebben de gehuchten en boerderijen nog gekend die moesten wijken voor de uitbreidingsplannen van de gemeente. Gelukkig is niet alles verdwenen. In de oude kernen is de structuur van de dorpen nog herkenbaar in een aantal straten. Hier en daar komen zelfs nog huizen voor uit de 18de of 19de eeuw, maar we moeten wel weten waar ze staan. Een bezoek aan het buitengebied bij Zandoerle en Oerle brengt ons in contact met de middeleeuwse geschiedenis van Oerle en de grafheuvels uit de Bronstijd. Dan wordt duidelijk dat Veldhoven een heel oude geschiedenis heeft.

Aan het begin van de zeventiger jaren maakte ik kennis met dat vroege verleden van deze gemeente. Vanuit de Nederlandse Jeugdbond ter Bestudering van Geschiedenis, afdeling Eindhoven, hielp ik zo nu en dan mee met de opgravingen van kasteel Gagelbosch en kasteel Blaarthem in het naburige Eindhoven-Gestel. Via die opgravingen werden we destijds ingezet bij de opgraving van het Merovingische grafveld in Veldhoven. In de gemeente bestaat een actieve archeologische werkgroep die al geruime tijd haar huisvesting heeft in ’t Oude Slot. Veldhoven had geen eigen heemkundige studiekring, maar een aantal inwoners van de gemeente was lid van De Acht Zaligheden van het Brabants Heem. Het Brabants Heem organiseerde ook regelmatig heemkundige of archeologische studiedagen waarbij Veldhoven bezocht werd of facetten van haar geschiedenis ter sprake kwamen. Via ontmoetingen op het streekarchief in Eindhoven had ik al in de zeventiger jaren contacten met enthousiaste heemkundigen, zoals Jacques Bijnen, Wim van Nuenen en Ad van Run.

Het plan om te komen tot een overzicht van de geschiedenis van Veldhoven is al oud. Er waren ook plannen om alleen een boek over de 20ste eeuw te maken. Theo van de Ven (1924-2004) bleef zich beijveren voor een integrale geschiedschrijving. Hij was bestuurslid van heemkundige studiekring De Acht Zaligheden. Theo interesseerde zich al meer dan 50 jaar voor de geschiedenis van de gemeente Veldhoven, speciaal die van het oude dorp Oerle. In de loop der jaren had hij veel documentatie verzameld. In 2001 benaderde Theo van de Ven mij om eens te praten over een geschiedschrijving van Veldhoven. Theo kende mijn werk en mijn aanpak. Hij wilde voor Veldhoven komen tot een integrale geschiedschrijving op de wijze zoals die voor veel andere gemeenten door mijn bureau voor regionaal historisch onderzoek waren gemaakt. Een aparte stichting zou daarbij zorgen voor de benodigde gelden om het onderzoek te laten verrichten en om het boek uit te geven. Na een gedegen voorbereiding konden we in het najaar van 2002 aan de slag. De grote stimulans en inzet die van

9


Theo uitging, heeft er voor gezorgd dat het boek tot stand is gekomen. Jammer dat hij het eindresultaat niet meer heeft mogen zien. Theo van de Ven overleed op 8 februari 2004.

Onderzoek Binnen het bureau werden de werkzaamheden verdeeld. Hans van Helmont, zelf stammend uit een Zeelster familie, deed vooral onderzoek naar de periode van 1700 tot 2000. Ikzelf richtte mij op het materiaal van vóór 1700, inclusief de teksten in middeleeuws Latijn of oud-Frans. Wij onderzochten de oude archieven van Veldhoven, Zeelst en Oerle, de archieven in Den Bosch, hertogelijke archieven in Brussel en Anderlecht, kerkelijke archieven in Luik en Lorsch, kloosterarchieven in Postel en Tongerlo en overheidsarchieven in Den Haag. Er werden veel archiefbestanden bekeken die nooit eerder voor een onderzoek naar de geschiedenis van Veldhoven zijn geraadpleegd. Het boek bevat zodoende een aantal nieuwe aspecten van de geschiedenis van Veldhoven. Ook komen onderwerpen aan bod waarover niet eerder is gepubliceerd. Theo van de Ven bij één van de bronzen borden op Toterfout, waarvoor hij het initiatief had genomen.

10

Bestaande geschiedschrijving Dit boek over Veldhoven is niet het eerste. Gedurende meer dan honderd jaren zijn er artikelen en boeken geschreven over Veldhovense onderwerpen. Aan het begin van de 20ste eeuw publiceerden de hoofdonderwijzers Jacq. Cuijpers en Cornelis Rijken volksverhalen en artikelen over bodemvondsten en bijzondere gebeurtenissen. Zij legden oude gewoonten en gebruiken vast, die nu al geruime tijd verdwenen zijn. Ook professionele archeologen gingen zich interesseren voor het rijke verleden van deze gemeente. Er werden enkele grote opgravingen uitgevoerd, de bevindingen daarvan verschenen in wetenschappelijke vaktijdschriften. Veldhoven stond al vroeg op de kaart bij nationale en internationale archeologen. Op het gebied van de dialecten en toponymie had de in Oerle geboren A. P. de Bont voor Veldhoven baanbrekend werk verricht. Zijn driedelige studie is een standaardwerk op dit gebied, dat bovendien landelijk bekendheid kreeg. In 2006 verscheen postuum deel 4 van zijn levenswerk. De afgelopen decennia hebben plaatselijke geschiedschrijvers zich beziggehouden met het verleden van Veldhoven. Jacques Bijnen verzamelde in eerste instantie historische gegevens over Oerle, maar breidde zijn werkterrein uit naar geheel Veldhoven. Hij hield zich bezig met archeologie en lokale geschiedenis. Naar het voorbeeld van een lokale historische reeks die ik in Geldrop mee had opgezet, begon hij ook met een reeks over Veldhoven. Samen met anderen schreef hij over aspecten van de geschiedenis van Veldhoven, zoals opgravingen, kerkgeschiedenis, de Tweede Wereldoorlog en monumenten. Met name de bijdragen van J. Lijten aan zijn reeks waren van hoog niveau. In 2005 publiceerde Jacques Bijnen een uitvoerig werk over Veldhoven, dat beschouwd kan worden als een compilatie of samenvatting van zijn eerdere publicaties en van artikelen die hij, soms samen met anderen, in de loop der jaren uitbracht. Een overzicht van de volledige geschiedenis van Veldhoven is het niet, omdat daarvoor teveel aspecten ontbreken. De Stichting Historisch Erfgoed Veldhoven, die door hem werd opgericht, verzamelde in de loop der jaren een flinke hoeveelheid documentatie over de plaatselijke geschiedenis.


In de afgelopen tientallen jaren is een groot aantal onderzoeken verricht en zijn er artikelen en boeken verschenen van de hand van heemkundigen. Wim van Nuenen, oud-wethouder van Veldhoven en oud-burgemeester van Riethoven en Westerhoven, archivaris W. Klaasen, A. J. Driesssen en C. Kuijpers publiceerden in 1971 een boekje over Veldhoven in oude ansichten. Het boekje kwam uit in een tijd dat Veldhoven een metamorfose onderging. Ad van Run doet al jarenlang onderzoek naar de bevolking en de bewoning in Veldhoven, Meerveldhoven en Zeelst. Hij publiceerde daarover in het tijdschrift Campinia. Jef Stalpers uit Eindhoven schreef over families uit Oerle in het Genealogisch Tijdschrift voor Oost-Brabant. Ook bracht hij enkele afzonderlijke boeken uit over Oerlese families. Vanuit de heemkundige studiekring De Acht Zaligheden ging een werkgroep aan de slag om een kadastrale atlas van Veldhoven uit te geven. Uiteindelijk kwam in het jaar 2000 een boek tot stand, dat vaak gebruikt zal worden als basis bij historisch onderzoek. Een aantal personen dat bij deze atlas betrokken was, ging op in de Stichting Zeelst Schrijft Geschiedenis. In enkele jaren tijd heeft deze stichting enige boeken uitgebracht over de geschiedenis van Zeelst en tentoonstellingen georganiseerd. De belangstelling voor de lokale geschiedenis is daarmee flink gestimuleerd. Het blijkt dat in het moderne Veldhoven veel interesse is voor geschiedenis. De verschillende personen die zich met de lokale geschiedenis bezighouden, hebben al veel voor de toekomst kunnen bewaren. In het museum ’t Oude Slot, op zichzelf al een stuk geschiedenis, worden voorwerpen bewaard die het rijke verleden van Veldhoven illustreren.

De opbouw van het boek is zodanig dat ieder hoofdstuk afzonderlijk gelezen kan worden. Iemand die vooral belangstelling heeft voor de kerkelijke geschiedenis vindt gemakkelijk in ieder hoofdstuk dat thema terug. De opbouw van ieder hoofdstuk is vanaf de Middeleeuwen ongeveer gelijk. Zo kan de ontwikkeling van de textielnijverheid in Veldhoven in de 18de en 19de eeuw bijvoorbeeld goed worden vergeleken met die in Geldrop. Bij de explosieve groei van de gemeente Veldhoven in de 20ste eeuw is een vergelijking mogelijk met bijvoorbeeld de gemeente Best of in mindere mate met Nuenen of Son. De wijze waarop de samenvoeging in 1921 plaatsvond, kan worden gelegd naast die in Geldrop, waar in datzelfde jaar de gemeente Zesgehuchten deel ging uitmaken van Geldrop. Kortom, het boek leent zich bijzonder goed voor vergelijkende studies. Het boek over Veldhoven is een overzichtsgeschiedenis. Alle belangrijke aspecten van het verleden komen ter sprake in een vaste volgorde, vanaf het vroegste begin tot heden. Het gaat om onderwerpen als bevolking, historische geografie, bestuur, politiek, kerkelijke geschiedenis, onderwijs, sociaal-economische geschiedenis en het verenigingsleven. Bij de bevolking is ook aandacht besteed aan de families die vanouds in Veldhoven voorkomen. Het boek loopt door tot de meest recente ontwikkelingen, zelfs zijn enkele toekomstige plannen van de gemeente al in het overzicht opgenomen. In sommige gemeenten wordt het overzichtswerk van die plaats door de ambtenaren gebruikt als naslagwerk. Ook het boek over Veldhoven leent zich daarvoor.

Opzet en indeling van het boek

Voor een buitenstaander is het moeilijk om zich goed in te leven in situaties in een gemeente. Anderzijds zie je als buitenstaander sneller de bijzonderheden omdat de plaatselijke bevolking die soms niet als bijzonder herkent. Momenteel woon ik al acht jaar in Maasbracht, daarvoor heb ik 35 jaar in Geldrop gewoond. De grote veranderingen in Veldhoven waren duidelijk te zien als ik vanuit Geldrop de gemeente bezocht. Dat wil echter niet zeggen dat mij precies bekend was wat er allemaal in die gemeente gebeurde. Het is daarom van groot belang dat bij de totstandkoming van een boek

Aan het begin van de inleiding gaf ik al aan dat het boek van Veldhoven is gemaakt naar het voorbeeld van andere publicaties van het bureau voor regionaal historisch onderzoek. Bij de overzichtsgeschiedenissen die zijn uitgegeven wordt overal dezelfde indeling gebruikt. Dit is voor dorpen en gemeenten in dezelfde regio heel goed mogelijk. Het maakt het ook mogelijk om achteraf ontwikkelingen in naburige gemeenten te vergelijken. Bij recente publicaties over Best, Mierlo en Boxtel zijn die snel te vinden.

Begeleidingscommissie

11


als dit overzichtswerk een begeleidingscommissie het onderzoek volgt en de teksten van de auteur kritisch doorleest en samen bespreekt. Ook in Veldhoven beschikte ik over een bijzonder goede begeleidingscommissie. De voorzitter, Jan van den Bosch, was als onderwijsman binnen Veldhoven goed op de hoogte van de ontwikkelingen. Hij publiceerde artikelen over toponymie en hij schreef een boek over de geschiedenis van de harmonie van Zeelst. Jan Bressers wist als bestuurslid van de Stichting Zeelst Schrijft Geschiedenis niet alleen veel over de geschiedenis van Zeelst, ook op het gebied van de historische geografie leverde hij zijn bijdrage. Hans van Helmont verrichtte samen met mij het onderzoek, daarnaast bekeek hij als lid van de commissie ook de teksten. Zijn bijzondere belangstelling gaat uit naar de geschiedenis van Zeelst. Jan van de Oetelaar kent als geboren en getogen Oerlenaar veel oude situaties. Als oud-raadslid en wethouder was hij betrokken bij veel veranderingen in Veldhoven. Ad van Run, die bijzonder veel gegevens verzameld heeft over Veldhoven, stelde veel materiaal beschikbaar, waardoor extra aandacht besteed kon worden aan buitenlandse archieven. Hij kan oude situaties goed plaatsen en beschikt over veel informatie met betrekking tot Veldhovense families. Maarten Verrijp kan vanuit speciale invalshoeken zijn bijdrage leveren. Hij was als protestant politiek actief in een gemeente waar de raad vrijwel uitsluitend uit katholieken bestond. Hij was achtereenvolgens wethouder en lid van de agglomeratieraad. Oud-raadslid en wethouder Lau Donkers wordt hier als laatste genoemd, omdat hij pas later toetrad tot de commissie. Als Veldhovenaar kent hij de oude situaties goed en als wethouder heeft hij een rol gespeeld in een aantal ontwikkelingen in de negentiger jaren. Met zo’n begeleidingscommissie zal het duidelijk zijn dat alle onderwerpen goed gewikt en gewogen zijn. De teksten zijn niet alleen verantwoord via het notenapparaat aan het einde van ieder hoofdstuk, ook de commissie heeft zich over het verhaal gebogen. Bij deze wil ik alle commissieleden bijzonder danken voor hun deskundige inbreng, de waardevolle opmerkingen en zeker ook voor de prettige sfeer tijdens de werkvergaderingen.

12

Ook van buiten de commissie kwam regelmatig spontane hulp. Bij de verantwoording van de foto’s is bijvoorbeeld te zien waar dat materiaal werd verzameld. Ik wil bijzonder dank zeggen aan Frans Huijbregts in Eersel die zijn collectie Kempische ansichtkaarten ter beschikking stelde; Frans Loots uit Oerle die zijn verzameling foto’s ter inzage gaf; Ton van den Hurk uit Veldhoven die mij regelmatig bijzonderheden toespeelde; Gijs van Herk die op zoek ging naar oude foto’s, en vele anderen. Ook een aantal instanties werkte goed mee. Bij de gemeente Veldhoven zorgde Petra Rorije steeds dat de gevraagde recente informatie ter inzage lag. De Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek in Amersfoort gaf inzage in de Archisbestanden. In de abdijen van Postel en Tongerlo werden we gastvrij onthaald en in tal van archieven was sprake van uitstekende medewerking. Zonder al die hulp en adviezen is het niet mogelijk om zo’n overzichtswerk te maken.

Nog veel te onderzoeken Het doel van een overzichtswerk is vergelijkbaar met een kapstok. Het is een basis waarmee gewerkt kan worden en waar de details aan de hoofdlijnen opgehangen kunnen worden. Dit boek is zeker niet het laatste over de geschiedenis van Veldhoven. Gezien de vele actieve amateur-historici zal nog het nodige volgen. Het is mij bekend dat de stichting in Zeelst alweer iets op stapel heeft staan. In zulke publicaties kan gedetailleerd op bepaalde onderwerpen worden ingegaan. Daardoor zal ook in de toekomst nog meer over het verleden van deze moderne gemeente boven water komen. Bij ieder onderzoek kan het overzichtswerk dienen om alvast de grote lijn en een aantal bronnen op te zoeken. Ik wens de onderzoekers daarmee veel succes en ik hoop dat velen dit boek met plezier zullen lezen of raadplegen. Maasbracht, april 2006

Jean Coenen Bureau voor regionaal historisch onderzoek


ÂŤ HOOFDSTUK 1 Âť

De vroegste geschiedenis van Veldhoven In dit eerste hoofdstuk over de geschiedenis van de huidige gemeente Veldhoven gaat de aandacht uit naar de tijd waarin van Veldhoven, Zeelst, Oerle of Meerveldhoven nog geen sprake was. Het landschap was tienduizenden jaren geleden geheel anders en zelfs de beken en rivieren, zoals de Gender, de Dommel en de Run, liepen nog niet op de plaats waar deze momenteel voorkomen. Om inzicht te krijgen in de vroegste geschiedenis is het noodzakelijk om na te gaan hoe het landschap werd gevormd, welke bodemlagen er voorkwamen, hoe groot de hoogteverschillen waren en waar een rivier stroomde. Met behulp van de geomorfologie, de wetenschap die het aardoppervlak bestudeert, kunnen enkele van deze vragen worden opgelost. Het zal blijken dat de bodemstructuur en de hoogteverschillen eeuwenlang bepalende factoren zijn geweest in de geschiedenis van de latere nederzettingen Veldhoven, Zeelst, Oerle en Meerveldhoven. In sommige tijdperken was de grondwaterspiegel hoog. De mensen die in dit gebied verbleven moesten rekening houden met de stand van het grondwater. Zij konden alleen op de hogere delen in het landschap verblijven. In droge perioden trokken de mensen naar de beekdalen omdat water een van de belangrijkste levensvoorwaarden is. In de loop van duizenden jaren is dit een van de redenen geweest waarom de mensen kozen voor een bepaalde plaats om te verblijven of om zich te vestigen. In dit hoofdstuk zal bij de archeologie zodoende de relatie met het landschap en het klimaat telkens ter sprake komen. Door die verbanden te leggen wordt het ook duidelijk waarom bepaalde archeologische vindplaatsen soms ver van de huidige dorpskernen liggen terwijl andere juist midden daarin voorkomen. GEOMORFOLOGIE VAN VELDHOVEN Bij de geomorfologie gaat het om de bovenste lagen van de bodem en de hoogteverschillen. De huidige gemeente Veldhoven ligt in een gebied dat door geologen wordt aangeduid als het Brabants Massief. Binnen dat massief komen breuken voor, waardoor bepaalde gebieden hoger of lager kwamen te liggen. De hoge gedeelten worden horst genoemd en de lage gebieden slenk. Veldhoven ligt in de Centrale Slenk, die begrensd wordt in het westen door de Kempenhorst en in het oosten door de Peelhorst. De breuklijn tussen de Centrale Slenk en de Kempenhorst loopt op een paar plaatsen over de zuidwestgrens van de gemeente Veldhoven.

In de loop van miljoenen jaren is de laagte van de Centrale Slenk zodanig opgevuld dat er nauwelijks een hoogteverschil met de Kempenhorst is te zien. Wel is de structuur van de bodem in de zuidwestgrens van Veldhoven anders dan in de rest van de gemeente. Er komt daar meer grind voor aan de oppervlakte. Dat grind is door rivieren aangevoerd. Op het grondgebied van de gemeente Veldhoven overheersen drie grondsoorten, te weten zand dat in de ijstijden door riviertjes werd aangevoerd, dezelfde soort zand vermengd met lagen leem en tenslotte Brabants leem. Dat leem was in de 19de en 20ste eeuw uitermate geschikt als grondstof voor de steenfabrieken in Veldhoven en Zeelst.

13


DE VROEGSTE GESCHIEDENIS VAN VELDHOVEN

De bodem van Veldhoven die aan de oppervlakte zichtbaar is, bestaat grotendeels uit dekzanden. Onder dekzanden worden zandgronden verstaan waarbij de fijne deeltjes zand door de wind werden aangevoerd. De meeste dekzandruggen lopen in west-zuid-westelijke richting, aangezien dat de overheersende windrichting was in de laatste ijstijd. Voor Veldhoven is de loop van enkele beken en rivieren van groot belang, zoals de Run, de Gender, de Dommel en in mindere mate de Rundgraaf, die de grens vormde met de voormalige gemeente Strijp en de Bruggenrijt, die tussen de dorpen Oerle en Wintelre stroomde.

De Gender, momenteel een mooi beekje achter de Kloosterhof, was in de prehistorie ĂŠĂŠn van de beken die voor de eerste bewoners van deze streek van levensbelang was.

Het gebied ten westen van de Gender bestond grotendeels uit dekzanden. Op die dekzanden kwamen hoogteverschillen voor van ongeveer 18 meter in het Veldhovens Broek tot ruim 26 meter bij Zandoerle en Halfmijl. Het gebied waar in de Middeleeuwen het dorp Oerle lag, met de gehuchten Zandoerle en Zittard, bevond zich gemiddeld op 23 tot 25 meter boven NAP, terwijl het oude Veldhoven en Zeelst op gemiddeld 21 meter boven NAP lagen. Dit hoogteverschil is wezenlijk voor de geschiedenis van die dorpskernen. Oerle bijvoorbeeld lag niet nabij een beekdal maar hoog tussen de Bruggenrijt en de Rijt (Poelenloop), een beekje dat uitmondde in de Gender. Meerveldhoven en vooral de oude toren van dat kerkdorp, lagen eveneens verwijderd van de Gender. Daar lag het gehucht Broekhoven in het beekdal. In hoofdstuk 2 zal het verschil in ouderdom van die nederzettingen worden aangegeven.

Veldhoven, Zeelst en Blaarthem (dat eeuwenlang tot de schepenbank van Veldhoven hoorde) lagen in het dal van de Gender.

ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK IN VELDHOVEN Dat de gemeente Veldhoven een rijk verleden heeft, was al in de 19de eeuw bekend. In de onderstaande tekst zal het archeologische onderzoek dat gedurende ruim 150 jaren plaatsvond, in grote lijnen worden geschetst. Het verschil in aanpak en uitwerking is daarbij een van de meest opvallende zaken. Vooraf kan gesteld worden dat meer dan 150 jaar archeologisch onderzoek voor een Brabantse gemeente heel uniek is. In veel gemeenten wordt pas sinds enkele tientallen jaren aandacht besteed aan archeologie.

Urnen prikken De eerste liefhebbers van archeologie, letterlijk amateur-archeologen, hadden vooral belangstelling voor grafheuvels en urnenvelden. Zij verzamelden urnen en andere grafvondsten voor musea in Den Bosch, Turnhout en Brussel. Van sommige amateurs is bekend dat zij met een prikstok in de heuvels prikten om op die manier snel een urn te traceren. Er werd weinig vastgelegd over de omvang en hoogte van de grafheuvel, de nauwkeurige ligging en een gedetailleerde omschrijving van de vondsten. Vaak was een aantekening over de gevonden urn het enige dat werd genoteerd. De crematieresten in de urn werden verwijderd. Tegenwoordig zijn de vondstomstandigheden soms nog belangrijker dan de vondst zelf. Als een urn wordt opgegraven, wordt deze eerst ingetekend en gedocumenteerd. De inhoud, inclusief het zand, blijft in de urn voor nader onderzoek. De crematieresten stellen de archeologen van tegenwoordig in staat om na te gaan hoe oud de vondst is en of het een man of vrouw betreft. Om een goed inzicht te krijgen in de wijze waarop archeologen te werk gaan, zullen we vanaf het begin van de 19de eeuw de activiteiten volgen van enige bekende onderzoekers die in Veldhoven vondsten verzamelden of opgravingen verricht hebben.

14


A R C H E O LO G I S C H O N D E R Z O E K I N VELDHOVEN

Onderzoek in de 19de eeuw

Petrus Norbertus Panken, een onderwijzer uit

In 1865 publiceerde dr. C.R. Hermans (18051869) in het boek Noordbrabants Oudheden een overzicht van de archeologische vindplaatsen die in Noord-Brabant bekend waren. In en nabij de dorpen Veldhoven en Oerle waren veel waarnemingen verricht door de Westerhovense onderwijzer P.N. Panken. De aanduidingen van de vindplaatsen zijn vaag. Zo schreef Hermans over enige grafheuvels in Steensel aan de dijk naar Veldhoven. Vervolgens had hij het over vijf grafheuvels een kwartier verderop meer nabij Veldhoven. Teleurgesteld meldde hij dat er in de vijf hoopjes alleen wat houtskool was gevonden. Schaapherders hadden het voorbeeld van Panken gevolgd en 15 urnen opgegraven, maar niemand nam de moeite om die mee te nemen of te registeren. Deze voorbeelden geven aan dat het archeologische onderzoek gericht was op fraaie en gave vondsten. Eenzelfde teleurstelling sprak Hermans uit ten aanzien van een groot aantal grafheuvels in het gebied tussen Knegsel en de windmolen van Oerle. Ook daar hadden boeren op eigen initiatief gezocht naar urnen, maar niets anders aangetroffen dan asch en beenderen. Hermans publiceerde de vondst in Veldhoven van een bronzen penning van Lucilla, dochter van Marcus Aurelius, die leefde in de 2de eeuw na Christus. Verder werden een ijzeren mes en een ijzeren voorwerp, dat mogelijk als standaard diende, ontdekt op het gehucht Heers. Uit de talloze scherven van urnen en kruiken concludeerde Hermans dat het om Romeins aardewerk ging1.

Schoolmeester Panken Meester Petrus Norbertus Panken (1819-1904) uit Westerhoven was een tijdgenoot van dr. Hermans. Panken correspondeerde veel met hem en verkocht onder meer urnen aan het museum van het Provinciaal Genootschap in Den Bosch. Toen Hermans zijn boek Noordbrabants Oudheden uitbracht was Panken teleurgesteld dat hij niet vaker en uitvoeriger werd genoemd2. In tegenstelling tot Hermans, die vooral aantekeningen maakte en voorwerpen verzamelde, verrichtte Panken vooral veldwerk. Hij onder-

Westerhoven, onderzocht in de 19de eeuw al grafheuvels op het grondgebied van Veldhoven.

zocht onder meer de grafheuvels van Halve Mijl onder Oerle. Panken noteerde de hoogte van de heuvels en de omtrek. Zijn aantekeningen zijn vaak dagboekachtig. Zo schreef hij in 1844 over een onderzoek van een aantal grafheuvels langs de dijk van Steensel naar Veldhoven het volgende: Des ochtends ten 6 ure van Bergeijk gegaan zijnde, kwamen wij ten half 8 ter plaatse. Mijn eerste werk aldaar was deze begraafplaats nauwkeurig op te nemen en daarvan korte aantekeningen te maken hetgeen bij de doorspitting van elken heuvel ook nog gedaan werd. Eenige dagen bevorens had ik eene Ned. El of meter, bij wijze van stok doen vervaardigen, die ik bij die gelegenheid de eerste maal bezigde. Men begrijpt dat ze mij meermalen te stade kwam. Ten 8 ure begon men dan aan het werk dat ik steeds ordelijk liet verrigten. Toen des avonds de zon aan den gezigteinder verdween was deze doorgraving beëindigd. Nooit is er voor mij eene zoo gunstig uitgevallen dewijl van dit dertiental heuvelen, er 11 elk eene lijkurne inhielden. Naardien velen, uit vrees van verbrijzeld te worden, ongeopend mede genomen werden en alles door de arbeiders moest gedragen worden, had ieder eene zware vracht, welke ik ook zoo veel ik kon trachtte te verligten. Door helder maanlicht begunstigd kwamen wij, met onze gevondene voorwerpen even vóór 9 ure in den avond te Bergeijk aan3.

15


DE VROEGSTE GESCHIEDENIS VAN VELDHOVEN

Panken schreef dat inwoners van Steensel en Veldhoven kwamen kijken naar zijn opgravingen. De mensen waren verbaasd toen zij zagen dat hij urnen ontdekte in de zandheuvels. Sommige mensen wezen hem op het bestaan van dergelijke heuvels in Oerle. Op 12 oktober 1844 kreeg Panken bezoek van een boer uit Zandoerle die hem vertelde dat zijn broer een geraamte van een man had ontdekt met enige urnen. Een week later bezocht hij de plek en vond er een groot aantal grafheuvels. Bij nader onderzoek in de grafheuvels trof hij uitsluitend been, houtskool en as aan. Ook in Oerle bleken schaapherders bezig te zijn geweest met schatzoekerij. Zij hadden een aantal heuvels doorgraven en de urnen er uit gehaald. De opgravingen van Panken hadden tot gevolg dat in Veldhoven, Oerle, Knegsel en Steensel door nieuwsgierigen gezocht werd naar urnen. Soms kocht Panken een gave urn aan. In Wintelre bijvoorbeeld kocht hij een urn voor 50 cent, die hij vervolgens bestemde voor het museum van het Provinciaal Genootschap in Den Bosch.

Hoofdonderwijzer Jacques Cuijpers uit Zeelst verzamelde volksverhalen en had belangstelling voor archeologie.

In Veldhoven woonde kandidaat-notaris Norbert Panken (1838-1897), een neef van Petrus Norbertus. Norbert wees zijn neef in 1863 op de vondst van metalen voorwerpen in het Veldhovense gehucht Heers. Op 8 augustus 1863 ging Petrus Norbertus Panken naar Veldhoven. Hij liet ter plekke door een arbeider en enige burgers een opgraving uitvoeren. In de praktijk was het niet meer dan graven naar voorwerpen. Er werden stukken van oude potten en kruiken van vreemde vorm aangetroffen. Panken kreeg het verroeste ijzeren mes mee en een aantal scherven. Deze vondsten stuurde hij op naar dr. Hermans. In diens boek wordt daarvan een uitvoerige beschrijving gegeven4. In 1866 kwam Hermans samen met Panken naar Veldhoven, waar hij onder meer de locatie op Heers bezocht. Hermans logeerde destijds bij zijn broer, die goudsmid was in Eindhoven. De eerdergenoemde neef Norbert Panken was in 1865 hoofdonderwijzer van de openbare school in Veldhoven geworden. Met deze hoofdonderwijzer onderhield Panken ook later contacten. Nog in 1892 schreef hij in zijn aantekeningen dat hij de hoofdonderwijzer in Veldhoven had opgezocht. Zij spraken toen nog over de vondsten die bijna 30 jaar eerder bij Heers

16

waren gedaan5. Het gebied Heers werd door Panken vaker bezocht. In 1871 vond hij daar het bekende beeldje van de Romeinse godin Diana, dat in menige archeologische studie over Noord-Brabant voorkomt. Panken schonk het in 1872 aan het museum in Den Bosch6.

Hoofdonderwijzers Rijken en Cuijpers De belangstelling voor archeologie ging via Panken over naar het hoofd der school Cornelis Rijken (1861-1942) in Veldhoven en Jacq. Cuijpers (1850-1926) in Zeelst. De onderzoeksmethode die meester Rijken gebruikte, werd beschreven door zijn zoon in een opstel in een schoolschriftje. Hij schreef dat zijn vader gebruik maakte van een boorinstrument. Een boorinstrument bestaat uit een ijzeren staaf van ongeveer een Meter lengte, met aan het ene einde een kruk om de zoogenaamde “piek� gemakkelijker in den grond te steken. Aan het andere uiteinde der staaf hadden wij een gleuf in laten vijlen, zoodat daar, wanneer men de piek in den grond stak, er altijd eenig zand in bleef zitten en we dus zien konden hoe de bodemgesteldheid hier beneden was, want het is volstrekt niet onverschillig welke grondsoort er zit. Is het gewoon geel zand, reken er maar op, dat er urnen aanwezig zijn. Heeft het echter een bepaald grauwe


A R C H E O LO G I S C H O N D E R Z O E K I N VELDHOVEN

kleur, dan is de grond omgewoeld en gemengd, dus moet er reeds vroeger gegraven zijn n.l. toen men de urnen een plaats gaf in de heidegrond. Blijft er houtskool in de gleuf zitten, dan is het haast zeker dat er urnen zijn, want vroeger verbrandde men de lijken op een mutsaard. Daarna stopte men de beenderen met wat houtskool in de urnen van de gestorvenen, en de potjes stopte men in den grond, terwijl de houtskool rondgespreid werd7. Ook bij Rijken ging het voornamelijk om de urnen en mogelijke kleine urnen die soms in een groot exemplaar werden gevonden. Een enkele keer werden bronzen armbanden, haarspelden en soms fragmenten van een ketting ontdekt. Rijken behield de meeste voorwerpen in huis. Hij had daar meer dan 40 urnen naast enige stenen pijlpunten en Romeinse munten. Toen het Taxandriamuseum in Turnhout de collectie wilde aankopen, wees Rijken het bod van de hand. Hij was van mening dat de voorwerpen in Nederland moesten blijven. Zijn verzameling is uiteindelijk terechtgekomen in het museum van het Provinciaal Genootschap in Den Bosch (tegenwoordig Noordbrabants Museum). Rijken onderhield ook contacten met beroeps-archeologen en heemkundigen. Hoofdonderwijzer Jacq. Cuijpers uit Zeelst was minder actief bezig met archeologie dan zijn collega in Veldhoven. Cuijpers was in 1883 in Zeelst benoemd. Hij onderhield contacten met P.N. Panken en met Cornelis Rijken. Het is niet bekend of hij betrokken was bij opgravingen, evenmin had hij een verzameling vondsten. De verhalen die hij over kaboutermannetjes verzamelde bleken later echter van groot belang te zijn voor archeologen. Deze volksverhalen speelden zich vaak af op de heide nabij grafheuvels8.

correspondenten. Cornelis Rijken was voor Veldhoven correspondent van het Rijksmuseum van Oudheden9. Holwerda liet in 1908 grafheuvels opgraven in Valkenswaard. Daar werden voor het eerst sporen in de grond vastgelegd. Naast de urn was er voortaan ook belangstelling voor de sporen van greppels en palen en de opbouw van de grafheuvel. Vanaf die tijd werd steeds vaker wetenschappelijk onderzoek verricht naar grafheuvels. Door Holwerda en zijn medewerker M.A. Evelein werd in 1909 in Veldhoven een opgraving verricht op het terrein van Koningshof, waar Romeins materiaal werd gevonden10. Het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden beschikte over enkele assistenten die in Nederland opgravingen uitvoerden. Zo was Kees Braat (1903-2000) in 1929 actief op het eerdergenoemde terrein van Koningshof in de gemeente Veldhoven. Hij interpreteerde de bodemsporen uit de Romeinse tijd als een Romeinse militaire wachttoren. Achteraf bleek het te gaan om een inheems-Romeinse nederzetting11. In de dertiger jaren van de 20ste eeuw liet Albert Egges van Giffen, oud-medewerker van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden, vanuit het door hem opgerichte Biologisch-Archeologisch Instituut (BAI) in Groningen, opgravingen verrichten in Noord-Brabant. De opgraving van een urnenveld in Best door Willem Willems, assistent van A.E. van Giffen, was een belangrijke stap in de archeologie. Willems paste de zogenaamde quadrantenmethode toe die door Van Giffen was ontwikkeld. Bij die methode werd een grafheuvel in vier segmenten verdeeld. De asprofielen van de heuvel bleven bestaan, zodat die altijd bij verbeterde technieken nog eens

Wetenschappelijke belangstelling Aan het begin van de 20ste eeuw toonde het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden (RMO) belangstelling voor archeologische vondsten in Noord-Brabant. Jan Hendrik Holwerda, conservator van de Nederlandse afdeling van het museum in Leiden, ging met zijn vrouw enkele keren op studiereis naar Noord-Brabant. Holwerda werkte veel samen met plaatselijke

17

Sommige volksverhalen over kaboutermannetjes speelden zich af nabij de grafheuvels op de heide bij Toterfout.


DE VROEGSTE GESCHIEDENIS VAN VELDHOVEN

Schematische voorstelling van de quadrantenmethode die werd gebruikt voor het opgraven van een grafheuvel.

onderzocht konden worden. In Best werden door het graven van proefsleuven talloze sporen in de bodem gevonden, die door de archeologen werden ingetekend. Bij deze opgraving werd duidelijk dat het vinden van urnen niet meer de belangrijkste activiteit was. De methode die Willems in Best gebruikte, werd uitvoerig beschreven in zijn proefschrift dat in 1935 verscheen12. Uit het voorgaande verhaal blijkt duidelijk dat de belangstelling van heemkundigen en archeologen vrijwel uitsluitend gericht was op grafheuvels en urnenvelden. Er werden wel ooit stenen pijlpunten en bijlen gevonden, maar er vond nauwelijks studie plaats naar deze vondsten. Willems had in 1935 geen aandacht besteed aan de stenen werktuigen die tijdens de opgraving waren gevonden. Pas na de Tweede Wereldoorlog zou het archeologisch onderzoek veel breder worden aangepakt.

Noord-Brabantse prehistorie. Theo van de Ven (1924-2004) behoorde tot de leden van het eerste uur. Gerrit Beex (1912-1993) was secretaris van heemkundekring De Acht Zaligheden. Hij vestigde de aandacht op de grafheuvels van Toterfout en Halve Mijl in de gemeente Veldhoven. Deze dreigden door de ontginningswerkzaamheden in die omgeving te verdwijnen13. In het eerste nummer van het tijdschrift Brabants Heem van januari/mei 1948 publiceerde Gerrit Beex een artikel over het onderzoek van de Bronstijdgrafheuvels in Oerle. Het was het eerste van een lange reeks artikelen van zijn hand14. Met leden van de kersverse heemkundekring probeerde hij de grafheuvels te lokaliseren die Panken een eeuw eerder had ontdekt. De belangrijkste groep grafheuvels lag in het gehucht Halve Mijl onder Oerle.

Heemkundekring De Acht Zaligheden

Omdat enkele grafheuvels al door de ontginningen verdwenen waren, besloot de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB), die onder leiding stond van professor A.E. van Giffen, een opgraving uit te voeren. De werkzaamheden werden geleid door Willem Glasbergen, de assistent van Van Giffen. Acht bedreigde grafheuvels werden volgens de quadrantenmethode opgegraven. De belangstelling voor de opgravingen was groot. Soms waren er meer dan 100 bezoekers uit binnen- en buitenland op het terrein aanwezig. In tegenstelling tot het onderzoek van Panken liet Glasbergen iedere verkleuring in de grond op tekening vastleggen. Zo kwamen de paalkransen en ringsloten goed naar voren. Ook werd stuifmeelkorrelonderzoek verricht, zodat inzicht verkregen werd in het klimaat en de plantengroei ten tijde van de aanleg van de heuvels. Urnen werden nauwelijks gevonden, omdat de meeste grafheuvels al meer dan een eeuw eerder door boeren waren leeggehaald. In de eerste officiële jaargang van Brabants Heem van 1949 werd volop aandacht besteed aan Veldhoven. Willem Glasbergen schreef een artikel over vier opgravingen in Noord-Brabant, waarvan er drie betrekking hadden op Toterfout, Halve Mijl en Veldhoven (urnenveld bij steenfabriek De Heibloem). Hein Mandos schreef een verhandeling over de naam Halve Mijl. Arjen Kakebeeke publiceerde een voor-

Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog werden in Noord-Brabant de eerste heemkundekringen opgericht. Inspirator was pastoor Willem Binck (1882-1971) uit Alphen. Tijdens de oorlog verbood de bezetter de verdere activiteiten, zodat pas na de oorlog de draad weer werd opgepakt. De heemkundekring De Acht Zaligheden was op 25 juni 1947 een van de eerste afdelingen van Brabants Heem. Pastoor Binck hield er een eerste lezing over de

18

De eerste officiële opgravingen


A R C H E O LO G I S C H O N D E R Z O E K I N VELDHOVEN

Overzicht van de archeologische vindplaatsen in Veldhoven en omgeving zoals Willem Glasbergen die in 1954 publiceerde. Dit was het eerste wetenschappelijke overzicht.

studie voor een plattegrondsonderzoek van Zandoerle en Gerrit Beex hield via de mededelingen de leden van Brabants Heem op de hoogte van de vorderingen bij de opgravingen bij Halve Mijl15. Dat Beex zo nu en dan negatief oordeelde over Panken en Rijken was begrijpelijk, het viel echter verkeerd bij de kinderen van meester Rijken. Zij gaven aan dat meester Rijken destijds aandrong op officiële opgravingen en dat het helemaal niet te doen was om het vergaren van vondsten16. De aandacht voor Toterfout/ Halve Mijl bleef niet beperkt tot de regio. Belgische hoogleraren bezochten de opgravingen en publiceerden in 1949 over de resultaten in het tijdschrift L’Antiquité Classique. Willem Glasbergen was van 1948 tot en met 1951 betrokken bij de opgravingen in Toterfout/ Halve Mijl. De resultaten van zijn onderzoek werden gepubliceerd in zijn proefschrift, dat in 1954 uitkwam onder de titel: Barrow Excavations in the Eight Beatitudes. The Bronze Age Cemetery between Toterfout & Halve Mijl, North Brabant. Dit was het eerste Engelstalige proefschrift dat in Neder-

land door een archeoloog werd geschreven. Het eerste deel van het proefschrift met de titel The Excavations ging over de opgravingen zelf. Het tweede deel The Implications ging over de interpretatie van de vondsten en vooral de nieuwe inzichten. Dat het proefschrift in het Engels verscheen was geen overbodige luxe. Glasbergen vergeleek in het tweede deel van zijn publicatie de verschillende typen grafheuvels en urnen met de Bronstijdgrafheuvels en aardewerk in Engeland, Nederland, Denemarken, Duitsland en België. De urnen werden door hem aangeduid als Hilversumurnen en Drakensteinurnen. Deze namen waren afgeleid van vondsten gedaan in opgravingen te Hilversum in 1899 en in 1930 op het landgoed GrootDrakenstein bij De Vuursche.

De urn van Toterfout Willem Glasbergen had bij de opgravingen in Veldhoven voor het eerst de C14 methode toegepast. Hierbij wordt de afname van de radioactiviteit van het organische materiaal gemeten. Enkele stukjes houtskool werden door

19


DE VROEGSTE GESCHIEDENIS VAN VELDHOVEN

Bronzen bord met uitleg over grafheuvel 8 in Oerle. Theo van de Ven nam het initiatief voor het plaatsen van deze borden.

prof. dr. H. de Vries uit Groningen gebruikt om met behulp van de C14 methode te dateren. De resultaten toonden aan dat de vondsten ouder waren dan men aanvankelijk had gedacht. De Vries kwam op een datering van 1.500 tot 1.100 jaar voor Christus. Volgens de toen geldende chronologie zouden de grafheuvels uit de periode van 1.200 tot 800 voor Christus dateren. In 1957 werd Willem Glasbergen benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de prehistorie van West- en Midden-Europa en de archeologie van Nederland aan de universiteit van Amsterdam. Zijn inaugurele rede ging over De urn van Toterfout en de reformatie van de Britse Bronstijd. Glasbergen toonde toen aan dat een bijzondere urn die gevonden was in Toterfout geleid heeft tot het opnieuw dateren van de urnenvelden en het aardewerk uit de Bronstijd. De urn bleek immers veel ouder te zijn dan de urnenvelden in Engeland uit de Bronstijd. Hij vertelde tijdens zijn rede dat de urn van Toterfout een van de bekendste aardewerkvondsten uit de Bronstijd was geworden. In tal van Britse publicaties werd de urn genoemd en als voorbeeld gebruikt17.

Bronzen borden In 1957 werd de 100ste grafheuvel in NoordBrabant opgegraven. In het gebied ToterfoutHalve Mijl waren inmiddels 16 van de 34 onderzochte grafheuvels gerestaureerd. Theo van de Ven stelde in 1957 aan B&W van Veldhoven een educatieplan voor. Hij wilde uitlegborden plaatsen bij de gerestaureerde grafheuvels. In 1963 konden vijf bronzen

borden worden geplaatst, die door Willem Glasbergen waren ontworpen en die bekostigd werden door de gemeente Veldhoven en de Gloeilampenfabriek Philips. Veldhoven werd daarmee de eerste gemeente waar archeologische educatie plaatsvond. Theo van de Ven was een van degenen die regelmatig uitleg gaven aan schoolkinderen bij de bronzen borden. Hij vertelde daar onder meer over het grafritueel uit de Bronstijd18.

Niet alleen grafheuvels In de Kempen was de aandacht van archeologen voornamelijk gericht op grafheuvels. De talloze vondsten van Romeins materiaal, onder meer in Veldhoven, waren nog geen aanleiding tot verder onderzoek. Wel was de belangstelling voor Merovingische grafvelden groot en werden in korte tijd in de Kempen enkele grafvelden ontdekt. De aandacht voor stenen werktuigen uit het Paleolithicum, Mesolithicum en Neolithicum begon vooral na de Tweede Wereldoorlog. Het BAI in Groningen beschikte over de vuursteendeskundige Assien Bohmers (1912-1988). In 1948 onderzocht hij een locatie aan het Rouwven in Wintelre. Enkele amateurarcheologen, waaronder ook Jan Groels uit

De urn van Toterfout is een begrip in de internationale archeologie. Dankzij deze vondst kon aardewerk uit de Bronstijd beter worden gedateerd.

20


A R C H E O LO G I S C H O N D E R Z O E K I N VELDHOVEN

Veldhoven, gingen intensief op zoek naar vindplaatsen van stenen werktuigen. Er werden talloze plaatsen ontdekt. De resultaten werden gepubliceerd in tijdschriften als Brabants Heem. Ook in Veldhoven werden op enkele plaatsen werktuigen gevonden uit het Mesolithicum en het Neolithicum19.

Het oude Slot Na de opgravingen door de ROB was een aantal plaatselijke archeologen actief in Veldhoven en omliggende dorpen. Op initiatief van Ton Vroomans werd in 1964 begonnen met een opgraving naar de overblijfselen van het kasteel van Zeelst. De opgraving werd geleid door Ton Vroomans en L. Schooleman. De vele vondsten werden in dat jaar tentoongesteld in een bijgebouw van boerderij ’t Slot. Hierdoor werd de aanzet gegeven voor het latere museum ’t Slot20. In 1966 droeg de gemeente Veldhoven de boerderij over aan de Stichting i.o. ’t Oude Slot. In 1967 zochten J. Groels en H.C. Kuenen aansluiting bij ’t Oude Slot. Door het bakhuis van de boerderij te restaureren kon de archeologische collectie van Groels en Kuenen worden tentoongesteld. Dr. Raymond Newell van de universiteit van Groningen gaf in 1971 en 1972 in de boerderij cursussen over prehistorie. Vanuit de cursisten ontstond een archeologische werkgroep die opgravingen verrichtte in de Kempen. Voor het eerst werd daar in 1972 gewerkt met een computer om archeologische gegevens van een opgraving in Westelbeers te verwerken. Newell en Vroomans gaven de resultaten uit in een boek daarover21. Rondom dit museum was een groep amateurarcheologen werkzaam. Die groef in Westelbeers en zocht naar fundamenten van de voormalige Lambertuskerk langs de Polkestraat in Meerveldhoven. Een aantal van deze jonge archeologen heeft van de hobby uiteindelijk het beroep gemaakt. Het gaat daarbij om Nico Arts, Jos Deeben, Wijnand van der Sanden, Nico Roymans, Frans Theuws en Jos Bazelmans. Zij gingen studeren aan de universiteit van Amsterdam. In de Nederlandse archeologie spelen zij een vooraanstaande rol onder meer aan de universiteit van Amsterdam. Daar worden ze soms aangeduid als De Kempenbende. Deze archeologen hebben bij het latere onderzoek in de Kempen een grote rol gespeeld.

Grote projecten vanuit universiteiten als Amsterdam en Leiden werden door hen aangepakt, zoals het Kempenproject (met opgravingen in Dommelen en Bergeijk). Opvallend is dat de opgravingen vooral de laatste tien jaren steeds omvangrijker worden. Grote projecten als Oss, Geldrop, Someren en Mierlo-Hout zijn daarvan goede voorbeelden. Door het opgraven van grote gebieden, die bijvoorbeeld bouwrijp gemaakt moeten worden, kan de relatie tussen de geomorfologie en de nederzetting beter worden vastgesteld. Op grond van de resultaten van de onderzoeken is bijvoorbeeld een deel van de Brabantse middeleeuwse nederzettingsgeschiedenis herschreven. Zo blijken gegevens uit de onderzoeken in Dommelen goed van toepassing te zijn op de middeleeuwse geschiedenis van Veldhoven. Met name de locatie van de oude kerk van Meerveldhoven is vergelijkbaar met de situatie in Dommelen. Na het vertrek van de archeologen van het Oude Slot gingen de archeologische activiteiten in Veldhoven uit van enkele universiteiten, de ROB in Amersfoort en vanaf 1989 de afdeling stadsarcheologie van de gemeente Eindhoven (later ook Helmond). De ROB beschikte sinds 1966 over een eigen provinciaal archeoloog. Gerrit Beex, die zijn sporen al had verdiend met archeologisch onderzoek, werd de eerste provinciaal archeoloog. De vondstmeldingen die bij hem thuis in Eindhoven op de kaart werden aangetekend, publiceerde hij in het tijdschrift Brabants Heem, in de jaarverslagen van de ROB en in de rubriek Archeologisch Nieuws van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond. Er volgde een overvloed aan informatie over archeologische vondsten in Noord-Brabant, De meeste vondstmeldingen in Veldhoven waren afkomstig van leden van de archeologische werkgroep van het Oude Slot.

21

Boerderij ’t Oude Slot is de bakermat van een actieve archeologische werkgroep en tevens een museum waar vondsten uit Veldhoven worden bewaard.


DE VROEGSTE GESCHIEDENIS VAN VELDHOVEN

Naam tijdperk Oude Steentijd (met name Jong-Paleolithicum) Midden Steentijd (Mesolithicum) Nieuwe Steentijd (Neolithicum) Bronstijd IJzertijd Romeinse Tijd Middeleeuwen

Periodisering van de archeologie.

Globale datering 13.000-8.000 voor Christus 8.000-5.300 voor Christus 5.300-2.100 voor Christus 2.100-700 voor Christus 700 voor Christus- jaar 0 50 voor Christus-einde 5de eeuw Einde 5de eeuw-1500

In 1977 werd het werk van Gerrit Beex overgenomen door provinciaal archeoloog Pim Verwers, die deze functie vervulde tot 1998. Hij gaf de voorkeur aan afzonderlijk uitgegeven archeologische kronieken van de provincie. De kleine vondstmeldingen werden daarin nauwelijks opgenomen. In de kroniek werd Veldhoven niet veel genoemd. Dat wil niet zeggen dat er geen opgravingen plaatsvonden. Met name de lokale amateur-archeoloog Jac Bijnen hield zich bezig met onderzoek. In eerste instantie ging het om het lokaliseren van middeleeuwse gebouwen, zoals kasteel De Boonberg in Oerle en de middeleeuwse kerk in Oerle, later breidde hij het onderzoek uit naar de plaatsen waar de middeleeuwse kerken van Veldhoven (Zonderwijk) en Meerveldhoven hadden gestaan. Bijnen onderhield nauwelijks contact met de ROB of andere officiĂŤle instanties. Dit had onder meer te maken met het feit dat sommige plaatsen waar hij onderzoek deed, niet bedreigd waren en zodoende voorlopig niet in aanmerking kwamen voor archeologisch onderzoek. Hij publiceerde zijn bevindingen in de tijdschriften Campinia, Brabants Heem en in afzonderlijke uitgaven van de Stichting Historisch Erfgoed Veldhoven, die door hem is opgericht. Toen Eindhoven een stadsarcheoloog kreeg veranderde de situatie. De eerste stadsarcheoloog, de eerdergenoemde Nico Arts, werd het nieuwe aanspreekpunt voor amateurarcheologen in de regio Eindhoven. Door het uitgeven van de driemaandelijkse Nieuwsbrief Archeologie Kempen- en Peelland, wordt er weer een overzicht gegeven van de vondsten en van de opgravingen in Zuidoost-Brabant. Veldhoven komt regelmatig in de Nieuwsbrief voor, het meest recent in verband met de opknapbeurt van de landweer in de bossen achter Koningshof22. Sinds 2000 is de afdeling Archeologie van de gemeente

22

Eindhoven actief in het gebied Meerhoven, dat grenst aan de gemeente Veldhoven. Daar werden huisplattegronden aangetroffen uit de IJzertijd en de Romeinse tijd, alsmede een urnenveld uit de IJzertijd. Het bijzondere van het project Meerhoven is de enorme oppervlakte en het langdurige onderzoek. Hierdoor is het mogelijk om een gebied goed te onderzoeken en de vondsten en sporen vast te leggen vanaf de Steentijd tot aan de Late Middeleeuwen23.

ARCHEOLOGISCH OVERZICHT VANAF DE PREHISTORIE In 1968 publiceerde Gerrit Beex een archeologisch overzicht van de gemeente Veldhoven. Hij behandelde de geschiedenis van Veldhoven vanaf de Steentijd tot en met de Late Middeleeuwen aan de hand van de archeologische vondsten24. In dit boek, zullen wij een overzicht geven vanaf de Steentijd tot en met de Romeinse tijd, waarbij de gegevens van vondstmeldingen en opgravingen als basis dienen. In dit overzicht zal hier en daar kritisch worden stilgestaan bij de interpretatie van vondsten, zoals die in het verleden in publicaties werd opgenomen. Door uitvoerige studies van archeologen zijn namelijk nieuwe inzichten ontstaan die een duidelijker beeld geven van zo’n periode.

Midden Paleolithicum De vroegste geschiedenis begint met de Steentijd. Omdat de meeste werktuigen van vuursteen waren gemaakt, wordt deze periode als Steentijd aangeduid. Binnen die periode worden drie tijdperken onderscheiden, te weten Paleolithicum (Oude Steentijd), Mesolithicum (Midden Steentijd) en Neolithicum (Nieuwe Steentijd). Lithos is het Griekse woord voor steen. Het Paleolithicum is op zich onderverdeeld in Vroeg, Midden en Laat Paleolithicum. De oudste vondsten in Noord-Brabant behoren tot het Midden Paleolithicum. Met het Midden Paleolithicum duiden archeologen het midden van de Oude Steentijd aan. Vondsten van 50.000 tot 100.000 jaar geleden zijn in Brabant uiterst zeldzaam. Het gaat meestal om stenen werktuigen van de eerste mensen die in deze streken voorkwamen, vermoedelijk Neanderthalers.


A R C H E O LO G I S C H O V E R Z I C H T V A NAF DE PREHISTORIE

In 1977 publiceerde steentijdspecialist Dick Stapert een overzicht van acht stenen vuistbijlen, spitsen en schaven uit Brabant. Deze waren gevonden in Mill, Bakel, Eersel, Empel, Etten, Nederwetten en Bladel (spits en schaaf)25. De Eindhovense amateur-archeoloog René Merckx meldde, dat de heer A. Jacobs in 1966 in zijn tuin aan de Heerseweg in Veldhoven een puntgave stenen handspits had gevonden. Deze handspits was een kenmerkend werktuig voor het Midden Paleolithicum. De locatie aan de Heerseweg ligt net ten zuiden van de Gender, tussen die rivier en de Run. De plaats was in de steentijd al een goede plek voor mensen om korte tijd te verblijven. Merckx schatte de ouderdom van de handspits op 80.000 tot 100.000 jaar26. In 1982 kwam via Merckx bij de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) nog een melding binnen van de vondst van een stenen werktuig uit het Midden Paleolithicum. Het ging om een tweezijdig bewerkte bladspits die gemaakt was van vuursteen uit een rivierafzetting. De vondst werd gedaan op een voetbalveld in Eindhoven in het beekdal van de Tongelreep27. Het wijst op de aanwezigheid van mensen al tienduizenden jaren geleden in de beekdalen in de omgeving van Veldhoven.

De tijd van rendierjagers Ongeveer 10.000 jaar voor Christus verbleven in Zuidoost-Brabant rendierjagers. Zij trokken met kudden rendieren mee die hier in de zomer verbleven. Deze eerste mensen hadden hier geen vaste woon- of verblijfplaats. Soms hielden zij zich op in de nabijheid van een rivier, waar niet alleen drinkwater was voor henzelf, maar waar ook dieren een drinkplaats vonden. In ZuidoostBrabant zijn op de hogere zandgronden, vaak niet ver van riviertjes, stenen werktuigen gevonden die toebehoorden aan deze rendierjagers. De rendierjagers worden gerekend tot het Jong Paleolithicum ofwel de Jonge Oude Steentijd. Deze periode was zo’n 13.000 tot 8.000 jaar voor Christus. Ook voor deze mensen moeten de beekdalen van de Gender en de Run geschikte verblijfplaatsen zijn geweest, maar tot nu toe zijn op het grondgebied van Veldhoven geen stenen werktuigen of andere sporen ontdekt van de rendierjagers. Enkele vuursteenafslagen (afval) die gevonden

werden bij de Vlasroot, in het gebied tussen de Run en de Dommel horen mogelijk tot de cultuur van de rendierjagers. Omdat er geen echte werktuigen zijn gevonden die kenmerkend zijn voor deze cultuur, is de ouderdom van de afslagen onduidelijk. Wel zijn er werktuigen gevonden net over de gemeentegrens bij de Oerlese Hut en de Scherpenering en ook in Wintelre en in Geldrop nabij de grens met Aalst-Waalre28. De rendierjagers leefden destijds in een soort toendralandschap. Vermoedelijk verbleven zij in tenten van rendierhuiden. Zodra de kudden dieren verder trokken gingen de jagers er achter aan29.

De Midden Steentijd De Midden Steentijd of het Mesolithicum begon zo’n 8000 jaar voor Christus aan het einde van de laatste ijstijd en duurde tot ongeveer 5300 jaar voor Christus. Het klimaat werd warmer, waardoor de kale toendravlakte geleidelijk veranderde in een vrij moerassig landschap met veel bomen en struiken. Er kwamen loofbomen voor, zoals eiken, linden, iepen en essen. De dieren die hier leefden waren onder meer oerrunderen, wilde paarden, wilde zwijnen en herten. Er kwam ook veel klein wild voor en er verbleven veel broedvogels op en nabij het water. In de rivieren en moerassen was vis in overvloed. Voor de mensen waren alleen de hoge zandgronden geschikt om te verblijven. Aangezien de dekzanden op het grondgebied van de huidige gemeente Veldhoven hoog genoeg lagen, was dit gebied een goede verblijfplaats voor de jagers en verzamelaars uit de Midden Steentijd. In en om Veldhoven zijn diverse verblijfplaatsen van mensen uit de Midden Steentijd gevonden, onder meer in Wintelre, Knegsel, Riethoven,

23

Langs de Vlasroot werden vuurstenen werktuigen ontdekt van rendierjagers die meer dan 10.000 jaar geleden in die omgeving verbleven.


DE VROEGSTE GESCHIEDENIS VAN VELDHOVEN

Netersel en Steensel. De locaties in de gemeente Veldhoven waar deze mensen destijds hun kampen hadden opgeslagen, lagen op Toterfout, Zittard, Scherpenering en nabij camping Het Witven30. Het waren beslist geen willekeurige plaatsen, aangezien de vindplaatsen Toterfout en Scherpenering nabij de Bruggenrijt lagen en het Witven aan de rivier de Run. De vondsten bestaan grotendeels uit kleine stenen werktuigen, vuursteenafslag en enkele stukjes houtskool. Kenmerkend voor deze periode zijn werktuigen van Wommersomkwartsiet. Dit is een bruine gespikkelde steensoort, die net als vuursteen geschikt is voor het vervaardigen van stenen werktuigen. Nabij de Moormanlaan in Veldhoven werd een hoeveelheid Wommersomafslagen gevonden, hetgeen wijst op een plaats waar werktuigen werden vervaardigd31. De vindplaats ligt net ten noorden van de Gender. Tussen de Run en de Dommel werden bij de Vlasroot twee vuursteenconcentraties aangetroffen32. Verder is er sprake van vuursteenvondsten in een gerooide boomgaard in Zeelst, maar de nauwkeurige plaats is niet bekend, zodat de ligging ten opzichte van een rivier niet aangegeven kan worden. Het houtskool dat bij Toterfout werd gevonden, kon met behulp van de C14-methode worden gedateerd op 5900 jaar voor Christus.

De eerste bewoners van het grondgebied van Veldhoven

Tekening van een vuurstenen bijl uit de Nieuwe Steentijd die in 1963 nabij Halve Mijl in Oerle werd gevonden.

Tijdens het Neolithicum of de Nieuwe Steentijd (5300 voor Christus tot 2100 voor Christus) gingen de mensen zich vestigen op de hogere zandgronden. Zij hielden zich voor het eerst bezig met landbouw en veeteelt. Vanaf die tijd mogen we spreken van bewoners van het grondgebied van Veldhoven. Tot het Neolithicum worden verschillende culturen gerekend. De oudste is de Bandceramiekcultuur, genoemd naar de versiering van het aardewerk met banden van lijnen. Nederzettingen van de Bandceramiekcultuur, die dateren van omstreeks 5000 jaar voor Christus, werden ontdekt op de vruchtbare lรถssgronden nabij de Maas in de Limburgse gemeenten Stein en Elsloo. De Bandceramiekcultuur komt uit het Donaugebied. De landbouw is geleidelijk vanuit het dal van de Donau naar Noordwest-Europa verschoven.

24

De mensen van deze cultuur worden gerekend tot de eerste landbouwers in Nederland. Een andere iets latere neolithische cultuur was de Hunebeddencultuur, genoemd naar de hunebedden in Drente. Kenmerkend voor deze cultuur was het gebruik van trechtervormig, versierd aardewerk, dat aangeduid wordt als trechterbekers. Dit aardewerk komt sporadisch ook in Noord-Brabant voor. In Noord-Brabant worden veel vondsten gerekend tot de Vlaardingencultuur, die gedateerd is tussen 2450 en 2000 jaar voor Christus. Deze cultuur werd genoemd naar opgravingen in de gemeente Vlaardingen. Tussen Toterfout en Halve Mijl werd een nederzetting opgegraven die gerekend wordt tot de Vlaardingencultuur. Tijdens de opgraving werden bodemmonsters genomen. In de monsters werden pollen van planten teruggevonden, onder meer van els, hazelaar, eik, berk, heide, gras en van de adelaarsvaren33. Aan de hand van het pollenonderzoek kunnen archeologen vaststellen, dat het landschap in de Nieuwe Steentijd ten opzichte van dat in de Midden Steentijd was veranderd. Zo kwamen er bijvoorbeeld veel minder dennen voor. Tot de kenmerkende stenen gebruiksvoorwerpen behoren vooral de gepolijste vuurstenen bijlen en de pijlpunten. Stenen bijlen werden in Noord-Brabant vooral in de Kempen gevonden. In de loop van de 19de en 20ste eeuw werden exemplaren daarvan verzameld in Oerle op de Grote Aard, op Toterfout en Halve Mijl, nabij Scherpenering, op het Hoogeind en het Lambersbergje. In Veldhoven werden bijlen gevonden tegenover steenfabriek De Heibloem, in Zonderwijk, bij het Witven en in Meerveldhoven. Een bruin-grijs vuurstenen bijltje, dat gevonden werd tussen Halve Mijl en Vessem, bevond zich in de collectie van Theo van de Ven.


A R C H E O LO G I S C H O V E R Z I C H T V A NAF DE PREHISTORIE

Ook in de heide ten noorden van Zeelst werden neolithische werktuigen, zoals pijlpuntjes, ontdekt. In 1975 vond E. Vinkenberg twee pijlpuntjes bij het Cobbeek. In 1987 werd een voormalig bosperceel diep geploegd. Twee amateur-archeologen raapten daar stenen werktuigen op, zoals fragmenten van bijlen, schrabbers en drie bladvormige pijlspitsen34. De boeren uit de Nieuwe Steentijd gebruikten al aardewerk. Bij de eerdergenoemde opgraving tussen Toterfout en Halve Mijl werden scherven gevonden van eenvoudig onversierd aardewerk. Het bruine aardewerk was op sommige plaatsen gepolijst. De potten werden vooral gebruikt voor het bewaren van voedsel. Ook zal men in zulke potten het zaaigoed bewaard hebben om het volgend jaar te kunnen zaaien. Voor archeologen was de opgraving tussen Toterfout en Halve Mijl van groot belang. Aan de hand van het aardewerk en de vuurstenen werktuigen kon worden aangetoond dat de boeren die in dat gebied hadden gewoond en die behoorden tot de Vlaardingencultuur, verbonden waren met culturen in het Belgische Maasgebied en Noord-Frankrijk. Deze worden aangeduid als Seine-Oise-Marnecultuur (2700 tot 2200 voor Christus)35. Een bijzondere vondst in 1902 betrof vijf eikenhouten spaden in de kleiputten tegenover steenbakkerij De Heibloem. In de natte leemlagen bleven de houten voorwerpen bijzonder goed geconserveerd. De spaden waren 75 centimeter lang en 25 centimeter breed. De vijf houten voorwerpen worden gerekend tot de Nieuwe Steentijd, ofschoon de Bronstijd niet uitgesloten kan worden vanwege de naburige Bronstijdgrafheuvels. Dat wil zeggen dat in die tijd al leem gestoken werd, vermoedelijk voor het maken van aardewerk of voor het aansmeren van de vlechtwerkwanden van boerderijen36. Aan de hand van de talloze opgravingen in Noord-Brabant van huisplattegronden kunnen archeologen zich een voorstelling maken van de boerderijen die destijds gebouwd werden. Van deze gebouwen resten momenteel alleen nog de verkleuringen in de bodem op de plaatsen waar de zware palen stonden die het dak droegen. Door de vorm van de paalgaten en de onderlinge afstand tussen die palen kan een reconstructie

worden gemaakt van de boerderij. Hoe het dak er uit zag, is onzeker. Archeologen gaan van het standpunt uit dat riet of eventueel zelfs stro van geoogst graan als dakbedekking werd gebruikt. Tijdens de Nieuwe Steentijd werden voor het eerst grafheuvels gebruikt voor het begraven van mensen. De doden kregen versierde bekers mee, gepolijste bijlen en dolken van Frans vuursteen uit de vuursteenmijnen van Grand Pressigny. Deze grafgiften tonen aan dat er veel aandacht werd besteed aan het grafritueel. De mensen uit de Nieuwe Steentijd gingen blijkbaar uit van een leven na de dood. De voorwerpen in de grafheuvel had de dode nodig voor zijn leven in het hiernamaals. De Bronstijd Na de Steentijd (Mesolithicum en Neolithicum) volgde de Bronstijd. In deze periode, die duurde van 2100 voor Christus tot 700 voor Christus, werden naast stenen werktuigen ook bronzen voorwerpen gebruikt. Brons is een legering van koper en tin. Koper was vooral afkomstig uit het oosten van het Middellandse Zeegebied, terwijl tin uit Spanje en Zuidwest-Engeland kwam. Er ontstond een levendige handel in deze metalen. In Engeland werden daarvan bronzen bijlen gemaakt. De Bronstijdcultuur uit het Engelse Wessex vertoonde veel overeenkomsten met de cultuur in Noord-Brabant. Op grond van aardewerk, dat opgegraven is in Hilversum, werd deze cultuur Hilversumcultuur genoemd. In Veldhoven zijn veel urnen uit de Hilversumcultuur gevonden. Tot 1969 was de kennis van de Bronstijd beperkt tot enige bronzen bijlen en talloze grafheuvels en urnenvelden. Nederzettingen bij die urnenvelden waren niet bekend. In Sint-Oedenrode werd toen de eerste nederzetting uit de Bronstijd opgegraven. Sindsdien zijn op veel andere plaatsen eveneens nederzettingen blootgelegd. Op de hogere delen in het landschap groeiden tijdens de Bronstijd vooral eiken, berken en linden, terwijl in de moerassige gebieden els, hazelaar en moerasplanten voorkwamen. Onder invloed van de mensen verdween de linde geleidelijk om plaats te maken voor de beuk. Bomen werden gekapt voor de aanleg van akkers. Na enkele jaren was de grond uitgeput

25


DE VROEGSTE GESCHIEDENIS VAN VELDHOVEN

en moest een nieuw perceel worden ontgonnen. Daar waar grond in gebruik was geweest voor landbouw ontstonden na verloop van tijd heidevelden.

Gerestaureerde grafheuvel uit de Bronstijd op Toterfout.

In die uitgestrekte heidevelden trof de Westerhovense schoolmeester P.N. Panken in de eerste helft van de 19de eeuw veel grafheuvels aan. In de inleiding van dit hoofdstuk werd uitgelegd, hoe in de loop van de 19de eeuw veel grafheuvels door schatzoekers op ondeskundige wijze werden onderzocht en veelal vernield. Veel informatie over het dodenritueel in de Bronstijd is daardoor verloren gegaan37. Aan de hand van de aantekeningen van Panken inventariseerde Gerrit Beex de grafheuvels in de Kempen. Op 3 februari 1948 brachten professor A. E. van Giffen en diens assistent Willem Glasbergen een bezoek aan een aantal locaties die door Beex waren herontdekt. Tussen de gehuchten Toterfout en Halve Mijl lagen de meeste grafheuvels. Deze bevonden zich langs een vermoedelijk prehistorische weg die lag nabij de Postelse Weijer en de beek De Bruggenrijt. Het gebied waar de grafheuvels lagen was ongeveer 2 kilometer lang. In de tijd van Panken was het een heideveld met vennen. Toen Beex de grafheuvels meldde, was het landschap sterk aan verandering onderhevig. Er hadden al ontginningen plaatsgevonden, maar een groot aantal grafheuvels werd bedreigd door de aanleg van nieuwe akkers. Op dat moment waren 18 van de 28 grafheuvels in gevaar. De gemeente Veldhoven had net enkele percelen woeste grond verkocht aan boeren. Deze wilden de percelen in de loop van de jaren 1948 en 1949 ontginnen. Vanwege deze situatie begon Willem Glasbergen reeds op 9 februari 1948 met de opgraving van de eerste grafheuvel,

26

die tumulus 1 werd genoemd38. Tussen 1948 en 1951 werden zeven opgravingen uitgevoerd, waarbij in totaal 34 tumuli en een urnenveld werden onderzocht39. De grafheuvels werden zoveel mogelijk volgens de quadrantenmethode van prof. A.E. van Giffen opgegraven. Indien heuvels te zeer waren beschadigd of onvolledig bewaard waren gebleven, kon de quadrantenmethode niet worden toegepast. Volgens deze techniek begon Glasbergen eerst met het blootleggen van een kwart in het zuidoosten van de heuvel. Vaak waren dan al sporen van paalgaten en soms van grafresten of grafgiften te zien. Vervolgens werd een ander kwart van de heuvel aangepakt dat aan de noordwestzijde lag. Op deze manier was de helft van de grafheuvel al onderzocht. Bij het derde kwart, in het zuidwestelijk deel, bleven enkele wanden staan, zodat de hoogte van de originele heuvel goed zichtbaar bleef. Ook de noordoostelijke zijde werd daarna opgegraven. Op het laatst werden de sporen van paalgaten volledig afgeschaafd en werd de plaats waar de menselijke resten waren begraven helemaal onderzocht. Van de oorspronkelijke heuvel waren nu nog enkele stroken over die, voor eventueel later onderzoek intact bleven. Bij het onderzoek naar het urnenveld werden telkens korte of lange proefsleuven gegraven. In totaal werden tien ronde greppels ontdekt op het urnenveld. De nederzetting die bij de grafheuvels hoorde, werd gevonden op de Groote Aard 60 meter ten noordoosten van tumulus 5. De vondsten in het gebied Toterfout-Halve Mijl bestonden uit aardewerk, brons, vuursteen, beenderresten, crematieresten en stukjes houtskool, ook werden grondmonsters genomen. Het aardewerk kon op grond van kleur, techniek en dikte worden onderscheiden. Vaak was het aardewerk gemagerd met korreltjes steen. Het grijs-gele aardewerk vertoonde overeenkomsten met potten afkomstig van de Seine-OiseMarnecultuur. Enig donker aardewerk werd door Glasbergen aanvankelijk gerekend tot de zogenaamde Deverelurnen, maar enkele jaren later als Hilversumurn beschouwd. Aan de hand van beenderresten en crematieresten kon het begrafenisritueel worden herleid. In sommige gevallen waren personen begraven in een boomkist. Dit is een kist die gemaakt is van twee uitgeholde helften van een boomstam.


A R C H E O LO G I S C H O V E R Z I C H T V A NAF DE PREHISTORIE

Deze methode werd ook in het Neolithicum gebruikt. De meeste lijken werden in de Bronstijd verbrand op een brandstapel. De crematieresten werden verzameld en opgeborgen in een doek. Deze doek werd in een kuiltje in de grond geplaatst en vervolgens werd er een heuvel overheen aangelegd. In een aantal andere gevallen werden de crematieresten in een pot of urn gedaan en begraven. De heuvel werd meestal opgeworpen met plaggen. De plaggenstructuur is tijdens de opgraving nog steeds zichtbaar40. Het onderzoek naar de beenderresten werd uitgevoerd door dr. Krumbein. Hij kon de resten van 39 personen onderscheiden en in een aantal gevallen de leeftijd vaststellen. Het bleek dat sommige grafheuvels enkele keren waren gebruikt voor het bijzetten van crematieresten. Deze zogenaamde na-bijzettingen kunnen soms honderden jaren na de eerste bijzetting hebben plaatsgevonden. In principe werd de grafheuvel namelijk voor één persoon opgericht. Het was opvallend dat in de graven veel resten van vrouwen en kinderen werden ontdekt en relatief weinig van mannen. De gemiddelde leeftijd van de personen was 27,5 jaar. Van slechts één vrouw kon worden vastgesteld dat zij ouder dan 60 jaar was geworden41. De grafheuvels konden op grond van de opgegraven ringsloten, ringwallen en paalkransen worden ingedeeld en gedateerd. Het oudst zijn de ringwalgrafheuvels, die voornamelijk in de Kempen en in de Engelse streek Wessex voorkomen. Deze dateren van omstreeks 1500 tot 1100 voor Christus. De wal ontstond door het uitgraven van de greppel rondom de heuvel. Het zand werd meestal aan de binnenzijde van de greppel gegooid. Later kwamen de paalkransgrafheuvels, die voorzien waren van een, twee of drie kransen van palen, die dicht tegen elkaar stonden. Glasbergen maakte onderscheid tussen negen typen paalkransen. Hij vergeleek de paalkransen met resultaten van opgravingen elders in Nederland. In totaal legde hij de gegevens van 179 grafheuvels naast elkaar, waarvan 70 uit Noord-Brabant en maar liefst 34 van ToterfoutHalve Mijl. Het aantal grafheuvels van die opgraving toont het belang aan voor de wetenschap van de archeologie. Ook ten aanzien van de aardewerkgrafgiften kon Glasbergen in zijn dissertatie in 1954 een

nieuwe visie publiceren. De urnen van de Hilversumcultuur en Drakensteincultuur konden goed worden onderzocht en vergeleken met de Engelse Deverelurnen. Dankzij de eerder besproken urn van Toterfout konden enige urnen als veel ouder worden gedateerd42. Mede door de resultaten van de C14-metingen in Toterfout-Halve Mijl kon een aantal grafheuvels vrij nauwkeurig worden gedateerd op 1500 tot 1100 jaar voor Christus. Met medewerking van de gemeente Veldhoven konden enkele grafheuvels worden gerestaureerd. Bij de grafheuvels zijn bronzen borden met uitleg geplaatst43. Ook elders in de gemeente Veldhoven werden grafheuvels ontdekt. Deze werden echter niet zo goed onderzocht als de exemplaren van Toterfout-Halve Mijl. Soms kwamen bij het ploegen scherven aan de oppervlakte. In een aantal gevallen bleek het om een oude ontginning te gaan, waarbij grafheuvels al in een vroeg stadium waren geëgaliseerd. Eén van die locaties lag op de grens van Zandoerle met Knegsel nabij het Huismeer44.

27

Plattegrond van de opgraving van grafheuvel 1B bij ToterfoutHalve Mijl. Te zien is de quadrantenmethode en een dwarsprofiel van de heuvel. Rechtsonder zijn de gevonden urnen afgebeeld.


DE VROEGSTE GESCHIEDENIS VAN VELDHOVEN

In 1967 verrichtte Gerrit Beex een onderzoek in de bossen bij Zandoerle. Omdat de bomen waren uitgedund, werden enkele grafheuvels zichtbaar die Panken in 1845 al had aangetekend. In totaal ontdekte Beex zeven grafheuvels45. Andere bijzondere vondsten in Veldhoven uit de Bronstijd betroffen bronzen bijltjes en een bronzen lanspunt. De lanspunt heeft aan de schacht aan beide zijden zogenaamde oortjes. Dergelijke lanspunten zijn afkomstig uit Engeland en door import vanuit dat land in Veldhoven terecht gekomen. De lanspunt werd in 1966 ontdekt aan de Onze Lieve Vrouwedijk in een bouwput op het industrieterrein46.

De IJzertijd

Op deze kaart gaf Glasbergen de grafheuvels aan die hij in Toterfout-Halve Mijl onderzocht.

De periode vanaf ongeveer 700 voor Christus tot 50 voor Christus wordt aangeduid als de IJzertijd. De overgang van de Bronstijd naar de IJzertijd is eigenlijk niet zo scherp met een jaartal aan te geven. In feite gaat het om dezelfde groepen mensen. Zo blijkt bijvoorbeeld het dodenritueel van de Late Bronstijd niet anders te zijn dan dat van de IJzertijd. Kenmerkend voor de IJzertijd zijn de grote urnenvelden, die in talloze plaatsen werden opgegraven, soms in combinatie met een nederzetting, zoals in Someren47.

28

De gemeente Veldhoven telde diverse urnenvelden, maar slechts enkele daarvan werden opgegraven. Provinciaal archeoloog Gerrit Beex publiceerde in 1968 een overzicht van de urnenvelden die sinds Panken waren ontdekt. Panken had reeds in 1845 sporen van een urnenveld gevonden op het terrein van het latere Koningshof. Voorts werd ten zuiden van de weg van Veldhoven naar Steensel een uitgestrekt urnenveld in kaart gebracht. Rijken had in de 19de eeuw urnen gevonden aan beide zijden van de Vlasroot. Ook later kwamen regelmatig scherven van IJzertijdaardewerk, waaronder urnen, aan het licht. Zo meldde Theo van de Ven in 1964 de vondst van enkele urnen in Oerle, ongeveer een kilometer ten zuidoosten van de kerk aldaar. Het ging om scherven van tenminste vier urnen die gerekend konden worden tot de Vroege IJzertijd. Een jaar later werden daar opnieuw twee urntjes ontdekt. Het ging om twee bijpotjes die tussen crematieresten werden gevonden48. Ook in het noordwesten van Oerle, tussen het Hoogeind en de grens met Wintelre werden in 1970 op een akker IJzertijdscherven aangetroffen, die wezen op een nederzetting49. In de eerdergenoemde boomgaard in Zeelst, waar mesolitisch materiaal was gevonden, kwamen ook scherven voor van IJzertijdaardewerk.


A R C H E O LO G I S C H O V E R Z I C H T V A NAF DE PREHISTORIE

Het meest uitgebreide onderzoek vond plaats nabij steenfabriek De Heibloem. Daar waren al in 1948 en 1957 door de ROB delen van het terrein opgegraven. De urnenvelden waren te zien aan de hand van kringgreppels en acht zogenaamde lange bedden. Dit zijn langgerekte urnenvelden, die omgeven zijn door een kringgreppel. Dr. Modderman publiceerde de resultaten van de opgravingen50. In 1973 werden op twee plaatsen aan de Moormanlaan scherven gevonden die wezen op een nederzetting die mogelijk behoorde bij het urnenveld van De Heibloem51. In 1974 werd een opgraving uitgevoerd op een bouwterrein bij de Biezenkuilen. Daar was de bovengrond afgegraven en konden bewoningssporen worden vastgesteld uit de Late IJzertijd en de Romeinse Tijd52. Twee jaar later vond Ton van Rooijen uit Eindhoven scherven van urnen uit de IJzertijd tussen de Polkestraat en de Burgemeester van Hoofflaan. Daar konden op het tracé van een nieuw aan te leggen weg enkele paalkuilen en afvalkuilen worden getraceerd, waar scherven zaten uit de IJzertijd en de Middeleeuwen. Blijkbaar lagen daar een nederzetting en een urnenveld dicht bij elkaar. De locatie was niet ver verwijderd van de latere middeleeuwse kerk van Meerveldhoven53. Tijdens de opgravingscampagne in Meerhoven (nu gemeente Eindhoven) in het voorjaar van 2001 werd een urnenveld gevonden met verschillende typen greppels: vijf kringgreppels, twee kortlangbedden en enige vierkante omgreppelingen. Er werden weinig urnen gevonden, maar wel enige concentraties gecremeerd botmateriaal. In een graf werden drie complete urnen gevonden, waaronder een zogenaamde Harpstedturn van 30 centimeter hoogte. In de urn waren nog crematieresten aanwezig die afgedekt waren met een schaaltje, dat ondersteboven in de urn was geplaatst. Op grond van de brandsporen in de urnen werd geconcludeerd dat de crematieresten al in het aardewerk werden gedeponeerd voordat deze waren afgekoeld. Rondom de urnen was geen grafmonument in de vorm van greppels of iets dergelijks zichtbaar. Bij het urnenveld werd bovendien een IJzertijdnederzetting gevonden. Het grafveld dateert uit de periode tussen 600 en 300 jaar voor Christus54. De nederzettingen uit de IJzertijd in de gemeente Veldhoven zijn nog niet nauwkeurig

onderzocht. In principe is de situatie niet anders dan bijvoorbeeld op de Hooidonksche Akkers in Son en Breugel of bij Waterdael in Someren. Van die grote onderzoeksprojecten zijn de huisplattegronden bekend en konden enkele huizen worden gereconstrueerd. Het ging om langgerekte huizen van 12,5 meter bij 6,5 meter. Bij de huizen lagen voorraadschuurtjes voor de opslag van graan, ook wel spijkers of spiekers genaamd. Vaak lagen er drie tot vijf huizen bij elkaar in een nederzetting. Verspreid over het opgravingsterrein in het gebied Meerhoven werden in 2000 enkele huisplattegronden en resten van spijkers gevonden. In Meerhoven bestond de nederzetting uit één tot drie woningen met bijgebouwen. Het bleek dat de bewoning telkens verplaatst werd. Dit verschijnsel wordt aangeduid als “zwervende erven”. Zodra een woning versleten was of de akkers uitgeput waren, werd elders een nieuwe locatie in gebruik genomen. Het was opvallend dat het urnenveld zich temidden van deze locaties bevond55.

De Romeinse tijd Aan het begin van de 1ste eeuw voor Christus beheerste het machtige Romeinse rijk het hele Middellandse-Zeegebied. Omstreeks het midden van deze 1ste eeuw begon de Romeinse expansie. De veldheer Julius Caesar onderwierp Gallië (Frankrijk) tussen 58 en 50 voor Christus. Het Keltische gebied van Gallië ging deel uitmaken van het immense Romeinse rijk. In het dal van de Maas en in de Kempen woonde de Keltische stam van de Eburonen. Julius Caesar dacht dat hij dat gebied kon onderwerpen door te onderhandelen met enkele stamhoofden. In Gallië was die methode met succes gebruikt. Bij de Eburonen ging het echter niet goed. Onder leiding van Ambiorix kwamen de Eburonen in 54 voor Christus in opstand. Nabij de stad Tongeren (B.) versloeg het leger van Ambiorix een Romeins leger van 5.000 man. Caesar nam echter wraak en liet de Eburonen voor een deel uitmoorden. In het jaar 16 na Christus liet de Romeinse keizer Tiberius een rijksgrens aanleggen bij de Rijn. Het gebied ten westen van de Rijn werd opnieuw bevolkt door stammen die de plaats innamen van de Eburonen. Ten westen van de Maas woonden de Taxandriërs.

29


DE VROEGSTE GESCHIEDENIS VAN VELDHOVEN

De Romeinen verdeelden het rijk in provincies. Binnen de provincies bleven de oude stamgebieden intact. Deze werden aangeduid met het begrip civitas. Veldhoven lag binnen de civitas Batavi, die deel uitmaakte van de provincie Germania Inferior (Neder GermaniĂŤ). De hoofdstad van de civitas Batavi was Ulpia Noviomagus, dat op de plaats lag van het latere Nijmegen. In het bestuur van de civitas zaten onder meer de inheemse leiders uit het gebied. In de loop van de 2de eeuw waren deze functies voorbehouden aan de plaatselijke grootgrondbezitters. De Romeinen streefden ernaar om die gebieden volgens hun tradities en gewoonten te besturen. Dit proces van aanpassing van de inheemse samenleving aan de Romeinse wordt romanisering genoemd56.

Een Romeinse route langs Veldhoven? De Romeinen legerden militairen in kampen langs de Rijn. Langs deze rivier en langs de Maas waren wegen aangelegd. In hoeverre dwars door Brabant Romeinse wegen voorkwamen, is niet bekend. Enkele keren is in de literatuur geopperd dat er een Romeinse weg of route bestaan moet hebben tussen de Romeinse stad Tongeren (B.) en Rossum, een plaats in Gelderland waar de Maas en de Waal samenkomen. In 1961 schreef Willy Knippenberg dat er mogelijk een

De Romeinen waren tussen 12 voor Christus en 17 na Christus doorgedrongen tot de omgeving van de

Romeinse weg heeft bestaan die langs Veldhoven, Boxtel, Esch en Sint-Michielsgestel naar Rossum liep. Langs deze route waren in de loop der tijd talloze belangrijke Romeinse voorwerpen gevonden. Omstreeks 1910 ging men van het standpunt uit dat er in Veldhoven een Romeinse wachttoren was opgegraven. Al snel werd aan de interpretatie van deze vondst getwijfeld57. Met name de wachttoren zou een aanwijzing voor het bestaan van de weg zijn. In 1968 bestreed provinciaal archeoloog Gerrit Beex in het archeologisch overzicht van de gemeente Veldhoven dat er sprake zou zijn van een wachttoren bij Koningshof. Professor Bogaers daarentegen stelde dat de resultaten van de opgravingen in Veldhoven in 1910 veel overeenkomsten vertoonden met die van een militaire versterking die opgegraven was bij Cuijk. Naar zijn mening was er in Veldhoven misschien geen sprake van een wachttoren, maar dan toch van een post van de militaire politie. Bij die Romeinse militaire post of statio lag volgens Bogaers een nederzetting58. Prof. Van Es en provinciaal archeoloog Verwers denken daarentegen aan een Romeins grafveld59. Zeker is dat zowel bij Koningshof als op Heers veel Romeins aardewerk werd gevonden. In 2003 pleitte Jan Mennen voor het opnieuw aangaan van de discussie over het bestaan van de Romeinse weg van Tongeren naar Rossum. In zijn artikel ging hij eveneens van het standpunt uit dat deze route door Veldhoven liep. Hij tekende op kaarten zelfs de vermoedelijke route60. Verder wordt er verondersteld, dat aan de noordzijde van De Run eveneens in de Romeinse tijd een weg moet hebben gelegen. Misschien was die zelfs al veel ouder. Op grond van de vondsten uit de Romeinse tijd zou die weg gelopen kunnen hebben van Eersel, via Steensel, Veldhoven, Strijp en Woensel nagenoeg in een rechte lijn naar het noordoosten.

Belgische plaats Tongeren. Veldhoven

Romeinse nederzettingen in Veldhoven

ligt in het noorden van

De bovenstaande opmerkingen over Koningshof zijn al een indicatie dat Veldhoven in de Romeinse tijd uit een of meerdere nederzettingen bestond. Op Koningshof vond C. Rijken twee bronzen Romeinse munten, te weten een as van Augustus, geslagen tussen 23 en 6 voor Christus, en een sestertius van Marcus Aurelius uit het jaar 16661.

het gearceerde gebied, ongeveer ter hoogte van de vraagtekens. De vierkante blokken rechts geven de militaire kampen langs de Rijn aan.

30


A R C H E O L O G I S C H O V E R Z I C H T V A NAF DE PREHISTORIE

In en nabij het gehucht Zittard (Oerle) vond G.H. Fonteijn in 1969 en 1970 Romeins aardewerk dat vermoedelijk bij een nederzetting behoort62. Ook in Zeelst, met name op de Biezenkuilen, werd Romeins aardewerk gevonden63. In de 19de eeuw verzamelde onderwijzer C. Rijken scherven van Romeins aardewerk in het gebied van het latere Koningshof64. Niet ver van deze plaats, langs de Moormanlaan, werden 12 bronzen munten gevonden, onder meer van keizer Constantijn II (337-340) en Licinius, en ook enig aardewerk65. In 1858 werd in de heide te Veldhoven een bronzen penning gevonden van Lucilla, de dochter van Marcus Aurelius. We maakten hiervan al eerder melding bij de archeologische activiteiten van Hermans en Panken. Hermans publiceerde ook over de Romeinse vondsten die in de loop der jaren op het gehucht Heers werden gedaan. Het aardewerk, de beeldjes en de metalen voorwerpen wijzen op een nederzetting en mogelijk een cultusplaats voor de godin Diana66. Een bepaald soort Romeins aardewerk staat bekend onder de naam terra sigillata. Dit fraaie

roodglanzende aardewerk was vaak voorzien van een stempel van de pottenbakker. Aangezien het terra sigillata-aardewerk in Europa goed in kaart is gebracht, kunnen scherven toegeschreven worden aan productiecentra en soms aan namen van pottenbakkers. Zo werd in 1959 in de Kerkakkerstraat in Veldhoven een bodemfragment gevonden van een terra sigillata-bord van het type Dragendorff 31. Dit is aardewerk, dat afkomstig is uit het OostGallische gebied, en dateert uit de 2de eeuw na Christus. Op het bord stond een stempel van de pottenbakker DRILO.F67.

Romeinse godsdienst In het kader van de romanisering ging het er niet alleen om dat de inheemse bevolking uit de Kempen de Romeinse cultuur overnam, maar dat deze ook kennis maakte met de godsdienst. Het is bekend dat de bevolking in het bezit was van kleine aardewerk beeldjes van goden en godinnen. De wat meer vermogende personen beschikten over bronzen religieuze beeldjes. Op 15 mei 1871 vond Petrus Norbertus Panken op de Heers in Veldhoven enig Romeins materiaal waaronder een vrijwel puntgaaf

31

In 1961 publiceerde Willy Knippenberg deze kaart waarop de vermoedelijke ligging van Romeinse wegen in Noord-Brabant wordt aangegeven. Veldhoven (letter V) ligt aan ĂŠĂŠn van die wegen, vlakbij een kruising met de weg van Tongeren (T) naar Rossum (R).


DE VROEGSTE GESCHIEDENIS VAN VELDHOVEN

Dianabeeldje, fragmenten van een Dianabeeldje en fragmenten van een tempeltje waarin de beeldjes mogelijk gestaan hebben. Panken schonk het beeldje in 1872 aan het Noordbrabants museum in Den Bosch, waar het nog steeds bewaard wordt. Het voorwerp werd daar op de volgende manier omschreven: Een beeldje, gebakken uit witgrijze aarde, 21,6 centimeter hoog, staande op een basis van 2,8 centimeter hoogte. De godin grijpt met haar rechterhand over de schouder naar een pijl in een pijlkoker, die schuin op de rug hangt. In de neergestrekte linkerhand houdt ze een boog vast. Links van haar zit een hondje. De boog, de pijlkoker en het hondje zijn kenmerkende attributen van de Romeinse godin Diana. Uit onderzoek is gebleken dat het beeldje vermoedelijk werd vervaardigd in een werkplaats in Keulen. Dergelijke beeldjes werden gegoten in een vorm of mal, waarbij de voor– en achterzijde afzonderlijk werden gemaakt en daarna aan elkaar bevestigd.Vaak waren de beeldjes van binnen hol. Meestal werden er honderden exemplaren van eenzelfde beeldje gemaakt. Van het voorbeeld uit Veldhoven zijn ook andere exemplaren bekend, maar geen daarvan is zo gaaf als het Dianabeeldje van Heers. Fragmenten van beeldjes uit dezelfde werkplaats zijn bekend uit Keulen en Arentsburg (D.).

Diana was de godin van de jacht en tevens een maangodin, die aangeroepen werd om een voorspoedige bevalling te verkrijgen68. De vondst van het aardewerk beeldje toont tevens aan dat er handelsbetrekkingen bestonden met de stad Keulen. In de Romeinse tijd was dat een van de belangrijkste steden uit de omgeving. Ook op godsdienstig gebied was het een belangrijk centrum, dat uiteindelijk de basis werd van het aartsbisdom Keulen. De katholieke kerk maakte in de 4de eeuw gebruik van de Romeinse bestuurlijke organisatie om aartsbisdommen en bisdommen op te richten. Voor onze streek speelden Tongeren (B.), Maastricht en Luik eveneens een dergelijke rol. Al deze steden bestonden al in de Romeinse tijd. Ook Meerveldhoven en Zeelst onderhielden lange tijd betrekkingen met Keulen en Luik. Op het terrein van Koningshof, niet ver van Heers, werden omstreeks 1930 door C. Rijken twee Romeinse metalen voorwerpjes gevonden, die een jaar later in het Noordbrabants Museum werden ondergebracht. Beide voorwerpen worden gezien als votiefgrafgiften. Zij zouden afkomstig zijn uit graven die gelegen hebben in de nabijheid van de plaats waar de zogenaamde wachttoren werd opgegraven. Dergelijk religieuze voorwerpen werden vrijwel uitsluitend gevonden in inhumatiegraven. Dit zijn graven waarin een lijk begraven werd, in tegenstelling tot een crematiegraf, waar crematieresten werden begraven. De voorwerpen komen overeen met zogenaamde Sabaziussymbolen. De verering van deze god, die gelijk stond aan Zeus en Jupiter, komt vooral voor in Keulen. De betekenis van die Sabazius is nog niet duidelijk. Waarschijnlijk dateren de voorwerpen uit het einde van de 3de eeuw, toen het Romeinse rijk al in verval was69.

Einde van het Romeinse rijk Uit opgravingen van Romeinse nederzettingen en grafvelden in Noord-Brabant en Limburg komt duidelijk naar voren dat de meeste nederzettingen in de tweede helft van de 3de eeuw niet meer of nauwelijks bewoond waren. Op grond van die resultaten krijgen archeologen de indruk dat de Kempen aan het einde van de 3de eeuw grotendeels ontvolkt was. Tot ongeveer het einde van de 7de eeuw zijn er nauwelijks sporen bekend van nederzettingen.

Pijpaarden beeldje van de Romeinse godin Diana, gevonden op Heers. Dit beeldje wordt momenteel bewaard in het Noordbrabants Museum.

32


A R C H E O LO G I S C H O V E R Z I C H T V A NAF DE PREHISTORIE

Tot nu toe zijn kleine nederzettingen teruggevonden in Dommelen, Geldrop, Lierop en Bergeijk. Wel bestonden er nog nederzettingen in de nabijheid van de Maas. Soms worden nog munten gevonden uit de 4de eeuw of siervoorwerpen die uit de 5de eeuw stammen. De periode van ongeveer 300 tot ongeveer 700 is een duistere tijd. Er vonden volksverhuizingen plaats, waarbij complete stammen werden opgejaagd onder meer door de Hunnen uit Oost-Europa. Vanaf de Bronstijd tot en met de Romeinse tijd was er continuïteit van bewoning. Ook is het duidelijk dat de nederzettingen uit de Vroege Middeleeuwen meestal op dezelfde plaatsen voorkwamen als waar in de Bronstijd, IJzertijd of Romeinse tijd mensen woonden. Ook de grafvelden komen vaak op dezelfde plaats voor als de oudere urnenvelden. Toch kan er vanaf de 3de eeuw tot en met de 7de eeuw geen bewijs worden geleverd van continuïteit van bewoning. Een en ander zou erop kunnen wijzen dat de huisvesting van deze bevolking slechts een generatie werd gebruikt. Daarna bouwde men weer op een andere lokatie, rondom de begraafplaatsen uit de Bronstijd, IJzertijd of Romeinse tijd. Van zogenaamde zwervende erven was sprake in de IJzertijd en Romeinse tijd. Dit vermoeden wordt wel eens geopperd, maar het geringe aantal scherven, metalen gebruiksvoorwerpen of andere vondsten versterken die mening niet. Het zou dus kunnen zijn dat een deel van de bevolking de Kempen gedurende enkele eeuwen heeft verlaten. Ook wordt het vermoeden geuit dat in die tijd veel oude akkerlanden veranderden in bossen. Oude veldnamen, die soms teruggaan tot de Vroege Middeleeuwen, duiden vaak op bos of bosontginningen. In het volgende hoofdstuk zal dat onder meer naar voren komen bij de bespreking van de oudste namen van dorpen en gehuchten70.

Gedurende de 5de eeuw was er duidelijk sprake van volksverhuizingen. De hoogstaande Romeinse cultuur verviel geleidelijk. De Germaanse cultuur was veel primitiever. Voormalige huursoldaten uit het Romeinse leger werden steeds machtiger en gingen zelf over delen van het rijk heersen. Zo ontstonden kleine vorstendommen in oude Romeinse steden, zoals Keulen en Trier en verder in Doornik (B.), Kamerijk (F.) en Parijs. Een regionale machthebber uit Doornik, Chlodowich of Clovis (466-511) genaamd, veroverde eind 5de eeuw gebieden in (het huidige) Frankrijk op de Westgoten. Hij was een afstammeling van Merowech, vandaar dat zijn familie werd aangeduid als Merovingers. Chlodowich werd katholiek en kreeg zodoende de steun van de katholieke kerk en de bevolking van Gallië.

De Merovingische tijd In de loop van de 5de eeuw was de Romeinse heerschappij in deze streek volkomen verdwenen. Reeds in 406 vielen Germaanse stammen het gebied ten westen van de Rijn binnen. De Romeinse militaire verdediging van de Rijn was in die tijd verlaten. Sinds 406 was de Rijn niet meer de grens van het Romeinse rijk.

33

Een 17de-eeuwse voorstelling van hofmeier Pippijn van Landen.


DE VROEGSTE GESCHIEDENIS VAN VELDHOVEN

Bijna heel Gallië kwam in handen van deze vorst, bovendien viel hij het Alamannische Rijk aan, dat gelegen was aan beide zijden van de Rijn. Belangrijk was de verovering van de omgeving van Keulen tussen 508 en 511. Toen Chlodowich in 511 overleed, behoorde het zuidelijke deel van de Nederlanden tot zijn Frankische rijk. De Merovingische vorsten beschouwden de veroverde gebieden als hun persoonlijk bezit. Na de dood van Chlodowich werd het rijk verdeeld onder zijn zonen. Theoderik kreeg het oostelijke deel waartoe onder meer het bisdom Tongeren-Maastricht behoorde. Ook later kwamen nog enkele verdelingen voor, totdat uiteindelijk drie delen ontstonden, te weten: Neustrië (tussen de Loire en Schelde), Austrasië (ten oosten daarvan tot aan de Rijn) en Bourgondië (in het zuidoosten)71.

De abdij van Lorsch (D.) beschikte in de 8ste eeuw over een kerkje en bezittingen in Meerveldhoven. De zogenaamde koningshal in Lorsch is het oudste gedeelte van deze abdij.

Omstreeks 600 was het dal van de Maas en het westelijk daarvan gelegen gebied (huidige Noord-Brabant) een deel van Austrasië. In de tijd van koning Dagobert I (602-639) waren de drie delen van het rijk weer verenigd. De opvolgers van Dagobert I waren zwakke vorsten. In werkelijkheid regeerden de hofmeiers over het rijk. Dit waren hoog geplaatste

34

personen direct onder de koning. Een van die hofmeiers was Pippijn de Oudere. Hij maakte deel uit van de Austrasische aristocratie. Hij had onder meer bezittingen in Stavelot, Andenne en Nijvel in het huidige België. Toen Dagobert I in 622 medekoning werd van Austrasië, naast zijn vader Chlotarius III, werd Pippijn de Oudere zijn hofmeier. Na de dood van Chlotarius III in 629 volgde Dagobert hem op als koning. Hij bestuurde zijn rijk vanuit Parijs, maar daardoor nam de macht van de hofmeiers in Austrasië toe. Het noordelijke deel van dit gebied droeg de naam Taxandrië. Het was vrijwel onbewoond. Langzamerhand begon de Austrasische adel in deze streek gebieden in bezit te nemen. De adel kreeg enkele keren van de Merovingische koning delen van de koninklijke domeinen en onontgonnen grond. Toen koning Dagobert II in 679 overleed, probeerde hofmeier Pippijn II zijn macht te vergroten. Als leider van Austrasië viel hij Neustrië aan. In 687 kreeg hij dat deel van het Frankische rijk in handen. Pippijn II vestigde zich in Austrasië en verbleef vooral in het dal van de Maas, met name in Jupille bij Luik. In die tijd trok de koning of hofmeier met zijn gevolg van plaats tot plaats. Zodra het voedsel op was, ging hij weer verder. In een aantal plaatsen bezat de koning een palatium of palts. Hier kon hij gedurende enige tijd met zijn gevolg onderdak krijgen. Hij stichtte de abdij van Saint-Hubert in de Ardennen en de abdij van Echternach in Luxemburg. Pippijn liet na zijn dood in 714 geen wettige kinderen na. Er ontstond een machtsstrijd tussen de adel in zijn gebied. Uiteindelijk plaatste Karel Martel, een bastaardzoon van Pippijn II, zich aan het hoofd van de Austrasische adel. Zijn volgelingen veroverden in 717 Neustrië en in 718 Saksen. In het zuiden versloeg hij in 732 in de slag bij Poitiers (F.) de Saracenen (Moren) en in het noorden drong hij in 734 door tot Friesland. Ofschoon Karel Martel feitelijk hofmeier was, gedroeg hij zich als koning. Na zijn dood in 741 werd Karel Martel opgevolgd door zijn zonen Karloman en Pippijn III de jonge. Karloman werd in een klooster gezet, zodat Pippijn III de jonge de macht in handen had. In 751 gaf hij opdracht om de laatste Merovingische koning Chilperik III in een klooster op te sluiten. De paus was het eens met deze maatregel. Dankzij


A R C H E O LO G I S C H O V E R Z I C H T V A NAF DE PREHISTORIE

de hulp van Pippijn III waren de Longobarden immers uit het midden van het huidige ItaliĂŤ verdreven. Pippijn III werd in 751 door de paus tot koning gezalfd.

Een reconstructie van een houten grafkamer van een krijger uit de Merovingische tijd (6de tot 8ste eeuw).

In 768 volgde Karel de Grote (768-814) zijn vader Pippijn III als koning op. Met hem begint het tijdperk van de Karolingische vorsten. Uit die tijd dateren tevens de oudste documenten waarin Meerveldhoven wordt genoemd72. Karel de Grote schonk in 772 veel bezittingen aan het acht jaar eerder opgerichte klooster Lorsch (D.). Lorsch was sinds dat jaar een koninklijk klooster73. De Karolingers gaven geen delen van de koninklijke domeinen meer weg. Zij beloonden hun trouwe volgelingen met grond of ambten die zij in leen kregen van de koning. De leenmannen waren verplicht om hun leenheer (koning) te dienen in tijd van oorlog en te helpen met het bestuur en de rechtspraak. In feite gingen de leengoederen vaak van vader op zoon over, maar de koning behield het recht om na de dood van de leenman het leengoed weer naar zich toe te trekken en aan een ander in leen uit te geven. In de omgeving van Veldhoven lagen gebieden die behoorden tot het koninklijke domein van de familie van Pippijn III alsook tot de bezittingen van de Austrasische adel74. In het volgende hoofdstuk wordt hier verder op ingegaan, omdat we dan niet meer te maken hebben met de prehistorie, maar met de geschiedenis van het grondgebied van de huidige gemeente Veldhoven. In dit hoofdstuk wordt het grote en belangrijke Merovingische grafveld beschreven dat in Veldhoven werd opgegraven en tevens komen enkele sporen van bewoning in de Merovingische tijd ter sprake. Het is opvallend dat Veldhoven en andere delen van de Kempen nogal wat sporen bevatten uit de Merovingische tijd, terwijl die elders in Noord-Brabant nauwelijks voorkomen. De combinatie van deze sporen met de oudste schriftelijke bronnen uit Lorsch en Echternach tonen aan dat Veldhoven en omgeving in die tijd al van belang waren75. Merovingische grafvelden in Veldhoven In 1955 werd tijdens een zandwinning in Meerveldhoven, tussen Cobbeek en de Antwerpse baan, de vondst gemeld van een theepot. Bij nadere bestudering bleek het echter

In Meerveldhoven werd een grafveld ontdekt van een vooraanstaande familie.

om een Frankische pot te gaan, die als bijgift was geplaatst in een graf. In 1975 vond ter plekke een opgraving plaats, waarbij het totale grafveld blootgelegd werd. In het grafveld konden 54 begravingen en 9 crematies worden onderscheiden. De Merovingers hadden de meeste doden in ondergrondse grafkamers gelegd. De sporen van de houten wanden van het graf waren in de bodem nog als verkleuring zichtbaar. In enkele grafkamers waren middenschotten geplaatst. Daar was het lijk van de gestorvene afgescheiden van de bijgiften. De meeste graven bestonden uit doodskisten. De doden werden begraven met hun beste kleren aan. In Meerveldhoven werd daarvan niets teruggevonden, doordat het textiel in de bodem vergaat. Ook mogelijk proviand is verteerd en verdwenen. Wel bleven de meeste andere grafgiften bewaard, zoals metalen wapens, gespen, gordelversieringen, sieraden, waaronder glazen kralen, bronzen ringen en armbanden. Het aardewerk was versierd met radstempelindrukken. De bevolking importeerde dergelijk aardewerk uit het Rijnland. In 14 grafkamers van mannen werden wapens gevonden, zoals dolken, speerpunten en schildknoppen. De houten schilden zelf en het houten gedeelte van de speer waren in de loop der eeuwen vergaan. De sieraden werden vooral aangetroffen in 24 vrouwengraven. Tot de

35


DE VROEGSTE GESCHIEDENIS VAN VELDHOVEN

sieraden behoorden kettingen van glaskralen. Daarnaast toonden vijf kleine graven aan dat er ook kindergraven bestonden in die tijd. De crematieresten waren niet in een houten kist of urn begraven. Deze bevonden zich in ondiepe kuilen zonder bijgiften. Het Merovingische grafveld in Meerveldhoven heeft bestaan vanaf het einde van de 6de eeuw tot aan het begin van de 8ste eeuw. Gedurende drie of vier generaties woonde daar een gemeenschap van ongeveer 15 tot 18 personen76. Op grond van de bijgiften mag worden geconcludeerd dat de nederzetting in Meerveldhoven bevolkt werd door een familie met een hoge sociale status. Niet ver van deze plaats stond in Meerveldhoven al omstreeks 800 een kerk. Het was een van de oudste centra binnen de latere gemeente Veldhoven77. De graven waren geplaatst in rijen, die lagen van het noordwesten naar het zuidoosten. De oriëntatie van de graven en de grafgiften wijzen op godsdienstige gebruiken. Het grafveld zelf was afgezonderd van de nederzetting. De grafvelden vertonen veel overeenkomsten met die van de Romeinse tijd. Omstreeks 800 verplaatste men onder invloed van het christendom de begraafplaatsen naar de kerk. De gestorvene werd daar met het hoofd naar het westen begraven.

Grafveld aan de Oeienboschdijk Meester C. Rijken was in 1910 op de hoogte van de aanwezigheid van een Merovingisch grafveld aan de Oeienboschdijk. Hij had daar Frankisch aardewerk en ijzeren voorwerpen gevonden. Het grafveld stond bekend als het Frankisch kerkhof78. Het bevond zich op 125 meter van de Gender op een dekzandrug, die evenwijdig liep aan de rivier. Vanwege de aanleg van de E3 (nu A67) in 1970 werd het dennenbos op dit terrein gerooid. Tijdens de opgraving in 1970 en 1971 konden 27 graven worden blootgelegd. Vermoedelijk heeft het grafveld zich ook uitgestrekt tot op de Oeienboschdijk, maar daar waren de sporen verdwenen. Tot de 27 graven behoorde slechts één crematiegraf. De meeste graven bestonden uit kisten, die soms vervaardigd waren van uitgeholde stammen, terwijl andere graven opgebouwd waren uit planken. In of bij het graf werden grafgiften gevonden in de vorm van aardewerk, metalen wapens, messen en gespen. In vergelijking tot het grafveld van Meerveldhoven was dat van de Oeienboschdijk eenvoudiger en minder rijk aan grafgiften. De graven waren allemaal gericht van het zuidwesten naar noordoosten. Soms was de situering van het skelet in de bodem nog zichtbaar. Het hoofd lag telkens aan de zuidwestzijde. Het grafveld was aangelegd in de 6de eeuw en bleef gedurende de 7de eeuw in gebruik. Het ontbreken van graven uit de 8ste eeuw zou kunnen duiden op de aanwezigheid van een christelijk kerkhof bij de kerk van Meerveldhoven in de Polkestraat. Op grond van het aantal graven wordt verondersteld dat de bijbehorende nederzetting heeft bestaan uit twee boerderijen voor twee huishoudens. Dit wil zeggen dat deze kleine nederzetting over een eigen grafveld beschikte. De vondst van een urn met crematieresten uit de IJzertijd zou kunnen wijzen op een continuïteit van bewoning nabij het grafveld en een voortzetting van het gebruik van dit grafveld vanaf de IJzertijd tot in de Merovingische tijd79. De grafvelden van de Oeienboschdijk en van Meerveldhoven kunnen worden vergeleken met die van het Broekeneind in Hoogeloon, Casteren (bij Hoogeloon), Alphen en Bergeijk80. In een aantal graven in Meerveldhoven kwamen metalen gespen te voorschijn. Na het schoon-

De kostbare inhoud van een Merovingisch graf te Meerveldhoven.

36


A R C H E O LO G I S C H O V E R Z I C H T V A NAF DE PREHISTORIE

maken van het metaal bleek dat deze gespen waren bewerkt volgens een Frankische kunsttechniek die bekend staat als incrusteren. Dit wil zeggen dat in het ijzer figuren van zilver waren ingelegd81. Ook werden een zwaard, speerpunten en schildknoppen gevonden, die overeenkomsten vertonen met voorwerpen uit de omgeving van Trier en het Rijn/Moezelgebied. Enkele metalen voorwerpen dateren uit de 6de eeuw.

Merovingische nederzettingen Inmiddels zijn in Noord-Brabant enkele nederzettingen ontdekt bij de Merovingische grafvelden. Vaak liggen die niet ver van elkaar verwijderd. In Veldhoven werd tot nu toe geen grafveld in combinatie met een nederzetting opgegraven. Wel zijn er in de loop der jaren op verschillende plaatsen binnen de gemeente scherven van Merovingisch aardewerk gevonden die kunnen wijzen op het bestaan van enkele boerderijen. Zoals al eerder uit de omvang van de grafvelden werd geconstateerd, zullen de nederzettingen telkens niet groter zijn geweest dan enkele boerderijen. Waarschijnlijk lagen er nederzettingen nabij het Cobbeek en in de

omgeving van de kerk van Meerveldhoven. Het is nog de vraag in hoeverre er een overeenkomst bestaat tussen de nederzettingen in de Merovingische tijd en de locatie van de hoeven van de abdij van Lorsch in Veldhoven, die in het volgende hoofdstuk ter sprake komen. Tot nu toe werden nog geen archeologische vondsten gedaan op die plaatsen die dit kunnen bevestigen82. Opmerkelijk is ook het ontbreken van Merovingisch materiaal in Oerle. Het is echter niet ondenkbaar dat in het buurtschap Zittard een nederzetting heeft bestaan, te meer daar in dat gehucht een hoeve van de abdij van Echternach lag. In het volgende hoofdstuk zal de Karolingische periode ter sprake komen, waarbij enkele schaarse historische bronnen met betrekking tot Veldhoven worden geplaatst in het kader van de regionale en internationale geschiedenis. Dan zal blijken dat de aanwezigheid van de Merovingische grafvelden en de sporen van de nederzettingen passen in de geschiedenis van de Kempen in de Vroege Middeleeuwen.

37


DE VROEGSTE GESCHIEDENIS VAN VELDHOVEN

NOTEN 1 2

3

Hermans, C.R., Noordbrabants Oudheden.

(gemeente Eindhoven) 2000-2003. Een

Meurkens, P., De wereld van schoolmeester

sche Monumentenzorg in de provincie

overzicht van vier jaar opgravingen in:

Panken. Zaltbommel 2004, pag. 24,

Noord-Brabant: terugblik en toekomst

Nieuwsbrief Archeologie Kempen- en Peelland,

158-160.

in: Noordbrabants Historisch Jaarboek 21.

Meurkens, P., De dagboeken van P.N. Panken

’s-Hertogenbosch 2004, pag. 10-77,

1819-1904. Eindhoven 1993, deel 1,

speciaal pag. 22-26. 14 Beex, G., Onderzoek van de bronstijd-

Meurkens, P., De dagboeken van P.N. Panken 1819-1904. Eindhoven 1994, deel 2, pag. 41. Hermans, C. R., Noordbrabants

5

6

1968, pag. 110-123. 25 Stapert, D., De vuistbijl van Mill (N.-Br.) en de verspreiding van MiddenPalaeolitische vondsten in Noord-

Brabant (Alphen, Totefout, Halve Mijl, Veldhoven) in: Brabants Heem 1949, pag.

Meurkens, P., De dagboeken van P.N. Panken

55-62. Mandos, H., Halve Mijl: Dodenrijk

1819-1904. Eindhoven 1997, deel 5, pag.

in: Brabants Heem 1949, pag. 63-66.

105. Zie over Norbert Panken: Meurkens,

Kakebeeke, A. D., Voorstudies voor een

P., De dagboeken van P.N. Panken 1819-1904.

plattegrondsonderzoek van Zandoerle in:

Eindhoven 1998, deel 6, pag. 51 en 52.

Brabants Heem 1949, pag. 83-87. Beex, G.,

Archeologische kroniek van Noord-Brabant

Dheedene, J., De Diana-terra-cotta-figuur

Mededelingen in: Brabants Heem 1949,

1981-1982. Waalre 1986, pag. 13-14.

Kakebeeke, De Acht Zaligheden oude kern van de Kempen. Oisterwijk 1971, pag. 279-282.

9

Brabants Heem 1948, pag. 6-9. 15 Glasbergen, W., Opgravingen in Noord-

gemeente Veldhoven in: Brabants Heem

pag. 87-89.

pag. 240-245. Mandos, H. en A. D.

8

grafheuvels bij de halve mijl te Oerle in:

juni 2004, pag. 1-5. 24 Beex, G., Archeologisch overzicht der

Oudheden. ’s-Hertogenbosch 1865,

uit Veldhoven in: Brabantia 1959,

7

23 Bosman, J., Archeologie in Meerhoven

van de Brabantse archeologie. Archeologi-

pag. 67-69. 4

13 Theunissen, L. en M. Meffert, Biografie

’s-Hertogenbosch 1865, pag. 85-89.

pag. 105. 16 Rijken, J., De misdaad van meester Rijken in: Brabants Heem 1950, pag. 21. 17 Glasbergen, W., De urn van Toterfout en de

Brabant, in: Roymans, N. e.a., Brabantse Oudheden. Eindhoven 1977, pag. 9-18. 26 Merckx, R., 100.000 jaar steentijd in Nederland. Brabant levert de vondsten. Eindhoven 1994, pag. 5-6. 27 Roebroeks, W., Eindhoven, in:

28 Beex, G., Archeologisch overzicht der gemeente Veldhoven, in: Brabants Heem 1968, pag. 111-112. 29 Bloemers, J. H. F., L. P. Louwe Kooijmans

Mandos, H., Urnen zoeken met vader

reformatie van de Britse bronstijd.

en H. Sarfatij, Verleden Land. Archeologische

Rijken in: Brabants Heem 1971, pag. 3-6.

Groningen/Djakarta 1957.

opgravingen in Nederland. Amsterdam 1981,

Bijnen, J., Jacq Cuijpers (1850-1926).

18 Theunissen, L. en M. Meffert, Biografie

pag. 30-32.

Enkele gegevens over zijn personalia en

van de Brabantse archeologie. Archeologi-

zijn teken- en letterkundige werk in:

sche Monumentenzorg in de provincie

Campinia 1999, pag. 153-156.

Noord-Brabant: terugblik en toekomst

1968, pag. 112.Nieuwsbulletin Koninklijke

Verhart, L., Een studiereis naar Brabant.

in: Noordbrabants Historisch Jaarboek 21.

Nederlandse Oudheidkundige Bond, Archeolo-

De Leidse archeoloog Holwerda op

’s-Hertogenbosch 2004, pag. 25-26.

gisch Nieuws 1971, pag. 99. ROB,

onderzoek in: Brabants Heem 2004, pag. 15.

19 Theunissen, L. en M. Meffert, Biografie van de Brabantse archeologie. Archeologi-

10 Holwerda, J.H. en M.A. Evelein,

sche Monumentenzorg in de provincie

30 Beex, G., Archeologisch overzicht der gemeente Veldhoven, in: Brabants Heem

Jaarverslag 1971, Verslag van de provinciaal archeoloog van Noord-Brabant, pag. 68. 31 Nieuwsbulletin Koninklijke Nederlandse

Opgraving te Veldhoven (N.-Br.) in:

Noord-Brabant: terugblik en toekomst

Oudheidkundige Bond, Archeologisch

Oudheidkundige Mededeelingen van het

in: Noordbrabants Historisch Jaarboek 21.

Nieuws 1967, pag. 59. Nieuwsbulletin

Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 1910,

’s-Hertogenbosch 2004, pag. 27.

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige

20 Een kwart Eeuw ’t Oude Slot 1964-1989.

Bond, Archeologisch Nieuws 1973 pag.

pag. 43-48. 11 Braat, W.C., Een Romeinsche wachttoren bij Veldhoven in: Oudheidkundige

Veldhoven 1989. 21 Newell, R. R., en A. P. J. Vroomans,

105. ROB, Jaarverslag 1973, Verslag van de provinciaal archeoloog van Noord-

Mededeelingen van het Rijksmuseum van

Automatic Artefact registration and systems for

Oudheden te Leiden 1931, pag. 21-25.

archeological analysis with the Philips P 1100

Verwers, W. J.H., North Brabant in Roman

Computer: a Mesolithic test-case. Oosterhout

Oudheidkundige Bond, Archeologisch

1972.

Nieuws 1970, pag. 44. ROB, Jaarverslag

and Early Medieval Times. Habitation History. Amersfoort 1998, pag. 22. 12 Willems, W. J.A., Een bijdrage tot de kennis

22 Rijdt, T. van de, Archeologische Monumentenzorg. Het opknappen van een

Brabant, pag. 113. 32 Nieuwsbulletin Koninklijke Nederlandse

1970, Verslag van de provinciaal archeoloog van Noord-Brabant, pag. 68.

der vóór-romeinsche urnenvelden in Nederland.

middeleeuwse landweer in Veldhoven en

Maastricht 1935. Coenen, J., Te Best Wart.

twee grafheuvels in Hoogeloon in:

sche nederzetting tussen Toterfout en

De geschiedenis van Best en zijn vroegere

Nieuwsbrief Archeologie Kempen- en Peelland,

Halve Mijl, gemeente Veldhoven (N.-Br.)

grondgebied. Best 2000, pag. 14-15.

december 2004, pag. 12-13.

in: Roymans, N. e.a., Brabantse Oudheden.

38

33 Beek, B. L. van, Sporen van een Neoliti-


NOTEN

Eindhoven 1977, pag. 43-54. Beex, G.,

in: Paleohistoria 1954, pag. 1-75. Butler,

Archeologica in Noord-Brabant, in:

J. J., Nederland in de Bronstijd. Bussum 1969,

Brabants Heem 1965, pag. 126. ROB,

pag. 49-54.

53 ROB Jaarverslag 1976, jaarverslag van de provinciaal archeoloog van NoordBrabant, pag. 109 en 111.

jaarverslag 1975, verslag van de provinciaal

43 Ven, Th. van de, OfficiĂŤle overdracht van

archeoloog van Noord-Brabant, pag. 119.

de gerestaureerde grafheuvels van Oerle

uit de IJzertijd en andere perioden op de

34 Beex, G., Archeologisch overzicht der

54 Broeke, P.W. van den, Bewoningssporen

aan het gemeentebestuur van Veldhoven,

Hooidonksche Akkers, gem. Son en

gemeente Veldhoven, in: Brabants Heem

in: Brabants Heem 1951, pag. 93-94.

Breugel, prov. Noord-Brabant, in: Analecta

1968, pag. 112-113. Beex, G., Het

Nieuwsbulletin Koninklijke Nederlandse

Praehistorica Leidensia, 1980, pag. 7-80.

Neolithicum in Noord-Brabant, in:

Oudheidkundige Bond, Archeologisch

Theuws, F. en N. Roymans, Land and

Nieuws 1960, pag. 250.

ancestors. Cultural dynamics in the Urnfield

Brabants Heem 1959, pag. 13. Beex, G., Vondstmeldingen, in: Brabants Heem 1963, pag. 139. Beex, G., Vondstmeldingen, in: Brabants Heem 1965,

44 Beex, G., Vondstmeldingen, in: Brabants Heem 1965, pag. 43-45. 45 Nieuwsbulletin Koninklijke Nederlandse

period and the Middle Ages in the Southern Netherlands. Amsterdam 1999. Arts. N., Opgravingen in Meerhoven (gemeente

pag. 43-45. Verwers. W. J. H., Archeologische

Oudheidkundige Bond, Archeologisch

Eindhoven). Deel II (22 april – 23 juni

Kroniek van Noord-Brabant 1985-1987.

Nieuws 1968, pag. 55.

2000), in: Nieuwsbrief Archeologie Kempen-

Waalre 1990, pag. 32-33. 35 Slofstra, J., Neolithicum, in: Verwers, G. J.,

46 Roymans, N., A middle bronze age looped spearhead from Veldhoven (North

Noord-Brabant in Pre- en Protohistorie.

Brabant), in: Helinium 1980, pag. 63-67.

Oosterhout 1975, pag. 59.

ROB, Jaarverslag 1976, Verslag van de

36 Beex, G., Archeologisch overzicht der

en Peelland, juni 2000, pag. 1-3. Arts, N., Archeologie in Meerhoven. Eindhoven 2000. 55 Arts. N., Opgravingen in Meerhoven (gemeente Eindhoven). Deel IV

provinciale archeoloog van Noord-

(1 september 2000 - 1 maart 2001), in:

gemeente Veldhoven, in: Brabants Heem

Brabant, pag. 148. Verwers, W. J. H.,

Nieuwsbrief Archeologie Kempen- en Peelland,

1968, pag. 112. Beex, G., Vroege en

Archeologische Kroniek van Noord-Brabant

februari 2001, pag. 1-3. Bosman, J.,

Midden Bronstijd, in: Verwers, G. J.,

1977-1978, pag. 25-26.

Archeologie in Meerhoven (gemeente

Noord-Brabant in Pre- en Protohistorie. Oosterhout 1975, pag. 76. 37 Glasbergen, W., Barrow Excavations in

47 Kortlang, F., The iron Age urnfield and

Eindhoven) 2000-2003.

settlement of Someren-Waterdael, in:

Een overzicht van vier jaar opgravingen,

Theuws, F. en N. Roymans, Land and

in: Nieuwsbrief Archeologie Kempen- en Peelland, juni 2004, pag. 1-6.

the Eight Beatitudes. The Bronze Age

Ancestors. Cultural dynamics in the Urnfield

Cemetery between Toterfout & Halve

period and the Middle Ages in the Southern

Mijl, North Brabant I. The Excavations,

Netherlands. Amsterdam 1999,

Romeinen, in: Bloemers, J.H.F. en T. van

pag. 133-197.

Dorp, Pre- en protohistorie van de Lage Landen

in: Paleohistoria 1954, pag. 2-11. 38 Beex, G., Onderzoek van de bronstijd-

48 Beex, G., Vondstmeldingen, in: Brabants

grafheuvels bij de halve mijl te Oerle, in:

Heem 1964, pag. 136-137; idem in:

Brabants Heem 1948, pag. 6-9.

Brabants Heem 1965, pag. 43.

39 Het gaat om de tumuli 1-30, 1A, 1B, 8A en 22A. 40 Glasbergen, W., Barrow Excavations in the Eight Beatitudes. The Bronze Age

49 Nieuwsbulletin Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, Archeologisch Nieuws 1970, pag. 44. 50 Nieuwsbulletin Koninklijke Nederlandse

56 Enckevort, H. van, Kelten, Germanen en

1996, pag. 265-276. 57 Holwerda, J. H. en M.A. Evelein, Opgraving te Veldhoven (N. Br.), in: Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 1910, pag. 43-48. Braat, W.C., Een Romeinsche wachttoren bij Veldhoven, in: Oudheid-

Cemetery between Toterfout & Halve

Oudheidkundige Bond, 1949, kolom 33.

kundige Mededelingen uit het Rijksmuseum

Mijl, North Brabant I. The Excavations,

Modderman, P. J. R., en J. P. Louwe

van Oudheden te Leiden 1931, pag. 21-25.

in: Paleohistoria 1954, pag. 100-121.

Kooymans, The Heibloem, a cemetery

Laet, S. J. de, De Kempen in de Romeinse

from the Late Bronze Age and Early Iron

en in de Vroeg-Merovingische tijd, in:

the Eight Beatitudes. The Bronze Age

Age between Veldhoven and Steensel

Brabants Heem 1950, pag. 32-33. Knippen-

Cemetery between Toterfout & Halve

prov. Noord-Brabant, in: Analecta

berg, W. H.Th., Romeinse wegen in

Mijl, North Brabant I. The Excavations,

Praehistorica Leidensia II, 1966, pag. 11-26.

Noord-Brabant, in: Kultuurhistorische

41 Glasbergen, W., Barrow Excavations in

in: Paleohistoria 1954, pag. 126-128.

51 Nieuwsbulletin Koninklijke Nederlandse

Verkenningen in de Kempen. Oisterwijk

Beex, G., Vroege en Midden Bronstijd, in:

Oudheidkundige Bond, Archeologisch

Verwers, G. J., Noord-Brabant in Pre- en

Nieuws 1973, pag. 105. ROB, Jaarverslag

Protohistorie. Oosterhout 1975, pag. 81-86.

1973, jaarverslag van de provinciaal

gemeente Veldhoven, in: Brabants Heem

archeoloog van Noord-Brabant, pag. 113.

1968, pag. 118. Bogaers, J.E.,

42 Glasbergen, W., Barrow Excavations in the Eight Beatitudes. The Bronze Age

52 ROB Jaarverslag 1974, jaarverslag van de

1961, pag. 67-68. 58 Beex, G., Archeologisch overzicht der

In memoriam de Romeinse wachttoren te

Cemetery between Toterfout & Halve

provinciaal archeoloog van Noord-

Veldhoven, in: Brabants Heem 1968,

Mijl, North Brabant II. The Implications,

Brabant, pag. 113.

pag. 162-163.

39


DE VROEGSTE GESCHIEDENIS VAN VELDHOVEN

59 Verwers, W. J.H., North Brabant in Roman

71 Verwers, W. J. H., Vroege Middeleeuwen,

Times, III: The Merovingian Cemetery of

and Early Medieval Times. Habitation History.

in: Verwers, G. J., Noord-Brabant in Pre- en

Meerveldhoven (Mun. of Veldhoven), in:

Amersfoort 1998, pag. 44. Es, W.A. van,

protohistorie. Oosterhout 1975,

Berichten van de Rijksdienst voor het

De Romeinen in Nederland, Haarlem 1980,

pag. 123-134.

Oudheidkundig Bodemonderzoek jaargang

pag. 85, 116 en 278.

72 Blok, D. P., De Frankische periode tot 880,

60 Mennen, J., Een Romeinse weg door het Dommelgebied van Tongeren naar Rossum?, in: Noordbrabants Historisch Jaarboek 2003, pag. 30-32. 61 Knippenberg, W., Vondstmeldingen, in: Brabants Heem 1960, pag. 137. 62 Beex, G, Archeologisch Nieuws, in:

1978. ’s-Gravenhage 1980, pag. 251-307.

in: Algemene geschiedenis der Nederlanden.

Ypey, J., De verspreiding van vroeg-

Haarlem 1981, deel 1, pag. 288-304.

middeleeuwse vondsten in Nederland, in:

73 Schefers, H., Kloster Lorsch. Ein Gang durch die Geschichte, in: Kloster Lorsch das Mittelalter erwacht. Lorsch z.d., pag. 4-11. 74 Ganshof, Grondbezit en gronduitbating

Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 1959, pag. 108. 77 Theuws, F., Landed property and

tijdens de vroege middeleeuwen in het

manorial organisation in Northern

noorden van het Frankische rijk en meer

Austrasia some considerations and a case

Oudheidkundige Bond 1969, pag. 70.; 1970,

bepaald in Toxandrië, in: Brabants Heem

study, in: Roymans, N. en Fr. Theuws,

pag. 44. ROB Jaarverslag 1970, pag. 68.

1954, pag. 3-19. Hij identificeerde Heeze

Images of the past. Studies on ancient societies

verkeerd, dit moet de Hees onder Eersel

in Northwestern Europe. Amsterdam 1991,

Nieuws-bulletin Koninklijke Nederlandse

zijn. Sommige percelen in Veldhoven

pag. 379.

Oudheidkundige Bond 1970, pag. 6.

behoorden tot de Echternachse

Nieuws-bulletin Koninklijke Nederlandse

63 Beex, G., Archeologisch Nieuws, in:

78 Beex, G, Archeologisch Nieuws, in:

bezittingen van Diessen. Theuws, F.,

Nieuwsbulletin van de Koninklijke Neder-

gemeente Veldhoven, in: Brabants Heem

Landed property and manorial

landse Oudheidkundige Bond 1970, pag. 138.

1968, pag. 118-119.

organisation in Northern Austrasia some

ROB Jaarverslag 1970, pag. 66. Beex, G.,

considerations and a case study, in:

Vondstmeldingen, in: Brabants Heem

64 Beex, G., Archeologisch overzicht der

65 Beex, G., Archeologisch Nieuws, in: Nieuws-bulletin Koninklijke Nederlandse

Roymans, N. en Fr. Theuws, Images of the

1971, pag. 30-31. Beex, G, Archeologisch

Oudheidkundige Bond 1971 fol. 91; 1973,

past. Studies on ancient societies in

Nieuws, in: Nieuwsbulletin van de

pag. 105.

Northwestern Europe. Amsterdam 1991,

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige

66 Hermans, C.R., Noordbrabants Oudheden. ’s Hertogenbosch 1865, pag. 87-89 en 111. 67 Archeologisch Nieuws, in: Nieuws-bulletin

pag. 393. 75 Theuws, F., Landed property and manorial organisation in Northern

Bond 1971, pag. 54-55. 79 ROB Jaarverslag 1970, pag. 66. 80 Verwers, W. J. H., North Brabant in Roman

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige

Austrasia some considerations and a case

Bond 1959, pag. 34.

study, in: Roymans, N. en Fr. Theuws,

The Merovingian cemeteries, in: Berichten

Images of the past. Studies on ancient societies

van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig

68 Dheedene, J., Een Diana-terra-cottafiguur uit Veldhoven, in: Brabantia 1959,

in Northwestern Europe. Amsterdam 1991,

pag. 240-245.

pag. 299-407.

69 Verhoeven, A. en F. Ector, Sabazius in

76 ROB Jaarverslag 1975, pag. 21. Bloemers,

en early medieval times 4.

Bodemonderzoek 1987, pag. 173-223. 81 Ypey, J., Vroeg-Middeleeuwse met zilver en/of messing geïncrusteerde ijzeren

Noord-Brabant, in: Brabants Heem 1984,

J. H. F., L. P. Louwe Kooijmans en

voorwerpen in Noord-Brabant, in:

pag. 138/149.

H. Sarfatij, Verleden Land. Archeologische

Roymans, N., e.a., Brabantse Oudheden.

opgravingen in Nederland. Amsterdam 1981,

Eindhoven 1977, pag. 185-197.

70 Verwers, W. J.H., North Brabant in Roman and Early Medieval Times. Habitation History.

pag. 126-127. Verwers, W. J. H., North

Amersfoort 1998, pag. 77-78.

Brabant in Roman and Early-Medieval

40

82 ROB Jaarverslag 1975, pag. 119.


« HOOFDSTUK 2 »

De middeleeuwse geschiedenis tot 1297 Het vorige hoofdstuk eindigde met de positie van Meerveldhoven in de Merovingische tijd. In dit hoofdstuk komen de oudste documenten met betrekking tot het huidige Veldhoven ter sprake. Het is niet verwonderlijk dat de eerste gegevens over Meerveldhoven gaan. Soms is het noodzakelijk om gegevens uit de Late Middeleeuwen te bestuderen om iets te weten te komen over bewoning in de Vroege Middeleeuwen. In dit hoofdstuk onderzoeken we de ligging van de cijnsgoederen van de abdij van Echternach (L.) en het klooster Lorsch (D.) in Oerle, Veldhoven, Meerveldhoven en Zeelst om na te gaan waar deze kerkelijke instellingen in de Vroege Middeleeuwen hun bezittingen hadden liggen. Op grond van die informatie komt een beeld naar voren van de bewoning in de periode die volgde op de Merovingische tijd. Vanwege de schaarse lokale gegevens is het noodzakelijk om de algemene geschiedenis van die tijd bij het verhaal te betrekken. We beginnen dit hoofdstuk daarom omstreeks 700 en eindigen in het jaar 1297 toen de inwoners van de vier genoemde dorpen rechten kregen over de gemeenschappelijke gronden. BEZITTINGEN VAN VERAFGELEGEN KLOOSTERS De geschiedenis van de periode van 700 tot 1297 is grotendeels gebaseerd op documenten uit kloosterarchieven. Het waren voornamelijk verafgelegen kloosters die in de Kempen goederenbezit hadden. De oudste benedictijnerkloosters in het Karolingische rijk, te weten die van Echternach, Lorsch en Sint-Truiden, bezaten goederen in Meerveldhoven, Zeelst, Oerle en Veldhoven. Aan het einde van de besproken periode waren deze bezittingen nog herkenbaar als cijnsgoederen. Het Domkapittel van Luik had toen al de rechten van Lorsch overgenomen.

De tijd van 700 tot 1100 De periode die in dit hoofdstuk ter sprake komt, staat bekend als de Hoge Middeleeuwen. Andere historici delen de Middeleeuwen in twee perioden in, te weten Vroege- en Late Middeleeuwen. Onder de Vroege Middeleeuwen verstaan zij de tijd van 500 tot 1100 en onder de Late Middeleeuwen de tijd van 1100 tot 1500.

In het vorige hoofdstuk werd een beeld geschetst van het einde van de Merovingische vorsten en de opkomst van de Karolingers. Karel de Grote (768-814) was een machtige en invloedrijke koning. Hij was van mening dat hij in het voetspoor trad van de voormalige keizers van het West-Romeinse rijk. De gebieden die hij veroverde, omvatten een groot gedeelte van dat rijk. Ook Taxandrië (waartoe ook de Kempen behoorden) maakte daar deel van uit. Karel de Grote wordt genoemd in een document van 779 waarin hij een schenking uit het koninklijk domein van zijn voorvader Pippijn erkende. Het betreft hier de schenking van Budel aan de abdij van Chèvremont (Vaux sous Chèvremont nabij Jupille/Luik). De Pippiniden en de Karolingers gaven veel bezittingen weg aan kloosters, ook stimuleerden zij edellieden om dit voorbeeld te volgen. Op deze wijze kregen benedictijner abdijen van Echternach (L.), Lorsch (D.) en SintTruiden (B.) bezittingen in Taxandrië. Toen Karel de Grote zich in het jaar 800 tot keizer liet kronen, kon hij zich beschouwen als de rechtsopvolger van de West-Romeinse keizers. Na zijn dood in 814 viel zijn grote rijk weer uiteen. Zijn zonen en kleinzonen verdeelden

41


DE MIDDELEEUWSE GESCHIEDENIS TOT 1297

Middeleeuwse stamboom waarin Gerberga en haar broers Otto en Bruno voorkomen.

42


B E Z I T T I N G E N V A N V E R A F G E L E G E N KLOOSTERS

het rijk. In 843 vond in Verdun een rijksdeling plaats waarbij keizer Lotharius I (840-855), kleinzoon van Karel de Grote, het Middenrijk kreeg, Karel de Kale het westen en Lodewijk de Duitser het oosten. Taxandrië maakte deel uit van het Middenrijk. In 855 werd dat gebied opnieuw verdeeld nu onder de zonen van Lotharius. Het zou niet bij die verdeling blijven. Er volgde een periode van meer dan honderd jaar, waarbij de afstammelingen van Karel de Grote elkaar bestreden om diens voormalige rijk. Het Middenrijk ging verloren en de heersers van het oostelijke en het westelijke deel van het rijk probeerden telkens gebieden van elkaar in te nemen. Soms werden delen veroverd en samengevoegd; op andere momenten vonden weer verdelingen plaats.

de dochter van Karel, hertog van NederLotharingen. Gerberga was genoemd naar haar grootmoeder Gerberga, die een zuster was van de eerdergenoemde Otto I en aartsbisschop Bruno. Ook zij had veel bezittingen aan de Maas en aan de rand van Taxandrië.

Kerstening van Taxandrië Het Christendom bestond in de 4de eeuw al in enkele Romeinse steden en enkele kleinere plaatsen binnen het Romeinse rijk. Na de val van het Romeinse rijk bleef het christendom bestaan in de grote steden. In feite werden de bestuurlijke centra van het Romeinse rijk overgenomen door de kerkelijke organisatie.

De kerk en koningshal van de abdij van Lorsch. Deze abdij had bezittingen in Meerveldhoven.

Omstreeks 950 was koning Otto I (936-973) in het bezit gekomen van delen van het Frankische rijk. In 953 stelde hij zijn broer, aartsbisschop Bruno van Keulen (953-965), aan als hertog van Lotharingen. Na de dood van Bruno in 965 ontstond in het noorden van Lotharingen het gebied Neder-Lotharingen. Aartsbisschop Bruno was van 948 tot 951 tevens abt van de abdij van Lorsch1. Bruno had ook veel bezittingen in deze omgeving, onder meer de dorpen Obbicht en Wessem aan de Maas, die hij testamentair vermaakte aan de Sint-Pantaleonsabdij in Keulen2. In die tijd schonk zijn broer koning Otto I enkele abdijen aan de SintLambertuskerk in Luik, waaronder het klooster Aldeneik bij Maaseik. Dit was één van de eerste kloosters in de omgeving van Taxandrië.

De voorgeschiedenis van het hertogdom Brabant In de periode 1012 tot 1106 werden de hertogen van Neder-Lotharingen benoemd door de Duitse koningen en keizers. Binnen dat hertogdom lagen zogenaamde gouwen, die aangeduid werden met het Latijns begrip pagus. Enkele pagi waren: Brabant, Rien, Taxandrië, Haspengouw, Henegouwen en Lomme. Uiteindelijk zou de naam van de pagus Brabant overgaan naar een groot gedeelte van Neder-Lotharingen. De voorvaders van de hertogen van Brabant waren graaf van Leuven. Door huwelijk waren de graven van Leuven verwant aan de hertogen van Neder-Lotharingen. Lambert I, die sinds 977 graaf van Leuven was, huwde met Gerberga,

43


DE MIDDELEEUWSE GESCHIEDENIS TOT 1297

Later gingen zij ook over tot de stichting van kleinere kloosters, die eveneens voorzien werden van onroerend goed. In ZuidoostBrabant lagen geen kloosters. In het dal van de Maas werden kloosters gesticht in Susteren, Sint-Odiliënberg en Aldeneik (B.). De abdij van Sint-Remi in Reims (Fr.) vestigde op haar domein in Meerssen een proostdij. Deze proostdij bezat goederen in Lithoijen aan de Maas en cijnsgoederen in Weert en Nederweert.

In het cijnsboek van de abdij van Echternach in Luxemburg komt Veldhoven voor. De cijnsbetalingen voor Veldhoven vonden plaats in Diessen. Handschrift van 1640.

Zo werd de Romeinse stad Tongeren de zetel van de bisschop in dat gebied. In de 5de eeuw moest Servatius, bisschop van Tongeren, op de vlucht voor de Hunnen, een volk dat vanuit de Zwarte Zee Europa was binnengevallen en overal de bevolking verdreef. Servatius vestigde zich toen in Maastricht. Hierdoor werd deze stad de nieuwe bisschopszetel. Het bisdom Tongeren-Maastricht maakte deel uit van het aartsbisdom Keulen. Lambertus, de bisschop van Maastricht, begon aan het einde van de 7de eeuw met de kerstening van Taxandrië. Na de gewelddadige dood van Lambertus in de stad Luik werd in 717 door bisschop Hubertus de bisschopszetel overgeplaatst naar Luik. Vanuit Luik werd de kerstening van Taxandrië voortgezet. Waarschijnlijk is in die tijd nabij de Merovingische nederzetting in Meerveldhoven een kerk gesticht die toegewijd werd aan Sint-Lambertus. In ieder geval bestond deze kerk al in de tweede helft van de 8ste eeuw, toen een zekere Gullint deze met een aantal hoeven overdroeg aan de abdij van Lorsch (D.). Ook kerken in Waalre en Bakel, die aan het begin van de 8ste eeuw door schenking in handen kwamen van de geloofsverkondiger Willibrord, bestonden al voor de komst van deze Ierse monnik naar dit gebied3. Willibrord moet dus niet gezien worden als de persoon die in de Kempen het Christelijke geloof bracht, dat was al eerder vanuit Luik gebeurd. De hofmeiers, de Karolingische vorsten en lokale grootgrondbezitters begiftigden nieuw gestichte kloosters met kerken en hoeven. Aanvankelijk kregen voornamelijk rijksabdijen, zoals Echternach en Lorsch goederen.

44

De kerkjes in de Kempen waren vermoedelijk eenvoudige houten gebouwen. Vaak stonden die op dezelfde plaats als de kerken in de Late Middeleeuwen. Meestal lag de nederzetting destijds rondom de kerk. Zelfs als die nederzetting niet meer bestond, bleef de kerk in gebruik en bouwde men zelfs op die plaats een nieuwe kerk. In Meerveldhoven moet dat ook het geval zijn geweest bij de kerk die in de Polkestraat heeft gestaan.

Cijnsgoederen van de abdij van Echternach In het vorige hoofdstuk kwam al even het gehucht Zittard in Oerle ter sprake. In dat gehucht lag een hoeve, waarvan de eigenaar jaarlijks een cijns moest betalen aan de abdij van Echternach. Als bijzonderheid schreef de secretaris van Oerle daarbij dat die cijns betaald moest worden aan de rentmeester van het cijnsboek van Echternach in het dorp Diessen. Die informatie dateert uit de 17de eeuw, maar zegt iets over een situatie bijna 1000 jaar eerder. De abdij van Echternach bezat veel cijnsgoederen in Zuidoost-Brabant. De cijns werd betaald in de vorm van geld, graan, hoenderen of wijn. Dat betekende in zekere zin een erkenning voor het feit dat die goederen in een ver verleden door de abt van Echternach in gebruik waren gegeven. De cijnsman bezat die goederen op voorwaarde dat hij jaarlijks de verschuldigde cijns afdroeg aan de abdij. In die tijd was het ondoenlijk dat iemand naar Echternach, een plaats in het huidige Luxemburg, liep om daar een klein bedrag van een of enkele stuivers te betalen. De abdij beschikte daarom over plaatselijke rentmeesters die deze bedragen inden en op gezette tijden afdroegen. Soms pachtte een rentmeester zelf de jaarlijkse inkomsten.


B E Z I T T I N G E N V A N V E R A F G E L E G E N KLOOSTERS

In de Kempen lagen domeinen of goederen van edellieden die verkregen waren van de Merovingische vorsten. Daarnaast waren er ook domeinen van de Pippiniden, de hofmeiers van de Merovingers. In het jaar 690 kwam de Ierse monnik Willibrord naar het gebied van de Franken. Hij kwam daar in contact met hofmeier Pippijn II, die hem steunde bij de kerstening van het noordelijke, nieuw veroverde deel van het rijk van de Franken. Willibrord erkende Pippijn als zijn heer. Pippijn was de stichter van de abdij van Echternach, die beschouwd moet worden als de huisabdij van de hofmeiers. De vrouw van Pippijn, Plectrudis genaamd, was afkomstig uit het Moezelgebied. In 698 en 706 ontving Willibrord van Pippijn II en zijn familie landerijen, huizen en een klooster in Echternach. Willibrord stelde het klooster onder de bescherming van Pippijn II en bouwde het verder uit4. Aan het begin van de 8ste eeuw schonken enkele grootgrondbezitters of edellieden in de Kempen delen van hun bezit aan Willibrord. Op latere leeftijd trok Willibrord zich terug in de abdij van Echternach. Daar overleed hij in 739. Hij was toen 73 jaar oud. Omstreeks 726 had Willibrord de schenkingen die aan hem waren gedaan, vermaakt aan de abdij van Echternach.

De Diessense cijnsgoederen in Veldhoven betreffen een hoeve in Schoot en delen van een hoeve in het Oerlese gehucht Zittard. De cijnzen in Oerle betreffen de hoeve en de overige landerijen van die hoeve in het gehucht Zittard9. Zowel in een bibliotheek in Gotha als in de Nationale Bibliotheek in Parijs bevinden zich cijnslijsten van het eerste kwart van de 13de eeuw van de abdij van Echternach waarin Waalre, Diessen en Bakel worden genoemd. In die lijst komt de volgende passage voor, die slaat op de hoeve Zittard in Oerle (en mogelijk ook de hoeve Schoot in Veldhoven): Apud Siterde Albertus et Henricus V sol. III ob(olis) minus, Gunnemar V sol. III ob(olis) minus, Marsilius de Brukouen V sol. III ob(olis) minus10. Deze tekst kan vrij worden vertaald met de zin: nabij Zittard betalen Albertus en Henricus een cijns van 5 stuivers en 3 obolen, Gunnemar betaalt eveneens 5 stuivers en 3 obolen en Marcelis van Broekhoven ook 5 stuivers en 3 obolen. De namen van de cijnsmannen mogen worden beschouwd als de oudste namen van inwoners van Veldhoven en Oerle die bekend zijn. Ze dateren van omstreeks 1225. Een van de personen heeft zelfs al een soort achternaam,

In de Kempen lag het centrum van het domein van Echternach in Waalre. Daar omheen lagen domeinen in Eersel, Diessen en Bakel5. Die domeinen konden uitgestrekt zijn. Zo bestond het domein Diessen uit hoeven en landerijen in de dorpen Veldhoven, Oerle, Eersel, Wintelre, Diessen, Hilvarenbeek, Poppel, Bladel, De Mierde en Alphen6. De goederen in Diessen waren op 1 juni 712 door Ansbald, zoon van Willibald, geschonken aan Willibrord. De schenkingsakte was opgesteld in Waalre7. Het is opmerkelijk dat de goederen in Veldhoven en Oerle onder Diessen werden geregistreerd, terwijl deze op korte afstand van het domeincentrum Waalre lagen. De kern van dat centrum moet gesitueerd worden bij het middeleeuwse kerkje van Waalre8. Op de grens van Veldhoven met Waalre lagen op het grondgebied van Veldhoven zelfs cijnsgoederen van Echternach die tot het domein Waalre behoorden. Het zijn cijnzen die deel uitmaken van de landerijen van de watermolen van Waalre, die bekend staat als de volmolen.

45

Bladzijde uit het cijnsboek van Echternach van 1640 met betalingen uit goederen tot Schoot in Veldhoven.


DE MIDDELEEUWSE GESCHIEDENIS TOT 1297

De Königshalle in Lorsch is één van de belangrijkste Karolingische gebouwen van Duitsland. Deze abdij ontving geld uit bezittingen in Meerveldhoven, die in de 8ste eeuw geschonken waren door lokale edellieden.

die verwijst naar het gebied Broekhoven waar hij oorspronkelijk vandaan komt. Broekhoven is zowel een gehucht onder Veldhoven als onder Riethoven. Het is opvallend dat er drie betalingen zijn van gelijke grootte. Dit zou kunnen wijzen op drie even grote boerderijen. We kennen er twee, namelijk Zittard en Schoot, maar de opsplitsing van Zittard over Veldhoven en Oerle betekent dat er twee boerderijen in Zittard lagen. De plaats van deze boerderijen op Schoot en Zittard is nog bekend. Die locaties mogen worden beschouwd als de oudste delen van de huidige gemeente Veldhoven waarover schriftelijke informatie beschikbaar is. Het wil echter niet zeggen dat er toen geen andere boerderijen bestonden. Vaak dateert de oudste schriftelijke informatie over afzonderlijke boerderijen pas van de 14de of 15de eeuw. De hoeve in Veldhoven

op Schoot stond in de 18de eeuw bekend als de Ledige Hoeve11. Deze boerderij verdween omstreeks 1766. Het eerdergenoemde Broekhoven (Riethoven) was een leengoed van het kasteel van Oud Herlaar onder Sint-Michielsgestel. De heren van Herlaar waren in de 13de eeuw voogd van de abdij van Echternach voor het domein Waalre. Zij eigenden zich in die tijd grond toe die toebehoorde aan Echternach12. Het kasteel van Oud Herlaar bezat onder andere grond in Nuenen, Bergeijk en Hoogeloon, echter niet in Oerle of Veldhoven13. Daar waren wel enige landerijen en rechten van de heer van Boxtel. De heren van Boxtel vervulden al omstreeks 1100 de functie van voogd van de abdij van Echternach14. Vermoedelijk zijn de bezittingen van de heren van Boxtel in Veldhoven oorspronkelijk afkomstig van Echternach. In dit hoofdstuk zal daar nog nader op worden ingegaan. De heren van Boxtel behoorden in die tijd tot het geslacht Van Randenrode, dat invloedrijk was in Keulen en omgeving.

De abdij van Lorsch en Meerveldhoven De opgraving van het Merovingische grafveld in Meerveldhoven toonde aan dat daar in de 7de en 8ste eeuw een aanzienlijke familie had gewoond. Het betrof waarschijnlijk een adellijke familie die haar goed had verworven van de Merovingische vorsten of de hofmeiers. Ook de oudste schriftelijke gegevens met betrekking tot de huidige gemeente Veldhoven gaan over Meerveldhoven. Meerveldhoven was in de 8ste en 9de eeuw in het bezit van de abdij van Lorsch, een rijksabdij die niet ver van Worms nabij de Rijn lag. Deze abdij was gesticht omstreeks 764. In het jaar 772 werd Lorsch een rijksabdij, die onder de bescherming stond van Karel de Grote. Karel maakte op 1 september 774 de inwijding mee van de SintNazariuskerk van de abdij. Lodewijk de Duitser, de kleinzoon van Karel de Grote, werd in 876 in de kerk van Lorsch begraven. Zijn sarcofaag wordt nog steeds in Lorsch bewaard. Uit die tijd bestaat ook nog de beroemde Königshalle van de voormalige abdij, een van de best bewaarde Karolingische gebouwen in Duitsland. De Königshalle komt voor op de lijst van wereldcultuurerfgoed van de UNESCO15.

46


B E Z I T T I N G E N V A N V E R A F G E L E G E N KLOOSTERS

In de Codex Laureshamensis, een boek van de abdij van Lorsch waarin de bezittingen en schenkingen werden geregistreerd, werd tussen 765 en 779 melding gemaakt van een schenking door een zekere Gullint aan de abdij van Lorsch16. Het ging om 13 hoeven in de villa Martfelde. Met Martfelde werd Meerveldhoven bedoeld. De benaming villa slaat in die tijd op een dorp of nederzetting. De letterlijk tekst luidt: Item Gullint tradidit ad sanctum Nazarium in pago Decsandara in villa Martfelde hubas XIII cum mancipiis et I ecclesiam et in villa Palati hubas VI cum mancipiis, et 1 ecclesiam17. Vrij vertaald wil dit zeggen: idem Gullint heeft overgedragen aan de abdij van Sint Nazarius (in Lorsch) goederen in de gouw Taxandrië in het dorp Meerveldhoven 13 hoeven met mancipia en een kerk, in het dorp Pelt 6 hoeven met mancipia en een kerk. De twee regels tekst bevatten veel bijzondere informatie. Allereerst is er sprake van een grootgrondbezitter die Gullint heette. Hij bezat 13 hoeven in Meerveldhoven die hij schonk aan Lorsch. In Meerveldhoven lag in die tijd al een kerk, die eveneens eigendom was van Gullint. We mogen aannemen dat dit kerkje kort daarvoor door Gullint of zijn voorgangers was gesticht. Voor Zuidoost-Brabant is de vermelding van een kerk in die tijd bijzonder, omdat er van de 8ste eeuw alleen kerken bekend zijn in Bakel en Waalre. De betekenis van het woord mancipium is niet precies bekend. In Latijnse documenten van de 8ste eeuw komen verschillende begrippen voor die slaan op de bewoners van de hoeven of domeinen, te weten mancipia, casati, homines, vasalli, puellae en servientes. Van sommige bewoners is bekend dat zij als onvrijen of slaven op de hoeven werkten. De mancipia werkten op de domeingoederen, maar in hoeverre het horigen of slaven waren is niet bekend. Soms was er zelfs sprake van een herenhoeve naast gewone hoeven. Zo’n herenhoeve werd aangeduid als mansus indominicatus. In 815 was in het domein Pelt niet meer sprake van 6 hoeven, maar van een herenhoeve en vijf afhankelijke hoeven, die aangeduid werden als mansum indominicatum et mansos serviles V18. Deze begrippen sluiten aan bij het systeem van grootgrondbezit in de Karolingische tijd. De voorbeelden van Meerveldhoven en Pelt zijn de oudste gegevens over de organisatie van domeinbezit in de Kempen.

De schenking van Alfger omstreeks 815

Een zekere Gullint

Omstreeks het jaar 815 schonk een zekere Alfger zijn bezittingen in Empel, Hunsete (ligging onbekend), Hedel, Orthen, Rosmalen, Herpen, Engelen, Ostorol (ligging onbekend), Marvilde en Neerpelt aan de abdij van Lorsch19. Ofschoon er boven de tekst Donatio Alfgeri stond, is het toch geen echte schenking te noemen. De tekst gaf namelijk aan dat hij de goederen in de acht eerstgenoemde plaatsen schonk aan Lorsch op voorwaarde hij van Lorsch het vruchtgebruik kreeg van de goederen in Meerveldhoven en Pelt. De plaatsen Meerveldhoven en Pelt hadden dus niet bij die opsomming moeten staan. Na zijn dood zouden de bezittingen in die twee dorpen weer terugvallen aan de abdij. De goederen in de genoemde dorpen Meerveldhoven en Neerpelt waren ongetwijfeld dezelfde die geschonken waren door Gullint. Het feit dat Alfger juist deze goederen wilde hebben, kan er op wijzen dat hij een zoon of bloedverwant was van Gullint. Lijten beweerde dat Alfger een priester was en beschouwd moet worden als pastoor van Meerveldhoven. In de Donatio Alfgeri wordt nergens vermeld dat hij priester was. De kerk was een zogenaamde eigenkerk, die in het bezit was van de plaatselijke heer. Zo was het ook mogelijk dat een heer zijn kerk schonk aan een abdij, zoals dat het geval was bij Gullint. Alfger vroeg ten gunste van de kerk twee van de 13 hoeven in Meerveldhoven20. De abdij van Lorsch had veel bezittingen in het Land van Maas en Waal met name rondom het domein Gannita, waarmee Gendt bij Nijmegen werd bedoeld21. Ook andere kloosters, zoals Sint-Truiden bezaten goederen in die streek. In de tekst in de Codex Laureshamensis wordt bij Marvilde opnieuw de kerk genoemd en twee hoeven plus elf hoeven cum pleno servitio. Onder

schonk tussen 765 en

47

779 dertien hoeven in het dorp Martfelde in de gouw Taxandrië. Tekst uit de Codex Laureshamensis.


DE MIDDELEEUWSE GESCHIEDENIS TOT 1297

die laatste passage wordt verstaan dat er ook alle horigen bij hoorden. Onder horigen verstaan we onvrije personen die gebonden waren aan een stuk grond of domein. De schenking vond plaats in het tweede regeringsjaar van koning Lodewijk de Vrome (815 of 816). Alfger gaf tevens aan dat na zijn dood ook andere zaken aan de abdij van Sint Nazarius in Lorsch zouden worden vermaakt. Wat daar precies onder verstaan werd, valt niet meer te achterhalen.

Andere schenkingen aan Lorsch Vermelding van de schenking omstreeks 815 door Alfger van bezittingen onder meer in Marvilde. In deze tekst wordt ook al een kerk in Meerveldhoven genoemd.

Ten slotte worden in de Codex Laureshamensis nog schenkingen opgenomen van een aantal vrije mannen, die gedateerd worden tussen 815 en 850. Hier werd Meerveldhoven niet genoemd, maar wel plaatsen zoals Empel, Orthen, Rosmalen, Herpen en Engelen. Deze schenkingen staan in de Codex Laureshamensis onder de kop: Donationes hominum francorum. Het

begrip homines franci is niet zo eenvoudig te vertalen. Sommigen zien in deze personen edelen, anderen vertalen het begrip als koningsvrijen, koninklijke vazallen of een geĂŻmporteerde Frankische heersersklasse22. In ieder geval gaat het om vrije grootgrondbezitters. Of deze aristocratische personen oorspronkelijk uit TaxandriĂŤ kwamen is niet bekend. Sommige historici denken ook aan personen die banden hadden met Plectrudis, de vrouw van Pippijn II. Zij zouden dan net als zij afkomstig zijn uit het dal van de Moezel. De schenkingen aan abdijen zoals Echternach en Lorsch zouden daarvoor een aanwijzing zijn. Een vergelijking tussen de schenking van Alfger en die van de homines franci vertoont veel overeenkomsten. In beide gevallen staat het domein Empel centraal. Men neemt aan dat de homines franci een soort leenmannen waren van Alfger en dat zij hun rechten kort na hun leenheer eveneens aan Lorsch hebben overgedragen. Meerveldhoven en Pelt waren daar echter niet bij. Beide domeinen moeten dus van Alfger persoonlijk zijn geweest23.

Lotgevallen van de goederen van Lorsch Al in de loop van de 10de eeuw raakte Lorsch bepaalde bezittingen kwijt. Soms gaven Duitse keizers goederen van Lorsch aan andere abdijen` en kerken. Tussen 1229 en 1232 spanden de aartsbisschop van Mainz en keizer Frederik II samen om de abdij op te heffen en de bezittingen over te dragen aan de aartsbisschop. Meerveldhoven was vermoedelijk al eerder losgemaakt uit het goederenbezit van de abdij. Er bestaat geen document waarin de goederen in Meerveldhoven worden overgedragen. Van veel abdijgoederen van Lorsch is niet bekend hoe deze in handen van andere personen of abdijen geraakten24. De bezittingen in Gendt kwamen in 1229 in handen van graaf Gerard van Gelre. Het onroerend goed van het domein Empel en enkele omliggende dorpen was in de 12de eeuw van de abdij van Sint-Landelinus in Crespin in Noord-Frankrijk. In deze abdij waren enkele vervalste oorkonden die aan moesten tonen dat de bezittingen al in de 9de eeuw van deze abdij waren. In 1201 kocht Hendrik I, hertog van Brabant, Empel van de abdij van Crespin25. Andere domeinen, zoals Orthen, waren door de aartsbisschop van Keulen in de 12de eeuw overgedragen aan de abdij van

48


B E Z I T T I N G E N V A N V E R A F G E L E G E N KLOOSTERS

Brauweiler (D.). Engelen kwam in 1147 in handen van het kapittel van Sint-Jan in Luik en werd vervolgens in 1285 overgedragen aan de abdij van Berne26. De bezittingen in Meerveldhoven maakten omstreeks die tijd deel uit van het Domkapittel van Luik.

Meerveldhoven van Lorsch naar Luik Hoe en wanneer de Sint-Lambertuskerk of het Domkapittel van Luik in het bezit is gekomen van boerderijen en de kerk van Meerveldhoven is niet met zekerheid bekend. Het is opvallend dat in de oudste rekeningen van de SintLambertuskerk van Luik van het begin van de 14de eeuw sprake is van Mirfelt, een plaatsnaam die overeenkomt met de naam die Lorsch gebruikte. In de loop van de 14de eeuw wordt bij de plaatsnaam Mirfelt die van Silst genoemd. Hiermee is Zeelst bedoeld. Op grond van die vermelding is zondermeer duidelijk dat het Mirfelt dat toebehoorde aan Luik ook werkelijk Meerveldhoven is en niet Nederweert, zoals sommige historici beweren. Het Domkapittel bezat in de 14de eeuw in Meerveldhoven en Zeelst een aantal cijnzen en tiendrechten. Bij de tienden ging het om een tiende deel van de oogst. Bij de cijnzen betaalde men voor de gebruiksrechten van de boerderijen. Dat wil zeggen dat de voormalige hoeven van de abdij van Lorsch in cijns waren uitgegeven aan de bewoners van die hoeven. Gezien het feit dat in Meerveldhoven en Zeelst 13 cijnsplichtige boerderijen aangewezen kunnen worden, kan aan de hand van de vermeldingen van de cijnsbetalingen worden nagegaan waar die boerderijen lagen. Het is dus mogelijk om van die cijnsplichtige boerderijen een reconstructie te maken van de 13 hoeven die toebehoorden aan de abdij van Lorsch. Deze lagen in Meerveldhoven, ondermeer bij de kerk en De Heskok27, in Oerle, in Veldhoven op het Grote Broek28, op de Locht29 en op Zonderwijk30 en tenslotte in Zeelst een huis aan de kerk31, een huis op de Heuvel32 en op het Akkereind33. De betaling van de cijns vond plaats op de feestdag van Sint-Maarten (11 november). De cijnzen van Meerveldhoven en Zeelst en die van drie grote hoeven in Zesgehuchten (gemeente Geldrop-Mierlo) moesten worden betaald in

Zeelst. Waarschijnlijk was dat op de Heuvel. Cijnsboeken van het Domkapittel van Luik voor Meerveldhoven en Zeelst zijn niet bewaard gebleven. De cijns werd sinds de 14de eeuw geĂŻnd door een pachter, die als rentmeester optrad. Deze pachter had de cijnsboeken thuis. Toen de cijnsheffing omstreeks 1800 werd afgeschaft, zijn de boeken vermoedelijk verdwenen. Aan de hand van de cijnsboeken zou het oude domein van Lorsch gereconstrueerd kunnen worden. In het archief van het Domkapittel komt een cijnsboek voor van omstreeks 1280. Daarin wordt op de laatste bladzijden van dat boek de cijnskring van Neeritter, die bestond uit de dorpen Neeritter en Heel, al genoemd. In de publicatie van dit cijnsboek werd niet geschreven of er bladzijden verloren zijn gegaan. In de rekeningen van de Grande Compterie van het Domkapittel volgt meteen na Neeritter de cijnskring van Mirfelt (en Silst), daarna die van Bergeijk en tenslotte die van Kessel, Maren en Lith34.

49

De cijnzen aan Lorsch werden na 1300 betaald aan het Domkapittel van Luik. Op deze kaart staan die cijnsgoederen in rood aangegeven samen met de huidige benamingen en enkele hedendaagse hoofdwegen. Opvallend is de ligging in een cirkel rondom de kerk van Veldhoven, die alleen in de akkers lag.


DE MIDDELEEUWSE GESCHIEDENIS TOT 1297

In de 14de eeuw betaalde Godefridus Birken (Bierkens) pacht voor de cijnsrechten in Merfelt (Meerveldhoven).

In het archief van het Domkapittel komen de verpachtingen en jaarlijkse inningen van de cijnzen nog voor. De rentmeester droeg jaarlijks de cijns af aan het kapittel. De boeken geven alleen informatie over het totaalbedrag dat jaarlijks werd betaald; de cijnsposten zelf stonden gedetailleerd in het cijnsboek dat onder beheer was van de rentmeester35. Cijnsbetalingen van de rentmeester van Meerveldhoven en Zeelst komen al voor in de oudste rekeningen van het Domkapittel van 1340 en 134536. Het is de vraag of Meerveldhoven tussen 1280 en 1340 deel uit is gaan maken van de bezittingen van het Domkapittel of al veel eerder. Een akte in het cartularium van het Domkapittel van 1306 over de kerk van Meerveldhoven wil nog niet zeggen dat die parochie pas sinds kort deel uitmaakte van de bezittingen37. Er werd alleen een oud gebruik gecorrigeerd, waarbij voortaan de pastoor van Meerveldhoven zich niet meer mocht laten vervangen door een andere priester. Dit verschijnsel kwam in die tijd ook wel in andere parochies voor, die al eeuwen tot een bepaalde kerk of abdij behoorden. Bijsterveld is van mening dat Meerveldhoven identiek is aan Marsfelt, een tot nu toe ongeidentificeerd dorp dat omstreeks het eerste kwart van de 12de eeuw geschonken is door aartspriester Sigifridis aan het Domkapittel. Deze persoon komt echter uit het niets vallen. Ook zijn andere bezittingen, zoals het ongeidentificeerde Rieclo en het hof van Radulphus kunnen niet in of nabij Meerveldhoven worden geplaatst, eerder nabij Sint-Truiden38. We moeten daarom nagaan in het archief van het Domkapittel wanneer de andere ontbrekende dorpen, te weten Bergeijk, Kessel, Maren en Lith deel uitmaakten van de bezittingen van het Domkapittel.

50

Van Bergeijk bestaan geen oudere vermeldingen in het archief van het Domkapittel dan de cijnsbetalingen van 134039. Gezien het feit dat Pelt grenst aan Luyksgestel, Bergeijk en Borkel en Schaft, kerkdorpen van de moederparochie Bergeijk, is het niet onmogelijk dat de cijnzen van Bergeijk die toebehoorden aan de SintLambertuskerk in Luik delen zijn van het voormalige domein Pelt van de abdij van Lorsch. Dit zou ook verklaren waarom Bergeijk en Meerveldhoven na elkaar in de cijnsboeken voorkomen. In Bergeijk kwamen ook cijnzen voor van de abdij van Thorn. Deze abdij was in de 9de eeuw gesticht door graaf Ansfried, een beschermeling van aartsbisschop Bruno van Keulen40. De plaatsnamen Kessel, Maren en Lith waren in een 14de-eeuws handschrift toegevoegd aan de index van het cijnsboek van 1280. Dit geeft aan dat het boek van 1280 incompleet was. Deze drie dorpen blijken deel uitgemaakt te hebben van het domein van Heerewaarden, dat aan de overzijde van de Maas lag, niet ver van bezittingen van de abdij van Sint-Truiden (Alem en Macharen) en Lorsch (Engelen, Empel, Orthen en Rosmalen). In een akte van 1202 in het Domkapittel van Luik worden de drie dorpen genoemd in samenhang met de kerk van Zuilichem41. Het domein Heerewaarden was op 9 april 997 in Aken geschonken door keizer Otto III aan bisschop Notger ten behoeve van de nieuw gestichte kerk van Sint-Jan op het eiland in de Maas in Luik. Volgens de akte waren Maren en Kessel al eerder aan de bisschop van Luik geschonken. In het jaar 1024 werd deze schenking door koning Conrard ongedaan gemaakt. Hij bepaalde dat het domein Heerewaarden aan de Sint-Lambertuskerk in Luik toebehoorde. De rechten van de Sint-Lambertuskerk werden in 1070 bevestigd door koning Hendrik en in 1155 door paus Adriaan IV42.


H E T O N T S T A A N V A N D E H U I D I G E DORPEN EN GEHUCHTEN

Op grond van deze gegevens mogen we niet concluderen dat het Domkapittel vóór 1280 geen cijnzen en tienden had in Bergeijk, Meerveldhoven, Maren, Kessel en Lith. Vermoedelijk ontbreken de laatste bladzijden van het cijnsboek van 1280, waar deze plaatsen direct na Neeritter hadden moeten volgen. Het archief van het Domkapittel bevat bovendien veel hiaten. Gezien de situatie in Maren en Kessel lijkt het voor de hand te liggen om de overdracht van Meerveldhoven aan Luik te zoeken in de tweede helft van de 10de eeuw. In die tijd bedacht koning Otto I de kerk van Luik met veel onroerend goed en rechten. Zijn broer, aartsbisschop Bruno van Keulen, was destijds abt van Lorsch. Pelt en Meerveldhoven lagen ver verwijderd van Lorsch en bovendien op enige afstand van het goederenbezit nabij Gendt en Orthen. Het kwam in die tijd wel meer voor dat dergelijke afgelegen gebieden ingenomen werden door de voogd van de abdij of door de koning werden afgestaan aan een andere kerk. De schenking van Meerveldhoven en (een deel van) Pelt zou omstreeks 950, in ieder geval voor 965, hebben plaatsgevonden.

Cijnsgoederen van de abdij van Sint-Truiden De abdij van Sint-Truiden was omstreeks 660 gesticht door de heilige Trudo, een telg uit een vooraanstaande Frankische familie. Rondom de abdij ontstond geleidelijk een nederzetting, die de basis was voor de latere stad Sint-Truiden. De monniken van de abdij waren betrokken bij de kerstening van Taxandrië. Tot de parochies van de abdij behoorden Hulsel, Woensel, Son, Nuenen, Strijp en Stiphout. In beide laatste plaatsen was de kerk aan Sint-Trudo gewijd. De eerdergenoemde parochies maakten deel uit van het domein van Sint-Truiden in Alem nabij de Maas43. Verder bezat de abdij naast Alem ook het dorp Lith. De combinatie van deze plaatsen aan de Maas met die in de Kempen vertoont veel overeenkomsten met het goederenbezit van de abdij van Lorsch. In Oerle en Zeelst lagen enkele cijnsgoederen van de abdij van Sint-Truiden (B.). Er zijn maar weinig gegevens van dit oude bezit bewaard gebleven. In het archief van de abdij wordt een document bewaard waarin de plaatsen worden opgesomd waar cijnzen werden geheven, te

weten: Eyndoven, Craendonck, Oerle, Vessem, Strijp, Scyndel, Oerschot, Hulselt, Maerheze en(de) Zoerendonck44. Onder de cijnzen van Strijp werden ook die van Stratum en Zeelst vermeld. In Zeelst ging het om een huis in de Heistraat45. Vermoedelijk staat deze boerderij in Zeelst in verband met de bezittingen van de abdij in het naburige Strijp, aangezien de cijnspost onder Strijp werd geplaatst. De cijnzen in Oerle daarentegen werden afzonderlijk genoemd. Hier ging het om 14 cijnsposten geheven op landerijen en enkele boerderijen in Meerveldhoven en Oerle, waarvan er nog twee in Meerveldhoven en een in Oerle te traceren zijn in de schepenprotocollen van Oerle. De plaats van de pastorie van de abdij van Postel in Oerle op de Boonenberg was volgens een koopakte van 1766 één van die cijnsplichtige goederen46. Opvallend is dat de abdij van Sint-Truiden ook cijnzen inde in Pelt.

HET ONTSTAAN VAN DE HUIDIGE DORPEN EN GEHUCHTEN Gedurende de 11de, 12de en 13de eeuw vond een klimaatsverandering plaats. Het gevolg was dat hooggelegen akkers verdroogden. Het zand ging verstuiven, waardoor ook de oogst op andere akkers mislukte. De boeren verlieten geleidelijk de hoge akkers en gingen over tot de ontginning van gronden in de beekdalen. De woeste gronden behoorden destijds toe aan de landsheer. Voor de Kempen is het onduidelijk wie destijds landsheer was. Uit sommige akten komt naar voren dat de Kempen een leengoed was van de aartsbisschoppen van Keulen. Na 1200 nam de invloed van de aartsbisschoppen af en kwamen grote delen van de Kempen in handen van de hertogen van Brabant en de graaf van Rode.

51

De combinatie van de plaatsen Mirfelt (Meerveldhoven) en Zelst (Zeelst) laat geen misverstand bestaan over het feit dat met Mirfelt Meerveldhoven en niet Nederweert werd bedoeld. Nederweert komt in sommige documenten ook als Merefelt voor. Rekening van het Domkapittel van Luik voor betaling door Machtilda, de weduwe van Jacob uter Oesterwijc.


DE MIDDELEEUWSE GESCHIEDENIS TOT 1297

Opgave van omstreeks

De tijd van 1100 tot 1297

1530 van plaatsen waar de abdij van Sint-Truiden cijnzen inde. Tot die dorpen behoorde Oerle.

De verdroging van het landschap had op sommige plaatsen tot gevolg dat een complete verschuiving van het dorp plaatsvond. De boeren verlieten de nederzetting op de hoge gronden en bouwden nieuwe boerderijen op de rand van het rivierdal. Vaak bleef de kerk staan op de plek waar deze zich al eeuwen bevond. Omdat de boerderijen rondom de kerk op den duur verdwenen, kwam de kerk alleen te staan. Het kerkhof rondom de kerk was de plaats waar sinds eeuwen de voorouders werden begraven. Zodra het houten kerkje versleten was, werd op of nabij die plaats een nieuw kerkje gebouwd. In de periode na 1100 verving men deze houten kerkjes door stenen kerken, die in de Romaanse stijl werden gebouwd. Deze stenen kerken bleven meestal tot in de 15de of 16de eeuw bestaan. Ook de Gotische kerken die destijds de Romaanse kerken vervingen, bouwde men op de plaats van de Romaanse kerken. Bij de voormalige kerk van Meerveldhoven in de Polkestraat is zo’n situatie zichtbaar. In 1975 en 1976 vonden daar archeologische onderzoeken en waarnemingen plaats door de Archeologische Werkgroep van museum ’t Oude Slot en door de ROB in Amersfoort. Er werden sporen van palen teruggevonden, die mogelijk betrekking hebben op een houten voorganger. Scherven van aardewerk in en om de lokatie toonden aan dat daar zeker tussen de 7de en 9de eeuw bewoning was. De datering van de houten kerk in de 8ste eeuw is dus aannemelijk. Andere scherven uit de

52

10de tot 14de eeuw zijn een aanwijzing dat er nadien eveneens bewoning is geweest47. Op oude kadasterkaarten van Meerveldhoven is goed te zien dat de kerk in de Polkestraat alleen lag. In veel dorpen bleven nog tot in de 15de eeuw een of twee boerderijen bij de kerk bestaan. Pas daarna kwam de kerk geheel alleen te staan. Ook in Blaarthem heeft vermoedelijk een dorpsverplaatsing plaatsgevonden. Net als in Meerveldhoven lag daar een beek in de nabijheid. Er heeft een oude kerk bestaan ter ere van Sint-Severinus, die in de loop van de 14de eeuw vervangen werd door een Sint-Lambertuskerk die gebouwd werd nabij het kasteel van Blaarthem dicht bij de Gender. In die tijd werd ook gesproken van het Aude Blarthem hetgeen wijst op een verplaatsing van de dorpskern. Dit oude gedeelte viel in de 14de eeuw onder Zeelst en maakte deel uit van het gehucht Cleyn Eyndoven48. In de beekdalen vonden ontginningen plaats. De grond werd tegen betaling van een jaarlijkse cijns uitgegeven. De cijnzen van de dorpen Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven, Zeelst, Knegsel, Vessem en Wintelre staan allemaal in het cijnsboek van Oerle. Dit cijnsboek was zeker vanaf het begin van de 14de eeuw en vermoedelijk ook al in de 13de eeuw van de hertogen van Brabant. Mogelijk werd de cijnsheffing zelfs door een voorganger van de hertog in gang gezet. In het naburige Peelland werd de cijnsheffing begonnen omstreeks 1180/1200 door de


H E T O N T S T A A N V A N D E H U I D I G E DORPEN EN GEHUCHTEN

graaf van Rode en nadien door de graaf van Gelre49. Vóór 1203 bezat de graaf van Gelre het gezag in de eninge van de Kempen. Dit gebied komt overeen met de cijnskring in Kempenland, waarvan Eersel de hoofdplaats was. Ook de cijnskring van Oerle maakte deel uit van de eninge van de Kempen50.

Het ontstaan van het hertogdom Brabant De graven van Leuven verwierven in de 11de en 12de eeuw steeds meer gebied. In 1106 werd graaf Godfried I van Leuven hertog van NederLotharingen. Hij kreeg van de aartsbisschop van Keulen het domein Orthen dat door ruil van de abdij van Brauweiler was verkregen. Dit domein is mogelijk afkomstig van de abdij van Lorsch. Op de plaats van het domein Orthen ontstond aan het einde van de 12de eeuw de stad Den Bosch51. Het gebied ten zuiden van Orthen maakte destijds nog geen deel uit van de bezittingen van de hertog van Brabant. In het eerste kwart van de 13de eeuw kwam het dunbevolkte gebied van de Kempen geleidelijk in handen van de hertogen van Brabant. De graaf van Gelre bezat in die streek eveneens gebieden. Aan de conflicten tussen de graaf van Gelre en de hertog van Brabant kwam in 1203 een einde toen de graaf van Gelre het gebied Kempinnia afstond aan de hertog van Brabant. De vrede tussen de hertog van Brabant en de graaf van Gelre werd bezegeld met het huwelijk van Margaretha, een dochter van hertog Hendrik I van Brabant, met Gerard, de oudste zoon van graaf Otto van Gelre52. Toen in 1231 Otto II van Gelre, de zoon van de eerdergenoemde Gerard van Gelre het graafschap (Sint-Oeden)Rode afstond aan de hertog van Brabant, kwam ook het gebied ten oosten van de Kempen in handen van de hertog.

in omliggende gebieden. In Oerle lagen de gronden hoger, hetgeen al merkbaar is aan de namen van de akkers en gebieden die eindigen op bergen of bult53.

Verklaring van plaatsnamen Uit deze tijd dateren enkele namen van plaatsen en gehuchten. In dit hoofdstuk zullen de plaatsnamen ter sprake komen, terwijl in het volgende hoofdstuk de betekenis van de namen van de gehuchten wordt behandeld.

Blaarthem Toponiemen of namen van plaatsen en gehuchten zeggen soms iets over de ouderdom van die plaats. Zo zijn namen die eindigen op heim of heem vaak al van Merovingische oorsprong. De plaatsnaam Blaarthem, voorheen ook geschreven als Blartehim is een voorbeeld van een heemnaam, net als Vessem. Dat wil zeggen dat deze nederzettingsnaam vermoedelijk al in de 7de eeuw bestond. De naam Blaarthem bestaat uit twee delen: blaarte en heem. Heem betekent woonplaats, blaarte wordt verklaard als boomloze plaats54. De naam Blartehim komt voor het eerst voor in een goederenlijst van de abdij van Postel van omstreeks 1173 waarin de schenkingen aan het klooster werden opgesomd55. Veel heemnamen komen voor in combinatie met een voornaam, waaruit de betekenis huis van die persoon kan worden afgeleid. Vóór de bouw van de wijk

Meerveldhoven

d’Ekker was de plaats

De plaatsnaam Meerveldhoven dateert uit ongeveer dezelfde tijd als Blaarthem. De schrijfwijze Martfelde en Marvilde van 765-779 en 815 tonen aan dat de naam al zeer oud is. Ook

van de middeleeuwse kerk

Ontstaan van de dorpen Door de nieuwe ontginningen in de 12de en 13de eeuw ontstonden nieuwe gehuchten, die vaak in de beekdalen lagen. In de dorpen Veldhoven, Meerveldhoven en Blaarhem is goed te zien dat veel gehuchten nabij de Run, de Gender of de Dommel liggen. In Oerle en Zeelst was dat in mindere mate het geval. Met name in Zeelst was de leemhoudende zandgrond minder gevoelig voor zandverstuivingen, bovendien was deze grond vruchtbaarder dan de hoge zandgronden

53

van Veldhoven zichtbaar aan de begraafplaats in de Kerkakkers.


DE MIDDELEEUWSE GESCHIEDENIS TOT 1297

hier bestaat de naam uit twee delen, waarvan het tweede deel veld betekent. Het eerste deel mart wordt verklaard met de diernaam marter. Het is de vraag of deze verklaring juist is, aangezien meer vaak voorkomt in de betekenis afgesneden rivierbocht. Vanwege de aanwezigheid van beken in Meerveldhoven is die verklaring waarschijnlijker56.

Veldhoven Veldhoven is geen moeilijke plaatsnaam, omdat de samenstelling veld en hoven al aangeeft in welke richting de betekenis gezocht moet worden. De uitgang hoven komt in de Kempen veel voor, zoals Eindhoven, Westerhoven, Riethoven, Meerveldhoven en gehuchtnamen als Boshoven, Broekhoven, Geenhoven, Urkhoven, Vlokhoven en Vroonhoven. Het woord hof of hoven komt al in de Karolingische tijd voor. Het woord hoeve of huba was destijds een oppervlaktemaat, meestal van 16 morgen. Later kreeg het de betekenis van hoeve of boerderij57. Het woord veld wordt verklaard als een omheind gebied, maar kan ook de betekenis hebben die wij nu nog kennen. Het woord Campinia of Kempen betekent ongecultiveerde grond en wordt vaak vertaald als veld.

mag men een betekenis verwachten die betrekking heeft op identieke omstandigheden. De uitgang le slaat op lo, hetgeen bos betekent. Ook plaatsnamen als Gestel, Eersel en Duizel hebben te maken met lo of bos. Over de betekenis van oer zijn de geleerden het niet helemaal eens. De plaatsnaam Oreye werd in 866 geschreven als Orel. Ook dat geeft geen nader inzicht in de verklaring. Sommige naamkundigen verklaren oer in de betekenis van ijzerhoudend zand. Dit zou er op wijzen dat in de bodem oerbanken voorkomen. De Bont verklaart oer in de betekenis van over of overzijde. Gezien het voorkomen van de plaatsnaam over een groot geografisch gebied is een verklaring die te maken heeft met de bodemgesteldheid aannemelijk. Dit zou betekenen dat nagegaan moet worden of in Tilburg en Oreye eveneens sprake is geweest van oerbanken. De Bont oppert ook dat oer de betekenis kan hebben van hoger gelegen. Oerle zou dan hoger gelegen bos betekenen. Die verklaring komt overeen met de geografische gesteldheid, zeker in vergelijking tot Veldhoven en Meerveldhoven59. In Oreye kan het slaan op een hooggelegen nederzetting (120 meter) ten opzichte van het dal van de Jeker of Geer (100 meter).

Zeelst Zonderwijk Een oude benaming voor Veldhoven en later een deel van Veldhoven is Zonderwijk. In 1297 werd de naam geschreven als Sonderwijck. Wijknamen in de omgeving zijn onder andere Schadewijk (Eersel) en Walik (Waalwijk, Riethoven). Het achtervoegsel wijk is afgeleid van vicus, een Romeins begrip dat gehucht of wijk betekent. De naam ontwikkelde zich tot handelsnederzetting, hetgeen te zien is bij Wijck nabij Maastricht. Het voorvoegsel Sonder wordt vergeleken met plaatsnamen als Zundert en Zonderveld. Deze naam zou zuid betekenen. In Duitsland komen zelfs namen naast elkaar voor als Sundheim en Nordheim, ook treft men daar in het jaar 888 de naam Sundhove aan58. Veldhoven heette in deze

Oerle

akte van 1240 Sonderwic

De naam Oerle of Oers komt buiten Veldhoven ook voor in Tilburg en nabij Tongeren (B.), ofschoon deze plaats tegenwoordig als Oreye wordt aangeduid. Bij deze drie plaatsnamen

of Sonderwijck. Schenking door Godefridus of Goyaert van Sonderwic.

54

Het toponiem Zeelst is veel moeilijker te verklaren. In de archieven van het Domkapittel van Luik werd de plaatsnaam geschreven als Silst, hetgeen goed het dialect van destijds (en nu) weergeeft. Het woord Zeelst bestaat niet uit lettergrepen en kan dus niet uit twee delen worden verklaard. Sommige naamkundigen brengen het woord in verband met sele of sala. Het begrip sala is een bekend woord uit de Frankische tijd dat zaal betekent. Vaak slaat het op een grote hoeve. De Bont vergeleek de


S C H E N K I N G E N A A N N O R B E R T I J N EN IN DE 12 DE EN 13 DE EEUW

plaatsnaam Zeelst met Zelzaten (B.). Het is ook mogelijk dat Zeelst is afgeleid van het Frankische woord sil, waarvan de betekenis niet bekend is. Er bestaat een woord sil dat wilg betekent. We zouden kunnen concluderen dat de betekenis van de naam Zeelst niet bekend is, maar dat de naam vermoedelijk in de Karolingische tijd is ontstaan, aangezien alle verklaringen naar die tijd verwijzen en een nederzetting in Zeelst in combinatie met Meerveldhoven destijds al bestaan moet hebben60.

SCHENKINGEN AAN NORBERTIJNEN IN DE 12DE EN 13DE EEUW Het eerste gedeelte van dit hoofdstuk wekt mogelijk de indruk dat de boerderijen en gronden in de dorpen Meerveldhoven, Zeelst, Veldhoven en Oerle omstreeks 1100 al volledig verdeeld waren onder grote abdijen. Door de klimaatsveranderingen vonden in de beekdalen nieuwe ontginningen plaats, zodat er opnieuw mogelijkheden waren om schenkingen te doen aan kloosters. In de 12de eeuw werden veel nieuwe abdijen gesticht. De orde van de norbertijnen of premonstratenzers was gesticht in 1121 door Norbertus van Gennep in het Franse gebied PremontrĂŠ. De nieuwe kloosterorde werd erkend door de aartsbisschop van Keulen. Van de aartsbisschop van Keulen kreeg hij belangrijke relieken, onder meer van SintGereon en Sint-Ursula. Toen Norbert van Gennep met die relieken in de stad Namen kwam bij graaf Godefridus, kreeg hij van deze graaf diens kasteel te Floreffe, een dorp nabij de rivier de Sambre. In december 1121 werd de abdij van Floreffe daar gesticht. De abdij werd begiftigd met schenkingen van Godefridus, graaf van Namen, en een aantal edelen uit de omgeving van Namen. In 1130 werd vanuit Floreffe de abdij van Heylissem gesticht, een dorp ten zuiden van Tienen (B.). Andere belangrijke abdijen werden gesticht in Antwerpen, Averbode (B.) en Tongerlo (B.). Beide laatste abdijen verwierven veel bezittingen in de Kempen. In 1134 werd de derde abt van Floreffe benoemd. Kort nadat deze abt Gerland was aangetreden, schonk Fastradus van Uitwijck, een ridder uit het geslacht der heren van Altena, een derde part van zijn domein Postel aan de abdij van Floreffe

om daar een klooster te stichten. Hij schonk aan Postel een derde deel van zijn domein en kerk te Reusel61. Het is opmerkelijk dat telkens delen van domeinen werden afgestaan aan Postel. In totaal bezat de abdij vijf zesde deel van Reusel. Van sommige delen is nog na te gaan hoe de abdij die heeft verkregen. Een zesde deel was afkomstig van Arnoldus geheten Brabent. Berta van Blaarthem schonk ook een zesde deel van Reusel aan Postel. Berta van Blaarthem moet zodoende beschouwd worden als een bloedverwante van de stichter Fastradus van Uitwijck. Drie kleinkinderen van Berta van Blartehim (Blaarthem) schonken goederen te Blaarthem aan Postel. Het ging om de zonen van Gisla, dochter van Berta van Blaarthem, te weten: Alard van Megen, Diederik I van Altena en Roger Scademule. Aangezien Blaarthem later deel uitmaakte van de schepenbank van Veldhoven, Zeelst en Blaarthem, zijn deze namen voor de geschiedenis van Veldhoven van groot belang. Het gaat hier immers om een vooraanstaande adellijke familie, verwant aan de Van Altena’s, die afkomstig was van Blaarthem. Zoals bekend lagen later in Blaarthem drie kastelen en enkele boerderijen van adellijke families. Een ander zesde deel van Reusel werd aan Postel geschonken door Didradis van Rixtel. Haar kinderen Henricus, Baldwinus en Sibilia gaven toestemming voor deze schenking62. Blijft tenslotte nog een zesde deel over. In 1232 droeg Diederik van Altena zijn goederen in Reusel over aan Postel, die tot dan toe van een zekere Bartholomeus waren. Hoogstwaarschijnlijk bezat deze Bartholomeus het resterende zesde deel63.

55

Achterzijde van de perkamenten oorkonde van Oerle van 1250 waarbij de rechten over de kerk en de tienden worden overgedragen aan de abdij van Postel. Oerle wordt hier als Orle geschreven.


DE MIDDELEEUWSE GESCHIEDENIS TOT 1297

Het klooster in Postel was aanvankelijk een klooster voor mannen en vrouwen. Van de eerdergenoemde Arnoldus Brabent, die door sommige historici Arnoldus van Blaarthem werd genoemd, is bekend dat zijn dochter Jutta intrad in het vrouwenklooster in Postel64.

Overige verwervingen door Postel De kloostergemeenschap van Postel kreeg in de loop van de 12de en 13de eeuw meer bezittingen in de Kempen. Het ging om rechten van kerken, hoeven en jaarlijkse inkomsten in de vorm van graan of geld. Postel heeft in ieder geval geen land gekregen om te ontginnen. Alle hoeven van Postel bestonden al op het moment van de aankoop of schenking. De bezittingen lagen in de dorpen Reusel, Bladel, Netersel, Oerle en Veldhoven. Ook in Peelland lagen bezittingen, namelijk in Lieshout, Asten, Someren en Lierop. In de literatuur wordt soms de indruk gewekt dat het telkens om schenkingen ging van vrome ridders aan het klooster. In een aantal gevallen betrof het een bewuste politiek vanuit Floreffe om goederen te verwerven voor het klooster in Postel. Deze goederen werden door Floreffe aangekocht. De tienden van Oerle bijvoorbeeld werden in 1249 voor 100 Keulse marken aangekocht65.

Fastradus van Uitwijck schonk kort na 1134 bezittingen aan de abdij van Postel. Glas-in-loodraam van de abdijkerk met voorstelling van deze schenking aan de abt.

56

De verwerving van rechten in Oerle door Postel De norbertijnenabdijen van Floreffe, Averbode en Tongerlo kregen in de loop van de 12de en 13de eeuw veel kerken en onroerend goed. Een aantal kerken was eigendom van lokale heren. Kloosters en kapittels probeerden de rechten over deze zogenaamde eigenkerken over te nemen. De verwerving van de rechten van de kerken van Oerle en Veldhoven door Floreffe en Postel had duidelijk te maken met het streven van abdijen om meer invloed te krijgen in parochies van lokale heren. Vaak liepen de schenkingen aan Postel via de moederabdij in Floreffe bij Namen. Voorafgaand aan de verwerving van de rechten door Postel dient te worden nagegaan om welke rechten het ging en wie die rechten bezat. Uit de documenten van omstreeks 1250 blijkt duidelijk dat in Oerle een kerk bestond die toebehoorde aan een familie Van Oerle. In oude overleveringen wordt de naam van vrouwe Clementina van Oerle genoemd. Haar naam wordt in de originele 13de-eeuwse bronnen echter niet vermeld, wel die van Berta van Oerle66. De familie Van Oerle bezat de patronaatsrechten en de tiendrechten in Oerle. Onder het patronaatsrecht wordt het recht verstaan om een pastoor te benoemen. De tienden betroffen het een tiende deel van de oogst. De tiendrechten werden meestal gebruikt voor het onderhoud van de kerk. Omstreeks 1250 waren deze rechten in het bezit van een zekere Berta van Oerle. Opvallend is de gelijkenis in voornaam met Berta van Blaarthem, die honderd jaar eerder leefde. Berta van Oerle had haar dochter Yda een bruidschat gegeven, toen zij trouwde met Jan van Doerne, een man die vermoedelijk afkomstig is van Deurne bij Antwerpen. De bruidschat bestond uit het eenderde deel van de tiendrechten in Oerle. Op 2 juli 1249 droegen Yda en haar man Jan van Doerne, ten overstaan van de schout en schepenen van Antwerpen, hun eenderde deel in de tiendrechten van Oerle over aan de broeders van Postel. Onder de kleine perkamenten akte hangt een fraai zegel van de stad Antwerpen. Een week later verklaarde de deken van Antwerpen dat deze overdracht had plaatsgevonden en dat de moeder van Yda, Berta van Oerle, de helft van de patronaatsrechten van de kerk van Ohrle (Oerle) aan de kerk van


S C H E N K I N G E N A A N N O R B E R T I J N EN IN DE 12 DE EN 13 DE EEUW

Floreffe had overgedragen ten behoeve van haar hof in Postel67. De andere helft van de patronaatsrechten over de kerk in Oerle en een tweede deel van de tienden waren in 1250 in handen van Godefridus, geheten Curteribbe. Hij droeg die rechten in dat jaar over aan de bisschop van Luik. Godefridus Curteribbe was een schoonzoon van Berta van Oerle. In 1250 was hij vanwege oorlogsomstandigheden niet in staat om die kwestie zelf in Luik af te handelen. Hendrik van Gelre, bisschop van Luik, gaf zodoende volmacht aan de deken van Hilvarenbeek om in zijn naam de goederen in Oerle in ontvangst te nemen. De deken liet twee weken later aan de bisschop van Luik weten dat de transactie rond was. Pas in september 1251 bekrachtigde de bisschop van Luik de overdracht van de patronaatsrechten en tienden van Oerle aan de abdij van Floreffe. Formeel was dat juist omdat Floreffe de moederabdij was van Postel68. In 1254 verklaarde Ingelbertus van Olfghate, mede namens zijn vrouw Helyana, dat hij een allodiaal goed in Oerle had gekocht van Jan van Doerne en zijn vrouw Yda en van Maria van de Molen (de Molendino) en haar kinderen. Een allodiaal goed is een vrij goed, dat niet als leengoed van een leenheer wordt gehouden (feodaal goed). Eerder in dit hoofdstuk gaven we aan dat de feodale goederen vaak dateren uit de tijd van de Karolingers, terwijl het allodiale bezit vaak nog ouder is en stamt uit de tijd van de Merovingers. Dit allodiale goed was afkomstig van Berta van Oerle, aangezien Jan uit de omgeving van Antwerpen kwam. Ingelbertus droeg het goed over aan het godshuis van Postel op voorwaarde dat hij zijn leven lang het vruchtgebruik mocht houden69. Aan de hand van een oorkonde van 1281 en cijnsbetalingen in de 16de eeuw kon worden vastgesteld dat het allodiale goed de naam Boonenberch of Boonberg droeg. Het was een omgracht terrein waar de kerk van Oerle stond. Of ter plekke ook een kasteel heeft gelegen, zoals oudere bronnen aangeven, kon niet worden aangetoond70. Van dezelfde ridder Ingelbertus ontving Floreffe een jaargetijde. De monniken van het klooster baden op zijn sterfdag voor zijn ziel71. Nadat Oerle een parochie van Floreffe (Postel) was geworden, werd Postel begiftigd met land en jaarlijkse inkomsten uit Oerle. Op 25 juni

1263 schonk Winrik, heer van Dieteren, een jaarlijkse cijns van een fertoen (kleine zilveren munt) aan Postel uit goederen te Urle (Oerle). Winrik was een edelman uit het Maasdal, niet ver van Maaseik. Zijn familie bezat meer onroerend goed in het zuidoosten van Brabant, onder meer in Nuenen. Getuige van deze schenking was Arnold, heer van Stein, eveneens een ridder uit het Maasdal72. In het jaar 1281 ontstond een conflict tussen de meester van het godshuis van Postel (leider van het klooster in Postel) en de pastoor van Oerle samen met de inwoners van die plaats. Het ging om de bomen die groeiden bij de gracht rondom het kerkhof. Het conflict als zodanig is historisch minder interessant dan een aantal details uit de akte. In het document wordt een zekere Arnoldus, investiet van Oerle, genoemd. Hij is de eerst bekende pastoor (= investiet) van Oerle. De passage over de Oerlenaren werd aangeduid met de Latijnse woorden: communitas opidi sive ville. Het woordje oppidum mag vertaald worden als stad of versterking. In latere documenten wordt Oerle een vrijheid genoemd. Ook deze benaming geeft aan dat Oerle meer was dan een dorp.

57

De kerk van de abdij van Postel. Postel beheerde namens de abdij van Floreffe rechten en hoeven in Oerle en Veldhoven.


DE MIDDELEEUWSE GESCHIEDENIS TOT 1297

De historicus Steurs legt in het geval van Oerle de betekenis van het woord oppidum uit als een plaats die begiftigd is met voorrechten en die versterkt is. De achtvormige gracht bij de kerk zou de versterking zijn geweest. De tekst opidi sive ville geeft aan dat het toch nog een dorp (ville) was. Ofschoon Oerle stad wordt genoemd, was het dat toch niet, aangezien bepaalde voorwaarden, zoals verleende stadsrechten, een ommuring, een overwegend niet-agrarische bevolking en stedelijke kenmerken ontbraken. Oppidum moet zodoende gelezen worden als een dorp met voorrechten of vrijheid. Dat wil zeggen dat de inwoners dezelfde vrijheden en voorrechten genoten als de bewoners van sommige steden. Ook het omgrachte terrein bij de kerk wijst op een bijzondere situatie. Het gaat om de Boonberg, die al door Gramaye werd genoemd73. Hier zou het kasteel van de familie Van Oerle hebben gestaan, maar tot nu toe zijn daarvan geen

Perkamenten oorkonde van 1249 van de schepenen van Antwerpen waarin Yda, dochter van Berta van Oerle, en haar man Jan van Doerne, eenderde deel in de tiendrechten van Oerle overdroegen aan Postel. Met schepenzegel van de stad Antwerpen.

58

sporen opgegraven, hetgeen niet wil zeggen dat die niet onder de huidige kerk gezocht moeten worden. In de akte van 1281 is ook sprake van de pastoors van Hapert, Zonderwijk, Aalst en Knegsel. Inhoudelijk is het dus een bijzonder document dat bovendien de aandacht vestigt op de bijzondere status die Oerle destijds innam. Deze status komt verderop in dit hoofdstuk ter sprake. Tot slot kan in deze tekst over de verwerving van Oerle door Postel worden gewezen op een document van Jan IV van Vlaanderen, bisschop van Luik, van 11 april 1290, waarin hij de bezittingen van de abdij van Floreffe bevestigt. Onder de parochies wordt Oerle genoemd en tevens wordt de schenking van de patronaatsrechten van de kerk van Veldhoven door Willem, heer van Boxtel, bekrachtigd74. Dat wil zeggen dat Postel inmiddels nog een parochie had gekregen.


S C H E N K I N G E N A A N N O R B E R T I J N EN IN DE 12 DE EN 13 DE EEUW

De parochiekerk moet in die tijd nog een eigenkerk zijn geweest, vermoedelijk van de heren van Boxtel. Uit maar liefst 9 oorkonden van het jaar 1290 blijkt duidelijk dat Willem, heer van Boxtel, de rechten over de kerk en de tienden van Zonderwijk bezat. Aan enkele oorkonden hangt het zegel van Willem van Boxtel. Op grond van dit zegel kan hij geĂŻndentificeerd worden als Willem II van Boxtel, de zoon van Willem I van Boxtel en Justina van Diepenbeek. Hij stamde uit de familie Van Randerode uit Keulen, die sinds ongeveer 1100 heer waren van Boxtel77. Vermoedelijk had deze familie dit gebied ingepalmd als voogden over de bezittingen van de abdij van Echternach en de Sint-Lambertuskerk van Luik. De heren van Boxtel bezaten in Veldhoven enkele leengoederen, te weten een hoeve in Veldhoven, een hoeve in Zeelst en enkele landerijen in Zeelst. De hoeve in Veldhoven stond in de 18de eeuw bekend als de Schenaertshoeve op het Klein Broek. Deze lag dicht bij de Gender. De hoeve in Zeelst lag aan een driehoekig pleintje nabij de kerk op de Heuvel.

De verwerving van rechten in Veldhoven door Postel Uit de voorgaande tekst blijkt dat Floreffe namens Postel in 1290 de rechten kreeg over de kerk van Sonderwijk of Veldhoven. Aan deze overdracht was heel wat voorafgegaan. Postel had zelfs eerder betrekkingen met Sonderwijk dan met Oerle. Reeds in 1240 schonk een zekere Godefridus van Sonderwic land te Zonderwijk aan Postel. De grond was cijnsplichtig aan het kapittel van Oirschot, vandaar dat het kapittel toestemming gaf voor de overdracht van het cijnsgoed in Zonderwijk. Bij de schenking waren enkele priesters aanwezig. Het is aannemelijk dat de pastoor van Oirschot en Zonderwijk bij het opstellen van de oorkonde aanwezig waren, maar achter hun naam wordt niet vermeld waar zij priester waren75.

Willem II van Boxtel had in 1288 deelgenomen aan de veldslag nabij Woeringen aan de Rijn. Daar vochten de graaf van Gelre en de hertog van Brabant om het hertogdom Limburg. De strijd werd gewonnen door de hertog van Brabant. Willem II van Boxtel was leenman van de hertog van Brabant voor kasteel Stapelen in Boxtel. Boxtel zelf was een leengoed van de Duitse keizer. Dat hij aan Brabantse zijde streed, was niet vanzelfsprekend, omdat hij leenman was van de Duitse keizer en de aartsbisschop van Keulen. Die hadden de zijde van de graaf van Gelre gekozen. Toen Willem II van Boxtel zijn rechten in Veldhoven overdroeg, was hij ongehuwd. Op 7 november 1290 liet hij huwelijkse voorwaarden opmaken vanwege zijn voorgenomen huwelijk met Maria van Diest, een dochter van

Eigenkerk van de heer van Boxtel Dat er een kerk bestond in Zonderwijk is met zekerheid bekend vanaf 1281. In een eerder genoemde akte van dat jaar wordt de pastoor van Zonderwijk terloops genoemd76.

59

Latijnse beschrijving door Gramaye van Oerle, met vermelding van de Boonberg.

Latijnse inschrijving in het jaargetijdenboek van het kapittel van Oirschot voor Arnoldus, investiet (pastoor) van Oerle. Zijn naam wordt vermeld in 1340. De jaargetijde wordt betaald uit bezittingen in Veldhoven.


DE MIDDELEEUWSE GESCHIEDENIS TOT 1297

Godefridus van Sonderwic schonk in 1240 land in Sonderwic (Veldhoven) aan de abdij van Postel.

de heer van Diest. Zij had enkele invloedrijke broers. Zo was Jan van Diest bisschop van Utrecht en haar broer Gerard van Diest burggraaf van Antwerpen. De kerk in Zonderwijk was in 1290 een eigenkerk van de heren van Boxtel. In dat jaar was Jacobus van Boxtel, een broer van Willem II van Boxtel, pastoor in Zonderwijk. Het is de vraag hoe de heren van Boxtel aan dit bezit zijn gekomen en hoelang zij het hebben gehad. De bezittingen van de familie Van Randenrode (van Boxtel) lagen in het huidige Duitsland, België en Nederland. De dorpen Achel, Hamont en Sint-Huibrechtslille hielden zij in leen van het kapittel van Sint-Servaas in Maastricht78. De kern van hun gebieden lag in en om Keulen. Leden van

het geslacht Van Randenrode waren kanunniken van de voorname kapittels van de Dom en de Sint-Gereon in Keulen. In die kapittels zaten alleen kanunniken van de belangrijkste adellijke families. Een halfbroer van Willem II van Boxtel was Lodewijk van Boxtel. Hij was eind 13de eeuw deken van het Domkapittel in Keulen. In die tijd werd nog volop gebouwd aan de imposante Dom in Keulen. Lodewijk was tevens proost van de Sint-Martinuskerk te Zifflich (D.) bij Nijmegen en proost van Münstereifel. De relatie van de heren van Boxtel met Keulen is ook van belang voor Veldhoven en Zeelst.

Sint-Severinus van Keulen in Zeelst en Blaarthem Tussen Zeelst en Blaarthem lag een Sint-Severinuskapel. De patroonheilige is Sint-Severinus die eind 4de eeuw bisschop van Keulen was. Mogelijk hebben de heren van Boxtel relieken vanuit Keulen naar de Kempen meegebracht. In Boxtel was bijvoorbeeld een Driekoningenaltaar, dat soms bediend werd door priesters die uit Keulen afkomstig waren en die behoorden tot de naaste familie van de heren van Boxtel. De stad Keulen was de belangrijkste bedevaartplaats voor de Driekoningen. De verering van Sint-Severinus, bisschop van Keulen, dateert op zijn vroegst van de 10de eeuw, toen de legende over zijn leven werd verbreid. Ook in het bisdom Luik werd deze heilige patroon van een aantal kerken, onder meer in Huy, Luik, Grathem en Hapert. Enkele dorpen in het bisdom kregen zelfs de naam SaintSéverin. In de omgeving van Zeelst werden ook altaren gesticht ter ere van Sint-Severinus van Keulen, zoals in Blaarthem en Eindhoven79. In een aantal gevallen dateert de verering al van

Zegel van Willem II , heer van Boxtel. Hij bezat rechten op de kerk van Veldhoven. Zijn wapen is gelijk aan dat van de heren van Cuijk.

60


S C H E N K I N G E N A A N N O R B E R T I J N EN IN DE 12 DE EN 13 DE EEUW

de 11de eeuw. De altaren en kerken in Zeelst, Blaarthem en Eindhoven zijn vermoedelijk uit de 12de of 13de eeuw. In dat geval zouden de heren van Boxtel relieken van de Keulse bisschop Severinus naar deze streek hebben gehaald. Bij Grathem is een relatie met Keulen ook aan te tonen. Grathem behoorde tot de moederparochie van Sint-Medardus, waarvan de rechten tot 1219 toebehoorde aan de SintPantaleonskerk in Keulen. Na 1219 namen de voogden van de Sint-Pantaleonskerk, de heren van Horne, de rechten over. Deze familie Van Horne had in de 13de eeuw ook bezittingen in Blaarthem en Eindhoven.

De heer van Boxtel als voogd over abdijen en kerken In het eerste gedeelte van dit hoofdstuk werden bezittingen van Echternach in de Kempen genoemd. In de 10de en 11de eeuw, toen de macht van de koningen verbrokkelde, was het vrijwel onmogelijk om die goederen vanuit Echternach te beheren. De abdij stelde zodoende hoge edelen als voogd aan om de goederen te beschermen. De heren van Boxtel van het geslacht Van Randenrode waren al omstreeks 1100 voogd over goederen van de abdij van Echternach. Zo beheerden zij onder meer de kerk van Gemonde. Daaruit ontstond in de loop van de 13de eeuw de parochie Boxtel. In de 12de en 13de eeuw eigenden veel voogden zich goederen toe van verafgelegen kerken en abdijen. In de Kempen kwamen veel voormalige bezittingen van de abdij van Echternach en de Sint-Lambertuskerk in Luik in handen van de voogden, zoals de heer van Boxtel en de heer Van Leefdael, die heer was van Oud-Herlaer onder Sint-Michielsgestel. Goederen van de heer van Boxtel kwamen terecht onder de leenhof van het kasteel Stapelen, terwijl ook enkele percelen cijnsplichtig werden aan Stapelen. Hoeven van de heer van Oud-Herlaer kwamen onder het Leenen laathof van Oud-Herlaer. Dit verklaart ook waarom zoveel leengoederen van Oud-Herlaer in Bergeijk, Riethoven, Westerhoven en andere Kempische dorpen lagen80. Het is aannemelijk dat de goederen van de heren van Boxtel afkomstig zijn uit een voogdij over bezittingen van de bisschop van Luik. De Sint-Lambertuskerk in Luik bezat al in een vroeg stadium hoeven in Meerveldhoven, Veldhoven en Zeelst.

In de 13de eeuw gaven volgelingen van de hertog van Brabant hun voormalige voogdijgoederen aan norbertijnenkloosters. Veel van de eerdergenoemde Postelse bezittingen in de Kempen waren voormalige voogdijgoederen van Echternach, Sint-Truiden of Luik. De overdracht door Willem II van Boxtel moet mogelijk ook tegen deze achtergrond worden gezien. Willem II steunde zijn leenheer de Brabantse hertog meer dan andere leenheren, zoals het kapittel van Sint-Servaas in Maastricht of de Duitse keizer en aartsbisschop van Keulen. Hij volgde het voorbeeld van edellieden uit zijn omgeving die belangrijke schenkingen deden aan kloosters zoals Floreffe en Postel81.

De overdracht van rechten op de kerk van Veldhoven aan Postel In 1290 droeg Willem II van Boxtel zijn rechten over de kerk en tienden van Zonderwijk over aan de abdij van Floreffe ten behoeve van het klooster in Postel. Dat voor die overdracht negen oorkonden nodig waren, had te maken met de ingewikkelde situatie bij de overdracht van de eigenkerk. Allereerst deed Willem II van

61

De naam Zevereind in Zeelst, ter hoogte van de steenfabriek, herinnert aan de Sint-Severinuskapel. Sint-Severinus was bisschop van Keulen.


DE MIDDELEEUWSE GESCHIEDENIS TOT 1297

De parochie Meerveldhoven aan het einde van de 13de eeuw

Akte van 1290 waarin Willem II van Boxtel de rechten op de kerk van Veldhoven overdroeg aan de abdij van Floreffe bij Namen. Het linkerzegel is van de abdij, het rechterzegel is van de heer van Boxtel.

Het pijpaarden beeldje van Onze-Lieve-Vrouw van Meerveldhoven dateert niet van 1264 maar uit de 15de of 16de eeuw.

Boxtel afstand van zijn rechten, dit in tegenwoordigheid van de deken van het dekenaat Woensel, waartoe Zonderwijk behoorde. Vervolgens gaf hij samen met zijn broer Jacob, die pastoor was van Zonderwijk, de rechten over de kerk van Zonderwijk terug aan de bisschop van Luik. Dit is een bevestiging van de voorgaande tekst, waarbij we het vermoeden uitspraken dat Willem voogd was over goederen van de bisschop van Luik of van de SintLambertuskerk aldaar. De rechten werden teruggegeven aan de bisschop met de bedoeling die te geven aan het klooster in Postel. Op 28 maart 1290 kon de gevolmachtigde van Willem de rechten over de kerk in Zonderwijk in handen geven van Renier, meester van Postel. Om deze schenking kracht bij te zetten, vroeg Willem aan de deken van Woensel om diens zegel aan de akte toe te voegen. Op dat moment was het niet meer vanzelfsprekend dat Jacob van Boxtel pastoor bleef in Zonderwijk. Hij werd zelfs voor een kerkelijk gerecht gedaagd om afstand te doen ten gunste van Gerardus, kanunnik van het kapittel van Tienen. Gerard van Nassau, de aartsdiaken van Luik, besliste ten gunste van Gerardus van Tienen, die vanaf 10 april 1290 pastoor werd in Zonderwijk. Een dag later verklaarden Willem II van Boxtel en zijn broer Jacobus dat zij afstand hadden gedaan van alle rechten op de kerk van Zonderwijk. Diezelfde dag keurde de bisschop van Luik de overdracht goed, bovendien liet hij een document opmaken waarin de rechten van de abdij van Floreffe over al haar parochies in de Kempen werden bevestigd82.

62

Meerveldhoven was aan het einde van de 13de eeuw een parochie van het Sint-Lambertus- of Domkapittel van Luik. In 1306 wordt de kerk in een akte in Luik genoemd83. De kerk van Zeelst is vermoedelijk een afsplitsing van de kerk van Meerveldhoven. Volgens overlevering vond in 1264 een inwoner van Meerveldhoven een Mariabeeldje in een eikenboom. De vroege datering van 1264 komt voor het eerst voor in een bron uit 1796. Schrijvers van boeken uit de eerste helft van de 17de eeuw konden de ouderdom van de bedevaart niet achterhalen84. Het beeldje van gebakken pijpaarde dateert niet uit de 13de eeuw. In de 14de eeuw werden in Keulen weer beeldjes gebakken, net als in de Romeinse tijd. Het beeldje van Meerveldhoven vertoont veel overeenkomsten met een pijpaardenbeeldje van de Madonna van Foy (bij Dinant). Dit beeldje was in Utrecht vervaardigd en werd in 1609 in een eikenboom ontdekt. Het verhaal van Meerveldhoven is zeker ouder. Gramaye beschreef het al in 1609 en de norbertijn Wichmans wijdde in 1632 aandacht aan het beeldje. Vermoedelijk gaat het verhaal terug tot de 15de eeuw, echter niet tot 1264, vandaar dat we er in dit hoofdstuk niet verder op in gaan85.


D E B E S T U U R L I J K E S I T U A T I E I N D E 13 DE EEUW

Op de vierde volledige regel van onderen staat scabinis de Ourle, wat schepenen van Oerle betekent. Toch is deze vermelding in 1249 onjuist omdat deze verwijst naar de akte van Antwerpen. Er had dus schepenen van Antwerpen moeten staan. De schepenbank van Oerle dateert van na 1312.

DE BESTUURLIJKE SITUATIE IN DE 13DE EEUW Vanaf de 13de eeuw bestaat er informatie over de bestuurlijke situatie in de Kempen. In de voorafgaande tekst werd een aantal documenten besproken. Daarin staan ook enige gegevens die een inzicht geven in de bestuurlijke organisatie van die tijd. V贸贸r die behandeld worden, dient een misverstand uit de weg te worden geruimd. In 1249 verkochten Jan van Doerne en zijn vrouw Yda hun deel in de tiende van Oerle aan Postel. Die transactie vond plaats voor schepenen van Antwerpen. Toen zes dagen later de moeder van Yda, Berta van Oerle, haar deel in de rechten van de kerk en tienden van Oerle overdroeg, schreef de deken van Antwerpen abusievelijk dat Jan en Yda hun deel hadden verkocht coram scabinis de Ourle. Deze Latijnse woorden betekenen: voor schepenen van Oerle. Onder schepenen verstaan we dorpsbestuurders, leden van de schepenbank. Zij hadden niet alleen het bestuur maar ook de rechtspraak in handen. De verwijzing is duidelijk een vergissing. Over de eerste akte bestaat geen misverstand, deze is zeker opgesteld door de schepenen van Antwerpen. Het zegel van de schepenbank hangt nog altijd aan het originele exemplaar van de oorkonde die in het archief van de abdij van Postel wordt bewaard.

Historici die alleen via een index van het oorkondenboek van Noord-Brabant naar Oerle zoeken en de relatie tussen beide akten niet leggen, begaan de vergissing dat zij de oudste vermelding van de schepenbank van Oerle plaatsen in 1249. In een discussie tussen Jacq Bijnen en Martin de Bruijn in Brabants Heem van 1984 over het belang van Oerle in de Middeleeuwen, werd die fout gemaakt. Bovendien werd daar beweerd dat het mogelijk niet om Oerle ging maar om Eersel. Het was inderdaad niet Oerle maar Antwerpen86.

Het graafschap Rode Tot 1203 viel Kempenland onder het graafschap Rode. Hieronder werd een graafschap verstaan, met Sint-Oedenrode als hoofdplaats. De graven van Gelre bezaten dit graafschap tot 1203, toen het werd overgedragen aan de hertog van Brabant. Tot in de 18de eeuw waren er nog enkele overblijfselen van deze band met Sint-Oedenrode. De volgorde van de inschrijvingen in de oudste cijnsboeken van de hertogen van Brabant sloot precies aan bij die van Peelland. Ook bestonden er enkele leengoederen van de hertog van Brabant die onder de rechtspraak vielen van het voormalige graafschap Rode. In Zeelst lagen twee Brabantse leengoederen met Roois recht, te weten de hoeven Ter Heyden en Ten Valgate87. Deze dateren dus zeker van v贸贸r 1200.

63


DE MIDDELEEUWSE GESCHIEDENIS TOT 1297

onder de schepenbank van Eersel. De uitspraak van Van Oudenhoven in 1670: Kempiniae caput est Municipium de Oerl, dat door hem vertaald werd met de woorden: ’t Hooft van de Kempen is de Vryheyt van Oers, slaat dus zeker niet op de 13de eeuw, omdat Eersel toen die functie vervulde92. In het volgende hoofdstuk zal de oprichting van de schepenbank van Oerle ter sprake komen.

Kaart van de dorpen die omstreeks 1300 behoorden tot de schepenbank van Eersel .

De gemeenschappelijke gronden van 1297

De schepenbank van Eersel De oorspronkelijke kern van het graafschap Rode kwam in 1231 in handen van de hertog van Brabant. De Kempen vielen toen al onder het bestuur van de hertog van Brabant. Gedurende de 13de eeuw behoorden de volgende dorpen tot de schepenbank van Eersel: Zeelst, Blaarthem, Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven, Wintelre, Vessem, Knegsel, Hoogeloon, Hapert, Casteren, Eersel, Duizel, Steensel, Bergeijk, Riethoven, Westerhoven, Dommelen, Borkel en Schaft88. Een van de bewijsstukken over de omvang en het bestaan van de schepenbank van Eersel betreft de eerder besproken oorkonde van 1254 waarbij Ingelbertus van Olfghate een allodium overdroeg in Oerle. Bij die kwestie waren de schout van Den Bosch aanwezig en de schepenen van Eersel. Het gaat hier om de oudste schepenakte van Eersel89. Omdat het over Oerle gaat, wil dit zeggen dat het gebied onder het gezag viel van de schout van Den Bosch, de belangrijkste ambtenaar in het noordoostelijke deel van het hertogdom Brabant. Oerle was een belangrijk gebied binnen de schepenbank van Eersel. Een zekere Godefridus de Urle (Van Oerle) was in 1283 meier (hoogste plaatselijke ambtenaar van de hertog) in Eersel90. Marcelius van Oerle, die ook Marcelius, schout van Oerle, werd genoemd, trad tussen 1309 en 1311 op als meier binnen de schepenbank van Eersel91. Tot die tijd vielen de dorpen Zeelst, Blaarthem, Oerle, Veldhoven en Meerveldhoven nog zeker

64

We eindigen dit hoofdstuk met de uitgifte van de gemeenschappelijke gronden door hertog Jan II van Brabant aan de inwoners van Zonderwijk (Veldhoven), Meerveldhoven, Zeelst en Blaarthem. Het document heeft in meerdere opzichten een grote betekenis voor de plaatselijke geschiedenis. Vier afzonderlijke gemeenschappen binnen het gebied van de schepenbank van Eersel kregen toen de gebruiksrechten van de woeste gronden. Deze waren het bezit van de hertog van Brabant. De gronden waren onontbeerlijk voor de uitoefening van het boerenbedrijf. De moerasachtige gebieden waren geschikt voor het steken van turf, op de heide werden plaggen gestoken of heide gemaaid voor gebruik in de stal en men haalde zand van de stuifduinen. Op de heidegronden konden schapen of runderen worden geweid onder leiding van een herder. Voor het beheer van de gronden waren vertegenwoordigers uit de vier dorpen nodig om alles in goede banen te leiden. Hier begint een stukje zelfstandig bestuur voor enkele kerkdorpen. De akte van 1297 geeft nauwkeurig de grenzen aan van de gemeenschappelijke gronden, te beginnen bij de Waderle dijck (dijk naar Waalre). Verder worden nog genoemd een brug bij Herle (Heers), een watermolen bij Broekhoven en een watermolen bij Caudenhove93. De uitgifte in 1297 was de eerste in een lange reeks, gevolgd in 1298 door Geffen en in 1299 door Nuland. Op 4 december 1300 kregen maar liefst vijf dorpen de beschikking over de gemeenschappelijke gronden94. In het volgende hoofdstuk zal de ingewikkelde verdeling van de overige gemeenschappelijke gronden worden behandeld. Omdat er meer gegevens zijn uit de 14de en 15de eeuw kunnen ook aspecten als bevolking, familienamen, historische geografie, oorlogsomstandigheden en economie de revue passeren.


NOTEN

NOTEN 1

Semmler, J., Geschichte der Abtei Lorsch

Xantense, in: Deutscher Archiv für

Lorsch. Festschrift zum Gedenken an ihre

bosch. ’s-Gravenhage 1979, pag. 205.

Erforschung des Mittelalters namens der

pag. 92-93. Schrörs, H., Das Testament des Erzbischofs Bruno I von Köln (953-965),

3

’s-Hertogenbosch. ’s-Gravenhage 1979,

Köln. Köln 1911, pag. 109-128.

en de Loondermolen, circa 1300-1940.

franci uit de Codex Laureshamensis,

Theuws, F., Landed property and

Waalre 2000, pag. 37-38.

in: Cappon, C.M., Ad fontes. Opstellen

13 Spierings, M., Oud Herlaar: Het kasteel,

aangeboden aan prof. Dr. C. van de Kieft ter

Austrasia: some considerations and a case

de leenhof, de heren en de heerlijkheid,

gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar in

study, in: Roymans, N. en F. Theuws,

in: Brabants Heem 1976, pag. 134.

de middeleeuwse geschiedenis aan de

Images of the past. Studies on ancient societies

14 Coenen, J., Baanderheren, boeren en burgers.

in Northwestern Europe. Amsterdam 1991,

Een overzicht van de geschiedenis van Boxtel,

pag. 321-337. Theuws, F., Proloog van

Liempde en Gemonde. Boxtel 2004, pag. 14-15 en 21-25. 15 Schnitzer, P., Beiträge zur Geschichte des Klosters Lorsch. Lorsch 1980.

hertogdom tot heden. Zwolle 2004, pag. 38.

16 De ruime datering heeft te maken met abt

Vlierden, M. van, Willibrord en het begin van

Gudelandis die vernoemd werd en die

Nederland. Utrecht 1995, pag. 22-23.

van 765 tot 779 abt in Lorsch was.

Steurs, W., Naissance d’une région. Aux

17 Camps, H. P. H., Oorkondenboek van Noord-

universiteit van Amsterdam. Amsterdam 1984, pag. 39-60. 23 Steurs, W., Un domaine de Toxandrie pendant le haut moyen âge : Empel en Brabant septentrional, in: Centenaire du Séminaire d’histoire médiévale de l’Université Libre de Bruxelles 1876-1976, pag. 71-101. 24 Knöpp, F., Die Grundherrschaft der Abtei, in: Knöpp, Fr., Die Reichsabtei Lorsch. Festschrift zum Gedenken an ihre Stiftung 764.

origines de la Mairie de Bois-le-Duc. Recherches

Brabant tot 1312. I. De Meierij van

sur le Brabant septentrional aux 12e et 13e

’s-Hertogenbosch. ’s-Gravenhage 1979,

siècles. Bruxelles 1993, pag. 55-64.

pag. 16-17. Glöckner, K., Codex

origines de la Mairie de Bois-le-Duc. Recherches

Darmstadt 1973, pag. 367-369. 25 Steurs, W., Naissance d’une région. Aux

Smulders, F.W., Het cijnsboek van

Laureshamensis. Dritter Band. Darmstadt

sur le Brabant septentrional aux 12e et 13e

Echternach in Diessen, in: Brabants Heem

1936, pag. 259 nummer 3809. Bij

siècles. Bruxelles 1993, pag. 64-69. Camps,

1952, pag. 72-74. Smulders baseerde zich

Glöckner nog gedateerd vóór 815.

H. P. H., Oorkondenboek van Noord-Brabant

18 Theuws, F., Proloog van Brabant,

in het RHCB, Commissie Breda 193. In het

verleden landschappen van Romeinen en

Staatsarchief van Luxemburg bevinden

Franken, in: Uytven, R. van, e.a.,

tot 1312. I. De Meierij van ’s-Hertogenbosch. ’s-Gravenhage 1979, pag. 157-158. 26 Camps, H. P. H., Oorkondenboek van Noord-

zich in het archief van de abdij van

Geschiedenis van Brabant van het hertogdom

Brabant tot 1312. I. De Meierij van

Echternach twee cijnsboeken, een van

tot heden. Zwolle 2004, pag. 32-36.

’s-Hertogenbosch. ’s-Gravenhage 1979,

1573-1597 en van 1640, nummers A-

19 Camps, H. P. H., Oorkondenboek van Noord-

pag. 78-81. Janssen, H.L., De kerk en het

XXIX-34a en 34b. Zie voor verloren

Brabant tot 1312. I. De Meierij van ’s-Hertogen-

kerkhof van Engelen, in: Janssen, H.L.,

gegane cijnsboeken: Bijsterveld, A.J., Twee

bosch. ’s-Gravenhage 1979, pag. 20-21.

Van Bos tot Stad. Opgravingen in ’s-Hertogen-

Echternachse leenboeken teruggevonden,

Glöckner, K., Codex Laureshamensis. Erster

bosch. ’s-Hertogenbosch 1983,

in: Brabants Heem 1989, pag. 33-37.

Band. Darmstadt 1929, pag. 382. Ostrorol

Camps, H. P. H., Oorkondenboek van Noord-

is volgens sommige historici Oosterhout

Brabant tot 1312. deel I. De Meierij van

of Oisterwijk. Lijten ziet in Ostorol Oost-

’s-Hertogenbosch. ’s-Gravenhage 1979,

Oerle of Kerkoerle. Hiervoor zijn echter

pag. 8-9.

geen aanwijzingen, zie: Bijnen, J. F.C.M.

Walinga, J., m.m.v. A. J. Bijsterveld,

en J. P. J. Lijten, De St. Lambertuskerk aan de

J. Jansen en A. van Moolenbroek, De kerk

Polkestraat te Meerveldhoven. Veldhoven

van Sint-Willibrord in Waalre. Dertien eeuwen

1999, pag. 7 noot 11.

historie. Waalre 2004, pag. 7-16. 9

Brabant tot 1312. I. De Meierij van pag. 23-24. Harenberg, E. J., De homines

op het cijnsboek van 1799 dat zich bevindt

8

22 Camps, H. P. H., Oorkondenboek van Noord-

Herengoed van Waalre. De Heren, het Kasteel

e.a., Geschiedenis van Brabant van het

7

Schoot 88. 12 Bijsterveld, A. J.A., Th. F. van Dijk,

Monumenta Germaniae Historica. Marburg Lahn 1950, pag. 83-91.

S. Groeneveld en J.M.A. Jansen, Het

Romeinen en Franken, in: Uytven, R. van,

6

december 1728. Huizenlijst 1741:

Niederrhein insbezondere die alte Erzdiözese

Brabant, verleden landschappen van

5

11 RHCE, Veldhoven ORA 18B fol. 60, 10

in: Annalen des Historischen Vereins für den

manorial organisation in Northern

4

21 Löwe, H., Studien zu den Annales

Brabant tot 1312. I. De Meierij van ’s-Hertogen-

Stiftung 764. Darmstadt 1973, 2

10 Camps, H. P. H., Oorkondenboek van Noord-

(764-1125), in: Knöpp, Fr., Die Reichsabtei

20 Bijnen, J. F.C.M. en J. P. J. Lijten,

Staatsarchief Luxemburg A-XXIX-34b

De St. Lambertuskerk aan de Polkestraat te

fol. 1-4 en 11-12v, anno 1640.

Meerveldhoven. Veldhoven 1999, pag. 9.

pag. 109-110. 27 RHCE, Veldhoven ORA 11 fol. 11, 13 januari 1643. 28 RHCE, Veldhoven ORA 17A fol. 91, 16 april 1706. 29 RHCE, Veldhoven ORA 16 fol. 41v, 23 december 1689. 30 RHCE, Veldhoven ORA 12 fol. 47v, 5 januari 1647. 31 RHCE, Veldhoven ORA 17A fol. 191, 20 november 1711.

65


DE MIDDELEEUWSE GESCHIEDENIS TOT 1297

32 RHCE, Veldhoven ORA 17B fol. 33, 14 maart 1721. 33 RHCE, Veldhoven ORA 32 fol. 82, 28 oktober 1796. 34 AEL, Cathedrale St. Lambert. Grande

Waalre 1989, pag. 97/216. De cijnzen

fol. 306-307v en 309/v.

worden genoemd in: Vangheluwe, D.,

46 AAPO, Oerle 276/20, 17 april 1766.

Local communities in their landscape in

47 Bijnen, J. F.C.M. en J. P. J. Lijten, De St.

the rent district of Eersel/Bergeyk (14th-

Lambertuskerk aan de Polkestraat te

16th centuries), in: Theuws, F, en

Meerveldhoven. Veldhoven 1999, pag. 19-

Compterie 1 fol. 77-78. Derveegde, D.

N. Roymans, Land and Ancestors. Cultural

van, Le Polyptyque de 1280 du Chapitre de la

dynamics in the Urnfield period and the

Cathédrale Saint-Lambert à Liège.

Middle Ages in the Southern Netherlands.

parochie... of hoe Eindhoven een Keulse

Bruxelles 1958, pag. 205-215.

Amsterdam 1999, pag. 349-399, speciaal

bisschop van haar grondgebied bande, in:

35 Verbleekte fragmenten van een cijnsboek van Meerveldhoven bevinden zich in

pag. 377. 40 Daris, J., Histoire du diocèse et de la princi-

22. 48 Melssen, J.Th.M., Een verdwenen

Brabants Heem 1984, pag. 11-21. 49 Asseldonk, M.M. P. van, Census domini

AEL, Cathedrale

pauté de Liège depuis leur origine jusqu’au

ducis.

St. Lambert, Grande Compterie 4, van

XIIIe siècle. I, Liège 1890, pag. 305-306.

De cijnzen van de hertog van Brabant in

Bergeijk zijn enkele cijnsboekbladen

41 Bormans, S., en E. Schoolmeesters,

de Meierij van ’s-Hertogenbosch 1340-

bewaard gebleven in AEL, Cathedrale St.

Cartulaire de l’église Saint-Lambert de Liège.

1351, in: Noordbrabants Historisch Jaarboek

Lambert, Grande Compterie 26

Bruxelles 1893,

1998. ’s-Hertogenbosch 1999,

fol. 2-3v, anno 1395. Uit die bladen blijkt

pag. 124-125.

pag. 63-65.

dat de cijnskring Bergeijk bestond uit de

42 Bormans, S., en E. Schoolmeesters,

50 Asseldonk, M. van, De Meierij ontrafeld.

totale oorspronkelijke parochie Bergeijk,

Cartulaire de l’église Saint-Lambert de Liège.

Plaatselijk bestuur, dorpsgrenzen en bestuur-

dus ook Luyksgestel, Riethoven en andere

Bruxelles 1893,

lijke indeling in de Meierij van ’s-Hertogen-

kerkdorpen.

pag. 24-25, 30-31, 34-35, 74-76. Steurs,

bosch, circa 1200-1832. Tilburg 2003, pag.

36 AEL. Cathedrale St. Lambert. Grande

W., Naissance d’une région. Aux origines de la

259-274.

Compterie 7 fol. 14 en Grande Compterie

Mairie de Bois-le-Duc. Recherches sur le

25.

Brabant septentrional aux 12e et 13e siècles.

hertogdom Brabant ca. 1185-1629. Zwolle

Bruxelles 1993, pag. 70-73. Camps,

2000, pag. 29.

37 Bormans, S., en E. Schoolmeesters,

51 Kuijer, P.Th. J., ’s-Hertogenbosch stad in het

Cartulaire de l’église Saint-Lambert de Liège.

H. P. H., Oorkondenboek van Noord-Brabant

Tome 3. Bruxelles 1898, pag. 69-71.

tot 1312. I. De Meierij van ’s-Hertogenbosch. ’s-

Plaatselijk bestuur, dorpsgrenzen en bestuurlijke

Bijnen, J.F.C.M. en J. P. J. Lijten,

Gravenhage 1979, pag. 39-42 voor zijn

indeling in de Meierij van

De St. Lambertuskerk aan de Polkestraat te

commentaar op de akte van 997, die van

’s-Hertogenbosch, circa 1200-1832. Tilburg

Meerveldhoven. Veldhoven 1999, pag. 9. 38 Bijsterveld, A. J.A., Dusela villa Taxan-

1024, 1070 en 1155 behandelde hij niet. 43 Pirenne, H., Le livre de l’abbé Guillaume de

52 Asseldonk, M. van, De Meierij ontrafeld.

2003, pag. 43. 53 Bont, A. P. de, Dialekt van Kempenland. Deel

drie. Een drietal onopgemerkte oorkon-

Ryckel

III Geografische namen. Assen 1969, pag.

den betreffende Duizel uit de elfde en de

(1249-1272). Polyptyque et comptes de l’abbaye

XIII.

dertiende eeuw, in : Noordbrabants

de

Historisch Jaarboek 1996. ’s-Hertogenbosch

Saint-Trond au milieu du XIIIe siècle.

Lexicon van nederlandse toponiemen tot 1200.

1997,

Bruxelles 1896, pag. 101-103 en 123-135.

Amsterdam 1989,

pag. 197 noot 118. Marchandisse, A.,

44 RA Hasselt, Archief abdij Sint-Truiden

54 Künzel, R. E., D. P. Blok en J.M. Verhoeff,

pag. 91.

L’obituaire de la cathédrale Saint-Lambert de

234 fol. 275, circa 1530. Simenon, G.,

Liège (XIe-Xve siècles). Bruxelles 1991, pag.

L’organisation économique de l’abbaye de

Brabant tot 1312. I. De Meierij van

100. Waarschijnlijk gaat het om Marsnil

Saint-Trond depuis la fin du XIIIe siècle

’s-Hertogenbosch. ’s-Gravenhage 1979,

bij Heers en het naburige Rijkel (B.)

jusqu’au commencement du XVIIe siècle.

pag. 107-114.

39 Het is opmerkelijk dat in de uitvoerige

Bruxelles 1913,

55 Camps, H. P. H., Oorkondenboek van Noord-

56 Künzel, R. E., D. P. Blok en J.M. Verhoeff, Lexicon van nederlandse toponiemen tot 1200.

studies over Bergeijk de cijnzen van het

pag. 227-231, 485. Kesters, Sint-Truiden-

Domkapittel amper worden genoemd,

Woensel, in: Renders, W. H.A., Bijdragen

daarentegen wel de leengoederen van de

tot de geschiedenis van Woensel. Eindhoven

bisschop van Luik en de daarvan

1979, pag. 19-33, speciaal

afhankelijke leenhof van Oud-Herlaar,

pag. 26. Kesters meent dat de cijnsinning

zie bijvoorbeeld :

stopte in de tweede helft van de 17de

in: Campinia juli 1973, pag. 70-71.

Theuws, F.C, Middeleeuwse parochiecen-

eeuw, in Zeelst werden eind 18de eeuw

Förstemann, E. en H. Jellinghaus,

nog cijnzen van Sint-Truiden geïnd.

Altdeutsches namenbuch. Zweiter Band.

tra in de Kempen 1000-1350, in: Verhoeven, A. en F. Theuws, Het Kempenproject 3. De middeleeuwen centraal.

66

45 RA Hasselt, Archief abdij Sint-Truiden 234

Amsterdam 1989, pag. 243 en 246-247. 57 Bosch, J.A. J. van den, Oude Toponymica, in: Campinia april 1973, pag. 20-21. 58 Bosch, J.A. J. van den, Oude Toponymica,

Orts- und sonstige geographische Namen. München 1967, pag. 935-941.


NOTEN

59 Bosch, J.A. J. van den, Oude Toponymica,

67 Camps, H. P. H., Oorkondenboek van Noord-

75 AAPO, Veldhoven oorkonden 1. Camps,

in: Campinia 1973, pag. 173-174, oktober

Brabant tot 1312. I. De Meierij van

1973, pag. 137-138.

’s-Hertogenbosch. ’s-Gravenhage 1979,

1312. I. De Meierij van ’s-Hertogenbosch.

pag. 312-314. Lijten, J., De waarheid

’s-Gravenhage 1979, pag. 270-271.

60 Bosch, J.A. J. van den, Oude Toponymica,

H.P.H., Oorkondenboek van Noord-Brabant tot

in: Campinia juli 1974, pag. 63. Förste-

omtrent de schenking van Oerle aan

mann, E. en H. Jellinghaus, Altdeutsches

Postel, in: Campinia 1985, pag. 51- AAPO,

Brabant tot 1312. I. De Meierij van

namenbuch. Zweiter Band. Orts- und sonstige

Oerle oorkonden 1 en 2.

’s-Hertogenbosch. ’s-Gravenhage 1979,

geographische Namen. München 1967, pag. 659-666, 693-697, 730-731. 61 Barbier, V., Histoire de l’abbaye de Floreffe de

68 Camps, H. P. H., Oorkondenboek van NoordBrabant tot 1312. I. De Meierij van

76 Camps, H. P. H., Oorkondenboek van Noord-

pag. 470. 77 Coenen, J., Baanderheren, Boeren en Burgers.

’s-Hertogenbosch. ’s-Gravenhage 1979, pag.

Een overzicht van de geschiedenis van Boxtel,

l’ordre de Prémontré. Namur 1892, deel 1,

314-316, 321-322. Barbier, V., Histoire de

Liempde en Gemonde. Boxtel 2004,

pag. 11-41.

l’abbaye de Floreffe de l’ordre de Prémontré.

62 Bijsterveld, A. J.A., Dona dantes et vota

Namur 1892, deel 1, pag. 130 en deel 2,

pag. 28-33. 78 RA Hasselt, Schepenbank Grevenbroek 1-

voventes. De stichting en dotatie van het

pag. 106-107. De Veldhovense oorkonden

4. Doppler, P., Verzameling van charters en

norbertijnenklooster te Postel

vanaf de 13e eeuw, in: Campinia juli 1972,

bescheiden betrekkelijk het Vrije

(1128/1138-1179), in: Analecta Praemon-

pag. 65-67. AAPO, Oerle oorkonden 3.

Rijkskapittel van St. Servaas in Maastricht,

stratensia 1997, pag. 5-47. Bijsterveld,

Zie ook afschrift Oerle 38 d.d. 1394. De

in: Publications de la société historique et

A. J.A., Gift exchange, landed property

naam Curteribbe werd ook geschreven als

archéologique dans le Limbourg 1931, pag.

and eternity. The foundation and

Curtenbe en Quatribe. In een 16de-eeuws

endowment of the premonstratensian

afschrift als Cortenbec.

priory of Postel (1128/1138-1179), in:

69 Camps, H. P. H., Oorkondenboek van Noord-

288-293 en 320-321. 79 Zender, M., Räume und Schichten mittelalterlicher Heiligenverehrung in ihrer Bedeutung

Theuws, F, en N. Roymans, Land and

Brabant tot 1312. I. De Meierij van

für die Volkskunde. Düsseldorf 1959, pag.

Ancestors. Cultural dynamics in the Urnfield

’s-Hertogenbosch. ’s-Gravenhage 1979,

189-195. Zender, M., Die Verehrung des

period and the Middle Ages in the Southern

pag. 333-334. AAPO, Oerle oorkonden 6

hl. Severinus von Köln, in: Annalen des

Netherlands. Amsterdam 1999, pag. 309-

en 7.

historischen Vereins für den Niederrhein

348, speciaal pag. 319-323. Steurs, W.,

70 Arts, N. en J. Bijnen, Archeologisch en

insbesondere das alte Erzbistum Köln 1984,

Naissance d’une région. Aux origines de la

historisch onderzoek naar de vroegere

Mairie de Bois-le-Duc. Recherches sur le

Boonberg in Oerle, in: Brabants Heem

Brabant septentrional aux 12e et 13e siècles.

1982, pag. 28-34. Bijnen, J., Nieuwe

Bergen op Zoom, Rekenkamer markiezen

Bruxelles 1993, pag. 115-149, speciaal

archeologische gegevens in het onder-

van Bergen op Zoom 2854. Spierings, M.,

pag. 120-121.

zoek naar de vroegere Boonberg in Oerle,

Oud Herlaar: Het kasteel, de leenhof, de

in: Brabants Heem 1982, pag. 162-164.

heren en de heerlijkheid, in: Brabants

63 Prims, F., De Onze-Lieve-Vrouwe-Abdij der Norbertijnen te Postel. Antwerpen 1935,

71 Barbier, J., Nécrologe de l’abbaye de

pag. 257. 80 BHIC, Leenhof van Oud Herlaer 131. GA

Heem 1976, pag. 134-140.

pag. 29. Camps, H. P. H., Oorkondenboek van

Floreffe, de l’ordre de Prémontré, au

Noord-Brabant tot 1312. I. De Meierij van

diocèse de Namur, in : Analectes pour servir

De benedictijnenabdijen van Echternach

’s-Hertogenbosch. ’s-Gravenhage 1979,

a l’histoire ecclésiastiques de la Belgique.

en St. Truiden en het beheer van hun

pag. 107-114.

Louvain/Bruxelles 1876, pag.274.

goederen en rechten in Oost-Brabant,

72 AAPO, Oerle oorkonden 8. Camps,

1100-1300, in: Noordbrabants Historisch

64 Prims, F., De Onze-Lieve-Vrouwe-Abdij der Norbertijnen te Postel. Antwerpen 1935,

H. P. H., Oorkondenboek van Noord-Brabant

pag. 17-22.

tot 1312. I. De Meierij van ’s-Hertogenbosch.

65 Steurs, W., Naissance d’une région. Aux origines de la Mairie de Bois-le-Duc. Recherches

’s-Gravenhage 1979, pag. 372. 73 Gramaye, J. B., Antiquitates illustrissimi

81 Bijsterveld, A. J.A., Een zorgelijk bezit.

Jaarboek 1989. ’s-Hertogenbosch/Zutphen 1989, pag. 7-44. 82 Camps, H. P. H., Oorkondenboek van NoordBrabant tot 1312. I. De Meierij van

sur le Brabant septentrional aux 12e et 13e

ducatus Brabantiae. Lovanii/Bruxellis

’s-Hertogenbosch. ’s-Gravenhage 1979,

siècles. Bruxelles 1993, pag 115-167.

1708, Taxandria capitulum primum,

pag.547-555. Barbier, V., Histoire de

pag. 25.

l’abbaye de Floreffe de l’ordre de Prémontré.

66 Clementina van Oerle komt voor in: Gramaye, J. B., Antiquitates illustrissimi

74 AE Namur, Archives ecclesiastiques 3288.

Namur 1892, deel 2, pag. 198-203.

ducatus Brabantiae. Lovanii/Bruxellis

Cartulaire de Floreffe fol. 160. Barbier, V.,

83 Run, A. van, Enige feiten uit de historie van de

1708, Taxandria capitulum primum,

Histoire de l’abbaye de Floreffe de l’ordre de

parochie van St. Lambertus te Meerveldhoven.

pag. 25-26. (eerste druk 100 jaar ouder).

Prémontré. Namur 1892, deel 2, pag. 202-

Veldhoven 1981. Bormans, S., en E.

Het werk van Gramaye werd vaak

203 (2 akten). Krom, C.C.N. en A. Sassen,

Schoolmeesters, Cartulaire de l’église Saint-

klakkeloos overgeschreven. Het bevat

Oorkonden betreffende Helmond.

Lambert de Liège. Tome 3. Bruxelles 1898,

veel onjuistheden.

’s-Hertogenbosch 1884, pag. 7.

pag. 69-71.

67


DE MIDDELEEUWSE GESCHIEDENIS TOT 1297

84 Kronenburg, J.A.F., Maria’s heerlijkheid in

Steurs a.w., pag. 252 maken dezelfde fout

Tongerloo. Tongerloo 1948, deel 1, pag.

Nederland, deel 6. Amsterdam 1909,

om 1249 als eerste vermelding van

318-319. Het woord meier werd in het

pag. 426-431. Margry, P. J. en C. Caspers,

schepenen van Oerle te noemen.

Latijnse stuk aangegeven met de term

Bedevaartplaatsen in Nederland. Deel 2:

87 Galesloot, L, Le livre des feudataires de Jean

villicus ducis.

Provincie Noord-Brabant. Amsterdam/

III, duc de Brabant. Bruxelles 1865, pag. 81,

91 Erens, M.A., De oorkonden der abdij van

Hilversum 1998, pag. 585-598.

93 en 263. Melssen, J.Th., Het wapen van

Tongerloo. Tongerloo 1950, deel 2,

Wichmans, A., Brabantia Mariana tripartita.

Eersel, een historische verkenning, in:

Antwerpen 1632, pag. 164 en 416-417.

Dams, A., F. J. P. Huijbregts en J. Spooren-

85 Knippenberg, W.H.Th., Devotionalia. Beelden, prentjes, rozenkransen en andere religieuze voorwerpen uit het katholieke leven. Eindhoven 1980, pag. 191-195.

pag.159-160, 216-220, 236-237. 92 Oudenhoven, J. van, Een Nieuwe ende

berg, Drie Zaligheden. Eersel, Duizel, Steensel.

Vermeerderde Beschrijvinge van de Meyerye van

Hapert 1989, pag. 55-56.

’s-Hertogen-Bossche, ’s-Hertogen Bossche

88 Melssen, J.Th., Het wapen van Eersel, een historische verkenning, in: Dams, A.,

1670, pag. 58. 93 Camps, H. P. H., Oorkondenboek van Noord-

86 Bruijn, M. de, De bijzondere status van

F. J.P. Huijbregts en J. Spoorenberg, Drie

Brabant tot 1312. I. De Meierij van

Oerle in het hertogdom Brabant is geen

Zaligheden. Eersel, Duizel, Steensel. Hapert

’s-Hertogenbosch. ’s-Gravenhage 1979,

veronderstelling maar een feit, in:

1989, pag. 49-74, speciaal pag. 54.

pag. 670-671. De akte werd niet vermeld

Brabants Heem 1983, pag. 112-114. Bijnen,

89 Kappelhof, A.C.M., Institutionele

J., Het veronderstelde belang van Oerle in

structuren in het noordoosten van

de Middeleeuwse Kempen II, in: Brabants

Brabant. De Meierij van Den Bosch, in:

Heem 1983, pag. 114-122. Steurs schreef

Organisatie en indeling van de Kempen op

Een overzicht van de geschiedenis van Nuenen,

over deze discussie: Les érudits locaux s’y

politiek en religieus gebied tijdens het Ancien

Gerwen en Nederwetten. Nuenen 2000,

essayèrent, mais se perdirent en querelles

Régime. Hapert 1981, pag. 29.

pag. 41-43.

médiocres. Van Asseldonk a.w. pag. 264 en

68

90 Erens, M.A., De oorkonden der abdij van

door Enklaar in: Gemeene gronden in NoordBrabant in de Middeleeuwen. Utrecht 1941. 94 Coenen, J., Gegeven Sint-Barbaradag 1300.


« HOOFDSTUK 3 »

Ontwikkelingen tussen 1297 en 1500 Tot omstreeks 1300 maakten Meerveldhoven, Oerle, Veldhoven en Zeelst deel uit van de schepenbank van Eersel. In de eerste helft van de 14de eeuw werd die grote schepenbank van Eersel opgesplitst. De dorpen Knegsel, Vessem, Wintelre, Meerveldhoven, Oerle, Veldhoven, Zeelst en Blaarthem kwamen onder de nieuwe schepenbank van Oerle. Deze acht dorpen beschikten alle over een eigen kerk. De bevolking leefde voornamelijk van akkerbouw en veeteelt. Omdat er gedurende het grootste gedeelte van de 14de en 15de eeuw in deze contreien weinig oorlogen plaatsvonden, konden de boeren goed leven van de opbrengsten van de grond. In de 15de eeuw was zelfs sprake van een economische bloeiperiode. De voorspoed was zichtbaar in de parochies. In alle kerkdorpen van de bank van Oerle werden in de loop van de 15de eeuw nieuwe Gotische kerken gebouwd. Deze bakstenen kerken worden gerekend tot de Kempische Gotiek. In enkele dorpen zijn de kerk of de kerktoren uit die tijd nog bewaard gebleven. Het zijn de enige bouwsels in de Kempen die herinneren aan deze bloeitijd. De meeste kerken werden in de 19de of 20ste eeuw vervangen door Neo-Gotische bouwwerken. DE BEVOLKING De oudste gegevens over het aantal inwoners van de bank van Oerle, waartoe de eerdergenoemde dorpen behoorden, dateren van de 15de eeuw. De informatie is afkomstig uit zogeheten haardstedentellingen. Een haardstede is een vuurplaats. Aangezien vrijwel alle huizen slechts één vuurplaats hadden, kunnen de Plaats/aantal huizen Oerle Meerveldhoven Veldhoven Zeelst Blaarthem Vessem Knegsel Wintelre Eersel Valkenswaard Waalre Eindhoven Oirschot (+Best)

tellingen gebruikt worden voor een schema van het aantal huizen in de 15de eeuw. Ter vergelijking zijn enkele omliggende plaatsen in het schema opgenomen. De voorgaande cijfers laten aan het einde van de 15de eeuw een afname van het aantal huizen zien. Door oorlogen en plunderingen door soldaten van de hertog van Gelre was kort voor die tijd in sommige streken het aantal huizen

1438

1464

1472

1480

1496

102 30 107 46 23 80 33 46 185 110 87 248 659

101 35 118 75 26 86 32 56 222 135 104 231 728

101 36 109 68 30 84 32 57 216 135 104 209 703

78 34 102 87 31 79 30 73 190 131 93 202 650

76 13 102 66 29 85 27 47 178 118 85 168 591

69


ONTWIKKELINGEN TUSSEN 1297 EN 1500

afgenomen. De cijfers van het jaar 1480 liggen in werkelijkheid lager. De overheid in Brussel schatte destijds dat het aantal huizen hoger was. In de overzichten van Brussel komen daardoor twee kolommen voor, te weten de lijst van het aantal bestaande huizen dat door de plaatselijke overheid was opgegeven en een lijst van het vermoedelijke aantal huizen volgens de rentmeester van de domeinen van de hertog van Brabant1.

In deze schepenakte van Oerle van 12 april 1418 komt de schepen Peter Luppen voor. De naam Luppen of Lippen is afgeleid van de middeleeuwse voornaam Lippertus, die in Zeelst veel voorkwam.

Op grond van de voorgaande cijfers kan het aantal huizen van de hele bank van Oerle in de 15de eeuw worden geschat op 450 tot 500. Gezien de totale oppervlakte van het gebied is dat niet veel. Het gemiddeld aantal bewoners van een huis wordt voor die periode geschat op 5,5 personen. Globaal mogen we het aantal inwoners van de hele bank van Oerle zodoende schatten op 2.500 tot 2.750 personen. Zeker voor een plaats als Oerle zelf, dat destijds de status van vrijheid bezat, is een inwoneraantal van 550 tot 600 personen niet veel. Uit de vergelijking met omliggende dorpen en steden blijkt echter dat ook die plaatsen naar verhouding weinig inwoners hadden. We mogen daaruit concluderen dat de cijfers een redelijk beeld geven van de omvang van de dorpen destijds. Ook uit overzichten van het aantal huizen in de 18de eeuw blijkt dat we te maken hebben met vrij kleine plaatsen2.

70

De oudste familienamen Omstreeks 1300 werden in het gebied van de bank van Oerle en elders in Brabant al achternamen gebruikt. Eigenlijk waren het vooral namen die personen van elkaar onderscheidden. Er waren verschillende manieren om personen aan te duiden. Men kon achter de voornaam de naam van de vader of moeder noemen. Deze categorie namen staat bekend als patroniemen of matroniemen. Een voorbeeld is Jan Peters, die zo genoemd werd omdat Jan een zoon van Peter was. In sommige gevallen werd zo’n patroniem al vroeg een vaste achternaam. Het kan ook zijn dat Jan Peters een zoon Peter had die Peter Janssen heette. In de volksmond kwam dit verschijnsel in de 20ste eeuw nog in Veldhoven voor. Een voorbeeld is Jan van Kees van Jantjes. Een tweede groep familienamen was ontleend aan de plaats van herkomst of het gehucht waar men woonde, zoals Jan van Oerle of Jan van Cobbeke. Tot deze herkomstnamen behoren ook die welke zijn afgeleid van namen van hoeven. Zo is de naam Van de Valgaat afgeleid van de hoeve Valgaten. Verder zijn er enige achternamen die ontleend zijn aan beroepsnamen, zoals Jan de Timmerman. Hierna zullen van de vier kerkdorpen Meerveldhoven, Oerle, Veldhoven en Zeelst voorbeelden worden genoemd van dergelijke achternamen.


DE BEVOLKING

Middeleeuwse voornamen Voordat men achternamen ging gebruiken was het de gewoonte om iemand met de voornaam te noemen. In een kleine gemeenschap kwamen tientallen verschillende voornamen voor. Een aantal van deze voornamen is Frankisch van oorsprong. Daarnaast kwamen steeds vaker namen van bijbelse herkomst voor. Sommige typische voornamen waren zo uniek dat iedereen bij het noemen van de voornaam al wist over wie het ging. In Zeelst komt bijvoorbeeld de voornaam Lippertus voor, die soms als Lippert, Luppert of Lip werd uitgesproken. Het noemen van de voornaam van deze man was voldoende om de desbetreffende persoon aan te duiden. Het werd anders zodra er twee of drie personen in een dorp woonden die Jan heetten. Dan werd onderscheid gemaakt door bijvoorbeeld Jan Peters, Jan van Zeelst of Jan de Timmerman. Door de vader, de herkomst of woonplaats of het beroep te noemen van de desbetreffende persoon, was weer duidelijk om wie het ging. In de loop van de 14de en 15de eeuw werden steeds vaker achternamen gebruikt, zodat het noemen van uitsluitend de voornaam geleidelijk verdween. Daarmee verdwenen vaak ook de bijzondere voornamen. In de oorkonden en akten van de 14de en 15de eeuw komen nog enige oude voornamen voor. Bij de mannen gaat het in de vier eerdergenoemde kerkdorpen om voornamen als:

Amelis, Berijs, Boudewijn, Coel (Nicolaas), Elyas, Gooswijn, Happen, Ludeken, Marcelis, Moers, Severijn, Udeman en Wellen. Onder de vrouwennamen komen de volgende Frankische namen voor: Aleyt, Arkenteel, Belia, Coenegont, Elsbeen, Ermgart, Ghijmele, Gudelt, Gynta, Hadewijch, Heilwig, Herberga, Hilla, Jutta, Luytgart en Mechtelt. De namen werden in de 15de eeuw steeds meer verdrongen door voornamen als Maria, Johanna of Catharina3.

Patroniemen en matroniemen In de Middeleeuwen werden een of twee patroniemen gebruikt om aan te geven wie de vader of grootvader was van een persoon. In een akte van 1497 werd in Veldhoven ene Ghijb Geritz genoemd. Het gaat hier dan om een zekere Gijsbertus, wiens vader Gerardus heette. In diezelfde akte in het Bosch’ protocol komt ene Gerit Jan Geritz voor4. Deze Gerit was de zoon van Jan en kleinzoon van Gerit. Vaak werden de patroniemen gebruikt in combinatie met een herkomstnaam. Servaes Wouter Engberts van den Eynde is de zoon van Wouter en kleinzoon van Engbertus. Servaes ontleende zijn achternaam aan de hoeve Ten Eijnde in Zeelst. In de vier kerkdorpen kwamen veel patroniemen voor die uiteindelijk als achternaam werden gebruikt. We noemen enkele voorbeelden met daarachter de plaats en het jaar:

Naam/patroniem Rutger Everart Elen Lucas Claes Luykens Goyart Melissoen Lambert Jan Naet Lambert Jan Scalken Jan Peter Tielkens Aert Roelof Truden Jan Peter Zeberts Jan Peters Zeverijns

Afgeleid van Elias Lucas Amelis Donatus Godschalk Tieleman Trudo Zebertus Severinus

Plaats Veldhoven Veldhoven Oerle Veldhoven Veldhoven Oerle Zeelst Veldhoven Oerle

Jaar 1489 1461 1368 1491 1491 1404 1452 1498 1418

Naam/matroniem Henrick Henrick Aleyten Jan Dirck Belen Dirck Conegonden Jan Claes Gertruden Dirk Loy Grietensoen

Afgeleid van Aleidis Isabella of Mabelia Cunegonda Gertruda Margriet

Plaats Veldhoven Zeelst Zeelst Zeelst Oerle

Jaar 1500 1483 1454 1451 1412

71


ONTWIKKELINGEN TUSSEN 1297 EN 1500

Het dorp Zeelst omstreeks 1910. De familienamen Van Seelst of Van Selst zijn afgeleid van de dorpsnaam Zeelst.

Matroniemen zijn veel zeldzamer. Vermoedelijk was de moeder een bekende persoon en werden de kinderen daarom naar haar vernoemd. Achter de naam vermelden we de moedersnaam, het kerkdorp waar deze naam voorkomt en het jaar.

Herkomstnamen Bij de herkomstnamen onderscheiden we namen van dorpen en steden en namen van gehuchten of boerderijen. Indien iemand Jan van Zeelst heet, wil dat eigenlijk zeggen dat hij uit Zeelst afkomstig was of daar voorheen woonde. De naam Van Zeelst komt betrekkelijk weinig voor in Zeelst maar des te meer in de Herkomstnaam Claes Gerits van Berck Aert Jans van den Broeck Margriet Wijnrix van Broeckhoven Lambert Janssoen van Cobbeec Jan van Creijelt Engbert Anthonis Engberts van den Eijnde Elyas van der Halver Milen Jan Jacops van Heerle Jan Dirx van Heersel Aert Corstiaens van den Hoevel Jan van den Horenvenne Mathijs van der Meer Jan Corstiaens van der Nedermoelen Wouter Aerts van den Polbroeck Gijsbert van der Smedebroeck Henrick van den Valgaet Aleijt van de Venne Mathijs Vlutmans Marcelis Henrix van Zittart

72

omliggende dorpen. In een aantal gevallen wordt de herkomstnaam een werkelijke familienaam die van vader op zoon overgaat. De schrijfwijze van de naam stond echter niet vast, zodat varianten als Van Zeelst, Van Zelst, Van Seelst, Van Selst en Van Seilst voor kunnen komen in een en dezelfde familie. Vooral personen die verder weg trokken, werden vaak met de naam van de voormalige woonplaats aangeduid. Soms verving die naam zelfs de bestaande naam die zo’n familie in de plaats van herkomst had. Veel herkomstnamen zijn een aanwijzing voor migratie vanuit de directe omgeving van de plaats. Zo komen in de vier kerkdorpen namen voor als Van Aelst, Van Knegsel, Van Vessem, Van Strijp, Van Gestel of Van Woensel. Deze dorpen liggen in de nabijheid. In een enkel geval verwijst een herkomstnaam naar een adellijke familie, die heer was van dat gebied. Zo had een zekere ridder Robert van Grevenbroeck in de 15de eeuw bezittingen in Zeelst. Hij was een afstammeling van de adellijke familie Van Arkel en heer van Grevenbroeck (Achel, Hamont, Sint-Huijbrechtslille). Ook de familie Van Blaerthem die in het vorige hoofdstuk ter sprake kwam, was een adellijke familie met rechten in Blaarthem. Verder kwam er zowel een adellijke familie Van Oerle voor, alsook een familie die oorspronkelijk van Oerle afkomstig was.

Gehucht/hoeve Berkt in Oerle Broek in Veldhoven Broekhoven in Meerveldhoven Cobbeek in Zeelst Kreijelt in Wintelre Hoeve Ten Eijnde te Zeelst Halve Mijl in Oerle Heers in Veldhoven Heers in Veldhoven Heuvel in Zeelst Hoorenven in Zeelst Meer in Zeelst Nedermolen in Veldhoven Polbroek in Veldhoven Smedebroek in Veldhoven Hoeve Valgaten in Zeelst Ven in Oerle Vlut in Oerle Zittard in Oerle

Plaats Veldhoven Veldhoven Veldhoven Oerle Veldhoven Veldhoven Oerle Veldhoven Veldhoven Zeelst Oerle Zeelst Veldhoven Veldhoven Oerle Zeelst Oerle Zeelst Veldhoven

Jaar 1482 1461 1487 1418 1474 1492 1408 1489 1488 1455 1406 1421 1487 1456 1402 1440 1408 1445 1452


DE BEVOLKING

Beroepsnaam Peter Jan Elyas sCoesters Art Laureijns Jan Glaasmakers Gerit Jans die Gruyter Gelis Henrick Leydecker Aert Meeus Aerts die Melter Michiel Hendrix die Molner Henrick sRadenmekers Laureyns Rietmakers Peter Schoenmaker van Oirle Wouter die Smet van Oirle Everart die Wever

Beroep koster glazenmaker pachter gruitrecht leidekker mouter molenaar radenmaker rietkammenmaker schoenmaker smid wever

Bij de namen die afgeleid werden van gehuchten of hoeven komen zowel namen voor uit de vier kerkdorpen alsook namen uit de dorpen uit de omgeving. In het schema hiernaast komt een aantal namen van personen voor die in de 14de of 15de eeuw in de vier kerkdorpen hebben geleefd met daarbij de plaatsnaam en het jaar. De herkomstnamen zijn lang niet altijd vaste achternamen. Soms verschillen ze per generatie. In het cijnsboek van de hertog van Brabant van 1394 komt bijvoorbeeld onder Oerle voor Henricus van Zittert, zoon van Henricus van Berct. Hier wijst de naam duidelijk op de herkomst uit twee verschillende gehuchten in Oerle5.

Plaats Veldhoven Oerle Veldhoven Oerle Veldhoven Veldhoven Veldhoven Veldhoven Oerle Oerle Zeelst

Jaar 1468 1412 1489 1390 1457 1483 1492 1475 1406 1400 1448

de 15de eeuw al in Veldhoven voor, onder meer met de schrijfwijze Borcot en Borkots. De vroegste vermelding van deze naam dateert van 1418. De naam is vermoedelijk afgeleid van een Germaans patroniem Burgoaldus of Borgoldus6. De achternaam Tops komt in Veldhoven al in het cijnsboek van 1394 voor. In die tijd was ene Henricus Top(s) eigenaar van grond in de Bocht. Volgens de Volkstelling van 1947 waren er in dat jaar in Noord-Brabant nog 276 personen die deze achternaam droegen. Daarvan woonden er 78 in Eindhoven en 68 in Veldhoven. In de naamkunde worden dergelijke achternamen als kernnamen aangeduid omdat ze uitsluitend voorkomen in een beperkt gebied7.

Beroepsnamen De meeste mensen leefden in de 14de en 15de eeuw van landbouw en veeteelt. In de dorpen kwamen weinig ambachtslieden voor. Vaak was er maar één smid en één timmerman. Soms kan aan de hand van de beroepsnamen worden aangetoond dat in een dorp al textielnijverheid of handel voorkwam. Uit de onderstaande beroepen kan worden afgeleid dat er in Veldhoven en Zeelst in de 15de eeuw al wevers werkzaam waren. Een rietkammenmaker leverde een onderdeel voor een weefgetouw. De gevoelige rietkammen waren regelmatig aan vervanging toe. Indien in een dorp enige wevers woonden, kon een rietkammenmaker daar de kost verdienen.

In de 14de eeuw komt de achternaam Bierkens voor, die zich geleidelijk ontwikkelde tot Bierens en Bierings. Luppert Bierkens was een vooraanstaande persoon in Zeelst. Zijn broer was Godefridus Bierkens van Zeelst die in 1345 rentmeester was van het Domkapittel van Luik in de dorpen Meerveldhoven en Zeelst.

Bekende achternamen In de 15de eeuw komen al enkele namen voor in Meerveldhoven, Oerle, Veldhoven en Zeelst die daar eeuwenlang bleven bestaan en zelfs nu nog voorkomen. De achternaam Borghouts komt in

73

De achternaam Tops behoort tot de oudste nog bestaande namen in Veldhoven. Deze achternaam bestond al in 1394. Foto van omstreeks 1950 van het gezin van Jan Tops.


ONTWIKKELINGEN TUSSEN 1297 EN 1500

Hun naam is afgeleid van de voornaam Bierkinus. In het cijnsboek van Oerle van 1340 komt hun vader, Bierkinus, zoon van Luppert, nog voor. Vermoedelijk was deze familie afkomstig van Hedikhuizen8. Ook de familienaam Van de Ven behoort tot de oudste namen in Oerle. In de 15de eeuw komen verschillende personen voor die deze achternaam dragen. Van sommigen is bekend dat zij tot de familie Van de Ven uit Strijp behoren. Andere naamgenoten woonden al in de 14de eeuw in Oerle. In het cijnsboek van 1394 komt ene Pauwel zoon van Pauwels Wouters Wouters van de Venne voor9. Dat wil zeggen dat Paulus een zoon is van Paulus, kleinzoon van Wouter en achterkleinzoon van een andere Wouter van de Venne. Indien we deze vier generaties in de tijd plaatsen, dan moet de oudste Wouter van de Venne in de 13de eeuw hebben geleefd. De schrijfwijzen Van de Ven en Van de Venne werden door elkaar gebruikt voor dezelfde familie.

HISTORISCHE GEOGRAFIE De historische geografie houdt zich bezig met de geschiedenis en ontwikkeling van het landschap. Daarbij krijgen de bebouwing, de landinrichting, het landgebruik, de veranderingen in het landschap en de infrastructuur aandacht. In de hoofdstukken van dit boek die nog volgen, zullen we dit onderwerp telkens terug laten keren, zodat de ontwikkelingen goed zichtbaar zijn. Vanaf de 14de eeuw bestaat er gedetailleerde informatie over gehuchten, hoeven en landerijen. Deze gegevens zijn vaak te vinden in oorkonden in abdijarchieven of in cijnsboeken van de hertogen van Brabant. In de cijnsboeken werden de jaarlijkse cijns-

betalingen opgeschreven. Het zijn kleine bedragen die betaald werden voor grond die de hertog of zijn voorgangers in een ver verleden in gebruik hadden uitgegeven. Het oudste cijnsboek dateert van omstreeks 1340. De cijnzen van Oerle worden in dat cijnsboek vermeld voorafgaand aan die van Eersel. De cijnsposten betreffen Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven en Zeelst. Ondanks het feit dat Vessem, Wintelre en Knegsel afzonderlijk in het cijnsboek voorkomen, zijn enige cijnsposten van deze dorpen onder Oerle blijven staan. Feitelijk behoorden zij destijds tot de schepenbank van Oerle.

Oerle Het dorp Oerle bestond uit twee kernen, te weten Kerkoerle en Zandoerle. De opbouw van Zandoerle was bijzonder, aangezien daar een rechthoekig marktplein voorkomt, waar omheen huizen waren gebouwd. De aanleg van het plein wordt door sommige historici gedateerd op 1254. De akte van 1254, die in het vorige hoofdstuk werd besproken, geeft echter geen enkele informatie over de stichting van een plein, evenmin komt Zandoerle ter sprake. We mogen wel aannemen dat de marktplaats al vóór 1281 werd gesticht, toen Oerle oppidum (versterkte plaats) werd genoemd10. Het marktplein werd in de 15de eeuw de plaetze genoemd. Daar lag in de tweede helft van de 15de eeuw een herberg, die achtereenvolgens in het bezit was van Roelof Aert Roefs en Dirk van Heersel11. De naam Kerkoerle wordt onder meer gebruikt in oorkonden in het archief van de abdij van Postel en het Geefhuis van Den Bosch12. Behalve de twee kernen waren er enkele gehuchten en hier en daar verspreid liggende boerderijen. De gehuchten en buurtschappen waren: Zittard, Toterfout, Halve Mijl, Berkt, Habraken en Scherpenhering.

Zittard De naam Zittard komt overeen met de naam van de Limburgse stad Sittard en van gehuchten zoals Zijtaart bij Veghel. In België en ZuidNederland komen tien plaatsen/gehuchten voor met de naam Sittart of een variant daarop. Aangezien al deze namen binnen het KeltischGallische taalgebied liggen, wordt de oorsprong van de naam gezocht in de prehistorie, met

Zandoerle in de winter, ongeveer 50 jaar geleden.

74


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

Het goed Ten Eijnde, dat in de eerste helft van de 14de eeuw toebehoorde aan Wouter Didderics van den Eijnde, lag ook op Zittard. In enkele stukken staat immers dat Wouter op Zittard woonde. De hoeve wordt genoemd in oorkonden van 1348 en 135417. Wouter van den Eijnde schonk een aantal erfpachten uit dit goed en andere percelen te Oerle aan de abdij van Floreffe ten gunste van het klooster in Postel.

name in de Keltische tijd of IJzertijd. De naam wordt verklaard als gebied met weilanden of een plaats met een stal voor rundvee of schapen. Andere naamkundigen houden het op: zijwaarts gelegen13. De schrijfwijze Sittert komt in Oerle in een oorkonde van 1348 voor14. In het gehucht Zittard lag een hoeve die cijnsplichtig was aan de abdij van Echternach. De 17de-eeuwse cijnsboeken maken nog melding van de naam van Marcelis van Sittart, die voorheen die hoeve bezat. Marcelis leefde aan het begin van de 15de eeuw. In 1440 was de hoeve van Peter Marcelis Vos, die deze verpachtte aan Willem Laecman. Twee jaar later droeg Peter de hoeve in erfpacht over aan Aert Wouters van der Wuestbraken. In de verkoopakte stond de bepaling dat jaarlijks cijns afgedragen moest worden aan de hertog van Brabant en aan de abt van Echternach15. De hoeve bestond nog aan het begin van de 19de eeuw. Er was ook een hoeve op Zittard waaruit tweemaal per jaar een voogdschot betaald werd. Een voogdschot was een soort belasting aan een voogd. Meestal verstond men daar een rentmeester of vervanger van een klooster onder. We kunnen hier zowel denken aan de abdij van Echternach als de abdij van Sint-Truiden, welke laatste in Oerle en Zeelst enkele cijnzen inde. Eigenaren van deze hoeve in de 15de eeuw waren Gijb Hillen, Gijb van der Schoet en Jan Rutgers van den Beyart16.

In het cijnsboek van Oerle van 1394 wordt een goed in Zittard genoemd dat toebehoorde aan Rutger van de Stadeacker18. In de 15de eeuw was de hoeve achtereenvolgens in het bezit van Johannes van der Wuestbraken, de Tafel van de Heilige Geest in Strijp, Jacobus Borcoets, Willem Henricks van der Braken, meester Willem van der Braken en Elizabeth, diens weduwe. De weduwe Van der Braken bezat ook percelen die afkomstig waren van Marcelis van Sittart en een visserij geheten het Cranenvenne nabij Zittard19. Verder lag er op Zittard nog een hoeve die omstreeks 1400 in het bezit was van Peter Udemans. Deze hoeve was daarna in handen van Elizabeth Peter Udemans, de kinderen van Wouter Pijnappel en Richard Peters van Borchgrave20. De familie Van Borchgrave kocht in de 16de eeuw de heerlijke rechten over Oerle van de hertog van Brabant. Op het gehucht Zittard stond op een kruispunt een grote lindeboom. Het was vermoedelijk een dorps- of gerechtslinde. In een verkoop van een akker in het jaar 1340 komt de volgende passage voor: enen stuck lands gheleghen bi der lijnden tot Zittert in der parochien van Oerle tusschen die vier weghe gheheiten dat lijndestuck21. Vaak had zo’n linde een bijzondere betekenis bij de rechtspraak. De schepenen kwamen dan bijeen onder die linde om, in aanwezigheid van de dorpsgenoten, recht te spreken. Dit zou er op kunnen wijzen dat Zittard het belangrijkste deel van Oerle was. Ook de aanwezigheid van de hoeve van Echternach en andere grote hoeven zijn daarvoor een aanwijzing.

Toterfout De naam Toterfout werd op verschillende manieren geschreven. Tot de oudste schrijfwijzen behoort Totefat. De naam komt in de

75

In de cijnsboeken van de abdij van Echternach was sprake van boerderijen op Zittard. Vervallen boerderij op Zittard die tot in de 18de eeuw cijnsplichtig was aan Echternach.


ONTWIKKELINGEN TUSSEN 1297 EN 1500

15de eeuw betrekkelijk weinig voor. Van een grote hoeve in het gehucht blijkt niets. De naam Toterfout wordt uitgelegd als ’t Ode Fout. Net als in Doijenbosch, dat de Oeijen Bosch betekent, is de eerste letter samengetrokken met de rest van het woord. Ode wordt verklaard als woest. Fout zou ontstaan zijn uit het woord woud. Toterfout heeft zodoende de betekenis van het woeste woud. Sommige naamkundigen denken bij dat woud aan een moerasbos22.

Halve Mijl De naam Halve Mijl of Halver Milen komt het eerst voor in 1368 in een achternaam van een persoon die van dat gehucht afkomstig was23. In de literatuur is geen naamsverklaring te vinden. Gezien de afgezonderde ligging van het gehucht duidt de naam op de afstand ten opzichte van het eerstvolgende bewoonde gebied. De Bossche kanunnik Mathijs Scilder inde omstreeks 1400 een jaarlijkse erfpacht (soort hypotheek) uit het goed ter halver Milen in Oerle24. De betreffende hoeve van dat goed was eigendom van Dirk Loy Grieten van der Halver Milen25. Uiteindelijk kwam de hoeve in het bezit van de familie Scilder, vermoedelijk omdat er teveel schulden op gevestigd waren. De landerijen van deze hoeve lagen in Oerle en Vessem26.

De hoeve De Berkt op het gehucht De Berkt omstreeks 1960.

Een andere boerderij op Halve Mijl, eveneens met landerijen te Oerle en Vessem, was van Willem Elen van der Donk. Zijn zoon heette Jan Elyas van der Halver Milen en zijn kleinzoon Rutger van der Wuestbraken. Hier is duidelijk te zien hoe een herkomstnaam iedere generatie veranderde27. Een andere kleinzoon van Willem Elen van der Donk was Aert Elyas van der Halver Milen. Hij bezat in 1440 een hoeve op Halve Mijl. Aert bezat twee vijvers nabij het gehucht, te weten één bij zijn hoeve en een andere aan de Goirrijt28. In 1460 kocht Gielis Hendriks van der Strathen de hoeve van Aert Elyas van der Halver Milen. In 1482 verkocht deze de hoeve aan Elyas, de zoon van Aert Elyas van der Halver Milen29. Nabij het goed van de familie Scilder op Halve Mijl bezat het klooster Mariënhage uit Woensel in de 15de eeuw een visvijver die Goirrijt heette en één die bekend stond onder de naam den Mortel. Dit waren vennen die voorheen deel uitmaakten van de gemeenschappelijke gronden van Oerle30.

76

Tussen Toterfout en Halve Mijl lag de hoeve De Vlutten. De naam Vlut of Vleut is afgeleid van Vloet, een moerassig, laaggelegen hooiland dat vaak onder water stond. De naam Vleut komt onder meer voor in Best en in Son en Breugel31. Het goed Ter Vlutten wordt voor het eerst genoemd in een akte van 133532. In het cijnsboek van de hertog van Brabant van 1340 komt het goed Ter Vlutten eveneens voor. Het was toen eigendom van Johannes van den Vluthe. In de 15de eeuw was de hoeve achtereenvolgens in het bezit van Jan van Wuestenbraicken, Jan van Beerse, Goiart van de Brande, Cathalijn weduwe van Jan van de Brande, Jan Gevart Stevens en Gevart Peter Michiels Aleijten. Een gedeelte van de grond die bij de hoeve behoorde was na het overlijden van Jan van Wuestenbraicken verdeeld onder de familie33. Waarschijnlijk was deze hoeve identiek aan de hoeve Wuestbraken in Kerkoerle, waarvan in 1514 enkele eigenaren werden genoemd die overeenkomen met die van de hoeve De Vlutten34.

De Berkt Het gehucht De Berkt of Beirkt, dat tot Kerkoerle werd gerekend, ontleende zijn naam aan berkenbomen. De naam komt al voor in 1294. In Bergeijk en Lierop liggen eveneens gehuchten met dezelfde naam. Op de Berkt vonden vanaf 1466 ontginningen plaats, waarvoor de bevolking van het gehucht speciale toestemming verkreeg van de hertog van Brabant35. Op het gehucht Berkt lag een hoeve die in de 14de eeuw in het bezit kwam van het Bossche Geefhuis. Dit was een instelling in de stad Den Bosch die zich bekommerde om de armen. Het Bossche Geefhuis, of de Tafel van de Heilige Geest van Den Bosch, was een rijke organisatie.


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

Veel Bosschenaren vermaakten bij testament bezittingen aan het Geefhuis. Op 15 september 1312 schonk Evesa, weduwe van Philippus, een poorter van de stad Den Bosch, voor haar zielenheil de helft van een hoeve op de Berkt onder Oerle aan het Geefhuis. De andere helft van die hoeve verkreeg het Geefhuis in 1377 van Wilhelmus van Rode36. Van deze hoeve bestaan drie oorkonden in het archief van het Geefhuis van de jaren 1294 en 129537. De hoeve werd in de 15de en 16de eeuw door de Heilige-Geestmeesters van Den Bosch verpacht. Pachters waren onder andere Gerit Jan Goyart Truden (1447), Hendrik Peters van Hetsrode (1457) en Lodewijk Laureyns Loyen (1476)38. Tussen de gemeenschappelijke gronden van Zeelst en die van Kerkoerle lag in de Zigge de zo geheten Nieuwe Hoeve. Het woord nieuw is hier betrekkelijk, aangezien de hoeve in 1443 al bestond. Toen droeg Lambert Aerts van den Venne de hoeve over aan Lambert Elias van den Venne. Deze had er na een maand al weer spijt van en verkocht de hoeve terug aan de eerste eigenaar39.

Lucas, Elisabeth en Jutta, kinderen van Willem Lucas van Erpe en Christina Hendrik Haak. Zij verkochten in 1399 een erfpacht uit deze hoeve aan de grootgrondbezitter Jacob van Beerze van der Horst. Die erfpacht kwam in 1475 in het bezit van de Clarissen in Den Bosch44. De hoeve zelf werd in 1472 gerechtelijk in Den Bosch verkocht aan Willem Vos en Dirck Gerit Janss45. Het goed Ter Lijnden in Kerkoerle lag ongetwijfeld nabij een lindeboom. Het kwam in een akte van 1438 onder die naam voor. Meestal werd deze hoeve Ter Wuestbraken genoemd, naar de latere eigenaren. De hoeve was in 1443 van de kinderen van Jan van der Wuestbraken. Zij gaven in dat jaar de hoeve in erfpacht aan Aert Rutgers van der Wuestbraken. Ruim twee jaar later droeg deze de hoeve over aan Jan Hendriks van den Brande. In 1453 werd de hoeve opgesplitst in twee aparte boerderijen, de een van Jan Hendriks van den Valgaet en de ander van Hendrik Peters van Hetsrode46. In Kerkoerle lag ook een hoeve van Jan Raet, die omstreeks 1460 in het bezit was van zijn gelijknamige kleinzoon en van Jan Sophien. Jan Raet was een grootgrondbezitter uit Den Bosch47.

Habraken Habraken was in de 14de en 15de eeuw niet meer dan een buurtschap in Kerkoerle die bestond uit enkele huizen. De naam is afgeleid van Hoogbrake, hetgeen wijst op hooggelegen braakliggende grond. De naam Hoghebrake werd in Oerle omstreeks 1390 nog gebruikt40. Hobrake of Habrake komt voor in 1421 en 147541. Hendrik van der Hoebraken bezat in 1434 de hoeve Die Hoebrake42. De familienaam Habraken is van dit gehucht afgeleid.

Scherpenering De Scherpenering of Scherpenharing is een kleine buurtschap ten noorden van Oerle aan de weg naar Oirschot. Het achtervoegsel haring of haar wijst op hoge zandgrond. Het voorvoegsel scherpen heeft te maken met de driehoekige vorm van het buurtschap43. In dit gebied lagen geen grote hoeven.

Kerkoerle In Kerkoerle lag de hoeve van Hendrik Haak. Jutta, zijn weduwe, droeg in 1379 het vruchtgebruik in die hoeve over aan haar kleinkinderen.

Bezittingen van de abdij van Postel Volgens een 18de-eeuwse lijst van 47 hoeven van de abdij van Postel, bezat deze abdij in Oerle twee hoeven, te weten de Kerckhoeve en de Ten Bogaerdhoeve. Verder was de abdij eigenaar van een windmolen in Oerle48. Het kan zijn dat deze goederen omstreeks 1250 geschonken zijn door Johannes van Doerne en zijn vrouw Ida. In een akte van 1254 werden immers allodiale goederen genoemd, echter niet met naam49. Ook in het testament van Wouter Nenne, schepen van de stad Den Bosch, is in 1309 sprake van een schenking van onroerend goed in Oerle50. Beide hoeven onder Kerkoerle waren zeker in 1393 in het bezit van Postel, omdat in dat jaar in de rechtbank van Oerle gesproken werd over de twee hoeven van Postel in Zonderwijk en de twee hoeven in Kerkoerle51. In het kohier van de 100ste penning van Oerle van 1570 worden de beide hoeven vermeld met de bijbehorende percelen. De ene hoeve bezat 82 lopense land, waaronder beemden in Veldhoven, verder nog twee uitgestrekte heidevelden. De andere hoeve omvatte 55 lopense land, boven-

77


ONTWIKKELINGEN TUSSEN 1297 EN 1500

nog niet duidelijk geworden wat er op het andere perceel heeft gestaan. Men ging uit van het kasteel van de familie Van Oerle, maar resten daarvan zijn vooralsnog niet gevonden. De abdij van Postel beschikte ook over eigen visvijvers of wijers54. Deze staat nog steeds bekend onder de naam De Postelse Wijer. De abdij had deze vennen in 1342 gekregen van de inwoners van Oerle, Knegsel, Vessem en Wintelre. Deze hadden de rechten op de woeste gronden tegen een jaarlijkse cijnsbetaling gekregen van de hertog van Brabant. Destijds stonden die vennen bekend als Het Stakenvenne en Die Keele. In de oorkonde wordt de ligging van beide vennen aangeduid als tusschen Sandeoerle ende Vessem op ter heiden55. In 1373 droeg Ghodert, heer van Boutershem, twee wijers over aan Postel, te weten een wijer in Eersel en den groten Wiere toet Orle gheleghen dien wi vercreghen jeghen heer Jan van den Plas56. De overdracht vond plaats op voorwaarde dat de abdij van Postel jaarlijks 400 karpers moest leveren aan de heer van Boutershem, zo lang als hij of zijn vrouw zouden leven57.

Oorkonde van 24 juni (Sint-Jan) 1254 met betrekking tot bezittingen van Postel in het dorp Oerle. Deze oorkonde is een zogenaamde chiro-

dien een heideveld met vennen en een zandveld (een onnut velt santvelt)52. De Kerckhoeve heeft ongetwijfeld bij de SintJanskerk gelegen. Daar lag ook de Boonberch die afkomstig was van de eerdergenoemde familie van Ida en haar man Johannes van Doerne.

graaf. Dat wil zeggen dat boven deze akte een identiek afschrift zat. Op de plaats waar beide stukken perkament werden doorgesneden, tekende de schrijver het woord cyrograaf. Door de beide helften tegen elkaar te leggen kon men controleren of het afschrift origineel was.

De plaats van de kerk staat bekend als de Boonberch. Dit perceel was eigendom van Postel en werd gebruikt door die persoen van Oerle. Onder de persoen verstond men de pastoor. In 1635 werd onderscheid gemaakt tussen de Grooten Boonberch en Cleijnen Boonberch en kerckgrave (gracht)53. De achtvormige gracht daar ter plaatse laat zien dat er twee omgraven percelen zijn. Op het perceel met de breedste gracht lag vanouds de kerk. Uit opgravingen is

78

De windmolen van de abdij van Postel in Oerle bestond al in 1326. Uit een akte van dat jaar blijkt dat de molen gelegen was aan de rand van de gemeenschappelijke gronden58. Het was destijds een dwangmolen voor de inwoners van de dorpen Oerle, Winterle, Veldhoven en Knegsel. Bij een ban- of dwangmolen is iedereen uit die dorpen verplicht om het graan op die molen te laten malen. In een contract van 15 april 1332 was opgenomen, dat eventueel ook gebruik mocht worden gemaakt van de watermolen van Venbergen in Valkenswaard. Ook deze watermolen was eigendom van de norbertijnen59. Het banrecht werd goed geformuleerd in een oorkonde die in 1405 in Den Bosch werd opgesteld. Bij die gelegenheid verklaarden enkele molenaars en inwoners van omliggende dorpen: dat die wijntmolen van Ourle een dwancmolen is ende dat die dorpen van Zonderwijck, van Knechsel, van Wijnterlre ende van Ourle tot diese voirscreven molen gedwongen werden te malen60. In 1418 droeg Margriet, de vrouw van Marcelis Naghelmakers, samen met haar kinderen de rechten op de windmolen over aan de abdij van Postel. Marcelis Naghelmaker was destijds waarschijnlijk molenaar van de windmolen61.


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

Blijkbaar probeerde de bevolking het banrecht te ontduiken, zodat de abdij van Postel het banrecht enkele keren moest herhalen. In 1461 werden door hertog Philips de Goede, hertog van Brabant, de molenrechten van Postel in een groot aantal dorpen erkend, waaronder Oerle, Wintelre, Zonderwijk en Knegsel62. Kort nadat deze erkenning door de hertog had plaatsgevonden, besloot de abdij van Postel om de windmolen van Oerle te verplaatsen, zodat deze beter wind zou vangen. Algemeen is bekend dat de windmolen van Oerle op de Molenheide stond. Waar de oude windmolen heeft gestaan, blijkt niet uit de documenten. Alleen wordt duidelijk uit akten van de jaren 1325 en 1326 dat de molen op een grenspunt stond63. Tijdens opgravingen bij de grenspaal Termeulenpael van Sandtoers werden fragmenten van een maalsteen van basaltlava gevonden. De steen werd gevonden tussen aardewerk dat geĂŻmporteerd was vanuit Elmpt (D.). Dit aardewerk dateert uit de 14de en 15de eeuw64.

Meerveldhoven Het dorp Meerveldhoven was een kleine gemeenschap met een bedevaartskapel. Oorspronkelijk stond de kapel bekend als de Mariakapel ter Linden, later als de Mariakapel ter Eik. De kapel lag tussen de dorpskern van Meerveldhoven en de Gender. In feite was Meerveldhoven in die tijd niet meer dan een parochie. Soms werden delen van Zeelst, zoals Cobbeek, gerekend tot de parochie Meerveldhoven. Ook het Broek of Smedebroek stond de ene keer vermeld onder Meerveldhoven en vervolgens onder Zeelst of Veldhoven.

Gender. De hoeve lag naast de gemeenschappelijke broekgronden aan de weg van Veldhoven naar Eindhoven. Het gebied stond bekend als Broekhoven66. Vanuit de hoeve liep een weg door de akkers naar de oude kerk van Meerveldhoven aan de Polkestraat. Nabij de hoeve lagen vanouds nog een paar huizen. Het goed De Heskok was cijnsplichtig aan het Domkapittel van Luik. Dit geeft meteen aan dat het een zeer oude hoeve moet zijn geweest. In 1388 was Wouter Wouters van Oerle eigenaar van de hoeve67. In de 15de eeuw was de boerderij achtereenvolgens eigendom van Wouter Wouters van Oerle, Jacob uter Oesterwijc, Jacop Steenwech, Jan Jacops Steenwech, Goyart Jan Honderscillinx, Michiel dochter van Michiel Fijkens en mr. Michiel van Eijck68. Vrijwel alle eigenaren waren poorters van de stad Den Bosch. Jacob uter Oesterwijc was tevens rentmeester van het Domkapittel van Luik in Meerveldhoven en Zeelst. Na zijn dood vervulde zijn weduwe die functie tot omstreeks 143269.

De Heskok Aan de Gender lag een oude hoeve die bekend stond onder de naam De Heskok65. Deze vreemde naam werd op veel verschillende manieren geschreven, zoals Heyskoke, Heeskogge, Heskoke, Heescoeck, Hezekock en Heescock. Het voorvoegsel Hees kan worden verklaard als kreupelhout of struikgewas. Het woord kogge of kock is mogelijk afgeleid van het middelnederlandse woord cooch/koog dat de betekenis heeft van een stuk land tegen een dijk of aan een meer. Van een meer was bij de Heskok geen sprake, maar wel van een ligging dicht bij de

79

Achterzijde van een oorkonde van 1462 met vermelding van de verplaatsing van de windmolen van Oerle.

Deze vervallen boerderij aan de Provincialeweg lag niet ver van de Heskok verwijderd. Rechts de oude Tramhalte waar Driek de Greef woonde.


ONTWIKKELINGEN TUSSEN 1297 EN 1500

Toen Jacob in 1408 in Den Bosch zijn testament maakte, nam hij daarin bepalingen op over de oprichting van een mannengasthuis in die stad. Dit werd in 1408 aan de Oude Hulst in Den Bosch in gebruik genomen voor 13 behoeftige mannen. Een deel van de inkomsten van het gasthuis werd verworven uit onroerend goed in Zeelst70. Onder Meerveldhoven lag het goed Ten Eijnde dat omstreeks 1400 eigendom was van Hendrik van der Schaut, een grootgrondbezitter uit Bakel. In 1445 werd het goed gesplitst in twee afzonderlijke hoeven. De ene helft kwam in het bezit van mr. Jordaen van Baest, een kanunnik van het Sint-Lambertuskapittel van Luik, die afkomstig was uit de omgeving van Veldhoven71. Na hem was de hoeve achtereenvolgens in het bezit van zijn onwettige dochter Catharina van Baest, die in 1474 niet alleen Ten Eijnde kreeg, maar ook de hoeve Te Bautsfoirt in Oirschot. Eind 15de eeuw was dit deel van het goed Ten Eijnde van Thomas Willems van den Brogel en Hendrik Janssen. In 1500 was Claes Goyarts van Waelhoven de eigenaar van de hoeve72. De andere helft van het goed werd in 1445 opgedeeld in 4/6 en twee maal 1/6 deel. Een van de eigenaren was Willem Henrix van Kemenade die afkomstig was uit Helmond en die schepen was van de stad Eindhoven. Zijn zoon Hendrik

Het gehucht Den Broek, ook de Groote en Kleine Broek genaamd. Hier stond in de Middeleeuwen de pastorie van de abdij van Postel, later de Nederlands-hervormde pastorie. Links boerderij De Watermolen waar de familie Van de Sanden woonde.

80

was abt van de abdij van Tongerlo. Willem en zijn vrouw werden begraven in de abdijkerk aldaar73. Bij de alleenstaande kerk in de Polkestraat stond in de 15de eeuw nog een hoeve. Deze werd omschreven als het goed van Jan van Meerfelt de Oude. Op het goed rustte een erfpacht van 14 lopen rogge per jaar. Deze erfpacht, met daarin de laatste verwijzing naar dit goed, werd in 1490 door Reymboldus Vilt van Os verkocht aan Catharina, de weduwe van Dirck Bornkorts74.

Veldhoven Het dorp Veldhoven heette oorspronkelijk Zonderwijk. Beide benamingen werden in de 14de en 15de eeuw nog door elkaar gebruikt. De naam evolueerde van Zonderwijk, ZonderwijkVeldhoven, Veldhoven-Zonderwijk naar Veldhoven.Uiteindelijk zou de naam Zonderwijk alleen nog gebruikt worden voor een gehucht van Veldhoven. De huizen in Veldhoven stonden verspreid in een aantal gehuchten. Van een echte dorpskern was nauwelijks sprake, aangezien de Kromstraat als zodanig destijds nog niet bestond. De kruising van de Nieuwstraat met de Goorstraat heette destijds Kromstraat. Ook was er een grote lindeboom die vermoedelijk als dorpslinde beschouwd mag worden75.


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

Groote en Kleine Broek Net als in Meerveldhoven ontleenden de gehuchten Groote en Kleine Broek hun naam aan de moerassige grond in de nabijheid van de Gender. Dit gebied werd vooral vanaf de 12de en 13de eeuw bewoond, omdat het toen minder drassig was dan in de eeuwen daarvoor. Het gaat hier om het Smedebroek. Soms werd dit gebied gerekend tot Meerveldhoven, maar meestal viel het onder de parochie Veldhoven.

Het Broek Aan de Gender lag het gehucht Het Broek, dat soms ook werd aangeduid als het Smedebroek. De naam Broek is een algemene benaming voor laaggelegen moerassige grond, meestal in de nabijheid van een rivier of beek. Op het Broek lag een hoeve die leenroerig was aan de heer van Boxtel. Gezien het feit dat de heer van Boxtel in de 13de eeuw de rechten had over de kerk van Zonderwijk (Veldhoven), moet dit een belangrijke hoeve zijn geweest. In de leenboeken van kasteel Stapelen te Boxtel staat de hoeve bekend als den guede Ten Broeke. In 1448 werd Hendrik van den Broek, de zoon van Aert Rovers van den Broek, leenman voor de hoeve Ten Broek. In 1463 kocht Jan Aelbrecht Valken (ook Van Maren genoemd) de hoeve van Hendrik van den Broek. Uit de verkoopakte blijkt dat de hoeve deels in Veldhoven en deels in Meerveldhoven lag. In 1495 werd de hoeve eigendom van zijn zoon Aelbrecht Jan van Maren76. In de 17de eeuw stond de hoeve bekend als de jonker Meeuwenhoeve en nadien als de Schenaertshoeve77. In het Smedebroek lag een hoeve van het GrootZiekengasthuis van Den Bosch. De hoeve was achtereenvolgens in het bezit van Gudule, weduwe van Jan de Lyt, Jan van den Broeck, Aert van den Broeck, Gerard Gerard Straetmans, Jan van den Hoven en Michiel Henrick Michiels78. Gerard Straetmans was in zijn eerste huwelijk getrouwd met Margriet Aert Jan van den Broeck. Na haar dood hertrouwde hij met Heilwich Jacops van der Waerden. Gerard had de hoeve verworven van zijn schoonvader uit zijn eerste huwelijk, te weten Aert Jan van den Broeck. In het archief van het Groot-Ziekengasthuis van Den Bosch bevinden zich 41 eigendomsbewijzen van percelen in Zonderwijk (Veldhoven) en Meerveldhoven die

in de 14de en 15de eeuw tot de hoeve Smedebroek behoorden. De oudste oorkonde is een verkoopakte van een beemd aan de Heijdeberg in Zonderwijk door Jan en Catharina, gezegd van Vinkel, aan Jan, Agnes en Maria van der Smedebroec op 5 februari 1353. Uit die eigendomsbewijzen valt goed af te leiden hoe Aert Jan van den Broeck vanaf 1404 percelen kocht van zijn naaste familie om daarmee het oorspronkelijke goed weer bijeen te krijgen79. Door de aankoop van grond en erfpachten van de hoeve kwam het Grootziekengasthuis in 1487 grotendeels in het bezit van de hoeve Smedebroek80.

Schoot Het gehucht Schoot is een van de oudste delen van Veldhoven. Daar lagen bezittingen van de abdij van Echternach. Het woord Schoot betekent een hoge hoek land die uitspringt in het laagland81. Het gaat hier waarschijnlijk om een dekzandrug noordelijk van de Gender. De hoeve, die cijnsplichtig was aan de abdij van Echternach, stond bekend als het goed Ter Schoot of de Ledige Hoeve. Deze hoeve lag op enige afstand van de andere boerderijen van Schoot en was bereikbaar via een pad dat naar de Gender liep. In de 18de eeuw lagen op de plaats van de hoeve twee huisjes82. In de cijnsboeken van Echternach worden als oudste eigenaren in Schoot genoemd Ludekijn van der Schoet en Jan Jans sJonghen83. In een erfpachtbrief in 1446 werden enige percelen van de hoeve genoemd, waaronder een beemd dat Casteel. De hoeve was in die tijd in het bezit van Udeman van Gennep. Na zijn dood gaven zijn kinderen in 1453 de hoeve in erfpacht aan Gerit Aerts de Jonge84. Op de hoeve rustte een voogdschot. Dat was een belasting die aan een voogd van een klooster betaald diende te worden. In dit geval ging het om een voogd van de abdij van Echternach85. Verder was er in 1460 sprake van een erfpacht van twee mud rogge op een hoeve van Ludeken Claes Blaerthems die daarvoor toebehoorde aan Willem Hendriks van Broeckhoven. Als bijzonderheid werd vermeld dat deze hoeve voorheen bewoond werd door jonkvrouwe Kathelijn van Orsbeke. Het is niet duidelijk of Ludeken Claes Blaerthems identiek is aan de eerdergenoemde Ludekijn van der Schoet86.

81


ONTWIKKELINGEN TUSSEN 1297 EN 1500

Locht Op het gehucht De Locht lag een hoeve of goed Ter Locht. Het woord Locht is afgeleid van Loict of Geloect hetgeen omheinde grond betekent. Van dit goed zijn alleen enkele gegevens bekend uit erfpachtbrieven90. Dit wijst erop dat de hoeve zelf in de 15de eeuw al niet meer bestond, omdat er geen verkopen of verpachtingen van bestaan. Wel rustte op die grond een Domkapittelcijns wat aangeeft dat het ging om ĂŠĂŠn van de oude hoeven van het Sint-Lambertuskapittel in Luik.

Zonderwijk

Oude boerderij van Jef

Heiberg

Bierings in het gehucht

De naam Heiberg geeft de oorspronkelijke gesteldheid van het terrein aan. Op het gehucht Heiberg lagen enkele huizen. In 1434 werd in een akte melding gemaakt van een huis met schuur, poort en andere gebouwen. Dit werd door Gerard, onwettige zoon van Jan Luyten van Hoge Myerde, verkocht aan Goyart Goyarts van Eyndoven87.

Heers, links de weg naar Veldhoven, rechts naar Waalre.

Heers Heers werd in de 14de eeuw ook geschreven als Heerze en zelfs Heerle. Het woord betekent zandige heuvelrug. In Veldhoven ging het om de heuvelrug tussen de Aa en de Gender. De naam van de stad Heerlen dateert al uit de Romeinse tijd. In het gehucht Heers zijn veel voorwerpen gevonden uit de Romeinse tijd, maar het is niet duidelijk of de naam ook al zo oud is. In het gehucht Heers lag een gebied dat de naam Oyvaersnest droeg. Op kadastrale kaarten is het te vinden tussen de Heiberg en Heers. Er is zelfs nog een doodlopend weggetje te zien dat uitkomt in de Oude Beemden langs de Aa of Run88. Uit de cijnsboeken blijkt dat de grond afkomstig is van de gemeenschappelijke beemden van Meerveldhoven, Zeelst, Blaarthem en Zonderwijk. Deze grond werd in 1465 ontgonnen. Ook wordt daar een huis genoemd dat met speciale toestemming was gebouwd omdat Catharina Hendrik Trudens in ruil daarvoor de visserij had afgestaan van de Aa tot aan de Nedermolen aan de Dommel89.

82

Aangezien de naam Zonderwijk meestal gebruikt werd om de parochie Veldhoven aan te duiden, is het moeilijk om het gehucht Zonderwijk te onderscheiden. In 1446 werd van de hoeve van Aert van der Scaeft geschreven, dat deze lag in de parochie Veldhoven ter plaatse in Zonderwijk. Deze hoeve stond ook bekend als de hoeve Ter Scaeft91. Van de hoeven Buchoven of Cochoven zijn weinig bijzonderheden bekend. Via de cijnsboeken van de hertog van Brabant is te herleiden dat deze goederen gelegen moet hebben op Zonderwijk, mogelijk op de plaats of in de nabijheid van de herberg en brouwerij die daar in de 18de eeuw achtereenvolgens in bezit was van de families Rijkers, Heeren en Der Kinderen92. Op deze boerderijen lagen cijnzen van het Domkapittel en van het kapittel van Oirschot. In de 15de eeuw werden beide namen door elkaar gehaald, maar feitelijk ging het om twee verschillende boerderijen. De hoeve Buckoven of Bockhoven ontleende zijn naam vermoedelijk aan de familie Van Bokhoven, die in de 14de eeuw bezittingen had in Veldhoven. In de 15de eeuw was de hoeve achtereenvolgens in het bezit van Joannes Gijben van den Beerbroeck, Joannis en Aleydis diens kinderen, Hendrik Rutgers Eenhouts, Hendrik Hendriks Rutgers Eenhouts, Godefridus Hendrik Goyarts en Bartholomeus Lanen93. De hoeve Cockoven of Cockhoeven wordt al genoemd in de uitgifteakte van de gemeenschappelijke gronden van Zeelst van 1331. De hoeve lag destijds aan de rand van de woeste gronden van Zeelst op het grondgebied van Veldhoven. De boerderij was in de 15de eeuw eigendom van Anthonius Jan Dullaerts, Jan Hendriks van Berze en Hendrik Christiaans van der Nedermolen94.


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

Bezittingen van de abdij van Postel In Veldhoven of Zonderwijk had de abdij van Postel twee hoeven, die in een 18de-eeuwse lijst werden aangeduid als de Jan Peeter Dielenhoeve en de Aert Lambrechtshoeve95. Net als in Oerle is het niet duidelijk hoe en wanneer Postel deze hoeven verworven heeft. In 1240 bijvoorbeeld schonk Godefridus van Sonderwic al land aan de abdij van Postel, maar van een hoeve was toen nog geen sprake96. In de meeste gevallen kreeg Postel bestaande hoeven en ging de abdij niet zelf over tot het stichten van boerderijen. Beide hoeven waren al zeker in 1393 in het bezit van Postel. Een jaar later verklaarden enige inwoners van Zonderwijk, op verzoek van hertogin Johanna van Brabant, dat de hoeven al meer dan 60 jaar door pachters van de abdij werden gebruikt97. De aanduiding 60 jaar is ongeveer gelijk aan sinds mensenheugenis, met andere woorden de hoeven kunnen al meer dan 100 jaar bezit van de abdij zijn geweest. Ze zouden bijvoorbeeld afkomstig kunnen zijn van Willem, heer van Boxtel, een van de grootste weldoeners van de abdij. In de cijnsboeken werden de hoeven en landerijen niet gespecificeerd, daar stond alleen cellarius de Postel, waarmee de keldermeester van de abdij werd bedoeld98.

De molen van Veldhoven Postel bezat geen windmolen in Veldhoven. Wel werd in 1331 bepaald dat de windmolen van Oerle verplicht gebruikt moest worden door de inwoners van Zonderwijk (Veldhoven). In 1297 was bij de uitgifte van de gemeenschappelijke broekgronden van Zonderwijk, Meerveldhoven, Zeelst en Blaarthem sprake van twee molens, te weten de molen op Broekhoven en de molen van Caudenhoven99. Bij de molen van Broekhoven staat locum molendini, hetgeen betekent de plaats van de molen. We mogen daaruit concluderen dat die molen in 1297 niet meer bestond. Broekhoven is een gebied in Meerveldhoven nabij het Broek ter hoogte van de Heskok. Het is mogelijk dat de watermolen daar heeft gelegen100. In de cijnsboeken van de hertog van Brabant worden twee molens genoemd, namelijk de Nedermolen en Caudenhoven. De naam Nedermolen komt daarbij alleen voor om een visgebied af te bakenen. In een cijnspost van 1394 gaat het om de visserij in de Dommel tot aan de

Nedermoelen101. Ook komt in Veldhoven in de 15de eeuw een familie Van de Nedermoelen voor. De molen Caudenhoven of Coudenhoven bestond in ieder geval nog in 1297. Deze molen moet net als de molen van Broekhoven gelegen hebben langs het Broek tussen de brug van Heers en Blaarthem. Het moeten watermolens zijn geweest langs de Gender en de Dommel. De watermolen Caudenhoven was omstreeks 1340 in het bezit van de erfgenamen van Egidius, zoon van Gherlacus102. In 1394 was de molen van de weduwe van Gerlacus van Blaertem. In het begin van de 15de eeuw werden de rechten van de molen verdeeld in drie parten door de erfgenamen van Luytgart van Nulant. Daarna kwam de watermolen in handen van de adellijke families Van Rijswijck en Suermonts103. In de 17de eeuw was niet meer bekend wie voor de cijns moest betalen. Dit wijst erop dat de molen toen zeker verdwenen was. Het is mogelijk dat de watermolen op het grondgebied van Blaarthem lag. In de 18de eeuw was deze grond immers in het bezit van de familie De Heusch, die bezittingen had in Blaarthem104.

Zeelst Het dorp Zeelst was in de 14de en 15de eeuw kleiner dan Oerle of Veldhoven, maar er kwamen daar meer grote hoeven voor. Ook het naburige dorpje Blaarthem telde relatief veel belangrijke gebouwen en hoeven. Dit heeft te maken met de ligging nabij de Rundgraaf en de

83

De voormalige Postelse hoeve op Zonderwijk omstreeks 1960.


ONTWIKKELINGEN TUSSEN 1297 EN 1500

Gender. De indeling van huizen in gehuchten is in de loop der eeuwen niet altijd duidelijk. In de 18de eeuw werd de herdgang (gehucht) van het Muggenhool afzonderlijk aangegeven terwijl tot de herdgang van de Cleijn Eijndhovensestraat ook huizen behoorden die in het Muggenhool lagen. Ook waren er enkele grote hoeven die afgezonderd van een gehucht lagen.

omschreven. Het ging om een huis, schuur, stalling en hoeve te Zeelst met heivelden en akkers. De totale omvang was 14 bunder land108. Toen Yda Lippens Bierkens, weduwe van Arnt Berwouts, in 1496 het goed Ter Heijden omschreef, werd niet het Smalbroek genoemd, maar een ligging in Cleijn Eyndoven109.

Broekhoven Akkereind Het Akkereind was een vruchtbaar gebied waar enkele grote hoeven lagen. Tot het Akkereind behoorde het gebied het Smalbroek of Smalbroeken. Daar lag een leengoed van de hertog van Brabant dat bekend stond als het goed Ter Heijden105. Het goed Ter Heijden staat in de oudste leenboeken van de hertog van Brabant vermeld onder Sint-Oedenrode. Net als de hoeve Valgate in Zeelst viel Ter Heijden onder Roois recht. Dit wil zeggen dat beide hoeven deel hebben uitgemaakt van het voormalige graafschap Rode (Sint-Oedenrode). Het goed Ter Heijden was in de 14de eeuw in het bezit van de familie Bierkens. Het goed was in 1340 van de oudst bekende stamvader van deze familie: Bierkinus zoon van Luppert106. In de 15de eeuw was de hoeve achtereenvolgens van Philip Godert Bierkens, Godert Philip Bierkens en Willem Godert Bierkens107. In 1440 werd het goed van Willem Bierkens gedetailleerd

De boerderij Akkereind 46 lag op het grondgebied van de middeleeuwse hoeve Ter Heijden. Deze hoeve was een leengoed van de hertog van Brabant. De laatste bewoner was het gezin van Jan Habraken. In 1974 werd de boerderij gesloopt voor de aanleg van de Poot van Metz.

84

Net als in Meerveldhoven werd het gebied aan de Gender Broekhoven genoemd. In Zeelst betrof het de huizen aan de Langendijk. Daar lag eind 14de eeuw de hoeve Broekhoven die eigendom was van Nicolaas of Coel, zoon van Wouter van Oerle110. Een erfpacht uit deze hoeve werd nog vermeld in 1486111. Vermoedelijk betreft het hier een gedeelte van het goed Heskok dat in Zeelst was gelegen. Op deze hoeve rustte een erfpacht van 8 mud rogge aan het gasthuis van Jacob uter Oesterwijck in Den Bosch112.

Cobbeek Het gehucht Cobbeek heeft een typische schildvormige plattegrond, vergelijkbaar met die van het Hofke in Tongelre en het gehucht Moorsel in Lierop. Het gehucht ontleende zijn naam aan een beek die door het gebied liep. In de volksmond heette die beek de Zonderwijkse Dommel of Knegselse Dommel.


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

Nabij Cobbeek lagen enkele grote hoeven in een gebied dat Ten Eijnde werd genoemd. Cobbeek werd in de 14de eeuw soms gerekend tot de parochie Meerveldhoven113. De hoeve Ten Eijnde is in Zeelst beter bekend als de Clarissenhoeve. Deze lag in het Heike, een gebied dat tot de herdgang van Cobbeek behoorde114. De hoeve was in 1390 bezwaard met een erfpacht aan Hendrik Leunis van Erpe. Deze erfpacht kwam in het bezit van het Geefhuis in Den Bosch en werd uiteindelijk ook verkocht aan de Clarissen115. In de 15de eeuw was deze hoeve achtereenvolgens in het bezit van Hendrik van de Meer, Robbrecht van Grevenbroeck, de onwettige zoon van ridder Robbrecht van Grevenbroeck, Goyart Boest, en tenslotte het convent van Sint-Clara in Den Bosch116. In 1462 had Aleidis, de weduwe van Goyart Boest, het vruchtgebruik over tgoet Ten Eynde ter plaatse in Cobbeke overgedragen aan haar zonen Godefridus (Goyart) en Theodorus117. Op 21 juni 1487 verkocht meester Godefridus Boest, zoon van Goyart Boest, zijn deel in de hoeve Ten Eijnde aan Yewan Kuyst ten behoeve van het convent van Sint-Clara in Den Bosch118. Sinds die tijd stond de hoeve bekend als de Clarissenhoeve. De landerijen van deze hoeve lagen verspreid over Zeelst, Veldhoven, Meerveldhoven en Blaarthem. De akkers en beemden waren 77 lopensaat groot (ruim 12 hectaren), bovendien hoorden tot de hoeve 40 lopensaat heide richting Strijp119.

Naast de Clarissenhoeve lag de hoeve van Zacheus de Rover. Hij behoorde tot een vooraanstaande adellijke familie, die bezittingen had in het huidige Noord-Brabant en Limburg. Er zijn weinig bijzonderheden bekend van deze hoeve. In een erfpachtbrief van 1488 werd gesproken van de hoeve die voorheen van Zacheus de Rover was. Aangezien geen nieuwe eigenaar werd genoemd, mogen we aannemen dat de hoeve toen niet meer bestond120.

De Clarissenhoeve heette in de 20ste eeuw De Hoef.

Verder was er nog een hoeve Ten Eijnde, die later bekend zou staan als de Van Brogelhoeve. Deze boerderij was in de 15de eeuw achtereenvolgens van Jan Bersmans, Hendrik Jacob Bersmans, Hendrik Hendrik Nulants en Thomas van Brogel121. Er was ook een hoeve Ten Eijnde die soms in Meerveldhoven en soms in Zeelst werd genoemd. Volgens een akte van 1750 moet deze gesitueerd worden in de toenmalige Heistraat aldaar122. Waarschijnlijk lag deze hoeve dicht bij de hiervoor besproken boerderijen. Deze hoeve was eind 14de eeuw in het bezit van Wouter van Oerle. Na zijn dood erfde zijn schoonzoon Jan van Haren de boerderij. Eigenaren in de 15de eeuw waren achtereenvolgens: Jan van Haren, Maria Baten, Jan van Hetsrode, Jan Bloys, de weduwe van Willem Francken, Henrick Gijsbert Bloys en Willem Jans van der Schueren123.

85

De Clarissenhoeve aan het Heike nabij Cobbeek. In 1985 werd deze boerderij van de familie Van Alst afgebroken.


ONTWIKKELINGEN TUSSEN 1297 EN 1500

Djept

Muggenhol

De oude schrijfwijze van de naam Djept is Duypt. Deze komt al voor in het cijnsboek van 1394. Het gaat daarbij om een gemeenschappelijke visvijver nabij Duypt124. De naam is afgeleid van diepte.

Het gebied Muggenhol, soms ook Muggenhoevel genoemd, zal vermoedelijk haar naam te danken hebben aan de vele muggen in die omgeving. Ook in andere dorpen komen dergelijke namen voor, zoals in Heeze waar een buurtschap Muggenberg bestaat. Hol of Hool heeft de betekenis van laaggelegen grond. Nabij het Muggenhol lag het gebied Hemelrijken. Deze veldnaam komt in meer dorpen voor, soms ook als hemel, een enkele keer in combinatie met de veldnamen hel en vagevuur.

Tot de herdgang Djept behoort de buurtschap Hoornven of Horenvenne. In 1435 vonden ontginningen plaats van de gemeenschappelijke gronden nabij deze buurtschap125. Daar bezat Marcelis van den Horenvenne, de zoon van Mathijs Vlutmans, de hoeve het Horenvenne. De beide achternamen geven aan dat deze personen genoemd werden naar het gebied waar zij vandaan kwamen, dus Marcelis naar de hoeve Horenvenne en zijn vader naar de Vlutten in Oerle. De landerijen van de hoeve grensden aan de gemeenschappelijke gronden. In 1457 verkocht Marcelis van den Horenvenne de hoeve aan Jan Hendrik Luykens. Diens zoon Antonius Luykens verkocht de hoeve in 1483 voor een erfpacht aan Peter, de zoon van de eerdere eigenaar Marcelis van den Horenvenne126.

In 1496 bracht Joest van den Valgaet deze leenbrief over naar het leenhof van de hertog van Brabant in Brussel. In de brief wordt het leengoed Valgaten omschreven.

86

Een van de belangrijkste hoeven in het gebied Muggenhol was de hoeve Valgaten. Het was een leengoed dat gehouden werd volgens het Roois recht, dat wil zeggen de rechten van SintOedenrode. In het oudste leenboek van hertog Jan I van Brabant van de periode 1312 tot 1350 staat in het Latijn: Theodoricus de Valgate bona de Valgate, dat wil zeggen Dirk van den Valgate is leenman van de hertog voor het goed Valgaten127. In 1356 werd het een Brabants leen, dat in opdracht van hertogin Johanna van


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

Brabant in Leuven in de leenboeken werd geregistreerd. Als leenman werd in 1356 genoemd Henric Diddericx van den Valvekene. Het goed werd omschreven als een huis, hof en 8 bunder land in Zeelst. Na de dood van Henric volgde zijn zoon hem op. Bij hem werd de naam beter geschreven, namelijk Didderic Henricx van den Valgate128. In 1440 beschreef Hendrik van den Valgate de percelen die bij de hoeve hoorden. Een van die percelen lag bij Cleijn Eijndhoven. Het geeft aan dat het grondbezit van de hoeve verspreid lag in Zeelst. Een ander perceel lag aen den Molenstadt. Een molenstad is een plaats waar een molen heeft gestaan of staat129. Toen Joest van den Valgate in 1495 het leengoed opnieuw omschreef, werd nadrukkelijk daarbij gezet dat het goed gelegen was int Mugghenholl. De omschrijving luidde: een huys ende hoff metten lande ende metten groezen oft weyden int viercant daer aen gelegen tot Zeelst ter plaetzen geheiten int Mugghenholl. Joest had de hoeve gekregen na het overlijden van zijn vader Arnt Hendriks van den Valgate. Het eerdergenoemde perceel bij de molen werd nu omschreven als een stuk land gelegen aan de Heijlige Geest wijntmoelen130. Tot de bezittingen van Arnt van den Valgate behoorde ook het perceel het Molenvenne. Dit werd eind 15de eeuw eigendom van het convent opten Ulenborch in Den Bosch. In Zeelst lagen in de 19de eeuw nog landerijen die de Uylenburg genoemd werden131. In de 16de eeuw werd de hoeve Valgaten eigendom van de familie Van Eijck132. Later zou deze hoeve bekend staan als het Oude Slot van Zeelst. De naam Slot dient niet verward te worden met een gelijknamige hoeve op het Akkereind. De weg van Cobbeek naar het Oude Slot van Zeelst heette voorheen Valgatenweg. Het gebied dat bekend stond in het kadaster als Valgaten maakte deel uit van de landerijen van de hoeve. Het Slot van Zeelst was leenroerig aan het leenhof van Brabant133. In het Muggenhol lag eveneens de hoeve Ten Velde134. De hoeve, die al in de 14de eeuw bestond, was eigendom van Goyart Bierkens van Zeelst135. Goyart was rentmeester van het Domkapittel van Luik in Zeelst. In 1437 was Ten Velde in het bezit van Willem, de zoon van Goyart Bierkens136.

Cleijn Eijndhovensestraat De naam Cleijn Eyndoven wordt al in de 14de eeuw gebruikt. In de Cleijn Eijndhovensestraat lagen in de 13de eeuw goederen van de Bosschenaar Hendrik Coman en van Machelijn van Utrecht/van Tricht, wiens zoon zich Van den Hazenbosch noemde. Een deel van deze goederen was leenroerig aan de hertog van Brabant en aan de heer van Boxtel, een ander deel was allodiaal bezit. De landerijen van de grote hoeven Ten Eijnde, de Trichterhoeve en Ten Bogharde lagen door elkaar heen. Vermoedelijk is het oorspronkelijk in één hand geweest, toen dit gebied nog deel uitmaakte van Sint-SeverinusBlaarthem137. In Cleijn Eijndhoven lag een hoeve (mansus) en een zogenaamd slotje (mansione) dat afkomstig was van Willem Goyart Bierkens138. Inkomsten uit deze hoeve werden ondermeer in 1478 gebruikt voor de oprichting van een gasthuis voor zes oude mannen in Den Bosch door Daniël Roesmont en zijn vrouw139. De hoeve en het slotje waren achtereenvolgens van de erfgenamen Goyart Smeets, Willem Goyart Bierkens, Willem Willems Bierkens en Aert Roelofs Berwouts140. De hoeve werd soms ook aangeduid met de naam Ten Eijnde. Het slotje werd in 1485 niet meer genoemd, de hoeve in 1495 nog wel141. Naast deze hoeve lag een goed Ten Eijnde dat in de 15de eeuw achtereenvolgens in het bezit was van Jan Goyarts Smeets en daarna van diens schoonzoon Jan Daniel van Vlierden. Via moederszijde was Jan Daniel van Vlierden verwant aan de familie Bierkens142. De eigenaren van de beide hoeven behoorden tot de lokale adel. Aan de Boghartstraat in de herdgang Cleijn Eijndhoven lag de Trichterhoeve. Net als bij de voorgaande hoeven is de grond van oorsprong afkomstig van de familie Bierkens. De hoeve ontleende haar naam aan Peter van Tricht, die hier eind 14de eeuw grond bezat afkomstig uit de erfenis van Aart van Beke en daarvoor van Bierkinus van Zeelst143. De kinderen van Peter van Tricht verkochten de hoeve aan Everardus Roefs (van den Spiker) en Mathias Gieleyns144. In de tweede helft van de 15de eeuw was de hoeve van Roelof Everard Roefs van den Spiker145.

87


ONTWIKKELINGEN TUSSEN 1297 EN 1500

De naam Boghartstraat was afgeleid van het goed Ten Bogharde, dat gelegen was in Cleijn Eijndhoven. Het goed was oorspronkelijk afkomstig van de heren van Boxtel, daarna van Jan Brentken, zoon van Willem van Boxtel, en omstreeks 1400 in het bezit van Goyart van den Bogart. Na zijn dood werd het onder zijn erfgenamen verdeeld146. In de 14 -eeuwse cijnsboeken van de hertog van Brabant komt een hoeve voor van heer Goyart van Littoijen. Deze edelman was afkomstig uit de kringen van de heren van Boxtel. Eind 14de eeuw was zijn hoeve in het bezit van Henricus Bloys en nadien van Ywan Jan Happen147. Deze laatste werd ook Ywan van den Berghe genoemd. In de 15de eeuw was de hoeve achtereenvolgens eigendom van Jan Aleyten, Aert Henricx van den Horenvenne, Jacob Aerts van den Horenvenne en diens schoonzoon Wouter Dirck Kosters. In de tweede helft van de 17de eeuw en het begin van de 18de eeuw was deze hoeve in het bezit van de familie De Biese. Volgens akten uit die tijd lag de hoeve in de Biezekuilen148. de

Deze boerderij op de Heuvel in Zeelst, bewoond door de familie Baetsen, was een leengoed van de heren van Boxtel.

Van sommige hoeven is de ligging niet precies bekend. In Zeelst lag een hoeve die in de eerste helft van de 14de eeuw in het bezit was van Wouter van Oerle. Henricus van Ghemert, zoon van Wouter van Oerle, vermaakte in 1357 een erfpacht uit zijn hoeve in Zeelst aan de Tafel van de Heilige Geest in Den Bosch. In 1361 werd de boerderij aangeduid als de hoeve Broekhoven in Zeelst. Het grondgebied van deze hoeve moet dus nabij de Heskok hebben gelegen en was daar mogelijk een afsplitsing van149. De hoeve

wordt nog benoemd in 1413150. In de 15de eeuw werd die erfpacht achtereenvolgens betaald door Heijn Vrancken Peters, Wouter die Keijzer en Jan van Herle151. Van Wouter die Keijzer is bekend dat hij bezittingen had in Cleijn Eijndhoven152.

De Heuvel De Heuvel was het eigenlijke centrum van Zeelst. Daar lagen de kerk en een aantal huizen. Op korte afstand van de kerk lag een leengoed van de heer van Boxtel, dat bekend stond onder de naam het goed Ten Berghe. Peter Tielkens van Zeelst was vóór 1413 leenman van de heer van Boxtel vanwege een leengoed in Zeelst aen den Hovel153. In 1455 was Jan Jan Smeeds van Zelst leenman voor dit goed. In het leenhof van kasteel Stapelen legde hij zijn eed van trouw af ten overstaan van de heer van Boxtel in het bijzijn van de leenmannen Gherit Brant en Dirck Jannes. In 1485 werden zijn zonen Peter en Marten Jans Smeeds van Zeelst leenmannen voor het 2/3 en 1/3 deel van de hoeve154.

Zeelst/Sint-Severijns Blaarthem Het goed Hasenbosch werd gerekend tot Zeelst155. In de oude leenboeken van de hertog van Brabant plaatste men de hoeve onder SintSeverijns Blaarthem. De hoeve was half Brabants leen en half Boxtels leen. In de 14de eeuw was de hoeve van Wouter van Oerle, een afstammeling van de heer van Boxtel156. Rutger van Erpe had de hoeve als huwelijksgeschenk gekregen157. De hoeve was in de 15de eeuw achtereenvolgens van joffr. Jacob van Goberdingen en Rutger van Erpe158. Volgens het denombrement van 1440 lag de hoeve van Rutger van Erpe langs de Rundgraaf. Niet ver van de hoeve lag het Hofgoet van Sint-Severijns, waarmee een van de kastelen van Blaarthem werd bedoeld159. In 1462 erfde Willem van Erpe de hoeve Hasenbosch van zijn vader Rutger van Erpe. In 1492 verkocht Robbrecht van Erp, zoon van Rutger, kanunnik te Luik, samen met zijn broers de hoeve Hasenbosch aan Barthold Back, heer van Asten160. In Sint-Severijns Blaarthem lag nog een hoeve. Deze werd in 1469 door Anselmus Wouters van der Ruyndonc verkocht aan Michiel Hendrik Michiels. Volgens de verkoopakte lag de hoeve in Zeelst161.

88


POLITIEKE SITUATIE

Verder lag daar de hoeve van Hendrik Comans, die al in de 13de eeuw bestond. In 1439 bezat Willem Goyart Bierkens een erfpacht op deze hoeve, die destijds in bezit was van Henrick Aleyten Boyskens162. De windmolen van Zeelst bestond al in de 14de eeuw. Samen met de watermolens van Woensel en Stratum maakte deze windmolen deel uit van de bezittingen van ridder Willem van Sevenborn, heer van Craendonc163. Zijn broer Jan van Sevenborn, heer van Cranendonk, waartoe ook de stad Eindhoven behoorde, maakte in 1385 zijn testament. Hij vermaakte aan de predikheren in Den Bosch een erfpacht van 10 mud rogge, te heffen uit de molen van Zeelst164. Er zijn voornamelijk gegevens bewaard over percelen die nabij de molen lagen. De molen was vooral bestemd voor de inwoners van Zeelst aangezien die niet naar de banmolen van Oerle hoefden te gaan. Jonkheer Jan van Schoonvorst, burggraaf van Monschau, heer van Cranendonc en Diepenbeek, verpachtte in 1431 de windmolen van Zeelst voor12 jaren aan Jan van Acht, de zoon van Willem Stoeps. Deze moest jaarlijks 34 mud rogge leveren als pacht, die hij diende te betalen in vier termijnen, te weten met Pasen, Sint-Jan (24 juni), Sint-Remeys (1 oktober) en met Kerstmis. In januari 1432 verpachtte Jan van Acht de molen voor 36 mud rogge aan Jan Jan Robyns van Asten165. De molen lag in de gemeenschappelijke gronden van Blaarthem, Zeelst, Meerveldhoven en Zonderwijk, op het grondgebied van Zeelst166.

steeds meer toenam, waardoor het grondgebied van de hertogen vaker betrokken werd bij internationale conflicten. In 1297, het uitgangspunt voor dit hoofdstuk, was Jan II van Brabant (1294-1312) hertog van Brabant en Limburg. Sinds hertog Jan I in 1288 in de slag bij Woeringen nabij Keulen overwon, mocht hij zich tevens hertog van Limburg noemen. Dat hertogdom was een klein gebied in de omgeving van de stad Limburg aan de Vesdre (B.). Jan II van Brabant huwde met Margaretha, de dochter van koning Edward I van Engeland. In de Meierij van Den Bosch gaf hij veel stukken woeste grond uit aan de inwoners van de hertogsdorpen. Deze gronden konden vervolgens als gemeenschappelijke gronden worden gebruikt voor het weiden van schapen en runderen, het steken van turf of andere doeleinden. Jan II overleed in 1312 in Tervuren en werd opgevolgd door zijn 12-jarige zoon Jan III van Brabant (1312-1355). Tijdens de eerste jaren van diens bewind werd Brabant getroffen door hongersnood en pest167. Jan III verleende aan de inwoners van de bank van Oerle rechten in een aantal afzonderlijke gemeenschappelijke gronden. Ook moet in deze tijd Oerle vrijheidsrechten hebben gekregen. Dit zal verderop in dit hoofdstuk ter sprake komen.

POLITIEKE SITUATIE De dingbank van Oerle, waartoe Vessem, Knegsel, Wintelre, Veldhoven, Meerveldhoven, Zeelst en Blaarthem behoorden, maakte in de 14de eeuw deel uit van het kwartier Kempenland in de Meierij van ’s-Hertogenbosch. Alle dorpen binnen de dingbank van Oerle vielen rechtstreeks onder het bestuur van de kwartierschout van Kempenland en de hoogschout van Den Bosch. Beide ambtenaren bestuurden dit gebied namens de hertog van Brabant. Aangezien de hertogen van Brabant zich soms rechtstreeks bemoeiden met de dorpen in hun hertogdom, laten we hier in kort bestek de hertogen van Brabant de revue passeren. Uit het overzicht zal duidelijk worden, dat de macht van de hertogen

De dingbanken van Oerle en Eersel in de 14de eeuw. De dingbank van Oerle omvatte de dorpen Vessem, Knegsel, Wintelre, Veldhoven, Meerveldhoven, Zeelst, Oerle en Blaarthem.

89


ONTWIKKELINGEN TUSSEN 1297 EN 1500

Hertogin Johanna van

In die tijd begon een langdurige strijd tussen de koningen van Engeland en Frankrijk, die bekend staat als de Honderdjarige Oorlog (1337-1453). Vanwege de verwantschap met het Engelse koningshuis koos Jan III van Brabant aanvankelijk voor de zijde van de koning van Engeland, maar na verloop van tijd ging hij over naar het kamp van de koning van Frankrijk. Dit was immers gunstiger voor de handel die het hertogdom Brabant met Frankrijk voerde. In 1332 werd het hertogdom Brabant aangevallen door enkele landsheren die zich tegen Jan III verbonden hadden. Zij wilden wraak nemen op de nederlaag bij Woeringen en vanwege andere conflicten die gespeeld hadden met de Brabantse hertogen. Na twee jaar kon op 16 maart 1334 een wapenstilstand worden gesloten. Brabant was geen gebied kwijtgeraakt en de verwoestingen waren beperkt gebleven168. In de omgeving van Oerle zijn de legers destijds niet geweest.

Brabant erkende in 1355 de rechten van 44 steden en vrijheden in het hertogdom Brabant. Onder deze oorkonde hangt ook het zegel van de vrijheid Oerle.

Toen Jan III van Brabant in 1355 overleed, waren zijn drie zonen al dood. Zijn dochter Johanna, die gehuwd was met Wenceslas van Bohemen, volgde hem op. De steden en vrijheden van het hertogdom Brabant hadden zich verbonden om eisen te kunnen stellen aan de

90

opvolger. Het document was voorzien van 44 zegels van steden en vrijheden, waaronder het zegel van de vrijheid Oerle169. In de praktijk werd het land geregeerd door Wenceslas van Bohemen (1355-1383). Een van de tegenstanders van de hertog van Brabant was de hertog van Gelre. In 1371 streed het leger van Wenceslas in Baesweiler bij Gulik (D.) tegen Eduard, hertog van Gelre. Het Brabantse leger verloor, ofschoon Eduard van Gelre was gesneuveld. Veel Brabantse edellieden waren tijdens de veldslag gevangen genomen. Het kostte hertogin Johanna van Brabant kapitalen om alle edelen vrij te kopen. Ook kreeg hertogin Johanna steeds meer te maken met eisen van steden en vrijheden, die telkens hun verworven rechten bevestigd wilden zien voordat zij de hertogin te hulp schoten. In een nieuw stedenverbond, in 1372 afgesloten in Brussel, lieten de steden en vrijheden hun eisen en rechten vastleggen. Onder de zegels was opnieuw dat van de vrijheid Oerle aanwezig170. De geldnood en de internationale politiek hadden tot gevolg dat hertogin Johanna, vaker dan haar voorgangers, een beroep moest doen op de inwoners van het hertogdom om geld bij te dragen. Deze bijdragen werden beden genoemd.


POLITIEKE SITUATIE

Het huwelijk van hertogin Johanna en Wenceslas van Bohemen bleef kinderloos. Johanna overleefde haar man 23 jaar en stierf in 1406. Omdat zij al op hoge leeftijd was, werd al eerder over de erfopvolging het een en ander geregeld. Aanvankelijk zou Philips de Stoute haar opvolgen, maar deze overleed in 1404. Hij had de wens uitgesproken dat zijn tweede zoon, Anton van Bourgondië, hem in Brabant zou opvolgen. De Brabantse steden gingen hiermee in 1404 akkoord. Als hertog van Bourgondië moest hij zich verdedigen tegen de aanspraken van Frankrijk op dat gebied. Hij koos daarom de zijde van de koning van Engeland in de strijd tegen Frankrijk. In 1415 sneuvelden Anton van Bourgondië en zijn broer Philips in Frankrijk in de slag bij Azincourt171. Jan IV van Brabant, zoon van Anton van Bourgondië en Johanna van Sint-Pol, was pas 12 jaar oud toen hij zijn vader in 1415 moest opvolgen. Hij huwde in 1418 met Jacoba van Beieren, maar deze verliet hem twee jaar later vanwege een conflict over het verwijderen van haar bedienden. Jan IV van Brabant, die bekend staat als een zwak regeerder, overleed in 1427 kinderloos. Zijn belangrijkste daad was de stichting van de universiteit van Leuven in het jaar 1426. Zijn broer Philips van Sint-Pol volgde hem op. Deze stierf in 1430 aan een maagzweer, maar sommigen menen dat hij was vergiftigd. Met Philips van Sint-Pol stierf het geslacht van de Brabantse hertogen uit172. Vanaf het jaar 1430 werd het hertogdom Brabant geregeerd door de hertogen van Bourgondië. Hun macht en aanzien nam iedere generatie toe. Tijdens de regering van Philips de Goede (1430-1467) maakte Brabant een bloeiperiode mee op cultureel en economisch gebied. Omdat het hertogdom nauwelijks te lijden had van oorlogen, konden de boeren en ambachtslieden goed de kost verdienen. Hertog Philips de Goede verleende enkele keren het recht aan inwoners van de vrijheid Oerle om woeste gronden te ontginnen173. In 1467 werd Philips de Goede opgevolgd door Karel de Stoute (1467-1477). Hij was opnieuw betrokken bij de strijd tussen Engeland en Frankrijk. Karel sneuvelde in 1477 in de slag bij Nancy tegen de Lotharingers. In tegenstelling

tot zijn vader bemoeide Karel zich niet zoveel met het hertogdom Brabant. Na de dood van Karel de Stoute vielen troepen van de hertog van Gelre de Meierij van Den Bosch binnen. Het leger ondernam rooftochten door dit gebied. Uit de eerder vermelde lijst van haardsteden is te zien dat een aantal huizen werd verwoest. In 1477 werd Maria de Rijke van Bourgondië (1477-1482), dochter van Karel de Stoute en Isabella van Bourbon, hertogin van Brabant. Zij was nog ongehuwd. Zij moest meteen de strijd aanbinden tegen de hertog van Gelre in het noordoosten en in het zuiden tegen een bondgenootschap van Frankrijk, Vlaanderen en Henegouwen. De koning van Frankrijk had het vooral gemunt op het hertogdom Bourgondië. Maria trouwde in 1477 met Maximiliaan van Oostenrijk. Uit hun huwelijk werd in 1478 Philips de Schone geboren. Maximiliaan van Oostenrijk versloeg in 1479 de Fransen in de slag bij Guinegate bij Thérouanne. In 1482 kwam Maria de Rijke van Bourgondië tijdens een valkenjacht ten val. Zij overleed enige tijd later. Haar man werd toen regent namens het minderjarige zoontje Philips de Schone (14821506) dat pas vier jaar oud was. Philips de Schone huwde in 1496 met Johanna van Aragon. Hierdoor kwamen Aragon en Castilië in zijn bezit. Philips werd een vorst van Europees formaat. Bij zijn zoon Karel V zou dat zelfs wereldformaat worden.

Hertogelijke rechten in de vrijheid Oerle De hertog van Brabant beschikte over een aantal rechten binnen de vrijheid Oerle die voor hem een bron van inkomsten waren. Al vaker noemden we het recht op de cijnzen, dat al sinds het begin van de 14de eeuw werd geheven. De hertog benoemde schepenen in de vrijheid of liet dit doen door de kwartierschout. Iedere drie jaar werd het vorsterambt verpacht door de rentmeester van de domeinen. Indien de vorster of schepenen boeten oplegden, ging een deel daarvan naar de hertog. De hertog bezat in de bank van Oerle het recht van houtschat. De rentmeester van de hertog inde een vergoeding voor hout dat in Oerle was gekapt en elders werd verkocht. Aangezien in

91


ONTWIKKELINGEN TUSSEN 1297 EN 1500

Oerle nauwelijks voldoende hout groeide om de eigen bevolking van bouwmaterialen en brandstof te voorzien, leverde het recht van houtschat weinig op. In 1474 pachtte Peter Goyarts de Louwer het recht voor drie jaar. Hij betaalde hiervoor jaarlijks 9 gulden aan de rentmeester van de hertog.174 Het gruitrecht werd over alle dorpen van de bank van Oerle tegelijk verpacht. Onder de gruit verstaan we een belangrijk bestanddeel bij het brouwproces. Gagel en wilde rozemarijn werden aan het bier toegevoegd om het meer smaak te geven. In de loop van de 15de eeuw werd de gruit vervangen door hop. Het gruitrecht (maheria) in de dorpen Oerle, Vessem, Wintelre, Zonderwijk, Zeelst, Meerveldhoven, Blaarthem en Knegsel was in het midden van de 15de eeuw in het bezit van de familie Die Gruijter. Deze achternaam geeft aan dat die familie het gruitrecht al sinds lange tijd bezat175. De rentmeester van de hertog van Brabant had de rechten verkocht, zodat het gruitrecht particulier bezit was geworden. In 1469 was Gevart Hendriks van Doerne eigenaar van de gruit in de bank van Oerle176.

Oudste bewaard gebleven schepenoorkonde van de schepenbank van Oerle. Deze oorkonde van 1339 gaat over Wintelre, dat deel uitmaakte van die schepenbank.

92

HET DORPSBESTUUR Aan het begin van de 14de eeuw maakten Oerle, Veldhoven, Meerveldhoven en Zeelst nog deel uit van de bank van Eersel. De dingbank van Oerle is ontstaan tussen 1311 en 1339. Het jaar 1311 verwijst naar het moment waarop Marcelius van Oerle voor het laatst voorkomt als schout binnen de schepenbank van Eersel, en 1339 is het jaar van de oudste bekende schepenakte van de dingbank van Oerle177. Die schepenakte van 1339 heeft betrekking op het dorp Wintelre. De akte werd opgemaakt ten overstaan van de schepenen van de bank van Oerle. Dit geeft goed aan dat Wintelre in die tijd viel onder de bank van Oerle. Uit deze schepenakte blijkt duidelijk dat het niet de eerste was van de bank van Oirle. De akte gaat over de betaling van een erfcijns ter grootte van een pont swirter tornoyse (zwarte tournooise, munten) die Henric Smit van Oerle jaarlijks ontving uit de hoeve van Henric Mudeman in Wintelre. Omdat Henric Mudeman jarenlang niet had betaald, was Henric Smit een proces aangegaan voor de schepenen van Oerle. Die bepaalden dat Henric Smit de hoeve mocht verkopen om de


HET DORPSBESTUUR

achterstallige cijns te innen. Helaas wordt in het document geen datum genoemd maar de twee getuigen, te weten Godevart Bierken en Wouter Smit van Oerle, verklaarden dat zij van de betalingen afwisten. Ook werd door andere getuigen verteld dat Henric Mudeman twee bunder wildernis bij zijn hoeve in cijns had aangenomen van de hertog van Brabant. Van die transactie werd vermeld dat destijds Jorden Brant, een van de getuigen, onderrentmeester was van de hertog van Brabant in Kempenland en dat de cijns was uitgegeven door Willem van den Bossche, die destijds rentmeester was van de hertogelijke domeinen in Den Bosch. Beide namen zijn als zodanig verder onbekend. Met Willem van den Bossche zal de heer van Erp bedoeld zijn, die gehuwd

was met Elisabeth van Boxtel. Zij maakten hun testament voor schepenen van Den Bosch in 1341. Zij legden daarbij de basis voor het klooster van de Rijke Claren (Clarissen) in Den Bosch178. In een schepenakte van Oerle van 1341 wordt, net als in 1339, verwezen naar een oudere akte die bezegeld was met het schepenzegel van Oerle179. Dit zegel werd meestal gebruikt indien alle schepenen aanwezig waren.

Tussen de goed bewaard gebleven zegels van

De vrijheid Oerle

de oorkonde van 1355

Volgens overlevering werd Oerle in 1326 een vrijheid. Als die datum juist is, dan is de schepenbank in dat jaar opgericht. De akte van 1326 ontbreekt, ofschoon er van dat jaar wel een belangrijke akte is waarin hertog Jan III de

bevindt zich het zegel van

Het zegel van de vrijheid Oerle De oude schepenoorkonden van Oerle werden voorzien van het persoonlijk zegel van de schepenen die in de akte werden genoemd. Het zegel van de vrijheid Oerle werd maar zelden gebruikt. Het komt voor op een oorkonde van het jaar 1355 waarin een aantal steden en vrijheden in het hertogdom Brabant een vriendschapsband sluiten180. Eerder was dat ook al eens het geval bij het charter van Kortenberg van 1312, maar daar komt de vrijheid Oerle nog niet voor. Tussen de 36 zegels onder de oorkonde van 1355 prijkt ook een gaaf exemplaar van het zegel van de vrijheid Oerle. Het toont het wapen van de vrijheid dat bestaat uit een ontwortelde boom waaraan een schild hangt met vier staande leeuwen. Tussen de leeuwen is een verschil te zien in de punten van de staart, dit wijst op het verschil tussen de Brabantse leeuw en de Limburgse leeuw, Hertog Jan II van Brabant (1294-1312) voerde als eerste dit wapen met vier leeuwen, waarvan twee Brabantse en twee Limburgse leeuwen. Rondom het schild is op de rand van het zegel de tekst: S(igillum) Com(m)une libertatis d’Sandoerle te lezen, hetgeen betekent: gemeenschappelijk zegel van de vrijheid van Zandoerle. Het zegel hangt ook aan de akte van de blijde inkomste van hertogin Johanna van Brabant van 1356 en het verbond van steden van 1372.

93

de vrijheid Oerle. Links van de boom op het zegel hangt het schild van de hertog van Brabant.


ONTWIKKELINGEN TUSSEN 1297 EN 1500

Detail van de oorkonde van 1355 waarin Oerle voor het eerst als vrijheid voorkomt onder de 44 Brabantse steden en vrijheden. De naam Oerle is te vinden op de vierde regel links van de naam Eersele.

gebruiksrechten verleent voor de gemeenschappelijke gronden181. Toch zijn er twijfels of die akte van de stichting van de vrijheid wel heeft bestaan, aangezien er nooit bevestigingen zijn verstrekt door een van de latere hertogen, hetgeen destijds gebruikelijk was. Wel was er zogenaamd in 1387 een bevestiging geweest van vrijheidsrechten die nog door hertog Jan II van Brabant waren verleend. Aangezien deze hertog in 1312 overleed, zouden de rechten vóór die tijd zijn verstrekt. De akte van 1387 wordt genoemd in een proces dat in 1612 werd gevoerd, waarbij Oerle wilde aantonen dat de inwoners van de vrijheid geen tol hoefden te betalen in Den Bosch. De bewijsgronden waren echter onvoldoende. Bij nadere beschouwing van de akte van 1387 blijkt ook die geen bewijs te leveren dat Oerle al van hertog Jan II van Brabant vrijheidsrechten heeft gekregen182. De verlening van vrijheidsrechten wil zeggen dat de inwoners van de bank van Oerle dezelfde vrijheden gingen genieten als de inwoners van de stad Den Bosch. Concreet hield dit in dat Oerle vrijdom van lasten kreeg, het recht op een eigen schepenbank, een schout, eventueel poorterschap en eventueel vrijheid van tol. Poorterschap, een vorm van burgerrecht of recht om in de vrijheid te mogen wonen en van de vrijheden gebruik te maken, bestond niet in de vrijheid Oerle, wel in Oirschot en Oisterwijk183. Blijkbaar was het niet zinvol om nieuwe inwoners te laten betalen om in de plaats te mogen wonen. Om de bevolking te laten

94

toenemen, waren drempels om zich te vestigen nadelig. De vrijheid van tol op wegen in heel Brabant werd door Oerle nog in de 1612 geclaimd. Of ze die ooit hebben gehad, is echter de vraag184. In een akte van 1 maart 1326, afkomstig van hertog Jan III van Brabant, wordt het begrip vrijheid nog niet gebruikt. Evenmin was er toen sprake van een schout en schepenen, wel werd in 1326 voor het eerst een schutter benoemd, die het beheer kreeg over de nieuwe gemeenschappelijke gronden van Zandoerle, Knegsel, Hoog Kasteren, Vessem en Wintelre. Deze schutter moest beesten in beslag nemen van herders uit naburige dorpen die geen rechten hadden op de gemeenschappelijke gronden. In het desbetreffende document wordt evenmin verwezen naar schepenen in Eersel, zodat de bestuurlijke situatie in Oerle in 1326 onduidelijk blijft185. De eerste keer dat de naam vrijheid van Oerle voorkomt, is in het eerdergenoemde vriendschapsverbond van 1355 tussen de Brabantse steden en vrijheden. In 1356 werd de naam van de vrijheid Oerle gebruikt in een officieel document dat aan hertogin Johanna van Brabant werd aangeboden. Daaruit mogen we concluderen dat de vrijheidsrechten van Oerle algemeen in Brabant waren erkend. We dienen ons dan wel te realiseren dat onder het gebied van de vrijheid Oerle de hele bank van Oerle werd bedoeld. Eind 16de eeuw had het begrip in de praktijk alleen betrekking op het dorp Oerle, ofschoon dat niet terecht was.


HET DORPSBESTUUR

Onder iedere schepenakte van Oerle hingen de persoonlijke zegels van de schepenen. Deze twee zijn van Peter Jan Sweeders en Godevaert Skeijzers. De oorkonde dateert van 1488.

Links: Zegel van schepen Peter Jan Sweeders. Rechts: Zegel van schepen Godevaert Skeijzers.

De schepenbank van Oerle De schepenbank van Oerle bestond uit zeven schepenen. Zij hadden het bestuur en de rechtspraak in handen in de dorpen Oerle, Veldhoven, Zeelst (met een stuk van Blaarthem), Meerveldhoven, Vessem, Knegsel en Wintelre. Ook registreerden de schepenen aan- en verkopen van grond, geldleningen, huwelijkscontracten, testamenten en volmachten. De schepenen waren mensen uit het eigen grondgebied van de bank van Oerle die in het bezit waren van een huis of grond. In de meeste plaatsen in Brabant bestonden de schepenbanken uit zeven personen. Dat de dingbank van Oerle zeven kerkdorpen omvatte, had geen invloed op het aantal schepenen. In veel schepenbanken die uit meer dan één dorp bestaan, werden afspraken gemaakt over

de vertegenwoordiging van de verschillende delen van het gebied in de schepenbank. Zo bestond de schepenbank van Heeze-Leende en Zesgehuchten uit zeven schepenen, drie uit Heeze, twee uit Leende en twee uit Zesgehuchten. Indien iemand grond verkocht in Leende, dan was het voldoende als de twee schepenen van Leende daarbij aanwezig waren. In de bank van Oerle is de situatie nagenoeg dezelfde. In een aantal akten komen slechts twee of drie schepenen voor. Die zaken hadden betrekking op één van de dorpen binnen de bank van Oerle. Bij andere aangelegenheden traden soms alle zeven schepenen op. In een schepenakte van Oerle van 1340 met betrekking tot een erfpacht van een malder rogge in Zittard traden alleen Jhan van der Heiden en Herman die Smit als schepenen op.

95


ONTWIKKELINGEN TUSSEN 1297 EN 1500

Beiden bevestigden hun persoonlijk schepenzegel onderaan de perkamentenakte. Op het zegel prijkte het huismerk (een teken) of familiewapen van de schepen. Bij Jhan van der Heiden was dat een klimmende leeuw en bij Herman die Smit een vijfpuntige ster186. Jan die Volre (volder) had op zijn zegel een werktuig staan dat bij het vollen van lakens in een volmolen werd gebruikt187. In het archief van de abdij van Postel komen nog enige originele schepenakten voor van de bank van Oerle. Door de akten onderling te vergelijken kunnen enige conclusies over de schepenbank worden getrokken. Zo blijkt dat de schepenen voor onbepaalde tijd in functie waren, dit in tegenstelling tot de situatie in de naburige vrijheid Oirschot waar zij over het algemeen voor één jaar werden benoemd. Herman die Smit bijvoorbeeld trad op als schepen tussen de jaren 1340 en 1354188. In enkele akten kwam hij voor onder de naam Herman die Smyt gheheiten der Kinder189. Zijn collega Jan van der Meer van Knegsel was schepen tussen de jaren 1340 en 1374190. Men zou verwachten dat de zeven schepenen van Oerle uit de zeven verschillende kerkdorpen afkomstig waren. In een akte van 1341 met betrekking tot Wintelre kwamen drie schepenen voor, waarvan twee uit Knegsel en een uit Oerle, te weten Jhan van der Heiden van Cnechsel, Jhan Tielmans van der Meer van Cnechsel en de eerdergenoemde Herman die Smit191. Aan andere akten is duidelijk te zien dat het niet uitmaakte of een akte betrekking had op Wintelre of Oerle, meestal traden dezelfde schepenen op. Waarschijnlijk werden de meest competente personen aangesteld als schepen en keek men niet naar de parochie of het dorp waaruit iemand afkomstig was. In Oerle traden in de 14de eeuw relatief weinig veranderingen op in de samenstelling van de schepenbank. In een aantal gevallen ging de functie van schepen over van vader op zoon. Jan Tielmans van der Meer bijvoorbeeld was omstreeks 1391 opgevolgd door Jan Jans van der Meer192. In de 15de eeuw komen we wel enkele nieuwe namen tegen, waaronder eigenaars van hoeven, zoals Jan van den Stadeacker en Peter Luppert (Bierkens van Zeelst)193.

96

Rechtspraak door de schepenen Omdat de bank van Oerle viel onder het gebied van de hertog van Brabant, had de hoogschout van Den Bosch de hoge jurisdictie in handen. De schepenen van Oerle konden zodoende niet zelfstandig beschikken over leven of dood van een misdadiger. Ook verviel een gedeelte van de criminele boeten aan de hertog. De vrijwillige rechtszaken werden wel door de schepenen van Oerle afgehandeld. Voor conflicten kon men terecht op het jaargeding, dat vermoedelijk in Oerle gehouden werd bij de lindeboom op Zittard en nadien in Zandoerle.

Oude gebruiken Uit sommige passages in oude oorkonden komen enkele oude gebruiken uit de rechtspraak naar voren. Zo is in de oudste schepenakte van 1339 sprake van: die scepene van Oerle voerseit wijsden in enen vonnise bi maninghen srichters194. De schepenen hadden daar dus een vonnis uitgesproken na een dagvaarding of oproeping door de rechter. Bij verkopen van grond bestond er een oud gebruik om een graanhalm over de schouder te gooien als teken dat men afstand deed van de grond. In een schepenakte betreffende Zonderwijk van 1420 verklaarden de verkopers dat zij hebben halmelinge op de erffenisse ende pacht vertegen tot behoeff van de koper195. De uitdrukking halmelinge vertegen wijst op het symbolische gebruik met de graanhalm. Het betekent: afstand doen van.

Gebannen vierschaar De schepenen spraken recht in een zogenaamde gebannen vierschaar. De schepenen hadden bij zo’n gelegenheid vier banken in een vierkant staan. Op drie daarvan zaten elk twee schepenen en op de vierde één van de schepenen en de kwartierschout. De aangeklaagde stond binnen de vierschaar, terwijl nagenoeg de hele bevolking bij zo’n rechtszitting aanwezig was. Het oudste voorbeeld van een gebannen vierschaar in de schepenbank van Oerle dateert van 1393. De namen van de aanwezig schepenen waren: Arnt Henrichs Keijsers, Jan Maes van den Eijnde, Rutgher van den Dijc, Enghebrecht van Velthoven, Maes Comans van Knechsel, Henric Hasselmans en Jan die Volre. Het proces ging destijds over de vier hoeven van de abdij van Postel in Oerle en Veldhoven196.


HET DORPSBESTUUR

Zoenbedevaarten Van Oirschot en andere omliggende plaatsen is bekend dat sommige misdadigers op bedevaart werden gestuurd naar de relieken van SintJacobus in Santiago de Compostela, Sint-Petrus en Paulus in Rome, Driekoningen in Keulen, Sint-Mathijs in Trier of het Heilig-Bloed in Wilsenaken (D.). Dergelijke bedevaarten werden zoenbedevaarten genoemd. De misdadiger moest zich in dat geval verzoenen met de familie van het slachtoffer. Meestal betrof het vechtpartijen, waarbij één van de personen dodelijk werd verwond. Omdat een dergelijke situatie als een ongeluk werd beschouwd, konden de families van dader en van het slachtoffer zich verzoenen. Van de bank van Oerle zijn uit de 14de en 15de eeuw geen zoenbrieven bewaard gebleven, doordat het schepenbankarchief van die tijd verloren is gegaan. Toch is het zeker dat ook hier vandaan mensen op boetebedevaart werden gestuurd. Een zekere Mijs Schevens bijvoorbeeld moest in 1400 een boete betalen aan de kwartierschout van Kempenland omdat hij zijn bedevaart niet had gedaan197.

Afzonderlijke dorpsbesturen In de meeste dorpen in Peelland en Kempenland bestonden in de 15de eeuw afzonderlijke dorpsbesturen, ook als het dorp viel onder een overkoepelende schepenbank. Normaal treffen we in zo’n plaatselijk dorpsbestuur schepenen, gezworenen, kerkmeesters en Heilige-Geestmeesters aan. Gezworenen hadden de taak belastingen op te halen en te waken over de belangen van de gemeenschappelijke gronden. Binnen de bank van Oerle komen echter in de beschikbare documenten uit de 14de en 15de eeuw geen gezworenen voor. Kerkmeesters moesten de financiën van de kerk regelen. Vaak namen zij deel aan de besluitvorming in het dorpsbestuur als het gemeenschappelijke belangen betrof. In de zeven verschillende parochies van de bank van Oerle, te weten in Oerle, Meerveldhoven, Zeelst, Zonderwijk (Veldhoven), Vessem, Knegsel, Wintelre en Sint-Severijns Blaarthem (slechts kort) komen soms in de 14de eeuw, maar meestal in de 15de eeuw, kerkmeesters voor. Toch is het niet aan te tonen dat zij destijds deel uitmaakten van het dorpsbestuur.

Hetzelfde is het geval bij de Heilige-Geestmeesters die de financiën van het armbestuur beheerden. Er waren Tafels van de Heilige Geest in alle zeven parochies. Het woord Tafel van de Heilige Geest had in de Middeleeuwen vaak een letterlijke betekenis. In de kerk was immers een tafel waar aan het einde van de mis brood uitgedeeld werd aan de armen uit de dorpsgemeenschap. Later had het begrip Tafel van de Heilige Geest betrekking op het armbestuur dat naast brood ook brandstof, kleding of andere vormen van ondersteuning verstrekte aan de armen. In sommige gevallen bestonden die armbesturen al aan het begin van de 14de eeuw. Ook hier valt niet te bewijzen dat de HeiligeGeestmeesters deel uitmaakten van het plaatselijke dorpsbestuur198. De belangrijkste bronnen daarvoor, zoals het oud rechterlijk archief van de bank van Oerle van de 14de en 15de eeuw, zijn volledig verloren gegaan. Uit de belastinglijsten van het hertogdom Brabant uit de periode 1374 tot 1438 valt af te leiden dat binnen de bank van Oerle tenminste zes zelfstandige dorpen werden onderscheiden, te weten: Knegsel, Oerle, Vessem, Wintelre, Zeelst en Meerveldhoven, en Zonderwijk en Veldhoven. Het is dus te verwachten dat daar enige vorm van dorpsbestuur bestond199. In het oudste bewaard gebleven schepenprotocol van Oerle van de jaren 1509-1514 komen enkele akten voor waaruit de samenstelling van drie plaatselijke dorpsbesturen is af te lezen. Van Vessem worden in 1512 kerkmeesters, Heilige-Geestmeesters en gemeyn gebueren genoemd. Onder die laatste groep verstond men de belangrijkste eigengeërfde inwoners van het dorp. Het dorpsbestuur van Oerle bestond toen uit schepenen, gezworenen, kerkmeesters, HeiligeGeestmeesters en heymraeden. Zo’n heemraad was vergelijkbaar met de raadslieden die in Oirschot deel uitmaakten van het dorpsbestuur. In Zonderwijk kwamen in het dorpsbestuur voor: twee gezworenen, twee kerkmeesters, twee Heilige-Geestmeesters en heymreders samen met enkele schepenen200. Het is aannemelijk dat deze vormen van dorpsbestuur al in de 15de eeuw bestonden.

97


ONTWIKKELINGEN TUSSEN 1297 EN 1500

Bezoldigde functionarissen In de bank van Oerle werden in de 14de en 15de eeuw maar een paar mensen betaald voor hun bestuurlijke en juridische werkzaamheden. De schepenen kregen over het algemeen alleen een vergoeding van de verteringen. De bezoldigde ambtenaren waren de plaatselijke schout of de kwartierschout, de secretaris en de vorster. Voor het bewaken van de gemeenschappelijke gronden werd meestal een schutter aangesteld.

De kwartierschout van Kempenland

Boxtel en Jacob, Gherit en Jan van den Beyaert, die kennelijk uit Veldhoven kwamen. De daders waren echter voortvluchtig, bovendien had Willem Otten geen vaste woon- en verblijfplaats en stond hij bekend als een bloot geselle, hetgeen inhield dat hij de boete toch niet kon betalen. De zaak werd voor wat betreft Willem Otten in handen gegeven van meester Jan Boelyaert en Udeman van Ghenpe, schout van Eindhoven. Ten aanzien van de drie gebroeders Van den Beyaert gaf de hoogschout opdracht aan Hendrik Back, schout van Kempenland, en de schepenen van Oerle, om de boete van 40 Arnhemse gulden te innen204. Het kwam vaak voor dat daders voortvluchtig waren.Toen Jan Witken in 1417 Marcelis Nagelmaker in Oerle doodsloeg, nam hij eerst zijn beste huisraad uit huis en verstopte die, daarna ging hij op de vlucht. Voor de schout van Kempenland bleef er niet veel meer over om de boete te verhalen205. Waar de voortvluchtigen bleven, is vrijwel nooit bekend. Niet ver van de bank van Oerle lagen het graafschap Loon (Belgisch Limburg) en het Land van Weert. Daar waren de wetten van de hertog van Brabant niet van toepassing.

De vrijheid Oerle had geen eigen schout. Omdat het hertogelijk gebied was, fungeerde de kwartierschout van Kempenland als schout van Oerle. In de rekeningen van de kwartierschout werd de vrijheid Oerle vaak als eerste genoemd. Daar stond dan: Yerst in Oerle. Oerle die vriheit, die banck metten scependomme al mynen ghenedigen heer toebehoerende ende gaet te hoefde ten Bossch ende alle kueren ende bruecken useren sy nae haere bancrecht ende volgen oec der voirs. banck die dorpen ende prochien hier nae volgende. Dan volgt na Oerle een opsomming van de onderhorige dorpen, te weten: Vessem, Knechsel, Velthoeven, Wijntelre, Seelst en Meervelt. Bij al die dorpen staat vervolgens dezelfde zin, die hier voor Zeelst als voorbeeld wordt opgenomen: Seelst tdorpe die parochie al mynen voirschreven heere toebehoerende onder die banc van Oerle ende alle kueren ende brueken als boven201. De citaten geven aan dat Oerle een vrijheid was, die toebehoorde aan de hertog van Brabant, met een eigen schepenbank. Voor moeilijke vonnissen konden de schepenen voor hoofdvaart naar Den Bosch, dat wil zeggen dat zij daar een oordeel konden vragen aan de schepenen van Den Bosch. Men noemde dit te hoofde gaan of om leringe te trekken202. In de Meierij gingen de meeste dorpen ter hoofdvaart naar Den Bosch, een beperkt aantal ging naar Antwerpen.

In 1433 was Hendrik van Eyck kwartierschout van Kempenland en Philip van Gheldrop hoogschout in Den Bosch. In de rekeningen tekende de kwartierschout aan dat zaken van lijf en ledenen (moord) door de hoogschout werden afgehandeld. Vervolgens noteerde hij de ontvangst van een boete van 2 klinkaerts Brabants (munten) die betaald werd door Wouter Martens van den Eynde en zijn broer Zele (Marcelis) die ghequetst ende gheslaghen hadden Goyken Sallensoen206. Blijkbaar was die laatste een vechtersbaas, aangezien hij in 1437 in Zeelst een boete moest betalen omdat hij Goyken Smeets had geslagen207.

Werkzaamheden van de kwartierschout en de hoogschout

Misdrijven die behandeld werden door de kwartierschout

In de rekeningen van de kwartierschout werden de boeten verantwoord die betaald werden vanwege civiele zaken en criminele rechtspraak. Vaak moest hij zaken over moord en doodslag overdragen aan de hoogschout van Den Bosch203. Zo behandelde de hoogschout in 1431 de moord op de gebroeders Marcelis en Jan Dullairts uit Veldhoven. De daders waren Willem Otten van

In die tijd waren schelden en dreigen al ernstige overtredingen. Toen Marcelis van Zittart in 1447 zijn dorpsgenoot Gheraert van der Scaeft dreigde, moest hij een boete betalen van 45 stuivers. Dat was ongeveer twee weeklonen voor een ambachtsman208. Bij het opleggen van een boete werd gekeken of iemand die wel kon betalen. In 1432 werd Jan

98


HET DORPSBESTUUR

van der Holbeken uit Oerle veroordeeld tot een boete van 17 gulden. Omdat hij arm was ende die sake onnoesel was so lieten hem die scepenen 7 gulden betalen209. Een van de grootste overtredingen, nog erger dan moord, was zelfmoord. Een mens had in de Middeleeuwen niet te beschikken over zijn eigen leven. Indien iemand zichzelf het leven benam, stond daarop een zware straf. Vaak groef de beul een kuil onder de drempel van het huis, trok vervolgens het lichaam daar onderdoor en bond het vervolgens achter een paard om het door het dorp te sleuren. Daarna legde men zo’n lijk bij de galg. Het lijk mocht beslist niet op het kerkhof worden begraven. In 1402 had een zekere Jan Diederics uit Oerle hem selven verhangen. Enkele vrouwen hadden hem stiekem op het kerkhof begraven. De schout legde een boete op van maar liefst 275 gulden, een bedrag dat voor elk van die vrouwen neerkwam op een jaarinkomen210.

Kwartierschouten van Kempenland De functie van kwartierschout van Kempenland is vermoedelijk pas ten tijde van hertogin Johanna van Brabant ingesteld. In een oorkonde van 1360 gaf Johanna van Brabant opdracht aan de schout van Den Bosch om geld te innen in Kempenland, Peelland en andere gebieden. Het is de eerste vermelding van Kempenland211. In de rekening van de ontvanger van Brabant werd in de jaren 1363-1364 een verdeling gemaakt van de Meierij van Den Bosch in vier kwartieren, te weten Peelland, Kempenland, Oisterwijk en Maasland212. Kort daarna komt de naam van een kwartierschout van Kempenland voor. In 1366 verklaarde Rutgher van de Stadeacker, schout van Campenland, dat hij van de hoevenaars van de abdij van Tongerlo 77 mud rogge had ontvangen213. Van zijn opvolger Willem Vranken bestaat nog een rekening die hij als kwartierschout opmaakte. De functie van kwartierschout werd vaak door de hertog vergeven. Zo stond in de benoemingsbrief van Jan Heym van 1481 dat hij jarenlang huisdienaar was geweest van hertog Karel de Stoute. Ook had hij samen met deze hertog gevochten tegen de troepen van de hertog van Gelre214. Een kwartierschout had geen ongevaarlijk beroep. Jan van Arkel bijvoorbeeld werd in 1491

plotseling op de heide gevangen genomen en gevangengezet op een kasteel, waar hij meer dan een jaar in grooter ellenden ende ongemaechten geseten heeft215. Vermoedelijk werd hij gevangengehouden door de hertog van Gelre. Toen hij weer vrijkwam, kreeg hij zijn oude functie als kwartierschout weer terug. Kwartierschout van Kempenland Rutger van de Stadeacker Willem Vranken Hubrecht Bax Hendrik Boudekens Jan van Dommelen Hendrik den Haan Engbrecht den Haan Hendrik Trappart Laurens van Rode Hendrik van Beest Hendrik Back Hendrik van Eyck Peter van Eyck Jan Heym Peter van der Noot Jan Monick Jan van Arkel Aert Monick

Jaren 1366 1368-1369 1383-1384, 13911399,1406-1409 1384-1386 1387-1390 1400-1404 1404-1406 1409-1413 1413-1417, 14181421 1417-1418 1421-1428 1429-1464 1464-1474 1477-1480, 14811484, 1486-1489 1480-1481 1484-1486 1490-1491, 14931494 1492-1493, 14941501216

99

Deze 17de-eeuwse boerderij annex herberg op Zandoerle heet De Dingbank. Het pand gaat door als de plaats waar de schepenen van Oerle vergaderden. Toen er nog geen raadhuis was vergaderde men in een herberg of bij de kerk.


ONTWIKKELINGEN TUSSEN 1297 EN 1500

De secretaris Ongetwijfeld heeft de bank van Oerle enige secretarissen gehad, want er zijn diverse perkamenten oorkonden bewaard gebleven waarin duidelijk verschillende handschriften zijn te onderscheiden. Het was in die tijd echter ongebruikelijk dat een secretaris zijn naam aan het document toevoegde. Aangezien er geen dorpsrekeningen meer bestaan, blijven de namen van de secretarissen uit deze tijd onbekend. Wel bestond er sinds het laatste kwart van de 14de eeuw een erfsecretarie in Kempenland, net als in Peelland. Dat hield in dat iemand leenman werd van de hertog van Brabant om het schrijfambacht te mogen bezitten en eventueel te beoefenen in Kempenland. De erfsecretarie over acht dorpen van Kempenland was in de 14de eeuw een leengoed van de hertog van Brabant. Eind 14de eeuw was Jacob Henricx Monincx leenman voor deze erfsecretarie217.

De vorster De vorster of gerechtsdienaar moest personen dagvaarden voor de schepenbank. In Oerle bestond het ambt van vorster al in de tweede helft van de 14de eeuw218. De vorster pachtte het ambt van de rentmeester van de hertogelijke domeinen in de Meierij van Den Bosch. Meestal werd de vorsterie verpacht voor drie jaar. Voor de zeven dorpen van de bank van Oerle was er slechts één vorster. Vanwege de uitgestrektheid van het gebied werd eind 15de eeuw gebruik gemaakt van ondervorsters of stadhouders (plaatsvervanger). Zo beschikte Vessem in 1495 over een eigen ondervorster of stadhouder van de vorster van de bank van Oerle219. In 1427 week de hertog van Brabant af van de driejaarlijkse verpachtingen. Hij schonk de vorsterie toen aan Philip Haertmans, een sperwerier van de hertog. In diezelfde tijd kreeg Hendrik van Geldrop, oud-valkenier van de hertog, de vorsterie van Oirschot.220 Blijkbaar stonden de africhters van sperwers en valken aan het hof van de hertog van Brabant in Brussel in hoog aanzien. Ook na Philip Haertmans werd de vorsterie van Oerle door de hertog vergeven, te weten in 1431 aan Jan Smeets van Zeelst, in 1435 aan Wouter van Zittart en in 1440 aan Ghijsbrecht Scheijnen221. In de tweede helft van de 15de eeuw waren de verpachtingen weer openbaar. Zo pachtte Jan Gerits de Gruijter in

100

1474 de vorsterij van Oerle voor drie jaar voor 24 gulden per jaar. Het komt er dus op neer dat men destijds voor een ambt moest betalen om vervolgens het geld terug te verdienen door boeten op te leggen. Dit werkte uiteraard corruptie in de hand222. In Oerle was het huis van de vorster tevens gevangenis. Daar werd een misdadiger in het ijzer geslagen totdat de berechting plaatsvond. In 1414 werd Marcelis Nagelmakers, die gevangen zat vanwege een boete die hij moest betalen, uit zijn ijzers bevrijd door zijn eigen zuster. Het bleek dat de vorster en zijn vrouw niet eens thuis waren toen zij inbrak om haar broer te bevrijden. Nadat de uitbraak ontdekt was, moest de familie Nagelmakers een nog grotere boete betalen223.

KERKELIJKE GESCHIEDENIS De parochies binnen de bank van Oerle maakten deel uit van het bisdom Luik. Dit bisdom was verdeeld in aartsdiakenaten en dekenaten. Er waren acht aartsdiakenaten, te weten die van de stad Luik, Kempenland, de Haspengouw, Brabant, Henegouwen, Famenne, Condros en Ardennen224. Het aartsdiakenaat Kempenland bestond uit ongeveer 360 parochiekerken. Dit gebied was verdeeld in zeven dekenaten, te weten Cuyk, Beek (Hilvarenbeek), Woensel, Eyck (Maaseik), Beringen (B.), Susteren en Wassenberg (D.)225. Een gedeelte van het gebied van de bank van Oerle behoorde tot het dekenaat Woensel, te weten Meerveldhoven, Veldhoven, Zeelst en Blaarthem. De parochies Oerle, Knegsel, Vessem en Wintelre daarentegen maakten deel uit van het dekenaat Hilvarenbeek226. In de lijsten van het dekenaat werd onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten kerken. Het belangrijkst was de ecclesia integra of Matrix ecclesia, een soort moederparochie van andere parochies. Zo’n dochterparochie werd appendix genoemd. Vervolgens kwam de ecclesia dimidia, letterlijk de halve kerk, en daarna de quarta capella, ofwel de kwart kapel. Tenslotte waren er nog kapellen die deel uitmaakten van een parochie227. De verschillen hadden te maken met de hoogte van de aanslag door het bisdom. Het recht om een pastoor in een parochie te benoemen was in handen van adellijke heren, kloosters en kapittelkerken. Deze rechten over


KERKELIJKE GESCHIEDENIS

de parochie stonden bekend als patronaatsrechten. Bij de behandeling van de verschillende parochies zal worden aangegeven wie daar het patronaatsrecht in handen had.

Sint-Severinusparochie in Blaarthem In Blaarthem werden twee parochies onderscheiden, namelijk Sint-Lambrechts-Blaarthem en Sint-Severinus-Blaarthem. De eerste parochie lag officieel in het dorp Gestel, terwijl de parochie van Sint-Severinus in de 15de eeuw onder het dorp Zeelst hoorde. In Zeelst stond het gebied later bekend als het Severeind. In feite was het niet meer dan een kapel, die in de 15de eeuw als parochiekerk diende. De patroonheilige Sint-Severinus was een bisschop van Keulen, die vaak verward wordt met een gelijknamige bisschop van Bordeaux. Severinus leefde omstreeks het jaar 397. De Romeinse stad Keulen kwam toen in handen van de Franken. Waarschijnlijk is Severinus ook bisschop geweest van Tongeren (dat later het bisdom Luik wordt). Sint-Severinus werd in Keulen vanaf de 10de eeuw als patroonheilige van kerken vereerd. Sinds wanneer SintSeverinus van Keulen in Blaarthem patroonheilige is, valt niet uit archiefstukken af te leiden228. De kerk van de parochie Hapert en Hoogeloon,die zeker in 1207 bestond, had Sint-Severinus van Keulen als patroonheilige. De kasteelheer van Blaarthem had de rechten over deze kapel. Eind 15de eeuw kwamen de rechten in handen van de Tafel van de Heilige Geest in Den Bosch229.

Het bisdom Luik. De parochies

Het beneficie van Sint-Severijn in Zeelst

Oerle, Veldhoven,

In de parochie Zeelst bestond in de 20 eeuw nog het beneficie van Sint-Severijn. De parochie Sint-Severinus-Blaarthem was in de 15de eeuw gevoegd bij de parochie Zeelst. In 1468 was het Geefhuis van Den Bosch in het bezit gekomen van het begevingsrecht van de Sint-Severinuskapel in Blaarthem. Het Geefhuis had dit recht gekocht van Bartholomeus en Petrus van Goburdingen, samen met een erfpacht van zeven mud rogge. De kapel werd toen bediend door de pastoor van Zeelst. In 1631 verloor de kapel haar kerkelijke functie en werd verbouwd tot boerderij. De boerderij werd op 21 mei 1631 door Anna de Borchgrave verkocht aan landmeter Alexander Andriessen. In de 19de eeuw waren zelfs nog kerkramen in die boerderij herkenbaar. Na een brand, in de eerste helft van de 19de eeuw, werd op die plaats een nieuwe boerderij gebouwd. De inkomsten die de kapel genoot uit landerijen in Zeelst, Blaarthem en omgeving, ter grootte van de eerdergenoemde zeven mud rogge, kwamen sedert 1838 toe aan de pastoor van Zeelst. In die tijd bedroegen de inkomsten 221 gulden en 94 cent per jaar. Hiervoor diende de pastoor wekelijks een mis op te dragen voor de stichter van het beneficie230.

Meerveldhoven en Zeelst

ste

101

maakten tot 1559 deel uit van het aartsdiakonaat Kempenland. De stippellijnen geven de grenzen aan van de huidige provincies NoordBrabant en Limburg.


ONTWIKKELINGEN TUSSEN 1297 EN 1500

Pastoor-beneficiant van Blaarthem Jan van Mierde Marcelis, woonachtig in Sint-Oedenrode Heymericus van der Velde

Jaren Koster 1400-1405 1418-1459

Johannes van Oeffel Johannes van Steenbergen Henricus van Beerwinckel

1460 1469-1473 1475-na 1488 231

In die tijd was degene die tot pastoor was benoemd niet altijd de werkelijke zielzorger. Soms streek de pastoor alleen de inkomsten uit de parochie op en liet hij het werk doen door een plaatsvervanger. De eerste duiden we aan als pastoor-beneficiant, omdat hij het beneficie in handen had. Ook wordt zo’n pastoor als investiet aangeduid. De werkelijke pastoor of plaatsvervanger werd vaak aangeduid als deservitor. Tot de pastoors behoorde de beroemde hoogleraar van de universiteit van Leuven Heymericus van der Velde. Hij was omstreeks 1395 geboren in Son als onwettige zoon van Godefridus van der Velde, deken van het dekenaat Woensel, pastoor van Nederwetten en meester van de priorij van Hooidonk. Het beneficie van de Sint-Severinuskapel in Blaarthem kreeg Van der Velde toen hij als student in Parijs verbleef. Het was voor hem alleen maar een bron van inkomsten.

Pastoor-plaatsvervanger

Christianus Scraet 1419-1421 Theodorus van der Horst 1427-1442 Bartholomeus van der Velden 1443-1445

In 1421 werd hij tevens pastoor in Zeelst welke functie hij in naam behield tot en met 1437. Van 1445 tot 1451 was hij pastoor-beneficiant in Rosmalen. Verder was hij kanunnik in Keulen, Den Bosch en Leuven, hetgeen hem eveneens inkomsten opleverde. In werkelijkheid verbleef Van der Velde aan de universiteiten van Keulen en Leuven. Daar was hij hoogleraar in de godgeleerdheid. Hij was één van de woordvoerders van de paus in 1432 op het concilie in Bazel. Heymericus overleed in Leuven op 11 augustus 1460232. Hij behoorde tot dezelfde familie Van der Velde uit Son als de latere bisschop Franciscus Sonnius (Franciscus van der Velde).

Sint-Lambertusparochie in Meerveldhoven In de kerkelijke lijsten van het bisdom Luik stond de kerk van Meerveldhoven aangeduid als ecclesia dimidia. In de praktijk was de pastoor van Zeelst tevens pastoor van Meerveldhoven. Theodorus van der Horst was na 1445 beneficiant van de kerken van Zeelst en Meerveldhoven en van de kapel van Sint-Severinus in Blaarthem233. De rechten over de kerk van Meerveldhoven waren in handen van het Sint-Lambertuskapittel in Luik234. In een oorkonde van 28 september 1306 in het archief van het SintLambertuskapittel is er sprake van een kerk met een kerkhof en het recht om te dopen. Volgens de aartsdiaken G. van Nassau beschikte de parochie voor het onderhoud van een pastoor over de helft van de grote tiende en de novale tiende. Deze laatste tiende werd geheven over percelen die later ontgonnen waren. Er waren dus voldoende middelen aanwezig voor een priester om in de parochie Meerveldhoven te verblijven235. Toch waren in de kerk geen

Heymericus van der Velde, die hoogleraar was aan de universiteit van Leuven, was van 1418 tot 1459 pastoor-beneficiant van Blaarthem en Zeelst.

102


KERKELIJKE GESCHIEDENIS

Pastoor-beneficiant van Meerveldhoven Arnold Henrick van Antwerpen Thomas van Nijnsel Peter van Rosfelt Petrus Johannes Huermeesters Zie hierna onder Zeelst!

Jaren Voor 1340 1326-1340 1364 1390-1395 1400-1405 1421-1445

Pastoor-plaatsvervanger

Petrus van Lievendaal 1400-1405 Henricus Decani 1421 Theodorus van der Horst 1427 Bartholomeus van der Velden 1443-1445

afzonderlijke altaren waaraan een beneficie was verbonden. Het enige beneficie dat in de 15de eeuw bij de Sint-Lambertuskerk hoorde was het kostersambt, het had echter weinig waarde. Lambertus van den Bosch was in 1441 koster236.

238

In Meerveldhoven bestond zeker vanaf 1473 een kapel van Onze-Lieve-Vrouw ter Eik. Ansichtkaart van omstreeks 1910.

Vanaf 1473 is er alleen sprake van een kapel van Onze-Lieve-Vrouw, die opnieuw is opgebouwd. Deze kapel stond ook bekend als de kapel van Onze-Lieve-Vrouw ter Eik. De oudste vermelding van een bedevaart naar deze kapel dateert van 1495, toen een inwoner van Vlijmen aan zijn vrouw opdracht gaf om te paard op bedevaart te gaan tot Merefelt237.

Sint-Jan de Doperparochie in Oerle In 1249 kwam de abdij van Floreffe nabij Namen (B.) in het bezit van de rechten over de kerk van Oerle. In de praktijk delegeerde Floreffe de zielzorg over deze parochie aan het dochterklooster in Postel. Sommige pastoors van Oerle waren norbertijnen uit het Franstalige Floreffe. Dat was in de praktijk niet zinvol, maar gezien het feit dat het een pastoor-beneficiant betrof, kon de pastoorplaatsvervanger wel goed functioneren omdat deze uit de naaste omgeving afkomstig was. Zowel Johannes de Namurco als Georgius de Ursele betaalden een boete omdat zij afwezig waren en zich lieten vervangen.

Afbeelding van de abdij van Floreffe nabij Namen uit de 19de eeuw. Deze abdij was het moederklooster van Postel.

De kerk van Oerle werd in het dekenaat Hilvarenbeek aangemerkt als een hele kerk. De inkomsten ten behoeve van de pastoor bedroegen 30 mud rogge op jaarbasis. Toch was het geen grote kerk omdat er in de 15de eeuw slechts ĂŠĂŠn altaar was, namelijk dat van OnzeLieve-Vrouw. Dit altaar was in 1459 opgericht. Er was een gilde of broederschap van OnzeLieve-Vrouw aan verbonden, waarvan zowel mannen als vrouwen lid waren239.

103


ONTWIKKELINGEN TUSSEN 1297 EN 1500

Pastoor-beneficiant van Oerle Arnoldus Wilhelmus van Mechelen Henricus de Scarenborgh Johannes van Zonne Henricus Cesari

Jaren circa 1340 overleden 10 december 1354 1354 tot aan overlijden op 30 juni 1359 1438-1444

Thomas van Eyck

1444 tot aan overlijden op 19 december 1458 1460-1463

Johannes de Namurco

1469-1475

Georgius de Ursule

1477 tot aan overlijden op 26 augustus 1494 1494 tot aan overlijden op 1 juli 1506 240

Natalis de Seyme

Pouillé van het bisdom

Heilige-Caeciliaparochie te Veldhoven

Luik van 1405 van het aartsdiakonaat Kempenland, dekenaat van Woensel. Op deze bladzijde worden de parochies van Zeelst en Sonderwijc genoemd.

Net als in Oerle waren de rechten van de kerk van Veldhoven of Zonderwijk sinds het einde van de 13de eeuw in handen van de norbertijnenabdij van Floreffe. Ook hier werd de zielzorg uitgeoefend door norbertijnen van het klooster in Postel. In de lijsten van het bisdom Luik werd de kerk aangemerkt als dimidia ecclesia, hetgeen aangeeft dat het geen belangrijke of grote kerk was. Sinds 1459 was er een altaar ter ere van de Almachtige God en het Heilig Kruis. Uit de pouillé’s blijkt niet dat er een gilde aan het altaar verbonden was. In 1497 daarentegen was

Pastoor-beneficiant in Veldhoven Arnt Wouters uter Haghe van Helmont Jan Smit Goyart van den Boomen van Diest Arnoldus Cruls Jan Nataels, kanunnik in Oirschot

104

Jaren 1368-1394 1408 1430-1449 1459-1485 volgde na Cruls

Pastoor-plaatsvervanger

Arnoldus Lockemans 1438-1441, 1443 Henricus Pistoris 1442

Henricus Aleyten 1460 Henricus Galli 1462-1464 Wilhelmus Hermanni 1469-1474 Henricus Rennendonck 1475 Wilhelmus Hermanni 1477-1479 Wilhelmus van der Donck 1485-1487

er in Veldhoven een Heilig-Kruisgilde241. Dergelijke gilden ontstonden in de 15de eeuw als kerkelijke broederschappen. Geleidelijk gingen zij zich oefenen in het schieten met handboog, voetboog, kruisboog of geweer. Zodra het woord gilde wordt gebruikt is de kerkelijke broederschap zich bezig gaan houden met schieten. Meestal betaalden de gildenbroeders en zusters voor de priester die op de patroondag van het gilde aan het Heilig-Kruisaltaar de mis opdroeg. Ook werden missen opgedragen voor overleden leden van het gilde. Pastoor Goyart van den Boomen, soms in het Latijn de Arboribus genoemd, was afkomstig van een vermogende familie uit Diest (B.). In die stad stichtte hij een gasthuis, dat bekend stond als het Boomsgasthuis. Daar woonden twee arme vrouwen die op kosten van het gasthuis werden verzorgd242.

Sint-Willibrordusparochie te Zeelst De patronaatsrechten van de kerk van Zeelst waren in handen van de priorij van Hooidonk in Nederwetten. Frenken vermoedde dat Hooidonk die rechten over Zeelst deelde met de abdij

Pastoor-plaatsvervanger

Johannes Blaerthems 1441 Henricus van Beersse 1459-1469


KERKELIJKE GESCHIEDENIS

van Binderen in Helmond. Deze abdij bezat echter alleen tiendrechten in Zeelst244. Aangezien de archieven van het adellijke vrouwenklooster Hooidonk enkele keren door oorlog en brand verloren zijn gegaan, is niet bekend van wie en wanneer de priorij de rechten over de kerk in Zeelst verkregen heeft. In 1368 beschikte Hooidonk al over tiendrechten in Zeelst245. Het oudste bewijs van patronaatsrechten dateert pas van 1520. Er zijn sterke aanwijzingen dat de kerk van Zeelst, net als die van Meerveldhoven, toebehoorde aan het kapittel van Sint-Lambertus in Luik. Dit kapittel bezat een deel van de tiendrechten in Zeelst. In dat geval is het vreemd dat SintWillibrordus als patroonheilige voorkomt en niet Sint-Lambertus. De meeste kerken met Sint-Willibrordus als patroonheilige hebben een eeuwenoude band met de abdij van Echternach in Luxemburg. Deze abdij bezat cijnzen en goederen in Oerle, Veldhoven, Wintelre, Waalre en Eersel, maar niet in Zeelst. Sint-Willibrordus is echter identiek aan de Heilige Clemens, die onder meer patroonheilige is van de kerken van Nuenen en Gerwen. Samen met de kerken van Woensel, Strijp, Son en Stiphout hebben die kerken in de 11de en 12de eeuw een band gehad met de abdij van Sint-Truiden. Aangezien in Zeelst wel cijnsgoederen lagen van de abdij van SintTruiden zou die patroonheilige mogelijk van dat klooster vandaan kunnen komen246. Gezien het gebrek aan bewijs, blijft het echter een veronderstelling. Pastoors die zich niet hielden aan de kerkelijke regels van het celibaat betaalden in de 15de eeuw een boete als zij onwettige kinderen hadden.

De oudst bekende pastoor, die Jan van Zeelst heette, had tenminste vijf kinderen, te weten: Jan, Simon, Corstiaen, Kathelijn en Laureijns247. Ook pastoor Dirk van der Horst had twee zonen, namelijk Jan en Libert248. Zijn opvolger Bartholomeus van der Velden had een zoon Goyart en een dochter Marie249.

Op een Luikse pouillé van 1474 worden voor het eerst onder Zeelst de altaren van OnzeLieve-Vrouw en dat van Onze-Lieve-Vrouw en het Heilig Kruis genoemd.

In de kerk van Zeelst waren omstreeks 1474 twee altaren, te weten van Onze-Lieve-Vrouw en dat van Onze-Lieve-Vrouw en het HeiligKruis250. In een akte van Ludovicus van Bourbon, bisschop van Luik, in verband met het testament van Godefridus van Cobbeeck uit Zeelst is in 1474 sprake van een altaar van Maria, dat reeds opgetrokken is, maar nog niet geconsacreerd. Dat is waarschijnlijk het eerste altaar dat hiervoor werd genoemd. In het testament van Godefridus van Cobbeeck van 1473 werd een erfpacht van 14 mud rogge beschikbaar gesteld voor de oprichting van het altaar van de Maagd Maria, het Heilig Kruis, Antonius en Willibrordus. Zijn bloedverwant

Pastoor-beneficiant van Zeelst Jan van Zeelst Arnoldus Sophie Arnoldus Verre Hendrik Michiel Hendriks van Eyndoven Heymericus van der Velde

Jaren Vóór 1390 1400 1405 1419 1421-1436

Bartholomeus van der Velde

1438-1464

Henricus Dirks van Beerwinkel

1470-1475

Theodoricus van Beerwinkel

1480-na 1485

Pastoor-plaatsvervanger Walterus Keyser

Henricus Decani 1421 Henricus van der Horst 1427-1436 Theodorus van der Horst 1438-1442 Nicolai Amici 1459-1464 Nicolai Amici 1470 Theodorus van Beerwinkel 1475

105


ONTWIKKELINGEN TUSSEN 1297 EN 1500

Philippus, zoon van Jacobus van Cobbeeck alias van Aelst, kreeg het beneficie van dit altaar. Vanaf 1478 komt hij als beneficiant voor in de lijsten van het bisdom Luik251.

SOCIAAL-ECONOMISCHE GESCHIEDENIS Het spreekt voor zich dat in de kleine dorpsgemeenschappen binnen de bank van Oerle landbouw de belangrijkste bron van bestaan was. Uit de voorafgaande teksten is naar voren gekomen dat er hier en daar grote boerderijen bestonden van kloosters, kerkelijke instellingen of rijke edellieden en burgers. Met name van dergelijke instanties en personen zijn meer gegevens bekend over de exploitatie van hun bezittingen. Zo heeft de Tafel van de Heilige Geest in Den Bosch nog pachtboeken van hun hoeven in de Meierij van Den Bosch vanaf de 15de eeuw. In die boeken komen pachtcontracten voor die betrekking hebben op de hoeve van de Tafel van de Heilige Geest die lag in Oerle252. Op 2 oktober 1476 werd Loey Laureyns uit Oerle pachter van die hoeve. Samen met Dirk van der Aa, meester van de Tafel van de Heilige Geest in Den Bosch, stelde hij een pachtcontract op. Hij zou de hoeve zes jaar pachten, met ingang van Pinksteren 1477. Jaarlijks diende hij in Den Bosch 10 mud rogge af te leveren, verder 4 kapoenen (gecastreerde hanen), een hoeveelheid vlas en 10 pond boter. De hoeve werd gehouden volgens het zogenaamde Kempische stalrecht. Dit hield in dat het vee voor de helft van de pachter was en voor de andere helft van de verpachter253. In het pachtcontract stond daarover: allen viervoetige beesten die opten voirschreven hoeve opgevoet sullen wordden, sullen wesen halff ende halff vutgenomen twee verken die hij alleen voor hem selven houden macht ende nyet meer254. De Tafel van de Heilige Geest van Den Bosch had een grote graanopslagplaats of spijker, waarheen de hoevenaars hun graan moesten brengen. Uit pachtcontracten blijkt dat die in Zeelst lag255. Op gezette tijden kwamen voerlieden met paard en kar daar graan halen om dat naar Den Bosch te vervoeren. Uit het contract blijkt ook dat de hoevenaar schapen hield. Voor dat recht mocht de meester van de Tafel van de Heilige Geest jaarlijks het beste hamel (jong schaap) uit de schaapskooi halen. Tot slot werd bepaald dat de pachter de hoeve goed moest onderhouden. Dit

106

hield onder meer in dat hij jaarlijks het dakstro moest aanvullen. Hij diende de houtwallen rondom de akkers goed bij te houden. Meestal werden er ook bepalingen opgenomen of de pachter dit hout mocht gebruiken op de hoeve. Helaas zijn er van andere boerderijen geen gegevens bekend over de exploitatie.

De gemeenschappelijke gronden Een belangrijk onderdeel van het landbouwsysteem waren de gemeenschappelijke gronden. Sinds het einde van de 13de eeuw gaven de hertogen van Brabant en andere eigenaren van heerlijke rechten deze gronden ter beschikking aan de plaatselijke bevolking tegen betaling van een jaarlijkse vergoeding. We kunnen stellen dat de hertog of deze heren de woeste gronden zich toe hadden geĂŤigend, om die vervolgens voor geld weer uit te geven. De uitgifte van de gemeenschappelijke gronden aan de inwoners van Zonderwijk, Meerveldhoven, Zeelst en Blaarthem op 20 mei 1297 door hertog Jan II van Brabant, was een van de eerste in het hertogdom Brabant en het begin van een lange reeks. Soms werd de overeenkomst nog niet meteen op papier gezet. Zo zou de grote aard van Oerle al door hertog Jan II van Brabant uitgegeven zijn. Toch werd pas ten tijde van hertog Jan III in 1326 op schrift gesteld voor wie die grote aard bestemd was. Uit het document is goed te zien dat het gemeenschappelijke gronden waren voor een gedeelte van de bank van Oerle. De inwoners van Zandoerle, Knegsel, Hoogcasteren, Vessem en Wintelre mochten hun koeien en schapen op die gronden weiden, daar turf steken en heide maaien voor in de stal. Op 30 april 1331 kregen de inwoners van Zeelst van hertog Jan III van Brabant hun gemeenschappelijke gronden. In de uitgifteakte worden onder meer de hoeven Kockhoven, de Berkt (Oerle) en Ter Heijden genoemd. Een gemeenschappelijk bezit van gronden nabij het Broek zou al omstreeks 1290 door hertog Jan II van Brabant zijn beloofd, maar werd pas in 1350 op schrift gesteld. In het document komt als grens het gebied Broekhoven voor, dat abusievelijk geplaatst werd in Riethoven, terwijl het gaat om het gebied Broekhoven nabij de Heskok. Deze gronden waren bedoeld voor de inwoners van Veldhoven, Steensel, het Oerlese gehucht Zittard en het Knegselse gehucht Wolfshoven (nu Wolfshoek)256.


S O C I A A L- E C O N O M I S C H E G E S C H I E D ENIS

De situatie in de bank van Oerle met de gemeenschappelijke gronden was nog veel ingewikkelder. Er waren immers niet vier afzonderlijke gebieden uitgegeven, maar acht. Van de vier hierna te noemen gebieden is de uitgiftedatum niet bekend. Wel is zeker dat deze gebieden (met uitzondering van Oedekensdungen) al in 1340 als zodanig bestonden. De vier andere waren: 1. gemeenschappelijke gronden voor Heerle (Heers), Zonderwijck (Veldhoven), Priemsheide en Straetbroeck. 2. gemeenschappelijke gronden voor Kerkoerle. 3. gemeenschappelijke gronden voor inwoners van Waalre en Valkenswaard in het gebied Oedekensdungen257. 4. gemeenschappelijke gronden voor Knegsel en Kattenberg258. Het beheer van deze gemeenschappelijke gronden werd in handen gegeven van de gerechtigden op de gronden. Zij kozen uit hun midden vertegenwoordigers, die in de 16de eeuw als gezworenen werden aangeduid. Voor sommige gebieden werd een schutter benoemd die overtreders uit andere dorpen of niet-gerechtigden uit de bank van Oerle moest arresteren. De overtreders waren meestal hun vee, turf, maaisel, paard en kar of andere bezittingen kwijt als zij op heterdaad werden betrapt. De strenge aanpak van overtreders was begrijpelijk omdat er een tekort aan brandstof was, aangezien er maar weinig bomen in de uitgestrekte woeste gronden te vinden waren. De turf in de vennen en moerassige gebieden was ook niet ten eeuwigen dage beschikbaar, vandaar dat zorgvuldige en zuinig met de beschikbare bodemschatten moest worden omgegaan.

Sociale status

land. In Oerle waren dat: Goedevart Lippensoen, Johannes Rutgheers, Didderic van den Lair, die vorster van Oirle, Didderic van den Valgaet, Joorden van Heerle en Jacop Luppenzoen van Zeelst260. Ook enkele autochtone families, zoals Van de Valgate, Van den Broeck, Van Zittart, Bierkens en Van Eyck genoten in de omgeving aanzien. Uit deze families waren geestelijken afkomstig, onder meer Arnoldus van den Valgaet uit Zeelst, die van 1458 tot 1473 abt was van de abdij van Averbode. Hij overleed in 1483 en werd in het koor van de abdijkerk begraven. Zijn neef Bartholomeus van den Valgaet, die in 1429 in Bergeijk werd geboren, was eveneens norbertijn in Averbode. Hij volgde in 1473 zijn oom op als abt. Op 24 oktober 1499 maakte hij in die hoedanigheid mee hoe de abdijkerk en een gedeelte van de gebouwen in vlammen opgingen. Hij overleed in 1501 in Averbode261. Omstreeks het midden van de 15de eeuw was broeder Lippert Bierkens, ongetwijfeld een telg uit de Zeelster familie, prior van het klooster MariĂŤnhage bij Eindhoven262. Dit klooster was gesticht op de plaats van het kasteel van de heer van Eindhoven. Tot de vooraanstaande personen behoorde ook Godefridus van Cobbeeck, de zoon van Johannes van Cobbeeck. Hij maakte in 1473 zijn testament en stichtte een altaar voor de kerk van Zeelst. De inkomsten uit het altaar waren bestemd voor een beneficiant die afkomstig was uit de naaste familie van Godefridus van Cobbeeck. Later werd het beneficie gebruikt als studiebeurs voor een priester263. In de 19de eeuw bestond deze beurs nog. Van onderwijs in Zeelst blijkt nog niets. De eerste scholen komen in het volgende hoofdstuk ter sprake.

Uit de Bossche protocollen komt naar voren dat binnen de bank van Oerle veel boeren woonden, maar ook lokale adellijke families en grootgrondbezitters. In een aantal gevallen is het aanwijsbaar dat die families een relatie hadden tot de heren van Boxtel. Het gaat daarbij om de families Coolen, Van Oerle, Pape Jans en De Bastart. Ook komen er families voor uit Boxtel, Achel, Grevenbroek en Hamont, dorpen waar de heren van Boxtel veel rechten hadden259. Waarschijnlijk zijn die families dienstlieden van de heer van Boxtel, die zich in de 13de eeuw in dit gebied hebben gevestigd. Omstreeks 1400 had de hertog van Brabant nog eigen dienstlieden in Kempen-

In de voorganger van deze kerk van de abdij van Averbode werd in 1483 abt Arnoldus van den Valgaet uit Zeelst begraven.

107


ONTWIKKELINGEN TUSSEN 1297 EN 1500

NOTEN 1

Cuvelier, J., Les dénombrements de foyers en

Oude toponymica, in: Campinia januari

Brabant (XIVe – XVIe siècle). Bruxelles

1974, pag. 209/210.

domeinen 152A, anno 1521. Zie onder

AAPO, oorkonden Oerle nr. 23, 2

dominus Johannes de Eyck.

1912, pag. 480-483. 2

14

Beschreeve staat van de Meijerij (1794),

februari 1348,

in: Historia Agriculturae VIII. Groningen

zie ook oorkonde van 30 november 1348.

1965, pag. 252-254, 260-263, 282-285, 3

4 5 6

A-XXIX-34b fol. 2. SA Den Bosch,

1442.

1340, fol. 40v. BHIC, Raad en Rent-

RA Hasselt, abdij van Sint-Truiden 234

meester-generaal der domeinen 133 fol.

fol. 265.

fol. 307/v en 309/v, anno 1646. SA Den

63 en 85. SA Den Bosch, Bosch’ protocol

ARA Brussel, Rekenkamer 45041 fol. 36,

Bosch, Bosch’ protocol R 1241 fol. 72, 5

R 1221 fol. 214, anno 1451 en R 1240

anno 1394.

februari 1471.

SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1267

Brabandere, Fr., Verklarend woordenboek

16

17

AAPO, oorkonde Oerle nr. 23, 2 februari

van de Familienamen in België en Noord-

1348, nr. 29, 9 maart 1354, nr. 30, 16

Frankrijk. Brussel 1993, pag. 173.

maart 1354, nr. 31, anno 1354 sente

Melssen, J.Th., De protestantse familie

Petersdach dat hy ghevanghen was

Borchouts te Strijp, in: De Brabantse Leeuw

(1 augustus). 18

ARA Brussel, Rekenkamer 45041 fol. 37v 19 20

12 augustus 1335. 33

ARA Brussel, Rekenkamer 45038, anno

fol. 263, anno 1471. 34

RHCE, Oerle ORA 263 fol. 102v, 12

35

BHIC, Raad en Rentmeester-generaal der

36

SA Den Bosch, Geefhuis oorkonde 76,

februari 1514. domeinen 152A.

ARA Brussel, Rekenkamer 45041,

15 september 1312 en oorkonde 815,

anno 1394 fol. 47.

28 december 1377. Kappelhof, A.C.M.,

ARA Brussel, Rekenkamer 45050,

De hoeven van het Bossche Geefhuis, in:

anno 1497 fol. 138v.

Noordbrabants Historisch Jaarboek 1984,

ARA BHIC, kapittel Oirschot 231 fol. 81.

pag. 133.

Buitenhuis, Nederlands repertorium van

SA Brussel, Rekenkamer 45041, anno

familienamen. Deel XI Noordbrabant. Assen/

1394 fol. 51. BHIC, Raad en Rent-

en 14, 22 januari 1294 en 16a, 14 januari

Amsterdam 1977, pag. 577.

meester-generaal der domeinen 133

1295.

ARA Brussel, Rekenkamer 45038 fol. 38.

fol. 78. Den Bosch, Bosch’ protocol R

AEL, Cathédrale St. Lambert, Grande

1231 fol. 188, anno 1461, R 1251

honderdste penning van Gestel, Strijp,

Compterie 7 liber stutorum anno 1345.

fol. 557v, 8 februari 1482.

Stratum en Meerveldhoven en extracten uit

AAPO, oorkonde Oerle nr. 13, Zondag na

het kohier van Oerle 1569-1571. Eindhoven

Sint-Jan Baptist (24 juni) 1340.

1978, pag. 111. BHIC, Raad en Rent-

Bosch, J.A. J. van den, Oude toponymica,

meester-generaal der domeinen 133 fol.

in: Campinia okt 1973, pag. 139/141.

64 en 66v. SA Den Bosch, Bosch’ protocol

SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1175

R 1217 fol. 303, 23 maart 1447, R 1227

21

ARA Brussel., Rekenkamer 45041 fol. 44,

22

anno 1394. Steurs, W., Naissance d’une région. Aux

23

origines de la Mairie de Bois-le-Duc. Recherches sur le Brabant septentrional aux SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1227

25

fol. 133, 10 juli 1457 en R 1233 fol. 48v, 10 maart 1464.

SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1182

38

SA Den Bosch, Geefhuis oorkonde 76, 1

Melssen, J.Th.M., Kohieren van de

fol. 112v, 3 mei 1457. 39

SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1214 fol. 134, 23 december 1443 en 23 januari

SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1186

1444. 40

SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1179

41

SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1192

SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1193 fol. 63v-64, 8 mei 1422.

fol. 466, omstreeks 1390.

SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1205

fol. 189, 4 juni 1421. SA Den Bosch,

Oerle nr. 12, anno 1317 en nr. 34, 18

fol. 144v, anno 1434. R 1211 fol. 33, anno

Clarissenklooster Den Bosch 44 fol.

september 1374.

1440, R 1221 fol. 17, anno 1450.

Simonis, A.H., De plaatsnaam Sittard,

27

SA Den Bosch, Geefhuis oorkonden 13

fol. 171, anno 1401. fol. 131v, anno 1408. 26

5 september 1312. AAPO, oorkonden

37

fol. 36v, anno 1368. 24

12e et 13e siècles. Bruxelles 1993.

13

SA Den Bosch, Geefhuis oorkonde 203a,

(1368-1500) van de vier kerkdorpen.

Brabantse Leeuw 1976, pag. 11-12.

12

pag. 31. 32

anno 1440, R 1211 fol. 23v, 10 januari

Vriesendorp, D.A.N., Bierens, in: De

11

Best en zijn vroegere grondgebied. Best 2000,

Bosch’ protocol R 1209 fol. 283v/284,

Tops van der Bocht. Meertens, P. J. en H.

10

Coenen, J., Te Best Wart. De geschiedenis van

De voornamen werden ontleend aan de

Bocht en Katharina filia qdam. Henrici

9

BHIC, Raad en Rentmeester-generaal der

kaartenbakken van het Bosch protocol

en 39, anno 1394: Henricus Top van der

8

31

RA Luxemburg, Abdij Echternach

303-305, 517-518.

1986, pag. 65-78. 7

15

30

28

in: Simonis, A.H., Timmers, J. J.M., Sangers, W., J.L. Offermans en W. H.

SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1219 fol. 98, 22 september 1449.

29

fol. 235v, 6 juni 1460, R 1251 fol. 116v, 1

1971, pag. 17-19. Bosch, J.A. J. van den,

juli 1482.

SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1204 fol. 229v, anno 1434, R 1228 fol. 48, anno

SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1231

Paquay, Sittard, historie en gestalte. Sittard

108

34v/35v, 4 juni 1421 en 6 maart 1475. 42

1458. 43

Bosch, J.A. J. van den, Oude toponymica, in: Campinia okt 1973, pag. 138-139.


NOTEN

bosch, ’s-Hertogenbosch 1963, deel 3,

44

SA Den Bosch, Clarissenklooster Den

plaats waar de standerdmolen van Oerle

Bosch 44 fol. 36/37, 1379, 1399 en 1475.

vóór 1462 stond, in: Campinia januari

45

SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1241

1993, pag. 22-31. Rijken, C., De banmolen te Oerle, in:

rie 8 fol. 40v, 6 mei 1421, fol. 71v, 31

46

SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1208

Taxandria 1915, pag. 81-87. Welvaarts,

oktober 1432, fol. 115/v, 3 oktober 1442.

fol. 404v, anno 1438, R 1209 fol. 102,

Th. I., Geschiedenis van Bladel en Netersel

anno 1438, R 1213 fol. 129v/130v, 17

naar de archieven van Postel’s abdij.

augustus 1443, R 1216 fol. 150, 28

Eindhoven 1890, pag. 161-163. Het jaar

archief 7239-7240. In 1716 ging dit

januari 1446, R 1223 fol. 266v/267v,

1331 moet zijn 1332.

gasthuis samen met het Weertsgasthuis

fol. 255, 19 juni 1472.

10 januari 1453. 47

Enkele akten in Bosch’ protocol, onder

48

AAPO, lias Asten en Lierop 308/26,

59

60

omstreeks 1782. Zie over beide hoeven ook: C. Rijken en J. F.C.M. Bijnen,

62

Geschiedenis van Oerle, Oerle 1977, pag. 81-82.

63

AAPO, oorkonde Oerle nr. 43, 12 april

SA Den Bosch, Oud administratief

in Den Bosch. 71

SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1216

72

BHIC, Raad en Rentmeester-generaal der

fol. 16/v, 20 november 1445.

den wijnter. 61

AEL, Domkapittel Luik, Grande Compte-

Zie ook Grande Compterie 30 t/m 41. 70

AAPO, oorkonde Oerle nr. 40, anno 1405 des dijnsdaechs na Sinte Martensdach in

meer R 1241 fol. 267v, anno 1472.

pag. 379. 69

1418.

domeinen 133 fol. 14. SA Den Bosch,

AAPO, oorkonde Oerle nr. 46, 18 mei

Bosch’ protocol R 1243 fol. 159v, 3

1461.

augustus 1474, R 1269 fol. 257v, anno

Lijten, J., De uitgifte der gemeynten van

1500. Coenen, J., Die men heijt van Kijmenaden.

49

AAPO, Oorkonde Oerle 6, 24 juni 1254.

Veldhoven, in: Campinia oktober 1989,

50

AAPO, Oorkonde Oerle 11, 18 juli 1309.

pag. 185-209.

De oorsprong van het geslacht Van Kemenade/

Lijten, J., De waarheid omtrent de

Kimmenade in het kader van de geschiedenis

Brabant tot 1312. ’s-Gravenhage 1979,

schenking van Oerle aan Postel, in:

van Son. Geldrop 1978, pag. 130-131. SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1216 fol.

Camps, H.P. H., Oorkondenboek van Noord-

51 52

64

73

pag. 940-943.

Campinia april 1985, pag. 65-68. Daar

AAPO, oorkonde Oerle nr. 37,

werd nog aangenomen dat de molen op

4 december 1393.

de Boonberch stond. Bijnen stelde dat in

AAPO, lias Oerle 276 nr. 12, anno 1570.

1993 bij, zie: Bijnen, J. F.C.M., Archeolo-

fol. 148, anno 1457, R 1235 fol. 137,

Melssen, J.Th.M., Kohieren van de

gische verkenning naar de plaats waar de

anno 1465, R 1248 fol. 26, anno 1476, R

honderdste penning van Gestel, Strijp,

standerdmolen van Oerle vóór 1462

Stratum en Meerveldhoven en extracten uit

stond, in: Campinia januari 1993, pag.

het kohier van Oerle 1569-1571. Eindhoven

22-31.

1978, pag. 111-112.

65

Kadaster Veldhoven A 242 van Gerardus

16v, 20 november 1445. 74

SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1228

1259 fol. 270, 28 juni 1490. 75

SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1258 fol. 180v, anno 1488.

76

BHIC, Huisarchief Stapelen 101 fol. 17v-

53

AAPO, lias Veldhoven nr. 335.

van Asten en A 246 en 247 van de erven

18, jaren 1448, 1462, 1463 en 1495. Raad

54

Het woord wijer is afgeleid van het

Hendrik van den Oetelaar. Zie ook

en Rentmeester-generaal der domeinen

Latijnse woord vivarius dat vijver

RHCE, Veldhoven OAA 4836, verpon-

133 fol. 1. SA Den Bosch, Bosch’ protocol

betekent.

dingsboek van 1785 fol. 1/v. 66

AAPO, oorkonde Oerle nr. 17, 21 juni 1342.

Spoliwasserij, zie Run, A. van, De

RHCE, Veldhoven ORA 13 fol. 231v, 31

56

Hij was schout van Den Bosch omstreeks

Heskok, in: Campinia april 1977,

juli 1669. Kadaster Veldhoven sectie A

57

AAPO, oorkonde Oerle nr. 33, 24 juni

1310.

58

Provincialeweg en nabij de voormalige

R 1232 fol. 394, 6 juli 1463.

55

77

pag. 20-28. 67

Jansen, H. P.h., Landbouwpacht in Brabant

BHIC, Huisarchief Stapelen 103.

362. 78

BHIC, Raad en Rentmeester-generaal der

1373. De Veldhovense oorkonden vanaf

in de veertiende en vijftiende eeuw. Assen

domeinen 133 fol. 74. SA Den Bosch,

de 13e eeuw, in: Campinia januari 1976,

1955, pag. 80 noot 1. Hij bezat de hoeve

Bosch’ protocol R 1250 fol. 100v, 23 augustus 1481, R 1252 fol. 28v, 17 mei

pag. 163.

nog in 1400, zie Oerlese schepenakte in

De Veldhovense oorkonden vanaf de 13e

BHIC, kapittel Oirschot charter 97,

eeuw, in: Campinia oktober 1974, pag.

4 juni 1400.

1483, fol. 428v, anno 1483. 79

H. J.M. van Rooij, Het Oud-Archief van het

SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1182

Groot-Ziekengasthuis te ’s-Hertogenbosch,

de molen is discussie, zie Lijten in

fol. 377, anno 1401, R 1197 fol. 119, 31

’s-Hertogenbosch 1963, deel 1, pag. 257,

Campinia oktober 1989, pag. 196-198.

maart 1427, R 1198 fol. 246, 11

Het was beslist geen watermolen anders

september 1427, R 1210, fol. 46, anno

wordt de molen niet verplaatst vanwege

1439, R 1229 fol. 268v, anno 1459,

Groot-Ziekengasthuis te ’s-Hertogenbosch,

gebrek aan wind. Voor een andere

R 1261 fol. 410v, 411v-412, 18 januari

’s-Hertogenbosch 1963, deel 3, pag. 438.

plaatsbepaling zie: Bijnen, J. F.C.M.,

1492. Rooij, H. J.M. van, Het Oud-Archief

SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1257

Archeologische verkenning naar de

van het Groot-Ziekengasthuis te ’s-Hertogen-

fol. 95v, anno 1487.

119-120. Over de werkelijke plaats van

68

deel 3, pag. 17. 80

H. J.M. van Rooij, Het Oud-Archief van het

109


ONTWIKKELINGEN TUSSEN 1297 EN 1500

81

82

Künzel, R.E., D.P. Blok en J.M. Verhoeff,

100 Lijten meende dat met Broekhoven het

Lexicon van nederlandse toponiemen tot 1200.

Riethovense gehucht bedoeld werd, zie

van Den Bosch 704. Clarissenklooster

Amsterdam 1989, pag. 320.

Campinia oktober 1989, pag. 193.

Den Bosch 43 fol. 296/v, anno 1390 en

Kadaster Veldhoven sectie C 1026-1032. Huizenlijst 1736 Schoot 88 en 89.

83

RA Luxemburg, Abdij Echternach AXXIX-34b fol. 2v.

84

SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1217 287v, 28 februari 1453.

86

SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1240

88 89

90 91 92

102 ARA Brussel, Rekenkamer 45038 fol. 103 ARA Brussel, Rekenkamer 45043 fol.

1510. 116 BHIC, Raad en Rentmeester-generaal der domeinen 133 fol. 19 en 19v. SA Den Bosch, Clarissenklooster Den Bosch 44 fol. 38, anno 1413. Op de hoeve rustten

34v, anno 1424, 45050 fol. 96 en 97,

erfpachten die achtereenvolgens in bezit

anno 1494.

waren van de families Waerloos en

104 BHIC, Raad en Rentmeester-generaal der

Dicbier uit Den Bosch en tenslotte de

fol. 72v, 5 februari 1471.

domeinen 133 fol. 30 en opvolgende

kanunnik Amelrijc Boot uit Oirschot, zie

SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1231

folio’s 14 en 36. In Blaarthem lag een

Bosch’ protocol R 1217, 1220, 1235 en

perceel De Molenakker in sectie B 219.

1243. SA Den Bosch, Clarissenklooster

fol. 167v, 10 november 1460. 87

anno 1394. 29v, anno 1340.

fol. 238, 7 oktober 1446, R 1223 fol. 85

101 ARA Brussel, Rekenkamer 45041 fol. 29,

115 SA Den Bosch, Tafel van de Heilige Geest

SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1204

105 BHIC, Raad en Leenhof van Brabant

Den Bosch 44 fol. 194-196, 29 augustus

fol. 76v, 7 mei 1434.

1125 fol. 236. RHCE, Veldhoven ORA 12

1489, 23 juli 1482, 9 juni 1486, 20 april

Kadaster Veldhoven sectie B 81-98.

fol. 275v, 17 oktober 1653.

1485.

BHIC, Raad en Rentmeester-generaal der

106 ARA Brussel, Rekenkamer 45038 fol. 38,

117 SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1232

domeinen 133 fol. 8v en 9, 152A, anno

anno 1340. SA Den Bosch, Bosch’

1521.

protocol R 1206 fol. 77, anno 1435 en R

SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1223

1266 fol. 4, anno 1497. In 1331 wordt

fol. 321, 21 juni 1487. Zeelster Boerenleven,

fol. 243, anno 1452.

Lipprecht of Luppert nog als eigenaar

’T is mèr ’n boeregat. Zeelst 2005, pag. 114-

SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1217

genoemd in de uitgifteakte van de

117, naar een artikel van N. J.M. Biezen

fol. 261, anno 1446.

gemeenschappelijke gronden van Zeelst,

in De Nederlandse Leeuw van sept/okt

BHIC, Raad en Rentmeester-generaal der

zie: Lijten, J., De uitgifte der gemeynten

2000. Biezen, N. J.M., Biesen (Oorsprong

domeinen 133 fol. 16v. RHCE, Veldho-

van Veldhoven, in: Campinia oktober

Zeelst). Kroniek van een Brabantse familie

ven ORA 19 fol. 57, 10 september 1739.

1989, pag. 201.

Huizenlijst Veldhoven 1736 Zonderwijk

107 RA Anderlecht, Leenhof van Brabant 4

17. De boerderij lag in sectie C 183-185.

(Spechtboek) fol. 194, anno 1374.

fol. 43, 16 maart 1462. 118 SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1256

(circa 1550-ca 2000). Dussen 1998. 119 SA Den Bosch, Clarissenklooster Den Bosch 45, pachtcontracten eerste helft

93

BHIC, kapittel Oirschot 231 fol. 145v.

BHIC, Raad en Leenhof van Brabant

94

BHIC, kapittel Oirschot 231 fol. 146.

1111 fol. 142. Sinds 1614 was deze

Lijten, J., De uitgifte der gemeynten van

hoeve bezit van de adellijke familie Van

fol. 487, 24 september 1478, R 1258 fol.

Veldhoven, in: Campinia oktober 1989,

Eijck.

93, 3 september 1488.

pag. 200-202. De hoeve had niets met de

95

fol. 85/v, anno 1440, 11 fol. 367, anno

moedde.

1460.

AAPO, lias Asten en Lierop 306/26, anno 1782.

96 97

110 SA Den Bosch, Clarissenklooster Den

121 BHIC, Raad en Rentmeester-generaal der domeinen 133 fol. 31. 122 RHCE, Oerle ORA 279 fol. 237v/238, 25 mei 1750. 123 ARA Brussel, Rekenkamer 45041 fol. 32. BHIC, Raad en Rentmeester-generaal der

december 1240.

Bosch 43 fol. 191, anno 1391 en fol. 91v,

domeinen 133 fol. 6. SA Den Bosch,

AAPO, oorkonde Veldhoven nr. 34, 23

anno 1392.

Bosch’ protocol R 1183 fol. 99v, anno

vanaf de 13e eeuw, in: Campinia oktober 1975, pag. 109.

99

109 RA Anderlecht, Leenhof van Brabant 15 fol. 206v, anno 1496.

AAPO, oorkonde Veldhoven nr. 1,

maart 1394. De Veldhovense oorkonden

98

108 RA Anderlecht, Leenhof van Brabant 9

Heskok te maken, zoals Lijten ver-

16de eeuw. 120 SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1247

111 SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1256 fol. 70v, anno 1486. 112 SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1212

AAPO, oorkonde Oerle nr. 37,

fol. 137, anno 1442. RHCE, Veldhoven

4 december 1394. BHIC, Raad en

ORA 11 fol. 100, 13 januari 1643,

Rentmeester-generaal der domeinen

Veldhoven ORA 18A fol. 113,

152A onder Cellarius.

1 april 1730.

Camps, H.P.H., Oorkondenboek van NoordBrabant tot 1312. ’s-Gravenhage 1979, pag. 670-671. In die omgeving lag een perceel ’t Molenstuk, sectie A 473.

110

113 SA Den Bosch, Clarissenklooster Den Bosch 43 fol. 347/v, 30 mei 1351, 1359. 114 RHCE, Veldhoven ORA 22 fol. 46v, 3 juli 1762.

1402, R 1238 fol. 50, anno 1468, R 1246 fol. 15/v, anno 1476. 124 ARA Brussel, Rekenkamer 45041 fol. 50, anno 1394. 125 BHIC, Raad en Rentmeester-generaal der domeinen 133 fol. 3. 126 SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1216 fol. 234, anno 1446, R 1228 fol. 266v, 24 december 1457, R 1253 fol. 9, 14 november 1483, R 1265 fol. 200, anno 1496.


NOTEN

127 Galesloot, L., Le livre des feudataires de Jean

141 SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1255

III, duc de Brabant. Bruxelles 1865 pag.

fol. 21v/22, 27 juni 1485, R 1284 fol. 70,

263. Bij Valgate staat niet de plaats

14 augustus 1495.

Zeelst vermeld. Galesloot plaatste

142 SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1197

Valgate in het Kwartier van Antwerpen.

fol. 35v, anno 1425, R 1222 fol. 171, 14

Het gaat duidelijk om de hoeve in Zeelst

maart 1452, R 1223 fol. 28v, anno 1452,

gezien de aantekening jure rodensi,

fol. 106v, anno 1452, fol. 305, anno 1453

hetgeen Roois recht betekent.

en fol. 332v, 11 augustus 1453, R 1224

128 RA Anderlecht, Leenhof van Brabant 4 (Spechtboek) fol. 194, anno 1374. 129 RA Anderlecht, Leenhof van Brabant 9 fol. 84/v, anno 1440, 11 fol. 367, anno 1460. 130 RA Anderlecht, Leenhof van Brabant 15 fol. 205v/206, 29 december 1496, Aveux

fol. 163, anno 1453, R 1243 fol. 273, 28 juni 1474, R 1245 fol. 336v, anno 1476, R 1254 fol. 27, anno 1484. ARA Brussel, Rekenkamer 45050 fol. 104, anno 1497. 143 ARA Brussel, Rekenkamer 45041 fol. 45, anno 1394. 144 ARA Brussel, Rekenkamer 45043, fol. 29,

dit pand rustte een cijns aan het Domkapittel van Luik. 155 RHCE, Veldhoven ORA 90 fol. 109v/110v, 13 maart 1747, fol. 132v/134v, 28 november 1768. 156 SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1176 fol. 329, omstreeks 1380. 157 SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1201 fol. 60v/61, anno 1430. 158 RA Anderlecht, Leenhof van Brabant 4 (Spechtboek) fol. 194, anno 1374. 159 RA Anderlecht, Leenhof van Brabant 9 fol. 65v/66, anno 1440. 160 RA Anderlecht, Leenhof van Brabant 11 fol. 358, anno 1460. SA Den Bosch,

et denombrements doos 588 nr. 2675, 29

anno 1424. SA Den Bosch, Bosch’

Bosch’ protocol R 1224 fol. 55, anno

december 1495.

protocol R 1224 fol. 55, anno 1453.

1453, R 1261 fol. 90, 13 september 1492.

131 BHIC, Raad en Rentmeester-generaal der domeinen 133 fol. 82v. Kadaster Zeelst sectie A 180-192. 132 BHIC, Raad en Leenhof van Brabant

145 ARA Brussel, Rekenkamer 45044 fol. 31v, anno 1448. 146 SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1201 fol. 257, anno 1431, R 1208 fol. 24, anno

161 SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1238 fol. 178v, 16 januari 1469. 162 SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1209 fol. 54, 27 februari 1439, R 1211 fol. 20v,

1111 fol. 143-143v. Raad en Rentmees-

1437 en fol. 410v/411, anno 1438. De

ter-generaal der domeinen 133 fol. 47.

relatie met de heren van Boxtel is

Kadaster Zeelst sectie B 343. Huizenlijst

ontleend aan een erfpachtbrief die in

fol. 84, omstreeks 1379. Melssen, J.Th.

Zeelst 1736 Muggenhool 5.

1480 werd verkocht, zie SA Den Bosch,

M.,Windmolens in de Meierij van

Bosch’ protocol R 1249 fol. 336,

’s-Hertogenbosch, in: Brabants Heem

133 RHCE, Veldhoven ORA 90 fol. 25-28, 24 november 1698. 134 RHCE, Veldhoven ORA 15 fol. 168, 27 april 1682. 135 SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1181

3 februari 1480. 147 ARA Brussel, Rekenkamer 45041 fol. 37, anno 1394. 148 BHIC, Raad en Rentmeester-generaal der

13 december 1440. 163 SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1176

1978, pag. 139-141. 164 Klaversma, T., De Heren van Cranendonk en Eindhoven 1200-1460. Eindhoven 1969, pag. 21. Brouwer, J en G.A. Meyer,

domeinen 133 fol. 86. SA Den Bosch,

Chronicon conventus buscoducensis ordinis

Bosch’ protocol R 1213 fol. 214, anno

praedicatorum et historia monasterii

fol. 210v, 20 juli 1437. Een erfpacht op

1443, R 1213 fol. 323, 30 september

worcumiensis. ’s-Hertogenbosch 1908,

de hoeve werd nog vermeld in 1446, zie:

1445. RHCE, Veldhoven ORA 15

SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1216

fol. 236, 18 juli 1685, ORA 18A fol. 179,

fol. 211, 31 mei 1446.

8 januari 1734. Huizenlijst Zeelst 1736

fol.93, 19 april 1431, fol. 302, 8 januari

Biezenkuilen 2.

1432.

fol. 14v, anno 1397. 136 SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1208

137 Melssen, J.Th.M., Een verdwenen parochie ... of hoe Eindhoven een Keulse bisschop van haar grondgebied bande, in: Brabants heem 1983, pag. 15-16. SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1178 fol. 107v, anno 1387. 138 Mogelijke eerdere eigenaren, zie: BHIC,

149 SA Den Bosch, Clarissenklooster Den Bosch 43 fol. 191/v, anno 1361 en 1392. 150 SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1188 fol. 104, anno 1413. 151 SA Den Bosch, Geefhuis oorkonde 416, 11 april 1357, oorkonde 697, 20

Raad en Rentmeester-generaal der

december 1370. Tafel van de Heilige

domeinen 152A fol. 124 onder domicella

Geest in Den Bosch 704 onder Zeelst.

Ida Berwoudt. 139 Rooij, H. J.M. van, Het Oud-Archief van het Groot-Ziekengasthuis te ’s-Hertogenbosch, ’s-Hertogenbosch 1963, deel 2, pag. 396401. 140 SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1284 fol. 217v, 29 juni 1479.

152 SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1214 fol. 82, anno 1443, R 1227 fol. 126v, 30 mei 1457. 153 SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1188 fol. 266v-268v, anno 1413. 154 BHIC, Huisarchief Stapelen 101 fol. 19v, 22 februari 1455, fol. 34, anno 1485. Op

pag. 27. 165 SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1201

166 Ter plaatse des molners hove, zie: SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1194 fol. 18, 25 november 1423. 167 Bijsterveld, A.J. e.a., De Kroniek van de hertogen van Brabant door Adrianus Barlandus. ’s-Hertogenbosch 2004, pag. 115-124. 168 Uytven, R. van, Een dualistisch, maar machtig hertogdom (1261-1356), in: Uytven, R. van e.a., Geschiedenis van Brabant van het hertogdom tot heden. Leuven 2004, pag. 108-109. 169 Verkooren, A., Inventaire des chartes et cartulaires des duchés de Brabant et de Limbourg et des pays d’Outre-Meuse. Bruxelles 1911, tome II, pag. 272-277.

111


ONTWIKKELINGEN TUSSEN 1297 EN 1500

170 Verkooren, A., Inventaire des chartes et cartulaires des duchés de Brabant et de Limbourg et des pays d’Outre-Meuse. Bruxelles 1913, tome V, pag. 3-10.

juli 1387. Deze akte gaat over geldwis-

200 RHCE, Oerle ORA 263 fol. 71-72.

selaars in steden en vrijheden.

201 ARA Brussel, Rekenkamer 13016,

183 Coopman, J. P.A., Sint-Oedenrode als Vrijheid. Speciaalnummer: Sint-

171 Bijsterveld, A. J. e.a., De Kroniek van de

Oedenrode 750 jaar stadsrechten.

hertogen van Brabant door Adrianus

Symposium, september 1982, in:

Barlandus. ’s-Hertogenbosch 2004,

Heemschild 1982, pag. 78-84. 184 Asseldonk, M. van, De Meierij ontrafeld.

pag. 128-132. 172 Bijsterveld, A. J. e.a., De Kroniek van de

Plaatselijk bestuur, dorpsgrenzen en

hertogen van Brabant door Adrianus

bestuurlijke indeling in de Meierij van ’s-

Barlandus. ’s-Hertogenbosch 2004,

Hertogenbosch, circa 1200-1832. Tilburg

pag. 132-138.

2003, pag. 32.

173 ARA Brussel, Rekenkamer 45041, 45043

185 De Veldhovense oorkonden vanaf de 13e

en 45050. Rekenkamer 5248-5315

eeuw, in: Campinia oktober 1974, pag.

Domeinrekeningen van de Meierij van

119-120. Lijten, J., De uitgifte der

Den Bosch.

gemeynten van Veldhoven, in: Campinia

174 SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1243 fol. 315v, 27 januari 1474. 175 SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1229 fol. 276, 28 april 1459. 176 SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1239 fol. 70, anno 1469.

oktober 1989, pag. 194-196. 186 AAPO, Oerle oorkonde 13, Zondag na Sint-Jan Baptist 1340 en Wintelre oorkonde 5, 18 november 1352. 187 AAPO, Oerle oorkonde 35, 13 februari 1391.

177 Erens, M.A., De oorkonden der abdij van Tongerloo. Tongerloo 1950, deel 2, pag. 236-237. AAPO, oorkonde Wintelre 1, anno 1339.

188 AAPO, Oerle oorkonden 1340-1354, Wintelre oorkonden 1341-1352. 189 AAPO, Oerle oorkonde 27, 28 mei 1345, oorkonde 23, 8 september 1348.

178 Van het testament bestaan enkele exemplaren, onder andere in Burgsteinfurt, Den Bosch en Brussel. Hoekx, J., Archief van het klooster der Rijke Claren te ’s-Hertogenbosch, 1335-1668. Den Bosch 1965. Heel, D. van, Bijdragen tot de geschiedenis van het Clarissenklooster te ’s-Hertogenbosch, in: Taxandria 1933, pag. 248-249.

190 AAPO, Oerle oorkonden 1340-1374 en Wintelre, oorkonden 1341-1352. 191 AAPO, Wintelre oorkonde 2, dinsdags voor St. Laurentius 1341. 192 AAPO, Oerle oorkonde 36, 13 maart 1391. 193 AAPO, Oerle oorkonde 43, 12 april 1418. 194 AAPO, oorkonde Wintelre 1, anno 1339.

179 AAPO, Wintelre oorkonde 3, 28 oktober 1341.

195 ARA Brussel, Kerkelijke Archieven Abdijen 5008 (abdij van Averbode) fol.

180 SA Den Bosch. OSA 5475, 8 maart 1355. Oud nummer: Sassen 121. Verkooren, A.,

39-40, 17 oktober 1420. 196 AAPO, oorkonde Oerle, 4 december

schoutsrekening van Kempenland jaren 1429-1430. 202 Jacobs, B.C.M., Justitie en politie in ’sHertogenbosch voor 1629. Assen/Maastricht 1986, pag. 120-127. 203 Jacobs, B.C.M., Justitie en politie in ’sHertogenbosch voor 1629. Assen/Maastricht 1986, pag. 111. 204 ARA Brussel, Rekenkamer 12990, rekening van de hoogschout fol. 171/v, anno 1432. De schoutsrekening is op internet te vinden onder de Archiefcollectie van Henk Beijers. 205 ARA Brussel, Rekenkamer 12990, rekening van schout Roelof van Haestrecht van 1417. 206 ARA Brussel, Rekenkamer 13016, schoutsrekening Kerstmis 1432- Sint-Jan 1433. 207 ARA Brussel, Rekenkamer 13016, schoutsrekening Sint-Jan 1437- Kerstmis 1437. 208 ARA Brussel, Rekenkamer 13016, schoutsrekening Kerstmis 1446- Sint-Jan 1447. 209 ARA Brussel, Rekenkamer 13016, schoutsrekening Kerstmis 1431- Sint-Jan 1432. 210 ARA Brussel, Rekenkamer 2661, rolrekening van de jaren 1402-1403. 211 Verkooren, A., Inventaire des chartes et cartulaires des duchés de Brabant et de Limbourg et des pays d’Outre-Meuse. Bruxelles 1912, tome III, pag. 338-339. 212 Asseldonk, M. van, De Meierij ontrafeld. Plaatselijk bestuur, dorpsgrenzen en bestuurlijke indeling in de Meierij van

Inventaire des chartes et cartulaires des duchés

1393, zie ook Veldhoven oorkonde 14,

’s-Hertogenbosch, circa 1200-1832. Tilburg

de Brabant et de Limbourg et des pays d’Outre-

23 maart 1394.

2003, pag. 55.

Meuse. Brussel 1911, deel 2, pag. 272277. 181 Deze akte komt soms voor met het jaartal 1325. Gezien de Paasstijl gaat het

197 ARA Brussel, Rekenkamer 2658,

213 Verkooren, A., Inventaire des chartes et

gezamenlijke rolrekening van de

cartulaires des duchés de Brabant et de

schouten 1400-1401.

Limbourg et des pays d’Outre-Meuse.

198 SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1182

Bruxelles 1912, tome IV,

om 1 maart 1326. In de uitgifte van de

fol. 83v, anno 1400. In Meerveldhoven

grote aard van Oerle van die datum is

kwamen armmeesters of Heilige-

helemaal geen sprake van vrijheids-

Geestmeesters voor in 1405,

rekening van de kwartierschout van

rechten, evenmin wordt het woord

zie R 1184 fol. 358v, anno 1405.

Kempenland van 1481.

199 Cuvelier, J., Les dénombrements de foyers en

vrijheid gebruikt. 182 BHIC, Collectie Santvoort 9 fol. 55/56v, 6 maart 1752. SA De Bosch. OSA 5500, 10

112

pag. 208-209. 214 ARA Brussel, Rekenkamer 13017,

215 ARA Brussel, Rekenkamer 13018,

Brabant (XIVe – XVIe siècle). Bruxelles

rekening van de kwartierschout van

1912, pag. 480-483.

Kempenland van 1492 en 1493.


NOTEN

216 De lijst werd samengesteld uit eerder

228 Bannenberg, G., A. Frenken, H. Hens.

238 Geest, P. van, Meerveldhoven, in: Margry,

bekende gegevens, zie Coenen, J., Te Best

De oude dekenaten Cuijk, Woensel en

Wart. De geschiedenis van Best en zijn vroegere

Hilvarenbeek in de 15de en 16de-eeuwse

sen in Nederland. Deel 2. Noord-Brabant.

grondgebied. Best 2000, pag. 59. Deze

registers van het aartsdiakenaat Kempenland.

Amsterdam/Hilversum 1998, pag. 589.

gegevens werden voor de ontbrekende

Nijmegen 1968.

SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1242

jaren aangevuld vanuit de gecombi-

229 Zender, M., Räume und Schichten mittelal-

P. JH. en C.M.A. Caspers, Bedevaartsplaat-

fol. 200v, en R1243 fol. 199v, beide anno

neerde rekeningen van de schouten en

terlicher Heiligenverehrung in ihrer

die van de hoogschout van Den Bosch,

Bedeutung für die Volkskunde. Düsseldorf

die berusten in het ARA in Brussel,

1959, pag. 189-195. Zender, M., Die

De oude dekenaten Cuijk, Woensel en

rekenkamer 2656-2660, 2779-2788,

Verehrung des hl. Severinus von Köln,

Hilvarenbeek in de 15de en 16de-eeuwse

12990-12992. Deze gegevens zijn

in: Annalen des historischen Vereins für den

registers van het aartsdiakenaat Kempenland.

momenteel ook op internet te vinden

Niederrhein. Düsseldorf 1954, pag. 257-

Nijmegen 1968, deel 1, pag. 209.

onder de Archiefcollectie Henk Beijers.

285.

Schutjes kent geen pastoors van vóór

217 Coenen, J., De secretarissen en schouten van

230 Melssen, J.Th.M., Een verdwenen

1473. 239 Bannenberg, G., A. Frenken, H. Hens.

1597 in de parochie Meerveldhoven.

Peelland 1629-1795. Doctoraalscriptie

parochie ... of hoe Eindhoven een Keulse

Nieuwe Geschiedenis. Geldrop 1981,

bisschop van haar grondgebied bande,

pag. 34.

in: Brabants heem 1983, pag. 11-21.

241 De lijst is samengesteld uit: Schutjes,

231 SA Den Bosch. Bosch’ protocol R 1260

L. H.C., Geschiedenis van het bisdom

218 ARA Brussel, Archief rekenkamers, rolrekeningen 2785, jaar 1388. 219 ARA Brussel, Rekenkamer 12996, rekening 1495-1497.

fol. 69, anno 1490. 232 Bannenberg, G., A. Frenken, H. Hens. De

240 Juten, G.C.A., Consilium de Beke, in: Taxandria 1922, pag. 48.

’s-Hertogenbosch. St. Michielsgestel 1876, deel 5, pag. 341. BHIC, kapittel Oirschot,

oude dekenaten Cuijk, Woensel en Hilvaren-

necrologium 15de eeuw. AAPO,

beek in de 15de en 16de-eeuwse registers van

Helmond bundel 205/1697. Barbier, J.,

fol. 198, verwijzing naar een akte van

het aartsdiakenaat Kempenland. Nijmegen

Nécrologe de l’abbaye de Floreffe, de

4 oktober 1427.

1968, deel 1, pag. 151-152.

l’ordre de Prémontré au diocèse de

220 ARA Brussel, Rekenkamer 12990

221 ARA Brussel, Rekenkamer 12992, met

233 Hoenen, M. J. F.M., Heymeric van de Velde.

Namur, in: Analectes pour servir a l’histoire

verwijzingen naar akten van 9 augustus

Eenheid in de tegendelen. Baarn 1980.

ecclésiastique de la Belgique. Louvain/

1431, 15 december 1435 en Kerstmis

Meeren, W. van der, Heymeric van der

Bruxelles 1876, pag. 217, 219, 223, 242,

1440.

Velde (Heymericus de Campo), een

285 en 286. Juten, G.C.A., Consilium de

dorpsgenoot uit de vijftiende eeuw, in:

Beke, in: Taxandria 1922, pag. 48.

222 SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1243 fol. 216, 14 februari 1474. 223 ARA Brussel, Rekenkamer 12991, schoutsrekening 1414, fol. 184. 224 Paquay, J., Pouillés ou registres aux bénéfices de l’ancien Diocèse de Liége. Le plus ancien

Heem Son en Breugel 1992, pag. 2-18. Coenen, J., Son en Breugel. Van oudsher een kruispunt van wegen. Son en Breugel 1999, pag. 82-83. 234 Bannenberg, G., A. Frenken, H. Hens. De

242 ARA Brussel, Rekenkamer 45050, cijnsboek van Oerle van 1497 fol. 79. 243 De stichtingsdatum van het gasthuis was in ieder geval vóór 1460. In de literatuur in Diest is dit echter onbekend, zie:

pouillé du Diocèse de Liége. Tongres 1908,

oude dekenaten Cuijk, Woensel en Hilvaren-

Raymaekers, F. J. E., Het kerkelijk en

pag. 6-8.

beek in de 15de en 16de-eeuwse registers van

liefdadig Diest. Leuven 1870, pag. 566-

het aartsdiakenaat Kempenland. Nijmegen

567. Uit de Bossche protocollen blijkt

1968, deel 1, pag. 209 en 230.

dat het gasthuis in Diest al in 1460

225 Bijsterveld, A. J.A., Laverend tussen kerk en wereld. De pastoors in Noord-Brabant 14001570. Amsterdam 1993, pag. 27-58. 226 De gegevens van Luik werden door Juten tussen 1919 en 1923 gepubliceerd. 227 Bannenberg, G., A. Frenken, H. Hens.

235 Schutjes, L. H.C., Geschiedenis van het bisdom ’s-Hertogenbosch. St. Michielsgestel 1876, deel 5, pag. 37. 236 Bormans, S. en E. Schoolmeesters,

bestond. SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1230 fol. 335 en 359, anno 1460. 244 BHIC, Raad en Rentmeester-generaal der domeinen 133 fol. 18.

De oude dekenaten Cuijk, Woensel en

Cartulaire de l’église Saint-Lambert de Liége.

Hilvarenbeek in de 15de en 16de-eeuwse

Bruxelles 1898, deel 3, pag. 69-71. Run,

van Hooidonk, in: Bossche Bijdragen 1948-

registers van het aartsdiakenaat Kempenland.

A. van, Historische gegevens over de

1949, pag. 21.

Nijmegen 1968. Juten, G.C.A., Consilium

Sint-Lambertus-parochie en de Maria-

de Beke, in: Taxandria 1922, pag. 48.

kapel te Meerveldhoven, in: Campinia

Knegsel, Vessem en Wintelre worden in

april 1979, pag. 47-54.

dit hoofdstuk niet nader uitgewerkt,

237 Run, A. van, Historische gegevens over

245 Frenken, A.M., De voormalige priorij

246 SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1175 fol. 198v, anno 1368. 247 RA Hasselt, abdij van Sint-Truiden 234, cijnsboek van Eindhoven en omgeving

omdat het grondgebied van die drie

de Sint-Lambertus-parochie en de Maria-

van 1646, fol. 307/v. De cijnzen lagen

parochies momenteel geen deel uitmaakt

kapel te Meerveldhoven, in: Campinia

onder meer op Cleijn Eijndhoven en in

van de huidige gemeente Veldhoven.

juli 1979, pag. 104-105.

de Heistraat.

113


ONTWIKKELINGEN TUSSEN 1297 EN 1500

248 Van deze kinderen komen tientallen akten voor in het Bosch’ protocol. 249 BHIC, Raad en Rentmeester-generaal der domeinen 133 fol. 52. 250 SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1237 fol. 22/v en 202v, anno 1468. 251 Bannenberg, G., A. Frenken, H. Hens.

256 In de 18de eeuw betaalden de hoevenaars van de drie hoeven van de Tafel van de Heilige Geest uit Den Bosch,

259 ARA Brussel, Rekenkamer 45038, fol. 41v, anno 1340. 260 Coenen, J., Baanderheren, Boeren en Burgers.

die gelegen waren in Zesgehuchten, hun

Een overzicht van de geschiedenis van Boxtel,

pacht in natura in Zeelst.

Liempde n Gemonde. Boxtel 2004,

Waarschijnlijk was dit vanouds zo omdat de hoeven in Zesgehuchten en

pag. 28-34. 261 ARA Brussel, rolrekeningen schout van

De oude dekenaten Cuijk, Woensel en

die in Kerkoerle tot de oudste en verst

Kempenland 2657, anno 1400.

Hilvarenbeek in de 15de en 16de-eeuwse

gelegen bezittingen behoorden van de

262 Molhuysen, P.C., P. J. Blok en L.

registers van het aartsdiakenaat Kempenland.

Tafel van de Heilige Geest in Den

Knappert, Nieuw Nederlandsch Biografisch

Nijmegen 1968, pag. 231.

Bosch, zie: Kappelhof, A.C.M., De

Woordenboek. Leiden 1921, deel 5, kolom

hoeven van het Bossche Geefhuis, in:

993. Adriaenssen, L. F.W., Ex familia

Noordbrabants Historisch Jaarboek 1984,

sancti Norberti, in: Adriaenssen, L.F.W.,

pag. 87.

Welpen van de Brabantse Leeuw. Genealogie

252 Does de Willebois, A. van der, Studiebeurzen. ’s-Hertogenbosch 1906, deel IV, pag. 258-264. 253 Het gaat om twee contracten, een

257 Lijten, J., De uitgifte der gemeynten van

tussen geld en geloof in Noord-Brabant.

Nederlands en een Latijns exemplaar.

Veldhoven, in: Campinia oktober 1989,

’s-Hertogenbosch 1991, pag. 274 en 276.

SA Den Bosch, Tafel van de Heilige Geest

pag. 185-209. De kaart bij het artikel is

Een levensbeschrijving komt ook voor in

660 fol. 25, 2 oktober 1471 en fol. 128/v,

op enkele onderdelen niet juist, onder

het Monasticon Praemonstratense onder de

2 oktober 1476.

meer bij Kockhoven, Broekhoven en

254 Jansen, H.P.H., Landbouwpacht in Brabant in de veertiende en vijftiende eeuw. Assen 1955, pag. 46-47.

Caudenhoven. 258 BHIC, Raad- en Rentmeester-generaal der Domeinen 152A fol. 201. ARA

255 SA Den Bosch, Tafel van de Heilige Geest 660 fol. 25, 2 oktober 1471.

114

abdij van Averbode. 263 SA Den Bosch, Bosch’ protocol R 1219 fol. 184v, anno 1449. 264 Does de Willebois, A. van der, Studie-

Brussel, Rekenkamer 45038, fol. 41v,

beurzen. ’s-Hertogenbosch 1906, deel IV,

anno 1340.

pag. 257-264.


« HOOFDSTUK 4 »

De opsplitsing van de bank van Oerle in heerlijkheden In dit hoofdstuk wordt de periode 1500 tot 1648 behandeld. Het was een onrustige tijd, die begon met oorlogen tegen de hertog van Gelre en die eindigde met het laatste jaar van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). Omstreeks 1560 werd de bank van Oerle, die bestond uit de dorpen Knegsel, Vessem, Wintelre, Meerveldhoven, Oerle, Veldhoven, Zeelst en Blaarthem, opgesplitst. Koning Philips II van Spanje besloot enkele onderdelen van de bank van Oerle als heerlijkheden te verkopen. De heer van zo’n gebied kreeg daarbij allerhande rechten over het grondgebied en de bevolking. Deze rechten worden aangeduid als heerlijke rechten. Zo ontstonden twee nieuwe heerlijkheden, te weten een van Oerle en Meerveldhoven en een van Veldhoven, Zeelst en Blaarthem. Met het bestuur van de dorpen Vessem, Knegsel en Wintelre hadden zij na 1560 geen bemoeienis. Armoede, verwoesting van bezittingen door oorlogshandelingen, verval van de economie en pest kenmerken de periode van 1500 tot 1648. Helaas is tijdens oorlogshandelingen en door onzorgvuldig beleid veel archiefmateriaal uit de 16de eeuw verloren gegaan. Dankzij de resultaten van onderzoek in archieven van kloosters, overheidsinstellingen en naburige gemeenten kan toch een beeld worden geschetst van de 16de eeuw. Van de eerste helft van de 17de eeuw is er voldoende eigen dorpsarchief bewaard gebleven. Toch werden de meest interessante documenten buiten de dorpsarchieven gevonden. In sommige brieven uit de 16de of 17de eeuw werd in korte bewoordingen beschreven met welke rampen de inwoners van de beide heerlijkheden werden geconfronteerd. DE BEVOLKING Net als in de 15de eeuw bestaan er van de 16de eeuw haardstedentellingen van het hertogdom Brabant. Op grond van de opgave van het aantal haardsteden of huizen bepaalde de overheid in Brussel welke bijdrage ieder dorp moest betalen aan het leger van de hertog van Brabant. In die tijd waren dat met name keizer Karel V en koning Philips II van Spanje. Het hertogdom Brabant was één van de vele bezittingen van het immens grote rijk van deze beide heersers. De haardstedentellingen geven niet alleen een opgave van het aantal huizen, er valt soms ook uit af te lezen hoe de dorpen in omvang afnamen tijdens oorlogen. Van Peelland bestaan bijvoorbeeld opgaven uit het jaar 1515. Daarin is het verschil met de lijst van 1496 en die van 1526 goed te zien. De opgave van 1515 werd

gemaakt vanwege de vernielingen door de troepen van de hertog van Gelre in 1512. Kempenland kwam daar in 1512 goed van af. De laatste haardstedentelling dateert van het jaar 1526. De cijfers van dat jaar werden gedurende de hele 16de eeuw gebruikt als basis voor de belastingen. Toen in 1570 de hertog van Alva de 100ste penning invoerde, werden per plaats lijsten opgesteld van bezitters en pachters van huizen en landerijen. De meeste kohieren (boeken) van de 100ste penning zijn verloren gegaan; van Blaarthem, Veldhoven en Zeelst daarentegen zijn ze bewaard gebleven. Van het kohier van Oerle bestaan nog slechts enkele bladzijden met daarop onder meer de twee hoeven van de abdij van Postel in Oerle. Met behulp van de gegevens van 1570 kan een opgave worden gemaakt van het aantal huizen in voornoemde dorpen.

115


D E OPSPLITSING VAN DE BANK VAN OERLE IN HEERLIJKHEDEN

Fragment van het kohier van de 100ste penning van Oerle van 1570 met de Heilige-Geesthoeve op de Berkt en de Postelse hoeve in Oerle.

116


DE BEVOLKING

Uit de eerste helft van de 17de eeuw zijn geen opgaven van aantallen huizen of inwoners bewaard gebleven. Voor de vaststelling van de belasting ging men destijds nog steeds uit van de opgave van het jaar 1526. Voor sommige dorpen, zoals Oerle, was dat eigenlijk oneerlijk, omdat daar niet alleen het aantal huizen was afgenomen, maar ook een economische achteruitgang had plaatsgevonden. In Oerle waren in 1582 door oorlogshandelingen ongeveer 100 huizen door brand verwoest1. Kort daarna vonden nog drie plunderingen plaats2. Bij de opgave van het aantal huizen worden de dorpen Blaarthem, Meerveldhoven, Oerle, Veldhoven en Zeelst opnieuw vergeleken met enige plaatsen in de omgeving. De opgave van 1526 is meer gespecificeerd dan de voorafgaande. Er wordt daarin aangegeven hoeveel huizen van arme mensen zijn, hoeveel hoeven er voorkomen en hoeveel huizen er leeg staan. Het is altijd de vraag in hoeverre de gegevens juist zijn, aangezien belastingontduiking ook in die tijd al bestond4. Die twijfel komt vooral naar voren bij de vergelijking van de jaren 1567 en 1570. In 1570 werden alle huizen opgesomd met de bijbehorende eigenaren, pachters of huurders. Die lijst was veel nauwkeuriger dan de haardstedentellingen. De indruk bestaat dat men in 1567 alleen maar die van 1526 enigszins heeft verhoogd5. Bij een vergelijking van de cijfers met de 15de eeuw valt een geringe toename van het aantal huizen te constateren. In het vorige hoofdstuk gingen we voor de 15de eeuw uit van 450 tot 500 huizen in de hele bank van Oerle. In 1570 waren er tussen de 475 en 500 huizen. Het inwoneraantal zou daarmee uitkomen op ongeveer 2.700 personen. Na die tijd nam zowel het aantal huizen als het aantal inwoners af tengevolge van oorlogshandelingen en besmettelijke ziekten. In 1557 en 1558 werd vrijwel heel het oosten van Brabant getroffen door een pestepidemie. Van de bank van Oerle zijn geen opgaven bekend hoeveel mensen er stierven, maar van omliggende plaatsen bestaan enige verklaringen. Zo werd over Oirschot en Best geschreven dat daar 3.000 personen waren omgekomen. Dat aantal is wel erg hoog, gezien het feit dat Oirschot (samen met Best) zo’n 3.500 tot 4.000 inwoners telde6. De eerdere

Plaats/aantal huizen Oerle Meerveldhoven Veldhoven Zeelst Blaarthem Vessem Knegsel Wintelre Eersel Valkenswaard Waalre Eindhoven Oirschot (+Best)

1496 76 13 102 66 29 85 27 47 178 118 85 168 591

1526 80 16 111 74 40 82 24 50 173 118 100 225 782

opgave van 1582 van de verwoesting van 100 huizen in Oerle hoeft niet te betekenen dat er in Oerle nog maar 50 huizen overbleven. Ongetwijfeld werden de meeste huizen vrij snel herbouwd, maar een tijdelijk vermindering met 25 tot 50 huizen is denkbaar. Ook zullen sommige inwoners van Oerle naar elders zijn getrokken om een nieuw bestaan op te bouwen. In 1636 werden Kempenland en Peelland opnieuw getroffen door een pestepidemie, die overgebracht werd door soldaten van het leger van Jan van Nassau. Ondanks het feit dat er wel archieven bestaan van dat jaar, werd van de beide heerlijkheden geen opgaven gevonden, van de aantallen slachtoffers. Evenmin bestaan er voor de parochies Blaarthem, Meerveldhoven en Zeelst, Oerle en Veldhoven begraafboeken uit die tijd7.

Familienamen In het vorige hoofdstuk kwamen de oudste familienamen ter sprake. Deze werden ingedeeld in patroniemen en matroniemen, herkomstnamen en beroepsnamen. Het valt op dat in de periode van 1500 tot 1648 nog betrekkelijk veel echte patroniemen in zwang waren. Dat wil zeggen dat de naam per generatie veranderde. Toen bijvoorbeeld in 1618 in Veldhoven de erfenis van Paulus Matijssen en diens vrouw Adriaentje werd verdeeld, werden hun kinderen Frans Pauwels, Heijlken Pauwels, Conegunda Pauwels en Jenneken Pauwels genoemd8. Hetzelfde verschijnsel is in 1620 in Zeelst te zien bij de erfenis van Huijbrecht Adriaens en Elisabeth zijn vrouw. De kinderen werden niet Adriaens genoemd maar Huijbrechts9.

117

1567 82 112 41 84 51 176 123 228 800

1570 140-150 3 26 150 112 48


D E OPSPLITSING VAN DE BANK VAN OERLE IN HEERLIJKHEDEN

In 1631 werden de kinderen van Corstiaen Laureijs Everts uit Veldhoven aangeduid met de naam Corsten, zoals Evert Corsten, Wouter Corsten en hun zeven zusters10. In de genealogie Joppen uit Oerle is te lezen dat Willem Joppen, die omstreeks 1640 in Oerle leefde, een zoon naliet die Job Willems werd genoemd. Diens zoon, die in de tweede helft van de 17de eeuw in Oerle leefde, heette Luycas Joppen11.

Middeleeuwse voornamen De meeste voornamen die in de 16de en 17de eeuw werden gebruikt, zijn Christelijke namen, zoals Johannes, Petrus, Paulus, Catharina of Maria en veel voorkomende Frankische namen, zoals Hubertus, Lambertus, Everardus, Aleidis of Mechteld. Bijzondere middeleeuwse voornamen werden in deze periode zeldzaam. Soms was het een voornaam die generaties lang binnen dezelfde familie bleef bestaan. In de eerste helft van de 17de eeuw treffen we hier en daar nog steeds voorbeelden van deze oeroude voornamen aan. In het vorige hoofdstuk werd Lippertus (Lippert, Lip) genoemd als typische Zeelster voornaam. In de 14de eeuw kwam die naam veelvuldig voor, vooral binnen de familie Bierkens. In 1615 woonden in Zeelst nog een zekere Lip Bartholomeus en Lip Jan Denen12. De voornaam Lip werd in die tijd niet afgeleid van Lippertus maar van Libertus. In sommige gevallen werd de voornaam gewijzigd in Librecht. Omstreeks 1640 was die voornaam veranderd in de achternaam Liebrechts. Wouter en Hendrik, zonen van Librecht Janssen droegen de achternaam Liebrechts13. Vanaf die tijd was het een blijvende achternaam. Een andere voornaam, die al in de 11de eeuw gebruikt werd door de heren van Boxtel, was Harpertus, hetgeen later Happonis of Herbertus werd. De voornaam Hap kwam in de Middeleeuwen in Veldhoven en Zeelst regelmatig voor. In 1620 woonde in Zeelst nog een Hap Huijbrechts, een zoon van de eerdergenoemde Huijbrecht Adriaens. Coenegont was in Veldhoven in de 14de eeuw een populaire meisjesnaam, die mogelijk ontleend is aan Conegonda, vrouwe van Boxtel, die in de 13de eeuw in Veldhoven de rechten over de kerk bezat. Als voornaam kwam de naam in

118

de eerste helft van de 17de eeuw nog steeds voor in Veldhoven, ondermeer bij Kuenegunda of Conegonda Jan Hanssen en Conegonda Pauwels14.

Patroniemen en matroniemen Patroniemen zijn achternamen, die afgeleid zijn van de voornaam van de vader. De naam Liebrechts, eerdergenoemd bij de middeleeuwse voornamen, is daarvan een goed voorbeeld. Omdat het gebruik van de vadersnaam in Veldhoven, Zeelst en Oerle nog steeds voorkwam in de 17de eeuw, is het moeilijk te bepalen of een familie het patroniem als werkelijke achternaam gebruikte. Namen als Aerts, Cornelissen, Franssen, Hendriks, Janssen, Peeters en Willems komen vaak voor. Bij die namen is de voornaam van de vader goed herkenbaar. Iets minder duidelijk is dat bij namen als Ansems (Ancelmus), Colen (Nicolaas), Corsten (Christiaan), Daems (Adam), Lavreijssen (Laurentius), Lemmens (Lambertus), Maesen (Thomas), Naeten (Donatus), Nijssen (Dionisius), Senders (Alexander) en Staessen (Eustachius)15. Sommige namen werden op een zeker moment verbasterd of anders opgeschreven, waardoor het bijna niet meer te zien is dat het om een patroniem gaat. Zo is de Oerlese naam Roefs eind 17de eeuw geleidelijk veranderd in Roes en uiteindelijk in Roest16. Bij de naam Heijmans zou men in eerste instantie denken aan een man die op of nabij de heide woont. Toch is Heijman een middeleeuwse voornaam, die overeenkomt met Hendrikman of Heineman. Dat wil dus zeggen dat de achternaam Heijmans uit Oerle geplaatst dient te worden onder de patroniemen17. Andere voorbeelden zijn Emmen of Embrechts en Hap, waarvan de naam Van Happen is afgeleid. Matroniemen komen in Brabant minder vaak voor. Waarschijnlijk is de achternaam Leijten de meest voorkomende naam in Veldhoven en Zeelst, die afgeleid is van een matroniem, in dit geval van Aleidis. Ook komt de achternaam Truijens voor, die afgeleid is van Gertruda. Sommige matroniemen verdwenen geleidelijk en werden op den duur vervangen door nieuwe patroniemen. In het hertogelijk cijnsboek komt voor Gevart sone Peter Michiels Aleyten. De naam Aleyten is een matroniem afgeleid van Aleidis.


DE BEVOLKING

Beginblad van het 16deeeuwse cijnsboek van de hertog van Brabant voor Oerle. De cijnsposten betreffen het goed Ten Broeke in Veldhoven.

Zijn zoon heette Peter Gevarts, diens zoon Willem sone Peter Gevarts. De dochter van Willem werd Jenneke dochter Peter Willem Geven genoemd. Zij woonde op het goed Vlutten in Oerle18. Geven is een patroniem afgeleid van de Frankische voornaam Gevardus, die later vaak veranderd werd in Gerardus. Verder komen sporadisch namen voor als Fijkens en Seijkens die aan een vrouwelijke roepnaam, respectievelijk Sophia en Lucia, zijn ontleend.

Herkomstnamen In het vorige hoofdstuk kwamen drie groepen herkomstnamen ter sprake, die afgeleid waren van plaatsnamen, namen van gehuchten en van boerderijen. Het gebruik van herkomstnamen was in de 17de eeuw nog niet algemeen. Het kwam ook voor dat de naam nog veranderde. Zo komt in het hertogelijk cijnsboek een zekere Henrick sone Wouter Michiel Wouters van Eyndhoven voor met bezittingen in het Veldhovense gehucht Heerle (=Heers). Zijn zoon heette Michiel sone Henrick Wouters van Heerle19. Toen bestonden al enkele namen, waarbij achternamen zoals Van Aelst, Van Best, Van Borckel, Van Diepenbeeck, Van Nuenen, Van Poppel en

Van Stockum afkomstig zijn van plaatsnamen, onder meer uit het huidige Belgisch Limburg. De achternaam Van Sonderwijck, de oude naam voor Veldhoven, kwam ook voor20. Namen die ontleend werden aan gehuchten in Veldhoven of omgeving kwamen, in tegenstelling tot de Middeleeuwen, in de 17de eeuw weinig voor. Dit gebruik nam af met het gevolg dat dergelijke namen geleidelijk weer vervangen werden door patroniemen. Een voorbeeld is de familie Van den Horenvenne in Zeelst. In de hertogelijke cijnsboeken van Oerle komt voor: Gerart sone Huijbert Gerits van den Horenvenne. Zijn zoon staat in dat cijnsboek boven zijn vader aangetekend als Adriaen, sone Gerit Huijben en diens zoon daarnaast opgeschreven als Peter Arien Gerit Huyben21. Een bekend voorbeeld van een herkomstnaam, afgeleid van een gehucht, is Van Gennep (Gennep onder Gestel en Aalst). De naam Van Kemenade of Van Kemenaeijen komt van het voormalige Sonse gehucht Kemenade, dat gelegen was op de plaats van het huidige industrieterrein Ekkersrijt. In 1630 woonde in Zeelst Lambrecht Janssen van Kemenaeijen, die vermoedelijk een broer was van Peter Janssen van Kemenade, de pachter van een hoeve in Zeelst van de adellijke familie Van Eyck22.

119


D E OPSPLITSING VAN DE BANK VAN OERLE IN HEERLIJKHEDEN

Ook het gebruik van hoevennamen kwam in de 17de eeuw minder vaak voor dan in de Middeleeuwen. De naam Van der Meer of Van der Meeren werd afgeleid van de hoeve De Meer in Zeelst. Bij een algemeen voorkomende naam als Van den Broek is het moeilijk om vast te stellen of die naam werd ontleend aan de hoeven Ten Broek in Meerveldhoven, Zeelst, Strijp of zelfs nog van een andere plaats. Ook kan het een naam zijn die afgeleid is van een gehucht Broek.

Beroepsnamen

De achternaam Baselmans/Bazelmans bestond in Zeelst al in de 17de eeuw. Foto van 1909 van de familie Bazelmans uit Zeelst.

Bij de beroepsnamen moeten we denken aan namen zoals Schoenmakers en Timmermans. In Oerle leefde omstreeks het midden van de 17de eeuw Wouter Jan Jaspers, die scheermaker en timmerman van beroep was. Zijn afstammelingen droegen de naam Scheermakers23. In Zeelst komt de naam Smeets en Smits voor, die afgeleid zijn van het beroep smid. De achternaam Schippers in Oerle, die daar al in de eerste helft van de 17de eeuw bestond, heeft misschien niets te maken met het beroep van schipper. Het is waarschijnlijk dat de naam Schippers een dialectvariant is van Schepers, dat

120

wil zeggen ontleend aan het beroep van schaapherder of scheper24. De naam Swagemakers in Veldhoven moet gelezen worden als des wagenmakerszoon. Het is dus ook een oude beroepsnaam. Soms zijn beroepsnamen als een soort bijnaam gebruikt. In een Veldhovense boedelrekening van 1632 is bijvoorbeeld sprake van Peter Henrick den Cremer (koopman), Mijnis den Decker (strodekker), Peter den Timmerman, Dirck den Huevener (hoevenaar) en Henrick den Molder (molenaar)25. In 1635 kochten de voogden van Lijsken Rutten wilgenhout van Anssem den Blockmaker te Oerle. Een blokmaker is een klompenmaker26.

Aliasnamen Soms was het patroniem of de achternaam niet duidelijk genoeg en werd een aliasnaam toegevoegd. Die naam kan betrekking hebben op een gehucht, de naam van de moeder of familie waar de persoon in kwestie werd opgevoed. Zo werd in Zeelst aan het patroniem Frans Jan Hendricx de aliasnaam Populiers toegevoegd27. Uiteindelijk zou de naam


DE BEVOLKING

Popeliers blijven bestaan en de plaats innemen van het patroniem. Bij de familie Heuvelmans of Hovelmans werd in de 17de eeuw regelmatig de aliasnaam Vercoijen of Verkoyen vermeld. In de loop van de 18de eeuw werd alleen nog de naam Heuvelmans gevoerd28.

Bekende namen Van de bekende namen die in het vorige hoofdstuk werden genoemd, was de naam Bierkens inmiddels verdwenen. De namen Borghouts en Tops kwamen beide nog voor. Tot de familie Borghouts behoorde onder andere Henricus Borghouts, pastoor van Meerveldhoven (1608-1612), Waalre (1612-1618) en Zeelst (1618-na 1651)29. Een andere bekende familie droeg de naam Biesen of Biezen. De Zeelster armmeester en schepen Michiel Pauwels de Biesen droeg deze naam in 1632. Hij werd voor die tijd regelmatig als Michiel Pauwels aangeduid. Zijn afstammelingen schreven de naam De Biesen ook als Biesen en Biezen30. De achternaam Baselmans werd in de eerste helft van de 17de eeuw nog niet gevoerd. Willem Jan Yeuwens noemde zich omstreeks 1677 Willem Jan Baselmans. Zijn vader Jan Yewens woonde al in 1615 in Zeelst. De betekenis van de naam is onduidelijk. Misschien is de naam afgeleid van de Germaanse voornaam Baso, maar het kan ook zijn dat de familie ooit op een hoeve heeft gewoond van het Bossche klooster Baseldonk dat ook het Baselaarsklooster werd genoemd. Dit klooster bezat in Zeelst een aantal cijnsgoederen31. De achternaam Baselmans/ Bazelmans was een van de kernnamen van de huidige gemeente Veldhoven. In de volkstelling van 1947 kwam de naam Baselmans in NoordBrabant 139 keer voor, waarvan 42 keer in Veldhoven en 23 keer in Eindhoven. De schrijfwijze Bazelmans kwam in 1947 in NoordBrabant 181 keer voor, waarvan 93 keer in Veldhoven en 39 keer in Eindhoven32.

Vestiging en vertrek In de 16de en 17de eeuw kwamen de meeste mensen die zich in de dorpen Blaarthem, Meerveldhoven, Oerle, Veldhoven en Zeelst

vestigden uit de directe omgeving. De adellijke families, die onder meer in Blaarthem en Zeelst woonachtig waren, behoorden tot oude Meierijsche geslachten, zoals Van Eyck, Berwouts, De Bever en Suermondt. De familie Van Eyck kwam oorspronkelijk van het kasteeltje Overbrugge in Aarle-Rixtel33. Ook de eigenaren van de heerlijkheden Oerle-Meerveldhoven en Veldhoven, Zeelst-Blaarthem waren adellijke families uit de Meijerij34. De familie De Borchgrave bezat al grond in deze dorpen ver voordat in 1560 de heerlijkheid Oerle werd aangekocht. Vanuit Oerle was Servaes Willems van der Meer omstreeks 1500 naar Antwerpen vertrokken. Hij overleed in die stad in 151035. In de poorterboeken van Antwerpen komt op 11 december 1534 Kerstiaen Lauwreysz. Danen uit Veldhoven voor, die zich als beeldsnijder vestigde in deze stad36. Over het algemeen ging men vanuit de Meierij in de 16de eeuw vooral naar Antwerpen. Deze stad speelde een belangrijke rol in de internatonale handel. Voerlieden uit de Kempen vervoerden al in de 15de en 16de eeuw handelsgoederen tussen Antwerpen en Keulen. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog benadeelden de opstandelingen de Spaanse handelsstad Antwerpen door de Schelde in 1585 voor de scheepvaart af te sluiten. Na de sluiting van de Schelde ging de handelspositie van Antwerpen geleidelijk achteruit. Dit had tot gevolg dat aanvankelijk Dordrecht en daarna Amsterdam die positie in de internationale handel overnamen. Vooral tijdens de Tachtigjarige Oorlog trokken inwoners uit de Kempen naar Holland

121

In de 17de eeuw gingen Brabanders werken in de blekerijen in Haarlem. Omstreeks 1900 waren er in Zeelst ook blekerijen, zoals die van BazelmansHabraken.


D E OPSPLITSING VAN DE BANK VAN OERLE IN HEERLIJKHEDEN

en in mindere mate naar Vlaanderen. In het zuiden van de Meierij was de grond over het algemeen slecht. De bevolking verrichtte seizoenarbeid in welvarende streken, zoals Holland en Vlaanderen. In Veldhoven en Zeelst woonden veel wevers. Sommige van deze families trokken naar Haarlem, waar voor linnen- en lakenwevers volop werk was. Ook werkten er veel Brabanders in de blekerijen in Haarlem en omgeving. De trek naar Haarlem komt zodoende het sterkst naar voren. Van de eerste helft van de 17de eeuw bestaan nog verschillende akten in de archieven die aantonen dat mensen uit deze streek zich definitief in Holland of Vlaanderen hadden gevestigd. Een aantal personen keerde nog eenmaal terug naar de geboortestreek om hun erfdeel te verkopen. Van anderen is, in de archieven van Oerle en Veldhoven, niet bekend dat zij hun geboortedorp verlieten. Dankzij onderzoek in plaatsen als Haarlem en Rotterdam werd ontdekt dat zij in die steden waren getrouwd. In 1596 bijvoorbeeld werd in Haarlem een attestatie afgegeven voor Hendrik Haertsens uit Veldhoven37. Aert Snoucks, een weduwnaar uit Veldhoven, huwde in 1629 in Haarlem met een weduwe uit Leiden. Tot 1648 traden nog drie andere personen, afkomstig van Veldhoven, in Haarlem in het huwelijk38. In Rotterdam vestigden zich tussen 1573 en 1625 vier mannen en twee vrouwen uit Veldhoven39. Ook waren er handelaren in paarden en runderen die hun vee naar Waalwijk en de Bommeler-

Naam Anna Peter Jacobs Mathijs Mathijssen Aert Verschuijl, gehuwd met Jenneken Denijs Aert Bartholomeus Heijlken Lenaert Jaspers Jan en Maria Lenaert Jaspers Jacques Matheeussen, gehuwd met Maeijken Anthonis Luycas Gorts Lenaert Dircx, gehuwd met Lijsken Wilborts Dirck Aert Bartholomeus Borchhouts Goijart Handrix, gehuwd met Maijken Jans Willem Niclaesen Kinderen Wouter Wierox

122

waard brachten. Zij hadden contacten met kooplieden uit andere delen van Nederland. Van de families Belderbos en Schippers uit Oerle is bekend dat zij vee naar de Bommelerwaard brachten om dit daar te vetweiden. Vetweiden is een oud begrip dat zoveel betekende als vet mesten. Het beroep vetweider kwam in die tijd voor. EĂŠn van de leden van deze familie Belderbos woonde in 1626 in de Bommelerwaard40. Kortom, de bevolking bleef niet alleen op de eigen boerderij maar trok er op uit om geld te verdienen. Een enkeling besloot zich definitief elders te vestigen, omdat daar de economische omstandigheden destijds beter waren dan in Brabant. Vooral na 1648 namen de seizoensarbeid en de trek naar Holland flink toe. In steden als Haarlem, Rotterdam, Delft en Amsterdam verbleven destijds veel personen die uit de Meierij van Den Bosch afkomstig waren. Ook op de bleekvelden en bollenvelden ten noorden van Haarlem was veel werk voor seizoensarbeiders. Onder hen kwamen personen voor uit Blaarthem, Meerveldhoven, Oerle, Veldhoven en Zeelst.

HISTORISCHE GEOGRAFIE In het vorige hoofdstuk werd een aantal hoeven en bijzondere gebouwen besproken. In dit hoofdstuk worden deze boerderijen en woningen verder gevolgd en worden de lotgevallen en eigenaren daarvan vermeld. Daarnaast komen het landschap, de wegenstructuur en wegennamen ter sprake.

Plaats herkomst Veldhoven Veldhoven Blaarthem Oerle Veldhoven Blaarthem

Plaats vestiging Haarlem Haarlem Haarlem Bommelerwaard Wezemaal (B.) Rotselaar (B.) Amsterdam

Jaar 1615 41 1619 42 1620 43 1626 44 1630 45 1632 46

Zeelst Veldhoven Oerle Veldhoven Veldhoven Veldhoven

Haarlem Haarlem Antwerpen Culemborg Haarlem Haarlem

1633 47 1634 48 1634 49 1641 50 1643 51 1645 52


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

Het landschap Om inzicht te krijgen in het landschap in de 16de en 17de eeuw moet worden nagegaan welke functie de grond in die tijd had. Rondom de huizen stonden enige fruitbomen. Bij een erfdeling in 1620 in Blaarthem werden afzonderlijke bepalingen opgenomen over de fruitbomen en een es die aan de rand van een waterkuil stond. In sommige akten was sprake van kersenbomen. Bij een huis in Zeelst, in de nabijheid van de Biesenhoeve, stonden in 1615 een Boschappelboom, een Ermgardenboom (zoete appels) en een perenboom53. Slechts een beperkt gedeelte van de grond was geschikt als akkerland. Op de akkers werd voornamelijk rogge verbouwd, daarnaast wat boekweit en evie (lichte haver). De graanvelden bepaalden grotendeels het karakter van het landschap rondom de gehuchten. Veel percelen grond waren omzoomd met houtwallen, vooral om zandverstuivingen tegen te gaan. In Blaarthem was in 1633 sprake van eikenheesters en dorenheggen54. In Veldhoven bestond in 1631 een erfscheiding tussen de percelen van Jan Gijsberts en die van de kinderen Dirk Heuvelmans eveneens uit een doornenheg55. Met die heggen werden waarschijnlijk meidoornstruiken bedoeld. Vooral in het voorjaar geven deze bloeiende struiken een typisch karakter

aan het landschap, bovendien was de geur van de meidoornbloesem nadrukkelijk aanwezig. Weilanden bestonden amper, men maakte immers gebruik van de gemeenschappelijke gronden om het vee te weiden. Daarnaast waren er velden en beemden die geschikt waren om daar gras te maaien, zodat er hooi op stal kon worden opgeslagen als veevoer in de winter. De gemeenschappelijke gronden bestonden grotendeels uit heidevelden, die hier en daar door zandverstuivingen waren veranderd in glooiende zandduinen. Bossen kwamen vrijwel niet voor, hout was in die tijd in de meeste

123

Boerderij op de Biezenkuilen.

Zo zag het landschap er uit nabij Cobbeek in de zeventiger jaren van de vorige eeuw.


D E OPSPLITSING VAN DE BANK VAN OERLE IN HEERLIJKHEDEN

dorpen schaars. Niet voor niets werd in 1570 het aanwezige hout in de dorpen geĂŻnventariseerd. In de kohieren van de 100ste penning werd gesproken van hout. De soorten bomen werden niet nauwkeurig omschreven56. In sommige documenten is sprake van essen en eiken. Uit een boedelrekening van 1631 uit Veldhoven blijkt dat elzenbomen werden geplant. Ook op het gehucht Cleijn Eijndhoven in Zeelst kwamen deze bomen voor57. In de Broekstraat in Blaarthem stonden in 1634 wilgen58. Het woord broek geeft al aan dat het hier om moerassige grond ging. Wilgen gedijen goed in laaggelegen natte grond.

De wegen

Links: De Kromstraat wordt al in de 17de eeuw genoemd.

Alle wegen in de dorpen Blaarthem, Meerveldhoven, Oerle, Veldhoven en Zeelst waren in de 16de en 17de eeuw onverhard. Vooral in de beekdalen van de Gender en de Dommel waren sommige wegen in bepaalde jaargetijden onbegaanbaar. Er bestaan geen lijsten met wegennamen uit de 16de of 17de eeuw. In sommige akten echter worden terloops namen van wegen genoemd. Van de eerdergenoemde dorpen werden dergelijke namen verzameld. Vaak werden in de gehuchten zelf geen afzonderlijke namen voor wegen gebruikt. Het noemen van het gehucht was al voldoende om te weten over welke wegen het ging.

Rechts: Zandweg bij boerderij op de Djept 125 van de familie Van Gestel.

Een van de oudste bronnen uit het archief van de bank van Oerle is het schepenprotocol van de jaren 1509 tot en met 1514. Het heeft

124

betrekking op Oerle, Zeelst, Blaarthem, Meerveldhoven, Veldhoven (Zonderwijk), Vessem, Wintelre en Knegsel. De meeste akten hebben betrekking op de verkoop van grond. Aangezien veel percelen aan wegen grensden, is dit een van de vroegste bronnen voor de 16de eeuw waarin namen voorkomen van straten en wegen. Sommige wegen werden dijk genoemd omdat zo’n weg hoger was aangelegd in een laaggelegen of moerassig gebied. Een voorbeeld is de Langendijk die van Meerveldhoven in oostelijke richting over de Heskok en Zeelst naar Blaarthem liep. Dit gebied grensde aan het Broek en was vrij nat. Mede door de slechte afwatering van de percelen was de grondwaterstand in de 16de eeuw aanmerkelijk hoger dan tegenwoordig. Het kwam voor dat sommige wegen maandenlang onberijdbaar waren omdat ze onder water stonden. Ook trokken de karrenwielen diepe sporen. Op gezette tijden moesten de inwoners van gehuchten de wegen in hun gehucht opknappen door de karrensporen en kuilen te dichten en de weg opnieuw van een aarden baan te voorzien. In het protocol van 1509-1514 komen de volgende wegen en straten voor. Oerle: die Haeswinckelstraet, die Heerstraet, die Lijnestraet, die Plaetse en opten Sitterswech59. Veldhoven: de Eyndovensche wech, den Kerckwech, die Maystraet en de Venwech60. Zeelst: den Broeckwech, de Kerckpat, de Langendijck en die Muggenhoelstraet 61. Een aantal van deze namen is nog steeds bekend. Het protocol bevat geen namen van straten in Blaarthem. In de eerste helft van de 17de eeuw


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

komen daar voor: de Berwoutsdijck, de Broeckstraet en de Cattestraet62. De naam Berwoutsdijck heeft betrekking op de adellijke familie Berwouts die veel bezittingen had in Blaarthem. In Veldhoven komen in de loop van de 17de eeuw steeds meer straatnamen voor, zoals de Antwerpsewech, de Cromstraet, de Eindhovenseweg, de Goorstraet, den Hoogenwech, de Kerckstraet, de Lochtstraet, de Molendijck, de Plaetsche, de Schooterstraet, het Slippersstraetken en de Waelderdijck63. De meeste namen verwijzen naar plaatsen en gehuchten in de omgeving. De Antwerpsewech heeft betrekking op de handelsroute over land van Antwerpen naar Keulen. Een deel van die weg liep al omstreeks 1200 door Eersel. Na de stichting van de stad Eindhoven in 1232 werd geleidelijk een route gebruikt van Eindhoven naar Eersel om daar aan te sluiten op de oude handelsroute64. De huidige Antwerpsebaan in Veldhoven, die van Zonderwijk via Zittard en Knegsel naar Eersel loopt, is vermoedelijk identiek aan de eerdergenoemde Antwerpsewech of een gedeelte daarvan. Het Slippersstraetken heeft niets uit te staan met de Sliffertsestraat. Sliffert of Slipvoort lag bij een doorwaadbare plaats door een beek nabij Strijp. Deze weg liep echter in Veldhoven en stond voorheen ook bekend als Slabberstraet of Slabbersstraetje65. In sommige benamingen is de dialectuitspraak herkenbaar. Waalre is in het dialect Woldere, net als bij de Waelderstraet. Straatnamen in Zeelst in de eerste helft van de 17de eeuw waren onder meer: Ackereijndt, Boomgaertstraat, Kerckstraet, Klein Eindhovensestraat, Langendijck, Merefelthoofschestraet, Muggenhoelschestraet, Scheijstraet en Valgaterwech66. De naam Boomgaertstraet veranderde geleidelijk in Bogertstraat. Deze straat leidde naar het middeleeuwse goed Ten Bogharde. Aan de Valgaterwech lagen percelen van het goed Valgaten dat later bekend zou staan als ’t Oude Slot van Zeelst.

bronnen voor de Middeleeuwen was het Bosch’ protocol. In de 16de eeuw echter ging men minder vaak naar Den Bosch om grondtransacties vast te leggen. Een uitzondering vormt uiteraard de groep grootgrondbezitters en kerkelijke instellingen uit Den Bosch zelf. Pas vanaf het jaar 1614 beschikken we voor de schepenbank van Veldhoven-Zeelst-Blaarthem over een doorlopende reeks boeken waarin verkopen en verdelingen van grond en huizen werden opgetekend. De administratie van Oerle (en Meerveldhoven) van die jaren was zo chaotisch dat daarin slechts sporadisch bruikbare gegevens werden gevonden. De panden die in de middeleeuwse cijnsboeken van de hertog van Brabant voorkwamen, kunnen echter wel goed worden gevolgd. Ook de hertogelijke leengoederen en de bezittingen van een aantal kloosters zijn goed te traceren. Om deze redenen komen sommige hoeven die in het vorige hoofdstuk werden behandeld nu niet meer voor, terwijl van andere hoeven de lotgevallen goed terug te vinden zijn.

Oerle Het dorp Oerle was een klein dorp met twee kernen, Zandoerle en Kerkoerle en enkele verspreid liggende gehuchten. In de loop van de 16de eeuw kampte het dorp met armoede. De opsplitsing van de bank van Oerle in 1559 in enkele afzonderlijke heerlijkheden had consequenties voor Zandoerle. Er waren minder bijeenkomsten van de bestuurders van het kwartier van Kempenland. Het belang van de kern nam af, met alle gevolgen van dien voor herbergiers en ambachtslieden.

Zittard

Hoeven en bijzondere gebouwen

Het gehucht Zittard telde in de 16de en 17de eeuw nog steeds enkele grote hoeven. De hoeve die cijnsplichtig was aan de abdij van Echternach in Luxemburg was in de 16de eeuw en het begin van de 17de eeuw achtereenvolgens in handen van Aert Switten, Peter Happen, Aert Frans Happen, Frans Aert Lenarts en tenslotte Michiel Franssen67.

Het onderzoek naar hoeven en bijzondere gebouwen in de 16de eeuw en de eerste helft van de 17de eeuw is aanzienlijk moeilijker dan in de periode daarvoor. Eén van de belangrijkste

Een tweede hoeve op Zittard was omstreeks 1500 eigendom van Elisabeth, de weduwe van Willem van der Braken. Na haar dood was deze hoeve in handen van enkele vooraanstaande

125


D E OPSPLITSING VAN DE BANK VAN OERLE IN HEERLIJKHEDEN

Voorgevel van de hoeve De Berkt van het Bossche Geefhuis.

families en personen, zoals Jasper van Esch, Hubert van der Braken, Gerardus Jans van der Vlueten, Peter Gerits van der Vlueten, Gielis Gerits van der Vlueten, heer Johan de Borchgrave, Marije diens natuurlijke dochter, de erfgenamen De Borchgrave, mr. Peter Wouters en zijn weduwe Godefrida. Mr. Peter Wouters, ook Goossens genaamd, was secretaris van Oerle vóór 165068. De hoeve waaruit in de Middeleeuwen het voogdschot werd betaald, is niet te traceren in de 16de eeuw, omdat de cijnsboeken van Echternach en van Sint-Truiden geen nadere omschrijving geven van de grond waarop de cijns rust. Ook het goed Ten Eijnde op Zittard is wegens het ontbreken van rekeningboeken van de abdij van Postel over Oerle niet meer terug te vinden. Op de hoeve van Richard Peters van Borchgrave op Zittard was een cijns gevestigd van de hertog van Brabant. In het hertogelijk cijnsboek zijn de opvolgende eigenaren te vinden: Peter Richards de Borchgrave, Peter zijn zoon, Berthold Jans Wijffliets, diens weduwe Maria en tenslotte hun beider dochter Henrica Wijffliets69.

armbestuur uit Den Bosch vormde de pachtopbrengst een deel van de inkomsten dat gebruikt kon worden voor de hulp aan arme inwoners van Den Bosch71. In het archief van het Geefhuis worden de pachtcontracten van deze hoeve nog bewaard. In het kohier van de 100ste penning van het jaar 1570 kwam Dirck Tielens voor als pachter van deze hoeve. Tot de hoeve behoorden ook enkele percelen in Waalre en Veldhoven72.

Kerkoerle Toterfout en Halve Mijl Van de hoeven op Toterfout en Halve Mijl is alleen De Vlutten terug te vinden. Deze boerderij lag tussen beide gehuchten in. De eigenaren behoorden tot de boerenbevolking van Oerle. Uit de opeenvolgende namen is goed een ontwikkeling in de achternaam te zien. In 1500 was de hoeve in het bezit van Gevart Peter Michiel Aleijten. Na zijn dood volgde zijn zoon Peter Gevarts hem op, daarna Willem Peter Gevarts en vervolgens diens dochter Jenneke Willem Peter Geven. Tenslotte maakte bij een verkoop Hendrik Thonis Marcelis als naaste familie gebruik van het recht van vernadering. Dat wil zeggen dat hij als direct familielid meer recht had om de hoeve te kopen dan een eerdere koper die geen familielid was. Omstreeks 1650 was het grondbezit van de hoeve De Vlutten versnipperd70.

De Berkt Op het gehucht de Berkt lag een pachthoeve van het Bossche Geefhuis. Tot 1750 bleef deze hoeve in het bezit van het Geefhuis. Voor dit

126

In Kerkoerle lagen de twee hoeven van de abdij van Postel, te weten de Kerckhoeve en de Ten Bogaerdhoeve. De Kerckhoeve lag in de directe nabijheid van de kerk. In 1570, toen Alva de 100ste penning invoerde, werd een lijst gemaakt van alle huizen in Oerle. Van dit boek zijn slechts enkele bladzijden bewaard gebleven, doordat de abdij van Postel afschriften liet maken van de opgaven van hun eigen hoeven in Oerle. Michiels Corstiaens en Jan Dirck Mathijs waren in 1570 pachters van beide hoeven. Uit de opgave van de landerijen blijkt dat de grond erg verspreid lag. De akkerlanden lagen grotendeels in Oerle. Daar beschikte de abdij ook over heidevelden en vennen die deel uitmaakten van het grondbezit van de hoeve. De totale oppervlakte is niet zo van belang omdat één van de hoeven uitgestrekte onnutte santvelden had. Waarschijnlijk waren het ondergestoven oude akkers die in de Middeleeuwen verloren zijn gegaan. Ook hoorde bij de hoeve van Jan Dirck Mathijs een bremveld. Brem werd door abdijen aangeplant om schrale gronden te verbeteren of om verstuiving te voorkomen73.


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

De windmolen van Oerle Op de heide stond de windmolen van de abdij van Postel. Uit het archief van de abdij van Postel zijn geen namen van molenaars bekend. De molenaar van Oerle had nauwe contacten met de molenaar van Hoogeloon, die werkzaam was op de molen van de abdij van Tongerlo. Uit het archief van laatstgenoemde abdij komen in de periode van 1506 tot 1564 vier molenaars uit Oerle voor, te weten Walterus de Witte, Henricus van Creijl, Arnoldus Henricx van Creijl en Henricus Jan Reepmakers74.

Meerveldhoven Voor Meerveldhoven bestaat hetzelfde probleem als voor Oerle, aangezien de archieven van Oerle slecht bewaard zijn. Hoeven zijn alleen te traceren als buiten het archief van de schepenbank van Oerle over Meerveldhoven bronnen te vinden zijn.

Van de Heskok bijvoorbeeld is met zekerheid bekend dat deze gedurende de periode 1500 tot 1648 heeft bestaan. Zo komen in het schepenbankarchief van Veldhoven belendingen voor uit de jaren 1613 en 1614 van de hoeve De Heskok. Uit een belending van het jaar 1630 blijkt dat jonkvrouwe De Bever in het bezit was van de Heskok in Meerveldhoven. Toch dateren de eerste directe bronnen van na de Middeleeuwen pas van 166475. Van de hoeve Ten Eijnde werd in het vorige hoofdstuk vermeld dat er omstreeks 1500 twee eigenaren waren, te weten Thomas van den Brogel en Hendrik Janssen. Het deel van Hendrik Janssen lag in Meerveldhoven. Tussen 1500 en 1648 was het achtereenvolgens in het bezit van Willem Willems van Taterbeeck, Aert Willems van Taterbeeck, Mechtelt de dochter van mr. Jacob Lintermans en tenslotte haar man Jan Luycas Bierens76.

127

Kaart van de hoeven op de Heskok in Meerveldhoven.


D E OPSPLITSING VAN DE BANK VAN OERLE IN HEERLIJKHEDEN

De familie Van Taterbeeck behoorde tot de regentenfamilies van de stad Eindhoven. Jan Luycas Bierens was de zoon van een lakenkoopman uit Eindhoven. Zelf woonde hij enige tijd als koopman in Antwerpen. Enkele kinderen uit het huwelijk Bierens-Lintermans bezaten heerlijkheden77. De andere helft van de hoeve lag grotendeels op het grondgebied van Zeelst.

De hoeve van het Groot Ziekengasthuis van Den Bosch in het Smedebroek werd aan het begin van de 16de eeuw verkocht aan Michiel Henrick Michiels uit Veldhoven. Zijn kinderen verkochten de hoeve aan Dirk Hermans van Stralen. Na enige tijd kwam diens zoon Jan Dirks van Stralen op de hoeve. In de eerste helft van de 17de eeuw was Hendrik Willems eigenaar80.

Schoot Veldhoven Het dorp Veldhoven werd in de periode van 1500 tot 1648 nog vaak aangeduid als Zonderwijk. Geleidelijk werd onder Zonderwijk slechts een gehucht van Veldhoven verstaan. Veldhoven was in de Middeleeuwen een klein dorp met verspreide bebouwing. Er lagen enkele pachtboerderijen die telkens voor zes of twaalf jaar werden verpacht.

Deze boerderij aan de Dorpstraat was eigendom van het Groot Ziekengasthuis in Den Bosch. In de 18de eeuw stond de boerderij bekend als de Schenaertshoeve. Op de voorgrond De Gender.

Van de hoeve Ten Broecke, een leengoed van de heren van Boxtel, zijn de eigenaren die volgen op Aelbrecht Jan van Maren bekend. Deze was in 1495 eigenaar van het leengoed. Na hem volgden: Jan van Maren, Albert Jan van Maren en Willem Gerart Huijben. Daarna werd de hoeve verdeeld onder twee nieuwe eigenaren, namelijk Aert Wilboirt Lippen en Librecht Wilboirts78. Aert Wilboirt Lippen, meestal Aert Wilberts genoemd, was geboren omstreeks 1538. Hij was gedurende enige jaren secretaris van Veldhoven-Zeelst-Blaarthem79.

Op het gehucht Schoot lag de hoeve Ter Schoot, die in de 17de eeuw de Ledige Hoeve werd genoemd. Aan de hand van het cijnsboek van de abdij van Echternach konden na de familie De Jonge of sJonghen de volgende eigenaren worden onderscheiden: Jan van Beerwinckel, Henrick van Beerwinckel en Aert Aerts Switten. Na Aert Switten werd de hoeve verdeeld tussen Lenaert Aerts en Cornelis Marcelis Raeymaker81. Deze verdeling vond omstreeks 1600 plaats. In 1620 had jonker Floris van Eyck, heer van Nuenen en Gerwen, de hoeve in bezit. Hij had deze gekocht van Marcelis van Casteren. In 1620 deed Floris de hoeve weer van de hand en droeg deze over aan Peter Jan Lemmens82. Omstreeks 1630 was de hoeve van de erfgenamen van Peter Jan Lemmens en zijn vrouw Erken. In die tijd werd de naam Leghe Hoeve gebruikt. Dit geeft aan dat het woord leghe laaggelegen betekende83.

Heers De boerderij Ooievaarsnest in Heers lag temidden van de gemeenschappelijke gronden van Meerveldhoven, Zeelst, Blaarthem en Zonderwijk. Na de dood van Catharina Hendrik Trudens werden het huis en de landerijen verdeeld onder Willem Peters, Peter Jans en Peter Aerts. Uiteindelijk kreeg Jan Hendrik Rasen het gehele goed weer in handen. Zijn weduwe Barbara Peter Brands woonde in de eerste helft van de 17de eeuw op de hoeve84.

Zonderwijk Op het gehucht Zonderwijk lag de hoeve Ter Scaeft. De familie Van der Scaeft ontleende de achternaam aan deze hoeve. In de 15de eeuw trok deze familie van Veldhoven naar Hoogeloon85. In de 16de eeuw komt deze naam in Veldhoven niet meer voor. Het goed Bockhoven in Zonderwijk was cijnsplichtig aan het Domkapittel van Luik en aan

128


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

Het leengoed Ter Heijden op het Akkereind bestond uit enkele boerderijen, waaronder Akkereind 13. Hier woonde tot 1967 de familie Renders. De boerderij werd gesloopt voor de bouw van de tennishal.

het kapittel van Oirschot. In het 16de-eeuwse cijnsboek van het kapittel van Oirschot komen na Bartholomeus Lanen de volgende eigenaren voor: Christina, weduwe van Bartholomeus Lanen, Henricus Arnoldi Jacobs, Anthonius Happonis en daarna Jacob Thielmanni Jacobs86. Net als Bockhoven was ook de hoeve Cockhoven cijnsplichtig aan Luik en Oirschot. In 1500 was Van der Nedermolen eigenaar van de hoeve en nadien Happo Peter Everards en daarna Elisabeth zijn weduwe87.

De Postelse hoeven De abdij van Postel bezat in Veldhoven twee hoeven die beide verpacht werden. Gedurende de hele periode van 1500 tot 1648 bleven beide hoeven eigendom van de abdij. In de eerste helft van de 17de eeuw betaalde Dirck van Beeck, bottelier van de abdij van Postel, de cijns over de beide hoeven. Nadere specificaties over de omvang en ligging van de goederen, alsmede de namen van de pachters, ontbreken in het cijnsboek88. De verpachting van de hoeven voltrok zich volkomen buiten het gezichtsveld van de schepenen van Veldhoven, zodoende zijn over deze hoeven in de protocollen van Veldhoven alleen maar belendingen of vermeldingen van percelen te vinden.

De molen van Veldhoven In het vorige hoofdstuk werden twee molens genoemd. De nedermolen was al in de Middeleeuwen verdwenen, terwijl de watermolen van Caudenhoven in Blaarthem bleek te liggen. De watermolen van Caudenhoven was aan het begin van de 16de eeuw voor een derde deel in het bezit van Aelbert Suermonts en voor twee derde deel van jonker Rudolph van Eyck89.

Zeelst Zeelst bestond in de periode van 1500 tot 1648 uit de oude parochie Zeelst en de voormalige parochie Sint-Severinus-Blaarthem. De hoeven die voorheen onder Blaarthem werden vermeld, vinden we nu onder Zeelst genoemd.

Akkereind Op het Akkereind lag de hoeve Ter Heijden. Dit was een van de weinige leengoederen van de hertog van Brabant binnen Zeelst. De hoeve met bijbehorende landerijen was acht bunder groot. In 1500 was deze hoeve eigendom van de weduwe Arnt Berwouts. Na haar dood volgde Roelof Berwouts in 1509 haar als leenman op. Zijn zoon legde op 13 mei 1532 de eed af als leenman van de hertog van Brabant voor het leengoed Ter Heijden. Na hem volgden in 1553 de gebroeders Willem en Jan Berwouts, in 1563

129


D E OPSPLITSING VAN DE BANK VAN OERLE IN HEERLIJKHEDEN

Everart Berwouts en in 1593 diens zoon Anthonis Berwouts. In 1614 kwam het leengoed door het huwelijk van Johanna Berwouts met jonker Roelof van Eyck in handen van de adellijke familie Van Eyck90. Toen Johanna Berwouts in 1619 overleed, erfde haar zoon jonker Anthonis van Eyck de hoeve Ter Heijden91. Deze behield de hoeve tot aan zijn dood in 1657. Toen kwam het goed Ter Heijden in handen van zijn zuster Cecilia van Eyck, die gehuwd was met jonker Johan van Eyck92.

Broekhoven De hoeve op Broekhoven, die oorspronkelijk afkomstig was van Wouter van Oerle, lag dicht bij de hoeve Heskok. De eigenaren van dit goed zijn alleen te traceren via de betaling van de erfpacht van 8 mud rogge aan het gasthuis van Jacob uter Oesterwijck in Den Bosch. In 1643 verkocht Jan Peeters van Berlicum de hoeve, die afkomstig was van zijn vrouw Peterke, dochter van Anthonis Joosten, aan Marten Janssen93.

De Clarissenhoeve op Cobbeek Op het gehucht Cobbeek lag de hoeve Ten Eijnde die sinds 1487 eigendom was van het SintClaraklooster in Den Bosch. De rentmeester van het klooster verpachtte de hoeve omstreeks 1500 aan Jan Jan Heymericx. In 1515 werd diens zoon Heymerick Jan Heymericx pachter van de hoeve. Hij verlengde de pacht telkens met 6 jaren. Van de periode 1515 tot en met 1546 zijn van hem de pachtcontracten bewaard gebleven. Zo is daarin te lezen dat Heymerick jaarlijks ervoor moest zorgen dat de zusters van het

Sint-Claraklooster in Den Bosch twee vette hamelen (gekastreerde schapenbok) kregen. Ook was in het pachtcontract vastgelegd dat hij de rentmeester met zijn paard en kar moest vervoeren binnen de Meierij als deze daarom verzocht. Jaarlijks diende Heymerick jonge elzen en berken nabij de hoeve te planten. Op deze manier voorzag de hoevenaar in een hoeveelheid hout die voor hem of voor het klooster noodzakelijk was94. Omstreeks 1600 was Willem Driessen pachter van de hoeve. In de cijnsboeken van de hertog van Brabant komen de betalingen van de verschuldigde cijns van het klooster voor. Deze cijns werd afgerekend door de rentmeester van het klooster. Hendrik Franssen van Gestel, Lasarus van Zonst en Herman Quechelinus waren achtereenvolgens rentmeester van het klooster95. De hoeve Ten Eijnde, die toebehoorde aan Thomas van Brogel, werd ter onderscheid van de andere gelijknamige hoeven in de 16de eeuw Van Brogelhoeve genoemd. Na zijn dood namen de kinderen van Thomas van Brogel de hoeve over. Zij verkochten de hoeve aan Gerlingh Dierck van Wiss. Hij was, net als zijn opvolger Michiel van Nispen, niet uit Zeelst afkomstig. Toen Evert Hendricx de hoeve van Michiel kocht, kwam de boerderij weer in handen van een inwoner van Zeelst. Na de dood van Evert Hendricx volgde diens zoon Lenaert Eevaerts hem op. In 1648 was Margaretha, de weduwe van Lenaert Eevaerts (Everarts, Everts) eigenaresse van de hoeve96. De derde hoeve met de naam Ten Eijnde was in 1500 eigendom van Willem Jans van der Schueren. Zijn weduwe Aleijt nam na zijn dood de hoeve over. Uiteindelijk verkocht zij de boerderij met de bijbehorende landerijen aan Mijs Claes Mijssen. Bij de verdeling van de erfenis van Amijs of Mijs Claes Mijssen ging de hoeve naar diens schoonzoon Gerard Peter Tops. Tot 1648 bleef de hoeve in het bezit van de familie Tops, te weten Jan Gerard Peter Tops en vervolgens Geertruijt, diens weduwe97.

Djept De hoeve op het gehucht Horenvenne is gedurende de 16de en 17de eeuw vrijwel niet meer te volgen, omdat het pand niet cijnsplichtig was. Zeker is dat afstammelingen van Peter Marcelis

Boerderij op het gehucht Cobbeek. Laatste bewoner was de familie Van der Vleuten.

130


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

van den Horenvenne in de eerste helft van de 16de eeuw nog op het gehucht Horenvenne woonachtig waren.

Muggenhol Op het gehucht Muggenhol lag het leengoed Valgaten. Dit leengoed maakte deel uit van het leenhof van de hertog van Brabant. Het goed kwam in de tweede helft van de 16de eeuw in handen van de eigenaar van de heerlijkheid Veldhoven en Zeelst. Op de plaats van de bestaande hoeve of daartegen aan bouwde de heer een adellijk huis, dat nog steeds bekend staat als het ’t Oude Slot van Zeelst. In 1500 was het goed Valgaten eigendom van Joest Arnts van den Valgate. In 1511 verkocht hij het leengoed Valgate aan Jan Ghijsbrechts Colen, een inwoner van de stad Leuven. Toen deze in 1540 stierf, werd de hoeve gezamenlijk bezit van zijn kinderen Cornelis, Ghijsbrecht en Yda. Na de dood van Ghijsbrecht bleef de hoeve in het bezit van Cornelis Colen en diens zuster Yda, die inmiddels gehuwd was met Hendrik Bersmans. In 1589 kocht jonker Goyart van Eyck, heer van Zeelst, het goed Valgate van de familie Colen. Op het leengoed, nabij de hoeve, bouwde hij toen het (Oude) Slot van Zeelst98. Na de dood van Goyart van Eyck was de hoeve aanvankelijk in handen van diens zoon jonker Floris van Eyck, heer van Nuenen, Gerwen en Nederwetten, en diens zwager jonker Jan Keverbergh99. Pas in 1622 liet jonker Floris van Eyck het leengoed verheffen voor het Leenhof van Brabant in Brussel. Op 2 december 1633 moest hij opnieuw het leengoed opdragen, nu voor het Leenhof van Brabant in Den Haag. In 1668 volgde zijn zoon Johan van Eyck hem als leenman op100.

Cleijn Eijndhovensestraat Dit gehucht van Zeelst maakte voorheen deel uit van de parochie Sint-Severinus-Blaarthem. Hier lagen enkele grote hoeven, waaronder het leengoed Hasenbosch. Een andere hoeve Ten Eijnde, die behoorde bij het slotje op Cleijn Eijndhoven, was in 1500 eigendom van Aert Roelofs Berwouts. Hij was gehuwd met Heijlwich de dochter van Daniël Roesmont. Net als zijn schoonouders stichtte hij een fundatie ten behoeve van de armen in de stad Den Bosch. Uit de hoeve werd in de 18de

eeuw nog jaarlijks vijf gulden betaald aan het gasthuis van Aert Berwouts. De hoeve wordt in sommige akten geplaatst in de Cleijn Eijndhovensestraat op de Biezekuilen en soms in de Bogertstraat101. In de periode tussen 1500 en 1648 was de hoeve achtereenvolgens in het bezit van jonkvrouwe Ida Berwouts, die gehuwd was met Evert van Nulant; Everarda Everts van Nulant, de echtgenote van jonker Willem de Borchgrave, die in 1559 de heerlijkheid Oerle en Meerveldhoven kocht; jonkvrouwe Yda de Borchgrave; jonkvrouwe Elisabeth van Berckel, weduwe van jonker van der Lijnden en haar schoonzoon jonker Wouter de Jeger uit SintOedenrode. In 1655 verdeelden de kinderen De Jeger de erfenis in Zeelst102. Naast de voorgaande hoeve lag een goed Ten Eijnde dat in het begin van de 16de eeuw opgesplitst was in twee boerderijen. De boerderij van Jan Daniels van Vlierden kwam kort na 1500 in handen van zijn dochter Geertrui van Vlierden en nadien van haar broer Jan van Vlierden. Deze verkocht de boerderij aan Jan Willem Sanders. Na hem waren Jan Bliecx, Jacob Marcelis uit Meerveldhoven, Jan Jans Staessen uit Meerveldhoven en tenslotte de weduwe van Jan Jan Staessen eigenaar103. De andere boerderij was omstreeks 1500 van Christina Henricx van der Poirten. Zij verkocht de hoeve aan Hendrik Willem Sanders, vermoedelijk een broer van de eerdergenoemde Jan Willem Sanders. Na de dood van Hendrik erfde

131

Boerderij ’t Oude Slot omstreeks 1920.


D E OPSPLITSING VAN DE BANK VAN OERLE IN HEERLIJKHEDEN

zijn weduwe de boerderij en vervolgens zijn dochter Elisabeth. Deze droeg de boerderij over aan Thomas Aert Claes van de Ven. Nadien was het pand eigendom van Marike Marcelis Diercx uit Zeelst. In 1615 was er een overeenkomst over een gracht en een wal die tussen haar erf en dat van de buren lag. Marike deed de boerderij over aan Aert, Marie en Aelke Willems. Zij verkochten de boerderij in 1642 aan Peter Jan Anssems uit Zeelst en diens zwager. Dezen bezaten de boerderij nog in 1650. Volgens de verkoopakte van 1642 werd de boerderij gerekend tot het Akkereind104. De Trichterhoeve aan de Bogertstraat in Cleijn Eijndhoven was omstreeks 1500 van Roelof Everard Roefs van den Spiker. Na hem was de hoeve in het bezit van Hendrik Goorts van Rode. Deze verkocht de boerderij aan Jan Arnts van den Valgate. Catharina, zijn weduwe, volgde hem na zijn dood op en daarna Jan Hendrik van den Valgate. Door verkoop aan jonker Aert Berwouts kwam de hoeve in het bezit van de adellijke families die in Blaarthem gegoed waren. Achtereenvolgens was de hoeve van jonkvrouwe Johanna Berwouts, haar echtgenoot jonker Roelof van Eyck namens zijn zoontje Anthonis, vervolgens jonker Anthonis van Eyck en tenslotte Cornelis van Eyck en Cecilia van Eyck105. De heren Van

De Heuvel in Zeelst omstreeks 1910.

132

Eyck waren eigenaren en bewoners van kasteel Gagelbosch in Blaarthem. In 1640 was sprake van een nieuw gebouwde hoeve in Zeelst. Bij de verdeling van de erfenis in 1653 van jonker Anthonis van Eyck, heer van Gagelbosch, gingen zijn bezittingen in Zeelst naar zijn halfbroers en halfzusters. Cornelis van Eyck bezat in 1655 de hoeve106. Van het goed Ten Bogharde zelf zijn onder die naam na de 15de eeuw geen sporen meer te vinden in de archieven. In de Biezekuilen, niet ver van Ten Bogharde verwijderd, lag het voormalige goed van heer Goyart van Littoijen. In het vorige hoofdstuk werd Wouter Dirk Kosters als laatste eigenaar genoemd, na hem volgden Ida zijn weduwe en Dirk zijn zoon. Dirk Kosters verkocht de hoeve aan Roelof Everard Henricx uit Zeelst. Deze droeg de hoeve over aan Andries Hendrik Gerarts. Andries was armmeester en daarna schepen. Hij maakte in 1622 zijn testament en liet daarin vastleggen dat hij in de kerk van Zeelst onder een zerk begraven wilde worden107. Van zijn weduwe Aelke ging de hoeve tenslotte naar haar kleinkind Dirk Corstiaens Vercoijen108. Diens zuster Elisabeth Vercoijen, die woonachtig was in Antwerpen, verkocht haar erfdeel in 1645 aan Adam Peter Hendricx, de pachter van de hoeve109.


POLITIEKE SITUATIE

Heuvel Het leengoed van de heer van Boxtel op de Heuvel in Zeelst werd meestal niet voor de schepenbank van Veldhoven en Zeelst verkocht. Aangezien de leenboeken van kasteel Stapelen in Boxtel niet allemaal bewaard zijn gebleven, kunnen slechts enkele eigenaren/leenmannen van het goed Ten Berghe in Zeelst worden genoemd. In de eerste helft van de 17de eeuw was de hoeve kennelijk eigendom van de familie Borghouts. Op 15 juni 1641 werd Jan Henricx de Sceper alias Borchout d’oude leenman van de heer van Boxtel voor het goed Ten Berghe. Hij had dit verworven met instemming van zijn broers en zusters. Op 15 januari 1643 verkocht hij de hoeve aan Willem Michielse de Biese. Deze legde op 30 april 1644 in het Leenhof van kasteel Stapelen zijn eed af als leenman van de heer van Boxtel. Willem bleef eigenaar van de hoeve tot aan zijn dood in 1672. Het leengoed had destijds niet meer de volle omvang, omdat enige percelen afzonderlijk waren verkocht. Het gedeelte van de hoeve Ten Berghe, dat leenroerig was aan Boxtel omvatte nog zo’n anderhalve hectare110.

Zeelst/Sint-Severijns-Blaarthem Het belangrijkste goed in het voormalige SintSeverijns-Blaarthem was de hoeve Hasenbosch. Het was een leengoed van de hertog van Brabant. Aan het einde van de 15de eeuw was de hoeve eigendom van Barthold Back, heer van Asten. Barthold overleed in 1497. Zijn zoon Jan Back erfde de hoeve Hasenbosch. In 1509 kwam de hoeve in bezit van Adriana Back. Zij huwde met jonkheer Van Brederode. Haar zoon jonkheer Reinier van Brederode erfde de hoeve van zijn moeder in 1535. In 1591 erfde zijn kleinzoon Wolphaert van Brederode deze boerderij. Wolphaert werd niet zo oud, aangezien reeds in 1592 zijn zuster Catharina erfde. Catharina was gehuwd met Bernard van Merode. Zij was van 1592 tot 1634 vrouwe van Asten111. In 1615 ging het leengoed naar haar tante Anna van Brederode, weduwe van Johan van Horne. Zij was in 1596 gehuwd met de 20 jaar oudere Johan van Horne, graaf van Bancigny, heer van Boxtel, Liempde, Lokeren en Kessel112. De familie van Anna bezat in Boxtel het kasteeltje Brederode. Toen Anna in 1616 overleed, erfde haar zuster Adriana van Brederode, weduwe van Hendrik van Merode. In 1620 verkreeg Johan van Brederode, heer van

Vianen, de hoeve van Adriana van Brederode113. Na 1629 ontstonden problemen wie de rechten had van het leenhof van Brabant: het leenhof in Brussel of dat in Den Haag. Kennelijk heeft de familie Van Brederode niet de moeite genomen om bij één van beide een leenverheffing te laten registreren. In 1646 laat Hendrik Gillis, apotheker te Eindhoven, voor het leenhof van Brabant in Den Haag de hoeve Hasenbosch te Zeelst in leen verheffen. Hij bleef leenman tot 1662, toen kwam de hoeve in handen van Johan Stapparts, rentmeester van de heer van Eindhoven. In die tijd lagen bij deze hoeve 19 bunder grond114. Van twee andere hoeven in het voormalige SintSeverinus-Blaarthem liepen de gegevens in de Bossche protocollen maar tot de 15de eeuw en niet verder. Vanaf het begin van de 17de eeuw is het spoor te volgen van de Biesenhoeve, die in Zeelst in de Biezekuilen lag. Percelen van deze hoeve lagen naast grond van de hoeve Hasenbosch. De naam Biesenhoeve komt in 1615 al voor als belending. Deze hoeve was tot 1631 eigendom van Anna de Borchgrave, dochter van jonker Willem de Borchgrave, heer van Oerle en Meerveldhoven. Anna was de weduwe van jonkheer Richard van Vlierden, schout van Boxtel. In 1631 verkocht zij de hoeve in de Biesen aan Jan Ieuwen Janssen (=Baselmans). De hoeve bleef tot 1697 eigendom van de familie Baselmans115.

De windmolen van Zeelst De windmolen van Zeelst was sinds de 14de eeuw eigendom van de heren van Eindhoven. Dat bleef onveranderd gedurende de periode 1500 tot 1648. Een groot deel van die periode waren de prinsen van Oranje heer van Eindhoven, Gestel, Strijp, Stratum en Woensel. De molen werd verpacht door de rentmeester van de heer van Eindhoven. Alleen de pachtcontracten uit de periode 1659 tot 1801 zijn bewaard gebleven116. Franciscus Verschout was zeker tussen 1561 en 1569 molenaar op de windmolen in Zeelst117.

POLITIEKE SITUATIE De vrijheid Oerle maakte tot 1560 deel uit van de domeinen van de hertogen van Brabant. De hertogen waarmee Oerle te maken had, waren

133


D E OPSPLITSING VAN DE BANK VAN OERLE IN HEERLIJKHEDEN

Keizer Karel V (1500-1558) was tevens hertog van Brabant. In zijn tijd was de dingbank van Oerle nog hertogelijk gebied.

achtereenvolgens Philips de Schone, Karel V en Philips II. Philips de Schone (1478-1506) was door het huwelijk met Johanna van Aragon in het bezit gekomen van Aragon en Castilië. Hij behoorde daardoor tot de belangrijke vorsten in Europa. In 1500 werd in Gent uit het huwelijk van Philips de Schone en Johanna van Aragon een zoon Karel geboren. Na de dood van zijn vader in 1506 zou deze jongen hem opvolgen onder de naam Karel V (1500-1558). Uit de korte regeringsperiode van Philips de Schone zijn weinig documenten bewaard gebleven die wijzen op een directe invloed van de hertog of zijn plaatsvervanger op de vrijheid Oerle. Voor zover bekend gaat het alleen om de verlening in 1505 van het recht van houtschat en het planten van bomen op de gemeenschappelijke gronden aan alle inwoners van de vrijheid Oerle118. In 1506 was Karel V nog veel te jong om Aragon en Castilië te besturen en de andere erflanden van zijn vader, waaronder Bourgondië en de Nederlanden. Zijn grootvader keizer Maximiliaan I van Oostenrijk trad namens de 6-jarige jongen op als regent over de Nederlanden. In die tijd verzette de hertog van Gelre zich tegen de toenemende macht van de Bourgondische hertog in de Nederlanden. Gelre was in die tijd nog een zelfstandig hertogdom. In 1515 werd Karel V meerderjarig verklaard en nog datzelfde jaar in Brussel ingehuldigd als heer over de Nederlanden. In korte tijd namen zijn macht en aanzien enorm toe. In 1516 erfde hij van zijn grootvader van moederszijde, Ferdinand van Aragon, de Spaanse erflanden. Hieronder werd niet alleen Spanje verstaan, maar ook de koloniën in Midden- en ZuidAmerika en Azië. In 1521 stierf zijn andere grootvader, keizer Maximiliaan van Oostenrijk. Karel V volgde hem op als keizer van het Duitse Rijk, ofschoon dat niet zonder slag of stoot ging. Het rijk dat Karel V moest besturen was ongekend groot, er werd daarvan wel gezegd dat daar de zon niet onder ging. De Nederlanden waren één van de welvarendste delen van het rijk. De vele oorlogen die Karel V moest voeren om zijn gebied te behouden of uit te breiden, moesten bekostigd worden door de inwoners van zijn rijk. De Nederlanden betaalden in de vorm van zogenaamde beden een bijdrage in de kosten van het leger van de keizer. Die bede

134

moest ook worden opgebracht door de inwoners van de vrijheid Oerle. Bij het bepalen van het aandeel van Oerle in de totale som werd uitgegaan van de haardstedentellingen van 1496 en daarna van die van 1526. De getallen van de telling van 1526 bleven gedurende de hele 16de eeuw standaard voor de berekening van het bedrag van de bede aan de hertog van Brabant. De soldaten van de hertog van Gelre teisterden in 1512, 1524 en 1528 de Meierij van Den Bosch. De krijgstochten van de hertog werden heviger toen in de jaren 1542 en 1543 veldheer Maarten van Rossum de leiding nam. De troepen van de hertog van Gelre kwamen tijdens die tochten gevaarlijk dicht bij de vrijheid Oerle, maar voor zover bekend trokken zij er niet doorheen. In 1543 werd de hertog van Gelre definitief verslagen en werd het hertogdom toegevoegd aan de Nederlanden. De rust keerde daarmee tijdelijk terug. Op 15 oktober 1555 droeg keizer Karel V het bestuur over aan zijn zoon Philips II (1527-1598). Hij trok zich terug in het klooster van San Yuste. Daar overleed hij op 21 september 1558. Philips II werd in 1555 koning van Spanje. Ook de Nederlanden maakten deel uit van zijn rijk. In tegenstelling tot zijn vader was hij weinig betrokken bij de Nederlanden. Het land liet hij besturen door zijn halfzuster Margaretha van Parma, die door hem tot landvoogdes werd


POLITIEKE SITUATIE

benoemd. Philips II verlangde van Margaretha van Parma dat zij streng op zou treden tegen de lutheranen en calvinisten in de Nederlanden. Philips versterkte het bestuur vanuit de stad Brussel ten koste van de gewesten. Hij voerde een centralisatiepolitiek door, die de macht van de adel en geestelijkheid beperkte. Er kwam al snel verzet zowel van de adel als van personen die het nieuwe geloof aanhingen. Het volk was gemakkelijk in opstand te krijgen. Het had geleden onder de pestepidemieën van 1557 en 1558 en de hongersnood in 1566. In 1568 brak de gewapende strijd tegen de koning uit. Eén van de leiders van die opstand was Willem van Oranje, die onder meer heer van Eindhoven en Cranendonk was. Andere edelen uit het zuiden die de opstand steunden waren Philips de Montmorency, graaf van Horne en onder meer heer van Weert, Nederweert en Horn, verder Lamoraal van Egmond en Hendrik van Brederode, broer van de hiervoor genoemde Anna van Brederode. Ook elders in Europa moest Philips II vele oorlogen voeren. Tot 1559 streed hij tegen Frankrijk. In dat jaar sloot hij de vrede van Cateau Cambrésis. Lange tijd voerde hij oorlog tegen de Turken en mohammedanen, die de Middellandse Zee beheersten. Het succes van

zijn legers was sterk afhankelijk van het op tijd betalen van soldij aan de soldaten. Veel oorlogen werden bekostigd met goud en zilver uit ZuidAmerika, maar op den duur was dat niet toereikend. Tussen de jaren 1557 en 1560 ging hij op zoek naar nieuwe inkomstenbronnen. In de rijke Nederlanden zag hij een mogelijkheid om een aantal hertogelijke gebieden als heerlijkheid te verkopen. Tegen die achtergrond werd ook de vrijheid Oerle opgesplitst en bood hij de rechten over het gebied te koop aan. Om zoveel mogelijk geld te ontvangen werd Oerle gesplitst in vijf heerlijkheden, te weten Oerle, Meerveldhoven, Zonderwijk met Veldhoven, Zeelst en Blaarthem.Vessem, Knegsel en Wintelre werden ingedeeld in een nieuwe schepenbank119. De ambtenaren in Brussel hadden echter niet in de gaten dat een heerlijkheid als Meerveldhoven te weinig voorstelde om te kunnen verkopen. Uiteindelijk werd besloten er vijf heerlijkheden van te maken, te weten Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven, Zeelst en Blaarthem. De verkoop had dus alles te maken met de internationale politiek die door koning Philips II werd gevoerd. De consequentie van de verkoop van de vijf heerlijkheden was dat de koning geen invloed

135

Inschrijving in het leenregister van de hertog van Brabant van de heerlijkheid Zeelst. De opeenvolging van de heren van Zeelst moet van onderen naar boven worden gelezen.


D E OPSPLITSING VAN DE BANK VAN OERLE IN HEERLIJKHEDEN

meer had op het bestuur en de rechtspraak in die dorpen. Ook de kwartierschout van Kempenland verloor zijn zeggenschap in die heerlijkheden. Voortaan bepaalden de heren van de afzonderlijke heerlijkheden wat er moest gebeuren. Dat wil zeggen dat de invloed van Philips II tussen 1560 en 1598 zeer gering is geweest in de nieuwe heerlijkheden. Tussen 1568 en 1609, de eerste fase van de Tachtigjarige Oorlog, vonden belangrijke ontwikkelingen plaats. Sinds de Unie van Utrecht in 1579 was er een scheiding tussen de zeven noordelijke gewesten die sympathiseerden met de protestanten en de zuidelijke gewesten die katholiek bleven en daarmee ook trouw aan de koning. In 1588 gingen de noordelijke gewesten samen door als de Republiek der Verenigde Nederlanden. Brabant grensde aan het zuiden van deze Republiek. De Staatse troepen van de republiek vielen regelmatig het hertogdom Brabant binnen om dit gewest toe te voegen aan de Republiek. Er verbleven veel Spaanse troepen in Brabant om tegenstand te bieden of om steden te heroveren op de vijand. In 1598 volgde Isabella Clara Eugenia, infante van Spanje, haar vader Philips II op als hertogin van Brabant. Isabella (1566-1633) was de dochter van koning Philips II van Spanje en Elisabeth van Valois. Zij huwde in 1599 met haar neef aartshertog Albrecht van Oostenrijk. Het echtpaar zou bekend staan als de aartshertogen Albrecht en Isabella. Omdat het huwelijk kinderloos bleef, moest Isabella na de dood van haar man in 1621 het hertogdom Brabant weer afstaan aan de Spaanse koning Philips IV. Zij bleef tot aan haar dood in 1633 landvoogdes namens de koning. Juist in die periode werd de stad Den Bosch door de Staatse troepen van de Republiek der Verenigde Nederlanden ingenomen. Ook de Meierij van Den Bosch viel in handen van de Staatsen. De Spaanse koning probeerde met behulp van de Spaansgezinde kwartierschouten het bestuur in handen te houden, maar tegelijkertijd benoemde de Republiek voor hetzelfde gebied ook kwartierschouten. Voor de bevolking ontstond een volstrekt onduidelijke situatie. Zelfs de heren van de heerlijkheden wisten niet meer wie zij moesten volgen. Het Leenhof van Brabant te Brussel van de Spaanse koning

136

verlangde een eed van trouw van de eigenaren van leengoederen, zoals heerlijkheden. Ook het Leenhof van Brabant in Den Haag van de Republiek eiste van de heren van de heerlijkheden een eed van trouw. Aan al die onduidelijkheid kwam een einde toen in 1648 de Vrede van Munster werd gesloten en het noordelijke gedeelte van het hertogdom Brabant definitief deel ging uitmaken van de Republiek der Verenigde Nederlanden. In de warrige periode tussen 1629 en 1648 hadden Spaanse en Staatse troepen de bevolking in de Meierij van Den Bosch zwaar beproefd, hetgeen zal blijken uit al het oorlogsleed waarmee zij geconfronteerd werd.

OORLOGSLEED De periode van 1500 tot 1648 was een tijd van oorlogen. Het gaat daarbij niet alleen om de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), maar ook al eerder om de strijd tegen de hertog van Gelre. Het conflict tussen de hertogen van Brabant en die van Gelre was al honderden jaren oud. In de loop der eeuwen was Gelre een aantal gebieden in de Meierij kwijtgeraakt aan de hertog van Brabant. Begin 16de eeuw voerde de hertog van Gelre een verbeten strijd tegen de expansiepolitiek van de Bourgondische hertog, die onder meer landsheer was in Brabant. In het voorgaande verhaal over de politieke situatie komt naar voren dat de hertog van Gelre feitelijk geen schijn van kans had tegen hertogen van Brabant zoals keizer Karel V of koning Philips II van Spanje. Het leek wel een mug tegen een olifant. De hertog van Gelre viel vanaf het begin van de 16de eeuw een aantal keren het hertogdom Brabant binnen om door middel van korte plundertochten een spoor van vernielingen achter te laten dat indruk maakte op de bevolking. Het hertogdom Gelre was destijds niet beperkt tot het latere Gelderland. Het Overkwartier van Gelre met als hoofdstad Roermond, lag ten zuid-oosten van de Peel120. In zekere zin was de Peel een buffer tussen Brabant en Gelre. De invallen konden alleen plaatsvinden over een paar zandbanen dwars door de Peel of rondom dit ondoordringbare moeras. In het noord-oosten vielen de soldaten van Gelre binnen bij de vestingstad Grave, in het zuid-oosten trokken de plunderaars vanuit


OORLOGSLEED

het Overkwartier van Gelre langs de stad Weert naar Brabant. Weert was een heerlijkheid van de graaf van Horn. Het was geen onderdeel van het hertogdom Gelre, maar wel een leengoed van het Leenhof van Gelre. In 1504 werden de dorpen in de Meierij geconfronteerd met een aanval van troepen uit Gelre, die van twee zijden het hertogdom Brabant naderden. In korte tochten werden Lith, Maren en Kessel, drie dorpen aan de Maas, aangevallen en net voorbij Weert werden huizen in het dorp Budel in brand gestoken. Verder kwamen de soldaten destijds niet121. In 1506 kwamen soldaten vanuit Roermond tot in de dorpen Someren, Heeze, Leende, Eersel, Bergeijk en Lommel. De bank van Oerle lag net ver genoeg van deze dorpen verwijderd om de dans te ontspringen. De plunderaars namen een rijke buit mee terug naar Roermond122. Een leger van 1.500 man trok vervolgens vanuit Brabant naar het Land van Maas en Waal, naar Nijmegen, Wachtendonk en in het Land van Kleef, waar zij verdedigingswerken van de hertog van Gelre innamen. Onder de huursoldaten was een zekere Hansken van Hedel uit Oerle. Hij had aan al deze activiteiten deelgenomen. Uiteindelijk had hij binnen zijn leger muiterij veroorzaakt, waardoor het leger een nederlaag leed. De hoogschout spoorde hem op in zijn huis in Oerle en liet hem naar Den Bosch brengen, waar hij vijf dagen gevangen zat in de Gevangenpoort. Vervolgens werd hij door een beul met een zwaard onthoofd, samen met enkele medeplichtigen123. In 1511 werden in Weert vredesbesprekingen gehouden. De eisen van de hertog van Gelre waren zo onredelijk, dat de onderhandelingen werden afgebroken. In 1512 werden als gevolg daarvan de inwoners van Oerle, Veldhoven, Meerveldhoven, Zeelst, Blaarthem, Gestel, Strijp en Woensel verplicht om mee te helpen met de versterking van de verdedigingswerken rondom de stad Eindhoven124. Op 25 september 1512 volgde de verwachte aanval van twee kanten, waarbij de Gelresen gevaarlijk dichtbij kwamen. Vanuit Grave trok een leger, bestaande uit 400 ruiters en 1.500 soldaten het hertogdom Brabant binnen. Het spoor van vernieling was zichtbaar in Hintham, Orthen, Schijndel, Sint-Oedenrode, Geldrop,

Heeze en Leende. Voorhoeden van dit leger bereikten onder meer Oirschot. Deze plaats kwam er goed van af na de betaling van een brandschatting aan de soldaten. Zo’n brandschatting was een vorm van afpersing. Betaalde men het opgelegde bedrag niet dan staken de soldaten huizen in brand. Vaak kreeg het dorpsbestuur nog geen dag de tijd om het benodigde geld bijeen te krijgen. Voor de bevolking was daarom een opgelegde brandschatting een grote bedreiging125. De veldtocht van 1512 werd door landvoogdes Margaretha van Oostenrijk beantwoord met een strafexpeditie tegen de stad Venlo. Ondanks een belegering van 14 weken lukte het haar niet de stad te veroveren. In 1524 trokken soldaten uit Gelre door Peelland en Kempenland. Er bestaan berichten over vernielingen in kerken in Tilburg, Reusel, Borkel en Heeze. Ook in het klooster MariÍnhage aan de rand van de stad Eindhoven werden kostbaarheden geroofd126. In 1528 belegerden troepen van de hertog van Gelre de steden Helmond en Eindhoven. Het leger bestond uit 3.000 man. Vooral bij die laatste belegering lagen de soldaten niet ver van het grondgebied van de bank van Oerle. Bij de nadering van de troepen werden de klokken geluid, zodat de bevolking wist welk gevaar dreigde. Alle weerbare mannen in Peelland en Kempenland werden opgeroepen om de vijand te lijf te gaan. Op tweede pinksterdag 1 juni 1528 stonden de bijeengeroepen mannen tegenover de soldaten van Gelre op de heide tussen Heeze en Leende. Daar ontstond een felle strijd, waarbij de Brabanders erin slaagden om enkele wagens met wapens van de hertog van Gelre in beslag te nemen. Aan de zijde van de hertog van Gelre sneuvelden in korte tijd 900 soldaten. De overige soldaten gingen op de vlucht richting Weert en Roermond. Tot hun verbazing werden zij op het grondgebied van Gelre nog achtervolgd door de Brabanders. Voor de soldaten zat er niets anders op dan een goed heenkomen te zoeken aan de andere zijde van de rivier de Maas. In totaal kostte deze veldtocht aan 2.000 soldaten van de hertog van Gelre het leven127. In de Meierij van Den Bosch werd besloten om een lening te sluiten van 8.000 gulden om de schade te vergoeden aan dorpen die waren

137


D E OPSPLITSING VAN DE BANK VAN OERLE IN HEERLIJKHEDEN

getroffen. Het bedrag zou worden omgeslagen over de plaatsen in de kwartieren Peelland, Kempenland, Maasland en Oisterwijk. De dorpen in de bank van Oerle moesten dus ook meebetalen in 1528128. Na de overwinning van 1528 bleef het enige tijd rustig. In 1542 werd de bevolking weer opgeschrikt door plundertochten die ondernomen werden vanuit Gelre. Dit keer stonden ze onder leiding van de beruchte veldheer Maarten van Rossum. Op 20 juli 1542 trokken 14.000 man voetvolk en 2.000 ruiters de Maas over in de richting van Erp. Het leger bracht de nacht door in een kampement in Sint-Oedenrode. De volgende ochtend werd Sint-Oedenrode in brand gestoken. Daarna vervolgde het leger zijn tocht naar Oirschot en De Beerzen. Volgens een kroniek werd daar alles verwoest. De bank van Oerle lag zuidelijk van de route. Het leger trok niet naar het zuiden, maar meer naar het westen, via Moergestel, Hilvarenbeek en Oisterwijk in de richting van Breda. Daar besloot Maarten van Rossum om naar het zuidelijke deel van Brabant te trekken in de richting van Frankrijk129. Hij hoopte een bondgenootschap te kunnen sluiten met de koning van Frankrijk tegen keizer Karel V. In 1543 was het leger van Maarten van Rossum weer terug in de Meierij van Den Bosch.

De soldaten plunderden de kerk en huizen in Boxtel en trokken vervolgens naar Vught en in de richting van Den Bosch. In Vught werden volgens kronieken 600 huizen in brand gestoken. Dit aantal is overdreven, gezien de 311 huizen die voorkomen in de haardstedentelling van 1526130. Vanuit Vught gingen de soldaten toen weer terug naar Boxtel. Daar legden zij brandschattingen op aan de dorpen in de omtrek. Oirschot bijvoorbeeld moest een brandschatting betalen van 7.000 gulden, de bank van Oerle 2.500 gulden131. De stad Eindhoven werd in 1543 ingenomen. Soldaten die de stad hadden verdedigd werden gedood. Opnieuw werd het klooster Mariënhage door de soldaten geplunderd. Daarna trok het leger naar Helmond, welke plaats eveneens werd belegerd. Het lukte echter niet de stad in te nemen. De soldaten stelden zich tevreden met rooftochten door de dorpen in de omgeving van Helmond. Zonder veel tegenstand ontmoet te hebben, ging het leger met een grote buit en een aantal gijzelaars terug naar Roermond132. Als reactie op deze aanval trok een leger van keizer Karel V in augustus 1543 Gelre binnen. Het huurleger bestond uit 14.000 Duitsers en 8.000 Italianen en Spanjaarden. Het leger kreeg steun van een huurleger van René van Chalons, prins van Oranje. Hij had 12.000 man voetvolk en 4.000 zwaar bewapende en 600 licht bewapende ruiters bij zich. Tegen deze overmacht kon de hertog van Gelre niet op. Na de belegering en vernietiging van de stad Düren stonden Gulik, Roermond en Venlo hetzelfde lot te wachten. Deze steden gaven zich echter over. Hertog Willem van Gelre vroeg keizer Karel V om vergiffenis. Hij moest het hertogdom Gelre en het graafschap Zutphen aan Karel V afstaan, alleen het hertogdom Gulik (Jülich) mocht hij behouden. Met het sluiten van het Tractaat van Venlo kwam een einde aan de eeuwenlange strijd tussen Brabant en Gelre133. Uit de voorafgaande tekst wordt duidelijk dat de dorpen Veldhoven, Zeelst, Blaarthem, Oerle en Meerveldhoven niet in brand gestoken of geplunderd zijn door de troepen van Gelre. Wel hebben zij manschappen moeten leveren in de strijd tegen Gelre en ook zullen zij betaald hebben voor brandschattingen en schadevergoedingen.

De Gelrese veldheer Maarten van Rossum teisterde in 1543 Kempenland. De dingbank van Oerle moest een brandschatting betalen van 2500 gulden.

138


OORLOGSLEED

De Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) Ofschoon de opstand tegen Spanje al in 1568 begon, ondervond de bevolking van de Meierij de eerste tien jaar weinig nadelige gevolgen van de oorlog. De strijd vond telkens op beperkte schaal plaats. Pas toen noord en zuid meer uit elkaar groeiden, werd het strijdtoneel heftiger. In 1578 werd Alexander Farnese, hertog van Parma, landvoogd over de Nederlanden. Hij stelde zich tot doel om vanuit Brabant de opstandige noordelijke gewesten te bestrijden en het gebied te verdedigen tegen aanvallen van de opstandelingen. De plaatselijke bevolking was lang niet altijd Spaansgezind. Zo hadden prinsgezinden uit Woensel, Strijp, Blaarthem, Veldhoven en Meerveldhoven onder leiding van Goort van Eyck, heer van Blaarthem, een samenzwering opgezet tegen de Spaanse bezetting in Eindhoven. Het plan lekte echter uit, zodat Van Eyck en enkele metgezellen vijf maanden als gevangenen werden opgesloten in het kasteel van Eindhoven. Zijn kasteel in Blaarthem werd geplunderd door de soldaten van het kasteel van Eindhoven. Dat gebeurde zo grondig dat een tijdgenoot de plundering typeerde met de Franse woorden: sans y laisser ni chien ni chat134. Troepen van de landvoogd en van de opstandelingen trokken telkens door het gebied. Vaak werd onderweg geplunderd en vernield. Zo leidde de belegering van Maastricht in 1579 door de hertog van Parma tot grote overlast van doortrekkende legers in de Meierij van Den Bosch. De dorpen die lagen aan de routes die de legers vanouds aflegden, hadden te kampen met de meeste overlast. Die route ging vaak door Peelland in de richting van Weert. Om die reden hadden de dorpen ten zuid-westen van Eindhoven minder vaak te maken met plunderende soldaten.

Eindhoven en plunderden de stad en naaste omgeving. In september 1581 heroverde de Spaanse veldheer Claude de Berlaymont, heer van Haultepenne (1555-1587), de stad Eindhoven. Zijn leger eiste voedsel van de omliggende dorpen tijdens de belegering van de stad. Nadat de stad was ingenomen, plunderden de Spaanse huursoldaten de graanschuren in de omliggende dorpen135. In 1583 herhaalde zich deze situatie. Eerst werden Eindhoven en Helmond veroverd door het leger van de opstandelingen, vervolgens werden beide steden weer door de Spanjaarden heroverd. De opstandelingen legden brandschattingen op aan de dorpen rondom beide steden. De strijd om de vestingstad Eindhoven was voor de hertog van Parma aanleiding om de stadswallen te slechten, zodat het opstandige leger geen gebruik meer kon maken van deze vesting. Voorlopig bleef wel het kasteel van Eindhoven intact om daar soldaten te legeren136. In de 18de eeuw verklaarden de schepenen van Oerle dat soldaten in 1582 tot drie keer toe het dorp geheel hadden geplunderd en dat meer dan honderd huizen in vlammen waren opgegaan. Ongetwijfeld wordt hier 1583 bedoeld, aangezien in dat jaar ook Veldhoven gantsch uitgerooft en afgebrandt werd137. De Postelse hoeve in Veldhoven, die in 1583 gepacht werd door Peter Janssen alias Truijens, werd toen ook verwoest138.

Vooral bij belegeringen van de stad Eindhoven had de bevolking van Blaarthem, Zeelst, Meerveldhoven en Veldhoven overlast van doortrekkende troepen of soldaten die hun kampement hadden opgeslagen nabij de stad. Vaak gingen de soldaten in het platteland rondom de stad op zoek naar voedsel voor de manschappen en paarden. Het dorp Oerle lag iets verder verwijderd van Eindhoven. Via Oerle liep destijds een weg naar Antwerpen. In 1581 veroverden Staatse troepen de stad

139

Belegering van de stad Eindhoven tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Bij deze aanval in 1583 werden in Oerle en Veldhoven veel huizen in brand gestoken.


D E OPSPLITSING VAN DE BANK VAN OERLE IN HEERLIJKHEDEN

Twee jaar later werd de stad Antwerpen door de hertog van Parma veroverd. Vanaf 1585 tot 1795 bleef de rivier De Schelde gesloten voor scheepvaart. Dit had grote gevolgen voor de economie in de Kempen, aangezien de handelsroute over land van Antwerpen naar Keulen door de Kempen liep. Veel Antwerpse kooplieden trokken noordwaarts naar steden als Dordrecht, Amsterdam, Haarlem en Leiden. Kooplieden uit de Kempen moesten zich noodgedwongen meer op deze steden richten. Tijdens het beleg van Antwerpen ondernamen soldaten uit de Republiek der Verenigde Nederlanden, onder leiding van jonkheer van IJsselsteijn en van Emmery de Liere, rooftochten door de Meierij van Den Bosch. Zij waren bewust bezig om de bevolking met deze vernielingen onder druk te zetten139. Van Spaanse zijde deden huurlegers hetzelfde. In 1587 verbleef een Spaans huurleger onder leiding van de Italiaan Camille Capusucque meer dan zeven maanden in Oirschot en omgeving. De schade van het verblijf was enorm140. Het was geen tachtig jaar onafgebroken oorlog. Tussen de jaren 1587 en 1593 was het relatief rustig. De Spaanse veldheer Sigoigna liet in 1593 vaak van zich horen. Hij stelde hoge eisen

Kaart van de veldtochten van prins Maurits van Nassau in 1602. Zijn leger trok niet door Kempenland, zoals op de kaart is te zien.

140

aan leveringen van voedsel, vervoersmiddelen en zogenaamde pioniers. Dit waren mensen die de omgeving goed kenden en die als gids konden dienen voor het leger. Soms moesten voerlieden met paard en kar bagage vervoeren voor het Spaanse leger. De voerlieden waren soms langer dan een maand van huis weg, waarbij zij in gebieden kwamen waar nog gewapende strijd werd geleverd. In mei 1593 werden van het kwartier Kempenland 80 wagens hooi en heide gevorderd door Sigoigna. De vrachten werden via Oerle naar Turnhout gebracht141. In augustus 1593 trok een Spaanse compagnie vanuit Herpen via Sint-Oedenrode en Oerle naar Antwerpen. Ongetwijfeld moesten inwoners van Oerle daarbij hand- en spandiensten verlenen142. Tussen 1597 en 1600 werden Kempenland en Peelland lastiggevallen door Spaanse soldaten uit de garnizoensteden Weert en Herentals. In september 1599 sloot de stad Eindhoven met de dorpen Woensel, Gestel, Strijp, Stratum, Blaarthem, Zeelst, Veldhoven, Meerveldhoven en Oerle een verbond om elkaar bij te staan in de strijd tegen de Spaanse soldaten uit de garnizoenen. Weerbare mannen zouden te voet of te paard tegen deze soldaten worden ingezet. Tevens werd afgesproken dat een weerbare man,


OORLOGSLEED

die gewond raakte in deze strijd, op kosten van de voornoemde stad en dorpen geneeskundige hulp zou krijgen. In december 1599 moesten de weerbare mannen met klokkengelui onder de wapenen worden geroepen omdat een bende voetvolk en ruiters via Aalst de stad Eindhoven naderde143. Al met al had de bevolking van Peelland in die tijd veel meer overlast van Spaanse en Staatse troepen dan Kempenland, omdat daar meer legers doorheen trokken. Deze kozen daarbij een route oostelijk van de Dommel. Tussen 1600 en 1609, het jaar van het bestand tussen de Spanjaarden en de Staatsen, was het in Kempenland relatief rustig. Door Peelland trokken legers van Don Louis de Velasco en prins Maurits van Nassau. Het was duidelijk dat Eindhoven, sinds de wallen waren verdwenen, niet meer van belang was in de strijd. Op een 17de-eeuwse kaart van de veldtochten van prins Maurits in 1602 is te zien dat zijn leger telkens met een boog om Eindhoven heen via Peelland naar het zuiden of het noorden trok. In 1603 maakten muitende soldaten uit het garnizoen van Hoogstraten de Meierij onveilig. Een jaar later staken muitende soldaten van het garnizoen van Grave het dorp Lieshout in brand, vielen op 3 februari 1604 Eindhoven aan en veroverden het kasteel. Een deel van de bevolking verliet de stad en trok naar omliggende dorpen of veilige gebieden. In 1605 woonden slechts 60 gezinnen in de stad144. In 1606 teisterden muitende soldaten van de Spaanse veldheer Spinola Eindhoven en omgeving. In al deze gevallen was het uitblijven van betaling van soldij aan de soldaten de oorzaak van de problemen.

Het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) In 1609 werd een bestand gesloten tussen de Republiek der Verenigde Nederlanden en Spanje. In korte tijd keerde de rust terug en kon het herstel van de schade ter hand worden genomen. Een aantal vluchtelingen maakte van de gelegenheid gebruik om vanuit Holland naar hun geboortestreek terug te keren om het kindsdeel in de erfenis te gelde te maken. Nu de kosten van de oorlog bekend waren en de geldleningen op een rijtje werden gezet, werd pas duidelijk wat de gevolgen van de oorlog waren. Veel dorpsbesturen zaten diep in de

schulden. De totale omvang van de schulden in de heerlijkheden Oerle-Meerveldhoven en Veldhoven-Zeelst is niet bekend vanwege het ontbreken van borgemeestersrekeningen of andere bronnen uit die tijd. Het dorpsbestuur van Zeelst sloot soms leningen af om oude schulden te betalen145. In 1621 overleed aartshertog Albrecht. Zijn vrouw Isabella werd landvoogdes namens de nieuwe koning Philips IV van Spanje. Spanje was financieel nauwelijks in staat een leger op de been te houden. Toch zette Philips IV de strijd in 1621 weer voort, daarmee brak de tweede fase van de Tachtigjarige Oorlog aan.

Voortzetting van de oorlog (1621-1629) De eerste jaren kampte de bevolking vooral met doortrekkende legereenheden of muitende soldaten. De overlast was vooral merkbaar toen in 1625 de Spaanse veldheer Spinola de stad Breda veroverde. Voor de handel was dat zeer ongunstig, omdat de soldaten op de doorgaande wegen voerlieden aanhielden en de lading van hun karren roofden. Steden zoals Den Bosch, Eindhoven en Helmond, werden gebruikt als garnizoensplaatsen voor het Spaanse leger. In Eindhoven verbleven regelmatig Spaanse regimenten op het kasteel. De heren van Eindhoven, prins Maurits van Nassau, en na zijn dood in 1625 ook prins Frederik Hendrik, beloofden de Eindhovense bevolking, dat zij geen soldaten in de stad of omliggende prinsendorpen (Gestel, Strijp, Stratum en Woensel) zouden onderbrengen146. De meeste Spaanse troepen trokken van het zuiden naar het noorden over een vanouds bekende hoge zandweg door Peelland. Alle regimenten van zowel Spaanse als Staatse zijde gingen met een boog om de stad Eindhoven en de prinsendorpen heen, waardoor zij of door Peelland naar het zuiden trokken of via Kempenland richting Breda. Ook vanuit andere Spaanse garnizoenssteden, zoals Venlo, Weert en Roermond trokken regelmatig regimenten door de Kempen. De meeste dorpsbesturen probeerden de regimenten over te halen om hun kampement in een andere plaats op te zetten. Vaak moesten enkele officieren worden omgekocht en werden de soldaten getrakteerd op bier om ze gunstig te stemmen.

141


D E OPSPLITSING VAN DE BANK VAN OERLE IN HEERLIJKHEDEN

Graaf Hendrik van den Bergh was aanvoerder van het Spaanse leger bij het beleg van Den Bosch in 1629.

In 1628 werd de situatie dreigender. Het Staatse leger trof voorbereidingen voor een aanval op de goed beschermde stad Den Bosch. Een Spaans leger, onder leiding van graaf Hendrik van den Bergh, trok op 14 juli 1628 door Peelland naar Sint-Oedenrode. Ook in de maanden daarna verbleven regelmatig Spaanse regimenten in Peelland en Kempenland om in te kunnen grijpen zodra de Staatse troepen de stad Den Bosch zouden aanvallen. De verovering door Piet Heyn van de zilvervloot van Spanje, die afkomstig was uit Zuid-Amerika, zorgde voor een omwenteling. Door het verlies van de zilvervloot kon het Spaanse leger niet op tijd worden betaald, terwijl het Staatse leger onverwacht over voldoende financiĂŤle middelen beschikte om de strijd flink op te voeren. De tijd was gunstig voor het Staatse leger omdat er een oorlog dreigde tussen Spanje en Frankrijk. Dit had tot gevolg dat een aantal Spaanse regimenten naar het zuiden wegtrok. In 1629 nam het aantal soldaten van Spaanse en Staatse zijde enorm toe. Het Staatse leger ging in april 1629 van Arnhem via Nijmegen en het Land van Ravenstein naar Den Bosch. Het 40.000 man sterke leger kwam daar op 30 april

142

1629 aan. In de stad bevond zich een Spaans garnizoen dat uit 3.000 man bestond. Het gebied rondom de stad stond grotendeels onder water. Het Staatse leger omsingelde de stad en legde kampementen aan in Hintham, Orthen, Den Dungen en Vught. Prins Frederik Hendrik nam zijn intrek in kasteel Maurick bij Vught. Rondom de belegerde stad legden schansgravers verdedigingswerken aan voor het Staatse leger. Ook werden waterlopen en rivieren afgedamd en omgeleid, waardoor het waterpeil rondom de stad daalde. Een Spaans leger onder bevel van graaf Hendrik van den Bergh vertrok op 15 mei 1629 vanuit Turnhout in de richting van Den Bosch. Oerle lag op de route van Turnhout naar Eindhoven, maar het leger trok in een meer noordwaartse richting en kwam op 25 mei aan in Loon op Zand. Dit leger bestond uit 7.000 ruiters, 25.000 man voetvolk en 16 stuks geschut. Graaf Hendrik van den Bergh nam met zijn leger een positie in tussen Boxtel, Vught en Liempde. Hij gaf opdracht aan dorpsbesturen in Peelland en Kempenland om zijn leger te voorzien van voedsel voor de manschappen en hooi en stro voor de paarden. Met paard en kar werd dit dagelijks aangevoerd. Graaf Hendrik van den Bergh verbleef tot 17 juli 1629 op het kasteel van Boxtel, waarna zijn leger via Liempde naar Veghel en Erp trok. Uiteindelijk week hij uit naar Gelderland, waardoor het Staatse leger meer kansen kreeg. Nadat de Staatsen de stad Wezel (D.) hadden veroverd, waar het Spaanse leger munitie had opgeslagen, waren de kansen voor graaf Hendrik van den Bergh verkeken. Het wegtrekken van het Spaanse leger had gevolgen voor het kleine Spaanse garnizoen op het kasteel van Eindhoven. Op 1 september werd een klein Staats leger daarheen gezonden, dat de stad reeds de volgende dag kon innemen. De Spaanse militairen werden gevangen genomen en afgevoerd naar het Staatse kamp in Vught. Ondertussen werd een Staats garnizoen op het kasteel van Eindhoven geplaatst. Kort daarna, op 14 september 1629, namen de Staatsen de stad Den Bosch in. Toen de capitulatievoorwaarden werden overhandigd, bleek dat de Staatsen niet alleen de stad Den Bosch claimden maar de hele Meierij van Den Bosch. Dit had op den duur ook grote gevolgen voor de dorpen in het kwartier van


OORLOGSLEED

Kempenland. Zij zouden dan vanaf 1629 onder het gezag vallen van de Staten-Generaal van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Het is begrijpelijk dat de dorpsbestuurders van Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven en Zeelst dit op zijn minst vreemd vonden, aangezien zij van de strijd in 1629 vrijwel niets hadden gemerkt. Zelfs de grote legers hadden zij niet gezien. Alleen was men enkele keren verplicht geweest om goederen voor regimenten te vervoeren. In de dorpen in Kempenland was de overgang niet meteen merkbaar. In Den Bosch daarentegen waren de gevolgen in 1629 al erg groot. De katholieke geestelijken dienden de stad te verlaten. Ook de Bossche bisschop MichaĂŤl Ophovius moest de stad uit. Na enige omzwervingen vond hij een gastvrij onderkomen op het kasteel van Geldrop. Van daaruit kon hij het bisdom besturen147.

De Retorsietijd (1629-1648) Na de val van Den Bosch in 1629 brak een chaotische tijd aan. De nieuwe situatie werd niet meteen geaccepteerd. Zowel de Republiek der Verenigde Nederlanden als de Spaanse koning maakten aanspraken op de Meierij. Er waren zodoende ambtenaren van zowel Staatse als Spaanse zijde. Ofschoon het Staatse leger claimde dat de Meierij toebehoorde aan de Staten-Generaal van de Republiek der Verenigde Nederlanden, verbleven er nog veel Spaanse regimenten in de omgeving, onder meer in het Land van Weert en in de buurt van Breda. Deze periode staat ook bekend als de Retorsietijd. Retorsie betekent letterlijk wedervergelding of wraak. Voor de bevolking van Kempenland brak nu de moeilijkste periode aan van de Tachtigjarige Oorlog aan. Met name het Spaanse garnizoen, dat in de stad Weert verbleef, maakte de wegen onveilig. Soldaten van dat garnizoen trokken Peelland en Kempenland binnen en eisten van de borgemeesters van een groot aantal dorpen geld en voedsel. Als het niet snel geleverd werd, dreigden de soldaten de huizen van het dorp in brand steken. De eis van Weert om het garnizoen aldaar te onderhouden was onterecht. Kempenland en Peelland hadden niets uit te staan met het Spaanse garnizoen dat in Weert was ondergebracht. De eisen van de soldaten waren zodoende een extra tegenvaller in deze moeilijke tijd.

In de jaren 1630-1631 verbleef de prins van Oranje regelmatig op het kasteel van Eindhoven. Uit omliggende dorpen werd dan voedsel voor de manschappen en hooi voor de paarden geleverd. Prins Frederik Hendrik liet de grachten rondom het kasteel van Eindhoven uitdiepen en de aarden wallen herstellen. De inwoners van Kempenland moesten aan dit werk meehelpen. Zij kregen hiervoor vergoeding van hun dorpsbesturen. Een en ander had te maken met oude afspraken die bestonden tussen de stad Eindhoven en de omliggende dorpen over de herstelwerkzaamheden van de vestingwerken rondom de stad. Ondanks het feit dat de vestingwerken omstreeks 1630 niet meer bestonden, kon Eindhoven zo toch werkzaamheden laten uitvoeren bij het kasteel. Het Staatse leger trok vaker dan ooit tevoren door Kempenland. In de zomer van 1632 ging het leger onder leiding van de prins van Oranje door Peelland en Kempenland naar Maastricht. In september 1632 verbleef dit leger enige tijd in Weert. De dorpsbesturen van dorpen in Kempenland werden verplicht om bier, brood en boter naar Weert te brengen. Toen Jan van Nassau in november 1632 met zijn leger Peelland verliet in de richting van Breda, probeerden veel dorpsbestuurders te voorkomen dat de duizenden soldaten en paarden door hun dorp reisden en daar bleven overnachten. Veel dorpsbestuurders hadden er honderden guldens voor over om inkwartiering en een kampement te voorkomen. Indien de borgemeesters een sauvegarde (vrijgeleidebrief, garantie om niet verwoest te worden) konden bemachtigen, diende het leger de reis voort te zetten of het dorp te mijden. De juiste route naar Breda is niet bekend, zodoende weten we niet welke dorpen een sauvegarde hadden gekocht en door welke dorpen het leger de route naar Breda vervolgde. In 1633 liep graaf Hendrik van den Bergh (1573-1638) van de Spaanse zijde over naar de Staatse zijde. Dit verraad had grote gevolgen omdat de Spaanse garnizoenssteden Weert, Geldern, Gulik, Stevensweert en Montfort met hem mee gingen. Daardoor kwam aan de overlast van het garnizoen van Weert voorlopig een einde, totdat de Spanjaarden de stad weer in handen hadden.

143


D E OPSPLITSING VAN DE BANK VAN OERLE IN HEERLIJKHEDEN

Kampement van Zweedse troepen bij Meerveldhoven In de maanden van juli tot september 1633 verbleef een leger van 12.000 man, dat onder leiding stond van graaf Jan van Nassau, in Boxtel. Het wachtte daar op versterking met een huurleger van 4.000 ruiters, dat bestond uit Zweden, Hessen, Lappen en Finnen. In feite verbleven beide legers daar tot een gunstig moment zou aanbreken om Breda aan te vallen. De zogeheten Zweedse troepen stonden onder het commando van overste Stalhans. Op 2 september 1633 nam dit leger een route net iets ten zuiden van het leger van Jan van Nassau vanuit Oisterwijk via Oirschot naar Son en Breugel. De Zweedse ruiters hadden een slechte naam. Het dorpsbestuur van Oirschot probeerde daarom te voorkomen dat de ruiters hun kampement opsloegen op het grondgebied van Oirschot. De officieren werden uitgenodigd en getrakteerd op wijn en witbrood. Vervolgens lieten de officieren het kamp opslaan in Son. Dat dorp ondervond veel overlast van het Zweedse leger. Op 4 september doorkruiste het leger van Jan van Nassau, dat op weg was van Boxtel naar het zuiden, eveneens Son en Breugel. De Staatse legers vermeden Eindhoven en de prinsendorpen Gestel, Strijp, Stratum en Woensel. Met een grote boog trokken beide legers om die dorpen van de prinsen van Oranje heen naar het zuiden. De route liep over de dorpen Breugel, Nuenen, Geldrop, Zesgehuchten en Heeze naar Leende. De menigte soldaten liet een spoor van vernieling achter. Het leek erop dat Kempenland geen last zou hebben van de soldaten. In Zesgehuchten namen de Zweedse troepen echter een andere route richting Kempenland, terwijl Jan van Nassau naar Leende ging. Dwars over de heide reden de Zweedse ruiters vanuit Zesgehuchten via Valkenswaard naar Dommelen om vervolgens zigzaggend via Waalre, Riethoven en Westerhoven uiteindelijk in Meerveldhoven te belanden. Daar sloegen de Zweedse ruiters hun kampement op tussen de dorpen Veldhoven, Meerveldhoven, Zeelst en Blaarthem. De ordeloze bende verbleef enkele weken in dit kampement en plunderde vanuit Meerveldhoven de dorpen in de omtrek. De dorpsbestuurders van Veldhoven moesten geldleningen aangaan om een sauvegarde te

144

verkrijgen van het Zweedse leger voor de kerk van Veldhoven en vanwege de diensten die voerlieden uit Veldhoven verleenden aan het leger van Jan van Nassau. Zo werd onder meer 100 gulden geleend van Nicolaas Michielsen, 300 gulden van Adam Jan Smets en 500 gulden van Evert Corstiaens148. De bevolking moest een brandschatting betalen aan het Zweedse leger149. Aan het leger van Jan van Nassau werden karren met brood geleverd150. In Eindhoven reden enkele Zweedse ruiters, gewapend met degens, door de stad en vielen onverwacht burgers aan. In het gehucht Gennip schoten zij een vrouw neer, waarna het tot een gevecht kwam met inwoners van Gestel151. Oirschot, dat door omkoping van de officieren het leger aanvankelijk snel over haar grondgebied voorbij zag gaan, werd nu door de ruiters aangevallen. Gedurende vier dagen werden Oirschot en de bijbehorende gehuchten geteisterd door de rovende soldaten. Nooit eerder had de bevolking van de dorpen Oirschot en Best zoiets meegemaakt. Hoe Meerveldhoven het kampement doorstond, is niet bekend, maar het lange verblijf tussen de dorpen Meerveldhoven, Veldhoven, Zeelst en Blaarthem had ongetwijfeld veel schade tot gevolg. Het is niet ondenkbaar dat de bevolking toen op de vlucht is gegaan om lijf en leden te redden. Jaren later wordt in de archieven van Veldhoven nog regelmatig verwezen naar schade die de Zweedse troepen daar aanrichtten. Tot overmaat van ramp waren enige soldaten uit het leger van Jan van Nassau besmet met de pest, waardoor in enkele dorpen de pest uitbrak. De ellende van het kampement duurde voort tot 29 september 1633. Toen werd duidelijk dat een aanval op Breda voorlopig niet aan de orde was. Het Staatse leger besloot toen naar Luxemburg te trekken. Op 29 september zetten beide legers via Dommelen, Grote Brogel en Soetendaal bij Bilzen hun tocht voort naar Maastricht. Luxemburg hebben zij echter nooit bereikt, de Zweedse ruiters kwamen niet verder dan VisĂŠ. Daar plunderden zij dorpen en kastelen in de nabijheid van de Maas tot de stad Luik toe. De soldaten keerden op 14 oktober 1633 terug naar de Republiek omdat in het Luikse land te weinig voedsel kon worden bemachtigd. Op 23 oktober waren beide legers in Mook, waar de soldaten werden ingedeeld bij andere regimenten.


BESTUURLIJKE GESCHIEDENIS

In 1635 ondervonden de inwoners van Peelland en Kempenland overlast van Croaten. Dit was een Oostenrijks huurleger bestaande uit ruiters in Spaanse dienst. Zij maakten deel uit van het leger van kardinaal-infant Ferdinand die in 1634 aartshertogin Isabella opgevolgd was als landvoogd over de Nederlanden. Zijn leger viel vooral vanuit Breda en Weert de Meierij aan. De Croaten stonden bekend als rovers en plunderaars. Zij teisterden de bevolking van de dorpen Stratum en Aalst en plunderden de Kempische dorpen Eersel, Steensel, Duizel en Vessem. De bevolking vluchtte naar dorpen in de omtrek, maar daar werden zij geweerd. In Volkel bij Uden staken de Croaten zelfs de kerk in brand152. Opnieuw brak in 1635 de pest uit. De ziekte eiste de meeste slachtoffers in Helmond, Mierlo en Someren, maar ook dichterbij zoals in Stratum153. Na de verovering van de stad Breda op 7 oktober 1637 door het Staatse leger had de Meierij minder vaak last van doortrekkende legers. Het werd rustiger, maar de bevolking kampte nog steeds met problemen. Vanwege de voortdurende pest waren veel akkers niet ingezaaid en groeide er veel onkruid. In 1637 trok het Spaanse leger van kardinaal-infant Ferdinand zich vanuit Breda terug naar Venlo. Het leger trok door het noordelijke gedeelte van Kempenland via Oirschot naar Son, Gerwen, Heeze, Leende en Nederweert om de Peel heen naar Venlo. Het spoor van vernielingen was op deze route destijds goed te volgen. Van de dorpen Oerle en Veldhoven zijn geen borgemeestersrekeningen uit die tijd bewaard gebleven, zodat niet kan worden nagegaan welke regimenten tussen 1637 en 1648 nog door deze dorpen hun route namen. Van plaatsen, waar deze rekeningen nog wel bestaan, komt naar voren dat het aantal doortrekkende ruiters en soldaten geleidelijk afnam154. Van plunder- of rooftochten was geen sprake meer, bovendien werd harder opgetreden tegen dergelijke militairen. Wel moest de bevolking nog steeds hand- en spandiensten verlenen of paarden leveren om goederen voor het Staatse leger te vervoeren.

BESTUURLIJKE GESCHIEDENIS Tot 1560 bestuurden de dorpsbesturen van de dorpen Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven, Zeelst, Blaarthem, Vessem, Wintelre en Knegsel

de bank van Oerle. De belangrijkste personen van de dorpsbesturen waren de schepenen. Er waren in totaal zeven schepenen, afkomstig uit de acht bovengenoemde dorpen. In het enige schepenprotocol van de bank van Oerle, dat dateert uit de jaren 1509-1514, staan op 1 oktober van ieder jaar de namen van de schepenen genoemd. Blijkbaar werden vanouds op 1 oktober, Bamisdag of Sint-Bavodag, schepenen aangesteld. Hoe dat in de praktijk verliep, is te zien bij de benoemingen die in het oudste protocol van Oerle voorkomen. In 1510 bestond de schepenbank uit Peter Salen, Andries Jan Stevens, Arnt Janssoen van den Valgaet, Jan Reyners, Jacop Wreysen, Thomaes Janssoen van Creyelt en Jacop Heynselmans. In 1511 waren dat Wouter van Acht, Goyart Willemssoen, Mertten Stevenssoen van der Hobbelen, Librecht Jan Huijbenssoen, Claus Jan Myssen, Jan Art Leijtenssoen en Andries Andriessoen. Toen in 1512 zeven schepenen werden benoemd, waren dat Art Wreysen, Huybrecht Loepman, Jan die Louwer, Everart Everartssoen, Jan van den Valgaet, Jan Dirckssoen en Henrick Everart sPrinsensoen155. Uit deze drie jaren komt naar voren dat alle schepenen slechts één jaar in functie waren en dat jaarlijks op 1 oktober zeven nieuwe personen werden aangesteld. De schepenen zegelden iedere oorkonde met hun persoonlijk zegel156. De schepenen van de bank van Oerle hadden de hoge jurisdictie. Zij mochten een misdadiger ter dood veroordelen. Op 6 februari 1558 werd in Oerle Marten Steven Weytens geëxecuteerd. Hij was beschuldigd van moert, brander, kneveler en andere misdaden157. Ieder dorp had daarnaast nog gezworenen of borgemeesters die de financiën beheerden, kerkmeesters en Heilige-Geestmeesters of armmeesters. In de oude bank van Oerle kon een afzonderlijk dorpsbestuur van Zonderwijk/Veldhoven, los van de andere dorpen binnen de bank van Oerle, geldleningen aangaan. Zo gaven de gezworenen Peter Salen en Jacop Wreysen, de kerkmeesters Michiel Henricksoen en Rutger Janssoen, de Heilige-Geestmeesters Jan Dircks en Peter Vrancken en de heemraden van Zonderwijk, in 1511 een volmacht om namens het dorp een lening aan te gaan van 100 gulden158. Uit deze akte blijkt de samenstelling van de dorpshuis-

145


D E OPSPLITSING VAN DE BANK VAN OERLE IN HEERLIJKHEDEN

houding van Veldhoven. Behalve de Veldhovense schepenen binnen de schepenbank van Oerle, bestond die uit twee gezworenen, twee kerkmeesters, twee armmeesters en heemraden. De dorpshuishoudingen van de andere dorpen waren vermoedelijk identiek aan die van het voorbeeld Veldhoven. Door de afzonderlijke verkoop van de dorpen als heerlijkheden veranderde de samenstelling van het bestuur van het ene op het andere moment.

De verkoop van heerlijkheden

Inschrijving in het leenregister van de

Bij het overzicht van de politieke ontwikkelingen worden de vele oorlogen genoemd waarin koning Philips II van Spanje verwikkeld was. Het inzetten van huurlegers in alle delen van zijn rijk en in de overzeese koloniĂŤn kostte handenvol geld. In 1506 had zijn grootvader al eens besloten om enige dorpen, die deel uitmaakten van de hertogelijke domeinen in Brabant, als heerlijkheid te verkopen. Dat hield in dat het benoemingsrecht van de dorpsbestuurders, allerhande rechten, zoals houtschat, tol, weggeld, cijns, molenrecht, visrecht en jachtrecht tegen betaling aan een ander werden overgedragen. De inhoud van de afzonderlijke rechten zal hierna nog ter sprake komen. In feite verloor de hertog daarmee een jaarlijkse bron van inkomsten, maar het bedrag dat ineens aan hem werd betaald, was op dat moment zo belangrijk dat tot dit besluit werd overgegaan.

hertog van Brabant van de heerlijkheid Oerle, met daarboven de opeenvolgende eigenaren.

De verkoop van heerlijkheden in de jaren 1557 tot 1562 beperkte zich niet tot de bank van Oerle. De opsplitsing van de bank van Oerle

146

moet worden gezien tegen de achtergrond van een groot geheel. Het gaat om het verwerven van inkomsten voor de koning van Spanje om de legers te kunnen bekostigen. Hiertoe werden in het hertogdom Brabant heerlijkheden en heerlijke rechten verkocht in de bestuurlijke districten Leuven, Brussel, Tienen, WaalsBrabant, Antwerpen, Den Bosch en Maastricht. In de Meierij van Den Bosch ging het om de volgende dorpen: Lierop, Nuenen, Gerwen, Nederwetten, Tongelre, Vlierden, de helft van Oirschot, de helft van Hilvarenbeek, Berlicum en Middelrode, Schijndel, Zeelst, Helvoirt, Moergestel, Dommelen, Casteren, Hapert en Hoogeloon, Oerle, Meerveldhoven, Zonderwijk/ Veldhoven, Blaarthem, Geffen, Bakel, Deurne, Esch, Erp en Veghel. Verder ging het nog om enkele afzonderlijke heerlijke rechten, namelijk het jachtrecht in Vught en Cromvoirt en de houtschat van Zonderwijk, Veldhoven, Zeelst en Blaarthem159.

De heerlijkheid Blaarthem Slechts een gedeelte van het oude dorp Blaarthem maakte deel uit van de bank van Oerle, het overige deel hoorde bij Gestel. Op 5 oktober 1557 werd Blaarthem, hetgeen overeenkwam met het Gestelse gedeelte van het oude dorp, een zelfstandige heerlijkheid. In de verkoopakte staat het gebied nauwelijks omschreven. Er staat alleen: soe wyt, verre ende breet als huer die limiten der voers(chreven) heerlicheyt streckende ende extenderende sijn. Met andere woorden zo groot, lang en breed als het gebied zich uitstrekte, vager kan het bijna niet worden omschreven. Blaarthem werd gekocht door Roelof van Eyck, een zoon van Goyaert van Eyck


BESTUURLIJKE GESCHIEDENIS

en Mechteld Hals. Zijn vader was rentmeester van de domeinen van de hertog van Brabant in de stad en Meierij van ’s-Hertogenbosch. Vader en zoon waren schepen van Den Bosch en lid van de Illustere Lieve Vrouwe Broederschap aldaar. Roelof van Eyck woonde in Den Bosch in de Peperstraat in een huis dat al in het bezit was van zijn grootvader van moederszijde Herbert Hals. Roelof van Eyck verbleef ook veel in Blaarthem op het kasteel. Hij bezat in Blaarthem de patronaatsrechten van de kerk. Roelof van Eyck stelde in 1561 één schepenbank in voor de dorpen Zeelst, Veldhoven/Zonderwijk en Blaarthem. Die schepenbank bleef tot in de 19de eeuw bestaan. In 1580 werd hij in de kerk van Blaarthem begraven onder een hardstenen grafzerk. Zijn vrouw, Heylwich van Berckel, stierf op 3 oktober 1590160. De grafsteen uit de kerk van Blaarthem bevindt zich tegenwoordig in de kerk van Meerveldhoven. Op 12 januari 1585 liet Goyaert van Eyck, zoon van Roelof van Eyck en Heylwich van Berckel, de heerlijkheid Blaarthem verheffen voor het Leenhof van Brabant. Hij bleef heer van dit gebied tot de inlossing in 1613161. Bij de inlossing werd het bedrag terugbetaald waarvoor de heerlijkheid verkregen was. Goyaert was gehuwd met Elisabeth Proening van Deventer162. Toen zijn zoon Roelof van Eyck en diens vrouw

Mechteld van Broeckhoven in 1643 hun testament maakten in Blaarthem, noemde Roelof zich nog oud-heer van Blaarthem163.

De heerlijkheid Zeelst Op 3 april 1559 werd de eerste heerlijkheid van de bank van Oerle verkocht. Zeelst kwam in handen van François Schotelmans, heer van Aalst. In het Leenhof van Brabant wordt Zeelst omschreven als: die hooge, middele ende leege heerlickheyt van den dorpe ende parochie van Zeelst. Onder de hoge, middelbare en lage heerlijkheid werd de jurisdictie verstaan. De hoge jurisdictie hield in dat een misdadiger ter dood mocht worden veroordeeld. De schepenen van de schepenbank waren niet alleen de bestuurders maar ook de rechters in hun gebied, in dit geval in Zeelst. De heerlijke rechten die bij de koop waren inbegrepen bestonden uit het recht van warande (jachtrecht), jacht op vogels en het visrecht. Het visrecht had betrekking op visrechten in de beken en vennen van Zeelst. Verder had de heer de keuren en breuken en de inkomsten van boetes van criminele en civiele rechtszaken. De keuren en breuken betroffen een soort dorpsreglement, meestal van de gemeenschappelijke gronden. Overtredingen van de regels werden met een geldelijke boete afgehandeld. Een gedeelte van die boete vloeide in de zak van de heer. Daarnaast had hij recht om erfgoederen van bastaarden in beslag te nemen na hun dood en onroerend goed waarvan niet meer bekend was wie de eigenaar was. De hertog van Brabant behield enkele rechten voor zichzelf, namelijk het recht van clockslag, boden, heergeweiden, resort, remissie van overjarige delicten, legitimaties, octrooien en het cijnsrecht164. Het recht van klokslag werd vooral gebruikt in tijden van oorlog om de inwoners met klokkengelui te waarschuwen voor vijandelijke troepen die de plaats naderden. De weerbare mannen moesten zich dan naar een afgesproken plaats begeven. Het woord bode is hier in de betekenis gebruikt van een persoon die uitgezonden wordt. Met name in tijden van oorlog werden inwoners van een dorp erop uit gestuurd om te verkennen waar de vijandelijke legers zich bevonden en in welke richting zij zich gaan verplaatsen. De heergeweide was een recht dat aan de leenheer betaald diende te worden door een leenman. Onder het begrip resort werd het rechtsgebied

147

Grafzerk van Roelof van Eyck van 1580.


D E OPSPLITSING VAN DE BANK VAN OERLE IN HEERLIJKHEDEN

verstaan. Het recht van remissie was een kwijtschelding van een straf, in dit geval van verjaarde straffen. Legitimaties (wettigingen) hadden meestal betrekking op bastaardkinderen. Door de legitimatie konden zij volledig van hun ouders erven. De octrooien waren toestemmingen. Vaak hadden die betrekking op de verkoop van delen van de gemeenschappelijke gronden. Ofschoon in de verkoop stond aangetekend dat de hertog het cijnsrecht behield, zullen we zien dat bij de verkoop van de heerlijkheid Oerle het cijnsrecht in Zeelst eveneens werd verkocht.

Blaarthem verwierf Roelof van Eyck drie dorpen die aan elkaar grensden. Op 17 november 1586 liet Goyaert van Eyck, zoon van Roelof van Eyck en Heylwich van Berckel, voor het Leenhof van Brabant in Brussel de heerlijkheid Zeelst in leen verheffen. Hij bleef heer van de heerlijkheid Zeelst tot de inlossing in 1613. Ook na die tijd bleef hij zich heer van Zeelst noemen. Bij testament hadden Goyaert van Eyck en Elisabeth Proening van Deventer het huis te Zeelst aan hun zoon Floris van Eyck nagelaten. Zowel Floris van Eyck als diens zoon Johan van Eyck, die gehuwd was met Cecilia van Eyck, bleven zich heer van Zeelst noemen166.

De heren van Zeelst François Schotelmans was in 1559 de eerste heer van Zeelst. Hij was in 1559 een jongeman van ongeveer 22 jaar. Zijn vader, Thomas Schotelmans, was heer van Waalre en Valkenswaard en heer van Aalst. Zijn moeder, Clara van de Werve, was al overleden toen François ongeveer zeven jaar oud was. Clara van der Werve was weduwe van Hendrik van Etten. François erfde de heerlijkheden Waalre en Valkenswaard en Aalst omstreeks 1551 na de dood van zijn vader. François was ongeveer 24 jaar oud toen hij op 9 november 1561 overleed. Hij werd begraven in de kerk van Blaarthem. Zijn grafsteen werd in de 19de eeuw overgebracht naar het kerkhof in Zeelst en daar in 1975 teruggevonden165. Na zijn dood in 1561 erfde zijn halfbroer Adriaan van Etten de heerlijkheid Zeelst. In 1562 verkocht Adriaan de heerlijkheid aan jonkheer Roelof van Eyck. Door de gelijktijdige aankoop van Zonderwijk/Veldhoven en van

De heerlijkheid Zonderwijk/Veldhoven Op 1 april 1560 kocht François Schotelmans, heer van Valkenswaard, Waalre, Aalst en Zeelst de heerlijkheid Zonderwijk/Veldhoven. In de akte van leenverheffing werd geen omschrijving gegeven van het gebied of de grenzen. De koper werd geacht te weten wat onder het gebied werd verstaan. Na de dood van François Schotelmans in 1561 erfde zijn halfbroer Hendrik van Etten. Deze verkocht samen met zijn broer Adriaan de heerlijkheden Zonderwijk/Veldhoven en Zeelst aan jonkheer Roelof van Eyck. Door deze aankoop werd deze heer van Blaarthem, Zeelst en Zonderwijk/Veldhoven. Na de dood van zijn vader liet jonkheer Goyaert van Eyck op 25 februari 1585 de heerlijkheid Zonderwijk/ Veldhoven in leen verheffen voor het Leenhof van Brabant. Hij was tevens de laatste heer van deze heerlijkheid. De inlossing vond plaats in 1613167. In een verkoopakte van 1614 stond: jonker Goyaert van Eyck, in zijn tijd heer van Zeelst en Veldhoven, waarmee aangegeven werd dat hij geen heer meer over dat gebied was168.

De heerlijkheid Meerveldhoven Door de verkopen van de heerlijkheden Blaarthem, Zonderwijk/Veldhoven en Zeelst was het grondgebied van de oude bank van Oerle in 1561 afgenomen tot de kerkdorpen Oerle, Meerveldhoven, Vessem, Wintelre en Knegsel. In 1561 werd Meerveldhoven in opdracht van koning Philips II van Spanje als heerlijkheid in pand gegeven (verkocht) aan jonkheer Willem de Borchgrave. Hij was een verre bloedverwant van jonkheer François Schotelmans. Willem de Borchgrave woonde in Den Bosch in de Sint-Jorisstraat. Hij was een

Fragment van de grafsteen van François Schotelmans, heer van Zeelst.

148


BESTUURLIJKE GESCHIEDENIS

zoon van Peter de Borchgrave en Zumborch van der Dussen. De eerste vrouw van Willem de Borchgrave was Everarda van Nuland, dochter van Evert van Nuland en Adriana van Kessel169. Evert van Nuland was eigenaar van de hoeve Ten Eijnde in de Cleijn Eijndhovenschestraat in Zeelst. De familie De Borchgrave bezat in de 15de eeuw al onroerend goed in de bank van Oerle. Voor de Bossche families Van Nuland en De Borchgrave was Meerveldhoven geen onbekend gebied. De omschrijving van de heerlijkheid Meerveldhoven is identiek aan die van Blaarthem. Het gaat dus om een standaardformulering, waarbij mogelijk rechten worden genoemd die niet eens bestaan in Meerveldhoven. Willem de Borchgrave behield Meerveldhoven tot 1584. In dat jaar droeg hij de heerlijkheid over aan zijn zoon Jan de Borchgrave, kapitein in dienst van de Spaanse koning. In de leenboeken werd die overdracht niet opgenomen. Daar staat dat Everard de Borchgrave, de broer van Jan, Meerveldhoven op 20 december 1590 in leen verhief, na de dood van zijn vader Willem de Borchgrave170. In tegenstelling tot de eerdergenoemde heerlijkheden werd de heerlijkheid Meerveldhoven in 1613 niet ingelost. Op 31 september 1617 liet jonkheer Michiel de Borchgrave voor het Leenhof van Brabant in Brussel de leenakte inschrijven. Hij had uit de erfgoederen van zijn vader de heerlijkheid Meerveldhoven gekregen.

De heerlijkheid Oerle Het dorp Oerle werd op dezelfde dag als Meerveldhoven verkocht aan Willem de Borchgrave. Hij was sinds 1561 heer van Oerle én Meerveldhoven. Na de totstandkoming van beide heerlijkheden, die samengingen vanwege de personele unie, werd het overblijvende gedeelte van de oude bank van Oerle voortgezet als de schepenbank van Vessem, Knegsel en Wintelre. De omschrijving van Oerle was in hoofdlijnen identiek aan die van Blaarthem en Meerveldhoven, maar opmerkelijk was de afzonderlijke vermelding van de cijnsrechten. Willem de Borchgrave kreeg het cijnsboek van Oerle in bezit, waarin cijnzen voorkwamen in Oerle, Zonderwijk, Meerveldhoven, Zeelst, Blaarthem en Knegsel171. De cijnsposten werden dus niet opgesplitst en per heerlijkheid verdeeld. Het cijnsboek van 1619, dat nog in het rijksarchief in Den Bosch wordt bewaard, maakt dit wel

duidelijk. De administratie was zo chaotisch dat nauwelijks was na te gaan waar het cijnsgoed precies lag. Een onderzoek naar de cijnzen was vermoedelijk kostbaarder dan het als één geheel handhaven van het boek van Oerle. Zodoende kon de heer van Oerle en Meerveldhoven cijnzen innen in Zeelst en Veldhoven. Bij verkopen van grond aldaar wordt dan vaak vermeld dat grondcijns betaald moet worden aan de heer van Oerle, aan jonkheer De Borchgrave of aan het boek van Oerle. Met deze drie verschillende benamingen werd het cijnsboek van de voormalige bank van Oerle bedoeld172.

De heren van Oerle en Meerveldhoven Willem de Borchgrave, heer van Oerle en Meerveldhoven, woonde in Den Bosch en vervulde daar functies als schepen en presidentschepen173. Volgens de leenakten kwam de heerlijkheid Oerle in handen van jonkheer Everard de Borchgrave, die zich vanaf 1590 heer van Oerle en Meerveldhoven noemde. Hij was schepen in de stad Den Bosch174. Everard was gehuwd met Johanna Schroots, dochter van Michiel Schroots, heer van Bovelingen en Kwaadmechelen, en van Barbera de Borchgrave. Zijn schoonmoeder was een volle nicht van hem175. Na zijn dood volgde zijn zoon jonkheer Michiel de Borchgrave hem in 1617 op. Michiel was de enige zoon uit het huwelijk van Everard de Borchgrave en Johanna Schroots. Hij was heer van Meerveldhoven, Oerle, Bovelingen en Kwaadmechelen. Hij was drossaard van het Land van Megen176. Hij heeft verschillende jaren in Den Bosch gewoond en was daar

149

Aanvankelijk was er een afzonderlijke heerlijkheid Meerveldhoven, zoals blijkt uit het leenregister. De heer van Oerle was tevens heer van Meerveldhoven.


D E OPSPLITSING VAN DE BANK VAN OERLE IN HEERLIJKHEDEN

schepen in 1617 en 1620177. Michiel huwde met Maria de Jeger, dochter van Wouter de Jeger, heer van de Lochtenburg, en Heilwig Raessen178. Op 26 oktober 1633 liet Maria de Jeger, als weduwe van jonkheer De Borchgrave, de heerlijkheden Oerle en Meerveldhoven in leen verheffen voor het Leenhof van Brabant in Brussel. Achteraf werd die leenverheffing erkend door het Leenhof van Brabant in Den Haag. Door erfenis kwam Johan Charles de Jeger, die gehuwd was met Johanna Mechteld de Borchgrave, in 1653 in het bezit van de heerlijkheden Oerle en Meerveldhoven179. Zij waren neef en nicht. Uit de genealogische gegevens is duidelijk dat er veel bloedverwantschappen waren tussen de verschillende personen in deze families. In 1658 werden de heerlijke rechten van Oerle en Meerveldhoven ingelost.

Afzonderlijke heerlijke rechten De vage opsomming van heerlijke rechten bij de verkoop van de heerlijkheden leverde na 1561 problemen op. Het bleek dat de hertog meer rechten had behouden dan die omschreven waren in de verkoopakte. Zo ontbrak bij de verkopen het recht van houtschat. Over al het hout dat buiten het dorp werd verkocht, moest een bedrag aan houtschat worden betaald. Op 19 april 1567 kocht Roelof van Eyck van de rentmeester van de hertog van Brabant het recht van houtschat in de dorpen Zonderwijk/ Veldhoven, Zeelst en Blaarthem. Op 13 september 1586 ging dit recht door overerving naar zijn zoon jonkheer Goyaert van Eyck. Het recht van houtschat over de voornoemde dorpen werd in 1614 ingelost180. Het gruitrecht in de bank van Oerle was al sinds de Middeleeuwen een afzonderlijk heerlijk recht dat niet meer in handen was van de rentmeester van de hertog van Brabant. Dit recht, dat vooral belangrijk was voor de bierbrouwers, was in particuliere handen. In de tweede helft van de 17de eeuw kocht de laatste heer van Oerle en Meerveldhoven het gruitrecht van Oerle, Veldhoven, Meerveldhoven en Blaarthem181.

Veranderingen in het bestuur De verkoop van de onderdelen van de bank van Oerle als afzonderlijke heerlijkheden had grote gevolgen voor de samenstelling van de dorps-

150

besturen van die plaatsen. Omdat drie heerlijkheden in het bezit kwamen van Roelof van Eyck en twee van Willem de Borchgrave, ontstonden in 1561 twee nieuwe schepenbanken. De heerlijkheden Veldhoven, Zeelst en Blaarthem vormden samen één schepenbank en de heerlijkheden Oerle en Meerveldhoven eveneens één schepenbank. De schepenbank van Veldhoven-Zeelst-Blaarthem De nieuwe schepenbank van Veldhoven-ZeelstBlaarthem bestond uit zeven schepenen. Aangezien de oudste protocollen uit de periode van 1561 tot 1614 ontbreken, zijn vrijwel geen namen van schepenen uit deze beginperiode bekend. In een akte van 1617 werd verwezen naar een schepenakte van 1562, waarin Everaert Michielssen en Dierick Janssoen genoemd werden182. In de eerste helft van de 17de eeuw kwamen drie van de zeven schepenen van de schepenbank van Veldhoven-Zeelst-Blaarthem uit Veldhoven183. Twee schepenen kwamen uit Zeelst en twee uit Blaarthem184.

Het corpus Onder het corpus wordt het hele dorpsbestuur verstaan van een dorpshuishouding. Binnen de schepenbank van Veldhoven-Zeelst-Blaarthem hadden Veldhoven, Zeelst én Blaarthem ieder hun eigen corpus. Dit bestond uit twee of drie schepenen die afkomstig waren uit het eigen dorp, twee gezworenen of borgemeesters, twee kerkmeesters en twee Heilige-Geestmeesters. Het aantal van twee en de samenstelling van het corpus hoeft niet overal gelijk te zijn. Dit was afhankelijk van het feit of het dorp ook een zelfstandige parochie vormde en of er een Tafel van de Heilige-Geest bestond. De dorpen Veldhoven, Zeelst en Blaarthem waren alle drie zelfstandige parochies met ieder een eigen Tafel van de Heilige-Geest. Omstreeks 1560 verdween de functie van gezworene. In plaats daarvan werden jaarlijks twee borgemeesters gekozen, die de financiën van het dorp moesten beheren. Zij inden de dorpslasten die door iedere inwoner moesten worden opgebracht en zij betaalden de secretaris, de schout, de vorster en de schoolmeester. Vaak lieten de borgemeesters reparaties verrichten aan de school, de kerktoren en de zandwegen. In tijden van oorlog rustte op de


BESTUURLIJKE GESCHIEDENIS

borgemeesters de zware taak om de doortrekkende legers van voedsel te voorzien, sauvegardes te betalen of te onderhandelen met officieren. In die moeilijke jaren moesten zij bovendien van de dorpsgenoten een steeds hogere bijdrage vragen of eventueel geld lenen bij rijke inwoners of vermogende personen in dorpen en steden in de omtrek. Het corpus trad vooral op als de dorpsgemeenschap een geldlening moest sluiten of de rechten van de gemeenschappelijke gronden moest verdedigen. Soms werden er ook nog oud-schepenen en oud-borgemeesters bij gehaald om nog beter aan te geven dat de hele dorpsgemeenschap een lening ondersteunde. Van Zeelst is een voorbeeld te vinden, toen namelijk het dorp in 1633 na de doortocht van de Zweedse troepen en het leger van Jan van Nassau in financiële problemen zat. Zeelst had een sauvegarde moeten kopen en karren met brood moeten leveren aan het leger van de Prins van Oranghien. Peter Janssen Bunnens uit Zeelst leende het corpus van Zeelst 900 gulden tegen een rente van 5% per jaar. Namens het corpus werd de lening bekrachtigd door de schepenen Adriaan Janssen en Michiel Pauwels, de oud-schepenen Aert Wilborts en Geraert Joesten, de borgemeester Roelof Andriessen, de oud-borgemeesters Jan Ariens, Claes Pauwels en Wilbort Janssen van der Vloet, de kerkmeesters Jan Henrix en Corstiaen Aertssen en de armmeesters Joest Jansen en Dirck Jacobs185.

De schepenbank van Oerle-Meerveldhoven Ook van de schepenbank van Oerle-Meerveldhoven van na 1561 ontbreken de oudste protocollen. In het archief van het klooster Soeterbeek bevindt zich een charter van 1562 van de schepenbank van Oerle met betrekking tot grond in Meerveldhoven. Twee schepenen (uit Meerveldhoven) hingen hun persoonlijk zegel onder het charter. Het ging om Frans Verschout, de molenaar, en Wolboert Librechts186. Vaak waren de schepenen na afloop van hun functie ook tenminste één jaar borgemeester. In 1655 verklaarden de 86-jarige Abraham Dircx Hagelaars en de 88-jarige Lucas Thomas dat zij respectievelijk 48 jaar en 50 jaar geleden schepenen waren in Oerle en tevens enige tijd borgemeester187.

Het corpus Net als Veldhoven, Zeelst en Blaarthem beschikten ook Oerle en Meerveldhoven over een eigen corpus. Het corpus van Oerle bestond uit de Oerlese schepenen, twee borgemeesters, twee kerkmeesters en twee armmeesters. Omdat Meerveldhoven maar een klein dorp was, kregen de dorpsbestuurders soms assistentie van dorpsgenoten die niet in het bestuur zaten. De hoevenaars van de grote hoeven zaten op de een of andere manier wel in het corpus, meestal als schepen of borgemeester. In alle dorpen moesten de borgemeesters jaarlijks rekening en verantwoording afleggen. De armmeesters en kerkmeesters deden dat meestal om de drie jaren. In Oerle bestond de functie van heemraad zeker tot 1648. Deze typische benaming voor een raadsman komt voornamelijk voor binnen de bank van Oerle. Na de opheffing van de oude bank van Oerle bleef deze functie in het dorp Oerle nog bestaan. Zo werd in 1660 nog een verklaring afgelegd over de Bruggenrijtseloop door de 63-jarige oud-heemraad van Oerle Cornelis Aerts188. De heemraden maakten vanouds deel uit van het corpus.

De secretaris Eén van de betaalde functionarissen van de schepenbank was de secretaris. Omstreeks 1500 was het secretarisambt van de bank van Oerle nog in handen van een erfelijk secretaris die het ambt tegen betaling kon overdoen aan de werkelijke secretaris. De verkoop van ambten, zoals schout of secretaris, kwam in die tijd vaker voor. In het oudste schepenprotocol van de bank van Oerle staan aantekeningen over Jasper van Esch, Cornelis Smeets en Wouter Knyf van Waelre over de bediening van het secretarisambt189. Kennelijk was Wouter Knyf erfsecretaris, aangezien hij in zijn functie van secretaris van Kempellant in 1513 het secretarisambt van het dorp Lommel, dat destijds tot Kempenland behoorde, verpachtte. Henrick Heythofs uit Lommel moest hem daarvoor

Secretaris van Veldhoven-ZeelstBlaarthem Martinus Partijn alias Bool vóór 1614 Peter Bunnens 1614-1622 Evert Laureijssen 1623-1636 Cornelis van Breughel 1638-1651

Substituut-secretaris

Peter Steijmans 1614-1616 Wilbort Aertsen 1622-1625

151


D E OPSPLITSING VAN DE BANK VAN OERLE IN HEERLIJKHEDEN

Kwartierschout van Kempenland Aert Monink Nicolaas Heyen Jan van Liere Karel Cleynael Christiaan Coenen Jan Coenen

Jaren 1494-1501, 1505-1508 1501-1504 1504-1505 1509-1520 1520-1531 1531-1575 195

jaarlijks twee gulden betalen. De pachttermijn was drie jaar190. In Peelland bleef het erfsecretariaat tot 1795 bestaan. In Kempenland is het erfsecretariaat in de 16de eeuw geleidelijk verdwenen. Daar leverde de pacht jaarlijks maar weinig op, terwijl in Peelland het ambt werd verkocht voor hoge bedragen191. Waarschijnlijk is het erfsecretariaat verdwenen door de verkoop van de heerlijkheden. Na 1561 benoemde Willem de Borchgrave de secretaris van Oerle-Meerveldhoven en François Schotelmans of een van zijn opvolgers de secretaris van Veldhoven-ZeelstBlaarthem. Complete lijsten van secretarissen van de bank van Oerle, de schepenbank van Oerle-Meerveldhoven en die van Veldhoven-Zeelst-Blaarthem zijn niet te maken vanwege het ontbreken van de meeste schepenprotocollen uit de periode van 1500 tot 1648. Soms komen in andere archieven bij toeval namen van secretarissen voor. Zo komt de naam van meester Jan Meelen, secretaris van Oerle, in een Oirschotse notarisakte van 1591 voor. Hij werd opgevolgd door Bartholomeus van Aelst. Mr. Peter Wouters was de laatste secretaris in 1648 die katholiek was192. Omstreeks diezelfde tijd was in VeldhovenZeelst-Blaarthem Aert Wilborts secretaris. In 1614 was hij 76 jaar oud en oud-secretaris193. Vanaf 1614 tot 1648 zijn van Veldhoven-ZeelstBlaarthem de secretarissen bekend.

hield de kwartierschout daarom in Oerle regelmatig vergaderingen van de dorpen van het kwartier van Kempenland. Uit ieder dorp moesten tenminste twee afgevaardigden naar die kwartiersvergadering worden gestuurd. De bijeenkomsten werden in Oerle gehouden in een herberg. Omstreeks 1500 waren die bijeenkomsten in de herberg van Jan die Gruyter in Oerle. Daar was in die tijd een ruzie geweest tussen de dronken stadhouder (plaatsvervanger) van de rentmeester van Den Bosch en vier heemraden uit Oerle over de onkosten van de verteringen194. Dat wil nog niet zeggen dat Oerle daardoor hoofdstad was van Kempenland, zoals wel ooit werd beweerd. De vergaderingen werden ook wel in Oirschot gehouden. In Peelland bestond dezelfde situatie. Daar werden zowel in Helmond als in Sint-Oedenrode kwartiervergaderingen gehouden. Vaak hield dit verband met de woonplaats van de kwartierschout. Tussen 1500 en 1561 had Oerle met zes kwartierschouten te maken.

Kwartierschouten en schouten

Geen van deze personen woonde in Oerle. Cleynael woonde in Oirschot en Christiaan en Jan Coenen verbleven op kasteel Zegenwerp bij Sint-Michielsgestel of in de stad Den Bosch196. Na 1561 bemoeide de kwartierschout van Kempenland zich nauwelijks met rechterlijke aangelegenheden in de schepenbanken van Oerle en Veldhoven. Alleen bij zaken die boven het lokale belang uitgingen, greep de kwartierschout of zelfs de hoogschout van Den Bosch in. Zo werd in 1620 François Bijnen, zoon van Gerard Aerts Bijnen uit Zeelst, beschuldigd van het uitgeven van koperen oortjes. Deze munten waren toen sedert enige tijd verboden. Omdat François minderjarig was en geen weet had van het verbod, werd hij vrijgesproken. Ook werd aangevoerd dat hij dezelfde oortjes in Den Bosch nog wel had mogen uitgeven197.

Tot de opheffing van de bank van Oerle in 1561 vielen de dorpen Oerle, Veldhoven, Zeelst, Meerveldhoven en Blaarthem onder het gezag van de hertog van Brabant. De schepenbank van Oerle werd geleid door de kwartierschout van Kempenland in diens hoedanigheid van schout van de bank van Oerle. Voor de kwartierschout was Oerle daarom een belangrijke plaats, waar hij regelmatig de bijeenkomsten van de schepenbank moest voorzitten. Om praktische redenen

Eén van de taken van de kwartierschout in de periode 1500 tot 1561 was het opleggen van een boete aan personen die de regels hadden overtreden of een misdaad hadden begaan. In de rekeningen van de hoogschout van Den Bosch moest de kwartierschout van Kempenland rekening en verantwoording afleggen van de boetes die hij had opgelegd. Die rekeningen geven een goed beeld van de misdrijven die

152


BESTUURLIJKE GESCHIEDENIS

destijds plaatsvonden en de hoogten van de boetes. In 1514 bijvoorbeeld had Peter Jan Wolfs uit Oerle een zekere Michiel van Maeseyck vermoord en hem in het veld begraven. Het lijk werd echter ontdekt door honden die den selven doden lichaem opdabden. De hoogschout van Den Bosch kwam vanwege deze moordzaak naar Oerle. Toen Peter de moord bekende, liet de hoogschout hem opsluiten in de Gevangenpoort in Den Bosch. De schepenen van Den Bosch veroordeelden hem tot de dood. Hij werd geëxecuteerd met een zwaard en vervolgens werd zijn lichaam op een rad tentoongesteld. Hendrik Goessens uit Oerle, die medeplichtig was, onderging hetzelfde lot. Een andere medeplichtige, Aart Corstkenszoon, was naar het buitenland gevlucht. Zijn vrouw kreeg een boete. Haar inboedel werd verkocht voor 37 gulden om die boete te kunnen betalen. Tenslotte werd een zekere Aert Rutten, eveneens medeplichtig aan de moord, na enige tijd in Aarle gevangengenomen en vervolgens naar Den Bosch gebracht om daar te worden onthoofd en op het rad gesteld198. Het beledigen van de schepenen, kwartierschout of hoogschout werd zwaar bestraft. In 1554 had Dirck Raymaekers in een herberg in Oerle iets gedronken met de schout. De schout waarschuwde hem, dat de hoogschout hem voor een of andere zaak zou aanspreken. Dirck sloeg die boodschap in de wind en zei: Ick en pas op den hooghschouteth nyet als hy compt, ick sal myn broeck affstrijcken ende laten hem in mijn gat sien. Die belediging kostte hem uiteindelijk 9 gouden penningen199. Bij de diefstallen vallen de hoge boetes op. Gerit Heynricxs, een schaapherder uit Meerveldhoven, had in 1536 in Oirschot twee schapen, een schapenvel, 50 stuks rijshout en twee oude pantoffels gestolen. Hij moest een boete betalen van 39 gulden, waarvan de helft aan de heer van Oirschot moest worden betaald, omdat deze de helft van de heerlijkheid Oirschot bezat. De hertog van Brabant bezat de andere helft200. Jan Gerits alias Hannen Tynen uit Veldhoven had bij iemand een varken weggehaald, maar uiteindelijk toch weer teruggegeven. Desondanks kreeg hij een boete opgelegd van 32 gulden201.

Na 1561 verrichtte de schout van Oerle of die van Veldhoven dezelfde taken als de kwartierschout. Helaas is over hun functioneren maar weinig bewaard gebleven. Van Oerle is bekend dat één van de laatste schouten vóór 1648 Godevaert Adriaans van Breugel was. Over hem werd een verklaring afgelegd dat hij in het verleden, net als zijn voorgangers, de schouw van de wegen en waterlopen in Oerle verrichtte202. In de schepenbank Veldhoven-Zeelst-Blaarthem was Hendrik Gerarts omstreeks 1600 schout203. Hij werd opgevolgd door jonkheer Jan Pallas van der Sterren. Deze was tevens superintendant, hetgeen wil zeggen dat hij plaatsvervanger was van de heer in de heerlijkheid gedurende diens afwezigheid204. In 1616 had hij een geschil over de functie van substituutschout. Onder anderen Hubertus van Laarhoven, pastoor van Meerveldhoven, bemiddelde in deze kwestie. Daarbij werd afgesproken dat beide partijen zich neer zouden leggen bij de uitspraak van de bemiddelaars. Waar het conflict over ging en hoe de uitspraak luidde, is niet bekend205. Jan Pallas van der Sterren noemde zich in 1631 heer van Zeelst, Veldhoven en Blaarthem en in 1633 heer van Zeelst etc. Uit de leenboeken blijkt echter niet dat hij deze heerlijkheden in pandschap had gekregen. Wel heeft hij in 1613 en 1614 het geld voorgeschoten voor de inlossing van de heerlijkheden Veldhoven, Zeelst en Blaarthem. Omdat dat geld nog steeds niet was terugbetaald, eigende hij zich waarschijnlijk de titel heer toe206. Ook zijn schoonzoon Jacques Fierlants gebruikte de titel in 1644 nog. Hij was op grond van zijn betaling van 80 gulden per jaar sinds 1640 schout van

153

Schaapherder Louis van Dooren op de Vooraard.


D E OPSPLITSING VAN DE BANK VAN OERLE IN HEERLIJKHEDEN

Veldhoven-Zeelst-Blaarthem. Hij behield die functie tot aan zijn dood in 1651. Het werk liet hij aan anderen over, zoals Van Breugel207.

De vorster Het vorsterambt in Oerle werd iedere drie jaar verpacht door de rentmeester van de domeinen in de Meierij van Den Bosch. Dit gebeurde tot 1561, daarna benoemden de heren van Oerle en die van Veldhoven ieder een eigen vorster. In de periode van 1500 tot 1561 besloeg de bank van Oerle een uitgestrekt gebied. Voor Vessem, Knegsel en Winterle werd daarom een afzonderlijke ondervorster benoemd. Deze ondervorster of stadhouder van de vorster van Oerle kondigde alle berichten af in de kerk van Vessem208. In 1500 was de bejaarde Jan Nouwen vorster in Oerle. Hij was niet meer in staat om inwoners uit de bank van Oerle tot de orde te roepen. In 1501 moest Claes Heyen, als schout van Kempenland, voor hem opkomen omdat Jan Aynssen, inwoner van Oerle, uit zijn eigen stal runderen had weggejaagd die door de vorster in beslag zouden worden genomen. Ook had hij bij de vorster op de deur gebonkt en hem uitgedaagd om naar buiten te komen209. Als vorster werd Jan Nouwen opgevolgd door Lenaert Everts. Die bleek echter een misdadiger te zijn. In Brussel had hij een zilveren beslag gestolen van een leerbewerker, in Veldhoven een beurs gestolen van Jan Huben en in Oerle bij Willem van der Braken een kar mest ontvreemd. Hij kon zijn misdaden afkopen met een boete van 100 gulden aan de kwartierschout. In die tijd was dat ongeveer een jaarinkomen210.

Het beeldje van Onze-Lieve-Vrouw in de eikenboom te Meerveldhoven.

Na 1561 had de schepenbank Oerle-Meerveldhoven een eigen vorster die door de heer werd benoemd. Ook in de heerlijkheden Veldhoven, Zeelst en Blaarthem benoemde de heer van dat gebied een vorster. Deze laatste functie was tussen 1614 en 1620 in handen van Henrick Janssen en van zeker 1631 tot na 1648 fungeerde Bartholomeus Gijsbrechts als vorster in de schepenbank van Veldhoven-ZeelstBlaarthem. Tot zijn taak behoorde onder meer het aanzeggen van de vergadering van de schepenen, het dagvaarden van personen voor de schepenbank, het afkondigen van berichten en aankondigen van openbare verkopingen in of buiten de kerk van iedere parochie binnen de heerlijkheid.

154

KERKELIJKE GESCHIEDENIS Bij de kerkelijke geschiedenis hebben we te maken met vijf parochies, te weten Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven, Zeelst en Blaarthem. Vanwege het feit dat de parochie Blaarthem tevens Gestel omvatte, blijft die parochie in dit boek buiten beschouwing. Tot de oprichting van het bisdom Den Bosch in 1559 vielen deze parochies onder het bisdom Luik. Binnen dit bisdom behoorden deze parochies tot het aartsdiakenaat Kempenland. De parochies Meerveldhoven, Veldhoven, Zeelst en Blaarthem vielen onder het dekenaat Woensel. De parochies Oerle, Knegsel, Vessem en Wintelre behoorden tot het dekenaat Hilvarenbeek211. Sint-Lambertusparochie in Meerveldhoven Tot in de tweede helft van de 16de eeuw moet deze kerk een kleine kerk zijn geweest, omdat er geen afzonderlijke altaren waren met een eigen beneficie. In 1562 werd voor het eerst het altaar van Onze-Lieve-Vrouw genoemd. De datum zou verband kunnen houden met een schenking door de heer van Oerle. Het beneficie van het kosterschap was in 1556 afgeschaft omdat er geen inkomsten aan verbonden waren212.


KERKELIJKE GESCHIEDENIS

Pastoor-beneficiant van Meerveldhoven Henricus van den Loe Walterus Boets Henricus van Broeghel Wilhelmus Heesters Jan van der Horst Anthonius Bruijnincx Henrick Stemmelairs Johannes Martinus van Steensel 214 Gerard Corstiaens Henricus Borchouts Laurentius Mathijssen Joannes Hennoset Hubertus van Laerhoven Joannes Leijten 215

Jaren na 1497 vóór 1519-na 1523 1530 1536-1537 ? ? ? 1556 vóór 1589-1608 1608-1612 1612-1618 1616 1616-1636 na 1636

Na het Concilie van Trente (1545-1563) was het niet meer toegestaan dat een pastoor-beneficiant niet zelf de zielzorg in de parochie ter hand nam. Zodoende komen in de lijst van pastoors vanaf Jan Martinus van Steensel geen pastoorplaatsvervangers meer voor. Belangrijker dan de kerk was de kapel van Onze-Lieve-Vrouw, die omstreeks 1473 opnieuw was opgebouwd. Het beeldje van Onze-LieveVrouw in de kapel trok talloze pelgrims naar Meerveldhoven. Rectoren van deze kapel waren Leonius van der Horst, van 1473 tot na 1519; Johannes Beyser, 1523; Leonardus Karmans, 1530; en Franciscus Everardi, 1556213.

Pastoor-plaatsvervanger Goeswinus Herberti 1523 Bartholomeus van Acht 1530 Franciscus Everardi 1536-1537

Sint-Jan de Doperparochie in Oerle De patronaatsrechten van de kerk van Oerle waren in de 16de eeuw nog steeds van de abdij van Floreffe nabij Namen, terwijl de pastoors meestal afkomstig waren van Postel. De kerk van Oerle beschikte maar over één altaar, dat in 1459 was opgericht. In de 16de eeuw was daar nog steeds een gilde of broederschap van Onze-Lieve-Vrouw aan verbonden. In 1660 verklaarden drie oud-presidentschepenen van Oerle, dat de Roomse priesters voorheen in de kerk van Oerle wekelijks een mis opdroegen voor de gildenbroeders aan het altaar van Onze-Lieve-Vrouw216. In 1556 wordt voor het eerst het kosterambt genoemd dat vervuld werd door Henricus Stockelman217.

Heilige-Caeciliaparochie te Veldhoven Ook de patronaatsrechten van de kerk van Veldhoven of Zonderwijk bleven gedurende de periode 1500-1648 eigendom van Floreffe, terwijl de pastoors afkomstig waren uit het klooster in Postel. In de 16de eeuw waren er twee altaren, te weten het altaar ter ere van de Almachtige God en het Heilig Kruis, dat in 1459 al bestond, en het altaar van Onze-Lieve-Vrouw dat in 1523 voor het eerst werd genoemd. In 1617 was er een geschil tussen de armmeesters van Zonderwijk/ Veldhoven en de beneficianten van de beide altaren enerzijds en de vergelders van enkele jaarlijkse roggepachten anderzijds over de vergoeding van die roggepachten.

155

De kerk van Oerle zoals die in 1788 door Hendrik Verhees uit Boxtel werd getekend. Hij noteerde daarbij dat de toren in 1754 afbrandde.


D E OPSPLITSING VAN DE BANK VAN OERLE IN HEERLIJKHEDEN

Pastoor-beneficiant van Oerle Natalis de Seyme Quintinus van Leuven Dionisius Celen van Helmond Henricus Boerthen van Erp Jacobus Clabbarts Rumoldus Colibrant Theodorus Dorn Petrus van Reest Joannes Mutssart Carolus Marbais Bartholomeus van Diesen 219

Jaren 1494 tot aan overlijden op 1 juli 1506 1506 tot aan overlijden op 6 januari 1517 1517 tot aan zijn overlijden op 9 mei 1525 1525-1548 1548 tot aan zijn afstand op 11 mei 1594 218 1595 tot aan zijn benoeming tot provisor van Postel in 1597 1597-1605 1605-1622 1622-1627 1627-1636 1636-1669

Pastoor-beneficiant in Veldhoven

Jaren

Jan Nataels, kanunnik in Oirschot Frans Hovelmans Jeronimus Parre

? ? 1519-1537

Veronus Ernout Johannes de la Sanche (Chauchie) alias Alleluija Gerardus Hobbelen Gisbert Filters Frans Matheus (Teeuwen) van Steensel Adriaan Lucas (van Casteren) Jan van Dijck Philip Aerts Colen = Balenus Adriaan Claessen (Adriaensen) Gielis Janssen (van Diest)

1537-na 1543 1550-1553

Rumoldus van der Loock Joannes Rutten 221

Godefridus Arnoldi 1523 Gerardus Hobbelen 1530-1537 Lambertus Bergans 1550 Theodoricus van Erp 1551

1556-1559 1559-1567 1567-1576 1576-1586 1586-1609 1609 1610-1626 1626-1639 en 1642-1647 1639-1642 1647-1664

De armmeesters en beneficianten waren van mening dat zij meer dan vijf stuivers per vat rogge kregen, terwijl de vergelders en hun getuigen verklaarden dat er vanouds precies vijf stuivers per vat betaald werden. In 1619 beschikte de parochie Veldhoven, net als Zeelst, over een kapelaan. Deze functie werd toen vervuld door Willem Jansen. Aangezien de kapelaan vaak tevens koster en schoolmeester was, zal deze Willem Jansen vermoedelijk identiek zijn aan de gelijknamige persoon die in 1556 het kosterambt vervulde220.

Sint-Willibrordusparochie te Zeelst De patronaatsrechten van de kerk van Zeelst bleven tot 1648 eigendom van de priorij van Hooidonk in Nederwetten. In de kerk van Zeelst

156

Pastoor-plaatsvervanger

waren sinds de 15de eeuw twee altaren, te weten dat van Onze-Lieve-Vrouw en dat van OnzeLieve-Vrouw en het Heilig-Kruis222. In 1617 werd dit laatste altaar aangeduid als het altaar van St. Wilbort, Anthonis en het H. Cruijs. Het benoemingsrecht voor een rector van dit laatste altaar was in handen van particulieren. In 1615 verklaarde Seger Hendricx dat hij het collatierecht gekregen had van Marcelis Janssen. In 1615 droeg Seger het recht over aan Peter Marcelis en Willem Lauwreijssen, kerkmeesters te Zeelst223. Aan het beneficie van het kosterambt waren in 1556 geen inkomsten meer verbonden, zodat er geen naam van een beneficiant werd vermeld. In de 17de eeuw beschikte de parochie Zeelst over een kapelaan. In 1617 was dat Peter van der A224. De kapelaan was aanvankelijk tevens


KERKELIJKE GESCHIEDENIS

schoolmeester in Zeelst225. In 1618 vermaakte Joost Marcelis 50 gulden aan de armmeesters in Zeelst met de opdracht op bepaalde dagen missen te laten lezen door de pastoor of de kapelaan in Zeelst226. Van pastoor-beneficiant Mathias van Kessel is bekend dat hij behoorde tot een adellijke familie uit Someren. Hij was beneficiant van het altaar van Onze-Lieve-Vrouw in Someren. In het testament dat hij in 1542 opstelde, vermaakte hij tiendrechten in Zeelst aan zijn broer Berthout van Kessel. In Someren bezat Mathias van Kessel het kasteel de Edelenborch. Bij Anna Daniels van Ovelwegen had hij drie kinderen, te weten Anneken, Ida en Grietgen227. Tot de parochie Zeelst behoorde ook de kapel van Sint-Severinus op het Zevereind, dat voorheen deel uitmaakte van Blaarthem. Aan de kapel waren afzonderlijke beneficianten verbonden. Tussen de jaren 1530 en 1562 waren

dat achtereenvolgens Johannes de Campo, Dominicus Ottonis, Gisbertus de Campo, Joannes van Diepenbeeck en Berwinus Arnoldi228. In 1616 visiteerde bisschop Zoesius de kapel. Uit het verslag blijkt dat er dringend reparatie nodig was. Het dak en de muren waren geheel vervallen. De rechten over de kapel waren in die tijd in handen van de Tafel van de Heilige-Geest in Den Bosch. De restauratie werd door timmerlieden geschat op 600 gulden. Het geld was toegezegd door jonkheer Richard van Vlierden, die gehuwd was met Anna, de dochter van jonkheer Willem de Borchgrave. Van dat geld zouden de muren worden opgemetseld en een nieuw pannendak worden gemaakt. Van de reparatie kwam echter niets terecht. Op 27 juni 1631 verkocht Anna de Borchgrave, die inmiddels weduwe was van Richard van Vlierden, het huijs dat eertijds geweest is een Capelle genaamd St. Severijn aan Alexander Andriessen,

157

Ligging van de kapel van Sint-Severijn, sectie B 958. Het gedeelte rechts van de A 2 behoort tegenwoordig tot de gemeente Eindhoven.


D E OPSPLITSING VAN DE BANK VAN OERLE IN HEERLIJKHEDEN

Pastoor-beneficiant van Zeelst Paulus Beerwinckel Matthias van Kessel Joachim van den Berche Adrianus Lucas van den Eijnde Henricus van Rijsingen Thomas Janssen Lauwreijs Matijssen Henricus Borchouts

Jaren 1537 Vóór 1542-1562 1580-1595 1595-na 1598 1605-1612 1612-1617 1616-1618 1619-na 1659

landmeter te Zeelst. Bij de koop waren inbegrepen enkele percelen grond en de rij eikenbomen die naast de wal van de kapel stonden. Andriessen verkocht het huis dezelfde dag aan Dielis Janssen Swagemakers. Jonkheer Willem van Vlierden maakte bezwaar tegen de verkoop en kocht het huis op grond van zijn recht van naasting. Hij had dit recht omdat hij bloedverwant was van de verkoopster. Van Vlierden verhuurde vervolgens de grond voor acht jaar aan schepen Jan Claessen en verkocht het goed meteen daarna aan Dielis Janssen Swagemakers229.

De protestanten De eerste aanhangers van het lutheranisme waren al in de eerste helft van de 16de eeuw in steden als Eindhoven en Den Bosch actief. In de tweede helft van de 16de eeuw kreeg het calvinisme in de Nederlanden meer aanhang. Met name onder de adel was er belangstelling voor de nieuwe godsdienst. De Oranje’s, heren van Eindhoven en van de prinsendorpen, de Van Horne’s, heren in Heeze en Leende en ook in Boxtel en Liempde, waren of protestant of zij sympathiseerden met de protestanten. Dit alles was een doorn in het oog van koning Philips II van Spanje. De hertog van Alva moest de orde herstellen en de protestanten veroordelen. Ook in de Meierij van Den Bosch werden protestanten het slachtoffer van de Bloedraad van Alva. De nieuwe leer ging aan deze streek niet ongemerkt voorbij. De adellijke familie Van Eyck kwam in contact met het protestantisme door de familie Proening van Deventer. Goyaert van Eyck werd wegens zijn antiSpaanse houding en zijn verwantschap met de familie Proening van Deventer verdacht van samenzwering tegen de koning. Bisschop

158

Pastoor-plaatsvervanger Dirk van Kessel 1550-1562

Metsius klaagde in die tijd bij Alva over de afvallige katholieken in Woensel, Strijp, Blaarthem, Veldhoven en Meerveldhoven230. In 1616 klaagde de deken van het dekenaat Eindhoven bij bisschop Zoesius van Den Bosch over de ketterse inwoners van de parochie Veldhoven. Zij lieten hun kinderen zelfs in andere plaatsen dopen231. De namen van de families worden niet genoemd, maar tot de eerste lidmaten behoorden leden van de families Van den Hurk en Borghouts. Na de val van Den Bosch in 1629 konden de eerste hervormde gemeenten worden gesticht. De stad Eindhoven had in 1630 al een gereformeerde gemeente, die vooral bestond uit de soldaten van het garnizoen aldaar232. Protestanten uit omliggende dorpen bezochten de kerkdiensten in Eindhoven. Ofschoon in Veldhoven pas in 1648 een gereformeerde gemeente werd gevormd, waren er al veel eerder plannen daartoe. In Heeze woonden al vóór 1629 enkele protestanten. In 1633 benaderde Antonis Janssen Bocx uit Heeze de kerkenraad van Den Bosch met het verzoek om een predikant aan te stellen voor Heeze en Leende233. In 1634 zond de kerkenraad van Den Bosch een verzoekschrift aan de Raad van State om drie nieuwe gereformeerde gemeenten op te mogen richten, te weten in Heeze en Leende, in Zeelst en Veldhoven en in Waalwijk234. De keuze voor deze plaatsen had ongetwijfeld te maken met de belangstelling voor de nieuwe godsdienst vanuit de plaatselijke bevolking, zoals dat ook het geval was in Heeze. Uiteindelijk is de gemeente in Zeelst en Veldhoven in 1634 niet van de grond gekomen, vermoedelijk vanwege de armzalige toestand van beide dorpen na het verblijf van de Zweedse soldaten een jaar eerder. In 1648 zou het wel lukken in Oerle en kort daarna in Veldhoven.


KERKELIJKE GESCHIEDENIS

Onderwijs In de voorafgaande tekst over de parochies is te lezen, dat in de eerste helft van de 17de eeuw in Zeelst en Veldhoven kapelaans de taak op zich namen om kinderen te onderwijzen. Vaak was de kapelaan tevens koster van de kerk. Ook toen de protestanten na 1648 het onderwijs overnamen, bleef de schoolmeester vaak tevens koster. In veel dorpen woonde hij in een klein huisje annex schooltje op het kerkhof naast de kerk. Schoolmeesters in Zeelst De eerste schoolmeester die bekend is van Zeelst was meester Willem Lambrechts van Diepenbeeck. Hij was in functie tot 1617235. In 1617 sloot het corpus van Zeelst een overeenkomst met meester Philip Aerts van der Stralen. Voor 12 mud rogge per jaar, te betalen uit het beneficie van Sint-Willibrordus, Sint-Antonius en het Heilig Kruis in de kerk van Zeelst, zou Philip aangesteld worden als kapelaan in Zeelst.

Voor zijn functie als schoolmeester zou hij jaarlijks 45 gulden ontvangen en per schoolkind een gulden per jaar. De dorpsbestuurders stelden de voorwaarde dat hij in Zeelst zou gaan wonen. Zijn taken bestonden uit: het lesgeven aan de schoolkinderen van Zeelst zoals het een goed schoolmeester betaamt, het verzorgen van het uurwerk in de kerk en het celebreren van vier missen per week, waaronder de voormis op zon- en feestdagen. Bij het lesgeven hoorde ook het katechizeren van de jeugd236. Waarschijnlijk kwam Philip zijn contract niet goed na, aangezien enige tijd later meester Willem Lambrechts van Diepenbeeck nog steeds als schoolmeester werd genoemd, onder meer in 1631. In 1658 woonde hij in Meerveldhoven en was hij 70 jaar oud237.

Schoolmeesters in Veldhoven Veldhoven had al in de 16de eeuw een eigen schoolmeester. In de beneficielijsten van Luik komt bij het jaar 1556 ene Wilhelmus Johannis

159

Kaart van de situatie in 1832 nabij de kerk van Veldhoven. De plaats van de school staat hierop aangegeven.


D E OPSPLITSING VAN DE BANK VAN OERLE IN HEERLIJKHEDEN

voor, die koster was238. Destijds werd het kostersambt verenigd met de taak van schoolmeester. Volgens een verklaring van oudinwoners van Veldhoven was in de tijd van pastoor Frans Matheus van Steensel (vanaf 1567) een zekere Laurens Hendriks van Erpt schoolmeester en koster in Veldhoven239. Of Veldhoven daarna nog een schoolmeester had, is niet duidelijk. Er is daar sprake van een zekere meester Hendrik Hendrik Heijmerickx, maar van deze persoon zijn geen documenten waaruit blijkt dat hij schoolmeester was240.

Schoolmeesters in Oerle In 1556 was Hendrik Stockelman koster in Oerle. Hij liet zich waarnemen door de ongehuwde Franciscus van Steensel241. Het onderwijs in Oerle werd meestal gegeven door een kapelaan of door de koster. Nog in januari 1626 ging het corpus van Oerle een contract aan met kapelaan Peter van Asten over diensten in de kerk, het bedienen van de school en het stellen van de klok. Voor het onderwijs aan de kinderen in Oerle zou hij ieder kwartaal per kind vijf stuivers ontvangen. Waarschijnlijk is Peter van Asten maar kort schoolmeester geweest of misschien ging het contract niet eens door. Op Sint-Jan Baptist (24 juni) van het jaar 1627 werd meester Aert Corterels benoemd tot schoolmeester in Oerle. Hij was afkomstig uit het dorpje Kerniel, dat gelegen is tussen SintTruiden en Tongeren. Hij was daarvoor kosterschoolmeester geweest in Oostelbeers en vervolgens in Eersel. Aert ontving in Oerle 75 gulden per jaar van het dorpsbestuur. Uiteraard kreeg hij ook schoolgeld van de ouders van de schoolkinderen. Het honorarium was niet hoog, aangezien de huur van zijn huis in Kerkoerle alleen al 46 gulden per jaar bedroeg. In zijn contract van 1640 kreeg Aert ook het kostersambt van Oerle erbij. Aert Corterels was de laatste katholieke schoolmeester van Oerle vóór de protestanten in 1648 het onderwijs overnamen. Hij bleef in Oerle wonen tot zijn dood omstreeks 1663. Het gehuurde schoolmeestershuis moest hij in 1648 afstaan aan zijn opvolger. Hij woonde daarna in een eigen huis op Zandoerle242.

Studenten aan universiteiten In vergelijking met andere dorpen volgden hier maar weinig personen een opleiding aan een

160

universiteit. In de 16de eeuw gingen de meeste studenten naar Leuven. Er zijn enkele namen bekend van studenten uit Veldhoven, Zeelst en Oerle, maar van de meeste personen weten we niet wat voor beroep zij na de voltooiing van hun studie uitoefenden. Slechts één persoon sprong er iets uit, namelijk Petrus Stockelmans uit Oerle. Hij was ongetwijfeld een zoon van de eerdergenoemde schoolmeester in Oerle. Hij studeerde theologie in Leuven tussen 1566 en 1575. Hij was kapelaan van de Sint-Michielskerk in Leuven. Daar overleed hij op 1 september 1578. Petrus Stockelmans stichtte een studiebeurs voor jongens uit Oerle en Eindhoven die in Leuven wilden studeren. Deze beurs is zeker tot het jaar 1712 in gebruik geweest243.

SOCIAAL-ECONOMISCHE GESCHIEDENIS De economische activiteiten in de 16de en 17de eeuw in de dorpen Oerle, Meerveldhoven, Zeelst en Veldhoven waren vooral gericht op landbouw, veeteelt, textielnijverheid, handel en het brouwen van bier. Omdat het vrij kleine en arme dorpen waren, betrof het meestal kleine bedrijven. De grote boerenhoeven waren eigendom van kerkelijke instellingen, adellijke families of andere particulieren. Deze hoeven werden aan het begin van dit hoofdstuk bij de historische geografie behandeld.

Landbouw De akkerbouw op de zandgronden was voornamelijk gericht op het produceren van voedsel voor mensen en dieren voor eigen gebruik. De verkoop van landbouwproducten geschiedde voornamelijk door de grote hoeven. De boeren verbouwden veel rogge, daarnaast boekweit, haver en gerst. Voor het vee werd ook spurrie gezaaid, dat als tweede gewas op een akker groeide, nadat de rogge was geoogst. Boekweit werd soms ook op heidegrond gezaaid, vaak nadat de begroeiing eerst in brand was gestoken en een aslaag over het perceel lag. In de Peel werd in de 19de eeuw op dezelfde manier nog veenboekweit verbouwd. In Zeelst was zelfs een heiveld dat het Boeckende velt heette244. Dit wijst op boekweitteelt. De boeren moesten hun werk met primitieve werktuigen verrichten. Uit een inboedel van het


S O C I A A L- E C O N O M I S C H E G E S C H I E D ENIS

In de herd van de boerderij werd vooral turf gestookt. In de genoemde dorpen was zowel broekturf als heiturf te vinden. Deze soorten waren niet zo goed als de peelturven uit de peeldorpen. De meeste turf werd gestoken op de gemeenschappelijke gronden. Hier konden de boeren één of enkele dagen per jaar turf steken op uitgezette turfveldjes.

Bijenkorven van de imker Frans Aarts en zijn vrouw Hanneke van der Heijden in Oerle.

Veeteelt

jaar 1618 blijkt dat een boer beschikte over een riek, een schop, een zeis, een zicht en een ploeg. Verder had hij een hoogkar voor de oogst en een erdkar voor de mest245. In een voogdijrekening van 1629 voor de kinderen van Jan Aert Lenars uit Veldhoven wordt het hele huisraad genoemd. Op het veld stonden koren (rogge), zomerkoren, boekweit en spurrie, verder had hij enige rapen. Tot de boerengereedschappen hoorden: een sicht, schoep, rieck, seijs, torffschup, wan, ploech en een eegde. Uit de inboedel komt duidelijk naar voren dat het een gemengd bedrijf was, met zowel akkerbouw als veeteelt. Tot de inventaris behoorden ook gebruiksvoorwerpen die dienden voor de productie van boter, zoals een stande (karnton), een tobbe en een boterschotel246. In 1634 was ook sprake van een mulckton (karnemelkton)247. De productie van boter was vooral bedoeld voor de verkoop. Met de opbrengst van boter en enkele eieren kon textiel, kleding of huisraad worden gekocht. De boeren hadden enkele percelen hakhout. Zij plantten jaarlijks hakhout aan rondom akkers of hooilanden. Het hout werd voor allerlei doeleinden gebruikt op een boerderij. Het werd daarom geriefhout genoemd. In een inboedel in 1629 werd gesproken van wilgenhout (twijgen voor wilgenmanden), blokken (hout voor klompen), planken, koolstokken, beetstokken, schelfthout (voor de hooizolder of de schelft) en ribben (voor het dak)248. De takkenbossen die gekapt werden uit het hakhout, mutserd genaamd, werden gebruikt voor het stoken van de oven in het bakhuis, waar brood werd gebakken. Maar weinig boeren hadden een eigen bakhuis op het erf. Vaak gebruikte een buurtschap een gezamenlijk bakhuis.

Over de omvang van veestapels is weinig informatie bewaard gebleven. Ook hier geven enkele voogdijrekeningen inzicht in de aankoop en verkoop van vee. In 1616 werd een inventaris gemaakt van de bezittingen van de kinderen van Gerard Henricx uit Veldhoven. Hij bezat een paard, twee koeien, een kalfje en 23 schapen. De waarde van het vee werd ook vermeld. Het paard had een waarde van 35 gulden, een koe 18 gulden, het kalfje 3 gulden en een schaap ongeveer 4 gulden249. Tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) waren de prijzen van het vee veel lager dan daarna. In 1634 bijvoorbeeld werden twee paarden verkocht, die samen 216 gulden opbrachten250. In 1631 kregen de drie kinderen van Dirk Heuvelmans uit de erfenis van hun moeder hun huwelijksuitzet. Ieder kind kreeg behalve lakens en huisraad één koe251. Van het dorp Heeze zijn van de jaren 1600 en 1604 lijsten bewaard gebleven van belasting op ploegen. Daaruit blijkt dat veel mensen werden aangeslagen voor een derde of een halve ploeg, omdat ze met drie of twee personen een ploeg bezaten252. De meeste boeren hadden geen eigen paard. Zij moesten hun land door een andere boer laten ploegen of een os voor de ploeg spannen.

161

Ploegende boer Vlemmix op de Djept.


D E OPSPLITSING VAN DE BANK VAN OERLE IN HEERLIJKHEDEN

Enkele boeren hielden bijen. Honing was destijds het belangrijkste middel om te zoeten, aangezien bietsuiker nog onbekend was en rietsuiker alleen uit andere werelddelen werd aangevoerd. Bijen worden onder meer genoemd in de voogdijrekening voor de kinderen van Jan Aert Lenars uit 1629. In 1630 bevonden zich in de inboedel van Peter Jan Lemmens uit Veldhoven tien stokken bijen. Onder een bijenstok werd een bewoonde bijenkorf verstaan253. Bijen werden niet alleen gehouden door boeren, ook wevers bezaten bijenvolken. Wever Willem Hendrickx uit Veldhoven had omstreeks 1634 uit de erfenis van Jan Janssen bijen gekocht en daarvoor ruim 38 gulden betaald254. In de erfenis van Michiel Dionijssen en Heijlken Gielis werd in 1644 een duijfhuijsken genoemd. In het noordelijke deel van de Meierij kwamen op sommige plaatsen duifhuizen of duiventorens voor. Deze duiven werden voornamelijk gehouden vanwege de mest. Op de zandgronden hielden maar weinig mensen duiven255.

Textielnijverheid Textielnijverheid kwam op het platteland in de Meierij van Den Bosch veel voor. In het verleden was er discussie onder historici of het ging om boeren die zich gedurende de wintermaanden bezighielden met weven of juist om wevers die een klein stukje grond bezaten. Als we het bezit of het gebruik van weefgetouwen als basis nemen, dan valt op dat vrijwel al deze personen over een zodanige hoeveelheid grond beschikten dat landbouw de belangrijkste bron van inkomsten moet zijn geweest. Een enkele keer ging het om een persoon die het weven als hoofdberoep had. In 1630 kocht Hendrik Marcelis te Blaarthem aan de Rechtestraat een kamer met een weefkamer, die plaats bood aan twee getouwen. Bij de woning hoorde een hof van 5 1/2 roede, hetgeen ongeveer 175 vierkante meter is256. In Blaarthem was ook een huis aan de Cattestraet met een smidskamer én een weefkamer257. De wevers bezaten of huurden meestal één weefgetouw. In Veldhoven woonden ook enkele personen die meerdere weefgetouwen hadden, die zij aan wevers verhuurden. Bij de erfenis van Peter Dircx en Mariken Embrecht Everts Kosters, die op Schoot woonden, konden de vier kinderen onderling het huis, de bijgebouwen en

162

28 percelen grond verdelen. Het gaat hier duidelijk om een rijke boer. Verder werden er drie weefgetouwen verdeeld. Deze waren verhuurd en ondergebracht bij wevers in het dorp, te weten bij Jacop Peters, Jan Lucas en Dirk Jacops258. Ook Jan Peter Steijmans uit Zeelst was in het bezit van drie weefgetouwen. Toen hij in 1655 overleed, had hij weefgetouwen staan bij Matheus Wouters in Zeelst, bij Joost Janssen in Blaarthem en één in Veldhoven259. In de voogdijrekening voor de kinderen van de grondbezitter Cornelis Peters uit Veldhoven in 1630 werd gesproken van een weefgetouw dat voor 30 stuivers verhuurd was aan Jan Martens260.

Wever van vader op zoon Pauwels Jansen uit Veldhoven, die in 1626 overleed, betaalde aan de minderjarige zoon van Willem Hendrickx jaarlijks een gulden voor een weefgetouw. Deze zoon Hendrik weefde zelf ook, hetgeen blijkt uit de geweven stukken die hij het eerste jaar verkocht. Hij bezat enkele percelen land, enige bijenstokken, maar waarschijnlijk geen vee. Dit wijst erop dat weven zijn belangrijkste werk was. Zijn enige zoon Hendrik Willems kon lezen en schrijven. Zijn voogden hadden hem na de dood van zijn vader Willem Hendrickx uitbesteed aan Frans Franssen om het weven te leren. Voor een jaar kost en inwoning bij Frans Franssen moest 22 gulden worden betaald, bovendien kreeg hij van de voogden enkele broeken, waaronder één met een rijgveter, hemden, een wambuis gemaakt van zeemleer en linnen, en klompen. Alle kleding werd door plaatselijke kleermakers gemaakt. Nadat Hendrik in de leer was geweest bij Frans Franssen nam zijn voogd Jan Jan Jacobs hem in huis. Ook daar moest hij zich verder bekwamen in het weven. Het eerste jaar werd 50 gulden betaald om het weven te leren, het tweede jaar 36 gulden kostgeld. Blijkbaar was Hendrik nog steeds niet volleerd, want daarna werd hij uitbesteed aan Jan Lemmens. Hendrik verdiende daar de kost met weven. Wat hij vervolgens nog tekort kwam, betaalden de voogden bij. Tenslotte verbleef hij in de jaren 1631 tot 1632 bij zijn voogd, waar hij moest weven voor de kost. Voor iedere el laken kreeg hij van zijn voogd 10 stuivers. Daarna is Hendrik getrouwd met een zekere Mechteld. Hij werd niet oud, want in 1656 was zij al weduwe261.


S O C I A A L- E C O N O M I S C H E G E S C H I E D ENIS

Ook bij andere gezinnen is goed te zien dat het weefambacht van vader op zoon overging. Zo schonk Krijn Willems uit Veldhoven in 1614 aan zijn zoon Peter een weefgetouw, dat afkomstig was uit de erfenis van een neef. Blijkbaar had Krijn een armoedige tijd achter de rug en had hij die doorstaan dankzij zijn zoon. Voor zijn bewezen diensten kreeg deze nu het weefgetouw262. Na de dood van Peter Jan Lemmens uit Veldhoven regelden de voogden over de minderjarige kinderen in 1630 dat de zonen Jan en Aert ieder een weefgetouw zouden krijgen. De voogden moesten Jan laten leren lezen, schrijven en weven. In de inboedel van Peter Jan Lemmens op Schoot bevonden zich ook twee spoelgetouwen, die gebruikt werden voor het spoelen van garens263. Linnenwevers Bij de meeste wevers is niet duidelijk of zij wollen of linnen lakens weefden. Meestal werd door boeren linnen geweven. Omdat op de zandgronden weinig vlas werd verbouwd, kocht men dit elders, zoals in Zeeland of Vlaanderen. EĂŠn van de wevers kocht in 1616 niet alleen enkele partijen vlas in Antwerpen, maar ook een hoeveelheid kattewol voor vijf gulden. Ter vergelijking: dezelfde wever huurde een knecht in om koren te maaien voor 8 stuivers per dag. Waarschijnlijk werden in de bank van Oerle weinig wollen lakens geweven, aangezien de inwoners deze kochten van lakenkooplieden uit Geldrop264. Geldrop was vanouds een dorp waar veel wollen lakennijverheid en handel in wollen stoffen voorkwamen. Zo kochten de voogden van de kinderen van Peter Janssen van der Vloet uit Veldhoven in 1631 wollen laken om kleding voor de kinderen te maken, zoals een tabbert en een rok. Voor dochter Jenneke werd een halve steen vlas gekocht, waarvoor zij 1 gulden 8 stuivers en 2 oort betaalden265. Een steen vlas is een bepaald gewicht aan vlas. Dit geeft aan dat het vlas door de mensen zelf bewerkt werd, namelijk geroot in een vlasroot, gehekeld over een vlashekel, gekamd met een vlaskam en gesponnen tot linnen garen. Daarna weefde de boer of een wever van dat garen een lap linnen stof, waarvan een naaister of een kleermaker een kledingstuk maakte. Kennelijk was Peter Janssen van der Vloet zelf wever, want uit een latere rekening blijkt dat hij van Adriaan

Bogaerts flinke hoeveelheden garen kocht. Zijn zoon Jan van der Vloet, die in 1635 wees was, werd uitbesteed om te leren weven266. Sommige wevers verlieten in het tweede gedeelte van de Tachtigjarige Oorlog hun geboortedorp Veldhoven om zich te vestigen in Haarlem. Daar konden zij de kost verdienen als wever. Het is opvallend dat zij als beroep linnenwever opgaven267. Dit kan er op wijzen dat zij in Veldhoven datzelfde beroep uitoefenden.

Handel Er waren maar weinig mensen in de dorpen Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven en Zeelst die de kost verdienden met handel. De dorpen lagen daarvoor iets te ongunstig. Men kon vanuit Eindhoven via de Antwerpse baan door Oerle richting Antwerpen reizen, maar kennelijk werd daar alleen vlas gekocht door de linnenwevers. Er zijn geen aanwijzingen dat handelaren met producten zoals linnen stoffen de jaarmarkten bezochten in Antwerpen of Bergen op Zoom. Vanuit andere dorpen in Kempenland werden die jaarmarkten in de 16de eeuw regelmatig bezocht. Er heeft vanuit Veldhoven en Zeelst enige handel bestaan in paarden. In 1630 was er sprake van de aankoop van een paard in Besoijen268. De omgeving van Waalwijk stond vanouds bekend als gebied waar paarden en runderen werden geweid en varkens werden gemest voor de handel met Holland269. In 1659 verklaarde Jan Adriaans Merten Schuts, een hoevenaar uit Oerle, dat hij schapen in Oerle liet weiden om deze vervolgens te brengen naar de Bommelerwaard270. In 1660 legde Jacob Cornelissen uit Oerle een verklaring af over schapen, die hij gekocht had in Oirschot en Wintelre, om die te verkopen in Waalwijk of Gorinchem. In dat jaar

Geert van Herk was de laatste thuiswever. Hij woonde in de Pietershoek in Meerveldhoven. Foto omstreeks 1950.

163


D E OPSPLITSING VAN DE BANK VAN OERLE IN HEERLIJKHEDEN

Ambachten In de eerdergenoemde dorpen kwamen in de periode 1500 tot 1648 maar enkele ambachten voor. Er was in Oerle in 1635 een klompenmaker, die aangeduid werd als Anssem den Blockmaker. Een blok is een andere benaming voor een klomp. Hij maakte destijds klompen van wilgenhout273. In 1626 doodde Gerard Hendriks de schoenmaker Peter Janssens uit Veldhoven. Zij hadden onenigheid gekregen in een herberg in Gestel toen zij terugkeerden van de jaarmarkt in Eindhoven. Uit de verklaringen blijkt dat Peter Janssens schoenen verkocht op die jaarmarkt. Het voorval werd beschouwd als een ongeluk, zodat de dader, een getrouwde man met een groot gezin, niet gestraft hoefde te worden274.

In Zandoerle lagen vanouds enkele herbergen rondom het marktplein. Boerderij de Dingbank in Zandoerle.

moesten meerdere veehandelaren een bewijsje meenemen, waarop stond hoeveel vee zij hadden en waar ze dat verkochten. Reinier Janssen Smits uit Veldhoven en Joris Borghouts uit Zeelst gaven in die jaren op dat zij kooplieden waren in paarden. Zij kochten en verkochten die in Holland, Friesland, Oldenburg en op jaarmarkten in de Meierij van Den Bosch271. Deze handel moet al vóór 1648 hebben bestaan, maar was toen veel gevaarlijker vanwege de oorlogssituatie.

Toen timmerman/aannemer Andries Jan Tijssen uit Zeelst in 1618 een inventaris opstelde van zijn bezittingen ten behoeve van zijn minderjarige kinderen, werden daarbij talloze gereedschappen genoemd, zoals: een clieffzaag, een kerfzaag, een spanzaag, een handzaag, een kleine zaag, een grote zaag, een kleine schaaf, drie solderpleghe (schaven), zes effers, een breetbijl, een aks, vijf beutels, twee winkelhaken, twee haken met een pin, een pesser, schrabbers en een schaafbank. Hij had personeel in dienst, waaronder Reinier Tempelaars uit Gestel, die bij hem een dagloon kreeg van 14 stuivers. Andries bezat grote hoeveelheden stenen, namelijk 19.000 stuks, plus 53 vaten kalk. Verder had hij een partij eikenhout om een huis te bouwen en had hij busselen latten in het water liggen. Het hout had hij onder meer gekocht in Riethoven. Toen de inventaris werd opgesteld was Andries Jan Tijssen net bezig met de bouw van een huis voor Andries Hendricx275.

Bierbrouwers Ook woonde in Zeelst een zekere Joost Marcelis, die kramer was in houtwerk. Dit was een koopman in houten schotels, lepels en andere huisraad. De man had een zwaar leven achter de rug. Omstreeks 1606 was zijn vrouw gestorven en bleef hij achter met vier kleine kinderen. Hij had vaak moeten bedelen en kreeg enige tijd ondersteuning van het armbestuur. Toen het hem in 1614 aanzienlijk beter ging, schonk hij het armbestuur 300 gulden272.

164

In de 16de eeuw telde vrijwel ieder dorp één of enkele bierbrouwerijen. Het water was in die tijd niet goed drinkbaar, daarom was het gezonder om bier te drinken. Bierbrouwers moesten gruitrecht betalen aan de eigenaar van dit heerlijk recht. Hoeveel brouwerijen Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven en Zeelst telden, is niet bekend. Zo nu en dan duiken gegevens op over brouwerijen in oude verkoopakten.


S O C I A A L- E C O N O M I S C H E G E S C H I E D ENIS

Zo bezat Liebert Goijaert Borghouts in Zeelst een bierbrouwerij. Zijn schoonzoon Dielis Antonissen erfde in 1614 het oude woonhuis met het brouwhuis en het brouwgetouw276. Een ander brouwhuis met brouwgetouw in Zeelst werd in 1616 in de erfenis van Hendrik Gerits toegewezen aan zijn schoonzoon Jacop Reijnders. Merike, de dochter van deze Hendrik Gerits, was gehuwd met Joris, de zoon van de eerdergenoemde Liebert Borghouts. Ida, de dochter van Joris Borghouts, die gehuwd was met Wilbort Janssen, kreeg uit deze erfenis een huis met een mosterdmolen277. In Veldhoven bezat Dirk Peter Heuvelmans, die gehuwd was met Aleijt Hendrik Mijssen, in 1631 een bierbrouwerij. Bij loting werd dit huis in de erfenis toebedeeld aan Gerard van Kelst, de man van Maeijken Heuvelmans, en aan Lijsbet Heuvelmans. Beiden ruilden de brouwerij met Jan Dirk Heuvelmans voor een huis in Vessem278.

Materiële cultuur Het huisraad dat genoemd wordt in inventarissen van huizen was over het algemeen heel eenvoudig. Een tafel, enkele stoelen, houten of tinnen borden, aardewerk, soms enkele koperen ketels en wat kuipjes of tonnetjes. Kostbare meubels, zoals kasten of staande klokken, kwamen niet voor. Ook was porcelein uit China of Japan nog niet in de boereninterieurs doorgedrongen. Bij adellijke families werden wel kostbare voorwerpen aangetroffen. Bij de verdeling in 1641 van de erfenis van jonkheer Roelof van Eyck in kasteel Gagelbosch in Blaarthem werden tinnen voorwerpen genoemd met familiewapens, muziekinstrumenten en zilveren voorwerpen met wapens van de families Van Eyck, De Bever, Van der A en Van Grevenbroeck279. Bij de opgraving van kasteel Blaarthem werden tinnen brandewijnkommen gevonden met het wapen van de familie Van Eyck daarop.

Gezondheidszorg De dorpen binnen de bank van Oerle waren zo klein dat daar geen dokter of geneesheer de kost kon verdienen. Men moest daarvoor naar Oirschot, Eindhoven of Den Bosch. Soms reisde men met een zieke langs enkele bekende

doktoren. De voogden over Willem Franssen, zoon van Frans Aertssen uit Veldhoven, brachten deze jongen naar een dokter in Breda en één in Eersel. Gedurende zijn behandeling in Eersel was hij enige tijd in de kost bij een waardin aldaar. Aan welke ziekte Willem Franssen leed is niet bekend280. Oerle beschikte over een vroedvrouw. Deze Anna, weduwe van Lambert Wouters, was in 1658 al 90 jaar oud. Zij was toen nog steeds in functie. Anna had haar aanstelling als vroedvrouw gekregen van de Raad van Brabant281. Uiteraard waren er in die tijd ook geestelijk gehandicapten, die aangeduid werden als onnozele of simpele. De familie van zo’n persoon moest zelf voor hem zorgen of hem uitbesteden in de omgeving of in Geel (B). In Geel werden eeuwenlang zwakzinnigen door de bevolking thuis verpleegd. In 1617 troffen de voogden en familieleden van de onnozele Peter Aertssen een overeenkomst met Cornelis Peeters, bij wie Peter Aertssen in de kost was. Het armbestuur adviseerde in deze kwestie en bepaalde wat Cornelis van de onroerende goederen van Peter mocht gebruiken. Peter was niet onbemiddeld. In 1620 werd zijn bezit verkocht voor 718 gulden. Waarschijnlijk woonde hij destijds in Turnhout282.

Armoede De armenzorg was destijds in handen van de Tafel van de Heilige-Geest. Iedere parochie had zijn eigen Tafel van de Heilige-Geest. Vanwege de oorlogen en enkele misoogsten moest een aantal gezinnen steun ontvangen van de armmeesters. Soms vonden na het lezen van een jaargetijde brooduitdelingen plaats aan de armen. In 1614 bijvoorbeeld hadden Anthonis Peters en zijn vrouw Anna in Zeelst hun testament gemaakt. Zij bepaalden onder meer dat na hun dood drie mud rogge aan de armmeesters van Zeelst zou worden gegeven, waarvan een gedeelte na de begrafenis zou worden weggegeven en een gedeelte op de jaarlijkse SintAntoniusdag na de Hoogmis in de kerk van Zeelst. De armen moesten wel in de mis aanwezig zijn en bidden voor het zielenheil van deze weldoeners283. In 1615 was Wouter Diericx uit Blaarthem wegens ouderdom niet meer in staat om in zijn

165


D E OPSPLITSING VAN DE BANK VAN OERLE IN HEERLIJKHEDEN

levensonderhoud te voorzien. Hij had voorgesteld aan de armmeesters van Blaarthem dat zij al zijn bezittingen mochten hebben op voorwaarde dat hij door het armbestuur onderhouden zou worden. De armmeesters weigerden dit. Het armbestuur van het naburige dorp Strijp wilde wel onder deze voorwaarden voor Wouter zorgen. Nu moest speciaal een verklaring worden opgesteld, waarin stond dat Blaarthem van de grondoverdracht afzag en het armbestuur van Strijp het huis en de grond zou krijgen, mits zij Wouter zijn leven lang zouden onderhouden284. Het kwam soms voor dat de schout weeskinderen of kinderen uit armlastige gezinnen openbaar uitbesteedde. Wie het laagste bedrag bood om het kind een jaar te onderhouden,

166

mocht zo’n kind in huis nemen. Vaak ging het om jonge kinderen die al enig werk konden verzetten in het huishouden of op de boerderij. De eerdergenoemde weverszoon Hendrik Willems werd in 1616 openbaar uitbesteed. Zijn grootvader Jan Jan Jacobs nam hem in huis voor 15 gulden per jaar285. Het kwam destijds voor dat kinderen uit één gezin werden uitbesteed bij verschillende kostgezinnen. Weeshuizen waren er destijds niet in dorpen, zelfs niet in omliggende steden. Met deze voorbeelden van armoede wordt dit hoofdstuk afgesloten. In het volgende hoofdstuk, waarin de periode 1648 tot 1810 aan bod komt, zal armoede een nog grotere rol spelen in de dorpen Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven en Zeelst.


NOTEN

NOTEN 1 2

BHIC, Collectie Santvoort 9 fol. 55,

bisdom ’s-Hertogenbosch. St. Michielsgestel 1876, deel 5, pag. 867 en 1003.

Over sommige families werd reeds

RHCE, Veldhoven ORA 12 fol. 172,

15

uitgegeven Veghel 1978, pag. 232.

gepubliceerd, zie bijvoorbeeld: Stalpers,

Van Oerle is alleen een fragment bewaard

J.J.G., Fragment-genealogieën uit Oerle

gebleven van het kohier van de 100ste

(vervolg) 16 Staessen, in: GTOB 2002,

Kroniek van een Brabantse familie (ca. 1550-ca.

penning (AAPO). Oerle betaalde 340

pag. 123-125, 23. Ansems, in: GTOB 2003,

2000), Dussen z.j., pag. 31 en verder.

gulden aan de 100ste penning, Strijp 314

pag. 157-159.

RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 89v, 21

Stalpers, J.J.G., Fragment-genealogieën

februari 1632, fol. 139v, 19 juni 1632,

uit Oerle (vervolg) 18. Roefs, in: GTOB

fol. 144, 16 oktober 1632.

16

in Oerle worden geschat op 140 tot 150. Verder blijkt uit een rekening van het

2002, pag. 159-166. 17

februari 1615, ORA 12 fol. 252, 12 maart 1653, ORA 14 fol. 263, 2 januari 1677,

(145 gulden) minder betaalde dan

2003, pag. 19-24. Brabandere, Fr. de,

ORA 15 fol. 13v, 24 april 1677.

Veldhoven (203 gulden), maar iets meer

Verklarend woordenboek van de Familienamen

dan Zeelst (135 gulden). BHIC, Kwartiers-

in België en Noord-Frankrijk. Brussel 1993,

vergadering Kempenland 23, rekening

pag. 661. BHIC, Raad- en Rentmeester-

Kerstmis 1575 tot Sint-Jan 1576.

Generaal der Domeinen 133 fol. 29 en 30.

Cuvelier, J., Les dénombrements de foyers en

18 19

Accurate staat van de gantsche Meijerije,

Historia Agriculturae. Groningen 1965,

20 21

11

BHIC, Raad- en Rentmeester-Generaal BHIC, Raad- en Rentmeester-Generaal

34

Kemenade/Kimmenade in het kader van de

pag. 76-77.

geschiedenis van Son. Geldrop 1978,

Kruijff, L., Beschrijving van de doop-, trouw-

pag. 94-96.

Arts, N. e.a., De kastelen Blaarthem en Gagelbosch bij Eindhoven. Eindhoven 1996.

35

RHCE, Oerle ORA 263 fol. 39,

36

Melssen, J.Th.M., Poorters van

8 november 1510. Antwerpen, in: De Brabantse Leeuw 1974,

RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 289, 22

Best en zijn vroegere grondgebied. Best 2000,

pag. 109. 37

Dijck, L.G. van, Haarlemse Brabanders, in: De Brabantse Leeuw 1966, pag. 47.

38

Dijck, L.G. van, Haarlemse Brabanders, in: De Brabantse Leeuw 1966, pag. 79-80.

39

Renting, R.A.D., Immigranten uit Noord-

Stalpers, J.J.G., Fragment-genealogieën

Brabant en Limburg in Rotterdam 1573-

Brabant daterende van vóór de invoering van de

uit Oerle (vervolg) 15. Jan Jaspers, in:

1811, in: Boven, M.W. van, e.a. Van Blauwe

burgerlijke stand. ’s-Gravenhage 1965.

GTOB 2002, pag. 122-123. De naam

Stoep tot Citadel. Varia Historica Brabantica

RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 149v,

Scheermakers kan te maken hebben met

Nova Ludovico Pirenne dedicata. ’s-Hertogen-

13 maart 1618.

een droogscheer, die in de textielnijver-

RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 222v,

heid werd gebruikt. 24

uit Oerle (vervolg) 8. Schippers, in: GTOB

5 april 1631.

2001, pag. 133-139.

Stalpers, J.J.G., Fragment-genealogieën

25

RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 38, 28 mei 1615, fol. 52, 12 oktober 1615, fol. 52v,

27

28 december 1615. RHCE, Veldhoven ORA 11 fol. 103, 25 november 1643.

RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 44v, 12 september 1615.

42

RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 203, juni 1619.

43

RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 39v, 16 juli 1615.

28

pag. 5. 41

RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 262v, anno 1635.

Stalpers, J.J.G., Fragment-genealogieën uit Oerle 1. Belderbos, in: GTOB 2001,

RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 260-262, 29 mei 1632.

26

bosch 1988, pag. 167. 40

Stalpers, J.J.G., Fragment-genealogieën

RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 94v,

pag. 9-11.

13

BHIC, Raad- en Rentmeester-Generaal

Kijmenaden. De oorsprong van het geslacht Van

uit Oerle 2. Joppen, in: GTOB 2001, 12

1918, pag. 7-22.

Coenen, J., Te Best Wart. De geschiedenis van

8 mei 1620. 10

Adellijke familie van Eyck. ’s-Hertogenbosch

der Domeinen 133 fol. 63.

juni 1630. Coenen, J., Die men heijt van

23

Sasse van Ysselt, A.F.O. van, Genealogie der

BHIC, Raad- en Rentmeester-Generaal

ingevuld.

en begraafboeken in de provincie Noord-

1977, pag. 70 en 72. 33

der Domeinen 133 fol. 31v. 22

Nederlands repertorium van familienamen. Deel XI Noord-Brabant. Assen/Amsterdam

der Domeinen 133 fol. 84v.

pag. 495-505 Kempenland. Waar een – staat, is het aantal huizen in 1567 niet

32

der Domeinen 133 fol. 35.

Meijerije door Mr. C. van Breugel, in:

9

RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 32v, 28

uit Oerle (vervolg) 18. Heijmans, in: GTOB

bijlage van: Beschreeve Staat van de

8

31

Biezen, N.J.M., Biesen (oorsprong Zeelst).

kwartier Kempenland van 1576 dat Oerle

pag. 480-483.

7

24 november 1651. 30

Stalpers, J.J.G., Fragment-genealogieën

Brabant (XIVe – XVIe siècle). Brussel 1912,

6

Schutjes, L.H.C., Geschiedenis van het

1616, fol. 149v, 13 maart 1618.

Op grond daarvan kan het aantal huizen

5

29

Brock, A.C., De stad en Meijerij van

gulden. Strijp telde destijds 130 huizen.

4

RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 43v, 20 augustus 1615, fol. 62, 24 januari

’s-Hertogenbosch. Handschrift 1825, 3

14

anno 1752.

RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 226, 12 mei 1620.

44

Stalpers, J.J.G., Fragment-genealogieën

RHCE, Veldhoven ORA 12 fol. 81v,

uit Oerle 1. Belderbos, in: GTOB 2001,

24 februari 1648.

pag. 5.

167


D E OPSPLITSING VAN DE BANK VAN OERLE IN HEERLIJKHEDEN

45 46 47 48

RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 70v,

Noordbrabants Historisch Jaarboek 2003,

29 augustus 1630.

pag. 53-92.

RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 123,

65

5 maart 1678. Veldhoven sectie C 744 en

RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 150,

745.

29 januari 1633.

66

RHCE,Veldhoven ORA 9-11.

RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 201v,

67

RA Luxemburg, Abdij Echternach A-

19 juni 1634. 49

68

51

RHCE, Veldhoven ORA 11 fol. 96v, 70

RHCE, Veldhoven ORA 11 fol. 157v, 23 januari 1645.

53

55 56

57 58 59

71

RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 179,

23 januari 1620. 13 januari 1634. 84

BHIC, Raad- en Rentmeester-generaal der Domeinen 133 fol. 8v-9. Kohier honderdste penning Veldhoven.

85

Adriaenssen, L.F.W., Ex familia sancti

Domeinen 133 fol. 78.

Norberti, in: Adriaenssen, L.F.W., Welpen

BHIC, Raad- en Rentmeester-generaal der

van de Brabantse Leeuw. ’s-Hertogenbosch

Kappelhof, A.C.M., De hoeven van het

1991, pag. 278-283. 86

BHIC, Kapittel Oirschot 231 fol. 145v. De namen zijn anders geschreven omdat

24 december 1633, RHCE, Veldhoven

Historisch Jaarboek 1984, pag. 88, 133,

het cijnsboek in het Latijn is geschreven.

138 en 139.

87

BHIC, Kapittel Oirschot 231 fol. 146.

RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 176v,

72

AAPO, Oerle lias 276/12, anno 1570.

88

BHIC, Raad- en Rentmeester-generaal der

24 december 1633.

73

AAPO, Oerle lias 276/12, anno 1570.

domeinen 133 fol. 16. 89

BHIC, Raad- en Rentmeester-generaal der

RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 259,

Zie ook : Melssen, J.Th.M., Kohieren van de

3 februari 1631.

honderdste penning van Gestel, Strijp, Stratum

Kohieren van de Honderdste penning van

en Meerveldhoven en extracten uit het kohier

de dorpen Veldhoven, Zeelst, Blaarthem

van Oerle 1569-1571. Eindhoven 1978, pag.

1571. Transscriptie door A.M.J.G. van

111-112. Zie over brem: Memorie of vertoog

Run, Veldhoven 1993.

door Isfridus Thys, canonik van Tongerloo

RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 207v,

voortyds capellaen te Mierlo, over het uytgeven

17 juni 1634.

en tot culture brengen der vage en inculte

RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 227,

gronden in de Meyerye van ’s Hertogen-Bosch.

16 augustus 1634.

Mechelen 1792, hoofdstuk VII van het

RHCE, Oerle ORA 263 fol. 43v/44,

zaeyen van Brem, zyne mestinge, natuer,

6 februari 1511 (die Haeswinckelstraet),

warmte, gebruyk en waerde.

pachtcontracten jaren 1515, 1522,

AAT, sectie II 274 t/m 278, jaren 1506-

1527 tot en met 1546.

74

fol. 51v, 20 maart 1511 (die Molenstraet,

1564. Zie ook: Bijnen, J.F.C.M., Mulders

die Plaetse), fol. 109/v, 19 juni 1514

op de standerdmolen van Oerle uit de

(Heerstraet, die Lijnestraet).

periode 1462-1933, in: Campinia 1991,

RHCE, Oerle ORA 263 fol. 26v,

pag. 175. Voor de 16de eeuw noemt hij

22 juni 1510 (die Maystraet), fol. 28,

één molenaar Henrick van Creijelt als

29 september 1510 (den Kerckwech), fol.

pachter in 1509 en Wouter de Witte als

46, 10 januari 1511 (Eyndovensche wech,

onderpachter.

domeinen 151A fol. 137 en 138. 90

BHIC, Raad en Leenhof van Brabant 1111 fol. 142.

91

BHIC, Raad en Leenhof van Brabant 1125 fol. 236.

92

BHIC, Raad en Leenhof van Brabant 1130

93

RHCE, Veldhoven ORA 11 fol. 99v-100,

nummer 2170. 13 januari 1643. 94

95

SA Den Bosch. Clarissenklooster 45,

BHIC, Raad en Rentmeester-generaal der domeinen 133 fol. 19.

96

BHIC, Raad en Rentmeester-generaal der domeinen 133 fol. 31.

97

BHIC, Raad en Rentmeester-generaal der domeinen 133 fol. 6.

98

BHIC, Raad en Leenhof van Brabant 1111

RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 58v,

fol. 143-143v. Raad en Leenhof van

RHCE, Oerle ORA 263 fol. 23, 5 april

13 april 1630. Run, A. van, De Heskok, in:

Brabant 1125 fol. 236. Raad en Rent-

1510 (die Muggenhoelstraet), fol. 66,

Campinia april 1977, pag. 20.

meester-generaal der domeinen 133

75

20 juni 1511 (Broeckwech, de Kerckpat),

76

fol. 105, 13 maart 1514 (Langendijck). 62

83

Bossche geefhuis, in: Noordbrabants

de Venwech). 61

RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 213v, -214,

RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 176v,

fol. 47, 28 februari 1511 (Sitterswech),

60

A-XXIX-34b fol. 2v.

Domeinen 133 fol. 63 en 85.

ORA 9 fol. 45v, 2 oktober 1615. 54

BHIC, Raad- en Rentmeester-generaal der

RA Luxemburg, Abdij Echternach

82

NA 124 fol. 20-21, 9 december 1661. 69

30 oktober 1643. 52

81

Domeinen 133 fol. 25. RHCE, Oirschot

RHCE, Veldhoven ORA 11 fol. 6v, 24 oktober 1641.

BHIC, Raad- en Rentmeester-generaal der

BHIC, Raad- en Rentmeester-generaal der Domeinen 133 fol. 74.

XXIX-34b fol. 2.

RHCE, Oirschot OAA Resolutieboek 1635 fol. 13v-14v, 24 november 1634.

50

RHCE, Veldhoven ORA 15 fol. 28v,

30 januari 1632.

80

RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 17/v,

BHIC, Raad- en Rentmeester-generaal der

fol. 47. Bijnen veronderstelt dat François

Domeinen 133 fol. 14.

Schotelmans, de eerste heer van Zeelst,

Vriesendorp, D.A.N., Bierens, in: De

’t Oude Slot bouwde, maar deze was geen

28 juni 1614 (Berwoutsdijck), fol. 55,

Brabantse Leeuw 1976, pag. 21-27. Zij

eigenaar van de grond. Jonker Goyaert

6 februari 1616 (Broeckstraet), fol. 230,

bezaten onder andere de heerlijkheden

van Eyck was de eerste eigenaar van de

17 januari 1620 (Cattestraet).

Baarlo, Grefrath en Wittem.

grond die volledig behoorde bij het

BHIC, Raad- en Rentmeester-generaal der

leengoed Valgaten. Zie Bijnen, J, Veldhoven

Domeinen 133 fol. 1.

4000 jaar geschiedenis van Oerle, Meerveld-

RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 21,

hoven, Veldhoven en Zeelst. Veldhoven 2005,

23 oktober 1614.

pag. 135-136.

63

RHCE,Veldhoven ORA 9-11.

64

Asseldonk, M.M.P. van, en K.A.H.W. Leenders, Een Middeleeuwse IJzeren Rijn? De route Antwerpen-Roermond, in:

168

77

78 79


NOTEN

99

Coenen, J., Gegeven Sint-Barbaradag

26 juni 1631, fol. 90, 5 maart 1631; ORA

pag. 230. Rijken, C. en J.F.C.M. Bijnen,

1300. Een overzicht van de geschiedenis van

16 fol. 235v, 13 februari 1697.

Oerle. Naar een artikelenreeks in de Sint-

Nuenen, Gerwen en Nederwetten. Nuenen

116 Hoof, M.C.J.C. van e.a., De archieven van de

2000, pag. 116. Raad en Rentmeester-

Nassause Domeinraad 1581-1811. Den Haag

generaal der domeinen 133 fol. 47.

1997, pag. 369 nr. 9439 en pag. 370 nr.

100 BHIC, Raad en Leenhof van Brabant 1130 nr. 2177.

9452. 117 AAT, sectie II 209 fol. 376v,

Jansklokken (1934-1938), Oerle 1977, pag. 17. 132 Pape, J.D.W., De levensgeschiedenis van Maarten van Rossem, voornamelijk met betrekking tot de tegenwoordige provincie

jaren 1561-1562; 278 fol. 24v, 30v, 36,

Noord-Braband. ’s-Hertogenbosch 1847,

1732, ORA 24 fol. 61v, 16 augustus 1773,

jaren 1554-1568; 279 fol. 4 anno 1569,

pag. 77-81. Heurn, J.H. van, Historie der

ORA 33 fol. 122, 14 november 1799.

jaren 1569-1583.

stad en Meyerye van ’s-Hertogenbosch. Utrecht

101 RHCE, Veldhoven ORA 18A fol. 141, anno

102 BHIC, Raad en Rentmeester-generaal der domeinen 133 fol. 17. RHCE, Veldhoven ORA 12 fol. 339, 16 juli 1655 en fol. 344, 14 september 1655. 103 BHIC, Raad en Rentmeester-generaal der domeinen 152A fol. 139 en 133 fol. 32.

118 ARA Brussel, Rekenkamer 20785, 15 maart 1505. 119 ARA Brussel, Rekenkamer 20791,

1776, deel 1, pag. 503-506. 133 Pape, J.D.W., De levensgeschiedenis van Maarten van Rossem, voornamelijk met

23 oktober 1559, 10 maart 1560 en

betrekking tot de tegenwoordige provincie

5 juni 1560.

Noord-Braband. ’s-Hertogenbosch 1847,

120 Zie over de geschiedenis van Gelre het

pag. 81-83. Keverling Buisman, F., De

Zie over deze boerderij ook Veldhoven

recente overzichtswerk: Stinner, J. en

Vrede en het Tractaat van Venlo (1543).

ORA 9 fol. 78, 15 november 1616 en ORA

K.H. Tekath, Gelre-Geldern-Gelderland.

Gevolgen voor het bestuur van Gelre en

11 fol. 28v, 22 mei 1642.

Geschiedenis en cultuur van het hertogdom

Zutphen, in: Stinner, J. en K.H. Tekath,

Gelre. Geldern 2001.

Gelre-Geldern-Gelderland. Geschiedenis en

104 BHIC, Raad en Rentmeester-generaal der domeinen 152A fol. 139 en 133 fol. 32.

121 Heurn, J.H. van, Historie der stad en Meyerye

Zie over deze boerderij ook Veldhoven

van ’s-Hertogenbosch. Utrecht 1776, deel 1,

ORA 9 fol. 44, 7 september 1615, fol. 45v,

pag. 407.

8 september 1615, ORA 11 fol. 17v,

122 Heurn, J.H. van, Historie der stad en Meyerye

cultuur van het hertogdom Gelre. Geldern 2001, pag. 65-72. 134 Houben, L.G.A., Geschiedenis van Eindhoven de stad van Kempenland. Eindhoven 1889,

30 januari 1642 en ORA 12 fol. 144,

van ’s-Hertogenbosch. Utrecht 1776, deel 1,

pag. 179-180. Sasse van Ysselt, A.F.O. van,

20 december 1650.

pag. 413.

Genealogie der Adellijke familie van Eyck.

105 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 93v, 20 april 1617. Raad en Rentmeester-generaal der domeinen 152A fol. 147v en 133 fol. 40v. 106 RHCE, Veldhoven ORA 11 fol. 10v, 19

123 ARA Brussel, Rekenkamer 12996, Rekening van 1506-1508 onder de rubriek doodslagers. 124 Houben, L.G.A., Geschiedenis van Eindhoven

december 1640, ORA 12 fol. 256, 12 april

de stad van Kempenland. Eindhoven 1889,

1653.

pag. 77.

107 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 49v, 28

125 Hermans, C.R., Verzamelingen van

’s-Hertogenbosch 1918, pag. 16-17. 135 Cort verhael van de victorie die den heere heeft ghelieft den volcke van mijn heeren den Staten te verleenen over de stadt van Eyndhoven nu den sevensten september lestleden. Antwerpen 1581, in: Hermans, C.R., Verzameling van kronyken, charters en

maart 1613, ORA 9 fol. 13v, 13 januari

Kronyken, charters en oorkonden betrekkelijk de

oorkonden betrekkelijk de stad en Meijerij van

1621, ORA 10 fol. 23v, 12 maart 1622.

stad en Meierij van ’s-Hertogenbosch.

’s-Hertogenbosch. ’s-Hertogenbosch 1848,

108 BHIC, Raad en Rentmeester-generaal der domeinen 152A fol. 195v en 133 fol. 86. 109 RHCE, Veldhoven ORA 12 fol. 6v, 10 juli 1645. 110 BHIC, Archief kasteel Stapelen 103 fol.

’s-Hertogenbosch 1848, pag. 76. 126 ARA Brussel, Rekenkamer 5341. Domeinrekening van Den Bosch van 1523-1524, fol. 109-110v. 127 Heurn, J.H. van, Historie der stad en Meyerye

pag. 596-602. 136 Heurn, J.H. van, Historie der stad en Meyerye van ’s-Hertogenbosch. Utrecht 1776, deel 2, pag. 145-151. 137 BHIC, Collectie Santvoort 9 fol. 56, anno

52/v, jaren 1641-1681. RHCE, Veldhoven

van ’s-Hertogenbosch. Utrecht 1776, deel 1,

1752. Brock, A.C., De stad en Meyery van

ORA 11 fol. 62v, 15 januari 1643.

pag. 460-462.

’s-Hertogenbosch of derzelver beschryving.

111 Heugten, W. van, Het kasteel en zijn bewoners, in: Maas, T., Geschiedenis van de heerlijkheid Asten. Asten 1994, pag. 83-92. 112 Coenen, J., Baanderheren, Boeren en Burgers.

128 Lijten, J., Gewestelijke leningen in 1528 en 1529, in: Campinia 1991, pag. 41-52. 129 Pape, J.D.W., De levensgeschiedenis van Maarten van Rossem, voornamelijk met

Een overzicht van de geschiedenis van Boxtel,

betrekking tot de tegenwoordige provincie

Liempde en Gemonde, Boxtel 2004, pag. 144.

Noord-Braband. ’s-Hertogenbosch 1847,

113 BHIC, Raad en Leenhof van Brabant 1111 fol. 134v. Raad en Leenhof van Brabant 1125 fol. 234. 114 BHIC, Raad en Leenhof van Brabant 1130 nr. 2222. 115 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 45v, 2 oktober 1615; ORA 10 fol. 109-110,

pag. 62-64. 130 Cuvelier, J., Les dénombrements de foyers en Brabant (XIVe – XVIe siècle). Brussel 1912, pag. 480-483. 131 Brock, A.C., De stad en Meyery van

circa 1825, uitgave handschrift uit 1978, pag. 230. 138 AAPO, Lias Veldhoven 335/5/1-3, anno 1583. 139 Raa, F.J.G. ten, en F. de Bas, Het Staatsche leger 1568-1795. Breda 1911, deel 1, pag. 74 en 81. 140 Santegoeds, J., Jaarkronieken uit de schepenprotokollen van Oirschot-Best, in: Campinia 1975, pag. 105. 141 Santegoeds, J., Jaarkronieken uit de

’s-Hertogenbosch of derzelver beschryving.

schepenprotokollen van Oirschot-Best,

circa 1825, uitgave handschrift uit 1978,

in: Campinia 1976, pag. 85.

169


D E OPSPLITSING VAN DE BANK VAN OERLE IN HEERLIJKHEDEN

142 Santegoeds, J., Jaarkronieken uit de schepenprotokollen van Oirschot-Best, in: Campinia 1977, pag. 101-102. 143 Houben, L.G.A., Geschiedenis van Eindhoven de stad van Kempenland. Eindhoven 1889,

cursieve woorden betekenen moordenaar, brandstichter, afperser. 158 RHCE, Oerle ORA 263 fol. 72v, SintAppoloniadag 1511. 159 Galesloot, L., Inventaire des archives de la cour féodale de Brabant. Deel 1. Brussel 1870,

pag. 257-258. 144 Houben, L.G.A., Geschiedenis van Eindhoven de stad van Kempenland. Eindhoven 1889, pag. 277-283. 145 Veldhoven ORA 9 fol. 32v, 28 februari 1615. 146 Smits, F.N., Beknopte geschiedenis van Eindhoven. Eindhoven 1887, pag. 62-65. Houben, L.G.A., Geschiedenis van Eindhoven de stad van Kempenland. Eindhoven 1889, pag. 346. 147 Het beleg van ’s-Hertogenbosch in 1629. Tentoonstelling ter gelegenheid van de 350jarige herdenking van de belegering en inname van ’s-Hertogenbosch 3 juni – 19 augustus 1979. ’s-Hertogenbosch 1979. 148 RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 170,

pag. 63-75. 160 Sasse van Ysselt, A.F.O. van, De voorname

149 RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 262v, anno

bewaard in het archief van de Reken-

plaats van 1590. Sasse van Ysselt, A.F.O. van, Genealogie der Adellijke familie van Eyck. ’s-Hertogenbosch 1918, pag. 8-9. 161 RA Anderlecht, Leenhof van Brabant,

president-schepen. Verreyt, Ch.C.V. en

van Brabant 20791.

W.J.F. Juten, Noordbrabantsche zegels,

162 Sasse van Ysselt, A.F.O. van, Genealogie der Adellijke familie van Eyck. ’s-Hertogenbosch 1918, pag. 13. 163 RHCE, Veldhoven ORA 11 fol. 76v, 28 1668 en werd begraven in de kerk van 164 RA Anderlecht, Leenhof van Brabant,

165 Bijsterveld, A.J.A., De heren en vrouwen

pag. 358.

Bijsterveld, A.J.A. e.a., Het Herengoed van Waalre. De Heren, het Kasteel en de Loonder-

Eindhoven. Eindhoven 1887, pag. 75.

molen, circa 1300-1940, Waalre 2000,

RHCE, Oirschot OAA resolutieboek van

pag. 57-59. 166 Sasse van Ysselt, A.F.O. van, Genealogie der Adellijke familie van Eyck. ’s-Hertogenbosch 1918, pag. 17-19. 167 RA Anderlecht, Leenhof van Brabant, Leen-

154 Zie bijvoorbeeld Son en Breugel en Oirschot. Coenen, J., Son en Breugel van oudsher een kruispunt van wegen. Son en Breugel 1999, pag. 136-137. Coenen, J., Te Best Wart. De geschiedenis van Best en zijn vroegere grondgebied. Best 2000, pag. 99-100. 155 RHCE, Oerle ORA 263 fol. 38v, 1 oktober 1510, fol. 71, 1 oktober 1511. 156 In het archief van de abdij van Postel

1565, 1568, 1569, 1570 en 1580. In de jaren 1568, 1569 en 1570 was hij

van Waalre, Valkenswaard en Aalst, in:

pag. 375-376.

1549, 1552, 1555, 1558, 1559, 1562,

ARA Brussel, Rekenkamer van de Raad

de stad van Kempenland. Eindhoven 1889,

de stad van Kempenland. Eindhoven 1889,

kamer in Brussel. 173 Hij was schepen in de jaren 1543, 1546,

Leenboek 109 fol. 175/v, 5 oktober 1557.

ARA Brussel, Rekenkamer 20791.

1635 fol. 244, 22 juli 1635.

zich in het archief van de Raad- en

haar grafsteen staat abusievelijk 1599 in

Leenboek 109 fol. 165/v, 3 april 1559.

153 Houben, L.G.A., Geschiedenis van Eindhoven

1561. ARA Brussel, Rekenkamer 20791. 172 Enkele cijnsboeken van Oerle bevinden

Den Bosch; de voorgangers worden

1633.

152 Smits, F.N., Beknopte geschiedenis van

Leenboek 109 fol. 171/v, 28 augustus

Rentmeester-generaal der domeinen in

7 december 1633, fol. 176, 14 december 151 Houben, L.G.A., Geschiedenis van Eindhoven

1561. ARA Brussel, Rekenkamer 20791. 171 RA Anderlecht, Leenhof van Brabant,

Deel 2, Herdruk 1975, pag. 470-484. Op

Blaarthem.

1635. 150 RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 175,

Leenboek 109 fol. 172/v, 28 augustus

huizen en gebouwen van ’s-Hertogenbosch.

februari 1643. Hij stierf op 29 augustus

1 november 1633.

170 RA Anderlecht, Leenhof van Brabant,

boek 109 fol. 174/v. ARA Brussel, Rekenkamer 20791. 168 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 11v, 26 maart 1614. 169 Sasse van Ysselt, A. F.O. van, De voorname huizen en gebouwen van ’s-Hertogenbosch. Deel 1, Herdruk 1975, pag. 434-435. Een stamboom van de familie De Borchgrave in verband met een grafzerk

in: Taxandria 1899, pag. 25-26. 174 Hij was schepen in de jaren 1587, 1591, 1594, 1602 en 1603. Verreyt, Ch.C.V. en W.J.F. Juten, Noordbrabantsche zegels, in: Taxandria 1899, pag. 27-28. 175 Bovelingen en ook Pepelingen liggen ten zuidwesten van Brussel, Kwaadmechelen maakte deel uit van de gemeente Ham in Belgisch-Limburg. 176 Sasse van Ysselt, A.F.O. van, De voorname huizen en gebouwen van ’s-Hertogenbosch. Deel 1, Herdruk 1975, pag. 527. 177 Verreyt, Ch.C.V. en W.J.F. Juten, Noordbrabantsche zegels, in: Taxandria 1899, pag. 28. 178 Herckenrode, L. de., Collections de tombes, épitaphes et blasons recueillis dans les églises et couvents de la Hesbaye. Gent 1845, pag. 338339. 179 BHIC, Raad en Leenhof van Brabant 1130 nr. 2172. 180 RA Anderlecht, Leenhof van Brabant, Leenboek 109 fol. 180/v, 19 april 1567. 181 BHIC, Raad en Leenhof van Brabant 1131 nr. 2369. 182 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 97v, 9 april 1617. 183 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 57v en 58v, 15 februari 1616.

komen dergelijke zegels voor in de

met familiewapen in de Onze-Lieve-

oorkondenverzamelingen van Oerle,

Vrouwekerk in Hasselt, is te vinden in:

28 februari 1615, fol. 94, 20 april 1617,

Veldhoven en Wintelre.

Herckenrode, L. de., Collections de tombes,

fol. 106v, 26 juni 1617, fol. 116,

157 ARA Brussel, Rekenkamer 5381,

épitaphes et blasons recueillis dans les églises

rentmeestersrekening van het domein

et couvents de la Hesbaye. Gent 1845, pag.

Den Bosch van 1563-1564 fol. 113. De

337-340.

170

184 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 32v,

22 september 1617. 185 RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 176, 14 december 1633.


NOTEN

186 BA Den Bosch, klooster Soeterbeek E 5, 26 december 1562. 187 RHCE, Oirschot NA 71 fol. 70/v, 18 oktober 1655. 188 RHCE, Oirschot NA 76 fol. 216/v, 1 oktober 1660. 189 RHCE, Oerle ORA 263 fol. 1v, 1 oktober 1509. 190 RHCE, Oerle ORA 263 fol. 93v/94, Sint-Michielsavond 1513. 191 Coenen, J., De secretarissen en schouten van Peelland 1629-1795. Doctoraalscriptie Nieuwe Geschiedenis. Geldrop 1981. 192 RHCE, Oirschot NA 8 fol. 1, 5 december 1591. Oerle ORA 263a fol. 180; ORA 265 fol. 15, 20 november 1626. 193 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 21, 23 oktober 1614. 194 ARA Brussel, Rekenkamer 12996. Zie uitgaven kwartierschout van Kempenland, anno 1497-1500. 195 ARA Brussel, Rekenkamer 13018-13019. Zie ook Rekenkamer 20785-20787. 196 Coenen, J., Te Best Wart. De geschiedenis van Best en zijn vroegere grondgebied. Best 2000, pag. 100-101. Neuteboom-Dieleman, Tien

205 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 157v, 23 september 1616. 206 RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 165v, 8 juni 1633. 207 RHCE, Veldhoven ORA 11 fol. 170v, 23 november 1644. 208 ARA Brussel, Rekenkamer 12996.

218 Volgens het pouillé was de seculiere priester Cornelis de Monte in 1551 plaatsvervanger. Aartsbisdom Mechelen L 10 fol. 113. De begindatum van Jacobus Clabbarts is niet met zekerheid bekend! 219 De lijst is samengesteld uit: Schutjes,

Zie uitgaven kwartierschout van

L.H.C., Geschiedenis van het bisdom

Kempenland, anno 1500.

’s-Hertogenbosch. St. Michielsgestel 1876,

209 ARA Brussel, Rekenkamer 12996.

deel 5, pag. 341. Barbier, J., Nécrologe de

Zie uitgaven kwartierschout van

l’abbaye de Floreffe, de l’ordre de

Kempenland, rekening 1500-1501.

Prémontré au diocèse de Namur, in:

210 ARA Brussel, Rekenkamer 12996.

Analectes pour servir à l’histoire ecclésiastique

Zie uitgaven kwartierschout van

de la Belgique. Louvain/Bruxelles 1876,

Kempenland, rekening 1505-1506.

pag. 17, 25, 33, 193, 218, 256. Juten,

211 Bannenberg, G., A. Frenken, H. Hens. De oude dekenaten Cuijk, Woensel en Hilvarenbeek in de 15de - en 16de-eeuwse registers van het aartsdiakenaat Kempenland. Nijmegen 1968. 212 Bannenberg, G., A. Frenken, H. Hens.

G.C.A., Consilium de Beke, in: Taxandria 1922, pag. 48. 220 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 109, 30 juni 1617. Bannenberg, G., A. Frenken, H. Hens. De oude dekenaten Cuijk, Woensel en Hilvarenbeek in de 15de - en 16de-eeuwse

De oude dekenaten Cuijk, Woensel en

registers van het aartsdiakenaat Kempenland.

Hilvarenbeek in de 15de - en 16de-eeuwse

Nijmegen 1968, deel 1, pag. 234-235.

registers van het aartsdiakenaat Kempenland.

RHCE, Oirschot NA 14 fol. 23v/24,

Nijmegen 1968, pag. 209. 213 Bannenberg, G., A. Frenken, H. Hens.

19 juni 1619. 221 De namen met vraagteken en ook andere:

generaties Coenen (van Zegenwerp) 14e-

De oude dekenaten Cuijk, Woensel en

BHIC, Raad en Rentmeester-generaal der

17e eeuw, in: De Brabantse Leeuw 2005,

Hilvarenbeek in de 15de - en 16de-eeuwse

domeinen 133 fol. 18. Schutjes, L.H.C.,

pag. 33. Zij noemt Ricalt Coenen ook als

registers van het aartsdiakenaat Kempenland.

Geschiedenis van het bisdom ’s-Hertogenbosch.

kwartierschout vanaf 1552, maar dit blijkt

Nijmegen 1968, pag. 209. Geest, P. van,

St. Michielsgestel 1876, deel 5, pag. 794-

niet uit de rekeningen in Brussel. Hij

Meerveldhoven, in: Margry, P.JH. en

796. In tegenstelling tot Schutjes is de

verving vermoedelijk zijn broer Jan. Jan

C.M.A. Caspers, Bedevaartsplaatsen in

onzekere naam van Remigius Herbaye

werd in 1576 drossaard van Hoogstraten.

Nederland. Deel 2. Noord-Brabant. Amster-

weggelaten. In het cijnsboek komt hij

dam/Hilversum 1998, pag. 589.

niet voor. Ook Balenus is bij 1575

197 ARA Brussel, Rekenkamer 655, remissie-

214 Bannenberg, G., A. Frenken, H. Hens.

weggehaald omdat hij voorkomt in een

De oude dekenaten Cuijk, Woensel en

akte van 1612, zie Veldhoven ORA 9 fol.

rekening 1512-1514 onder de rubriek

Hilvarenbeek in de 15de - en 16de-eeuwse

68, 12 mei 1616. Veel nieuwe data zijn

doodslagers, idem rekening 1514-1515.

registers van het aartsdiakenaat Kempenland.

ontleend aan rekeningenboekjes in

boek jaren 1620-1625 fol. 315v. 198 ARA Brussel, Rekenkamer 12996,

199 ARA Brussel, Rekenkamer 12997,

Nijmegen 1968, deel 1, pag. 209. BHIC,

AAPO, dossier Veldhoven.

rekening 1553-1554, rubriek kwartier-

Raad- en Rentmeester-generaal der

schout Kempenland.

domeinen 133 fol. 21. De namen zonder

De oude dekenaten Cuijk, Woensel en

jaartal zijn afkomstig uit laatstgenoemde

Hilvarenbeek in de 15de - en 16de-eeuwse

bron. De volgorde is zeker juist.

registers van het aartsdiakenaat Kempenland.

200 ARA Brussel, Rekenkamer 12997, rekening 1535-1536, kwartierschout Kempenland. 201 ARA Brussel, Rekenkamer 48606, rekening 1555-1545, kwartierschout Kempenland. 202 RHCE, Oirschot NA 71 fol. 69/v, 18 oktober 1655. 203 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 12, 26 maart 1614. 204 BHIC, Leen- en Tolkamer 129 fol. 70/v, 23 december 1614, fol. 76v, 4 augustus 1615.

215 Schutjes, L.H.C., Geschiedenis van het bisdom ’s-Hertogenbosch, deel 5. St. Michielsgestel 1876, pag. 38-39. 216 RHCE, Oirschot NA 123 fol. 13-14, 11 maart 1660. De verklaring werd afgelegd door de 74-jarige Philip Adriaens, de 74-jarige Abraham Wachtelaers en de 60-jarige Jacob Anthonissen. 217 Juten, G.C.A., Consilium de Beke, in: Taxandria 1922, pag. 48.

222 Bannenberg, G., A. Frenken, H. Hens.

Nijmegen 1968, pag. 231. 223 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 118/119, 23 november 1615, 22 september 1617 en 6 oktober 1617. 224 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 107v, 24 mei 1617. 225 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 118, 20 september 1617. 226 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 179v, 11 november 1618.

171


D E OPSPLITSING VAN DE BANK VAN OERLE IN HEERLIJKHEDEN

227 Coenen, J., Hertog Jan en de Zummerse mens.

verscheen een verbeterde en aangevulde

Een overzicht van de geschiedenis van Someren

versie in 1998. De heer Stalpers verstrekte

en Lierop. Someren 2001, pag. 103, 123-

bovendien enkele andere aanvullingen.

124 en 129. Someren ORA 66 fol. 105106, 28 september 1558. 228 Bannenberg, G., A. Frenken, H. Hens.

243 Vocht, H. de, Inventaire des archives de l’université de Louvain 1426-1797 aux archives générales du royaume à Bruxelles. Leuven

De oude dekenaten Cuijk, Woensel en

1927, pag. 135, inv. nummer 1389. Bots,

Hilvarenbeek in de 15de - en 16de-eeuwse

H., J. Matthey en M. Meyer, Noordbrabantse

registers van het aartsdiakenaat Kempenland.

studenten 1550-1750. Tilburg 1979,

Nijmegen 1968, pag. 232. 229 Frenken, A.M., De latere kerkvisitaties, in: Bossche Bijdragen 1963-1964, pag. 115-116. RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 110v-112, 27 juni 1631. 230 Houben, L.G.A., Geschiedenis van Eindhoven de stad van Kempenland. Eindhoven 1889, pag. 179-180. Sasse van Ysselt, A.F.O. van, Genealogie der Adellijke familie van Eyck. ’s-Hertogenbosch 1918, pag. 16-17. 231 Frenken, A.M., Aanvullingen op Schutjes “Geschiedenis van het bisdom ’s-Hertogenbosch”, in: Bossche Bijdragen 1956-1957, pag. 112-113. 232 Houben, L.G.A., Geschiedenis van Eindhoven de stad van Kempenland. Eindhoven 1890,

pag. 670, nummer 4996. 244 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 39v, 16 juli 1615. 245 Deze gewassen en werktuigen worden genoemd in een voogdijrekening van 1618: RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 158, 6 maart 1618. 246 RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 30v-35, 15 juni 1629. 247 Bont, A.P. de, Dialekt van Kempenland, meer in het bijzonder d’Oerse taol, deel II vocabularium. Assen 1958, pag. 413 en 587. 248 RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 30v-35, 15 juni 1629. 249 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 66, 30 april 1616. 250 RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 212,

deel 2 pag. 12-13. 233 Coenen, J., Heeze. Geschiedenis van een schilderachtig dorp. Heeze 1998, pag. 97. 234 BHIC, Collectie Rijksarchief 175, resolutieboeken Raad van State fol. 185v,

11 december 1634. 251 RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 248v, 1 februari 1631. 252 Coenen, J., Heeze. Geschiedenis van een schilderachtig dorp. Heeze 1998, pag. 112.

25 april 1634. 235 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 107v,

253 RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 67, 20 augustus 1630. Bont, A.P. de, Dialekt van

24 mei 1617. 236 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 117-119, 17 september 1617, 22 september 1617, 6 oktober 1617 en 23 november 1617. 237 RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 115, 2 juni 1631. Oirschot NA 73 fol. 27/v, 23 juli 1658.

Kempenland, meer in het bijzonder d’Oerse taol, deel II vocabularium. Assen 1958, pag. 79. 254 RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 235v, 24 november 1634. 255 RHCE, Veldhoven ORA 11 fol. 117, 5 februari 1644.

238 Bannenberg, G., A. Frenken, H. Hens. De oude dekenaten Cuijk, Woensel en Hilvarenbeek in de 15de - en 16de-eeuwse registers van het aartsdiakenaat Kempenland. Nijmegen 1968, pag. 235. 239 AAPO, Veldhoven 337/9, 6 september

256 RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 62, 17 januari 1630. 257 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 230, 17 januari 1620. 258 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 62, 15 januari 1616. 259 RHCE, Oirschot NA 32 fol. 54-56,

1689. 240 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 46v, 7 oktober 1615; ORA 11 fol. 60v, 15 januari 1643. 241 Juten, G.C.A., Consilium de Beke, in: Taxandria 1922, pag. 48. 242 Stalpers, J.J.G., Mr. Aert Corterels schoolmeester-koster van Oerle 1627-1648 en zijn nageslacht. Eindhoven 1996. Van dit werk

172

6 november 1655. 260 RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 40v, 21 januari 1630. 261 RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 235-239A, 24 november 1634. Het betreft hier de familie Verpaalen.

262 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 17, 2 juli 1614. 263 RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 66v/67, 20 augustus 1630. 264 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 55, 12 februari 1616. 265 RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 105v, 8 september 1631. 266 RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 268, 27 januari 1635. 267 RHCE, Veldhoven ORA 11 fol. 157v, 23 januari 1645. 268 RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 67v, 21 maart 1630. 269 Een goed voorbeeld over Waalwijk is te vinden in: ARA Brussel, Raad van Brabant, remissieboeken 649 fol. 209v, 5 januari 1580. 270 RHCE, Oirschot NA 122 fol. 62, 28 maart 1659. 271 RHCE, Oirschot NA 122 fol. 53-54, 17 april 1659; NA 123 fol. 20-23, 24 mei 1660, fol. 27, 25 mei 1660, fol. 31, 10 maart 1660 en fol. 33, 24 maart 1660. 272 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 42v, 18 maart 1614. 273 RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 262v, anno 1635. 274 ARA Brussel, Raad van Brabant, remissieboeken 656 fol. 71v, 20 juni 1626. 275 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 184, 2 maart 1618. 276 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 14, 23 januari 1614. 277 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 100v-103v, 10 en 12 november 1616. 278 RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 100, 28 januari 1631 en fol. 101v, 24 maart 1631. 279 RHCE, Veldhoven ORA 11 fol. 10v, 22 april 1641. 280 RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 242/v, 1 september 1629. 281 RHCE, Oirschot NA 122 fol. 9-10, 13 november 1658. 282 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol.115, 30 juni 1617, fol. 219v-220v, 24 april 1620. 283 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 4v, 5 maart 1614. 284 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 48/v, 30 oktober 1615. 285 RHCE, Veldhoven ORA 9 fol. 67, 30 april 1616.


« HOOFDSTUK 5 »

Armoede en verval De periode van 1648 tot 1810 wordt gekenmerkt door grote armoede, verval van huizen, kerken en andere gebouwen. Tot drie keer toe ondervond men overlast van Franse legers. Met name in de Spaanse Successieoorlog (1702-1713) leed de bevolking veel schade. In Veldhoven staken Franse soldaten in 1708 een aantal huizen in brand. De katholieken raakten in 1648 hun parochiekerken kwijt aan de protestanten en moesten zich na enige tijd tevreden stellen met schuurkerken. Na 1730 mochten katholieke geestelijken weer officieel in de Meierij van Den Bosch verblijven. In de tweede helft van de 18de eeuw beschikte de abdij van Postel weer over eigen pastorieën in Oerle en in Veldhoven. Omstreeks 1798 kwamen de meeste kerken opnieuw in handen van de katholieken. Ook de abdijen en kloosters, zoals die van Postel, Hooidonk, Mariënhage en Binderen, werden gedwongen om hun bezittingen af te staan aan de Staten-Generaal. Met de opbrengst van de verpachtingen van dit kerkelijk bezit betaalden de Staten-Generaal onder andere de salarissen van de predikanten en de schoolmeesters. Aanvankelijk kwamen de hoeven nog in handen van grootgrondbezitters, maar geleidelijk kochten lokale boeren deze grote boerderijen. Na de inlossing van de heerlijkheden verloren de adellijke families de heerlijke rechten. Enkele kastelen, zoals die van Gagelbosch en Blaarthem, raakten in verval. De bezittingen van de adellijke families slonken. Een aantal grote hoeven kwam eind 18de eeuw in handen van lokale boeren. In 1798 verloor de adel een aantal voorrechten. Veel adellijk goed moest te gelde worden gemaakt. In het bestuur overheersten in de 18de eeuw de protestanten. Zij vervulden de functies van schout, secretaris en vorster. Aan het einde van de 18de eeuw kreeg de katholieke meerderheid van de bevolking meer zeggenschap in het bestuur. Er kwamen geleidelijk katholieke schouten, secretarissen en schoolmeesters. De textielnijverheid vormde tot ongeveer 1740 een belangrijke bestaansbron in Veldhoven en Zeelst. In die dorpen woonden ook veel kleine boeren en slechts een beperkt aantal grote boeren. Sommige inwoners verdienden de kost met de handel in paarden of schapen. Oerle was in de 18de eeuw één van de armste dorpen in Kempenland. Het dorp ging gebukt onder grote schulden, die veroorzaakt waren door de vele oorlogen. Een groot aantal huizen was vervallen. Tot overmaat van ramp brandde in 1754 de kerk af, nadat de toren door de bliksem was getroffen. Wevers en boerenarbeiders die de kost niet meer in Kempenland konden verdienen, trokken als seizoenarbeiders naar Holland. Een aantal van hen vestigde zich daar definitief. Sociale voorzieningen ontbraken vrijwel geheel. Oude mensen moesten blijven werken zolang ze enigszins konden, of steun ontvangen van hun eigen kinderen, buren of het armbestuur. Ziekten omstreeks de jaren 1720-1722, de rode loop in 1746, misoogsten door late nachtvorst, hagel, storm of overstromingen teisterden de toch al zo arme bevolking. Pas aan het einde van de 18de eeuw raakten veel dorpen uit de schulden en ging het economisch iets beter.

173


ARMOEDE EN VERVAL

DE BEVOLKING Voor de meeste plaatsen in Kempenland bestaan van de tweede helft van de 17de eeuw geen opgaven van aantallen huizen of inwoners. De drie oorlogen, die Frankrijk tegen de Republiek voerde in de jaren 1672-1678, 1688-1697 en 1702-1713, hadden geleid tot een afname van het aantal huizen. Een aantal personen zocht een goed heenkomen in Holland, waar zij aanvankelijk gingen werken als seizoenarbeiders, maar waar velen op den duur bleven wonen. Van de jaren 1695 tot en met 1708 en 1715 tot en met 1717 zijn de inwoneraantallen van de Meierij Van Den Bosch bekend. De opgaven werden gemaakt ten behoeve van de hoofdgeldbelasting. Dit was een belasting per hoofd van de bevolking, waarbij onderscheid gemaakt werd tussen personen onder en boven de 16 jaar. Verder werden de lijsten verdeeld in drie groepen, te weten: vermogende, onvermogende en armlastige personen. De eerste groep betaalde de hoofdgeldbelasting, de tweede was daarvoor te arm, maar hoefde niet ondersteund te worden door het armbestuur, de derde groep kreeg ondersteuning van het armbestuur1. Aan de hand van de hoofdgeldlijsten is het percentage armlastige personen per jaar te berekenen. Tijdens de oorlogen nam het aantal onvermogenden en armen vrijwel jaarlijks toe.

jaar 1695 1696 1697 1698 1699 1700 1701 1702 1703 1704 1705 1706 1707 1708 1715 1715 1717

inwoners Oerle 657 615 587 576 528 533 611 623 602 591 641 644 629 638 667 640 580

174

inwoners Meerveldhoven 186 175 173 153 169 173 164 148 153 151 159 119 119 135 111 148 122

inwoners Veldhoven 839 809 860 761 816 815 756 756 654 623 714 730 603 720 773 769 732

Na de oorlogen herstelde de situatie zich meestal binnen enkele jaren. In het schema is voor de dorpen Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven, Zeelst en Blaarthem het jaarlijkse inwoneraantal af te lezen. Deze cijfers worden vergeleken met het totaal aantal inwoners van het kwartier van Kempenland. De precieze oorzaak van de jaarlijkse fluctuaties is niet altijd aan te geven. Oorlog, misoogsten of strenge winters waren redenen voor een gedeelte van de bevolking om weg te trekken naar gebieden waar werk was. De belastingontduiking is een factor die moeilijk te bepalen is. Zeker voor de seizoenarbeiders is niet altijd vast te stellen of zij terecht ontbraken in bepaalde lijsten. De cijfers moeten daarom niet absoluut worden gezien, maar als een indicatie hoeveel inwoners de verschillende dorpen telden. Helaas ontbreken de lijsten van de jaren 1720 tot 1722. Toen heerste een besmettelijke ziekte, die leidde tot het affsterven van een groote meenighte ingezetenen, ja geheele huijsgesinnen, aldus een verklaring uit Oerle3. Omstreeks 1720 werden lijsten opgesteld van huizen en landerijen die verlaten waren sinds de oorlogen tussen 1672 en 1713. Een groot aantal verwoeste huizen werd niet meer opgebouwd. In Veldhoven ging het om maar liefst 52 huizen4.

inwoners Zeelst 876 861 840 740 604 711 751 726 689 661 686 708 744 760 711 781 683

inwoners Blaarthem 210 197 238 223 230 235 232 230 220 201 201 201 182 187 236 227 223

inwoners Kempenland 22.723 22.606 23.867 23.624 23.083 23.664 23.300 23.562 21.802 22.140 22.527 22.544 22.936 22.862 23.576 24.229 22.3231


DE BEVOLKING

jaar 1736 1766 1771 17767 17918

huizen Oerle 133 122 135 133 122

huizen Meerveldhoven 40 45 39 39 36

Van de 18de eeuw zijn weinig gegevens bekend over de aantallen inwoners. Wel werden vanaf 1736 iedere vijf jaren lijsten opgesteld van het aantal huizen. Officieel bleef men deze lijsten hanteren tot 1802 of soms zelfs tot 1806. Deze huizenlijsten bestaan voor een gedeelte nog van Veldhoven, Zeelst en Blaarthem. Zij werden bij ons onderzoek ondermeer gebruikt voor het lokaliseren van huizen, boerderijen en grote hoeven. Van het dorp Oerle is geen enkele lijst van huizen bewaard gebleven. Van Meerveldhoven bestaat een soortgelijke lijst van 1791 en een inwonerlijst van 18065. Bij Blaarthem zijn enkele fluctuaties duidelijk toe te schrijven aan branden. Dankzij een opgave van alle huizen in de Meierij van Den Bosch, die gemaakt is aan de hand van de huizenlijsten van 1736, 1766, 1771 en 1776, kunnen de vijf dorpen toch onderling vergeleken worden. In het schema zijn de cijfers naast elkaar geplaatst en vergeleken met een opgave van 1791 die eveneens ontleend werd aan de huizenlijsten6. De grote verschillen, die zo nu en dan te zien zijn, hadden onder meer te maken met branden. Soms duurde het enkele jaren voordat alle afgebrande huizen weer waren opgebouwd en in sommige gevallen was er geen geld om het huis te herstellen. In 1708 staken Franse soldaten in Veldhoven op Den Broek de woning van de predikant in brand. Ook enkele omliggende huizen en de woning waarin de pastoor verbleef gingen in vlammen op9. Een pyromaan teisterde in de dertiger jaren van de 18de eeuw het dorp Zeelst. In 1734 was het huis afgebrand van Geertruij van Dijk, op 10 april 1736 volgden vijf andere huizen (zeven woningen) in de Heistraat van Dirk Egelmeers, Maria Borghouts, Hendrik van Hout, Jan Schepens, Margriet Franssen en Jan Borgers. Op 22 maart 1739 werd het huis van Maria

huizen Veldhoven 163 161 149 155 141

huizen Zeelst 199 194 185 193 182

huizen Blaarthem 43 36 36 30 28

Gerits Bijnen op Djept in brand gestoken. Dit huisje werd niet meer opgebouwd omdat Maria te ziekelijk en arm was. De kleermaker Adriaan Bouwens werd van alle brandstichtingen beschuldigd. Hij werd gearresteerd en in Den Bosch opgesloten. Daar werd Adriaan Bouwens veroordeeld tot de doodstraf. Hij werd opgehangen en geblakerd10. Op 23 juni 1739 gingen drie huizen op de Djept, die bestonden uit vijf woningen, in vlammen op. Deze behoorden toe aan Johannes Cuijpers, Jacob Bijnen, Gijsbert Bijnen, Hendrik Bogers en Francis Senders. De huizen van Gijsbert Bijnen en Hendrik Bogers werden niet meer opgebouwd. Jacob Bijnen was wegens armoede pas drie jaar later in staat een ander huis te bouwen11. In Veldhoven op het gehucht Heers gingen op 31 maart 1761 acht huizen door brand verloren. Deze waren eigendom van Willem Jacobus van de Ven, Jacobus de Wijs, Jan Smits, Francis de Wijs, Jacobus van Esbeek, Marcus Borrenberg, Jan Schoofs en Margriet van Hapert. Vier daarvan waren anderhalf jaar later weer herbouwd. Uiteindelijk werd ĂŠĂŠn huis niet hersteld12.

175

huizen Kempenland 5.064 5.118 5.121 5.314

In 1708 gingen zowel de katholieke als de protestantse pastorie door brand verloren. In 1778 liet de abdij van Postel voor Veldhoven deze pastorie bouwen.


ARMOEDE EN VERVAL

jaar 179115 1796 179816 181517

inwoners Oerle 661 632 632 617

inwoners Meerveldhoven 181 169 169 169

Op 9 maart 1779 werden in Zeelst drie huizen, die stonden tussen de kerkschuur en de oude kerk, door brand verwoest. De huizen waren eigendom van Hendrik Jan Beijsens, het kerkbestuur en Daniel van Lotringen. EĂŠn van die panden werd niet herbouwd. De grond, die eigendom was van het kerkbestuur, werd bij het perceel van de pastorie getrokken13. Nauwelijks waren deze panden hersteld, of in Blaarthem gingen op 6 oktober 1779 acht huizen in vlammen op. Na de brand telde Blaarthem slechts 21 huizen. Twee van de acht werden niet herbouwd14. Van het einde van de 18de eeuw en het begin van de 19de eeuw bestaan nauwkeurig opgaven van het aantal inwoners. Met name de Fransen hadden veel belangstelling voor statistische gegevens. Aan de hand van die gegevens kon Napoleon na 1810 soldaten oproepen, belastingen heffen of leveranties vorderen.

Familienamen Brandspuit van Oerle uit 1880.

Het gebruik van achternamen in plaats van patroniemen werd in de loop van de 17de eeuw

inwoners Veldhoven 797 759 759

inwoners Zeelst 977 967 967 1.050

inwoners Blaarthem 153 168

steeds algemener. In het vorige hoofdstuk kwamen vooral de verschillende patroniemen, matroniemen, herkomstnamen en beroepsnamen ter sprake. In dit hoofdstuk gaat de aandacht uit naar bekende en nieuwe familienamen, vooral die namen die sinds de 17de of 18de eeuw generaties lang voorkwamen.

Bekende namen Een aantal familienamen komt in de 17de en 18de eeuw zo vaak voor in de dorpen Veldhoven, Zeelst, Oerle, Meerveldhoven en Blaarthem, dat die hier bij elkaar zijn gezet. We kunnen een aantal daarvan beschouwen als typische namen uit dit gebied. Sommige namen zijn hier ontstaan, zoals Baselmans (soms Basermans), Biese, Eliens, Hasenbos, Senders, Van ’t Slot en Westervelts18. Andere families vestigden zich hier in de 17de of 18de eeuw. Deze familienamen zijn inmiddels zo bekend, dat die in deze opgave niet mogen ontbreken. Achter enkele van die namen wordt tussen haakjes de plaats van herkomst toegevoegd. De bekendste namen zijn: Baselmans, Biese, Bijnen, Bogaerts/Bogers, Borghouts, Bressers, Coppelmans, Couwenberg, Donkers, Van Dooren, Eliens, Van Erkel/Arckel (Waardenburg), Van Gerwen, Hasenbos, Heeren, Heijmans, Van Helmont, Heuvelmans, Van den Hurk, Katreels (Kerniel), Van Keulen, Van der Kruijssen, Van de Leen, Van der Looij, Van Lotringen, Louwers, Van der Meeren, Moeskops, Van Nuenen, Van den Oetelaar (Schijndel), Van den Oever, Oosterbos, Pero (Weert), Rijckers, Van Sambeek (Sambeek), Van der Sange/Sanck, Schippers, Schoofs, Sebille, Senders, Smits, Staessen, Steijmans, Tegenbosch, Tops, Van de Ven, Verhagen, Verbiezen, Verpalen, Verschueren, Vogels (Son) en De Wit.

176


DE BEVOLKING

Vestiging en vertrek De meeste personen die zich in Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven, Zeelst en Blaarthem vestigden waren afkomstig uit omliggende dorpen. Ook bij het vertrek naar andere plaatsen koos men meestal voor plaatsen in de omgeving. Het huwelijk buiten de eigen parochie of werk elders waren de belangrijkste redenen om te verhuizen. Vestiging in een ander dorp was niet vanzelfsprekend. In 1670 bepaalde het dorpsbestuur van Zeelst dat geen vreemdelingen meer werden toegelaten die niet over een borgbrief van hun geboorteplaats of vorige woonplaats beschikten. Het huisvesten van vreemdelingen zonder borgbrief werd beboet met zeven gulden, in die tijd moest een arbeider daarvoor twee weken werken19. Wie van de ene naar de andere plaats trok binnen de Meierij van Den Bosch diende een borgbrief of na 1713 een ontlastbrief te hebben. Deze brief gaf aan dat bij armoede het armbestuur van de geboorteplaats zich om de betreffende persoon zou bekommeren. Personen, die afkomstig waren uit gebieden waar men geen borgbrieven kende, dienden op eigen risico in het dorp te wonen. Zodra zo’n gezin tot armoede verviel, was er niet de mogelijkheid om een beroep te doen op het plaatselijke armbestuur. Vaak moesten deze vreemdelingen vooraf een verklaring tekenen,

waarin zij met deze bepaling instemden. Een voorbeeld is Willem Walsmits, die zich in 1753 met zijn vrouw en kinderen in Zeelst vestigde. Hij was geboren in Keulen. Willem keerde terug naar zijn geboorteplaats om aan het stadsbestuur een borg- of ontlastbrief te vragen. Daar kreeg hij te horen dat Keulen nooit zo’n akte afgaf. Hij mocht in Zeelst blijven wonen op voorwaarde dat hij afstand deed van het recht voor hem en zijn gezin om steun te ontvangen van het armbestuur van Zeelst. Verder moest hij een borgsom storten van 50 gulden. Het dorpsbestuur van Zeelst verstrekte hem een paspoort om zijn koopmanschap in het buitenland te kunnen uitoefenen20.

Op Heers gingen in 1761 acht huizen in vlammen op. Een aantal werd niet meer op dezelfde plaats opgebouwd. Foto van oude huizen op Heers.

De naam Van den Oetelaar komt in Oerle en Meerveldhoven voor sinds de 18de eeuw. De familie stamt van het gehucht Oetelaar in Schijndel. Het gezin van Jan van den Oetelaar van de Kruisstraat in Zeelst telde 17 kinderen.

177


ARMOEDE EN VERVAL

Soms kwamen er toch vreemdelingen ongemerkt in een dorp terecht. In 1762 bezocht een zekere Magdalena Schampers met haar grootmoeder het dorp Zeelst, waar haar tante, de vrouw van Gerit van Helmont, woonde. Magdalena was geboren in Edinburgh in Schotland waar haar vader in de textielnijverheid werkzaam was als rietmakersbaas. Omdat haar grootmoeder nog vóór de terugreis naar Schotland overleed, bleef het meisje voorlopig bij haar tante. Nadat enige pogingen om contact te krijgen met haar vader mislukten en deze zelf ook niet informeerde naar zijn dochter, besloot de tante voorbereidingen te treffen om het meisje terug te sturen. Inmiddels waren echter al ongeveer twee jaren verstreken. Voor de tante betekende het meisje een extra kostganger, terwijl zij het toch al niet zo breed had. Omdat er geen geld was om haar verder te onderhouden of om de reis naar Schotland te betalen, deed het dorpsbestuur een beroep op een zekere heer Kraffert in Rotterdam met het verzoek het meisje via Rotterdam naar Schotland te brengen. Het dorpsbestuur vermeldde er nadrukkelijk bij dat het meisje buiten haar geboorteplaats geen enkel voorrecht genoot. Toch is zij gebleven of teruggekeerd. Zij overleed in 1790 in Meerveldhoven21. Uit de voorgaande tekst blijkt dat de plaats waar iemand werd geboren rechten gaf op een ondersteuning door het armbestuur aldaar. Om die reden probeerde men te voorkomen dat vrouwen op doorreis of zwervende vrouwen in het dorp bevielen van een kind. In mei 1770 bevond een zekere Elisabeth Janssens uit Gouda zich ten huize van Jan Schroevens op het gehucht Schoot in Veldhoven. Volgens Jan was de vrouw zwanger. In dat geval had hij haar meteen het dorp uit moeten sturen. Jan verklaarde echter dat hij het armbestuur van Veldhoven schadeloos zou houden, mocht het kind bij hem in huis geboren worden22.

Oerle en van Veldhoven, waaruit blijkt dat zij al tijdens de oorlog in Amsterdam, Ouder-Amstel, Haarlem en Utrecht verbleven. Net als bij het Twaalfjarig Bestand maakten zij na de Vrede van Münster in 1648 van de gelegenheid gebruik om hun onroerend goed in de geboortestreek te verkopen23. Met name in tijden van oorlog verlieten veel personen de arme streek van de Kempen. In 1703 vertrokken Peter Jan de Clerck en Nijs Peters uit hun geboortedorp Veldhoven. Zij waren door het Franse leger zodanig geruïneerd dat zij in Veldhoven de kost niet meer konden verdienen. Zij kregen van het dorpsbestuur een brief van goed gedrag mee, zodat zij zich elders konden vestigen24. De armoede trof niet alleen de kleine boeren en wevers. President-schepen Johan Vissers, voormalig herbergier van de Zwaan in Veldhoven en pachter van de tienden, was in de Spaanse Successieoorlog zodanig verarmd dat al zijn goederen in 1699 verkocht moesten worden. Hij moest Veldhoven in 1704 verlaten om elders werk te vinden25. In 1746, het jaar van de rode loop (dysenterie) en veel werkloosheid in de textielnijverheid, verlieten veel arbeiders Veldhoven en Zeelst om gedurende de zomer in Holland te gaan werken26. In de 18de eeuw waren Holland, Zeeland, WestBrabant en Vlaanderen de favoriete gebieden voor seizoenarbeiders. Een enkeling trok naar Frankrijk. Antwerpen lag minder in de belangstelling omdat de stad economisch achteruit ging. De Antwerpenaren verhuisden zelf ook naar het rijke Holland. Soms vestigde een aantal personen zich in dezelfde plaats. Zo was bijvoorbeeld Hulst in Zeeland een stadje waar in 1739 en 1740 vier personen uit Veldhoven naartoe trokken, waaronder een linnenwever27. Ook trokken er personen naar Waalwijk, Besoijen en omliggende dorpen. Dit had nog steeds te maken met de handel in paarden en runderen.

Trek naar Holland en Vlaanderen In het vorige hoofdstuk werden namen genoemd van personen die naar Holland of Vlaanderen waren vertrokken. Voor de periode van 1648 tot 1810 gaat het om zoveel personen, dat een naamlijst te groot zou worden. Reeds van de jaren 1648 tot 1650 zijn namen bekend van oud-inwoners van de schepenbanken van

178

De houding ten opzichte van joden In de tweede helft van de 18de eeuw woonden in Veldhoven voor het eerst joden. In die tijd was het joden niet toegestaan een huis te kopen, zodat zij ergens een kamer of een pand moesten huren. Salomon Mijers verbleef in 1757 enkele weken in Veldhoven. Hij hield zich bezig met de


DE BEVOLKING

handel in schapenvlees en kalfsvlees. In die tijd was men erg argwanend ten opzichte van joden. Als ergens iets gestolen was, kregen zij vaak de schuld. Salomon ondervond dat ook in Veldhoven. Maria Hendrik Bijnen verklaarde echter dat zij wist dat hij van sommige mensen iets had geleend, maar zij hield hem niet aansprakelijk voor enkele diefstallen in die tijd. In 1762 woonde Abraham Jacob in Veldhoven. Hij kreeg in dat jaar een paspoort om zijn koophandel in het buitenland uit te oefenen. Waarin hij handelde en hoelang hij in Veldhoven verbleef, is niet bekend28.

Mensenjacht Bedelaars en landlopers werden zoveel mogelijk geweerd. Vaak maakten zij zich schuldig aan diefstal van voedsel of geld. Veel rondreizende mensen sliepen gedurende de nacht in een stal of schuur bij een boerderij. Soms vroeg men niet eens toestemming. Onder deze personen bevonden zich ook criminelen, die vanwege

eerdere misdrijven op de vlucht waren en die zich door middel van diefstal in leven hielden. Nachtwakers probeerden te voorkomen dat dergelijk gespuis bij boeren een slaapplaats zocht. Men joeg hen meestal weg. Soms volgden diefstallen elkaar zo snel op dat de overheid besloot tot een mensenjacht. Alle volwassen mannen werden dan opgeroepen om op een soort drijfjacht te gaan, net als bij wolven. Op die manier probeerde men zwervers te verdrijven of eventueel gevangen te nemen. Dergelijke acties vonden plaats in heel Brabant. Zo werd in 1763, tijdens zo’n jacht, Michiel van der Meulen opgepakt nabij Breda. Hij was geboren in Zeelst. Zijn vader Martinus van der Meulen was al zo’n zeven jaar dood. De schepenen van Zeelst verklaarden dat hij in zijn geboortedorp als goed bekend stond en dat alle gegevens die hij in de gevangenis had opgegeven juist waren. De schepenen verzochten de stadhouder van Breda hem op vrije voeten te stellen29.

179

Het marktplein van Zandoerle in 1832. Links van het gehucht ligt De Meer.


ARMOEDE EN VERVAL

HISTORISCHE GEOGRAFIE In het vorige hoofdstuk werd een aantal hoeven en bijzondere gebouwen besproken. In dit hoofdstuk worden deze boerderijen en woningen verder gevolgd en worden de lotgevallen en eigenaren vermeld. Daarnaast komen uit die tijd het landschap, de wegenstructuur en wegennamen ter sprake.

Het landschap In het landschap vonden in de 17de en 18de eeuw weinig veranderingen plaats. Er waren bijna geen ontginningen van heidegronden. Wel was de armoede die omstreeks 1700 de dorpen teisterde af te lezen aan de huizen en boerderijen. Op veel plaatsen was het dak van de huizen kapot of waren de lemen wanden versleten. De meeste huizen en boerderijen waren in die tijd nog niet van steen gebouwd. De daken waren gedekt met stro. Bij brand gingen daardoor ook veel aangrenzende huizen in vlammen op. Ook sommige scholen hadden een strooien dak. De eerste pannendaken waren te vinden op de pastorieÍn in de verschillende dorpen en bij enkele adellijke huizen. De markt van Zandoerle was de dorpskern van Oerle. In Veldhoven ontwikkelde zich een dorpskern in de buurt van de schuurkerk aan de huidige Kromstraat. De oude kerk stond een eindje van deze huizen verwijderd. In Zeelst lagen wel enige huizen in de nabijheid van de kerk. Daar bevond zich de schuurkerk net buiten de dorpskom. Op de gehuchten lagen boerderijen bij elkaar. De grote hoeven lagen in enkele gevallen verwijderd van zo’n gehucht. De boerderijen en hoeven beschikten over bijgebouwen, zoals een turfschop, een karschop, soms een bakhuis en een schaapskooi. De meeste boeren hadden bij de boerderij plukselkuilen, waarin knolgewassen schoongemaakt werden. Deze kuilen waren gevaarlijk. Het is verschillende keren voorgekomen dat kleine kinderen daarin verdronken. Ook bevonden zich de mesthoop en de mutserdmijt bij de boerderij. Mest was een kostbaar bezit, immers zonder mest was er geen goede oogst. Mutserd en turf waren noodzakelijk om het bakhuis te stoken en het vuur onder de grote sopketel in den herd.

180

De gewassen die op de akkers werden verbouwd, waren hoofdzakelijk rogge, boekweit en een beetje vlas en evie (lichte haver). In de loop van de 18de eeuw gingen steeds meer boeren zich toeleggen op het telen van aardappelen voor eigen gebruik. Een groot gedeelte van het landschap bestond uit gemeenschappelijke weidegronden, broeklanden en heidevelden. Ook deze woeste gronden waren onmisbaar binnen het landbouwsysteem. Op de heide werden plaggen gestoken en heide gemaaid, die in de stal onder het vee werden gebracht. Vermengd met mest van runderen of schapen was dit vruchtbare mest voor de akkers.

Een wolf geschoten in Oerle Op de uitgestrekte heidevelden kwamen in de 18de eeuw nog wolven voor. Op 10 maart 1767 hadden Jacobus IJsenbrant en Hendrik van Doorn in Oerle op het gehucht De Berkt een wolf geschoten, sijnde een rammelaer of manneken, welke seer out was. Met de hulp van Johannes Schippers, Peter Lathouwers en Johannes Snelders werd de dode wolf naar het huis van Martinus van Sambeek in Oerle gebracht, waar iedereen kon gaan kijken. In die tijd betaalden dorpsbesturen een premie van enkele guldens voor iedere geschoten wolf30. Langs de wegen groeiden hier en daar bomen. In 1765 was het recht om bomen te planten langs de gemeenschappelijke gronden vernieuwd dankzij de uitgifte van een nieuwe pootkaart31. Lage beemden waren vooral te vinden nabij de Gender en de Dommel. In Blaarthem, dat deel uitmaakte van de schepenbank van VeldhovenZeelst, hadden de boeren regelmatig overlast van hoog water, veroorzaakt door de molenaar van de Genniper watermolen. Als de molenaar op de overslag planken plaatste of de sluizen gesloten hield, liepen de beemden in Blaarthem onder. In de zomer van 1705 en die van 1706 was over een afstand van enkele kilometers heel het Dommeldal overstroomd tot aan de akkerlanden toe. Juist op dat moment moest het gras gemaaid worden, opdat de boeren voldoende hooi hadden. Beide zomers rotte het gras weg, bovendien stierven runderen door gebrek aan hooi of door bedorven gras32.


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

In Oerle zorgde de Bruggenrijtseloop of Rijtseloop bij flinke regenval ook voor overlast. Daar was ooit nabij de Scherpenering een gracht om een veld heen gegraven om het hoog water af te voeren. Die oude gracht bestond nog in 166033.

De wegen In de 18de eeuw werden in opdracht van de Leenen Tolkamer nieuwe wegen aangelegd, die als heerbanen gebruikt dienden te worden. Bij een inspectie van de wegen en waterlopen in 1736 constateerde de Leen- en Tolkamer dat er geen goede weg bestond van Oerle naar Zeelst. Toen de dorpsbestuurders verklaarden dat dit karrenspoor alleen een weg over de heide was en geen heerbaan, hoefde het tracé niet als dijk te worden aangelegd. De weg van Oerle naar Wintelre bleek goed te zijn. Toen de regenten van de Leen- en Tolkamer vanuit Eersel via Steensel naar Veldhoven wilden reizen, bleek dat men in Steensel al enige tijd bezig was met de aanleg van een dijk richting Veldhoven. In Veldhoven zelf had men nog niets ondernomen. De dorpsbestuurders kregen in 1736 de opdracht om eveneens een dijk aan te leggen richting Steensel. Uit verklaringen van oude inwoners van Veldhoven aan het einde van de 18de eeuw blijkt dat omstreeks 1750 een dijk werd aangelegd van Veldhoven via Zonderwijk naar Oerle34. Al deze wegen en dijken waren zandwegen of aarden banen.

hoven de Goorstraat, de Meulendijk, het Ackerstraatje, de Klijnbroekstraat en de Maaijstraat36. In een beschrijving van de verdeling van de tiendgebieden in Veldhoven en Zeelst in 1774 komt een aantal belangrijke dorpswegen voor, zoals een weg van de hoeve De Heskok naar de middeleeuwse parochiekerk van Meerveldhoven, de Antwerpsebaan en de Steenselsedijk. In Zeelst werden de Broekweg genoemd, en een weg langs de kerk over de Heuvel door het Muggenhol naar de heide37.

Weggeld en tol Op doorgaande handelswegen en heerbanen werd weggeld of tol geheven. Soms was dat recht in handen van de heer van de heerlijkheid. In 1612 hadden de inwoners van Oerle van de aartshertogin van Brabant vrijdom van tol op de wegen verkregen. Die vrijdom werd na 1648 niet meer erkend. In 1651 probeerden de dorpsbestuurders van Oerle met bewijsstukken bij de Raad van State aan te tonen dat zij dit recht vanouds hadden. Honderd jaar later hadden zij de moed nog niet opgegeven en probeerden zij het nog eens, echter tevergeefs. In die tijd werd ook verklaard dat inwoners van Zeelst geen tol hoefden te betalen in Eindhoven. In ruil daarvoor haalden vroeger de pachters van het weggeld in Eindhoven jaarlijks met karren korenschoven op bij de Zeelster bevolking. Dit gebruik zou eind 17de eeuw nog bestaan hebben38.

Hoeven en bijzondere gebouwen In het vorige hoofdstuk werden enige oude namen van wegen en straten genoemd. Ook in de 18de eeuw komen enkele namen voor, die nog steeds bestaan of die lang bekend zijn geweest. Zo blijkt de naam Rapportstraat geen recente straatnaam te zijn. Deze bestond al in de 18de eeuw35. Sommige nieuwe namen duiken op in zogenaamde schouwen. Een schouw werd uitgevoerd op last van de Raad en Rentmeestergeneraal der Domeinen. Deze had regels opgesteld over de breedte van zandwegen en heerbanen en over het schoonhouden van sloten, beken en rivieren. Op het niet naleven van deze regels stond een flinke boete. Jaarlijks werden de wegen en waterlopen geïnspecteerd. Daarbij komen soms oude straatnamen naar voren, zoals in 1753 in Zeelst de IJkersijndsestraat, het Langendijkstraatje en de Papenvoort, in Veld-

In de 17de en 18de eeuw gingen veel oude boerderijen verloren door brand, vernielingen door legers of verval door gebrek aan onderhoud. In de eerste helft van de 18de eeuw brachten pachtboerderijen weinig op, terwijl de onderhoudskosten vaak erg hoog waren. Veel instellingen en rijke families besloten toen de hoeven van de hand te doen.

Oerle Het dorp Oerle veranderde van hoofdplaats van een uitgebreid gebied tot één van de armste dorpen van Kempenland. Er werden enkele gehuchten en buurtschappen onderscheiden, te weten: Scherpenering, Hoogeinde, de Plaatse of Kerkoerle, het Heieneinde, Berkt, Zittard, Zandoerle

181


ARMOEDE EN VERVAL

Plaats of de Straat, Toterfout, de Vluth en Halve Mijl39. Omstreeks 1725 stonden er maar vier grote hoeven, enkele kleinere pachtboerderijen en voor het overige geringe wooningen40. Veel boerderijen waren daar in de tweede helft van de 17de eeuw verdwenen.

Zittard

Kaart van Kerkoerle in 1832 met de ligging van de Boonberg, de kerk, school en het raadhuis. Tegenover de kerk lag de hoeve van de abdij van Postel. In de Vilderstraat stond de hoeve De Berkt.

De boerderij van Michiel Franssen op Zittard, die cijnsplichtig was aan de abdij van Echternach in Luxemburg, is niet met zekerheid te volgen in de 18de eeuw, omdat bij enkele panden nog wel een dergelijke cijns wordt genoemd, maar niet meer het gehucht of de naam van Michiel Franssen. In 1803 werd voor het huis van Christiaan Heeren op Zittard nog een cijns betaald aan de abdij van Echternach41. De tweede hoeve op Zittard, die cijnsplichtig was aan Echternach, lag nabij het voorgaande huis. Omstreeks 1800 lagen hier de huizen van Jan Rooijmans, Johanna Reddiers en Arnoldus Leenmans42.

182

Een pand te Zandoerle dat in 1648 in het bezit was van mr. Peter Wouters alias Goossens, oudsecretaris van Oerle, ging achtereenvolgens naar Adriaan Goossens en Herbert van Oudenhoven. Van Oudenhoven verkocht de hoeve aan Jan Hurckmans, nadien volgden Cornelis Hurckmans en in 1721 Claas Hendrik Mollen. In 1754 verkocht Maria Tielemans, in de verkoopakte aangeduid als oude vrijster, het pand aan Johan van Vlodrop, schoolmeester en koster te Oerle. Vijf jaar later deed Gerit Peter van Vlodrop het huis over aan Christiaan Craans, kleermaker te Oerle. In 1780 kwam het huis, met een daarnaast gelegen pand, in het bezit van zijn zoon Reinier Craans43. De hoeve van Henrica Wijffliets, een dochter van Berthold Jans Wijffliets, raakte in verval. De cijns werd na 1667 niet meer betaald. Een cijns van het kapittel van Oirschot op deze hoeve stopt eveneens bij Henrica. Ook deze hoeve is na die datum niet meer te volgen44.


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

pachter Kerckhoeve Jasper Goijert Mollen Goijert Mollen weduwe Jasper Mollen

jaren 1681-1691 1691-1696 1699

pacht 85,80,100,-

Willem Thomas Verschueren

1702-1715

127,-

Thomas Verschueren Hendrik du Pon

1716 1717-1722 1723-1728 1729-1734 1735-1740

127,152,89,94,68,-

Lambertus du Pon Jan Peters van de Ven

Toterfout en Halve Mijl Zowel op Toterfout als op Halve Mijl lagen in de 18de eeuw slechts enkele eenvoudige huisjes. De naam Toterfout werd in de 18de eeuw geschreven als Totefat. Van Halve Mijl werd in 1688 gemeld dat daar maar twee huizen lagen45.

pachter Ten Bogaerdhoeve Peter Jan Joordens Jan Adriaan Philips Matheuwes Versteegh Hendrik Verstegen

jaren 1681-1692 1693-1696 1699-1710 1711-1716 1717-1722 1723-1728 1729-1734 1735-1740

van de hoeve naar Jan Francis Kijns, de andere helft werd verkocht aan Willem van den Oetelaar. In 1781 bezat Van den Oetelaar de hele hoeve, die destijds Ter Hulst heette48.

Kerkoerle

De Berkt

In Kerkoerle lagen de twee hoeven van de abdij van Postel, te weten: de Kerckhoeve en de Ten Bogaerdhoeve. De Kerckhoeve stond in de directe nabijheid van de kerk. De rentmeester van de geestelijke goederen in Kempenland verpachtte de hoeven, nadat Postel deze in 1648 moest afstaan. De pachtopbrengsten van de hoeven geven goed aan dat de boerderijen tijdens de landbouwcrisis in de twintiger en dertiger jaren weinig opbrachten.

De pachthoeve van het Bossche Geefhuis op de Berkt bleef tot 1751 in het bezit van het Geefhuis. De laatste pachter was Peter Nijs van de Ven. Bij de hoeve lagen een schuur, een schop en een varkenskooi. De hoeve werd in 1751 voor 450 gulden verkocht aan Jan Hendriks van Dooren uit Wintelre. Hij moest tevens jaarlijks tijdens de kermisdagen in Den Bosch drie zakken rogge afleveren bij het Geefhuis. Dit was een oude last die op de hoeve rustte47.

In 1740 werden beide hoeven openbaar verkocht. De Kerckhoeve, met ongeveer 20 hectaren aan landerijen, bracht 910 gulden op. Kopers waren Jan van Gemert en Cornelis Wijngaarts uit Den Bosch. Rentmeester Cornelis de Back kocht voor 920 gulden de hoeve Ten Bogaerd49. De Kerckhoeve kwam volledig in handen van Jan van Gemert. Hij verkocht de oude Postelse hoeve bij de kerk van Oerle in 1743 aan

Ook de buurtschap De Vlutten wekt in de 18de eeuw de indruk dat het maar een afgelegen en armzalig gehucht was. Hendrik Thonis Marcelis betaalde omstreeks 1650 cijns voor het guede van de Vlutthen. In 1669 betaalde Lijske, zijn weduwe, voor het laatst. Na die datum komt de boerderij in de cijnsboeken niet meer voor46.

pacht 75,25,75,70,80,46,40,32,-

Op de Berkt lag ook de hoeve Ter Hulst. Deze hoeve bestond aanvankelijk uit twee huisjes, één afkomstig van Johan Bijnen, medecijne docter, het andere van Jacob van Gael. Op het laatste huis rustte een cijns aan het kapittel van Oirschot. In 1738 en in 1740 kocht Dirk Hagelaars beide huisjes en bouwde er vermoedelijk één hoeve. Deze kwam in 1751 door koop in handen van Frans Kijns. In 1775 ging de helft

183

Boerderij tegenover de kerk, die oorspronkelijk toebehoorde aan de abdij van Postel. Links op de foto café Kerkzicht.


ARMOEDE EN VERVAL

De windmolen van de abdij van Postel in Oerle.

Hendrik de Pon, president-schepen van Oerle. In 1807 verkocht Loudina de Pon haar aandeel aan haar zuster, Theodora, die gehuwd was met Peter Smits50. De andere Postelse hoeve verkocht Cornelis de Back in 1749 aan Jan Hasenbos. In 1789 werd Bartel Quinten uit Westerhoven eigenaar van de hoeve. Vijf jaar later kochten Jan, Dirk en Johanna Hasenbos de hoeve terug van de kinderen van Bartel Quinten. In 1795 werd Adriaan Bogaerts de eigenaar van de hoeve Ten Bogaerd51.

De windmolen van Oerle De standaardmolen van de abdij van Postel werd na 1648 beheerd door de rentmeester van de geestelijke goederen in Kempenland. De molen moest vaak onderhanden worden genomen. In 1686 bijvoorbeeld was de as van de molen in slechte staat, omdat molenaar Van Heeswijk de molen had verwaarloosd. Molenaar Bartel Janssen Verbeeck had in dat jaar zelfs van pacht willen ruilen met de molenaar van Budel. De geschiedenis van de molen gaat voornamelijk over reparaties, conflicten met pachters over achterstallige betalingen, windstilten en andere problemen52. Gedurende de periode 1648 tot 1776 waren de volgende pachters op de windmolen werkzaam: Hendrik Adriaan Schuts (1654-1672), Margriet, weduwe Hendrik Adriaan Schuts (1672-1676), en Adriaan van Heeswijck (1676-1685). Vanaf 1681 zijn de pachtopbrengsten bekend. pachter molen Oerle Adriaan Peters van Heeswijck Bartel Janssen Verbeeck Baltus Janssen Matthijs van der Grinten Jan Heuvelmans Daniel Kievits Willem Claes Teulincx Joris Stijmans Gerrit van Heeswijck Hendrik Dictus Norbertus van Heeswijck Francis Rouvoets Cathalijn, weduwe Francis Rouvoets

Jan Mathijs Nagelmakers 53

184

jaren 1681-1685 1686-1692 1695-1696 1693-1694 1697-1701 1701-1703 1705-1706 1706-1710 1710-1715 1715-1721 1721-1727 1729-1734 1735-1738 1738-1745 1745-1752 1753-1758 1759-1769 1770-1776

pacht 500,450,500,400,700,700,700,780,920,900,710,640,510,575,760,740,870,-

Pachter Gerard van Heeswijk kon zijn pacht uiteindelijk niet betalen. Hij werd vanwege zijn schulden van 12 juni 1722 tot 16 januari 1723 gevangen gezet in de stadspoort van Den Bosch54. Een groot deel van de pachtopbrengst werd besteed aan reparaties. Bijna iedere drie jaar vonden die plaats. Het werk werd dan openbaar aanbesteed. Vaak werd het uitgevoerd door een speciale molenmeester55. Op 25 juli 1775 werd de voormalige molen van de abdij van Postel in Den Bosch openbaar verkocht aan Jan van Heeswijk. Omdat de koopsom van 16.300 gulden zo hoog was, werd gekozen voor een betaling in de vorm van een jaarlijkse erfpacht van 391 gulden en 4 stuivers56. Jan van Heeswijk was eigenaar van deze molen tot aan zijn dood in 1811. Op het laatst woonde hij in Tilburg en verhuurde hij de molen aan Joseph de Roos57. De molenaars Rouvoets, Hoppenbrouwers (na 1776) en Van Heeswijk woonden in hetzelfde huis achter de Markt in Zandoerle, nabij de Molenstraat58.

Meerveldhoven Meerveldhoven was in de 18de eeuw een dorpje van slechts 40 huizen. Het raakte in de 17de eeuw de kapel kwijt en parochieel ging het deel


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

uitmaken van Zeelst. Het oude kerkgebouw bleef wel bestaan, maar raakte in verval. De meeste huizen lagen nabij de kerk. Er ontstond zo een bijzondere situatie, want Meerveldhoven behoorde tot de schepenbank van Oerle en kerkelijk bij Zeelst. In de 19de eeuw vielen enkele delen van Meerveldhoven onder Veldhoven, echter de gehuchten Het Heike en Cobbeek maakten deel uit van Zeelst. De hoeve De Heskok in Het Broek was in de eerste helft van de 17de eeuw in het bezit van de adellijke familie De Bever. Volgens een beschrijving van het tiendgebied van jonkheer Charles van Vladeracken, waartoe de hoeve eveneens behoorde, was De Heskok in 1653 eigendom van jonkvrouwe Bruijninck59. Op het goed De Heskok lagen aan het begin van de 18de eeuw twee boerderijen, die eigendom waren van de heer Van Wamel. Na hem waren zij het eigendom van Antonius Loijens, een kanunnik uit Maastricht, en vervolgens van Maria Theodora Loijens. Bij de boerderijen hoorden 90 lopens land (15 hectaren). In 1782 verkocht Arnold Godefridus Loijens uit Maastricht het goed De Heskok aan Ricardus van den Oetelaar uit Blaarthem. Zijn moeder

had tot die tijd de hoeve gepacht in Blaarthem aan de Langendijk van Johan Baptist de Borchgrave, graaf van Bovelingen (B.). Toen deze hoeve verkocht werd, besloot haar zoon De Heskok te kopen. De familie Van den Oetelaar bouwde op de grond van de oude hoeve een nieuwe boerderij. Toen in 1809 de verdeling van de erfenis van Ricardus van den Oetelaar plaatsvond, bleek De Heskok inmiddels te bestaan uit vier boerderijen, waarvan er drie toebehoorden aan de familie Van den Oetelaar.

Kaart met ligging van de windmolen van Oerle ten opzichte van het gehucht Zandoerle.

185

De oude kern van Meerveldhoven nabij de 19de-eeuwse Onze-LieveVrouwpresentatiekerk in de Sint-Lambertusparochie. De benaming Kerkstraat moet zijn Kapelstraat, nu Kapelstraat-Zuid.


ARMOEDE EN VERVAL

Op het Heike lag boerderij De Dom. Dit huisje, nabij de Heerbaan, stond op die plaats.

De eerste was de oude hoeve, die in 1815 weer eigendom werd van zoon Hendrik van den Oetelaar. De tweede oude hoeve, die aanvankelijk toebedeeld was aan Hendrik van den Oetelaar, werd in 1809 verkocht aan Gerardus van Asten. Het nieuwe huis, dat gebouwd werd op de plaats van een oude schuur, kwam in 1809 in handen van Jacobus Louwers. Dit huis lag aan de overzijde van de straat, op de hoek van de toenmalige Eindhovenseweg en de Antwerpsebaan60. Oostelijk van het geheel lag een boerderij op De Heskok, die in de 18de eeuw achtereenvolgens eigendom was van Jan Hendriks van der Linden, Jacobus Verhallen en Paulus Louwers61. De naam van de hoeve Ten Eijnde komt na 1648 in Meerveldhoven niet meer voor. De hoeve was achtereenvolgens eigendom van Jan Luycas Bierens, Maria Magdalena Bierens, jonkheer Adam Ignatius Cleijmans en Johannes Jacobus van Breugel, die heer van Kerkem en Bijvoorde was. In 1730 werd deze boerderij De Heihoef genoemd. Toen verkocht Van Breugel de hoeve aan Gerrit van Erkel uit Oirschot. In 1751 was deze nog eigenaar van de grond, maar het pand was gesloopt. Een gedeelte van de grond lag in Zeelst. De hoeve lag niet ver van De Dom62.

De Dom Op het Heike, niet ver van de Heihoef, lag een boerderij die De Dom werd genoemd. Daarnaast lag een huis dat Den Uijtersten Dom heette. Dat pand was in 1735 gedeeltelijk afgebroken en weer opgebouwd. De beide huizen waren in de 18de eeuw eigendom van de families Fabri en Dekkers63.

Het Trapjeshuis Aan de Kapelstraat lag een huis dat in de eerste helft van de 18de eeuw toebehoorde aan juffrouw Elisabeth de Louw. Haar erfgenamen verkochten dit huis op 21 april 1749 aan molenaar Peter Stijmans. Hij liet het slopen en bouwde in 1750 ter plaatse een groot en duur huis, dat nog steeds bekend staat als het Trapjeshuis. Het jaartal 1750 staat niet alleen in de gevel, het wordt ook bevestigd in een akte, waarin staat geschreven dat Stijmans maar liefst 3400 gulden had betaald voor de bouw van het pand. In 1780 deden de erfgenamen van Stijmans het huis over aan Johannes Sengers. In 1809 woonden diens erfgenamen in Nuenen. Zij verkochten het huis in 1812 aan Baltus de Laure64.

De Armehoef Vlak achter de kerk in Meerveldhoven lag een hoeve, met schaapskooi en schop, die eigendom was van het armbestuur van Meerveldhoven. Uit de armenrekeningen blijkt dat het een stenen boerderij was met een strodak. In de boerderij was onder meer een lemen dorsvloer. De pachter van de hoeve bewerkte ongeveer 64 lopens land (ruim 10 hectaren). In de tweede helft van de 18de eeuw verpachtte het armbestuur de hoeve achtereenvolgens aan Adam Biese, Cornelis Biese en Leendert van Ham65.

Het Trapjeshuis werd in 1750 gebouwd in opdracht van molenaar Peter Stijmans.

186


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

Veldhoven Het dorp Veldhoven telde naast enkele grote hoeven ook enige brouwerijen en herbergen. Het dorp had enkele keren te lijden van vernielingen door soldaten, maar meestal werden de beschadigde huizen weer hersteld. De hoeve Ten Broecke, die leenroerig was aan het Leenhof van Stapelen van de heren van Boxtel, was omstreeks 1648 in het bezit van Adriaan Hanssen Smeijers. Zijn kinderen verkochten het leengoed in 1669 op een publieke verkoping aan Jan Schenaerts, een koopman uit Eindhoven. In 1669 werd de hoeve aangeduid als de jonker Meuwenhoeve. Na die tijd had men het over de meester Schenaertshoeve. De hoeve bleef meer dan honderd jaar in handen van de familie Schenaerts. In 1776 verkocht Pieter Godefridus Schenaerts uit Weert de hoeve aan Antonie van Busselen uit Veldhoven. In 1804 woonde diens weduwe daar nog66. De hoeve van het Groot Ziekengasthuis van Den Bosch in het Smedebroek was omstreeks 1648 eigendom van Hendrik Willems (Eijmans) en nadien van zijn weduwe Jenneke en in 1706 van zijn zoon Paulus Eijmans. De boerderij was in de 18de eeuw achtereenvolgens van Hendrik Panken, Norbertus Klessens en Hendrik van Trigt. Het pand lag op de smalle zijde van een driehoekig pleintje67.

Schoot De hoeve Ter Schoot of de Ledige Hoeve op het gehucht Schoot bestond nog steeds in de 18de eeuw. De boerderij was in 1712 eigendom van Peter Janssen en Lenaert Janssen68. De kinderen van Cornelis Beijsens bezaten twee huizen op Schoot op de Ledige Hoeve. Eén daarvan was nog cijnsplichtig aan de abdij van Echternach. Dit pand werd in 1728 gekocht door Peter Cornelis Beijsens. Toen de bezittingen van Peter Beijsens in 1731 bij een executieverkoop gekocht werden door buurman Nicolaas Willems, verkocht deze het huis weer door aan de kinderen van Peter Beijsens. Deze boerderij werd vóór 1766 gesloopt69. De andere boerderij kwam in handen van Nicolaas Willems. In 1765 verkocht zijn erfgenaam, Andries van Emmen uit Santhoven (B.),

de boerderij aan Jan Schroevens. Diens kinderen bezaten de boerderij nog in 178670.

Heers De boerderij Ooievaarsnest in Heers, aan de rand van de gemeenschappelijke gronden, was omstreeks 1648 van Barbara, de weduwe van Jan Hendrik Rasen. In de 18de eeuw lagen daar twee huizen, één van Dries Driessen en Peter Schoofs en één van Jan van den Ende. Deze huizen lagen op de Heiberg in de Hoek71. Op de Heiberg lag ook een huis dat in 1694 Het Slot werd genoemd. De naam komt daarna vrijwel niet meer voor. De familie Van ’t Slodt ontleende haar naam aan dit huis. In 1694 kocht Cornelis Antonis van den Broek deze boerderij. Het Slot lag ongeveer naast de boerderij het Ooievaarsnest72.

Zonderwijk De naam van de hoeve Ter Scaeft op Zonderwijk, die in de 16de en 17de eeuw niet werd gebruikt, duikt op bij een erfpacht van 11/2 mud rogge jaarlijks, die sinds mensenheugenis gevestigd was op een boerderij op Zonderwijk. Bij de erfenis van Remigius Sledsen in 1740 kregen zijn zoon Antonie Sledsen en zijn schoonzoon Evert Brouwers deze boerderij. Evert Brouwers nam in 1743 de boerderij van zijn zwager over. Omstreeks 1780 kwam zijn zoon Andries Brouwers op de boerderij73. De namen van de hoeven Bockhoven en Cockhoven in Zonderwijk komen na 1627 niet meer voor. In dat jaar werd de cijns aan het kapittel van Oirschot afgelost. Mogelijk dat met het goed Cockhoven de latere Koeckxse hoeve of Koeckkoeckse hoeve wordt bedoeld, die op Zonderwijk lag. In de 18de eeuw was dit pand achtereenvolgens van de familie Van Vossem, Jacob van Dooren, die gehuwd was met Jacomijn van Vossem, de kinderen van Thomas Tops en Jan Antonie van Dooren74.

De Postelse hoeven De abdij van Postel bezat in Veldhoven twee hoeven die na 1648 eigendom waren van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Deze hoeven werden verpacht door de rentmeester van de geestelijke goederen.

187


ARMOEDE EN VERVAL

Achterste Postelse hoeve Zonderwijk Leonart Martens Jan Anthonis de Groof Jan Janssen der Weduwe Peter Janssen der Weduwe

jaren

pacht

1681-1691 1693-1696 1699 1699-1702

75,38,60,60,-

1705-1710 1711-1713

60,55,-

Voorste Postelse hoeve Zonderwijk Anthonis Wouters Johan Goorts Paulus Rutten

In 1698 verklaarde Jan Aert Lambers dat zijn ouders en later hijzelf gedurende meer dan 50 jaren de hoeve hadden bewoond op Zonderwijk aan de zijde van de Veldhovensestraat (latere pachter Paulus Rutten)75. De andere landshoeve werd gedurende meer dan 40 jaren bewoond door Anthonis de Groof en diens zoon Jan Anthonis de Groof. Deze familie kwam uit Son, net als de pachter in 1702 Jan Janssen der Weduwe. De oud-pachters beweerden dat de beide hoeven tiendvrij waren. Beide hoevenaars hadden veel te lijden onder de plunderingen van de Franse troepen in 170276. Bij publieke verkoop op 9 november 1713 werden deze boerderijen op Zonderwijk verkocht voor 520 gulden en 650 gulden77. De kopers waren enkele Veldhovenaren, die verwant waren aan de familie Rijckers. De achterste hoeve was in 1740 in bezit van Judocus Berenbroeck, de erfgenamen Michiel Rijckers, de erfgenamen Remigius Sledsen en de weduwe van Dionijs Swagemakers. Zij verkochten de hoeve met bijbehorende landerijen aan Jan van de Ven uit Oerle. In 1767 verkocht Jan van de Ven de hoeve aan zijn zoon Peter78. Remigius Sledsen, president van de dingbank van Veldhoven, verkocht in 1717 een kwart van het pand aan Michiel Rijckers. Dit was de voorste Postelse hoeve. Rijckers bezat daardoor de helft van de hoeve. Na zijn dood vond in 1738 een verdeling van de erfenis plaats. Zijn schoonzoon Joseph Mickers, die gehuwd was met Digna Rijckers, kreeg de helft van de Postelse hoeve. Hij verkocht die in 1740 aan zijn zwager Dirk Rijckers. Een ander kwart was van Cornelis Swagemakers, die gehuwd was met Helena Rijckers. Dit deel kwam in 1737 in handen van hun zoon Dionijs Swagemakers. Deze overleed kort daarna, maar zijn weduwe, Petronella Hasenbos, die hertrouwde met

188

jaren

pacht

1681-1691 1693

60,reparatie

1694-1696 1699-1713

15,25,-

Hendrik van den Berkt, bleef nog tot omstreeks 1770 op de hoeve wonen79.

De molen van Veldhoven Veldhoven had in de 18de eeuw geen molen meer. Er had een watermolen gestaan niet ver van De Heskok. In 1691 was er nog sprake van de watermolen van Sonderwijx Velthoven, die gebruikt werd door molenaar Willem Donkers. In 1740 werd in het Grote Broek nog een boerderij De Watermeulen genoemd80. In 1739 had de molenaar van de watermolen van Waalre het recht gekregen van de Raad van State om als dwang- of banmolen te dienen voor Veldhoven. Hendrik van Hooff en Hendrik Bogers, bakkers uit Veldhoven, maakten hiertegen bezwaar. Dit kwam omdat de molenaar hen vaak slecht hielp en zij dan alsnog elders hun graan moesten laten malen. De president-schepen van de schepenbank verklaarde, dat naar zijn weten, Waalre nooit eerder dat molenrecht had in Veldhoven81.

Zeelst In Zeelst kwam een aantal grote hoeven van adellijke families in de 18de eeuw in het bezit van lokale boeren. Ook in Blaarthem is hetzelfde verschijnsel merkbaar. Veel adellijke families zaten diep in de schulden en moesten uit armoede hun grondbezit van de hand doen.

Het Akkereind De hoeve Ter Heijden op het Akkereind bij de Smalbroeken was een leengoed van de hertog van Brabant. Het leengoed was in twee helften verdeeld. Na 1648 vonden de leenverheffingen plaats voor het Leenhof van Brabant in Den Haag. Sinds 1619 was jonker Anthonis van Eyck eigenaar van de hoeve Ter Heijden. Na zijn dood in 1653 werden zijn bezittingen verdeeld. Er was toen sprake van een oude hoeve en een


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

nieuwe hoeve82. Zijn zuster Cecilia van Eyck, die gehuwd was met jonker Johan van Eyck, liet in 1657 haar deel van het leengoed voor het Leenhof van Brabant verheffen. De kinderen van Johan en Cecilia van Eyck erfden in 1711 kasteel Gagelbosch in Blaarthem van hun oom Antonie van Eyck, heer van Gagelbosch. Het stelde echter niet veel meer voor. In 1699 was Gagelbosch onbewoonbaar en daarna stortte het kasteel in83. Een ander deel van dezelfde helft van dit leengoed, groot 45 lopens, was in 1656, bij de erfenis van Antonie van Eyck, ten deel gevallen aan Johan Berwouts, kapitein in dienst van de koning van Spanje. In 1679 was dit deel eigendom van Magdalena Vigneron, weduwe van Johan Baptista de Vos, heer van Sweelant en Sint-Achare, die woonachtig was in de stad Douai in Noord-Frankrijk. Zij verkocht in 1680 haar leengoed aan Adriana Cecilia van Eyck. In 1721 verhuurde Hendrik Albert baron van Dongelberge de hoeve voor tien jaar aan

Thomas Joris uit Gestel. Na hem volgden twee pachters uit Son, te weten Dirk Lamberts en Marten van der Weijden. Na de leenverheffing in 1680 gebeurde er honderd jaar bijna niets. Pas in 1777 verklaarde Franciscus Hyacinthus van Dongelberge dat hij een kleinzoon was van Adriana Cecilia van Eyck. Hij liet het leengoed weer verheffen voor het Leenhof van Brabant in Den Haag. Drie jaar later, op 4 oktober 1780, werd Theodorus Johannes Laurentius del Marmol van Eyck de nieuwe leenman84. In 1809 was deze hoeve nog in het bezit van Del Marmol van Eyck. De tweede helft van het leengoed was ontstaan door een verkoop in 1688. Toen verkochten de erfgenamen van Johan van Eyck hun deel in de hoeve aan Marten Aerts van Rijsingen. De boerderij bleef in het bezit van die familie tot de openbare verkoop in 1714 aan Galenus Knips, dokter en president-schepen te Eindhoven.

189

Kaart van Zonderwijk waarop de Voorste Hoeve, sectie C 138, voorkomt. Ten noordoosten daarvan, net boven de boerderij, lag de Achterste Hoeve.


ARMOEDE EN VERVAL

Na diens dood in Eindhoven op 4 december 1737 werd een lijst van zijn bezit opgemaakt. Behalve het leengoed van 4 lopens bezat hij nog ongeveer 38 lopens grond daarbij. Zijn weduwe verhuurde in 1737 de boerderij aan Allegonda, de weduwe van Willem Joosten de Louw, en haar zoon Lucas de Louw85. De hoeve was sinds 1738 eigendom van de Eindhovense notaris Willem de Wit. In 1776 werd zijn zoon Judocus de Wit leenman voor dit deel van de hoeve Ter Heijden. Judocus verkocht de hoeve in 1803 aan Peter van den Wildenberg junior86.

Kaart van het Muggenhol in 1832 met de boerderij ’t Oude Slot

Op het Akkereind (voorheen ook Cleijn Eijndhoven genoemd) lag een hoeve Ten Eijnde met het Slotje. Het was in 1648 van jonker Wouter de Jeger uit Sint-Oedenrode. Bij een verdeling in Den Bosch met de voorkinderen van Wouter de Jeger kwamen de goederen in Zeelst in handen van de kinderen van Charles Nicolaas van Vladeracken, heer van Nemelaer.

190

Zij verkochten in 1655 de goederen terug aan Wouter de Jeger, die deze weer overdroeg aan zijn voorkinderen. Zij bezaten toen een huijs, schuer, schop, hof en boomgaert op Cleijn Eijndhoven. In 1671 verpachtten de kinderen De Jeger die boerderij aan Hendrik Willem Scheepers en Corstiaan Janssen. Jonkheer Philip de Jeger erfde de hoeve van zijn vader. Na zijn dood omstreeks 1708 kwam de boerderij in het bezit van Jan Carel de Jeger en Michiel Antonie de Jeger. In 1717 vond in Den Bosch de verdeling plaats binnen de familie De Jeger. In 1754 regelden Johan Carel de Jeger en Carel baron de Bock in het graafschap Horne gezamenlijk de erfenis van de goederen in Zeelst. In 1777 verkocht Emanuel baron de Bock, kapitein ten dienste van de republiek der Verenigde Nederlanden, die woonachtig was in Namen, de hoeve op het Akkereind aan Peter van den Wildenberg. Deze verkocht de hoeve in 1781 aan Peter Scheutjens87.


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

Het Slotje was de adellijke Op- en Nederhuijsinge op het Akkereind. Dit was eigendom van jonkheer Henricus Carolus de Bausele, die gehuwd was met Maria Catharina de Jeger. In 1698 was nog sprake van een neerhuijsinge (boerderij) en een hooghuijs. In 1714 werd dit goed verpacht aan Hendrik Wijffelaars. Door huwelijk kwam dit adellijk goed in het bezit van jonkheer De Heus van Zangerije. Deze familie woonde in Vliermaal (B.) en Maastricht. In 1801 werd de hoeve verhuurd aan Peter van den Wildenberg jr. Eigenaar was toen de heer Cruts uit Bemelen88. Op het Akkereind lag nog een goed Ten Eijnde dat opgesplitst was in twee boerderijen. Van de eerste boerderij was in 1648 de weduwe van Jan Jan Staessens eigenares. Haar zoon Jan Staessens erfde van haar de boerderij. In 1810 was deze boerderij van Maria Louwers, die gehuwd was met Johannes Francis van de Ven89.

De andere boerderij was sinds 1642 van Peter Jan Anssems uit Zeelst en diens zwager Hendrick Jan Matijssen. Deze boerderij was omstreeks 1810 eigendom van Anthonie van Lierop, die gehuwd was met Joanna Maria van Rooij90. Verder was er nog een hoeve op het Akkereind in de Smalbroeken, die toebehoorde aan L. von Boninghausen, heer van Walbeek. Deze verkocht in 1758 de hoeve aan Jan van Grootel. Door erfenis kwam deze boerderij in 1775 in handen van Helena van Grootel en Francis Coppelmans, die gehuwd was met Maria van Grootel91.

Kaart van het gebied Broekhoven in 1832. De pastorie van Postel (R. K.)

Broekhoven

en die van de protestanten

De hoeve op Broekhoven aan de Langendijk nabij De Heskok was sinds 1643 van Marten Janssen. Zijn familie noemde zich aanvankelijk Slouwers en omstreeks 1700 Louwers.

met daarnaast het kerkje,

191

zijn zichtbaar. De Gender stroomt evenwijdig aan dit gehucht.


ARMOEDE EN VERVAL

De boerderij was cijnsplichtig aan het Domkapittel van Luik. In 1684 verdeelden de kleinkinderen van Jan Marten Slouwers de erfenis. Jacop Marten Slouwers kocht toen de verschillende erfdelen. In 1699 was het huis ingestort. Jacob geraakte daardoor zodanig tot armoede dat hij langs de deuren moest gaan bedelen om een bijdrage voor de opbouw van zijn woning92.

De Rijzende Man In de directe nabijheid van de ingestorte hoeve aan de Langendijk lag De Rijzende Man. Deze huisnaam wordt voor het eerst in 1699 gebruikt. Omstreeks 1700 was dit pand eigendom van Simon Aerts. In 1704 verkochten de voogden van zijn kinderen De Rijzende Man aan Adriaan van Rijsingen uit Eindhoven. In 1749 verkocht Elisabeth van Rijsingen, weduwe van Gerard van der Renne uit Eindhoven, het huis aan Antonie van Venrooij, kapelaan te Zeelst. Een jaar later werd kapelaan Van Venrooij overgeplaatst naar Den Bosch. Hij verkocht het huis toen aan Peter van den Oever. Na de dood van Peter van den Oever kwam het huis in 1786 in het bezit van de minderjarige Theodorus van den Oever93.

De Clarissenhoeve op Cobbeek

De Clarissenhoeve op Cobbeek. In de 20ste eeuw bewoond door de familie Van Alst.

De Clarissenhoeve op het gehucht Cobbeek was in 1648 in handen van de rentmeester van de geestelijke goederen in Den Bosch. De hoeve werd verpacht door deze rentmeester. Marten Janssen pachtte in 1688 de hoeve voor 90 gulden per jaar. In 1702 verklaarde hoevenaar Hendrik Martens dat Franse soldaten de hoeve geplunderd hadden. De schade aan gestolen granen, karren en paardentuig bedroeg ongeveer 1000 gulden. In 1711 was de pachtopbrengst al

gedaald. Cornelis Janssen van Gerwen betaalde toen nog maar 72 gulden per jaar. Toen in 1738 de verkoop plaatsvond, betaalde Cornelis van Gerwen slechts 34 gulden per jaar. De Clarissenhoeve werd in 1738 in Den Bosch gekocht door Jan van Gerwen voor 886 gulden. In 1760 erfde zijn weduwe Francijn Liebrechts de helft van de hoeve. Bij testament had hij de andere helft van de hoeve aan de armen van Zeelst vermaakt. De weduwe verkocht de halve hoeve in 1760 aan haar neef Jan Janssen van Rijsingen. Hendrik van Rijsingen probeerde dit te voorkomen door het goed te naasten. In 1761 verkocht het armbestuur de tweede helft van de hoeve aan Jan van Rijsingen. Deze kocht in 1762 de eerste helft van Hendrik van Rijsingen. Hierdoor kreeg hij het hele goed in handen. Na de dood van Jan van Rijsingen bleef zijn weduwe, Adriaantje Rovers, op de hoeve wonen94. De hoeve Ten Eijnde die ook Van Brogelhoeve werd genoemd, was in 1648 van Margaretha, de weduwe van Lenaert Eevaerts. Deze hoeve lag aan de heide, de percelen grensden aan de Clarissenhoeve. De kinderen van Margaretha verkochten de hoeve aan de weduwe van Gerit Hendriks (Beijsens). Daarna was de boerderij in de 18de eeuw achtereenvolgens van Leendert Gerrits Beijsens, Francis Beijsens, de kinderen van Francis Beijsens, Jan Beijsens, Gerardus Verheijden, die gehuwd was met Bernardina Beijsens en vanaf 1802 Willem Goris95. De derde hoeve met de naam Ten Eijnde op Cobbeek aan de Heistraat (destijds een straat in het Heike) was in 1648 van Geertruijt, de weduwe van Jan Tops, daarna van Margriet, weduwe van Gerit Tops. In 1708 kwam de hoeve in handen van de heer Crebbers uit Roermond. De boerderij werd destijds tot Meerveldhoven gerekend. In 1745 kocht Peter van de Ven de boerderij. In de tweede helft van de 18de eeuw waren Jan van der Meer, Mathijs van den Oever, Jan van Erkel en de kinderen Van Erkel achtereenvolgens eigenaar96.

Muggenhol Het leengoed Valgaten, waarvan een gedeelte momenteel bekend staat als ’t Oude Slot van Zeelst, was van 1648 tot en met 1678 van Johan van Eyck, die gehuwd was met Cecilia van Eyck. Het goed was inmiddels flink belast met schulden.

192


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

Het leengoed Valgaten kwam na de dood van Cecilia van Eyck in het bezit van Floris Andreas van Pollardt, heer van Exaten (Baexem). Het werd bij de erfdeling afgesplitst van het Oude Slot. Zijn enige dochter Antonetta van Pollardt erfde het goed Valgaten in 1741. In 1754 kwam het in handen van haar man graaf Jean Baptiste de Borchgrave, heer van Bovelingen. Hij was leenman van de Leenzaal van Curingen en groot-baljuw van Montenaken (B.). Na zijn dood op 23 april 1772 erfden zijn kinderen graaf Jean Guillaume de Borchgrave en Marie ThÊrèse Ferdinandine de Borchgrave. Zij werd kanunnikes in Munsterbilsen. Haar broer volgde zijn vader op in beide functies, bovendien werd hij heer van Elderen. De beide kinderen verkochten in 1781 het huis Valgaten, dat gelegen was in het Hemelrijk, aan Anna Maria Doppers, weduwe van Bartholomeus Goossens uit Valkenswaard. In 1800 verkocht Johan Abraham Rotscheijd, echtgenoot van Willemijna Goossens, uit Thorn, dit goed met totaal 80 lopens grond aan Francis van Lierop97. Het gedeelte van het goed Valgaten, waar het Oude Slot lag, ging na de dood van Cecilia van Eyck in 1678 naar haar zoon jonkheer Rudolf van Eyck. Het was van 1683 tot 1688 verhuurd aan jonkheer Carel van Vlierden, heer van Eckart. In 1688 moest Van Eyck het leengoed, wegens grote schulden, overdragen aan Melchior Doncquers, zijn advocaat te Eindhoven. Doncquers was de laatste die in het leenboek van de hertog van Brabant staat ingeschreven als leenman van het goed Valgaten. Kennelijk kreeg men toen in de gaten dat het Oude Slot gelegen was op het grondgebied van het leengoed Valgaten, maar dat de leenhoeve zelf inmiddels in een zijtak van de familie was vererfd. Doncquers verhuurde het Slot tussen 1689 en 1698 aan jonker Johan Willem Munts uit Sint-Oedenrode en de boerderij aan Jan Dandels. Vanaf 1697 bestreed Adriana Cecilia van Eyck, weduwe van Christiaan van Eyck, heer van Blaarthem, dat Doncquers eigenaar was van het goed, aangezien hij de schulden evenmin had afgelost. Er ontstond een onderlinge twist tussen Barbara Clara van Eyck, dochter van Johan van Eyck en Cecilia van Eyck, echtgenote van Hans Adam de Bock van Patteren en Warrenberg, met Adriana Cecilia van Eyck over de eigendomsrechten. De laatste kocht uit-

eindelijk in 1698 het volledige goed van de crediteuren van Melchior Doncquers. Het werd omschreven als: een seer plaijsant adellijck huijs met sijn graften ende ophalende bruggen. De toestand van het Slot en de neerhuizingen of boerderij liet in die tijd echter te wensen over. Op verzoek van de weduwe Doncquers werd in 1698 een onderzoek ingesteld. Het huis Het Hoefke achter het Slot was destijds onbewoonbaar, de bijgebouwen, schaapsstal, schuur en schop verkeerden in een slechte staat98. In 1701 erfde de kleindochter van Adriana Cecilia van Eyck het Slot. Deze kleindochter, Cecilia Mechtildis Maria van Wijnbergen (16831709), echtgenote van Assuerus Ferdinandus van Ravenschot de Capelle, was een dochter van Lodewijk Willem van Wijnbergen, eigenaar van het kasteel van Strijp onder Aarle-Rixtel, en Mechteld van Eyck. Cecilia Mechtildis Maria van Wijnbergen overleed kinderloos op 3 juni 1709 te Antwerpen. Haar erfgename was haar tante Catharina Maria van Eyck, die gehuwd was met Hendrick Albert baron de Dongelberge, heer van Blaarthem. In de taxatie van de bezittingen van 1709 werd het Slot omschreven als een adelijck huijs ende hoff ende aengelach, totaal 57 lopense (9 1/2 hectaren) groot99. Hendrik Albert baron de Dongelberge overleed te Blaarthem en werd daar op 21 oktober 1727 in de kerk begraven. De bijzetting van het lichaam van Catharina Maria van Eyck in het graf vond plaats op 31 januari 1753. Zowel de familie Van Eyck als de familie De Dongelberge verhuurde een gedeelte van het Slot en de boerderij. In de eerste helft van de 18de eeuw werd een gedeelte van het Slot gebruikt als pastorie voor de pastoors uit Zeelst. Tussen 1745 en 1763 woonden daar achtereenvolgens de pastoors Vervorst, Daams en Davids100. Uit het gezin De Dongelberge-Van Eyck werden acht kinderen geboren, waarvan er maar twee in leven bleven: Ludovica Joanna de Dongelberge, ursuline, en Franciscus Hyacinthus de Dongelberge (1710-1780). Deze jongste zoon erfde in 1754 van zijn ouders het kasteel van Blaarthem en het Slot van Zeelst. Toen hij op 20 maart 1778 zijn testament maakte, bepaalde hij dat zijn enige erfgenaam Andreas del Marmol zou zijn. Andreas was de derde zoon uit het huwelijk van Theodore Jean Laurent del Marmol, raadsheer van de Raad van Brabant in Brussel, en Charlotte Philipotte de Dongelberge, dochter

193


ARMOEDE EN VERVAL

Kaart van de hoeve Hasenbosch in 1832, sectie B 844-845. Deze locatie ligt momenteel in Eindhoven.

van Charles Robert de Dongelberge, baron van Corbeke (B.), (broer van Hendrick Albert) en Maria Johanna van Eyck (verre verwant, dochter van Engelbert van Eyck). Franciscus Hyacinthus baron de Dongelberge overleed te Blaarthem en werd op 21 april 1780 begraven in het koor van de oude kerk van Blaarthem. Aangezien Andreas del Marmol kinderloos overleed te Brussel op 21 juni 1780, erfde zijn jongste broer Theodore Jean Laurent del Marmol. In het testament had de heer van Dongelberge bepaald dat zijn erfgenaam de naam Del Marmol van Eyck moest voeren101. Theodore Jean Laurent Del Marmol van Eyck was pas 8 jaar oud toen hij het Slot van Zeelst en het kasteel van Blaarthem erfde. In 1809 was hij stalmeester in Parijs in dienst van Hortense, echtgenote van Lodewijk Napoleon, koning van Holland. Hij bood toen het kasteel van Blaarthem, twee hoeven in Zeelst, goederen in Schijndel en een hoeve in Rosmalen te koop aan

194

voor 40.000 gulden. Het Slot van Zeelst verkocht hij op 4 oktober 1809 aan Francis Donkers uit Blaarthem. Francis en zijn broer Simon Donkers woonden op een hoeve van de heer Del Marmol van Eyck in Blaarthem. Het kasteel van Blaarthem kwam uiteindelijk in handen van zijn broer Joseph Charles Alois del Marmol en diens vrouw Louise Le Groz de MarchĂŠ de St. Marc. Zij woonden op het kasteel van St. Marc bij Namen102.

Ten Velde In het Muggenhol, niet ver van het Oude Slot, lag een hoeve, waarvan in de Middeleeuwen de naam al enkele keren in akten werd genoemd. In 1682 duikt de naam Ten Velde voor het eerst weer op in de verdeling van de erfenis van Willem Hense Baselmans. Zijn schoonzoon Jan Antonis, die gehuwd was met Maeijken Baselmans, erfde deze boerderij. In de 18de eeuw bestond die uit een klein huis en een groot huis.


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

Het klein huis was in de 18de eeuw van de weduwe Hendrik Beckers, Adriaan van Deventer en Jan Beckers. Het groot huis was van Antonie Beckers en Willem de Lauwer (Louw)103.

huis. Jan Couwenberg werd in 1797 door erfenis eigenaar van het hele goed. Jan Louwers had toen nog steeds het eigendomsrecht van een kamer in het pand107.

Cleijn Eijndhovensestraat

De Ronduijt

In de 17de en 18de eeuw komen verwarrende benamingen voor. De totale herdgang heette Cleijn Eijndhovensestraat, maar de Heistraat, de Bogertstraat en de Kruisstraat en soms ook de gehuchten Het Akkereind en Biezekuilen maakten daar deel van uit. Hier lagen de meeste grote hoeven, waaronder het leengoed Hasenbosch.

Op Cleijn Eijndhoven aan de Kruisstraat of Heijstraet lag een huis dat De Ronduijt heette. Dit pand wordt voor het eerst als zodanig in 1652 genoemd, maar het bestond al eerder. In 1652 verkocht Alexander Andriessen de helft van het huis aan zijn zwager Walraven Lucas. De andere helft bleef eigendom van Alexander Andriessen. In 1685 droegen de erfgenamen van Joris Walravens Bocxhooren het huis over aan Paulus Hanssen108. Twee kleinkinderen van Alexander Andriessen, te weten Aert en Andreas Andriessen Eliens, verkochten de helft van het huis in 1710 aan Peter Aerts Eliens en aan Willem van der Crabbe, molenaar te Son, die gehuwd was met Heijlken Aerts Eliens. Zij verkochten het pand aan de kinderen van Anthonis Pauls (van der Sanck). Zijn zoon Dirck van der Sanck was eigenaar van beide helften van de Ronduijt109. Willem Senders, die gehuwd was met Catharina van der Sanck uit Strijp, verkocht in 1759 de helft van de Ronduijt aan Willem Jacobus Tops110. Sinds die tijd was er sprake van twee huizen.

De Trichterhoeve aan de Bogertstraat was sinds het begin van de 17de eeuw in het bezit van de familie Van Eyck, heren van kasteel Gagelbosch in Blaarthem. Omstreeks 1650 waren dat Cornelis van Eyck en zijn zuster Cecilia van Eyck. De Trichterhoeve kwam uiteindelijk eind 17de eeuw in handen van jonker Cornelis van Eyck. De cijns uit het goed werd nog betaald tot 1655. In de opgave van de nalatenschap van Cornelis van Eyck, overleden te Keulen op 18 augustus 1696, wordt geen huis of hoeve meer genoemd104. Van het goed Ten Bogharde zijn na de 15de eeuw weinig sporen meer te vinden. In 1646 werd nog een huis verkocht dat Den Boogaard heette105. Daarnaast betaalden enkele Zeelstenaren in de 18de eeuw cijnzen aan de ridderhofstad Ten Bogaart voor panden in het Hemelrijk bij het Muggenhol. Omdat het cijnsgoed klein was en in het Muggenhol lag, gaat het hier vermoedelijk om het grondgebied van het middeleeuwse goed Ten Bogharde. De twee huizen waar de cijns op rustte, het eerdergenoemde Ten Velde, lagen achter het Oude Slot van Zeelst106.

Heuvel Het leengoed van de heer van Boxtel op de Heuvel in Zeelst, dat het goed Ten Berghe werd genoemd, was sinds 1643 eigendom van Willem Michielse de Biese. In de leenboeken van het Leenhof van kasteel Stapelen stond hij als eigenaar vermeld tot aan zijn dood in 1672. Willem Jan Sanders (=Senders), die gehuwd was met Anneke de Biese, werd in 1681 leenman als opvolger van zijn overleden schoonvader.

Het voormalige goed van heer Goyart van Littoijen in de Biezekuilen, nabij Ten Bogharde, was sinds 1645 van Adam Peter Hendricx, de voormalige pachter van de hoeve. Hij werd ook Adam Peter Busch genoemd. Zijn zonen Lenaert en Peter Adams erfden in 1667 het huis. Het was daarna in het bezit van Michiel Ariens de Biese. In 1734 erfde zijn dochter, Helena Michiels de Biese, die gehuwd was met Peter Baselmans, een gedeelte van het huis, de rest ging naar Michiel de Biese. In 1772 kocht Jan Louwers het hele

De Ronduijt in Zeelst. Momenteel staat hier hotel Campanile.

195


ARMOEDE EN VERVAL

Na 1681 vonden geen leenverheffingen meer plaats. In 1689 erfde Jenneke Willem de Biese het huis aan de Heuvel dat leenroerig was aan Boxtel. Zij was getrouwd met Dielis Antonis Maes. Het huis werd verhuurd, onder meer aan Lambert Jaspers en vanaf 1704 aan Hendrik Aarts. De hoeve op de Heuvel lag enkele panden verwijderd van de kerk van Zeelst111.

Zeelst/Sint-Severijns-Blaarthem De hoeve Hasenbosch op de Biezekuilen, leengoed van de hertog van Brabant, was sinds 1646 eigendom van Hendrik Gillis, apotheker te Eindhoven. Het goed bestond uit twee boerderijen. In 1662 verwierf Johan Stapparts, rentmeester van de heer van Eindhoven, de beide hoeven. Zijn kinderen en kleinkinderen bleven onverdeeld eigenaars van de hoeven. In 1747 kocht Willem Vogels in Den Bosch de helft van de voorste hoeve. Omstreeks 1760 ontstond er een zeer ingewikkelde situatie. De heer Ernest Cramer uit Luik en Hendrik Scheepers bezaten ieder de helft van de voorste hoeve. De achterste hoeve was voor een kwart van de heer Cramer en voor driekwart van de heer Montens. Peter Jans Renders uit Acht kocht in Den Bosch op 28 november 1768 de volledige voorste hoeve. De achterste hoeve kwam toen in het bezit van Hendrik Scheepers. Op 17 december 1770 kocht Lambert, de zoon van Peter Aarts Renders, voor 1400 gulden de achterste hoeve van Hendrik Scheepers. Het deel werd echter in 1771 vernaderd door Martinus Keijsers. Hij bepaalde in 1796 in zijn testament dat zijn dochter Johanna, die gehuwd was met Willem Verschuuren, de hoeve zou krijgen. Zij moest 2100 gulden betalen aan de mede-erfgenamen. Dit bedrag zou worden verhoogd tot 2600 gulden, zodra de leenroerigheid werd opgeheven. De voorste hoeve bleef in het bezit van de familie Renders112.

De Biesenhoeve in Zeelst, die in de Biezekuilen lag, was sinds 1631 eigendom van Jan Ieuwen Janssen (=Baselmans). In 1668 vond een onderlinge verdeling van landerijen plaats tussen Peter Jan Ieuwens en zijn zwager Marten Michiels (Brouwers), die gehuwd was met Jenneke Jan Ieuwens. Marten kreeg toen een huijs, schop en dries. Na de dood van Marten Michiel Brouwers erfde zijn schoonzoon Johan Lobrij, die gehuwd was met Helena Marten Brouwers, de helft van de hoeve. De andere helft ging naar Iwen Marten Brouwers. Door erfenis kwam de hoeve in de 18de eeuw achtereenvolgens in handen van de families Lobri, Vogels en Van Hulst113.

Het Severijn In het vorige hoofdstuk kwam de geschiedenis van de Sint-Severinuskapel ter sprake. Deze kapel werd verbouwd tot een boerderij en op 27 juni 1631 verkocht door Anna de Borchgrave, weduwe van Richard van Vlierden. Uiteindelijk kwam de hoeve toen in handen van Dielis Janssen Swagemakers. In 1668 werd bij de verdeling van de erfenis van Dielis Janssen Swagemakers het erfgoed Severijn toebedeeld aan diens zoon Bartel Dielis Swagemakers114. De familie Swagemakers verpachtte de boerderij. In 1697 pachtte Jan Leenders van Couwenbergh de boerderij voor 54 gulden per jaar, 60 vat rogge en 24 vat boekweit. De hoeve ’t Severijn was in de 18de eeuw achtereenvolgens eigendom van Johan Coolen, Godefridus Coolen, Gerard de Beer en Arnoldus Coppelmans115. In 1724 was sprake van het huis De Kleijne Severijn, dat gelegen was naast de hoeve. Deze boerderij was in de 18de eeuw van Willem Baselmans en Michiel van Gemert, Gerit Corstiaans, en Corstiaan Couwenberg116.

De windmolen van Zeelst Gedurende de 17de en 18de eeuw bleef de windmolen van Zeelst eigendom van de prinsen van Oranje, als heren van Eindhoven. De molen werd verpacht door de rentmeester van de domeinen van de prins van Oranje. In 1702 verklaarde Anneke Peters van Dijck, de weduwe van Hendrik Joris Steijmans, dat de familie Steijmans gedurende meer dan 40 jaren molenaar was geweest op de Zeelster molen. Na de dood van haar eerste man, had haar tweede man Jan Huijbers eveneens op de molen gewerkt.

De hoeve Hasenbosch. De boerderij Biezenkuilen 23 van Driek Smits stond op de plaats van dit leengoed van de hertog van Brabant.

196


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

Anneke had in 1702 flinke schulden die het gevolg waren van langdurige windstilte en van een plakkaat van de Raad van State waarbij was bepaald dat een molenaar geen mout meer mocht leveren voor het brouwen van bier of het stoken van brandewijn. In 1702 werd de molen van Anneke tot vier keer toe geplunderd. EĂŠn van haar borgen werd door soldaten doodgeschoten. Kort daarop stierf diens weduwe van verdriet. In die jaren liet het onderhoud aan de molen ook te wensen over. In 1705 kwam molenmeester Antonie Flipsen Warsgaren uit Zesgehuchten om de molen op te knappen. Bij het uitrichten van een stut onder de molen viel hij van de ladder. Antonie brak bij die val zijn nek. Enkele omstanders brachten zijn lichaam naar de kerk, waar het door twee doktoren onderzocht werd117. Molenaar Johan van Heeswijck had in 1712 en in 1714, net als zijn voorgangers, last van langdurige windstilte. Veel inwoners van Zeelst

en Meerveldhoven lieten het graan dan malen op de Genniper watermolen of op de watermolen in Waalre. Door dat verlies aan klanten kon hij zijn pachtsom niet meer betalen. Ofschoon de rentmeester de pachtsom in 1714 wilde verlagen, had niemand toen belangstelling om molenaar te worden. Van Heeswijck werd vanwege zijn schulden in opdracht van de prins van Oranje gegijzeld in de Gevangenpoort in Den Bosch. Toen hij na ruim vijf maanden in april 1715 werd vrijgelaten, hadden zijn schuldeisers zijn hele huis geplunderd, waardoor hij met zijn vrouw en kinderen die winter tot armoede waren vervallen. Het bleek dat een nieuwe pachter inmiddels ook al was afgezet118. In 1725 werd Joris Hendrik Steijmans pachter van de molen. Enkele belangstellende molenaars verweten hem de rentmeester omgekocht te hebben, maar de schepenen ontkenden dat119. Ook molenaar Peter Steijmans ondervond, net als zijn voorgangers, veel last van windstilte.

197

Op de kadasterkaart van Zeelst van 1832 is de plaats aangegeven waar de windmolen stond.


ARMOEDE EN VERVAL

Verenigde Nederlanden. Staats-Brabant, zoals het heette, werd bestuurd vanuit het gewest Holland. De Raad van State en de StatenGeneraal van de Republiek namen de beslissingen over de belangrijke aangelegenheden in de dorpen. Vaak werden de gecommitteerden van de jaarlijkse tiendverpachtingen in de Meierij naar de dorpen gestuurd om daar de situatie te bekijken. Deze tiendverpachters moesten immers jaarlijks in ieder dorp zijn en dus kenden zij de situatie daar goed. Zij gaven meestal de klachten, vragen of opmerkingen door aan de hogere instanties in Den Haag. Voor vrijwel alle belangrijke aangelegenheden moest men vanuit Brabant naar Den Haag. Veel dorpen stelden daarom een advocaat of een procureur aan die de belangen van het dorp in Den Haag behartigde.

Lodewijk Napoleon

POLITIEKE SITUATIE

In 1795 kwam aan deze situatie een einde toen de Fransen de Republiek veroverden. Het bestuur werd veranderd en er werden ingrijpende beslissingen genomen ten aanzien van de godsdienstige groeperingen. Een en ander zal nog ter sprake komen bij de kerkelijke geschiedenis. Op bestuurlijk gebied maakte men voor het eerst kennis met democratie. Alle volwassen mannelijke inwoners van de dorpen mochten in 1795 en 1798 hun stem uitbrengen. In 1798 kreeg het land zelfs een Staatsregeling, een soort grondwet. EĂŠn van de toegevoegde artikelen in die Staatsregeling betrof de teruggave van de kerken aan de grootste kerkgenootschappen. Voor de dorpen Oerle, Veldhoven, Meerveldhoven, Zeelst en Blaarthem hield dat in dat de katholieken de oude kerken weer terug kregen. Voor de protestanten moest een oplossing worden gezocht, zodat zij een andere ruimte als kerkgebouw in gebruik konden nemen.

Aangezien de Meierij van Den Bosch na 1648 deel uitmaakte van de Republiek der Verenigde Nederlanden, komen in dit hoofdstuk geen namen meer voor van opeenvolgende hertogen van Brabant. De Staten-Generaal hadden formeel de positie ingenomen van de hertog van Brabant. Het noordelijke deel van het oude hertogdom Brabant, dat grotendeels overeenkomt met de huidige provincie Noord-Brabant, werd in 1648 geen zelfstandig gewest in de Republiek der

In 1806 kwam het Koninkrijk Holland tot stand. Lodewijk Napoleon, de broer van de Franse keizer, werd de eerste koning van Holland. Lodewijk Napoleon had het beste voor met zijn land. Hij stimuleerde de economie en de wetenschap. Hij deed het echter niet goed volgens zijn broer. Van de keizer moest hij de handel met Engeland verhinderen. Lodewijk Napoleon liet die echter oogluikend toe. In 1810 besloot keizer Napoleon Bonaparte het Koninkrijk Holland in te lijven bij het Franse keizerrijk.

Van augustus 1743 tot en met maart 1744 had hij de windmolen niet kunnen gebruiken en lieten de inwoners van Zeelst hun graan bij watermolens in de buurt malen. In 1779 braken tijdens een zware storm de beide roeden van de windmolen, terwijl juist in dat jaar de molen bijna het hele jaar door niet bruikbaar was geweest wegens gebrek aan wind120. In de tweede helft van de 18de eeuw waren Johan van Heeswijk (1762-1765), Willem de Loure uit Meerveldhoven (1773) en Hendrik Huijsmans molenaar te Zeelst121.

198


POLITIEKE SITUATIE / OORLOGSLEED

OORLOGSLEED In chronologische volgorde passeren in de tekst de oorlogen die de Republiek der Verenigde Nederlanden voerde in de tweede helft van de 17de eeuw en in de 18de eeuw. Het gaat daarbij vooral om oorlogen met Frankrijk, aangezien de bevolking van de Meierij van Den Bosch nauwelijks iets merkte van de oorlogen die gevoerd werden met Engeland.

De hertog van Lotharingen 1651 en 1653 In 1651 viel de hertog van Lotharingen met zijn muitende troepen Staats-Brabant binnen. Het ging hier om een huurleger dat na 1648 overbodig was geworden. In Kempenland ondervond men er geen last van, omdat het leger vooral actief was aan de rand van StaatsBrabant, onder meer in het Land van Ravenstein. In april 1651 drong het leger door tot Deurne en in november 1651 waren de soldaten actief in Gemert. Toch maakte de overheid zich zorgen over de pas benoemde predikanten. Uit voorzorg werden strafbepalingen afgekondigd tegen personen die de vijand steunden of die zich keerden tegen de predikanten. Uiteindelijk kwam het leger niet verder dan Nuenen. In het najaar van 1653 plunderden de Lotharingse troepen nog in Gemert en Meijel122.

Inval door de bisschop van Münster 1665-1666 Tijdens de Tweede Engelse oorlog (1665-1667) viel bisschop Berend von Galen (bijgenaamd Bommen-Berend) van Münster, één van de bondgenoten van koning Karel II van Engeland, in 1665 vanuit het oosten de Republiek der Verenigde Nederlanden aan. De bisschop drong met zijn leger door tot in Kempenland. De Staten-Generaal van de Republiek namen maatregelen om de predikanten en andere protestanten te beschermen tegen de katholieken. Als de katholieke bevolking de zijde zou kiezen van de bisschop, dan vergoedden de StatenGeneraal de oorlogsschade van die dorpen niet. Het is zeker dat het leger van de bisschop in 1665 en 1666 in Hapert, Riethoven, Bladel, Oerle en Oirschot is geweest. Zowel in Peelland als in Kempenland plaatsten de Staten-Generaal tijdens die oorlog soldaten. De totale kosten van

dit Staatse leger bedroegen 25.000 gulden. Dit bedrag werd omgeslagen over de dorpen in de Meierij van Den Bosch123.

De Hollandse Oorlog 1672-1678 De Republiek der Verenigde Nederlanden was in de 17de eeuw één van de rijkste landen van Europa. Dat wil overigens nog niet zeggen dat Brabant daarvan een graantje meepikte. In Europa bestond, zoals vanouds, een machtsstrijd tussen Engeland, Frankrijk en Spanje. De Franse koning Lodewijk XIV had zijn zinnen gezet op de Spaanse Nederlanden (België) en wilde van daaruit doortrekken naar de Republiek. Dat rijke gebied zou een welkome aanvulling zijn voor zijn koninkrijk. Tot drie keer toe heeft Lodewijk XIV geprobeerd de Republiek te veroveren. Telkens kwamen de Franse troepen via de Spaanse Nederlanden binnen en trokken door Staats-Brabant naar Holland en Utrecht. De dorpen in Kempenland ondervonden veel overlast van de doortrekkende legers. Vaak plunderden de soldaten of werden dorpen in brand gestoken. Op 8 april 1672 verklaarde Frankrijk de oorlog aan de Republiek. Koning Lodewijk XIV van Frankrijk wilde de welvarende Republiek der Verenigde Nederlanden veroveren. Met zijn enorme leger trok hij door Staats-Brabant. Vóór het leger uit werden ruiters naar de dorpen gestuurd door de legercommandanten. Zij lieten weten dat de Brabantse dorpen geen overlast zouden ondervinden, als de bevolking zou bijdragen in de kosten van het leger. Veel inwoners van de Meierij wachtten de ellende niet af en trokken naar het noorden. De bevolking bracht kostbare huisraad in veiligheid. De kisten met linnengoed, koperwerk, enkele zilveren kleinoden en enig muntgeld werden opgeslagen in oude stenen kerken. Men ging er van uit dat de soldaten de kerken niet zouden schenden. De legercommandanten hadden bepaald dat dorpen die vóór 31 mei 1672 niet hadden betaald, in brand gestoken zouden worden. Bij zijn doortocht maakte het Franse leger voornamelijk gebruik van zandwegen door Peelland. Een paar keer trokken regimenten ook door Oerle. In 1672 staken de Franse troepen de bevroren rivieren over naar Holland. Zonder al te veel

199


ARMOEDE EN VERVAL

problemen veroverden zij de Republiek. Een jaar later trok een deel van het leger van Lodewijk XIV zich via Utrecht en Gelderland terug in de richting van Maastricht. De Franse regimenten namen daarbij wederom een route door Peelland. Een leger van de Franse veldmaarschalk Turenne verbleef enkele weken met maar liefst 17.000 paarden in Aarle-Rixtel. Tijdens de doortocht vorderden de Fransen graan en namen zij paarden en koeien mee. In de jaren van 1672 tot en met 1678 moest ieder dorpsbestuur in de Meierij regelmatig brandschattingen betalen aan de Fransen om te voorkomen dat het dorp in brand gestoken werd. De meeste dorpen hadden dat geld zelf niet voorhanden. Het dorp Veldhoven leende in 1672 van Dielis Swinckels uit Eindhoven 800 gulden, in 1673 van de weduwe van Hendrik van Luijtelaar uit Eindhoven twee keer 400 gulden en van Jan Michiels Suijckers 1000 gulden124. In 1674 waren ook de dorpsbesturen van Blaarthem en Zeelst genoodzaakt geld te lenen. Het dorp Oerle werd in 1674 het slachtoffer van een rooftocht van Franse soldaten125.

Tijdens de oorlog die tegen koning Lodewijk XIV van Frankrijk werd gevoerd, moesten de boeren karren met hooi leveren aan de Fransen. De hooikar van Piet Couwenberg en Peer Bierings uit Oerle, omstreeks 1920.

Toen in 1678 de vrede werd getekend, was de overlast nog niet voorbij. Regelmatig trokken regimenten van het Staatse leger door de Meierij van Den Bosch naar de Staatse vestingstad Maastricht. In 1681 verbleef het regiment Van Ossenbrugge, bestaande uit 670 soldaten, in Oerle. Uit dat dorp moesten 44 voerlieden met paard en kar de bagage van dit regiment naar Maastricht vervoeren. Zij deden daar vier dagen over. De voerlieden kregen een vergoeding van vier gulden per dag, voor die tijd een royale beloning. In 1683 moesten twee voerlieden ingezet worden voor het regiment van de prins

200

van Oranje, dat in de omgeving verbleef, onder meer in Oirschot, Boxtel, Hapert en Hoogeloon. De aanwezigheid van dit leger hield verband met een aanval van Frankrijk in 1683 in de Spaanse Nederlanden (BelgiĂŤ)126.

De Negenjarige Oorlog 1688-1697 Voorafgaand aan de nieuwe oorlog die in 1688 uitbrak, legden de Fransen aan de dorpen in Staats-Brabant brandschattingen op. Omdat de Brabantse dorpsbestuurders niet prompt betaalden, reden Franse ruiters op 3 oktober 1688 de Kempen binnen en staken acht dorpen in brand, te weten Lommel, Reusel, Bladel, Steensel, Knegsel, Westerhoven, Riethoven en Hapert. Op verzoek van twee Knegselse schepenen verklaarde molenaar Verbeeck uit Oerle dat het dorp Knegsel totaal verwoest was. De bevolking was gevlucht naar omliggende plaatsen of naar Holland. De molenaar van Oerle miste daardoor een groot gedeelte van zijn inkomsten, aangezien hij mout maakte voor de Knegselse brouwers en graan maalde voor de inwoners van dat dorp127. Op 26 november 1688 volgde de oorlogsverklaring van Frankrijk aan de Republiek der Verenigde Nederlanden. De oorlog werd grotendeels buiten de Republiek uitgevochten. In 1693 eisten de Fransen 100.000 gulden van de bevolking van de Meierij van Den Bosch. Het geld moest in twee termijnen in Namen (B.) worden betaald. Kort daarna volgde zelfs een tweede vordering. De Fransen namen borgemeesters of andere inwoners gevangen als een dorp het vereiste bedrag niet kon betalen. Deze gijzelaars werden opgesloten in de kerkers van het kasteel van Namen. Ook Jan Willem Senders werd in Namen gevangen gezet. De vergoeding voor zijn verblijf aldaar bedroeg 825 gulden, te betalen door de dorpen van de dingbank Veldhoven-Zeelst-Blaarthem128. In 1693 verklaarden de dorpsbestuurders van Meerveldhoven dat hun dorp slechts bestond uit 20 huizen. Gedurende de oorlog hadden zij al 2000 gulden geleend en nu was men nog eens 850 gulden kwijt aan inkwartieringen. De schepenen van Oerle schreven over hun arme, schrael en desolaet dorpken, dat daar ongeveer 100 huizen waren. De dorpsbestuurders hadden inmiddels al 15000 gulden geleend en moesten aan inkwartieringen, brandschattingen en


OORLOGSLEED

schadevergoedingen in 1693 nog eens 5612 gulden opbrengen129. In 1694 vielen Franse soldaten het dorp Eersel aan. Een groep burgers probeerde het dorp nog te verdedigen, maar het mocht niet baten. Uit wraak voor de geboden tegenstand werden huizen in Eersel in brand gestoken. Een gedeelte van de bevolking van Kempenland was in dat jaar gevlucht, de rest probeerde onder armoedige omstandigheden te overleven. De voortdurende legerlasten, berovingen door soldaten en vorderingen van het Franse leger, waren op den duur niet meer op te brengen. De bevolking leefde onder een zodanige angst dat men op ieder moment van de dag klaar stond om te kunnen vluchten130. De hoge vorderingen maakten duidelijk dat Frankrijk dringend grote sommen geld nodig had om de oorlogsvoering voort te zetten. Uiteindelijk was koning Lodewijk XIV financieel niet in staat om de oorlog nog langer te bekostigen. In 1697 werd in Rijswijk vrede gesloten tussen Frankrijk en de Republiek.

Riethoven. Tegelijkertijd trok een Staats leger vanuit Hamont via Heeze naar Geldrop. Op 11 augustus naderden de beide legers elkaar tussen Geldrop en Eindhoven, maar de Franse legercommandant Boufflers gaf opdracht om terug te gaan naar Riethoven. Vanuit Riethoven vorderde het Franse leger geld van de dorpen in de Meierij. Uiteindelijk verlieten de Fransen op 22 augustus 1702 Kempenland en trokken zij naar Hechtel. De laatste soldaten waren op 24 augustus weg131. Het Frans/Spaanse leger dat van 10 tot 24 augustus 1702 verbleef tussen Riethoven en Gestel, plunderde huizen in de dorpen Blaarthem, Zeelst, Veldhoven, Meerveldhoven en Oerle. Alleen al in Zeelst bedroeg de schade maar liefst 39.000 gulden. In Oerle schatte men

De Spaanse Successieoorlog 1702-1713 In 1700 overleed koning Karel II van Spanje kinderloos. Er ontstond een conflict over de erfenis tussen de Franse koning Lodewijk XIV en de Duitse keizer. Beiden maakten aanspraak op de Spaanse Nederlanden, een gebied dat grotendeels overeenkomt met het huidige BelgiĂŤ. De Republiek der Verenigde Nederlanden koos in deze kwestie de zijde van de Duitse keizer, omdat men bang was dat Frankrijk te machtig zou worden als de Spaanse Nederlanden bij Frankrijk zouden gaan horen. Op 15 mei 1702 brak de oorlog uit. In de maanden juli en augustus van dat jaar verbleven zowel Staatse en Engelse legers (bondgenoten van de Republiek) als Franse legers in de Meierij van Den Bosch. Het Franse leger bestond uit 65 bataljons en 113 eskadrons, in het totaal ging het om 70.000 man. Het Staatse leger bestond uit 77 bataljons en 145 eskadrons. Als dergelijke legers onderweg waren, ontstonden er grote stofwolken, die op kilometers afstand zichtbaar waren. Van 26 tot 29 juli 1702 trok een enorm Staats-Engels leger dwars door de Meierij via de dorpen Lieshout, Nuenen, Geldrop, Mierlo en Leenderstrijp naar Hamont in het Land van Luik. In augustus kwam een Frans leger door Bergeijk naar

201

Route die de legers in 1702 door Brabant namen. Een Frans/Spaans leger dat bij Riethoven zat richtte veel schade aan in Veldhoven, Meerveldhoven, Zeelst, Oerle en Blaarthem.


ARMOEDE EN VERVAL

In 1708 staken Franse soldaten twaalf huizen op de gehuchten Grote en Kleine Broek in brand. Het gaat ongeveer om deze locatie die te zien is op een ansichtkaart van omstreeks 1910.

de schade gedurende deze twee weken op 35.089 gulden en in Veldhoven op 52.150 gulden. De bevolking noemde dit Frans/Spaanse leger het leger der twee croonen. Bij de hoevenaars van de familie Van Eyck in Zeelst, van de Hasenboshoeve, de Clarissenhoeve en de beide hoeven van de abdij van Postel in Zonderwijk werden in die weken grote hoeveelheden graan gestolen. Ook van de Zeelster molen werd alle graan ontvreemd. De tiendpachters klaagden over het leeghalen van de tiendschuren en het vertrappen van graan dat nog op het veld stond. Op 17 februari 1703 vielen ruiters Zeelst binnen. Zij roofden voornamelijk paarden, onder meer bij Frans Daniels, pachter van de hoeve Hasenbos. In oktober 1703 maakten de borgemeesters de balans op. Alle herbergiers mochten opgeven hoeveel drank door Franse of Spaanse soldaten was verbruikt zonder daarvoor te betalen. In Zeelst ging het om bijna 62 gulden, in Veldhoven was bij de herbergen De Kroon, De Zwaan, De Keizer en enkele andere plaatsen voor 178 gulden verteerd en in Blaarthem voor 74 gulden. In 1704 trokken nog meer soldaten door de Kempen. In dat jaar waren de onkosten voor verteringen voor Zeelst 264 gulden, voor Veldhoven 469 gulden en voor Blaarthem 229 gulden132. Boven op al die ontberingen kwamen nog de Franse contributies. Dit waren financiĂŤle bijdragen aan het Franse leger. Omdat men dat geld niet meteen kon opbrengen, werden borgemeesters in gijzeling genomen in Antwerpen totdat de totale som was betaald. Hoe hoog die bedragen waren is te illustreren aan de hand van twee borgemeestersrekeningen van Zeelst.

In het jaar dat liep van 1 mei 1698 tot en met 30 april 1699 bedroegen in Zeelst de ontvangsten 697 gulden en de uitgaven 670 gulden. In het jaar dat liep van 1 mei 1705 tot en met 30 april 1706 bedroeg alleen al de Franse contributie 779 gulden. Vanwege de enorme legerlasten moest de bevolking veel meer bijdragen. De totale inkomsten bedroegen 3112 gulden en de uitgaven 3090 gulden. De extra inkomsten verkregen de borgemeesters door meer grondbelasting te heffen en de Franse contributie over de inwoners om te slaan133. Na enkele jaren verplaatste het strijdtoneel van de Spaanse Successieoorlog zich meer naar Spanje. Desondanks trokken telkens troepen door Brabant, bijvoorbeeld in 1707 een regiment Friezen van Oerle naar Blaarthem. Van 13 tot en met 16 april 1707 verbleven de regimenten Ivoy en Lubeck in Kerkoerle en op 17 oktober 1707 overnachtte een commando ruiters in Oerle.

Franse soldaten staken twaalf huizen in brand Op 17 november 1708 staken Franse soldaten twaalf huizen op de Grote en Kleine Broek in Veldhoven in brand. Het ging om de woning van predikant Bedber en de huizen van 11 andere inwoners van Veldhoven, te weten: Jan Heuvelmans, Paulus Eijmans, Hendrik Elsen, Marcelis Janssen, Liesbeth Sledsen, Huibert Maas, Dielis Otters, Jacob de Sierlier, Frans Poulus, Jan van Nuenen en Adriaan van den Bergh. In het huis van Heuvelmans woonde destijds de pastoor van Veldhoven. De gedupeerden kregen dertien jaar later een zeer geringe vergoeding voor de geleden schade. Het huis van Bedber bijvoorbeeld had een schade opgelopen van 5308 gulden. Zijn erfgenamen ontvingen een schadevergoeding van 2256 gulden134. Op 4 februari 1709 sloegen soldaten van het regiment Brandenburgers hun kamp op bij Zandoerle. Het ging meestal om Staatse regimenten of die van bondgenoten. Ook al nam de overlast door militairen af, de Franse contributie moest jaarlijks worden opgebracht. Toen de oorlog in 1713 was afgelopen, staken de dorpen zo diep in de schulden, dat dit het hele doen en laten van de dorpsbesturen gedurende enkele tientallen jaren verlamde.

202


OORLOGSLEED

Met de grootste moeite, onder andere door het heffen van extra grondbelasting, kon men de schulden geleidelijk iets terugdringen. In Oerle bedroeg de schuld ongeveer 15.000 gulden. Door ziekte van de bevolking en als gevolg daarvan het niet bewerken van akkers, nam de armoede omstreeks 1720-1722 alleen maar toe. Oerle kwalificeerde zichzelf in 1725 als het armste en meest vervallen dorp in de Meierij135. Bij de Vrede van Utrecht in 1713 kreeg Filips van Anjou, kleinzoon van Lodewijk XIV, Spanje met de koloniën. Karel VI van Oostenrijk kreeg de Zuidelijke Nederlanden (België).

De Oostenrijkse Successieoorlog 1740-1748 Na de dood van Karel VI van Oostenrijk ontstond een oorlog tussen troonopvolgster Maria Theresia van Oostenrijk en Frederik II van Pruisen. De strijd speelde zich aanvankelijk ver van Brabant af, maar in 1745 verplaatste de oorlog zich naar de Zuidelijke Nederlanden. De Staten-Generaal van de Republiek gaven toestemming aan Maria Theresia om Oostenrijkse troepen in Staats-Brabant in te kwartieren. In dit gebied bevonden zich gedurende enige tijd depots met voedsel, hooi en brandhout. Vanuit Veldhoven werd vooral hout en stro geleverd aan het magazijn in Leende. Ook waren er enkele tijdelijke militaire hospitalen opgericht, onder meer in Weert, Maarheeze en Breugel. Voerlieden uit Zeelst hielpen in 1746 bij het overplaatsen van het militaire hospitaal van Woensel naar Maarheeze. Soms moesten voerlui zieke Oostenrijkse of Engelse soldaten naar zo’n hospitaal vervoeren. In Zeelst was sprake van een huis dat in 1748 was ingericht als hospitaal voor Engelse soldaten. Het Oostenrijkse leger huurde voerlui in, die met paard en kar bagage van regimenten naar nieuwe kampementen brachten. Het leger had behoefte aan gidsen die de voerlui of de regimenten de juiste weg wezen naar hun standplaatsen. De meeste voerlieden kregen een royaal dagloon voor hun werkzaamheden. De schade die de troepen aanrichtten aan de gewassen werd gedeeltelijk vergoed. De oorlog was voor de bevolking een extra bron van inkomsten, vooral brouwers en herbergiers deden goede zaken. Maar het dorpsbestuur bleef vaak zitten met niet betaalde legerlasten.

Soms werden gedurende de oorlog regimenten van het Staatse leger, Zwitserse huursoldaten of Engelse en Hannoveraanse bondgenoten ingekwartierd. In Oerle en Meerveldhoven klaagden de schepenen over knevelarijen door de troepen. Soms was men verplicht schapenvlees af te staan. In een aantal gevallen verbleven de regimenten op de uitgestrekte heidevelden buiten de dorpen. In april 1749 had het Oostenrijkse leger een groot kampement opgeslagen op de Oirschotse heide136.

Een roofoverval door een Engelse soldaat Tijdens de oorlog verbleven behalve Oostenrijkse soldaten ook militairen van bondgenoten in Brabant. Engeland en Hannover behoorden tot de bondgenoten. Onder die soldaten zaten soms vreemde figuren. Op 18 oktober 1748 werden schepen Arnoldus Wellens en zijn oom Antonie van der Veeken, beiden uit Oerle, ter hoogte van Duizel aangehouden door een Engelse soldaat, die geld van hen eiste. Toen zij hem wat geld hadden gegeven, probeerden beide mannen in een verschillende richting weg te vluchten. De soldaat ging eerst achter Arnoldus aan, maar toen hij deze niet kon inhalen, probeerde hij diens oom te pakken te krijgen. Terwijl hij daarmee bezig was, ging Arnoldus in Knegsel hulp halen. Toen hij terugkeerde, vond hij de soldaat bij zijn oom. De soldaat ging er snel vandoor. De achtervolging werd gestaakt toen het leek alsof de soldaat een geweer aan het laden was. Antonie van der Veeken werd zwaargewond naar de pastorie in Duizel gebracht, alwaar hij overleed. De soldaat had hem beroofd van zijn geld, zijn zilveren schoengespen en een stuk linnen dat 50 el groot was137.

Bij de Vrede van Aken, op 18 oktober 1748, kreeg keizerin Maria Theresia de Zuidelijke Nederlanden terug. In Veldhoven, Zeelst, Oerle en andere dorpen werden pektonnen aangestoken om de vrede te vieren. De plaatselijke schuttersgilden kregen een ton bier voor hun bijdrage in het opluisteren van de feestelijkheden. Na de oorlog moesten de borgemeesters nog steeds geld lenen om alle legerlasten te kunnen betalen. In 1749 wilde Veldhoven van particulieren 3000 gulden lenen, Zeelst ook 3000 gulden, Blaarthem 1500 gulden, Meerveldhoven 5000 gulden en Oerle 4500 gulden. De Staten-Generaal stonden bij Veldhoven 2500 gulden toe en bij Blaarthem slechts 800 gulden138. Uit deze bedragen blijkt dat de oorlogen de dorpsfinanciën weer diep in het rood hadden gebracht.

203


ARMOEDE EN VERVAL

Het Franse leger in 1793 en 1794

Kaart van Hendrik Verhees van 1794 met ingekleurde huizen, rivieren en vennen.

Ten gevolge van de revolutie van 1789 werden in Frankrijk de voorrechten van de adel en de geestelijkheid afgeschaft. In 1792 werd de Franse koning Lodewijk XVI afgezet, waarna Frankrijk een republiek werd. Hij werd op 21 januari 1793 in Parijs onthoofd onder de guillotine. Omdat Lodewijk XVI gehuwd was met de dochter van de Oostenrijkse keizer voerde de revolutionaire regering oorlog met Oostenrijk. De revolutionairen gingen er van uit dat Oostenrijk de monarchie wilde herstellen. Op 1 februari 1793 verklaarde Frankrijk de oorlog aan Engeland en aan de Republiek der Verenigde Nederlanden. De bevolking in de Meierij meende aanvankelijk dat de Fransen alleen de Oostenrijkse Nederlanden (BelgiĂŤ) zouden binnenvallen. Bij een verovering van dat gebied was de kans groot dat het Franse leger door Brabant naar Holland zou trekken. De Franse generaal Dumouriez kwam met zijn leger echter niet verder dan de lijn Helmond, Aarle-Rixtel, Lieshout, Mierlo en Geldrop.

204

In sommige dorpen werd zelfs al een vrijheidsboom geplaatst. Dumouriez moest met zijn leger terugtrekken vanwege een Oostenrijkse tegenaanval vanuit de Zuidelijke Nederlanden. Het Franse leger werd op 18 maart 1793 verslagen in de slag bij Neerwinden (B.). Na de mislukte aanval van het Franse leger verbleven Staatse troepen in oktober 1793 in Kempenland. In 1794 volgde een tweede poging van het Franse leger om de Republiek te veroveren. Omdat die aanval niet onverwacht was, zette de regering uit voorzorg het gebied rondom de stad Den Bosch onder water. Alle sluizen uit de Dommel en de Aa werden voor dat doel verwijderd. Eind augustus 1794 trok het Franse leger, onder leiding van generaal Pichegru, via Kempenland naar Peelland. De hoofdroute van het leger liep van Oerle om Eindhoven heen richting Son. Tijdens de doortocht richtten de troepen in Oerle, Zeelst en Blaarthem schade aan, bovendien maakten soldaten zich schuldig aan plunderingen. De grootste schade leed de bevolking in Zeelst die nabij de kerk woonde139.


BESTUURLIJKE GESCHIEDENIS

De eerste gevechten tussen het Franse leger en de Engels/Hannoveraanse bondgenoten van de Republiek der Verenigde Nederlanden vonden plaats op de heide tussen Son en Sint-Oedenrode en nabij de Wolfswinkelse watermolen in het noorden van Son. Daar ging de molen in vlammen op tijdens een kleine veldslag. Op 15 september 1794 bombardeerden de Fransen met kanonnen het dorp Sint-Oedenrode. Na de verovering van die plaats zette de hoofdmacht van het Franse leger de aanval in op de stad Den Bosch. Deze stad gaf zich in oktober 1794 aan de Fransen over, na een belegering van 18 dagen. Het Franse leger verbleef in Brabant tot het voorjaar van 1795. Toen staken de Fransen de bevroren rivieren over om het noordelijk deel van de Republiek binnen te vallen. Ondertussen namen in Amsterdam patriotten de macht over en haalden de Fransen als bevrijders binnen. In mei 1795 werd in Den Haag de capitulatie getekend. De Republiek werd niet ingelijfd bij Frankrijk. De naam werd gewijzigd in Bataafse Republiek. De Bataafse Republiek diende de kosten te betalen van het Franse leger in Nederland. Voor de economie namen de Fransen een belangrijk besluit. Zij openden de rivier de Schelde weer voor de scheepvaart, nadat deze ruim 200 jaar gesloten was geweest. De komst van de Fransen werd gevierd met het planten van een vrijheidsboom. In Zeelst leverde H. Borgers een versierde boom. Ook in Veldhoven was het planten van de boom een waar dorpsfeest140. De uitgaven van de borgemeesters stegen vooral in de jaren 1794-1795 vanwege leveranties aan het Franse leger. De Fransen betaalden een deel daarvan terug met papiergeld, zogenaamde assignaten. Na enkele jaren bleken die echter weinig waarde meer te hebben141. Net als tijdens andere oorlogen moesten de borgemeesters weer geldleningen sluiten om alle rekeningen te kunnen betalen en aan de vorderingen van de Fransen te voldoen. Vanaf 1800 eiste het departementaal Bestuur van de Dommel, op verzoek van de Fransen, van ieder dorp twee tot drie soldaten. Meestal kwam dat er op neer dat het dorpsbestuur een contract aanging met ronselaars die manschappen ter beschikking stelden. In vergelijking met andere oorlogen ondervond de bevolking weinig last van de aanwezigheid van legers of van doortrekkende regimenten.

BESTUURLIJKE GESCHIEDENIS Bij de bestuurlijke geschiedenis van na 1648 is het van belang of een schepenbank behoorde tot een heerlijkheid of deel uitmaakte van het Staatse gebied binnen de Meierij van Den Bosch. Over het einde van de heerlijkheden Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven, Zeelst en Blaarthem bestaat enige onduidelijkheid, vandaar dat dit als eerste wordt behandeld.

Einde van de heerlijkheden In het vorige hoofdstuk was te lezen hoe een aantal dorpen binnen de oude bank van Oerle tussen 1557 en 1562 door de koning van Spanje was verkocht als heerlijkheid. De meeste heerlijke rechten waren in 1613 al weer ingelost, alleen in de heerlijkheden Veldhoven, Zeelst en Blaarthem was na 1613 een vreemde situatie ontstaan. Jonkheer Pallas van der Sterre behield daar nog enige heerlijke rechten vanwege een jaarlijkse betaling van 80 gulden aan de domeinen. Hij bezat het recht van houtschat, het jachtrecht en het recht om een secretaris en een schout te benoemen. Na zijn dood ging zijn schoonzoon jonkheer Jacob Fierlants, oud-schepen van Den Bosch, met die betalingen door. In 1649 probeerde Fierlants officieel hersteld te worden in de heerlijke rechten van Veldhoven, Zeelst en Blaarthem. Na diens dood in 1651 werd de nieuwe schout, Otto van Doesburch, niet meer door een heer van de heerlijkheid aangesteld. De weduwe van Fierlants ondernam geen nieuwe pogingen om de heerlijke rechten te krijgen142.

De heerlijkheden Meerveldhoven en Oerle De heerlijkheid Meerveldhoven, ontstaan in 1561, was als een personele unie verenigd met die van Oerle. Sinds 1561 waren die heerlijkheden in het bezit van de familie De Borchgrave. Na de dood van Maria de Jeger, weduwe van jonkheer Michiel de Borchgrave, was jonkheer Johan Charles de Jeger, die gehuwd was met Johanna Mechteld de Borchgrave, in 1653 leenman geworden voor de heerlijkheden Oerle en Meerveldhoven. De heerlijke rechten van Oerle en Meerveldhoven werden in 1658 ingelost. De familie De Jeger behield alleen enkele bezittingen in Zeelst143.

205


ARMOEDE EN VERVAL

Het gruitrecht van Oerle,

Afzonderlijke heerlijke rechten en vrijheden

Veldhoven, Meerveld-

Bij het overzicht van de heerlijkheden werden in het vorige hoofdstuk heerlijke rechten genoemd, zoals cijnsrecht, jachtrecht, recht van houtschat en dergelijke. Na de opheffing van de heerlijkheden in 1613 en 1658 vervielen die rechten aan de hertog van Brabant of diens wettige opvolgers de Staten-Generaal. Alleen het gruitrecht in de oude bank van Oerle, dat betaald moest worden door de plaatselijke bierbrouwers aan de eigenaar van het gruitrecht, bleef een afzonderlijk heerlijk recht. Iedere bierbrouwer moest, voor hij ging brouwen, de pachter van het gruitrecht inlichten en precies aangeven hoeveel bier hij ging maken. De pachter van het gruitrecht kon hoge boetes opleggen op het stiekem brouwen van bier of overschrijding van de afgesproken hoeveelheid. Het gruitrecht was leenroerig aan de hertog van Brabant. Het was een eeuwenoud recht. Nog in 1689 toonde de secretaris van Oerle de papieren van de gruitrechten van 1351, 1509 en 1643. Na 1648 werd het recht in leen verheven voor het Leenhof van Brabant in Den Haag. In 1708 was het gruitrecht van Oerle, Veldhoven, Meerveldhoven en Blaarthem in het bezit van Maria Anselmina, barones de Draeck. In 1754 kwam het in handen van Antonie en Johan van Hanswijck uit Den Bosch. De familie Van Hanswijck was de laatste eigenaar van dit middeleeuwse recht. Het was één van de heerlijke rechten die in 1798 werden afgeschaft144.

hoven en Blaarthem was leenroerig aan de hertog van Brabant. De namen zijn van de leenmannen.

Vrijheidsrechten De oude bank van Oerle had in de Middeleeuwen vrijheidsrechten gekregen. Het dorp Oerle claimde die rechten en probeerde daar

206

financieel voordeel uit te behalen. Ook trachtte het dorpsbestuur van Oerle de oude tolvrijdom op de wegen, die in 1612 door de Raad van Brabant in Brussel was verstrekt, weer nieuw leven in te blazen. In 1752 werden alle oude papieren weer voor de dag gehaald om daarmee vrijstelling te krijgen van de Brabantse landtol, het geleiderecht en het paardengeld, zoals de poorters van de stad Den Bosch die vanouds bezaten. In 1753 kreeg Oerle het bericht dat het tolrecht niet werd hersteld145.

Veranderingen in het bestuur Ook na 1648 waren er twee schepenbanken, te weten die van Veldhoven-Zeelst-Blaarthem en die van Oerle-Meerveldhoven. Op dat moment viel de eerste schepenbank rechtstreeks onder de kwartierschout van Kempenland en die van Oerle en Meerveldhoven onder een schout als plaatsvervanger van de heer van de heerlijkheid. Na de inlossing van de heerlijke rechten in 1658 kwamen Oerle en Meerveldhoven ook onder het bestuur van de kwartierschout, ofschoon schout Otto van Doesburch nog tot 1669 in functie bleef.

De schepenbank van Veldhoven-ZeelstBlaarthem De schepenbank van Veldhoven-ZeelstBlaarthem bestond uit zeven schepenen, waarvan er drie uit Veldhoven afkomstig waren, twee uit Zeelst en twee uit Blaarthem. Eén van hen was president-schepen. De schepenen werden jaarlijks benoemd door de kwartierschout van Kempenland. Hun termijn liep van 1 oktober van het ene jaar tot 1 oktober van het


BESTUURLIJKE GESCHIEDENIS

volgende jaar. Het was mogelijk om herkozen te worden of tussentijds te bedanken146. Na 1648 streefden de Staten-Generaal naar schepenbanken met uitsluitend protestantse schepenen. Deze Politieke Reformatie mislukte echter, omdat er te weinig protestanten in de Brabantse dorpen woonachtig waren. Ook in VeldhovenZeelst-Blaarthem lukte het nooit om een volledig protestantse schepenbank te benoemen, wel twee of drie van de zeven personen. Uiteraard moesten de kandidaten ook nog bekwaam zijn voor de functie. In 1658 verklaarden schoolmeester De Five en Goijaert Borghouts dat er naast de twee protestantse schepenen uit Zeelst geen andere protestanten geschikt waren. Eén was immers aan de drank, een ander was een bastaardkind en een derde was weliswaar lidmaat, maar hij kwam niet in de kerk. Beide protestantse schepenen traden in dat jaar af. In Veldhoven en Blaarthem waren destijds weinig protestanten die schepen wilden worden147. De overheid stond niet toe dat de protestantse schoolmeester deel uitmaakte van de schepenbank. Pas aan het einde van de 18de eeuw was dat mogelijk. In Zeelst werd in 1775 een protestant voorgedragen, die een bastaard bleek te zijn. Volgens de Blijde Inkomste van de hertogen van Brabant uit de 14de eeuw was het verboden dat een bastaard als schepen werd aangesteld. In 1775 werd de man op grond van dit eeuwenoude privilege niet benoemd148. Jaarlijks werden drie genechten of gerechtsdagen gehouden waarbij de bevolking aanwezig diende te zijn. Volgens oud gebruik was dat op een woensdag in Zeelst, telkens twee weken na elkaar. Schout Van Doesburch had die dag verplaatst naar een donderdag in Veldhoven. De inwoners van Zeelst en Blaarthem waren het daar niet mee eens. Zij kregen steun van jonkheer Van Eyck, oud-heer van Blaarthem149.

Het corpus in Veldhoven, Zeelst en Blaarthem In het vorige hoofdstuk werd uitgelegd dat het corpus hetzelfde is als het dorpsbestuur. Aan de ene kant was er één schepenbank van Veldhoven-Zeelst-Blaarthem, daarnaast hadden Veldhoven, Zeelst én Blaarthem ieder hun eigen corpus. Net als in de 17de eeuw bestond het corpus uit twee of drie schepenen, twee borgemeesters, twee kerkmeesters en twee HeiligeGeestmeesters of armmeesters. Blaarthem nam

een bijzondere positie in omdat het dorp een gezamenlijk armbestuur had met Gestel. De armenrekening moest worden verantwoord in Blaarthem. Van de kosten van het onderwijs betaalde Blaarthem een derde deel en Gestel twee derde deel. Voor de woning van de predikant van Veldhoven moest Blaarthem samen met Gestel een derde deel betalen. Het corpus van Blaarthem beschikte eind 18de eeuw zelfs over een eigen vergaderkamer in dat kerkdorp150. De taak van de twee borgemeesters was in de 17de en 18de eeuw niet veranderd. De beide borgemeesters waren verantwoordelijk voor de inkomsten en uitgaven van het dorp. Jaarlijks inden zij de dorpslasten. Van de inkomsten werden de secretaris, de kwartierschout, de vorster en de schoolmeester betaald. Ook zorgden zij voor het onderhoud en reparaties aan de school, het huis van de predikant en de kerktoren. Tijdens de eerder besproken oorlogen moesten zij soldaten inkwartieren of een kampement toewijzen. Vaak moesten inwoners uit het dorp worden ingezet om karrenvrachten voor de legers uit te voeren of als gids de regimenten door de streek te leiden. De borgemeesters betaalden aan deze dorpsgenoten een vooraf afgesproken vergoeding. Voor de borgemeesters was het van groot belang dat de dorpsrekening aan het einde van hun termijn sluitend was. Voor eventuele tekorten moesten zij zelf opdraaien. Ook moest een gekozen borgemeester zelf het werk uitvoeren. Er zijn slechts enkele gevallen bekend van borgemeesters die de werkzaamheden tegen betaling door iemand anders lieten verrichten. Zij bleven wel zelf verantwoordelijk voor de sluitende begroting en een deugdelijk eindafrekening. Tenminste één van de twee borgemeesters moest kunnen lezen en schrijven. De kerkmeesters en de armmeesters moesten rekening en verantwoording afleggen van hun inkomsten en uitgaven. Zij waren vooral betrokken bij geldleningen die door het corpus werden aangegaan.

Het raadhuis van Veldhoven In de 18de eeuw hadden de meeste dorpen in de Meierij van Den Bosch geen eigen raadhuis. Men vergaderde meestal in herbergen of soms in de oude kerk. Vaak werd het dorpsarchief in een houten kist, voorzien van ijzeren banden

207


ARMOEDE EN VERVAL

met sloten, opgeborgen in de kerktoren. In de naaste omgeving hadden alleen Eindhoven en Oirschot een raadhuis. Na 1648 gebruikten sommige dorpen een oude kapel als raadhuis, zoals bijvoorbeeld Eersel. In de 18de eeuw werden in tal van dorpen kleine raadhuizen gebouwd. In Nuenen staat er nog een uit 1734 en in Son een groter exemplaar uit 1783. Tot 1771 was er in de dorpen van de schepenbank van Veldhoven-Zeelst-Blaarthem geen raadhuis. In 1771 werd dit gebouwd in Veldhoven voor de hele dingbank van VeldhovenZeelst-Blaarthem. Aanvankelijk had Zeelst zich daartegen verzet, omdat dit dorp groter was dan Veldhoven en gunstiger lag. Door middel van een petitie hadden 34 inwoners van Zeelst bij de Staten-Generaal geprobeerd het reeds aangenomen plan te wijzigen, maar hun verzoek werd afgewezen. Het werk voor de bouw van het raadhuis in Veldhoven, naar het voorbeeld van dat van Bergeijk, werd aangenomen door Willem Willemse uit Riethoven voor 1009 gulden. Zeelst en Blaarthem moesten een bijdrage leveren in de bouwkosten. In 1772 kwam het gebouwtje tot stand op het kruispunt van de Heerseweg, Heibergsedijk, Lochtsestraat en het begin van de Oude Bossche baan151. Zeelst en Blaarthem beschikten daarnaast over een eigen raadkamer.

Het corpus in Oerle en Meerveldhoven Het corpus of dorpsbestuur van Oerle bestond naast de Oerlese schepenen uit twee borgemeesters, twee kerkmeesters en twee armmeesters. De twee borgemeesters kwamen uit Kerkoerle en uit Zandoerle. Soms leverden zij afzonderlijk een borgemeestersrekening in. In de 18de eeuw hadden zij in ieder geval een gezamenlijke borgemeestersrekening. Het rekeningjaar liep van 1 april van het ene jaar tot en met 31 maart van het volgende jaar. In principe was iedere belastingbetalende volwassen man verplicht om de functie van borgemeester voor een jaar uit te oefenen. In 1741 hadden de aangestelde borgemeesters aanvankelijk geweigerd hun functie uit te oefenen, maar uiteindelijk namen zij hun taak toch waar152. In Oerle stond een klein raadhuis op het kerkhof tegen de oude kerk. In 1727 werd de bouw publiek aanbesteed. In 1798 hadden de katholieken het pand tijdelijk gebruikt als sacristie, maar de katholieken moesten het weer ontruimen. In 1806 kocht het dorpsbestuur van Oerle een huisje, dat verbouwd werd tot raadhuis. Huijbert Mikkers nam het werk aan voor 464 gulden. Het was een klein pand, gelegen tussen de huizen van Kerkoerle, op een paar honderd meter afstand van de oude kerk153.

Functionarissen De schepenbank van Oerle-Meerveldhoven

Het raadhuis van Oerle van 1806 is gelegen aan de Oude Kerkstraat 32. Foto van 1998.

De schepenbank van Oerle en Meerveldhoven telde zeven schepenen, waarvan er vijf uit Oerle kwamen en twee uit Meerveldhoven. Na 1648 zaten er meestal twee protestanten in de schepenbank, één uit Oerle en één uit Meerveldhoven. In de praktijk was er geen vaste termijn, vaak werd pas een nieuwe schepen benoemd wanneer iemand overleed of bedankte. De schepenen legden na 1651 de eed af in handen van de kwartierschout of diens stadhouder.

Iedere schepenbank had enkele functionarissen in dienst. De secretaris werd speciaal voor de schepenbank aangesteld. Bij de schout was dat niet het geval, omdat in de schepenbanken na de opheffing van de heerlijkheden, de kwartierschout of diens plaatsvervanger, de stadhouder van de kwartierschout, deze functie bekleedde. Verder waren er nog de vorster en de heemraden.

De secretaris De secretaris werd benoemd door de heer of, na de inlossing van de heerlijke rechten, door de Staten-Generaal. In Oerle had jonkheer Charles de Jeger, heer van Oerle en Meerveldhoven, het recht om een secretaris aan te stellen. Hij had in 1654 een heel jonge secretaris uitgekozen. Presidentschepen Wouter Schoofs was van mening dat deze Peter van Aecken niet geschikt was voor zijn functie. De Raad van State greep toen in en liet hem een examen afnemen. Toen de jongen daarvoor slaagde, was het conflict uit de wereld.

208


BESTUURLIJKE GESCHIEDENIS

Secretaris van Veldhoven-Zeelst-Blaarthem Cornelis van Breughel 1638-1651 155 Otto van Doesburch 1651-1669 Jacob van Nahuijs, drossaard van Oirschot, secretaris 1677-1706

Vitus Wilhelmus van Vlodrop 1703-1737 Boudewijn van Beverwijk 1737-1793

Substituut-secretaris Frans Janssen Jacobs van Emmen 1651-1675 Jeronimus van Kelst 1675-1676 Peter Willems van den Hurck 1676-1685 Adriaan Eliens 1686-1689 Willem van den Hurck 1690-1694 Vitus Wilhelmus van Vlodrop 1694-1696 Jacob Cleene 1696- 1699 Judocus Willingh 1698-1699 Gijsbert Waltheri 1699-1703 Govert van Berten 1703-1706 Gijsbert van Beverwijk 1741-1753 Johannes Christiaan de Haas 1753-1758 Johannes Rijsterborgh 1758-1769 Johannes Manuel Brocx, 1770-1793 Alexander Brocx 156 1793-1794 Wouter Holleman 1795

Jan Francis de Wit 1796-1810

In Veldhoven werd de katholieke secretaris Cornelis van Breugel in 1651 afgezet. Na die tijd was hij als notaris werkzaam in Veldhoven en omgeving. In zijn plaats werd de protestant Otto van Doesburch tot secretaris benoemd. Deze was tevens schout en bovendien rentmeester van het kapittel van Oirschot. In Veldhoven leefde schout en secretaris Otto van Doesburch op gespannen voet met de schepenen en borgemeesters van de drie dorpen binnen de schepenbank. In 1658 besloot hij zelf het schrijfwerk onder zich te houden en ontsloeg hij daarom zijn substituut-secretaris. Deze weigerde de protocollen aan hem over te dragen. Vervolgens huurde Van Doesburch een kamer in het huis van schepen Borghouts, waar hij als secretaris kon werken en waar de vergaderingen plaats vonden154. Officieel moest de secretaris binnen de schepenbank wonen. Boudewijn van Beverwijk woonde echter in Eersel, maar huurde een kamer van president-schepen Feijlingius op de Locht. Een jaar later verklaarde hij dat hij in Veldhoven geen kamer kon krijgen. Vanwege zijn ziekte wilde hij in Eersel blijven wonen, waar een dokter bij de hand was. Zijn taak liet hij meestal vervullen door een substituut-secretaris. Hij vroeg hiervoor jaarlijks een recognitiegeld van 250 gulden. De substituut-secretaris moest dat terug zien te verdienen met het schrijfwerk op

de secretarie. In 1777 aanvaardde substituutsecretaris Johan Manuel Brocx ook nog de secretarie van Waalre en Valkenswaard. Hij ging toen ook in Waalre wonen. Van de StatenGeneraal kreeg hij toestemming om beide functies uit te oefenen en om buiten de schepenbank van Veldhoven-Zeelst-Blaarthem te gaan wonen. In 1780 was Boudewijn van Beverwijk, de officiĂŤle secretaris, 66 jaar oud en ziekelijk. Brocx kreeg het toen voor elkaar dat hij in plaats van de functie van substituut-secretaris die van adjunct of tweede secretaris kreeg. Dit gaf hem het recht om Van Beverwijk op te volgen157.

Kwartierschouten en schouten Na de inlossing van de heerlijke rechten vielen de schepenbanken van Oerle-Meerveldhoven en van Veldhoven-Zeelst-Blaarthem onder het Secretaris van Oerle-Meerveldhoven mr. Peter Wouters Peter van Aken Ericus Duijtz J. Ente (substituut-secretaris) Gerard Hornman Isaaq Fabri Johan Fredrik Weijssenburg Cornelis van Heuven Arend Meijer Jacob Meijer 158

Jaren 1648–1650 1650-1685 1685-1705 1705-1706 1706-1727 1727-1743 1743-1762 1762-1766 1766-1784 1784-1810

209


ARMOEDE EN VERVAL

gezag van de Staten-Generaal, als opvolgers van de hertog van Brabant. In naam van de StatenGeneraal was de kwartierschout van Kempenland schout in de beide schepenbanken. Vanwege het feit dat Jacob Fierlants op grond van zijn heerlijke rechten nog schout was in Veldhoven-Zeelst-Blaarthem, bleef daar een schout in functie tot aan diens dood in 1651. Nadien werd Otto van Doesburch nog als zodanig benoemd. Ofschoon na 1651 geen heerlijke rechten meer bestonden, mocht hij als schout tot 1669 aanblijven, daarna nam de kwartierschout zijn taak over159. Kwartierschout van Kempenland Hendrik de Bergaigne Hendrik de Bergaigne van Vladeracken Maarten Christiaan Sweerts de Landas Willem van Heemskerck Johan Bout Wybrand van Itsma Philip Jacob, baron van Brakel 160

Periode 1636-1657 1657-1666 1666-1704 1704-1729 1729-1749 1749-1759 1759-1784

De kwartierschout van Kempenland kon onmogelijk alle schepenbanken in Kempenland besturen. Na verloop van tijd stelde hij een stadhouder aan voor Oerle-Meerveldhoven, die tevens die taak had voor Veldhoven-ZeelstBlaarthem. Na 1784 zette de stadhouder het werk van de kwartierschout voort. Inmiddels was de functie van kwartierschout een soort erebaantje geworden, waarvoor die persoon vrijwel niets deed. Toen de Franse troepen in 1794 naderden, sloeg stadhouder De Jongh op de vlucht. Er werd daarna geen nieuwe stadhouder meer benoemd. Stadhouder van de kwartierschout Peter van Nahuys Johan de Jongh Johan Willem Daniel de Jongh 161

Periode 1678-1704 1704-1734 1734-1794

In 1803 werd een schout-civiel benoemd. Het woord civiel geeft duidelijk aan dat voortaan een scheiding bestond tussen het bestuur en de rechtspraak. De schepenen hielden zich na 1803 niet meer bezig met rechtspraak. De dorpsbesturen van Veldhoven, Zeelst, Blaarthem, Oerle en Meerveldhoven stelden Gerardus de Wit als schout-civiel aan. Hij behield deze functie tot 1810, toen hij tot maire of burgemeester van Zeelst werd benoemd162.

210

De vorster Zowel de schepenbank van Veldhoven-ZeelstBlaarthem als die van Oerle en Meerveldhoven hadden hun eigen vorster of gerechtsdienaar. Daarnaast kende Oerle een soort nachtwacht. Daar ging in 1727 Antonie Kennis met zijn trom door het dorp om de dieven te verjagen163. Het idee heeft iets weg van de klepperman, zoals die in veel dorpen aanwezig was. Deze maakte met zijn klepper zoveel lawaai dat dieven op de vlucht sloegen. Ook controleerde hij of iedereen deuren en ramen gesloten had. In de dorpen Veldhoven-Zeelst-Blaarthem waren achtereenvolgens Hendrik Elsen (voor 1669-na 1685), Hendrik Jan Elsen (tot 1732), Joost Fabri (1732-1782, 1790, 1792 ), Jacob Fabri (1782-1792) en Theodorus Hanewinkel (17921810) werkzaam als vorster. Joost Fabri vervulde zijn taak tot op zijn 90ste levensjaar. Hij werd daarin bijgestaan door zijn zoon Jacob. In Oerle en Meerveldhoven waren Willem Wouters Heeren (1676-1683), Jan Cornelis Cramers (1685-1689), Cornelis Jan Cramers (tot 1719), Hendrik Verstegen (1719-1761), Peter van den Born (1761-1769), Jacob Hanewinkel (17691793) en Theodorus Hanewinkel (1793-1810) vorster. Jacob Hanewinkel verklaarde dat hij van Oerle een jaartractement ontving van 37 gulden en van Meerveldhoven 7,50 gulden. Voorheen mocht de vorster ook een korenomgang maken in het dorp, hetgeen vergelijkbaar is met het ophalen van paaseieren, zoals vorsters dat in de meeste dorpen mochten164. Na de dood van Jacob Hanewinkel was zijn zoon Theodorus vorster in beide schepenbanken165.

Heemraden In de 18de eeuw kende de schepenbank van Veldhoven-Zeelst-Blaarthem, net als die van Oerle, de functie van heemraad. Deze moest de gemeenschappelijke gronden van Zeelst, Veldhoven, Blaarthem, Gestel en Meerveldhoven beheren. Overtreders van de gebruiksregels van die gronden diende hij te arresteren en te bekeuren. Indien het een inwoner was van Gestel dan moest hij die overdragen aan de schepenen aldaar. Behalve een vast inkomen van 10 gulden per jaar kreeg de heemraad een gulden per bekeuring. De vijf dorpsbesturen betaalden het jaarsalaris van de functionaris. In de 18de eeuw waren respectievelijk Jan Aerts


BESTUURLIJKE GESCHIEDENIS

de Bruijn, Peter Berkene en Arnoldus van Leeuwen heemraad in de schepenbank van Veldhoven-Zeelst-Blaarthem166.

Veranderingen in het bestuur vanaf 1795 Door de komst van de Fransen veranderde het bestuur. In 1795 vonden voor het eerst verkiezingen plaats van schepenen. Het kiesrecht was toen in handen van volwassen mannen. Het was destijds democratischer dan in de 19de eeuw toen het kiesrecht alleen verleend werd aan belastingbetalende volwassen mannen. De nieuwe schepenen werden in 1795 aangeduid als municipaliteitsleden. Het bestuur van de dorpen kwam in handen van de schepenen en de borgemeesters. In 1796 werden de schepenen afgezet en opnieuw benoemd na het afleggen van een eed tegen stadhouder Willem V en de aristocratie. Op 2 augustus 1798 kwam drossaard Antonie van Baar uit Eindhoven naar de vergaderkamer in Oerle om in opdracht van het bestuur van Bataafs Brabant alle municipaliteitsleden af te zetten en nieuwe te benoemen. In 1803 werden voor het eerst gemeentebesturen benoemd. Het gemeentebestuur van Oerle bijvoorbeeld kreeg vijf leden en dat van Meerveldhoven twee leden. De gemeenteleden traden af volgens een rooster, maar konden herbenoemd worden. In Veldhoven, Zeelst en Blaarthem vonden dezelfde ontwikkelingen plaats. Wel leidde in Veldhoven de eerste benoeming in 1795 tot ruzie167.

Rechtspraak De schepenen hadden ook de taak om recht te spreken in civiele en criminele zaken. In feite waren zij daar niet voor opgeleid en moesten zij oordelen naar eigen inzicht. Soms werd een schepenbank geconfronteerd met een zodanig ernstig misdrijf, dat de schepenen de zaak uit handen gaven aan de schepenbank van Den Bosch of aan de hoogschout van Den Bosch. Een voorbeeld daarvan is aan het begin van het hoofdstuk genoemd bij de branden die door de kleermaker Adriaan Bauwens waren gesticht. Hij kreeg hiervoor de doodstraf in Den Bosch. De problemen, die ruziemaker Jan Adam Lingers in 1765 in Veldhoven veroorzaakte, werden door de schepenbank en stadhouder De Jongh aangepakt. Lingers had na afloop van de begrafenis van de pastoor van Veldhoven gevochten met een aantal personen, waarbij hijzelf en Jan Louwers gewond waren geraakt. Op grond van de getuigenverklaringen werd Jan Adam Lingers in opdracht van de Raad van Brabant gevangengenomen en werden enige van diens bezittingen aan de Grote Broek bij openbare verkoop aangeboden. Op verzoek van secretaris Rijsterborgh werd dit ingetrokken en kreeg de vrouw van Lingers de beschikking over zijn goederen, op voorwaarde dat secretaris Rijsterborgh toezicht zou houden. Uiteindelijk moest een jaar later zijn grond toch worden verkocht vanwege schulden168. Een andere geruchtmakende kwestie vond

211

Naast officiĂŤle rechtspraak door schepenen hield de bevolking soms ook een volksgericht met een zogeheten toafelpartij, waarbij veel vernielingen werden aangebracht. Voorbeeld uit Toterfout in Oerle.


ARMOEDE EN VERVAL

plaats in Oerle. Daar schoot Jan Heeren op 7 september 1776 zijn 21-jarige neef, Jan van Uytrecht, dood en raakte hij daarna zijn 12-jarig nichtje Petronella in haar bil. Beiden waren kinderen van Eimert van Uytrecht en Maria Heeren, die woonden op Habraken. Jan Heeren was metselaar van beroep, maar was door eene slegte levenswijse tot eene totale armoede vervallen. Hij leefde een bestaan als zwerver en kwam zo nu en dan in zijn geboorteplaats Oerle bij zijn zuster. Soms ging hij in Oerle bedelen. Hij was al eens eerder gevangen gezet in de omgeving van Valkenburg. Kort na zijn misdaad pakten inwoners van Oerle Jan Heeren op en zetten hem gevangen in Oerle. Daarna brachten zij hem naar de gevangenis in de stadspoort van Den Bosch. De schepenen van Den Bosch en de hoogschout behandelden deze zaak. Zij oordeelden dat Jan krankzinnig was. Hij moest niet gestraft worden, maar uit medelijden opgesloten in een verzekerde plaats, waar hij verzorging kon krijgen. De kosten van zijn opsluiting en verzorging kwamen ten laste van het armbestuur van Oerle. Twee jaar later zat Jan Heeren nog steeds opgesloten in de stadspoort van Den Bosch. Het corpus van Oerle hoopte de kosten over te mogen hevelen naar

Ontwerptekening voor de schuurkerk van Blaarthem in 1776.

212

het kwartier Kempenland, maar een aantal dorpen in het kwartier hield dat tegen. Een verzorging in een tehuis is er voor Jan Heeren uiteindelijk niet van gekomen169.

KERKELIJKE GESCHIEDENIS De parochies Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven, Zeelst en Blaarthem vielen sinds 1571 onder het dekenaat Eindhoven. Bij de oprichting van dit dekenaat werd nog gesproken van de parochie Sonderwijk, waarmee Veldhoven werd bedoeld. Na 1636 en zeker na 1648 moesten de pastoors hun werkzaamheden als een soort missionarissen verrichtten. Zelfs de bisschop was gevlucht. In de 18de eeuw was er in diens plaats een apostolisch vicaris. Het was na 1648 voor de katholieke geestelijkheid verboden om in de Meierij te verblijven. Indien zij betrapt werden, kregen zij een boete van 600 gulden. Schout Otto van Doesburch arresteerde in 1658 een reiziger in Veldhoven, van wie hij vermoedde dat deze een katholiek priester was. Het bleek echter een vergissing te zijn170. De katholieken behielpen zich met kleine kerkjes op de grens van de Republiek. In Luyksgestel stonden twee heikerken, één voor Eersel en één voor Bergeyk. Volgens


KERKELIJKE GESCHIEDENIS

kerkhistoricus Schutjes werd de Bergeykse heikerk bediend door de pastoor van Oerle. Deze norbertijn Bartholomeus van Diesen zou zijn toevlucht hebben gezocht in die kerk. Volgens overlevering werd deze zeker ook gebruikt door inwoners van Oirschot, Meerveldhoven en Wintelre. Het is waarschijnlijk dat parochianen uit Oerle daar ook hun oude pastoor opzochten171. Na de inval van de troepen van de bisschop van MĂźnster in 1665 en de Franse inval in 1672 werd het oogluikend toegestaan dat priesters de mis opdroegen in een schuurkerk. Enkele kloosterlingen waren in Eindhoven en omgeving actief. Vanuit het minderbroederklooster te Weert waren dat Theodorus Bunnens, Franciscus van Eynatten en Michael Heusch. Deze laatste verbleef in Zeelst, waar hij op 6 november 1691 overleed172. Pas omstreeks 1730 werden priesters min of meer erkend door de Staten-Generaal. In 1731 moest iedere parochie bij de toelating van een nieuwe pastoor een recognitiegeld betalen van 50 gulden per keer. De dorpen Knegsel, Steensel, Netersel, Casteren, Hapert, Hoogeloon, Borkel, Schaft, Zeelst, Meerveldhoven, Oerle, Wintelre en Duizel verzochten de Staten-Generaal vrijgesteld te worden van deze betaling, omdat zij daarvoor te arm waren. De Staten-Generaal weigerden hierop in te gaan en stelden voor parochies te combineren173. In feite ging het niet alleen om de betaling maar ook om een verscherpt toezicht door de Raad van State van de Republiek der Verenigde Nederlanden, naar aanleiding van het placcaet tegen de Roomsche priesters van 21 september 1730. Iedere nieuw benoemde priester moest een akte van toelating krijgen van de Raad van State. Het plakkaat was onder meer gericht tegen buitenlandse monniken en jezuĂŻeten. In de praktijk kregen de norbertijnen uit Postel in Oerle en Veldhoven toch de vereiste goedkeuring van de Raad van State174. In 1731 werd een nieuwe kerkelijke indeling gemaakt, waarbij het voormalige bisdom Den Bosch werd ingedeeld in negen dekenaten. De parochie Blaarthem werd voortaan Gestel en Blaarthem genoemd. De parochie Meerveldhoven kwam niet meer voor en viel verder onder Zeelst. Het dekenaat Eindhoven telde 27 parochies, waaronder die van Oerle, Veldhoven en Zeelst175.

Sint-Lambertusparochie van Blaarthem Ofschoon in het vorige hoofdstuk deze parochie niet werd besproken, dient hier het einde van de parochie kort behandeld te worden. De SintLambertuskerk van Blaarthem werd in 1648 overgedragen aan de protestanten. De toren bleef eigendom van het dorpsbestuur. Gestel betaalde 2/3 van de onderhoudskosten van de toren en Blaarthem 1/3. Wel bleef men de doden van Blaarthem en Gestel begraven op het kerkhof rondom de oude kerk. Omstreeks 1672 had zowel Gestel als Blaarthem een eigen schuurkerk, die door de pastoor van Blaarthem werd bediend. In 1776 werd in Blaarthem de oude schuurkerk afgebroken. Deze had nog lemen wanden. Op dezelfde plaats moest in steen een nieuwe Roomsche kerkschuur verrijzen met een strodak. Voor die schuurkerk lieten de kerkmeesters een altaar maken naar voorbeeld van het oude, een nieuwe biechtstoel en een communiebank. De oude preekstoel en de meeste meubelen werden overgehuisd. Aannemer van de schuurkerk was Pieter Willemse uit Riethoven voor 1350 gulden. De katholieken en de protestanten kwamen op 9 oktober 1798 overeen dat de eeuwenoude Sint-Lambertuskerk zou worden overgedragen aan de katholieken. Op 21 oktober 1798 namen de katholieken van Gestel en Blaarthem de kerk weer in gebruik.Vier dagen later overleed pastoor Simon Braakhuizen, die de parochie 35 jaar had bediend. Zijn opvolger Henricus Mathias Becx uit Moergestel werd in 1798 benoemd tot pastoor van Blaarthem. De zware storm van 9 november 1800, die heel Nederland teisterde, richtte forse schade aan. De toren viel op de kerk, waardoor het gebouw onbruikbaar werd. Ofschoon meteen begonnen werd met de bouw van een noodkerk, verhuisde pastoor Becx naar Gestel. Hij droeg op zondag de mis op zowel in Blaarthem als in Gestel. De kerktoren in Blaarthem werd in 1801 hersteld en Hendrik Petit, klokgieter uit Aarle-Rixtel, hergoot de oude klok. In 1803 werden in Gestel een nieuwe kerk en pastorie in gebruik genomen. Vanaf 1803 liet pastoor Becx zich pastoor van Gestel en Blaarthem noemen. Uiteindelijk werd de oude kerk van Blaarthem in 1823 gesloopt en de kerktoren volgde in 1834. Simon Donkers kocht in 1810 de schuurkerk van Blaarthem.

213


ARMOEDE EN VERVAL

Op de plaats van het kerkhof in de Kerkakkers

Hij moest het bouwwerk binnen drie maanden slopen176.

stond in de Middeleeuwen de kerk van Veldhoven.

Ontwerptekening voor de schuurkerk van Oerle.

Sint-Lambertusparochie in Meerveldhoven Meerveldhoven had tussen 1648 en 1859 geen eigen pastoor. De parochie viel onder die van Zeelst. Vanaf 1672 had Meerveldhoven wel een eigen schuurkerk. In 1683 namen de katholieken een schuurkerk in gebruik op grond van De Heskok, die destijds eigendom was van de heer Van Wamel177. De oude parochiekerk werd door de protestanten waarschijnlijk niet gebruikt. In 1796 kregen de katholieken de vervallen kerk weer terug. Dit is enkele jaren voor de algemene naasting van de kerken. De schuurkerk kon kort daarna worden afgebroken. In 1800 stortte de toren van de oude parochiekerk echter in en moest de kerk worden gesloopt178.

De kapel van Onze-Lieve-Vrouw in Meerveldhoven was in 1648 op last van de StatenGeneraal gesloten. In 1683 was een paepekerck ofte kapel getimmert. Deze moest op last van de Staten-Generaal worden afgebroken. De meeste kapellen in de Meierij van Den Bosch kregen een nieuwe bestemming als woonhuis of werden gesloopt. De kapel in Meerveldhoven onderging uiteindelijk dat laatste lot. De grond waarop de kapel stond, kwam in handen van de rentmeester van de geestelijke goederen. In 1719 was het stukje land begroeid met distels en doornen. Anselmus Verharen uit Eindhoven kocht het om er een huisje op te bouwen. Twee jaar later deed hij de grond van de hand aan een stadsgenoot. Hij had er nog niets gebouwd179. In 1803 nam kapelaan Andreas van de Weijer uit Zeelst het initiatief om een nieuwe kapel te bouwen op een stuk grond van Hendrik en Barbara Baselmans. Nog datzelfde jaar kocht het kerkbestuur van Meerveldhoven de grond van de familie Baselmans180. De heropleving van de bedevaarten naar Meerveldhoven kwam hiermee op gang.

Sint-Jan de Doperparochie in Oerle De patronaatsrechten van de kerk van Oerle bleven tot 1700 in handen van de abdij van Floreffe nabij Namen. De norbertijnen van de abdij van Postel bedienden deze parochie van 1700 tot 1839. Na de dood van pastoor Van Diesen was een kloosterling van de abdij van Corsendonk bij Turnhout werkzaam in Oerle. In 1671 klaagden de Staten-Generaal over Cornelis Nuijens dat hij in het openbaar missen opdroeg in Kerkoerle, Zandoerle en Wintelre181. In Oerle waren aan het begin van de 18de eeuw twee schuurkerken, één in Zandoerle en één in Kerkoerle. Pastoor Van Ravensteijn woonde in

214


KERKELIJKE GESCHIEDENIS

Zandoerle en deed in beide schuurkerken over en weer diensten. De Staten-Generaal hadden daartegen geen bezwaar. Arnoldus van Heumen, die hem opvolgde, was al sinds 1729, dus twee jaar vóór zijn benoeming, woonachtig in Kerkoerle en kwam ook over en weer in beide schuurkerken. In 1734 had de fiscaal Van Erpecum verboden om de schuurkerk van Zandoerle nog langer te gebruiken. De inwoners van dat deel van Oerle tekenden hiertegen in 1737 bezwaar aan. De oude situatie werd hersteld. De schuurkerk van Zandoerle was eigendom van de weduwe Sledsen. Haar erfgenamen droegen in 1768 de schuurkerk over aan de kerkmeesters182. Pastoor Van Heumen woonde in een huis dat hij huurde van de familie Van Beugen uit Den Bosch. Abt Johannes Peters van de abdij van Postel probeerde in oktober 1764 huizen te kopen voor de pastoors in Reusel, Oerle, Veldhoven en Lierop. Op 29 maart 1766 kocht de abt, ten overstaan van de schepenen van Vught, de pastoorswoning in Oerle van de weduwe van Petrus van Beugen. Voor veranderingen aan de pastorie diende de abt toestemming te vragen aan de Staten-Generaal. In 1776 verzocht abt Johannes Peters om zowel in Oerle als in Veldhoven de pastorie te mogen afbreken en op die plaatsen een grotere nieuwe pastorie te bouwen. Toen de abt de ontwerptekening inleverde, tekende de Raad van State bezwaar aan. De pastorie diende een stil en modest (eenvoudig) gebouw te zijn, maar het ontwerp werd omschreven als een aansienlijk lusthuis met een spatieuse bassecour (ruime binnenplaats). Pas nadat het ontwerp minder aanstootelijk was, kreeg de abt in 1777 toestemming voor de bouw van beide pastorieën. De gebouwen waren van steen en voorzien van een pannendak. Op 16 juli 1776 brandde in Oerle de pastorie af. Waarschijnlijk was dat de oude pastorie die vervangen moest worden. Ook het huis van de weduwe De Pon ging in vlammen op183. Pastoors van Oerle Bartholomeus van Diesen Cornelis Nuijens Joannes Baten Herman van Ravensteijn Arnoldus van Heumen Nicolaus Feijen Godefridus van Herck184

Ontwerptekening voor een nieuwe pastorie in Oerle, die in opdracht van de abt van Postel werd gebouwd. Het gebouw werd in 1776 getypeerd als een aanzienlijk lusthuis. Dit stond op de plaats van de latere pastorie.

periode 1636-1669 1669-1674 1673-1700 1700-1731 1731-1782 1782-1800 1801-1816

Bidprentje van Godefridus van Herck, een norbertijn van de abdij van Postel, die van 1801-1816 pastoor was in Oerle.

215


ARMOEDE EN VERVAL

Pater Joannes van

Heilige-Caeciliaparochie te Veldhoven

Heythuysen uit Weert bediende stiekem van 1666 tot 1672 de parochie Veldhoven.

Tekening voor de pastorie van Postel in Veldhoven. Het pand is nadien nog verschillende keren verbouwd.

Net als in Oerle waren de patronaatsrechten van de kerk van Veldhoven in het bezit van de abdij van Floreffe. In 1700, toen de abdij van Postel inmiddels zelfstandig was geworden, gingen de patronaatsrechten over naar die abdij. Dat hield ook in dat vanaf 1700 de pastoors norbertijnen waren van Postel. Toen de schuurkerk net in gebruik was genomen, werd de parochie bediend door pater Van Heythuysen uit Weert. Hij behoorde tot de kloosterlingen van het voormalige klooster MariĂŤnhage uit Woensel, die gevlucht waren naar Weert. Ofschoon Van Heythuysen over zichzelf schreef dat hij tot en met 1672 in Veldhoven verbleef, noteerden de protestanten in een rapport over de paapse Stoutigheden dat in Veldhoven een zekere Heer Crols in het openbaar dienst deed185. Pastoor Carolus Bertrandt is bekend geworden omdat hij in de moeilijke jaren na de Spaanse Successieoorlog het dorpsbestuur van Veldhoven 6.000 gulden leende186. In 1708 ging zijn woning in vlammen op, toen Franse soldaten die in brand staken. In 1715 kocht Cornelis Janssen Swagemakers (namens de abdij) een stukje grond van Aart Peters van der Hulst. Daar bouwde pastoor Bertrandt voor 1670 gulden, die hij uit eigen zak betaalde, een nieuwe pastorie. Dit pand kon destijds niet op zijn naam worden gezet. Op papier was de familie Swagemakers eigenaar187. Pastoor Herincx woonde in het huis van de familie Swagemakers aan de Kleine Broek. Na de dood van pastoor Truijens onderhandelde de abt van Postel met de Staten-Generaal om het huis van Swagemakers aan te kopen als pastorie.

216

Het is niet ondenkbaar dat de families Rijckers en Swagemakers als een soort stroman meer dan een eeuw dit pand namens de abdij in bezit hebben gehouden. Beide families kochten ook de hoeven van de abdij van Postel in Veldhoven. Abt Johannes Peters kreeg in 1765, na een jaar onderhandelen, toestemming van de StatenGeneraal om in Reusel, Oerle, Veldhoven en Lierop huizen aan te kopen. Voor verbouwingen aan de pastorie diende de abdij vooraf toestemming te vragen aan de Staten-Generaal. In 1766 kocht de abdij van Postel het huis van Hendrik Swagemakers188. Tien jaar later speelde in Veldhoven dezelfde kwestie als in Oerle. Abt Johannes Peters liet toen in beide parochies een nieuwe pastorie bouwen. Bij Oerle werd al omschreven dat het ontwerp werd afgekeurd, totdat in 1777 een tekening voor een meer eenvoudige woning werd ingediend189. Pastoor-beneficiant in Veldhoven Joannes Rutten Joannes van Heythuysen190 Joannes Crols Carolus Bertrandt Norbertus Weerts Wilhelmus Joannes Herincx Bernard Truijens Henricus Willibrordus Daems Constant Leenaerts Joannes Staessens Joseph van den Bril Jacobus Anthonis191

Jaren 1647-1664 1666-1672 1671-1699 1699-1718 1718-1726 1726-1755 1755-1765 1765-1777 1777-1789 1789-1790 1790 1790-1826


KERKELIJKE GESCHIEDENIS

In 1789 kregen de Staten-Generaal het verzoek van het kerkbestuur om de oude schuurkerk te mogen afbreken, omdat die gantsch versleeten en onherstelbaar was. Het wilde op dezelfde plaats, tegenover De Keizer, een nieuwe schuurkerk bouwen. Na de afbraak van de oude zou tijdelijk gebruik gemaakt worden van een nabijgelegen schuur. In 1790 liet het kerkbestuur een nieuwe schuurkerk bouwen. Het metselwerk werd uitgevoerd door Francis Smulders, het timmerwerk door Jan Adriaans Baselmans, beiden uit Zeelst192.

Sint-Willibrordusparochie te Zeelst De patronaatsrechten van de kerk van Zeelst, voorheen van de priorij van Hooidonk in Nederwetten, werden na 1648 beheerd door de rentmeester van de geestelijke goederen in Peelland. De kerk van Zeelst kwam in 1648 in handen van de protestanten. Vanaf ongeveer 1672 beschikten de katholieken in Zeelst over een eigen schuurkerk. De pastoor van Zeelst bediende tevens de schuurkerk van Meerveldhoven. Tot 1859 was de pastoor van Zeelst tevens pastoor in Meerveldhoven193. Het is niet helemaal duidelijk of pastoor Henricus Borghouts na 1648 is gevlucht. Waarschijnlijk was hij zo oud, dat hij mocht blijven. In 1659 woonde hij nog in Zeelst en werd hij aangeduid als oud-pastoor. Uiteraard werd niet gemeld dat hij zijn ambt nog uitoefende, want dan had hij moeten vertrekken. Hij verkocht toen zijn huis bij de kerk in Zeelst aan Marten Michiels de Biese194. Of meteen na de dood van pastoor Borghouts een minderbroeder uit Weert zijn taak overnam is niet bekend. Reeds in 1671 klaagden de protestanten over een paep, genaemt pater Huijs, woonende op het huys van joncker Van Eyck ende doet de misse en sijn anderen dienst daegelijcx opentlijck195. In 1683 woonde pater Hus in een kamer van het huis en de brouwerij van Alexander Andriessen Eliens aan de Cleijn Eijndhovensestraet196. Nederland was in die tijd missiegebied geworden. Bij visitaties van de missionarissen in 1684 en 1685 werd ook de parochie Zeelst bezocht, waar de Weerter minderbroeder Michael Heusch vertelde dat zijn parochie bestond uit 700 communicanten. Onder communicanten verstond men destijds iedereen die de eerste communie had gedaan, dus ouder

dan 12 jaar was. Er was destijds in Zeelst ook een afdeling van de derde orde van SintFranciscus, die 20 leden telde197. In 1762 verkocht Maria van Erkel, een geestelijke dochter, een huis met een klein huisje in Zeelst tussen de schuurkerk en de oude kerk in, aan het rooms-katholieke kerkbestuur. Zij ontving hiervoor 450 gulden, maar leende vervolgens dat bedrag weer uit aan het kerkbestuur. Het huis werd verbouwd tot pastorie en in maart 1763 door de kerkmeester verhuurd aan kapelaan Davids. De pastoor woonde destijds, net als de kapelaan, in ’t Oude Slot van Zeelst. Ofschoon Davids hier kapelaan werd genoemd, fungeerde hij in werkelijkheid als pastoor. Officieel nam hij vanaf 16 juni 1763 de taak van de oude, ziekelijke pastoor over. Deze overleed in juni 1765. Maria van Erkel kreeg het recht haar leven lang in het kleine huisje te wonen. Na haar dood werd het huisje in 1776 afgebroken. De pastorie brandde op 9 maart 1779 af. Ongeveer een half jaar na de brand werd de nieuwe pastorie opgeleverd. Voor 1580 gulden had Jan Liebregts uit Veldhoven deze gebouwd198. De naasting van de oude kerk van Zeelst vond al plaats in 1795. Dit was vroeger dan in de meeste parochies, waar dat pas in 1798 mogelijk was. Het gebouw onderging een opknapbeurt en kon nog datzelfde jaar in gebruik worden genomen.

Joannes Staessens was van 1789 tot 1790 pastoor in Veldhoven. Daarna werd hij abt in Postel. Nadat het klooster gesloten werd, trok hij in bij zijn familie in Dommelen.

217


ARMOEDE EN VERVAL

De oude schuurkerk, die lag tussen het kerkpad en de Blaarthemseweg, werd reeds op 12 maart 1796 door pastoor Davids en de kerkmeesters van Zeelst verkocht aan Henricus Jan Beijsens199. Door de storm van 1800 raakte het kerkgebouw beschadigd, maar in 1805 was de kerk van Zeelst volledig hersteld200. Pastoor-beneficiant van Zeelst Henricus Borghouts Michael Heusch Joannes van Bree Petrus Tegenbosch Guilielmus Petrus Vervorst Vincentius Daams Petrus Christianus Davids Joannes Kuijpers201

Jaren 1619-na 1659 vóór 1671-1691 1691-1715 1715-1745 1745-1748 1748-1763 1763-1804 1804-1825

Gilden De eeuwenoude schuttersgilden dreigden in 1648 opgeheven te worden. De Staten-Generaal waren aanvankelijk van plan om de bezittingen van de gilden toe te voegen aan de kerkelijke goederen die onder het beheer stonden van de rentmeester van de geestelijke goederen. Dat ging niet door. Wel kwamen er maatregelen tegen het katholieke karakter van de gilden. De viering van de dag van de patroonheilige was niet meer toegestaan. Op de vaandels mochten geen Bourgondische kruizen voorkomen of afbeeldingen van de patroonheilige202. Al vrij kort na 1648 gingen enkele gilden weer over tot koningschieten. Er waren na verloop van tijd zelfs protestanten lid van het gilde. In Oerle schoot de protestantse secretaris Ericus Duijts zich in 1696 koning van het SintJansgilde.

Bidprentje van Joannes Kuijpers, die pastoor was in Zeelst van 1804 tot 1825.

218

Oerle had aanvankelijk twee gilden: het SintJansgilde en de Onze-Lieve-Vrouwebroederschap. Deze laatste vereniging werd ook aangeduid als de vrouwemeesters of guldebroeders. Deze broederschap genoot inkomsten uit kleine renten op huizen, die in een ver verleden door de eigenaren van die huizen waren geschonken203. Het Sint-Jansgilde van Oerle bezat het recht van waag. Op de feestdag van Sint-Jan Baptist trok het gilde door Oerle. Die dag kondigde de tamboer van het gilde met tromslagen de jaarlijkse verpachting van de waag van Oerle aan. Albert Bogers, herbergier in de Drie Zwaantjes, was in 1687 alpheris of standaardrijder in Oerle. Koning was in dat jaar Dirk Smulders, hoofdman Evert Schuts en tamboer Willem Wouter Heeren. In 1688 werd een proces gevoerd tussen het gilde en Peter van Doormalen uit Wintelre over een boete. Het gilde was de oude papieren van de waag kwijtgeraakt toen Franse soldaten de archiefkist van het dorp Oerle hadden doorzocht. Een resolutie van de Raad van State van 26 april 1689 herstelde de waagrechten van het gilde. In 1763 werden de rechten op verzoek van hoofdman Jasper Sengers opnieuw in Den Haag erkend. Het Sint-Jansgilde was een rijke vereniging. Jaarlijks ontving het gilde van 33 personen kleine renten, verder bezat het gilde in de 18de eeuw een perceel hakhout204. In Veldhoven bestond een Sint-Ceciliagilde. De ouderdom van het gilde is niet precies bekend, doordat in 1845 bij een brand oude papieren verloren zijn gegaan. Het oudste koningszilver van dit gilde dateert van 1755. Het gilde bezat een stuk grond in de Kerkakkers, dat de Guldenacker werd genoemd205. Op 8 maart 1766 werden alle gilden in de Meierij betrokken bij de benoeming van Willem V van Oranje tot stadhouder. In Veldhoven leverden Gijsbert Heeren, Peter Oijen, de weduwe van Jan van den Eijnden en Antonie van Meurs bier aan het gilde omdat het met vendels, trommels en geweer geparadeert had met veele ingesetenen die lust hadde daar bij te assisteeren. Die avond om 24.00 uur was het raadhuis met kaarsen en pektonnen verlicht en losten de gildenbroeders saluutschoten. Het was het eerste openbare feest sinds meer dan een eeuw. Van het jaar 1810 zijn de namen bekend van het


KERKELIJKE GESCHIEDENIS

bestuur van dit gilde. Hendrik Blom was toen kapitein, Huijbert Nagelmakers koning, Michiel Mikkers vaandrig en Nicolaas Schippers deken206. In Zeelst bestaan twee schuttersgilden, namelijk het Sint-Jorisgilde en het Onze-Lieve-Vrouwegilde. Het Sint-Jorisgilde heeft nog een koningsschild van 1639. Het gilde hield zich kort na 1648 weer bezig met koningschieten, hetgeen blijkt uit de schilden van de jaren 1653 en 1658. Over oude papieren beschikt het gilde niet. Wel bezat het gilde enkele percelen grond. In de archieven van de schepenbank is maar één akte te vinden over dit gilde. Daaruit komt de samenstelling van het bestuur in 1798 naar voren. Thomas de Groot was toen kapitein, Matthijs van de Ven koning, Hendrik van Stiphout en Arnoldus van Kuijk vaandrig, Remigius Tops deken en Goort Eliens ouderling207. Het gilde van Onze-Lieve-Vrouw was voor Zeelst én Meerveldhoven. Aangezien Meerveldhoven pas na 1648 parochieel tot Zeelst behoorde, moet deze naam pas na die datum zijn ontstaan. Het ligt voor de hand dat het gilde oorspronkelijk in Meerveldhoven zat. Op een schild van 1700 komt een voorstelling voor van OnzeLieve-Vrouw ter Eik. Vaak geven gravures op schilden beroepen weer van de koningen. In Zeelst zijn op schilden weversspoelen getekend, onder meer in 1636 en 1713. Net als bij de vorige gilden, zijn namen bekend van bestuursleden. In 1810 was Johannes van Rooij kapitein, Willem Senders vaandrig en Antonie van Lierop samen met Andries de Laure deken. In 1783 vond een incident plaats tijdens het koningschieten door het Onze-Lieve-Vrouwegilde bij de molen van Zeelst. Veel gilden schoten op een koningsvogel, die was aangebracht op één van de wieken van de standerdmolen. De knecht van molenaar Willem de Loure reed met volle vaart met zijn paard langs de mensen die naar het vogelschieten stonden te kijken. Het paard raakte Hendrik Leijten, maar getuigen konden niet zeggen of Hendrik een trap van het paard had gekregen. Het gilde kreeg door schenking van Albert van Doorn in 1790 een stuk grond te Blaarthem, dat de Dommelbeemd werd genoemd. Dit perceel was aangeslagen in Zeelst in de grondbelasting. Grond was een belangrijke bron van inkomsten voor gilden. Vaak werden de teerdagen voor een

gedeelte bekostigd uit de grasverkopingen of de verkoop van de oogst op stam208. In Gestel en Blaarthem bestaat ook een SintJorisgilde. Het werd in 1697 aangeduid als de schutterij van Sint-Joris, de schut van Blaarthem en Gestel en soms als de schutterij van Gestel. Het gilde had in 1725 een hypotheek van 100 gulden uitstaan op het huis van Jan Senders in Zeelst209.

Religieuzen en priesters elders Studeren aan de katholieke universiteit in Leuven was na 1648 niet meer vanzelfsprekend. De kans om in het bisdom Den Bosch pastoor te worden was na die datum vrijwel uitgesloten. Franciscanen en norbertijnen namen de zielzorg grotendeels over. Toch bleef de mogelijkheid bestaan om in Leuven te gaan studeren, dankzij de studiebeurzen van Godefridus van Cobbeeck uit Zeelst en van Jan Damen uit Mierlo. Deze werden aangevraagd door inwoners van Veldhoven en Zeelst. In de 18de eeuw werden enkele van deze studenten tot priester gewijd. Joannes van Geloove uit Veldhoven was van 1723 tot 1731 pastoor in Terheijden210. Gerardus van der Leen (1703-1786) uit Zeelst studeerde in Leuven. In 1737 werd hij pastoor van Erp, maar ruilde datzelfde jaar met Deurne. Hij was daar pastoor tot aan zijn dood in 1786. Twee keer werd hij als kandidaat aangewezen voor de functie van apostolisch vicaris, destijds de hoogste geestelijke in het bisdom omdat er geen bisschop meer was. Van 1765 tot 1786 was hij tevens deken van het dekenaat Helmond211.

Koningszilver van het Sint-Jorisgilde van Zeelst uit de 17de eeuw.

219


ARMOEDE EN VERVAL

Bartholomeus Heeren had gestudeerd van de beurs van Jan Damen van Mierlo. Hij werd norbertijn in de abdij van Tongerlo en was pastoor van Poppel van 1772 tot aan zijn dood in 1795. Van Adrianus Verlinden, in 1781 pastoor te Berendrecht, is niet bekend waar hij studeerde212.

Begijnen In Staats-Brabant waren na 1648 geen begijnhoven meer toegestaan. In 1686 verbleven Anneke en Jenneke, dochters van de katholieke oud-secretaris van Oerle, Peter Wouters, als begijnen in het Begijnhof in Turnhout. Petronella van Sambeek was in 1778 begijn geworden in het Begijnhof van Turnhout. Zij moest bij haar intrede een bedrag van 1000 gulden betalen213.

Kloosterlingen Een aparte plaats onder de religieuzen wordt ingenomen door Daniel de Brouwer, de stichter van de Congregatie Broeders Penitenten. Hij deed in 1697 zijn gelofte bij de derde orde van Sint-Franciscus (recollecten) in Hoogstraten. Een lid van de derde orde was geen kloosterling en kon daarom niet worden gearresteerd. In 1701 vestigde hij zich in Meerveldhoven als koster van de schuurkerk, die stond op grond van De Heskok, de hoeve die toen eigendom was van de heer Van Wamel. In die schuurkerk van Meerveldhoven werd het beeldje van OnzeLieve-Vrouw bewaard. Daniel de Brouwer kreeg een volgeling in Peter Teurlings, die in 1702 was toegetreden tot de derde orde van Sint-Franciscus. In 1715 voegde zich daar Peter Moeskops nog bij. De drie mannen woonden in een klein huisje, dat volgens overlevering lag in de Polkestraat. Een andere mogelijkheid is huis

De basis voor huize Padua in Boekel werd gelegd in Meerveldhoven door drie broeders penitenten. Oude foto van de gebouwen van huize Padua.

220

De Cel achter de kapel in Meerveldhoven. In 1715 stelden zij, naar het voorbeeld van de eremieten in Achel (Achelse Kluis), leefregels op. Die regels waren de basis voor de latere Congregatie. In Meerveldhoven zat het de mannen niet mee. De oude kapel werd omstreeks 1719 afgebroken. In die tijd hadden de drie al contacten met de rector van de kapel van Handel bij Gemert. Deze vroeg hen naar Handel te komen, aangezien daar jaarlijks veel bedevaartgangers heen trokken. Toen in Meerveldhoven de stenen van de kapel bestemd werden voor de bouw van de predikantswoning in Waalre, was duidelijk dat de kapel niet herbouwd zou worden. In documenten in Meerveldhoven en Zeelst komt Daniel vrijwel niet voor. Alleen in 1721 verkocht hij namens een inwoner van Roosendaal een huis in Meerveldhoven. In 1722 vertrokken Daniel de Brouwer, Peter Teurlings en Peter Moeskops naar Handel. Daar legden zij de basis voor het nog bestaande Huize Padua in Boekel. Een nieuwe kapelaan in Meerveldhoven nam hun taak in de schuurkerk over. Deze werd in 1722 in Zeelst benoemd. Vanuit Handel moet hij nog in 1727 contact hebben onderhouden met Martina Tegenbos in Zeelst. Daniel de Brouwer overleed op 25 juli 1745 in Boekel214.

Protestanten In de gereformeerde gemeenten van Oerle en Veldhoven hebben weinig protestantse gezinnen gewoond. De beide gemeenten telden ieder 20 tot 30 lidmaten. De predikant, secretaris, vorster, schoolmeester en enkele schepenen waren protestant. Verder woonden er enkele commiezen van de belastingen. Deze kleine groep protestanten had de beschikking over de oude kerken van Oerle, Zeelst, Meerveldhoven, Veldhoven en Blaarthem. Deze gebouwen hoefden zij zelf niet te onderhouden, dat regelde de rentmeester van de geestelijke goederen. Die betaalde ook het salaris van de predikant en van de schoolmeester. Het was in die tijd niet toegestaan dat een gereformeerde trouwde met een katholiek of daar kinderen bij verwekte. Arnold Hermanni uit Oerle, lidmaat van de gereformeerde gemeente aldaar, had twee buitenechtelijke kinderen bij de roomse Antonetta Heeren. Tot groot ongenoegen van de Classis Peel- en


KERKELIJKE GESCHIEDENIS

Kempenland werden deze kinderen door Antonetta katholiek opgevoed. De StatenGeneraal gaven in 1734 opdracht aan de stadhouder van de kwartierschout van Kempenland om de kinderen te plaatsen in gereformeerde gezinnen op kosten van de diaconie215.

De Nederlands hervormde gemeente van Oerle en Zeelst In 1648 werd in Den Bosch de Grote kerkelijke Vergadering gehouden. Daar werden de predikanten benoemd die in de Meierij van Den Bosch geplaatst zouden worden. Reeds op de eerste vergadering van 21 juli 1648 werd overwogen om in Oerle of Waalre een predikant te beroepen (aanstellen). Johannes van Broekhuysen, predikant te Engelen, werd voorgedragen voor Oerle. Hij werd op 30 september 1648 in Oerle als predikant bevestigd door dominee Aelstius. Van Broekhuysen was in 1614 geboren in Vianen en had gestudeerd aan de universiteit in Leiden. In 1648 preekte Van Broekhuysen ook in Veldhoven, aangezien daar nog geen predikant was. Veldhoven kreeg uiteindelijk een eigen predikant. De gereformeerde gemeente Oerle omvatte tevens Zeelst, Wintelre en Meerveldhoven. Op 20 september 1648 ondervond de predikant in Oerle de eerste tegenstand van de katholieke bevolking. Deze dreigde zelfs dat zij alle geusen met haere predicanten den hals breecken souden 216.

ning te laten bouwen. Toen lukte het ook om Hendrik de Jongh, hulp-predikant te Leende, naar Oerle te halen. Volgens de regels kreeg de predikant een vergoeding van 60 gulden voor de maaltijd die op de dag van zijn bevestiging werd gehouden. De dorpsbestuurders van Zeelst waren het er achteraf niet over eens hoeveel zij van die 60 gulden moesten bijdragen. Uiteindelijk moest De Jongh toch zelf voor een huis zorgen. Van de erfgenamen van dominee Hermanni kocht het dorpsbestuur in 1733 het huis op de Boonenberg terug. De omschrijving luidde destijds: een huijs, hoff, aengelag met den vijver genaamt den Boonenberg ende het gebruijk vant waater genaamt den Binne vijver, van outs genoemt de Pastoreij. Het pand werd in 1733 en in 1741 ingrijpend verbouwd218. In 1784 was dit huis inmiddels in een zodanige staat, dat een nieuwe pastorie gebouwd moest worden. In 1786 vond de aanbesteding van de bouw plaats naar het ontwerp en bestek van Christiaan Braams uit Eindhoven.

In 1673 werd in de vergadering van de Classis Peel- en Kempenland gemeld dat de presidentschepen van Veldhoven, die seer ijverigh van de religie is, onder Seelst seer schrickelijck is vermoort. Het is opvallend dat over deze kwestie verder niets te vinden is217. De eerste predikantswoning in Oerle was de oude pastorie van de abdij van Postel, die gelegen was bij de kerk op de Boonenberg. Van Broekhuysen moest die opeisen, want de bewoner ging er niet vrijwillig uit. Na de dood van predikant Caspar Duijts kocht zijn zoon Ericus Duijts in 1691 deze pastorie. De nieuwe predikant moest zelf voor huisvesting zorgen. Na de dood van dominee Van Loo op 26 september 1727 lukte het aanvankelijk niet om een nieuwe predikant te krijgen. Blijkbaar had dit te maken met het ontbreken van huisvesting voor een predikant in Oerle. In 1729 beijverden de dorpsbestuurders zich om een predikantswo-

221

Bouwtekening van de Nederlands-hervormde pastorie in Oerle van 1786.


ARMOEDE EN VERVAL

De tekening die Hendrik Verhees in 1788 van de kerk van Zeelst maakte.

De nieuwe pastorie werd gebouwd vóór de bestaande, dichter bij de straat. De oplevering liep vertraging op, bovendien werd het bestek door de aannemer uit Riethoven niet goed gevolgd. In 1787 kon het gezin van de predikant verhuizen219.

De oude kerk van Oerle De protestanten maakten gebruik van de middeleeuwse kerk van Oerle. De oude inrichting werd verwijderd en enig sober meubilair, zoals een avondmaaltafel en een preekstoel kwamen daarvoor in de plaats terug. In 1698 liet kerkmeester Ericus Duytz de bomen op het kerkhof kappen om het hout daarvan te gebruiken om delen van de kerk af te sluiten. Tevens werden toen twee grote borden met de Tien Geboden gemaakt221. De rentmeester van de geestelijke goederen liet het kerkgebouw onderhouden. In 1719 vond in Den Bosch de openbare aanbesteding plaats van een reparatie van de kerk in Oerle. Het werk werd door Caspar Eijmberts aangenomen voor 1120 gulden. Op 9 mei 1754 raakte de kerktoren tijdens een zwaar onweer in brand. Om 22.15 uur sloegen de vlammen uit de spits van de kerktoren. Een dergelijke brand kon men met de blusmiddelen van destijds onmogelijk de baas. In vier uur tijd brandden de toren en het schip van de kerk af. De klok viel met een donderend geweld naar beneden en was onherstelbaar beschadigd. Na de brand vroeg het dorpsbestuur toestemming om een geldlening van 2000 gulden aan te gaan voor de opbouw van de toren en het gieten van een nieuwe klok. Zowel de klok als de toren waren eigendom van het dorp, het schip van de kerk behoorde toe aan de protestanten.

Predikanten van Oerle en Zeelst Johannes van Broekhuysen Johannes Lamenius Casparus Duyts Johannes Duytz Hermannus Hermanni Johannes Theodorus van Loo Henricus de Jongh Samuel van Keesel Johannes Henricus Bollenberg Henricus Jacobus van Nouhuys Johan Pieter Nicolaas Cox220

222

periode 1648-1804 (daarna Veldhoven) 1648-1652 1652-1667 1668-1690 1692-1700 1701-1724 1725-1727 1729-1751 1751-1771 1772-1779 1781-1799 1803

Alexis Petit, klokgieter uit Someren, goot de tiendklok opnieuw, in opdracht van de rentmeester van de geestelijke goederen van Kempenland. Het schip moest ook op kosten van de rentmeester worden hersteld. Bijna een jaar na de brand gaven de Staten-Generaal toestemming om de lening aan te gaan, op voorwaarde dat deze binnen vijftien jaar weer was afgelost. Voor de toren werd een uurwerk gekocht dat aanvankelijk voor Willemstad was gemaakt222.

De oude kerk van Zeelst De middeleeuwse Sint-Willibrorduskerk in Zeelst was sinds 1648 in handen van de protestanten. Het beheer over het gebouw werd uitgevoerd in opdracht van de rentmeester van de geestelijke goederen. In 1653 moest de kerk worden opgeknapt. De opbrengst van de tienden van Zeelst, die eigendom waren van de voormalige priorij van Hooidonk, werden hiervoor aangewend223. Vanaf 1658 werden alle tiendheffers verantwoordelijk gehouden voor de reparaties. Waarschijnlijk had de kerk van Zeelst al in de 17de eeuw geen sterke toren waarin een klok kon hangen, maar een vrijstaand belfort op het kerkhof. Dit belfort werd door de rentmeester van de geestelijke goederen van Peelland onderhouden. Dit had nog te maken met oude verplichtingen van de priorij van Hooidonk. In 1769 was het door ouderdom zodanig vervallen dat het opnieuw moest worden gemaakt. Hendrik van Keulen verrichtte dat werk voor 320 gulden. In 1793 moest Jan Adriaan Baselmans voor 209 gulden aan het belfort repareren224.


KERKELIJKE GESCHIEDENIS

Rentmeester Frans van Heurn had aanvankelijk de kerk van Zeelst regelmatig laten onderhouden. Hij had tot 1701 jaarlijks een leidekker aan de kerk laten werken. Zijn opvolger, rentmeester Mathieu des Tombes, verwaarloosde het onderhoud. In 1710 klaagde predikant Hermanus Hermanni dat het torentje op het schip van de kerk dreigde te vallen. Hij waarschuwde de rentmeester, die de verantwoordelijkheid meteen afschoof op de tiendheffers in Zeelst. Na overleg met de Raad van State werd in 1711 besloten dat zowel de rentmeester als de tiendheffers de restauratie van de toren openbaar moesten aanbesteden. De Raad van State verwees daarbij naar een soortgelijk conflict tussen de dorpsbestuurders van Wintelre en het kapittel van Oirschot, dat in Wintelre de patronaatsrechten en tiendrechten bezat. De kosten werden in 1716 betaald door de voormalige kloosters Hooidonk en Binderen, het Geefhuis in Den Bosch en de erfgenamen van de familie De Jeger. In 1732 was Jan Francis van de Weijer uit Boxtel met 1200 gulden de laagste inschrijver voor een ingrijpende reparatie. Vanaf dat moment werd het onderhoud iedere twaalf jaar aanbesteed. Groot onderhoud vond nog plaats in 1758 en 1764. In juli 1770 werd de kerktoren door bliksem getroffen, waarbij de spits in brand raakte. De spits werd door Dielis van Hoek voor 300 gulden opnieuw gemaakt225.

De oude kerk van Meerveldhoven De oude kerk van Meerveldhoven, die eveneens van de protestanten was, werd nauwelijks gebruikt. In 1722 vond nog een openbare aanbesteding plaats van reparaties aan de kerk en toren. Hendrik van de Weijer, meesterleidekker uit Boxtel, nam het werk aan voor 245 gulden. Zijn zoon Jan Francis van de Weijer was in 1743 voor het eerst in Meerveldhoven aan het werk. In 1752 vonden flinke reparaties plaats aan de toren en aan het schip door Hendrik Deenen, meester-timmerman uit Mierlo. Het Domkapittel van Luik betaalde telkens de helft van de kosten. Vanaf 1770 werd gekozen voor tienjarige onderhoudscontracten. Hendrik van Keulen uit Zeelst was daarvan de eerste aannemer. In 1808 was een gedeelte van de kerk ingestort. Enkele vandalen hadden bouwmaterialen van de kerk vernield en ontvreemd226.

De Nederlands hervormde gemeente van Veldhoven-Blaarthem en Gestel Nadat in Oerle een predikant was beroepen, zocht de Grote Kerkelijke Vergadering in Den Bosch een kandidaat voor Veldhoven. Vooralsnog was de predikant van Oerle in Veldhoven werkzaam. Op 16 oktober 1648 werd Wilhelmus Cuminius in Veldhoven beroepen. Cuminius (Comijn) was een zoon van de predikant van Winterswijk. Hij had gestudeerd aan de universiteit in Groningen227. Het was in het begin moeilijk om een woonhuis te vinden voor de predikant. Dominee Cuminius kreeg de oude pastorie van Postel. Dat pand moest worden voorzien van een nieuw dak, muren en vloeren. De kosten werden in 1650 begroot op 500 gulden. Door stormschade in 1650 namen de kosten toe. Pas in 1655 was de pastorie weer voorzien van een pannendak. Cuminius bediende vanaf februari 1649 ook de kerk van Blaarthem. Blaarthem en Gestel werden in 1651 toegevoegd aan de gereformeerde gemeente Veldhoven. In Blaarthem had hij ruzie met een lidmaat van zijn kerk. Deze had hem in 1668 zodanig mishandeld dat zijn armen gebroken waren. Dominee Everhardus Bedber had in 1684 een conflict met de kerkenraad over zijn functioneren. De kerkenraad beschuldigde hem van bedrog, ontrouw van de dienst, vechten met andere protestanten, diefstal, verzaken van de bezoekplicht van lidmaten, beledigen van lidmaten en nog veel meer. De classis besloot de partijen te verzoenen en de predikant in zijn functie te handhaven228. Godefridus Bedber kocht voor zichzelf De Zwaan in Veldhoven, maar daarna kon hij de hand leggen op de oude pastorie. Het pand werd in 1708 door Franse soldaten in brand gestoken en ging geheel verloren. Ook de trouwboeken gingen in vlammen op. De schade bedroeg maar liefst 5308 gulden. De predikant kreeg in 1711 een schadevergoeding van 2256 gulden. Na zijn dood verkochten de erfgenamen van de predikant de herbouwde pastorie aan Johan van Noort, schoolmeester te Veldhoven. In 1713 kocht het dorpsbestuur van Veldhoven een huis met boomgaard en visserij aan het Grote Broek. Het verkocht dit pand vervolgens aan Johannes Hazeu, de nieuwe predikant van Veldhoven en Blaarthem. In principe moest het dorpsbestuur zorgen voor een geschikte woning. Na de dood

223


ARMOEDE EN VERVAL

Plattegrond van de Nederlands-hervormde pastorie van Veldhoven uit 1770.

224


KERKELIJKE GESCHIEDENIS

van predikant Hazeu verkocht zijn weduwe, Anna Barbara van Maerlant, het huis aan het dorpsbestuur van Veldhoven. De dorpsbestuurders leenden 1650 gulden van Hermanus Kuijpers, predikant te Eindhoven, om het pand te verwerven en vervolgens te verbouwen tot woning voor predikant Henricus Ross229. In 1729 vond een bijzonder voorval plaats in Blaarthem. Daar verbleef de heer Van der Leemputten, provisor van de abdij van Averbode, met een dame. Toen hij belaagd werd door zijn eigen vader, zijn zwager en enige andere personen, zocht hij zijn toevlucht in de pastorie van predikant Ross. De dame werd later te Zeelst eveneens bedreigd. Opvallend is dat zij daarna vluchtten naar het huis van de protestantse secretaris Van Vlodorp in Zeelst. De dame kon onder bescherming van de stadhouder veilig naar Eindhoven vertrekken230. Omstreeks 1745 raakte de pastorie in verval en moesten reparaties worden uitgevoerd. Het werk werd voor 424 gulden aangenomen door Jan Gijpen231. Vijfentwintig jaar later werd de oude pastorie gedeeltelijk afgebroken en op dezelfde plaats een nieuwe gebouwd. Peter van Wijk uit SintOedenrode nam het werk aan voor 3319 gulden. Hiervoor moest 2250 gulden geleend worden van Johanna Theresia Doppers uit Eindhoven. Het dorpsbestuur van Veldhoven zou 2/3 voor zijn rekening nemen en Gestel en Blaarthem 1/3 deel232. Predikanten te Veldhoven Wilhelmus Cuminius Johannes Boucardus Everhardus Bedber Godefridus Bedber Johannes Hazeu Henricus Ross Arnoldus Ross Didericus van Hensbeek Johan Pieter Nicolaas Cox Johannes Cornelis Ten Ham233

Periode 1648-1675 1675-1679 1680-1687 1688-1713 1714-1722 1723-1749 1750-1783 1784-1801 1803 1804-1817

gemaakt bij het gilde van timmerlieden, metselaars en leidekkers in Den Bosch. Uiteindelijk nam Remigius Sledsen uit Veldhoven het aan voor 580 gulden. Hendrik van de Weijer, meester-leidekker uit Boxtel, diende in 1726 reparaties te verrichten aan de kerk235. In 1768 moest de kerktoren opnieuw worden gebouwd, omdat deze versleten was. Bij de publieke aanbesteding werden de werkzaamheden voor 750 gulden aangenomen. Het duurde echter een jaar voordat de StatenGeneraal hun goedkeuring verleenden aan een geldlening ter hoogte van dat bedrag. Het dorpsbestuur van Veldhoven leende vervolgens 750 gulden van Joost Roijaarts. Omdat ook Blaarthem niet over zoveel geld beschikte, werd 350 gulden geleend van baron Van Dongelbergen236. In december 1794 braken enkele mannen de kerken van Blaarthem en Veldhoven open. Zij beweerden dat alles toebehoorde aan de Republiek. Achteraf bleek dat zij in beide kerken vernielingen hadden aangericht237.

Onderwijs In de voorafgaande tekst over de parochies is te lezen dat in de eerste helft van de 17de eeuw in Zeelst en Veldhoven kapelaans de taak op zich namen om kinderen te onderwijzen. Vaak was de kapelaan tevens koster van de kerk. In 1648 werden nieuwe schoolmeesters benoemd door de Grote Kerkelijke Vergadering in Den Bosch. Deze protestantse schoolmeesters waren tevens koster. Voor hen was meestal in het dorp een klein huisje met schooltje beschikbaar op het kerkhof naast de kerk.

De oude kerk van Veldhoven De kerk van Veldhoven was eigendom van de protestanten. In 1710 was er een nieuwe klok nodig. Deze werd besteld via klokgieter Fremij en met veel moeite van Amsterdam naar Veldhoven vervoerd. In 1720 moest de kerk worden opgeknapt. Het werk werd bekend

225

Naast de Nederlandshervormde pastorie aan Den Broek lag een waterplas.


ARMOEDE EN VERVAL

Boven zijn stand getrouwd Dominee Didericus van Hensbeek was gehuwd met Cornelia Margaretha baronesse van Tengnagell tot Gellicum. Zij was afkomstig uit Gelderland, waar haar vader heer van Gellicum nabij Tiel was en eigenaar van grond in Rossum. Blijkbaar gaf de predikant veel meer geld uit dan hij ontving. In 1785 werd geschreven dat zijn financiële omstandigheden rampzalig waren. De familie van zijn vrouw had nog een vordering op de erfenis van de vrouwe Glasenab, die het kasteel De Holtmühle bezat nabij Tegelen. Met zijn aandeel in die vordering van 29.234 gulden (plus achterstallige rente) als onderpand, leende Van Hensbeek geld en betaalde hij zijn schulden. In 1788 moest hij bijvoorbeeld 2050 gulden betalen aan koopman Johan Francis van Antwerpen in Eindhoven wegens geleend geld en geleverde winkelwaren. In die tijd kocht men daarvoor twee goede huizen. Toen de erfenis van de Holtmühle lang op zich liet wachten en ook daarvoor processen moesten worden gevoerd, was de dominee genoodzaakt om zijn inboedel, inclusief het paard en de sjees te verkopen. Toen in 1791 de erfenis afkwam, waren er opnieuw problemen over de inning van het bedrag en over een bedrag van 7000 gulden dat al in 1782 door de zuster van zijn vrouw geleend was. Voor de schuldeisers duurde het nu te lang. Zij lieten beslag leggen op 1/3 deel van het jaarsalaris van de dominee. In Veldhoven gingen al snel geruchten dat de dominee aan de drank was en zijn vrouw uitschold en sloeg. Van zijn vrouw werd verteld dat zij een relatie had met de rijke heer Beeldsnijder. Op een zeker moment was zij zelfs naar Oostelbeers gevlucht. Over de dochters Van Hensbeek werden verklaringen afgelegd dat zij niet van mannen af konden blijven. De situatie bij de predikant was niet alleen onderwerp van gesprek in Veldhoven, ook de Classis Peelland en Kempenland ging zich met de zaak bemoeien. In de Classis vergaderden de predikanten uit het hele district van Peelland en Kempenland. De beschuldigingen tegen dominee Van Hensbeek raakten ook de goede naam van andere predikanten. Deze gingen zich op de hoogte stellen van wat er waar was van die verhalen. Er werden veel belastende verklaringen afgelegd over de dronkenschap van de predikant, zelfs tijdens kerkdiensten, het uitvallen van kerkdiensten, zijn Franse gezindheid, over de relatie tot zijn vrouw, de zwangerschap van zijn dochter, het niet betalen van rekeningen en nog veel meer. Ook de kerkenraadsleden en ouderlingen legden verklaringen af. Ondanks alles bleef Van Hensbeek toch in Veldhoven. Hij overleed daar op 25 november 1801, in de leeftijd van 53 jaar. Zijn erfgenamen deden afstand van de schamele erfenis234.

Schoolmeesters te Gestel en Blaarthem

Schoolmeesters in Zeelst

In 1648 werd voor Blaarthem nog geen schoolmeester benoemd. De Grote Kerkelijke Vergadering twijfelde of er in die plaats een predikant moest komen. Dat laatste ging niet door, maar samen met Gestel kreeg Blaarthem toch een schoolmeester. Gestel en Blaarthem hadden samen één school. Ofschoon Gestel een heerlijkheid was van de prins van Oranje, was het benoemingsrecht van de schoolmeester in handen van de Raad van State. Gestel betaalde 2/3 deel van het salaris en de huishuur en Blaarthem 1/3 deel238.

In 1648 moest de katholieke schoolmeester Willem Lambrechts van Diepenbeeck uit Zeelst zijn ambt afstaan aan de protestantse schoolmeester Jordanus Verhindert. Het dorpsbestuur van Zeelst moest voor deze een huis beschikbaar stellen. Er werd een huis gehuurd in Veldhoven. Kort daarna werd Verhindert overgeplaatst naar Reusel. Daar kon hij geen huis krijgen, zodat hij enige tijd dagelijks te voet van Veldhoven naar Reusel moest. Nota bene vier uur heen en vier uur terug240. In 1648 verzocht de katholieke schoolmeester van Oerle, Willem Jacobs, of hij een aanstelling kon krijgen als schoolmeester als hij over zou gaan tot het protestantisme. In principe wilde de Grote Kerkelijke Vergadering dat wel toestaan, maar uiteindelijk werd hij benoemd in Zeelst in de plaats van Jordanus Verhindert241.

Schoolmeesters te Gestel en Blaarthem Philips de Lembor Adriaan van Esbeeck Sigebertus de Cort Anthonie Roessingh Willem van Hogerwou Lambertus Greeve239

226

Periode 1650-1676 1676 1676-1678 1678-1714 1714-1760 1760-na 1796

In 1691 kocht het corpus van Zeelst van de rentmeester van de geestelijke goederen van


KERKELIJKE GESCHIEDENIS

Kempenland een stuk land dat het Pastorijgrasveltje heette. Dit perceel lag dicht bij de kerk van Zeelst. De grond werd aangekocht om ter plaatse een nieuwe schoolmeesterswoning te bouwen. De Raad van State keurde de aankoop goed, zodat met de bouw begonnen kon worden242. In 1719 was Johan van Berten 76 jaar oud. Hij was gedurende 53 jaar schoolmeester geweest in Wintelre en in Zeelst. Hij droeg zijn taak over aan zijn zoon Johan van Berten jr. Omdat er geen pensioen bestond in die tijd, gingen vader en zoon een contract aan. Johan junior zou het werk als schoolmeester en koster doen, inclusief het luiden van de klok. Hiervoor ontving hij het schoolgeld van de kinderen en de ontvangsten voor bruiloften en begrafenissen, bovendien 18 gulden per jaar. Zijn vader zou het schoolmeesterstraktement krijgen, in totaal 218 gulden per jaar. Het oude recht om met Pasen eieren bij ieder huisgezin op te halen, was voor hen beiden. Voor de schoolmeester in Zeelst was in die tijd opnieuw geen afzonderlijke woning, zodat hij er zelf een moest huren of kopen. Johan van Berten jr. kocht in 1727 het huis van Martina Tegenbos bij de kerk van Zeelst, waar voorheen secretaris Vitus Willem van Vlodrop woonde. In 1738 verkocht Van Berten dit huis aan de weduwe van Jacobus van der Vloet243. In 1769 lieten de dorpsbesturen van Zeelst en Meerveldhoven in Zeelst een nieuwe school bouwen. Hendrik Smulders nam het werk aan voor 585 gulden, inclusief de bouwmaterialen. De school stond tegen de muur van het kerkhof. In 1770 leende het dorpsbestuur van Zeelst 600 gulden voor de bouw van deze school 244. Schoolmeesters in Zeelst Jordaen Verhindert Guillaume Jacobs de Five Johan Goverts van Berten Johan van Berten junior Joachim Geene245

lege kapel te mogen wonen. Toen hij daar eenmaal woonde met zijn vrouw en vijf kinderen, vond hij die te klein. Omdat de klachten over de schoolmeester aanhielden, plaatste de Raad van State hem over naar Lommel, waar hij datzelfde jaar overleed. Johan van Noort, die schoolmeester was in Lommel, kwam in 1653 naar Veldhoven246. Schoolmeester Johan van Noort werd in 1703 beroofd door het Franse leger dat zich in Riethoven bevond. Zelfs de kleding van zijn gezin hadden de soldaten meegenomen247. Schoolmeesters in Veldhoven Hendrik Brants Johan van Noort Johan van Noort Anthony van Veen Jacob Blat Bernardus Adolphus Scriba248

Periode 1648-1653 1653-1677 1677-1730 1730-1748 1748-1777 1777-1819

In de 17de eeuw lag de school van Veldhoven niet ver van de landerijen van de Postelse hoeve in Zonderwijk249. In 1779 leende het dorpsbestuur van Veldhoven 500 gulden voor de vernieuwing van de school en het schoolmeestershuis. Hiervoor moest een gedeelte van de oude school worden afgebroken250.

Schoolmeesters in Oerle De katholieke schoolmeester in Oerle moest in 1648 plaats maken voor de protestant Caspar Mans. Vanaf 1655 werd het schoolmeestersambt onafgebroken uitgeoefend door een Van Vlodrop. De eerste was Nicolaas van Vlodrop, die afkomstig was uit Bergen op Zoom. Hij beheerste de Latijnse taal en was in 1658 in

Periode 1648 1648-1680 1680-1720 1720-1760 1760-1810

Schoolmeesters in Veldhoven De eerste protestantse schoolmeester Hendrik Brants was tevens timmerman. Al snel klaagden ouders over hem dat hij zijn schoolmeestersambt verwaarloosde. Hij mocht geen eigen woning huren, maar moest er een aanvaarden van het dorp. Hij vroeg toestemming om in een

In dit kleine huisje in Zeelst, nabij de Heuvel, woonde schoolmeester Joachim Geene.

227


ARMOEDE EN VERVAL

Oerle tevens werkzaam als notaris. In 1666 werd hij rector van de Latijnse school in Oirschot. Hij vestigde zich toen ook als notaris in Oirschot. Van schoolmeester Johan van Vlodrop werd in 1704 geschreven dat hij een oud en versleten man was. Hij had acht kinderen, waarvan de jongste nog maar twee jaar oud was. Van zijn salaris als schoolmeester kon hij maar sober leven en uitsluitend brood kopen en andere levensbehoeften251.

In Zandoerle stond op het Moleneind de zogenaamde Eenmanshoeve. Foto van 1967.

De school in Oerle was in 1743 aan vervanging toe. De dorpsbestuurders klaagden over een seer slegte en bouwvallige staat. In de loop der jaren was er al veel aan gerepareerd, maar in 1743 oordeelden de schepenen dat het beter was om een nieuwe school te bouwen. Vanwege de slechte financiĂŤle situatie van het dorp gaven de Staten-Generaal geen toestemming voor de bouw van een nieuwe school, waarvoor 1000 gulden nodig was. Er mocht 280 gulden worden geleend, tegen maximaal 2 1/2 % rente voor de hoogstnoodzakelijke reparaties. Dat er niet meer geld beschikbaar werd gesteld, lag aan het feit dat ook voor de predikantswoning nog 400 gulden extra nodig was252. De meeste schoolmeesters leidden een eenvoudig bestaan. Het inkomen moest worden aangevuld met de opbrengst van een stukje land en enig vee. Gerard Pieter van Vlodrop, koster en schoolmeester te Oerle, ging het beter af. Hij kocht in 1761 het Pannenhuis in Veldhoven van de familie Heuvelmans. Hij bezat ook een huis in Oerle253.

Schoolmeesters in Oerle Caspar Mans Nicolaas van Vlodrop Johannes van Vlodrop Johan van Vlodrop Gerard Peters van Vlodrop Adriaan Treffers254 Adriaan Tops

Periode 1648-1655 1655-1666 1666-1704 1704-1756 1756-1793 1793-1803 1803-1834

De onderwijzers tot en met 1803 waren allemaal protestant, Tops was de eerste katholiek. Studenten aan universiteiten De meeste opleidingen aan universiteiten, zoals die van Leuven, waren bestemd voor katholieken. De afgestudeerde theologiestudenten konden echter als priester niet aan de slag in Brabant. Gedurende de periode 1648 tot 1810 volgden ook enkele protestanten opleidingen aan universiteiten. Jacobus Ross en zijn broer Arnoldus Ross studeerden theologie aan de universiteit van Groningen. Arnoldus werd predikant in Veldhoven en Jacobus predikant in respectievelijk Bakel en in Waalre255. Paulus Ross, de zoon van dominee Arnold Ross, promoveerde in Leiden en werd aanvankelijk advocaat in Veldhoven. In 1787 werd hij benoemd tot lid van het Hof van Justitie in het kasteel van Batavia in Nederlands-IndiĂŤ. Zijn moeder leende hem 4000 gulden om zich in Batavia te vestigen. In 1792 overleed Paulus Ross in Batavia. De terugbetaling van de 4000 gulden regelde zijn neef Johannes Theodorus Ross, predikant te Batavia256.

SOCIAAL-ECONOMISCHE GESCHIEDENIS In 1794 maakte Caspar van Breugel een rapport over de economische omstandigheden in de Meierij van Den Bosch. Hij baseerde zich op inlichtingen die hij aan ieder dorpsbestuur had gevraagd. Het beeld dat daaruit naar voren komt, is somber en negatief. Hij constateerde een algemene achteruitgang van de handel, de bierbrouwerijen en de nijverheid. Zijn omschrijving van de landbouw maakte duidelijk dat de boeren onder moeilijke omstandigheden een karig bestaan leidden. Ondanks alle ontberingen die de bevolking tijdens de eerdergenoemde oorlogen had geleden, meende Van Breugel dat de situatie destijds beter was dan aan het einde

228


S O C I A A L- E C O N O M I S C H E G E S C H I E D ENIS

Plaats in 1791 Blaarthem Meerveldhoven Oerle Veldhoven Zeelst 258

aantal huizen 28 36 122 141

lopens land

akkerland

1017 695 2851 3119

449 423 1661 1728

182

2883

1651

van de 18de eeuw. De gegevens die ons ter beschikking staan over de economie in de 17de en de eerste helft van de 18de eeuw tonen inderdaad meer bedrijvigheid dan in de tweede helft van de 18de eeuw. Van Breugel maakte soms ook gebruik van informatie over vroegere omstandigheden in de handel of nijverheid om dat aan te tonen. In de onderstaande tekst zullen de verschillende economische activiteiten ter sprake komen.

Landbouw In 1794 was landbouw de belangrijkste bron van bestaan in Blaarthem en Oerle. In Zeelst, Veldhoven en Meerveldhoven woonden ook veel thuiswevers. Zij beschikten over minder grond en vee. In de tabel die gemaakt is aan de hand van de gegevens van Caspar van Breugel van het jaar 1791, is goed te zien dat de gemiddelde rundveestapel en hoeveelheid akkerland per huis in de drie laatstgenoemde dorpen geringer waren dan in de andere. In 1774 schreven de dorpsbestuurders van Veldhoven en Zeelst dat daar vele kleine en weinig grote boerenbedrijven voorkwamen257. Blaarthem beschikte duidelijk over de beste grond. In Zeelst was het akkerland in de richting van Blaarthem aanzienlijk beter dan de grond nabij Oerle. Over het algemeen kwalificeerde Van Breugel de grond in Zeelst als middelmatig. Oerle stond bekend om zijn slechte grond. Van Breugel schreef: De teullanden (akkers) zijn schraal en zandig, de weijlanden zeer hoog, zoo dat bij drooge zoomers slegte graanen geeven en de weijden verbranden, zodanig dat de ingezeetenen gebrek aan voeder hebben. Daar en boven moeten de Teul en Weijlanden door sterk bemesten en labeuren, draagbaar gehouden worden, het mest komt er te ontbreeken, door dien de Ingezeetenen weinige en hooge weijden hebben, en door hunne armoede geen genoegsaam vee kunnen houden, zulx reeden is, dat verscheide goederen weeder tot heijde keeren, en andere geen genoegsaame schaar opleeveren.

kwaliteit land goed middelmatig schraal schraal/ middelmatig middelmatig

aantal runderen 104 64 287 300

runderen per huis 3,7 1,8 2,4 2,1

302

1,7

akkerland per huis 16 lop. 11,8 lop. 13,6 lop. 12,3 lop. 9,1 lop.

Van Breugel verzamelde een groot aantal gegevens van het jaar 1791 en controleerde de opgaven van de dorpsbesturen met zijn eigen bevindingen. In de tabel wordt onderscheid gemaakt tussen land en akkerland of teulland. Onder land verstaan we de totale hoeveelheid grond die iemand bezat. Behalve akkerland ging het dan ook om groes (meestal hooiland, soms wei), houtwas (hakhout) en heide. Op de heidevelden werd struikheide gemaaid voor gebruik in de stal en er werd daar vee geweid. In de 17de en 18de eeuw maakten de gemeenschappelijke gronden nog een belangrijk onderdeel uit van het landbouwsysteem. Buiten de eigen grond mochten de boeren gebruik maken van de gemeenschappelijke gronden voor het steken van turf, maaien van heide of het weiden van schapen of runderen. De gemeenschappelijke gronden waren al sinds de Middeleeuwen in gebruik. In oude oorkonden stond precies omschreven welke dorpen gerechtigd waren om bepaalde moerassen, heidevelden, vennen of zandverstuivingen te gebruiken. De situatie was vaak erg ingewikkeld

229

Akker met korenschoven op Cobbeek. Dit gebied is inmiddels volgebouwd. De toren op de achtergrond is die van de kerk van d’Ekker.


ARMOEDE EN VERVAL

geen rechten had. Vaak werd dan een hele kudde schapen in beslag genomen en openbaar verkocht. Omdat die schapen van een aantal inwoners van een bepaald gehucht waren, brak dan een hooglopend conflict uit.

Boerderij op de Kleine Vliet in Oerle, tegenwoordig bewoond door de familie Kootkar.

omdat de gerechtigden op die gronden in de Middeleeuwen nog deel uitmaakten van de oude bank van Oerle, maar in de 18de eeuw tot andere schepenbanken behoorden. Een schutter of heemraad hield nauwkeurig in de gaten of uit andere dorpen of gehuchten geen schaapskudden op die gemeenschappelijke gronden kwamen. Er waren regelmatig conflicten met buurdorpen zodra iemand betrapt was op het illegaal steken van turf of het weiden van schapen op gemeenschappelijke gronden waar de schaapherder Omschrijving gemeenschappelijke gronden Gemene Broek Grote Aard van Oerle Zeelsterheide Broek Broek

jaar van uitgifte 1297 1326 1331 1350 vóór 1340

Kerkoerle Oedekensdungen

vóór 1340

230

De inwoners van Oostelbeers claimden in 1662 rechten op de Grote Aard van Oerle. Uit een proces voor de Raad van Brabant kwam naar voren dat niet heel Oostelbeers, maar alleen het Oostelbeerse gehucht Hoogeinde rechten had op de Grote Aard. Na het proces ontstond in Oostelbeers onenigheid over de proceskosten. Aangezien Hoogeinde niet wilde betalen, weigerden ook de andere gehuchten van Oostelbeers hun aandeel in de 214 gulden259. De grenspalen van de gemeenschappelijke gronden waren vaak onderwerp van discussie. In 1660 verklaarden enkele heemraden van de Grote Aard van Oerle waar de paal tussen dit gebied en het grondgebied van Vessem vanouds had gestaan. De 76-jarige Jacob Janssen en de 70-jarige Jan Dionijssen, beiden uit Kerkoerle, kenden die palen nog uit verhalen van hun vaders, die respectievelijk 90 en 70 jaar oud waren geworden. Oude inwoners van Knegsel, Oerle, Oostelbeers en Wintelre konden dit bevestigen. In 1757, 1775 en in 1785 werden alle palen en grensstenen van de Grote Aard nog eens geïnspecteerd. Daarbij komt ook een paal voor op Zonderwijk, niet ver van herberg De Baart. Het was een oud gebruik dat kinderen meegingen met deze inspectie en onderweg getrakteerd werden op peperkoek en moppen, zodat zij zich die grenspalen goed zouden blijven herinneren260. In 1666 verweten de inwoners van Veldhoven schout Otto van Doesburch dat hij niets ondernam tegen inwoners van Gestel die illegaal turf hadden gestoken in het Gemene Broek. In een

Gerechtigden Zonderwijk, Meerveldhoven, Zeelst en Blaarthem Zandoerle, Knegsel, Hoogcasteren, Vessem en Wintelre Zeelst Veldhoven, Steensel, Zittard en Wolfshoven Heers, Zonderwijk (Veldhoven), Priemsheide en Straatbroek Kerkoerle Waalre en Valkenswaard


S O C I A A L- E C O N O M I S C H E G E S C H I E D ENIS

verzoek aan de Raad van State vroegen de Veldhovenaren of de drossaard van Eindhoven en Cranendonk onderzoek kon verrichten in huizen en schuren van inwoners van Gestel. De Raad van State had echter geen macht over de drossaard van Eindhoven en Cranendonck. De Veldhovenaren wilden dat het Broek vooral gebruikt zou worden voor het weiden van vee en niet voor het steken van turf. In 1667 bepaalde de Raad van State dat iedere overtreder een boete moest betalen van 25 gulden261. In 1732 speelde een conflict over het Broek, met name over een gedeelte dat tussen Steensel en Veldhoven lag. Naar aanleiding van de kwestie in 1732 was in dat jaar een nieuw reglement gemaakt voor het gebruik van de gemeenschappelijke gronden. Jan Heeren was in 1756 gearresteerd, toen hij met een kar turf vanuit dat gebied naar zijn huis in Veldhoven wilde rijden. Oude inwoners van Veldhoven verklaarden toen dat de inwoners van Veldhoven, Steensel, Zittard en Wolfshoven (Knegsel) daar sinds mensenheugenis turf staken in de heide262. Buiten de gemeenschappelijke grond bezat Veldhoven nog een gebied bij het Witven, dat in 1706 werd gebruikt voor het steken van turf. Inwoners van Veldhoven konden toen een turfkavel kopen om voor eigen gebruik uit te steken. De turf mocht maximaal een halve voet diep worden gestoken. Inwoners die beesten hielden, mochten twee kavels kopen. In totaal werden bijna 300 kavels verkocht. Na het steken verviel de grond weer aan het dorp263. In 1762 kregen de inwoners van Veldhoven toestemming van de Raad- en Rentmeestergeneraal der domeinen van Brabant om turf te steken in de Twee Goren en het Kleijn Reijtje tussen Veldhoven en Steensel264.

In 1740 werden 10 bunder gemeenschappelijke grond tussen de huizen op Zandoerle en het ven De Meer ontgonnen. Vervolgens werden enkele delen van de Grote Aard van Oerle in 1797 en 1800 openbaar verkocht om te ontginnen265. In Veldhoven werden in 1803 300 lopens grond van het Gemene Broek verkocht. Hiervoor was in 1797 toestemming ontvangen. Een jaar later werd een aanvraag ingediend voor nog eens 600 lopens. Wouter Beijnen, inwoner van Zeelst, woonde in 1804 in een hut, opgetrokken van russen (graszoden), op de gemeenschappelijke gronden. Het dorpsbestuur van Zeelst vroeg toestemming aan het departementaal bestuur om die grond gratis aan hem af te mogen staan, zodat hij daar een huisje kon bouwen266. Een soortgelijke situatie betrof de Steenselse Hut aan de Steenselsedijk in Veldhoven.

Pootrecht van bomen Aan de rand van de gemeenschappelijke gronden en langs wegen hadden de dorpen het recht om bomen te planten. Die rechten werden vastgelegd in een pootkaart. De bestaande pootkaart was nog gemaakt voor de oude bank van Oerle. In 1765 werden in heel de Meierij van Den Bosch de pootkaarten onderzocht. Jaarlijks moesten de dorpen die voorheen behoorden tot de oude bank van Oerle een recognitiecijns betalen aan de Rentmeester-generaal van de domeinen. In 1765 werd voor ieder dorp afzonderlijk vastgesteld welke bijdrage in die cijns betaald diende te worden. Voor Veldhoven was dat 1,00 gulden, voor Zeelst 1,25 gulden en voor Blaarthem 0,25 gulden267.

Ontginningen Van de gemeenschappelijke gronden werd maar weinig ontgonnen. Er zijn enkele voorbeelden van uitzonderingen. In 1664 werd schraal heideland van Oerle, Vessem, Wintelre en Knegsel en enkele andere dorpen verkocht ter ontginning. In 1692 volgde de toestemming voor een kleine ontginning in Zandoerle aen de Meer. De 28 nieuwe erven werden in 1695 openbaar verkocht.

231

De Steenselse Hut, op de weg van Veldhoven naar Steensel, is herbouwd door Thieu Baetsen, de grondlegger van de Baetsen Groep.


ARMOEDE EN VERVAL

Misoogsten In de landbouw kwamen wel eens misoogsten voor ten gevolge van storm, hagel of nachtvorst. Soms werd maar één gehucht of dorp getroffen. Dat was bijvoorbeeld het geval in Zeelst, waar in 1663 de oogst verloren ging door zware hagelslag. Eveneens in Zeelst ging op 27 juni 1717 het grootste deel van de oogst van graan, boekweit, vlas en spurrie door hagel verloren. Geen veld bleef onbeschadigd door de ongelofelijk grote hagelstenen. De landbouw ondervond gedurende de eerste helft van de 18de eeuw veel hinder van koude. Die tijd wordt zelfs aangeduid als de Kleine IJstijd. De winters waren toen vaak kouder dan in andere perioden, nachtvorst kwam later voor, soms zelfs nog in juni. In dat geval was de boekweitoogst onherroepelijk verloren. In juni 1761 vernielde een zware hagelbui het graan in Oerle en Veldhoven268.

Veeteelt De veestapel was bij de meeste boeren beperkt tot enkele melkkoeien, een trekos en soms een paard. Veel boeren hadden rode koeien, een runderras dat bruinrood van kleur is. Jan Wouters bijvoorbeeld bezat in 1699 een paard, een rode koe, een zwarte koe en 20 schapen269. Francis Zigmans behoorde in 1767 tot de grotere boeren met een paard, een stier, een os, vijf koeien, 2 kalveren en 30 schapen270. De gemiddelde veestapel was beperkt tot enkele koeien, zoals blijkt uit het voorgaande schema van het jaar 1791. Zuivel werd door de boeren zelf verwerkt tot boter. De boter kon op een botermarkt of jaarmarkt worden verkocht. Vanouds was in Oerle een waag, waar boter gewogen kon worden. Het Sint-Jansgilde verpachtte de waag in Oerle. Ook inwoners van Vessem brachten in de 18de eeuw hun boter naar de waag in Oerle. Dit wijst erop dat die traditie nog dateerde uit de tijd van de oude bank van Oerle, dus van vóór 1560271. In de meeste dorpen waren maar enkele imkers. Willem Dircx uit Veldhoven bezat in 1697 20 bijenkorven272. Ook enkele boeren hielden bijen.

232

Textielnijverheid De textielnijverheid in Zeelst en Veldhoven hield verband met de handel in geweven linnen in Eindhoven en omstreken. Eindhovense ondernemers lieten linnen weven en bleken. Zij verkochten het linnen vervolgens aan een koopman, die het exporteerde. In de tweede helft van de 17de eeuw woonden ook dergelijke ondernemers in Veldhoven, Gestel en Woensel. In Gestel kwamen veel blekerijen voor, maar vanaf 1688 lieten de ondernemers het meeste geweven linnen in Haarlem bleken273. Na 1688 haalden ondernemers linnen garens uit Duitsland om die in Brabant te laten verwerken tot geweven linnen. Vervolgens moesten de lakens naar de Haarlemse blekerijen worden vervoerd. Tilburg bezat als eerste het recht op vrije wol- en lakenhandel. In 1692 kregen Eindhoven, Helmond, Woensel, Gestel en Nuenen hetzelfde recht als Tilburg, mits het geweven linnen voorzien werd van een loodje. Het loodje werd aangebracht met een loodtang door een commies van de Admiraliteit op de Maas. Vanaf die tijd mochten alleen lakens worden vervoerd van dorpen die een concessie hadden voor deze loodtang. In 1696 kreeg Veldhoven de concessie. Nadien werd die ook nog verleend aan Mierlo, Oisterwijk en uiteindelijk in 1769 aan Boxtel. Een verzoek van Zeelst en Blaarthem in 1726 werd afgewezen. Desondanks konden de linnenwevers in die dorpen toch vooruit. Wevers uit Zeelst, Blaarthem, Oerle en Meerveldhoven lieten hun lakens voorzien van het loodje van Veldhoven. In dat dorp woonde een commies van de Admiraliteit op de Maas274. Textielnijverheid ging in de eerste helft van de 18de eeuw in Veldhoven en Zeelst een steeds grotere rol spelen. In Veldhoven verklaarden twee bakkers in 1739 dat het merendeel van de bevolking van Veldhoven bestond uit linnenwevers en ambachtslieden. Omdat er zo weinig boeren waren, kwam men jaarlijks 4000 tot 5000 vaten graan tekort, die in andere dorpen moesten worden aangekocht. Ook in 1746 verklaarden de dorpsbestuurders van Zeelst dat de ingezetenen van Zeelst voor het merendeel hun kost verdienen met het weven van linnen lakens voor de kooplieden van Eijndhoven en andere plaatsen.


S O C I A A L- E C O N O M I S C H E G E S C H I E D ENIS

In 1741 probeerde de Admiraliteit op de Maas misbruiken door dorpen die geen concessie hadden te voorkomen met de invoering van een nieuw reglement. Voortaan mocht alleen geweven linnen worden gelood op een weefgetouw, dat stond in een dorp waaraan een concessie was verleend. In 1742 vroegen de dorpsbesturen van Oerle, Meerveldhoven, Blaarthem, Zeelst, Strijp, Tongelre, Eckart, Aarle, Stiphout en Lierop de Staten-Generaal om een concessie. Alle verzoeken werden afgewezen. De dorpen benaderden de agent van de stad en Meierij van Den Bosch, die regelmatig boodschappen overbracht in Den Haag bij de Raad van State of Staten-Generaal. Hij moest proberen iemand te vinden met het recht van loodtang, maar ook dat mislukte. Kort daarna kwam de linnennijverheid in een crisis terecht, waardoor het verzoek niet meer werd herhaald275. In 1746 was het hoogtepunt dus al voorbij en nam de werkgelegenheid in de textielnijverheid snel af. In dat jaar schreven de dorpsbestuurders van Veldhoven en Zeelst dat deze fabrikage en negotie hier te lande zodanig in verval is geraakt. In de tweede helft van de 18de eeuw was de werkgelegenheid voor wevers in Veldhoven en Zeelst slecht. De meeste wevers hadden geen verstand van landbouw, zodat omschakeling zinloos was. Een aantal trok daarom naar Holland om zich daar te vestigen of seizoenarbeid te verrichten. In Eindhoven en omgeving gingen wevers zich na 1750 meer toeleggen op het vervaardigen van bontjes, gekleurde stoffen van katoen en linnen276. In die tijd is merkbaar dat sommige ondernemers, die meer dan één weefgetouw bezaten, zich ook toelegden op landbouw. Jacobus van Zon bijvoorbeeld, die in Veldhoven woonde nabij de schuurkerk, bezat in 1781 14 percelen grond en twee weefgetouwen277. Ook was er een afname van het aantal huizen waarin een weefkamer voorkwam. Eind 18de eeuw verviel de linnennijverheid zodanig, dat de commiesplaats van de Admiraliteit op de Maas in Veldhoven werd opgeheven. Van Blaarthem werd geschreven dat er in 1724 nog 70 weefgetouwen waren, in 1786 nog maar zes en in 1791 twee. In Oerle en Meerveldhoven woonden in 1791 respectievelijk 13 en 14 wevers. Over Veldhoven schreef Caspar van

Breugel dat daar nog eenige linnenweevers zijn die om gering loon van nabuurige plaatsen werken278.

Wever van vader op zoon Net als in de 17de eeuw werden ook in de 18de eeuw zonen van wevers opgeleid voor dat ambacht. Een voorbeeld is Rodier de Rooij. Toen hij in 1742 overleed en een vijfjarig kind Philip naliet, werd dat kind ondergebracht bij Dirk Adriaans. Dirk mocht als beloning in het huis van De Rooij (op Heers) wonen, maar hij moest beloven dat hij Philip zou leren lezen en schrijven en hem het ambacht van weven bijbrengen279.

Plaatselijke lakenkooplieden Eén van de eerste kooplieden/ondernemers was Goijaert Joris Borghouts uit Zeelst. In 1648 had hij voor maar liefst 940 gulden linnen lakens gekocht van Elisabeth, de weduwe van Peter Thomas van den Bergh280. Lambert Jansen uit Oerle moet ook zo’n ondernemer zijn geweest. Hij bezat in 1713 vijf weefgetouwen en 30 weefkammen met een Haarlems scheerraam en scheerbank. Die laatste werktuigen werden door een droogscheerder gebruikt om na het kaarden dit laken te kunnen scheren281. De lakenhandel was grotendeels in handen van kooplieden, die in de 18de eeuw fabriquers werden genoemd. Deze kooplieden/ondernemers lieten wol of vlas spinnen en weven door thuiswerkende spinsters en wevers. Zij lieten de lakens vollen en verven en verkochten het eindproduct op de jaarmarkten of aan ondernemers in Eindhoven en Haarlem. Vaak plaatsten de kooplieden weefgetouwen bij wevers thuis. Jan Peter Steijmans bijvoorbeeld had in 1655 weefgetouwen in Zeelst, Blaarthem en Veldhoven282.

233

In de Kromstraat in Veldhoven woonden in de 18de eeuw enkele textielkooplieden.


ARMOEDE EN VERVAL

Veldhovense lakenkooplieden Wouter Rijckers, Wouter van Emmen, Peter van Geloven en Peter Rijckers Wouter van Emmen en Peter van Geloven Wouter Rijckers en Michiel Rijckers Evert Verpalen en Anthonij Wouters de weduwe Wouter Rijckers, Antonie de Wijs, Francis van Emmen, Simon Geenen en Aart Smets Henricus Feijlingius (president-schepen), Jan Verlinden, Francis van Emmen, Dionisius Rijckers, Antonie Verschueren, Hendrik van Hooff en Hendrik van Emmen Jan van der Linden, Dionijs Rijckers, Hendrik van Emmen, Dionijs Cranenburgh, Paulus Maarlant, Bartel van Geloove en Jan van Don Dionijs Rijkers, Jan van Don, Hendrik van Hoof, Antonie Verschueren, Daniel Verschueren en Joseph Mickers 284

Op de jaarmarkt in Zandoerle werden vanouds paarden, koeien en varkens verkocht. Koeien van boer Van der Velden op de hoek van de Paddevenweg in Oerle.

Soms waren er ook handelaren uit andere dorpen met een concessie die lakens opkochten. Goort Willems van de Sande uit Woensel bijvoorbeeld kocht in 1698 lakens onder meer in Zeelst van Adriaan Eliens en Jan Willem Senders. Eliens merkte zijn lakens met het merk A4A, Senders met de letters JWS. Van de Sande kocht ook linnen lakens van wevers in Strijp, Blaarthem, Woensel en Eindhoven283. De lakenkooplieden of lakenreders van Veldhoven kregen op 15 december 1696 toestemming van de Admiraliteit op de Maas om, net als Eindhoven, Gestel, Woensel en Nuenen, lakens te vervoeren naar Haarlem. Zij namen daarvoor gezamenlijk een voerman aan, die deze lakens naar Haarlem bracht. Er zijn enige contracten bewaard gebleven, waarin de namen van de toenmalige lakenkooplieden uit Veldhoven voorkomen. In een schema worden die genoemd.

Jaar 1697

1732

voerman naar Haarlem Francis Leermakers uit Oerle Mathijs Andries Eliens Peter Rijckers Jan Leermakers uit Oerle Frans Jan Tielens uit Valkenswaard Jan Cortens uit Dommelen

1737

Lambert Ooms

1745

Peter Gerardus Starkman uit Westerhoven

1698 1702 1704 1716

Toen de crisis in de textielnijverheid steeds duidelijker merkbaar was, gingen de kooplieden geen contracten meer aan met voerlui. Waarschijnlijk beperkten zij zich toen tot de regionale markten. Gerard van Breugel uit Zeelst bijvoorbeeld leverde grof en fijn linnen aan Simon de Bruijn in Steenbergen. Blijkbaar waren er daar connecties met Zeelst, aangezien ene Jan Oosterbosch uit Steenbergen, ongetwijfeld uit Zeelst afkomstig, bij de transactie betrokken was. Er bleven enige kooplieden actief. Zo had Wouter Verbiesen in 1777 in Veldhoven met zijn zonen een handel in linnen stoffen en garens285.

Handel In het verleden werd de handel bevorderd mede dankzij de jaarmarkten in Oerle. Deze bestonden nog in de 18de eeuw, maar waren sterk in betekenis achteruitgegaan. Jaarlijks moest het dorpsbestuur van Oerle een cijns betalen voor dit recht, waarvan de hoogte van het verschuldigde bedrag bepaald was in de tijd toen de jaarmarkt nog flink bezocht werd. Tijdens de Spaanse Successieoorlog raakte Oerle vijf jaar achterop met die betalingen. In 1706 moesten de borgemeesters 15 gulden betalen voor die vijf jaren. In Oerle waren in de tweede helft van de 17de eeuw nog zeven jaarmarkten. Omstreeks 1740 waren er daar nog twee van over286. Veldhoven, Zeelst, Meerveldhoven en Blaarthem hadden geen eigen jaarmarkten. Die van Oerle

234


S O C I A A L- E C O N O M I S C H E G E S C H I E D ENIS

stamden nog uit de tijd dat Oerle hoofdplaats was van de oude bank van Oerle. Het aantal jaarmarkten was daarom groter dan in de meeste andere plaatsen.

Voerlieden Vanouds woonden enige voerlieden in de dorpen die aan doorgaande wegen lagen. We zagen al dat de textielnijverheid voor sommige voerlieden extra werk betekende vanwege het vervoer van garens uit Duitsland en geweven linnen naar Haarlem. Cornelis Janse Wagemakers uit Veldhoven was in 1717 voerman naar Antwerpen in opdracht van Arnoldus van Veghel, bleker en koopman uit Gestel288. Door Blaarthem, Zeelst en Veldhoven reden in 1794 nog jaarlijks vrachtkarren van en naar Maastricht en Luik. Aangezien destijds het zuidelijk gedeelte van de steenweg van Den Bosch naar Luik nog niet gereed was, namen de voerlieden nog steeds deze route of die over Heeze en Leende. In Oerle was het vrachtvervoer al wel verminderd nadat het noordelijk gedeelte van de steenweg van Den Bosch over Best richting Luik was aangelegd. Met dit deel van de eerste verharde weg in de Meierij van Den Bosch was in 1740 een aanvang gemaakt. Wel bleven vrachtkarren vanuit Weert via Oerle naar Waalwijk rijden289. In de 18de eeuw verdienden enkele mensen de kost met handel. Johannes Verlinden bijvoorbeeld reisde in 1702 met kameraden naar Holland, Zeeland, Friesland en het Land van Kleef om zijn handwerk of koopmanschap uit te oefenen290. Zijn aangevraagde paspoort heeft iets weg van die van de koperteuten en haarteuten, die veel in de Kempen voorkwamen. Ook de handel in paarden en schapen bestond nog steeds. Reinier Smits en Joris Borghouts waren in 1659 kooplieden in paarden. Jan Adriaans Philips verkocht in 1686 nog 90 schapen aan Aert Janssen in Driel in de Bommelerwaard. Corstiaen Jan Schippers uit Oerle had, tot zijn dood in 1706, een compagnie samen met zijn zoon Jacobus en met Dirk Leendert Schippers in vette en magere beesten. Zij kochten in en om Oerle magere runderen, lieten die vetweiden in het Land van Heusden en Altena en verkochten die vervolgens in Brabant en het Land van Luik. Adriaan van Lierop uit

Jaarmarkten in Oerle Woensdag na Sint-Jansdag in juni Woensdag na Half Vasten Woensdag na Sint-Mathijsdag in september Woensdag na Sint-Catharinadag in november Maandag na Sint-Paulus in januari Maandag na Sint-Servatius in mei Maandag na Maria Hemelvaart in augustus

Zeelst kocht nog in 1758 een paard op de paardenmarkt van Waalwijk291.

Ambachten In eerder genoemde documenten werd vermeld dat in Veldhoven en Zeelst veel ambachtslieden woonden. Bijzondere ambachten kwamen niet voor. In sommige kerkdorpen woonde een smid, een timmerman of een metselaar. Vaak gingen deze beroepen over van vader op zoon. Meerveldhoven telde in 1794 drie timmerlieden, een metselaar en een kuiper. In Oerle woonden in 1794 vijf timmerlieden, twee smeden en zes schoenmakers. In Zeelst bestond in 1760 nabij de kerk, naast het huis De Keizerskroon, een leerlooierij met looikuipen. Deze was eigendom van Christiaan Bogers en later van zijn beide zonen Jan en Bartel Bogers. Oerle had in 1794 drie leerlooierijen 292.

Bierbrouwers Eind 17de eeuw waren er veel bierbrouwerijen en brandewijnstokerijen op het platteland. Na 1687 nam dat aantal af als gevolg van strengere controles door de ijkmeesters en een versterking van de positie van de stedelijke brouwerijen ten koste van de brouwerijen in de dorpen. Omstreeks 1700 verbood de Raad van State het stoken van brandewijn en het brouwen van bier op het platteland. Ook moesten de brouwers zo’n hoge belasting betalen, dat velen er voor kozen om de brouwketels niet te gebruiken. In 1754 verklaarden de schepenen dat in de schepenbank Veldhoven-Zeelst-Blaarthem geen brandewijn meer gestookt werd293. Een aantal brouwers gaf jaarlijks op dat zij de brouwketels niet gebruikten, waardoor zij een fikse belasting konden voorkomen.

235

Feestdag (bij benadering) 24 juni Wisselend 21 september 25 november 18 januari 13 mei 15 augustus 287


ARMOEDE EN VERVAL

Oerle In Kerkoerle lag brouwerij De Drie Zwaantjes. De naam komt al voor op een 17de-eeuws koningsschild van het Sint-Jansgilde. De brouwerij was in 1648 van oud-secretaris Peter Wouters. Zijn weduwe verkocht in 1665 het brouwgetouw aan Jan Wouters (Heeren). In diens herberg vergaderden de schepenen en borgemeesters van Oerle. In 1681 verkocht de weduwe van Jan Wouter Heeren de brouwerij aan Matheus van Hooff uit Eindhoven. Matheus van Hooff verhuurde de brouwerij achtereenvolgens aan Aelbert Bogaers en Wilbort Heeren. Zowel Bogaers als Heeren gebruikten de brouwketel niet meer. De Drie Zwaantjes was omstreeks 1696 een herberg. Uiteindelijk kocht Heeren De Drije Swaenties. In 1739 verkocht zijn zoon Jan Heeren dit pand daar de drie Swantiens uijthangen aan Anneke, de weduwe van Dirk van der Veeken. Tien jaar later was het pand van de kinderen van Albert Dirk Heeren294. Het brouwhuis stond blijkbaar naast de herberg. Het was in 1745 eigendom van Reinier Meurkens uit Budel. Deze verkocht het aan Hendrik van Asten. In 1747 deed Van Asten het over aan Hendrik Bogers295. De naam van herberg De Drie Zwaantjes bleef in gebruik in Oerle tot 1934, sinds die tijd staat daar De Kers. Het oude pand is in 1961 afgebroken.

Herberg De Drie Zwaantjes in Kerkoerle is momenteel beter bekend als De Kers. Deze recente naam is ontleend aan de

Een brouwerij te Zandoerle aen de Plaets werd in 1654 bij de boedeldeling van Anthonis Sijmons toegewezen aan zijn dochter Anneke Anthonis. Deze brouwerij bestond niet meer als zodanig aan het einde van de 17de eeuw. In 1696 was in Oerle geen enkele brouwerij meer in bedrijf296.

familie Kers (voorheen Kirsch), die enige tijd

Zeelst

in deze herberg woonde.

Van de zeven brouwerijen die Zeelst in de 17de eeuw had, was er in 1756 nog maar ĂŠĂŠn in bedrijf, terwijl twee andere net waren gestopt297.

Oorspronkelijk was het een bierbrouwerij.

Op de Biezekuijlen lag de brouwerij die Maria Joris Borghouts van haar vader erfde. Zij was achtereenvolgens gehuwd met Adriaan Eliens en met Johan de Wit. In 1697 kocht De Wit een brouwketel van het klooster Soeterbeek onder Nuenen, om die in zijn eigen brouwerij te plaatsen. Na de dood van Maria erfden de kinderen uit beide huwelijken in 1727 de brouwerij. De kinderen zetten echter het bier brouwen niet voort. In 1729 ging de voormalige brouwerij naar Joris de Wit. In 1756 was dit de enige koopbierbrouwerij van Zeelst. De brouwerij werd destijds gerund door Alexander Eliens, de halfbroer van Joris de Wit. Hij bezat dit pand tot 1785, toen zijn zoon Hendrik de Wit het erfde. In 1756 echter bestond de brouwerij niet meer298. Het brouwhuis met brouwgetouw in Zeelst op de Heuvel van Wilbort Janssen en Ida Borghouts bleef meer dan 50 jaar in hun bezit. Na de dood van Wilbort Janssen (van der Vloet) erfde in 1669 zijn schoonzoon Laureijs Dirk Vercoeijen (=Heuvelmans), die gehuwd was met Maria van der Vloet, de brouwerij. Deze werd omschreven als een huijs, schuer, schop en brouhuijs. In het brouwhuis stonden een grote kuip, een kleine kuip en een brouwketel. Maria Heuvelmans verklaarde dat de brouwketel met een inhoud van 12 tonnen water, niet meer gebruikt werd in de jaren 1698-1699. In 1725 ging deze brouwerij, na de dood van Willibrordus Heuvelmans, naar diens twee kinderen. Bij de onderlinge verdeling in 1727 kreeg Johan Jacob Maas, echtgenoot van Maria Heuvelmans, het huis met de brouwerij. Haar zus Catharina kreeg ter compensatie 150 gulden. Na de dood van Johan Maas kwam het pand in handen van zijn zoon Jan en dochter Elisabeth, die gehuwd was met Gijsbert van Lotringen. In 1756 werd gemeld dat Maria Heuvelmans geen brouwerij meer in werking had. Gijsbert deed afstand van deze bezittingen ten behoeve van Jan Maas. Er was in die tijd al geen sprake meer van een brouwerij. In 1784 verkocht Jan Maas het pand op de Heuvel aan Arnoldus de Greef299. Niet ver daar vandaan, bij de kerk van Zeelst, lag een huis dat De Keizerkroon heette. Het was een herberg met een winkel, aangezien tot de inventaris behoorden een winkelbank, een koffiemolen en rekken. De Keizerskroon was in de 18de eeuw achtereenvolgens van Antonie

236


S O C I A A L- E C O N O M I S C H E G E S C H I E D ENIS

Mollen, van de kinderen van Jan Borgers en van Willem van Mol. Het pand had een strodak, stenen muren en kruisramen in de gevel. Naast het huis stond een paardenstal. Jaarlijks leverde De Keizerskroon 60 gulden huur op300. Genoemde Jan Borgers bezat in de Heijstraat een huis dat De Swaan heette301. In 1652 bezat Anna, de weduwe van Joost Jans Boegaerts, een huijs, schuer, schop, brouwhuijs en brouwgetouw te Zeelst. Bij de erfdeling van de goederen van haar man, droeg zij deze brouwerij over aan haar zoon Gerard Joosten Boegaerts. Van na die tijd zijn geen gegevens over deze brouwerij bekend303. Op Cleijn Eijndhoven bezat Alexander Andriessen Eliens in 1650 een oud huis met een brouwhuijs, het brougetou, ketel, kuipen, tonnen en een brandewijnketel met ton. Na zijn dood kwam het brouwhuis in 1683 in handen van zijn zoon Adriaan Eliens, president-schepen304. Deze brouwerij was later van Jan Willem Baselmans, die gehuwd was met Elisabeth Eliens. In 1696 erfde Jan van Doorn, echtgenoot van Jenneke Baselmans, het grote huis met de schuur, brouwketel en brandewijnketel. Hij verklaarde dat de brouwketel met een inhoud van 9 tonnen en 70 potten niet meer gebruikt werd in de jaren 1698-1699. In 1708 was Jenneke Baselmans hertrouwd met Evert Willems van den Broeck. Uit de inboedellijst blijkt dat zij nog brouwgereedschappen bezat. In 1756 werd gemeld dat de brouwerij, die voorheen van Jan van Doorn was, niet meer bestond305. In 1681 erfde Gijsbert Janssen Senders van zijn schoonvader Corstiaen Aerts van Cobbeek een brouwhuis, dat lag bij een huis aan de Linde op Djept. In 1699 werd het bij executie verkocht aan Jan de Wael. Deze was gehuwd met Adriana Jonckers, weduwe van Hendrik Borghouts. Bij de definitieve verkoop in 1700 werd de brouwerij niet meer genoemd. In 1713 was er weer sprake van de brouwerij bij de Dries aan de Linden op Djept. Eigenaar Jan de Wael werd in die tijd Jan Nommerens genoemd. In 1725 moesten diens bezittingen bij executie worden verkocht, maar hij kocht ze meteen zelf terug. In 1748 werd de brouwerij opnieuw bij executie verkocht, nu aan Hendrik van den Oever. In 1762 ging het pand door brand

Een gewapende overval bij herberg De Kroon in 1791 Op 25 februari 1791 vond een volksoploop plaats bij herberg De (Keizers)Kroon van Johannes van Rooij bij de kerk in Zeelst. Van Rooij huurde destijds dit pand van de kinderen Van Mol. Twee karren van voerman Pieter Latour waren aangeslagen door commies Geene uit Veldhoven. De karren werden in Zeelst bij de kerkhofmuur gedurende de nacht bewaakt in opdracht van de commies. Latour probeerde één van de bewakers te bewegen hem een kistje van één van de karren te overhandigen tegen betaling van een drinkgeld. Toen dat niet lukte, vond omstreeks 21.30 uur een gewapende overval plaats op de beide karren. De paarden werden uit de stal gehaald bij De Kroon en vervolgens voor de karren gespannen Beide karren reden in verschillende richtingen weg. Bij de overval was geschoten en één van de bewakers was daarbij gewond geraakt. De zaak werd hoog opgenomen en afgehandeld door meester Isacq van Teijlingen, advocaat fiscaal van de Admiraliteit op de Maaze te Rotterdam, waaronder het kantoor van commies Geene in Veldhoven behoorde. Hij liet getuigen verhoren in Zeelst. De karren werden later teruggevonden in Steensel. Twee koffers waren verstopt in Meerveldhoven. Zij bleken kalfsvellen te bevatten. Hoe de kwestie voor voerman Latour afliep, is niet bekend302. verloren. Hierbij kwamen een paard en vier runderen om. Het is opvallend dat dit huis in 1739, bij de grote brand die in het begin van dit hoofdstuk werd beschreven, als enige niet afbrandde en nu in 1762 toch in vlammen opging. Hendrik van den Oever bezat op diezelfde plek nog een huis in 1781. In 1795 kocht zijn zoon Wouter van den Oever het huis. Deze woonde in Mechelen en verhuurde het huis. Omstreeks 1810 was het pand van Peter Egelmeers306.

Veldhoven Het dorp Veldhoven telde omstreeks 1700 tien herbergen of tapperijen, waaronder vijf brouwerijen. In 1756 waren er daar nog maar twee van in bedrijf307. Hendrik Pauls bezat een huis met een afzonderlijk brouwhuis en brouwketel. Na zijn dood in 1684 kwam dit brouwhuis in het bezit van zijn zoon Daniel Hendriks. In 1687 werd deze brouwerij verkocht aan Hendrik Adriaan Sledsen. In zijn tijd heette deze brouwerij De Keizer. Bierbrouwerij De Keizer lag aan de Straat bij de Roomse Kerk in Veldhoven. De eigenares, de weduwe Hendrik Sledsen, beschikte over een brouwketel van 9 1/2 ton, die niet werd gebruikt in de jaren 1698-1700. De brouwerij werd in 1718 gebruikt door Wilbort Haenackers en was

237


ARMOEDE EN VERVAL

Links op de foto cafĂŠ De Zwaan.

Gezicht op cafĂŠ De Zwaan in Veldhoven. In de 17de eeuw was dit een bierbrouwerij. Op de achtergrond is achter de huizen de oude boerderij De Zwaan te zien.

eigendom van zijn schoonouders Hendrik Sledsen en Elisabeth Berewinckels. In 1718 werd Wilbort volledig eigenaar van het huis met de bijbehorende brouwerij. Bij de overdracht in 1758 aan Peter Oeijen was De Keizer nog steeds een brouwerij, ofschoon deze op de lijst van 1756 niet meer vermeld werd. Toen hij het pand in 1771 verhuurde aan Jan Staassens werd niet meer over een brouwerij gesproken. In 1795 had Peter Oeijen nog wel een herberg308. Enkele huizen verder lag brouwerij De Kroon. Deze bierbrouwerij aan de Plaetsche was van Jan Dirk Heuvelmans. Na de dood van Jan (Vercoeijen) Heuvelmans kwam de brouwerij in 1679 in het bezit van zijn zoon Jan Heuvelmans. Blijkbaar breidde Jan Heuvelmans de brouwerij uit. In 1691 was sprake van een brouwhuis met schop, de brouwketel met twee brouwkuipen, de brandewijnketel met slang, helm en vier beslagtonnen en enige biertonnen. In 1691 erfde Antonetta Jans Heuvelmans het grote huis en de brouwerij van haar ouders. Antonetta trouwde met Johan Dionijs Rijckers. In 1698 werd de herberg aangeduid als De Croon. Hij bezat een brouwketel van 11 ton, die gedurende de jaren 16981699 niet werd gebruikt. In 1733 erfde hun zoon Dionis Jansen Rijckers het huis De Kroon met de bijbehorende brouwerij, ketels, kuipen en tonnen. In 1756 was dit de oudste brouwerij van Veldhoven en tevens de enige koopbierbrouwerij. In 1767 droegen zijn kinderen het huis met de brouwerij over aan Hendrik van der Heijden. Nog datzelfde jaar verkocht deze alles aan Arnoldus en Cornelis Jan Elsen. In 1805 was

238

huis De Kroon eigendom van Helena Swagemakers, weduwe van Hendrik van den Eijnden. Zij verhuurde het pand aan Jan Verhagen309. Brouwerij De Zwaan op de Heijberg in het gehucht De Locht was volgens oude inwoners uit Veldhoven afkomstig van Rut Rutten. Hij leefde omstreeks 1650. Na zijn dood erfde zijn dochter Lijsken Rutten De Zwaan. Zij was gehuwd met Marcelis Jansen Nagelmakers. Tot ongeveer 1686 was De Zwaan in het bezit van Reijnier Janssen Smits. In dat jaar erfde zijn zoon Johan Smits den Swaen met de brouwerij. In 1698 had diens weduwe de brouwerij stopgezet. Zij bezat een brouwketel van 10 ton en een brandewijn- of distilleerketel van 1 ton en 65 potten. In 1699 moest de desolate boedel van Smits openbaar worden verkocht. Bij die gelegenheid kocht predikant Godefridus Bedber huis De Swaen. Vlak voor de verkoop had de weduwe van Johan Smits de brouwketel en brandewijnketel uitgebroken en zonder toestemming van haar schuldenaars verkocht. Waarschijnlijk is het pand toen bijna twee jaar niet als brouwerij gebruikt. Predikant Bedber verhuurde De Zwaan in 1699 aan zijn zwager, president-schepen Johan Vissers. In 1701 werd het huis met de eeren en het brouwhuis verkocht aan Jacobus Heuvelmans. De paardenstal en schuur kwamen toen in handen van Johan Cuijpers. In 1702 kocht Cuijpers (ook van Hooff genaamd) de Zwaan van Heuvelmans. Na de dood van Johan Hendriks van Hooff erfde zijn dochter Maria huis De Zwaan. In 1714 verhuurde zij de herberg en brouwerij nog aan Willem Adriaans Verbeeck. Het huis werd in 1720 bij executie verkocht aan Anthoni Jansen van Hooff. Over een brouwerij werd toen niets meer gemeld. In 1741 was Jan van Don herbergier in de Zwaan. In 1754 droeg hij de herberg over aan zijn broers Gerardus en Hendrik van


S O C I A A L- E C O N O M I S C H E G E S C H I E D ENIS

Don. Toen Gerard zich in Antwerpen vestigde, verkocht hij De Zwaan aan zijn broer Hendrik van Don. Diens dochters erfden later het huis met de bijbehorende stal. In 1810 kreeg Jan Somers, die gehuwd was met Antonetta van Don, De Zwaan310. Bij de erfdeling van Jacob Thielemans en Icken Aert Eeverts werd een oud huis met een brouwgetouw toebedeeld aan de kinderen van Anthonis Janssen en Lijsken Jacob Thielemans. Het huis lag naast het nieuw huis van Evert Jacob Thielemans aan de Kerkstraat. Blijkbaar was de brouwerij later van deze Evert Jacobs van Vossem. In 1700 erfde zijn schoonzoon Jacop van Dooren het brouwhuis. Vermoedelijk werd de brouwerij door hem niet meer gebruikt. Dit pand staat in de 18de eeuw bekend als de Koeckkoeckse hoeve311. Op Zonderwijk stond een brouwerij die vóór 1716 was opgericht. Waarschijnlijk was deze eerst van Peter Rijckers. Volgens een opgave van 1698 bezat hij een brandewijn- of flirijketel, met een inhoud van 270 potten. Deze distilleerketel gebruikte hij toen niet meer312. Omstreeks 1716 moet de brouwerij in handen zijn geweest van Antonie Rijckers. In 1739 verkochten de erfgenamen van Antonie Rijckers het huis, schuur en het brouwhuis op Zonderwijk, naast de Akkerstraat, aan Jan Heeren, die gehuwd was met Ida Rijckers. In 1748 werd Jan Heeren nog brouwer genoemd. In 1756 beschikte de brouwerij nog over een ketel van 6 ton. Na zijn dood was het pand eigendom van zijn weduwe. In 1772 verkocht zij het huis aan Johannes der Kinderen uit Wintelre. In de koopakte stond dat het vroeger een neringrijke brouwerij was313.

Omstreeks 1700 had Dielis van Gennip een brouwerij in Blaarthem. Dielis was gehuwd met Catharina Adriaan Eliens. Hij was voogd over Alexander Eliens. In 1748 werd het pand overgedragen aan zijn zoon Hendrik van Gennip. Het is opvallend dat die brouwerij in 1756 niet meer werd genoemd en wel die van Hendrik Coolen uit Eindhoven, die daarnaast lag. Waarschijnlijk gaat het om hetzelfde bedrijf. Het moet al bestaan hebben vóór 1716315.

Situatie in 1794 Aan het einde van de 18de eeuw was het aantal brouwerijen overal in de Meijerij flink afgenomen. Sommige panden werden nog gebruikt als herberg of tapperij. Het rapport van Caspar van Breugel van 1794 geeft een overzicht van de toenmalige brouwerijen. In de dorpen Blaarthem, Meerveldhoven, Oerle, Veldhoven en Zeelst kwamen toen geen brouwerijen meer voor. Wel waren er naar verhouding veel tappers en herbergiers, ongeveer één op iedere vijftien huizen.

Blaarthem Het kleine dorpje Blaarthem had vóór 1700 maar liefst twee brouwerijen. In Blaarthem lag een brouwerij van Marcelis Coolen. Zijn weduwe verpachtte deze brouwerij in 1698 aan Huibert van der Vorst. Deze gebruikte de bierbrouwerij en brandewijnstokerij echter niet gedurende de jaren 16981699. Ook twee andere brouwers, waaronder Peter van Doren, hadden in die jaren hun activiteiten stopgezet. Van de brouwerij van Van der Vorst werd in 1756 geschreven dat die niet meer bestond314.

Steenovens De bodem bij Zeelst, Veldhoven en Oerle bevat veel leem die geschikt is voor het maken van bakstenen. Hiertoe werden nabij de leemkuilen veldovens gemaakt, waar deze stenen gebakken konden worden. Op de heide bij Oerle, net voorbij de laatste huizen van Zonderwijk, hadden inwoners van Veldhoven vanouds steenovens liggen. Deze lagen op de grens tussen Oerle en Veldhoven, maar werden nooit door inwoners van Oerle gebruikt. Tot ongeveer

239

Op de plaats van deze boerderij in Zonderwijk stond een bierbrouwerij. In 1832 sectie C 183.


ARMOEDE EN VERVAL

1750 waren de veldovens alleen bereikbaar via karrensporen door de heide. Omstreeks 1750 was een dijk aangelegd tussen Veldhoven en Oerle, die nabij de veldovens lag. In 1792 claimde het dorpsbestuur van Oerle dat deze veldovens op het grondgebied van Oerle lagen en dat daar eigenlijk een grenssteen moest liggen. Oude inwoners van Zonderwijk, waaronder de 90-jarige vorster Joost Fabri, verklaarden toen dat er nooit een grenssteen had gelegen en dat de veldovens vanouds door Veldhovenaren werden gebruikt316.

Materiële cultuur Uit oude boedelinventarissen is de materiële cultuur van de bevolking af te leiden. Meestal betrof het eenvoudig meubilair, gebruiksvoorwerpen en gereedschappen voor de uitoefening van het beroep. Bijzondere inboedels kwamen zelden voor, met uitzondering van die van predikanten, pastoors, commiezen van de convoijen en adellijke families. Drie boedelinventarissen van de jaren 17141715 geven een indruk van die tijd. De inboedel van predikant Godefridus Bedber in 1714 bevatte 39 Nederlandse en Latijnse theologische

boeken. Ook bezat hij twee pruiken. De protestantse commies Elias Maerlant had een grote kerkbijbel, vier kerkboeken met zilveren sloten, waarvan er een met een band van schildpad was voorzien. In zijn huis waren acht schilderijen en hij bezat enige gouden sieraden. De katholieke Johan van den Heuvel had in diezelfde tijd één gebedenboekje. In zijn huis stond een beeldje van Maria en een van SintCatharina. Zijn rijkdom is af te lezen aan een huishorloge (staande klok) en enkele gouden voorwerpen317. De rijke president-schepen Stephanus Hermanni bezat in 1774 enkele pruiken, stropdasjes en hoeden. Hij had ongeveer 5 kilo goede tabak in huis. Het gebruik van porselein en aardewerk uit China, Japan of Delft begon op te komen in de tweede helft van de 18de eeuw. Deze luxe goederen werden toen al bijna anderhalve eeuw door de Verenigde Oost-Indische Compagnie aangevoerd. De protestantse schepen Antonie van Meurs bezat een porseleinkastje, enige Japanse schoteltjes en een Delftse trekpot. Op de boedelveiling werden die kostbare voorwerpen gekocht door de secretaris en de predikant van Oerle. De inboedel van Franciscus Hyacinthus baron de Dongelberge uit Blaarthem bevatte een aantal kostbare voorwerpen van goud en zilver. Daaronder bevonden zich familiestukken, die voorzien waren van het wapen van de familie Van Eyck. De baron had een zilveren theepot, bestek, peperbus, zoutvaatjes en mosterdpot. Hij bezat ook een gouden zakhorloge318. Bij sommige rijke boeren of kooplieden kwam in de tweede helft van de 18de eeuw een huishorlogie of staande klok voor.

Gezondheidszorg Ofschoon Oerle in de tweede helft van de 17de eeuw een klein en arm dorp was, woonden er toch een chirurgijn en een vroedvrouw. Een chirurgijn moeten we niet vergelijken met een chirurg, het was eigenlijk niet eens een arts, meer een soort kwakzalver, die veel van kruiden en drankjes wist. Vaak was hij tevens baardscheerder. De meeste mannen lieten zich één of twee keer per week scheren. In Oerle woonde omstreeks 1658 chirurgijn Michiel Bourleth, een zekere Karel Bourleth was destijds smid319. In diezelfde tijd beschikte Oerle over een 90-

Kijkje in de boerderij De Berkt in Oerle, Marie Crooijmans-van Dooren.

240


S O C I A A L- E C O N O M I S C H E G E S C H I E D ENIS

jarige vroedvrouw, Anna, de weduwe van Lambert Wauterssen320. In de 18de eeuw hadden de dorpen Meerveldhoven, Veldhoven, Zeelst en Blaarthem geen eigen dokter of geneesheer. De eerste chirurgijn was Jan Kockx, die geboren was in het Land van Gulik en in 1778 uit Aken kwam321. In Veldhoven was Eelen Aert Vissers in 1697 werkzaam als vroedvrouw. Omstreeks 1765 was Hendrina van den Eijnde, de echtgenote van Jan van Nuenen, vroedvrouw in Blaarthem, en in Zeelst Clasina Veeters, de vrouw van Christiaan Cuijpers322. Bij ernstige ziekte, ongelukken of lijkschouwingen moest een dokter komen uit Valkenswaard, Eersel, Oirschot of Eindhoven.

Besmettelijke ziekten In 1676 werd Zeelst getroffen door de rode loop of dysenterie. Van het gezin van Hieronimus van Kelst werd geschreven dat de vader in november 1676 overleed en dat van het hele gezin slechts één kind in leven was gebleven323. In Zeelst brak in 1741 opnieuw de rode loop uit. Daar was toen zoveel armoede dat het armbestuur geld moest lenen om de getroffen families van voedsel te voorzien. In 1746 werd de Meierij van Den Bosch getroffen door een epidemie van de rode loop of dysenterie. De dorpsbestuurders van Zeelst gaven aan dat daar zo’n honderd huisgezinnen besmet waren met deze ziekte. Een groot aantal inwoners was dat jaar overleden324. In de 17de eeuw kwam sporadisch nog lepra voor in Brabant. Lepralijders of leprozen werden afgezonderd van de gemeenschap in kleine huisjes aan de rand van het dorp. In Hintham bij Den Bosch was een tehuis waar lepralijders werden verzorgd. Al sinds de Middeleeuwen gingen leprozen naar de Leproserie van de zusters van het klooster Ter Banck bij Leuven. In 1687 was Jan Jop Dircx Leenders uit Oerle besmet met lepra. Hij werd naar Ter Banck gezonden om zich te laten onderzoeken of hij daadwerkelijk aan lepra leed. In die tijd lag op de Locht in Veldhoven een perceel dat De Laserushof werd genoemd325.

Armoede Na 1648 sprak men niet meer van de Tafel van de Heilige Geest, maar van de armen of het

armbestuur. Deze van oorsprong kerkelijke instelling had de taak armlastige dorpsgenoten te helpen. Soms was er zoveel armoede of beschikte het armbestuur over zo weinig inkomsten, dat hulp niet mogelijk was. De armoede die in de dorpen Veldhoven, Zeelst, Meerveldhoven, Oerle en Blaarthem heerste gedurende de tweede helft van de 18de eeuw, had tot gevolg dat weinig initiatieven werden genomen om nieuwe ontwikkelingen op te pakken. Veel handelaren en voerlui zagen de toekomst somber in, aangezien de voltooiing van de steenweg van Den Bosch naar Luik tot gevolg zou hebben dat die handelsroute verder van hun dorpen aflag. Tussen 1797 en 1810 trachtte men de positie van de armen iets te verbeteren door de uitgifte van grond. In 1810 was er plotseling een opleving van de economie na de inlijving bij Frankrijk. Die geschiedenis komt in het volgende hoofdstuk aan bod.

Oude gebruiken bij overlijden Van de dagelijkse gang van zaken rondom geboorte, huwelijk en overlijden is in de archieven maar weinig te vinden. De predikanten waren verbaasd over de vele gebruiken die in Brabant voorkwamen. Zij ergerden zich daaraan. Predikant Cuminius was één van de predikanten die een klacht indienden bij de Raad van State over de katholieke gewoonten. Een aantal oude superstitien (bijgeloof) somde hij op: ontrent de siecken, het begraven haren dooden als branden van lampen en waskeersen, ophangen van cruysefixen bij de krancken en dooden, schilderen van cruijcen op de dootkisten, besproeijen met haer wijwater, lesinge van hare litanien, begraven van superstitieux omghaen om de kercken en dergelijcke, als oock met prophaneren van den sabbath, met veel wulpsheden, trecken van ghansen, rijden ende trommelen met vaendels der paepsche gilden ende teiringen, nieuwejaersschieten ende andere meer326. Toen in 1698 Heijlke van den Broeck, de weduwe van Willem Janssen Teeuwens overleed, werden uitvoerig alle uitgaven genoteerd. Daaruit bleek dat de buren naar het opgebaarde lijk kwamen kijken en bij die gelegenheid lijkbier te drinken kregen. Bij het lijk werd enkele dagen gewaakt, de wakers kregen hiervoor brandewijn. Een bode werd naar Turnhout gezonden om de familie te informeren over de begrafenis. Deze familie werden uitgenodigd op de begrafenismaaltijd. Ook moesten sommige familieleden een rouwmantel huren voor de begrafenis327. Bij de begrafenis van Johanna van Geldrop, weduwe van Marcus Schraven, in 1784 in Veldhoven leverde de molenaar uit Waalre 8 vat koren voor brood, bierbrouwer Snieders uit Eindhoven bier, herbergier Jan van Don jenever en suiker, Joseph Mickers een ham. Pastoor Leenaerts ontving na het overlijden nog een vergoeding van 16 stuivers omdat hij tijdens de ziekte van de weduwe twee flessen wijn had gebracht328.

241


ARMOEDE EN VERVAL

NOTEN 1

2

Xanten, H. J. van, en A.M. van der

en 21 mei 1751. BHIC, Resolutieboeken

Woude, Het hoofdgeld en de bevolking

Staten-Generaal, Collectie Rijksarchief

van de Meierij van ’s-Hertogenbosch

74 pag. 251, 3 mei 1736, pag. 385,

omstreeks 1700, in: A.A.G. Bijdragen.

30 juni 1736; 77 pag. 353-354, 18 juli

Wageningen 1965, pag. 3-67.

1739; 78 pag. 230, 21 april 1740; 80 pag.

Xanten, H. J. van, en A.M. van der

430, 5 juli 1742. In 1736 Klein Eind-

23 juli 1649, fol. 129v, 11 mei 1650,

Woude, Het hoofdgeld en de bevolking

hovense Straat en in 1739 Djept 23, 25,

fol. 136v, 6 oktober 1650, fol. 138v,

van de Meierij van ’s-Hertogenbosch omstreeks 1700, in: A.A.G. Bijdragen.

3

4

5

april 1761, fol. 211, 7 augustus 1762. BHIC, Resolutieboeken Staten-Generaal,

de jaren 1697-1702, 1705 en 1708

Collectie Rijksarchief 99 pag. 254, 27

stemmen met deze gegevens overeen,

april 1761, pag. 479, 22 juli 1761, pag.

zie: RHCE, Veldhoven OAA 4840-4843.

730, 23 november 1761; 100 pag. 15-16,

BHIC, Resolutieboeken Staten-Generaal,

8 januari 1762. Huizenlijst Veldhoven,

Collectie Rijksarchief 61 pag. 208-209,

Heers 144, 145, 146, 147, 148, 149, 150,

30 maart 1723.

151. Uiteindelijk is alleen huis 149 niet

BHIC, Resolutieboeken Staten-Generaal,

herbouwd. 13

maart 1779. Huizenlijst Zeelst, Heuvel

RHCE, Veldhoven OAA 1753-1759

en Kerk 20, 21, 22. 14

22 oktober 1779; ORA 26 fol. 164v,

lijsten Meerveldhoven. De lijsten van

20 februari 1781. BHIC, Resolutie-

Veldhoven en Zeelst zijn per herdgang

boeken Staten-Generaal, Collectie

gepubliceerd in Campinia, zie; N.N.,

Rijksarchief 118, pag. 486-487, 12 juni

Lijst van woningen te Veldhoven in de

1780, pag. 799-800, 20 oktober 1780.

18de eeuw, in: Campinia 1976-1979. Van

Huizenlijst Blaarthem, Blaarthem 21,

Veldhoven bestaan nog de lijsten van de

22, 23, 26, 29, 30, 33. 15

Beschreeve Staat van de Meijerije (1794)

1771, 1781 en 1786, van Zeelst van de

door Mr. C. van Breugel, in: Historia

jaren 1741, 1746, 1757, 1761, 1766,

Agriculturae. Groningen 1965,

1771 en 1781 en van Blaarthem van

pag. 202-305. 16

1776 en 1781. BHIC, Leen- en Tolkamer 312.

7

BHIC, Leen- en Tolkamer 312.

27 mei 1770. 23

17

RHCE, Veldhoven ORA 40 fol. 566, 21 maart 1703.

25

RHCE, Veldhoven ORA 40 fol. 617, 11 april 1704.

26

RHCE, Veldhoven ORA 42 fol. 207v, 18 januari 1746.

27

RHCE, Veldhoven ORA 42 fol. 7v-8, 5 maart 1739, fol. 42, 4 februari 1740, fol. 55v, 26 augustus 1740.

28

RHCE, Veldhoven ORA 44 fol. 24v, 29 juni 1757, fol. 223v, 11 december 1762.

29

RHCE, Veldhoven ORA 45 fol. 56, 5 januari 1764.

30

RHCE, Oerle ORA 301 fol. 48,

31

RHCE, Veldhoven ORA 46 fol. 17v,

20 maart 1767. 13 augustus 1765. 32

RHCE, Veldhoven ORA 40 fol. 8, 26 juni 1697, fol. 128, 12 juni 1698, fol. 799-804, juni 1706.

33

RHCE, Oirschot NA 76 fol. 216/v, 1 oktober 1660.

34

BHIC, Leen- en Tolkamer 138fol. 210v-223v, 17 oktober 1736. RHCE, Veldhoven ORA 55 fol. 99v, 31 mei 1792.

35

RHCE, Veldhoven ORA 22 fol. 165v,

36

RHCE, Veldhoven ORA 43 fol. 104v,

8 januari 1767.

RHCE, Veldhoven ORA 15 fol. 73,

4 juni 1753 en fol. 105, 5 juni 1753.

2 oktober 1679 (Westervelts), fol. 119v,

De Meulendijk liep naar de watermolen in

Agriculturae. Groningen 1965,

8 april 1681 (Haessebos), fol. 156v,

Waalre. De Papenvoort was een verbin-

pag. 202-305.

12 februari 1682 (Van ’t Slot), fol. 168,

ding tussen de kapel op het Zevereind en

RHCE, Veldhoven ORA 51 fol. 88v,

27 april 1682 (Baselmans). In de

de kerk van Blaarthem. Het was een

3 augustus 1781.

doopboeken van Zeelst komt de naam

doorwaadbare plaats over de Rundgraaf.

10

SA Den Bosch, bestand Dataschurk.

Basermans al in 1674 voor en Baselmans

11

RHCE, Veldhoven ORA 42 fol. 13, 25

in 1677.

juni 1739, fol. 13v, 7 juli 1739, fol. 15v,

18

2 november 1650. 24

[Gils, A. van], Katholyk Meyerysch Memorieboek. ’sBosch 1819.

RHCE, Veldhoven ORA 12 fol. 118v,

door Mr. C. van Breugel, in: Historia

9

Beschreeve Staat van de Meijerije (1794)

29 juni 1764.

RHCE, Nuenen OAA 65, 17 november 1798.

6

RHCE, Veldhoven ORA 47 fol. 78,

RHCE, Veldhoven ORA 50 fol. 182v,

Veldhoven; OAA 4852, 4853 en 4855

1736, 1741, 1746, 1751, 1757, 1771,

22

RHCE, Veldhoven ORA 50 fol. 163, 22

28 maart 1720; 60 pag. 409, 8 juni 1722.

jaren 1741, 1746, 1751, 1757, 1766,

8

RHCE, Veldhoven ORA 44 fol. 168, 20

originele lijsten van Meerveldhoven van

lijsten Zeelst; OAA 3215-3222 lijsten

RHCE, Veldhoven ORA 45 fol. 80v,

26, 27, 28 en 29 (Huizenlijst Zeelst). 12

Wageningen 1965, pag. 51-67. De

Collectie Rijksarchief 58 pag. 222-223,

21

19

10 juli 1739, fol. 16, 16 augustus 1739, fol. 20, 29 augustus 1739, fol. 27,

20

Zeelst, kadaster sectie B 1005 en 1006. 37

RHCE, Veldhoven ORA 49 fol. 13v,

RHCE, Veldhoven ORA 14 fol. 36,

10 december 1774 en fol. 15,

11 april 1670.

26 december 1774.

RHCE, Veldhoven ORA 43 fol. 102v,

38

BHIC, Resolutieboek Raad van State,

4 december 1739 en fol. 49v, 29 maart

2 juni 1753, fol. 115v, 27 september

Collectie Rijksarchief 193 fol. 22/v,

1740; ORA 43 fol. 62v/63, 17 april 1751

1753.

19 januari 1651. Collectie Santvoort.

242


NOTEN

RHCE, Veldhoven ORA 21 fol. 61, 39

4 maart 1789, fol. 209v-211,

Domeinen 133 fol. 14. RHCE, Oerle ORA

26 oktober 1753.

4 augustus 1794; ORA 285 fol. 1-2v,

277 fol. 45v/46, 21 oktober 1730. Veld-

RHCE, Oerle ORA 294 fol. 153,

14 oktober 1795.

25 september 1696. 40

52

BHIC, Resolutieboeken Staten-Generaal, Collectie Rijksarchief 65 pag. 41/42,

42

43

26, 12 oktober 1735; ORA 279 fol. 18-19,

3774, jaren 1681-1775. Zie ook: Bijnen,

7 april 1744, fol. 95-96, 17 februari 1748;

4 september 1804.

J.F.C.M., Mulders op de standerdmolen

ORA 280 fol. 156v-159, 25 februari 1765;

BHIC, Commissie van Breda 80, abdij

van Oerle, uit de periode 1462-1933, in:

ORA 287 fol. 95/96v, 16 maart 1804.

van Echternach, Veldhoven volgnummer

Campinia 1991, pag. 175-179. Francis

7, 8, 11 en 12. Oerle kadaster sectie C

Rouvoets werd te Oerle begraven

936, 942, 943, 960, 962 en waarschijnlijk

10 november 1739. Zijn zoon Damianus

4835 fol. 9; 4836 fol. 13. Oerle ORA 300 fol. 223, 1 oktober 1754; ORA 279

volgde hem op als molenaar, maar in de rekeningen van de rentmeester bleef de

fol. 182-184, 21 april 1749; ORA 282

Domeinen 133 fol. 25. RHCE, Oerle ORA

naam van de vader gehandhaafd. Van

fol. 84v/85v, 28 april 1780. Veldhoven

268 fol. 369, 12 maart 1671; ORA 276

1767 tot 1769 was Jan Hoppenbrouwers

NA 5 akte 23, 29 januari 1812. Veld-

fol. 176/v, 21 september 1720,

molenaar, maar de naam van de weduwe

fol. 182v/183, 5 januari 1721; ORA 279

Rouvoets staat in de rekeningen. 54 55

BHIC, Generaliteitsrekeningen 3723,

4835 fol. 12; 4836 fol. 17; OAA 4862.

anno 1722.

Oerle ORA 300 fol. 110-117, 31 augustus 1751, fol. 330v-334v, 22 november 1759;

5 oktober 1727; NA 234 fol. 77/v,

ORA 301 fol. 72v/74v, 6 november 1769.

Domeinen 133 fol. 78, deel 1695-1733

19 oktober 1746. 56

RHCE, Oerle ORA 281 fol. 177v-184,

Veldhoven, kadaster sectie A 63. 66

RHCE, Veldhoven ORA 13 fol. 231v,

BHIC, Oerle ORA 271 fol. 199, 6

25 juli 1775. Oirschot NA 350 akte 66,

31 juli 1669; ORA 15 fol. 240v,

november 1688. RHCE, Oerle ORA 276

5 januari 1820.

29 november 1685; ORA 25 fol. 73,

57

BHIC, Raad- en Rentmeester-generaal der 58

RHCE, Veldhoven ORA 60, 5 augustus

9 november 1776; ORA 90 fol. 150-151,

1808.

30 november 1776. BHIC, Boxtel

RHCE, Oerle 278 fol. 70v-72, 3 april

Huisarchief Stapelen 103 fol. 7-8

fol. 28v.

1738. BHIC, Ontvangers der belastingen

leenverheffingen 1670-1776. Huizenlijst

Kappelhof, A.C.M., De hoeven van het

en domeinen 473. Oerle, kadaster sectie

Veldhoven, Groote en Kleine Broek 101.

Bossche geefhuis, in: Noordbrabants

C 653a en 654.

Veldhoven, kadaster sectie A 362.

59

en 139. RHCE, Oerle ORA 292 fol. 56-59, 24 juni 1751.

51

RHCE, Veldhoven OAA 4834 fol. 13v;

RHCE, Eindhoven NA 148 akte 25,

Historisch Jaarboek 1984, pag. 88, 133, 138

50

hoven, kadaster sectie A 117. 65

BHIC, Raad- en Rentmeester-generaal der

Domeinen 133 fol. 63, deel 1695-1733

49

RHCE, Veldhoven OAA 4834 fol. 10;

965.

fol. 191v-192, 17 september 1721.

48

Zeelst, kadaster sectie A 55 en 56. 64

BHIC, Raad- en Rentmeester-generaal der

fol. 40. Kapittel Oirschot 231 fol. 81.

47

4835 fol. 44 en tweede gedeelte fol. 46/v,

RHCE, Oerle ORA 287 fol. 109v/110v,

24 november 1780.

46

1686, fol. 58-59, 10 oktober 1686,

4836 fol. 56-57. Oerle ORA 278 fol. 25-

53

fol. 19/v, 5 mei 1759; ORA 282 fol. 107,

45

RHCE, Veldhoven OAA 4834 fol. 37;

fol. 60, 12 oktober 1686.

fol. 293/v, 31 december 1754; ORA 280

44

hoven OAA 4834 fol. 41, 4835 fol. 51. 63

BHIC, Generaliteitsrekeningen 3685-

16 januari 1727. 41

RHCE, Oerle ORA 293 fol. 18, 21 januari

60

RHCE, Oerle ORA 277 fol. 6/8,

RHCE, Veldhoven ORA 12 fol. 366,

67

BHIC, Raad- en Rentmeester-generaal der

27 juni 1653.

Domeinen 133 fol. 74, deel 1695-1733

RHCE, Veldhoven ORA 27 fol. 65,

fol. 35v. RHCE, Veldhoven ORA 40 fol.

15 januari 1782. Oerle ORA 289

775, 14 januari 1706; ORA 42 fol. 31v,

26 maart 1728; ORA 279 fol. 245-247,

fol. 68-69, 80-82, 29 slachtmaand 1809,

7 januari 1750; ORA 30 fol. 89, 26 april

8 februari 1751; ORA 281 fol. 51,

fol. 91-94, 20 wintermaand 1809.

1791. Huizenlijst Veldhoven, Groote en

30 maart 1770, fol. 108-110,

Veldhoven OAA 4834 fol. 1, 4835 fol. 1,

Kleine Broek 105. Veldhoven, kadaster

21 september 1773; fol. 193v-196,

4836 fol. 1-6. Veldhoven NA 6 akte 213,

sectie A 370.

30 oktober 1775; ORA 282 fol. 150/151v,

12 oktober 1815. Run, A. van, De

15 oktober 1781, fol. 162v/164,

Heskok, in: Campinia april 1977,

26 november 1781.

pag. 20-28. BHIC, Raad- en Rentmeester-

BHIC, Generaliteitsrekeningen 3685-

generaal der Domeinen 133 fol. 14.

10 december 1728, fol. 144, 1 september

3740, jaren 1681-1740. RHCE, Oerle

Veldhoven, kadaster sectie A 246-247,

1731, fol. 162, 24 april 1732. Huizenlijst

ORA 292 fol. 47v/49v, 1 december 1740.

242, 231.

RHCE, Oerle ORA 279 fol. 3-4, 11

61

RHCE, Oerle ORA 282 fol. 17v-18v,

68

RHCE, Veldhoven ORA 17A fol. 215,

69

RHCE, Veldhoven ORA 18B fol. 59-60,

2 december 1712.

Veldhoven, Schoot 88. 70

BHIC, Commissie van Breda 80, abdij

december 1743; ORA 288 fol. 6-8,

29 augustus 1777. Veldhoven OAA 4834

van Echternach Veldhoven volgnummer

3 juli 1807.

fol. 4, 4835 fol. 2, 4836 fol. 2. Veldhoven,

9. RHCE, Veldhoven ORA 22 fol. 127v,

RHCE, Oerle ORA 279 fol. 225-226v,

kadaster sectie A 236.

12 februari 1765. Huizenlijst Veldhoven,

BHIC, Raad- en Rentmeester-generaal der

Schoot 89.

29 november 1749; ORA 284 fol. 84v/86,

62

243


ARMOEDE EN VERVAL

71

BHIC, Raad- en Rentmeester-generaal der

RHCE, Eindhoven NA 94 akte 41,

domeinen 133 fol. 32. RHCE, Veldhoven

Domeinen 133 fol. 8v-9, deel 1733-1765

25 augustus 1691; Veldhoven ORA 42

ORA 12 fol. 144, 20 december 1650; ORA

fol. 4. Huizenlijst Veldhoven, Heijberg

fol. 32, 17 januari 1740. Huizenlijst

13 fol. 236, 27 september 1669; ORA 17B

en Logt 120 en 121. Het toponiem

Veldhoven, Grote en Kleine Broek 115.

fol. 26, 31 november 1719; ORA 28

Ooievaarsnest komt voor Veldhoven

Veldhoven, kadaster sectie A 324.

fol. 110, 9 december 1785. Opvolgende

sectie B 81 en B 94. Huizen sectie B 78

80

81

en 83. 72

RHCE, Veldhoven ORA 16 fol. 165,

82

20 november 1694. Veldhoven, kadaster sectie A 35. 73

83

75

76

77

Marten en Heijlke Pauwels de Biese,

12 april 1653, fol. 275v, 17 oktober 1653.

Anthonis Huijberts Louwers, man van Heijlke Pauwels de Biese, Geertrui Anthonis Louwers, Jan Louwers, die

RHCE, Veldhoven ORA 90 fol. 23-24, 22

gehuwd was met Maria Baselmans en

1741; ORA 19 fol. 109v, 7 februari 1743.

oktober 1679; ORA 41 fol. 126, 28 juli

omstreeks 1810 Maria Louwers, die gehuwd was met Johannes Francis van

84

Huizenlijst Veldhoven, Zonderwijk 11.

1721; ORA 50 fol. 1, 17 februari 1777.

Huizenlijst Veldhoven, Zonderwijk 34.

Eindhoven NA 211 akte 7, 7 februari

RHCE, Veldhoven ORA 40 fol. 338, 27

1751; NA 214 akte 54, 26 november

januari 1700; ORA 21 fol. 144, 3 oktober

1754. BHIC, Raad en Leenhof van

domeinen 133 fol. 32. RHCE, Veldhoven

1758 en fol. 213, 28 mei 1760; ORA 44

Brabant 1146 nr. 3014. Huizenlijst

ORA 11 fol. 17, 30 januari 1642; ORA 12

fol. 92v, 2 oktober 1759. Kadaster

Zeelst, Biesecuijle en Ackereind 23.

fol. 144, 20 december 1650; ORA 22

Veldhoven sectie C 722 en 724-726.

Zeelst, kadaster sectie B 1178.

fol. 40v, 13 april 1762. De opvolgende

BHIC, Raad en Leenhof van Brabant

eigenaren waren: Hendrik Jan Matijssen,

21 augustus 1698. BHIC, Generaliteits-

1130 nummer 2168-2171. RHCE,

Jan Hendriks, Willemijna Jan Hendriks,

rekeningen 3685, anno 1681.

Eindhoven NA 57 akte 57, 29 juni 1688;

die gehuwd was met Cornelis Jan van

BHIC, Generaliteitsrekeningen 3685,

NA 58 akte 76, 6 december 1689;

Gerwen, Johannes van Gerwen, Hendrik

anno 1681, pachter Anthonis Wouters!

Veldhoven ORA 90 fol. 28-30, 3 juni

van Rooij, Paulus van Rooij, de weduwe

RHCE, Veldhoven ORA 40 fol. 268, 6 juli

1715; ORA 93 fol. 167-169, 18 december

van Jan van Rooij en Anthonie van Lierop,

1699, fol. 515-516, 6 september 1702.

1737; ORA 41 fol. 193, 22 februari 1737.

gehuwd met Joanna Maria van Rooij.

RHCE, Veldhoven ORA 40 fol. 136,

BHIC, Generaliteitsrekeningen 3715,

85

86

24 juli 1714. Zie: Rijken, C., De Postelse

de Ven. Zeelst, kadaster sectie B 1160. 90

BHIC, Raad en Leenhof van Brabant 1146 nr. 3014. RHCE, Veldhoven ORA 35

schepenen van Den Bosch passeerde op

Zeelst, kadaster sectie B 1155. 91

fol 108, 8 januari 1803.

RHCE, Veldhoven ORA 21 fol. 148, 11 december 1758, fol. 150v, 30 september 1758; ORA 49 fol. 26v,

hoeven te Veldhoven, in: Campinia 1977,

Ackereind 30. Zeelst, kadaster sectie B

31 maart 1775. Huizenlijst Zeelst,

pag. 121.

1132.

Biesecuijle en Ackereijnde 19. Zeelst,

RHCE, Veldhoven ORA 19 fol. 78v,

87

BHIC, Raad en Rentmeester-generaal der

Huizenlijst Zeelst, Biesecuijlen en

87

BHIC, Raad en Rentmeester-generaal der

kadaster sectie B 1191.

21 december 1740; ORA 22 fol. 179v,

domeinen 133 fol. 17, deel 1695-1733

23 oktober 1767; ORA 50 fol. 155,

fol. 7. RHCE, Veldhoven ORA 12 fol. 339,

13 januari 1643, fol. 160, 4 februari

18 februari 1779. De Achterste Postelse

16 juli 1655 en fol. 344, 14 september

1645; ORA 15 fol. 211v, 10 mei 1684.

hoeve lag Veldhoven huizenlijst

1655; ORA 92 fol. 98, 28 februari 1707;

Zonderwijk 1, dit is Veldhoven, kadaster

ORA 90 fol. 151v-153v, 28 april 1777;

sectie C 89, 92 en 99. Het waren later

ORA 27 fol. 12, 22 augustus 1781.

1699; ORA 17A fol. 72, 11 juni 1704; ORA

drie huizen. Meester C. Rijken gaf aan

Oirschot NA 103 fol. 15-18, 19 december

20 fol. 185v, 16 januari 1749; ORA 21 fol.

dat een Postelse hoeve in Veldhoven op

1671. Huizenlijst Zeelst, Biesecuijle en

12, 19 februari 1750; ORA 52 fol. 141v,

Heers lag, dat is onjuist. De Voorste

Ackereijnde 21. Zeelst, kadaster sectie B

27 januari 1786; ORA 29 fol. 69v, 5

Postelse hoeve lag Veldhoven, kadaster

1193.

oktober 1787; ORA 30 fol. 72, 14 januari

RHCE, Eindhoven NA 67 akte 66, 16

1791. Huizenlijst Zeelst, Broek 1. Zeelst,

sectie C 138. 79

Janssen, Pauwels Michiels de Biese,

RHCE, Veldhoven ORA 12 fol. 256, RHCE, Veldhoven ORA 40 fol. 258, 7 mei

anno 1714. De transportakte voor de

78

eigenaren van dit pand waren Hendrik

1699; ORA 17A fol. 184v, 23 juli 1711.

RHCE, Veldhoven ORA 42 fol. 58, 8 december 1740, fol. 86v, 28 september

74

RHCE, Veldhoven ORA 42 fol. 1, 14 oktober 1739.

88

RHCE, Veldhoven ORA 17A fol. 301v,

december 1698; NA 70 akte 16, 11

12 september 1717; ORA 19 fol. 20,

december 1701. Veldhoven ORA 16 fol.

92

RHCE, Veldhoven ORA 11 fol. 99v-100,

Zeelst, kadaster sectie A 236. 93

RHCE, Veldhoven ORA 40 fol. 266, 28 mei

kadaster sectie B 1450. 94

BHIC, Raad en Rentmeester-generaal der

21 maart 1737, fol. 41 30 mei 1738, fol.

183, 9 september 1695; ORA 40 fol. 919,

domeinen 133 fol. 19, deel 1695-1733

78, 8 december 1740. De Voorste Postelse

9 december 1714. Huizenlijst Zeelst,

fol. 7 en deel 1733-1764 fol. 11v.

hoeve lag Veldhoven huizenlijst

Biesecuijle en Ackereijnde 22. Zeelst,

Generaliteitsrekeningen 3954, 3955,

Zonderwijk 21 en 22, dit is Veldhoven,

kadaster sectie B 1193.

3893-3901. RHCE, Veldhoven ORA 40

BHIC, Raad en Rentmeester-generaal der

fol. 502, 1 september 1702; ORA 20

kadaster sectie C 138 en C 139-140.

244

89


NOTEN

fol. 48, 30 oktober 1738; ORA 43 fol. 81v,

’s-Hertogenbosch 1918, pag. 13-19.

25 augustus 1752; ORA 90 fol. 122-123v,

Sasse van Ysselt, A. F.O. van, De kasteelen

150v, 26 augustus 1710 en 4 oktober

31 december 1760; ORA 22 fol. 46v, 3 juli

van Blaarthem, in: Taxandria 1914,

1710; ORA 17B fol. 28, 18 december

1762. Eindhoven ORA 67 fol. 171v,

pag. 128-130, 135-139.

1719. Huizenlijst Zeelst, Cleijn

31 december 1760; ORA 68 fol. 17v,

hovenschestraat 61. Voor verhuringen

Huizenlijst Zeelst, Copbeeck 12. Zeelst,

zie RHCE, Veldhoven ORA 40 fol. 63,

5 december 1759. Huizenlijst Zeelst,

kadaster sectie A 115 en 116.

23 januari 1698.

Cleijn Eijndhovensestraat 37. Zeelst,

van Blaarthem, in: Taxandria 1914, pag. 139-142. RHCE, Veldhoven ORA 96

52/v, jaren 1641-1681. RHCE, Veldhoven

3 november 1697; ORA 17B fol. 52,

fol. 168v/194v, 22 juli 1780; ORA 50 fol.

ORA 11 fol. 62v, 15 januari 1643; ORA 16

12 februari 1723; Oerle ORA 301 fol. 52,

217v, 17 april 1780.

fol. 34v, 11 maart 1689; ORA 40 fol. 476,

102 RHCE, Veldhoven ORA 38 fol. 166-172,

111 BHIC, Archief kasteel Stapelen 103 fol.

15 februari 1702, fol. 669, 5 december

88, 11 oktober 1802. Huizenlijst Zeelst,

4 oktober 1809, fol. 343, 23 november

1704. Van na 1704 is de opvolging van

Copbeeck 13. Zeelst, kadaster sectie A

1810.

eigenaren onzeker, omdat er niet meer

103 RHCE, Veldhoven ORA 15 fol. 168,

vermeld wordt dat het om een leengoed

BHIC, Raad en Rentmeester-generaal der

27 april 1682; ORA 17A fol. 224,

ging. Het gaat om huis Heuvel en Kerk

domeinen 133 fol. 6, deel 1695-1733 fol.

20 maart 1713; ORA 22 fol. 273v,

13 uit de huizenlijst van Zeelst. Zeelst,

3. RHCE, Oerle ORA 279 fol. 237v-238v,

24 oktober 1770. Zeelst, Huizenlijst

25 mei 1750; ORA 283 fol. 70v/73,

Muggenhol 1 (klein huis) en 2 (groot

28 oktober 1785; ORA 284 fol. 69-70v,

huis). Klein huis is Zeelst, kadaster sectie

1130 nr. 2222; 1146 nr. 3015. Kapittel

26 september 1788. Veldhoven OAA

B 439, het groot huis B 437.

van Oirschot 231 fol. 148 en deel 472.

4834 fol. 31v; 4835 fol. 39; 4836 fol. 46. Waarschijnlijk Zeelst, kadaster sectie A 107-108. Hupperetz, W., B. Olde Meierink en R. Rommes, Kastelen in Limburg. Burchten en landhuizen 1000-1800. Utrecht 2005, pag.

104 Raad en Rentmeester-generaal der

kadaster sectie B 1268. 112 BHIC, Raad en Leenhof van Brabant

RHCE, Veldhoven ORA 90 fol. 1-3, 30

domeinen 133 fol. 40v. RHCE, Veldho-

juli 1682; ORA 41 fol. 113, 20 april 1718;

ven ORA 92 fol. 1-2, 24 september 1696.

ORA 90 fol. 109v-110v, 13 maart 1747;

105 RHCE, Veldhoven ORA 12 fol. 17, 4 januari 1646. 106 Huizenlijst Zeelst Muggenhol 3 en 4.

ORA 45 fol. 40v, 21 november 1763; ORA 67 fol. 203-207 en 210-215, circa 1764; ORA 90 fol. 132v-141v, 28 november

212-213. Herckenrode, L. de, Collection de

Het cijnsboek was omstreeks 1770 in het

tombes, épitaphes et blasons recueillis dans les

bezit van Johannes Manuel Brocx.

fol. 115, 14 december 1770, fol. 162,

églises et couvents de la Hesbaye. Gent 1845,

RHCE, Veldhoven ORA 42 fol. 232,

14 oktober 1771; ORA 48 fol. 44v,

pag. 340. BHIC, Raad- en Rentmeester-

27 januari 1747; ORA 22 fol. 273v,

28 januari 1773; ORA 56 fol. 132v,

generaal der Domeinen 133 fol. 47, jaren

24 oktober 1770; ORA 47 fol. 123v,

8 januari 1796. Huizenlijst Zeelst,

1695-1733 fol. 21, jaren 1733-1765

26 januari 1771; ORA 24 fol. 162,

Biesecuijle en Ackereind 6 en 7. Zeelst,

fol. 35. RHCE, Veldhoven ORA 27 fol. 18,

29 december 1774; ORA 27 fol. 113v,

kadaster sectie B 885 (Renders) en B 844-

22 augustus 1781; ORA 34 fol. 30,

5 augustus 1782; ORA 31 fol. 152v,

845 (Verschuuren).

3 december 1800. Huizenlijst Zeelst, Muggenhol 5. Kadaster Zeelst sectie B

99

kadaster sectie B 654.

fol. 14. RHCE, Veldhoven ORA 40 fol. 14,

111 en 112.

98

101 Sasse van Ysselt, A. F.O. van, De kasteelen

110 RHCE, Veldhoven ORA 21 fol. 181,

domeinen 133 fol. 31, deel 1695-1733

5 oktober 1767; Veldhoven ORA 35 fol.

97

Eijndhovensestraat 36.

11 juni 1761, fol. 18v, 8 juli 1761.

95 BHIC, Raad en Rentmeester-generaal der

96

100 Huizenlijst Zeelst, Cleijn Eijnd-

109 RHCE, Veldhoven ORA 17A fol. 149-

8 augustus 1794. 107 RHCE, Veldhoven ORA 12 fol. 6v, 10 juli

1768 en 15 december 1770; ORA 47

113 RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 109-110, 26 juni 1631, fol. 90, 5 maart 1631; ORA

295, totaal 293-302.

1645; ORA 13 fol. 154v, 15 september

13 fol. 182v, 11 februari 1668; ORA 16

RHCE, Eindhoven NA 40 fol. 184,

1667; ORA 18A fol. 179, 8 januari 1734;

fol. 160, 8 juli 1694; ORA 17C fol. 354,

7 oktober 1686; NA 58 akte 66,

ORA 45 fol. 97, 20 juni 1767; ORA 23 fol.

18 april 1722. Huizenlijst Zeelst,

22 november 1689, akte 81, 15 december

100, 19 februari 1772; ORA 56 fol. 12,

Biesecuijle en Ackereind 12. Zeelst,

1689; Veldhoven ORA 40 fol. 97,

22 april 1797. BHIC, Raad en Rent-

10 maart 1698; ORA 90 fol. 25-28,

meester-generaal der domeinen 133

24 november 1698.

fol. 86, deel 1695-1733 fol. 40. Huizen-

BHIC, Raad en Rentmeester-generaal der

lijst Zeelst, Biesecuijle en Ackereijnde 2.

domeinen 133 fol. 47. Raad en Leenhof

Zeelst, kadaster sectie B 695 en 696

van Brabant 113 0nr. 2177. RHCE,

(kamer).

Veldhoven ORA 92 fol. 126-127,19 juli

108 RHCE, Veldhoven ORA 12 fol. 187v,

kadaster sectie B 857. 114 RHCE, Veldhoven ORA 10 fol. 109-113, 26 en 27 juni 1631; ORA 13 fol. 209v, 1 december 1668. 115 RHCE, Veldhoven ORA 40 fol. 38, 19 december 1697; ORA 17B fol. 50, 24 februari 1724; ORA 21 fol. 91, 30

1709. Sasse van Ysselt, A. F.O. van,

28 februari 1652; ORA 15 fol. 238,

augustus 1755; ORA 69 fol. 12v-16,

Genealogie der Adellijke familie van Eyck.

15 september 1685.

19 november 1772; ORA 95 fol. 164-167,

245


ARMOEDE EN VERVAL

17 maart 1775. Eindhoven NA 77 akte 46, 15 november 1708; NA 150 akte 3, 14 februari 1729. Huizenlijst Zeelst,

129 RHCE, Oerle ORA 293 fol. 288, 7 juli 1693 en fol. 289, 8 juli 1693. 130 Houben, L.G.A., Geschiedenis van

Biesecuijle en Ackereind 9. Zeelst,

Eindhoven. Eindhoven 1890, deel 2,

kadaster sectie B 958.

pag. 123-126.

116 RHCE, Veldhoven ORA 20 fol. 40,

131 Wijn, J.W., Het Staatse leger 1568-1795.

11 december 1737. Huizenlijst Zeelst,

’s-Gravenhage 1956, deel VIII band 1,

Biesecuijle en Ackereind 10.

pag. 123-135.

117 RHCE, Veldhoven ORA 40 fol. 470,

132 RHCE, Veldhoven ORA 40 fol. 503-508,

13 januari 1702, fol. 633, 27 augustus

515-516, 1 september, 6 september en

1704, fol. 720-722, 23 november 1705.

4 oktober 1702, fol. 558-561, 17 februari

118 RHCE, Veldhoven ORA 40 fol. 877,

1703, fol. 564, 8 maart 1703, fol. 587-

25 april 1712, fol. 899, 1 maart 1714,

594, 27 en 29 oktober 1703, fol. 644-661,

fol. 902-903, 14 april 1714, fol. 929,

7 en 13 november 1704, fol. 812,

23 mei 1715.

9 oktober 1706. Veldhoven OAA 1 fol.

119 RHCE, Veldhoven ORA 41 fol. 142v/143v, 5 oktober 1725. 120 RHCE, Veldhoven ORA 42 fol. 207v,

151v, 7 augustus 1704. Oerle ORA 41, lijst schade tot 24 augustus 1702;

142 BHIC, Resolutieboek Raad van State, Collectie Rijksarchief 191 fol. 369, 29 juni 1649, fol. 512/v, 16 september 1649. 143 BHIC, Raad en Leenhof van Brabant 1130 nr. 2172. 144 BHIC, Raad en Leenhof van Brabant 1146 nr. 3020. RHCE, Oerle ORA 293 fol. 155, anno 1689. 145 BHIC, Resolutieboeken Staten-Generaal, Collectie Rijksarchief 90 pag. 173, 7 maart 1752, pag. 375, 21 juni 1753. 146 De benoemingen van schepenen vonden jaarlijks plaats, zie: RHCE, Veldhoven ORA 1-3. 147 RHCE, Oirschot NA 70 fol. 60, 12 juli 1658; 73 fol. 16-17, 6 mei 1658. 148 RHCE, Veldhoven ORA 40, titelblad,

ORA 296 fol. 51, 7 augustus 1710.

anno 1697. BHIC, Resolutieboeken

18 januari 1746; ORA 50 fol. 207,

Helmont, H. van, Zeelst en de Spaanse

Staten-Generaal, Collectie Rijksarchief

25 februari 1780.

Successieoorlog, in: Campinia 1999,

113 pag. 673, 30 oktober 1775,

pag. 84-88.

pag. 767-768, 5 december 1775.

121 Hoof, M.C. J.C. van e.a., De archieven van de Nassause Domeinraad 1581-1811. Den

133 RHCE, Veldhoven OAA 1632, jaren

Haag 1997, pag. 369 nr. 9439 en pag. 370

1698-1699 en OAA 1633, jaren 1705-

nr. 9452. RHCE, Veldhoven ORA 42

1706.

fol. 168, 23 juli 1744; ORA 24 fol. 95, 24 december 1773.

134 RHCE, Veldhoven OAA 1 fol. 29-40, jaren 1709-1714; OAA 42, 1707/1708;

122 BHIC, Resolutieboeken Raad van State, Collectie Rijksarchief 193 fol. 362, 8 augustus 1651, fol. 560, 23 november

149 RHCE, Oirschot NA 36 fol. 26/27v, 16 juni 1659. 150 RHCE, Veldhoven ORA 51 fol. 190v, 8 april 1783. 151 BHIC, Resolutieboeken Staten-Generaal,

OAA 43, 1708/1709. Oerle ORA 296

Collectie Rijksarchief 109 pag. 362,

fol. 37, 6 maart 1710.

28 mei 1771, pag. 563, 6 september

135 BHIC, Resolutieboeken Staten-Generaal,

1771; 110 pag. 93-94, 7 februari 1772.

1651; 194 fol. 193v/194, 18 mei 1652;

Collectie Rijksarchief 54-69, vooral 61

RHCE, Veldhoven ORA 68 fol. 166-172v,

195 fol. 692, 3 december 1653.

pag. 208-209, 30 maart 1723; 63 pag.

22 november 1771; ORA 23 fol. 138,

123 BHIC, Resolutieboeken Raad van State, Collectie Rijksarchief 208 fol. 93v/94,

880, 20 november 1725. 136 RHCE, Veldhoven OAA 54-59; OAA

21 januari 1666; fol. 362, 13 maart 1666;

1649-1654; OAA 3127-3132, jaren 1744-

211 fol. 207v/208, 27 maart 1668.

1750; Veldhoven OAA 8 fol. 1-3v, 9 juni

Houben, L.G.A., Geschiedenis van Eindhoven. Eindhoven 1890, deel 2, pag. 101.

1753. 137 RHCE, Oerle ORA 300 fol. 3-7, 24 oktober 1748.

124 RHCE, Veldhoven ORA 14 fol. 112,

138 BHIC, Resolutieboeken Staten-Generaal,

3 juli 1772. Veldhoven, kadaster sectie B 1. Kadastrale atlas van de gemeenten Oerle,Veldhoven, Zeelst in 1832. 152 RHCE, Veldhoven OAA 41-120; OAA 52, 1741/1742. 153 RHCE, Veldhoven OAA 45, 1727/1728; OAA 68, 1758-1759. Veldhoven OAA 9 fol. 110v-112v, 6 augustus 1798, fol.

14 december 1672, fol. 120v, 25 april

Collectie Rijksarchief 87 pag. 64,

221v, 8 april 1806, fol. 223-226, 5 mei

1673, fol. 124v, 12 juni 1673, fol. 128,

26 januari 1749, pag. 171-172, 7 maart

1806. Oerle, kadaster sectie B 898.

28 september 1673.

1749, pag. 209, 22 maart 1749, pag. 368,

Kadastrale atlas van de gemeenten

125 RHCE, Oirschot NA 54 fol. 61-65,

23 mei 1749. RHCE, Veldhoven ORA 20

Oerle,Veldhoven, Zeelst in 1832.

20 februari 1676. Houben, L.G.A.,

fol. 205, 28 augustus 1749; ORA 43 fol.

Geschiedenis van Eindhoven. Eindhoven

75v, 13 mei 1752; OAA 1654, jaren 1749-

2 september 1656, fol. 69/v, 29 augustus

1750; OAA 3132, jaren 1749-1750.

1658; NA 122 fol. 41-42, 5 februari 1659;

1890, deel 2, pag. 111-112. 126 RHCE, Oerle ORA 270 fol. 1, 3 mei 1681; ORA 40, 28 juni 1685.

139 RHCE, Veldhoven ORA 57 fol. 29v-30v, 25 juli 1797.

127 RHCE, Oerle ORA 293 fol. 128, 4 maart 1689.

140 RHCE, Veldhoven OAA 1699, jaren 1794-1795; OAA 3177, jaren 1794-1795.

128 RHCE, Veldhoven ORA 40 fol. 91, 6 maart 1698. OAA 1631, jaren 1696-1698.

246

141 RHCE, Veldhoven ORA 57 fol. 8, 6 april 1797.

154 RHCE, Oirschot NA 70 fol. 18,

NA 124 fol. 32-34, 6 juni 1661. 155 RHCE, Veldhoven ORA 12 fol. 151v, 26 april 1651. 156 BHIC, Resolutieboeken Staten-Generaal, Collectie Rijksarchief 75, 91, 96, 107, 132.


NOTEN

157 RHCE, Veldhoven ORA 43 fol. 84v, 7

Resolutieboeken Staten-Generaal,

179 RHCE, Oerle ORA 292 fol. 32v-34,

september 1752, fol. 104, 7 juni 1753;

Collectie Rijksarchief 114 fol. 810-811,

28 januari 1719. Het jaar 1719 komt niet

ORA 49 fol. 93, 26 oktober 1775. BHIC,

20 december 1776; 115 fol. 704-705,

volledig overeen met het verhaal van

Resolutieboeken Staten-Generaal,

7 oktober 1777, fol. 766-767,

Schutjes, die schreef dat de stenen van de

Collectie Rijksarchief 115 pag. 330,

10 november 1777; 116 fol. 138,

kapel in 1721 werden gebruikt voor de

9 mei 1777, pag. 483, 10 juli 1777; 118

27 februari 1778, fol. 503, 6 juli 1778.

bouw van de pastorie van de predikant

pag. 187-188, 14 maart 1780, pag. 219-

Zie over de familierelatie: Stalpers,

220, 22 maart 1780.

J. J.G., Heeren uit Oerle, 13 generaties Heeren.

158 BHIC, Resolutieboeken Staten-Generaal, Collectie Rijksarchief 65, 81, 100, 104. 159 RHCE, Veldhoven ORA 12 fol. 248, 31 januari 1653; ORA 13 fol. 226v,

Eindhoven 1995, pag. 33. 170 RHCE, Oirschot NA 70 fol. 61v/62, 11 juli 1658. 171 Schutjes, L. H.C., Geschiedenis van het

25 mei 1669. BHIC, Raad van Brabant

bisdom ’s-Hertogenbosch. St. Michielsgestel

829 vonnis 7667, 27 september 1660.

1876, deel 5, pag. 927 onder Wintelre.

in Waalre. 180 RHCE, Oerle ORA 287 fol. 72v-73v, 5 september 1803. Run, A. van, Historische gegevens over de SintLambertus-parochie en de Maria-kapel te Meerveldhoven, in: Campinia januari 1980, pag. 204-212. 181 Sasse van Ysselt, A. van, De uitoefening

Jong, D. de, Grenskapellen voor de katholieke

van den katholieken godsdienst in de

Kempenland/schouten van Oirschot en

inwoners der generaliteitslanden. Tilburg

stad en Meierij van ’s-Hertogenbosch in

hun stadhouders, in: Campinia 1992,

1963, pag. 92-93.

1671, in: Taxandria 1938, pag. 119.

160 Lijten, J., De kwartierschouten van

pag. 40-48.

172 Wely, D. van, Liber Recommendationis

182 AAPO, Oerle 276/23, 24 april 1733.

Conventus Werthensis O. F. M. Weert 1961,

BHIC, Resolutieboeken Staten-Generaal,

Kempenland/schouten van Oirschot en

pag. 50, 53 en 62. Houben, L.G.A.,

Collectie Rijksarchief 75 pag. 611,

hun stadhouders, in: Campinia 1992,

Geschiedenis van Eindhoven. Eindhoven

6 november 1737. RHCE, Oerle ORA 280

1890, deel 2, pag. 62-64.

fol. 37/v, 19 maart 1760; ORA 281 fol.

161 Lijten, J., De kwartierschouten van

pag. 40-48. RHCE, Veldhoven ORA 1-3. 162 RHCE, Veldhoven ORA 58 fol. 80v, 29 april 1803. 163 RHCE, Veldhoven OAA 45, 1727/1728. 164 BHIC, Resolutieboeken Staten-Generaal,

173 BHIC, Resolutieboeken Staten-Generaal, Collectie Rijksarchief 69 pag. 670,

31/v, 1 februari 1768. 183 De locatie van de pastorie moet erg oud

28 november 1731; 70 pag. 67,

zijn. Er rustte een cijns op aan de abdij

30 januari 1732.

van Sint-Truiden. AAPO, Oerle 276/20 en

174 Hoeck, F. van, Besluiten van de Raad van

276/22, 17 april 1766. BHIC, Resolutie-

Collectie Rijksarchief 57, 70, 99, 107,

State betrekking hebbende op kerkelijke

boeken Staten-Generaal, Collectie

110, 111, 118, 131, 132.

zaken in de Meijerij van ’s-Hertogen-

Rijksarchief 102 pag. 677-678,

bosch (1648-1794), in: Bossche Bijdragen

17 oktober 1764, pag. 781, 22 november

1951-1953, pag. 52-100.

1764, pag. 850, 24 december 1764; 103

165 Zie over Hanewinkel, Vries, W. de, Protestantse Noord-Brabanders met een genealogie Hanewinkel, in: De Brabantse Leeuw 1976, pag. 226-227. Jacob Hanewinkel was gehuwd met Hendrina Fabri, de dochter van Joost Fabri.

175 Schutjes, L. H.C., Geschiedenis van het

pag. 579-580, 24 september 1765, pag.

bisdom ’s-Hertogenbosch. St. Michielsgestel

615-616, 15 oktober 1765; 114 pag. 359,

1872, deel 3, pag. 11-12, 16-17.

12 juni 1776, pag. 416, 10 juli 1776,

176 Schutjes, L. H.C., Geschiedenis van het

pag. 503, 15 augustus 1776, pag. 632,

bisdom ’s-Hertogenbosch. St. Michielsgestel

15 oktober 1776, pag. 681-682,

8 mei 1727; ORA 42 fol. 107v, 29 juni

1872, deel 3, pag. 724-729. RHCE,

5 november 1776; 115, pag. 475-476,

1742; ORA 43 fol. 76v, 22 juni 1752.

Veldhoven ORA 33 fol. 51v, 9 oktober

10 juli 1777. RHCE, Oerle ORA 281 fol.

1798; ORA 38 fol. 243, 12 april 1810;

13/v, 17 april 1766; Veldhoven OAA 86,

166 RHCE, Veldhoven ORA 41 fol. 148v,

167 RHCE, Veldhoven OAA 9 fol. 51, 8 april 1795, fol. 94-97, 30 maart 1798, fol. 108-

ORA 51 fol. 190v, 8 april 1783; ORA 71

110, 2 augustus 1798, fol. 167v-171,

fol. 73-79, 17 juni 1776; ORA 85 fol. 136-

1776-1777. 184 Schutjes, L. H.C., Geschiedenis van het

19 april 1803. Veldhoven ORA 56

145v, 14 maart 1801. BHIC, Resolutie-

bisdom ’s-Hertogenbosch. St. Michielsgestel

fol. 127, 19 december 1795, fol. 129,

boeken Staten-Generaal, Collectie

1876, deel 5, pag. 339-343. Hoeck, F. van,

21 december 1795.

Rijksarchief 103 pag. 234, 7 april 1775,

Besluiten van de Raad van State

pag. 300-301, 8 mei 1775, pag. 701-703,

betrekking hebbende op kerkelijke

9 november 1775.

zaken in de Meijerij van ’s-Hertogen-

168 RHCE, Veldhoven ORA 45 fol. 6-9, 15 juni 1765, fol. 11v, 22 juni 1765, fol. 13, 5 juli 1765, fol. 37/v, 1 december 1765, fol. 39v, 4 januari 1766. 169 Melssen, J.Th.M., Moord en brand in Kempenland (1668-1802), in: De

177 Schutjes, L.H.C., Geschiedenis van het bisdom ’s-Hertogenbosch. St. Michielsgestel 1876, deel 5, pag. 40-41. 178 Schutjes, L. H.C., Geschiedenis van het

bosch (1648-1794), in: Bossche Bijdragen 1951-1953, pag. 87-88. 185 Sasse van Ysselt, A. van, De uitoefening van den katholieken godsdienst in de

Brabantse Leeuw 1976, pag. 102. Stads-

bisdom ’s-Hertogenbosch. St. Michielsgestel

stad en Meierij van ’s-Hertogenbosch in

archief Den Bosch, dataschurk. BHIC,

1876, deel 5, pag. 37-42.

1671, in: Taxandria 1938, pag. 121.

247


ARMOEDE EN VERVAL

186 RHCE, Veldhoven ORA 17A fol. 316, 15 maart 1718.

196 RHCE, Veldhoven ORA 15 fol. 183v, 18 maart 1683.

187 AAPO, Veldhoven 334/12/5, 6 oktober

197 Labores exantlati et fructus collecti a RR.

1715; Veldhoven 336/20, 16 oktober

PP. Minoribus Recollectis Ordinis Sancti

1715.

Francisci, provinciae Inferioris Germa-

1933, deel 2, pag. 181-182. RHCE, Veldhoven ORA 24 fol. 107 en 110, 14 februari 1774; ORA 38 fol. 225, 2 april 1810. OAA 3148, jaren 1765-1766. 207 Jolles, J.A., De Schuttersgilden en Schutte-

niae, in Foederato Belgio, annis 1684-

rijen van Noord-Brabant, overzicht van

334/12, anno 1715; 335/16, 16 mei 1716.

1685, in: Archief voor de geschiedenis van het

hetgeen nog bestaat. ’s-Hertogenbosch

BHIC, Resolutieboeken Staten-Generaal,

Aartsbisdom Utrecht. Utrecht 1880, pag.

1933, deel 2, pag. 182-183. RHCE,

Collectie Rijksarchief 102 pag. 677-678,

449. RHCE, Veldhoven ORA 15 fol. 183v,

Veldhoven ORA 33 fol. 23v, 9 maart

18 maart 1683.

1798. Oomen, J.M., Vaste goederen en

188 AAPO, Veldhoven 334/10, 16 april 1766;

17 oktober 1764, pag. 781, 22 november 1764, pag. 850, 24 december 1764; 103

198 RHCE, Veldhoven ORA 22 fol. 49v-51,

eigendommen der schutsgilden in 1825.

pag. 579-580, 24 september 1765, pag.

11 september 1762; ORA 45 fol. 9v-10v,

Eindhoven 1971, pag. 29. Zeelst,

615-616, 15 oktober 1765. RHCE,

23 maart 1763 (hier heet hij kapelaan of

kadaster sectie B 227 en 232.

Veldhoven ORA 17A fol. 282, 16 maart

onder-pastoor); ORA 46 fol. 6, 15 juni

1716; ORA 94 fol. 91v-92v, 4 augustus

1765; ORA 23 fol. 3v, 9 februari 1776;

rijen van Noord-Brabant, overzicht van

1760, fol. 183/v, 15 april 1766; ORA 22

ORA 50 fol. 163, 22 maart 1779, fol.

hetgeen nog bestaat. ’s-Hertogenbosch

fol. 147v, 16 april 1766 en fol. 149.

177v, 30 september 1779, fol. 187,

1933, deel 2, pag. 183-185. RHCE,

Huizenlijst Veldhoven, Grote en Kleine

26 november 1779; ORA 71 fol. 38-40,

Veldhoven ORA 52 fol. 2v, 9 september

Broek 98. Veldhoven, kadaster sectie A

7 maart 1776; ORA 73, fol. 124v-137v,

1783.; ORA 97 fol. 211v, 16 december

335.

28 april 1779. Huizenlijst Zeelst, Heuvel

1790; ORA 38 fol. 282, 6 juli 1810.

189 BHIC, Resolutieboeken Staten-Generaal,

en Kerk 21. Hoeck, F. van, Besluiten van

Oomen, J.M., Vaste goederen en eigendom-

Collectie Rijksarchief 114 pag. 359,

de Raad van State betrekking hebbende

men der schutsgilden in 1825. Eindhoven

12 juni 1776, pag. 416, 10 juli 1776,

op kerkelijke zaken in de Meijerij van

1971, pag. 29. Zeelst, kadaster sectie B

pag. 503, 15 augustus 1776, pag. 632,

’s-Hertogenbosch (1648-1794), in: Bossche

1376 en Gestel en Blaarthem sectie B

15 oktober 1776, pag. 681-682,

Bijdragen 1951-1953, pag. 98.

429-437.

5 november 1776; 115, pag. 475-476, 10 juli 1777.

199 RHCE, Veldhoven ORA 32 fol. 40,

208 Jolles, J.A., De Schuttersgilden en Schutte-

209 RHCE, Veldhoven ORA 16 fol. 239v,

12 maart 1796; ORA 83 fol. 37/38v,

15 maart 1697; ORA 17B fol. 58,

190 RHCL, Maria Haag Weert 1 fol. 83.

26 februari en 5 maart 1796. Kadaster,

28 september 1725.

191 Hoeck, F. van, Besluiten van de Raad van

Zeelst sectie B 770.

State betrekking hebbende op kerkelijke zaken in de Meijerij van ’s-Hertogenbosch (1648-1794), in: Bossche Bijdragen

200 RHCE, Veldhoven ORA 58 fol. 169, 10 juni 1805. 201 Schutjes, L. H.C., Geschiedenis van het bisdom ’s-Hertogenbosch. St. Michielsgestel

1951-1953, pag. 95. 192 RHCE, Veldhoven ORA 80 fol. 38-42,

1876, deel 5, pag. 1001-1004.

210 Bots, H. I. Matthey en M. Meyer, Noordbrabantse studenten 1550-1750. Tilburg 1979, pag. 305. Mierlo, pastorie 66 en 67, dossiers beurs Jan Damen van Mierlo. 211 Bots, H. I. Matthey en M. Meyer, Noordbrabantse studenten 1550-1750.

17 juni 1790, fol. 55-58, 12 augustus

202 Abels, P. H.A.M. en A. P. F. Wouters,

1790, fol. 70v/73, 11 november 1790;

De grote kerkelijke vergadering van

Tilburg 1979, pag. 467. RHCE,

ORA 98 fol. 55v-56v, 20 oktober 1793.

’s-Hertogenbosch. ’s-Hertogenbosch 1985.

Veldhoven ORA 20 fol. 213v, 7 november

BHIC, Resolutieboeken Staten-Generaal, Collectie Rijksarchief 128 pag. 548, 7 augustus 1789. Kadaster, Veldhoven sectie C 333. 193 Schutjes, L.H.C., Geschiedenis van het

203 RHCE, Oerle ORA 268 fol. 14, 4 februari 1664; ORA 251 fol. 20, 20 februari 1668. 204 RHCE, Oerle ORA 271 fol. 84, 5 juni

1749. 212 Bots, H. I. Matthey en M. Meyer, Noordbrabantse studenten 1550-1750.

1687; ORA 293 fol. 108-109, 4 juli 1688;

Tilburg 1979, pag. 358. RHCE, Veldho-

ORA 339 fol. 39, 6 juli 1687; ORA 274

ven ORA 51 fol. 96v, 20 augustus 1781,

bisdom ’s-Hertogenbosch. St. Michielsgestel

fol. 325-347, 4 januari 1697. Veldhoven

1876, deel 5, pag. 1001-1004. Veldhoven,

OAA 8 fol. 44, 11 mei 1763. Eindhoven

kadaster sectie C 283.

NA 1244, 7 april 1698. Oomen, J.M.,

Veldhoven ORA 50 fol. 55v, 23 januari

Vaste goederen en eigendommen der schuts-

1778; ORA 51 fol. 21, 15 juli 1780, ORA

194 RHCE, Veldhoven ORA 12 fol. 172, 24 november 1651. Zeelst, kadaster sectie B 1315 en 1316.

gilden in 1825. Eindhoven 1971, pag. 21. 205 Volgens het kadaster bezat dit gilde

195 Sasse van Ysselt, A. van, De uitoefening van den katholieken godsdienst in de

Veldhoven sectie A 559, B 267 en 734. 206 Jolles, J.A., De Schuttersgilden en Schutte-

fol. 208v, 23 augustus 1783. 213 RHCE, Oerle ORA 271 fol. 1, anno 1686 ;

56 fol. 13, 16 juli 1795. 214 Merks-van Brunschot, I., Broeders penitenten 300 jaar “Burgers in pij”. Tilburg 1996, pag. 46-57. In Monnikspij. Herden-

stad en Meierij van ’s-Hertogenbosch in

rijen van Noord-Brabant, overzicht van

kingsboekje uitgegeven ter gelegenheid van het

1671, in: Taxandria 1938, pag. 119.

hetgeen nog bestaat. ’s-Hertogenbosch

eeuwfeest van het Capucijnenklooster te

248


NOTEN

Handel de dato 15 juni 1952, pag. 15.

223 BHIC, Resolutieboek Raad van State,

RHCE, Veldhoven ORA 41 fol. 128,

Collectie Rijksarchief 195 fol. 69,

21 november 1721, fol. 150, 25 juli 1727;

5 februari 1653.

234 RHCE, Veldhoven ORA 67, 30 september 1784, fol. 69, 9 oktober 1784; fol. 119, 19 september 1785, fol. 125v,

ORA 90 fol. 58-59, 5 februari 1721; Oerle

224 BHIC, Resolutieboeken Staten-Generaal,

7 november 1785, fol. 137, 12 oktober

ORA 276 fol. 185v-187, 5 februari 1721.

Collectie Rijksarchief 107 pag. 560,

1788; ORA 54 fol. 38, 8 oktober 1789;

Eindhoven NA 84 akte 9, 22 februari

17 juli 1769; 108 pag. 33, 17 januari

ORA 55 fol. 8v, 1 juli 1791, fol. 12v en 14,

1715.

1770. Generaliteitsrekeningen 3931,

18 juli 1791, fol. 125v, 17 november

anno 1769; 3947, anno 1793. RHCE,

1792, fol. 129, 27 november 1792,

Veldhoven ORA 82 fol. 25v-32v,

fol. 141-142, 13 april 1793; ORA 56 fol.

6 september 1793.

1v-53, 28-29 januari 1794; ORA 58 fol.

215 BHIC, Resolutieboeken Staten-Generaal, Collectie Rijksarchief 72 pag. 359, 14 juli 1734. Antonetta Heeren trouwde met Rijnerus van Hout, die haar kinderen wettigde. 216 Abels, P.H.A.M. en A. P. F. Wouters, De

225 RHCE, Veldhoven ORA 40 fol. 819, 2 maart 1707; ORA 17A fol. 194, december 1711. BHIC, Generaliteits-

grote kerkelijke vergadering van ’s-Hertogen-

rekeningen 3717, anno 1716; 3902,

bosch. ’s-Hertogenbosch 1985, deel 1,

anno 1739; 3932-3933, jaren 1770-1771.

pag. 5, 40, 42, 58, 60, 66, 75, 86, 88. 217 BHIC, Classis Eindhoven 1 fol. 94/v, 24

226 RHCE, Eindhoven NA 234 fol. 281/v,

81v, 7 juni 1803. 235 BHIC, Generaliteitsrekeningen 3711, anno 1710; 3721, anno 1720; 3727, anno 1726. 236 RHCE, Veldhoven ORA 22 fol. 233v, 27 juni 1769. BHIC, Resolutieboeken

23 september 1752; Oerle ORA 288

Staten-Generaal, Collectie Rijksarchief

oktober 1673. (waarschijnlijk Bastiaen

fol. 22, 20 juni 1808, fol. 22v-23, 24 juni

107 pag. 153, 15 maart 1769, pag. 302-

Willems van Esbeeck, die tot 20 augustus

1808. BHIC, Generaliteitsrekeningen

1673 voorkomt).

3724, anno 1723; 3740, anno 1740;

218 BHIC, Resolutieboeken Staten-Generaal, Collectie Rijksarchief 71 pag. 299, 1 mei 1733, pag. 409, 22 juni 1733.

3743, anno 1743; 3752, anno 1752; 3769, anno 1770. 227 Abels, P. H.A.M. en A. P. F. Wouters, De

303, 10 mei 1769. 237 RHCE, Veldhoven ORA 56 fol. 96v-98v, 21 januari 1795. 238 RHCE, Veldhoven ORA 51 fol. 190v, 8 april 1783.

Generaliteitsrekeningen 3692, anno

grote kerkelijke vergadering van ’s-Hertogen-

1692. RHCE, Veldhoven OAA 47,

bosch. ’s-Hertogenbosch 1985, deel 1 pag.

de Meierij van ’s-Hertogenbosch van 1648 tot

69, 81, 86, 115, 128, deel 2, pag. 159.

1795. Tilburg 1997, pag. 296. BHIC,

1729/1730; OAA 52, 1741/1742. Oerle ORA 277 fol. 123v/124v, 27 juli 1733. 219 Cijsouw, L.A. en J. F.C.M. Bijnen,

228 BHIC, Resolutieboek Raad van State,

239 Roosenboom, H.Th.M., De dorpsschool in

Resolutieboek Raad van State, Collectie

Collectie Rijksarchief 191 fol. 308,

Rijksarchief 192 fol. 491, 30 september

Gereformeerden en Hervormden in Veldhoven

24 juni 1650; 193 fol. 51/v, 8 februari

1650. BHIC, Generaliteitsrekeningen

vanaf 1648. Veldhoven 1989, pag. 58-60.

1651; 197 fol. 304v, 27 mei 1655. Classis

BHIC, Resolutieboeken Staten-Generaal,

Eindhoven 1 fol. 42v/43, 17 april 1668,

Collectie Rijksarchief 71 pag. 299, 1 mei 1733, pag. 409, 22 juni 1733.

fol. 217, 30 mei 1684. 229 RHCE, Veldhoven ORA 17A fol. 247,

3685-3785. 240 BHIC, Resolutieboek Raad van State, Collectie Rijksarchief 192 fol. 479v, 22 september 1650. 241 Abels, P. H.A.M. en A.P.F. Wouters, De

RHCE, Veldhoven OAA 95-96,

22 december 1713, fol. 275, 1 november

1785/1787.

1715, fol. 359/v, 4 december 1723, fol.

grote kerkelijke vergadering van ’s-Hertogen-

220 Lieburg, F.A., Repertorium van Nederlandse

364, 21 december 1723; ORA 51 fol. 88v,

bosch. ’s-Hertogenbosch 1985, deel 2,

hervormde predikanten tot 1816. Dordrecht

3 augustus 1781, fol. 198v, 13 mei 1783.

pag. 239.

1996, deel 2, pag. 246. BHIC,

BHIC, Resolutieboeken Staten-Generaal,

Generaliteitsrekeningen 3685-3785.

Collectie Rijksarchief 61 pag. 628, 5

5 juli 1691. Zeelst, kadaster sectie B

Classis Eindhoven 1-3.

oktober 1723, pag. 697, 30 oktober 1723.

1231.

221 RHCE, Oerle ORA 300 fol. 24-25, 25 april 1749. 222 BHIC, Resolutieboeken Staten-Generaal, Collectie Rijksarchief 92 pag. 317, 30 mei 1754; 93, 18 maart 1755.

230 RHCE, Veldhoven ORA 41 fol. 214v, 10 juni 1729. 231 RHCE, Veldhoven ORA 42 fol. 193v, 29 juli 1745. 232 RHCE, Veldhoven ORA 67 fol. 161v/181,

Generaliteitsrekeningen 3720, anno

2 februari 1770; 22 fol. 255v-256v, 12

1719; 3754, anno 1755. RHCE, Veldho-

mei 1770; ORA 51 fol. 190v, 8 april 1783.

ven OAA 8 fol. 10/v, 27 mei 1754, fol.

233 Lieburg, F.A., Repertorium van Nederlandse

12v/20v, 10 maart 1755, fol. 21v/22v,

hervormde predikanten tot 1816. Dordrecht

242 RHCE, Veldhoven ORA 16 fol. 79v,

243 RHCE, Veldhoven ORA 40 fol. 882, 28 oktober 1712; ORA 41 fol. 117v, 19 december 1719, fol. 120, 20 augustus 1720; ORA 18A fol. 48, 11 februari 1727; ORA 20 fol. 42v, 2 mei 1738. 244 RHCE, Veldhoven ORA 67 fol. 243v248v, 3 mei 1769; ORA 22 fol. 245v, 23 februari 1770; ORA 70, fol. 123v-126, 8 september 1775. BHIC,

24 april 1755, fol. 23/24, 5 mei 1755, fol.

1996, deel 2, pag. 246. BHIC,

Resolutieboeken Staten-Generaal,

25/v, 10 september 1755. Oerle ORA 300

Generaliteitsrekeningen 3685-3785.

Collectie Rijksarchief 107, pag. 560,

fol. 220/v, 9 mei 1754.

Classis Eindhoven 1-3.

17 juli 1769.

249


ARMOEDE EN VERVAL

245 Roosenboom, H.Th.M., De dorpsschool in

254 Roosenboom, H.Th.M., De dorpsschool in

de Meierij van ’s-Hertogenbosch van 1648 tot

de Meierij van ’s-Hertogenbosch van 1648 tot

1795. Tilburg 1997, pag. 299. Zie over De

1795. Tilburg 1997, pag. 297. De eerste

Five: RHCE, Oirschot NA 70 fol. 57,

jaren zijn daar niet juist, zie resolutie-

173, anno 1663; ORA 41 fol. 24,

9 juli 1658.

boeken Raad van State. BHIC,

1 juli 1717; Veldhoven OAA 8 fol. 40/v,

Generaliteitsrekeningen 3685-3785.

juni 1761. BHIC, Resolutieboeken

246 BHIC, Resolutieboek Raad van State, Collectie Rijksarchief 192 fol. 307, 24

255 Bots, H. I. Matthey en M. Meyer,

juni 1650; 193 fol. 98/v, 7 maart 1651,

Noordbrabantse studenten 1550-1750.

fol. 245v/246, 21 mei 1651, fol. 494, 10

Tilburg 1979, pag. 607.

oktober 1651, fol. 544, 9 november 1651;

256 RHCE, Veldhoven ORA 52 fol. 5v,

198 fol. 284/v, 1 juni 1656. De lege kapel

9 oktober 1783; ORA 53 fol. 67,

moet de kapel van Meerveldhoven zijn

6 oktober 1787, fol. 72, 6 oktober 1787;

geweest.

ORA 55 fol. 53v, 7 juli 1792.

247 RHCE, Veldhoven ORA 40 fol. 643, 24 augustus 1704.

257 RHCE, Veldhoven ORA 49 fol. 13v, 10 december 1774, fol. 15, 26 december

248 Roosenboom, H.Th.M., De dorpsschool in de Meierij van ’s-Hertogenbosch van 1648 tot

1774. 258 Beschreeve Staat van de Meijerije (1794)

267 RHCE, Veldhoven ORA 46 fol. 17v, 13 augustus 1765. 268 RHCE, Veldhoven ORA 13 blad bij fol.

Staten-Generaal, Collectie Rijksarchief 99 pag. 416, 23 juni 1761. 269 RHCE, Veldhoven ORA 40 fol. 28, 18 december 1697, fol. 251, 26 januari 1699. 270 RHCE, Veldhoven ORA 46 fol. 109v, 17 september 1767. 271 RHCE, Veldhoven ORA 52 fol. 46, 3 juni 1784. 272 RHCE, Veldhoven ORA 40 fol. 28, 18 december 1697.

1795. Tilburg 1997, pag. 298. BHIC,

door Mr. C. van Breugel, in: Historia

Generaliteitsrekeningen 3685-3785.

Agriculturae. Groningen 1965, pag. 212-

wereldmarkt, proto-industrialisering in de

214, 252-250, 260-263, 282-285, 303-

Meierij van ’s-Hertogenbosch 1620-1820.

305.

Tilburg 2004, pag. 88-100. Gurp, G. van,

249 RHCE, Veldhoven ORA 15 fol. 260v, 11 maart 1686; ORA 16 fol. 94v, 23 februari 1692. Veldhoven, kadaster sectie C 150-151.

259 RHCE, Oirschot NA 77 fol. 245/v, 28 maart 1662.

250 RHCE, Veldhoven ORA 26 fol. 68v, 8 juli

260 RHCE, Oirschot NA 123 fol. 67-74, 8-14

273 Gurp, G. van, Brabantse stoffen op de

Het word weer suiverwit gemaakt. Blekerijen rondom Eindhoven tijdens de Generaliteitsperiode, in: Brabants Heem

1779; ORA 72, 20 augustus 1778; ORA

september 1660. Veldhoven OAA 8 fol.

73 fol. 138-139, juni 1779. BHIC,

73v-76, 21 augustus 1775, fol. 108-111,

Resolutieboeken Staten-Generaal,

14 juli 1785. Veldhoven OAA 67, jaren

wereldmarkt, proto-industrialisering in de

Collectie Rijksarchief 117 pag. 87,

1757-1758.

Meierij van ’s-Hertogenbosch 1620-1820.

8 februari 1779, pag. 532, 30 juni 1779.

261 RHCE, Veldhoven ORA 13 fol. 5v,

School is Veldhoven, kadaster sectie C

13 september 1666; ORA 14 fol. 59,

150-151, schoolmeesterhuis sectie C

21 april 1667.

148-149.

262 RHCE, Veldhoven ORA 44 fol. 8v,

251 BHIC, Resolutieboek Raad van State, Collectie Rijksarchief 197 fol. 385, 26 juni 1655; 199 fol. 538v, 17 november 1657. Zijn naam werd in 1655 abusieve-

8 september 1756, fol. 11, 8 september 1756. 263 RHCE, Veldhoven ORA 41 fol. 1-8, 2 augustus 1706.

2004, pag. 68-79. 274 Gurp, G. van, Brabantse stoffen op de

Tilburg 2004, pag. 56-62 en 158. 275 BHIC, Resolutieboeken Staten-Generaal, Collectie Rijksarchief 80 pag. 87, 17 februari 1742, pag. 471-472, 21 juli 1742. RHCE, Veldhoven OAA 53, 1742/1743. 276 RHCE, Veldhoven ORA 42 fol. 1, 14 januari 1739, fol. 207v, 18 januari 1746. 277 Gurp, G. van, Brabantse stoffen op de

lijk als Johannes geschreven. RHCE,

264 BHIC, Resolutieboeken Staten-Generaal,

Veldhoven ORA 40 fol. 617, 11 april

Collectie Rijksarchief 100 pag. 259,

wereldmarkt, proto-industrialisering in de

1704. Oirschot NA 84 fol. 386, 15 juni

15 april 1762.

Meierij van ’s-Hertogenbosch 1620-1820.

1676. In het notarieel archief van

265 BHIC, Leen- en Tolkamer 132 fol. 242-

Tilburg 2004, pag. 172-177. RHCE,

Oirschot bevinden zich ook de notaris-

250, 16 december 1664; 134 fol. 460v-

akten van Nicolaas van Vlodrop in zijn

465, anno 1692. RHCE, Oerle ORA 274,

hoedanigheid als notaris te Oerle. Het

anno 1695; Veldhoven OAA 51, 1740-

gaat om de jaren 1658-1666.

1741; OAA 107, 1797-1798; OAA 109,

wereldmarkt, proto-industrialisering in de

1799-1800. Kappelhof, A.C.M.,

Meierij van ’s-Hertogenbosch 1620-1820.

Collectie Rijksarchief 81 pag. 95/96, 21

Ontginningen in de Meierij van den

Tilburg 2004, pag. 182-183. Beschreeve

februari 1743, pag. 294, 7 juni 1743.

Bosch 1655-1792, in: Noordbrabants

Staat van de Meijerije (1794) door Mr. C.

Historisch Jaarboek 1985, pag. 199-221.

van Breugel, in: Historia Agriculturae.

252 BHIC, Resolutieboeken Staten-Generaal,

253 RHCE, Veldhoven ORA 22 fol. 28v, 15 oktober 1761. Huizenlijst Veldhoven,

266 Resolutieboek, zie: Campinia januari

huis 77. Veldhoven, kadaster sectie C

1978, pag. 143. Het gaat om Zeelst,

309, 311. Oerle ORA 284 fol. 175v-177v,

sectie B 527 tot en met 533, eigendom in

23 oktober 1793.

1832 van Wouter Reinier Bijnen.

250

Veldhoven ORA 51 fol. 91v, 16 augustus 1781. 278 Gurp, G. van, Brabantse stoffen op de

Groningen 1965, pag. 212, 252, 260, 282 en 303. 279 RHCE, Veldhoven ORA 42 fol. 127, 16 november 1742.


NOTEN

280 RHCE, Veldhoven ORA 12 fol. 100v, 17 december 1648. 281 RHCE, Oerle ORA 296 fol. 189, 9 december 1713. 282 RHCE, Oirschot NA 32 fol. 54-56, 6 november 1655. 283 RHCE, Veldhoven ORA 40 fol. 106, 2 april 1698. 284 RHCE, Veldhoven ORA 16 fol. 239, 11 maart 1697; ORA 40 fol. 93, 26 februari 1698, fol. 531, 29 november 1702 fol. 623, 17 juli 1704, fol. 731,

255, 16 september 1697, fol. 353, 30 september 1698; ORA 295 fol. 24,

30 september 1699, fol. 827, 3 maart

30 september 1700; ORA 278 fol. 108-

1708; ORA 43 fol. 1v, 28 juni 1756.

109, 19 september 1739. 295 RHCE, Oerle ORA 279 fol. 25-26, 19 juni

306 RHCE, Veldhoven ORA 15 fol. 114, 6 februari 1681; ORA 40 fol. 320,

1745, fol. 62-63, 4 oktober 1746, fol. 84-

19 december 1699; ORA 17A fol. 26,

86, 25 november 1747.

23 februari 1700; ORA 42 fol. 248v,

296 RHCE, Oerle ORA 267 fol. 29, 1 juni 1654; ORA 294 fol. 157, 8 oktober 1696. 297 RHCE, Veldhoven ORA 43 fol. 1v, 28 juni 1756. 298 RHCE, Veldhoven ORA 40 fol. 24,

24 november 1705; ORA 41 fol. 16v, 3

17 november 1697; ORA 18A fol. 53,

september 1716, fol. 46, 6 september

9 juli 1727, fol. 80-81, 8 en 17 april 1729;

1729, fol. 50, 4 maart 1732, fol. 64, 4 juli

ORA 43 fol. 1v, 28 juni 1756; ORA 52 fol.

1737; ORA 42 fol. 202, 28 oktober 1745.

112v, 21 juli 1785. Huizenlijst Zeelst,

285 RHCE, Veldhoven ORA 41 fol. 130,

28 september 1698, fol. 307,

Biesecuijle en Ackereind 4 en 5. Zeelst,

24 oktober 1747; ORA 20 fol. 170, 11 januari 1748; ORA 90 fol. 68-70, 9 november 1725; ORA 44 fol. 210, 30 juni 1762; ORA 31 fol. 168-169v, 21 juli 1795. Huizenlijst Zeelst, Djept 24. 307 RHCE, Veldhoven ORA 40 fol. 596, oktober 1703; ORA 43 fol. 1v, 28 juni 1756. 308 RHCE, Veldhoven ORA 15 fol. 204v,

24 december 1767, fol. 131, 8 januari

kadaster sectie B 844-845. Het pand ging

19 januari 1684; ORA 16 fol. 2, 10 april

1768; ORA 50 fol. 11, 11 april 1777.

van Hendrik de Wit naar diens dochter

1687; Veldhoven ORA 40 fol. 145,

Anna Catharina de Wit, vervolgens

29 september 1698. ORA 17A fol. 308v,

1707/1708; OAA 51, anno 1740-1741;

Wilhelmus Verschuren en daarna zijn

4 januari 1718, fol. 323v, 16 december

Oerle ORA 88 fol. 3, anno 1707.

zoons Martinus en Arnoldus. Waalre NA

1718; ORA 44 fol. 54v, 15 mei 1758; ORA

8330 akte 2 en 3, 26 november 1813.

43 fol. 1v, 28 juni 1756; ORA 94 fol. 147-

286 RHCE, Veldhoven OAA 42, anno

287 RHCE, Oerle ORA 265, los blad na fol. 179, circa 1650. 288 RHCE, Veldhoven ORA 41 fol. 28v, 3 december 1717.

299 RHCE, Veldhoven ORA 43 fol. 1v, 28 juni

149, 7 juni 1765; ORA 47 fol. 173v,

1756; ORA 46 fol. 154v, 23 juli 1768;

5 december 1771. Huizenlijst Veld-

ORA 28 fol. 30v, 11 november 1784.

hoven, Straat en Kromstraat 68.

289 Beschreeve Staat van de Meijerije (1794)

Huizenlijst Zeelst, Heuvel en Kerk 11.

door Mr. C. van Breugel, in: Historia

Zeelst, kadaster sectie B 1308. In 1808

Agriculturae. Groningen 1965, pag. 212,

kocht Jan van Brussel het huis, zie

24 februari 1648; ORA 15 fol. 62v, 4 mei

260, 282 en 303.

Veldhoven ORA 38 akte 21, 19 november

1679; ORA 16 fol. 87, 13 december 1691;

1808.

ORA 40 fol. 52, 17 januari 1698, fol. 145,

290 RHCE, Veldhoven ORA 40 fol. 482, 31 mei 1702. 291 RHCE, Oirschot NA 122 fol. 53-54,

300 RHCE, Veldhoven ORA 43 fol. 7, 11 augustus 1749, fol. 44v, 20 augustus

Veldhoven, kadaster sectie C 283-284. 309 RHCE, Veldhoven ORA 12 fol. 81v,

29 september 1698, fol. 303, 28 september 1699; ORA 18B fol. 178,

17 april 1659. Oerle ORA 293 fol. 66,

1750; ORA 44 fol. 73, 13 januari 1759,

10 augustus 1733; ORA 43 fol. 1v,

31 december 1686; ORA 260 fol. 1,

fol. 196, 5 maart 1762; ORA 48 fol. 14v,

28 juni 1756; ORA 22 fol. 160, 8 januari

5 maart 1706. Veldhoven ORA 44 fol. 44,

7 juli 1772. Huizenlijst Zeelst, Heuvel en

1767; ORA 59 fol. 20v, 3 augustus 1805.

20 februari 1758.

Kerk 24. Zeelst, kadaster sectie B 1236.

Huizenlijst Veldhoven, Straat en

292 RHCE, Veldhoven ORA 44 fol. 153v,

301 RHCE, Veldhoven ORA 44 fol. 206,

Kromstraat 78. Veldhoven, kadaster

28 november 1760. Huizenlijst Zeelst,

19 juni 1762. Huizenlijst Zeelst, Cleijn

Heuvel en Kerk 25. Beschreeve Staat van

Eindhovensestraat 26. Dit pand was

de Meijerije (1794) door Mr. C. van

gebouwd op de plaats van een van de

Breugel, in: Historia Agriculturae.

huizen die in 1739 waren afgebrand.

29 september 1698, fol. 165-168, 22 en

Groningen 1965, pag. 252 en 260.

Zeelst, kadaster sectie B 578, 581.

24 november 1698, fol. 202-207, 12-19

293 RHCE, Veldhoven ORA 40 fol. 470-475, 13 januari 1702 en 15 februari 1702; ORA 43 fol. 131, 15 mei 1754. 294 RHCE, Oirschot NA 128 fol. 72, 20 mei 1665. Eindhoven NA 67 akte 7, 7 april 1698. Oerle ORA 251 fol. 15, anno 1667; ORA 271 fol. 33, 5 december 1686; ORA

302 RHCE, Veldhoven ORA 55 fol. 61v,

sectie C 313. 310 RHCE, Veldhoven ORA 15 fol. 266, 14 september 1686; ORA 40 fol. 145,

februari 1699, fol. 221, 12 maart 1699,

22 maart 1792; ORA 33 fol. 68v,

fol. 398, 8 november 1700; ORA 17A

9 maart 1799.

fol. 1, 13 januari 1699, fol. 41-v, 5 januari

303 RHCE, Veldhoven ORA 12 fol. 356, 7 juni 1652. 304 RHCE, Veldhoven ORA 15 fol. 183v, 18 maart 1683.

274 fol. 23-32, 2 januari 1687; ORA 293

305 RHCE, Veldhoven ORA 16 fol. 215,

fol. 272, 8 december 1692; ORA 294 fol.

6 november 1696; ORA 40 fol. 142,

1701, fol. 55, 23 februari 1702, fol. 199, 10 januari 1712, fol. 340v, 20 augustus 1720; ORA 41 fol. 14, 24 augustus 1714; ORA 21 fol. 56, 30 mei 1753; ORA 22 fol. 120v, 14 december 1764. Run, A. van, Herberg “De Swaen� op de Locht te

251


ARMOEDE EN VERVAL

Veldhoven, in: Campinia april 1986, pag.

1698; ORA 40 fol. 141, 24 september

51-54. Huizenlijst Veldhoven, Heijberg

1698, fol. 305, 29 september 1699; ORA

en Logt 130. Veldhoven, kadaster sectie B

43 fol. 1v, 28 juni 1756.

810.

315 RHCE, Veldhoven ORA 40 fol. 822,

311 RHCE, Veldhoven ORA 13 fol. 216v,

5 september 1707; ORA 42 fol. 258v,

23 februari 1669; ORA 40 fol. 339, 27

4 mei 1748; ORA 43 fol. 1v, 28 juni 1756.

januari 1700. Zie eerder bij deze hoeve

Huizenlijst Blaarthem 17 (kadaster B

onder Veldhoven. Veldhoven sectie C 722726.

185) en 19 (kadaster B 183). 316 RHCE, Veldhoven ORA 55 fol. 99v,

312 RHCE, Veldhoven ORA 40 fol. 145, 29 september 1698.

31 mei 1792. 317 RHCE, Veldhoven ORA 63 fol. 108v/110,

313 RHCE, Veldhoven ORA 19 fol. 57, 10 september 1739, fol. 144, 1 januari 1748; ORA 43 fol. 1v, 28 juni 1756; ORA 24 fol.

31 oktober 1714, fol. 111v-113, 16 januari 1715. 318 RHCE, Veldhoven ORA 66 fol. 97v/100,

6, 30 november 1772. Huizenlijst

13 april 1762; ORA 70 fol. 25v-43,

Veldhoven, Zonderwijk 45. Veldhoven,

16 november 1774; ORA 51 fol. 51,

kadaster sectie C 183. De weduwe van

24 februari 1781.

Johannes der Kinderen hertrouwde met

319 RHCE, Oerle ORA 250 fol. 186, anno

Jan Smulders. Onder de Akkerstraat

1658; ORA 267 fol. 365, anno 1659.

verstond men later de Molenweg, nu de

Oirschot NA 77 fol. 324/v, 23 november

Europalaan.

1662.

314 RHCE, Veldhoven ORA 16 fol. 204v, 4 februari 1696; ORA 40 fol. 108, 10 april

252

320 RHCE, Oirschot NA 122 fol. 9-10, 13 november 1658.

321 RHCE, Veldhoven ORA 50 fol. 54v, 22 januari 1778. 322 RHCE, Veldhoven ORA 40 fol. 26, 4 december 1697; ORA 45 fol. 130, 24 april 1765; ORA 46 fol. 38v, 2 januari 1766. 323 RHCE, Veldhoven ORA 15 fol. 11v, 8 maart 1677 en fol. 13v, 23 april 1677. 324 RHCE, Veldhoven OAA 1645-1646, jaren 1740-1742; ORA 42 fol. 207v, 18 januari 1746. Een begrafenisregister van 1746 bestaat niet meer. 325 RHCE, Oerle ORA 293 fol. 72, 3 februari 1687; Veldhoven ORA 16 fol. 153, 23 april 1694. 326 BHIC, Resolutieboek Raad van State, Collectie Rijksarchief 200 fol.236, 23 mei 1658. 327 RHCE, Veldhoven ORA 40 fol. 67, 25 januari 1698. 328 RHCE, Veldhoven ORA 52 fol. 32v, 6 februari 1784.


« HOOFDSTUK 6 »

Een eeuw van stilstand en achteruitgang De uitdrukking stilstand is achteruitgang is heel toepasselijk voor de Kempische dorpen in de 19de eeuw. De nieuwe gemeenten Veldhoven c.a., Zeelst en Oerle lagen enigszins afgezonderd in de Kempen. Een aantal nieuwe ontwikkelingen in de 19de eeuw ging aan deze dorpen voorbij. Andere plaatsen maakten gebruik van geboden kansen zoals de aanleg van een kanaal, een spoorlijn en verharde wegen. De eerste verharde weg in Veldhoven werd in 1855 aangelegd, daarna werden enkele verbindingswegen tussen de omliggende dorpen van klinkers of grind voorzien. Vanaf 1897 liep er wel een tramlijn van Eindhoven door Veldhoven naar Reusel. De bevolking leefde grotendeels van landbouw en textielnijverheid. Zij leidde een armoedig bestaan. Zowel de eerste helft van de 19de eeuw als het laatste kwart daarvan was een moeilijke tijd voor de boeren. De verdeling van de gemeenschappelijke gronden had niet veel invloed op de boerenbedrijven, omdat veel ontgonnen percelen met dennen werden beplant. Alleen in het Broek werden weilanden aangelegd. De invoer van goedkoop graan uit Noord-Amerika met stoomschepen veroorzaakte tussen 1870 en 1895 een crisis in de landbouw. De boeren kwamen na verloop van tijd tot de conclusie dat zij niet alleen voor zichzelf moesten produceren, maar door samenwerking de productiekosten dienden te verlagen, waardoor concurrentie weer mogelijk werd. Deze samenwerking leidde in eerste instantie tot kleine boterfabriekjes. In 1896 werd in Veldhoven een Boerenbond opgericht, in Zeelst en Oerle ontbraken die nog in de 19de eeuw. In de drie gemeenten bestonden evenmin Boerenleenbanken. In dat opzicht liepen deze dorpen achter bij andere gemeenten in Noord-Brabant. Dankzij de toenemende werkgelegenheid in de opkomende industrie in Eindhoven en omliggende dorpen, was het voor een aantal gezinnen in Veldhoven c.a. en Zeelst toch nog mogelijk om een kostwinning te vinden in de nabijheid van hun woonplaats. Oerle lag net iets verder van Eindhoven af, zodat daar nauwelijks een graantje werd meegepikt. Daar bleven de meeste inwoners werkzaam in de landbouw. De toename van de werkgelegenheid in de dorpen Veldhoven en Zeelst was pas aan het einde van de 19de eeuw merkbaar. Op kerkelijk gebied vonden wel flinke veranderingen plaats. De positie van de katholieken was na de naasting van de kerken omstreeks 1798 flink versterkt. Het oude bisdom Den Bosch was weliswaar nog een soort missiegebied, maar in 1853 werd het bisdom heropgericht. Voor Meerveldhoven was die ontwikkeling van groot belang. In 1859 werd het weer een zelfstandige parochie. Ook werden in de provincie enige kloosterorden hersteld en congregaties opgericht. In korte tijd vestigden zusters van de congregaties van Tilburg, Den Bosch, Veghel en Schijndel zich in parochies. De zusters hielden zich daar bezig met onderwijs aan kleuters en meisjes, en verder met zieken- en bejaardenzorg. Deze ontwikkeling was snel merkbaar in Oerle en Zeelst waar congregaties tehuizen stichtten, respectievelijk in de jaren 1854 en 1893. Ook de katholieke parochiegeestelijkheid kreeg steeds meer vat op de bevolking door het organiseren van volksmissies, het oprichten van kerkelijke broederschappen en het laten herleven van bedevaarten. In de parochies Veldhoven, Zeelst, Oerle en Meerveldhoven waren flinke bouwactiviteiten. Nieuwe kerken, kloosters en scholen voor meisjes bepaalden in de tweede helft van de 19de eeuw het aanzien van een dorp. Net als tegenwoordig veranderde de skyline van deze dorpen. Destijds waren dorpen herkenbaar aan de torens van de nieuwe kerken en de hoge gebouwen van religieuze organisaties, die uitstaken boven de lage boerderijen. Tegenwoordig zijn het de grote ondernemingen, die met hun hoogbouw op grote afstand het beeld bepalen van de gemeente.

253


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

DE BEVOLKING Omdat de bestaansmogelijkheden in de dorpen Veldhoven, Meerveldhoven, Zeelst en Oerle in de 19de eeuw gering waren zowel in de landbouw als de textielnijverheid, nam de bevolking nauwelijks toe. Het waren kleine dorpen. Vooral voor Oerle, dat het verst van de doorgaande wegen verwijderd lag, was de 19de eeuw een moeilijke tijd. De hoge zandgronden in Oerle waren schraal en textielnijverheid kwam daar minder voor dan in Veldhoven en Zeelst. Vanwege de armoede en kindersterfte waren de gezinnen in de 19de eeuw niet opvallend groot. Er kwam veel kindersterfte voor door de slechte hygiëne, met name bij flesvoeding voor zuigelingen, de weinige gezondheidszorg en de kwaliteit van het drinkwater. In een gezin betekende een mond meer aan tafel in de eerste jaren meer armoede; zodra een kind kon gaan werken, veranderde dat. Als de vooruitzichten somber waren, trouwde men op latere leeftijd of bleven kinderen ongehuwd samenwonen. In Oerle was over de gehele 19de eeuw sprake van een afname van de bevolking.

Dit oude gedeelte van Veldhoven in de Nieuwstraat stond bekend als de Vismarkt. Foto van omstreeks 1900.

In Veldhoven en Zeelst nam het aantal inwoners toe, echter minder snel dan in plaatsen die aan doorgaande wegen, bij kanalen of langs spoorlijnen lagen. In hoofdstuk 4 werden de dorpen Veldhoven, Zeelst, Oerle, Meerveldhoven en Blaarthem al eens vergeleken met omliggende plaatsen. In de tabel is dat voor de 19de eeuw nog eens gedaan. Blaarthem hoorde echter in de 19de eeuw niet meer tot Veldhoven en Zeelst. Het

dorp viel voortaan onder de gemeente Gestel en Blaarthem. De dorpen Vessem, Knegsel en Wintelre, die deel hadden uitgemaakt van de oude bank van Oerle, maakten een soortgelijke ontwikkeling door als Oerle. Ze lagen ver van de handelsroutes en moderne communicatiewegen. Ook daar was sprake van stilstand en soms achteruitgang. In sommige naburige dorpen was meer bedrijvigheid. Valkenswaard groeide wel vanwege de aanleg van het zuidelijke gedeelte van de steenweg van Den Bosch naar Luik, dat in 1818 gereed kwam, en door de opkomst van de sigarenindustrie. De vestiging van bedrijven en industrieën hield daar verband zowel met de aanwezigheid van de steenweg als met de spoorlijn van Eindhoven naar Hasselt, die in 1866 in gebruik werd genomen. In Eindhoven speelden dezelfde factoren een rol. Vooral de spoorwegverbindingen Antwerpen-Venlo, Eindhoven-Boxtel-Den Bosch en Eindhoven-Hasselt waren van groot belang. De lijn via Weert naar Maastricht bestond nog niet. De industrialisatie van Eindhoven was ook merkbaar in de dorpen die rondom het kleine stadje lagen. Het grondgebied van de stad zelf, slechts 52 hectaren, was immers te klein voor deze bedrijven. In Gestel, Strijp en Woensel vestigden zich ook nieuwe bedrijven en industrieën. Aan de snelle groei van Gestel en Blaarthem is dat goed af te lezen. Voor de dorpen Veldhoven en Zeelst betekende dat ook werkgelegenheid op loopafstand van het eigen dorp. De toename van de bevolking in Veldhoven en Zeelst valt grotendeels toe te schrijven aan de grotere werkgelegenheid in Eindhoven en enkele omliggende gemeenten. In het verleden hadden wevers uit Veldhoven en Zeelst hun geweven linnen afgeleverd aan ondernemers in Eindhoven. Nu werden de werkzaamheden uitgevoerd in fabrieken en vonden wevers daar werk. De bevolkingscijfers van de volkstellingen die in de 19de eeuw werden gehouden, geven een goed beeld van de ontwikkeling van het inwoneraantal in een aantal gemeenten in de Kempen. Door de cijfers van naburige gemeenten zijn de ontwikkelingen in Veldhoven, Zeelst en Oerle beter in een breder verband te plaatsen.

254


DE BEVOLKING

Plaats/jaar volkstelling Oerle Meerveldhoven Veldhoven Veldhoven c.a. Zeelst Blaarthem Gestel c.a. Vessem Knegsel Wintelre Vessem c.a. Eersel Valkenswaard Waalre Eindhoven Oirschot

1795 632 169 759 928 967 168 807 538 198 259 995 845 1074 648 1959 4855

1805 1 610 192

159 539 200 299 1038 906 1104 507 2010 5196

1815 2 617 169 * 1008 1050 * 908 538

887 1094 659 2310 5116

1840 3 632 * * 1230 1197 1363 * * * 1168 937 1176 782 3028 3397

1849 639 250 976 1226 1230 177 1357 585 219 421 1027 1001 1214 835 3083 4076

1859 619 257 993 1250 1352 * 1378 559 202 411 1172 1086 1175 878 3191 3942

1869 676 * * 1294 1398 * 1641 505 206 451 1164 1015 1186 915 3223 3841

1869 650 286 959 1245 1374 * 2165 494 192 423 1109 983 1359 866 3784 3972

De * verwijst naar het cijfer van de totale gemeente, bijvoorbeeld Veldhoven c.a.

In het overzicht valt de omvang van Oirschot op. In de eerste drie opgaven hoorde Best nog tot het grondgebied van de gemeente Oirschot. In 1819 werd Best een zelfstandige gemeente. De bevolking in Oirschot bleef daarna nagenoeg gelijk, doordat dit dorp zijn positie aan doorgaande handelswegen verloor. Best daarentegen werd een snel groeiende gemeente vanwege de realisering van de steenweg van Den Bosch naar Luik en de spoorweg van Eindhoven naar Boxtel, die onderdeel uitmaakte van een groot netwerk5. De positie van Meerveldhoven komt uit de cijfers minder goed naar voren, omdat van veel jaren van de volkstellingen geen aparte cijfers van dit kerkdorp beschikbaar zijn. Meerveldhoven behoorde tot 1859 parochieel tot Zeelst, maar maakte deel uit van de gemeente Veldhoven. In de eerste helft van de 19de eeuw was het dorp niet groter dan 40 huizen. In de tweede helft van de 19de eeuw nam het aantal huizen toe nadat de Langendijk en Broekstraat in 1855 verhard werden en voortaan deel uitmaakten van een provinciale weg.

Familienamen Onder het kopje familienamen werden tot nu toe oude namen uit Veldhoven, Zeelst en Oerle besproken of opgesomd. Voor de 17de en 18de eeuw ging het om namen die in die tijd veel voorkwamen. In de 19de eeuw zijn enkele van

die achternamen soms niet meer aanwezig, terwijl nieuwe achternamen opduiken, die na verloop van tijd bekend klinken. Zo is de naam De Bont in Oerle in de 19de en 20ste eeuw een begrip geworden, terwijl die familie uit Waalwijk en omgeving afkomstig was. Enkele oude namen die in de 19de eeuw niet of nauwelijks meer voorkomen, zijn Katreels, Van ’t Slot en Westervelts. De meeste namen uit het overzicht in het vorige hoofdstuk komen ook nog in de 19de eeuw in de drie gemeenten voor. Het aantal namen van protestantse families, zoals in de 18de eeuw Feijlingius, Hanewinkel en Van Maerlant, nam af. Dit had enerzijds te maken met de opheffing van het kantoor van de commiezen van de Admiraliteit op de Maas in Veldhoven, anderzijds ook met de afname van het aantal lidmaten. Het was in de 19de eeuw niet meer vanzelfsprekend dat protestanten schoolmeester of vorster (veldwachter) werden dan wel een belangrijke politieke functie vervulden. De afname van het aantal lidmaten van de protestantse gemeente Veldhoven ging snel, zelfs zodanig dat de beide gereformeerde gemeenten van Veldhoven en Oerle samengingen. In 1795 waren er in Oerle 7 lidmaten, in Veldhoven 22 en in Zeelst 5. In 1815 woonden in Oerle geen protestanten meer, in Zeelst één en in Veldhoven 25. In 1870 bestond de protestantse gemeente Veldhoven uit 44 personen6. De toename was te danken aan de Maatschappij van Welstand, die in 1822 was opgericht.

255

1879 614 * * 1310 1251 447 2697 * * * 1094 1012 1831 884 4565 3897

1899 4 597 * * 1371 1204 * 3017 * * * 1119 1010 2337 956 4930 3920


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

Tot de oude familienamen behoort ondermeer die van Egelmeers. Gezin van Andreas Egelmeersvan den Boomen uit de Heistraat in Zeelst.

Dankzij deze organisatie nam de bestaanszekerheid voor de protestanten toe. In Noord-Brabant konden protestanten boerderijen pachten van de Maatschappij van Welstand. Zo’n boerderij werd ondersteuning genoemd. In Veldhoven en

Zeelst kocht de Maatschappij in 1836 twee boerderijen van dominee Kremer: de ondersteuning 24 op Heers in Veldhoven en ondersteuning 27 op het Heike in Zeelst. Dankzij beide boerderijen konden twee protestantse gezinnen worden toegevoegd aan de kleine gereformeerde gemeente Veldhoven. Uiteindelijk waren er in Veldhoven zeven ondersteuningen, te weten vijf boerderijen en twee arbeidershuizen. Het waren de ondersteuningen 24, 27, 89a en b, 97, 123 en 277. De families die daar een kostwinning hadden, bleven vaak voor langere tijd op zo’n ondersteuning wonen. Het ging op de ondersteuningen om de families De Bie, Knook, Nieuwenhuizen, Ortelee, Van der Tij, Verhagen en Verhoeven7.

Vestiging en vertrek In de 19de eeuw verhuisde men minder vaak van boerendorpen naar andere gebieden. Wie tot armoede verviel, moest een beroep doen op het armbestuur van de geboorteplaats. Sinds de Armenwet van 1854 had het armbestuur te maken met het onderstanddomicilie. Dat hield in dat de geboorteplaats op moest komen voor het onderhoud van personen die elders armlastig waren geworden. Voor sommige gemeenten was dat een zware last.

Op bidprentjes is het vertrek uit de geboorteplaats vaak al te zien. Joanna Boogaerts, geboren te Oerle, vestigde zich in Antwerpen, waar zij in 1842 overleed.

256


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

De trek naar Holland en Vlaanderen, die in de 18de eeuw nog veel voor kwam, was in de 19de eeuw sterk verminderd. De werkgelegenheid was in beide gebieden veel minder dan in de eeuwen daarvoor. Ook ondervonden de Brabantse werklieden veel concurrentie van arme werklieden uit Duitsland die in Holland werk zochten8. Omstreeks 1840 kwam in een aantal Brabantse dorpen de emigratie naar Noord-Amerika in zwang. Tussen 1835 en 1877 emigreerden 3000 inwoners van Noord-Brabant naar NoordAmerika. De belangstelling in de Kempen om daar een nieuw bestaan op te bouwen was gering. Tussen 1835 en 1877 trokken 273 inwoners van de Kempen, onder wie 11 inwoners van Veldhoven en Meerveldhoven, naar de Verenigde Staten van Amerika. De priester Adrianus van Hulst (1817-1909) uit Veldhoven vertrok in 1839 als missionaris naar de omgeving van Saint-Louis in Noord-Amerika, in 1860 volgde Hendrik Baselmans (1836-1907) uit Meerveldhoven. Hij was als jezuïet werkzaam in Cincinnati. Jan Francis van Wetten (1863-1948) uit Meerveldhoven was omstreeks 1900 missionaris in Wetaskiwin in de staat Alberta in Canada. In Meerveldhoven, tegenover de kerk, bezat hij in de 20ste eeuw een fraaie tuin9.

HISTORISCHE GEOGRAFIE In dit hoofdstuk gaat de aandacht niet meer uit naar de hoeven en bijzondere gebouwen, maar naar de totale bebouwing in de gemeenten Zeelst, Veldhoven en Oerle. In 1832 werd het kadaster ingevoerd. Ten behoeve van de grondbelasting liet het kadaster de kwaliteit van de bebouwde en onbebouwde eigendommen Klassen 1, 2, 3 4, 5

6, 7

8 9

Klasse in 1832 buitenklasse 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Totaal aantal huizen

Oerle

Veldhoven

1 11 11 43 32 25

1 5 17 19 63 84 25

136 (123)

222 (214)

taxeren. De indeling van de bebouwde eigendommen was in principe in iedere gemeente anders. Dit was namelijk afhankelijk van het aantal huizen en de onderlinge kwaliteitsverschillen. Bij de invoering van het kadaster werden die kwalificaties beschreven in de zogeheten tabel nr. 5. Per huis kan worden nagegaan in welke categorie dat destijds was ingedeeld. Oerle en Veldhoven maakten onderscheid tussen zes klassen, die echter niet gedetailleerd werden omschreven. Zeelst plaatste de huizen in negen klassen.

Omschrijving in 1832 hechte, sterke en wel ingerigte huizen, in de kom van gemeenten gelegen en van verscheiden zoo groote als kleinere vertrekken voorzien huizen, welke voor het grootste gedeelte wel in de plaats zelve doch onvoordelig gelegen zijn en bovendien in ruimte, hechtheid en bouworde verschillen van de vorige klassen in de gemeente verspreid liggende slechte bouwmanswoningen, enkel met een vertrek en klein kamertje voorzien, waarin de landsman met zijn familie huisvest. Welke huizen meestal in slechten staat van onderhoud zijn eenige afgelegen kleine en slechte woningen veelal door daglooners en arbeiders bewoond wordende in de gemeente verspreid liggende kleine leeme hutten welke den behoeftigen tot schuilplaats verstrekken 10.

257

Zeelst 1 1 1 2 5 12 48 55 69 35 226 (229)

De hoek DorpstraatLocht. Huis De Spiersak was één van de betere huizen van Veldhoven in de 19de eeuw.


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

Het landschap

Peerkes Hut lag aan de Heikantsebaan in Zeelst. Foto uit 1906. Er is onzekerheid of deze hut in Zeelst lag. Er zijn immers ook kaarten waarbij als plaatsnaam Deurne is ingevuld. Deze kaart is vanuit Zeelst verzonden.

Hoe de kwaliteit van de huizen in 1832 in de verschillende gemeenten was, valt af te lezen uit het schema waarin het aantal huizen per klasse van ieder dorp wordt vermeld. De buitenklasse is apart aangegeven. Dat waren stevig gebouwde huizen van een uitzonderlijk goede kwaliteit, met veel kamers. Enkele gebouwen, zoals een pastorie, school en raadhuis, vielen niet onder de klassen. Hierdoor is ook het verschil verklaarbaar tussen de cijfers van het totaal aantal huizen en van de optelling van de kolommen van de klassen. Opvallend is het grote aantal huizen in deze gemeenten dat ingedeeld werd in de twee laatste categorieĂŤn. Dat verklaart ook waarom veel panden werden afgebroken en in de loop van de tweede helft van de 19de eeuw werden vervangen door nieuwbouw. De kleine, lemen wevershuisjes en vooral de lemen hutten waren zelfs in die tijd nauwelijks bewoonbaar te noemen. De slechte kwaliteit van deze huizen versterkt het beeld van de armoedige omstandigheden waaronder de bevolking leefde. In de Statistiek van Noord-Braband van 1842 zijn nog weinig veranderingen te zien ten opzichte van de situatie in 1832. Het aantal huizen is in Oerle en Veldhoven iets afgenomen en de kwaliteit is nagenoeg hetzelfde gebleven. Wel kunnen de dorpen vergeleken worden met andere plaatsen in het kanton Eindhoven. Het blijkt dat in Bergeyk, Eersel, Eindhoven, Stratum, Valkenswaard en Woensel relatief meer duurdere huizen voorkwamen. Situaties die vergelijkbaar waren met Veldhoven c.a., Oerle en Zeelst kwamen voor in Aalst, Borkel en Schaft, Duizel, Riethoven en Westerhoven11.

258

In de 19de eeuw vonden in het landschap enkele belangrijke veranderingen plaats. In de eerste helft van de 19de eeuw was het landschap open. De uitgestrekte heidevelden waren nauwelijks begroeid met bomen. Dennenbossen kwamen maar zelden voor. In Oerle was ruim 18 hectaren dennenbos, in Veldhoven 1,39 hectaren en in Zeelst 0,73 hectaren. De meeste dennenbossen waren niet oud, vaak dateerde de aanplant pas van na 1800. Na de verdeling van de gemeenschappelijke gronden tussen de gerechtigde gemeenten in de tweede helft van de 19de eeuw, werd veel woeste grond ontgonnen en in veel gevallen beplant met dennen12. Tijdens de ontginningswerkzaamheden ontdekte meester Panken veel urnen uit de Bronstijd. Deze kwamen in het eerste hoofdstuk ter sprake.

Verkoop van de gemeenschappelijke gronden De verdeling van de gemeenschappelijke gronden was vanaf 1840 onderwerp van discussie in de gemeenteraden. Tussen de gemeenten Zeelst, Veldhoven c.a. en Gestel (en Blaarthem) waren regelmatig conflicten over het gebruik van de gemeenschappelijke gronden, zoals het Broek. In 1842 weigerde de gemeenteraad van Zeelst de rechten van Veldhoven en Gestel te erkennen in de Zeelsterheide, die in 1331 door hertog Jan van Brabant in gebruik was gegeven. Bij dat gebied had de gemeenteraad gelijk, aangezien de heide in het noorden van Zeelst uitsluitend uitgegeven was aan de bevolking van Zeelst. De gemeente had op dat moment geld nodig voor de bouw van een nieuwe school en wilde daarom 55 hectaren van de Zeelsterheide verkopen. Dankzij een subsidie van de provincie, een Koninklijk Besluit en giften van de bevolking, kon de school, inclusief een brandspuithuis en raadkamer, in 1844 toch worden gebouwd, zonder de verkoop van de grond. De verdeling van het Broek tussen de gemeenten Zeelst, Veldhoven c.a. en Gestel-Blaarthem kwam in 1852 weer ter sprake. De gemeenschappelijke gronden werden destijds nauwelijks gebruikt. Na ontginning zouden zij geschikt zijn als weilanden. De kwestie rondom de Zeelsterheide was toen nog niet van de baan. In het verleden hadden de dorpsbestuurders van


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

Zeelst blijkbaar aan inwoners van Veldhoven en Blaarthem toestemming gegeven om de Zeelsterheide te gebruiken, ook al waren zij daartoe officieel niet gerechtigd. Vanwege die oude gebruiksrechten, kon nu niet zonder meer worden gesteld dat Zeelst de enige eigenaar was. Als tegemoetkoming bood de gemeenteraad van Zeelst in 1853 aan de gemeente GestelBlaarthem 110 hectaren heide aan en aan Veldhoven-Meerveldhoven 100 hectaren. Gestel eiste echter 135 hectaren. Om kostbare processen te voorkomen, willigde de gemeenteraad van Zeelst de eis van Gestel in. Gedeputeerde Staten keurden het plan tot verdeling van de Zeelsterheide goed. Vervolgens kwam in 1853 het Broek aan de beurt. Landmeter Bartholomeus Bijnen mat de gronden opnieuw in. Van de ruim 331 hectaren lagen percelen ter grootte van ruim 85 hectaren in de gemeente Zeelst, bijna 54 hectaren in de gemeente Gestel en Blaarthem en 192 hectaren in Veldhoven. Het gebied werd in drie nagenoeg gelijke delen verdeeld, waarbij werd bepaald dat de reeds betaalde grondbelasting gelijkmatig omgeslagen moest worden over de drie gemeenten. Enkele inwoners van Meerveldhoven, onder aanvoering van raadslid Couwenberg, weigerden in te stemmen met de verdeling omdat Meerveldhoven niets kreeg. Uiteindelijk besloot men Meerveldhoven te negeren, omdat het deel uitmaakte van de gemeente Veldhoven c.a.. Op 21 april 1854 werd tot de verdeling van het Broek ĂŠn van de Zeelsterheide overgegaan. De drie betrokken gemeenten ondertekenden in Gestel de akte. De totale waarde van deze gronden werd geschat op 45.285 gulden. Iedere gemeente kreeg een deel toegewezen dat een waarde had van 15.095 gulden. Nog datzelfde jaar besloot de gemeente Zeelst om ruim 19 hectaren inculte grond openbaar te verkopen. In 1870 wilde de gemeente bijna 25 hectaren van de hand doen om met de opbrengst een renteloos voorschot van 7000 gulden te kunnen geven aan het kerkbestuur van Zeelst voor de bouw van een nieuwe kerk. Gedeputeerde Staten hadden tegen de bestemming van het geld bezwaren omdat de gemeente nog een aantal wegen moest opknappen en het schoolgebouw vergroten. De gemeente betaalde in 1872 in twee termijnen 5000 gulden van het renteloze voorschot aan het kerkbestuur. In 1874 werden uiteindelijk maar 16 hectaren

verkocht. Van de opbrengst kon 2000 gulden worden gebruikt als laatste termijn van het voorschot aan het kerkbestuur, de rest werd onder meer voor de vergroting van de school aangewend13. De belangrijkste grondverdeling betrof de Groote Aard van Oerle. Dit gebied was gemeenschappelijk grondbezit van de gemeenten Oerle, Vessem, Wintelre, Knegsel en de gehuchten Hoogeind onder Oostelbeers, Hoogcasteren onder Hoogeloon en de Hees onder Eersel. De totale oppervlakte van dit gebied bedroeg ongeveer 3600 hectaren. Toen in 1853 De Groote Aard werd opgemeten, bleek het om ruim 3300 hectaren te gaan. Het grootste gedeelte was voor Vessem en Wintelre. Oerle kreeg bij de verdeling ruim 418 hectaren toegewezen. Nog datzelfde jaar besloot de gemeente daarvan bijna 120 hectaren te verkopen voor de aanleg van mastbossen. Deze grond leverde 1177 gulden op. De gemeente liet andere delen van de Groote Aard ontginnen en plantte daar eveneens dennenbos14. In 1857 werden plannen ontwikkeld voor de verdeling van de gemeenschappelijke gronden van Veldhoven, Steensel, Wolfshoek onder Knegsel en Zittard onder Oerle. De verdeling moest worden aangegaan door vier gemeenten, te weten Veldhoven-Meerveldhoven, DuizelSteensel, Oerle en Vessem-Wintelre-Knegsel. Over de interpretatie van de uitgifteakte van het jaar 1350 ontstond verschil van mening. In Duizel wilde men precies weten wat onder de Waalredijk werd verstaan, aangezien dat

259

De Kapelaansdijk in het Broek. Momenteel staat hier het MMCziekenhuis. De linkerboom bestaat nog.


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

gevolgen zou hebben voor het aantal gerechtigden in Veldhoven of Meerveldhoven. Ook Vessem lag om die reden dwars en hield de verdeling jarenlang tegen. Pas nadat duidelijk was waar de Waalredijk liep, kon tot verdeling worden overgegaan. De meeste broekgronden van deze gemeenschappelijke landerijen werden na ontginning omgezet in weilanden. De gemeente Oerle besloot de inwoners van het gehucht Zittard mee te laten delen in de opbrengst, mits zij hun gemeenschappelijk heide- en moerasgebied het Goor afstonden aan de gemeente. De inwoners van Zittard gingen met dat voorstel akkoord15. Oerle bezat ook rechten in het Moolenbroek, samen met Vessem, Hoogeloon en Oost-, Westen Middelbeers. De verdeling van dit moerasgebied kwam in 1864 ter sprake. Twee jaar later benaderden enkele inwoners van Middelbeers de gemeente Oerle. Zij wilden het gedeelte van Oerle in het Moolenbroek kopen. Het weiland van ruim 11 hectaren verkocht de gemeente voor 2100 gulden aan die personen16. Sommige overige gemeenschappelijke gronden bleven tot in de 20ste eeuw als zodanig bestaan. Buiten de ontginningen vonden in de 19de eeuw weinig veranderingen in het landschap plaats. De aanleg van de provinciale weg in 1855 en van de tramlijn in 1897 waren nog het meest ingrijpend. Bij de gewassen die op de akkers werden verbouwd, namen aardappelen een steeds belangrijkere plaats in. De aardappel werd, naast rogge en boekweit, dagelijks voedsel voor de bevolking. In de tweede helft van de 19de eeuw nam de aanplant van bomen sterk toe. Tot die tijd groeiden bomen vooral in hakhoutbosjes en houtwallen langs de landerijen. In 1832 telde Oerle ruim 93 hectaren hakhout, Veldhoven 60 hectaren en Zeelst bijna 4 hectaren. Bosbouw voor de houtproductie kwam niet veel voor. In het kadaster van 1832 wordt dit aangeduid als opgaand geboomte. Het kon daarbij gaan om eiken, linden of populieren. Populieren werden verkocht aan de klompenmakers. Boomgaarden kwamen het meest voor in Oerle. Daar hadden 8 boomgaarden een oppervlakte van 44 hectaren. In Veldhoven waren 7 boomgaarden met een totale oppervlakte van bijna 10 hectaren en in

260

Zeelst eveneens 7 boomgaarden die samen nog geen 3 hectaren groot waren17. De grootste toename was bij de naaldbomen. De aanleg van mastbossen of dennenbossen op de ontginningen leidde tot een grote verandering in het landschap. Ook de omzetting van beemden en moerassen in weilanden was een ingrijpende wijziging. De afvoer van water door rivieren en beken leverde in het verleden regelmatig problemen op. In het vorige hoofdstuk zagen we dat de belangen van de boeren en die van de molenaars op de watermolens tegenovergesteld waren. In de vijftiger jaren van de 19de eeuw vonden in BelgiĂŤ grootschalige ontginningen plaats. Het water uit laaggelegen moerasgebieden werd daar voortaan via sloten afgevoerd naar de Dommel, waardoor de hoogte van de waterstand in de Dommel vrijwel jaarlijks toenam. In 1854 en 1858 leidde dat tot overstromingen van de Dommel, onder meer bij Veldhoven. Op 11 juli 1863 werd het Waterschap De Dommel opgericht. Dit waterschap ging zich bezighouden met het hele stroomgebied van de Dommel en alle riviertjes die op de Dommel afwaterden. Dat wilde niet zeggen dat er daarna geen overstromingen meer plaatsvonden. In 1865 was het alweer zover, maar het waterschap ging de problemen aanpakken. De klachten van de boeren namen daardoor af. In de drie gemeenten stroomden verschillende beken en rivieren. De belangrijkste waren in Oerle de Bruggenrijtseloop, de Heieindse rijt, de Ekkersrijt en de Dorpssloot, in Veldhoven de Dommel, de Run (soms Aa genoemd), de Nieuwe Loop, de Oude Loop, de Gender en de Zonderwijkse (of Knegselse) Dommel, en in Zeelst de Dommel, de Zonderwijkse Dommel, de Rundgraaf en de Gender.

De wegen In de 19de eeuw waren de meeste doorgaande wegen in Noord-Brabant nog zandwegen. In 1740 was een begin gemaakt met de steenweg van Den Bosch naar Luik. Deze werd aanvankelijk aangelegd vanuit Den Bosch tot Best (Boschdijk). In 1818 werd de steenweg voltooid tot aan Hasselt. De route liep vanuit Eindhoven door Aalst en Valkenswaard naar Hasselt. De dorpen Veldhoven, Zeelst en Oerle lagen te ver


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

van deze route om daar voordeel van te hebben. De nieuwe steenweg had zelfs tot gevolg dat de handel in de richting van Turnhout afnam, waardoor de enige handelsroute door Veldhoven, Zeelst en Oerle in betekenis verminderde. Deze weg staat op sommige kaarten nog aangegeven als de Antwerpse baan, omdat deze vanuit Turnhout doorliep naar Antwerpen. Er waren vanaf de Napoleontische tijd wel plannen voor het verharden van doorgaande wegen, maar in Oost-Brabant werd daarvan niets uitgevoerd. Pas na de oorlog tegen België (1830-1839) nam de provincie het initiatief voor de aanleg van grindwegen of klinkerwegen. In 1850 was al 400 kilometer provinciale weg aangelegd.

De provinciale weg van Eindhoven naar Turnhout In 1851 benaderden Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant de gemeenten Veldhoven en Zeelst vanwege de plannen voor de aanleg van een provinciale grindweg van Eindhoven naar Turnhout. In 1852 besloot de gemeenteraad van Veldhoven mee te werken. In welke vorm dat moest gebeuren, werd in een aantal raadsvergaderingen bediscussieerd. Ook het tracé onderging enkele veranderingen. De pastoor en de predikant droegen er zorg voor dat de weg over het Broek liep, langs hun woonhuizen. Uiteindelijk droeg de gemeente 3/4 % bij in de totale aanlegkosten van de weg en stelde gratis gronden beschikbaar voor deze weg, voor zover die gemeentelijk eigendom waren. Het schoolmeestershuis en de school stonden in de weg voor het tracé van de provinciale weg. Met krappe meerderheid wilde de gemeenteraad het schoolmeestershuis wel gratis afstaan, maar de school nog niet, omdat er geen geld was voor een nieuwe school. In 1854 was de gemeenteraad toch bereid ook de school af te staan, aangezien deze bouwvallig was. Toen Gedeputeerde Staten en het Rijk instemden met de bouw van een nieuwe school en schoolmeesterswoning, kon de weg worden aangelegd. In de gemeenteraad van Zeelst was alleen een besluit nodig om de Langendijk af te staan aan de provincie. In 1855 werd de provinciale weg in gebruik genomen. Het tracé liep grotendeels evenwijdig aan de Gender. Vanwege een oversteek van de Gender ontstond een scherpe knik in de route, die vervolgens via de Locht verder

ging richting Steensel. In de gemeentelijke jaarverslagen stond nauwkeurig vermeld hoeveel meter van de route met klinkers of met grind waren verhard. In Zeelst was het een grindweg van 712 meter lengte, in Veldhoven was de weg 4536 meter lang, hiervan was 3380 meter grindweg, 700 meter belegd met keien en 456 meter met klinkers18.

De klinkerweg van Eindhoven naar Middelbeers In 1870 wezen Provinciale Staten de gemeenteraad van Zeelst op het ontbreken van een verharde weg van de kom van die gemeente naar de reeds bestaande provinciale weg. Vanwege geldgebrek nam de gemeente daartoe geen initiatief. Ook de gemeente Oerle zag in 1872 het nut van een verharde weg niet. In 1877 kwam een verharde weg opnieuw ter sprake toen de gemeente Eindhoven een kunstweg wilde aanleggen van Blaarthem naar Middelbeers, die over het grondgebied van Zeelst was geprojecteerd. Een speciale commissie uit de gemeenteraad van Zeelst ging vervolgens naar Eindhoven om daar nadere informatie in te winnen. De commissie pleitte in Eindhoven voor een route die tevens via Oerle zou gaan. De gemeenteraad stond volledig achter de totstandkoming van deze weg. Ook sprak zij de intentie uit dat er een weg moest komen van Gestel en Blaarthem over Zeelst naar Oerle, als de weg van Eindhoven naar Middelbeers niet van de grond kwam. In 1877 lagen er nog drie verschillende voorstellen op tafel.

261

De provinciale weg van Eindhoven naar Turnhout heet voor een gedeelte Dorpstraat maar ook Provincialeweg. Hier de bushalte aan de Provincialeweg.


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

Door de aanleg van deze wegen waren in de tachtiger jaren van de 19de eeuw de dorpskernen van Veldhoven, Zeelst en Oerle bereikbaar over klinkerwegen of grindwegen.

De verharde weg van Zeelst naar Strijp De verbinding van Zeelst naar Strijp was nog steeds een zandweg. Tussen de nieuwe weg Eindhoven-Middelbeers en het dorp Strijp werd in 1883 een weg aangelegd, die verhard werd met grind en steenslag. Deze weg liep van de Heuvel over de Kruisstraat naar Strijp.

Een kanaal?

De wegen in het typische schildvormige gehucht Cobbeek waren onverhard. De weg van Eindhoven naar Middelbeers, die door Cobbeek liep, ging dwars over het schildvormige plein.

De gemeente Oerle wilde 6000 gulden bijdragen als de weg Eindhoven-Middelbeers gekozen werd, voor de twee andere opties had de gemeenteraad minder geld over. In 1878 namen de betrokken gemeenteraden het besluit dat de klinkerweg van Eindhoven naar Middelbeers zou worden aangelegd. In Zeelst bedroeg de lengte van het traject 1100 meter. Nadat nog enkele financiële problemen waren opgelost, kon op 23 december 1879 de weg van Eindhoven naar Middelbeers worden aanbesteed. In 1880 verkochten de gemeenten Zeelst en Oerle enige percelen gemeenschappelijke grond om de kosten van de weg te kunnen betalen. Op 1 mei 1881 kon de weg in gebruik worden genomen. In Zeelst waren toen de Blaarthemseweg, de Heuvel, de Heuvelstraat, Cobbeek en het Heike verhard, in Oerle ging het om de Nieuwe en de Oude Kerkstraat19.

De verharde weg van Veldhoven naar Oerle

De Kruisstraat in Zeelst met rechts een huis dat staat op de plaats van de oude pastorie.

In 1881 kwamen de gemeenten Oerle en Veldhoven overeen dat een klinkerweg zou worden aangelegd vanaf de kom van de gemeente Veldhoven via Zonderwijk tot aan Oerle, waar een aansluiting zou komen op de weg van Eindhoven naar Middelbeers ter hoogte van herberg De Drie Zwaantjes20.

262

In de 19de eeuw werden door de provincie Noord-Brabant plannen ontwikkeld voor de aanleg van kanalen. De Zuid-Willemsvaart was één van de eerste kanalen die gerealiseerd werd. In 1872 werden ontwerpen gemaakt voor een kanaal van de Zuid-Willemsvaart naar Tilburg. Het ging hier om een project dat pas in 1923 werd voltooid, toen het Wilhelminakanaal in gebruik werd genomen. Bij de eerste plannen in 1872 was een kanaal voorzien dat gedeeltelijk over het grondgebied van de gemeente Zeelst liep. Op 8 oktober 1872 togen burgemeester Jan Habraken en secretaris Jan Swane vanuit Zeelst naar het provinciaal gouvernementsgebouw in Den Bosch om te overleggen over de plannen. De gemeente Zeelst zou de gronden voor een kanaal gratis af moeten staan. Men ging toen nog van het standpunt uit dat het nieuwe kanaal een voortzetting zou zijn van het Eindhovens kanaal dat reeds vanaf de ZuidWillemsvaart tot in Eindhoven liep. In 1875 sprak de gemeenteraad van Zeelst zich uit voor het afstaan van de benodigde grond. Bovendien wilde de gemeente 2000 gulden bijdragen mits


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

er drie bruggen over het kanaal werden aangelegd en een losplaats langs het kanaal in de nabijheid van ’t Oude Slot. Na verloop van tijd werden de plannen gewijzigd en hadden de ontwerpers het kanaal noordelijker in de provincie ingetekend. Het kanaal kwam pas in 1923 tot stand en liep over een geheel ander tracÊ van Aarle-Rixtel naar Tilburg21.

Spoorlijnen In het voorafgaande stuk werden de spoorlijnen al even genoemd. Omstreeks het midden van de 19de eeuw kreeg de provincie Noord-Brabant een spoorwegnet. Dit was zelfs uitgebreider dan het tegenwoordige. In 1854 werd de eerste spoorlijn in de provincie aangelegd, die liep van Antwerpen via Roosendaal naar Zevenbergen. Een jaar later werd deze lijn vanaf Roosendaal doorgetrokken tot aan Breda. In 1860 werd een spoorwegwet aangenomen, waarin werd vastgelegd dat de Nederlandse staat de aanlegkosten van spoorlijnen zou betalen en particuliere ondernemingen de exploitatie. De eerste spoorlijn die na de invoering van deze wet werd aangelegd, was die van Breda naar Tilburg. Deze werd op 1 oktober 1863 in gebruik genomen. Drie jaar later kwam de verbinding van west naar oost gereed. De lijn liep nu door tot aan het knooppunt Boxtel en van daar via Eindhoven en Helmond naar Venlo. Bij Boxtel sloot deze spoorlijn aan op de verbinding van Den Bosch naar Utrecht. In 1873 legde de Noord-Brabantsche-Duitsche Spoorwegmaatschappij een spoorlijn aan van Boxtel naar Goch in Duitsland. Deze werd in 1878 doorgetrokken tot aan Wesel. Dit zogeheten Duits lijntje maakte deel uit van een spoorwegnet van Londen via Vlissingen en Berlijn naar Rusland. Bij Eindhoven was in 1866 een Bels lijntje gereedgekomen, te weten de verbinding naar Hasselt. Met deze spoorwegen werd Brabant doorkruist van oost naar west en van noord naar zuid22. De gemeenten Veldhoven c.a., Zeelst en Oerle lagen op enige kilometers afstand van het station in Eindhoven. Door Gestel liep de spoorlijn van Eindhoven naar Hasselt, maar daar was geen station. Het dichtstbijzijnde station op die lijn lag tussen Aalst en Waalre. Daar of in Eindhoven zou men eventueel industrieproducten uit Veldhoven of Zeelst

kunnen vervoeren. Ook voor de boeren waren spoorwegen van belang, onder meer voor de aanvoer van kunstmest. Het gebruik van meststoffen zoals Peruguano (vogelmest) uit Zuid-Amerika nam toe dankzij de spoorwegverbindingen. In veel dorpen bestonden wagendiensten naar stations voor de aan- en afvoer van goederen of het vervoer van reizigers. In 1883 begon Adrianus Vinckx, rijtuigverhuurder uit Eindhoven, een rijtuigdienst. Het rijtuig had zes zitplaatsen. De rit ging over de provinciale weg van Eindhoven naar Bladel. Onderweg stopte het rijtuig in Zeelst, Veldhoven, Steensel, Eersel en Bladel, waar de eindhalte was bij de heer W. de Vocht. Vinckx vertrok iedere ochtend, na de aankomst van de trein, omstreeks 8.25 uur. De rit duurde in totaal drie uur en kostte 1 gulden. Voor het traject Eindhoven-Zeelst rekende hij 0,25 gulden. In Bladel vertrok het rijtuig om 16.30 uur23. Toen in 1897 de tramlijn in gebruik werd genomen, kon het vervoer naar de spoorwegstations nog beter worden geregeld. Vanwege de doorgaans slechte wegen was transport over spoorrails voor de opkomende industrie van groot belang, ook al liepen de spoorverbindingen niet door de gemeente.

Tramlijnen Over een tramlijn van Eindhoven via Reusel naar Turnhout is lang vergaderd. Al in 1880 kreeg een maatschappij een concessie voor de aanleg van deze lijn, maar de onderneming kon niet aan de voorwaarden voldoen, zodat twee jaar later de concessie door de provincie NoordBrabant werd ingetrokken. In 1889 waren er plannen van de heren Van Schaik uit Woensel en Kuys uit Den Haag voor de aanleg van een stoomtramlijn van Veghel via Eindhoven naar de Belgische grens. Ook dit mislukte vanwege de hoge kosten. In Zeelst gaf de gemeenteraad geen subsidie omdat de stoomtram op 20 minuten afstand van de dorpskom slechts door een klein stukje van het grondgebied van de gemeente reed. Jan Francis Pompen, een rentenier en grootgrondbezitter uit Sterksel, kreeg in 1891 een concessie voor de lijn Eindhoven-Reusel. Hij kreeg van minister Lely een rijkssubsidie in de vorm van een renteloos voorschot. Door

263


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

De tramlijn in Meerveldhoven. De Provincialeweg heette omstreeks 1905 Tramstraat.

De stoomtram in Veldhoven. Rechts achter het hekwerk is de oude pastorie van Veldhoven (van de abdij van Postel) zichtbaar.

bijdragen van de provincie en de gemeenten moest het benodigde kapitaal bijeen worden gebracht. Inmiddels was op 1 juli 1894 de tramlijn van Arendonk naar Reusel geopend. Deze lijn sloot aan op de verbinding van Arendonk naar Turnhout. Op 16 september 1893 richtten Pompen en Smits van Oyen, burgemeester van Eindhoven, de NV Nationale Maatschappij van Nederlandsche Buurtspoorwegen op. Toen na verloop van tijd de Belgen zich terugtrokken uit deze NV, gingen Pompen en Smits van Oyen toch door met hun initiatief. Op 27 januari 1896 werd de eerdergenoemde NV ontbonden en vervolgens werd de NV TramwegMaatschappij De Meijerij opgericht. Deze NV

begon in oktober 1896 met de aanleg van een tramlijn in Veghel. In 1897 werd hard gewerkt aan het baanvak Eindhoven-Reusel. De betrokken gemeenten werkten goed mee. In de gemeenteraadsvergaderingen gaven de plannen weinig aanleiding tot discussie. In Veldhoven was echter het tracĂŠ aanvankelijk te dicht langs de school geprojecteerd. De route door Veldhoven, met enkele scherpe bochten, was niet eenvoudig. Desondanks werd toch gekozen voor de route over de provinciale weg. De feestelijke opening van het traject vond plaats op 30 juni 1897. De lijn werd een dag later door het publiek in gebruik genomen. Al na enkele weken maakten inwoners van Zeelst bezwaar, omdat de beloofde tramhalte op het grondgebied van deze gemeente er niet was gekomen. Het ging hier om een locatie aan de voormalige Langendijk (nu Provincialeweg) waar enkele huizen lagen, waaronder herberg De Reizende Man. Er was wel een halte bij herberg De Tramhalt van Willem de Greef in Meerveldhoven, die zeker zo gunstig lag voor Zeelst. Uiteindelijk kwam er na verloop van tijd ook een halte bij herberg De Reizende Man24.

Huizen per gemeente Behalve de kwaliteit van de huizen in de 19de eeuw is ook het aantal huizen bekend dankzij

264


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

een aantal volkstellingen. Soms is die informatie zo gedetailleerd dat per gehucht de ontwikkeling precies kan worden nagegaan. In een schema zijn enkele gegevens van volkstellingen opgenomen. Soms werd niet ieder gehucht afzonderlijk vermeld, maar voegde men de huizen van enkele gehuchten samen. Bij het eerste overzicht van de gemeente Oerle valt op hoe klein deze gemeente was. De slechte economische omstandigheden in Oerle zijn terug te vinden in de afname van het aantal woningen in die gemeente. Kennelijk zagen steeds minder inwoners kans om een goed bestaan in Oerle op te bouwen. Pas in de 20ste eeuw kwam daarin verandering.

Oerle gevallen staan niet alle cijfers van ieder gehucht genoteerd, maar zijn die samengevoegd. De 32 huizen bijvoorbeeld, die administratief onder Hoogeind voorkomen, hebben betrekking op Hoogeind, Habraken, Heieind, Scherpenering en enkele afgelegen boerderijen. In 1879 zijn die wel opgesplitst.

Bij de taxatie van de gronden in Oerle, vanwege de invoering van het kadaster in 1832, werd het dorp omschreven als: De gemeente is zamengesteld uit het Dorp en de gehugten Zandoers, Berk, Hoogeind en Scherpennering. Deese gehugten zijn van weinig beduidenissen en bestaan alleen uit eenige landhoeve, kleine bouwerijen en arbeijderswooningen25. In het Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden schreef Van der Aa omstreeks 1840 dat Oerle geen fraai dorp was, omdat de huizen zeer verspreid lagen. Het dorp had door oorlogen veel geleden en was verarmd26. In de volkstellingen die in de 19de eeuw werden gehouden, staat het aantal huizen per gehucht of buurtschap nauwkeurig vermeld. Deze cijfers zijn in het schema overgenomen. In sommige

Gehucht/aantal huizen In de jaren Oerle Hoogeind Oerle Habraken Oerle Heieind Oerle Scherpenering Oerle kom Oerle Berkt Oerle Zandoerle Oerle Sittard Oerle Toterfout Oerle de Vleut Oerle Halfmijl Oerle totaal kom Oerle totaal buiten kom Oerle totaal

1805 27

122

Tot deze huizen behoorden nog enkele eeuwenoude panden. Soms werd op die locatie een boerderij afgebroken omdat deze bouwvallig was geworden en bouwde de eigenaar ter plekke een nieuwe boerderij. Zo was in de 19de eeuw de pachthoeve van het Bossche Geefhuis op de Berkt nog in particulier bezit van de familie Van Dooren. Deze familie bleef generaties lang op de hoeve wonen29.

1849

1859

1869

1879

1889

1899 28

32

34

32

31 12 38

31 14 40

36 16 47

119

99 131

23 2 6 6 32 13 19 9 4 6 3 87 36 123

20 2 5 6 32 9 19 7 4 4 4 81 32 113

77 32 109

113

265

De kapel op Zandoerle aan het marktplein in 1965.


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

De windmolen van Oerle In Zandoerle op de heide stond de windmolen van Oerle. Sinds 25 juli 1775 was de voormalige standerdmolen van de abdij van Postel in het bezit van Jan van Heeswijk. Hij betaalde jaarlijks een erfpacht van 391 gulden en 4 stuivers voor de molen. Jan van Heeswijk overleed in Tilburg in 1811. Molenaar was destijds Joseph de Roos. In 1832 was de molen in het bezit van Peter Bobas, die een schoonzoon was van Jan van Heeswijk. De molen werd in 1914 verplaatst naar de Zandoerleseweg, niet ver van de kom van Oerle30.

Meerveldhoven

Oude boerderijen aan de Kapelstraat bij de nieuwe kerk in Meerveldhoven.

Meerveldhoven was een kerkdorp van de gemeente Veldhoven c.a.. In de 18de eeuw bestond het dorp uit 40 huizen. In de eerste helft van de 19de eeuw bleef het aantal huizen op hetzelfde niveau. De herbouw van de kapel in 1803 leidde niet tot een vergroting van het dorp. Dat was pas het geval nadat in 1855 de provinciale weg werd aangelegd en in 1859 de parochie Meerveldhoven haar zelfstandigheid terugkreeg. De meeste huizen werden in de tweede helft van de 19de eeuw gebouwd aan de provinciale weg en nabij de kerk. Daar bleven ook enkele eeuwenoude boerderijen bestaan. Nabij de provinciale weg waren dat onder meer de drie boerderijen op De Heskok. In 1832 waren die eigendom van Paulus Louwers, Gerardus van Asten en de erfgenamen van Hendrik van den Oetelaar31.

De Armehoef bij de oude kerk was in 1832 nog steeds eigendom van het armbestuur van Meerveldhoven32. In 1858 was achter de kapel een pastorie gebouwd voor de nieuwe pastoor. Tot 1886 bleef de kapel, die tot die tijd gediend had als parochiekerk, in gebruik. In dat jaar werd in opdracht van het kerkbestuur een nieuwe kerk gebouwd. Ook dat leidde tot een groei van het dorp Meerveldhoven. In de 19de eeuw was Het Trapjeshuis aan de Kapelstraat ongetwijfeld het mooiste huis van Meerveldhoven. Dit pand, dat in 1750 door molenaar Peter Stijmans was gebouwd, was sinds 1812 eigendom van Baltus de Laure33. Aan het einde van de 19de eeuw nam het belang van de provinciale weg toe vanwege de aanleg van de tramlijn. Langs deze weg verrezen enkele herenhuizen en fabrikantenwoningen.

Veldhoven Het schema van het aantal huizen in Veldhoven c.a. geeft aan dat Veldhoven geen echte dorpskom had, maar een aantal verspreid liggende gehuchten. Soms liep de bebouwing van het ene gehucht over in het andere, zoals het geval was bij de Zonderwijksestraat, de Kromstraat en de Rapportstraat. Door de aanleg van de provinciale weg in 1855 groeiden de Kleine Broek, de Locht, de Kromstraat en de Zonderwijksestraat meer naar elkaar toe. Ook hier speelde de aanwezigheid van de kerk en de school een belangrijke rol. Vanouds lagen daar ook enkele herbergen in de nabijheid van de schuurkerk. Het was een gewoonte om op zondag na de mis naar een herberg te gaan. In 1835 werd aan de Dorpstraat, hemelsbreed niet ver van de schuurkerk, een nieuwe kerk gebouwd. Tot de bestaande oude gebouwen in het dorp Veldhoven behoren de pastorie van de protestanten, die in 1770 tot stand was gekomen op de Kleine Broek, en de pastorie van de katholieken die vlak daarbij in 1778 door de abdij van Postel was gebouwd37. Tussen beide panden in lag de boerderij die bekend stond als de meester Schenaertshoeve. Deze was in 1832 eigendom van Hendrik van den Wildenberg38. Nabij de latere rooms-katholieke kerk lag op de hoek van de Kromstraat en de Rapportstraat het monumentale woonhuis van Hendricus de Wit. Hij had in 1798 een vervallen huis aangekocht

266


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

Gehucht/aantal huizen in de jaren Veldhoven kom Veldhoven Zonderwijk Veldhoven Schoot Veldhoven Kromstraat Veldhoven Locht Veldhoven Heers Veldhoven Heiberg Veldhoven Broek Meerveldhoven Veldhoven buiten kom Veldhoven totaal

1805 34

1849

1859 35

1869

1879

1889

1899 36

275

26 53 20 33 23 20 10 35 63 194 283

26 48 20 33 23 19 9 35 76 187 289

42 45 16 43 18 19 13 35 82 271 313

33 50 20 17

40 135

40 160 200

en dit verbouwd of opnieuw opgetrokken. In 1809 erfde zijn zoon Jan Francis de Wit, secretaris van Veldhoven en notaris, dit pand. Het was in 1832 het enige huis in de kwaliteitsklasse 1 in Veldhoven. Het staat momenteel bekend als de voormalige notariswoning39.

De brand van 1845 in de Kromstraat Vlak na de hoogmis op zondag 7 september 1845 brak in Veldhoven brand uit. Het begon in een paardenstal achter het huis van Leonardus Verschueren, op de hoek van de Kromstraat met de Dorpstraat. De stal was gevuld met takkenbossen en graan. Vanwege de sterke oostenwind sloeg de brand snel over naar omliggende panden, aan beide zijden van de straat. In korte

29 8 26 40 160 252

tijd waren zeven huizen, bewoond door tien huisgezinnen, volledig afgebrand, terwijl ook enkele andere panden flink schade opliepen. Om uitbreiding te voorkomen hielden brandweerlieden uit Eersel, Zeelst en Veldhoven enkele huizen naast de brand nat. Het huis van molenaar Swane en het prachtige, eerdergenoemde notarishuis ontkwamen aan de verwoestende vlammenzee. Er waren veertien personen die schade opgaven. Bij hun naam werd ook het beroep vermeld en de hoogte van de schade. In totaal bedroeg die 13.334 gulden. Hiervan was slechts 4375 gulden verzekerd bij de Brusselsche Onderlinge Brandwaarborg Maatschappij. Niemand had destijds de inboedel verzekerd. Vanwege deze situatie

De Kerkstraat (Dorpstraat) in Veldhoven met links in de hoek het raadhuis van 1910. De foto dateert uit de tijd toen het raadhuis werd gebouwd.

267


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

Gedupeerden brand 1845 Adriana van Son weduwe Peter Moeskops Peter van der Linden Jan Francis van den Hurk

Hendrik Donkers Leonardus Verschueren Daniel van der Donk Peter van den Hurk Henricus Somers en Hendricus Rooijers Thomas Senders weduwe Simon Verpalen Cornelis van den Eijnden weduwe Adriaan Volders kinderen Joseph van der Sanden

Beroep herbergierster wever koopman, voerman en landbouwer boerenknecht winkelier en landbouwer kramer en arbeider looier en landbouwer landbouwers landbouwer spinster klompenmaker en timmerman landbouwster landbouwers en messenmakers

kregen de slachtoffers toestemming voor het houden van een collecte. Deze bracht binnen de parochie 130 gulden op en in de omliggende plaatsen nog eens 200 gulden. Ook het SintCaeciliagilde raakte door de brand haar bezittingen en papieren kwijt. Deze lagen in de herberg van Jan Francis van den Hurk40. Met de herbouw van de huizen werd nog datzelfde jaar een aanvang gemaakt. In de loop van 1846 waren alle huizen weer herbouwd41.

De molen van Veldhoven Links: Het notarishuis van notaris De Wit in

In 1811 werd in Veldhoven, door Mathijs Swane uit Waalre, een achtkantige houten windgraanmolen gebouwd. De molen kon worden opge-

Veldhoven. Rechts: In 1845 vond een grote brand plaats in de Kromstraat niet ver van de Waterstaatskerk. De omgeving van de kerk veranderde nadien nog vaak. Zo werd dit hotel De Beurs aan het begin van de 20ste eeuw gebouwd tegenover de nieuwe kerk in Veldhoven.

268

Soort schade huis, inboedel, oogst huis, inboedel, oogst huis, inboedel, oogst huis, inboedel, oogst, karren, koopmansgoederen

Bedrag 1020,1125,545,2343,-

inboedel, geld paardenstal, schuur, oogst, vee

96,1610,-

inboedel, varken

263,50

huis, looierswerkhuis, gereedschappen en oogst Tiendopbrengst

1294,-

inboedel, oogst inboedel, kleding gereedschappen, hout, inboedel, oogst, varken, geit huis, inboedel, kleding, oogst huis, inboedel, gereedschappen, oogst

495,50 390,135,697,1520,1800,-

richt omdat de banrechten van de molens van Oerle en Zeelst waren vervallen. De molen was in 1832 eigendom van Maria Smulders, weduwe van Mathijs Swane, uit Waalre. De weg langs de molen, die uitkwam op de Oude Bosschestraat, heette in 1832 Molenweg. Na de dood van de weduwe Swane erfde haar zoon Joannes Godefridus Swane (1819-1885), pastoor te Nederwetten, de molen. Hij verpachtte deze aan Gijsbertus Jaspers uit Geldrop. Deze was van 1864 tot aan zijn dood in 1891 burgemeester van de gemeente Veldhoven en Meerveldhoven. In 1898 werd Louis van Grootel, molenaar te Steensel, eigenaar van de molen. In 1922 brandde de molen af, na een blikseminslag42.


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

Zeelst De ontwikkeling van de bebouwing in de gemeente Zeelst wijkt enigszins af van het verwachtingspatroon. De toename van het aantal huizen in de kom van de gemeente hield verband met de aanwezigheid van de kerk, de school en het raadhuis. Gezien de ligging nabij Eindhoven zou een voortzetting van de groei voor de hand liggen. Ofschoon Zeelst het dichtst bij de opkomende industriestad Eindhoven lag, nam juist in de tweede helft van de 19de eeuw het aantal huizen af. Mogelijk dat de afstand tot de nieuwe provinciale weg, die in 1855 werd aangelegd, een verdere ontwikkeling van het dorp heeft belemmerd. Ook de aanleg van de tramlijn in 1897 betekende geen impuls, omdat die gebruik maakte van het tracĂŠ van de provinciale weg. De afname van het aantal huizen is vooral te zien buiten de kom in de gehuchten. Daar lagen onder meer huisjes van thuiswevers. De huisnijverheid ging in de loop van de 19de eeuw verloren door de opkomst van de textielfabrieken in en om Eindhoven.

gebouwd45. Het andere deel van deze hoeve was in 1832 eigendom van de weduwe van Peter van de Wildenberg. Op deze plaats lag later de boerderij Akkereind 46 die in 1974 werd afgebroken46. De hoeve Ten Eijnde en het Slotje op het Akkereind zijn aan het begin van de 19de eeuw gesloopt47. De Clarissenhoeve op het gehucht het Heike was in 1832 eigendom van de weduwe van Arnoldus van Rijsingen en de weduwe van Jan van Rijsingen. De twee boerderijen ondergingen enkele keren zodanige verbouwingen dat van het middeleeuwse karakter van de hoeve niets meer over was. Wel werd de naam van de hoeve op de nieuwe boerderij De Hoef in ere gehouden. In 1985 werden de gebouwen gesloopt48. Van het middeleeuwse leengoed Valgaten in het Muggenhol, waartoe ook ’t Oude Slot van Zeelst behoorde, bleef alleen de hoeve bij het adellijk

In Zeelst was het grootgrondbezit van adellijke families in de 19de eeuw grotendeels verdwenen. De oude hoeven waren in handen gekomen van boeren uit Zeelst. De hoeve Ter Heijden op het Akkereind bijvoorbeeld bestond nog wel, maar was sinds de afschaffing van het leenstelsel in 1798 geen leengoed meer. De hoeve was eigendom van Emmanuel Cuylen uit Brussel, die deze verworven had van de familie Del Marmol van Eyck. Deze boerderij bleef bestaan tot 1967. Daarna werd op die plaats tennishal Pelikaan Gehucht/aantal huizen In de jaren Zeelst kom Zeelst Cobbeek Zeelst Heike Zeelst Djept Zeelst Muggenhol Zeelst Heistraat Zeelst Kruisstraat Zeelst Biezekuilen Zeelst Akkereind Zeelst Broek Zeelst buiten kom Zeelst totaal

1805 43

ca. 200

1849

1859

1869

1879

1889

1899 44

39 78

52 88

68 96

21 43

23 49

89

15 21

18 23

44

217

201 253

229 297

67 26 18 55 32 31 20 23 18 9 232 299

66 19 18 47 31 28 19 19 16 7 204 270

76 17 15 43 29 25 18 18 16 7 188 264

269

Karakteristiek beeld van oud Zeelst met de school en het raadhuis naast de kerk. Situatie omstreeks 1910.


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

De boerderij ’t Oude Slot in de tijd dat de familie Van den Boomen daar woonde.

huis over. In 1832 was Wilhelmus Keijzers eigenaar van deze boerderij. In de 20ste eeuw stond het pand bekend als Hemelrijken 14. In 1964 verkocht de familie Van den Boomen deze historische hoeve aan de gemeente Veldhoven. Momenteel is daar het museum ’t Oude Slot ondergebracht49. De voorste en achterste hoeve van het leengoed Hasenbosch nabij de Biezekuilen waren in 1832 eigendom van Laurens Renders en van Martinus Verschuren. De voorste hoeve bestond nog tot 1966, toen de boerderij plaats moest maken voor de Poot van Metz50. De Biesenhoeve in de

Biezekuilen was in dat jaar van Jacobus van Hulst51.

De windmolens van Zeelst De standerdmolen van Zeelst, voorheen eigendom van de prins van Oranje, was in 1832 in het bezit van Baltus de Laure. De molen lag aan de Molenstraat, een weg tussen de dorpskom van Zeelst en Meerveldhoven. In 1858 kreeg de molenaar concurrentie, toen een nieuwe stenen bergmolen in Zeelst werd gebouwd. De standerdmolen aan de Molenstraat bleef nog enige tijd in gebruik, maar werd in 1888 door Hendrik Bazelmans verkocht aan Godefridus van Stekelenburg. Deze bouwde de molen in 1888 opnieuw op in Mierlo-Hout. De Houtse molen, zoals hij daar heette, was tot 1937 in bedrijf en werd in 1938 afgebroken. Op de plaats van de molen, aan de Hoofdstraat in Mierlo-Hout, hebben nog lang de gebouwen van de CHV van Mierlo-Hout gestaan. De molenroeden werden hergebruikt in de molen van Swartbroek in Weert en van het eikenhout van de molen werden door een timmerman kasten gemaakt52. In 1858 liet molenaar Lambertus der Kinderen uit Geffen in de Kapelstraat (nu Kapelstraatnoord 142b) een stenen bergmolen bouwen, een zogenaamde bovenkruier. De molen kwam in het bezit van Franciscus Bazelmans, die gehuwd was met Maria van Luytelaar. Zij bezaten ook de standerdmolen. In 1887 erfde hun zoon Hendrik Bazelmans beide molens. Hij verkocht de molen in de Kapelstraat in 1894 aan Bernardus Borghaerts. In 1913 kocht Hendrik Bazelmans de molen namens Antonie Kerkhofs53.

De windmolen van Zeelst werd in 1888 verplaatst naar Mierlo-Hout. Tekening van de situatie in Mierlo-Hout in 1937.

270


POLITIEKE SITUATIE

POLITIEKE SITUATIE Bij de politieke situatie moeten we voor de 19de eeuw enkele perioden onderscheiden. Om te beginnen de korte, maar belangrijke, inlijving bij het Franse keizerrijk. Daarop volgde het Koninkrijk der Nederlanden. Koning Willem I bestuurde Nederland en België gedurende de periode 1815 tot 1830. In 1830 probeerde België zich los te maken van dit koninkrijk. Er volgde een oorlog die duurde van 1830 tot 1839. Na die tijd werd de Nederlandse monarchie geleid achtereenvolgens door koning Willem I, Willem II, Willem III, regentes Emma en vanaf 1898 koningin Wilhelmina.

De inlijving bij het Franse keizerrijk In 1810 lijfde keizer Napoleon Bonaparte het koninkrijk Holland in bij het Franse keizerrijk, omdat hij niet tevreden was over het beleid van zijn broer Lodewijk Napoleon. Als eerste werd het gebied ten zuiden van de Maas en de Waal aan het keizerrijk afgestaan. Napoleon had dit op 4 februari 1810 geëist en liet dit op 16 maart 1810 in een verdrag vastleggen. Vanaf dat moment was de Franse wetgeving van toepassing. Het voormalige Staats-Brabant ging deel uitmaken van twee departementen. Het westen van het gebied kwam bij het bestaande departement van de Twee Nethen, dat Antwerpen als hoofdplaats had. Het oostelijke deel van het gebied vormde het departement van de Monden van de Rijn, met Den Bosch als hoofdplaats. De Fransen verdeelden ieder departement in arrondissementen en die vervolgens in kantons. Er kwamen drie arrondissementen, te weten Eindhoven, Den Bosch en Nijmegen. Oerle en Veldhoven (met Meerveldhoven) werden ingedeeld bij het kanton Oirschot. Zeelst viel onder het kanton Eindhoven54. De inlijving bij het Franse keizerrijk duurde niet lang. Toen het Franse leger zich in 1812 moest terugtrekken uit Rusland, waren de eerste tekenen van het verval al merkbaar. Een geallieerd leger, bestaande uit Russische, Pruisische en Zweedse regimenten, versloeg in de Slag van Leipzig (16 tot 19 oktober 1813) het Franse leger. Napoleon moest zich daarna terugtrekken op de westoever van de Rijn, niet ver van Frankrijk.

Op 30 november 1813 kwam Willem Frederik van Oranje-Nassau aan in Scheveningen. Hij werd op 2 december 1813 soeverein vorst over de Verenigde Nederlanden. Hij vaardigde op 15 december 1813 een besluit uit, waarbij het departement van de Monden van de Rijn en het arrondissement Breda van het departement van de Twee Nethen voortaan deel uit gingen maken van de Verenigde Nederlanden.

Het Koninkrijk der Nederlanden In 1815 werd op het Congres van Wenen bepaald dat Nederland en België samen het Koninkrijk der Nederlanden zouden gaan vormen. De samenwerking verliep echter niet vlekkeloos, bovendien hadden de katholieke Belgen veel klachten. Zij waren het bijvoorbeeld niet eens met de overname van de Nederlandse staatsschuld, de overheersing van de Nederlandse taal en achterstelling van de katholieke bevolking. In 1830 kwam het tot een opstand, waarbij Nederland en België met elkaar in oorlog raakten. Er werd echter niet veel gevochten. De Tiendaagse Veldtocht en de verovering van de citadel van Antwerpen zijn de enige voorbeelden van een gewapend treffen. De oorlog, die tot 1839 duurde, had zijn weerslag op het dagelijks leven in de Kempen. In het zuiden van Nederland, niet ver van de Belgische grens, werden gedurende de oorlog soldaten ingekwartierd. De aanwezigheid van duizenden soldaten, uit alle delen van het land, had gevolgen voor de bevolking. Veel soldaten kwamen uit het protestantse noorden. Zij hadden niet alleen een andere godsdienst, maar vaak ook andere gewoonten en gebruiken. Voor de soldaten was er niet veel te doen. De herbergen in de Kempische dorpen maakten gouden tijden mee, bovendien werd er nog een aantal geopend. Soms leidde de dronkenschap van soldaten tot baldadigheden, ruzie of vechtpartijen. De veldwachters hadden hun handen vol aan deze situatie. Ook kregen sommige meisjes verkering met een ingekwartierde soldaat. Gedurende de periode 1830 tot 1839 werden meer onwettige kinderen geboren dan in andere perioden. In 1839 keerden de soldaten naar huis terug. Tussen 1840 en 1900 vonden op politiek gebied weinig grote veranderingen plaats. De revoluties in Europa in 1848 hadden ook hun weerslag

271


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

in Nederland. Daar kwam in dat jaar een grondwet tot stand, die de macht van de koning sterk verminderde en de politieke verantwoordelijkheid bij de ministers legde. Het revolutiejaar 1848 was in de Kempen en de Peel niet ongemerkt voorbij gegaan. In enkele dorpen vonden tiendoproeren plaats. Uit protest tegen de tiendheffers werden de tiendvruchten soms in het openbaar verbrand. In enkele dorpen moesten legereenheden worden ingezet om de boeren in het gareel te houden. De tiendoproeren vonden plaats in een tijd van graan- en aardappelmisoogsten. Door de opkomst van de industrie werden politici steeds meer geconfronteerd met de groeiende arbeidersklasse. De arbeiders hadden nog geen kiesrecht, dat was voorbehouden aan de rijkere belastingbetalende plaatsgenoten. Aan het einde van de 19de eeuw ontstonden er vakbonden en arbeiderspartijen. Deze hadden vooral aanhang in de steden. In de Kempische dorpen kwamen de vakbonden en arbeiderspartijen pas in de eerste helft van de 20ste eeuw in beeld. De katholieke geestelijkheid probeerde de arbeiders te binden aan de rooms-katholieke kieskringen. Paus Leo XIII vaardigde in 1893 de encycliek Rerum Novarum uit om de arbeiders te wijzen op het gevaar van het socialisme, communisme en liberalisme. De meeste katholieke arbeiders volgden dit schrijven van de paus. Hier lag de basis voor de katholieke standsorganisaties van de 20ste eeuw.

OORLOGSLEED De voorbeelden van oorlogsleed komen voor in de eerdergenoemde perioden van de inlijving bij het Franse keizerrijk tussen 1810 en 1813 en de Belgische Opstand van de jaren 1830-1839. Tot 1940 heeft Nederland niet meer direct te maken gehad met een oorlogssituatie. Dat wil niet zeggen dat men niet de gevolgen ondervond van andere internationale conflicten en oorlogen. Zo had de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865) tot gevolg dat de aanvoer van katoen voor textielfabrieken vrijwel stil kwam te liggen. Ook de Franse-Duitse oorlog van 1870-1871 was nadelig voor de Nederlandse economie, omdat zowel Duitsland als Frankrijk belangrijke handelspartners waren.

Dienen in het leger van Napoleon In de voorafgaande tekst werd vermeld dat door de inlijving van Nederland bij het Franse keizerrijk in 1810 hier de Franse wetgeving van toepassing werd. In Frankrijk was in 1798 door de wet Jourdan-Delbrel de dienstplicht of militaire conscriptie ingevoerd. Jaarlijks werden jongens van 20 jaar opgeroepen om dienst te nemen in het Franse leger. Aan de hand van de Etat de Population (volkstelling) van 1810 werden lijsten samengesteld van alle jongens die daarvoor in aanmerking kwamen. Ook werden de doopinschrijvingen van de 20-jarigen opgezocht in de doopboeken van de

Remplaçant Zonen van rijke fabrikanten, handelaren of boeren konden onder de dienstplicht uitkomen door een remplaçant aan te stellen. Via een ronselaar werd de familie in contact gebracht met zo’n remplaçant. Dit waren meestal jongens die zelf al waren uitgeloot of die buiten de lichting vielen. Deze lootte dan op het nummer van de ingeschreven persoon. Als hij niet ingeloot werd, kreeg de remplaçant een eenmalige vergoeding. Mocht hij wel ingeloot worden, dan vervulde hij de dienstplicht. De familie moest vaak flinke bedragen op tafel leggen. Meestal ging het om een bedrag vooraf en vervolgens om vergoedingen per dienstjaar. Als een remplaçant deserteerde of zich niet meldde bij zijn regiment, dan moest de jongeman die aanvankelijk op de inschrijvingslijst stond, alsnog zijn dienstplicht vervullen. Voor sommige remplaçanten was dit werk een goede bron van inkomsten. Maar het werk was niet zonder levensgevaar. Een uit Veldhoven afkomstige remplaçant moest deze vervanging met de dood bekopen. Francis van den Wildenberg was voor de lichting van 1812 plaatsvervanger of remplaçant voor Carel Benedictus Buijtaert. Het contract werd vastgelegd in Dendermonde en ook nog voor notaris d’Haese in Gent. Hij raakte betrokken bij de veldslagen die het Napoleontische leger in 1813 voerde. Op een zeker moment is hij daar als vermist opgegeven. Zijn naaste familie eiste in 1816 het tegoed op van de familie Buijtaert, zoals dat was omschreven in de akte in Dendermonde55.

272


OORLOGSLEED

parochies. Iedere gemeente moest een alfabetische naamlijst maken van personen die oproepbaar waren voor de dienstplicht. Jaarlijks liet het Ministerie van Oorlog in Parijs weten hoe groot de lichting voor het leger was en hoeveel militairen van die lichting van het departement van de Monden van de Rijn moesten opkomen. De personen die op de alfabetische naamlijsten voorkwamen, moesten deelnemen aan een loting voor de dienstplicht binnen het departement. De lotelingen werden naar een regiment gezonden om ingezet te worden in de oorlogen die Napoleon voerde. Uit de dorpen Oerle, Veldhoven c.a. en Zeelst ging jaarlijks een aantal jongens naar het Franse leger. Een deel van de jongens van de lichtingen 1810, 1811 en 1812 maakte de rampzalige veldtocht naar Rusland mee. Het 33ste regiment lichte infanterie, waartoe Jasper van Mol uit Zeelst behoorde, leed op 17 november 1812 in de slag bij KrasnoĂŤ een zware nederlaag, waarbij veel dodelijke slachtoffers vielen. Kort daarna werd dit regiment op de vlucht gedreven door de kozakken. Het 124ste regiment infanterie van linie, waarvan Hendrik van Hout uit Oerle deel uitmaakte, vocht op 31 oktober 1812 in de veldslag bij Tchaniski en maakte op 28 november 1812 de overtocht en veldslag mee bij de rivier de Beresina in Rusland. De tocht naar Rusland werd te voet

afgelegd. De soldaten moesten in hevige koude en onder erbarmelijke omstandigheden uiteindelijk het tsarenrijk verlaten. In 1813 werden zij, samen met soldaten uit de lichting van 1813, verslagen in Duitsland. Zo werd op 29 augustus 1813 het 146ste regiment infanterie van linie, waarin ook enkele soldaten uit Veldhoven en Zeelst dienden, krijgsgevangen gemaakt tijdens de veldslag aan de rivier de Bober op de Pools/Duitse grens. Tijdens die veldslag werden veel militairen van dit regiment gedood56. Veel soldaten stierven onderweg in hospitalen of op het slagveld. Anderen werden na de veldslagen of tijdens de terugtocht vanuit Rusland vermist. Soms betekende dit dat de soldaten krijgsgevangen waren gemaakt door het Russische leger. Meestal wilde dit zeggen dat zij door hun regiment uit het oog waren verloren vanwege desertie. Het kwam ook voor dat ze wegens ziekte achterbleven of hun regiment niet meer konden bijhouden. Vaak werd van deze soldaten na een bepaalde tijd niets meer vernomen. Nadat Napoleon was verslagen, ging de familie inlichtingen inwinnen bij het Franse Ministerie van Oorlog om na te gaan wat er met hun familielied van gebeurd. Van een aantal soldaten uit Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven en Zeelst waren de brieven bewaard gebleven, waarmee de familie probeerde een vermiste zoon of broer op te sporen.

273

Ook een aantal jongens uit Veldhoven, Zeelst, en Oerle dienden in het leger van Napoleon. Zij maakten in 1813 de veldslag bij Bautzen (D.) mee.


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

Naam militair 57 Andreas van den Berk Dielis Eliens

Gedoopt 15 november 1790 22 mei 1790

Plaats Zeelst Zeelst

Lichting

Regiment 58 1e reg. van de garde 146e RIL

Hendrik van Hout Peter van Hout Antoon Louwers Jasper van Mol Adriaan van Rooij

12 september 1792 10 april 1789 9 februari 1793 6 januari 1789 10 november 1785

Oerle Veldhoven Meerveldhoven Zeelst Zeelst

1812 1811 1813

124e RIL 22e RIL 27e RIL 33e RLI

Martinus Sledsens

18 december 1789

Zeelst

49e RIL

Cornelis Smets Thomas Tops

23 mei 1790 12 februari 1792

Veldhoven Oerle

146e RIL 2e reg. van de garde

Peter Verhagen Francis van den Wildenberg

1 oktober 1792 29 januari 1784

Strijp Zeelst

1811

1813

In het schema zijn de namen van deze vermiste militairen opgegeven, met daarbij de naam van het regiment waarin de militair diende en de datum van het laatste bericht dat van de betreffende persoon bekend was. Van geen van deze personen is later nog iets vernomen. De familie had een bewijs van vermissing nodig om een eventuele erfeniskwestie te kunnen afhandelen. Na de val van Napoleon bleef de dienstplicht in het Koninkrijk der Nederlanden bestaan. De jongens moesten toen loten voor de nationale militie. In de eerste jaren lieten opvallend veel jongens zich afkeuren vanwege lichaamsgebreken. Het was duidelijk dat zij niet zaten te wachten op een voortzetting van het militaire systeem van Napoleon.

De oorlog tussen België en Nederland, 1830-1839 Na enige schermutselingen in Brussel in augustus 1830 en een vergeefse poging van prins Frederik der Nederlanden om Brussel te veroveren in september 1830, werd het Nederlandse leger in paraatheid gebracht. Al in 1830, maar vooral in het voorjaar van 1831, trokken militairen naar Noord-Brabant om daar, dicht bij de Belgische grens, te waken over de veiligheid van het land. Limburg maakte in die tijd nog geen deel uit van Nederland. Een stad als Weert lag destijds in Belgisch gebied. Er waren

274

21e RIL vliegende marconniers

laatste nieuws Glogau 12 juni 1813 Maagdenburg 26 juli 1813

schip Jan de Wit 26 maart 1813 Hamburg 8 oktober 1813 Dresden 26 september 1813 Mentz 1 maart 1813

ook schutterijen en studentenkorpsen die deelnamen aan de oorlog en naar het zuiden werden gezonden om daar te waken. Aanvankelijk gebeurde er niets. De meeste soldaten kregen een inkwartieringsadres in één van de dorpen in Noord-Brabant. Ook in Veldhoven c.a, Zeelst en Oerle verbleven veel militairen. De regimenten en schutterijen werden regelmatig overgeplaatst. De eerste maanden van 1831 was het een komen en gaan van soldaten. Soms verliep de inkwartiering vlekkeloos, maar vaak klaagde de bevolking over het ruwe en in hun ogen vaak goddeloze gedrag van de soldaten. In Noord-Brabant verbleven in 1831 maar liefst 30.000 man, verdeeld over drie divisies en een reservedivisie. De 3de divisie bevond zich in Woensel. Op de Woenselse Heide en de Oirschotse Heide waren militaire kampen ingericht. Koning Willem I verrichtte daar op 26 juli 1831 nog een inspectie van de troepen. In feite ging het toen om een voorbereiding voor een veldtocht naar België.

De Tiendaagse Veldtocht In de eerste dagen van augustus 1831 waren er veel troepenverplaatsingen. In Eindhoven, Veldhoven, Meerveldhoven en Zeelst bevonden zich op dat moment drie bataljons van de 2de Brigade. Op 2 augustus maakten alle eenheden in Noord-Brabant zich op voor de veldtocht naar België. Het leger stond onder bevel van de prins van Oranje. Tot de generaals


OORLOGSLEED

Terugkeer na de Tiendaagse veldtocht Kapitein Cannegieter uit Friesland, die in 1831 ingekwartierd was in Zeelst, beschreef in zijn dagboek de terugkeer uit de Tiendaagse Veldtocht. Even gelijk een schipper, na langen tijd met stormen en onweders te kampen gehad te hebben, met blijdschap de kusten van zijn vaderland aan den horizon ziet blaauwen, zoo verheugd was ook ik, toen wij, buiten het dorp Achel op een groote heide gekomen, aan de overzijde van dit uitgestrekt heideveld de bosschen van Noord-Braband en den toren van Valkenswaard in het verre verschiet zagen. Aan de linkerzijde lieten wij nog een torenspits in een bosch liggen, waarschijnlijk eene kapel en zoo stevenden wij de heide dwars over, recht op Valkenswaard aan. Aldaar gekomen hielden wij eene korte rust, en wenschten elkanderen geluk met de behoudene terugkomst in ons vaderland. Doch hoe zonderling hoorden wij op toen wij order kregen, om onze voormalige kantonnementen van Zeelst, Velden Meerveldhoven wederom te betrekken. Wij hadden zoo vast geloofd dat het vrede was en wáárom dan kantonnementen te betrekken en niet dadelijk den terugmarsch naar onze provinciën aanvaard? Deze order vernietigde inééns onze gelooven, dat, zoo het nu dan nog geen vrede was, hij evenwel schielijk zoude volgen, en hiermede troosteden wij ons. Wij passeerden nog het dorp Waalre en zoo trokken wij, langs een schoonen boschrijken wandelweg, onder begunstiging van het fraaiste weder, op Zeelst aan. De 3de, 4de en een gedeelte van mijne kompagnie, onder den luitenant Bokma, marcheerden naar Veldhoven, de 6de kompagnie naar Meerveldhoven, 1ste, 2de en het overige gedeelte van mijne kompagnie naar Zeelst, alwaar ik met den luitenant Felting der 1ste kompagnie bij den schoolmeester werd ingekwartierd60. behoorde de bekende luitenant-generaal Cort Heijligers. Op 2 en 3 augustus trok een groot gedeelte van het Nederlandse leger door de Kempische dorpen naar de grens met België. De eerste dagen verliep de veldtocht rustig. De meeste dorpen waren door de bevolking verlaten. Op 5 augustus 1831 troffen enkele soldaten het lijk aan van de 19-jarige Lodewijck Beeckman uit Deventer. De soldaten waren erg onder de indruk van het eerste dodelijke slachtoffer. Als vergelding maakte het Nederlandse leger zich schuldig aan plunderingen en vernielingen, vooral in het stadje Beringen.

In de daarop volgende dagen kregen de Nederlanders in toenemende mate te maken met gesneuvelden. Het Nederlandse leger wist de stad Hasselt te veroveren. Het Belgische leger trok zich terug tot nabij Luik. Ondertussen waren 2000 Belgen bij Leende en Heeze het grondgebied van Noord-Brabant binnengevallen. Zij waren kort daarna weer verdwenen59. Op 11 augustus 1831 stond het Nederlandse leger op het punt de stad Leuven aan te vallen. Er gingen toen al geruchten dat een Frans leger op weg was naar Brussel. Die dag overhandigde een Engelse gezant een schrijven aan de prins van Oranje waarin stond dat Engeland en Frankrijk een onmiddellijke staking van de strijd eisten. Op 12 augustus moest het Nederlandse leger vanuit Leuven zich weer terugtrekken naar de Nederlandse grens. De terugtocht was zwaar en vermoeiend. De soldaten zagen er verschrikkelijk uit. In de Kronijk van Heeze staat: deze troepen zagen er erbarmelijk uit: de riemen in plaats van wit geel; de geweren gantsch geroest; vele soldaten en officieren in lange niet geschoren. In Noord-Brabant aangekomen mochten de soldaten niet naar huis, maar werden opnieuw ingekwartierd, vaak tot hun grote teleurstelling. Hoe de soldaten over de terugtocht dachten, is te lezen in de aantekeningen van kapitein Cannegieter. Tot 1839 bleven er soldaten ingekwartierd in Noord-Brabant. In Zeelst hadden de soldaten een kamer in een huis ingericht als sociëteit. Dit was onder meer bedoeld om dronkenschap in herbergen zoveel mogelijk te voorkomen. De Friese Rustende Schutterij, waartoe de eerdergenoemde kapitein Cannegieter behoorde,

275

Strijd in België tijdens de Tiendaagse veldtocht.


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

Topografische kaart van Veldhoven, verkend in 1897 en 1898,

276

herzien in 1912.


H E R H A L I N G K A P I T A A L K O P R E G E L T JE

277


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

Plattegrond van de gemeente Oerle van 1867.

278


BESTUURLIJKE GESCHIEDENIS

verbleef ook in Meerveldhoven en Oerle. Het verblijf in de kleine huizen was vaak slecht. De hygiëne liet veel te wensen over. In de loop van 1831 ontstonden ziekten als tyfus en pokken. In 1832 en 1833 brak onder de soldaten cholera uit. Er vielen zowel onder de bevolking als onder de militairen slachtoffers. In Eindhoven werd in 1833 een hospitaal ingericht in het voormalig klooster Mariënhage. De meeste choleralijders werden daarheen gebracht61. In 1839 kwam aan de oorlog tussen België en Nederland een einde. De demobilisatie van de regimenten en schutterijen betekende het einde van de inkwartiering van militairen.

BESTUURLIJKE GESCHIEDENIS In 1810 leidde de invoering van de Franse wetgeving tot de indeling van Brabant in twee departementen, kantons en gemeenten. De schepenbanken werden opgeheven en vaak werden de afzonderlijke dorpsgemeenschappen zelfstandige dorpen. Meerveldhoven was echter te klein om zelfstandig te worden. Toch is het vreemd dat het departementale bestuur ervoor koos om Meerveldhoven los te maken van Oerle en toe te voegen aan Veldhoven. Hierdoor ontstond de gemeente Veldhoven c.a. (cum annexis ), waarvan Meerveldhoven deel uitmaakte. Zeelst en Oerle werden eveneens zelfstandig. Blaarthem kwam niet bij Zeelst, maar bij Gestel en vormde samen met dat dorp de gemeente Gestel c.a.. De schout-civiel van de schepenbank kon benoemd worden tot maire, mits deze mee wenste te werken met de Fransen. Van de eerste burgemeesters bestaan persoonsbeschrijvingen die opgemaakt werden in 1814 toen de Fransen waren vertrokken. Ze geven een goed beeld van de situatie in die tijd. De beschrijvingen worden per gemeente vermeld.

Oerle Op 10 juli 1810 werd president-schepen Johan van Sambeek benoemd tot burgemeester in Oerle. Hij was landbouwer van beroep en had een gezin met zeven kinderen. Verder schreef de districtscommissaris over hem: heeft het uiterlijk van een dweepachtige schurk en zemelknoper (muggenzifter); leeft in bestendige oneenigheid met

de leden van den raad, en wordt door de meeste ingezetenen gehaat. De districtscommissaris vond hem ongeschikt en onbekwaam en adviseerde om hem te ontslaan. Uiteindelijk bleef Johan van Sambeek toch tot zijn 75ste jaar in functie62. Tot 1825 werd de burgemeester meestal aangeduid als schout. Toen in dit jaar het Reglement op het bestuur ten Platte lande werd ingevoerd, werd de schout weer burgemeester genoemd. De schout of burgemeester kreeg maar weinig betaald. Het ging om een erebaantje, dat naast een ander beroep werd uitgeoefend. Zo was Hendricus van Sambeek leerlooier van beroep. In die tijd was de burgemeester meestal ook lid van de gemeenteraad. In de 20ste eeuw was dat verboden. In de 19de eeuw werden de burgemeesters iedere zes jaar bij Koninklijk Besluit herbenoemd63. Burgemeesters van Oerle64 Johan van Sambeek Hendricus van Sambeek Paulus Lathouwers

Jaren 1810-1832 1832-1869 1869-1905

In hetzelfde reglement van 1825 stonden de taken van de wethouders omschreven. Zij kwamen in dat reglement nog voor onder de naam assessor. Met ingang van de Gemeentewet van 1851 droegen zij de naam wethouder. Oerle had telkens twee wethouders, die gekozen werden door de raadsleden. Het kiesrecht voor de gemeenteraad was in handen van een gering aantal belastingbetalende mannen. Veel wethouders bleven in functie tot aan hun dood. De meeste wethouders in Oerle waren landbouwer van beroep. Zij werden met enige regelmaat herbenoemd. Wethouder Paulus Lathouwers moest in 1869 zijn functie beschikbaar stellen omdat hij tot burgemeester was benoemd65. De gemeenteraad van Oerle bestond tussen 1810 en 1825 uit negen leden en nadien uit zeven leden. Nieuwgekozen raadsleden moesten hun geloofsbrieven overleggen en werden daarna benoemd67. Zowel de burgemeester als de wethouders maakten deel uit van de gemeenteraad. Er deden zich in de 19de eeuw geen problemen voor in Oerle in verband met de benoeming of herbenoeming van raadsleden of wethouders.

279


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

Wethouders van Oerle66 Petrus Smits Petrus Heijmans Gerardus van de Ven Antonie Ooms Johannis van Nunen Johannes Ooms Paulus Lathouwers Petrus Renders Albertus Scheepens Johannes Ooms Francis van Dooren Arnoldus van Uitregt Gerardus Judocus de Bont Adrianus van de Ven

Jaren 1825-1837 1825-1834 1834-1858 1838-1851 1851-1870 1858-1863 1863-1869 1869-1874 1874-1883 1871-1883 1883-1897 1883-1887 1887-1913 1897-1917

Veldhoven

Bidprentje van burgemeester J.C. van Nuenen.

Net als in Oerle telde de nieuwe gemeenteraad van Veldhoven c.a. na 1810 negen raadsleden en na 1825 zeven. Op 10 juli 1810 werd Jan Francis de Wit benoemd tot maire of burgemeester van Veldhoven. De districtscommissaris schreef over hem: Voor burgemeester niet ongeschikt; eerlijk, goedwillig en gedienstig; doch een elendige notaris, waarmede hij ook niets te doen heeft68. Zijn zoon, burgemeester Henricus de Wit, volgde de regels van de wet heel nauwkeurig. Iedere zes jaar vond een herbenoeming van de burgemeester plaats. Toen De Wit in de vergadering van 2 januari 1844 constateerde dat hij door de koning nog niet was herbenoemd, terwijl dat op 6 december 1843 al had moeten ingaan, legde hij zijn functie neer. Pas op 20 januari 1844 kwam een bericht binnen van de gouverneur van Noord-Brabant dat de koning hem bij Koninklijk Besluit van 28 december 1843 had herbenoemd. Toen in 1851 de nieuwe gemeentewet in werking werd gesteld, zond burgemeester De Wit een brief naar koning Willem III. Hij verzocht de koning om zijn functies als burgemeester, secretaris en notaris tegelijkertijd te mogen uitoefenen, ofschoon dat volgens de nieuwe wet verboden was. De minister van Binnenlandse Zaken liet weten dat een combinatie met het beroep van notaris onverenigbaar was. Wel werd het een aantal keren toegestaan dat de burgemeester tevens secretaris was. Henricus de Wit besloot toen zijn functies als burgemeester en secretaris neer te leggen.

280

Zijn broer Johannes Cornelis de Wit, die tot dan toe plaatselijk ontvanger was in Veldhoven, volgde hem op als secretaris en burgemeester. Hij moest daarvoor zijn functie als plaatselijk ontvanger neerleggen69. Burgemeesters van Veldhoven Jan Francis de Wit Henricus de Wit Johannes Cornelis de Wit Gijsbertus Jaspers Johannes Cornelius van Nuenen

Jaren 1810-1831 1831-1851 1851-1863 1864-1891 1891-1909

In Veldhoven kwam aan het begin van de 19de eeuw nog een protestantse wethouder voor. In de andere dorpen was dat niet het geval. Jan Roelof Hirzel was kerkvoogd en ouderling van de protestantse gemeente Veldhoven. Hij was afkomstig uit Wesikon in Zwitserland. Hij was oud-officier in Hollandse dienst en woonde als rentenier in Veldhoven. Hirzel was gehuwd met Jacoba Maria Geene, een dochter van de schoolmeester van Zeelst70.


BESTUURLIJKE GESCHIEDENIS

Plattegrond van de gemeente Veldhoven van 1866. De enige verharde weg is gestippeld aangegeven.

281


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

Wethouders van Veldhoven Jan Roelof Hirzel Henricus van Stiphout Jan Smits Hendrik van den Wildenberg Antonie van Erp Arnoldus Coppelmans Hendrik Rooijers Johannes Koppelmans Francis van Dommelen

Jaren 1824-1837 1822-1838 1837-1858 1838-1854 1854-1881 1858-1860 1860-1887 1881-1905 1887-1918

Zeelst In Zeelst was schout-civiel Gerardus de Wit de eerste maire of burgemeester. Hij werd echter al spoedig ontslagen. Op 30 mei 1811 werd Willem Senders burgemeester in Zeelst. Hij was nog ongehuwd en pas 27 jaar oud. De districtscommissaris schreef over hem: Een man die den besten wil met de meeste activiteit paart; heeft weinig doorzigt doch wil zich gaarne doen onderrigten. Hij werd bijgestaan door oud president-schepen Jan van Rooij, die reeds op 10 juli 1810 was benoemd tot adjoint-maire. De districtscommissaris vond hem ook zeer geschikt voor zijn functie71.

Links: Bidprentje van wethouder Koppelmans. Op het prentje staat Coppelmans. Rechts: Bidprentje van wethouder Van Dommelen.

282

In Zeelst valt het op dat de wethouders meestal landbouwers waren, terwijl de burgemeesters tot de textielreders of textielfabrikanten behoorden. Jan Habraken bijvoorbeeld was bij zijn benoeming een 36-jarige textielfabrikant, afkomstig van Woensel. Hij maakte door zijn huwelijk met Anna Cornelia de Wit, dochter van Gerardus de Wit, deel uit van de invloedrijke familie De Wit. Aan het einde van zijn carrière als burgemeester voerde Jan Habraken regelmatig felle discussies met wethouder Janssens. In 1890 beschuldigde Janssens burgemeester Habraken ervan dat hij een stuk weg langs zijn huis liet onderhouden door de gemeente, terwijl de aangrenzende eigenaren dat op eigen kosten moesten doen. Habraken ontkende dit en schold Janssens tijdens de vergadering uit. Raadslid Simon Donkers merkte op dat hij niet naar de vergadering gekomen was om bij een scheldpartij aanwezig te zijn. Hij stapte demonstratief op, waarna ook de andere raadsleden de vergadering verlieten. Op 10 augustus 1891 werd Habraken nog herbenoemd als raadslid. Hij overleed datzelfde jaar. Zijn rivaal Antonius Janssens volgde hem op als burgemeester72.


BESTUURLIJKE GESCHIEDENIS

Plattegrond van de gemeente Zeelst van 1867. Alleen een stukje van de Langendijk was destijds verhard.

283


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

Jan Habraken was burgemeester van Zeelst van 1846 tot 1891.

Burgemeesters van Zeelst Gerardus de Wit Willem Senders Antonius Josephus de Wit Jan Habraken Antonius Janssens73

Jaren 1810-1811 1811-1827 1827-1846 1846-1891 1892-1915

Ofschoon in Zeelst ook veel wevers woonden, waren de landbouwers in de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders veel beter vertegenwoordigd. Dit hield verband met het censuskiesrecht. De meeste wevers betaalden geen vermogensbelasting en hadden zodoende geen stemrecht. Soms waren wevers die wel belasting betaalden kandidaat-raadslid, maar zij kregen te weinig stemmen om gekozen te worden. De gemeenteraad bestond zodoende hoofdzakelijk uit landbouwers en soms een winkelier of fabrikant. Twee wethouders, te weten De Wit en Janssens, waren fabrikant. Wethouders van Zeelst74 Johannes van Rooij Antonij Josephus de Wit Antonie van Lierop Peter van der Weijden Jan Hurks Antonij van der Kruijsen Peter Bazelmans Gerard van Lierop Joost van Kemenade Hendrik Vlijminx Jan Couwenberg Michiel Toonders Arnoldus van den Oetelaar Petrus van Kemenade Gijsbertus van der Kruijssen Antonius Janssens Hendricus van Lotringen Franciscus van Kemenade Petrus Senders Simon Donkers

Jaren 1825-1839 1825-1827 1827-1837 1837-1849 1840-1844 1844-1858 1849-1850 1850-1852 1852-1869 1859-1870 1869-1881 1870-1873 1873-1886 1881-1887 1886-1887 1887-1892 1887-1889 1889-1900 1892-1895 1895-1914

geen geld voor de bouw van een raadhuis. Toen in 1843 geld beschikbaar kwam voor de bouw van een nieuwe school, overwoog de gemeenteraad om daar tevens een brandspuithuisje en raadkamer bij te maken. Er werd in 1844 een langgerekt pand gebouwd, dat zowel het brandspuithuis, het raadhuis als de school omvatte. In 1848 werd daar nog een schoolmeesterswoning aan toegevoegd. Het raadhuis was niet meer dan ĂŠĂŠn vertrek, dat in 1848 een eigen toegang kreeg. De eerste jaren moest men via het brandspuithuis naar binnen.

Raadhuizen

In 1873 kocht de gemeente Zeelst het huis van Martinus Vlijmincx tegenover de school. Het oude raadhuis was immers te klein en de school diende met een lokaal te worden uitgebreid. Het pand was te groot voor de secretarie. Een gedeelte werd daarom verhuurd aan bakker Renier van Deursen. Het huis diende van 1874 tot 1895 als raadhuis voor Zeelst.

Na de nieuwe indeling van gemeenten in 1810 beschikte Zeelst aanvankelijk niet over een eigen raadhuis. Daar was in de 18de eeuw wel een raadkamer. De eerste dertig jaren moest de gemeente Zeelst zich tevreden stellen met een kamer in een herberg, waar tevens het dorpsarchief lag opgeslagen. De gemeente Zeelst had

In 1895 besloot men toch weer terug te keren naar het raadhuis van 1844. Vlak daarbij was de nieuwe kerk van Zeelst gebouwd. Daar was inmiddels een afzonderlijk brandspuithuisje gekomen, bovendien stond een deel van het schoolgebouw leeg. Dit was het gevolg van de stichting van een bijzondere school voor meisjes

284


BESTUURLIJKE GESCHIEDENIS

in het liefdegesticht, waardoor vrijwel alle meisjes van de openbare lagere school voortaan de bijzondere school volgden. Er kon daar nu een veel groter raadhuis worden ingericht. De gemeente begon in april 1895 al met de verbouwing voordat Gedeputeerde Staten toestemming hadden gegeven. Toen twee weken later de gouverneur een bezoek bracht aan Zeelst, kwam de gemeenteraad bijeen in het pand Vlijmincx. Nadien kon het nieuw ingerichte raadhuis in gebruik worden genomen. Het heeft tot en met 1921 dienst gedaan75. De gemeente Veldhoven c.a. maakte gebruik van het raadhuisje dat in 1772 was gebouwd voor de dingbank van Veldhoven-Zeelst-Blaarthem. Op het dak van het eenvoudige pand stond een houten klokkentorentje. De gemeente had in de 19de eeuw wel behoefte aan een beter raadhuis, maar hiervoor ontbrak het geld. Het raadhuis bleef in gebruik tot en met 1910, toen op dezelfde plaats aan de Dreef een nieuw raadhuis werd gebouwd76. De gemeente Oerle had in 1806 een woonhuisje aan de Oude Kerkstraat verbouwd tot raadhuis. Dit pand zou tot de ingebruikneming van het nieuwe raadhuis in 1907 dienst doen. In de 19de eeuw ontbrak het geld voor nieuwbouw, bovendien was Oerle zo’n klein dorp, dat er geen behoefte was aan een groter pand. Het raadhuisje van 1806 bestaat nog steeds77.

Functionarissen De meeste gemeenten waren te klein om veel personeel te hebben. Tot de betaalde functionarissen behoorden, naast de burgemeester, de secretaris en de veldwachter.

Secretarissen van Oerle Henricus de Wit Hendricus van Sambeek Petrus de Bont

Jaren 1825-1851 1851-1869 1869-1912

Het linkergedeelte van het langwerpige gebouw diende tot 1921 als raadhuis voor de gemeente Zeelst.

In Veldhoven was Henricus de Wit al op jonge leeftijd werkzaam op de secretarie van de gemeente waar zijn oom burgemeester was. In 1831 volgde hij deze op als burgemeester en bleef secretaris. Toen hij in 1851 afstand deed, kwamen beide functies in handen van Johannis Cornelis de Wit, een zoon van zijn oom Jan Francis de Wit. Na de dood van De Wit, werd gemeente-ontvanger Peter Louwers tot secretaris benoemd78. Secretarissen van Veldhoven Henricus de Wit Johannis Cornelis de Wit Peter Louwers Johannes Antonius Louwers

Jaren 1820-1851 1851-1862 1863-1889 1889-1908

De secretaris In iedere gemeente moest een secretaris worden aangesteld die de gemeentelijke administratie verzorgde. Vaak vervulde de burgemeester dit ambt. Gerardus de Wit was secretaris van Zeelst en Strijp. Zijn zoon Henricus de Wit was secretaris van Oerle en Veldhoven totdat hij in 1851 zijn functie afstond, omdat hij deze niet mocht combineren met zijn werk als notaris. Oerle heeft in Petrus de Bont geruime tijd een afzonderlijke secretaris gehad, in de andere jaren oefende de burgemeester die functie uit.

Het oude raadhuis van 1806 van de voormalige gemeente Oerle.

285


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

Na de dood van secretaris Gerardus de Wit duurde het geruime tijd voordat in Zeelst een secretaris kon worden benoemd. Aanvankelijk zou Jacobus Intven, winkelier, herbergier en raadslid, de functie vervullen, maar hij voldeed niet aan alle eisen die het reglement op het bestuur ten platte lande stelde. Ondanks het feit dat er vijf kandidaten uit Zeelst waren, besloot de gemeenteraad in 1837 Jan Swane uit Waalre aan te stellen. In 1849 vroeg deze eervol ontslag. In zijn plaats werd Jan Swane junior benoemd, die 38 jaar in functie bleef. Hij werd toen opgevolgd door de bejaarde burgemeester Habraken. Na enkele jaren werd de Meerveldhovense fabrikant W.M.F.C. de Vries tot secretaris aangesteld. Hij werd in 1905 burgemeester van Woensel79. Secretarissen van Zeelst Gerardus de Wit Jan Swane Jan Swane jr. Jan Habraken Guill. de Vries

Jaren 1821-1835 1837-1849 1849-1886 1886-1889 1889-1905

De veldwachter In de 18de eeuw werd toezicht gehouden door de vorster. De Fransen voerden de functie Garde-champĂŞtre in. Letterlijk vertaald betekent dit veldwachter. Die naam werd na 1815 door deze functionaris gevoerd. Vaak werd het werk verricht door vreemdelingen, soms oudsoldaten. De eerste veldwachter in Zeelst was Frederik Haze, die afkomstig was uit Halle in Duitsland. Toen hij in 1819 stierf, was hij 81 jaar oud80. In Oerle waren in de 19de eeuw

Johannes van Hout en Johannes van Hout junior gedurende vele jaren als veldwachter werkzaam. Naast de veldwachter bestond enige tijd een georganiseerde nachtwacht. De gemeenten Veldhoven c.a., Oerle en Zeelst hebben echter geen afzonderlijke nachtwaker gekend, daarvoor lagen de huizen te ver uiteen.

KERKELIJKE GESCHIEDENIS De 19de eeuw was voor de meeste parochies een belangrijke tijd. De invloed van de katholieke kerk nam sterk toe, vooral na het herstel van de bisschoppelijke hiĂŤrarchie in 1853. Tot die tijd was het voormalige bisdom Den Bosch een gebied dat bestuurd werd door een apostolisch vicaris. Van 1790 tot en met 1831 was Antonius van Alphen, die pastoor was in Schijndel, apostolisch vicaris. Zijn opvolger was Henricus den Dubbelden, die van 1831 tot 1851 deze functie vervulde. Onder Joannes Zwijsen werd Den Bosch in 1853 weer een bisdom81. Bij de twee verdelingen van het bisdom in dekenaten, in de jaren 1731 en 1865, maakten Oerle, Veldhoven en Zeelst deel uit van het dekenaat Eindhoven. Meerveldhoven werd in 1859 als zelfstandige parochie eveneens bij dit dekenaat ingedeeld. Meestal was de pastoor van de Sint-Catharinaparochie in Eindhoven deken van dit dekenaat82.

Sint-Lambertusparochie in Meerveldhoven In Meerveldhoven, dat tussen 1648 en 1859 tot de parochie Zeelst behoorde, was in 1803 een nieuwe kapel gebouwd ter ere van Onze-LieveVrouw ter Eik. Antonius van Alphen, apostolisch vicaris van het bisdom Den Bosch, was aanvankelijk geen voorstander van de bouw van de kapel. Op de devotiedagen leek het in Meerveldhoven wel kermis. In de drie herbergen bij de kapel werd zoveel lawaai gemaakt, dat de bedevaartgangers nauwelijks konden bidden. Ondanks het negatieve advies van de vicaris hadden enkele Meerveldhovenaren in 1803 uit eigen zak de bouw van de kapel betaald. Dit waren Jan Louwers, P. Louwers, F. Louwers, Richardus van den Oetelaar, Jan van den Oetelaar, Jacobus Louwers, de weduwe van Jan Baselmans,

Het witte huis aan de linkerzijde was het oude secretarishuis van Zeelst. Het werd in 1984 gesloopt.

286


KERKELIJKE GESCHIEDENIS

Hendricus Baselmans, Willem van den Berg, Anthoni van Rooij en A. van Lierop. Aanvankelijk kampte het kerkbestuur met tekorten, maar in 1809 ontving het een gift van koning Lodewijk Napoleon. Toen in 1821 de Domeinen de onderhoudsverplichting van de oude kerk afkochten met 2000 gulden, waren de financiële problemen voorbij. De Domeinen hadden die plicht vanwege de tienden van Meerveldhoven83. Geleidelijk betaalde de pastoor van Zeelst geld terug aan de initiatiefnemers die de kapel in 1803 hadden laten bouwen, zoals de kinderen van Paulus Louwers en de kinderen van Richard van den Oetelaar. Vicaris Van Alphen klaagde in 1823 nog steeds over de jongelui die in de herbergen bij de kapel zoveel lawaai maakten dat zij het lof verstoorden. De vicaris dreigde zelfs het lof te verbieden of eventueel alle missen bij de kapel. Hij vernam ook berichten van een nieuw opgerichte broederschap, die een processie wilde organiseren van Zeelst naar Meerveldhoven. Vicaris Van Alphen was erg kwaad dat deze broederschap zonder zijn toestemming was opgericht. Hij verbood de broederschap om het Mariabeeldje in processie over te brengen van Meerveldhoven naar Zeelst vice versa. Kennelijk was de vicaris helemaal niet te spreken over de wijze waarop de bedevaartgangers in en om de kapel van Meerveldhoven zich gedroegen. Twintig jaar na de stichting van de kapel had hij nog steeds spijt dat hij de bouw destijds niet had tegengehouden.

Het processieverbod De grondwet van 1848 verbood processies op openbare wegen. Toen op 15 september 1855 de processie van Eindhoven naar Meerveldhoven aanstalten maakte voor het meevoeren van vaandels in de stoet, greep de politie in. In Gestel hield de politie de processie staande. Een processie had in Meerveldhoven zelf wel gemogen. Indien kon worden aangetoond dat een processie al vóór 1785 bestond, was het wel toegestaan. In Meerveldhoven bestond deze al sinds eeuwen. In Gestel daarentegen was een processie op de openbare weg verboden84.

De oprichting van de parochie Meerveldhoven In 1855 adviseerde pastoor Vervoort van Zeelst, die voorheen kapelaan was geweest in die parochie, om voor Meerveldhoven een zelf-

Links naast de nieuwe kerk van Meerveldhoven, die in 1889 werd voltooid, is de oude kapel van 1803 nog te zien.

standige parochie op te richten. De kapel was voor aantal parochianen te groot, maar door de toeloop van pelgrims was het toch mogelijk om voldoende inkomsten te krijgen voor de instandhouding van een parochie. Vervoort schreef: Wanneer te Mereveldhoven een pastoor komt die den tijd neemt en zin heeft om de devotie tot de H. Maagd aan te moedigen, dan kan daar een heerlijk bestaan komen, want het volk is er zeer voor genegen. De onenigheid die tussen de parochianen uit Zeelst en Meerveldhoven bestond, zou door de oprichting van de parochie Meerveldhoven uit de wereld zijn. Bovendien voorzag de 60-jarige pastoor Vervoort, dat hij en zijn 66-jarige kapelaan binnen afzienbare tijd steeds meer moeite zouden hebben om door weer en wind vanuit Zeelst de kapel van Meerveldhoven te bedienen. Hij stelde aan monseigneur Zwijsen voor om in Meerveldhoven een pastorie te bouwen voor een nieuw te benoemen pastoor. De benoeming was afhankelijk van de toekenning van een rijksjaarwedde voor de pastoor van 400 gulden. Deze werd verleend bij Koninklijk Besluit van 3 mei 1858. Monseigneur Zwijsen had aanvankelijk Judocus Smits (1813-1872) uit Eindhoven willen benoemen als eerste pastoor. Deze bekende geestelijke, oprichter van de krant De Tijd, is het echter niet geworden85.

287


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

In plaats daarvan benoemde Zwijsen Adrianus van Sleeuwen, die op dat moment kapelaan was in Schijndel. Hij kon in 1859 de nieuwe pastorie betrekken. Het geld voor de bouw van de pastorie werd onder meer verkregen uit de afkoop van de particuliere tiendrechten in Meerveldhoven. Deze pastorie lag aan de Schoolstraat en heeft daar tot 1964 gestaan. Het was in 1859 nog niet nodig om een parochiekerk te bouwen, aangezien de bedevaartskapel groot genoeg was voor de 200 parochianen.

De Westerhovense processie Vanuit een aantal omliggende plaatsen werden georganiseerde bedevaarten ondernomen naar Meerveldhoven. Vooral de bedevaart van Westerhoven naar Meerveldhoven is bekend. In Westerhoven heerste tussen 1866 en 1875 cholera. Pastoor Van Lieshout kondigde in 1871 af dat de inwoners van Westerhoven gedurende 100 jaar in de meimaand op bedevaart dienden te gaan naar Meerveldhoven. Die belofte werd waargemaakt, aangezien in 1971 het eeuwfeest van de bedevaart van Westerhoven naar Meerveldhoven werd gevierd86.

De bouw van de parochiekerk In 1872 werd Petrus van Schendel pastoor in Meerveldhoven. In 1873 verwoestte een brand

De kerk en pastorie van Meerveldhoven omstreeks 1915.

288

een aantal huizen rondom de kapel en de pastorie. De meeste huizen werden kort daarna herbouwd. De boerderij van Baselmans bleef gespaard. Pastoor Van Schendel had goede contacten met de heer H. J. van Lanschot uit Den Bosch. Hij kreeg van deze man jaarlijks geld om missen te lezen voor diens overleden vrouw Van Lanschotvan der Kun. Toen de pastoor in een brief aan hem schreef dat de kapel te klein werd en dat de parochianen geen geld hadden om een nieuwe te bouwen, stuurde Van Lanschot spontaan 300 gulden. Later informeerde hij naar de kosten van nieuwbouw. Uiteindelijk schonk hij 23.000 gulden voor de bouw van een nieuwe kerk. Het schijnt dat zijn huishoudster Anna Nooyen ook met hem had gesproken over de wonderbaarlijke genezing van haar vader dank zij de bedevaarten die zij en haar familie hadden ondernomen naar Meerveldhoven. Drie maanden vóór zijn dood in 1885 had de heer H. J. van Lanschot schriftelijk zijn schenking toegezegd. Anna Nooyen had deze per post aan pastoor Van Schendel gezonden. Na zijn dood kon de parochie over het geld beschikken. De Bossche architect Lambert Hezenmans was de ontwerper van de kerk. Hij stond bekend als restaurateur van de Sint-Janskerk in Den Bosch. Ook de koepelkerk in Oerle was van zijn hand.


KERKELIJKE GESCHIEDENIS

De nieuwe kerk in Meerveldhoven werd gebouwd naast de kapel van 1803, op de plaats van de eerdergenoemde boerderij van Baselmans. Vanouds heette dit perceel, samen met de plaats van de kapel, de Kapeldries. Hier had in de Middeleeuwen een kapel gestaan. De kapel van 1803 kon in gebruik blijven totdat de kerk was voltooid en werd in 1891 afgebroken. Enkele materialen daarvan en altaren uit die kapel werden voor 347,50 gulden verkocht aan T. van Seumeren uit Tilburg. De eerste steenlegging van de kerk vond plaats op 1 april 1888 en op 1 mei 1889 was de inzegening. De bouw werd uitgevoerd door Willem van Aalst. Monseigneur Godschalk, bisschop van Den Bosch, consacreerde de kerk op 29 juli 1889. Op die dag was het dorp Meerveldhoven prachtig versierd. Aan de feestelijke optocht in het kleine dorp verleenden twee gilden, twee handboogschutterijen, de harmonie L’Union Fraternelle en een liedertafel hun medewerking87. Voor deze kerk vervaardigde de Bossche beeldhouwer J. Goossens een hoogaltaar. Drie gebrandschilderde ramen werden geleverd door glazenier H. Oidtman en Cie. uit Brussel. Het interieur was, naar de smaak van die tijd, rijk gepolychromeerd. In de kerk stond de boom met het beeldje van Onze-Lieve-Vrouw ter Eik. Zes houten beelden uit de kapel vonden een nieuwe plaats in de kerk88. Pastoor Van Schendel werd in 1899 begraven op het nieuwe kerkhof, dat in 1891 op zijn initiatief was aangelegd. Pastoors van Meerveldhoven zie Zeelst Adrianus van Sleeuwen Petrus van Schendel Jacobus Pompen

tijnen van de abdij van Postel. Die abdij was destijds niet meer in handen van de norbertijnen. Na de dood van pastoor Bijnens was het niet mogelijk om een oud-norbertijn van deze abdij te benoemen. Hierdoor kwam er een einde aan een eeuwenlange bediening van de parochie Oerle door reguliere priesters (kloosterlingen). Apostolisch vicaris monseigneur Den Dubbelden stelde daarom een seculiere priester (wereldheer) aan, pastoor Swerts. Deze liet in 1854 een nieuwe pastorie bouwen.

Drukte van bedevaartgangers bij de kerk van Meerveldhoven, waar het beeldje van Onze-LieveVrouw ter Eik wordt vereerd. Ansichtkaart van 1905.

periode 1800-1859 1859-1872 1872-1899 1899-1902

Sint-Jan de Doperparochie in Oerle In 1798 hadden de katholieken in Oerle de oude kerk teruggekregen van de protestanten. In tegenstelling tot de kerken in Meerveldhoven en Veldhoven, was dit gebouw nog bruikbaar. In de daaropvolgende jaren moesten nog veel reparaties worden uitgevoerd. In 1803 kon de schuurkerk worden gesloopt. Het kerkbestuur verkocht de sloopmaterialen daarvan om reparaties aan de kerk te kunnen betalen. Tot 1839 waren de pastoors van Oerle norber-

Bidprentje van pastoor Bijnens uit Oerle. Hij was de laatste pastoor die norbertijn was.

289


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

De 19de-eeuwse koepelkerk

De bouw van de koepelkerk

van Oerle met aan de

In 1874 werd Joannes Vogels pastoor van Oerle. Hij was geboren in Strijp in 1826. Op het moment van zijn benoeming was hij al 16 jaar werkzaam als kapelaan in Oss. Pastoor Vogels was van mening dat in Oerle een neo-gotische kerk moest komen. In die tijd werden in en om Eindhoven wel meer neo-gotische kerken gebouwd, zoals de Sint-Catharinakerk in Eindhoven, de Sint-Clemenskerk in Nuenen (1871) en de Sint-Petruskerk in Woensel (1874). Aangezien de toren eigendom was van de gemeente Oerle, moest Vogels in overleg treden met de gemeenteraad over een eventuele afbraak daarvan. De gemeenteraad wilde de toren laten staan. In 1754 was die immers, na een blikseminslag, grondig hersteld. Architect Lambert C. Hezenmans (1841-1909) uit Den Bosch ontwierp een kerk met een koepel voor Oerle. Hezenmans was niet alleen architect,

linkerzijde de toren van 1754.

Reclamedrukwerk van omstreeks 1900 van het pensionaat in Oerle. De gebouwen kloppen niet met de werkelijkheid

290

hij was tevens ornamentsnijder, beeldhouwer, schilder en restauratie-architect van de Sint-Jan in Den Bosch. Hezenmans bouwde ook de kerken van Orthen, Acht en Meerveldhoven89. Achteraf bleek de koepel van de kerk van Oerle te zwaar voor de fundamenten. Er werden scheuren geconstateerd en zelfs waarschuwden enkele werklieden, die aan de bouw hadden meegewerkt, dat de koepel het op een keer zou begeven. Na de dood van bouwpastoor Vogels, in 1907, overwoog het kerkbestuur om de koepel te herstellen of anders een nieuwe kerk te bouwen. Na 40 jaar bleek de kerk al zo slecht te zijn dat afbraak noodzakelijk was. Het gebouw was bovendien zo vochtig dat schimmels het interieur aantastten en dat de schilderingen op de muren van het vocht te lijden hadden90. Lambert Hezenmans ontwierp ook het hoogaltaar voor de kerk. Het werd vervaardigd door de gebroeders Goossens uit Den Bosch. Dit altaar staat nog in de huidige kerk van Oerle. Pastoors van Oerle Godefridus van Herck91 Arnold Joseph Bijnens Cornelis Swerts Caspar van Lieshout Joannes Vogels

periode 1801-1816 1816-1839 1839-1861 1861-1874 1874-1907

Liefdegesticht van de Zusters van Tilburg In de loop van de 19de eeuw verrees in vrijwel ieder Brabants dorp een klooster van een of andere congregatie, die zich ging toeleggen op ziekenzorg, bejaardenzorg en onderwijs. In de tijd dat monseigneur Zwijsen nog pastoor was in Tilburg, had hij daar in 1832 een klein klooster gesticht voor de congregatie van de zusters van liefde, die door hem was opgericht. Deze congregatie groeide in korte tijd uit tot een bloeiende religieuze organisatie met dochterkloosters in Nederland en missiekloosters in andere werelddelen. Vermoedelijk was de stichting van het klooster in Oerle een navolging van wat pastoor Van Sambeek in Aarle-Rixtel had gedaan. Deze oudkapelaan van pastoor Zwijsen uit Tilburg, was afkomstig van Oerle. Hij had in Aarle-Rixtel bij het klooster een pensionaat voor meisjes gesticht. Pastoor Swerts vroeg monseigneur Zwijsen of er in Oerle een klooster gesticht kon worden, vooral voor het onderwijs aan meisjes. Hij stelde


KERKELIJKE GESCHIEDENIS

de oude pastorie beschikbaar, op voorwaarde dat er nabij de kerk een nieuwe zou worden gebouwd. Het ging hier om de pastorie van de abdij van Postel. In 1854 trokken de eerste zusters in dat klooster, dat voortaan Heilige Paulus van het Kruis zou heten. De eerste overste was Judoca Eijcken (1826-1905), dochter van een rijke textielfabrikant uit Geldrop. Vanaf 1855 gaven de zusters onderwijs aan meisjes uit Oerle. Na enige tijd kwamen ook meisjes uit dorpen rondom Oerle naar deze school. De zusters gaven onder andere les in naaien en breien. Omdat de inkomsten voor het klooster te gering waren om van te leven, besloten de zusters in 1856 een internaat te openen voor meisjes. Het aantal kostschoolleerlingen nam geleidelijk toe. Het klooster kreeg financiële steun van Willem Bax, oud-pastoor van Soerendonk en Eersel, die van 1858 tot aan zijn dood op 5 januari 1861 bij de zusters inwoonde. Gerardus Bogaers, zoon van een rijke Tilburgse fabrikant en kapelaan van de Sint-Jan in Den Bosch, werd in 1868 rector van het klooster. Voor hem was er naast het klooster een rectorswoning, die in 1859 door pastoor Bax was gebouwd. Deze ziekelijke kapelaan stierf in 1878. De rectorswoning was de eerste uitbreiding van de gebouwen, gevolgd in 1864-1865 door een meisjesschool. Omstreeks 1900 beschikte het klooster van Oerle over een goed lopende school, die veel meer leerlingen telde dan de jongensschool92.

Heilige-Caeciliaparochie te Veldhoven Evenals in Oerle waren de patronaatsrechten van de kerk van Veldhoven sinds de Middeleeuwen in het bezit van de abdij van Postel. Met de dood van pastoor Anthonis verdween daar de laatste witheer en werd een seculier priester, Gerardus Verhoeven, aangesteld. Het verschil was in de kleding merkbaar. De norbertijnen droegen witte kleding en de seculiere priesters zwarte. Pastoor Verhoeven was een bijzonder man. Dankzij zijn vele aantekeningen is de periode van zijn bijna 50-jarige pastoraat bijzonder uitvoerig beschreven. Pastoor Verhoeven woonde in de pastorie op de Kleine Broek, die in 1777/1778 in opdracht van de abdij van Postel was gebouwd.

Op het bidprentje van pastoor Verhoeven komt zijn originele foto voor. Hij overleed in 1875.

De oude middeleeuwse kerk van Veldhoven was in 1798 teruggeven aan de katholieken. Het was echter een bouwval. In 1815 werd de ruïne van de kerk gesloopt vanwege instortingsgevaar. De sloopmaterialen werden openbaar verkocht. De toren bleef bestaan tot 1834. Sloopmaterialen van die toren werden hergebruikt in de kerk die in dat jaar werd gebouwd. Veldhoven beschikte sinds 1790 over een nieuwe en ruime schuurkerk aan de Kromstraat93. Na 1798 mocht een kerkgebouw weer het uiterlijk hebben van een kerk en hoefde het niet meer op een schuur te lijken. Pastoor Anthonis liet in 1800 een klokkentorentje bouwen, waarin een klepklokje was aangebracht. Met het geld van de openbare verkoop van de kerkruïne in 1815 kon een grotere klok worden aangeschaft. In 1822 ontving het kerkbestuur 1700 gulden als afkoopbedrag van de onderhoudsplicht van de kerk door de Domeinen. Die plicht was gebaseerd op het tiendrecht dat in handen was van de Domeinen. Met dat geld wilde men aanvankelijk de schuurkerk vergroten, maar de constructie daarvan was niet zo geschikt. Geld voor een geheel nieuwe kerk was er niet. Zonder een subsidie van koning Willem I was nieuwbouw niet mogelijk94.

291


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

De Waterstaatskerk van 1834 De bouwplannen liepen vertraging op vanwege de oorlog tegen BelgiĂŤ. Koning Willem I gaf niet eens antwoord op het subsidieverzoek van het kerkbestuur van Veldhoven. In een tweede verzoek, dat het kerkbestuur in september 1832 aan de koning zond, werd onder meer gewezen op het belang van de inkwartiering en verzorging van de soldaten door de parochianen. Omdat pastoor Verhoeven vaak klaagde over het gedrag van de soldaten, vermoedt men dat hij het verzoekschrift niet zelf heeft opgesteld. Het had overigens wel succes, aangezien de koning een schenking van 6700 gulden toezegde. Vanwege de oorlog waren bouwmaterialen duurder geworden. De begroting kwam, mede door aanpassingen van het bouwplan, op 14.535 gulden. De resterende 8000 gulden werden bijeengeschraapt uit giften van parochianen, de afbraak van de oude kerktoren, de verkoop en afbraak van de schuurkerk en de verkoop van obligaties. Het kerkbestuur hield niets meer over om een bouwterrein te kopen. Toch kocht het voor 100 gulden een stuk grond aan de Dorpstraat naast het huis De Kroon. Het koopbedrag kon pas in 1844 worden betaald, kennelijk was dat geen probleem.

De situatie bij de Waterstaatskerk in Veldhoven in 1911.

292

In 1834 was het benodigde geld bijeengebracht. De parochianen deden het graafwerk gratis evenals de aanvoer van steenpuin en stenen van de oude toren ten behoeve van de fundering van de nieuwe kerk. Het verhaal gaat dat 65.000 stenen vanaf de oude kerktoren via een menselijke keten werden doorgegeven tot aan de bouwplaats van de nieuwe kerk. De kerk was ontworpen door ingenieurs van Waterstaat. Dergelijke kerken worden daarom Waterstaatskerken genoemd. Op 21 oktober 1835 zegende deken Suijs uit Eindhoven de kerk in. Twee dagen later droeg pastoor Verhoeven zijn eerste mis op in de nieuwe kerk. Ondanks het feit dat veel parochianen gratis hadden gewerkt, moest het kerkbestuur nog 4500 gulden lenen van de pastoor en van enkele Veldhovenaren95. Er was geen geld om een stenen toren aan de kerk te bouwen. Het kerkbestuur liet een kleine houten toren oprichten. Deze houten toren moest vaak gerepareerd worden. In 1875 werd zelfs een geheel nieuw torentje gebouwd. Een ander probleem was de zwamvorming, die aantasting en verrotting van het houtwerk in de kerk tot gevolg had. Het bleek dat de ondergrond waarop de kerk was gebouwd moergrond was. Van daaruit groeide een wilde zwam, die vooral welig tierde op plaatsen waar de schoon-


KERKELIJKE GESCHIEDENIS

maaksters met zeep hadden gewerkt. Door het aanbrengen van luchtgaten verbeterde de toestand iets. Uiteindelijk kwam men omstreeks 1900 tot de conclusie dat er een nieuwe kerk moest komen. Het aantal parochianen was toegenomen en een vergroting van de bestaande kerk was zinloos. Het Waterstaatskerkje zou nog tot 1914 blijven bestaan, daarna volgde de sloop van het pand en de ingebruikneming van de nieuwe kerk96. Het kerkbestuur kocht in 1897 voor 4275 gulden van de familie Klessens het huis (voormalige brouwerij) De Kroon. Het pand werd in 1898 afgebroken en op die plaats werd voor pastoor Achterbergh een nieuwe pastorie gebouwd97. Pastoor Achterbergh was een echte bouwpastoor. Hij nam het initiatief voor de bouw van de pastorie, het klooster en de nieuwe kerk. Het klooster wordt in het volgende hoofdstuk behandeld, omdat het pas in 1900 in gebruik werd genomen. Pastoors van Veldhoven Jacobus Anthonis Gerardus Verhoeven Christianus van Gerwen Joannes Vingerhoets Hubertus Josephus Achterbergh

Jaren 1790-1826 1826-1875 1875 1875-1896 1896-1919

Sint-Willibrordusparochie te Zeelst

In 1900 werd het klooster in Veldhoven in gebruik

In Zeelst was de oude kerk al in 1795 aan de katholieken teruggegeven en kort daarna hersteld98. Omstreeks 1870 moest deze kerk verbouwd en vergroot worden. Op advies van het bisdom werd de mogelijkheid bekeken om een nieuwe, neo-gotische kerk te bouwen. In 1871 werd een terrein aangekocht, dat nog datzelfde jaar in orde werd gemaakt. Eigenlijk was het perceel niet breed genoeg. Dit had tot gevolg dat de kerk smal gebouwd moest worden. Het kerkbestuur zocht contact met architect Carl Weber uit Roermond (1820-1908).

genomen.

Dezelfde situatie kort voor de afbraak van de kerk in 1914. Tegenover de kerk is het nieuwe hotel De Beurs te zien. Het beekje op de voorgrond is de Oude Loop, die nabij dit punt in de Gender uitkomt.

293


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

Carl Weber

Op deze ansichtkaart van omstreeks 1905 is te zien dat de kerktoren van Zeelst toen nog geen torenspits had. De spits werd in 1907 aangebracht. Links de windmolen van Zeelst aan de Kapelstraat.

De nieuwe kerk werd gebouwd schuin tegenover de oude kerk aan de andere zijde van de weg. Sloopmaterialen die afkomstig waren van de oude kerk van Zeelst werden onder meer gebruikt voor de bouw van de pastorie. De stenen voor de kerk waren in Zeelst gebakken. De parochie had onvoldoende geld om de bouw te bekostigen. Van de gemeente kon een renteloos voorschot worden verkregen van 7000 gulden, dat 20 jaar later terugbetaald moest worden. Pastoor Mommersteeg schreef dat de gemeente dat in 1892 en 1894 wel nodig had, want toen was de gemeente straatarm.

Bidprentje van Joannes Vervoort, die van 1825 tot 1867 pastoor was in Zeelst. Pastoor De Vocht volgde in 1867 Vervoort op.

294

Weber was in 1820 in Keulen geboren. Hij vestigde zich in 1857 in Roermond als architect. Zijn grote concurrent in Roermond was de beroemde architect Pierre Cuypers, die onder meer de Sint-Catharinakerk in Eindhoven ontwierp. Het werk van Weber is te onderscheiden in twee perioden: 1853 tot 1881 en vanaf 1882. In de eerste periode bouwde hij kerken in neo-gotische stijl, zoals die van Bergeyk-’t Loo (1861-1863), Nuenen (1871-1872), Zeelst (1871-1873) en als hoogtepunt Best (1880-1882). De kerken uit de tweede periode liet hij in de romano-gotische stijl bouwen, zoals Vught (1881-1884) en de koepelkerken van Uden (1887-1890), Geldrop (1889-1891) en Lierop (1890-1892)99. Pastoor De Vocht heeft niet opgetekend hoe de bouw verliep. Zijn opvolger pastoor Mommersteeg schreef in het Memoriale van de parochie wat hij nog achteraf nog aan feiten kon vinden. De nieuwe kerk kon op Eerste Kerstdag 1873 in gebruik worden genomen. De oude kerk was pas in 1876 helemaal gesloopt. De toren van de nieuwe kerk moest enkele keren worden


KERKELIJKE GESCHIEDENIS

aangepast, omdat het geld ontbrak voor de achtkantige spits die architect Weber had ontworpen. De toren zou vierkant worden gebouwd tot het begin van de spits. Toen echter de opbouw van de toren was gevorderd tot aan de nok van het schip, bleek het geld op te zijn. Pastoor De Vocht besloot toen om de toren af te dekken met een stompe lage spits100. In 1895 kwam men tot de conclusie dat de toren niet goed was gebouwd. Een restauratie was niet voldoende, er was zelfs een gedeeltelijke afbraak nodig. In 1895 werd dat werk uitgevoerd door aannemer Booms. In 1907 werd een spits op de toren geplaatst naar het ontwerp van de Amsterdamse architecten Jos Cuypers en Jan Stuyt. Pastoors van Zeelst Joannes Kuijpers Joannes Vervoort Wilhelmus Josephus de Vocht Joannes Baptista Mommersteeg

Jaren 1804-1825 1825-1867 1867-1889 1889-1905

Religieuzen en priesters elders Uit de dorpen Meerveldhoven, Oerle, Veldhoven en Zeelst kwamen betrekkelijk weinig priesters. Vaak waren zij afkomstig uit de gegoede families. In het begin van het hoofdstuk kwamen drie missionarissen voor die naar de Verenigde Staten en Canada waren vertrokken. Een broer van missionaris Adrianus van Hulst was Joannes van Hulst. Hij was jezuiet en van 1854 tot 1869 werkzaam als pastoor in Steensel en Knegsel en van 1869 tot 1883 als pastoor in Volkel. Hij overleed op 30 september 1883 in Volkel 102. Ook een broer van missionaris Henricus Baselmans uit Meerveldhoven was een geestelijke. Joannes Baselmans was van 1869 tot en met 1873 kapelaan in Uden en werd in 1873 rector van de Birgittijnen aldaar. Cornelius Gerardus de Wit (1814-1894), zoon van Jan Francis de Wit, notaris van Veldhoven, was van 1862 tot aan zijn dood in 1894, pastoor in Goirle. Zijn neef Jacobus Gerardus de Wit

Het klooster in Zeelst Het kerkbestuur benaderde in 1890 de gemeenteraad over de aankoop van een stuk bouwland dat hoorde bij de woning van hoofdonderwijzer Cuijpers. Het werd gekocht om daar een liefdegesticht te bouwen met een bijzondere (katholieke) school, en een huis voor oude mannen en vrouwen. Verder had pastoor Mommersteeg de toezegging dat hij het huis van de dames De Wit kon krijgen. Hij had afgesproken met de algemeen overste van de zusters van Schijndel dat zij na enige tijd zusters zouden sturen. Pastoor Mommersteeg liet vervolgens in 1893 het liefdegesticht bouwen, in 1894 de school en in 1895 het huis voor ouden van dagen. Op 1 juni 1894 kwamen de eerste zes zusters in Eindhoven aan. Het waren de overste zuster Seraphine Kamp en verder de zusters Oda van de Wijdeven, Tecla Smets, Virgenie van Doren, Cajetana Venmans en Luciana Donkers. Zij werden met twee rijtuigen naar Zeelst gebracht, waar de bevolking hen overlaadde met geschenken. Door de komst van de zusters konden de meisjes in het najaar van 1894 de openbare school verlaten en voortaan de bijzondere school bezoeken. Dit had gevolgen voor het aantal onderwijzers aan de openbare school. Het gasthuis voor bejaarden kon in 1895 worden geopend101.

Onder de vele religieuzen uit Veldhoven bevond zich pater Hilarius van den Wildenberg, die trappist was in de Achelse Kluis.

295


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

(1814-1880), zoon van Antonius Josephus de Wit, burgemeester van Zeelst, was van 1859 tot 1863 pastoor in Lage Mierde en daarna, van 1863 tot 1880, pastoor in Haaren. Diens broer Johannes Franciscus de Wit (1822-1889) was enige tijd als priester werkzaam in het Instituut voor Doofstommen in Sint-Michielsgestel. Paulus Verschueren (1835-1890) uit Veldhoven had nog gestudeerd op de studiebeurs van Jan Damen uit Mierlo. Hij was achtereenvolgens kapelaan in Maarheeze van 1861 tot 1865, kapelaan in Mierlo van 1865 tot 1880, pastoor van de Sint-Mariapolder in Dussen van 1880 tot 1886 en pastoor van de parochie Korvel in Tilburg van 1886 tot 1890. Hij overleed op 21 september 1890 bij zijn familie in Veldhoven103. Joannes Baptista van Sambeek (1806-1860) was

de zoon van burgemeester Johan van Sambeek uit Oerle. Hij was van 1832 tot en met 1850 kapelaan in de parochie ’t Heike in Tilburg, waar de latere aartsbisschop Joannes Zwijsen pastoor was. Zwijsen was de stichter van de congregatie van de zusters van liefde van Tilburg. Van Sambeek was 1850 tot 1860 pastoor in Aarle-Rixtel. Hij was daar betrokken bij de stichting van het klooster Mariëngaarde voor de zusters van liefde van Tilburg. Hij overleed in 1860 in Aarle-Rixtel104. Er traden ook jongens en meisjes toe tot kloosterorden en congregaties. Vooral bij de zusters van Schijndel zaten verschillende meisjes die afkomstig waren uit Zeelst of Veldhoven. In 1846 werd vanuit Westmalle op de grens bij Valkenswaard de Achelse Kluis opgericht. Daar trad in 1862 Joannes Zeegers (1830-1868) uit Veldhoven in. Hij werd op 19 maart 1863 geprofest en droeg de naam frater Hilarius. Hij was 37 jaar oud toen hij overleed. In 1873 vertrok Henricus van den Wildenberg (18461929) naar de Achelse Kluis. Hij kreeg de naam pater Hilarius, duidelijk in navolging van zijn overleden plaatsgenoot. Op 3 juni 1882 werd hij in Luik tot priester gewijd. Hij verbleef 54 jaar in de Achelse Kluis105.

Pauselijke zouaven Tussen 1860 en 1870 werd het voortbestaan van de Kerkelijke Staat in Midden-Italië bedreigd. Italiaanse nationalisten, waaronder Guiseppe Garibaldi, wilden de zeven afzonderlijke staatjes verenigen tot één Italië. Dit zou ten koste gaan van de Kerkelijke Staat. Paus Pius IX riep de katholieke jongemannen op om hem te helpen. Aanvankelijk hoorden deze pauselijke soldaten of zouaven tot een Frans regiment.

Bidprentje van pater Hilarius Zeegers, die afkomstig was van Veldhoven.

Pauselijke zouaven Johannis van der Put Bartholomeus van Dommelen Antonius Dingen Francis Dingen Wilhelmus van de Ven Joannes van Kuijk Henricus Pero

296

Geboorteplaats Oerle Veldhoven

Geboortedatum

Overlijdensdatum In Italië

nummer

7 november 1836 29 oktober 1836

Overlijdensplaats Zeelst Gestel

10 september 1907 31 oktober 1890

1866-1868 1867-1869

2021 3781

Veldhoven Veldhoven Zeelst Zeelst Zeelst

28 november 1841 22 september 1844 14 april 1850 16 januari 1823 26 maart 1839

Eindhoven Veldhoven Stratum Zeelst Strijp

14 januari 1934 25 februari 1870 7 juni 1912 22 februari 1881 31 januari 1901

1867-1869 1867-1869 1869-1870 1870 1870

3784 3794 9600 9738 9739


KERKELIJKE GESCHIEDENIS

Kindsheidoptocht in de parochie Oerle in 1933. Vaak liepen kinderen mee die als zouaaf verkleed waren. De zusters uit Oerle speelden een belangrijke rol bij de organisatie van deze jaarlijkse optocht.

Van de 10.000 strijders waren er ruim 3000 afkomstig uit Nederland. De meeste zouaven hebben nauwelijks deelgenomen aan de echte strijd. De soldaten die in 1866 of in het begin van 1867 naar Italië trokken, maakten deel uit van het leger dat in november 1867 in Mentana en Monte Libretti streed tegen het leger van Guiseppe Garibaldi. Van de zouaven uit Oerle, Veldhoven en Zeelst waren Joannes van der Put, Antonius Dingen, Franciscus Dingen en Bartholomeus van Dommelen betrokken bij de slag bij Mentana. Zij kregen na afloop het Mentanakruis uitgereikt. Drie andere zouaven uit Zeelst vertrokken pas in 1869 of 1870. Zij maakten de verdediging en de val van Rome mee in september 1870. Het waren Wilhelmus van de Ven, Henricus Pero en Joannes van Kuijk. Pero kreeg in 1893 de BeneMerentiemedaille. Enkele zouaven uit Veldhoven en Zeelst vestigden zich na terugkeer in Nederland in Eindhoven of omliggende dorpen. Zij sloten zich daar aan bij de Eindhovense zouavenbroederschap. Een aantal van hen

bezocht de Mentanaherdenking in 1892 in Utrecht. Sommige zouaven genoten in hun geboorteplaats groot aanzien. Zij droegen hun uniform nog bij kerkelijke gelegenheden en in optochten. Vaak liepen in de kindsheidoptochten ook kleine kinderen mee in een zouavenpak. De laatste zouaaf uit Veldhoven was Antonius Dingen. Hij stierf in 1934 in Eindhoven in de ouderdom van 92 jaar106.

Protestanten De gereformeerde gemeenten van Oerle en Veldhoven hadden tussen 1795 en 1798 de oude kerken weer af moeten staan aan de katholieken. De beide gemeenten waren zo klein dat deze in 1803 samen gingen in één gereformeerde gemeente Veldhoven. In die tijd werd het woord gereformeerde gemeente meestal vervangen door hervormde of Nederlands-hervormde gemeente. De Nederlands-hervormde gemeente Veldhoven omvatte de dorpen Veldhoven, Blaarthem, Gestel, Oerle, Zeelst, Wintelre en Meerveldhoven. Het aantal lidmaten was flink afgenomen, omdat de meeste functies in de dorpen niet meer bij voorbaat voor de protestanten bestemd waren. In 1788 waren er nog 44 lidmaten en in totaal 90 protestanten. In 1809 was dat aantal geslonken tot 28 lidmaten en in totaal 39 protestanten. Om als gemeente zelfstandig voort te mogen bestaan, diende het aantal zielen ten minste 50 te zijn.

297

Vier van de zeven pauselijke zouaven uit Veldhoven waren in 1867 betrokken bij de slag bij Mentana in Italië.


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

De Nederlands-hervormde gemeente Veldhoven beschikte niet meer over een eigen kerk. Drie oude kerken, te weten die van Veldhoven, Meerveldhoven en Blaarthem, waren niet meer te repareren om die vervolgens voor de protestanten te bestemmen. Vanaf 1803 werden de diensten gehouden in de pastorie in Veldhoven en ook in de pastorie in Oerle. Soms kwamen er in Oerle geen protestanten opdagen, zodat de dominee na een gebed en gezang maar weer naar huis ging.

De bouw van een protestants kerkje Er werd wel gekeken naar een mogelijkheid om een kerkje te bouwen, maar besluiten daarover werden voorlopig niet genomen. In 1821 stelde koning Willem I ruim 48.000 gulden beschikbaar voor 37 hervormde gemeenten in NoordBrabant. Veldhoven kreeg daarvan 4000 gulden toegewezen voor de aankoop van een pastorie en de grond voor een kerkje. In 1821 besloot de Nederlands-hervormde gemeente voor 900 gulden de oude pastorie aan te kopen. Het overige geld kon worden aangewend voor de bouw van een kerkje. Gedeputeerde Staten maakten aanvankelijk bezwaar tegen de verkoop voor 900 gulden, omdat het huis getaxeerd was op 925 gulden. Dankzij een Koninklijk Besluit van 22 december 1822 kon de verkoop toch doorgang vinden, echter wel voor 975 gulden. Toen kerkvoogd Hirzel in 1825 de beschikking

Links naast de Nederlands-hervormde pastorie is het protestantse kerkje van 1826 te zien.

298

kreeg over de subsidie van 4000 gulden, kon het aankoopbedrag van de pastorie meteen worden afgelost. In datzelfde jaar werd de pastorie hersteld; tevens liet de kerkenraad een bestek maken voor een kerkje. Timmerman Antonie Coppens uit Bladel nam de bouw van het kerkje aan voor 1940 gulden, hetgeen ongeveer 500 gulden lager was dan begroot. Coppens had veel ervaring met de bouw van dergelijke kerkjes in de Kempen. Het kerkje werd gebouwd op een perceel op de Kleine Broek naast de pastorie. Op 4 november 1826 kon het kerkje in gebruik worden genomen. Tijdens de oorlog tegen BelgiĂŤ (1830-1839) was het kerkje tijdelijk te klein, omdat ook ingekwartierde militairen de diensten bijwoonden. Dankzij de aankoop van boerderijen door de Maatschappij van Welstand kon de hervormde gemeente in de loop van de 19de eeuw groeien107. Het kerkje aan de Kleine Broek bleef in gebruik tot en met 1912. Toen in 1834 de oude kerktoren van Veldhoven werd afgebroken, moest het gemeentebestuur een overeenkomst sluiten met de hervormde gemeente, omdat deze nog rechten bezat op die toren. De protestanten stonden die af op voorwaarde dat zij het recht behielden om de klokken te mogen luiden, zodra die in de katholieke (Waterstaat)kerk werden opgehangen. Ook kreeg de hervormde gemeente 100 gulden voor haar aandeel in de oude kerk108.


KERKELIJKE GESCHIEDENIS

Predikanten te Veldhoven Johan Pieter Nicolaas Cox Johannes Cornelis Ten Ham109 Arnold Kremer Johannes Aegidius Timmerman Sytze Nicolai Jan Magchiel Dirk Rombach Adolf Begemann Jan Hendrik Dinckgreve Willem Mulder

Periode 1803 1804-1817 1818-1840 1841-1844 1845-1872 1874-1882 1882-1883 1887-1892 1897-1904

Onderwijs In de 18de eeuw was het onderwijs volledig in handen van protestantse schoolmeesters. In de 19de eeuw werden die geleidelijk vervangen door katholieken. De onderwijzers dienden zich te houden aan de nieuwe onderwijswet van 1806. In die wet stonden ook de vereisten waaraan een schoolmeester moest voldoen. De dorpen Oerle, Veldhoven en Zeelst beschikten over een eigen school. Meerveldhoven betaalde mee in de onkosten voor een school in Veldhoven, net zoals het voorheen met Zeelst had gedaan110.

Onderwijs in Zeelst

school en vanaf 1848 zelfs een schoolmeesterswoning omvatte. De school was in 1870 te klein geworden, doordat het aantal leerlingen gestadig toenam, zodat een vergroting van de school noodzakelijk was. Die vergroting kon worden verkregen door aan de overzijde van de straat een huis te bestemmen tot raadhuis en een afzonderlijk losstaand brandspuithuisje te bouwen111.

Het lange gebouw naast de kerk bestond uit een raadhuis, school en schoolmeesterswoning. Het oudste gedeelte dateert van 1844.

De school van Zeelst, die in 1770 was gebouwd, was in 1843 aan vervanging toe. Het verhaal van deze bouw kwam al ter sprake bij het raadhuis, aangezien het langgerekte gebouw dat toen tot stand kwam, een raadhuis, brandspuithuisje,

Links: Wouter van der Meeren was van 1847 tot en met 1883 onderwijzer in Zeelst. Hij was de stamvader van de familie Van der Meeren. Rechts: Portret van hoofdonderwijzer Jacques Cuijpers omgeven door calligraďŹ sch schrift van zijn hand.

299


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

Aan de rechterzijde is de oude school van Veldhoven te zien, die lag op de hoek met de Rapportstraat.

In 1879 meldde de onderwijzer dat in november 99 kinderen de school bezochten. Volgens de wet moest bij 100 kinderen een hulponderwijzer worden benoemd. Dat was dus nog net niet nodig. De gemeenteraad wist dat de 16-jarige Jan Thomas van den Boomen, zoon van de landbouwer Antonij van den Boomen, in Weert op kostschool zat. Hij kon eventueel als kwekeling worden aangesteld. Zijn benoeming ging niet door, omdat uit andere cijfers bleek dat in 1878 al meer dan 100 kinderen naar school gingen. De gemeenteraad moest contact opnemen met de schoolopziener om een hulponderwijzer aan te stellen. In 1880 was Jan van der Elsen uit Strijp de eerste hulponderwijzer in Zeelst. Als gevolg van de benoeming liet de gemeenteraad de schoollokalen in de vakantie verbouwen112. Toen Wouter van der Meeren in 1883 met pensioen ging, stelde de gemeenteraad Jacq Cuijpers aan (1850-1926). Kort na diens huwelijk in 1884 liet de gemeente de schoolmeesterswoning verbouwen. Cuijpers was geboren in Neeritter. Hij was van 1875 tot 1881 hulponderwijzer geweest in Helmond. Op het moment van zijn aanstelling was hij onderwijzer in de gemeente Heel en Panheel. De naam van Cuijpers kwam al ter sprake in het hoofdstuk over de archeologie. Jacq Cuijpers was een verdienstelijk amateur-archeoloog, historicus, volkskundige en kalligraaf. Hij tekende en publiceerde in de Katholieke Illustratie, het Tijdschrift voor Noord-Brabantsche Geschiedenis, Taal- en Letterkunde van de Helmondse notaris Sassen, de Noordbrabantsche Almanak en het Limburgse historische tijdschrift De Maasgouw. Jacq Cuijpers onderhield contacten met de

300

Veldhovense onderwijzers J.G.N. Panken en C. Rijken en met de Bergeijkse amateurarcheoloog P.N. Panken113. Door de komst van het liefdegesticht in Zeelst veranderde de openbare lagere school in de praktijk in een jongensschool. De meisjes bezochten vanaf 1894 de bijzondere school van de zusters. Schoolmeesters in Zeelst Joachim Geene Johannes de Greef Peter van Cronenburg Wouter van der Meeren114 Joannes Jacobus Hubertus Cuijpers

Periode 1760-1810 1810-1818 1818-1847 1847-1883 1883-1916

Onderwijs in Veldhoven Gedurende de hele 19de eeuw was er in Veldhoven alleen maar een openbare school. Bijzonder onderwijs kwam daar pas vanaf 1900 voor115. De school lag in de Rapportstraat. Na de dood van de protestantse schoolmeester Scriba ruilde de gemeente het schoolgebouw met een huis van Huibert Mikkers116. Deze bezat het huis 87, dat bestond uit drie woningen. Mikkers kreeg van de gemeente nog eens 875 gulden bovenop de ruil. Dit huis stond naast De Kroon op de splitsing van de Rapportstraat, de Dorpstraat en de Kromstraat. In 1834 vonden verbouwingen aan deze school plaats. Vanwege de oorlog waren bouwmaterialen duur en kon aanvankelijk geen kalk vanuit BelgiĂŤ worden aangevoerd. De kosten vielen daardoor ook hoger uit dan was begroot117. Toen in 1853 plannen werden ontwikkeld voor de provinciale weg, lag de school met het huis daarnaast erg ongunstig. De gemeente wilde het huis wel verkopen, maar liet weten geen geld te hebben voor de nieuwbouw van een school. Als er subsidie zou komen, was het mogelijk om de school op het zelfde perceel meer noordwaarts te herbouwen. De gemeenteraad liet de provincie weten dat de school en onderwijzerswoning bouwvallig waren. Voordat met de bouw begonnen kon worden, diende de gemeente eerst te weten hoeveel subsidie het rijk en de provincie wilden verlenen. De totale begroting kwam op 5616 gulden. De subsidie bedroeg in totaal 1000 gulden. Uiteindelijk namen Cornelis van den Eijnden en Hendrik Keeris, meester-timmerlieden, en Thomas de Haas, metselaar, allen uit Veldhoven, het werk aan voor 3660 gulden118.


KERKELIJKE GESCHIEDENIS

In 1882 constateerde de gemeenteraad dat de school te klein was voor het aantal leerlingen dat daar gebruik van maakte. Een jaar later werd de school met een lokaal uitgebreid en tevens werd bij die gelegenheid de onderwijzerswoning verbouwd. Willem van den Wildenberg, een timmerman uit Stratum, nam de werkzaamheden aan voor 4628 gulden119. De school was nu voorlopig groot genoeg. Schoolmeesters in Veldhoven Bernardus Adolphus Scriba120 Joannes Sloots121 Joannes Guillielmus Norbertus Panken Cornelis Rijken

Periode 1777-1819 1819-1865 1865-1897 1897-1926

De schoolmeester ontving omstreeks 1860 een jaarsalaris van 400 gulden en het gratis gebruik van een huis en tuin. In 1860 kreeg hij een hulponderwijzer toegewezen. De gemeenteraad benoemde in die functie Joannes Guillielmus Norbertus Panken uit Duizel. Hij ontving een jaarsalaris van 230 gulden. Toen Joannes Sloots met ingang van 1 januari 1865 met pensioen ging, volgde Panken hem op als hoofdonderwijzer. Zijn jaarsalaris schoot meteen omhoog naar 600 gulden, inclusief een vrije woning met tuin. Hij was familie van de bekende amateurarcheoloog Panken uit Bergeijk. Zelf interesseerde hij zich ook voor de prehistorie van de Kempen, hetgeen in het eerste hoofdstuk ter sprake kwam122.

In 1880 werd Cornelis Rijken (1861-1942) hulponderwijzer in Veldhoven. Hij had zijn opleiding genoten in zijn geboorteplaats Duizel bij onderwijzer J.B. Panken. Rijken was een actieve amateur-archeoloog, historicus en volkskundige. Hij publiceerde artikelen in het tijdschrift Taxandria en in Sint-Jansklokken en maakte een aanzet tot een geschiedschrijving van Veldhoven. Ook na zijn dood werden nog artikelen van zijn hand gepubliceerd. Na de dood van hoofdonderwijzer Panken werd Cornelis Rijken hoofd der school in Veldhoven. Hij vervulde die functie tot en met 1926. Daarna was hij nog van 1926 tot en met 1930 hoofd van de Aloysiusschool aan de Dreef, die in feite een voortzetting was van de eerdere openbare lagere school.

Onderwijs in Oerle Sinds 1803 beschikte Oerle over een katholieke onderwijzer. Tot die tijd waren er gedurende meer dan 150 jaar protestantse onderwijzers. In Oerle was de oude school annex schoolmeesterswoning, die stond binnen de grachten op het kerkhof naast de kerk, aan het begin van de 19de eeuw niet meer bruikbaar. De gemeente had geen geld voor herstelwerkzaamheden. De hervormde pastorie van Oerle werd daarom vanaf 1817 als school en onderwijzerswoning gebruikt. In 1826 begon de ruimte te klein te worden, omdat kennelijk ook enige kinderen uit omliggende dorpen de school in Oerle bezochten. Burgemeester Van Sambeek voelde

Pensionaires actief met gymnastiekles op het pensionaat in Oerle. Foto van omstreeks 1910.

301


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

In 1918 werd de oude school van Oerle verbouwd tot burgemeesterswoning.

niets voor een uitbreiding van het pand ten behoeve van enkele leerlingen van buiten. Omdat de pastorie eigendom was van de gemeenten Oerle, Zeelst, Veldhoven c.a. (namens Meerveldhoven) en Vessem c.a. (namens Wintelre), kon de gemeente Oerle het pand niet zomaar verbouwen. In 1827 wilde de gemeente Oerle de oude school en schoolmeesterswoning hun oorspronkelijke bestemming terug geven. Door flinke verbouwingen zou die weer gebruikt kunnen worden. Architect Klessens uit Eersel schatte de kosten op 1400 gulden. De gemeente beschikte echter over slechts 237,81 gulden. De gemeenteraad verzocht Gedeputeerde Staten het tekort aan te vullen. Toen geen antwoord op dit verzoek kwam, schreef de burgemeester een brief aan koning Willem I met dezelfde vraag, maar ook daar werd niet op ingegaan. Toen kort daarna de oorlog uitbrak, was de kans op subsidie van de koning helemaal verkeken. Na de dood van onderwijzer Tops in 1834, nam Willem Sleegers waar. Hij was een onderwijzer van de 4de rang. Van de vijf sollicitanten was hij, vanwege zijn lage rang, het goedkoopst. Toch koos de raad een landmeter van het kadaster als opvolger. Wouter de Bont uit Waalwijk werd daarmee verkozen boven vier onderwijzers. Hij was de eerste De Bont in Oerle. Zijn familie zou meer dan een eeuw een grote invloed hebben op de Oerlese gemeenschap. Inmiddels was er onenigheid ontstaan tussen de gemeente Oerle en het katholiek kerkbestuur over de eigendomsrechten van de school bij de kerk. Om verdere problemen te voorkomen, besloot de gemeenteraad deze bouwvallige

302

school te verkopen aan het kerkbestuur voor 450 gulden. Tot 1837 bleef de school in de oude pastorie gehuisvest, pas daarna kon een nieuw gebouw in gebruik worden genomen123. In 1855 opende het liefdegesticht in Oerle een bijzondere lagere school voor meisjes. Het aantal leerlingen aan de openbare school werd daardoor gehalveerd. Om die reden vond de gemeenteraad het niet nodig om het salaris van de onderwijzer te verhogen, terwijl dat in veel andere gemeenten wel werd gedaan124. In 1883 keurde de schoolopziener van het district Eindhoven de school in Oerle af. Het lokaal mocht niet meer voor onderwijs gebruikt worden. Op een terrein op de Boonenberg, naast de onderwijzerswoning, werd in dat jaar een nieuwe openbare school gebouwd, die tot 1914 in gebruik bleef125. Schoolmeesters in Oerle Adriaan Tops Wouter de Bont Jan Arnoldus de Bont

Periode 1803-1834 1834-1874 1874-1912

SOCIAAL-ECONOMISCHE GESCHIEDENIS Aan het begin van de 19de eeuw was er weinig bedrijvigheid in de dorpen Meerveldhoven, Oerle, Veldhoven en Zeelst. De meeste mensen leefden van de landbouw. Huisnijverheid kwam wel voor, maar niet in die omvang als in de 18de eeuw. Bierbrouwerijen bestonden niet meer in de eerste helft van de 19de eeuw. Pas in de tweede helft van de 19de eeuw nam de werkgelegenheid toe, onder andere in de textielnijverheid. Er werden nieuwe bedrijven opgezet, zoals steenbakkerijen en sigarenfabrieken. Ook nam in Eindhoven en omliggende dorpen de werkgelegenheid toe. Het was een begin van een economische opleving, die zich vooral in de 20ste eeuw zou doorzetten.

Landbouw De landbouw was in de 19de eeuw nog erg traditioneel. De boeren verbouwden voornamelijk voor eigen behoefte. Het boerenbestaan was gedurende de eerste helft van de 19de eeuw armoedig. Vooral de aardappelmisoogsten en de slechte graanoogsten tussen 1845 en 1848 hadden armoede en hongersnood tot gevolg.


S O C I A A L- E C O N O M I S C H E G E S C H I E D ENIS

In sommige dorpen in Zuidoost-Brabant braken tiendoproeren uit tegen de tiendheffers. Daar staken de boeren het verplichte ĂŠĂŠn tiende deel van de oogst, dat zij moesten afstaan aan de tiendheffers, uit protest in brand. In Oerle, Veldhoven c.a. en Zeelst kwam het niet tot dergelijke ongeregeldheden. In die dorpen waren de tiendrechten door de boeren al grotendeels afgekocht. Vaak waren die aankopen de eerste vorm van samenwerking tussen de boeren. Voor de afkoop waren, voor die tijd, enorme bedragen nodig. Deze kosten konden zij terugverdienen door de tiendrechten nog 20 of 25 jaar voort te laten bestaan. Daarna was men definitief van het tiendrecht af. In 1842 verkochten de Domeinen een groot aantal tiendgebieden, zogenaamde tiendklampen. Het ging in Veldhoven om zeven klampen en in Meerveldhoven om twee. Francis van den Hurk uit Meerveldhoven kocht deze op de veiling voor 28.000 gulden. Hij verklaarde die aangekocht te hebben mede namens Arnoldus Koppelmans, Hendrik van den Wildenberg, Jan Smets, allen uit Veldhoven, en Jan Bazelmans uit Meerveldhoven126. Tussen 1850 en 1870 ging het vrij goed met de landbouw. Veel boeren maakten van deze gunstige tijd gebruik om hun schamel optrekje te verbouwen of om een geheel nieuwe boerderij te stichten. In die tijd verdwenen veel eenvoudige lemen woningen. Samenwerking tussen de boeren kwam pas aan het einde van de 19de eeuw voor, toen de landbouw in een crisis terecht was gekomen vanwege de invoer van goedkoop graan uit de Verenigde Staten van Amerika. Tijdens de crisis verrichtte een landelijke commissie onderzoek naar de toestand van de landbouw in Nederland. Er werden 95 gebieden in Nederland onderzocht. Telkens werd voor een plaats gekozen die qua landbouwsysteem, bodemsoort en ligging representatief was voor andere gemeenten. In de Kempen was dat het dorp Reusel. De situatie in de landbouw in Oerle, Veldhoven c.a. en Zeelst werd vergeleken met die in Reusel. In sommige opzichten week de situatie af, maar in hoofdlijnen ging de vergelijking wel op. De commissie kwam tot enkele belangrijke conclusies. Er was in de Kempen een algemeen geldgebrek onder de

bevolking met het gevolg dat het vee niet goed onderhouden kon worden en er onvoldoende meststoffen aangeschaft konden worden voor de landerijen. De bouwlanden waren over het algemeen slecht van kwaliteit en er was een tekort aan grasland. In Oerle bijvoorbeeld moest jaarlijks hooi worden aangekocht. Er was geen samenwerking tussen de boeren om gezamenlijk goedkoper kunstmest in te kopen. De kennis van het boerenbedrijf was bij de meeste boeren onvoldoende. Zij verbouwden gewassen volgens oude gewoonten en zochten niet naar verbeteringen door middel van andere methoden, betere werktuigen, ander zaad of kunstmest127. De belangrijkste gewassen waren rogge, haver, boekweit en aardappelen. Gerst en tarwe werden vrijwel niet verbouwd. In ieder dorp waren wel enkele hectaren vlas, dat door de boeren zelf werd verwerkt tot linnengaren. Een plaatselijke linnenwever maakte daar linnen lakens van. Aan het einde van de 19de eeuw verminderde het aantal hectaren vlas. Verder verbouwden de boeren voedergewassen, zoals zomerspurrie, herfstspurrie en klaver. Dankzij de klaverteelt was het niet meer noodzakelijk om een stuk grond iedere drie of vier jaar een jaar lang braak te laten liggen. De klaver verbeterde de grond en leverde bovendien extra veevoer op. Na 1867 kregen de boeren een hogere prijs voor boter en vlees, waardoor zij meer mest konden aankopen. In het landbouwverslag van Oerle werd als kritische kanttekening geplaatst dat de boeren ook vee konden gaan vetmesten, in plaats van alleen maar zuivel te produceren. Het gebruik van andere, ingevoerde meststoffen en kunstmest kwam vooral op in het laatste kwart van de 19de eeuw. De voorkeur ging in het begin uit naar guano, vogelmest uit ZuidAmerika, later werden ook superfosfaat, Thomasslakkenmeel en kalk gebruikt128. Omstreeks 1900 waren nog aanzienlijke gedeelten van de oppervlakte binnen de gemeenten woeste grond. In Veldhoven ging het om 376 hectaren, in Oerle om 788 hectaren en in Zeelst om 562 hectaren. Heideplaggen werden gebruik voor de mestbereiding en als brandstof. Zo nu en dan werden enkele hectaren woeste grond ontgonnen en beplant met bos129.

303


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

(NCB)132. Zeelst sloot zich nog niet aan bij de NCB. Daar was in 1895 een landbouwvereniging opgericht onder de naam Eendracht maakt macht. Deze vereniging kocht kunstmest en guano voor de aangesloten leden. In Oerle kwam de samenwerking tussen de boeren pas na 1900 op gang133. In tegenstelling tot de meeste Brabantse dorpen kenden Oerle, Veldhoven en Zeelst tot 1900 geen onderlinge verzekeringen voor brand- of hagelschade of verlies van vee. Evenmin bestonden daar boerenleenbanken of andere kredietinstellingen, zodat de boeren tegen een te hoge rente moesten lenen bij particulieren134.

Veeteelt Om de productie in de landbouw en tuinbouw te verhogen, werden proefvelden aangelegd

Mechanisatie in de landbouw kwam pas aan het einde van de 19de eeuw op gang. In Zeelst bijvoorbeeld waren in 1895 twee dorsmachines aanwezig130.

waarbij verschillende bemestingsmethoden

Misoogsten

werden gebruikt.

In de gemeentelijke jaarverslagen werden de misoogsten vaak ter sprake gebracht onder de rubriek van het armwezen. In de jaren 1845 tot en met 1848 was grote armoede ontstaan als gevolg van aardappelmisoogsten. De langdurige teelt van aardappelen op dezelfde grond had ziekten onder de aardappelen tot gevolg, waaronder aardappelmoeheid. In de jaren 1853, 1855, 1861 en 1866 gingen de aardappeloogsten geheel of gedeeltelijk verloren. Dit trof vooral de wevers en arbeiders, die te weinig grond hadden om voldoende voedsel te telen of met hun inkomen niet toekwamen zodra de voedselprijzen stegen. Soms kon een uitzonderlijk goede aardappeloogst, zoals in 1892, tot gevolg hebben dat vrijwel niemand steun behoefde van het armbestuur131.

Proefveld bij Van der Velden in Zandoerle met verschillende hoeveelheden chilisalpeter. De tweede vrouw van links is Kee van den Oetelaar-Verbaant.

Landbouworganisaties

De voormalige Voorste Postelse hoeve in Zonderwijk.

Omstreeks het midden van de 19de eeuw kwamen de eerste landbouwverenigingen op. Vaak waren de leden grootgrondbezitters of personen uit adellijke families. De meeste boeren voelden zich daarbij niet thuis. Aan het einde van de 19de eeuw maakten geestelijken, zoals pater Gerlacus van den Elsen, propaganda voor de oprichting van boerenbonden. In 1896 werd in Veldhoven een afdeling opgericht van de Noord-Brabantse Christelijke Boerenbond

304

De armoedige situatie in de landbouw was ook merkbaar in de omvang van de veestapel. Slechts weinig boeren konden zich in de eerste helft van de 19de eeuw trekpaarden veroorloven. Het aantal trekossen was toen in de meeste dorpen groter dan het aantal trekpaarden. In de tweede helft van de 19de eeuw spande men minder vaak trekossen voor de ploeg of de kar en konden de boeren zich paarden veroorloven135. De veestapel was niet groot. In Zeelst bijvoorbeeld waren omstreeks 1867 maar 20 boeren die meer dan drie koeien hadden. Francis Koppelmans had de meeste runderen met 6 koeien, 2 vaarzen en een kalf136. Vanaf 1866 hielden de gemeenten landbouwverslagen bij. Aan de hand van die gegevens kan de omvang van de veestapel worden afgeleid.


S O C I A A L- E C O N O M I S C H E G E S C H I E D ENIS

In Oerle waren in 1866 nog 12 houders van schaapskudden, die hun schapen op de gemeenschappelijke heidegronden lieten grazen. In totaal waren in Oerle toen 486 schapen. In de gemeente kwamen 37 paarden voor en 20 trekossen, daarnaast waren er nog eens 20 mestossen. Kippen of andere hoenders werden op beperkte schaal gehouden. In heel de gemeente Oerle waren in 1866 slechts 550 hoenders. Opvallend was de grote hoeveelheid bijenkorven: 120 in 1866 en 220 in 1876. Na die tijd was er landelijk sprake van een sterke vermindering van het aantal bijenkorven. In ongeveer 35 jaar tijd nam de bijenteelt met 55% af. Landelijk werd dit toegeschreven aan het verdwijnen van de veenboekweitteelt en het kleiner worden van het areaal boekweit. In Oerle kan dat niet de oorzaak zijn geweest doordat daar geen veenboekweit voorkwam en jaar in jaar uit 30 hectaren boekweit werden verbouwd. Mogelijk had de opkomst van de suikerindustrie grotere invloed137.

Boterfabricage Veel boeren verwerkten zelf melk tot boter. De verkoop van boter was een belangrijke bron van inkomsten. De boter werd verkocht op een botermijn in de eigen gemeente. In Veldhoven bestond zo’n botermijn sinds 1867. Deze werd jaarlijks verpacht aan een herbergier of tapper, bij wie de boeren hun boter te koop konden aanbieden. De botermijn werd wekelijks op maandag gehouden. Vaak kochten boterhandelaren daar boter op. Ook leverden de boeren aan plaatselijke winkeliers in ruil voor winkelwaren138. Vanaf 1870 werd de boterhandel in Zuidoost-Brabant steeds belangrijker. Uiteindelijk gingen de botermijnen ten onder toen de coöperatieve boterfabriekjes omstreeks 1895 snel in betekenis toenamen. De boter werd toen meestal via de coöperatieve botermijn in Eindhoven verkocht. Omdat de export van boter goed verliep, waren de betaalde prijzen per kilogram hoog. Het loonde de moeite om te investeren in melkcentrifuges die door honden of met mensenkracht werden aangedreven. In Zeelst waren bijvoorbeeld in 1890 al 26 melkcentrifuges, die door honden werden aangedreven. De fabrieksmatige productie van roomboter kwam in de jaren 1893/1894 op gang. In eerste instantie ging het om particulier initiatief, maar

Plaats

Jaar

Deelnemers

Veldhoven

1895 1896 1898 1900 1896 1898 1898

50 57 61 57 43 42 41

Zeelst

Verwerkte melk 400.000 liter 494.000 477.300 458.000 352.900 333.000 338.500

al snel sloten boeren zich bij coöperatieve verenigingen aan, die voor gezamenlijke rekening een handcentrifuge aanschaften voor de bereiding van boter. Geleidelijk gingen die bedrijven op stoomkracht over. Vaak kwam een boterfabriekje van de grond nadat de rijkslandbouwleraar P. van Hoek in het dorp een lezing had gehouden over coöperatieve verenigingen. In Zeelst werd in 1893 een zuivelfabriekje van De verenigde landbouwers opgericht. Deze fabriek beschikte over een handkracht-melkcentrifuge. In Veldhoven werd in 1894 de coöperatieve handkrachtboterfabriek De Veldbloem opgericht. De statuten passeerden voor de notaris op 26 april 1895. De Veldbloem verkocht de boter via de coöperatieve botermijn in Eindhoven. In 1900 leverde de roomboter daar 1,18 gulden per kilo op139. In 1898 begon H.A. Bazelmans tegenover het gemeentehuis van Zeelst ook met een zuivelfabriek. Nog voordat hij zijn vergunning had aangevraagd, draaide de melkcentrifuge al op volle toeren. Deze veroorzaakte zoveel lawaai dat Bazelmans slechts onder voorwaarden zijn vergunning kreeg. Hij moest de centrifuge plaatsen in een aparte ruimte met dubbele muren. Na ruim een jaar kreeg Bazelmans vergunning voor zijn zuivelfabriek. In hetzelfde pand vestigde hij kort daarna een sigarendrogerij, omdat hij niet opkon tegen de boterfabriek van de verenigde landbouwers140. In 1896 huurde Jan van de Ven voor 15 jaar het afgekeurde schoollokaal in Oerle bij de kerk, om dat te gebruiken voor een coöperatieve roomboterfabriek, die opgericht zou worden. Of dat is doorgegaan is niet duidelijk, aangezien de eerste roomboterfabriekjes in Oerle van 1901 dateren141. Uit de jaarlijkse landbouwverslagen van Nederland zijn de productiecijfers bekend van de boterfabriekjes van Zeelst en Veldhoven.

305

Kg boter

18.000 15.980 14.154 12.135 11.000 11.300


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

Textielnijverheid

Luchtopname uit 1923 van de fabriek van de familie Van Nuenen in Meerveldhoven.

De textielnijverheid in Zeelst en Veldhoven was in de eerste helft van de 19de eeuw nauwelijks van belang. Van der Aa schreef in 1848 dat in Veldhoven voorheen (hij bedoelde de 18de eeuw) de linnennijverheid had gebloeid, maar dat veel handwevers zich bij gebrek aan werk moesten toeleggen op de landbouw142. Over Zeelst schreef hij dat daar de meeste inwoners een bestaan vonden in de landbouw, terwijl er tevens handel wordt gedreven in linnen- en pellengoederen143. In Oerle woonden aanvankelijk weinig linnenwevers. Daar was in de jaren 1866 en 1871 een plotselinge toename van het aantal wevers. In die jaren woonden er respectievelijk 30 en 40 wevers, maar nam hun aantal daarna af tot 4 in 1887. In Veldhoven waren omstreeks 1850 de meeste wevers werkzaam voor plaatselijke lakenreders. In 1853 waren er 122 wevers die wit en grauw linnen maakten en pellengoed (linnen weefsel met een blokachtig patroon, meestal voor tafellakens). Verder waren er nog 24 wevers die wol, strepen of katoen weefden voor Eindhovense fabrikanten. De meeste wevers waren mannen, daarnaast waren er ook kinderen in de textielnijverheid werkzaam. In 1855 ging het om 104 mannen en 38 kinderen. Zeelst telde in die tijd zes lakenreders die werk

306

verschaften aan zo’n 120 wevers. Het dagloon van een wever bedroeg in die tijd 40 cent. De Zeelster kooplieden verkochten hun linnen aan grote handelshuizen en op jaarmarkten in steden en dorpen. De toestand van de linnenlakennijverheid in Zeelst was in die tijd vrij slecht. Vanwege de Amerikaanse Burgeroorlog (18611865) was de aanvoer van katoen sterk verminderd. De prijs van katoen was zo hoog, dat veel katoenfabrieken zonder werk zaten. Het is opmerkelijk dat de linnenweverijen en pellenweverijen ook klaagden over de duurte van de katoen. Mogelijk dat de toegenomen vraag naar linnen leidde tot prijsstijgingen voor linnengarens, terwijl dat niet nadrukkelijk in de verslagen werd vermeld. In Zeelst had de oorlog in Amerika ook werkloosheid veroorzaakt onder de linnenwevers144. Vanaf ongeveer 1875 nam de werkgelegenheid in de linnennijverheid weer toe. Een aantal wevers had zich toegelegd op damast, een luxe linnensoort die gebruikt werd voor tafellakens en servetten, waarnaar veel vraag was. In 1881 waren in Zeelst 330 mannen, 30 vrouwen, 4 jongens en 11 meisjes werkzaam in de linnennijverheid. De gunstige situatie in de textielnijverheid leidde tot een afname van het aantal arme en behoeftige inwoners.


S O C I A A L- E C O N O M I S C H E G E S C H I E D ENIS

In omliggende steden en enkele dorpen vond mechanisatie van het productieproces plaats. In Geldrop werd in 1863 de eerste stoommachinale linnenweverij van Nederland opgericht. Joseph Elias plaatste in 1869 in zijn linnenfabriek in Eindhoven eveneens machinale weefgetouwen. Fabrikant Van Nuenen in Meerveldhoven volgde in 1884. De concurrentie was na enige tijd goed merkbaar. In Zeelst stond in het gemeentelijke jaarverslag van 1888: De linnen en pellen fabrikatie, welke voorheen een voornamen tak van nijverheid in deze gemeente uitmaakte, schijnt ten gevolge van de machinale linnen weverijen op den achtergrond gedrongen te zijn. Als gevolg van deze ontwikkeling verlieten veel wevers vanaf ongeveer 1885/1890 Zeelst en Veldhoven om zich te vestigen in en nabij Eindhoven, waar zij werk vonden in de textielfabrieken145. Aan het einde van de 19de eeuw waren in Zeelst vier linnenfabrieken. Ook waren er 130 gezinnen van thuiswevers die werk boden aan 260 mannen en 76 vrouwen. De werkgelegenheid in de fabrieken was nog gering. Bij Van Nuenen in Zeelst werkten 17 mannen, terwijl in hun fabriek in Veldhoven nog eens 9 mannen, 9 vrouwen en 2 jongens werk vonden. Vrijwel ieder jaar nam de werkgelegenheid bij de thuiswevers af, ofschoon het aantal thuiswerkende linnenwevers in 1900 nog groter was dan het aantal fabrieksarbeiders.

Lakenreders worden linnenfabrikanten De oudste reders in Veldhoven en Zeelst behoorden tot de familie De Wit. Zij waren tevens secretaris, notaris en burgemeester. Gerardus de Wit (1767-1835) kocht geweven linnen van thuiswevers uit Zeelst, Meerveldhoven, Strijp en Woensel. De Wit was een ondernemer die verschillende werkzaamheden uitbesteedde, zoals spinnen, spoelen en weven. Hij liet de lakens, als vanouds, bleken in Amsterdam, Haarlem en Heemstede. Zijn dochter Anna Cornelia de Wit, die gehuwd was met burgemeester Jan Habraken, zette het bedrijf voort. Op het briefhoofd adverteerde de firma Habraken-de Wit met linnen, pellen en damast. Na de dood van Jan Habraken en zijn vrouw werd de bedrijfsnaam voortgezet door hun zoon. Een dochter, die gehuwd was met Johannes Franciscus Bazelmans, voerde een firma onder de naam Bazelmans-Habraken. Beide bedrijven stonden in Zeelst.

Tijdens de crisisjaren van het midden van de 19de eeuw nam bakker/kruidenier Jan van Nuenen uit Zeelst het initiatief om bij zijn bakkerij een kleine weverij op te zetten, waar hij damast en pellen maakte. Het bedrijf in Zeelst werd omstreeks 1870 voortgezet door zijn zoon Wilhelmus van Nuenen. De weduwe van Jan en diens tweede zoon Jan Cornelius van Nuenen begonnen in 1869 aan de provinciale weg in Meerveldhoven een handelsonderneming met blekerij, die al spoedig werd uitgebreid met een weverij. Uiteindelijk ging Wilhelmus zich ook bemoeien met de weverij in Meerveldhoven. In 1884 groeide dat bedrijf uit tot een echte fabriek, die voorzien was van een stoommachine van 8 PK. Bij de fabriek lagen tevens uitgestrekte bleekvelden. Jan Cornelius van Nuenen was in die tijd de belangrijkste ondernemer in Veldhoven en Zeelst. Hij begon een steenfabriek en werd bovendien burgemeester in Veldhoven c.a., voorzitter van de Noord-Brabantse zuivelbond en lid van de gezondheidscommissie in Eindhoven146. Andere ondernemers waren eind 19de eeuw al actief, maar groeiden pas in de beginjaren van de 20ste eeuw uit tot fabrikanten. Zo legde bijvoorbeeld wever Johannes van Lippen de basis voor een weverij en wasserij-blekerij, waaruit in 1926 onder meer wasserij Spoli voortkwam. Verwante bedrijven De textielnijverheid leverde ook werk op voor ambachtslieden en ondernemers die zich toelegden op de levering van materialen, de afwerking van producten of het maken van gereedschappen. In Veldhoven woonde bijvoorbeeld een weverskammenmaker. In de familie Blom kwamen enkele generaties lang rietkammenmakers of weverskammenmakers voor. Soms combineerden zij dit beroep met dat van landbouwer. Weverskammen of rietkammen werden gebruikt in een weefgetouw. In Zeelst had J. van Deursen in 1867 een patent als weverskammenverhuurder147.

307

Burgemeester Jan Habraken gebruikte voor zijn correspondentie briefpapier van zijn textielfabriek.


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

In Zeelst aan de provinciale weg kwam aan het einde van de 19de eeuw een blauwververij voor, waar drie mannen werk hadden. Ook waren daar zes kramers in manufacturen148. Bij de opgaven van werknemers werden regelmatig jongens of meisjes genoemd. De Kinderwet Van Houten van 1874 verbood kinderarbeid. Een wet van 1889 scherpte dat nog eens aan. Het was verboden om kinderen van 10 tot 12 jaar aan te stellen. Vanaf 1889 moesten kinderen onder de 16 jaar een arbeidskaart hebben. In veel bedrijven in Oerle, Veldhoven c.a. en Zeelst kwam na 1889 nog kinderarbeid voor, zowel door jongens als meisjes. Veldarbeid bij landbouwers werd niet eens meegerekend149.

Ambachten

Steenfabriek De Heibloem lag aan de weg van Veldhoven naar Steensel. Opname omstreeks 1910.

Naast de gebruikelijke ambachten als timmerman en metselaar kwamen in Oerle en Veldhoven opvallend veel schoenmakers voor en ook enige leerlooiers. Het ambacht van schoenmaker bestond in Oerle al in de 18de eeuw. De burgemeestersfamilie Van Sambeek was daar actief in de leerlooierij en schoenmakerij. In een staat van fabrieken en bedrijven van Oerle van het jaar 1843 worden twee leerlooiers genoemd, te weten Peter Lathouwers en Hendrik van Sambeek. Van Sambeek had destijds 5 man in dienst. Hij maakte bovendien schoenen en laarzen. Verder waren er in het kleine Oerle nog negen zelfstandige schoenmakers. In Oerle werkten de

schoenmakersbazen ongeveer op dezelfde manier als de linnenreders. Zij leverden leer aan de zelfstandige schoenmakers. Die moesten zelf zorgen voor pinnen, spijkers, was en schuurpapier. De schoenen maakten zij in opdracht van de schoenmakersbaas. Zij kregen die tegen stukloon betaald. De schoenmakers hadden geen vaste werktijden, maar werkten naar gelang er opdrachten werden verstrekt. Het bedrijf van Van der Sanden uit Veldhoven werkte in 1887 op dezelfde manier. Pas tijdens de Eerste Wereldoorlog gingen zowel Van Sambeek als Van der Sanden over tot de stichting van schoenfabrieken150.

Bierbrouwers In het vorige hoofdstuk werd het overzicht van de bierbrouwerijen in Veldhoven, Meerveldhoven, Oerle en Zeelst beĂŤindigd met de opmerking dat er in 1794 in geen van de vier dorpen nog brouwerijen bestonden. In de Statistiek der provincie Noord-Braband van 1842 komen in het kanton Eindhoven nog 13 bierbrouwerijen voor, echter geen enkele in de gemeenten Veldhoven c.a., Oerle en Zeelst151. Wel bestonden nog in de 19de eeuw de herbergen waar voorheen de brouwerijen waren, zoals bijvoorbeeld De Kroon, De Zwaan en De Keizer in Veldhoven en De Drie Zwaantjes in Oerle. In Zeelst bestond in de tweede helft van de 19de eeuw een bierbrouwerij van Janssens. In 1871 waren daar twee man werkzaam. In 1881 waren er twee brouwerijen, die beide kort na 1900 nog bestonden. De tweede brouwerij werd gedreven door Laurentius Vlijmincx152.

Steenovens Al in de 18de eeuw bestonden in Zeelst, Veldhoven en Oerle veldovens waarin bakstenen werden gemaakt. In de eerste helft van de 19de eeuw was de baksteenfabricage niet van grote betekenis. Na 1850 nam die enorm toe in heel de provincie Noord-Brabant. Zeelst had in 1858 al 8 steenovens, waar 43 arbeiders werkzaam waren. In de regio Eindhoven-Helmond was Zeelst destijds de belangrijkste plaats waar bakstenen werden gemaakt. In 1871 telde Noord-Brabant 36 fabrieken, waarvan er vijf in Zeelst stonden. Het aantal bedrijven bleef toenemen, ofschoon de meeste maar klein

308


S O C I A A L- E C O N O M I S C H E G E S C H I E D ENIS

waren. Steenbakkers uit Zeelst leverden in die tijd de stenen voor de bouw van de nieuwe kerk in Zeelst. De gemeentesecretaris maakte in 1876 de volgende opmerking in het gemeentelijk jaarverslag: De veldsteenovens binnen deze gemeente nemen steeds in hoeveelheid en grootte toe; naar alle omliggende plaatsen worden steenen uit deze gemeente vervoerd. Jammer dat de wegen voortdurend tot het vervoeren van zware steenvrachten ongeschikt zijn. De handel in dit voortbrengsel van nijverheid zoude alhier op grooten schaal worden uitgevoerd wanneer betere wegen en middelen van vervoer aanwezig waren. De aanleg van verharde wegen zou uiteindelijk de ondergang betekenen voor de kleine veldsteenovens. In Veldhoven en Oerle hadden die evenmin bestaansrecht. Uiteindelijk nam burgemeester J.C. van Nuenen het initiatief voor de stichting van een steenfabriek tegen de grens met Steensel. Dit was mogelijk omdat de gemeenteraad 30 hectaren heidegrond, met daaronder een dikke leemlaag, openbaar verkocht. De steenfabriek De Heibloem werd een vennootschap, waarin enkele Tilburgse en Veldhovense geldschieters deelnamen. Onder hen burgemeester Van Nuenen, secretaris J.A. Louwers en fabrikant Hirzel von Kempten. De steenfabriek lag nabij de verharde weg van Veldhoven naar Steensel; bovendien reed de tram over deze route. Toen in 1904 in Zeelst steenfabriek De Koraal werd opgericht langs de verharde weg, kwam de voorspelling van de gemeentesecretaris van Zeelst uit. Het zouden bloeiende bedrijven worden153. De nieuwe ontwikkelingen maakten de fabricage van veldovenstenen overbodig. Het oude volksgebruik van een steenkermis, zoals dat in 1892 in Zeelst nog voorkwam bij het inzetten van stenen in een steenoven, zou daardoor definitief verdwijnen154.

Sigarenfabrieken In het laatste kwart van de 19de eeuw werden in de meeste dorpen in de Kempen sigarenfabrieken gesticht. Het waren in feite kleine bedrijven waar sigarenmakers tegen stukloon handmatig sigaren maakten. Vaak gaven de fabrikanten ook opdrachten aan thuiswerkers om van een partij tabak sigaren te maken. Vooral omstreeks 1900 schoten de fabriekjes als paddestoelen uit de grond. Tot de eerste bedrijven in Veldhoven behoorden die van

J.F.Th. de Wit, die in 1896 zijn vergunning kreeg en H.W. Platteel, die een jaar later zijn aanvraag indiende. Beide bedrijven lagen in de Dorpstraat155. De eerste sigarenfabriek in Zeelst dateerde van 1899. Toen begon H. Bazelmans aan de Blaarthemseweg met een sigarenfabriek, waar in het eerste jaar 8 mannen, 1 vrouw, 4 jongens en 1 meisje werk vonden. Vanaf 1919 was op dat adres de bekende sigarenfabriek Duc George gevestigd156.

Gezondheidszorg De gezondheidszorg liep in de gemeenten Oerle, Veldhoven en Zeelst ver achter bij plaatsen die wel een geneesheer in dienst hadden. In Zeelst was tot 1880 alleen maar een vroedvrouw werkzaam. Veldhoven en Oerle hadden niet eens een vroedvrouw. Vanaf 1880 verrichtte dokter J.H. Gyrath uit Valkenswaard in Zeelst uitsluitend lijkschouwingen en inentingen. Een geneesheer voor de armen was er niet. Voor geneeskundige hulp ging de bevolking meestal naar dokter Gyrath in Valkenswaard. In Zeelst brak in 1865 roodvonk uit. Normaal bedroeg het aantal sterfgevallen in een jaar 35, nu steeg dat aantal tot 66. De meeste slachtoffers waren kinderen in de leeftijd tussen drie en vijftien jaar. De pastoor maakte aantekeningen welke kinderen aan de ziekte waren gestorven. In Veldhoven kwamen in 1859 en in 1898 enkele gevallen van tyfus voor.

309

Sigarenfabriek van De Wit aan de Dorpstraat, destijds Kerkstraat. Foto uit 1915.


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

Dokter Gyrath was ook in Veldhoven werkzaam als vaccinateur. Van 1853 tot en met 1862 was heelmeester Aertnijs de officiële dokter in Veldhoven. Toen deze in 1862 naar Eindhoven vertrok, benoemde de gemeenteraad geen opvolger. Nadat de zusters het liefdehuis hadden geopend, hield dokter Schröder uit Eindhoven vanaf 1902 daar wekelijks een spreekuur. Pas in 1906 vestigde zich de eerste geneesheer, die voor Veldhoven, Zeelst en Oerle gezamenlijk was aangesteld157.

VERENIGINGSLEVEN In de vorige hoofdstukken kwam het verenigingsleven nauwelijks ter sprake. De enige verenigingen waren de schuttersgilden. Die werden bij de kerkelijke geschiedenis vermeld, omdat deze vanouds verbonden waren aan de parochiekerk. In de 19de eeuw stonden de gilden veel losser van de parochie. Soms had de pastoor zelfs liever geen gilden binnen zijn geloofsgemeenschap, omdat de gildenbroeders bekend stonden als kermisvierders. In de tweede helft van de 19de eeuw kregen de gilden concurrentie van kruisboogschutters en handboogschutters. In veel dorpen en steden werden harmonieën en fanfares opgericht. Vaak waren grote dorpsfeesten de aanleiding voor de oprichting van dergelijke gezelschappen. Deze ontwikkelingen in het verenigingsleven zijn ook herkenbaar op lokaal niveau in Oerle, Veldhoven en Zeelst.

opgeven bij de provincie. Het Sint-Jansgilde had toen nog een stuk grond, een vaandel en twee trommen. In 1891 vroegen de dekens van het gilde aan de gemeente toestemming om op de openbare weg wapens, zoals een degen, geweren en een lans, mee te voeren. Ook vroeg het gilde toestemming om dit te doen wanneer koning werd geschoten159. Het Sint-Caeciliagilde in Veldhoven verloor in 1845 bij een brand alle bezittingen en oude papieren. Deze lagen in het gildenhuis bij Jan Francis van den Hurk. In 1846 liet het gilde een nieuw reglement samenstellen. Tot de interessante artikelen behoort onder meer de stemming over het ontslag van een gildenbroeder bij oneerlijkheid of wangedrag met behulp van witte en zwarte bonen. Uit het reglement valt op te maken dat het gilde nog een stuk grond bezat. Jaarlijks diende iedere gildenbroeder twee karren goede mest te leveren voor de akker. Het bestuur dat dit reglement liet maken, bestond in 1846 uit: kapitein A. Donkers, koning J. Donkers, vaandeldrager H. Eijmans, deken A. van de Wildenberg en deken H. Moeskops160.

Gilden

Het Sint-Jorisgilde van Zeelst heeft nog enkele 19de-eeuwse koningsschilden, waaronder één met een afbeelding van een huis waar op de gevel de woorden pellen en linnen staan. Ook verwijzen enkele weversspoelen op het koningszilver naar het belang van de textielnijverheid in Zeelst en de beroepen van de gildenbroeders. Het gilde was in 1933 nog steeds in het bezit van twee akkers.

De meeste gilden leidden in de 19de eeuw een kwijnend bestaan. Vaak ondernamen de gildenbroeders niet veel meer dan de viering van de patroondag, het houden van de kermis en het koningschieten. De zilveren koningsschilden bij de meeste gilden zijn daarvan nog een duidelijk voorbeeld. Het Sint-Jansgilde van Oerle bezit nog een vrij complete serie schilden uit de 19de eeuw. Op de meeste schilden staat de koning afgebeeld als landbouwer. Het schild van C. Zengers van 1859 toont een ploegende boer, die een os voor zijn ploeg gespannen heeft158. Het gilde had niet meer zoveel aanzien als in de 17de en 18de eeuw, toen het nog het recht van waag bezat. In 1824 moest het gilde zijn bezittingen

Het gilde van Onze-Lieve-Vrouw van Zeelst en Meerveldhoven nam in de 19de eeuw de traditie weer op om ter bedevaart te gaan naar OnzeLieve-Vrouw ter Eik in Meerveldhoven. De bedevaart werd ondernomen zonder vaandel, zilver en trommen. Het gilde verkocht de grond in Blaarthem en behield drie percelen in Zeelst. Ook heeft het nog steeds een collectie zilver, waaronder schilden uit de 19de eeuw161. In tegenstelling tot veel andere plaatsen, werd in Meerveldhoven aan het einde van de 19de eeuw nog een gilde opgericht. In 1886 kwam daar een Sint-Lambertusgilde van de grond toen de nieuwe kerk van Onze-Lieve-VrouweVisitatie in de Sint-Lambertusparochie in gebruik werd genomen.

310


VERENIGINGSLEVEN

Boogschutterijen

Foto van omstreeks 1885 van Jacques Cuijpers als

De gilden ondervonden in de tweede helft van de 19de eeuw veel concurrentie van boogschutterijen. Deze hadden een handboog- of kruisboogdoel achter een herberg of café. De sport kon iedere zondag worden beoefend en tevens was het een rechtvaardiging om naar een café te gaan. Het aantal activiteiten van gilden was beperkter, bovendien waren de leden van de gilden vaak oud. In Zeelst werden in 1862 handboogschutterij La Belle Alliance en in 1869 de handboogschutterij L’Union fait la force opgericht. In 1896 kwam daar Vreugde zij ons doel nog bij. In Veldhoven bestonden aan het einde van de 19de eeuw de handboogschutterij Prins Hendrik der Nederlanden en het kruisboogschuttersgezelschap De Vriendenkring162. Aan het begin van de 20ste eeuw nam het aantal boogschutterijen toe. Zij kregen toen op hun beurt concurrentie van opkomende sportverenigingen.

muzikant bij de Zeelster harmonie L’Union Fraternelle.

Muziekgezelschappen De opkomst van harmonieën en fanfares begon pas goed toen na de oorlog tegen België (18301839) enkele militaire muziekinstructeurs ander werk zochten. Zij konden in sommige steden aan de slag als dirigent van een muziekgezelschap. De meeste harmonieën en fanfares werden opgericht in de tweede helft van de 19de eeuw. Hoogtepunt was ongetwijfeld de viering van het 25-jarig ambtsjubileum van koning Willem III. In plaatsen waar een militair muziekgezelschap optrad, ontstond het verlangen om ook zo’n vereniging te beginnen. De oudste vereniging was de Oerlese harmonie Sint-Cecilia. De oprichtingsdatum is niet bekend, maar wel is zeker dat deze harmonie in Zeelst speelde toen daar burgemeester Habraken in 1871 zijn zilveren ambtsjubileum vierde. Zij stond onder leiding van P.A. de Bont. Kort na 1900 werd het gezelschap na een ruzie tussen kasteleins ontbonden en in 1907 heropgericht. De harmonie L’Union Fraternelle in Zeelst was ontstaan naar aanleiding van het zilveren ambtsjubileum van burgemeester Jan Habraken in 1871. Tot de oprichters behoorden dorpsnotabelen zoals de latere burgemeester J.C. van Nuenen, diens broer de fabrikant Wilhelmus van Nuenen, en meesterknecht Hendrikus

Janssens. Het verhaal over de oprichting is in dichtvorm bewaard gebleven. Het werd geschreven door hoofdonderwijzer Jacq Cuijpers ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan in 1896163. In Veldhoven vond op 12 november 1894 de oprichting plaats van het Veldhovens Fanfarecorps, dat tegenwoordig bekend staat als het Veldhovens Muziekkorps164. De geschiedenis van dit gezelschap zal in het volgende hoofdstuk ter sprake komen.

311

De Veldhovense fanfare werd in 1894 opgericht. Foto uit 1913. Tegenwoordig heet deze vereniging het Veldhovens Muziekcorps.


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

NOTEN 1

1876, deel 5, pag. 769. KDC-archief knipsels.

Zeelst in 1832. Eersel 2000, pag. 160, 76

De kadastrale Atlas van Oerle, Veldhoven,

en 169.

1805 en 1815, in: Campinia, april 1974,

10

Zeelst in 1832. Eersel 2000, pag. 168.

pag. 30-31. 2

[Gils, A. van] Katholyk Meyerysch Memorie-

fol. 22v-23, 30 augustus 1851, fol. 48/v, 22 mei 1852, fol. 54, 26 juli 1852 en

ook, zonder bronvermelding, gepubli-

deszelfs invoering vervaardigd onder de leiding

fol. 57v/58v, 28 augustus 1852,

ceerd in: Lijst van Kempische plaatsen

van en opgedragen door L. van der Voordt

fol. 76v/77, 22 juni 1853

met opgave van het aantal inwoners,

Pieck, 1842. Maastricht 1845, pag. 44-45.

(het schoolmeesterhuis was sectie

Jaarverslagen van de gemeenten Oerle,

C 309, de school C 311), fol. 101,

Veldhoven en Zeelst, rubriek gemeente-

3 november 1854; NAA 1779 fol. 154,

12

oktober 1974, pag. 132-134. Sommige

6

8

RHCE, Veldhoven NAA 1779 fol. 49/v, 4

19

RHCE, Veldhoven NAA 1780 fol. 62-64,

februari 1842, fol. 53, 17 oktober 1842,

25 november 1870; NAA 1781 fol. 30, 7

onjuist, omdat ze gelijk zijn aan de

fol. 54-55, 18 november 1842, fol.

juni 1877, fol. 30v, 22 juli 1877, fol. 36v,

opgave van 1795. Van enkele dorpen zijn

59v/60v, 7 september 1843, fol.

21 november 1877, fol. 41v, 28 juni

geen cijfers bekend, vandaar dat die niet

137v/138v, 8 november 1852, fol. 143,

1878, fol. 43, 23 augustus 1878,

zijn ingevuld.

3 februari 1852, fol. 145v/146, 15 april

fol. 58, 19 december 1879, fol. 61, 2 april

Deze cijfers zijn nauwkeuriger dan de

1853, fol. 146v, 20 mei 1853, fol. 148v, 22

1880; NAA 214 fol. 185, 21 november

opgave in het artikel: Lijst van Kempi-

juli 1853, fol. 150/v, 17 augustus 1853,

1877, fol. 190v, 26 augustus 1878, fol.

sche gemeenten met opgave van het

fol. 158-160v, 26 mei 1854, fol. 165,

200v, 20 december 1879, fol. 211v, 10

getal inwoners, huisgezinnen en

1 december 1854; Veldhoven NAA 1780

september 1880, fol. 217, 21 oktober

oppervlakte omstreeks 1840, in:

fol. 56, 5 mei 1870, fol. 56v, 10 juni 1870;

1880; NAA 2627.

Campinia juli 1973, pag. 83. Die

Veldhoven NAA 1781 fol. 7, 11 september

gegevens komen uit: Aa, A. J. van der,

1874; Veldhoven NAA 1926; Veldhoven

Aardrijkskundig woordenboek der Nederlan-

NAA 3435; Veldhoven NAA 3260 fol. 46,

den. Gorinchem 1839-1851, 13 delen.

1 september 1840, fol. 47v, 5 oktober

De cijfers van de jaren 1840 tot en met

1840; NAA 3261 fol. 69v, 29 november

1899 zijn ontleend aan www.volkstel-

1852, fol. 80v-88, 14 september 1853 tot

tuur, vervoersstromen en waterstaat, in:

ling.nl.

en met 10 april 1854, fol. 89-92, 26 mei

Eerenbeemt, H. F. J.M. van den, Geschiede-

Coenen, J., Te Best Wart. De geschiedenis van

1854, fol. 93v, 17 juni 1854. PA Zeelst nr.

nis van Noord-Brabant, deel 1. Amsterdam

Best en zijn vroegere grondgebied. Best 2000,

19, inkomsten en uitgaven der kerk

1996, pag. 152-165. Coenen, J., Baander-

pag. 207-269.

1867-1891. Het geld werd in 1892 en

heren, boeren & burgers. Een overzicht van de

Vries, W. de, 150 jaar Welstand. De

1894 afgelost, zie PA Zeelst nr. 24,

geschiedenis van Boxtel, Liempde en Gemonde.

Maatschappij tot Bevordering van Welstand,

schulden der kerk 1872-1901.

Boxtel 2004, pag. 288-289. Biggelaar, K.

BHIC, Provinciaal Bestuur 9115,

van den e.a., Sporen door Best. Best 2002,

14

20

RHCE, Veldhoven NAA 214 fol. 224/v, 2

21

RHCE, Veldhoven NAA 1780 fol. 85, 4

april 1881. oktober 1872. 22

Horn-van Nispen, M. L. ten, Infrastruc-

Tilburg 1972, pag. 440-441.

jaarverslagen gemeente Oerle, jaren

Vries, W. de, 150 jaar Welstand. De

1851-1855. RHCE, Veldhoven NAA 349,

23

RHCE, Veldhoven NAA 4364.

Maatschappij tot Bevordering van Welstand,

18 augustus 1840; NAA 213 fol. 37, 13

24

Leideritz, W. J.M., Trams en tramlijnen. De

voornamelijk onder landlieden, 1822-1972.

maart 1854, fol. 38-40, 3 juni 1854, fol.

Tilburg 1972, pag. 448.

40, 29 juli 1854, fol. 42, 11 september

Eiynck, A. e.a., Wanderarbeit jenseits der

1855.

Grenze. 350 Jahre auf der Suche nach Arbeit in 9

3 maart 1854.

gronden. 13

hoven en Vessem, zijn vermoedelijk

voornamelijk onder landlieden, 1822-1972. 7

RHCE, Veldhoven NAA 3261

volgens de uitkomsten van het kadaster bij

cijfers van 1815, zoals die van Meerveld-

5

18

boek. ‘sBosch 1819. Deze gegevens zijn

11

en joden in 1796 en 1815, in: Campinia

4

17

Statistiek der provincie Noord-Braband

katholieken, reformatorische christenen

3

De kadastrale Atlas van Oerle, Veldhoven,

Lijst van Kempische plaatsen met opgave van het aantal huizen en inwoners in

15

pag. 15-32.

stoomtram van Noord-Brabant. Rotterdam 1977, pag. 25-27. 25

De kadastrale Atlas van Oerle, Veldhoven, Zeelst in 1832. Eersel 2000, pag. 5.

RHCE, Veldhoven NAA 3262 fol. 2v/3, 30

der Fremde. Assen/Cloppenburg 1993.

mei 1857, fol. 23v, 30 juni 1858, fol. 32/v,

Stekelenburg, H.A.V.M. van, Landver-

23 oktober 1858; Veldhoven NAA 213

boek der Nederlanden. Gorinchem 1846,

huizing als regionaal verschijnsel. Van

fol. 80, 26 november 1858, fol. 129/v, 6

deel 8, pag. 370-372.

Noord-Brabant naar Noord-Amerika,

juni 1863. Jaarverslagen van de

1820-1880. Tilburg 1991, pag. 7, 54 en 57. Schutjes, L.H.C., Geschiedenis van het bisdom ’s-Hertogenbosch. St. Michielsgestel

312

16

26

27

Aa, A. J. van der, Aardrijkskundig woorden-

Lijst van Kempische plaatsen met opgave

gemeente Veldhoven 1854-1864.

van het aantal huizen en inwoners in

RHCE, Veldhoven NAA 214 fol. 10v, 5

1805 en 1815, in: Campinia, april 1974,

november 1864, fol. 37v, 20 juni 1866.

pag. 30-31.


NOTEN

28

Martinien, A., Tableaux par corps et par

De cijfers van de jaren 1849 tot en met

Gerardus Verhoeven, 1826-1875, in:

1899 zijn ontleend aan www.volkstel-

Campinia juli 1977, pag. 82. Provinciaal

batailles des officiers tués et blessés pendant les

ling.nl.

Dagblad, 11 september 1845.

guerres de l’empire (1805-1815). Parijs 1899,

56

29

Oerle, kadaster sectie B 24.

30

RHCE, Oerle ORA 281 fol. 177v-184, 25

gemeente Geldrop is in het bezit van het

juli 1775. Oirschot NA 350 akte 66, 5

Eijcken-Swane archief. Zie over deze

die dienden in de legers van Napoleon,

januari 1820.

vreemde pastoor en zijn relatie met

in: De Brabantse Leeuw 1989, pag. 30-46,

Run, A. van, De Heskok, in: Campinia

Geldrop: Coenen, J., Gegeven Sint-

april 1977, pag. 20-28. Veldhoven,

Barbaradag 1300. een overzicht van de

31

42

Veldhoven, kadaster sectie A 549. De

kadaster sectie A 246-247, 242 en 236.

geschiedenis van Nuenen, Gerwen en

32

Veldhoven, kadaster sectie A 63.

Nederwetten. Nuenen 2000, pag. 273-274.

33

RHCE, Veldhoven NA 5 akte 23, 29

34

43

RIL betekent regiment infanterie van linie, RLI betekent regiment lichte infanterie.

59

Moolenbroek, A. van, Een zeer aanzienlijk dorp. De Kempen en de Tiendaagse

A 117.

1805 en 1815, in: Campinia, april 1974,

Veldtocht, in: Merckenswaert 1997, pag.

Lijst van Kempische plaatsen met opgave

pag. 30-31.

117-154. Jong, D. de, Kronijk of aanteke-

44

De cijfers van de jaren 1840 tot en met

ning der merkwaardige voorvallen binnen de

1899 zijn ontleend aan

gemeente Heeze en eenige omliggende dorpen

www.volkstelling.nl.

en enkelde welken algemene belangstelling

Zeelst, kadaster sectie B 1178. Zeelster

verdienen. Achel 1953, pag. 56-59.

dateren in deze lijst van 1860. RHCE,

Boerenleven, ’T is mèr ’n boeregat. Zeelst

Merkwaardigheden uit den Tiendaagschen

Veldhoven NAA 4340, 30 juni 1860. Die

2005, pag. 16, Akkereind 13.

Veldtogt der Nederlanders in België.

pag. 30-31. De cijfers van het dorp Veldhoven

van de volkstelling van 1859 zijn

45

46

Zeelst, kadaster sectie B 1132. Zeelster Boerenleven, ’T is mèr ’n boeregat. Zeelst

onduidelijk.

37

85-107, 168-181, 243-255. 58

van het aantal huizen en inwoners in

1805 en 1815, in: Campinia, april 1974,

36

Gils, J. van, Vermiste Noordbrabanders,

januari 1812. Veldhoven, kadaster sectie

van het aantal huizen en inwoners in

35

Lijst van Kempische plaatsen met opgave

pag. 355-356, 375 en 462-463. 57

Amsterdam 1832, pag. 95. 60

Cannegieter, H.C., Grootvaders Glorie, het

2005, pag. 18.

verhaal van den Tiendaagschen Veldtocht.

1899 zijn ontleend aan www.volkstel-

47

Zeelst, kadaster sectie B 1193.

Groningen 1930. Ook beschikbaar op

ling.nl.

48

Zeelst, kadaster sectie A 115 en 116.

internet: http://www.houwie.net/

De cijfers van de jaren 1849 tot en met

De protestantse pastorie is momenteel

Zeelster Boeren-leven, ’T is mèr ’n boeregat.

Dorpstraat 120, in 1832 Veldhoven,

Zeelst 2005, pag. 114-117.

kadaster sectie A 270. De pastorie van de

49

Zeelst, kadaster sectie B 343-344. Zeelster

abdij van Postel, momenteel Dorpstraat

Boeren-leven, ’T is mèr ’n boeregat. Zeelst

93 en 95, in 1832 Veldhoven, kadaster

2005, pag. 140-141.

sectie A 353.

50

10veldtocht. 61

Graaf, Kl. de, Kuitkramp en Rijstewater. De cholera in Noord-Brabant, 1832-1833, in: Brabants Heem 1996, pag. 97-102.

62

Gils, J. van, Hupse mannen en zemelkno-

Zeelst, kadaster sectie B 885 (Renders) en

pers. Burgemeesters in het arrondissement Eindhoven rond 1814, in: De

38

Veldhoven, kadaster sectie A 362.

B 844-845 (Verschuuren). Zeelster

39

RHCE, Veldhoven ORA 33 fol. 20v, 29

Boerenleven, ’T is mèr ’n boeregat. Zeelst

januari 1798, ORA 60 akte 33, 4

2005, pag. 24-25, adres Biezenkuilen 23.

63

RHCE, Veldhoven NAA 309.

Zeelst, kadaster sectie B 857. In de 20ste

64

RHCE, Veldhoven NAA 312 en jaarver-

september 1809, destijds huis

51

nr. 81.Veldhoven, kadaster sectie C 292.

eeuw stond daar de boerderij Biezenkui-

Voorheen het huis van de weduwe Meijer, zie ORA 31 fol. 80, 7 maart 1793;

40

len 61. 52

slagen van Oerle 1851-1900. 65

RHCE, Veldhoven NAA 214 fol. 78v,

66

BHIC, Provinciaal Bestuur 9115-9117,

Coenen, J., Mierlo van oorsprong tot heden.

15 oktober 1869.

ORA 54 fol. 151, 27 juni 1793; ORA 56

Overzicht van de geschiedenis van Mierlo.

fol. 72, 8 februari 1798. Huizenlijst

Mierlo 2004, pag. 326-327. Zeelster

jaarverslagen gemeente Oerle 1851-

Veldhoven, Straat en Cromstraat 70.

Boerenleven, ’T is mèr ’n boeregat. Zeelst

1902. RHCE, Veldhoven NAA 210-217,

RHCE, Veldhoven NAA 4173; NAA 3260

2005, pag. 32.

fol. 114, 21 april 1847. De huizen lagen

53

in Veldhoven, kadaster sectie C 274-275,

Zeelster Boerenleven, ’T is mèr ’n boeregat.

raadsnotulen 1821-1921. 67

Geloofsbrieven zijn in dit geval

Zeelst 2005, pag. 32-33.

schriftelijke bewijsstukken van een

Sanders, J.G.M., Noord-Brabant in de

raadslid, waaruit blijkt dat hij wettig is

zijde van de straat en C 328, 334 en 338

Bataafs-Franse Tijd 1794-1814. Een

gekozen en dat er tegen zijn verkiezing

aan de andere zijde.

institutionele handleiding. ’s-Hertogen-

Verslag van pastoor Gerardus Verhoeven

bosch/Hilversum 2002, pag. 31-34, 62-

276, 280, 283-284 en 288 aan de ene

41

Brabantse Leeuw 1993, pag. 217.

54

in Groot rekenboek pag. 312. Kuypers, Th.A., De parochie van de H. Caecilia te Veldhoven onder het pastoraat van

55

geen bezwaren zijn. 68

Gils, J. van, Hupse mannen en

88, 432, 492-493, 521.

zemelknopers. Burgemeesters in het

RHCE, Waalre NA 8 akte 106, 8 augustus

arrondissement Eindhoven rond 1814,

1816.

in: De Brabantse Leeuw 1994, pag. 44.

313


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

69

RHCE, Veldhoven 3261 fol. 26v/27, 18

72

92

Schutjes, L. H.C., Geschiedenis van het

bisdom ’s-Hertogenbosch. St. Michielsgestel

bisdom ’s-Hertogenbosch. St. Michielsgestel

1851, fol. 32/33v, 29 december 1851, fol.

1872, deel 3, pag. 16-17 en 25-26.

1876, deel 5, pag. 340. Nolet, W.,

Run, A. van, Historische gegevens over

Katholiek Nederland Encyclopaedie. Den

RHCE, Veldhoven NAA 3258, 3259 fol.

de Sint-Lambertus-parochie en de Maria-

Haag 1932, deel 3, pag. 198-212. Lauret,

112v-113v, 6 maart 1834. Gils, J. van,

kapel te Meerveldhoven, in: Campinia

A.M. Per imperatief mandaat. Bijdrage tot de

Hupse mannen en zemelknopers.

april 1980, pag. 1-9.

geschiedenis van onderwijs en opvoeding door

RHCE, Oerle ORA 287 fol. 72v-73v, 5

katholieken in Nederland in het bijzonder door

Eindhoven rond 1814, in: De Brabantse

september 1803. Run, A. van, Histori-

de Tilburgse zusters van liefde. Tilburg

Leeuw 1994, pag. 44. Daar heet hij Jan

sche gegevens over de Sint-Lambertus-

Rudolphe Hirzel de Rontem. Dit moet

parochie en de Maria-kapel te Meerveld-

93

Veldhoven, kadaster, sectie C 333.

zijn Jan Rudolphe Hirzel von Kempten.

hoven, in: Campinia oktober 1980,

94

Kuypers, Th.A., De parochie van de H.

Sinds 15 juni 1813 was hij adjoint-maire

pag. 86-93. Schutjes, L. H.C., Geschiedenis

Caecilia te Veldhoven onder het

van Veldhoven.

van het bisdom ’s-Hertogenbosch. St.

pastoraat van Gerardus Verhoeven,

Gils, J. van, Hupse mannen en zemel-

Michielsgestel 1876, deel 5, pag. 37-42.

1826-1875, in: Campinia juli 1973,

knopers. Burgemeesters in het arrondis-

Geest, P. van, Meerveldhoven, in: Margry,

sement Eindhoven rond 1814, in: De

P. J. en C.M.A. Caspers, Bedevaartplaatsen

Brabantse Leeuw 1994, pag. 46.

in Nederland 2. Noord-Brabant. Amsterdam/

Caecilia te Veldhoven onder het

RHCE, Veldhoven NAA 1782 fol. 50v,

Hilversum 1998, pag. 585-598.

pastoraat van Gerardus Verhoeven,

83

Burgemeesters in het arrondissement

71

Schutjes, L. H.C., Geschiedenis van het

oktober 1851, fol. 29v-31, 20 december 39, 17 maart 1852. 70

82

22 augustus 1889, fol. 60-v, 29 maart

84

85

1890, fol. 76, 10 augustus 1891.

pag. 84-90. 95

Kuypers, Th.A., De parochie van de H.

Peijnenburg, J.W.M., Judocus Smits en zijn

1826-1875, in: Campinia oktober 1973,

Tijd. Amsterdam 1976.

pag. 152-155. RHCE, Veldhoven NAA

73

RHCE, Veldhoven NAA 1899.

Roelofs, W., W. van Nuenen en F.

3259 fol. 104v/105, 9 december 1833,

74

RHCE, Veldhoven NAA 8130-1886,

Hoppenbrouwers, Tussen de haai en

fol. 108/v, 17 februari 1834, fol. 109/110,

jaarverslagen 1853-1920; NAA1896.

d’ekker: een greep uit de geschiedenis van

RHCE, Veldhoven NAA 1779 fol.

Westerhoven. Westerhoven 1986, pag. 14-

75

86

1967, pag. 82, 322-323.

56v/57v, 10 maart 1843, fol. 59v/60v,

Kuypers, Th.A., De parochie van de H.

15 en 25-27.

Caecilia te Veldhoven onder het

Cuijpers, J., Het feest der Kerkwijding te

pastoraat van Gerardus Verhoeven,

2 mei 1873; NAA 1781 fol. 4v, 8 mei

Meerveldhoven op zondag 28 en maandag 29

1826-1875, in: Campinia januari 1974,

1874, fol. 7, 11 september 1874; NAA

juli 1889. Eindhoven 1889.

pag. 221-225.

7 september 1843; NAA 1780 fol. 87v,

1782 fol. 114v/115, 27 april 1895. 76

17 februari 1834. 96

87

88

Run, A. van, Historische gegevens over

97

Kuypers, Th.A., De parochie van de H.

Veldhoven, kadaster sectie B 1. Bijnen,

de Sint-Lambertus-parochie en de Maria-

Caecilia te Veldhoven onder het

J.F.C.M., J.A.S.M. Suijkerbuijk, H. J. de

kapel te Meerveldhoven, in: Campinia

pastoraat van Gerardus Verhoeven,

Bot en H. J.M. Mijland, Van raethuysen tot

januari 1981, pag. 142-151. Het huis en

1826-1875, in: Campinia juli 1973,

gemeentecentrum. Vergaderplaatsen en

de grond van Baselmans was Veldhoven

gemeentehuizen binnen Veldhoven vroeger en

kadaster sectie A 159-162. Cuijpers, J.,

nu. Veldhoven 1988, pag. 48-54.

Onze Lieve Vrouw ter Eijk te Meerveldhoven.

bisdom ’s-Hertogenbosch. St. Michielsgestel

77

Oerle, kadaster sectie B 898. Nu Oude

Eindhoven 1914, pag. 30-36.

1876, deel 5, pag. 1001-1004.

78

RHCE, Veldhoven NAA 3261 fol. 29v/31,

cultuur in Noord-Brabant in de negentiende

De Sint-Odulphuskerk te Best, Best z.j.,

20 december 1851, fol. 32/33v, 29

eeuw. ’s-Hertogenbosch 1979, pag. 113

pag. 83/89. (gebaseerd op de studie van

december 1851; NAA 3262 fol. 84v/85,

en 116. Hezemans, H, Jan Hezenmans.

H. van Helvoort)

Kerkstraat 32.

79

89

18 december 1863.

Brabants geestverwant van Alberdinck Thijm.

RHCE, Veldhoven NAA 1778 fol. 85v/87,

Lambert Hezenmans. Restauratie-architect in

3 oktober 1835; NAA 1779 fol. 11/12v,

de tweede helft der negentiende eeuw. z.pl.,

23 januari 1837, fol. 25v, 28 juli 1837,

1978.

81

99

Schutjes, L. H.C., Geschiedenis van het

Maas, H. J. J. e.a., In het midden van het dorp.

100 PA Zeelst, Memoriale der RoomschKatholiek Parochie van den H. Willibrordus te Zeelst, begonnen in ’t jaar 1892. 101 RHCE, Veldhoven NAA 1782 fol. 64/v, 10

Bijnen, J. F.C.M., Jubeljaar 1987. St. Jan de

mei 1890. Nolet, W., Katholiek Nederland

14 augustus 1849.

Doperkerk Oerle. Wetenswaardigheden uit het

Encyclopaedie. Den Haag 1932, deel 3,

RHCE, Veldhoven NAA 1776, 2 juni

bestaan van de 75-jarige parochiekerk van

1817.

Oerle 1912-1987. Veldhoven 1987.

fol. 110v, 13 april 1849, fol. 116v/117, 80

Naar gothieken kunstzin. Kerkelijke kunst en

pag. 90. 98

Schutjes, L.H.C., Geschiedenis van het

90

pag. 218-229. 102 Schutjes, L. H.C., Geschiedenis van het

Schutjes, L. H.C., Geschiedenis van het

bisdom ’s-Hertogenbosch. St. Michielsgestel

bisdom ’s-Hertogenbosch. St. Michielsgestel

bisdom ’s-Hertogenbosch. St. Michielsgestel

1872, deel 2, pag. 297 en 1876, deel 5,

1872, deel 2, pag. 158-165.

1876, deel 5, pag. 339-343.

pag. 838.

314

91


NOTEN

103 PA Mierlo, dossier Jan Damen van Mierlo (met stamboom). Bidprentje in collectie pastoors bisdom Den Bosch van de auteur. 104 Coenen, J., Van Ricstelle tot Aarle-Rixtel. De geschiedenis van Aarle-Rixtel. Aarle-Rixtel 1992, pag. 120-123. Bidprentje in collectie pastoors bisdom Den Bosch van de auteur. 105 Jong, D. de, Momenten uit drie eeuwen kluishistorie. Achelse Kluis 1973, pag. 180 en 186. Collectie bidprentjes auteur. 106 Coenen, J., De Eindhovense pauselijke

werk, in: Campinia oktober 1999, pag. 153-168. 114 RHCE, Veldhoven NAA 1779 fol. 91v,

127 Uitkomsten van het onderzoek naar den toestand van den landbouw in Nederland ingesteld door de landbouwcommissie,

16 juni 1847, fol. 95v/96, 15 december

benoemd bij Koninklijk Besluit van

1847; NAA 2793 en 2795.

18 september 1886. Den Haag 1890, derde

115 BHIC, Provinciaal Bestuur 3316-3369, jaarverslagen 1853-1911, rubriek onderwijs. 116 RHCE, Veldhoven NAA 4461, 14 januari

deel, katern LXXVI, pag. 1-21. 128 RHCE, Veldhoven NAA 2674. Landbouwjaarverslagen Oerle 18531866.

1820. Veldhoven, kadaster sectie C 298.

129 Verslag over den landbouw in Nederland over

117 RHCE, Veldhoven NAA 3258 fol. 20/21,

1896 en 1897, tweede stuk. Den Haag 1899,

2 oktober 1819; NAA 4461, 14 januari

pag. 190.

1820; NAA 4463, 5 november 1833,

130 RHCE, Veldhoven NAA 2693.

zouaven, Geldrop 1980, voorstudie tbv

19 maart 1834 en 25 maart 1834; NAA

131 RHCE, Jaarverslagen Zeelst, Oerle en

Jan van Oorschot. Coenen, J., De Geldropse

3259 fol. 87/v, 19 juni 1832, fol. 102v,

zoeaven. Geldrop 1977. Beekmans, J., Onze

18 november 1833, fol. 110v, 17 februari

pauselijke zouaven. Herdenkings-

1834. Veldhoven, kadaster sectie C 311.

tentoonstelling Beek en Donk 1860-1985.

118 RHCE, Veldhoven NAA 3261 fol. 76v/77,

Veldhoven 1853, 1855, 1861 en 1866, rubrieken armwezen en landbouw. 132 Drunen, B. van, 1896-1996 100 jaar R.K. Boerenbond Veldhoven. Veldhoven 1996.

Christofoor, Uit het epos der 3000 Neder-

22 juni 1853. Het ging hier om de

133 RHCE, Veldhoven NAA 2693. 134 Verslag over den landbouw in Nederland over

landse zouaven. Nijmegen 1947. Nuyens,

percelen Veldhoven, kadaster sectie C

A., Gedenkboek der pauselijke zouaven.

308, 309 en 311. Veldhoven, NAA 3161

Roermond 1892.

fol. 101v, 3 november 1854, fol. 107v, 31

107 Cijsouw, L.A. e.a., Gereformeerden en

1900, tweede stuk. Den Haag 1902, pag. 302-320.

maart 1855, fol. 126, 6 februari 1856, fol.

135 RHCE, Veldhoven NAA 2699, 4386.

hervormden in Veldhoven vanaf 1648.

136v/137, 11 oktober 1856, fol.

136 RHCE, Veldhoven NAA 2700.

Veldhoven 1989, pag. 68-110. RHCE,

137v/138, 3 december 1856.

137 RHCE, Veldhoven NAA 1146, 1156 en

Veldhoven NAA 3258 fol. 35v/36, 14 november 1821, fol. 49/v, 24 februari 1823. 108 RHCE, Veldhoven NAA 3259 fol. 112v/113v, 6 maart 1834. 109 Lieburg, F.A., Repertorium van Nederlandse hervormde predikanten tot 1816. Dordrecht 1996, deel 2, pag. 246. 110 RHCE, Veldhoven NAA 4458, 28 januari 1815. 111 RHCE, Veldhoven NAA 1779 fol. 100/v, 25 februari 1848, fol. 103v/104v, 21 juli 1848, fol. 105v/106, 2 november 1848, fol. 109-110, 19 februari 1849; NAA

119 RHCE, Veldhoven NAA 4463, 16 maart 1882, 25 juli 1883. 120 Roosenboom, H.Th.M., De dorpsschool in de

1166. 138 RHCE, Veldhoven NAA 4404. Heijden, C.G.W. P. van der, Boterhandel in

Meierij van ’s-Hertogenbosch van 1648 tot

Zuidoost-Brabant, 1870-1895. Een

1795. Tilburg 1997, pag. 298. RHCE,

terreinverkenning, in: Noordbrabants

Veldhoven NAA 3258 fol. 19v, 6 september 1819, fol. 20/21, 2 oktober 1819. 121 RHCE, Veldhoven NAA 3262 fol. 92/v, 11 augustus 1864, fol. 96v, 31 december 1864. 122 RHCE, Veldhoven NAA 3262 fol. 46v/47, 9 juni 1860, fol. 57, 10 december 1860, fol. 97, 31 december 1864. 123 RHCE, Veldhoven NAA 211 fol. 37/v, 19

Historisch Jaarboek 1989, pag. 105-130. 139 Verslag over den landbouw in Nederland over 1900, tweede stuk. Den Haag 1902, pag. 588-589. RHCE, Veldhoven NA 100 akte 119, 26 april 1895. 140 RHCE, Veldhoven NAA 2546, 2691, 2693. Gedrukte landbouwverslagen van Nederland van 1893 tot 1900. 141 RHCE, Veldhoven NAA 1181; NAA 215

1780 fol. 58/59, 7 oktober 1870, fol. 62-

augustus 1826, fol. 47/48, 25 juli 1827,

fol. 151/v, 12 februari 1896. Een

64, 25 november 1870, fol. 87v, 2 mei

fol. 56/57, 8 maart 1828, fol. 74, 11

fabriekje in Oerle komt van 1896 tot

1873; NAA 2788.

november 1829, fol. 114v/115,

1901 niet in de landelijke landbouw-

18 september 1834, fol. 128v-130,

verslagen voor. In 1901 werden twee

6 december 1878, fol. 50, 30 mei 1879,

20 november 1835; NAA 212 fol. 14v,

fabriekjes gesticht, één in Kerkoerle en

fol. 60v, 13 februari 1880, fol. 63,

22 februari 1836, fol. 18/v, 1 september

één in Zandoerle. Het fabriekje in Oerle

1837.

in 1896 komt evenmin voor bij: Bijnen,

112 RHCE, Veldhoven NAA 1781 fol. 48/v,

16 april 1880, fol. 68, 23 juli 1880; NAA 2788. 113 RHCE, Veldhoven NAA 1781 fol. 100v, 7 februari 1883, fol. 125/v, 13 juni 1884; NAA 2788. Bijnen, J., Jacq Cuijpers (1850-1926). Enkele gegevens over zijn personalia en zijn teken- en letterkundig

124 RHCE, Veldhoven NAA 214 fol. 119v, 12 februari 1873. 125 RHCE, Veldhoven NAA 215 fol. 16, 24 april 1883; NAA 1291. 126 RHCE, Veldhoven NAA 3488, 7 april 1842.

J. F.C.M., De roomboterfabriekjes van Oerle, in: Campinia oktober 1990, pag. 174-177. 142 Aa, A. J. van der, Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden. Gorinchem 1848, deel 11, pag. 571.

315


EEN EEUW VAN STILSTAND EN ACHTERUITGANG

143 Aa, A. J. van der, Aardrijkskundig woorden-

151 Statistiek der provincie Noord-Braband

158 Oomen, J.M., Koningszilver en andere

boek der Nederlanden. Gorinchem 1851,

volgens de uitkomsten van het kadaster bij

gilde-uitrustingsstukken van het Sint

deel 13, pag. 121.

deszelfs invoering vervaardigd onder de leiding

Jansgilde te Oerle, in: Campinia april

144 RHCE, Jaarverslagen Oerle en Veldhoven

van en opgedragen door L. van der Voordt Pieck, 1842. Maastricht 1845, pag. 34-35.

1851-1870. 145 RHCE, Jaarverslagen Zeelst 1870-1888. Coenen, J., Alles wat hier leeft, spint, twernt of weeft. Geschiedenis van Geldrop en Zesgehuchten. Geldrop 1987, pag. 115. 146 RHCE, Jaarverslagen Veldhoven en Zeelst 1880-1900. Archief gezondheidscommissie Eindhoven.

152 RHCE, Veldhoven NAA 1781 fol. 23v, 7 december 1876. 153 Janssen, G. B., Baksteenfabricage in NoordBrabant in de negentiende en twintigste eeuw.

1982, pag. 59-76. 159 RHCE, Veldhoven NAA 1329 en 1331. 160 Kaart van het gilde St. Cecilia te Veldhoven, 1846, in: Campinia juli 1975, pag. 89-93, oktober 1975, pag. 144-148. 161 Jolles, J.A., De Schuttersgilden en Schutte-

Tilburg 1992, pag. 19-20. RHCE, Zeelst

rijen van Noord-Brabant, overzicht van

jaarverslag van 1876.

hetgeen nog bestaat. ’s-Hertogenbosch

154 Almanak voor de Noordbrabantsche

1933, deel 2, pag. 182-185.

147 RHCE, Veldhoven NAA 2312.

Geschiedenis, Taal en Letterkunde, 1892,

162 RHCE, Veldhoven NAA 2853.

148 RHCE, Jaarverslagen Zeelst 1890-1900.

pag. 581-582.

163 Bosch, J. van den, Memoriaal van harmonie

149 Suijkerbuijk, J., Kinderarbeid, 18701890 (wettelijke maatregelen en globale situatie in Veldhoven-Meerveldhoven, Zeelst en Oerle), in: Campinia april 1989, pag. 101-116. 150 RHCE, Veldhoven NAA 1218, 1 januari 1843.

155 RHCE, Veldhoven NAA 4214, 31 juli 1897 en 4223, 21 november 1896. 156 RHCE, Veldhoven jaarverslagen 1899-

100-jarig bestaan 1871-1971. Zeelst 1971. 164 Remery, A. H. F., Kroniek van Fanfare

1900. Op deze locatie had hij eerder een

“Somerens-Lust”. Someren 1974, pag. 60.

boterfabriek willen stichten!

Heek-Volbeda, A.M. van, 100 jaar

157 RHCE, Jaarverslagen Oerle, Veldhoven en Zeelst 1851-1906.

316

l’Union Fraternelle ter gelegenheid van haar

Veldhovens Muziekkorps 1894-1994. Veldhoven 1994.


« HOOFDSTUK 7 »

De explosieve groei van Veldhoven De titel van dit hoofdstuk heeft vooral betrekking op de ontwikkelingen van Veldhoven na 1950. In 1921 waren de drie gemeenten Oerle, Zeelst en Veldhoven c.a. samengevoegd tot één nieuwe gemeente, die de naam Veldhoven kreeg. Dit paste volledig in een reeks gemeentelijke herindelingen omstreeks 1920/1921. In 1920 was op die manier GrootEindhoven ontstaan uit de voormalige gemeenten Eindhoven, Woensel, Gestel, Strijp, Stratum en Tongelre. De sterke ontwikkeling van Veldhoven hield verband met de werkgelegenheid in Eindhoven, met name bij de NV Philips. Na 1950 zou de spectaculaire groei van het inwoneraantal en de toename van de hoeveelheid huizen in Veldhoven veroorzaakt worden door de geringe huisvestingscapaciteit binnen Eindhoven voor de Philipswerknemers. Veldhoven veranderde van een plattelandsgemeente in een stadsrandgemeente. De groei zette door tot omstreeks 1970. De gemeente moest zoveel nieuwe voorzieningen bouwen en laten aanleggen, dat de financiën omstreeks 1970 waren uitgeput. Toch kon daarna met de bouw van nieuwe wijken worden doorgegaan, omdat Veldhoven binnen de Agglomeratie Eindhoven was aangewezen als groeigemeente. Op bestuurlijk gebied veranderde er veel na de samenvoeging van de drie gemeenten. Tijdens de Tweede Wereldoorlog konden de burgemeester en de wethouders het bestuur in eigen hand houden. Veldhoven lag tijdens de bevrijding niet in de hoofdroute van het geallieerde leger, waardoor de gemeente zonder al te veel schade door de oorlog kwam. Wel werd op 17 september 1944 het vliegveld Welschap gebombardeerd. Enkele te vroeg losgelaten bommen hadden tot gevolg dat in Zeelst 19 dodelijke slachtoffers te betreuren waren. Na de Tweede Wereldoorlog veranderde het bestuur door de grotere invloed van politieke partijen. De gemeente ging deel uitmaken van de Agglomeratie Eindhoven en nadien van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE). Op godsdienstig gebied laat de 20ste eeuw grote tegenstellingen zien. Tijdens de eerste helft van die eeuw maakte de katholieke kerk een bloeiperiode door, die gekarakteriseerd wordt met het begrip: het Rijke Roomse Leven. In Veldhoven, Oerle en Meerveldhoven verrezen nieuwe kerkgebouwen, die in de plaats kwamen van de 19de-eeuwse kerken. Nog nooit hadden in Veldhoven zoveel kloosters gestaan. Na 1960 nam de invloed van de katholieke kerk geleidelijk af. Ofschoon er in de nieuwbouwwijken plannen waren voor ongeveer tien nieuwe kerken, werden er alleen maar kerken gebouwd in de wijken d’Ekker en Heikant en bestond er tijdelijk een noodkerk in Zonderwijk. Door de vestiging van veel nieuwe inwoners nam het aantal protestanten toe. In korte tijd werden er twee protestantse kerken gebouwd. Het kerkbezoek nam echter steeds verder af. Ook op onderwijsgebied veranderde er veel. Na de invoering van de onderwijswet van 1920 kwam het onderwijs grotendeels in handen van de katholieke kerkbesturen.

317


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Inmiddels verliest de kerk steeds meer invloed op het onderwijs. Veldhoven kreeg bovendien middelbaar onderwijs. Op economisch gebied nam aanvankelijk de werkgelegenheid in de textielindustrie en de schoenenindustrie toe en groeide het aantal wasserijen, sigarenfabrieken en steenfabrieken. Geleidelijk gingen steeds meer werknemers van de Philipsfabrieken in Veldhoven wonen. Er vonden na de Tweede Wereldoorlog grote veranderingen plaats op economisch gebied. De landbouw verloor vanaf de tachtiger jaren steeds meer terrein. Veel inwoners pendelden naar Eindhoven of andere plaatsen. De traditionele werkgelegenheid in Veldhoven ging geleidelijk verloren. Langzamerhand verdwenen steeds meer textielfabrieken, steenfabrieken, sigarenfabrieken, schoenfabrieken en wasserijen. Aanvankelijk zag men het somber in, maar nieuwe ondernemingen die zich bezighouden met de ontwikkeling van moderne technologieÍn zorgden voor nieuwe werkgelegenheid. Inmiddels zijn enkele bedrijven van wereldformaat ontstaan, zoals ASML en SIMAC Nederland. Ook de dienstverlenende sector groeide. Met name de verplaatsing van het Sint-Jozephziekenhuis van Eindhoven naar Veldhoven (tegenwoordig MMC Veldhoven) was van groot belang voor de werkgelegenheid. In verband met de toename van het aantal inwoners realiseerde Veldhoven geleidelijk enkele belangrijke culturele en maatschappelijke instellingen, zoals theater De Schalm, de muziekschool, de bibliotheek en museum ’t Oude Slot. Het verenigingsleven beschikt thans over tal van voorzieningen zoals sporthallen, sportparken en andere accommodaties. Kortom: Veldhoven is anno 2006 een grote, moderne en bloeiende gemeenschap. DE BEVOLKING

daarvan zijn vergeleken met de laatste gegevens van de tabel in het vorige hoofdstuk voor het jaar 1899. Bovendien is de meest recente volkstelling, die van 2001, toegevoegd2. De lege cellen in de tabel geven aan dat bepaalde gemeenten in dat jaar niet meer bestaan. De gemeente Gestel c.a. ging in 1920 deel uitmaken van de gemeente Eindhoven. De enorme groei

In het vorige hoofdstuk namen we de Nederlandse volkstellingen als uitgangspunt om Oerle, Veldhoven c.a. en Zeelst te vergelijken met omliggende gemeenten. In de 20ste eeuw vonden volkstellingen in de jaren 1909, 1920, 1930, 1947, 1960 en 1971 plaats1. De uitkomsten

Plaats/aantal inwoners volgens volkstelling Oerle Meerveldhoven Veldhoven c.a. Zeelst Gestel c.a. Vessem c.a. Eersel Valkenswaard Waalre Eindhoven Oirschot

318

1899 597 1371 1204 3017 1119 1010 2337 956 4930 3920

1909 605 462 1637 1295 4090 1128 1089 3247 1102 4930 4065

1920 717 724 2450 1569 1186 1386 5033 1258 47.946 4291

1930

1947

7105

9947

1443 2810 7423 4323 90.948 4908

1981 3833 13.828 6752 134.527 6419

1960

1971

2001

18.785

27.560

42.489

2679 5587 18.991 9274 167.577 8373

4255 8475 23.740 10.985 187.385 10.125

18.315 31.008 16.266 203.391 17.703


DE BEVOLKING

van Eindhoven hield verband met de annexatie in 1920 van de gemeenten Gestel, Strijp, Stratum, Tongelre en Woensel door het kleine stadje Eindhoven en de toename van de werkgelegenheid in de industrie, met name bij de NV Philips. Toen de gemeente Groot-Eindhoven tot stand kwam, bedroeg het inwoneraantal 45.624 personen3. De nieuwe gemeente Eindhoven groeide zeer snel. In 1921 vond de samenvoeging plaats van de gemeenten Oerle, Veldhoven c.a. en Zeelst tot de nieuwe gemeente Veldhoven of Veldhoven c.a.. Tot en met 1920 sloeg c.a. op de toevoeging van Meerveldhoven aan Veldhoven, terwijl na 1921 c.a. betrekking had op de toegevoegde dorpen Oerle en Zeelst. De gemeente Vessem, die bestond uit de dorpen Vessem, Knegsel en Wintelre, werd in 1997 samengevoegd met de gemeente Eersel. De cijfers van de volkstellingen wijken soms af van die van de gemeentelijke tellingen. In feite zijn het maar momentopnamen van ĂŠĂŠn dag, bijvoorbeeld 31 december van dat jaar. De verschillen kunnen te maken hebben met een aparte categorie tijdelijk verblijvende personen4.

Voor Veldhoven afzonderlijk is de toename van de bevolking duidelijk af te lezen aan de hand van de inwoneraantallen. In het volgende schema wordt per vijf jaren het aantal inwoners genoemd. De meeste cijfers geven een momentopname aan op 31 december van dat jaar. Tot 1921 waren er drie afzonderlijke gemeenten. Toen deze in 1921 samengingen, ontstond een gemeente van 4700 inwoners. Die woonden verspreid over vier kerkdorpen, te weten Oerle, Zeelst, Veldhoven en Meerveldhoven. Tot ongeveer 1950 was de structuur van die dorpen niet anders dan in de eeuwen daarvoor. Alleen het aantal inwoners was geleidelijk veranderd. De groei van de gemeente Veldhoven tot 1950 werd voornamelijk veroorzaakt door een groot geboorteoverschot en de vestiging in de gemeente van personen uit dorpen in de Kempen. Tussen 1921 en 1950 verdubbelde de bevolking. Toch bleef de gemeente Veldhoven in die periode nog steeds een plattelandsgemeente. Vanaf 1951 vond een spectaculaire groei plaats die elders in de provincie en landelijk nauwelijks voorkwam5.

319

Zeelster familie Van den Boomen uit de Heistraat in de dertiger jaren. De welstand komt naar voren door middel van de grote poffers bij de vrouwen. Ook gaven enkele religieuzen aanzien.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Oud en nieuw bij elkaar. Oude boerderijen aan de Dorpstraat werden gesloopt. Op de achtergrond de Magisterstraat.

31 dec. jaar 1900 1905 1910 1915 1920 1925 1930 1935 1940 1950 1955 1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005

Oerle6

Zeelst7

583 570 614 636 719

1187 1229 1329 1461 1564

Veldhoven c.a.8 1423 1532 1682 2939 2479 5528 7105 7600 8634 10.877 14.260 19.218 23.781 27.744 30.030 34.073 36.492 39.093 40.313 42.489 43.654

Bevolkingstoename tussen 1950 en 1970

Het bijzondere postkantoor van Veldhoven op de Locht. Op de foto uit 1912 is het gezin van postagent Anspach te zien. Het postkantoor is gedeeltelijk tot woonhuizen verbouwd.

De toename van de bevolking in Veldhoven van 1951 tot 1970 had te maken met de beleidsplannen die door de Provinciale Planologische Dienst van Noord-Brabant waren voorgesteld. De doelstelling was opnieuw een verdubbeling van de bevolking van 10.000 inwoners naar 20.000 inwoners in 20 jaar tijd. Precies 10 jaar na de opstelling van het plan was de doelstelling al bereikt. Veldhoven groeide in die tijd rondom de vier kerkdorpen en vooral door de nieuwe

320

wijk d’Ekker, die grensde aan de bebouwing van Meerveldhoven. Daar vestigden zich vooral gezinnen van werknemers van de N.V. Philips Gloeilampenfabrieken in Eindhoven. De gemeente Eindhoven was op dat moment niet in staat om die mensen te huisvesten. De bevolking van Veldhoven nam procentueel veel sterker toe dan provinciaal en landelijk het geval was. De cijfers van de jaren tussen 1951 en 1960 laten dat goed zien. Daarbij zijn tevens de belangrijkste factoren, te weten het geboorteoverschot en het vestigingsoverschot, in de tabel meegenomen9. Onder het geboorteoverschot wordt het verschil verstaan tussen het aantal personen dat wordt geboren en het aantal personen dat overlijdt. Bij het vestigingsoverschot gaat het om het verschil tussen het aantal personen dat naar de gemeente verhuist en het aantal dat uit de gemeente vertrekt. Bij een vergelijking van de tabel van de volkstellingen met het overzicht van de groei tussen 1951 en 1960 valt vooral het vestigingsoverschot op in de jaren 1953 en 1957. In 1953 vestigden zich 1759 personen in Veldhoven, terwijl er 603 de gemeente verlieten. Het vestigingsoverschot bedroeg dus 1156 personen. Dat aantal was ongeveer gelijk aan het totale inwoneraantal van Zeelst in 1900. In 1953 kwamen die personen er in één jaar bij. In 1957 verhuisden maar liefst 2341 personen naar Veldhoven. Dat was tot dan toe het grootste aantal in één jaar. Omdat veel jonge gezinnen naar Veldhoven trokken, nam het geboorteoverschot evenredig toe met de vergroting van het inwoneraantal. In de meeste jaren was de groei van de bevolking met name te danken aan het geboorteoverschot. De gemeente Veldhoven doorbrak in korte tijd twee mijlpalen. Op 17 april 1957 werd de 15.000ste inwoner geboren en reeds op 27 november 1961 de 20.000ste.


DE BEVOLKING

Jaar

Bevolking 1 januari

Vestigingsoverschot

Geboorteoverschot

Toename Veldhoven

1951 1952 1953 1954 1955 1956 1957 1958 1959 1960

10.877 11.046 11.316 12.706 13.873 14.260 14.683 16.502 17.638 18.494

-49 25 1156 877 18 52 1406 550 295 155

218 245 234 290 369 371 413 586 561 569

1,5% 2,4% 12,3% 9,2% 2,8% 2,9% 12,4% 6,9% 4,8% 3,9%

Op 9 juni 1957 werd ter gelegenheid van de 15.000ste inwoner een gedenksteen geplaatst in de Heilige-Caeciliakerk door de destijds 9-jarige Gerarda Tabak, die de 10.000ste inwoner was en namens de 2 maanden oude Elisabeth van Moll, die de eer had als nummer 15.000 in de bevolkingsadministratie van de gemeente te worden ingeschreven10. De snelle groei van Veldhoven had grote consequenties voor het karakter van de gemeente. Veldhoven veranderde in korte tijd van een Kempische plattelandsgemeente in een stadsrandgemeente. Dit begrip werd in de zestiger jaren van de 20ste eeuw gebruikt om de verschillende randgemeenten van Eindhoven te onderscheiden. Tegenwoordig wordt dit meestal suburbanisatie genoemd. In die tijd waren er drie groepen gemeenten rondom Eindhoven, te weten: de stadsrandgemeenten, de industriële randgemeenten en de landelijke randgemeenten. Onder stadsrandgemeenten verstond men plaatsen die een enge relatie hadden met een centrale stad en die overwegend op die stad waren aangewezen. De inwoners van die stadsrandgemeenten waren voor meer dan 40% aangewezen op de werkgelegenheid in de stad. Tot de stadsrandgemeenten werden Geldrop, Nuenen, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre gerekend. Valkenswaard en Best waren industriële randgemeenten en Heeze en Oirschot landelijke randgemeenten. De groei van het aantal inwoners was in die drie groepen gemeenten heel verschillend. In de tabel van de volkstellingen is dat verschil zichtbaar bij de gemeenten Veldhoven, Valkenswaard en Oirschot11.

Toename NoordBrabant 1,7% 1,5% 1,7% 1,7% 1,8% 1,7% 1,7% 2,0% 1,9% 1,9%

Toename Nederland 1,3% 1,0% 1,1% 1,2% 1,3% 1,3% 1,3% 1,6% 1,2% 1,2%

Uit de resultaten van de volkstelling van 1960 blijkt dat in dat jaar nog maar 49% van de bevolking van Veldhoven in die gemeente was geboren12. Van 1960 tot 1970 zette de groei verder door. De gemeente liet in 1961 het Economisch Technologisch Instituut in Noord-Brabant (ETIN) een studie maken naar een toekomstig centrum. Dit moest komen tussen de vier oude dorpskernen, inclusief de wijk d’Ekker, op het grondgebied van het gehucht Cobbeek. In 1963 stelde de stedenbouwkundige van de gemeente een nieuw structuurplan op. In dat plan werden 11 woongebieden onderscheiden, te weten: Veldhoven, Meerveldhoven, Zeelst, Oerle, d’Ekker, Zonderwijk, Cobbeek, ’t Look, wijk 9, wijk 10 en wijk 11. Onder die drie laatste wijken werden de gebieden verstaan die geprojecteerd waren aan de noordzijde van de latere Heerbaan, zoals de wijk Heikant.

321

Noodgebouwen van een kleuterschool aan het Klaverplein in de nieuwe wijk d’Ekker in 1957. Op de voorgrond de Ceciliastraat.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

De nieuwe school De Heiacker aan de Weldsehei in de wijk Heikant, anno 2006.

Op grond van dat structuurplan werd in 1965 het inwoneraantal van Veldhoven in het jaar 2000 geschat op 54.300 tot 62.100 inwoners. Uiteindelijk zou dat uitkomen op 42.489 inwoners. Men ging in 1965 uit van het aantal te realiseren huizen. In die tijd was echter het aantal personen per woning veel groter dan omstreeks 2000. De woningbezetting bedroeg toen ongeveer 4,5 personen. Die daling van de bezettingsgraad van huizen had men in 1965 niet voorzien. Het kleiner worden van gezinnen en het voorkomen van onvolledige gezinnen waren in de periode tussen 1950 en 1965 vrijwel onbekend. Het lag niet in de lijn der verwachting dat het inwoneraantal daardoor minder snel zou groeien. Toch waren de eerste verschijnselen van een afname van het geboorteoverschot in Veldhoven tussen 1960 en 1965 al merkbaar. Die trend zette zich daarna nog verder voort. Tussen 1960 en 1970 werd er in Veldhoven nog volop gebouwd, met name in het uitbreidingsplan Zonderwijk, waar de bouw van 1450 huizen gerealiseerd werd. De cijfers van het aantal mensen dat zich jaarlijks in de gemeente vestigde, waren nog steeds indrukwekkend. In 1966 werd het hoogste aantal behaald met 2414 personen, waaronder 249 buitenlanders. Voor het eerst was een flinke toename van het aantal buitenlanders te zien. In datzelfde jaar 1966 bedroeg het vestigingsoverschot maar liefst 1453 personen. In Veldhoven nam in die tijd de bevolking aanzienlijk sneller toe dan in andere gemeenten binnen de agglomeratie Eindhoven. Tussen 1950 en 1969

was het inwoneraantal van Veldhoven met 250% gestegen, terwijl dat in de agglomeratie maar 150% was13.

Bevolkingstoename tussen 1970 en 1980 Op grond van de problemen rondom de financiering van de uitbreidingsplannen omstreeks 1970 en wijzigingen in de loop en in de samenstelling van de bevolking, werden in 1970 nieuwe ramingen opgesteld van het aantal inwoners van Veldhoven voor de periode tussen 1971 en 1980. Men hield daarbij rekening met een afname van de woningbezetting van 4,07 naar 3,41 personen. Door de toename van de woningvoorraad te schatten en rekening te houden met de afname van de woningbezetting, kwam de raming voor 1980 op 37.200 inwoners. Dat was een toename met 10.000 inwoners gedurende 9 jaren. Binnen de agglomeratie Eindhoven was Veldhoven aangewezen als groeikern. De belangrijkste uitbreidingsplannen waren ’t Look, goed voor 1150 huizen, en Cobbeek met 1350 huizen. Verder werden in die tijd plannen ontwikkeld voor het centrum en voor de wijk Heikant. Het eerste gedeelte van het centrumplan werd in september 1978 voltooid. De tweede fase liet op zich wachten tot 198214. Het geplande aantal huizen werd niet gehaald; in werkelijkheid telde Veldhoven in 1980 34.073 inwoners. De toename bedroeg minder dan 7000 personen. Het geraamde aantal woningen van 10.920 had men bijna gehaald met 10.582. De belangrijkste oorzaak voor de geringere groei waren de kleinere gezinnen en daarmee samenhangend de lagere bezettingsgraad van de woningen. Ook werd met de bouwwerkzaamheden in het gebied Heikant twee jaar later gestart dan gepland. Daar werd de eerste woning in 1980 in gebruik genomen15.

Bevolkingstoename tussen 1980 en 2000 In 1980 was de uitvoering van het plan Heikant pas in de eerste fase. In het zogeheten Noordelijk Woongebied van Veldhoven waren in totaal 2500 woningen gepland voor circa 6000 inwoners. In 1982 ging men niet meer uit van minimaal 54.000 inwoners in het jaar 2000, maar was dat aantal al bijgesteld tot 45.000. In het Noordelijk Woongebied was de wijk Heikant het grootst. De wijk werd gebouwd in het kader van de groeifunctie die Veldhoven

322


DE BEVOLKING

binnen de agglomeratie had. Toen Heikant omstreeks 1990 was voltooid, was het de grootste wijk van Veldhoven. Ook vond aan het begin van de tachtiger jaren de uitbreiding plaats van het winkelcentrum in het hart van de gemeente. Bij die winkels werden ook appartementen gebouwd langs de Heemweg16. Verder waren in het Noordelijk Woongebied nieuwe wijken gepland, zoals De Kelen (ongeveer 1700 woningen) en De Polders (ongeveer 1000 woningen). Bij die planning werd al rekening gehouden met vertraging. Veel gemeenten merkten aan het begin van de tachtiger jaren dat het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening minder vaak toestemming verleende voor de bouw van woningwetwoningen en premiekoopwoningen. Ook was de noodzaak voor opvang van de bevolkingsgroei van de agglomeratie Eindhoven omstreeks 1985 niet meer zo groot17. Tot het jaar 2000 concentreerde de meeste woningbouw in Veldhoven zich in het Noordelijk Woongebied. Door de economische teruggang omstreeks 1983 en de vertragingen diende het geplande inwoneraantal voor het jaar 2000 telkens naar beneden te worden bijgesteld. In 1988 ging men al uit van maximaal 42.500 inwoners. Wel verwachtte men toen dat het aantal van 40.000 inwoners op korte termijn zou worden overschreden. Het duurde echter tot 1994 voordat die magische grens werd bereikt. Buiten de bestemmingsplannen De Kelen en De Polders werden nog enkele open ruimten bebouwd, zoals bijvoorbeeld De Valgaten nabij het centrum en De Pegbroeken in het oude gedeelte van Veldhoven. Omstreeks het jaar 2000 waren de bestemmingsplannen gerealiseerd. Veldhoven telde op 31 december 2000 42.489 inwoners18.

kwamen daar 104 koopappartementen gereed en aan de zijde van de Heemweg nog eens 72 huurappartementen. De meest recente uitbreiding van Veldhoven vindt plaats tussen de wijk De Polders en Meerhoven. In vergelijking met de vijftiger en zestiger jaren van de 20ste eeuw zijn de cijfers van het geboorteoverschot en het vestigingsoverschot in de jaren 2000 tot 2005 sterk veranderd19. De vergrijzing van de bevolking is ĂŠĂŠn van de oorzaken. Die vergrijzing vindt vooral plaats in de wijken die in de vijftiger en zestiger jaren tot stand zijn gekomen. In tegenstelling tot veel gemeenten blijft Veldhoven ook de komende jaren nog groeien. In Veldhoven-West worden momenteel voorbereidingen getroffen voor de bouw van 2700 woningen. Ook op het toekomstige bedrijventerrein Habraken in Oerle zullen tussen de 60 en 100 huizen worden gebouwd. Door die uitbreidingen zal het inwoneraantal de komende jaren steeds dichter de 50.000 naderen20. In het kader van de bouw van de Kempen Campus zal in enkele jaren een aantal scholen worden afgebroken. Op die plaatsen zal woningbouw plaatsvinden. Er zijn nog enkele andere inbreidingslocaties, dat wil zeggen open plaatsen tussen de bestaande bebouwing, die worden opgevuld. Sommige daarvan komen beschikbaar vanwege het verdwijnen van industrie of het verplaatsen van een sportveld. Bij de historische geografie komen die inbreidingslocaties ter sprake.

Recente ontwikkelingen in het bevolkingsaantal Tussen 2000 en 2005 nam de bevolking van Veldhoven toe met 1161 personen. In 2003 was voor het eerst sprake van een afname van het inwoneraantal. Het Masterplan Centrum werd in die periode uitgevoerd. Het doel was de afronding van het centrumgebied. Daarvan maakten ook woningen deel uit. In 2000 werd het project Reijenburg uitgevoerd. Langs de Uilenburg

323

De 100-jarige Peerke van Roij in Oerle in 1939.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Allochtonen Bij de allochtonen in Veldhoven dient onderscheid gemaakt te worden tussen westerse allochtonen, waarvan een groot deel afkomstig is uit EU-landen, en niet-westerse allochtonen, waaronder ook asielzoekers. Direct na de Tweede Wereldoorlog werden in Nederland Indonesiërs opgevangen die zich hier tijdelijk of definitief vestigden. Ook in Veldhoven bevond zich een opvang voor Indonesiërs. In de zestiger en zeventiger jaren kwamen veel Spaanse en Turkse gastarbeiders naar de regio Eindhoven om daar in de industrie te gaan werken. In 1967 bijvoorbeeld verbleven in Veldhoven 183 Spanjaarden. Dat aantal nam daarna geleidelijk af21. Het aantal niet-westerse allochtonen, die voornamelijk afkomstig zijn uit Turkije en Marokko, bedroeg in 1998 respectievelijk 45 en 160 personen. Uit Suriname en de Nederlandse Antillen verbleven in 1998 respectievelijk 175 en 80 personen in Veldhoven. In 2002 waren die aantallen toegenomen. Uit Turkije kwamen 55 personen, Marokko 190, Suriname 250 en 120 uit de Nederlandse Antillen22.

Asielzoekers Veldhoven ving in 1976 vier Oegandese gezinnen op die gevlucht waren voor het régime van Idi Amin. In 1980 kreeg een groep Vietnamese vluchtelingen huisvesting in Veldhoven. Voor de opvang van deze vluchtelingen werd de Kerngroep Vietnamese Vluchtelingen ingesteld23. Gedurende meer dan vijf jaren werden Vietnamezen in Veldhoven opgevangen. Volgens de taakstelling van de regering diende iedere gemeente in die tijd 2 o/oo van de bevolking aan vluchtelingen op te nemen. Op 40.000 inwoners waren dat 80 vluchtelingen. In 1998 benaderde de Centrale Opvang Asielzoekers (COA) de gemeente Veldhoven vanwege de vestiging van een opvang- en onderzoekcentrum voor asielzoekers in de gemeente Jaar 2000 2001 2002 2003 2004 2005

Geboorteoverschot 332 230 197 150 189 200

324

Vestigingsoverschot 182 36 -102 -398 87 723

Inwoners 31 december 42.489 42.718 42.795 42.545 42.763 43.654

Veldhoven. Dit kwam in juli 2001 tot stand nabij het sportpark Heikant. Dit centrum was bedoeld voor maximaal vijf jaar. Er staan 100 stacaravans voor maximaal 500 bewoners. De meeste asielzoekers verblijven drie tot zes maanden in het centrum. In mei 2006 wordt het gesloten. Binnen het SRE is de gemeente sinds 1995 verplicht om statushouders te huisvesten. Dit zijn asielzoekers die een verblijfsvergunning hebben gekregen24.

Woonwagenbewoners In het Klein Goor kwam in 1974 een tijdelijk woonwagencentrum van de grond, omdat er nog geen overeenstemming was over een definitief centrum ten noordoosten van Zeelst. Drie jaar later keurde de Provinciale Planologische Commissie een centrum aan de Heistraat, nabij vliegveld Welschap, af. Uiteindelijk kreeg de tijdelijke locatie een permanent karakter. In 1981 stelde de gemeenteraad van Veldhoven het Welzijnsplan voor woonwagenbewoners in Veldhoven vast. Het doel daarvan was de integratie van de woonwagenbewoners, met name die op het woonwagencentrum Klein Goor. Alfabetisering was een van de kernpunten van dat welzijnsplan. Tijdens de ontwikkeling van de bestemmingsplannen De Kelen en De Polders, werden daar in 1992 twee nieuwe woonwagencentra gepland. In de gemeente Veldhoven verblijft een aantal Roma-zigeuners. Vroeger werden zij niet geregistreerd in het bevolkingsregister van Veldhoven, maar tegenwoordig gebeurt dat wel. Ook werd getracht enkele Roma-gezinnen in woonhuizen te plaatsen. Burgemeester Cox legt nadruk op de schoolplicht van de Romakinderen. Sinds zijn aantreden in 2002 is het schoolbezoek van deze kinderen toegenomen. De kinderen van de drie woonwagencentra bezoeken basisschool Op Dreef in het kerkdorp Veldhoven25. In verband met de integratie wordt ernaar gestreefd de Roma-kinderen de school in de buurt van hun centrum te laten bezoeken.

Familienamen De familienamen die voorkomen in de volkstelling van 1947 zijn uitgegeven in het Nederlands repertorium van familienamen. Deel XI is gewijd aan de provincie Noord-Brabant.


DE BEVOLKING

Daarin komen onder meer kernnamen ter sprake. Dit zijn namen die voor meer dan 50% in één gemeente voorkomen. Veldhoven had in 1947 slechts één kernnaam. De naam Bazelmans bleek 93 keer in Veldhoven voor te komen van de totaal 181 keer in de hele provincie. De schrijfwijze Baselmans kwam 139 keer voor, waarvan 42 keer in Waalre, 23 keer in Eindhoven, 19 keer in Veldhoven en 18 keer in Bladel. Uit de voorgaande hoofdstukken komt naar voren dat deze naam, met beide schrijfwijzen, Zeelst als bakermat heeft26. In hoofdstuk 5 komt een opsomming voor van de bekendste familienamen in de dorpen Veldhoven, Zeelst, Oerle en Meerveldhoven in de 17de en 18de eeuw. Bij die 57 namen komen enkele familienamen voor die weliswaar niet voor 50% alleen in Veldhoven bestaan, maar

toch beschouwd mogen worden als kernnaam. In het schema wordt het aantal naamdragers in Veldhoven vergeleken met het aantal in de provincie.

Luchtfoto van de wijk Heikant in aanbouw. Op de voorgrond de Heerbaan. De weg door de wijk is De Dom.

Achternamen zoals Hasenbos, Katreels, Van der Kruijssen, Van de Leen, Van Lotringen, Staessen, Steijmans, Tegenbosch, Verbiezen, Verpalen, Verschueren en Vogels waren in 1947 geheel of op een paar personen na uit Veldhoven verdwenen. Katreels en Steijmans kwamen zelfs in heel de provincie al niet meer voor. Namen als Van de Ven en Verhagen kwamen wel veel voor in Veldhoven, maar de 120 naamdragers van de familie Van de Ven vallen in het niet bij het totale aantal in de provincie van 6311. De naam Van de Ven was op Jansen na de meest voorkomende familienaam in NoordBrabant.

325


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Philipswerknemers in Veldhoven gingen wonen, maar hun werk in Eindhoven aanhielden. In de vijftiger jaren fietsten de meeste personen naar het werk. Toen in de zestiger jaren het autobezit toenam, gingen veel pendelaars met de auto naar Eindhoven. In de zestiger jaren was Veldhoven een gemeente die groeide doordat deze zo dicht bij Eindhoven lag. In een rapport stond dat het een stadsrandgemeente was, die aangewezen was om de grote bevolkingsoverflow op te vangen van de centrumstad.

In 1955 werd H.Th. van

Naamdragers in 1947 in N-Brabant 139 298 183 466 1486 936 89 1243 55 1482 446 316 525 143 593 67 83 350 424 276

Er werden in de zestiger jaren wel nieuwe wegen in het buitengebied aangelegd, vooral in het kader van de ruilverkaveling. Veel verkeer naar Eindhoven maakte gebruik van de Provincialeweg of de Kruisstraat. De Kruisstraat kreeg daarom in 1958 een nieuwe bestrating, maar dat loste het verkeersprobleem niet op. Veldhoven breidde zich daarna steeds sneller uit, terwijl het wegenpatroon nauwelijks veranderde. Er waren voornamelijk verbindingswegen tussen de vier oude kernen en de omliggende gemeenten. In 1969 besprak de gemeenteraad het Verkeers- en vervoersplan voor de gemeente Veldhoven. Ook kwam er een ontwerpbestemmingsplan voor een noordelijke pendelweg en een zuidelijke afronding. In samenwerking met stedenbouwkundigen en verkeersadviseurs ontwikkelde de gemeente een oplossing voor het verkeersprobleem, dat veroorzaakt werd door de pendel van inwoners van Veldhoven naar Eindhoven. Daarbij werden de bestaande doorgaande wegen zoveel mogelijk ontzien. De adviezen van ir. H.Goudappel konden omstreeks 1970 niet worden uitgevoerd vanwege gebrek aan geld. De gemeente Eindhoven had, vooruitlopend op de plannen, al een vierbaansweg aangelegd tot aan de grens met Veldhoven. Het was nu wachten totdat de gemeente Veldhoven over voldoende geld beschikte om een aansluiting te maken27.

Bij de vestiging in Veldhoven ligt in dit hoofdstuk de nadruk op de werkgelegenheid in en buiten Veldhoven. Eén van de belangrijkste verschijnselen waarmee we te maken krijgen, betreft de pendel tussen gemeenten. De uitbreiding van Veldhoven met de wijk d’Ekker had tot gevolg dat veel Eindhovense

In 1970 werd een onderzoek verricht naar de werkgelegenheid in en om Veldhoven. Het bleek dat 60% van de beroepsbevolking pendelde. Het ging om 5600 personen, waarvan er 4800 werkzaam waren in de agglomeratie Eindhoven. Die ontwikkeling was heel snel gegaan. In 1947 vonden 751 Veldhovenaren werk in de gemeente Eindhoven, in 1960 2990 personen en in 1970 4197. Het is niet vreemd dat deze

Familienaam

der Meeren 100 jaar. Links van hem zijn zoon Cees en rechts achter hem zijn zonen Frits en Piet van der Meeren.

Baselmans Bijnen Coppelmans Couwenberg Donkers Van Dooren Eliëns Van Gerwen Van Helmont Van den Hurk Van Keulen Van der Looij Louwers Van der Meeren Van den Oetelaar Oosterbosch Pero Schippers Senders Tops

Naamdragers in 1947 in Veldhoven 19 55 40 27 47 33 28 101 26 43 35 63 78 26 51 16 29 22 116 68

Vestiging en vertrek

326


DE BEVOLKING

Veldhovenaren vooral werkten in Strijp en Gestel, aangezien die stadsdelen grensden aan Veldhoven. In vergelijking met andere omliggende gemeenten telde Veldhoven het hoogste aantal pendelaars naar Eindhoven, maar liefst 46,2% van de totale beroepsbevolking. In Nuenen ging het om 39,2%, Son en Breugel 38,2% en Best 34,7%. Best beschikte in die tijd zelf over een goede werkgelegenheid, met name bij de Batafabrieken. Van de pendel van Veldhoven naar andere omliggende gemeenten stond Best bovenaan. In 1947 werkten 74 Veldhovenaren in Best, in 1960 ging het om 67 personen en in 1970 om 75 werknemers. Het was opmerkelijk dat in de vijftiger en zestiger jaren de werkgelegenheid in Veldhoven zelf ook toenam en inkomende pendel tot gevolg had. Het ging daarbij vooral om arbeidskrachten uit naburige Kempische dorpen die werkzaam waren in de Veldhovense industrie,

zoals de steenfabrieken, de sigarenfabrieken, de textielfabrieken en de wasserijen28. In de zeventiger jaren waren er verkeersproblemen in de kom van Zeelst doordat er nog steeds geen nieuwe verbindingswegen naar Eindhoven waren aangelegd. De uitvoering van het verkeerscirculatieplan liep vertraging op vanwege beroepsprocedures tot bij de Kroon. Uiteindelijk kon in 1975 de Heerbaan worden opengesteld, waardoor de kom van Zeelst verlost was van de opstoppingen tijdens de spitsuren. Nog datzelfde jaar trof de gemeente voorbereidingen voor de bestemmingsplannen Kempenbaan Oost en Kempenbaan West. Deze zuidelijke pendelweg, die ruim tien jaar later gedeeltelijk gereed kwam, sloot aan op de Karel de Grotelaan in Eindhoven29. De pendel naar Eindhoven was daardoor gemakkelijker geworden. De Kempenbaan-West liet lang op zich wachten. Pas in 1999 kon met de aanleg worden begonnen. Tot die tijd was de verkeersbelasting op de Dorpstraat zeer groot30.

327

Eerste gebouwen op het Hightechpark in Veldhoven. Rechts de Poot van Metz. De grote weg op de voorgrond is de Kempenbaan.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Dankzij de nabijheid van snelwegen vond de pendel niet alleen meer plaats in de regio. Inwoners van Veldhoven waren ook werkzaam elders in en zelfs buiten de provincie NoordBrabant. Dit verschijnsel deed zich ook voor bij andere gemeenten die veel pendel kenden, zoals bijvoorbeeld Best. Inmiddels is door de toename van het aantal arbeidsplaatsen in Veldhoven de inkomende pendel zelfs groter dan de uitgaande.

HISTORISCHE GEOGRAFIE

Vertrek

De ontwikkelingen van de oude dorpskernen

Uit de voorafgaande cijfers bleek de snelle groei van Veldhoven als gevolg van het vestigingsoverschot en het geboorteoverschot. Gedurende de belangrijkste groeiperiode van 1950 tot 1970 was er alleen in 1951 een negatief vestigingsoverschot, omdat in dat jaar meer mensen de gemeente verlieten dan er zich vestigden. In alle andere jaren was er een vestigingsoverschot. Toch laten de cijfers van het vertrek uit de gemeente ook zien dat grote groepen personen zich elders vestigden. We moeten daarbij vooral denken aan Eindhoven of dorpen binnen de agglomeratie. Daarnaast was er ook sprake van vestiging in het buitenland. In een overzicht worden de vertrekcijfers getoond van 1951 tot en met 1968. Opvallend is de stijgende lijn die duidelijk zichtbaar is31.

Jaar 1951 1952 1953 1954 1955 1956 1957 1958 1959 1960 1961 1962 1963 1964 1965 1966 1967 1968

328

Vertrek Vertrek binnenland buitenland 434 18 416 32 530 73 656 32 713 68 818 56 875 55 881 89 896 62 1120 78 1050 47 1216 65 1073 102 1116 101 1146 161 1365 193 1341 256 1530 152

Vertrek totaal 452 448 603 688 781 874 930 970 958 1198 1097 1281 1175 1217 1307 1558 1697 1682

Voor de 20ste eeuw gaat de aandacht bij de historische geografie uit naar drie zaken, te weten: 1. de ontwikkelingen van de oude dorpskernen en overgebleven oude bebouwing 2. de grenscorrecties en annexatieplannen 3. de bestemmingsplannen en uitbreidingen van de nieuwe wijken in Veldhoven.

Toen in 1921 de gemeente Veldhoven c.a. werd samengevoegd met Oerle en Zeelst ontstond een gemeente die was samengesteld uit vier oude Kempische dorpen, die als het ware op vier hoeken van een trapezium lagen. Het ging om de kerkdorpen Veldhoven, Meerveldhoven, Zeelst en Oerle. Via verharde wegen waren deze kerkdorpen met elkaar verbonden. Tot 1950 veranderde er niet veel aan deze opzet. Ofschoon het inwoneraantal verdubbelde en het aantal huizen toenam, bleef Veldhoven het karakter houden van een plattelandsgemeente met enkele dorpskernen en verspreide bebouwing in gehuchten32. Tussen 1945 en 1970 groeide Veldhoven met meer dan 5000 woningen. In 1970 telde de gemeente 6390 woningen, waarvan er nog 1345 dateerden van vóór 1945. Dat aantal vooroorlogse huizen is sinds die tijd nog flink afgenomen door de aanleg van nieuwe wijken en wegen en door afbraak en nieuwbouw van huizen. Hoeveel vooroorlogse woningen Veldhoven momenteel telt, is niet precies bekend. Het zal duidelijk zijn dat slechts een zeer beperkt gedeelte van deze huizen nog uit de 18de of uit de 19de eeuw dateert 33. Bij de ontwikkeling van nieuwe wijken nabij de oude dorpskernen ging meestal de historische structuur van die gebieden verloren. Bij de bouw van de huizen in de wijk d’Ekker kon gebruik gemaakt worden van het uitgebreide akkercomplex westelijk van Meerveldhoven, dat vanouds de Kerkakkers heette. Ook kwam de historische locatie van de middeleeuwse kerk in de Kerkakkers midden in een woonwijk terecht en wel bij de straat Oude Kerkhof. Met eeuwenoude wegenstructuren werd in de nieuwe wijk


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

Beeld van Meerveldhoven rond de eeuwwisseling. De Kapelstraat in 1905.

geen rekening gehouden. De Antwerpsebaan werd gedeeltelijk van de kaart geveegd. De wijken Zonderwijk en ’t Look konden ook grotendeels in een akkercomplex worden gebouwd. De oude hoeve van de abdij van Postel, die ter plaatse bekend was als de Drie Huizen, ging verloren toen de wijk ’t Look werd gerealiseerd. De voorste Postelse hoeve, die bekend stond als De Schaapskooi, ging in 1993 door brand verloren. Toen in 1965 plannen op tafel kwamen voor de wijk Cobbeek, werd met geen woord gesproken over de grote historische waarde van het schildvormige gehucht Cobbeek. De schildvorm was al in de 19de eeuw verminkt door de aanleg van de verharde weg van Zeelst naar Oerle. Deze ging dwars door het middengedeelte van het gehucht. Ook een gedeelte van het gehucht ’t Heike en de eeuwenoude Clarissenhoeve

gingen verloren toen de wijken Heikant en Cobbeek en de eerste fase van het City-centrum werden verwezenlijkt. In principe waren er mogelijkheden geweest voor het behoud van enkele cultuur-historische monumenten, maar in de rapporten werd met geen woord gerept over de historie van het gebied en de waarde van de bestaande bebouwing34. In die jaren was dat overigens nog niet zo gebruikelijk. Omstreeks 1975 kwamen er in Brabant meer stemmen op voor het behoud van karakteristieke en oude dorpsgezichten. Ondanks dat feit zijn er in Veldhoven na die tijd nog veel historische elementen verloren gegaan. In Zeelst kwam een groot gedeelte van de historische bebouwing van het gehucht Akkereind onder de slopershamer toen het industrieterrein De Run, de Poot van Metz en de Eindhovense wijk Genderbeemd werden aangelegd. Daar lagen in de Middeleeuwen ook enkele

Links: De brand van de voormalige hoeve van de abdij van Postel op 20 april 1993. De Schaapskooi aan de Sondervick was destijds als restaurant in gebruik. Rechts: Sloop van de boerderij van Jan van der Vleuten, Cobbeek 39. Door de sloop van de boerderijen op Cobbeek verdween een bijzonder gehucht met een zeldzame schildvormige opbouw.

329


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

kerkdorpen Meerveldhoven en Veldhoven, diverse oude boerderijen. In de vijftiger en zestiger jaren werden er veel gesloopt. Gelukkig bleven historische panden als de pastorie van Postel en het huis van de predikant aan de Dorpstraat bewaard. De gemeente Veldhoven kocht in 1961 het Trapjeshuis in de Kapelstraat aan. Dit bijzondere pand uit 1750 kon daardoor behouden blijven. Het werd vervolgens met subsidie van het rijk en de provincie, door de bewoner Piet Rombouts zelf, gerestaureerd. Met subsidies zorgde de gemeente ook voor het behoud van de windmolen De Adriaan in Meerveldhoven en de bergmolen in Zeelst35. Door de aankoop van de voormalige kasteelboerderij ’t Oude Slot in Zeelst kon ook dit historische pand voor het nageslacht behouden blijven. Het werd ingericht als cultuur-historisch museum.

Dankzij restauratie kon windmolen De Adriaan in Meerveldhoven behouden blijven.

grote hoeven en adellijke huizen. Met het oude kerkdorp Blaarthem, dat voorheen deel uitmaakte van de schepenbank van Veldhoven en Zeelst, gebeurde hetzelfde. In Eindhoven zijn nauwelijks de plaatsen aan te wijzen waar de historische bebouwing van Blaarthem stond. De Kasteelweg aldaar bestaat nog gedeeltelijk. Ook in het oude stratenpatroon van Veldhoven verdwenen steeds vaker oude huizen en vooral boerderijen. Boeren werden in het kader van de sanering van de dorpskom en tijdens de vrijwillige ruilverkaveling in de zestiger jaren in de gelegenheid gesteld om hun oude boerderij aan de gemeente over te dragen in ruil voor een nieuwe vestiging in het buitengebied. In het verleden lagen aan de provinciale weg, in de

330

Het dorp Oerle en vooral het gehucht Zandoerle behielden grotendeels hun historische structuur en bebouwing. Dit was vooral te danken aan de grotere afstand tot de stad Eindhoven. Toch werden nog recent in het centrum boerderijen gesloopt, onder andere de kerkhoeve van de abdij van Postel. In de zestiger jaren breidde de kern Oerle zich wel uit door vestiging van forensen. De meeste gezinshoofden die buiten Oerle werkzaam waren, bleken vooral werkzaam te zijn in de nijverheid en de dienstensector buiten de gemeente Veldhoven. In 1965 droeg Oerle nog steeds het karakter van een agrarische gemeenschap. Door de bouw van de wijken Zonderwijk en ’t Look kwam de stedelijke bebouwing wel steeds dichterbij. Dat was vooral het geval toen de wijken Heikant en de Kelen tot ontwikkeling kwamen. Deze raken het grondgebied van het gehucht De Berkt. Ook ten zuiden van de Nieuwe Kerkstraat en ten oosten van de Oude Kerkstraat werden huizen gebouwd. Zandoerle daarentegen bleef door de geïsoleerde ligging nagenoeg onveranderd en ook Toterfout, De Vliet, De Berkt en Halfmijl bleven het oorspronkelijke agrarische karakter behouden. Daar veranderde in de 20ste eeuw het landschap alleen door ontginningen en bosaanleg36. Het gehucht Scherpenering is helemaal van de kaart verdwenen in verband met de verdraaiing van de start- en landingsbaan van het vliegveld Welschap.


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

De vereniging van de gemeenten Na de Eerste Wereldoorlog werd de gemeentelijke organisatie in Noord-Brabant onder de loep genomen. Het provinciaal bestuur maakte zich zorgen over de toename van de lasten waarmee de gemeenten, met name tijdens en na de oorlog, te maken kregen. Het telkens verhogen van de belastingen was op de lange termijn geen oplossing. Het provinciaal bestuur was van mening dat door samenvoeging van gemeenten de kosten van het lokale bestuur zouden afnemen. In 1919 trof de provincie de eerste voorbereidingen door gemeenten te benaderen die graag tot een samenvoeging zouden overgaan. Op 19 november 1919 stuurde commissaris van de koningin A. van Voorst tot Voorst, namens Gedeputeerde Staten, een circulaire aan de gemeenten in de provincie over de mogelijkheid van vereniging van twee of meer gemeenten tot ĂŠĂŠn nieuwe gemeente. Met name gemeenten met minder dan 3000 inwoners zouden er verstandig aan doen om in de toekomst samen te gaan met buurgemeenten. In de gemeenteraad van Zeelst kwam dit voorstel ter sprake. Daar oordeelden de raadsleden dat een samenvoeging met Veldhoven en Oerle van groot belang was, omdat de bestuurskosten konden worden teruggebracht en de bouw van een nieuw raadhuis kon worden voorkomen37. Ook in Oerle reageerde men in de raadsvergadering van 10 januari 1920 in eerste instantie positief. De gemeenteraad van Oerle wees op de

bestaande samenwerking tussen Veldhoven, Zeelst en Oerle in de brandstoffencommissie en de stoomzuivelfabriek. Gezien de slechte financiĂŤle omstandigheden van de gemeente en de geringe draagkracht van de bevolking zou een vereniging met Veldhoven en Zeelst gewenst zijn. De raadsleden verbonden daar wel de voorwaarde aan dat in de nieuwe gemeente rekening zou worden gehouden met de belangen van de inwoners van Oerle38. Gedeputeerde Staten presenteerden op 3 augustus 1920 een ontwerp tot vereniging van de gemeenten Veldhoven-Meerveldhoven, Zeelst en Oerle. Er werd een memorie van toelichting aan toegevoegd waarin stond dat de nieuwe gemeente een oppervlakte zou hebben van 4374 hectaren. Op 31 december 1919 hadden de drie gemeenten gezamenlijk 4604 inwoners. Als voordeel van de samenvoeging noemden Gedeputeerde Staten de vereenvoudiging van de drie administraties en besturen. Voor de drie dorpsbesturen was het van belang om tegenwicht te bieden aan de opkomende stad Eindhoven. In de ontwerptekst werd voorgesteld de gemeenten samen te voegen met ingang van 1 mei 1921. De nieuwe gemeente diende de naam Veldhoven te krijgen. De burgemeesters, secretarissen en ambtenaren van de samen te voegen gemeenten zouden op wachtgeld worden geplaatst, met dien verstande dat het Rijk in de kosten daarvan zou bijdragen. Een aantal van hen kon in de nieuwe gemeente terecht, de overige personen kregen wachtgeld

331

Open dag op vliegveld Welschap in de dertiger jaren.

Dit kaartje uit 1921 geeft niet alleen de vereniging van de gemeenten Veldhoven, Zeelst en Oerle aan, maar ook de vrijwel gelijktijdige oprichting van de nieuwe gemeenten Eindhoven en Geldrop.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

De Oude Kerkstraat in Oerle. Het huis links werd in 1906 gebouwd door burgemeester Van den Heuij. Het huis rechts is de voormalige school, die werd verbouwd tot woonhuis van burgemeester Van Hooff.

toegezegd totdat zij een nieuwe betrekking hadden aanvaard39. In september 1920 bespraken de gemeenteraden van Veldhoven-Meerveldhoven, Oerle en Zeelst de kwestie. In een vergadering op 11 september 1920 in Zeelst spraken alle raadsleden zich uit tegen een samenvoeging met Veldhoven en Oerle. Zij betreurden vooral het verlies van de naam Zeelst. Ook waren de raadsleden bang dat een eventueel gemeentehuis in Oerle zou komen, hetgeen te ver verwijderd was van Zeelst. Ofschoon de geluiden negatief waren, zagen vrijwel alle raadsleden wel iets in een samenvoeging van Zeelst met Meerveldhoven. Verschillende argumenten van Gedeputeerde Staten kwamen op tafel. De raadsleden waren het er over eens dat de gemeentelijke financiën van Zeelst slecht waren en dat er een oplossing voor dit probleem moest komen. L. van Helmont gaf de voorkeur aan een verhoging van de gemeentelijke belastingen. Ook gaven de raadsleden van Zeelst toe dat het karakter en de aard van de inwoners van de drie gemeenten overeen kwamen, maar van harmonie was geen sprake. Alleen tussen Meerveldhoven en Zeelst bestond harmonie. Raadslid Govers sprak van dorpsafgunst tussen Veldhoven en Zeelst. Volgens raadslid Van Keulen was 90% van de bevolking van mening dat Zeelst zichzelf wel staande zou houden. De economische basis van de drie gemeenten was verschillend. Net als Veldhoven hadden Meerveldhoven en Zeelst industriële belangen, maar Oerle was een gemeente die voornamelijk uit landbouwers bestond40.

332

In Oerle werd dat verschil ook gezien als een bezwaar. De sociale maatregelen zouden in de toekomst voornamelijk ten gunste komen van de industriële gemeenten, terwijl de landbouwers daar geen belang bij hadden. Ook het samenvoegen van de armbesturen zou tot gevolg hebben, dat de andere gemeenten gingen profiteren van hetgeen in Oerle in eeuwen was opgebouwd. Het is opmerkelijk dat Oerle, net als de andere gemeenten, in 1921 voornamelijk tegen het ontwerp was, terwijl men in 1920 nog positief was. De oorzaak moet gezocht worden bij de publieke opinie en de artikelen in de krant. Daarin werd gesuggereerd dat men Oerle er liever niet bij had. In Oerle overwoog men zelfs om voor te stellen de nieuwe gemeente Oerle te noemen. Dit dorp had immers de oudste rechten, aldus de raadsleden. Eén van hen zei dat Zandoerle als enige nog stedelijke rechten bezat. Raadslid Van Utrecht wees erop dat de naam niet terzake deed. Het was duidelijk dat iedere gemeente graag haar eigen naam wilde behouden of vernoemd zien. Ook was het normaal dat de inwoners hun eigen gemeente hooghielden. Met één vergadering was het wetsvoorstel nog onvoldoende besproken. Toen op 11 oktober 1920 het wetsvoorstel opnieuw ter sprake kwam, zagen de raadsleden geen voordeel in een samenvoeging. Raadslid Schippers verwachtte in de toekomst tweedracht, afgunst en nijd. Na een artikelsgewijze behandeling van het wetsvoorstel besloot de gemeenteraad unaniem tegen een samenvoeging van Oerle met Veldhoven en Zeelst41. Toen de gemeente Veldhoven op 7 maart 1921 het wetsontwerp besprak, kwamen vooral de verschillen met de andere gemeenten ter sprake. Tussen de regels door was de rivaliteit tussen Veldhoven en Zeelst te proeven, zeker wat betreft het belang van de industrie van beide plaatsen. Veldhoven wees op het bestaan van vier grote schoenfabrieken, enkele sigarenfabrieken, twee wasserijen, een steenbakkerij en handschoenmakerijen. Het was voor de gemeente Veldhoven een doorn in het oog dat de gemeente Zeelst had voorgesteld om de naam van de nieuwe gemeente te veranderen in Zeelst-Veldhoven. Volgens de Veldhovense raadsleden stonden enkele Zeelster fabrieken toevallig op dat grondgebied omdat ze aansloten bij bedrijven in Meerveldhoven,


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

gemeente Veldhoven c.a.. Toen in Veldhoven in de gemeenteraad die naam Zeelst-Veldhoven ter sprake kwam, besloten de raadsleden Coppelmans, Van Sambeek en de gemeentesecretaris naar Den Haag te gaan om de naam te veranderen in Veldhoven. In 1921 waren de gemeenteraden van Oerle en van Zeelst unaniem tegen samenvoeging, terwijl Veldhoven de voordelen inzag. Veldhoven beschouwde de argumenten van Oerle en Zeelst als kleinzielig. Ook de wijziging van de naam vond Veldhoven uiteraard overbodig. De gemeenteraad adviseerde Gedeputeerde Staten om het voorstel van het wetsontwerp te handhaven. Dat hield in dat op 1 mei 1921 de nieuwe gemeente Veldhoven bij wet zou worden ingesteld42. Ondanks de bezwaren uit enkele gemeenten ging de samenvoeging van Oerle, Veldhoven en Zeelst tot de nieuwe gemeente Veldhoven op 1 mei 1921 door. In feite waren twee gemeenten tegen en was er ĂŠĂŠn voor. Onder leiding van burgemeester A.J. van Hooff vond op 30 april 1921 in Oerle de laatste raadsvergadering plaats. Het was blijkbaar een emotioneel afscheid van de oude gemeente. In de notulen stond dat de burgemeester door hevige gemoedsaandoening overmeesterd, dank bracht aan de aanwezige raadsleden43. Van Hooff werd de eerste burgemeester van de nieuwe gemeente Veldhoven. Bij de bestuurlijke geschiedenis zal de benoeming van de eerste gemeenteraad ter sprake komen.

De groei van Veldhoven tussen 1921 en 1950 De vier kerkdorpen Meerveldhoven, Oerle, Veldhoven en Zeelst groeiden in de periode van 1921 tot en met 1950 voornamelijk door een sterk geboorteoverschot. Er kwam in die tijd iets meer industrie in Meerveldhoven en Veldhoven, waardoor sommige gezinnen uit de Kempen zich daar vestigden. Het aantal huizen nam in de verschillende kerkdorpen geleidelijk toe, maar het oorspronkelijke landelijke karakter van de dorpen bleef. Wel kwam er meer sociale woningbouw, die gerealiseerd werd door enkele woningbouwverenigingen, zoals De Goede Woning en Sint-Lucia. De taken van Sint-Lucia werden na de Tweede Wereldoorlog overgenomen door de gemeente44. De Goede Woning werd in 1986 overgenomen door de Woningstichting Aert Swaens.

Plannen voor het Severeind omstreeks 1930 Aan het einde van de twintiger jaren ontwikkelde de NV Philips Gloeilampenfabriek plannen om in dorpen rondom Eindhoven wijken te bouwen voor Philipswerknemers. Dergelijke wijken zijn er daadwerkelijk gekomen, zoals Sonniuswijk in Son en Breugel en Tivoli, dat destijds tot Geldrop behoorde. In 1927 waarschuwde het Veldhovense raadslid Castelijns dat ook binnen Veldhoven kans bestond op grote woonwijken voor de Eindhovense industrie45. Een half jaar later presenteerde de NV Philips Gloeilampenfabriek een plan voor 700 woningen in Zeelst op het Severeind. De raadsleden waren niet voor dat plan, omdat het een stadsbebouwing zou worden. Hiervoor moesten wegen worden aangelegd en elektriciteit, gas- en waterleiding. Het Tweede Kamerlid L. Deckers ging zich in 1928 met de kwestie bemoeien46. Toen bleek dat de woningen door een woningbouwvereniging gebouwd zouden worden, was ook de regering tegen de plannen. De bouw zou alleen mogelijk zijn als Philips garant zou staan voor die bouwvereniging47. In 1929 ging de gemeente onderhandelingen aan met Philips en de stichting Thuis Best over de bouw van ongeveer 900 arbeiderswoningen op het Severeind. In de definitieve plannen van Thuis Best was sprake van 862 woningen, 4 winkels met bovenwoningen en 8 winkels. In 1930 weigerde de gemeenteraad de bouwvergunning daarvoor, maar Thuis Best ging in beroep. In juni 1930 liet Thuis Best weten dat het voorlopig afzag van de bouwplannen. In verband met de crisis werden die daarna niet meer opnieuw opgepakt48.

Enkele huizen in de Heuvelstraat die gebouwd zijn in opdracht van de woningbouwvereniging Sint-Lucia.

333


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Winkelvoorzieningen in de nieuwe wijk d’Ekker aan de Lange Kruisweg, omstreeks 1960.

In de eerste naoorlogse jaren was er schaarste aan bouwmaterialen, waardoor nauwelijks nieuwbouw mogelijk was. Ook moest hier en daar oorlogsschade worden hersteld. Bij de volkstelling van 1947 telde Veldhoven 9596 inwoners. Daarvan woonden er 3248 in Veldhoven, 2472 in Meerveldhoven, 2765 in Zeelst en 1111 in Oerle49. Tussen 1947 en 1949 konden 121 huizen worden gebouwd. Dat aantal van gemiddeld 40 per jaar stond in geen verhouding tot de jaarlijkse aantallen zo’n tien jaar later50. Behalve de doorgaande wegen waren de meeste wegen nog onverhard. Er was nog geen riolering en er was nauwelijks sprake van straatverlichting51.

De groei van Veldhoven na 1950 Tot 1950 was de uitbreiding van het aantal huizen in de gemeente Veldhoven niet gepland. Vanaf 1951 ontwikkelde de gemeente bestemmingsplannen. Met enige regelmaat publiceerde de gemeente een visie op de uitbreiding van de gemeente of juist een aanpassing van de bestaande plannen. Een en ander gebeurde in nauw overleg met de gemeente Eindhoven of de agglomeratie Eindhoven, omdat veel huizen gebouwd werden voor personen die in Eindhoven werkzaam waren.

Het plan van 1951 en de wijk d’Ekker Het bordje Zeelst, gemeente Veldhoven, geeft aan dat deze foto van na 1921 dateert. De Blaarthemseweg in Zeelst in de dertiger jaren van de vorige eeuw.

De belangrijkste ontwikkelingen van Veldhoven vonden plaats na 1950. In april 1951 presenteerde de gemeente, in samenwerking met de Provinciale Planologische Dienst, een eerste uitbreidingsplan. Het bestond uit de uitbouw van de dorpskernen Veldhoven, Zeelst en Meerveldhoven en in mindere mate die van

Oerle. Het belangrijkste was de bouw van een nieuwe wijk, die de naam d’Ekker zou krijgen. In totaal zouden er 2000 woningen komen, waarvan 1100 in d’Ekker en 900 nabij de oude kernen. Met dat aantal huizen kon in de verwachte woningbehoefte tot 1970 worden voorzien. Gedeputeerde Staten keurden het plan in 1952 goed. Tijdens de uitvoering van het bestemmingsplan vonden nog enige wijzigingen plaats. De wijk d’Ekker werd in twee fasen gebouwd. De tweede fase was in 1957 voltooid. In totaal waren er meer dan 1200 woningen gebouwd. De straten in de wijk d’Ekker kregen oude akkernamen en namen van planten en gewassen die op akkers voorkwamen. De heren en vrouwen van Oerle, Veldhoven en Zeelst uit de 16de en 17de eeuw kregen straatnamen en verder werden enkele historische namen gebruikt, zoals Postelstraat, Oude Kerkhof, Merefeltstraat en Tiendestraat. De belangrijkste doorgaande weg heet naar burgemeester Van Hooff, die van 1921 tot 1951 burgemeester was van Veldhoven. Ook de De Witstraat is vernoemd naar een burgemeester van Veldhoven52. Het aantal nieuwe huizen bij de dorpskern van Veldhoven, dat aanvankelijk 500 zou bedragen, werd verhoogd naar 700. Deze uitbreiding vond plaats tot omstreeks 1965. Het ging daarbij om het plan Kerkakkerstraat en het plan De Plank. Het plan De Plank werd echter pas in 1975 goedgekeurd. In Meerveldhoven zouden volgens de plannen van 1951 200 huizen komen. Daar kwam een extra bestemmingsplan bij voor de Langendijkse Akkers (Oranjewijk), waar alleen al 170 woningen werden gerealiseerd.

334


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

Met de particuliere woningbouw erbij breidde Meerveldhoven zich daardoor uit met zo’n 400 huizen. In Zeelst ging men in 1951 nog uit van 250 woningen en nog eens 50 particuliere woningen. Die uitbreiding vond inderdaad plaats, maar aan het begin van de zestiger jaren ontwikkelde de gemeente een uitbreidingsplan De Hooidonkse Akkers voor nog eens 700 huizen. De dorpskern van Zeelst groeide zodoende van oorspronkelijk 400 woningen naar 1400 woningen. Van de plannen van 1951 voor Oerle werd afgeweken. In 1958 kwam de gemeente, in samenwerking met de Provinciale Planologische Dienst, met een nieuw plan voor ongeveer 70 huizen, waaronder een wijkje met 35 bungalows. Dit kwam aan het begin van de zestiger jaren tot stand. Het heette aanvankelijk Clementinastraat, maar op verzoek van enkele bewoners werd de naam later veranderd in Clementinalaan. Uiteindelijk kwam het er op neer dat in plaats van de 2000 geplande woningen die gedurende 20 jaren gebouwd zouden worden, alleen al in de periode van 1951 tot en met 1963 maar liefst 2650 huizen werden gebouwd53. Tot 1970 zouden nieuwe bestemmingsplannen voor een nog sterkere groei zorgen.

Het bestemmingsplan Zonderwijk De stedenbouwkundige ir. C. Pouderoyen uit Nijmegen had in 1958 een structuurplan

opgesteld voor de uitbouw van de hele gemeente. Men ging er in die tijd van uit dat Veldhoven naar schatting 50.000 tot 60.000 inwoners zou krijgen. Ir. Pouderoyen ontwikkelde daarvoor een rechthoekig stramien, waarin een aantal wijken werd gesitueerd. Hierdoor werd de opbouw van de gemeente een gestructureerd geheel54. Zonderwijk, Cobbeek en ’t Look waren de eerste uitbreidingsplannen van dat structuurplan55. In 1960 werd de nieuwe wijk Zonderwijk ontworpen. Aanvankelijk was het de bedoeling dat hier alleen laagbouw zou komen, maar dat was niet haalbaar. In 1961 werd daarom een nieuwe versie ontwikkeld waarbij in een gedeelte van de wijk middelhoge bebouwing was opgenomen. Het doorgaande verkeer moest uit de wijk worden geweerd door een lusvormige ontsluitingsweg die op de Sterrenlaan diende uit te komen. In 1962 kwam het definitieve uitbreidingsplan Zonderwijk tot stand. Daarin waren ongeveer 1500 woningen gepland, een winkelcentrum, een kerk en scholen. In de loop van 1962 begon de aanleg van de wijk Zonderwijk. De eerste bewoners konden in 1963 hun intrek nemen in hun nieuwe huis. Het was de bedoeling dat in deze nieuwe wijk tussen 1962 en 1967 ongeveer 5600 mensen kwamen wonen. Volgens de prognose van het ETIN in Tilburg zou de parochie Veldhoven daardoor groeien met 4200 parochianen. De behoefte aan een zelfstandige parochie in Zonderwijk was toen duidelijk aanwezig.

In Zeelst werden in de vijftiger jaren honderden huizen gebouwd, zoals deze aan de Sint-Severinuslaan.

335


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Voor de wijk Zonderwijk werd dit winkelcentrum gerealiseerd. Ansichtkaart uit 1970.

Er kwam een noodkerk in de voormalige boerderij van wethouder Smits, maar een definitieve kerk is er nooit gebouwd56. In de wijk Zonderwijk had woningstichting Aert Swaens binnen Veldhoven haar eerste grote project. De woningstichting Aert Swaens was ontstaan in Goirle, maar was in 1963 naar Veldhoven verhuisd. Daar bouwde Aert Swaens samen met het Philips woning- en grondbedrijf tussen 1963 en 1965 438 eengezinswoningen57. In 1966 werd grond uitgegeven in het plan Zonderwijk voor de afbouw van de wijk. Op dat moment waren 641 woningen voltooid, terwijl er 375 in aanbouw waren. De omvang van de wijk was toen al van 1500 woningen teruggebracht tot 1334 woningen. De uitgifte in 1966 had betrekking op 192 woningen van de in totaal 318 die nog gebouwd moesten worden58. De straten in Zonderwijk zijn genoemd naar sterren, sterrenbeelden, planeten en sterrenkundigen59.

Het bestemmingsplan ’t Look Het gebied ’t Look was een landbouwgebied. In het noordwesten daarvan bevond zich een eiken- en dennenbos, dat grotendeels gespaard diende te blijven. Toch gingen er destijds ook stemmen op om daar vrijstaande bungalows en landhuizen te bouwen. De plannen voor de wijk ’t Look ontwikkelde de stedenbouwkundige ir. C. Pouderoyen uit Nijmegen in samenhang met het structuurplan van 1958. Voor de voorzieningen in deze nieuwe wijk hield hij rekening met het uitbreidingsplan Cobbeek, dat eveneens op stapel stond. In

336

1966 onderzocht het ETIN de mogelijkheden voor het gebied ’t Look. Op grond van eerdere rapporten adviseerde deze instelling om aan de oostzijde van de wijk een winkelcentrum te bouwen voor maximaal 25 winkels. Er was een rooms-katholieke kerk voorzien en twee roomskatholieke lagere scholen met kleuterschool en gymnastieklokaal. Aan de noord, oost en westzijde van de wijk zouden groenstroken komen. Afhankelijk van de omvang van de groenvoorzieningen was er in de wijk plaats voor 1075 tot 1225 woningen. Voor de wijk ging men uit van vier typen woningen. De arbeiderswoningen zouden een perceelgrootte krijgen van 250 m2, voor de kleine middenstandswoningen was 300 m2 beschikbaar, voor grote middenstandswoningen 400 m2 en voor herenhuizen en villa’s 750 m2. Voor de woningbezetting was 3,5 persoon per woning de norm. Voor het eerst constateerde men immers dat het aantal bewoners per huis in korte tijd was afgenomen. Op grond van die nieuwe inzichten zou de wijk omstreeks 1978 huisvesting bieden aan 4700 tot 5400 personen. In 1965 werd het plan nog gewijzigd. Het westelijke gedeelte van de wijk werd niet gebruikt voor compacte woningbouw, maar gereserveerd voor 70 villa’s en landhuizen. In 1966 en 1967 kreeg de gemeente van de regering een bestedingsbeperking opgelegd. Er kon daardoor niet op grote schaal grond worden aangekocht, maar de grondverwerving voor de wijk ’t Look kreeg prioriteit60. Aanvankelijk was het de bedoeling dat met de bouw in 1968 zou worden begonnen, maar Gedeputeerde Staten verdaagden op 28 juli 1969 de plannen met een half jaar. De gemeente zelf was financieel niet in staat om verder te gaan en luidde daarom de noodklok. In 1970 verleenden Gedeputeerde Staten goedkeuring aan het bestemmingsplan ’t Look. De bouw van in totaal 1150 woningen kon beginnen. In de loop van de zeventiger jaren werden de huizen door verschillende bouwmaatschappijen en door woningbouwvereniging Aert Swaens opgeleverd61. Een rooms-katholieke school De Brembocht kwam tot stand aan de Messenmaker. Terwijl de bouw in uitvoering was en de plannen voor de wijk Cobbeek concreter werden, vonden nog enige aanpassingen plaats. Men voorzag dat het verzorgingsgebied van de school te klein zou


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

worden als er ook in Cobbeek één of twee scholen zouden komen. Het bleef in ’t Look daarom bij één school. Vanwege de aanpassing van de normen van de parochiegrootte moest het aantal te bouwen kerken in de gemeente worden herzien. De kerk is er nooit gekomen. De wijken Zonderwijk en ’t Look vormden samen de parochie van de Heilige Geest. De kerk daarvan was ondergebracht aan de Antwerpsebaan 5 (nu Saturnus) in een voormalige boerderij 62. De hoofdstraten in de wijk kregen de namen Ambachtslaan en Nijverheidslaan. Beide wegen komen uit op de Sterrenlaan. Aan de westzijde is via De Zilversmid een verbindingsweg gemaakt naar Sondervick. Op die beide hoofdstraten komen zijstraten uit die vernoemd zijn naar oude beroepen, die voorkomen in de Het menselijk bedrijf van Jan en Caspar Luiken63.

Het bestemmingsplan Cobbeek De grote open ruimte tussen de oude dorpskernen Veldhoven, Meerveldhoven, Zeelst en Oerle was door de aanleg van de wijken d’Ekker, Zonderwijk en ’t Look grotendeels opgevuld. De wijk Cobbeek, met het aangrenzende citycentrum, was bedoeld als afsluiting van dit open gebied. Het ETIN werkte de plannen voor dit uitbreidingsplan in 1965 verder uit. De totale oppervlakte van het gebied bedroeg 48 hectaren. In 1965 was dit nog in gebruik als landbouwgrond. Omdat de wijk dichtbij de nieuwe winkelvoorzieningen in het toekomstige centrum zou komen, kon voor de wijkvoorzieningen hiermee rekening worden gehouden. De wijken ’t Look en Zonderwijk waren verder daarvan verwijderd. Cobbeek zou binnen de geplande bebouwing van Veldhoven een centraal gelegen woonwijk worden. In 1965 was al bekend dat aan de noordzijde van de wijk nog eens drie nieuwe woonwijken zouden komen. Vanwege deze centrale ligging, nabij het toekomstige winkelcentrum, waren voor de wijk Cobbeek geen winkelcentrum of andere instellingen voorzien. Wel hield men rekening met een buurtwinkel, een kerk en enkele scholen64. Toen eenmaal de wijk ’t Look in aanbouw was, veranderde de gemeente het structuurplan van 1958. Men hield rekening met een grotere

omvang van de toekomstige wijken 9, 10 en 11. Dit zou tot gevolg hebben dat de wijken ’t Look en Cobbeek iets ruimer konden worden afgebouwd. Ook in de herziening ging men voor Cobbeek nog uit van één, misschien zelfs twee kerken. Zodra de wijken 9, 10 en 11 volgebouwd zouden zijn, zou Veldhoven maar liefst 11 kerken moeten hebben65.

De opbouw van Veldhoven met de oude delen Veldhoven, Zeelst, Meerveldhoven, Oerle en de wijk d’Ekker en de nieuwe wijken Zonderwijk, ’t Look, Cobbeek en de toekomstige wijken 9, 10 en 11.

Het duurde enige tijd voordat daadwerkelijk met de bouw van de wijk werd begonnen. Dit hield verband met de bestedingsbeperking die door de regering was opgelegd. Ook kreeg de wijk ’t Look voorrang, waardoor de plannen voor Cobbeek tijdelijk van tafel gingen66. In 1972 vulde de gemeente de globale hoofdstructuur en de detaillering van het noordwestelijke gedeelte van de wijk in en presenteerde dit plan aan de gemeenteraad. In 1973 verkocht de gemeente grond voor de bouw van 260 woningwetwoningen aan woningbouwvereniging Aert Swaens. Vervolgens werd in dat jaar een bestemmingsplan gemaakt voor het zuidwestelijke gedeelte van de wijk, dat in 1975 werd goedgekeurd67. In dat jaar begon de bouw van in totaal 1350 woningen. Ongeveer 30% daarvan was woningwetbouw, 35% premiebouw en 35% viel onder de vrije sector68.

337


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

De opbouw van de wijk

Het cityplan

‘t Look is kenmerkend

In 1961 ging men al uit van een stadscentrum tussen de Burgemeester van Hoofflaan in d’Ekker, de toekomstige wijk Cobbeek en het kerkdorp Zeelst69. Het is opvallend dat men in 1965 al sprak van een stad, terwijl Veldhoven toen niet meer was dan een groot dorp met enkele oude kernen. De winkeliersvereniging had in een vroeg stadium dat woord stad zelfs vertaald als city. Sinds die tijd kwamen begrippen in omloop als het cityplan, het citycentrum en weer later de citypassage.

voor de woningbouw in de zeventiger jaren.

De oorspronkelijke plannen voor het stadscentrum waren geheel anders dan hoe het uiteindelijk uitgevoerd is. Ir. Pouderoyen had in de structuurschets een langgerekt centrum getekend dat zich uitstrekte van de Provincialeweg, waar een bestuurscentrum zou komen, langs de Burgemeester van Hoofflaan tot aan een nieuw winkelcentrum noordelijk van de wijk d’Ekker. In 1968 was dat idee al gewijzigd.

338

Het winkelcentrum was toen in hoofdzaak gesitueerd ten noorden van de wijk d’Ekker. Wel ging men er destijds nog van uit dat aan het einde van de Burgemeester van Hoofflaan, op de hoek van zowel de Bossebaan als van de Heemweg winkels zouden komen70. Op 5 mei 1971 stelde de gemeente Veldhoven tijdens de vergadering van de werkgroep planologie een projectteam in voor de ontwikkeling van de bestemmingsplannen Cobbeek en Centrum. Dit projectteam heeft van 1971 tot en met 1983 de vorderingen van de totstandkoming va het citycentrum begeleid. In het team zaten vertegenwoordigers van drie partijen: 1. de gemeente, met onder meer afgevaardigden van het stedenbouwkundig adviesbureau Pouderoyen, het ETIN en de agglomeratie Eindhoven; 2. vertegenwoordigers van het Philips Woning- en Grondbedrijf en 3. van de Stichting Ontwikkelingsbureau Winkelcentra71.


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

In 1972 stelde de gemeente het bestemmingsplan vast en zond het ter goedkeuring toe aan Gedeputeerde Staten. De Stichting Ontwikkelingsbureau Winkelcentra te Wassenaar overlegde met de stedenbouwkundige over de toekomstige winkelvoorzieningen. Op 17 februari 1972 vond de oprichting plaats van de Stichting Winkelcentrum Veldhoven, waarin de plaatselijke middenstand vertegenwoordigd was. Voor de bevolking organiseerde de gemeente een voorlichtingsavond, waarin de plannen toegelicht werden. Nadat Gedeputeerde Staten de plannen hadden goedgekeurd, hielden twee beroepsschriften de voortgang tegen. Toen deze bij Koninklijk Besluit van 30 augustus 1974 ongegrond werden verklaard, was het plan definitief geworden. Enige nietgoedgekeurde onderdelen, waartoe de westelijke structuurweg behoorde, moesten in een herzieningsplan opnieuw worden besproken.

Het Meiveld in het Citycentrum anno 2006.

Een groot probleem was op dat moment de financiĂŤle haalbaarheid van het project. Op 10 oktober 1974 werd de Ballast-Nedam Groep B.V. te Amstelveen bij de ontwikkeling van het centrumplan betrokken. Deze groep was bereid als risicodrager op te treden voor de gehele woningbouw in het centrum. De Ballast-Nedam Groep toonde zich bereid om een raamovereenkomst met de gemeente aan te gaan waarbij zij

339

De eerste fase van het Citycentrum in Veldhoven. De lege plekken zijn inmiddels allemaal volgebouwd.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

zich verplichtte om voor eigen rekening en risico het centrumplan, inclusief de randgebieden, te realiseren72. De raamovereenkomst had grote gevolgen. Het hele plan kwam daardoor in een stroomversnelling terecht. De Werkgroep Ontwerp Centrumplan kon worden opgeheven omdat haar taak volbracht was. Uiteindelijk werd het plan van 1972 in 1975 herzien. Philips zag af van de bouw van een kantoorgebouw. Ook kwamen er niet twee grootwinkelbedrijven, maar slechts één, te weten een Hema-affilié73. Op 23 juni 1976 keurden Gedeputeerde Staten het globale bestemmingsplan goed. De opstelling van de raamovereenkomst met de Ballast-Nedam Groep nam veel tijd in beslag. Het ontwerp moest door de gemeente en door Gedeputeerde Staten worden goedgekeurd. Op 23 september 1976 werd de definitieve raamovereenkomst in Amsterdam ondertekend. Een dag eerder hadden Gedeputeerde Staten toestemming verleend voor de nadere uitwerking van de eerste uitvoeringsfase. In juli 1976 was al met het bouwrijp maken van het centrumplan begonnen74. In 1977 werd gestart met de bouw van 156 premie-koopwoningen en 9100 m2 winkelbebouwing met 66 bovenwoningen75. De Stichting Winkelcentrum Veldhoven ging in

De bibliotheek van Veldhoven in 2006. Rechts de achterzijde van het gemeentehuis.

340

overleg met gegadigden voor de winkels. Op 28 september 1978 vond de opening van het winkelcentrum plaats. Het hoogtepunt was een Brabantse koffietafel voor 320 inwoners van Veldhoven in de sporthal Den Ekkerman. Vervolgens werden de voorbereidingen getroffen voor de tweede uitvoeringsfase van het centrum, waarbij rekening gehouden werd met 4000 m2 vloeroppervlakte voor winkels. Hiervoor moest eerst het totale aantal woningen in Veldhoven boven de 12.000 uitkomen, voordat een centrum van die omvang kon worden gebouwd. In die tijd waren er bijna 10.000 woningen in Veldhoven. Door de versnelde aanleg van de wijk Heikant zou dit bespoedigd kunnen worden. In 1981 werden de plannen voor de tweede en derde fase van het centrum vastgesteld76. De tweede fase betrof het doortrekken van de bestaande winkelstraat Pleintjes in noordelijke richting. Daar zou een marktplein komen, een openbare leeszaal en bibliotheek. Tijdens de ontwikkeling van de tweede en derde fase diende men rekening te houden met de verslechterende economische situatie in Nederland. Vooral de verkoop van woningen liep terug, waardoor de woningbouwplannen bijgestuurd moesten worden of zelfs geheel


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

vervangen. Er was zelfs één woningblok dat in de eerste fase gerealiseerd had moeten worden en dat drie jaar na de opening van die fase nog steeds niet gebouwd was77. Op 19 oktober 1983 werd de gereedgekomen tweede fase van het winkelcentrum officieel geopend door de in Veldhoven woonachtige drs. M. J. J. van Amelsvoort, destijds staatssecretaris van Binnenlandse Zaken78. Met deze uitbreiding was Veldhoven 20 winkels rijker geworden. Het marktplein kreeg de naam Meiveld. Ook waren tegelijk met de winkels 287 woningen gebouwd. Het aantal woningen werd daarna nog verder uitgebreid, met name aan De Meent en de Heemweg. Daar verrees ook een nieuw politiebureau. Op het marktplein bleef ruimte gereserveerd voor de bouw van een gemeentehuis en een ontmoetingscentrum79. In 1984 bereikte Veldhoven het vereiste aantal van 12.000 woningen. Dit aantal huizen was voor de gemeente Veldhoven een belangrijke mijlpaal. Staatssecretaris Brokx bracht een gedenksteen aan op een van de 87 premiehuurwoningen in het centrum om dit feestelijke moment te herdenken. De verdere uitbouw van het centrum vond plaats in 1988. Aan het Meiveld werd in

september 1988 een gemeentehuis geopend en het cultureel centrum De Schalm. Beide gebouwen zijn, samen met de openbare bibliotheek, ondergebracht in het zogenaamde gemeentecentrum. Dit bouwwerk betekende tevens de voltooiing van het Veldhovense centrum. In het centrum waren 70 winkels, een sporthal, een overdekt zwembad, een politiebureau, een hoofdpostkantoor en het eerdergenoemde gemeentecentrum gerealiseerd. Ook was nog een grote parkeervoorziening gepland80. Aan het begin van de negentiger jaren vonden opnieuw uitbreidingen plaats van het winkelcentrum. De uitbreidingen betroffen een overdekte winkelgalerij, die de naam Citypassage kreeg, met daaronder een half verdiept parkeerterrein. Hierdoor kwam het aantal winkels in totaal op 130 en de winkeloppervlakte op 16.000 m2. De officiële opening van de City-passage vond plaats op 10 mei 1995. Aansluitend op die vergroting van het winkelcentrum werd het oudste gedeelte van het Citycentrum zodanig opgeknapt, dat het aansloot bij het geheel. In de loop der jaren zijn in dit nieuwe deel van Veldhoven tevens ongeveer 1000 woningen gebouwd81.

Het gemeentehuis aan het Meiveld .

341


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Voor een verdere uitbreiding en afronding van het Meiveld was het noodzakelijk dat eerst de parkeergarage werd gebouwd en de bibliotheek vergroot. Zodra die klaar waren, konden plannen worden gemaakt voor de voltooiing van een deel van het Meiveld. De twee belangrijkste projecten kregen de naam het Venstergebouw en d’n Tref82. De plannen voor het Venstergebouw en d’n Tref zijn in 2005 alweer ingetrokken. Sinds de voltooiing van de wijken Cobbeek en het Cityplan is er een aaneengesloten bebouwing van de gemeente Veldhoven tot aan de grens met de gemeente Eindhoven. Aan de uitvalswegen van Veldhoven bestaat die bebouwing uit moderne bedrijven. De horizon van Veldhoven wordt tegenwoordig bepaald door het nieuwe Sint-Jozephziekenhuis, ASML en andere grote ondernemingen. Aan de oostzijde en de noordzijde van Veldhoven is de Eindhovense bebouwing tot aan de gemeentegrens opgerukt. De Poot van Metz vormt voor een groot deel de grens tussen beide gemeenten. Ten noorden van de wijken ’t Look en Cobbeek was een volgend woongebied gepland. De Heerbaan zou dit Noordelijk Woongebied scheiden van de bestaande bebouwing. Het plan voor het Noordelijk Woongebied bestond uit drie onderdelen, te weten: Heikant, De Kelen en De Polders83.

Heikant Bij de voorgaande bestemmingsplannen noemden we regelmatig de toekomstige wijken 9, 10 en 11. Deze zouden in het noorden van Veldhoven komen te liggen. Het westelijk deel daarvan, wijk 9, kreeg in 1973 de naam Heikant. Het voorontwerp kwam in november 1973 van de tekentafel en werd op 24 juni 1974 aan de gemeenteraad gepresenteerd. Er werd een werkgroep Heikant geformeerd, waarin vertegenwoordigers van de gemeente, de woningstichting Aert Swaens uit Veldhoven en van Wilma Projectontwikkeling B.V. te Weert zitting hadden. In 1977 waren de plannen klaar en konden deze ter inzage worden gelegd. De agglomeratie Eindhoven verzocht de gemeente Veldhoven om het bestemmingsplan Heikant versneld uit te voeren. Gedeputeerde Staten gaven hun goedkeuring aan het plan

342

Heikant en Heikant deelplan I op 20 september 1978. De gemeenteraad besloot vervolgens op het verzoek van de agglomeratie in te gaan. Aanvankelijk zou het plan in 10 jaar worden uitgevoerd, maar dit werd ingekort tot 5 à 6 jaar. De huizen in Heikant-West verrezen langs de door te trekken Sterrenlaan. Deze nieuwe weg kreeg de naam De Dom, een oude naam van een huis in die omgeving. Voor het totale woongebied Heikant waren 2700 woningen voorzien. Op 21 februari 1980 konden de eerste bewoners van deelplan I hun woning betrekken. Wethouder H.A. van de Moosdijk overhandigde die dag de sleutels aan het echtpaar Evers, dat aan Berg 100 kwam te wonen. De wijk Heikant-West besloeg 16,5 hectaren. Hier waren 383 woningen gepland, te weten 76 woningwetwoningen, 137 premiekoopwoningen (premie A en B) en 170 woningen in de vrije sector. Ongeveer 72 kavels van die laatste categorie waren uitgegeven aan particulieren84. De woningwetwoningen en premiekoopwoningen kwamen oostelijk van De Dom en de vrije sector woningen westelijk daarvan. Het bouwplan liep vertraging op door de economische recessie aan het begin van de jaren tachtig. In 1981 konden nog maar 5 bouwterreinen worden verkocht voor particuliere woningbouw in Heikant I, terwijl voor de deelplannen Heikant II en III op dat moment geen belangstelling was. In 1983 troffen de bezuinigingsplannen van de overheid de gesubsidieerde woningbouw. De verdere afwerking van de deelplannen Heikant II en III kwam daardoor in gevaar85. Even leek het erop dat de provincie de bouw van Heikant-Oost niet meer nodig zou vinden binnen het kader van het toekomstige verstedelijkingsbeleid. Uiteindelijk mocht de wijk toch worden gebouwd. In 1984 kon met de bouw van de eerste woningen in Heikant-Oost een aanvang worden gemaakt. De eerste 93 huurwoningen, ten oosten van de Dom, waren in 1985 bewoond. In het totaal bestond de wijk Heikant uit zes deelplannen. Het zou de grootste wijk van Veldhoven worden. Sociale woningbouw is kenmerkend voor de wijk Heikant. Aanvankelijk waren in 1965 voor de hele wijk drie kerken gepland. In 1990 werd als enige de Sint-Maartenskerk gebouwd, die bedoeld was voor de wijken Heikant en De Kelen86.


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

De Kelen en De Polders De verdere ontwikkeling aan de noordzijde van de gemeente was opgenomen in het Ontwikkelingsplan van 24 juni 1974. Dit plan werd pas in 1978 door Gedeputeerde Staten goedgekeurd, nadat het op verschillende punten was bijgesteld. De belangrijkste bijstelling was de lagere schatting van het aantal inwoners van de gemeente omstreeks het jaar 2000. In plaats van 48.500 inwoners, ging men nu uit van 46.400. Het aantal huizen bleef gelijk op 17.300 voor het jaar 200087. Inmiddels was ten noorden van de wijk Heikant begonnen met de bouw van de wijk De Kelen. De eerste vier huizen werden in 1984 betrokken. Dit bestemmingsplan omvatte 750 huizen88. Oostelijk van de Traverse en noordelijk van de Heerbaan was gelijktijdig de wijk De Polders in ontwikkeling, waar 1000 woningen waren gepland. Ook daar waren in 1984 al 92 huizen

bewoond. Bij deze wijken werd al duidelijk dat het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening minder woningen liet bouwen in de sociale sector. Voor de gemeente was die ombuiging aanleiding om voortaan alleen nog te bouwen voor de natuurlijke aanwas van de Veldhovense bevolking en niet voor die van Eindhoven89. Aan het begin van de negentiger jaren vonden nog steeds bouwactiviteiten in de wijken De Kelen en De Polders plaats. Aan het begin van de negentiger jaren kwam het Plan Eindhoven, Veldhoven,Welschap ter sprake. Hieruit is later Meerhoven ontstaan, dat met ingang van 1 januari 1994 deel ging uitmaken van de gemeente Eindhoven. Het plan Noord-Oost, later bekend als Meerhoven, voorzag nog eens in de bouw van 1000 woningen. Een deel daarvan zou op het grond-

343

De wijk Heikant-Oost in opbouw, gezien vanuit het Citycentrum. Het gehucht Djept is hier nog grotendeels intact. Op de kruising Heerbaan, Heemweg en Smelen was nog geen verhoogde rotonde.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

gebied van de gemeente Eindhoven komen. Het bureau Verkuylen maakte een structuurschets voor dit gebied. De huizen zijn gepland tot op het Pirocterrein. Het totale plan Meerhoven betreft een VINEX-locatie. De naam VINEX is ontleend aan de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra. Het gaat hier om uitbreidingslocaties die in 1993 door de minister van VROM aan gemeenten werden toegewezen. Hier worden in totaal 7000 woningen gebouwd. Voor deze nieuwe wijk wordt een ringweg aangelegd die dit gebied verbindt met de Poot van Metz90.

Uitbreidingen in oud-Veldhoven

Recente woningen aan de Heuvelwal.

Tussen of nabij de bestaande bebouwing in de oude delen van Veldhoven kwamen locaties voor die geschikt waren voor huizenbouw. In 1991 werden plannen verder uitgewerkt voor twee uitbreidingen, te weten De Valgaten en De Pegbroeken91. De kleine uitbreiding De Valgaten ligt oostelijk van de Heemweg, dicht bij het centrum van Veldhoven. Hier werden enige vrije-sector woningen en appartementen gebouwd. De Pegbroeken ligt westelijk van de dorpskern van het oude Veldhoven, ten zuiden van de Nieuwstraat en de Knegselseweg. Door het verplaatsen van sportterreinen van het complex De Korze in de richting van de A67, was daar ruimte voor woningbouw92. Het duurde enige jaren voordat de bouw van start kon gaan. Beide wijken waren omstreeks het jaar 1999 klaar93.

Recente ontwikkelingen In 1999 was De Reijenburg in aanbouw. Dit is een complex, bestaande uit 106 koopappartementen met parkeergarages, nabij de rotonde van het Meiveld. In het complex zijn tevens kantoren ondergebracht. Het project werd door BallastNedam uitgevoerd94. Ter hoogte van de Heerbaan/Smelen liet de gemeente een rotonde aanleggen om de toegang naar het winkelcentrum te vergemakkelijken. Met de bouw van een ondergrondse parkeergarage onder de twee pleinen aan weerszijden van het gemeentehuis nam het aantal parkeerplaatsen voor het centrum toe. De parkeergarage is bereikbaar via twee tunnels die onder het gemeentehuis door lopen. In 2001 kon het Plein Meiveld worden vernieuwd. Twee jaar later kon het in gebruik worden genomen als plaats waar de weekmarkt wordt gehouden95. Het plein maakte deel uit van het Masterplan Centrum, dat tot doel had om het centrum af te ronden. Nabij het Meiveld was al eerder hoogbouw verrezen, zoals een appartementencomplex aan De Repel. Tussen het gemeentehuis en De Repel kwam een plein tot stand dat het Minneveld wordt genoemd. Op het Minneveld liggen mozaïektegels die door Veldhovense kinderen zijn gemaakt96. De definitieve afronding voor het centrumgebied is gepland voor het jaar 2007/2008. Dan worden de noordelijke en westelijke zijde aangepakt, te beginnen met het gebied MeiveldNoord, Geer en Repel. Het stedenbouwkundige project dat gekozen is, heeft de naam lijnen en pleinen gekregen. Hierbij wordt uitgegaan van strakke lijnen van voet- en fietspaden, die gekoppeld worden aan pleinen en groenvoorzieningen, waaronder het Burgemeester Elsenpark97.

Toekomstige ontwikkelingen Er zijn nog heel wat plannen in de gemeente Veldhoven. De afgelopen jaren presenteerde de gemeente diverse uitbreidings- en inbreidingsplannen. Het belangrijkste uitbreidingsplan is VeldhovenWest. In 2006 hebben drie stedenbouwkundige bureaus hun visie op papier gezet voor de invulling van het gebied. Na de presentatie van deze plannen zal de gemeenteraad opdracht geven aan één van deze bureau’s om het ontwerp verder uit te werken. In totaal gaat het hier om 2700 woningen.

344


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

Een kleiner bestemmingsplan is voorzien in Veldhoven-Noord. Het betreft hier de entree van Veldhoven vanaf Eindhoven via de Heerbaan. Het gebied sluit aan bij de bestaande wijk SlotOost fase I en de oudere bebouwing van de Kruisstraat. De plannen van het stedenbouwkundige bureau Pouderoyen compagnons voor fase II zijn recent herzien, het aantal woningen in fase III is nog niet bekend98. Aan de westzijde van Veldhoven wordt nabij het congrescentrum Koningshof door ontwikkelingsmaatschappij Ballast-Nedam een woonwijkje ontwikkeld. Het gaat hier om circa 38 luxe woningen in een bestaand bosgebied nabij het riviertje de Run99. De wijk De Polders, in het noorden van de gemeente, is ook nog steeds in ontwikkeling. Nabij het Hoornven zal een appartementencomplex verschijnen dat Den Hoorn gaat heten. Het ligt dicht bij het project Rundgraafpark. Het complex bestaat uit 60 huur- en koopappartementen, die in opdracht van woningbouwcorporatie Aert Swaens in 2006 zullen worden gebouwd100. De inbreidingsplannen in de gemeente Veldhoven houden verband met het bestemmingsplan Kempen Campus. Het gaat hier om de bouw van een nieuw Sondervick College, waarbij de bestaande vier locaties worden opgeheven. Op de plaats van drie daarvan, te weten: de Locht, de Zoestraat en de Sterrenlaan zullen huizen worden gebouwd. Tegelijkertijd zal een aantal sportverenigingen hun bestaande accommodaties opgeven en eveneens verhuizen naar de sportvelden nabij de Kempen Campus. Deze sportvelden zullen zowel voor schoolsporten als verenigingssporten worden gebruikt. De Kempen Campus zal verrijzen aan de westzijde van Veldhoven nabij de Knegselseweg. De plannen werden op 22 juni 2004 door de gemeenteraad goedgekeurd. Op 23 november 2004 gaven Gedeputeerde Staten eveneens toestemming voor de uitvoering van de plannen. Tegen het plan werden bezwaren aangetekend die te maken hadden met de verkeersveiligheid bij de Kempen Campus. De bezwaren werden behandeld door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Op 15 februari 2006 verklaarde deze

instantie de bezwaren ongegrond, zodat het bestemmingsplan definitief kan worden uitgevoerd101. Voor enkele locaties van het Sondervick college zijn de toekomstige plannen al bekend. In de Zoestraat in de wijk d’Ekker komen 44 appartementen en 44 patio-bungalows. Het bouwterrein ligt tussen de Burgemeester van Hoofflaan, de Zoestraat, de Merefeltstraat en de Lange Kruisweg. Aanvankelijk dacht woningbouwcorporatie Aert Swaens al in 2005 met de bouw te kunnen beginnen, maar de vertraging bij de bouw van het Sondervick college had ook gevolgen voor de Zoestraat. Het ontwerp van de woningen is afkomstig van architectenbureau Van den Pauwert. De appartementen zullen in twee blokken langs de Burgemeester van Hoofflaan worden gebouwd, de patio-bungalows komen daarachter102. Voor het terrein van het Sondervick college aan de Sterrenlaan ontwikkelde het stedenbouwkundige bureau Pouderoyen compagnons een plan. Het gebied ligt tussen de Abdijlaan, de Parklaan, de Europalaan en de Pastorielaan. Hier zal gestapelde woningbouw komen met in totaal ongeveer 300 woningen. Ook is rekening gehouden met een dokterspost en een gemeenschapshuis. Het geheel ligt dicht bij het zorgcentrum Merefelt en de aanleunwoningen daarvan. Vanwege de vergrijzing van de bevolking in Veldhoven is gekozen voor de bouw van appartementen, omdat de vraag

345

Variatie in architectuur, woningen aan de Grenswal.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

De Kempen Campus in aanbouw.

daarnaar groot is. Bij de indeling van de appartementen is rekening gehouden met eventueel rolstoelgebruik103. Ook op de plaatsen van enkele sportvelden zullen huizen worden gebouwd. In de wijk Pegbroeken zal op de atletiekbaan een straat tot stand worden gebracht die de vorm krijgt van een atletiekbaan. Hier zullen 74 koopwoningen worden gebouwd. De straat gaat Rosep heten, naar een beekje in Noord-Brabant. De bouw van de woningen is in handen van de ontwikkelingsmaatschappij Ballast-Nedam104.

Het landschap Het voorgaande verhaal van de talloze uitbreidingen en bestemmingsplannen wekt de indruk dat van het oorspronkelijke landschap in Veldhoven niets bewaard is gebleven. Het oude landschap is zonder twijfel door deze projecten in de tweede helft van de 20ste eeuw flink veranderd. Ook had de vrijwillige ruilverkaveling gevolgen voor het buitengebied. We mogen stellen dat gedurende de eerste helft van de 20ste eeuw de gemeente Veldhoven een typisch Kempisch landschap had, met veel akkers en weiden rondom kleine boeren-

346

gehuchten. Met name op de hogere zandgronden in Oerle kwamen dennenbossen voor en hier en daar nog restanten van heidevelden. Ook in Zeelst lagen nog heidevelden, die al gedurende de dertiger jaren voor een groot deel verloren gingen toen het vliegveld Welschap werd aangelegd. Op dit moment is van het oorspronkelijke landschap vooral in Oerle nog een en ander bewaard gebleven. Daar komen drie landschapstypen voor, te weten het oude agrarische gebied, het nieuwe ontginningsgebied en de voormalige woeste gronden die beplant zijn met dennenbossen. Het oude agrarische gebied is nog herkenbaar in de omgeving van Zandoerle, Zittard, Toterfout en hier en daar op het Hoogeind. Het nieuwe ontginningsgebied ligt op de plaats waar eeuwenlang de Grote Aard van Oerle lag, die gebruikt werd door een aantal dorpen uit de oude bank van Oerle. Vooral bij wegen zoals de Grote Aard, de Weijerseweg en de Hoge Weijerseweg is dat ontginningslandschap goed herkenbaar. Kenmerkend zijn daar de grote percelen akkerland en weiland. De uitgestrekte dennenbossen tussen Toterfout en Halfmijl werden aangelegd op de hoge woeste gronden. Het gebied is in eerdere hoofdstukken ter sprake gekomen vanwege de aanwezigheid


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

van grafheuvels. Deze zijn op enkele plaatsen gereconstrueerd. Het bosgebied sluit aan bij de uitgestrekte bossen van Vessem.

De wegen Bij de aanleg van wegen dienen we te beginnen met de situatie omstreeks 1900. Het was in die tijd al bijzonder dat tussen de vier kerkdorpen Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven en Zeelst verharde wegen lagen. Ook waren er verharde verbindingswegen naar omliggende dorpen. Kort na 1900 werden plannen opgevat om nog enkele verbindingswegen aan te leggen. De zandwegen in de dorpen werden door de bevolking zelf onderhouden. Hiervoor was plaatselijk een verordening op de hand- en spandiensten ingevoerd105. Soms liet de gemeente ook zandwegen aanleggen. In 1926 hadden schoolkinderen in het westen van de gemeente een laan aangeplant. Deze werd Moormanlaan genoemd, naar de overleden boswachter Moorman106.

te verwerpen. Een jaar later waren beide gemeenteraden opnieuw bij elkaar om te stemmen. Toen bleek achteraf de stem van raadslid L. Bijnen op een misverstand te berusten. De kwestie liep daardoor nog eens vier maanden vertraging op voordat een definitieve beslissing genomen werd. Op 1 december 1903 vond de aanbesteding plaats107. Momenteel staat deze weg bekend als Kapelstraat-noord en Kapelstraat-zuid.

De Dreef was in de twintiger jaren bij regenachtig weer nog een modderige zandweg.

De weg van Zeelst naar Meerveldhoven In 1901 besprak de gemeenteraad van Zeelst de mogelijkheid om een kunstweg aan te leggen naar Meerveldhoven. De gemeenteraad wilde kiezen tussen een keiweg of een weg van steenslag. Sommige raadsleden waren bang dat er op het Heike leem gehaald zou worden en vervolgens over de nieuwe weg vervoerd naar de steenfabriek van de firma Van Nuenen. In dat geval zou de weg jaarlijks flink opgeknapt moeten worden. Op 31 januari 1902 werd de gemeenteraad van Veldhoven c.a. uitgenodigd om in Zeelst over een weg te komen praten. Voordat met Zeelst onderhandeld werd, moest Veldhoven de voorwaarde accepteren dat er nooit leem of stenen over de nieuwe weg vervoerd mochten worden. Indien Veldhoven met deze voorwaarde niet akkoord wilde gaan, diende de raad van het hele plan af te zien. De raad van Veldhoven ging niet akkoord, maar toch wilde men nog wel even doorpraten over de weg. Uiteindelijk moest het besluit worden uitgesteld. Tijdens de volgende bijeenkomst bleek dat de gemeente Zeelst de voorwaarde vooraf niet had mogen stellen, omdat die in strijd met de wet was. Toen daarna het voorstel over de bekostiging van de nieuwe weg in stemming kwam, besloot de raad van Zeelst dit

De weg van Veldhoven naar Oerle In 1901 besprak de gemeente Veldhoven c.a. met de gemeenteraad van Oerle de plannen voor een kunstweg tussen de beide gemeenten. Door deze weg, die via Zonderwijk zou lopen, zouden de twee bestaande kunstwegen met elkaar worden verbonden. Aanvankelijk was een aantal inwoners van Oerle enthousiast over de plannen. Toen echter de kosten duidelijk waren en de bijdrage van Oerle hierin, probeerde de gemeenteraad van Oerle de kosten te drukken. In 1902 liet de gemeenteraad weten dat Oerle

347

De Dreef na de aanleg van een klinkerweg.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

weinig belang had bij de weg en daarom maar weinig wilde bijdragen. Volgens enkele raadsleden zou de weg alleen maar nuttig zijn voor meisjes die met de tram naar Veldhoven kwamen en die vervolgens naar het pensionaat in Oerle dienden te reizen. Toen enige tijd later de commissaris van de koningin pleitte voor een groei van het pensionaat, besloot de raad om naast de toegezegde bijdrage ook de kosten voor de aankoop van de gronden op zich te nemen. Op 28 februari 1903 besloten de gemeenteraden van Veldhoven en Oerle de weg aan te laten leggen. Op 1 december van dat jaar vond de aanbesteding plaats van de verharde weg die liep van de provinciale weg via Zonderwijk naar de kunstweg in Oerle. Deze weg werd in de jaren 1904 en 1905 aangelegd. Tegenwoordig heten die straten Sondervick en Sint-Jansstraat108.

Een weg naar Waalre en Valkenswaard

De Kapelstraat in Zeelst werd in 1903 voor het eerst verhard. Foto uit 1958 nabij de windmolen.

Toen in 1906 de gemeente Waalre een verbindingsweg wilde aanleggen naar één van de kunstwegen in Zeelst, wees de raad van Zeelst dat af in verband met de slechte financiële toestand van de gemeente. Vier jaar later was de gemeente bereid een bijdrage te leveren. Toch bleek in 1914 de kwestie nog steeds niet rond te zijn. Inmiddels sprak men niet meer van een weg naar Waalre maar een die via Waalre naar Valkenswaard liep. Door het uitbreken van de oorlog werden de plannen op de lange baan geschoven. Na de oorlog waren de lonen en de prijzen van materialen zodanig gestegen, dat de plannen niet konden doorgaan. In maart 1927 werd in Waalre een comité gevormd dat actie ging voeren om de weg verhard te krijgen.

De weg was vooral nodig om Waalre uit een isolement te halen. Nog datzelfde jaar richtte de gemeente Valkenswaard een verzoek aan de gemeente Veldhoven om alsnog een weg aan te leggen. Aanvankelijk was Veldhoven daar niet voor omdat de burgemeester verwachtte dat binnen zijn gemeente onenigheid zou ontstaan tussen de verschillende kerkdorpen. Er lag immers ook al een verzoek van Oerle om een weg aan te leggen naar Oirschot. Burgemeester Van Hooff pleitte vervolgens voor een doortrekking van de weg van Valkenswaard naar Veldhoven over het Akkereind en Biezenkuilen naar de nieuwe haven in Eindhoven, maar daar voelden Valkenswaard en Waalre niet voor. Veldhoven wilde alleen maar meewerken als de weg van Valkenswaard doorliep tot aan de haven in Eindhoven. Burgemeester Van Hooff kreeg zijn zin. Op 11 januari 1928 keurden ook Gedeputeerde Staten het plan voor een weg van Valkenswaard via Waalre en Veldhoven naar de haven in Eindhoven goed. De aanlegkosten voor de hele weg werden begroot op 327.000 gulden. Vervolgens stelden Gedeputeerde Staten in 1929 het plan uit om een onderzoek naar een gewestelijk uitbreidingsplan even af te wachten. Kort daarna gooide de economische crisis roet in het eten. In 1933 pakten Provinciale Staten de plannen weer op. De gemeente Veldhoven was bang dat dit de laatste kans op subsidie voor deze weg zou worden. De gemeenteraad besloot medewerking te verlenen op voorwaarde dat ook werk in werkverschaffing kon worden uitgevoerd109. Met de werkverschaffing konden werkloze arbeiders tegen een geringe vergoeding aan werk worden geholpen. Het gedeelte weg van Waalre richting Zeelst staat momenteel bekend als de Onze-Lieve-Vrouwedijk, voorheen ook als Mereveldhovensche dijk. De eerste naam komt al voor in de 17de eeuw. Vanuit Akkereind moest de weg doorgetrokken worden naar de haven op De Hurk aan het Afwateringskanaal, dat later Beatrixkanaal zou heten.

Klinkerweg naar Knegsel Over een klinkerweg van Veldhoven naar Knegsel hoefde in 1935 niet lang vergaderd te worden. Provinciale Staten hadden de gemeente met dit voorstel benaderd en zegden 50% subsidie toe. De totale kosten waren begroot op 50.000 gulden, zodat Veldhoven voor 25.000 gulden een lening moest aangaan. Door de

348


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

aanleg van deze weg kregen Schoot en de Nieuwstraat wegverharding en kwam Zittard dichter bij een verharde weg te liggen. Deze wegen en ook de Knegselseweg werden in het kader van de werkverschaffing aangelegd110.

Wegen binnen de gemeente De verharding van de Rapportstraat in 1927 kwam tot stand dankzij financiële toezeggingen van bewoners van die straat. In totaal zegden de bewoners 1825 gulden toe, hetgeen 50% van de kosten was. Een bedrag van 1000 gulden was afkomstig van de weduwe van molenaar Van Grootel111. In het kader van de werkverschaffing besloot de gemeenteraad in 1931 klinkerwegen aan te leggen van de Kruisstraat naar het Muggenhol, van de Broekweg door de Kerkweg (de huidige Binnenweg) en van Oerle naar Zandoerle. In Oerle betaalde molenaar De Kort mee. De gemeente sloot hiervoor een lening af van 14.000 gulden112. Vanwege de slechte financiële toestand werden tot de Tweede Wereldoorlog geen andere wegen aangelegd, alleen bestaande wegen onderhouden.

Naoorlogse wegen Na de oorlog liet de gemeente een groot aantal wegen herstellen of reconstrueren. Een voorbeeld daarvan was de reconstructie van de Kruisstraat in 1957. Verder werden in nieuwe wijken veel nieuwe straten aangelegd. Straatverlichting kwam in die tijd nog nauwelijks voor. In 1951 telde Veldhoven in totaal 146 lichtmasten. In 1953 begon de gemeente met een straatverlichtingsplan. Enkele jaren later waren alle dorpskernen en een groot aantal straten voorzien van straatverlichting. In 1964 waren er in Veldhoven al 1625 lichtmasten113. In 1949 vroeg de gemeenteraad een ruilverkaveling aan om de landbouwers die gedupeerd werden door de uitbreiding van het vliegveld Welschap te kunnen compenseren. De landbouwers besloten op 12 mei 1950 tot die ruilverkaveling over te gaan. In het totaal ging het om ongeveer 1000 hectaren, waarvan 400 hectaren eigendom van de gemeente waren. In het kader van deze ruilverkaveling werden enkele nieuwe wegen aangelegd en soms verhard. Tot de verharde wegen behoorde de 5,5 kilometer lange Verkavelingsweg (nu

Landaardseweg). Verder werden verhard de Djept (1600 meter), de Heikantsebaan (1750 meter) en het zuidelijk gedeelte van de Scherpenering (2500 meter). Ook vond de aanleg plaats van 12,5 kilometer zandweg in dit ruilverkavelingsgebied114. In 1964 keurde het ministerie van Landbouw de Vrijwillige Ruilverkavelingsovereenkomst Veldhoven goed. Deze ruilverkaveling betrof 25 boerderijen in de dorpskernen van Veldhoven, Meerveldhoven en in het uitbreidingsplan Zonderwijk. Voor deze ruilverkaveling dienden 7 kilometer zandweg en 5 kilometer verharde weg te worden aangelegd. In die tijd kregen enkele bestaande verharde wegen een asfaltlaag, zoals de Vooraard en de Knegselseweg. Het spreekt voor zich dat in de uitbreidingsplannen rioleringen, verharde wegen en trottoirs werden aangelegd. De eerste riolering dateert van 1956. Alleen al tussen 1956 en 1964 kwam 48,5 kilometer riolering tot stand115. In de zestiger jaren werden veel wegen in het buitengebied met asfalt verhard, zoals in 1965 het Muggenhol en het Hoornven, in 1968 de Oirschotsedijk en tussen 1968 en 1970 de OnzeLieve-Vrouwedijk.

De E3 De aanleg van snelwegen en pendelwegen was in de zestiger en zeventiger jaren van groot belang voor de ontwikkeling van Veldhoven. Het plan voor de E3 dateert van 1950. Op 16 september 1950 sloten 17 Europese landen in Genève een overeenkomst over een net van

349

De weg van Veldhoven naar Waalre was niet meer dan een zandweggetje. Dit bruggetje over de Dommel verbond de beide dorpen.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

zogenaamde Ewegen. In 1956 werd het traject van de E3 vastgesteld voor het Nederlandse grondgebied. Deze weg kwam als rijksweg 67 voor in het rijkswegenplan van 1958. De E3 zou een verbinding worden van Lissabon tot Stockholm. Voor Nederland was het traject van Antwerpen via Eindhoven en Venlo naar het Ruhrgebied van belang. Tijdens de voorbereidingen voor de E3 werd het tracé enkele keren gewijzigd. Bij die eerste plannen zou de weg niet eens door Veldhoven komen maar door Limburg, ter hoogte van Bocholt en Weert. De Nederlandse regering drong er op aan om de weg ten zuiden van Eindhoven te projecteren. Aanvankelijk zou het 73 kilometer lange Nederlandse gedeelte van de weg in 1975 klaar moeten zijn, maar de Kamers van Koophandel in Eindhoven, Rotterdam en Venlo drongen aan op een versnelling van de uitvoering. Het gedeelte van Veldhoven naar Venlo moest in 1968 gereed zijn. De aanbesteding van het gedeelte van Eindhoven naar Geldrop vond in 1960 plaats. Over het traject van Veldhoven naar de Belgische grens werd langer vergaderd, omdat niet zeker was wanneer aan Belgische zijde een aansluiting zou worden gemaakt. Vervolgens besloot de Commissie van Openbare Werken van de Belgische senaat om er twee aanbestedingen van te maken. Het eerste gedeelte van Turnhout naar Eindhoven zou in 1963 worden aanbesteed, het tweede gedeelte in 1967. Over de aansluiting bij Antwerpen en de toegangswegen tot de Antwerpse haven was men het nog niet eens. Uiteindelijk besloot een speciale Belgische commissie dat dit volledige werk in 1968 voltooid moest zijn. Dit hield echter wel in dat de weg van Eindhoven naar Reusel tijdelijk extra belast zou worden, tot de definitieve oplevering. De aanleg van de E3 was ingrijpend. Een stuk van de weg liep van Eersel via Steensel door het zuidelijk gedeelte van het grondgebied van de gemeente Veldhoven naar een verkeersplein, waar de E3 een verbinding maakte met de weg van Eindhoven naar Weert (de latere A2). De weg liep ten zuiden van Veldhoven. Er kwam geen aansluiting van Veldhoven op de E3, wel is er één in Eersel en één in Eindhoven. De oplevering van het tracé van de Belgische grens tot aan Venlo vond plaats tussen 1963 en 1973. De feestelijke opening van het gedeelte van Veldhoven tot Geldrop was op 22 november

350

1963. Een stuk van deze weg was gedurende de eerste vijf jaren nog niet tweebaans. In 1972 werd het weggedeelte van Veldhoven naar Eersel en vervolgens naar de Belgische grens voltooid. Op 6 juli 1973 was de feestelijke ingebruikname van de hele route van de Belgische grens tot aan Venlo. Omdat Veldhoven geen aansluiting had op de E3, kreeg deze snelweg pas betekenis voor Veldhoven toen de zogenaamde Poot van Metz werd aangelegd. Dit was de verbindingsweg tussen de E3 en de A58. In feite werd de A2 vanuit het zuiden aan de westzijde van Eindhoven doorgetrokken tot aan de A58 en de weg in de richting van Den Bosch116.

De Poot van Metz Ten zuiden van Veldhoven en Eindhoven vormde de E3 een belangrijke internationale route. De A2 van Maastricht naar Eindhoven sloot bij Leenderheide op deze weg aan. Het verkeersplein Leenderheide werd in 1965 in gebruik genomen. Aanvankelijk was het de bedoeling dat rondom Eindhoven een ringweg zou komen, waardoor het mogelijk werd om zowel aan westelijke als aan oostelijke zijde om Eindhoven heen te rijden. Ten noorden van Eindhoven lag de Boschdijk als verbinding tussen Eindhoven en Den Bosch. In 1961 werd een gedeelte van de A58 van Eindhoven naar Tilburg in gebruik genomen. Het ging om het tracé van het Evoluon tot Oirschot. De oostelijke route langs Eindhoven is er niet gekomen. Dit had vooral te maken met de aantasting van natuurgebieden aan die zijde van Eindhoven. De westelijke route kreeg de naam Rijksweg 69 of randweg Eindhoven. Het was de verbinding tussen de E3 en de A58. In de volksmond staat deze hoofdweg bekend als de Poot van Metz, genoemd naar de ontwerper daarvan ir. Metz, die werkzaam was bij de gemeente Eindhoven. De weg werd in de jaren 1968 en 1969 aangelegd. Op deze route kreeg Veldhoven twee aansluitingen. Binnen de gemeente Veldhoven zijn twee pendelwegen aangelegd die op de Poot van Metz uitkomen.

Pendelwegen In het structuurplan van 1958 van ir. Pouderoyen was voor de rechthoekige wijkindeling van Veldhoven uitgegaan van een wegenstructuur die zou gaan bestaan uit drie verbindingswegen


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

met Eindhoven en een netwerk van ontsluitingswegen tussen de wijken117. Na de totstandkoming van de autosnelwegen konden de aansluitingen op de Poot van Metz worden voorbereid. Voor Veldhoven ging het om drie pendelwegen, die lange tijd bekend stonden als de noordelijke pendelweg, de midden pendelweg en de zuidelijke pendelweg. De eerste moest in Eindhoven aansluiten op de Noord-Brabantlaan, de tweede zou van de Bossebaan over de Heemweg, Hagendorenseweg en Julianastraat naar de Eindhovense wijk de Genderbeemd moeten lopen en de derde diende via de bestaande Provincialeweg een verbinding te vormen met de Karel de Grotelaan in Eindhoven. De midden pendelweg is nooit uitgevoerd. In 1966 werd het verkeersbureau Goudappel en Coffeng benaderd om voor Veldhoven een verkeersstructuurplan en een verkeerscirculatieplan op te stellen. De eerste versie van het verkeersstructuurplan leidde tot veel discussie. Vóór de aanleg van beide andere pendelwegen maakte het verkeer van Veldhoven naar Eindhoven gebruik van twee bestaande tracés, te weten de route Heuvelstraat, Binnenweg,

Blaarthemseweg, Sint-Severinuslaan, Kruisstraat naar de Noord-Brabantlaan en de route Dorpstraat, Provincialeweg naar de Karel de Grotelaan. Vooral tijdens de spitsuren ontstonden in de zeventiger jaren op deze routes flinke files. Tussen de noordelijke en de zuidelijke pendelweg bestonden enkele wijkverzamelwegen of dienden er nog enige te worden aangelegd. Voorbeelden van dergelijke wegen zijn: de Broekweg, de Sterrenlaan, de Burgemeester van Hoofflaan, Sondervick en De Plank118. In 1975 werd de Heerbaan aangelegd. Dit is de noordelijke pendelweg die aansluit op de Noord-Brabantlaan. Dankzij deze noordelijke pendelweg nam het verkeer door Zeelst af. De Heerbaan was aanvankelijk tweebaans, maar diende over het tracé van het toekomstige citycentrum tot aan de Noord-Brabantlaan 2x twee rijstroken te krijgen119. Later werd ook het aantal rijstroken op het tracé van de Heemweg tot De Dom verdubbeld. In 1998 werd in de Heerbaan ter hoogte van de Heemweg een rotonde aangelegd120. In 1974 waren er ook al plannen gemaakt voor

351

Plannen uit 1974 voor de aanleg van een aantal pendelwegen naar Eindhoven. De grijze vlakken zijn wijken in ontwikkeling of die gepland zijn. De eerste opzet voor de Heerbaan is te zien. De middelste pendelweg is in deze vorm nooit uitgevoerd.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

de zuidelijke pendelweg. Het gedeelte vanaf de Burgemeester van Hoofflaan tot aan de Karel de Grotelaan moest 2x twee rijstroken krijgen en het gedeelte dat aansloot op de weg naar Eersel zou één rijstrook krijgen. In een rapport van 1976 werd de zuidelijke pendelweg al aangeduid als de Kempenbaan. De naam geeft aan dat het een verbindingsweg zou worden van Eindhoven naar enkele dorpen in de Kempen121. Zodra deze weg in gebruik zou worden genomen, zou de route Dorpstraat en Provincialeweg minder druk worden. In plaats van een pendelweg moest het een wijkverzamelweg worden. De aanleg van de Kempenbaan duurde lang. Het werd in twee delen uitgevoerd, eerst de Kempenbaan-Oost, daarna de KempenbaanWest. Pas in 1999 begon de gemeente met het gedeelte Kempenbaan-West122.

Spoorlijnen In het vorige hoofdstuk werd aangegeven dat Veldhoven niet aan een spoorlijn was gelegen. De lijn van Eindhoven via Valkenswaard naar Hasselt lag het dichtst bij de gemeente. Deze spoorlijn was na 1945 niet meer van belang. In de zestiger jaren overwogen de Nederlandse Spoorwegen de aanleg van een nieuwe spoorwegverbinding van Eindhoven naar Antwerpen. Deze zou dwars door de bebouwing van Veld-

Namens de gemeente Veldhoven was wethouder Govers (geheel links) aanwezig bij de opening in 1932 van vliegveld Welschap.

352

hoven gaan, ter hoogte waar jarenlang de midden pendelweg was gepland. Ofschoon de gemeente Veldhoven in principe niet tegen dit plan was, vond de raad het tracé onaanvaardbaar. De discussie over dit plan verlamde echter de ontwikkeling van de woningbouw in het zuidelijke gedeelte van Zeelst123. Veldhoven heeft gedurende een aantal jaren een spoorlijn gekend. Het ging om een goederenlijn die tijdens de Tweede Wereldoorlog in gebruik was. Deze lijn liep vanaf Waalre, als aftakking van de spoorlijn Eindhoven-Valkenswaard, tot aan het vliegveld Welschap. De lijn doorkruiste de Kerkakkers en ging tussen de gehuchten De Berkt en het Heike door naar het vliegveld, dat destijds in handen was van de Duitse bezetter. Na de oorlog werden de spoorrails weer verwijderd. De huidige Sterrenlaan loopt voor een groot deel over het tracé van deze goederenspoorlijn.

De tramlijn In 1897 reden de eerste stoomtrams over de tramlijn van Eindhoven naar Reusel. Bij de grens in Reusel sloot deze lijn aan op het traject van Arendonk naar Turnhout. Het was echter geen doorgaande lijn, de reiziger diende aan de grens over te stappen. Vier maal per dag ging er


H I S T O R I S CH E G E O G R A F I E

een tram van Eindhoven naar Reusel en omgekeerd. In de twintiger jaren van de 20ste eeuw duurde een reis per tram van Veldhoven naar Reusel ongeveer anderhalf uur. Destijds waren er vijf vertrektijden van Veldhoven naar Reusel, te weten: 6.19 uur, 10.11 uur, 11.35 uur, 16.40 uur en 21.59 uur. De vertrektijden om naar Eindhoven te gaan waren: 7.52 uur, 9.40 uur, 13.36 uur, 16.25 uur, 19.43 uur124. De exploitatie van de lijn was in handen van de N.V. Tramwegmaatschappij De Meijerij. Deze maatschappij exploiteerde ook de lijn van Eindhoven naar Veghel en die van Sint-Oedenrode naar Den Bosch. Er kwamen nogal eens ongelukken voor met trams. Daarbij zijn mensen gewond geraakt en sommigen vonden zelfs de dood. Niet voor niets had de tram in de volksmond de bijnaam De Goede Moordenaar. In 1927 vroeg de directie van De Meijerij aan de gemeenteraad van Veldhoven om Het Bleekje aan de Gender aan te kopen. Daar zou de NCB een magazijn kunnen stichten. Deze losplaats zou dan die bij de kerk vervangen. Ofschoon de gemeenteraad geen voorstander was van de nieuwe locatie, wilde men toch graag af van de losplaats bij de kerk125. Busondernemingen In de twintiger jaren van de 20ste eeuw namen busondernemingen een gedeelte van het personenvervoer over. Particuliere busondernemingen vormden een geduchte concurrentie voor de tramwegmaatschappij. Vanaf 1 oktober 1923 reed de autobusdienst Van den Honert & Van Rooij dagelijks drie keer van de kerk van Veldhoven naar het station in Eindhoven. De bussen stopten bij iedere tramhalte. Met ingang van 30 januari 1926 reed Van den Honert & Van Rooij van Eindhoven via Veldhoven naar Reusel. Het bedrijf was gevestigd in de Hoogstraat in Eindhoven. Aan de Locht 164 in Veldhoven beschikte de onderneming over een garage. De concurrentie werd steeds feller. Van den Honert & Van Rooij reed in de winter van 19261927 dagelijks 12 keer tussen Eindhoven en Veldhoven. Drie keer per dag reed de bus door van Veldhoven naar Reusel. Ook Van den Honert & Van Rooij kreeg te maken met kapers op de kust, zoals Jannes uit Gestel en Van Gerwen uit Veldhoven. Aan het succes van de particuliere maatschappijen kwam snel een einde126. Door een brand raakte Van den Honert & Van Rooij in

1928 een aantal bussen kwijt. Tot overmaat van ramp werd in 1929 hun concessie niet verlengd. Tramwegmaatschappij De Meijerij kreeg een concessie voor alle autobusdiensten van Eindhoven naar Reusel. Enkele raadsleden beklaagden zich over de oneerlijke manier waarop andere ondernemers waren uitgesloten. Ook bleek dat de prijs van het buskaartje veel hoger was dan voorheen. Naar aanleiding van de kritiek besloot burgemeester A. van Hooff een bezoek te brengen aan de commissaris van de koningin. Deze vroeg om alle feiten over de autobuskwestie op papier te zetten, zodat hij die kon voorleggen aan de tramwegmaatschappij127. In de loop van 1929 verving de tramwegmaatschappij op het traject Eindhoven-Reusel een aantal tramritten door autobusdiensten. Van Rooij behield voorlopig wel een autobusonderneming, maar hij mocht niet overal rijden. Tussen Veldhoven, Oerle en Hoogeloon reed sinds 1926 een bus. In 1932 was die busdienst in handen van J.G. Willems uit Hoogeloon128. Hij moest deze concessie in 1933 afstaan aan de NV Brabantsche Buurtspoorwegen en Autodiensten (BBA). Het personenvervoer per tram op de lijn Eindhoven-Reusel werd in 1934 gestaakt en in 1935 definitief opgeheven. Het goederenvervoer per tram ging nog door tot 11 januari 1937. Toen viel het doek definitief voor de tramlijn. De rails in de openbare wegen werden kort daarna opgebroken. De concessie van de autobusdienst ging van De Meijerij over naar de BBA, die ook de laatste tramlijnen had geĂŤxploiteerd129.

353

De tram op de Provincialeweg. De grote groep mensen bij de tram zijn waarschijnlijk bedevaartgangers voor de bedevaart naar Werbeek (B). Foto omstreeks 1905.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

lokaal niveau zien. Omdat de liberalen ingestemd hadden met de onderwijswet in ruil voor uitbreiding van de kieswet, keurden de confessionele partijen de uitbreiding van het kiesrecht goed. In 1917 werd het algemeen kiesrecht (voor mannen) in Nederland ingevoerd. Bij de verkiezingen van 1919 zijn de gevolgen voor de Veldhovense politiek duidelijk merkbaar.

Tramhalte in Veldhoven bij Bijnen aan de Dorpstraat. De foto dateert uit de dertiger jaren. Het bordje BBA is aan de muur bevestigd.

De Eerste Wereldoorlog

POLITIEKE SITUATIE

Tijdens de mobilisatie van 1914-1918 verbleven ingekwartierde militairen in de waterstaatkerk. Het tweede woonhuis van links, dat toebehoorde aan Louis Schats, werd ingericht als hospitaal.

De politici in Nederland maakten zich vóór de Eerste Wereldoorlog druk over twee slepende kwesties, te weten de schoolstrijd en de uitbreiding van het kiesrecht. Bij de schoolstrijd ging het om de gelijkstelling van het bijzondere onderwijs met het openbare onderwijs. Dat zou betekenen dat het bijzondere onderwijs voortaan ook subsidie zou krijgen van de overheid. De onderwijswet van minister Visser van 1920 regelde deze kwestie. Bij de bespreking van het onderwijs in Veldhoven zullen we de ingrijpende consequenties van die wet op

De politieke geschiedenis van de 20ste eeuw is nauw verbonden met de twee wereldoorlogen die Nederland indirect en direct teisterden. Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) bleef Nederland neutraal. Omdat de directe handelsrelaties van Nederland, zoals België, Duitsland en Engeland, met elkaar in oorlog waren, ondervond de economie veel overlast. Op 31 juli 1914, één dag vóór het uitbreken van de oorlog, kondigde de Nederlandse regering de mobilisatie af. Dat hield in dat alle dienstplichtige mannen van een aantal lichtingen onder de wapenen werden geroepen. Veel mannen uit de gemeenten Veldhoven c.a., Oerle en Zeelst moesten hun werk neerleggen om Nederland te beschermen. Dit had grote gevolgen voor het dagelijkse leven. Jonge huisvaders verlieten hun gezin en moesten vrouw en kinderen voor onbepaalde tijd achterlaten. Soms kwam daardoor de kostwinning stil te liggen. Het verlies aan arbeiders in de plaatselijke fabrieken had gevolgen voor de productie en soms zelfs het voortbestaan van een bedrijf. Op 1 augustus 1914 verklaarde Duitsland de oorlog aan Rusland, Engeland en Frankrijk. De Duitsers trokken zich niets aan van de neutrale status van België en vielen het land binnen. Het had weinig gescheeld of de Duitsers waren via Nederlands grondgebied naar België gegaan om vervolgens Frankrijk binnen te vallen. Het was duidelijk dat Nederland niet veilig was. De meeste gemobiliseerde militairen werden ingekwartierd in Noord-Brabant en Limburg. Beide provincies lagen het dichtst bij het oorlogstoneel. De inkwartiering van deze soldaten was voor deze provincies één van de meest ingrijpende gevolgen van de oorlog. Net als in de Belgisch-Nederlandse oorlog (1830-1839) was het langdurige verblijf van

354


POLITIEKE SITUATIE

soldaten uit alle delen van Nederland in kleine dorpsgemeenschappen van invloed op de plaatselijke bevolking. Foto’s van het inkwartieringsadres zijn vaak stille getuigen van deze bijzondere tijd. In veel gevallen verliepen de contacten tussen de plaatselijke bevolking en de militairen goed. Per slot van rekening hadden beide groepen de oorlog nog niet aan den lijve ondervonden. Dat werd anders toen na enige tijd een stroom Belgische vluchtelingen de grens over kwam om toevlucht te zoeken in Nederland. Deze mensen hadden wel de strijd meegemaakt of gezien. Soms hadden zij alles achter moeten laten om een veilig heenkomen te zoeken. Dorpen als Veldhoven, Oerle en Zeelst waren er niet op ingericht om vluchtelingen op te vangen. Na een kort verblijf gingen deze Belgen naar opvangkampen elders, onder meer in de gemeente Uden. De boeren waren tijdens de oorlog verplicht om graan te leveren aan de regering. In ruil daarvoor kregen zij maïs, dat in die tijd nog vrijwel onbekend was. Om te voorkomen dat de voedselprijzen, vanwege de vraag uit het buitenland, onverantwoord zouden stijgen, werd een distributiestelsel ingevoerd. Het was voor het eerst dat de bevolking bepaalde levensbehoeften uitsluitend op de bon kon krijgen. Op 11 november 1918 werd de wapenstilstand getekend. Toen in 1919 de militairen naar huis terugkeerden, kon het normale leven worden hervat. Toch was de naoorlogse tijd anders dan de periode vóór de oorlog. In korte tijd waren de prijzen en ook de lonen fors gestegen. Dit hield verband met de grote vraag na de oorlog naar landbouwproducten, voedsel, bouwmaterialen en grondstoffen.

Het interbellum De tijd tussen de beide oorlogen heet het interbellum. Het was een moeilijke periode die begon met een crisis in de landbouw in de twintiger jaren. Deze crisis was nauwelijks voorbij of de gevolgen van de economische crisis in de Verenigde Staten werden merkbaar. In Nederland ontstond een ongekende werkloosheid. De overheid probeerde de grootste problemen op te lossen door de invoering van werkverschaffing. Ook in Veldhoven vonden

projecten plaats in het kader van de werkverschaffing. In de tweede helft van de dertiger jaren ging buurland Duitsland zich steeds oorlogszuchtiger gedragen. De Nederlandse defensie stond op een laag pitje. De dienstplicht was tot een minimum teruggebracht, de wapens waren verouderd en verdedigingslinies waren er nauwelijks. De regering besloot om aan die situatie iets te doen. Er werden verdedigingslinies aangelegd, onder andere in het oosten van de provincie Noord-Brabant waar de PeelRaamstelling tot stand kwam. De uitgaven aan wapens en munitie namen jaarlijks toe, maar in 1939 was nog steeds onvoldoende wapenuitrusting aanwezig. Nederland beriep zich telkens op haar neutrale status.

De Tweede Wereldoorlog De dreiging van Duitsland nam geleidelijk toe. Eerst vond de Anschluss van Oostenrijk plaats, vervolgens werd het Sudetenland ingelijfd en op 1 september 1939 volgde de aanval op Polen. Frankrijk en Engeland accepteerden die aanval niet en verklaarden Duitsland de oorlog. Ofschoon het Duitse leger aanvankelijk uitsluitend aan het oostfront actief was, zou de strijd zich op een zeker moment onvermijdelijk verplaatsen richting Frankrijk en Engeland. In dat geval zou het grondgebied van Nederland in gevaar komen. Tussen september 1939 en mei 1940 waren er verschillende momenten waarop een Duitse inval werd verwacht. In dat opzicht was de aanval op 10 mei 1940

355

De ingekwartierde militairen hadden het soms heel gezellig gedurende hun mobilisatie. Foto uit Oerle van 1914.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

toch nog onverwacht. De ontwikkelingen die daarna plaatsvonden, zullen in de tekst over het oorlogsleed ter sprake komen. Ook de bevrijding van het zuiden van Nederland laten we bij het overzicht van de politieke situatie achterwege.

De naoorlogse tijd Ook na de Tweede Wereldoorlog waren de gevolgen daarvan nog jaren merkbaar. Er was opnieuw een tekort aan voedsel, kleding, brandstof, bouwmaterialen en grondstoffen, waardoor het distributiesysteem slechts geleidelijk kon worden afgebouwd. Omdat iedereen zijn schouders onder de wederopbouw moest zetten, accepteerde de bevolking krappe woonruimte, lage lonen en gebrek aan luxe. Aan het begin van de vijftiger jaren begon de economie aan te trekken. Er was volop werkgelegenheid in de bouw, de industrie, de landbouw en andere sectoren. Geleidelijk kwamen er meer woningen, stegen de lonen en kon men zich meer veroorloven. In die tijd begon ook de explosieve groei van Veldhoven. Die was overigens niet vergelijkbaar met veel andere gemeenten, de situatie in Veldhoven was uitzonderlijk. In de zestiger jaren nam de welvaart toe. De overheid bouwde in die tijd een stelsel van sociale voorzieningen op, zoals dat nooit eerder

Houten woningen van na de Tweede Wereldoorlog. Dit gedeelte van Meerveldhoven staat bekend als het Kabouterdorp vanwege de straatnamen die ontleend waren aan volksverhalen rondom de hoeve De Heskok.

356

had bestaan. Op deze manier kon voorkomen worden dat de bevolking een herhaling zou meemaken van de crisis in de dertiger jaren. Het ging in de zestiger jaren steeds beter. Er verrezen overal woonwijken, het vervoer per auto werd steeds algemener en de mensen maakten kennis met nieuwigheden als televisie. De zeventiger jaren lieten de keerzijde van de medaille zien. Vanuit verschillende hoeken werd kritiek geleverd op de welvaartsmaatschappij. Milieuproblemen en opoffering van de natuur waren populaire onderwerpen, die ook in de politiek steeds meer doordrongen. De houding van de Nederlandse regering ten opzichte van Israel leidde tot een afstraffing door de Arabische wereld. Nederland kreeg plotseling te maken met een tekort aan olie. De autoloze zondagen gaven de kwetsbaarheid van de Nederlandse welvaartsmaatschappij aan. Op de nieuwe E3 reden op zo’n zondag geen auto’s maar fietsen. In de tachtiger jaren werd Nederland opnieuw geconfronteerd met een economische teruggang. De werkloosheid nam in die jaren toe. De regering besloot bezuinigingen door te voeren. Ook op gemeentelijk niveau was dat beleid merkbaar. Bouwplannen werden herzien, het sociale stelsel kwam ter discussie en uitgaven van de overheid werden, waar mogelijk, teruggedrongen. De negentiger jaren verliepen daarentegen weer


OORLOGSLEED

voorspoedig. Ofschoon de regering probeerde om de uitgaven nog steeds goed in de hand te houden, was er dankzij financiële meevallers van alles mogelijk. De snelle toename van de bevolking, zoals in de zestiger jaren, was voorbij. Nederland was ondertussen een multiculturele samenleving geworden. Iedere gemeente telde voortaan een aantal allochtonen, de grote steden meer dan de dorpen. Ook in Veldhoven nam het aantal allochtonen toe. Onder hen bevond zich ook een aantal politieke vluchtelingen. De afgelopen tien jaren was het vreemdelingenbeleid een veel besproken onderwerp in de politiek. Als we de hele 20ste eeuw overzien dan valt op dat de politieke onderwerpen en aandachtspunten voortdurend veranderen. Op lokaal en provinciaal niveau zijn de agendapunten van de gemeenteraad en Provinciale Staten eveneens met die ontwikkelingen meegegaan. Bij de bestuurlijke geschiedenis van een dorp als Oerle zullen we zien dat de aankoop van een stier in 1900 nog een belangrijke kwestie was in de gemeenteraad, terwijl vandaag de dag bestemmingsplannen en scholenbouw actuele thema’s zijn.

OORLOGSLEED Bij de bespreking van de Tweede Wereldoorlog dienen we drie thema’s te onderscheiden. Als eerste de verovering van Nederland door de Duitsers, ten tweede de Duitse bezetting en ten derde de bevrijding van Nederland in de jaren 1944 en 1945.

De meidagen van 1940 Op 10 mei 1940 viel het Duitse leger om 3.00 uur in de ochtend Nederland aan over land en vanuit de lucht. De Duitsers concentreerden zich op enkele speerpunten tegelijkertijd. Met een grote overmacht probeerde het leger op die plaatsen een doorbraak te forceren. Dat was onder meer het geval bij het Limburgse stadje Gennep. Daar overvielen soldaten de bewaking van de Maasbrug. Vervolgens ging een Duitse trein over de spoorbrug naar de andere zijde van de Maas. Voordat men in de gaten had wat er aan de hand was, waren de Duitsers al door de Peel-Raamstelling heen. Deze vestingwerken vielen nog dezelfde dag. Het Nederlandse leger, dat zich achter die linies had opgesteld, moest

zich overhaast terugtrekken achter de ZuidWillemsvaart. Dat kanaal was op een aantal punten versterkt met bunkers. Omdat Veldhoven ver achter de Peel-Raamstelling en de Zuid-Willemsvaart lag, merkte de bevolking de eerste dag nog niets van het Duitse leger. Tegelijk met de aanval over land probeerden parachutisten de vesting Holland te bereiken. In feite was dat gedeelte van Nederland het voornaamste doel van de Duitsers. Zij konden dat gebied alleen maar bereiken via de bruggen bij Moerdijk en Keizersveer. Die luchtaanval ging niet aan Veldhoven voorbij. Het nabijgelegen vliegveld Welschap was één van de doelen van de Duitse gevechtsvliegtuigen. De Duitsers bestookten het vliegveld vanuit de lucht. Ondertussen probeerde het Nederlandse afweergeschut op het vliegveld de Duitse vliegtuigen te raken. Het was duidelijk dat het Duitse leger zou proberen over land naar de vesting Holland te trekken. Ter hoogte van Veldhoven lagen geen verdedigingslinies. Het enige wat men kon doen was het opblazen van bruggen over rivieren. De bruggen over de Run en de Dommel werden nog diezelfde dag vernietigd. Ook de brug aan de Waalresedijk werd die dag door het Nederlandse leger opgeblazen. In Veldhoven realiseerde men zich pas omstreeks 8.00 uur in de ochtend dat de Duitsers Nederland waren binnengevallen. Meteen daarna werden voorbereidingen getroffen voor de doortocht van het Nederlandse leger. In het zusterklooster aan de Dorpstraat richtte het Rode Kruis enkele kamertjes in om eventuele gewonde militairen te helpen. Nog diezelfde dag kwamen ongeveer 400 vluchtelingen vanuit Weert naar Veldhoven. Weert lag destijds aan de zuidelijke punt van de Peel-Raamstelling. De vluchtelingen werden zo snel mogelijk bij de bevolking ondergebracht. Door de komst van de vluchtelingen en de opmars van het Duitse leger ging de bevolking van Veldhoven op 10 mei een onrustige nacht tegemoet130. Veldhovenaar Cees Sleegers had zich als dienstplichtig soldaat op 10 mei 1940 zeer verdienstelijk gemaakt bij Grubbenvorst. Nadat zijn groepscommandant gewond was geraakt en het overige personeel van zijn groep zich had teruggetrokken, hield hij alléén van 9.00 uur tot 15.00 uur stand tegen 400 Duitsers. Nadat hij door enkele kogels in de buik was

357


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

hadden genomen en dat belangstellenden zich op het Raadhuis konden vervoegen133. Ook in Zeelst moesten enkele inwoners die dag hun fiets afstaan aan de Duitsers. Jan van Beers van de Broekweg moest zijn gloednieuwe Magneet, die gekocht was bij fietsenmaker Nol van Herk, aan een Duitser geven134. Personen die hun vervoermiddel moesten afstaan, konden aangifte doen op het gemeentehuis. In totaal waren 67 rijwielen gevorderd. Op de Scherpenering in Oerle vond die dag een kort gevecht plaats tussen Nederlandse en Duitse militairen. Dit gevecht werd op het grondgebied van Wintelre voortgezet. Daar raakten enkele woningen beschadigd135. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het vliegveld Welschap door de Duitsers bezet. Het

getroffen, moest hij zich gewonnen geven. Op 20 juni 1946 reikte koningin Wilhelmina de onderscheiding Ridder der vierde klasse der Militaire Willemsorde aan hem uit131.

heette toen Fliegerhorst Eindhoven.

Op 11 mei veroverde het Duitse leger het gebied bij de Zuid-Willemsvaart. Daarmee hadden de Duitsers de laatste verdedigingslinie in handen vóór de bruggen bij Moerdijk en Keizersveer. De bombardementen kwamen steeds dichter bij het grondgebied van Veldhoven. Door een storing in de elektriciteit in Veldhoven kon de verlichting in die dagen niet worden gebruikt. Hierdoor was het evenmin mogelijk om radioberichten te horen132. Op 12 mei 1940, eerste pinksterdag, kon de bevolking van Veldhoven van achter de ramen van hun huizen het Duitse leger door het dorp zien trekken. Pater Eugenius van Rijen, die destijds in Veldhoven in het klooster verbleef, noteerde de volgende tekst over de doortocht op 12 mei: Den geheelen voormiddag hebben wij door het raam van de spreekkamer het voorbijtrekken der Duitsche troepen gadegeslagen – er scheen geen einde aan te komen. Voor zoover wij konden nagaan hielden de troepen zich zeer correct en bleef de bevolking zeer kalm. Wel merkten wij dat de oorlogstoestand was ingetreden doordat de soldaten op eigen gezag hun paarden lieten grazen in den tuin van de pastorie en het klooster, doordat ze gewoonweg beslag legden op allerlei vervoermiddelen van de bevolking (o.a. de fiets van den kapelaan en van de onderwijzeres Jana Bruurnijn enz., maar verder maakten zij het niemand lastig. Ondertussen werd bekend gemaakt dat de Duitschers het bestuur over de gemeente in handen

358

Op tweede pinksterdag, 13 mei 1940, bleven Duitse soldaten door het dorp trekken naar het westen. Omdat er geen kranten waren en de radio niet functioneerde, wist de bevolking niet precies wat er gebeurde. Er circuleerden geruchten over een terugtrekking van het Duitse leger, over het doodschieten van de burgemeester van Helmond in de Molenstraat aldaar en over zware gevechten nabij Reusel136. Een zekere Jansen in Veldhoven, die weigerde zijn fiets af te staan aan de Duitsers, werd in zijn onderlijf geschoten. Hij werd naar het klooster in Veldhoven gebracht. Uit voorzorg werd hij door een priester bediend. Bij de steenfabriek De Heibloem, tussen Veldhoven en Steensel, hadden Duitse soldaten zich verschanst. Volgens geruchten werd nabij Steensel geschoten. De bevolking beleefde angstige momenten. Bij dreigend gevaar vluchtte men naar de kelder. Een aantal mensen droeg de distributiestamkaart in een enveloppe om de hals. Bij een bombardement zouden op die manier eventuele slachtoffers geïdentificeerd kunnen worden. De nacht van 13 op 14 mei verliep rustig. Voor het eerst kon men weer slapen. Overdag hoorde men vliegtuigen overtrekken, maar de meeste Duitsers bevonden zich in België of nabij de vesting Holland. De vluchtelingen uit Weert keerden zelfs alweer naar hun woonplaats terug. Op 14 mei 1940 bombardeerden de Duitsers de stad Rotterdam. Dit bombardement maakte een zodanige indruk dat het Nederlandse leger de volgende dag capituleerde. De strijd was voorbij, de Duitse bezetting van


OORLOGSLEED

Nederland brak aan. De Koninklijke familie en de Nederlandse regering waren net voor de komst van de Duitsers naar Engeland gevlucht. Om 2 uur in de ochtend van 15 mei werd vliegveld Welschap gebombardeerd. In een akker bij de woningbouw tussen Veldhoven en Meerveldhoven was een groot gat ontstaan door de inslag van een bom. Door de geweldige ontploffingen sprongen bij veel huizen de ruiten. Persoonlijke ongelukken deden zich niet voor tijdens dit bombardement. Die dag werden de eerste tekenen van de Duitse bezetting zichtbaar. Op de kerktorens bijvoorbeeld werd de Duitse tijd aangegeven. De Duitsers waren niet onvriendelijk tegen de bevolking. In Veldhoven waren zij de Weertenaren behulpzaam bij hun terugkeer naar Weert. Met tien grote vrachtwagens werden deze vluchtelingen teruggebracht. Ook keerden de eerste Nederlandse soldaten van hun linies terug naar huis. Er werd verteld dat de pastoor van Meerveldhoven zijn hele wijnvoorraad had laten weglopen en flessen had stukgegooid. Het beeldje van Onze-Lieve-Vrouw had hij in veiligheid gebracht.

De bezettingsjaren Vanaf dat moment begon de Duitse bezetting. Enkele jaren vóór de oorlog had koningin Wilhelmina instructies gegeven aan de gemeenten over wat zij moesten doen in het geval Nederland zou worden bezet. Zij gaf aan dat in iedere gemeente de burgemeester, wethouders, gemeenteraad, politie en ambtenaren zolang mogelijk op hun post moesten blijven. Het was moeilijk om precies aan te geven, wanneer zij de medewerking met de bezetter moesten stopzetten. De koningin vond dat de betreffende persoon dat naar eigen geweten diende te doen. Op het moment dat de bezetter maatregelen nam tegen een bepaalde bevolkingsgroep, diende de functionaris of ambtenaar medewerking daaraan te weigeren. Deze noodgedwongen samenwerking met de bezetter viel niet onder collaboratie. Men diende te voorkomen dat de bezetter iemand in een functie zou benoemen die het beleid van de Duitsers op bevel zou volgen zonder daarbij rekening te houden met de bevolking. Ook kon op deze manier voorkomen worden dat de

bevolking tegen de bezetter in opstand kwam. Dit was zinloos en zou alleen maar leiden tot represaillemaatregelen. Als één van de eerste maatregelen tijdens de bezetting liet de burgemeester op een aantal plaatsen een aanplakbiljet aanbrengen. Daarop stond afgekondigd hoe de bevolking zich diende te gedragen ten opzichte van de Duitsers. In het biljet wees de burgemeester erop dat eigenmachtig optreden tegen de Duitsers ten strengste verboden was, omdat daarmee de bevolking onnodig in gevaar zou worden gebracht. Vliegveld Welschap kwam in Duitse handen. Voor de aan- en afvoer van wapens en munitie werd een enkelspoor aangelegd vanaf de spoorlijn Eindhoven-Hasselt, ter hoogte van Waalre, tot aan het vliegveld. Deze goederenlijn, die hiervoor al even werd besproken, liep dwars door Veldhoven. Voor de bevolking verliep het eerste jaar van de bezetting rustig. Het viel op dat de Duitsers zich niet vijandig opstelden. Zij beschouwden de Nederlanders als hun gelijken, die net als zij deel uitmaakten van het Arische of Germaanse ras. Indien de bevolking genazificeerd kon worden, zou zij geen last hebben van de Duitsers. Dit nazificeren hield in dat de bevolking belangstelling diende te krijgen voor het nationaal-socialisme. In Veldhoven was er in de dertiger jaren nauwelijks interesse voor het nationaal-socialisme. De aanhang van de Nationaal Socialistische Beweging (NSB), het fascistische Zwart Front van Arnold Meyer en de Actie Bouwman (De Kleine Boer) was hier te verwaarlozen. In Noord-Brabant hadden deze organisaties relatief veel aanhang, in de omstreken van Oisterwijk en Boxtel. In de praktijk bleek dat de bevolking van Nederland zich niet wilde nazificeren. Toen dat na ongeveer een jaar duidelijk was, begon de bezetter in de loop van 1941 strengere maatregelen te nemen. In augustus 1941 verbood de Duitse bezetter alle politieke partijen, met uitzondering van de NSB. Dit betekende het einde van de gemeenteraden. In Veldhoven bleven alleen burgemeester Van Hooff en de beide wethouders W.C. van Sambeek en J.H. Govers aan. Zij vormden al sinds 1921 het dagelijks bestuur van de gemeente. Dat de burgemeester en wethouders

359


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Persoonsbewijs uit 1944 van Martinus Cornelis van der Linden uit de

toch doorgingen, betekende nog steeds niet dat zij collaborateurs waren. Zij handelden overeenkomstig de wens van koningin Wilhelmina.

om gemeentelijke afkondigingen te publiceren. In Veldhoven was een distributiebureau waar de bonnen konden worden opgehaald.

Voor het eerst namen de Duitsers maatregelen tegen de bevolking. Ambtenaren en onderwijzers werden verplicht om een niet-joodverklaring te tekenen. Dit was een document waaraan een kleine stamboom verbonden zat. De betreffende persoon moest daarmee aantonen dat diens ouders, grootouders of overgrootouders niet van joodse afkomst waren. Omdat er onder de Veldhovense ambtenaren en onderwijzers geen joden waren, zag men geen probleem in het tekenen van dit document. In grote steden leverde het soms wel problemen op. Aan enkele universiteiten werd zelfs gestaakt omdat daar joodse docenten verwijderd zouden worden. Die staking had tot gevolg dat de universiteiten werden gesloten. Iedereen kreeg een persoonsbewijs met daarop een pasfoto en vingerafdruk. Met dit persoonsbewijs kon men een distributiestamkaart krijgen en distributiebonnen. Het distributiesysteem bestond sinds 1939 toen bepaalde levensbehoeften schaars begonnen te worden en een stijging van de prijzen dreigde. Vanaf 1941 waren veel levensmiddelen, brandstof en kleding op de bon. Wekelijks werd in een plaatselijk of regionaal distributieblaadje meegedeeld welke bonnen men nodig had en wat er zoal op die bonnen te verkrijgen was. De bezetter gebruikte zo’n distributieblad ook

De bevolking ondervond in 1941 weinig overlast van de oorlog. In zijn dagboek schreef pater Eugenius van Rijen, die zich in het klooster in Veldhoven bevond, op 25 april 1941: Sinds geruime tijd heb ik deze notities niet bijgehouden, feitelijk omdat er niets meer te vermelden viel, wat de moeite waard was. Gedurende de wintermaanden bleef de worsteling tusschen Duitschland en Engeland in hoofdzaak beperkt tot luchtgevechten. De Duitschers bombardeerden Londen en andere groote steden in Engeland, de Engelschen Berlijn, Hamburg, Breemen, Kiel, het Roergebied en dikwijls ook wierpen zij bommen op Hollandsche steden en vliegvelden. In Eindhoven en omgeving werd het langzaam aan veel rustiger. Het is maanden geleden dat er in Veldhoven alarm is gemaakt, en er gaan weken voorbij zonder dat wij bommen hooren vallen of een luchtgevecht hooren. Er is nog steeds een vrij sterke Duitsche bezetting in de gemeente Veldhoven, die pensionaten en bewaarscholen in beslag heeft genomen, doch verder aan de bevolking weinig of geen last is veroorzaakt. Op 3 maart echter werd in Meerveldhoven een Duitsche soldaat ernstig gewond (om een meisje) en daarom werd door het Duitsche gezag de bevolking verboden zich ’s avonds na acht uur op straat of in de open lucht te bevinden (vrouwen en meisjes waren hiervan uitgezonderd). Gisteren 24 april werd dit verbod weer opgeheven137. De bezetter ging steeds verder met een

Kruisstraat in Zeelst. De foutieve geboortedatum werd gecorrigeerd.

360


OORLOGSLEED

gedwongen nazificering. In de loop van het jaar 1941 verboden de Duitsers alle verenigingen. Culturele verenigingen, zoals muziekgezelschappen, mochten alleen bestaan indien zij zich aansloten bij de Kulturkammer. In de meeste Brabantse gemeenten besloten de verenigingen dit te weigeren. Ook de Veldhovense verenigingen werden op non-actief gesteld. Vervolgens werden ook standsorganisaties opgeheven. De boerenbonden kreeg de opdracht om zich aan te sluiten bij de Landstand. De meeste boerenbonden, ook die van Veldhoven en Oerle, weigerden dit. Als gevolg daarvan werden zij in 1941 opgeheven. De plaatselijke pakhuizen van de NCB mochten onder een andere naam blijven bestaan. De Duitsers lieten dit toe omdat de voedselvoorziening niet in gevaar mocht komen. Ook waren de boeren, evenals in de Eerste Wereldoorlog, verplicht om graan aan de overheid te leveren. In 1942 vorderden de Duitsers metaal van de bevolking. In verband met het inleveren van metaal, dienden de parochies in december 1942 alle klokken uit de kerktorens te halen. De Duitsers hadden het klokkenbrons nodig voor de wapenindustrie. In mei en juni 1943 moest de bevolking radio’ s inleveren. Sommige mensen probeerden stiekem een radio achter te houden of te verstoppen. Het bezit van een radio was vanaf dat moment echter strafbaar. Op zondag 6 december 1942 werd de bevolking van Veldhoven opgeschrikt door een bombardement op Eindhoven. De Philipsfabrieken in het centrum van de stad waren het doelwit, maar grote delen van het omliggende gebied waren beschadigd, zoals de Fellenoord, de Demer, het Binnenziekenhuis en de Catharinakerk. Volgens een eerste melding vielen bij dat bombardement 180 doden te betreuren. Onder de slachtoffers bevond zich J.C. Bongaarts- van den Broek, die woonachtig was in Woensel in de Lijmbeekstraat 404. Haar ouders woonden in Zeelst op de Djept. Ook haar man en drie kinderen kwamen bij dit bombardement om138. Op 30 maart 1943 werden de Philipsfabrieken gebombardeerd met brandbommen. Philips werkte destijds in opdracht van de bezetter. De bombardementen werden uitgevoerd door geallieerde vliegtuigen, die vanuit Engeland kwamen139. Veel Nederlanders werden in het kader van de

Arbeidsinzet (Arbeitseinsatz) gedwongen naar Duitsland te gaan. Het ging daarbij vooral om Nederlandse werklozen die in Duitsland moesten gaan werken. Ook vanuit Veldhoven werden mannen in Duitsland tewerkgesteld. Van hen kwam een aantal om het leven. Uit de parochie Zeelst moesten ongeveer 80 arbeiders in Duitsland gaan werken. De eerste groep van 30 ongehuwde arbeiders vertrok in juni 1942 naar Oberndorf, waar zij tewerkgesteld werden in de Mazuser Werke AG wapenfabrieken. Onder deze groep zaten veel sigarenmakers van de Velasquesfabrieken140. De Duitse bezetter riep in april 1943 alle Nederlandse militairen op om als arbeiders in Duitsland te gaan werken. Het ging om mannen die in de meidagen van 1940 tegen de Duitsers hadden gestreden en die in de loop van die maand naar huis waren teruggekeerd. Tot 1943 hadden zij rustig hun oude werkzaamheden kunnen verrichten. In totaal moesten 300.000 Nederlanders verplicht in Duitsland gaan werken. Daaronder waren ook mannen uit de gemeente Veldhoven. De oproep leidde tot de april/mei staking van 1943. Voor het eerst kwam de bevolking massaal in verzet tegen de Duitsers. De Nederlandse bisschoppen steunden de stakers openlijk. De Duitsers reageerden fel

Omdat twee Duitse ofďŹ cieren ingekwartierd waren bij de pastoor in Veldhoven, moest daar een vlag met een hakenkruis hangen. Let op de plaats van de voordeur van de pastorie!

361


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Foto gemaakt ter gelegenheid van het vertrek in

op deze stakingen. Zij dreigden met standrecht als de stakingen niet meteen werden opgeheven. Dit standrecht hield in dat iemand zonder vorm van proces kon worden doodgeschoten. In sommige plaatsen schoot de politie daadwerkelijk enkele stakers dood. Ook arresteerde de politie enkele voormalige leiders van standsorganisaties. Op dat moment kwam de plaatselijke politie vaak in een moeilijke situatie terecht, omdat dit volgens het geweten van veel mensen te ver ging. In een aantal gemeenten zaten destijds al Duitsgezinde politiemensen, die geen enkele moeite hadden met deze maatregel. Als gevolg van de situatie in 1943 ontstond in veel gemeenten geleidelijk een verzetsgroep. Het plaatselijke verzet bestond voornamelijk uit steun aan onderduikers, hulp aan neergestorte geallieerde piloten en soms overvallen op bevolkingsregisters en distributiekantoren.

1942 van een aantal personen dat tewerkgesteld

Het verzet

werd in Duitsland. De tweede persoon links op de voorste rij is pastoor Van Welie uit Zeelst, in het midden zit deken Van de Ven uit Meerveldhoven.

Het verzet nam in de loop van 1944 toe, vooral na de landing van de geallieerden in juni van dat jaar in Normandië. Naarmate het geallieerde leger Nederland naderde, gingen steeds meer personen in het verzet. Tijdens de geallieerde

362

aanval van operatie Market Garden in september 1944 waren verzetsmensen het geallieerde leger behulpzaam als tolk of gids. In Veldhoven kwamen enkele afdelingen voor van de PAN (Partizanen Actie Nederland), onder andere in de parochies Veldhoven en Zeelst. De afdeling Zeelst stond onder leiding van Jan Tendijck, die directie-secretaris was van de NV Velasques sigarenfabriek. Hij woonde op de Heuvel in Zeelst. Hij werd bijgestaan door A.J. Pekelharing, die in de Kruisstraat woonachtig was bij het echtpaar Brouwer. Beide personen waren reserve-officieren. De overige leden van de PAN waren inwoners van Zeelst. In Veldhoven had Dré Schats bijvoorbeeld in juli 1944 een bommenwerper neer zien komen. Hij hielp de Canadese bemanningsleden aan een onderduikadres op zolder in het huis van mevrouw Tendijck, zonder dat haar man daarvan op de hoogte was. De hulp aan geallieerde piloten was een bekende vorm van verzet. Er bestond een pilotenhulplijn, waarbij deze geallieerden via België, Frankrijk en Spanje naar Engeland terugkeerden. Nu het geallieerde leger gevorderd was tot in België, was deze vluchtroute, vanwege de chaotische situatie, niet meer mogelijk en tevens onveiliger geworden. Zo nu en dan ondernamen de PAN-leden


OORLOGSLEED

roekeloze acties, zoals op 16 september toen A. J. Pekelharing, samen met zijn gids Wim van Gerven uit Veldhoven, in België bij de geallieerden probeerde te komen. Uiteraard lagen aan de Nederlandse zijde van de grens Duitse eenheden, waardoor het onmogelijk was om tot bij Neerpelt te geraken141.

De bevrijding De bevrijding van Nederland werd ingezet met de landing op 6 juni 1944 (D-day) van Amerikanen, Britten en Canadezen op de Normandische kust. Men had gehoopt het Duitse leger in korte tijd te verslaan, maar dat viel tegen. Bij de landingen op de kusten van Normandië en tijdens de gevechten op het land sneuvelden veel geallieerde militairen. De eerste tijd werd zelfs nauwelijks terreinwinst geboekt. Toen op 16 augustus 1944 de Canadezen de Franse stad Falaise veroverden op de Duitsers, kon een doorbraak worden geforceerd. Vanaf dat moment trokken Canadese en Amerikaanse troepen vanuit Normandië naar het noorden. Op 25 augustus 1944 kon de bevrijding van Parijs worden gevierd. In een snel tempo trokken daarna de geallieerden door België, waar op 3 september Brussel werd veroverd en vervolgens op 4 september Antwerpen. Het vliegveld Welschap, dat in Duitse handen was, speelde in die dagen een belangrijke rol. Vanuit Welschap konden Duitse vliegtuigen naar Frankrijk vliegen om het Duitse leger te ondersteunen. Om die reden werd Welschap vanaf augustus 1944 veelvuldig gebombardeerd door de geallieerden. Het begon op 15 augustus met een zwaar bombardement dat duurde van 12.00 uur tot 12.30 uur. Andere bombardementen volgden op 18 augustus, 26 augustus en 3 september142. Vanwege de snelle vorderingen van de geallieerden in België dachten de Nederlanders dat de bevrijding op 5 september zou volgen. Ook veel Duitsers waren die mening toegedaan en gingen daarom op de vlucht. De hele eerste week van september waren Duitse militairen vanuit Frankrijk en België door Nederland naar Duitsland gevlucht. Ook in Veldhoven had men voortdurend doortrekkende militairen gezien. Sommige militairen waren vanuit België per fiets gevlucht. Enkelen daarvan kwamen op

6 september uitgeput in Veldhoven aan. Zij waren per fiets van Antwerpen via Bergen op Zoom, Breda en Turnhout in Veldhoven terecht gekomen. Bij het klooster aldaar vroegen zij om eten. Op 4, 5 en 6 september waren de Duitsers in Veldhoven bezig met het stelselmatig vernietigen van het vliegveld. Dag en nacht hoorde de bevolking ontploffingen op het vliegveld. De chaotische 5de september 1944 staat bekend als Dolle Dinsdag. Op die dinsdag maakten de Nederlanders zich al klaar om de bevrijders te onthalen, terwijl de Duitsers en NSB-ers angstvallig hun administratie in brand staken en op de vlucht gingen. De verwachtingen kwamen echter niet uit. Het geallieerde leger kon niet verder doordat de aanvoerlijnen vanuit Normandië te lang waren geworden. Een Duits Sprengcommando blies op 5 september om 20.15 uur het Willibrordushuis in Zeelst op. Daarin was een Duitse vliegtuigwerkplaats ondergebracht. Na de ontploffing lagen op straat overal klinknagels. Tweederde deel van het gebouw was zwaar beschadigd. In de pastorie en de kerk sneuvelden gebrandschilderde ramen. Op 12 september om 17.00 uur werd het resterende deel van het Willibrordushuis opgeblazen. Ook in de week die volgde bleven de Duitsers actief om het vliegveld te vernielen. Op 14 september ontplofte een granaat in Veldhoven, waardoor enkele gebouwen beschadigd raakten en ruiten sprongen. Ook in Aalst en Waalre ontploften granaten. Daar waren enkele dodelijke slachtoffers te betreuren143.

De Operatie Market Garden De geallieerde legerleiding moest zich beraden over de te volgen strategie. Admiraal Dempsey pleitte voor een verovering van de Schelde, zodat de haven van Antwerpen gebruikt kon worden voor de logistiek. Men koos voor een plan dat de naam Market-Garden kreeg. Market had betrekking op een luchtaanval en Garden sloeg op de hoofdaanval over land. Het XXXste Legerkorps van het Tweede Britse Leger moest de hoofdaanval inzetten vanuit zijn positie in België bij Neerpelt. Tegelijk met de hoofdaanval zouden het XIIde en het VIIIste legerkorps in de linker- en in de rechterflank steun verlenen. De hoofdaanval zou plaats-

363


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

vinden over de route Neerpelt, Valkenswaard, Eindhoven, Son, Sint-Oedenrode in de richting van Nijmegen en Arnhem. Veldhoven lag vanuit die aanvalsrichting gezien links van de hoofdroute. Bij de hoofdaanval zou de gemeente nauwelijks iets merken van die militaire activiteiten. De luchtaanvallen hadden tot doel om de hoofdroute over land volledig in handen te krijgen. Op enkele plaatsen lagen bruggen op deze hoofdroute. Parachutisten dienden deze bruggen te veroveren voordat de Duitsers ze konden opblazen. Eén van de eerste bruggen op de route was die bij Son over het Wilhelminakanaal.

17 september 1944 Op 17 september begon de operatie MarketGarden. Tegelijk met de opmars van het XXXste Britse Legerkorps vielen 1500 jagers en bommenwerpers Duitse stellingen aan. Op verschillende plaatsen nabij de hoofdroute werden Amerikaanse parachutisten gedropt, die de taak hadden om de bruggen onbeschadigd in handen te krijgen.

Begrafenis in Zeelst van de slachtoffers van het bombardement van 17 september 1944.

364

In Veldhoven is het begin van de operatie Market-Garden niet ongemerkt voorbij gegaan. Het vliegveld Welschap behoorde tot de Duitse stellingen die onder vuur genomen moesten worden. Zes vliegtuigen, vliegende forten genaamd, voerden een aanval uit op vliegveld Welschap. De vliegtuigen vlogen op ongeveer 10 kilometer hoogte. Zij ondernamen drie aanvalsvluchten. Elke keer wierpen zij fragmentatiebommen af, in totaal 20 ton. De schade was enorm. Voor Zeelst was het een ramp. Op het Cobbeek, het Heike en in de Heuvelstraat vielen omstreeks 11.00 uur in de ochtend, tijdens de hoogmis, 150 bommen. Bij de hooimijt van Adriaans op het Cobbeek vielen 11 doden, op het Cobbeek vielen nog eens drie doden en in de Heuvelstraat vijf. Op één dag waren in Zeelst 19 doden te betreuren en waren enkele andere personen gewond geraakt. De doden werden opgebaard in de meisjesschool en daarna op 19 september begraven. Er was ook veel schade aan huizen en veel vee lag dood in de wei. De 17 Septemberstraat in Zeelst is genoemd naar deze gedenkwaardige dag144.


OORLOGSLEED

De hoofdaanval van het Britse leger had op 17 september moeten vorderen tot en met Eindhoven, maar het XXXste Legerkorps kwam niet verder dan Valkenswaard. De Duitse tegenstand was groot en de route was erg kwetsbaar. Het grote aantal Amerikaanse transportvliegtuigen en gliders dat die middag overvloog om te landen tussen Son en Sint-Oedenrode, had grote indruk gemaakt op de bevolking. De brug bij Son werd echter opgeblazen toen de Amerikaanse parachutisten die tot op 50 meter waren genaderd. Ook elders werden doelen niet bereikt. Ook het aantal gedropte parachutisten was nog te gering, zodat op 18 september nog meer vluchten volgden. Het XIIe Legerkorps begon laat die avond met een aanval in de linkerflank. Het stond klaar om de Kempen binnen te trekken.

18 september 1944 Op 18 september werd Eindhoven van verschillende zijden genaderd. Vanuit Valkenswaard trok het XXXste Legerkorps via Aalst in de richting van Eindhoven. Amerikaanse parachutisten, die geland waren in Son, vielen vanuit Woensel aan. Zij maakten inmiddels gebruik van een noodbrug over het kanaal bij Son. Ondertussen probeerden verkenningseenheden westelijk van de hoofdroute een doorgang te vinden naar het noorden van Eindhoven om daar contact te leggen met de Amerikaanse parachutisten. Het ging om een eenheid van het Britse 2de Household Cavalry Regiment. Zij hadden aanvankelijk moeite om een geschikte overgang te vinden over de vele riviertjes in dit gebied. Na een aantal vergeefse pogingen konden zij gebruik maken van de houten brug over de Dommel op de weg van Waalre naar Meerveldhoven. In Meerveldhoven kwam de eenheid in contact met de bevolking. De Britse militairen reden over de Broekweg, het Heike, door Oerle en Wintelre en vervolgens over de Verkavelingsweg achter het vliegveld om naar Woensel, waar zij in Acht contact legden met de Amerikanen. A. J. Pekelharing, lid van de PANafdeling Zeelst, fungeerde hier als gids. Hij nam daarbij enkele keren grote risico’s, omdat hij in sommige gevallen niet wist of alle Duitsers bij het vliegveld al vertrokken waren145. Kort daarna kantelde er een tank op de Dommelbrug, waardoor deze doorgang niet meer gebruikt kon worden. Een volgende groep

Namen slachtoffers 17 september 1944 Nellie van Bergen-Derks Albert van Bergen Theo van Bergen Trudy van Bergen Martha van Gestel-van der Linden Tony van Gestel Frans van Gestel Hendrik van Gestel Tinie de Wit Nellie Kanen Wim van Laarhoven Bert Renders Hanneke Renders-Verhees Nard de Haas Arnoldus Louwers Catharina Aerts-d’Andrea Henk Aerts Jan Verwimp Jan van Asperdt

Geboortedatum

Leeftijd

8 augustus 1915 30 december 1935 14 december 1938 8 maart 1943 31 januari 1908 22 februari 1930 18 februari 1932 27 januari 1936 27 maart 1931 12 mei 1925 15 mei 1925 2 maart 1890 10 maart 1884 19 juli 1891 12 september 1925 27 november 1915 21 september 1923 26 juni 1905 30 augustus 1905

29 jaar 8 jaar 5 jaar 1 jaar 36 jaar 14 jaar 12 jaar 8 jaar 13 jaar 19 jaar 19 jaar 54 jaar 60 jaar 53 jaar 19 jaar 28 jaar 20 jaar 39 jaar 39 jaar

militairen ging over de, in allerijl versterkte, brug over de Run bij Heers. Deze groep reed over de Provincialeweg in Veldhoven. Met deze beide verkenningsacties werd duidelijk dat Veldhoven op dat moment was bevrijd. Er waren geen gevechten of bombardementen aan deze bevrijding te pas gekomen. Aan het begin van de avond kon ook in het centrum van Eindhoven de bevrijding worden gevierd.

365

De kisten van de slachtoffers werden met paard en platte kar naar de begraafplaats gebracht.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

19 september 1944 Vanuit Eindhoven werd op 19 september de Corridor (het door de geallieerden bevrijde gebied) naar het oosten en het westen versterkt. Van het XIIde Legerkorps trok de 53ste Welsh Division via Luyksgestel naar Eersel. Een bataljon van de 71ste brigade van de Welsh Division reed vervolgens van Eersel via Riethoven en Steensel naar Veldhoven. Daar namen de militairen hun intrek in de meisjesschool aan de Dorpstraat, de Paladijnsigarenfabriek en bij burgers. Vanuit Eindhoven bereikten andere eenheden van het Britse leger via de Zeelsterstraat de Kruisstraat in Zeelst. Daar was in de kerk net de mis afgelopen ter nagedachtenis aan de 19 dodelijke slachtoffers van 17 september. Op de Heuvel in Zeelst werd met deze militairen de bevrijding gevierd. Ook in Oerle kwam die dag een bataljon van de 53ste Welsh Division. Zowel in Eindhoven als in Veldhoven was er alom vreugde vanwege de bevrijding. Die dag keerde ook burgemeester Van Hooff met zijn gezin terug in Veldhoven. Hij had drie maanden ondergedoken gezeten in de pastorie van Hulsel146. Diezelfde avond werd duidelijk hoe gevaarlijk de situatie nog steeds was. Tegen 20.00 uur bombardeerden de Duitsers de stad Eindhoven. Sommige mensen dachten aanvankelijk dat het een bevrijdingsvuurwerk was, maar het bleek om een vreselijk bombardement te gaan. Talloze huizen vlogen in brand. Ruim 200 inwoners van Eindhoven vonden één dag na de bevrijding bij deze Duitse tegenaanval de dood.

20 september 1944 In Veldhoven werd een aanvang gemaakt met het arresteren van NSB-ers en Duitsgezinden. In totaal werden 75 personen opgepakt, waaronder 25 NSB-ers. Zij werden ondergebracht in het Bondsgebouw. In Oerle nabij de Scherpenering werd die dag nog gevochten. Enkele gewonde militairen werden verzorgd in de jongensschool in Oerle. Bij beschietingen die middag vanuit Oerle, schoten de Duitsers terug. Twee inwoners van Oerle, de 78-jarige Jan van Selst en zijn 34-jarige zoon Andreas van Selst, kwamen om het leven doordat zij werden getroffen door granaten. Ondertussen vonden ten noorden van Eindhoven gevechten plaats bij Best. Ook Oirschot was nog steeds in handen

366

van de Duitsers. De Engelsen namen het vliegveld over en begonnen de landingsbanen te herstellen. Ofschoon Veldhoven op 18 september officieel was bevrijd, bleven de gevechten en beschietingen vanuit Oerle nog zeker een week voortduren. Dit hield verband met de breedte van de Corridor. Oerle lag precies op de grens tussen bevrijd gebied (Corridor) en het gedeelte van Noord-Brabant dat nog in Duitse handen was147. In september 1944 kwam Jan Koonings om het leven toen bij de Heilige Caeciliakerk een granaat insloeg. Na de bevrijding van Veldhoven bleek dat sommige dorpsgenoten elders waren gestorven of zich nog in gevangenschap bevonden. Zij waren bijvoorbeeld in het kader van de Arbeitseinsatz tewerkgesteld in Duitsland of afgevoerd naar concentratiekampen. Onder hen bevond zich Harrie Neggers uit Zeelst (1918-1945), die in Bevern (D.) overleed toen hij hielp bij een brand na een bombardement. Jacobus Bogers (1915-1945) was tewerkgesteld in Oberndorf. Daar overleed hij aan de gevolgen van typhus op 30 maart 1945. Leonardus Adrianus Bogers (1922-1944) overleed te Wittmund in Duitsland. Jan Louwers kreeg van de veldwachter te horen dat hij in Duitsland moest gaan werken, anders zou zijn vader in zijn plaats moeten gaan. Jan meldde zich daarom en vertrok naar Duitsland. Hij overleed op 10 mei 1945 in Kassel aan ondervoeding en uitputting. Sommige personen werden kort vóór de bevrijding nog opgepakt en afgevoerd naar een concentratiekamp. Theodorus W. Schellekens (1924-1945) werd op 7 juli 1944 opgepakt en kwam terecht in het concentratiekamp van Oposto bij Bremen. Hij overleed daar op 5 mei 1945 aan de gevolgen van uitputting. Jacques Tops (1926-1945) zat tijdens de oorlog ondergedoken. In september 1944 werd hij opgepakt en afgevoerd naar Amersfoort. Hij verbleef tijdens de oorlog in het concentratiekamp van Neuengamme bij Hamburg. Na de bevrijding aldaar, keerde hij doodziek naar huis terug. Zijn zus wist hem nog tot in Eersel te krijgen, waar hij verzorgd werd door de broeders. Daar overleed hij op 24 juli 1945148.


OORLOGSLEED

Frans Bekers (1919-1944) sneuvelde in het verzet. Hij overleed te Best op 28 oktober 1944. Andere inwoners van Veldhoven kwamen om toen zij samen met de geallieerden probeerden Brabant te bevrijden, zoals Jan Hagelaars uit Oerle, die op 5 oktober 1944 overleed, en Leo Somers149.

Uitzending naar Nederlands-Indië en Nieuw-Guinea

Over de uitvoering en interpretatie van de bepalingen van de overeenkomst van Linggadjati ontstonden meningsverschillen. Die waren de aanleiding tot de eerste politionele actie van Nederland tegen de republiek, die ook wel bekend stond als de operatie Product. Deze politionele actie vond plaats tussen 21 juli en 5 augustus 1947. Vanwege protesten van de Verenigde Naties moest een staakt-het-vuren worden afgekondigd. Een tweede politionele actie, die gehouden werd tussen 19 december 1948 en 5 januari 1949, had tot doel om de republiek tot samenwerking met Nederland te dwingen. Deze operatie, die bekend stond onder de naam Kraai, was voor Nederland succesvol, maar de Verenigde Naties en de Verenigde Staten van Amerika eisten stopzetting van, de in hun ogen, vijandelijke actie. Pas in augustus 1949 werd een nieuwe wapenstilstand ondertekend. In feite kunnen de beide militaire operaties moeilijk als politionele acties of politie optreden worden aangeduid. Het Nederlandse leger, inclusief het KNIL (Koninklijk NederlandsIndisch Leger), bestond immers uit 100.000 man.

Na de bevrijding van Nederland ging de oorlog nog door in Nederlands-Indië. Dat gebied was bezet door Japan. Na de atoombommen op Hirosjima en Nagasaki capituleerde de Japanse keizer op 15 augustus 1945. Omdat het Nederlandse gezag ontbrak in dit gebied, ontstond er een machtsvacuüm, waarvan de Indonesische nationalisten dankbaar gebruik maakten. Op 17 augustus 1945 kondigde Soekarno de onafhankelijkheid af van de republiek Indonesia. Ofschoon het gebied onder Brits gezag kwam, wisten de Nederlanders de meeste eilanden te bezetten, met uitzondering van Java en Sumatra. In 1946 kwam er een wapenstilstand. De Nederlandse regering ging vervolgens in overleg met de politieke leiders van de republiek Indonesia. Op 15 november 1946 werd de overeenkomst van Linggadjati gesloten. Nederland zou daarbij het gezag van de republiek over Java, Madura en Sumatra erkennen. De republiek zou onderdeel uit gaan maken van een Verenigde Staten van Indonesië. Deze Verenigde Staten van Indonesië zouden, net als Suriname en de Nederlandse Antillen, een unie vormen met Nederland met de Nederlandse koningin aan het hoofd.

Bidprentjes van twee burgerslachtoffers tijdens beschietingen in Oerle op 20 september 1944.

Frits Verhagen (1927-1949) kwam om in Boedmidjawa.

367


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Van 1945 tot 1962 verbleven ook Nederlandse militairen op Nieuw-Guinea, vooral tijdens de jaren van 1960 tot 1962. Uit Veldhoven namen in totaal 164 soldaten deel aan de militaire operaties in Java, Sumatra en op Nieuw-Guinea. Verder ging er één Veldhovense vrouw als verpleegster mee. Twee Veldhovenaren verloren het leven. Frits Verhagen (1927-1949) kwam op 22 januari 1949 om bij een auto-ongeluk te Boemidjawa. Hij werd een dag later begraven op het ereveld te Semarang. Piet van de Linden (1927-1949) sneuvelde op 13 juni 1949 nabij Paoendjoek op het eiland Java. Hij werd begraven op het ereveld Menteng Pulo te Djakarta. Ter nagedachtenis aan beide slachtoffers werd op 2 september 1951 een zwartmarmeren gedenksteen geplaatst in het torenportaal van de Heilige-Caeciliakerk te Veldhoven150.

BESTUURLIJKE GESCHIEDENIS In 1900 bestonden er nog drie gemeenten met ieder een afzonderlijk gemeentebestuur. Een beperkt aantal inwoners dat een bepaald bedrag aan belastingen betaalde, had kiesrecht. Dit systeem werd censuskiesrecht genoemd. Pas in 1917 werd het algemeen kiesrecht ingevoerd, in 1919 gevolgd door het vrouwenkiesrecht. De leden van de gemeenteraad waren uiteraard ook allemaal personen die op grond van het bedrag dat zij aan belasting betaalden kiesrecht hadden. Vaak ging het maar om enkele tientallen stemgerechtigden. Volgens de Gemeentewet mochten naaste familieleden niet tegelijkertijd deel uitmaken van de gemeenteraad. Uit iedere familie kon daarom maximaal één persoon raadslid worden. In 1900 was het nog gebruikelijk dat de beide wethouders tevens raadslid waren. Zelfs de burgemeester was tot 1917 in een aantal gevallen een gekozen raadslid.

Het gemeentebestuur van Oerle In de 19de eeuw waren de meeste burgemeesters van Oerle geboren en getogen in die gemeente. Omstreeks 1900 was dat al minder gebruikelijk. Paulus Lathouwers was nog afkomstig uit een Oerlese familie. Hij bleef tot en met zijn 80ste jaar burgemeester van die gemeente. Na hem volgden in korte tijd enkele personen die van elders kwamen. Burgemeester Van den Heuij

368

was afkomstig uit een molenaarsfamilie in Mook. Hij was 58 jaar oud toen hij burgemeester werd van Oerle. Hij overleed in Oerle op 15 mei 1913. Zijn zoon Petrus Tobias, die gemeentesecretaris was in Blerick, volgde hem op als burgemeester van Oerle. Deze overleed aldaar op 9 september 1915 in de ouderdom van 34 jaar. Burgemeester Ancion was geboren in Den Bosch op 28 april 1886. Hij was in 1915 in Rucphen gehuwd, alwaar hij destijds ambtenaar was op de secretarie. In 1915 werd hij burgemeester van Oerle en Zeelst. In 1919 kondigde burgemeester Ancion plotseling aan dat hij noodgedwongen ontslag moest nemen. Hij verklaarde dat het niets te maken had met wanordelijkheden in de gemeente-administratie of met de distributieaangelegenheden. Het was opvallend dat hij wel verklaarde dat hij iets misdreven had en dat hij wachtte op de straf die daarop zou volgen. Enkele dagen later vertrok hij naar NederlandsIndië. De reden voor zijn ontslag blijkt achteraf uit processtukken. Burgemeester Ancion had zich schuldig gemaakt aan een zedenmisdrijf met minderjarige kinderen. Zijn vertrek naar Nederlands-Indië was bedoeld om de zaak zo snel mogelijk in de doofpot te stoppen. Uiteindelijk overleed hij op 21 mei 1951 in Brunssum151. Burgemeesters van Oerle Paulus Lathouwers Augustinus Johannes Hubertus van den Heuij Petrus Tobias van den Heuij Joannes Henricus Cornelis Ancion Albertus Joannes van Hooff

Jaren 1869-1905 1905-1913 1913-1915 1915-1919 1920-1921

In de tijd van burgemeester Lathouwers was Petrus de Bont van de jaren 1869 tot 1912 secretaris van Oerle. Na hem vervulden de burgemeesters telkens ook de functie van gemeentesecretaris. Bij Augustinus van den Heuij was dat slechts gedurende de jaren 1912-1913. De functie van wethouder in Oerle werd meestal vervuld door de voornaamste landbouwers of ondernemers van het dorp. In Oerle waren vanwege het geringe aantal inwoners niet veel keuzemogelijkheden. Vaak kwamen de wethouders uit bekende families die al generaties lang deel uitmaakten van de gemeenteraad.


BESTUURLIJKE GESCHIEDENIS

Tot de samenvoeging met Veldhoven en Zeelst in 1921 waren er slechts vier wethouders.

De woning van burgemeester Van Hooff toen hij in 1920 burge-

Wethouders van Oerle152 Gerardus Judocus de Bont Adrianus van de Ven Antonius van den Oetelaar Peter Johannes Schippers

Jaren 1887-1913 1897-1917 1913-1921 1917-1921

meester werd in Oerle.

Het gemeentebestuur van Zeelst Het verhaal van Zeelst komt sterk overeen met dat van Oerle. Burgemeester Janssens was geboren en getogen in Zeelst. Hij was textielfabrikant in Zeelst en overleed aldaar op 13 augustus 1915 op 67-jarige leeftijd153. Zijn opvolger, burgemeester Ancion, kwam al ter sprake bij het gemeentebestuur van Oerle. In Zeelst had deze de reden van zijn ontslag niet medegedeeld. Wethouder H. Bazelmans kondigde in de raadsvergadering van 17 oktober 1919 het plotselinge vertrek van de burgemeester aan. Daarop zond de gemeenteraad een telegram naar de minister van Binnenlandse Zaken met het verzoek om burgemeester Ancion voor Zeelst te behouden. Ook in een brief die Ancion op 25 oktober richtte tot de gemeenteraad in Zeelst verklaarde hij niet waarom hij de gemeente ging verlaten. Hij schreef alleen dat hij door bijzondere omstandigheden daartoe genoodzaakt was. Verder dankte hij de raadsleden voor de prettige samenwerking154. De gemeenteraad verzocht de commissaris van de koningin van Noord-Brabant om voor Zeelst nog een afzonderlijke burgemeester te benoemen. In die tijd waren de besprekingen over de samenvoeging met Veldhoven en Oerle in volle gang. Met ingang van 13 december 1919 werd Jacobus Josephus (Sjef) Wintermans (1877-1955) benoemd tot burgemeester van Zeelst. Hij was rijkszuivelconsulent en enige jaren wethouder in Stratum. Van 1918 tot 1929 was Sjef Wintermans lid van de Tweede Kamer en tevens redacteur van het weekblad van de NCB155. In 1929 verhuisde hij naar Den Haag. Hij was van 1929 tot 1931 inspecteur van het landbouwonderwijs en van 1931 tot 1935 inspecteur van landbouw en van het zuivelwezen. Hij overleed op 5 augustus 1955 in Den Haag, maar werd begraven in zijn geboorteplaats Duizel156.

Burgemeesters van Zeelst Antonius Janssens Joannes Henricus Cornelis Ancion Jacobus Josephus Wintermans

Jaren 1892-1915 1915-1919 1919-1921

Zeelst had een afzonderlijke secretaris. Secretaris Guillaume de Vries was textielfabrikant in Meerveldhoven toen hij vanaf 4 november 1889 dit werk ging combineren met de functie van gemeentesecretaris van Zeelst. Hij werd in 1905 benoemd tot burgemeester van de gemeente Woensel. Hij was de laatste burgemeester van die gemeente tot de annexatie in 1921. In 1905 werd hij in Zeelst opgevolgd door de Veldhovense notaris-klerk Kappers. Secretarissen van Zeelst Guilliaume de Vries Antonius Gijsbertus Rudolphus Kappers

Jaren 1889-1905 1905-1921

In Zeelst gingen de wethoudersfuncties naar de grote boeren en de ondernemers, zoals de sigarenfabrikant Bazelmans. Bij de verkiezingen van 1919, de eerste sinds de invoering van het algemeen kiesrecht in 1917, waren grote verschillen te zien. Vijf van de zeven raadsleden

369


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

laan genoemd. Deze naam werd in 1953 gewijzigd in Van Vroonhovenlaan. Burgemeesters van Veldhoven Jan Cornelius van Nuenen Caspar van Vroonhoven

Jaren 1890-1909 1909-1921

Van 1916 tot 1921 was Caspar van Vroonhoven tevens secretaris van de gemeente Veldhoven c.a.. Hij volgde in die functie A.P. Louwers op. De familie Louwers had sinds 1862 drie gemeentesecretarissen geleverd.

Huize Selstadium in Zeelst werd gebouwd in opdracht van burgemeester Antonius Janssens.

werden vervangen. J.H. Govers was één van de twee raadsleden die herkozen werd. Hij was in 1915 raadslid geworden in de plaats van wijlen burgemeester Janssens. Govers werd in 1921 wethouder van de nieuwe gemeente Veldhoven en zou die taak blijven vervullen tot in de Tweede Wereldoorlog. Wethouders van Zeelst157 Simon Donkers Jan van Hulst F. J. J. Bazelmans H. Bazelmans P. van den Oetelaar

Jaren 1895-1914 1900-1919 1914-1919 1919-1921 1919-1921

Secretarissen van Veldhoven Johannes Antonius Louwers A.P. Louwers Caspar van Vroonhoven

Jaren 1889-1908 1909-1915 1916-1921

In Veldhoven en Meerveldhoven waren bij de verkiezingen van 1919 geen grote veranderingen voorgekomen. Er waren slechts twee nieuwe leden in de gemeenteraad gekozen. Eén van die twee, Willem Bazelmans, was een werkman. Het andere nieuwe raadslid was schoenfabrikant Wouter van Sambeek. Hij werd in 1921 wethouder van de nieuwe gemeente Veldhoven. Bij de verkiezingen bleek dat in heel Veldhoven slechts 10 personen op socialisten hadden gestemd158. De twee laatste wethouders van de oude gemeente Veldhoven c.a. waren landbouwer van beroep.

Het gemeentebestuur van Veldhoven c.a. In Veldhoven waren de meeste burgemeesters wel uit het dorp of de omliggende gemeenten afkomstig. Burgemeester Jan Cornelius van Nuenen was in Zeelst geboren, maar behoorde tot de belangrijkste ondernemers in Veldhoven. Hij bezat een blekerij, weverij en een steenfabriek. Burgemeester Van Nuenen overleed te Veldhoven op 23 maart 1909. Zijn opvolger Caspar van Vroonhoven was op 7 maart 1875 in Woensel geboren. Hij was afkomstig uit een rijke boerenfamilie. Door zijn huwelijk met Hendrica Donkers uit Veldhoven kwam hij in Veldhoven terecht. Na de dood van burgemeester Van Nuenen werd hij tot burgemeester benoemd. Hij vervulde die functie tot aan de samenvoeging van de gemeenten in 1921. Daarna vestigde hij zich in Eersel, waar hij op 24 november 1938 overleed. Naar Caspar van Vroonhoven werd in Veldhoven de Caspar-

370

Wethouders van Veldhoven J. Koppelmans Francis van Dommelen H. Donkers P. J. van den Hurk J.F.Th. de Wit J. Elsen A. Coppelmans

Jaren 1881-1905 1887-1918 1906-1909 1909-1913 1913-1918 1919-1921 1919-1921

Het gemeentebestuur in 1921 Door de samenvoeging van de gemeenten Veldhoven c.a., Oerle en Zeelst ontstond er een geheel nieuwe samenstelling van de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders. De benoeming van burgemeester Albertus Joannes van Hooff vond plaats bij Koninklijk Besluit van 4 mei 1921. De installatie was op 19 mei 1921159. Hij was geboren in Eersel op 6 mei 1891. In 1917 huwde hij in Budel met


BESTUURLIJKE GESCHIEDENIS

Raadsleden in 1921 J. Bazelmans W.G. de Bont J.H. Govers J.F. van Hapert P. van Keulen F.G. Klaasen H.W. Platteel J. Roosen W.C. van Sambeek P. J. Schippers J.H. Smets

Woonplaats Meerveldhoven Oerle Zeelst Meerveldhoven Zeelst Veldhoven Veldhoven Zeelst Veldhoven Oerle Veldhoven

Antonetta Jaspers. Op 29-jarige leeftijd werd Albertus Joannes van Hooff in 1920 burgemeester van de kleine gemeente Oerle. Een jaar later volgde zijn benoeming tot burgemeester van de nieuwe gemeente Veldhoven. Bij de verkiezingen in 1921 was afgesproken dat er geen propaganda gemaakt zou worden. Achteraf klaagden enkele personen dat sommige gekozen raadsleden hun zetel te danken hadden aan bier en jenever. Zij wilden voortaan dat op de verkiezingsdag de herbergen gesloten zouden worden. De beëdiging van de nieuwe gemeenteraadsleden vond plaats op 4 juli 1921. Er werden toen

Beroep sigarenfabrikant bakker boer, postkantoorhouder steenfabrikant caféhouder, barbier boer sigarenfabrikant schoenmaker schoenfabrikant boer schoenmaker

elf raadsleden geïnstalleeerd, waarvan sommigen al zitting hadden in de gemeenteraad van één van de voormalige gemeenten. Van de elf zetels kwamen de meeste terecht bij de voormalige gemeente Veldhoven c.a. De verdeling was: twee zetels voor Oerle, twee voor Meerveldhoven, drie voor Zeelst en vier voor Veldhoven. De nieuwe raadsleden waren: Van de elf raadsleden behoorden er drie tot de arbeidersstand, te weten P. van Keulen, J. Roosen en J.H. Smets. Platteel was de enige middenstander en tevens de enige protestant. Steenfabrikant Jan Francis van Hapert, die afkomstig was van Woensel, was een schoonzoon van oudburgemeester Van Nuenen. Omdat het ambt van gemeentesecretaris in de meeste gemeenten door de burgemeester werd uitgeoefend, diende er ook een nieuwe gemeentesecretaris te worden benoemd. Op 16 juli 1921 werd Christianus Westelaken uit Voorburg als zodanig benoemd. Hij was op 4 april 1894 in Berlicum geboren. Eveneens op 16 juli 1921 werd Christiaan Kuijpers uit Veldhoven benoemd tot gemeenteontvanger.

De burgemeesters van Veldhoven Het is moeilijk om bij een ambtsperiode van een burgemeester precies aan te geven wat er allemaal gerealiseerd werd. Vaak is het niet alleen de verdienste van de burgemeester zelf, maar ook die van de gemeenteraad, de wethouders, de ambtenaren en externe deskundigen. Het komt voor dat de plannen, die in de ambtsperiode van de ene burgemeester werden ingezet, door zijn opvolger werden voltooid.

371

Burgemeester Van Hooff


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

De opening van het nieuwe gebouw van gemeentebedrijven in april

Om die reden blijven de persoonsbeschrijvingen van de zeven burgemeesters van Veldhoven tussen 1921 en de hedendaagse tijd beknopt.

1962 door burgemeester A.G. J. Ras. V.l.n.r.: Theo van de Ven, Piet Zuidhof, burgemeester Ras en brandweercommandant Van de Eertwegh.

Burgemeesters van Veldhoven Albertus Joannes van Hooff Adrianus Gerardus Johannes Ras Gerardus Marie Jacques Willem van de Ven Gerard Louis Elsen Antonius Henricus Stadhouders Franciscus Antonius Wilhelmus Jacobs Gerardus Johannes Maria Cox

Links: burgemeester Elsen en rechts burgemeester Stadhouders.

372

Jaren 1921-1951 1951-1964 1964-1969 1969-1982 1983-1990 1990-2001 2002-2006

Gedurende de hele vooroorlogse periode en ook tijdens de Tweede Wereldoorlog was Albertus Joannes van Hooff (1891-1951) burgemeester van de gemeente Veldhoven. Tijdens zijn ambtsperiode verdubbelde de bevolking van Veldhoven. In de twintiger jaren was de aanleg van elektriciteit één van de belangrijkste activiteiten. In de dertiger jaren werden de meeste delen van Veldhoven aangesloten op gas en water. Tijdens de oorlog wist hij te voorkomen dat het bestuur van de gemeente in handen kwam van een Duitser of Duitsgezinde. Aan het einde van de oorlog moest hij met zijn gezin onderduiken in de pastorie van Hulsel, omdat hij bepaalde bevelen van de Duitsers niet wilde uitvoeren160. Na de oorlog werd de eerste aanzet gegeven voor de uitbreiding van Veldhoven met de wijk d’Ekker. Juist in die tijd overleed burgemeester Van Hooff na een korte ziekte in Utrecht op 15 mei 1951. Hij werd begraven te Veldhoven op 19 mei 1951. Op 16 oktober 1951 werd Adrianus Gerardus Johannes Ras burgemeester van Veldhoven. Hij was geboren op 6 juni 1899 in Budel. Hij werkte van 1927 tot 1947 op de gemeentesecretarie van Budel. Met ingang van 1 januari 1947 werd hij burgemeester van die gemeente. In zijn tijd vonden zoveel veranderingen plaats dat hij bij zijn pensionering in 1964 een overzicht liet samenstellen onder de titel: Gemeente Veldhoven,


BESTUURLIJKE GESCHIEDENIS

terugblik op de gemeente over de jaren 1951-1964. Daarin komt de stormachtige groei van Veldhoven aan bod, de bouw van nieuwe woonwijken, scholen en winkels, de aanleg van wegen en de voorbereiding van sportpark De Korze. Dit werd in 1966 door oud-burgemeester Ras officieel geopend161. Na zijn pensionering bleef burgemeester Ras in Veldhoven wonen. Hij wilde eigenlijk de ambtswoning aan de Provincialeweg 1 kopen van de gemeente, maar dat was niet toegestaan. Uiteindelijk huurde hij de ambtswoning. In 1965 werd hij ridder in de orde van Oranje-Nassau. Op 6 december 1965 volgde zijn benoeming tot eerste ereburger van de gemeente Veldhoven. Burgemeester Ras overleed te Veldhoven op 26 oktober 1973162. Mr. Gerardus Marie Jacques Willem van de Ven was slechts 41/2 jaar burgemeester van de gemeente Veldhoven. Hij was geboren in Teteringen op 7 mei 1913. Sinds 1951 was hij burgemeester en tevens secretaris van de gemeente Schaijk. Hij werd op 3 oktober 1964 in Veldhoven benoemd en bleef tot 16 april 1969. Vanuit die positie speelde hij een belangrijke rol bij de totstandkoming van de agglomeratie Eindhoven. Van april 1969 tot mei 1978 was hij burgemeester van Den Bosch. Omdat in Veldhoven geen ambtswoning beschikbaar was, bouwde hij zelf een huis in Oerle. In 1966 mocht burgemeester

Van de Ven Jolanda Sneijers inschrijven als 25.000ste inwoner van Veldhoven. In de ambtsperiode van burgemeester Van de Ven kreeg de gemeente te kampen met bestedingsbeperkingen. De geplande groei van Veldhoven kwam daardoor in het geding. Wel waren op dat moment de wijken Zonderwijk, Cobbeek en ’t Look in aanbouw of in voorbereiding163. Op 1 september 1969 werd dr. Gerard Louis Elsen benoemd tot burgemeester van Veldhoven. Hij was geboren in Harmelen op 7 oktober 1920. Op het moment van zijn benoeming in Veldhoven was hij al 16 jaar burgemeester van de gemeente Goirle. Burgemeester Elsen was in Veldhoven in functie tot 1982. Gedurende die tijd werden grote bouwprojecten opgezet, zoals woonwijken, het centrum en de voorbereidingen van de bouw van het Sint-Josephziekenhuis. Het was soms niet gemakkelijk om alles van de grond te krijgen. Nadat de bestedingsbeperkingen waren verdwenen, kreeg de gemeente vanaf 1973 te maken met de gevolgen van de oliecrisis. Ook aan het einde van zijn ambtsperiode waren bezuinigingen weer noodzakelijk. In de gemeenteraad waren enkele nieuwe partijen vertegenwoordigd. Dit leidde soms tot heftige discussies, bijvoorbeeld over de Zuid-Afrikaanse apartheidspolitiek.

Links: burgemeester Jacobs en rechts burgemeester Cox.

373


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Burgemeester Elsen hield zich ook volop bezig met het vliegveld Welschap. Hij wist in 1981 een schaderegeling voor omwonenden te verkrijgen. Op 22 december 1982 ging burgemeester Elsen met vervroegd pensioen en verhuisde naar Eersel.

meester van de Drentse gemeente Diever, die tegenwoordig deel uitmaakt van de gemeente Westerveld. Van 1997 tot 2002 was hij burgemeester van de gemeente Nuth. Sjraar Cox is inmiddels vier jaar burgemeester van Veldhoven.

De secretarissen van Veldhoven

L. M. van de Laar, secretaris

In 1983 werd drs. Antonius Henricus Stadhouders burgemeester van Veldhoven. Hij was geboren in Boxtel op 24 juli 1929. In die gemeente was hij enige tijd het jongste raadslid. Van 1962 tot 1966 was hij wethouder in Culemborg. Van 1967 tot 1972 was hij burgemeester van Huissen in Gelderland en van 1972 tot 1983 burgemeester van de gemeente Haaksbergen. In zijn tijd werd het nieuwe raadhuis in het centrum van Veldhoven in gebruik genomen. Burgemeester Stadhouders nam in Veldhoven afscheid op 1 augustus 1990164. In 1990 werd mr. Franciscus Antonius Wilhelmus Jacobs burgemeester van de gemeente Veldhoven. Hij is op 10 januari 1939 in Sittard geboren. Frans Jacobs volgde aanvankelijk een opleiding bij de politie, waar hij van 1961 tot 1974 een carrière doorliep. Hij eindigde daar in de rang van hoofdinspecteur. Van 1974 tot 1985 was hij burgemeester van Kessel en Neer en van 1985 tot 1990 van Hulst. Ook tijdens zijn ambtsperiode bleef Veldhoven groeien, met name ten noorden van de Heerbaan. De verdere afwerking van het centrum was eveneens één van de doelen. Ondertussen werd het voortbestaan van de zelfstandige gemeente Veldhoven bedreigd. Telkens pleitte de gemeente Eindhoven bij gemeentelijke herindelingsplannen er voor om Veldhoven in te lijven bij Eindhoven. Zijn vervroegd pensioen stelde hij zelfs even uit totdat zeker was dat Veldhoven zelfstandig zou blijven. Bij zijn afscheid op 25 september 2001 werd hij benoemd tot ridder in de orde van Oranje Nassau. Burgemeester Jacobs ging op 1 oktober 2001 met vervroegd pensioen165. Met ingang van 1 april 2002 is drs. Gerardus Johannes Maria Cox burgemeester van Veldhoven. Hij is op 13 november 1953 in Maasbree geboren. Hij studeerde politicologie aan de Katholieke Universiteit in Nijmegen. In 1982 werd hij voor de PvdA raadslid in de gemeente Margraten, waar hij van 1990 tot 1992 wethouder was. Van 1992 tot 1997 was hij burge-

374

Een groot gedeelte van de periode van 1921 tot heden wordt ingenomen door de twee eerste gemeentesecretarissen. Christianus Westelaken was van 1921 tot 1951 gemeentesecretaris. Hij emigreerde daarna naar Canada. Hij overleed in Chatham in Ontario op 2 mei 1961 en werd aldaar begraven. Zijn opvolger L.M. van de Laar was secretaris van 1951 tot 1979. De afgelopen 25 jaar werd deze functie door vijf personen vervuld. Het waren achtereenvolgens: C.M. Vissers, Th.M.M. Thurlings, mr. A.C. J.M. de Kroon, mevr. drs. M. J.H. Smulders en de huidige secretaris drs. K. J.P.A. Boonen, die in 2002 in deze functie is benoemd. Gemeenteraad en politieke partijen De invoering van het algemeen kiesrecht in 1917 had tot gevolg dat kandidaatraadsleden meer moeite moesten doen om gekozen te worden. Bij de eerste verkiezingen in 1919 waren al verschuivingen merkbaar. Met name de arbeiders kwamen voor het eerst in de gemeenteraad. Van politieke partijen was in die tijd nauwelijks sprake. Alle raadsleden waren katholiek en behoorden tot de rooms-katholieke kieskring. De katholieken gingen zich pas in 1926 organiseren in de Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP). In die tijd waren alle raadsleden in Veldhoven lid van de RKSP. De lijsten die gevormd werden, voorafgaand aan de verkiezingen, waren meestal dorpslijsten van één dorpskern of lijsten van boeren, middenstanders of soms arbeiders. Bij de verkiezingen van 1923 gingen J. Roosen en J.H. Smets uit de raad. In hun plaats werden twee boeren gekozen, te weten: A. Dams en J.G. van Dooren. De raad van 1923 telde slechts twee arbeiders. In feite waren er drie arbeiders gekozen, maar één daarvan bedankte en werd vervangen door een boer. Op 31 maart 1924 nam J.F. van Hapert ontslag als raadslid; in zijn plaats kwam boer J. van Kemenade.


BESTUURLIJKE GESCHIEDENIS

De drie nieuwe raadsleden werden bij de verkiezingen van 1927 niet herkozen, evenmin als P. van Keulen. In 1927 kwamen A.J. Castelijns, H. de Greef, P. J.H. Nabben en P. van Oorschot in de gemeenteraad166. Aan die verkiezingen namen zes lijsten deel, te weten: lijst 1 Meerveldhoven onder leiding van J. Bazelmans, lijst II Oerle onder leiding van W.G. de Bont, lijst III Veldhoven met alleen Platteel, lijst IV Meerveldhoven van A. J. Castelijns, lijst V Zeelst van J.H. Govers en lijst VI van W.C. van Sambeek. In totaal werden 2245 stemmen uitgebracht. De grote overwinnaar was lijst V met 734 stemmen, die vier raadszetels opleverden. Govers had persoonlijk 296 stemmen gekregen. Tweede werd lijst VI van Van Sambeek. Zijn partij haalde 569 stemmen en hij persoonlijk 236. De kiesdrempel werd niet gehaald door lijst I, waardoor J. Bazelmans zijn zetel verloor. Er waren drie raadsleden die de naam Bazelmans droegen, te weten F. Bazelmans, J. Bazelmans en W. Bazelmans. De eerste viel af, niet omdat hij familie was van de twee naamgenoten, maar omdat hij een zwager was van raadslid Nabben. De tweede werd niet herkozen en de derde kwam wel in de gemeenteraad167. Bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer in 1929 stemde Veldhoven vrijwel 100% op de RKSP. De SDAP kreeg 32 stemmen. Over die aanhang van de socialisten, ofschoon nog zeer gering, maakte men zich toen zorgen. De SDAP stond in de dertiger jaren in een kwaad daglicht omdat hun voorman P. J. Troelstra kort na de Eerste Wereldoorlog de monarchie had willen afschaffen en een revolutie wilde ontketenen. Toen in 1931 de gewestelijke raad van de SDAP en van het NVV een brief zond aan de gemeente Veldhoven ten aanzien van de werkloze arbeiders in de gemeente, stelde raadslid Jansen voor om de volgende verklaring als antwoord terug te sturen: De raad der gemeente Veldhoven stelt het niet op prijs resoluties of inlichtingen te ontvangen, noch van de SDAP, noch van het NVV, maar kan zeer goed volstaan met de gegevens en inlichtingen welke door de katholieke vakorganisaties verstrekt worden. Dit voorstel werd zonder hoofdelijke stemming aangenomen168!

katholieke partij meegedaan aan de verkiezingen. De protestants-christelijke lijst van Jan Oudshoorn haalde 127 stemmen, hetgeen niet genoeg was voor een zetel. De raadsleden waren: J.H. Govers, A. J. Castelijns, P. van Oorschot, M. van de Heuvel, W.C. van Sambeek, W.G. de Bont, J.W. Schippers, G. Coppens, Arn. Coppelmans, J.H. Smets, Fr. Jansen en F.G. Klaasen. Raadslid De Bont woonde in die tijd niet meer in Oerle maar aan de Blaarthemseweg in Zeelst. Het dertiende raadslid H. de Greef werd niet toegelaten omdat zijn geloofsbrieven niet compleet waren. Hij ging daartegen in beroep, maar zowel door Gedeputeerde Staten als bij het Koninklijk Besluit van 23 november 1931 werd zijn beroep afgewezen. In zijn plaats werd op 23 december 1931 W. Baselmans als raadslid toegelaten169. Alle raadsleden waren destijds lid van de RKSP. De gemeenteraadsverkiezingen in 1935 lieten niet veel verschil zien met die van 1931. Nieuwe raadsleden waren A.F. van der Heijden, H. Jacobs en J.M. Lodewijks. Zij namen de plaatsen in van Van de Heuvel, Jansen en Coppens170. Raadslid Castelijns overleed op 17 mei 1936. In eerste instantie werd W. Bazelmans gekozen, maar vanwege zijn familierelatie met raadslid Nabben kon hij niet worden toegelaten. Bij een tweede stemming werd J.G.M. Bazelmans tot raadslid gekozen171. In die tijd begon in Nederland de NSB op te komen. Deze nationaal-socialistische partij, die onder leiding stond van Anton Mussert, keek naar het succes van de nazi’s in Duitsland.

Bij de verkiezingen van 1931 telde Veldhoven voor het eerst dertien raadsleden, er bleven wel twee wethouders. Voor het eerst had een niet-

375

De Locht in de dertiger jaren met op de achtergrond het raadhuis van Veldhoven.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Ook in Noord-Brabant kreeg de NSB aanhang. De Rooms-Katholieke Kiesvereniging zag de NSB als een gevaar voor de katholieke bevolking. Op 11 november 1936 werd in Veldhoven een propagandavergadering gehouden door de kiesvereniging. Daarin sprak de heer Van Reijen uit Eindhoven over de negatieve houding van de NSB tegenover de katholieken. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1937 gaven 45 inwoners van Veldhoven hun stem aan de NSB. De RKSP kreeg 3037 stemmen, de SDAP 48, de CHU 29, de ARP 22 en de CP 21. De geestelijkheid bekritiseerde katholieken die hun stem uitbrachten op socialisten (SDAP) of communisten (CP). De CHU en ARP waren confessionele partijen. Deze stemmen waren duidelijk afkomstig van de protestanten die in Veldhoven woonachtig waren172.

Het gezin van wethouder Govers.

In de samenstelling van de gemeenteraad van 1939 was het oude Veldhoven c.a. zwaarder vertegenwoordigd dan Oerle en Zeelst. Het aantal boeren en ondernemers was afgenomen, terwijl de invloed van de arbeiders groter begon te worden. De nieuwe gemeenteraad bestond uit: P. J. Ansems, W.G. de Bont, G. Coppens, H. J. Donkers, J.H. Govers, J.C. van Herk, A.F. van der Heijden, P. van Keulen, A. Koppelmans, J.M. Lodewijks, P. J.H. Nabben, W.C. van Sambeek en J.H. Smets173. Alle raadsleden waren lid van de RKSP. In 1941 werd de gemeenteraad op last van de Duitse bezetter opgeheven. Alleen de beide wethouders Govers

en Van Sambeek bleven, samen met de burgemeester, de gemeente besturen. Pas in 1946 werd een nieuwe gemeenteraad gekozen. Wethouders in Veldhoven W.C. van Sambeek J.H. Govers P. J.H. Nabben W.C. Smits P. J. Hoeks W.C.M. van Nuenen A. Bressers J. Kalter M.B. Verrijp H.A. van de Moosdijk J.H. Jacobs M.H. van der Heijde P.A. Maathuis H.G.M. van de Vondervoort J.A. Stevens mr. A.M.G. Gresel M.A. Schipper-de Vos J.H.A. van de Oetelaar L. J.B. Donkers P. Mengde

Jaren 1921-1944 1921-28 mei1944 1945-1949, 1953-1956 1945-1953, 1958-1970 1949-1953,1962-1966 1953-29 april 1975 1958-1970 1970-1982 1970-28 sept. 1977 1970-1982 1975-1986 1977-1980 1980-1981 1981-1998

1982-1989 1982-1989 1986-1990 1989-1998 1990-1998 1990-1994 1998-oktober 2001 R.H. van der Werf 1994-2002 P.H.M. Smetsers 1998-2006 P. J.M. van de Looij 2000-2006 ir. F.P.H. de Lepper 2002-2006 M.P. J.C. van Lisdonk- 1998-2000, 2001-2006 Jacobs H.B.P. Kootkar 2006 W.F. Hofmeester 2006 S. Koegler 2006 J.H. J. Tops 2006

Naoorlogse gemeenteraden Na de bevrijding had het Militair Gezag aanvankelijk de meeste invloed in de gemeente. Geleidelijk kwamen in veel gemeenten de overgebleven leden van de vooroorlogse gemeenteraad weer bijeen om het bestuur over te nemen. In 1945 werden weer verkiezingen gehouden. De nieuwe raad van de gemeente Veldhoven bestond nog steeds uit 13 leden. Er was slechts ĂŠĂŠn lid van de vooroorlogse raad overgebleven, te weten P. J.H. Nabben. Hij werd tot wethouder gekozen. De andere twaalf leden waren H.C. Bazelmans,

376


BESTUURLIJKE GESCHIEDENIS

A.P. de Bont, H. Haak, P. J. Hoeks, F. Kuijpers, F.A. van Loon, J.C.M. van der Meeren, N.Ch. van Mol. W.C.M. van Nuenen, W. van de Oetelaar, P.H. Schippers en W.C. Smits. Er was ĂŠĂŠn protestants raadslid, namelijk H. Haak. Alle overige leden waren katholiek. In die tijd werd de RKSP voortgezet als Katholieke Volks Partij (KVP)174. Bij de verkiezingen in 1949 kreeg Veldhoven 15 raadsleden. De protestanten raakten hun zetel toen al weer kwijt. Alle raadsleden waren lid van de KVP175. Dat was ook nog het geval in de raadsperiode van 1953 tot 1958. Voor het eerst kwam toen een vrouw in de gemeenteraad, namelijk mej. Van Bree. Zij maakte ook enige tijd deel uit van de gemeenteraad die in 1958 werd benoemd. De gemeenteraad van 1958 tot 1962 liet enkele veranderingen zien. Het aantal raadsleden was toegenomen tot 17 in verband met de groei van het inwoneraantal van de gemeente. Nieuw in de gemeenteraad waren twee leden van de PvdA, te weten J. Knook en J. Wijgergans. Beiden maakten hun periode niet vol en werden tussentijds vervangen door E. Smit en J. Kalter. Ook de protestanten hadden met een eigen partij deelgenomen aan de verkiezingen. M.B. Verrijp werd raadslid voor de PCG.

In de periode van 1962 tot 1966 nam het aantal raadsleden opnieuw met twee toe tot negentien. Bovendien kreeg Veldhoven drie wethouders, allen lid van de KVP. Zowel de PCG als de PvdA wisten hun raadszetels te behouden176. Aan de gemeenteraadsverkiezingen van 1966 namen vijf lijsten deel. Voor het eerst was er duidelijk sprake van politieke partijen. Naast de landelijke partijen, zoals de KVP, de PvdA en de VVD, deden de protestanten mee als PCG. Verder kwam de eerste lokale partij voor, die de naam Gemeentebelangen (GBV) had aangenomen. De oprichter van deze partij was B.E. Schellekens, later burgemeester van Zeeland en HeldenPanningen. De KVP, die uitkwam als lijst 1, kreeg 14 zetels. Deze partij leverde de drie wethouders, te weten W.C. Smits, W.C.M. van Nuenen en A. Bressers. Van Lijst 2 van de PvdA kwam alleen J. Kalter in de gemeenteraad. M.B. Verrijp, raadslid namens de PCG en lijsttrekker van lijst 3, werd voor de derde keer in de gemeenteraad gekozen. Lijst 4 (GBV) haalde drie zetels en van lijst 5 (VVD) kwam alleen M. Westerop in de gemeenteraad177. Raadslid H. Gradus van de KVP scheidde zich na enige tijd van die groepering af en bleef in de gemeenteraad onder de naam KVPonafhankelijken.

De gemeenteraad van Veldhoven van 1952 tot en met 1958. Op de voorste rij van links naar rechts: wethouder Nabben, burgemeester Ras, wethouder Van Nuenen en secretaris Van de Laar. Op de achterste rij van links naar rechts de raadsleden: Rommers, Bressers, Van Mol, Van Vliet, Roosen, Van Keulen, Van Dooren, Kummeling, mej. Van Bree, Van de Broek, Hoeks, Smits en Van Loon.

377


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Bij de verkiezingen van 1970 werkten de confessionele partijen voor het eerst samen. De PCG en de KVP vormden samen de CCP, welke afkorting staat voor Combinatie Christelijke Partijen. Zij haalden 11 van de 21 zetels. Drie van de vier wethouders waren afkomstig van deze combinatie, te weten W.C.M. van Nuenen, H.A. van de Moosdijk en M.B. Verrijp. Dankzij deze samenwerking werd M.B. Verrijp de eerste protestantse wethouder. Een andere nieuwe partij was de CDV, de Christelijke Democraten Veldhoven. De naam geeft aan dat het hier gaat om een afsplitsing van de voormalige KVP. De CDV haalde vier zetels. GBV vormde samen met enkele andere kleine partijen PSV, hetgeen Progressieve Samenwerking Veldhoven betekent. Deze combinatie was goed voor vijf zetels. PSV leverde één wethouder, J. Kalter; deze was daarmee de eerste wethouder in Veldhoven die afkomstig was uit de gelederen van de PvdA. De VVD had in 1970 slechts één raadslid, te weten C. Vlas. De gemeenteraad van 1970 was niet alleen bijzonder vanwege de 21 zetels en de nieuwe partijen, voor het eerst waren er drie vrouwen in de raad die uit drie verschillende partijen afkomstig waren. Voor de CCP was dat A. van Gerwen-van de Weijer, voor de CDV M. J. Spoormans-van Berendonk en voor de PSV A.M. van Heek-Volbeda178. De samenwerking van de confessionele partijen in 1970 was een voorproef voor de landelijke samenwerking tussen de KVP, CHU en ARP, die resulteerde in het CDA. Bij de verkiezingen in 1974 werd de naam CCP niet meer gebruikt en kwamen de confessionelen uit met de lijst CDA. Opnieuw leverde dit 11 raadszetels op en drie wethoudersplaatsen. Omdat W.C.M. van Nuenen in 1975 burgemeester was geworden in het naburige Riethoven, kwam J.H. Jacobs in zijn plaats. In 1977 werd M.B. Verrijp benoemd tot lid van het dagelijks bestuur van de agglomeratie Eindhoven. Hij werd als wethouder vervangen door M.H. van der Heijde. De beide andere partijen PSV en CDV bleven onder dezelfde naam aan de verkiezingen deelnemen. Zij behaalden respectievelijk vier en drie zetels. Wethouder Kalter bleef zijn functie behouden. In 1974 haalde de VVD drie zetels179. In 1978 telde de gemeenteraad van Veldhoven 23 leden. Inmiddels hadden weer enkele

378

veranderingen plaatsgevonden. De PSV was verdwenen. In plaats daarvan gingen de meeste leden verder onder de naam PvdA. GBV deed zelfstandig aan de verkiezingen mee. Lijsttrekker was L. J.B. Donkers. Bij de verkiezingen van 1978 waren ook de PPR en D’66 voor het eerst vertegenwoordigd. In 1978 kreeg het CDA dertien zetels, de PvdA vier zetels, de VVD drie, GBV één, D’66 één en de PPR één. In de wethoudersverdeling veranderde vrijwel niets, alleen P. Maathuis van het CDA was nieuw. Hij werd in 1981 vervangen door H.G.M. van de Vondervoort. Wethouder Van de Moosdijk werd in 1982 benoemd tot burgemeester van de gemeente Vierlingsbeek180. Bij de verkiezingen in 1982 vonden enige verschuivingen plaats. Het CDA en de PvdA verloren zetels. Het CDA behield nog tien van de 23 raadszetels. De VVD kreeg er vijf, de PPR drie, GBV twee, de PvdA twee en D’66 één. Het aantal vrouwen nam bij iedere verkiezing toe. In 1982 waren er acht vrouwelijke raadsleden. Ondanks het verlies van het CDA leverde deze partij drie wethouders. GBV bleef in de coalitie, echter zonder wethouder. J. Stevens was de eerste wethouder die uit de VVD afkomstig was. In 1986 kreeg Veldhoven de eerste vrouwelijke wethouder. Mevr. M.A. Schipper-de Vos, reeds jaren raadslid voor de PvdA, werkte toen samen met twee CDA-wethouders en een VVD-wethouder. In 1989 werd wethouder Gresel benoemd tot burgemeester van Nistelrode. Pas bij de verkiezingen van 1990 werd deze vacature ingevuld181. Bij de verkiezingen van 1986 kreeg D’66 geen zetel meer. Een nieuwe partij VSA kwam met vier personen in de raad. Deze partij Veldhoven Samen Anders was een samenwerkingsverband tussen de EVP (Evangelische Volks Partij), de PPR, de PSP en Aktief Veldhoven. Lijsttrekker van VSA was F. van Rooij en contactpersoon H. Kootkar. In de zittingsperiode 1990-1994 waren in de gemeenteraad 25 zetels te verdelen.Vanaf 1970 bestond de gemeenteraad van Veldhoven in toenemende mate uit personen die niet in Veldhoven waren geboren of getogen. In 1990 werden twee raadsleden tot wethouder gekozen die behoorden tot oude Veldhovense families. De wethouders J.H.A. van de Oetelaar en


BESTUURLIJKE GESCHIEDENIS

L. J.B. Donkers behoorden bovendien tot families die vanouds actief waren in het plaatselijke bestuur. Ook was het lang geleden dat Oerle zo goed in de gemeenteraad was vertegenwoordigd als in 1990. Wethouder Donkers was de eerste wethouder van de partij GBV. Namens de PvdA, die slechts drie zetels had, werd P. Mengde wethouder. De VSA, die toen al op zes zetels uitkwam, viel buiten de coalitie, omdat de andere partijen niet met Van Rooij wilden samenwerken. In 1994 had de PvdA slechts twee zetels, terwijl de VVD er vier had. De wethouderspost kwam toen terecht bij R.H. van der Werf van de VVD. Ofschoon het CDA slechts zeven zetels had, mocht de partij toch twee wethouders leveren. VSA bleef met zes zetels in de oppositie. GBV haalde drie zetels, D’66 twee en de SP één. Bij de verkiezingen van 1998 had Veldhoven 27 raadszetels te verdelen. Wethouder Van de Vondervoort keerde niet meer terug in het college vanwege zijn benoeming tot burgemeester van de gemeente Boekel. Met zeven zetels was het CDA nog steeds de grootste partij. VSA had vijf zetels, de VVD ook, GBV drie evenals de PvdA en de SP, en D’66 één. Voor het CDA werden mevr. M.P. J.C van Lisdonk-Jacobs en P.H.M. Smetsers wethouder. Namens de VVD, die vier zetels kreeg, bleef R.H. van de Werf wethouder en voor de PvdA kwam P. Mengde terug als wethouder. In 2000 werd de plaats van mevr. Van Lisdonk-Jacobs ingenomen door P. J.M. van de Looij van GBV. Zij bleef wel raadslid voor het CDA. Toen in 2001 P. Mengde benoemd werd tot burgemeester van de gemeente Sevenum, keerde mevr. Van Lisdonk-Jacobs als wethouder terug. Sinds de verkiezingen van het jaar 2002 zijn de wethouders geen lid meer van de gemeenteraad. Dit is het gevolg van de wet Dualisering. Door die wet zijn de gemeenteraad en het college van B&W gescheiden. In de gemeenteraad die van 2002 tot 2006 functioneerde, was het CDA met zeven raadsleden niet meer de grootste partij. Veldhoven Samen Anders behaalde acht zetels, maar kon geen coalitie vormen. Het CDA leverde daarom, buiten de zeven raadsleden, de twee wethouders Smetsers en Van Lisdonk-Jacobs. Dit is op zich een

bijzondere situatie. GBV had vijf zetels, de VVD vier en de PvdA drie. De beide andere wethouders Van der Looij en De Lepper kwamen van GBV en de VVD. De huidige coalitie van 2006 is voor de historie van Veldhoven zeer opmerkelijk. Voor het eerst ontbreken CDA en GBV in het college van B&W. VSA, die tot nu toe nooit aan een coalitie deelnam, levert nu twee van de vier wethouders. Ook de samenwerking tussen de PvdA en de VVD is in de gemeentelijke politiek niet vanzelfsprekend. De vier wethouders hebben bovendien niet eerder een dergelijke functie vervuld. In hoeverre deze nieuwe samenstelling tot een nieuwe frisse wind zal leiden, zal de komende vier jaren blijken.

Gemeentehuizen In 1900 beschikten de gemeenten Veldhoven c.a., Oerle en Zeelst ieder over een klein gemeentehuis. Door de toename van de bevolking en de uitbreiding van de taken waren die panden in die tijd eigenlijk al te klein. In ieder gemeentehuis had de secretaris zijn kantoor, de burgemeester beschikte daar over zijn eigen kamer en de gemeenteraad moest er vergaderen. Vaak kreeg de veldwachter een ruimte toegewezen waar een arrestant gevangen kon worden gehouden.

Het raadhuis van Oerle van 1907 Oerle had ongetwijfeld het kleinste raadhuis, het was immers ook de kleinste gemeente. Burgemeester Augustinus van den Heuij vond het niet meer geschikt en zocht daarom contact met architect Th.C. van Vroonhoven uit Strijp. Deze ontwierp een nieuw raadhuis met een opvallende gevel. De aanbesteding vond plaats op 25 april 1907, de kosten waren begroot op 3033 gulden. Toen echter bleek dat geen enkele aannemer het voor die prijs wilde bouwen, besloot de gemeenteraad het werk onderhands te gunnen aan de architect zelf. Die had immers gezegd dat het voor dat bedrag wel kon! Uiteindelijk kwam hij uit op 3175 gulden. In oktober 1907 kon het gemeentehuis in gebruik worden genomen. Het oude raadhuisje (Oude Kerkstraat 32) werd kort daarna verkocht. Het nieuwe raadhuis (Oude Kerkstraat 12) was in 1921 overbodig geworden.

379


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Een Kindsheidoptocht in Oerle in 1933. Het huis op de achtergrond was in 1907 gebouwd als raadhuis voor Oerle. Na 1921 was er een bakkerij in gevestigd.

Het werd een jaar later voor 3020 gulden verkocht aan slager Van Eeten. Later stond het vooral bekend als bakkerij182.

Raadhuis en school in Zeelst In het vorige hoofdstuk kwam de bouw van het raadhuis van Zeelst in 1844 ter sprake. Dit bevond zich onder ĂŠĂŠn dak met de school. Het gebouw is niet continue in gebruik geweest als raadhuis. In 1895 betrok het gemeentebestuur opnieuw de oude school. Dit bleef als raadhuis in gebruik tot 1921. Een jaar later verkocht de gemeente Veldhoven het raadhuis, inclusief het oude schoolgebouw en de onderwijzerswoning, aan het kerkbestuur van Zeelst. In 1955 werd het gebouw gesloopt.

Het raadhuis van Veldhoven van 1910 Het raadhuis waar de gemeente Veldhoven c.a. in 1900 over beschikte, was op dat moment al 128 jaar oud. Het was een eenvoudig gebouwtje met een klokkentorentje. Toen Oerle in 1907 een fraai raadhuis bouwde, kon Veldhoven niet achterblijven. Er was echter geen geld voor een nieuw raadhuis. Burgemeester J.C. van Nuenen wist de gemeenteraad ervan te overtuigen dat er eerst geld nodig was voor een school in Meerveldhoven. Na de dood van burgemeester Van Nuenen stelde loco-burgemeester Frans van Dommelen voor om het oude raadhuis af te

380

breken en op die plaats een nieuw raadhuis te bouwen. De raad koos het ontwerp uit van bouwkundige H. Koenen uit Eindhoven. De bouw werd aangenomen door de gebroeders Biemans uit Waalre voor 5571 gulden. In 1910 kon het nieuwe gemeentehuis in gebruik worden genomen. In 1921 werd het raadhuis van Veldhoven door de nieuwe gemeenteraad aangewezen als het meest voor de hand liggende pand om als gemeentehuis voor de samengevoegde gemeenten te dienen. Toch was het al binnen tien jaar te klein doordat de gemeente snel in inwoneraantal toenam. In de dertiger jaren namen de werkzaamheden van het personeel op de secretarie toe vanwege de werkverschaffing. Toen in 1939 opnieuw een distributiestelsel moest worden opgezet, diende ook de raadszaal als kantoorruimte te worden benut. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam een verbouwing of nieuwbouw van het gemeentehuis niet ter sprake.

De villa in Meerveldhoven In 1948 besprak de gemeenteraad de mogelijkheid om de villa van de weduwe Van NuenenVissers aan de Kapelstraat 3 in Meerveldhoven aan te kopen. Dit ruime pand was in 1905 ontworpen door architect Clement uit Eindhoven. De gemeente moest snel handelen


BESTUURLIJKE GESCHIEDENIS

omdat het inwoneraantal inmiddels al de 10.000 begon te naderen. Architect J.H. Merks bereidde de verbouwing voor van het woonhuis tot gemeentehuis annex brandweerkazerne. Op 6 augustus 1949 vond de eerste raadsvergadering in het nieuwe gemeentehuis plaats. Omdat Veldhoven in de vijftiger jaren in een hoog tempo groeide, werd in 1952 een afzonderlijke dienst Gemeentewerken opgericht, die een eigen huisvesting kreeg. De ambtenaren werkten daar nauwelijks drie weken toen op 31 oktober 1952 de tekenkamer uitbrandde. Gemeentewerken was van 1952 tot 1962 ondergebracht in een houten gebouw aan de Lange Mees 2. In 1953 werkten daar 29 ambtenaren. De brandweer kreeg in 1954 een onderkomen in de Armenhoeve in Meerveldhoven. Het gedeelte in het gemeentehuis dat door de brandweer werd gebruikt, werd toegewezen aan de gemeenteontvanger en de afdeling sociale zaken. In de zestiger jaren werden de huisvestingsproblemen steeds groter. Men loste deze op door noodgebouwen te plaatsen, maar dat kon niet blijven voortduren. De dienst Gemeentewerken kreeg op 16 maart 1962 een meer permanente huisvesting in de voormalige sigarenfabriek N.V. De Paladijn van de firma Van Abbe aan de Dorpstraat 104. Nadat het pand flink was verbouwd, kon de dienst Gemeentewerken jaren vooruit. Bij het zilveren jubileum van de dienst in 1978 bestond het personeel uit 113 personen. Uiteindelijk werd deze dienst in 1988 ondergebracht in het nieuwe gemeentecentrum183.

In mei 1974 kon de overhuizing plaatsvinden, terwijl de officiĂŤle opening door commissaris van de koningin J. van der Harten op 21 juni 1974 plaatsvond. Het stadskantoor op de hoek Dorpstraat-Runstraat bleef in gebruik tot 1988. Naast het stadskantoor lag het gebouw van gemeentewerken De Paladijn.

Het gemeentecentrum In het kader van het citycentrum werd daar begonnen met de bouw van een stadskantoor of gemeentecentrum. Het ontwerp was van de hand van de Eindhovense architect L.L. J. de Bever. Het langwerpige gemeentehuis werd gebouwd naast de raadsvleugel, De Schalm en de bibliotheek. De architectuur van het gemeentecentrum sluit aan bij die van de winkels aan het Meiveld. Opvallend is het gebogen witte dak boven de rode bakstenen muren. Het gebouw is strak uitgevoerd en telt vier verdiepingen. Voor het eerst kreeg de gemeente een speciale en ruime raadzaal. Op 29 september 1988 vond de officiĂŤle opening plaats door minister L.C. Brinkman. Met de bouw was bijna 28 miljoen gulden gemoeid184.

Gemeentewapen en vlag De gemeenten Oerle, Veldhoven c.a. en Zeelst hadden in 1817 van de Hoge Raad van Adel een gemeentewapen gekregen. Toen de gemeenten in 1921 samengevoegd werden, diende voor Veldhoven een nieuw gemeentewapen te worden ontworpen. Men koos destijds voor een wapen met een afbeelding van de Heilige Caecilia, zoals dat in 1817 ook al aan Veldhoven

Het witte stadskantoor Inmiddels waren de voorbereidingen voor het nieuwe centrum van Veldhoven in volle gang. Het was duidelijk dat daar een definitief gemeentehuis moest komen, maar dat wilde niet zeggen dat daarmee al omstreeks 1960 begonnen kon worden. De gemeenteraad koos daarom voor een bouwterrein op de hoek Dorpstraat-Runstraat, dicht bij het industrieterrein. Door de verkoop van grond ten behoeve van de aanleg van de E3 was er geld beschikbaar voor een nieuw gemeentehuis. Het ontwerp van het zogenaamde witte stadskantoor was van architect J. Boersma uit Eindhoven. Met de bouw werd op 17 oktober 1972 begonnen.

381

Het raadhuis van Veldhoven van 1910.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

king op de vier dorpen Meerveldhoven, Oerle, Veldhoven en Zeelst. De gouden kroon van drie bladeren en twee paarlen wijzen op de oude hertogelijke heerlijkheden Veldhoven, Zeelst en Oerle en de twee families die deze heerlijke rechten bezaten, te weten De Borchgrave en Van Eyck185.

Stadsgewest, Agglomeratie en SRE

De villa van de familie Van Nuenen in Meerveldhoven was van 1949 tot en met 1974 in gebruik als gemeentehuis.

Het wapen van de gemeente Veldhoven.

was verleend. De nieuwe afbeelding van de Heilige Caecilia werd ontleend aan het schilderij Sacra Converzatione van de Italiaanse schilder RaphaĂŤl Sanzio (1483-1520). Dit schilderij hangt in de Pinacoteca Nazionale in Bologna. De kleuren waren de rijkskleuren lazuur en goud. De afbeelding van een heilige in een gemeentewapen is echter niet correct. Vanaf 1963 werd gewerkt aan het ontwerp van een nieuw, historisch verantwoord wapen. Bij Koninklijk Besluit van 3 juli 1969 is aan de gemeente Veldhoven een nieuw gemeentewapen en een vlag verleend. De beschrijving van het wapen luidt: Gevierendeeld I en IV in sabel een leeuw van goud, getongd en genageld van keel; II en III in zilver een dubbelstaartige leeuw van keel, gekroond en genageld van goud; een schildhoofd van goud met vier ruiten van sabel. Het schild is gedekt met een gouden kroon van drie bladeren en twee paarlen. De omschrijving is volledig volgens de regels van de heraldiek of wapenkunde. Daar wordt niet gesproken van de kleur rood, omdat in die kleur veel schakeringen voorkomen. Met de kleur keel is duidelijk welke schakering rood wordt bedoeld. Met sabel wordt zwart bedoeld. Getongd wil zeggen voorzien van een tong en genageld betekent dat aan de poot van de leeuw nagels zitten. Het wapen is afgeleid van het oude wapen van Oerle. Dit was het enige historisch verantwoorde gemeentewapen dat in 1817 was ingevoerd. De vierendeling slaat op twee Brabantse leeuwen in twee vlakken en twee Limburgse leeuwen in de twee andere vlakken. De vier ruiten boven het schild hebben betrek-

382

Bij de naoorlogse ontwikkelingen was in toenemende mate overleg noodzakelijk met omliggende gemeenten. De groei van Veldhoven hield nauw verband met de werkgelegenheid in de gemeente Eindhoven en de huisvesting van werknemers aldaar. Er werden in eerste instantie gemeenschappelijke regelingen gesloten, maar meer overleg op bestuurlijk niveau bleek noodzakelijk te zijn. Men sprak aan het begin van de jaren vijftig al over de gemeenten in het agglomeraat Eindhoven. Op 5 april 1956 vond een eerste vergadering plaats van de burgemeesters in dat gebied. Toch ging de samenwerking niet zo snel van start, omdat de gemeente Eindhoven in enkele jaren tijd met drie nieuwe burgemeesters te maken kreeg, te weten Kolfschoten, Van Rooy en Witte. Verder dienden enige rapporten door deskundigen te worden opgesteld, waaronder het ETIN en de PPD. In de jaren 1963 en 1964 kwamen twee delen uit van het rapport Sociaaleconomische kenmerken en vraagstukken van het stadsgewest Eindhoven. Dit rapport leidde tot de instelling van een Samenwerkingsorgaan Agglomeratie Eindhoven. Het doel was vooral een samenwerking op het gebied van de ruimtelijke ordening en een verdere bestuurlijke samenwerking. Op 21 mei 1964 gingen de burgemeesters van de gemeenten in het stadsgewest akkoord met het ontwerp. Op 15 juli 1964 werd een vergadering gehouden van alle raadsleden binnen het stadsgewest186. Het Samenwerkingsorgaan Agglomeratie Eindhoven hield zich bezig met de spreiding van wonen, werken en recreĂŤren binnen de aangesloten gemeenten. Dat waren Best, Eindhoven, Geldrop, Heeze, Leende, Nuenen c.a., Oirschot, Son en Breugel, Valkenswaard, Veldhoven en Waalre. In 1968 verscheen de eerste structuurschets voor de agglomeratie. In 1972 kwam een tweede structuurschets naar


BESTUURLIJKE GESCHIEDENIS

buiten. Daarin was aangegeven dat de gemeenten Eindhoven, Geldrop, Nuenen c.a. en Veldhoven het centrale gebied zouden vormen van de agglomeratie. In dat gebied dienden op grote schaal uitbreidingen plaats te vinden. Valkenswaard en Best waren bestemd om grote woonkernen te worden, terwijl de andere gemeenten rustige woonplaatsen moesten blijven. In de agglomeratie dienden jaarlijks 3400 woningen te worden gebouwd. Die stormachtige groei kwam in de voorafgaande tekst over de historische geografie van Veldhoven al ter sprake. Voor de recreatie was Veldhoven een minder belangrijke gemeente. Het Witven diende uitgebreid te worden. Het natuurgebied tussen Veldhoven en Knegsel werd gezien als één van de vele groene sluizen tussen de bebouwing187. In 1976 werd de Wet Agglomeratie Eindhoven aangenomen. In de loop van de tachtiger jaren werd het programma herzien. Dit was mede het gevolg van bezuinigingen. De Agglomeratie Eindhoven bleef bestaan tot 1986. Toen werd de samenwerking tussen de verschillende gemeenten in het SAE (Samenwerkingsverband Agglomeratie Eindhoven) voortgezet. In 1989 vond een samenvoeging plaats van het SAE met het Streekorgaan Kempenland in de Regio Eindhoven Kempenland (REK). In 1993 gingen het REK en het gewest Helmond op in het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE). In dat Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE) werken momenteel 21 gemeenten in Zuidoost-Brabant samen. Het gaat daarbij vooral om ontwikkelingen van bovenlokaal belang, die dus verder reiken dan de gemeentegrenzen. Het SRE kan het initiatief hiervoor nemen en de samenwerking coördineren. Ook werkt het SRE op contractbasis voor afzonderlijke gemeenten. Het bestuur van het SRE bestaat uit gemeentebestuurders. De organisatie als zodanig wordt bekostigd door de gemeenten. Onder het dagelijks bestuur ressorteren drie diensten, te weten: Ruimte, Economie, Zorg, het Regionaal Historisch Centrum Eindhoven ( het voormalige streekarchief), en de SRE Milieudienst. Binnen het SRE ligt het stedelijk gebied van de regio Eindhoven. Hiertoe worden acht gemeenten gerekend: Eindhoven, Helmond, Best, Son en Breugel, Nuenen c.a., Geldrop-

Mierlo, Waalre en Veldhoven. Deze gemeenten overleggen over de ruimtelijke problematiek van het stedelijk gebied. Op grond van afspraken zullen de randgemeenten voor Eindhoven 10.000 woningen en 250 hectaren bedrijventerreinen realiseren188.

Grenscorrecties Sinds de samenvoeging in 1921 vond een aantal grenscorrecties plaats met de omliggende gemeenten, in de meeste gevallen met de gemeente Eindhoven. Soms waren dit kleine correcties, maar in enkele gevallen ging daarbij toch een groot Veldhovens gebied over naar met name de gemeente Eindhoven, zoals het gebied oostelijk van de Poot van Metz. In totaal gingen tussen 1921 en 2001 1100 hectaren naar buurgemeenten. In het overzicht staan de grenscorrecties aangegeven.

Annexatieplannen Soms vielen de besprekingen over een grenscorrectie samen met plannen voor gemeentelijke herindeling. In de negentiger jaren werden veel zelfstandige gemeenten opgeschrikt door vergaande herindelingsplannen. In het verleden betrof dat vaak gemeenten die te klein waren om zelfstandig te blijven. In de negentiger jaren overwoog men zelfs om grote gemeenten, zoals Veldhoven, bij Eindhoven te voegen. Er heerste veel onvrede over en onbegrip voor deze plannen. De gemeenten waren alle bereid tot onderlinge samenwerking, maar ook andere gemeenten rondom Eindhoven, zoals Son en Breugel en Nuenen c.a., zagen een annexatie door Eindhoven niet zitten. In Veldhoven was een burgercomité actief, dat zich tegen de herindelingsplannen verzette. Ook de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders deden er alles aan om de gemeente haar zelfstandigheid te laten behouden. Gedeputeerde Staten kwamen in 1999 met een herindelingsplan, waarbij zowel Veldhoven als Son en Breugel bij Eindhoven zouden komen. Provinciale Staten verwierpen dit plan op 26 juni 2000. Vervolgens kwam minister De Vries van Binnenlandse Zaken met een plan om met ingang van 1 januari 2003 in de regio Eindhoven-Helmond tot een gemeentelijke herindeling over te gaan. In 2001 liet hij weten dat dit plan van de baan was en dat de betrokken

383


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Ingangsdatum 1 april 1972

1 januari 1994 1 januari 1997 1 januari 1999

De politie van Veldhoven in 1946. Op de voorste rij van links naar rechts: Mennen, Roza, Daamen en De Jong op de tweede rij: Liebregts, Dirks, Mudde, De Bruijn, Van Gerwen en twee onbekenden.

Grondgebied Grens bij de Poot van Metz. Gebied oostelijk daarvan werd bij Eindhoven gevoegd, volgens raadsbesluit in 1963 en herzien in 1971 in verband met wijziging tracé Poot van Metz Meerhoven bij Eindhoven gevoegd. Omgeving van De Hut en gebied ten westen van de Scherpenering naar (Vessem) gemeente Eersel Ruil enkele percelen in verband met de grens tussen Eindhoven en Veldhoven

gemeenten goed in staat waren om zelfstandig alle gemeenschappelijke zaken te bespreken. Binnen het gebied waren inmiddels Geldrop en Mierlo uit voorzorg overeengekomen dat zij zouden fuseren tot één gemeente, die de naam Geldrop-Mierlo zou krijgen. Veldhoven, Son en Breugel, Nuenen c.a. en Waalre bleven na 2001 zelfstandig.

van zijn eigen huis of een ruimte bij de kerk. In Oerle bouwde de gemeente Veldhoven een arrestantenlokaal aan het nieuwe huis dat de veldwachter daar voor zichzelf had laten neerzetten. De bouwkosten kwamen voor rekening van de gemeente, maar bij een eventuele verkoop van het huis diende een afzonderlijke bepaling te worden opgenomen over de cel189.

Politie

Rijkspolitie

De voormalige gemeenten Veldhoven c.a., Oerle en Zeelst hadden ieder één veldwachter, die zorgde voor orde en veiligheid binnen de gemeente. Toen de drie gemeenten werden samengevoegd, hield men het aantal veldwachters op drie. Ondanks de flinke groei van het inwoneraantal bleef dat zo tot 1943. Bekende veldwachters in die tijd waren H.J. Daamen en A.M. de Jong. Voor de gemeente Veldhoven werd in 1934 een Algemene Politieverordening vastgesteld, die in werking bleef tot deze in 1952 door een nieuwe werd vervangen. Een echt politiebureau was er niet. Soms moest de veldwachter zich behelpen met een kamer

In 1946 kreeg Veldhoven voor het eerst rijkspolitie. Ook nu was er geen eigen politiebureau en moest men zich tijdelijk behelpen met een zolder van het gemeentehuis en daarna met een kamer in het huis van wachtmeester Bakker aan de Dorpstraat. Groepscommandant van de rijkspolitie was M. Roza. Er waren drie posten, te weten in Oerle waar Th. Mennen was gestationeerd, in Zeelst A.M. de Jong en in Veldhoven H. J. Daamen. In 1957 werd begonnen met de bouw van een afzonderlijk politiebureau aan de Dorpstraat, dat in 1958 in gebruik werd genomen. Aan het begin van de zestiger jaren was de sterkte van de politie niet meegegroeid met de bevolkingstoename. Voor de 12 man personeel waren slechts één groepssurveillance-auto, een motor met zijspan en drie lichte motorrijwielen beschikbaar190.

Gemeentepolitie Toen Veldhoven in 1966 de grens van 25.000 inwoners overschreed, kreeg het voor het eerst gemeentepolitie. De gemeentepolitie werd officieel op 1 oktober 1967 opgericht. Vanwege de toename van het aantal politiemensen waren er al weer snel huisvestingsproblemen. Het oude gemeentehuis aan de Kapelstraat-Zuid en een loods aan de Djept werden tijdelijk in gebruik genomen. De definitieve oplossing was de bouw van een modern politiebureau aan de Geer. Dit gebouw

384


BESTUURLIJKE GESCHIEDENIS

werd ontworpen door architect Jacques Vaessen uit Eindhoven. Dit pand beschikt over een eigen cellencomplex. Op 13 maart 1984 werd het nieuwe politiebureau officieel geopend. Er werkten toen 63 mensen bij het Veldhovense politiekorps. Vanaf 1983 waren er in Veldhoven ook zes wijkteams waarvoor wijkteamagenten werden aangesteld191.

Territoriale afdeling Veldhoven In de negentiger jaren vond in Nederland een grootscheepse reorganisatie van de politie plaats. Er zijn voortaan één korps Landelijke Politiediensten en 25 regionale korpsen. Eén daarvan is het korps regio Brabant Zuid-Oost. Binnen die regio bestaan 18 territoriale afdelingen, waaronder de afdeling Veldhoven. Het kantoor van die afdeling is gevestigd aan de Geer. Het beheer van dit korps staat onder leiding van de burgemeester van de gemeente Eindhoven, omdat dit de grootste gemeente is binnen dit gebied192.

Brandweer Net als bij de politie had iedere gemeente in 1900 zijn eigen brandweer. Voor de brandbestrijding beschikten de gemeenten over brandspuiten, die voortgetrokken werden door een paard. Bij zo’n brandspuit hoorden emmers en brandhaken, waarmee bijvoorbeeld brandend stro van daken werd afgetrokken. Vaak stond de brandweer machteloos toe te kijken vanwege gebrek aan water of omdat men te laat ter plaatse was. Gelukkig kwamen er geen grote branden voor. In 1921 bleef de situatie nagenoeg hetzelfde omdat de gemeente bij voorkeur in ieder deel van Veldhoven tenminste één brandspuit wilde hebben en een aantal personen dat de brandspuit kon bedienen. Toch was er in die tijd in Veldhoven het nodige veranderd, doordat met de komst van fabrieken de bebouwing niet langer uitsluitend bestond uit woonhuizen en boerderijen. Bovendien was er meer lintbebouwing ontstaan, waardoor een brand een grotere omvang kon krijgen. Voor een brand in een fabriek was de brandweer destijds niet goed uitgerust. In 1924 kreeg de brandweer voor het eerst te maken met een brand in een fabriek en wel in de N.V. Van der Sanden’s Stoomschoenfabriek. De brand bleef beperkt tot één afdeling,

die volledig uitbrandde. Op 12 februari 1929 stond dezelfde fabriek opnieuw in brand. Dit keer ging het pand grotendeels verloren. Door de strenge vorst veranderde het bluswater al snel in ijs. Na de brand zag de ruïne er daardoor bijzonder uit. Na de verwoestende brand werd de fabriek weer opgebouwd193. De grote fabrieksbrand was nog geen aanleiding om de brandweer van betere blusmiddelen te voorzien. Dit zou pas mogelijk zijn zodra er waterleiding was. De Kruisstraat in Zeelst was in 1930 als eerste aangesloten op het gas- en waterleidingnet van de gemeente Eindhoven. De rest van Veldhoven volgde later. Het initiatief daarvoor kwam in 1931 van de inwoners zelf. Vanwege de hoge aanlegkosten en de krappe financiële situatie van de gemeente in deze crisistijd moest de aanleg worden uitgesteld. Vooruitlopend op die situatie werd op 13 december 1934 in Veldhoven een korps vrijwillige brandweer opgericht. Dit beschikte slechts over een eenvoudige brandspuit die door een paard werd getrokken. Voordat geblust kon worden, moest de tank eerst met emmers water worden gevuld. In 1936 werd een waterleidingbedrijf opgericht. Het drinkwater werd geleverd door de gemeente Eindhoven. In 1937 werd het lokale waterleidingbedrijf overgedragen aan de N.V. Waterleidingmaatschappij Oost-Brabant194. In dat jaar was men zover met de waterleiding dat de gemeenteraad besloot om de brandblusmiddelen aan te passen. Er werden drie slangenwagentjes aangeschaft, die geplaatst werden in Meerveldhoven, Veldhoven en Zeelst. Voor

385

Leden van de vrijwillige brandweer in Veldhoven in juni 1950.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Begrafenis van brandweerman A. J. G. van Amelsfort, overleden op 2 april 1958

Oerle was dit nog niet nodig, omdat het waterleidingnet nog niet was doorgetrokken naar dat deel van de gemeente195.

te Veldhoven.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog overlegde burgemeester Van Hooff met de commandant van de Duitse troepen in de gemeente Veldhoven. Zij kwamen overeen dat deze manschappen direct inzetbaar zouden zijn als er brand uitbrak. De commandant kreeg de beschikking over de sleutels van de brandspuithuisjes. Ook oefenden zijn soldaten met de slangenwagens en de motorspuit196. Verwrongen staal en puin na de brand in Wolspinnerij De Locht in Veldhoven op 3 februari 1950.

In 1948 publiceerde Janus Bijnen in Tussen de Sliffert en de Hut een verslag van de grote brand op den Broek van 1708. Hij gebruikte dit verhaal om aan te geven dat de gemeente

Veldhoven, sedert de oprichting in 1921, nog steeds niet over een goede brandweer beschikte. Het had 27 jaar geduurd voordat de gemeente een behoorlijke brandweerwagen aanschafte. Het was een Dodge-Beep met een Ajaxpomp. Die aanschaf hield verband met de naoorlogse reorganisatie van de Veldhovense vrijwillige brandweer. De leiding was toen in handen van W. J.C. Intven. Deze brandweercommandant beschikte in 1949 over 19 vrijwilligers. In 1950 emigreerde hij naar Canada. In die tijd vonden opnieuw enkele grote branden plaats, zoals op 3 februari 1950 in Wolspinnerij De Locht197. Vanaf 1 januari 1953 viel de brandweer onder de dienst gemeentewerken. De brandweer van Veldhoven trad tevens op als brandweer voor Vessem. Deze gemeente betaalde hiervoor een vergoeding aan Veldhoven. De ligging nabij vliegveld Welschap stelde hoge eisen aan het materieel van de brandweer. In 1954 raakte een straaljager, die net van daar was opgestegen, in brand. Terwijl het toestel naar beneden kwam, verloor het brandende kerosine. De straaljager vloog rakelings over de boerderij van Gerardus van Roosmalen op de Scherpenering in Oerle. Het strooien dak van de boerderij raakte meteen in brand. Anna, de vrouw van Gerardus van Roosmalen, redde haar vier kinderen uit de brandende boerderij. De piloot van het neergestorte vliegtuig kwam om het leven. De brand werd geblust door de brandweer van de vliegbasis, de brandweer van de daar gelegerde Engelsen, de Veldhovense en de Eindhovense brandweer198. Kort na deze brand besloot de brandweer om de Dodge-Beep-trekkermanschappenwagen te verkopen. In plaats daarvan schafte de gemeente een Daf-Kronenburg hogedruk-neveltankwagen aan, die voorzien werd van een brancard, een zuurstofkoffer, een grote EHBO-kist en andere materialen die gebruikt konden worden bij ernstige ongelukken en verdrinking. Ook werd de brandmelding verbeterd. Deze was aanvankelijk in het woonhuis van de commandant en de onder-commandant, maar vanaf 1956 vond die plaats in het kantoorgebouw van Gemeentewerken. Drie jaar later kregen alle brandweerlieden een brandbel in huis, waardoor telefoneren aan huis of bij de buren niet meer nodig was199.

386


BESTUURLIJKE GESCHIEDENIS

Uit oude brandweerverslagen De brandweer van Veldhoven bracht een schriftelijk jaarverslag uit. Hierin gaf de commandant een overzicht van de activiteiten, zoals assistentie bij het blussen van branden in en buiten de gemeente, deelname aan cursussen en wedstrijden, vergaderingen, veranderingen bij het personeel en de toestand van het materieel. Het is ondoenlijk om in het kader van dit boek al die feiten te noemen. Bij het lezen van de jaarverslagen komt soms een duidelijk tijdsbeeld naar boven. Om dit te illustreren gebruiken we twee willekeurige voorbeelden uit het jaarverslag van de brandweer van 1959.

In 1962 verhuisde de brandweer naar de voormalige sigarenfabriek De Paladijn201. Inmiddels was de vrijwillige brandweer van Veldhoven in toenemende mate actief in omliggende gemeenten. Dit hield verband met enkele gemeenschappelijke regelingen die het gemeentebestuur had gesloten. Zo was er een gemeenschappelijke regeling voor de bestrijding van bosbranden onder de naam Bosbrandweerkring Bladel. Verder hadden 34 gemeenten zich aangesloten bij de Regionale Brandweer Zuid-Oost NoordBrabant, die zich vooral bezig hield met brandpreventie202.

Regionale brandweer 19 september 1959 Uitslaande brand parochiehuis Van Vroonhovenlaan. Door het omwikkelen van een gloeilamp met crèpepapier in een der vertrekken op de 1e verdieping van het parochiehuis, waar een zgn. fancy-fair was ingericht, ontstond brand. In weinige ogenblikken stond een gedeelte van de kap van het gebouw in lichte laaie. 7 december 1959 Binnenbrand r.k. kleuterschool, Dorpstraat 26. Door het niet goed functioneren van een oliekachel ontstond een begin van brand in de r.k. kleuterschool aan de Dorpstraat. De blussing werd verricht door een der Eerw. Zusters, aan deze school verbonden, die de kennis opgedaan in de brandweerkursus Bedrijfszelfbescherming, meteen en met sukses in praktijk bracht.

Veldhoven trad op 9 oktober 1972 toe tot de Regionale Brandweer Zuid-Oost Noord-Brabant. Deze samenwerking werd in de tachtiger jaren versterkt203. In de negentiger jaren werd de organisatie enigszins veranderd door voortaan uit te gaan van operationele grenzen in plaats van gemeentelijke grenzen204. De brandweer werd ingezet tijdens enkele grote branden, zoals die van het Herculesvliegtuig op 15 juli 1996 op Eindhoven Airport en die van het veilinggebouw in Veldhoven, waarbij op 7 augustus 1994 onder meer de cultuur-historische collectie MaasRooijakkers gedeeltelijk in vlammen opging205.

In 1959, het jaar van het zilveren jubileum van de vrijwillige brandweer, werd in Veldhoven een jeugdkorps opgericht. Het bestond uit kinderen van brandweerlieden, die door oefening geschikt gemaakt werden om later hun vaders op te volgen. De eerste bevelhebber was de 13-jarige Jan van Hout. De gemeenteraad stelde op 23 december 1960 een brandverordening vast, waarin opslag, verwerking en vervoer van brandgevaarlijke stoffen, het voorkomen en beperken van brand, de brandmelding en de brandbestrijding werden geregeld200. Ook ging men meer aan cursussen doen. Zo werd in 1961 een bedrijfsbrandweer opgeleid voor de Velasques sigarenfabriek.

387

Bedrijfsbrandweer van de Velasques sigarenfabriek in 1961.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

De huidige gemeentelijke vrijwillige brandweer van Veldhoven maakt deel uit van de Regionale Brandweer Zuidoost-Brabant, die gevestigd is in Eindhoven in de Deken van Somerenstraat. De brandweerkazerne voor Veldhoven is gevestigd aan De Run 5610. In Veldhoven bestaat de brandweer uit vier beroepskrachten en ruim 40 vrijwilligers.

KERKELIJKE GESCHIEDENIS De onstuimige groei van de gemeente Veldhoven had ook tot gevolg dat het aantal parochies toenam van vier naar zes. In de zestiger jaren ging men nog van het standpunt uit dat Veldhoven in de toekomst tenminste tien kerken zou krijgen, maar de tijden veranderden en vanaf de zestiger jaren nam het kerkbezoek vrijwel jaarlijks af.

Sint-Lambertusparochie in Meerveldhoven

De processie van Westerhoven naar Meerveldhoven in mei 1957 op de terugweg naar huis.

Meerveldhoven geniet vooral bekendheid als bedevaartplaats van Onze-Lieve-Vrouw ter Eik. Jacobus Pompen was sinds 1899 pastoor van de parochie Meerveldhoven. Het kerkbestuur gaf in 1902 opdracht voor de bouw van een nieuwe pastorie in de tuin naast de kerk. Nog voordat de pastorie klaar was, ontving pastoor Pompen een benoeming tot vicaris-generaal van het bisdom Den Bosch. In datzelfde jaar werd hij tevens kanunnik van het kapittel van de Sint-

Jan in Den Bosch. Pompen ontwikkelde zich tot één van de meest vooraanstaande geestelijken binnen het bisdom. Hij werd in 1912 deken van de Sint-Jan en in 1917 proost van dat kapittel. Hij bekleedde veel functies binnen kerkelijke organisaties en was voorzitter van het bestuur van het Instituut voor Doofstommen in SintMichielsgestel. Monseigneur Pompen overleed in Den Bosch op 2 juni 1931. Hij was slechts 21/2 jaar pastoor geweest in Meerveldhoven. In die korte tijd had hij de kerk laten polychromeren en liet hij de staties maken voor het processiepark van de zeven smarten van Maria. De voltooiing van twee daarvan heeft hij nog meegemaakt. Deze kapelletjes met staties waren ontworpen door L. Hezenmans en werden vervaardigd in het atelier van beeldhouwer J. Custers uit Stratum. Het processiepark werd voltooid onder pastoor Goossens. De bouw van de kapelletjes werd bekostigd met giften van weldoeners. In 1910 nam het kerkbestuur het initiatief voor een vergroting van de kerk. Architect Jan Stuyt uit Amsterdam ontwierp een vergroting van de kerk ter hoogte van het priesterkoor. Het oude koor werd in 1911 afgebroken en daarvoor in de plaats verschenen een dwarsbeuk en een nieuw priesterkoor. Sloopmaterialen van het oude priesterkoor werden verwerkt in een rustaltaar dat in 1912 tot stand kwam in het processiepark. De verbouwde kerk kon op 11 februari 1912 in gebruik worden genomen206. Het jaar 1914 was voor de parochie Meerveldhoven een hoogtepunt. Behalve de wijding van de nieuwe klokken en de viering van het 121/2-jarige jubileum van pastoor Goossens vond ook een groot feest plaats vanwege het feit dat 650 jaar geleden het beeldje van OnzeLieve-Vrouw in Meerveldhoven werd gevonden. Men ging er destijds van uit dat het beeld van vóór 1264 zou dateren, maar dat blijkt achteraf niet waar te zijn207. De bedevaarten naar Onze-Lieve-Vrouw ter Eik hadden in de Mariamaanden mei en oktober grote drukte tot gevolg in de parochie Meerveldhoven. In die maanden werden extra missen opgedragen en vonden processies plaats in de tuin achter de kerk. De bevolking hield kort vóór de meimaand grote schoonmaak in huis en in de tuin. Het erf werd daarbij netjes geharkt209.

388


KERKELIJKE GESCHIEDENIS

Viering 650 jaar Onze-Lieve-Vrouw Meerveldhoven De viering op 4 mei 1914 was groots opgezet. Een dag later verscheen een uitvoerig verslag van het feest op de voorpagina van de Meierijsche Courant. Het begon met de woorden: Reeds in den vroegen morgen stroomden de pelgrims in talrijke scharen naar het oude Meerveldhoven. Zij kwamen uit elke stad, uit elk dorp der Meierij, uit Peel- en Kempenland tot heel verre van over de Belgische grenzen. Zij kwamen om te eeren de Heilige Moedermaagd in haar uitverkoren genadeoord, om te vieren het dertiende gouden jubilé der vinding van het miraculeuze beeld van Onze Lieve Vrouw ter Eijk. Vanwege de grote toeloop van pelgrims waren extra trams naar Meerveldhoven ingezet. Voor de pontificale hoogmis had het kerkbestuur monseigneur Pompen, de vicaris-generaal van het bisdom Den Bosch, gevraagd. De mis werd opgedragen door monseigneur Pompen en pastoor Goossens van Meerveldhoven, met assistentie van: H. Goossens, pastoor te Eersel, A. van Laarhoven, professor van het seminarie in Haaren, J. van Laarhoven, kapelaan te Tilburg, P. Preyers, kapelaan te Breda, J. Preyers, kapelaan te Hoeven, A. Rubbens, kapelaan te Tongelre en H. Goossens, theologant te Haaren. Na het Lof, dat druk bezocht werd, vond in de tuin bij de kerk een processie plaats, geleid door de zusters en door de processiecommissarissen. Er namen groepen deel uit diverse omliggende parochies. De parochies Sint-Petrus en Sint-Antonius uit Woensel droegen een scheepje mee met als voorstelling de Sterre der Zee, voorafgegaan door 70 maagden met gouden sterren en zilveren palmtakken. Uit Veldhoven kwam een historische groep in middeleeuwse kledij, voorstellende de hertog van Sondervic. In de groep uit Meerveldhoven werd het beeldje van Onze-Lieve-Vrouw meegedragen, omringd door bruidjes en maagden en gevolgd door geestelijken, het gemeentebestuur van Veldhoven c.a., het erecomité en mr. F. van Lanschot. Een groep uit Gestel droeg een voorstelling mee van het kasteel van Blaarthem. Uit Zeelst kwamen 60 bruidjes, die ieder een rozenkrans hadden. Verder waren er groepen uit Aalst, Bladel, Eersel, Son en Westerhoven. In de optocht trokken muziekgezelschappen mee uit Veldhoven, Zeelst, Meerveldhoven, Son en Zijtaart. In de processietuin was een rustaltaar geplaatst. Toen de geestelijke met het allerheiligste daar aankwam, knielden de pelgrims. Daarna werd het Tantum Ergo gezongen en vervolgens vond de zegening plaats. Vanuit de processietuin zette de processie zich voort naar de kerk. Daarna vond een optocht plaats door het dorp, langs de Kapellaan en de Tramstraat. In de straten stonden veel toeschouwers. Het verslag eindigde met enkele zinnen die kenmerkend zijn voor de schrijfstijl van die jaren: Zelden werd een feest met zulk een grootsche pracht gevierd als dat van Onze Lieve Vrouw in Meerveldhoven. Opnieuw heeft het duidelijk bewezen welke innige liefde ons katholieke volk bezielt, waar het geldt de vereering van die Moeder, wier wonderbaar beeld nu sinds zeshonderd en vijftig jaren met steeds stijgenden luister troont tusschen de takken van den eik. Elk der duizenden op dezen dag met oprechte geestdrift in ’t harte naar Meerveldhoven getogen, heeft zijn deel en zijn verdienste in die hulde. Deze viering is een fraaie illustratie van het Rijke Roomse leven uit die tijd208.

Het beleid van de parochie was in de twintiger jaren vooral gericht op de invoering van bijzonder onderwijs in de parochie. Pastoor Verhoysen had in 1919 al een kleuterschool opgericht, terwijl pastoor Van Laarhoven plannen had voor de oprichting van een meisjesschool. Hij wilde een zusterklooster stichten in zijn parochie, waarvan de zusters zich bezig zouden gaan houden met het onderwijs aan kleuters en meisjes. Voor dat doel werd in 1924 de boerderij van Jan Baselmans aangekocht, die tegenover de kerk van Meerveldhoven lag. De zusters francis-

canessen uit Veghel waren bereid een klooster op die plaats te stichten en zich te gaan toeleggen op onderwijs. Op 11 november 1930 kon het nieuwe klooster worden betrokken. In datzelfde jaar werd ook de meisjesschool in gebruik genomen en kwam de openbare jongensschool in handen van het kerkbestuur, waardoor het een bijzondere school werd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog moesten de klokken, die in 1914 waren aangekocht, worden ingeleverd. Een jaar later moest pastoor Van de Ven de pastorie afstaan aan Duitse officieren.

389


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Het luiden van klokken

In 1953 werd de nieuwe kerk in Meerveldhoven geconsacreerd door monseigneur Mutsaerts. Foto uit 1959, met een typische friettent van Bertje van de Vorst, uit

Bij de overdracht van klokken aan de parochie of bij het wijden van nieuwe klokken werden regels opgesteld over het gebruik daarvan door het gemeentebestuur en soms ook voor de protestante gemeenschap. In dat kader deden zich enkele incidenten voor. Dit was het geval toen de protestanten een eigen kerkje in gebruik namen. Kort daarna vond op donderdag 5 februari 1914 de inwijding plaats van de klokken in Meerveldhoven. De nieuwe klokken, die kleinere exemplaren van het jaar 1810 vervingen, droegen de afbeeldingen van de gekruiste Zaligmaker, Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangen en van de Heilige Augustinus210. Aan de laatste heilige is te zien dat pastoor Goossens die had geschonken. De klokken waren gegoten door de firma Petit en Fritsen uit AarleRixtel. Toen op 15 juni 1914 rijksveldwachter Evert Huizing overleed, diende deze protestant uit Meerveldhoven begraven te worden. De predikant en de familie Huizing vroegen aan pastoor Goossens of de klokken geluid mochten worden voor de overledene. Voorheen gebeurde dat altijd, omdat over het luiden van klokken een overeenkomst bestond tussen het gemeentebestuur en de parochie. De nieuwe klokken waren echter eigendom van de parochie. Op grond daarvan gaf pastoor Goossens geen toestemming. Hij nam in verband met deze kwestie contact op met bisschop Van de Ven in Den Bosch. Deze antwoordde per omgaande dat de pastoor geen klokken mocht luiden voor een begrafenis van andersdenkenden211.

die tijd.

In 1955 werd deze zonnewijzer onthuld toen Henricus Theodorus van der Meeren (1855-1957) 100 jaar werd. In het midden kapelaan Geurts, die pastoor werd in de Sint-Jozefparochie, geheel rechts deken Van de Ven uit Meerveldhoven.

Na de oorlog groeide de parochie veel sterker dan gedurende de eerste helft van de 20ste eeuw. Omdat voor de nieuwe wijken, zoals d’Ekker, ook kerken gebouwd zouden worden, was het niet duidelijk of er wel een nieuwe, veel grotere kerk in Meerveldhoven moest komen. Na overleg met de gemeente en het bisdom besloot het kerkbestuur om een nieuwe kerk te bouwen. Architect Clement maakte plannen om naast de bestaande kerk een nieuwe kerk te bouwen. Zodra de oude kerk zou zijn gesloopt, zou op die plaats een nieuwe Mariakapel komen. Aannemer Van der Velden stelde voor om op het processiepark een noodkerk in te richten. Hij kon dan meteen overgaan tot de

390

sloop van de oude kerk. Ook kon hij daarbij funderingen van de oude kerk gedeeltelijk gebruiken. In 1952 werden de plannen uitgevoerd en in 1953 kon de nieuwe kerk in gebruik worden genomen, die door monseigneur Mutsaerts op 4 oktober 1953 is geconsacreerd212. Omstreeks 1960 verloor het processiepark zijn oorspronkelijke functie. Het werd aan de gemeente verkocht, die vervolgens de kapelletjes en het rustaltaar liet slopen. Daarna werd het een openbaar park dat jaarlijks op 15 augustus wordt gebruikt voor de lichtprocessie. Momenteel is deze kerk nog steeds in gebruik. De bedevaarten naar Onze-Lieve-Vrouw ter Eik gaan onverminderd voort, ook al is na 1970 op veel plaatsen het kerkbezoek afgenomen. In 1994 bracht monseigneur Ter Schure, bisschop van Den Bosch, een bezoek aan Meerveldhoven.


KERKELIJKE GESCHIEDENIS

Het aantal pelgrims dat in de meimaand Meerveldhoven bezoekt, is nog steeds groot. In 1998 werd dat aantal geschat op 20.000 Ă 30.000 personen213. De Sint-Lambertusparochie van Meerveldhoven is momenteel de enige zelfstandige parochie in Veldhoven. De andere parochies werken inmiddels samen.

Sint-Jan de Doperparochie in Oerle In de jaren 1877-1878 was in Oerle een koepelkerk gebouwd naar het ontwerp van de Bossche architect Lambert Chr. Hezenmans. In 1908 vond een inspectie van het gebouw plaats. Er werden flinke uitgaven voorzien voor de restauratie van de koepel en de toren. Er gingen zelfs stemmen op om de koepel af te breken. Op grond van die bevindingen kreeg architect Van Aalst de opdracht opnieuw een onderzoek in te stellen. Het gebouw bleek er nog slechter aan toe te zijn dan gedacht. Ook was er sprake van schimmelvorming, wat tot gevolg had dat de schilderingen in de kerk bijna niet meer te zien waren. Op grond van dat rapport besloot het kerkbestuur om de kerk en toren maar af te breken en een nieuwe kerk te bouwen. De bisschop verleende daaraan zijn goedkeuring. Er werd in de krant zelfs beweerd dat bisschop W. van de Ven een nieuwe kerk aan Oerle zou schenken, maar dat was een misverstand, dat kort daarna in de krant werd rechtgezet. De bouwkosten zouden wel degelijk opgebracht moeten worden door de parochianen en eventuele andere weldoeners. Ondertussen was pastoor Suetens in een correspondentie verwikkeld met het gemeentebestuur van Oerle over subsidie, de overdracht van de toren, het dempen van sloten op het bouwperceel, de eigendomsrechten van de klokken en andere aangelegenheden. Volgens de pastoor verliep alles niet naar wens. De gemeenteraad liet weten dat de gemeente Oerle te arm was om aan alle wensen van het kerkbestuur te voldoen. Ook voorzag burgemeester Van de Heuij voor de toekomst nog andere grote kostenposten, waar evenmin geld voor beschikbaar was. Rondom de bouw van een noodkerk en de kerk ontstonden opnieuw problemen tussen het kerkbestuur en de gemeente. Aannemer W. Broens uit Tilburg was al met de bouw van de noodkerk begonnen voordat de gemeente een bouwvergunning had verleend. Burgemeester Van den Heuij liet

Pastoors van Meerveldhoven Jacobus Pompen Augustinus Henricus Maria Goossens Leonardus Everardus Verhoysen Josephus Jacobus van Laarhoven Martinus van de Ven Antonius Wilhelmus van Heiningen Petrus Cornelis Maria Rijken Bernardus Henricus Johannes van de Sande Fredericus Martinus Lambertus Ouwens Dominiqe Frans Alphons Donders

Periode 1899-1902 1902-1915 1915-1922 1922-1936 1936-1967 1967-1970 1970 1970-1996 1996-2002 2003-heden

daarop het werk stilleggen. Pas toen de papieren in orde waren, kon het werk worden voortgezet. Toen op 28 april 1911 de noodkerk in gebruik werd genomen, kon de oude kerk worden gesloopt. In augustus droeg de gemeente de toren en de klokken over aan het kerkbestuur, zodat aan dat conflict ook een einde kwam. De pastoor verhaalde dat de burgemeester tegen de overdracht van de klokken was, maar dat de gemeenteraad unaniem besloot om aan het verzoek van de pastoor te voldoen214. De nieuwe kerk werd ontworpen door architect W.Th. van Aalst. Hij stond bekend als bouwer van kerken en kloosters. Onder meer de kerken van Hulsel en Meerveldhoven waren door hem gebouwd. In Best, de geboorteplaats van pastoor Suetens, bouwde Van Aalst het zustersklooster. Aannemer Broens had de bouw van de kerk, inclusief de afbraak van de oude kerk en het optrekken van de houten noodkerk, aangenomen voor 36.350 gulden. Voor het metselwerk gebruikte Van Aalst stenen van de Zeelster steenfabriek De Koraal. De pastoor was zeer

391

In 1911 werd deze nieuwe Sint-Janskerk in Oerle gebouwd, naar het ontwerp van architect W.Th. van Aalst.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

lovend over de kwaliteit van de gebruikte specie, die telkens door kalkbeheerder Petrus Bierings uit Oerle werd gecontroleerd. Het kerkbestuur had een les geleerd met de vorige kerk. Daarom zag het extra toe op de kwaliteit van de fundering, het aanbrengen van een betonlaag onder de planken vloeren en de aanwezigheid van spouwmuren. Op 10 augustus 1911 vond de plechtigheid van de eerste steenlegging plaats. Op 1 mei 1912 kon de nieuwe kerk in gebruik worden genomen. Die dag bracht pastoor Suetens het Heilig Sacrament van de noodkerk naar de nieuwe parochiekerk. Het interieur van de kerk was grotendeels afkomstig uit de voormalige koepelkerk. In 1912 werden in het priesterkoor twee glas-in-loodramen aangebracht, die vervaardigd waren door glazenier Jozef Menke uit Goch. De ramen stelden Sint-Jan-Baptist en Sint-Antonius-Abt voor. In 1919 schonken de parochianen, bij gelegenheid van het 121/2-jarig pastoorsjubileum van pastoor Suetens, een groot glas-in-loodraam met een voorstelling van het Heilig-Hart van Christus, dat gemaakt was door het bekende atelier van W. Derix uit Kevelaer. De firma F. van de Kerkhof uit Aarle-Rixtel plaatste een uurwerk in de toren. Dit uurwerk was, zoals in 1911 afgesproken, geschonken door het gemeentebestuur van Oerle. De twee klokken, die in 1755 door Alexius Petit uit Someren waren gegoten, vergoot de firma H. Fritsen uit Aarle-Rixtel in 1912 tot drie nieuwe klokken. Deken A. Damen van Eindhoven wijdde op 14 maart 1912 de nieuwe klokken. Onder speciale voorwaarden behield het gemeentebestuur het recht om van deze nieuwe klokken gebruik te maken. In een reglement waren die voorwaarden vastgelegd. Dat leverde nogal wat hilariteit op, omdat uit het reglement bleek dat de gemeente voor feesten in Oerle de klokken niet mocht gebruiken215. In datzelfde jaar verleenden de boeren hand- en spandiensten bij het ophogen van het oude kerkhof en de aanleg van een nieuw kerkhof. Pastoors van Oerle Joannes Vogels Augustus Joannes Suetens Adrianus Cornelis de Bont Henri J.F.M. Bless Gerardus Johannes Marie Vekemans

392

periode 1874-1907 1907-1923 1923-1947 1947-1972 1972-2000

In 1927 vierde pastoor De Bont zijn 25-jarig priesterfeest. De opbrengst van de collecte werd gebruikt voor het aanbrengen van elektrische verlichting in de kerk. Ook de nieuwe kerk had gebreken. Het pleisterwerk liet los en diende vervangen te worden. In 1932 voerde de firma Rombouts uit Woensel dat werk uit. Tijdens de oorlog vorderden de Duitsers de drie kerkklokken, bovendien twee klokken van het klooster. De klokken werden op 31 januari 1943 afgevoerd om te worden omgesmolten. Bij de eerdergenoemde bombardementen van 15 augustus en 17 september 1944 sneuvelden de ruiten van de kerk en de pastorie. In 1948 werden de glas-in-loodramen hersteld en op 29 januari 1950 konden drie nieuwe klokken worden gewijd. Van de 8000 gulden voor deze klokken betaalde het Rijk 5000 gulden wegens oorlogsschade. Ter gelegenheid van het 25-jarig priesterfeest van pastoor Bless werd in 1954 de kerk verrijkt met een nieuw hoofdaltaar, dat ontworpen was door architect B. J. Koldeweij uit Voorburg. In de zestiger jaren deden nieuwe denkbeelden in de kerk opgang. De pastoor droeg de mis niet meer op aan het hoofdaltaar, met de rug naar de parochianen. In plaats daarvan kwam in de kerk een altaartafel, zodat de pastoor de mis kon lezen met het gezicht naar de parochianen. In de kerk van Oerle was die aanpassing maar net mogelijk. In 1972 werd de oude pastorie naast de kerk gesloopt. Twee jaar later kon pastoor Vekemans een nieuwe pastorie betrekken. Hij woonde in de tussentijd in het vroegere woonhuis van Segers. In 1984 werd de parochie Oerle uitgebreid met parochianen van de nieuwe wijk Heikant. Er was toen tijdelijk sprake van de parochie Oerle-Heikant216. In het bisdom Den Bosch werden in de tachtiger jaren veel kerkbesturen omgezet in een parochiebestuur met een parochievergadering. In de parochiegids van Oerle van 1992 wordt een parochiebestuur genoemd van vijf personen en een parochievergadering die bestond uit 10 personen. Tevens waren er toen enkele werkgroepen actief217. Op 1 mei 2004 gingen de parochies van de Heilige-Caecilia, de Heilige-Geest en Sint-Jan de Doper samen in de nieuwe parochie Heilige Drie-Eenheid.


KERKELIJKE GESCHIEDENIS

Heilige-Caeciliaparochie te Veldhoven De Waterstaatkerk van Veldhoven, die in de jaren 1834/1835 was gebouwd, begon kort na 1900 te klein te worden. Het onderhoud kostte veel geld doordat een zwam (wilde weigert) het hout aantastte. Het lukte niet deze hardnekkige zwam te bestrijden. Pastoor Achterbergh liep met plannen rond om een nieuwe kerk te bouwen achter de pastorie en de bestaande kerk. Hij had hiervoor contact gezocht met de bekende architect Wolter te Riele (1867-1937) uit Deventer. Voordat de pastoor op 30 januari 1912 bisschop W. van de Ven benaderde met het verzoek om een nieuwe kerk te mogen bouwen, liet hij enkele ontwerpen maken. Uit de brief aan de bisschop blijkt dat pastoor Achterbergh beschikte over een uitgewerkt plan met bijbehorende begroting. Toen de bisschop niet meteen op deze brief reageerde, zond de pastoor een tweede brief, dit keer in zijn hoedanigheid als voorzitter van het kerkbestuur. Bij de gemeente Veldhoven c.a. probeerde het kerkbestuur een subsidie te krijgen van 5000 gulden in een keer of 20 keer 250 gulden voor de bouw van een kerktoren. De gemeenteraad stelde voor om daar 20 keer 175 gulden van te maken. Verder wilde de gemeente een oude vordering van 1400 gulden, daterende van 1834, inwisselen. Deze toezeggingen waren niet voldoende om aan de bouw te beginnen. Op 26 november 1912 bracht pastoor Achterbergh een bezoek aan bisschop W. van de Ven en vicaris-generaal J. Pompen. Na die audiĂŤntie besloot de pastoor geld te lenen tegen 3% rente. Binnen een maand kon hij 20.000 gulden opnemen en ongeveer een half jaar later beschikte de pastoor al over 50.000 gulden. Dit bedrag was bijna toereikend om met de bouw te beginnen. Naar aanleiding van die ontwikkelingen besloot de gemeenteraad een subsidie voor de bouw van de kerktoren toe te zeggen van 20 keer 200 gulden. Van de eerdere inwisseling van de vordering werd afgezien. Architect Wolter te Riele had de bouwkosten begroot op 52.500 gulden. Aannemer Willem Broens was de laagste inschrijver, hij nam de werkzaamheden aan voor 51.316 gulden. Op 2 mei 1913 sloot hij het aanbestedingscontract met het kerkbestuur. Broens had een jaar eerder ook in Oerle de kerk gebouwd. Onder grote belangstelling vond op 18 juni 1913 de eerste-steenlegging plaats. De steen zelf

vermeldt de naam van pastoor H. J. Achterbergh en de foutieve datum 19 juni 1913. Ruim een jaar later, op 18 juli 1914, werd de kerk in gebruik genomen. Het interieur van de kerk, zoals altaren en beelden, was deels betaald van schenkingen door Veldhovenaren. De glas-in-loodramen in het priesterkoor waren vervaardigd door het atelier van Wilhelm Derix uit Kevelaer. De sloop van de oude Waterstaatskerk werd opgehouden door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. In de kerk werden zelfs militairen ingekwartierd. Toen dat niet meer nodig was, kon in november 1914 met de afbraak worden begonnen.

Ontwerptekening van architect Wolter te Riele voor de Caeciliakerk in Veldhoven uit 1912.

Het is opmerkelijk dat pastoor Verhoeven in 1919 de kerk in min of meer verwaarloosde staat aantrof. Het gebouw was vuil, hier en daar stond versleten meubilair en zelfs was er sprake van een lekkend dak. De kerk beschikte niet over een koster en ook de pastoorsmeiden Pastoors van Veldhoven Hubertus Josephus Achterbergh Antonius Verhoeven Antonius Joannes Petrus Damen Cornelis Antonius Wilhelmus van Rooy Dr. Johannes Jacobus Verhees Martinus de Vries H. Petit J.A.A.M. Tonino W. Smulders

Jaren 1896-1919 1919-1945 1945-1964 1964-1981 1981-1987 1987-1992 1994-1997 2000-2004 2005-heden

393


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Op bedevaart naar Werbeek Tussen de Vlaamse dorpen Retie en Dessel ligt de kapel van Onze-Lieve-Vrouw ter Sneeuw. De kapel dateert uit 1646. De norbertijner pastoors van Veldhoven stimuleerden in de 17de eeuw de bedevaart naar Werbeek, met name pastoor Crols, die geboren was in Retie, en pastoor Bertrand. In 1908 richtte pastoor H. J. Achterbergh de processiebroederschap naar Werbeek op, waarmee de bedevaart nieuw leven werd ingeblazen. Aanvankelijk begon het als een voetprocessie van Veldhoven naar Retie, maar met de tram was de bedevaartplaats ook gemakkelijk te bereiken. Als men met de tram reisde, dienden mannen in de voorste wagon te stappen, de harmonie in de middelste en vrouwen in de achterste. Onderweg werden rozenhoedjes gebeden en liederen gezongen uit het zangboekje van de broederschap. Vanaf de wissel van de trambaan in Retie ging het in twee rijen te voet naar de kapel. Nu liepen de vrouwen voorop, gevolgd door de harmonie en daarachter de mannen. De pastoor van Veldhoven was directeur van de processiebroederschap. Hij benoemde twee broedermeesters, die zorgden voor het ophalen van de contributie, het werven van leden en handhaving van de orde tijdens de processie. Jaarlijks vindt deze bedevaart nog steeds plaats in de maand augustus218.

Onthulling van het kruisbeeld in Veldhoven op de hoek van de Dorpstraat met de Genderstraat. Op de achtergrond de boerderij van Jan van den Oever. Foto uit de dertiger jaren.

Het klooster in Veldhoven in 1906.

hadden de pastorie verlaten. In 1920 begon pastoor Verhoeven met het opfrissen van het interieur. Hij liet een nieuwe preekstoel maken en kocht een nieuwe kruisweg. Enkele jaren later verplaatste hij de ruimte voor het zangkoor naar de eerste geleding van de kerktoren. Op 23 september 1929 kwam bisschop A.F. Diepen naar Veldhoven om de kerk te consacreren. Daarbij waren enkele priesters aanwezig die in Veldhoven waren geboren. Tijdens de oorlog gebruikten de Duitsers Welschap als militair vliegveld. Voor het opstijgen en aanvliegen kwamen de vliegtuigen telkens vrij dicht bij de kerk van Veldhoven, die in de aanvliegroute lag. In 1941 eisten de Duitsers dat de toren van de Heilige-Caeciliakerk met 15 meter zou worden ingekort. Dit werk werd kort daarna uitgevoerd. In 1946 kon

394

met de wederopbouw van de spits worden begonnen. Hiervoor konden de meeste afbraakmaterialen van 1941 worden gebruikt. Van de totale kosten van ruim 3000 gulden droeg het rijk 75% bij in verband met de Oorlogsschaderegeling Kerkelijke Gebouwen. De uitbetaling vond pas in 1952 plaats. Net als in andere parochies vorderden de Duitsers in 1942 de klokken. In de toren hingen twee klokken die Hendrik Petit uit Aarle-Rixtel in 1801 en in 1815 had gegoten. Beide klokken werden uit de toren gehaald. Drie Veldhovense jongens, Jan Sliepenbeek, Antoon Waarma en Jan Hoeks, ontvreemdden in de nacht van 20 op 21 januari 1943 de klok van 1801 en duwden deze in de gracht van Den Doolhof. Toen na enige tijd het waterpeil in de gracht daalde, werd de klok zichtbaar. Enkele boeren hebben toen met paarden de klok uit het water gevist en in een veld begraven. Deze plaats staat nog bekend als de Klokdijk. Op 1 januari 1945 werd de klok weer in de kerktoren gehangen. Sinds 1992 hangt de klok niet meer in de kerktoren.


KERKELIJKE GESCHIEDENIS

De firma Verspaandonk heeft de klok geadopteerd en in 1992 een klokkenstoel geschonken, die geplaatst is op de hoek Kleine Dreef/ Klokdijk. Daar is ieder jaar de officiĂŤle 4 mei herdenking compleet met toespraken, kranslegging en 2 minuten stilte. Vanwege de snelle groei van Veldhoven was de kerk in de vijftiger jaren al weer te klein. In 1955 ontwierp architect C.G. Geenen uit Eindhoven een plan om de kerk te vergroten van 650 zitplaatsen naar ruim 1000 zitplaatsen. Vanwege enkele wensen van pastoor Damen en leden van het kerkbestuur werden nog aanpassingen gemaakt. De kosten van deze verbouwing kwamen hoger uit dan de financiĂŤle middelen van de kerk toelieten. De uiteindelijke bouwkosten bedroegen ruim 450.000 gulden, terwijl aanvankelijk een begroting was opgesteld voor bijna 300.000 gulden. De verbouwde kerk was veel lichter van kleur dan daarvoor, doordat de polychromie was vervangen door een lichtgrijze kleur. De indeling van de kerk was voor die tijd modern, omdat het hoogaltaar was vervangen door een vrijstaand altaar; ook was de preekstoel verwijderd. De communiebanken bleven bestaan, maar werden aan weerszijden van het priesterkoor geplaatst. Op 22 maart 1958 kon de kerk in gebruik worden genomen.

Al snel bleek dat de vergroting niet nodig was geweest, omdat het kerkbezoek in die jaren begon terug te lopen. Tien jaar na deze grote verbouwing liet pastoor Van Rooij het interieur nogmaals aanpassen. Hij liet de communiebanken verwijderen en tevens zes beelden van engelen. Hierdoor ging nog meer van het oorspronkelijke karakter van de kerk van architect Wolter te Riele verloren. Door de modernisering en vergroting van het priesterkoor kreeg het zangkoor voortaan een plaats voor in de kerk. Het dameskoor en het herenkoor fuseerden kort daarna tot een gemengd koor. Dat was in die tijd mogelijk, terwijl het onder pastoor Verhoeven nog uitgesloten was. Na pastoor Van Rooij waren enkele ordegeestelijken pastoor in Veldhoven. Pastoor Verhees behoorde tot de congregatie van de paters van de Heilige Geest en pastoor De Vries maakte deel uit van de congregatie van de assumptionisten219. Met ingang van 1 mei 2004 zijn de parochies van de Heilige-Caecilia, de Heilige-Geest en Sint-Jan de Doper samengegaan als parochie Heilige Drie-Eenheid.

Klok Stichting Dodenherdenking Veldhoven

Sint-Willibrordusparochie te Zeelst De Williborduskerk van Zeelst moest omstreeks 1900 nog worden voltooid. Er ontbrak een torenspits en ook aan het interieur moest nog het een en ander gebeuren. Het interieur werd tussen 1900 en 1902 gepolychromeerd door de Eindhovense schilder Piet Bockholts. Deze destijds 30-jarige schilder en decorateur heeft de meeste kerkinterieurs in de omgeving van

395

De opbouw van de torenspits in Zeelst in 1907. Deze was ontworpen door de Amsterdamse architect Cuypers.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Pastoors van Zeelst Joannes Baptista Mommersteeg Joannes Josephus Kluijtmans Antonius Cornelis Wilhelmus Keukens Martinus Josephus de Bont Dr. Bernardus Franciscus Ernestinus van Welie A. Kuijpers Lambertus A.M. van Berkel Franciscus J. de Kort

Jaren 1889-1905 1902-1926 1926-1929 1929-1941 1941-1967 1967-1977 1977-1985 1986-2000

Eindhoven geschilderd. Bockholts bracht de polychromieschilderingen meestal door middel van sjablonen aan op bepleisterde muren. Het polychromeren van een kerkinterieur was eind 19de eeuw sterk in de mode. In de tweede helft van de 20ste eeuw verdwenen op de meeste plaatsen deze schilderingen, omdat men van mening was dat de kerk daardoor te donker werd. In plaats daarvan werden de bepleisterde muren gewit of in een lichte tint beschilderd. Pastoor Mommersteeg had de schilderingen in Zeelst zelf betaald. Hij overleed op 17 september 1905.

Pastoor Kluijtmans liet in 1907 de spits weer op de kerktoren plaatsen. De 23 meter hoge spits werd door architect Cuypers uit Amsterdam ontworpen. Het werk werd uitgevoerd door W.F. Wijers uit Tilburg. Rondom de torenspits werden vier kleine torentjes geplaatst. Na de voltooiing daarvan in september 1907 beijverden de parochianen zich voor de plaatsing van een torenuurwerk220. In 1926 vierde pastoor Kluijtmans zijn 40-jarig priesterfeest. Bij die gelegenheid schonken de parochianen van Zeelst een Heilig-Hartbeeld, dat vervaardigd was door de bekende beeldhouwer August Falise (1875-1936). In die jaren kreeg bijna iedere parochie een Heilig-Hartbeeld, dat een centrale plaats kreeg op het kerkplein of op een markant punt. Vrijwel tegelijk met Zeelst vonden onthullingen van Heilig-Hartbeelden plaats in Volkel en in Reusel. De intronisatie van het Heilig-Hartbeeld in Zeelst in juni 1926 was een hele plechtigheid. Er was een optocht samengesteld waaraan ongeveer alle verenigingen uit Zeelst deelnamen, zoals het Sint-Jorisgilde en het OnzeLieve-Vrouwegilde, de handboogschutterijen De Eendracht en Vreugd zij ons Doel, harmonie l’Union Fraternelle, de Boerenbond, de werkliedenbond, de jonge boerenstand en het Sint-Ambrosiusbijengilde, kerkelijke broederschappen, zoals de Heilige Familie en de Congregatie van Onze-Lieve-Vrouw, schoolkinderen en andere groepen221. Vaak werden verbeteringen en aanpassingen aan de kerk en het interieur aangebracht zodra de pastoor of de parochie een jubileum te vieren had. Toen pastoor De Bont in 1932 zijn zilveren priesterfeest vierde, schonken de parochianen centrale verwarming voor de kerk. Tijdens de oorlog vorderden de Duitsers de drie klokken van Zeelst. Het ging om een klok van Hendrik Petit uit 1815, die in 1915 was hergoten, een klok uit 1551 van Peter van der Ghein en een originele klok van Hendrik Petit van 1815. De klok van 1551 bevat renaissance motieven en plaquettes222. Ofschoon de Duitsers verklaarden dat zij geen historische klokken zouden meenemen, werd de grote klok van Peter van der Ghein toch op transport gesteld naar de opslagplaats in Tilburg. In Veldhoven hadden zowel de pastoor als de burgemeester zich ervoor beijverd om de klok te sparen, maar het mocht

Bidprentje van pastoor Kluijtmans.

396


KERKELIJKE GESCHIEDENIS

Voor de wijk d’Ekker werd in de jaren 1961-1962 de Sint-Jozefkerk gebouwd aan de Burgemeester van Hoofflaan.

niet baten. Achteraf bleek toch dat de klok in Tilburg apart was gezet en na de oorlog teruggehangen kon worden. Voor de beide klokken die door de Duitsers waren omgesmolten, kwamen in 1948 twee nieuwe klokken, die beide zwaarder waren dan de grote klok van Peter van der Ghein. In 1951 bekeek het kerkbestuur de mogelijkheden om de bestaande Sint-Willibrorduskerk zodanig te vergroten dat er ongeveer 1000 zitplaatsen zouden ontstaan. Architect Geenen, die ook de Heilige-Caeciliakerk in Veldhoven had vergroot, ontwierp de verbouwingsplannen. Deze moesten worden aangepast, omdat de parochie daar geen geld voor had. Een nieuw plan ging uit van dunnere pilaren en de afbraak van de beide zijbeuken en sacristie, die door nieuwe zijbeuken werden vervangen. Op 26 oktober 1952 kon de vernieuwde kerk in gebruik worden genomen. In de devotiekapel werden vier gebrandschilderde raampjes geplaatst van Pieter Wiegersma uit Deurne. Pastoor Van Welie was het langst werkzaam in Zeelst. In 1962 vierde hij daar zijn 40-jarig priesterjubileum en op 4 juli 1966 herdacht hij dat hij 25 jaar pastoor was in Zeelst. Op 22 oktober 1967 trok hij zich terug uit Zeelst en vestigde zich in huize Sancta Maria in HeesNeerbosch. Hij overleed op 12 mei 1977 in Nijmegen in het huis van zijn zuster.

Door de bouw van de wijk De Polders werd de parochie Sint-Willibrordus vergroot. Na het afscheid van pastoor De Kort in 2000 is de Sint-Willibrordusparochie van Zeelst niet meer zelfstandig. Inmiddels is de pastorale eenheid Christus Hovenier opgericht. Dit is een samenwerkingsverband tussen de parochies Sint-Willibordus (Zeelst en De Polders), SintMaarten (Heikant en De Kelen) en de Heilige Jozef Werkman (Centrum, d’Ekker en Cobbeek). Ofschoon de wijk Meerhoven grotendeels op het grondgebied ligt van de gemeente Eindhoven, maakt die sinds kort ook deel uit van dit samenwerkingsverband. De pastorale eenheid Christus Hovenier kent één kerkbestuur, wel heeft iedere geloofsgemeenschap een eigen pastorale kerngroep. De pastoors van deze eenheid zijn P. Clement en W. Jenniskens223.

Sint-Jozefparochie d’Ekker De eerste huizen in de wijk d’Ekker lagen gedeeltelijk op het grondgebied van de parochie Meerveldhoven en gedeeltelijk op die van de Heilige-Caeciliaparochie in Veldhoven. In Meerveldhoven werd in 1952/1953 een nieuwe kerk gebouwd. Men besloot de nieuwe parochianen van de wijk d’Ekker in te delen bij de parochie Meerveldhoven. In 1956 kreeg kapelaan Geurts uit Meerveldhoven de opdracht van monseigneur Mutsaerts, bisschop van Den

397


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Interieurfoto van de boerderijkerk op Zonderwijk van 1965.

De boerderijkerk van Zonderwijk was een tot kerk verbouwde boerderij van wethouder Smits.

Bosch, om te onderzoeken of er behoefte was aan een afzonderlijke kerk in de nieuwe wijk d’Ekker. Geurts vestigde zich al in 1956 in een soort pastorie aan de Goudenakkerstraat 2. Kort daarna kocht de parochie de panden Burgemeester Van Hoofflaan 66 en 68 aan. De parochie Heilige Jozef Werkman begon in de wijk d’Ekker met een noodgebouw dat op 19 oktober 1957 in gebruik werd genomen. De noodkerk lag op de hoek Lange KruiswegCeciliastraat. Met ingang van die datum werd Th. Geurts officieel pastoor van deze nieuwe parochie. Pastoors Sint-Jozefparochie Th.P. Geurts W.G.M. Jenniskens P. Houwen224

Jaren 1957-1987 1987-heden 1987-2000

De Boxtelse architect Jan Strik ontwierp het kerkgebouw en parochiecentrum voor d’Ekker. Op 17 juli 1961 vond de eerste-steenlegging plaats door pastoor Geurts. Op 23 december 1962 kon de nieuwe kerk in gebruik worden genomen. Bisschop Bekkers kwam op 15 september 1963 naar Veldhoven om de nieuwe kerk in te wijden. Toen ongeveer 10 jaar later bleek dat de kerk veel te groot was, werd een gedeelte van het gebouw aan de openbare bibliotheek verhuurd. Geleidelijk werden het centrum en Cobbeek aan deze parochie toegevoegd. In 1977 werd de oude organisatie van het kerkbestuur omgezet in een nieuwe bestuursvorm, die bestaat uit een parochievergadering en een parochiebestuur. Momenteel maakt deze parochie deel uit van de Pastorale Eenheid Christus Hovenier225.

Parochie Heilige Geest, Zonderwijk Voor de wijk Zonderwijk was aanvankelijk een kerk gepland. Men ging er in die tijd nog van uit dat er voor iedere 3500 inwoners een kerk moest komen. Toen de wijk werd gebouwd, waren de eerste verschijnselen van afname van het kerkbezoek al merkbaar. In Zonderwijk kocht de gemeente de voormalige boerderij van de familie W. Smits. Op 6 september 1964 werd C.A. J. Henselmans benoemd tot pastoor van de parochie van de Heilige Geest. Het kerkbestuur van deze parochie huurde de boerderijkerk van de gemeente. Eigenlijk was de boerderijkerk bedoeld als tijdelijk onderkomen voor de kerk en pastorie, maar men zag later af van de bouw van een afzonderlijke kerk. Toen de wijk ’t Look werd gebouwd, viel deze onder de parochie Zonderwijk. Omdat het kerkbezoek nog steeds verminderde, was de boerderijkerk groot genoeg om de nieuwe parochianen op te vangen226. Pastoors H. Geestparochie C.A. J. Henselmans J.A.A.M. Tonino

Jaren 1964-1988 1989-2004

Het aantal kerkgangers nam zodanig af, dat het gebouw in 2004 als kerk werd gesloten. In dat jaar werd deze bijzondere boerderijkerk gesloopt.

398


KERKELIJKE GESCHIEDENIS

Parochie Sint-Maarten, Heikant De wijk Heikant werd aanvankelijk ingedeeld bij de parochie Zeelst. In 1982 verzorgde pastor A.A. J.M. Goumans eens in de veertien dagen een weekenddienst in de gemeenschapsruimte van de RK Basisschool De Berckacker aan de Galgenberg. In 1984 werd de wijk Heikant bij de parochie Oerle gevoegd. Toen de parochie Sint-Maarten zelfstandig werd, maakte men weer gebruik van de aula van de Berckacker. In 1990 kreeg de parochie de beschikking over een eigen kerkgebouw, dat ontworpen was door architect Jan Merks. Het is een gebouw met zeven zijden en een torenspits. Pastoors Sint-Maartenparochie, Heikant M.A.C. Hurkmans P.A.G.M. Clement

Jaren 1988-1997 1998-2006

Sinds 2004 behoort deze parochie tot het parochieel samenwerkingsverband Christus Hovenier.

Protestanten Omstreeks 1900 telden de gemeenten Oerle en Zeelst geen protestanten. In Veldhoven c.a. woonden 54 Nederduits-hervormden en één lidmaat van de Waalse kerk. Verder was er in Veldhoven één inwoner die bij geen enkel kerkgenootschap was aangesloten227. Sinds 1803 was er één hervormde gemeente Veldhoven, waartoe Veldhoven, Blaarthem, Gestel, Oerle, Zeelst, Wintelre en Meerveldhoven behoorden. De protestanten beschikten sinds 1826 over een kerkgebouw op de Broek. In 1906 was dat gebouw in slechte staat. De kerkenraad besloot een nieuwe kerk te bouwen, naar het ontwerp en bestek van de Eindhovense architect J.M.P. Koenen. Pas in 1912 kon tot de bouw worden overgegaan. Met de gemeente Veldhoven c.a. was nog geen overeenstemming over een eventuele subsidie en over het afstaan van het recht om de klok van de Heilige-Caeciliakerk te gebruiken. Sinds 1834 was er immers een regeling dat de klokken gebruikt mochten worden voor het luiden bij begrafenissen van zowel katholieken als protestanten. In het nieuwe kerkgebouw was een klokkentorentje voorzien. Toen het gebouw

gereed was, ontbrak die klok nog. Dit leidde tot de pijnlijke situatie bij de begrafenis van rijksveldwachter Evert Huizing in 1914, die al eerder werd beschreven bij de parochie Meerveldhoven. De pastoor van Meerveldhoven weigerde de klok te luiden en werd in dit standpunt bijgestaan door de bisschop. Toen een dergelijke situatie zich kort daarna herhaalde, werd alsnog een klokje aangeschaft. Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren veel vreemde militairen in Veldhoven ingekwartierd. Onder deze militairen bevonden zich veel protestanten. Het kerkje was te klein om zoveel mensen te bevatten. In dat geval deed de predikant de dienst in de tuin.

399

In 1990 werd in Veldhoven de Sint-Maartenkerk gebouwd in de wijk Heikant.

In 1912 werd dit protestants kerkje gebouwd naast de pastorie aan de Dorpstraat.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Zoals bekend groeide Veldhoven na 1950 in een bijzonder snel tempo. Ook nam het aantal protestanten zodanig toe dat het kerkje te klein werd. Voor het eerst ging het niet alleen om Nederlands-hervormden, maar ook om gereformeerden. Deze gereformeerden werden aanvankelijk ingedeeld bij Eindhoven. In 1959 lieten de gereformeerden een eigen kerk in Veldhoven bouwen, die ontworpen was door de Eindhovense architect R. Tybout. Op 5 juli 1960 kon deze Ichtuskerk, aan het Ariëspad 5 in Meerveldhoven, in gebruik worden genomen.

In 1960 werd de Immanuelkerk gebouwd op de hoek van de Burgemeester Van Hoofflaan en de Teullandstraat.

Ook kort na de Tweede Wereldoorlog nam het aantal protestanten dat diensten bijwoonde sterk toe. Dit had te maken met evacués uit de Over-Betuwe die in Veldhoven en omgeving verbleven. Om die reden waren er op zondag in Veldhoven twee kerkdiensten in plaats van één. Ook hield de predikant in die tijd diensten in café Hagelaars in Oerle. De oude pastorie was al vóór de oorlog in slechte staat. Het had weinig gescheeld of de kerkenraad had het 18de-eeuwse pand laten slopen en in de plaats daarvan een nieuwe pastorie gebouwd. Dankzij dominee Van Bart is het zover niet gekomen. Toch duurde het tot 1948 voordat met de restauratie kon worden begonnen. Hervormde predikanten te Veldhoven Willem Mulder Arnold Lucas van Hoorn Jacob Marinus Wilod Versprille Antonie Hendrik Wefers Bettink Johan Anton Swart Willem Gerrit van Doorn Johannes Willem van Bart Willem Adrianus Vrijlandt Hendrik Nobel Hans Stoof

Periode 1897-1904 1905-1907 1908-1910 1910-1914 1914-1917 1917-1935 1935-1937 1937-1946 1947-1969 1970-1973

Gereformeerde predikanten in Veldhoven Adriaan Jacobus Fanoy Johannes Marinus Bloemkolk H. J. Hoek Theodoor Vollenhove Anne Anton Arnold Schiebaan

Periode 1958-1960 1960-1966 1966-1968 1969-1971 1972-1973

Ongeveer tegelijkertijd maakten de hervormden plannen voor de bouw van een kerk, die eveneens in de wijk d’Ekker zou komen. De Immanuelkerk werd ontworpen door architect C. Valstar uit Eindhoven. Aannemer Nijssen uit Rosmalen bouwde de kerk op de hoek van de Burgemeester van Hoofflaan en de Teullandstraat. Vanwege de groei van het aantal hervormden in Veldhoven moest de Immanuelkerk in 1980 worden vergroot. In 1973 gingen de gereformeerden en hervormden meer samenwerken. Op 5 februari 1973 besloten zij samen op weg te gaan, onder de naam Reformatorische kerkengemeenschap. Vanaf 1980 was die samenwerking op alle terreinen voltooid. Vanwege de terugloop van het aantal kerkgangers werd de Ichtuskerk in 1990 verkocht. Deze wordt momenteel gebruikt door het IVN. De protestantse gemeente van Veldhoven heeft nu alleen de Immanuelkerk in gebruik. De naam Protestantse Gemeente te Veldhoven wordt sinds mei 2004 gebezigd228.

Predikanten Reformatorische Kerkengemeenschap Veldhoven Anne Anton Arnold Schiebaan 1973-1978 Wouter Klouwen 1974-1983 Jacob Jan Splinter 1978-heden Johannes van der Linden 1984-1993 Elly J. Wisselink 1993-heden

400


ONDERWIJS

ONDERWIJS De dorpen Oerle, Veldhoven en Zeelst telden in 1900 drie openbare jongensscholen en drie bijzondere meisjesscholen. Momenteel heeft de gemeente Veldhoven zestien basisscholen, waarvan er één openbaar is, elf het predicaat rooms-katholiek dragen, drie neutraal en één protestants-christelijk. Op het gebied van het onderwijs vonden in de 20ste eeuw belangrijke landelijke ontwikkelingen plaats. In de tweede helft van de 20ste eeuw kreeg Veldhoven tevens middelbaar onderwijs.

De dorpsscholen tot 1920 Vóór de invoering van de onderwijswet van minister Visser in 1920 subsidieerde de overheid het openbare onderwijs, terwijl het bijzondere onderwijs meestal gegeven werd door religieuzen, die hun inkomsten verkregen uit schoolgelden en sinds 1889 een staatssubsidie tot een derde deel van de kosten. De onderwijzers aan de openbare school werden door de gemeenteraad benoemd. Het hoofd der school kreeg over het algemeen de beschikking over een onderwijzerswoning die naast de school stond.

Zij waren van mening dat de bomen voor de school de lichtinval hinderden. Zowel het schoolgebouw als de privaten (toiletten) waren aan reiniging toe en het gebouw diende geschilderd te worden229. In 1909 schreef de burgemeester dat de meeste kinderen na de leerplichttijd gingen werken op de boerderij. Omdat van het viermaandelijkse herhalingsonderwijs weinig gebruik werd gemaakt, kwam er na de leerplichttijd van onderwijs niets meer terecht230. In 1912 vroeg hoofdonderwijzer J.A. de Bont eervol ontslag. De gemeente vond de onderwijzerswoning voor de nieuwe hoofdonderwijzer, Laurentius van der Heijden uit Asten, niet meer geschikt. Ook de school was bouwvallig en onhygiënisch. In 1913 besloot de gemeenteraad een nieuwe school te bouwen, bestaande uit twee lokalen en een ruimte voor gymnastiekonderwijs. In 1916 kon de nieuwe school in gebruik worden genomen. Vanwege een uitbreiding met één lokaal werd een tweede onderwijzer benoemd. De meeste onderwijzers bleven echter niet lang. In 1917 benoemde de gemeenteraad voor het eerst een onderwijzeres, te weten: Maria Catharina Mali. Haar opvolgster, Anna Catharina de Bont, die met ingang van 16 juni 1918 begon, bleef lang in Oerle aan de school verbonden. De oude school werd door bouwkundige P. Breukel uit Stratum tot burgemeesterswoning verbouwd. Deze ambtswoning is in 1921 overbodig geworden231. De bijzondere meisjesschool van de zusters was tevens een pensionaat. De bevolking van het klooster, bestaande uit zusters en ruim 80 pensionaires, bedroeg gemiddeld 100 personen.

Oerle Het kleine dorp Oerle beschikte over goede onderwijsvoorzieningen. Sinds 1855 waren er een openbare school en een bijzondere school van de zusters van Tilburg. In die tijd werd het bijzonder onderwijs nog niet gesubsidieerd. De openbare school werd in 1883 nieuw gebouwd. Deze bleek van slechte kwaliteit te zijn. In 1905 bezochten leden van de gezondheidscommissie Eindhoven de school in Oerle.

401

De bouw van een nieuwe openbare school in Oerle in 1914 door bouwkundige Breukel uit Stratum.

Knipcursus voor pensionaires van het pensionaat in Oerle.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

De r.k. meisjesschool naast het klooster in Veldhoven in 1948.

Dit was ongeveer een zesde deel van de totale bevolking van Oerle! De meisjes die het pensionaat bezochten, volgden in een aantal gevallen een opleiding tot onderwijzeres. Vanaf 1909 had Oerle al een ULO-opleiding.

Veldhoven In Veldhoven werd in 1899 begonnen met de bouw van een klooster voor de zusters franciscanessen van Veghel. Sinds 1900 beschikte de gemeente daardoor over een openbare lagere school en een bijzondere meisjesschool. De meisjesschool ging op 2 juli 1900 van start. Hoofd der school werd juffrouw A. Panken, omdat aanvankelijk geen van de zusters over een onderwijsbevoegdheid beschikte. Op 1 oktober 1900 benoemde pastoor Achterbergh zuster Desideria tot hoofd der school. Bij de school hoorde ook een bewaarschool, die reeds op 15 mei was begonnen. De school van de zusters deed dienst tot in 1923, toen een nieuwe werd gebouwd232. De openbare lagere school werd na 1900 voornamelijk bezocht door jongens. De meisjes op die school waren of protestant of wensten geen gebruik te maken van bijzonder onderwijs. De kinderen kwamen zowel uit Veldhoven als uit Meerveldhoven. Enkele ouders uit Meerveldhoven hadden geklaagd dat hun kinderen al vroeg in de ochtend door weer en wind naar de

402

kerk moesten voor godsdienstonderricht en vervolgens hardlopend naar de school in Veldhoven233. Bij regenachtig weer waren de zandwegen nauwelijks begaanbaar, waardoor de kinderen nat en vuil op school aankwamen. Het schoolgebouw was omstreeks 1915 in slechte staat; bovendien was door de toename van de bevolking een derde klaslokaal nodig. In dat jaar kreeg de gemeente toestemming voor een verbouwing van de openbare lagere school. Ook dit gebouw bleef in stand tot kort na de invoering van de onderwijswet Visser234.

Meerveldhoven In 1902 rapporteerde de schoolopziener in het district Eindhoven aan Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant dat vanuit Meerveldhoven in dat jaar 28 kinderen onderwijs volgden. Hiertoe behoorden 17 meisjes, waarvan er 4 de bijzondere school in Veldhoven bezochten en 13 die van Zeelst. Volgens de schoolopziener zouden bij de oprichting van een openbare lagere school in Meerveldhoven de meisjes toch de bijzondere scholen blijven bezoeken. Volgens hem had het daarom geen zin om in Meerveldhoven een afzonderlijke school te stichten. In 1910 besloot de gemeenteraad om alsnog een school in Meerveldhoven te bouwen. Op 7 mei 1911 werd het gebouw aan de Schoolstraat in gebruik genomen. Hoofd der school werd A. de Natris. Dit pand werd in 1977 gesloopt235.


ONDERWIJS

Pastoor Verhoysen gaf in 1919 opdracht voor de bouw van een bewaarschool in Meerveldhoven, die onder leiding kwam te staan van juffrouw De Vries236.

Zeelst Het gebouw van de openbare lagere school in Zeelst dateerde van 1844. Het was in 1873 uitgebreid. Toen de zusters in 1894 een bijzondere meisjesschool openden, verliet de helft van de leerlingen de openbare school. In 1908 constateerde de inspectie dat het gebouw niet meer aan de eisen van de tijd voldeed. In een rapport, dat twee jaar later werd geschreven, stond dat de toestand diep treurig was en onhoudbaar. Indien de gemeente geen nieuwe school wilde bouwen, waren kostbare verbouwingen te voorzien. De gemeenteraad koos voor de eerste mogelijkheid. Op 10 juni 1912 werd een nieuw schoolgebouw met onderwijzerswoning openbaar aanbesteed. De gemeente gunde het werk aan W. van Loon uit Reusel, die met 20.398 gulden de laagste inschrijver was. In 1913 ontving de gemeente een rijkssubsidie van 19.500 gulden. De nieuwe school bleef tot 1928 een openbare lagere school237. In Zeelst hadden de zusters van Schijndel in 1894 een bewaarschool en een bijzondere meisjesschool opgericht. De school stond vast aan het klooster van de zusters. De eerste onderwijzeressen waren Johanna Francisca van Doren, die over een hoofdakte beschikte, en Huberdina M.E. Kamp238.

Van openbaar naar bijzonder onderwijs

men daarom met de overdracht tot de hoofdonderwijzer met pensioen ging. Men kon dan een nieuw hoofd der school aanstellen en eventueel schuiven met de functies. In sommige dorpen namen kloosters of congregaties de openbare scholen over en werden kloosterlingen als onderwijzer aangesteld. Daar verloren de onderwijzers hun vaste aanstelling en moesten zij noodgedwongen elders solliciteren naar een nieuwe betrekking. Voor onderwijzers was de nieuwe onderwijswet soms erg nadelig. Enkele onderwijzers weken zelfs uit naar NederlandsIndiĂŤ, waar de behoefte aan Nederlandse onderwijzers groot was. Omdat de omzetting van openbaar naar bijzonder onderwijs bij iedere school op een verschillend moment plaatsvond, volgt hierna een overzicht per school in chronologische volgorde.

Ongeveer tegelijk met de oprichting van de nieuwe gemeente Veldhoven, werd in 1920 de Lager-onderwijswet van minister Visser aangenomen. Dankzij deze wet werd het bijzonder onderwijs voortaan op dezelfde manier gesubsidieerd als het openbare onderwijs. Aangezien de meeste openbare scholen bezocht werden door katholieke kinderen, was dat een goede gelegenheid voor de r.k. kerkbesturen om de openbare scholen over te nemen. De gevolgen waren groot. Op het moment van de overname werd het voltallige personeel ontslagen en benoemde het kerkbestuur nieuwe onderwijzers. Lang niet alle onderwijzers kregen een baan aangeboden aan de r.k. bijzondere scholen. Vaak wachtte

403

School en pensionaat in Oerle. Ansichtkaart uit 1930.

Onderwijzend personeel van de jongensschool aan De Dreef in de dertiger jaren. Van links naar rechts de onderwijzers Hoeks, Swagemakers, Koppelmans, Van der Linden, Donkers, Van der Linden, Van de Hurk en Van der Mierden.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Meerveldhoven

Ontwerptekening voor de

Oerle

openbare school in Oerle

In Oerle bestond in 1909 al een r.k. school voor ULO. Deze school werd met ingang van 1 januari 1927 gereorganiseerd in een school voor gewoon lager onderwijs. Het betrof de bijzondere meisjesschool te Kerkoerle A 44, die eigendom was van de Zusters van Liefde te Tilburg. In 1929 werd de openbare school een r.k. jongensschool. Omdat in Oerle geen protestanten woonden, kon die gemakkelijk worden omgezet. De jongensschool heette voortaan Sint-Jan Baptistschool en de meisjesschool van de zusters Onze-Lieve-Vrouw van Lourdesschool.

uit 1914. In 1916 werd de bouw voltooid.

Veldhoven-Dorp In 1921 besloot de gemeenteraad tot nieuwbouw voor de openbare lagere school. In datzelfde jaar kon worden begonnen met de bouw. Op 1 oktober 1922 werd de school officieel in gebruik genomen239. Op 1 september 1926 werd de openbare lagere school in Veldhoven omgezet in een r.k. bijzondere jongensschool. De school telde in de zomer van 1926 nog 179 leerlingen. Deze school werd op 1 september 1926 door de gemeente overgedragen aan het r.k. kerkbestuur Sint-Caecilia in Veldhoven. Het hoofd der school C. Rijken werd bij die gelegenheid vervangen door C. Verhagen, oud-onderwijzer aan de school te Meerveldhoven. De nieuwe school kon gebruik blijven maken van de bestaande gebouwen aan wat toen de Heibergschendijk heette240. Voor 19 leerlingen die niet overgingen naar de r.k. school diende openbaar onderwijs te worden gegeven op een andere locatie.

404

In Meerveldhoven bestond al een bewaarschool die eigendom was van het kerkbestuur. Op 25 oktober 1929 liet het kerkbestuur een meisjesschool met vier lokalen bouwen aan de Casparlaan. De zusters gaven op diezelfde dag opdracht voor de bouw van een klooster aan de Kapelweg. Beide gebouwen waren ontworpen door Janssen-Schrakamp architecten NIVA uit Hengelo241. De laatste openbare school in de gemeente Veldhoven, die omgezet werd naar een bijzondere lagere school, was die van Meerveldhoven. Op 23 juni 1930 besloot de gemeenteraad van Veldhoven dat de overdracht zou plaatsvinden op 15 oktober 1930. Het gebouw van 1910 werd onttrokken aan het openbaar onderwijs en in eigendom overgedragen aan het kerkbestuur242. In Meerveldhoven werd besloten tot nieuwbouw van een school op een ander perceel aan de Schoolstraat. In opdracht van het r.k. kerkbestuur ontwierp architect C. Smit uit Eindhoven een nieuw gebouw. Het kerkbestuur, bestaande uit voorzitter pastoor J. van Laarhoven en secretaris A. Castelijns, liet weten dat de r.k. Jongensschool St. Jozef op donderdag 16 oktober 1930 officieel geopend zou worden. Niemand diende destijds bezwaren in tegen de onttrekking van het gebouw aan het openbaar onderwijs. Toch was de provincie van mening dat de bezwaartermijnen eerst voorbij dienden te zijn, voordat de overdracht kon plaatsvinden. Op 10 december 1930 lieten Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant aan de gemeenteraad weten dat tot de opheffing van de openbare school in Meerveldhoven kon worden overgegaan243. De definitieve toestemming dateerde van 30 december 1930. Deze vertraging belemmerde de gang van zaken niet, omdat gebruik gemaakt werd van een nieuw schoolgebouw. Het hoofd der school A. de Natris kreeg eervol ontslag. In diens plaats werd zijn neef A. van de Wildenberg aangesteld244.

Zeelst In Zeelst bestond al een bijzondere meisjesschool van de zusters van Schijndel. Dit gebouw werd in 1923 ingrijpend verbouwd. De kosten bedroegen 20.425 gulden. De gemeenteraad van Veldhoven besloot op 25 juni 1928 om de openbare school in Zeelst met ingang van 1 september 1928 op te heffen


ONDERWIJS

en over te dragen aan het r.k. kerkbestuur245. Omdat in Zeelst geen leerlingen woonden die openbaar onderwijs behoefden, kon de bestaande school worden overgedragen aan het bestuur van de bijzondere school te Zeelst. Toch bleek achteraf dat in 1930 drie kinderen uit het gezin Van de Peut aan de Kasteelweg 238 gebruik wilden maken van openbaar onderwijs. Deze kinderen bezochten de openbare school aan de Iepenlaan in Eindhoven. De gemeente Veldhoven vergoedde de buskosten voor deze kinderen246.

Openbaar onderwijs na 1926 De OLS te Veldhoven na 1926 Uiteindelijk bleven in 1926 negentien jongens over die openbaar lager onderwijs wilden volgen. Voor deze kinderen werd een oud schoolgebouw ingericht, te weten Dorpstraat 31247. In 1937 gingen achttien leerlingen naar deze school. De bevolking van Veldhoven bestond toen uit 8.054 personen. Wettelijk was de gemeente Veldhoven verplicht openbaar onderwijs te stoppen indien het leerlingenaantal te laag werd. In 1937 was die grens bereikt, maar de gemeenteraad besloot de school voort te zetten, omdat openbaar onderwijs in Eindhoven acht kilometer verwijderd lag van de school in Veldhoven en voor sommige leerlingen zelfs elf kilometer. De gemeente was verplicht de buskosten voor deze kinderen te betalen. De instandhouding van de school bleek met weinig kosten mogelijk te zijn248. Tijdens de oorlog nam het aantal leerlingen enigszins toe, maar de school zat desondanks telkens onder het verplichte aantal leerlingen. De gemeenteraad verlengde echter ieder jaar de toestemming om de school voort te zetten. De minister van onderwijs moest goedkeuring aan dit raadsbesluit verlenen. Interessant is dat die toestemming in 1945 gegeven werd door het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen te Londen. Tijdens de oorlog verbleef de regering immers tijdelijk in Engeland249. In maart 1945 moest de school worden voortgezet in de achterkamer van het woonhuis van hoofdonderwijzer C. Verhagen. Op de ochtenden van maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag ontving hij de klassen 5, 6 en 7, en op diezelfde dagen ’s middags de klassen 1, 2, 3 en 4. Op woensdag en zaterdag werd alleen gedurende

de ochtend les gegeven. De klassen 5, 6 en 7 van 9 uur tot 10.30 uur en de andere klassen van 10.30 uur tot 12.00 uur250.

De OLS te Meerveldhoven na 1930 In Meerveldhoven woonde een beperkt aantal leerlingen dat openbaar onderwijs wilde volgen. Voor dat doel werd de bewaarschool, die ondergebracht was in de oude pastorie, ingericht om te dienen als tijdelijk lokaal voor de openbare lagere school van Meerveldhoven. Dit lokaal was 4,50 meter bij 4.20 meter groot251. De inspecteur van het rijksschooltoezicht op het lager onderwijs in de inspectie Eindhoven, J. J. BeliĂŤn, verleende zijn toestemming voor de ingebruikname van dit noodlokaal.

Onderwijs tijdens de Tweede Wereldoorlog Op last van de bezetter werden veel schoolgebouwen gevorderd voor de inkwartiering van Duitsers. Het onderwijs kon maar in beperkte mate worden voortgezet, soms bij een onderwijzer thuis of soms bij bedrijven, zoals in Zeelst bij Duc George. Na de bevrijding in september 1944 vorderden de geallieerden en het Militair Gezag grote gebouwen voor de inkwartiering van militairen. In die tijd kon het onderwijs nog steeds niet normaal verlopen.

Lager onderwijs van 1950 tot 1985 In 1950 hadden de kernen Oerle, Veldhoven, Meerveldhoven en Zeelst ieder een r.k. jongensschool en een meisjesschool. Vaak was daar ook een bewaar- of kleuterschool aan verbonden. Verder was er in Veldhoven nog een openbare school, die in 1951 door 12 leerlingen werd bezocht en in 1957 door 25 leerlingen. De hervormde school kreeg ook meer leerlingen; 24 in 1951 en 68 in 1957. De toename had te maken met de groei van het inwoneraantal van de gemeente. Alle scholen moesten worden uitgebreid met extra lokalen. In Oerle en Meerveldhoven werden in de vijftiger jaren nieuwe jongensscholen gebouwd. De gemeente kon daarna het groeitempo nauwelijks bijhouden. In 1964 bijvoorbeeld waren maar liefst 41 noodlokalen in gebruik. Omstreeks 1973 was te voorzien dat aan die explosieve

405


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

groei en scholenbouw een einde zou komen. Het aantal geboorten nam geleidelijk af, hetgeen op den duur merkbaar zou worden in het aantal schoolgaande kinderen. Vanaf 1973 stelde de gemeente de bouwplannen bij en hield men rekening met een geleidelijke afname van het aantal leerlingen.

Veldhoven De Sint-Aloysiusschool was een r.k. jongensschool in Veldhoven aan de Dreef 18. Het oude gedeelte van deze school werd in 1970 gesloopt. Op 27 september 1971 keurde de gemeenteraad het plan van de katholieke onderwijsstichting Sint-Caecilia goed voor de bouw van een twaalfklassige school aan het Pastoor Jansenplein. Het gebouw werd ontworpen door architect Merks. In 1973 besloot de gemeenteraad dat in plaats van een twaalfklassige school een tienklassige school met een ruime hal voor de toekomst voldoende zou zijn. In augustus 1974 kon de nieuwe school in gebruik worden genomen. Het pand aan de Dreef zou een bestemming krijgen als LOM-school, maar van die plannen zag de gemeente af. In 1975 stond het gebouw leeg. Vanwege het gevaar voor spelende kinderen besloot de gemeente het pand te slopen. Toen de school in het nieuwe gebouw aan het Pastoor Jansenplein trok, kreeg deze de naam r.k. basisschool Op Dreef252. De Sint-Caeciliaschool was de r.k.meisjesschool van de zusters in Veldhoven. Deze stond aan de

De lagere school in Zeelst met onderwijzer Van den Bosch en vijftig leerlingen. Foto van 1930.

406

Dorpstraat 24 naast het Sint-Josephhuis, het klooster van de zusters franciscanessen van Veghel. In 1971-1972 werd het oude gebouw gerenoveerd. De derde school in Veldhoven dateert uit de zestiger jaren, dat was de Paulusschool aan de Rapportstraat 64. De school startte in een noodgebouw en werd later nog uitgebreid met drie mobiele lokalen. In 1968 betrok de school een nieuw gebouw aan de Rapportstraat 7. In 1979 fuseerde de school met de Op Dreef school253. In 1985, het jaar van de invoering van de wet op het basisondewijs, fuseerden de Op Dreef en de Sint-Caeciliaschool en gingen samen verder onder de naam Op Dreef in de gebouwen aan de Rapportstraat en het Pastoor Jansenplein254. De meeste protestantse kinderen bezochten de openbare school in Veldhoven. De enige onderwijzer van die school was meestal een katholiek. Vanaf 1946 probeerden de protestanten een eigen school in Veldhoven te krijgen. In 1949 begon een klasje van zeventien leerlingen in de voormalige sigarenfabriek van Platteel aan de Dorpstraat. Nog datzelfde jaar werd een schooltje aan de Broek 4 in gebruik genomen. In 1951 schonk de Maatschappij van Welstand grond voor de bouw van een school in de wijk d’Ekker. In 1957 werd de hervormde school aan de Kerkakkerstraat 136 geopend. Ofschoon dit de eerste protestantse school was, werd die toch later de tweede protestantse lagere school


ONDERWIJS

genoemd. In de zestiger jaren werd het gebouw te klein. De onderwijzerskamer deed daar zelfs enkele jaren dienst als leslokaal. In 1965 werd dat acute probleem opgelost door de plaatsing van twee houten noodlokalen. In augustus 1976 werd het gebouw aan de Kerkakkerstraat verlaten. De protestantse school vestigde zich toen in een nieuw pand aan De Bussels 37 in de wijk Cobbeek. Voor het eerst werden in Veldhoven een kleuterschool en een lagere school onder één dak gebouwd. De beide protestantse scholen gingen vervolgens samen onder de naam Sjaloom. Het pand aan de Kerkakkerstraat werd later afgebroken255. Toen in het schooljaar 1968-1969 een nieuwe protestantse school in gebruik werd genomen aan de Van Aelstlaan 16, werd die aangeduid als de eerste protestantse lagere school. In 1975 gingen de beide protestantse scholen samen tot één school, die tijdelijk de naam De Aanloop kreeg. In 1988 fuseerden De Aanloop en Sjaloom tot basisschool De Bron. Die school staat aan De Bussels 37. Tegenwoordig wordt die school De Rank genoemd256. De openbare lagere school lag in Veldhoven aan de Dorpstraat 31. Eind zestiger jaren waren er plannen om een nieuwe school te bouwen aan de Goudenakkerstraat, maar het krediet daarvoor werd niet goedgekeurd. Met ingang van 5 januari 1970 verhuisde de openbare school naar de Lange Kruisweg 112 (hoek Goudenakkerstraat) in de wijk d’Ekker. De nieuwe school kreeg twee leerkrachten. De officiële opening door de burgemeester vond plaats op 24 oktober 1970. Het oude pand aan de Dorpstraat werd in gebruik gegeven aan de Paulusschool. In 1980 onderzocht de gemeente of de school moest blijven bestaan of eventueel kon fuseren met een neutrale school. Omdat iedere gemeente wettelijk verplicht is openbaar onderwijs aan te bieden, zou de school zeker tot 1982 in stand worden gehouden. Toen de school werd ondergebracht aan de Van Aelstlaan 14, kreeg deze de naam openbare basisschool Dick Bruna. Tegenwoordig is deze school gevestigd op het adres Roek 19 in de wijk De Kelen.

Meerveldhoven De Sint-Jozefschool was de r.k. jongensschool in Meerveldhoven. In de vijftiger jaren werd een achtklassige nieuwe school gebouwd aan de Raadhuisstraat 1. In 1977 werden plannen ontwikkeld voor de vestiging van een kleuterschool op het terrein van de Sint-Jozefschool, waarvoor de gebouwen aangepast moesten worden. Na de invoering van het basisonderwijs veranderde de naam in r.k. basisschool De Meerhoef. De Mariaschool was de r.k. meisjesschool in Meerveldhoven. Deze lag in de Casparlaan, de latere Van Vroonhovenlaan 38. Met ingang van 1 augustus 1977 werd deze school opgeheven. Tijdelijk verbleven hier nog leerlingen van de Willibrordusschool uit Zeelst, toen die gebouwen gerenoveerd werden. Ook de Mariaschool ging op in de Meerhoef257.

Zeelst De Sint-Willibrordusschool aan de Blaarthemseweg 28 was de r.k. jongensschool in Zeelst. De Sint-Jozefschool in Zeelst was een meisjesschool van de zusters. Deze stond aan de Blaarthemseweg 19 naast het klooster Zoete Moeder van de zusters van liefde van Schijndel. In 1971 waren er plannen om de Jozefschool te verplaatsen naar de Valgaten. De Willibrordusschool zou met drie leslokalen en een vaklokaal worden vergroot258. In 1975 besloot de gemeente om de schoolgebouwen Blaarthemseweg 24-28 te verbouwen. Hiervoor werd een gedeelte van Blaarthemseweg 28, inclusief het schoolhuis, gesloopt. Uiteindelijk zou het hele pand tegen de vlakte gaan. Na de verbouwingen in 1977 konden met ingang van 1 augustus 1977 de Sint-Jozefschool en de Sint-Willibrordusschool worden samengevoegd. De zes lokalen aan de Blaarthemseweg 24 bleven behouden. Dit pand werd vervolgens uitgebreid. Ook in 1978 moesten daarom leerlingen gebruik maken van de Mariaschool aan de Van Vroonhovenlaan. Met ingang van 7 januari 1980 konden de nieuwbouw van de Pius X kleuterschool en de veertienklassige lagere school in gebruik worden genomen. De bouw was een voorbereiding op de invoering van het basisonderwijs.

407


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

uit en in 1974 besloot het schoolbestuur af te zien van de bouwplannen. Uiteindelijk zou de neutrale school in de wijk Heikant een definitief gebouw krijgen259.

Oerle De Sint-Jan Baptistschool was de jongensschool in Oerle. Deze werd in de vijftiger jaren nieuw gebouwd aan de Zandoerleseweg 17. In 1968 werd de meisjesschool opgeheven. De jongensschool fuseerde met de meisjesschool, waarna voortaan onderwijs gegeven werd aan de Oude Kerkstraat 27. In de jaren 1984-1985 werd de school ingrijpend verbouwd, zodat in 1985 het basisonderwijs ingevoerd kon worden260.

Basisschool De Gansepoel kwam tot stand na een fusie van de Titus Brandsmaschool met de Sint-Jozefschool.

De neutrale school aan de Van Aelstlaan.

Toen de jongens- en de meisjesschool werden samengevoegd tot een gemengde school, werd aanvankelijk de naam Willibrordusschool aangehouden, maar in 1981 veranderde de naam in r.k. basisschool Zeelsterhof. Deze school is gevestigd aan de Blaarthemseweg 24. De neutrale Prof. dr. R. Casimirschool, die in de zestiger jaren gebruik maakte van een noodhuisvesting aan de Lange Mees, kreeg in 1971 een locatie toegewezen aan de Broekweg. Daar zou architect Koldewey een nieuwe school ontwerpen. Het plan werd in 1973 goedgekeurd, maar de prognose van het aantal leerlingen klopte niet meer. Op grond van de nieuwe prognose stelde de gemeente de bouw

De Onze-Lieve-Vrouw van Lourdesschool was de meisjesschool bij het klooster van de zusters van Tilburg. Het gebouw stond vast aan het klooster aan de Oude Kerkstraat. Deze school fuseerde met de Sint-Jan Baptistschool.

d’Ekker Als voorloper van de Titus Brandsmaschool moesten eerst klassen worden gehuisvest op verschillende locaties, onder meer tijdelijk in de Sint-Jozefschool. In 1962 werd de Titus Brandsmaschool door monseigneur Bluijssen ingezegend. Het gebouw stond aan de Zoestraat 2. A. J. Eltink was van 1957 tot aan zijn dood in 1972 hoofd der school. Omstreeks 1975 vond de verhuizing plaats naar het pand van de SintJozefschool aan de Burgemeester van Hoofflaan 70. Deze school fuseerde op 1 augustus 1977 met de Monseigneur Bekkersschool tot De Gansepoel. De Sint-Jozefschool in d’Ekker begon in 1958 met drie klassen, die op drie verschillende plaatsen waren ondergebracht. Op 9 april 1959 kon een gedeelte van de nieuwe school in gebruik worden genomen. De school lag aan de Burgemeester van Hoofflaan 70. De SintJozefschool was een meisjesschool. Het hoofd der school was P. Wouters. Eind zestiger jaren heette deze school Monseigneur Bekkersschool. De Monseigneur Bekkersschool trok uit het pand aan de Burgemeester van Hoofflaan naar de Handwijzer, waar de kardinaal De Jongschool was gevestigd. Op 1 augustus 1977 fuseerde de Monseigneur Bekkersschool met de Titus Brandsmaschool. Op 16 oktober kon de

408


ONDERWIJS

noodhuisvesting aan de Handwijzer 8 worden ingeruild voor een nieuw gebouw aan de Lange Kruisweg 9. De Kardinaal De Jongschool was de eerste gemengde school in Veldhoven. Deze school heeft nooit een definitieve huisvesting gekregen. Zij was ondergebracht in noodlokalen aan de Handwijzer 8. De school fuseerde met de Titus Brandsmaschool en de Sint-Jozefschool tot De Gansepoel261. De Jan Ligthartschool was vanaf het begin een gemengde school. Het was de eerste neutrale school van Veldhoven. Deze school werd gebouwd aan de Lange Mees 22, maar verhuisde in 1966 naar de Van Aelstlaan 24. In het gebouw aan de Lange Mees 22 vestigde zich de neutrale Prof. dr. R. Casimirschool. Voor deze school waren bouwplannen in Zeelst, maar die gingen niet door. De neutrale school bleef in d’Ekker tot de wijk Heikant gebouwd werd262.

Cobbeek Toen in 1974 begonnen werd met de bouw van de wijk Cobbeek, kreeg de directeur van de meisjesschool in Zeelst, de heer P. Caeyers, de opdracht van het schoolbestuur Zeelst om in die wijk een nieuwe school te stichten. De nieuwe school ging van start in een tijdelijke huisvesting aan de Kerkakkerstraat, totdat in januari 1977 een nieuwe lagere- en kleuterschool in gebruik genomen werd, die de r.k. basisschool Cobbeek heette. De officiële opening vond plaats in 1978. Deze school is gevestigd aan de Eikebeek 2. In 1980 moest zelfs een dertienklassige noodschool worden bijgebouwd, maar die raakte op den duur overbodig. In 2003 werd het 25-jarig bestaan van basisschool Cobbeek gevierd263.

Zonderwijk In Zonderwijk werd in 1966 een onderwijsstichting opgericht, die in de wijk een school ging beheren. Met de bouw van de school kon niet direct worden begonnen. Met ingang van het schooljaar 1967-1968 gingen de kinderen uit deze wijk naar scholen in Meerveldhoven en één klas ging naar Oerle264. De kinderen werden per bus vanuit Zonderwijk naar die scholen vervoerd. In 1968 kon de r.k. lagere school ’t Kompas in gebruik worden genomen. Deze

school was gevestigd aan de Nijlandlaan 5. De school was bij de opening meteen vol, zodat plannen werden ontwikkeld voor de bouw van een tweede school in Zonderwijk. De behoefte aan een tweede school voor Zonderwijk was erg groot. In 1968 en 1969 moesten kinderen worden ondergebracht op scholen in Veldhoven, Meerveldhoven en d’Ekker. Die tweede school werd op 24 november 1969 geopend aan de Libra 6. De school kreeg de naam r.k. lagere school De Kring265. Al bij de opening voorzag het schoolbestuur dat ook deze school snel ruimtegebrek zou krijgen. De gemeente besloot het gebouw met vier lokalen uit te breiden. Omstreeks 1975 was er nog steeds een tekort aan lokalen, waardoor leerlingen gebruik moesten maken van twee lokalen aan de Rapportstraat 64 en een lokaal in ’t Kompas. Toch werd er niet bijgebouwd, omdat de prognose van het aantal leerlingen aangaf dat de school in de toekomst groot genoeg zou zijn. In 1984 vonden verbouwingen plaats als voorbereiding op de invoering van het basisonderwijs. Beide scholen in Zonderwijk zijn later gefuseerd onder de naam De Poolster. Deze school maakt gebruik van de locatie Nijlandlaan 5.

’t Look In 1969 trof de gemeente de eerste voorbereidingen voor de bouw van een drieklassige kleuterschool en een zesklassige lagere school voor de nieuwe wijk ’t Look. Om te voorkomen dat telkens noodlokalen moesten worden bijgebouwd, waren de plannen in 1971 al gewijzigd in een twaalfklassige school. Op 1 augustus 1972 werd in de wijk ’t Look de r.k. basisschool De Brembocht in gebruik genomen. In 1975 vond een uitbreiding plaats met zeven lokalen. Dit schoolgebouw bevindt zich aan De Messenmaker 10. De school is in de jaren 2001-2002 ingrijpend verbouwd266.

Heikant In augustus 1980 werden in de wijk Heikant drie scholen in gebruik genomen, soms met behulp van noodlokalen of lokalen in Oerle. In de wijk Heikant vestigde zich de neutrale Prof. dr. R. Casimirschool, die oorspronkelijk in de Lange Mees stond. In de wijk werd een nieuwe protestantse school gesticht en verder

409


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

De Jan Ligthartschool.

een r.k. lagere school. De neutrale Casimirschool kwam met ingang van maart 1981 in het pand Heike 19. De r.k. school in de wijk Heikant-west kreeg de naam De Berckacker. Deze school is gevestigd aan de Norenberg 23. Voor de protestantse school waren aanvankelijk weinig leerlingen. Deze konden terecht op De Aanloop aan de Van Aelstlaan 16.

aangepast, omdat het onderwijs tegenwoordig andere eisen stelt aan de inrichting van lokalen en ruimten. Vooral sinds de invoering van ICT op scholen is dat merkbaar267. De openbare basisschool Dick Bruna bleef voorlopig aan de Van Aelstlaan 14 in de wijk d’Ekker, maar verhuisde in 1999 naar de wijk De Kelen.

De basisscholen van na 1985 De Wet op het basisonderwijs van 1 augustus 1985 had tot gevolg dat de kleuterscholen werden opgeheven en samengevoegd met de lagere scholen. In plaats van twee klassen kleuterschool en zes klassen lagere school, ontstonden nu de groepen 1 tot en met 8. Ook dienden de kleuterscholen en lagere scholen onder één dak te komen. Voor dat doel moesten enkele scholen aan het begin van de tachtiger jaren worden verbouwd. In 1986 telde Veldhoven één openbare, twee neutrale, drie protestantse en tien r.k. basisscholen. In sommige gevallen veranderde er niets, terwijl er ook scholen waren die te groot werden en een nieuwe huisvesting nodig hadden. Nu, twintig jaar later, telt Veldhoven nog steeds zestien basisscholen. Dat er niet meer gebouwd zijn, ondanks de toename van het aantal inwoners en huizen, heeft te maken met de vermindering van het aantal kinderen. Dit leidde tot een bijstelling van de plannen om voor de nieuwe wijken scholen te bouwen. Een aantal schoolgebouwen moest in de loop der jaren worden

410

De basisschool Op Dreef in Veldhoven heeft twee locaties, namelijk aan het Pastoor Jansenplein 15 en aan de Rapportstraat 7. Het eerste pand staat bekend als de laagbouw en het andere als de hoogbouw. Op deze school zijn ook drie groepen voor Roma-kinderen die in Veldhoven woonachtig zijn268. In de oude kernen Meerveldhoven, Zeelst en Oerle bleven de scholen De Meerhoef, De Zeelsterhof en Sint-Jan Baptist op hun oorspronkelijke locaties. De laatste school zit in Oerle in een klassiek gebouw, dat in 1985 volledig werd gemoderniseerd. De school vierde in 2004 het 75-jarig bestaan269. In enkele oudere wijken was modernisering vanwege de invoering van het basisonderwijs ook nodig, zoals basisschool Cobbeek, De Gansepoel in de wijk d’Ekker en De Brembocht in ’t Look. In Zonderwijk gingen De Zonnewijzer (tot 1985 ’t Kompas geheten) en De Regenboog (tot 1985 De Kring geheten) in 1990 samen in het pand aan de Nijlandlaan 5. De nieuwe naam voor de school is De Poolster. De fusie was nodig vanwege de afname van het aantal kinderen in de wijk Zonderwijk.


ONDERWIJS

De school begon in 1990 met 68 leerlingen, momenteel zitten er 96 kinderen op deze school270. De basisschool De Berckacker, in de wijk Heikant, aan de Norenberg 23, heeft momenteel ook een gebouw aan de Kemphaan 23 in de wijk De Kelen. In totaal telt deze school 557 leerlingen. In 2005 vierde De Berckacker het 25-jarig bestaan271. De laatste nieuwe basisschool is De Heiacker. Deze heeft een vestiging aan de Weldsehei 2 in Heikant-oost en één in De Polders in hetzelfde gebouw als de Casimirschool locatie Kanteel. De Heiacker zit op Kanteel 6 en de Casimirschool op Kanteel 10. Vanwege de ligging in jonge wijken tellen beide locaties veel leerlingen. Onder dezelfde directie valt ook de AOC De Toverbal aan de Vooraard 15. Dit is een kleine school die behoort bij het opvangcentrum voor asielzoekers in Veldhoven. Het aantal leerlingen wisselt sterk. De meeste leerlingen blijven maar drie tot zes maanden op deze school. Deze school gaat in juni 2006 sluiten. De protestantse basisscholen De Aanloop en Sjaloom waren in 1986 nog respectievelijk gevestigd aan de Van Aelstlaan 16 en De Bussels 37. De beide scholen gingen in 1988 samen en heten momenteel De Rank. Deze school vierde in 2005 het tweede lustrum. Vanwege de ligging in de wijk Cobbeek, pal tegen het centrum, is deze school gemakkelijk te bereiken voor protestantse kinderen uit verschillende Veldhovense wijken.

Veldvest In de tachtiger jaren had iedere basisschool zijn eigen schoolbestuur. Wel werkten die besturen samen in de Bond voor R.K. Schoolbesturen in het dekenaat Veldhoven. Deze samenwerking kwam op 19 december 1964 tot stand. Later kwamen die samen in de Stichting Katholiek Onderwijs Veldvest. In 2002 veranderde de naam Veldhoven in Veldvest, een stichting voor algemeen bijzonder en katholiek onderwijs. Toen beheerde Veldvest de katholieke en neutrale scholen in Veldhoven, Vessem, Steensel, Knegsel en Wintelre. Toen in 2004 de protestants-christelijke school De Rank hierbij kwam, werd Veldvest een stichting voor bijzonder onderwijs. Alleen de openbare school in Veldhoven hoort niet tot deze stichting272.

Speciaal onderwijs De Sint-Franciscusschool was een school voor buitengewoon lager onderwijs. Deze was gevestigd in een noodgebouw aan de Schoolstraat 5 in Meerveldhoven. Geleidelijk nam dit type scholen in aantal toe. In 1970 waren er drie scholen voor buitengewoon onderwijs: 1. MLK-school De Schakel aan de Van Aelstlaan 12. 2. Prins Willem-Alexanderschool aan de Blaarthemseweg 83. 3. LOM-school De Horizon in een noodhuisvesting aan de Armehoefstraat 1.

In de wijk Heikant kwam aan de Leuskenshei 1 de protestantse basisschool De Achtkant. Deze begon vanuit de locatie aan de Van Aelstlaan, maar verhuisde omstreeks 1988 toen de nieuwe school betrokken kon worden. In 1995 was de school aan de Leuskenshei een dependance van De Rank. Enkele jaren geleden is deze dependance opgeheven. In 1986 telde Veldhoven twee neutrale scholen, te weten de Jan Ligthartschool aan de Van Aelstlaan 24, momenteel nummer 16, en de Casimirschool aan het Heike 19. Inmiddels heeft de Casimirschool twee locaties, één op het adres Kanteel 10 en die aan Heike 19. In 2004 werd het 25-jarig bestaan gevierd van de locatie Heike 19.

411

De neutrale school in de wijk Heikant, Prof. dr. R. Casimirschool.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Voortgezet onderwijs Vóór de Tweede Wereldoorlog kende Veldhoven alleen enkele ULO-scholen en VGLO-scholen, die behoorden bij de kloosters in Oerle en Zeelst. Na de oorlog nam het aantal scholen snel toe. Aanvankelijk waren deze in handen van zusterkloosters, maar geleidelijk namen leken het bestuur en de organisatie over. De gemeente overwoog omstreeks 1965 een HBS te stichten in het centrum van Veldhoven, maar dat plan is niet doorgegaan. Inmiddels zijn veel van de afzonderlijke scholen met middelbaar onderwijs opgegaan in het Sondervick College. Daar worden momenteel alle onderwijsvormen aangeboden: VMBO, HAVO en VWO, namelijk Atheneum en Gymnasium. De Verrekijker aan de Van Aelstlaan is een school voor speciaal onderwijs.

Bijgebouw van het Sondervick College aan de Zoestraat in de wijk d’Ekker.

De Horizon verhuisde in 1979 naar een nieuw gebouw in de Van Aelstlaan. Momenteel heeft Veldhoven twee scholen voor speciaal onderwijs, namelijk SBO De Verrekijker aan de Van Aelstlaan 10 en de Prins Willem-Alexanderschool. De Verrekijker is een school voor kinderen met ontwikkelingsproblemen, zoals ADHD en autisme, sociaal-emotionele problemen, didactische problemen en verminderde intellectuele mogelijkheden. De kinderen die op deze school zitten zijn hiernaar verwezen door andere scholen in Veldhoven. Hierdoor kunnen zij in hun ontwikkeling beter worden begeleid. Aan de Blaarthemseweg 83 is sinds 1970 een school voor zeer moeilijk lerende kinderen gevestigd. Deze Prins Willem-Alexanderschool hoort bij Severinus, een woongemeenschap voor verstandelijk gehandicapten. De Sint Severinusstichting had in 1967 aan de Hemelrijken een drieklassige school laten bouwen. In 1996 kwam de school onder het schoolbestuur van de Stichting Katholiek Onderwijs Veldvest.

412

De LTS Op 1 oktober 1953 werd een gemeentelijke avondnijverheidsschool opgericht, die begon met 30 leerlingen. Dat aantal nam langzaam toe, in 1957 tot 42. De belangstelling voor het avondnijverheidsonderwijs nam af toen in Veldhoven een gemeentelijke lagere technische school werd opgericht. Deze LTS moest aanvankelijk gebruik maken van noodgebouwen. Daar werd les gegeven in metaalbewerking, timmeren en elektrotechniek. In 1961 telde de school 93 leerlingen en in 1963 al 295. Vanwege de bouw van een LTS in Valkenswaard en een in Bladel wilde het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen aanvankelijk geen toestemming geven voor een definitief gebouw in Veldhoven. Ongeveer een derde deel van de leerlingen was niet afkomstig uit de gemeente Veldhoven. Vanwege de toename van het aantal leerlingen en de plannen voor een afdeling automobieltechniek probeerde de gemeente om toch de definitieve huisvesting te krijgen. In de zestiger jaren was de LTS gevestigd aan de Lange Mees 2. De afdeling automobieltechniek begon op 1 augustus 1968 in de voormalige boerderij De Armehoeve aan de Pietershoek. In 1968 maakte architect J. ter Haar uit Rijssen een ontwerp voor een LTS, die gebouwd werd aan de Sterrenlaan 165. Op 30 mei 1974 vond de officiële opening plaats door staatssecretaris Veerman273. Het stond toen bekend als de mooiste school van Veldhoven.


ONDERWIJS

Aan de Sterrenlaan beschikte de LTS over vier afdelingen: mechanische techniek, bouwtechniek, elektrotechniek en motorvoertuigentechniek. Met ingang van 1 augustus 1984 vond een fusie plaats met de MAVO Don Bosco en de LHNO. De nieuwe school heette scholengemeenschap Veldhof. Directeur was W.F. Bataille, die daarvoor de LTS had geleid.

Van VGLO en ULO tot de Mammoetwet Direct na de oorlog waren er enkele vormen van voortgezet onderwijs in Veldhoven. Er waren twee VGLO-scholen (Voortgezet Gewoon Lager Onderwijs), namelijk aan de meisjesscholen in Zeelst en in Oerle. Beide scholen bestonden al vóór de oorlog. De Sint-Marthaschool in Zeelst lag aan de Broekweg 109. De school in Oerle maakte deel uit van de Sint-Jozefschool aan de Oude Kerkstraat 75. Verder waren er in de zestiger jaren drie ULOscholen (uitgebreid lager onderwijs), te weten: 1. de meisjesschool in Oerle (Onze-Lieve-Vrouw van Lourdesschool) aan de Oude Kerkstraat 27 2. de meisjesschool Koningshof aan de Locht 117 3. de jongensschool Don Bosco in Meerveldhoven aan de Merefeltstraat 57. De Onze-Lieve-Vrouw van Lourdesschool in Oerle bestond al sinds 1909. Hier werd onderwijs gegeven door de zusters van Tilburg. Veel leerlingen van deze school verbleven in het internaat van de zusters. De ULO werd in 1953

nog vergroot met drie lokalen. In 1968 droegen de zusters de ULO over aan de Deken Van de Ven Stichting. De school werd voortgezet onder de naam MAVO Selsterhorst. De voorgeschiedenis van Koningshof speelt zich af in West-Brabant. In het dorpje Moerdijk had Huberdina Merkelbach in 1886 de congregatie van de zusters van het Allerheiligste Hart van Jezus gesticht. Meestal sprak men van de zusters van het Heilig Hart. In 1932 had de congregatie een groot moederhuis in Moerdijk, dochterkloosters in tien plaatsen in Nederland, twee in Finland en drie in Nederlands-Indië. Aan het klooster in Moerdijk was sinds 1905 een internaat verbonden274. In 1944 werden de gebouwen in Moerdijk door oorlogshandelingen volledig verwoest. De zusters kregen onderdak in Vught en op het internaat in Bergen op Zoom. Vanuit Vught zochten zij naar een nieuwe plaats om een klooster te stichten, omdat Moerdijk te gevaarlijk lag nabij belangrijke bruggen. In 1947 kochten de zusters bos- en heidegrond in de Westervelden in Veldhoven van de gemeente, daarnaast met enige percelen van particulieren. Het totale complex was ruim 35 hectaren groot. Op verzoek van de deken en pastoors in Eindhoven begonnen de zusters in 1949 in Eindhoven met de bouw van een kweekschool voor meisjes, de Cor-Jesuschool in de Edenstraat. Ook hadden zij daar een kleuterschool en een lagere school.

Klooster met hoofdingang van Koningshof in 1958.

413


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Op het terrein Koningshof zijn in het begin van de jaren vijftig drie scholen gebouwd, namelijk: 1. de Middelbare Meisjesschool, Maria Mediatrix 2. de ULO, Koningshof 3. de Huishoudschool, Regina Pacis. De gelijkheid in benaming van terrein, klooster en vooral de Ulo, heeft in de loop van de tijd voor nogal wat verwarring gezorgd.

De LHNO-school aan Koningshof.

In Veldhoven verleende de gemeente in 1951 een bouwvergunning voor een klooster, noviciaat en internaat. Voor de bouw van een MMS (Middelbare Meisjesschool) was aanvankelijk geen toestemming, omdat ook in Eindhoven een MMS bestond en er plannen lagen voor een MMS in Valkenswaard. In 1952 mocht de school toch worden gebouwd. Zowel het klooster als de school waren ontworpen door architect B. J. Koldewey uit Voorburg. Aannemer Thunnissen uit Heemstede was in beide gevallen de laagste inschrijver. De bouw van het klooster liep vertraging op door een blikseminslag op de schoorsteen van het ketelhuis. Ook de strenge winter en een autoongeluk van architect Koldewey hadden tot gevolg dat de zusters hun verhuizing van Vught naar Veldhoven moesten uitstellen. Hans Koldewey nam de werkzaamheden van zijn vader over. Op 28 juni 1953 vond de verhuizing plaats van de zusters. Monseigneur Mutsaerts zegende op 30 juni de noodkapel in. Het gebouw van de ULO, Koningshof, was al in juli 1953 gereed. Met ingang van september van dat jaar begonnen 95 leerlingen met voortgezet (ULO) onderwijs. Dat van de MMS, Maria Mediatrix, was klaar in december 1953.

Het eerste trimester werd les gegeven in het klooster, daarna konden de nieuwe lokalen worden gebruikt. De gemeente Veldhoven droeg 133.814 gulden bij aan de kosten voor de bouw en inrichting van die scholen. In 1957 waren (nieuwe) uitbreidingen tot standgekomen bij de MMS, maar de gemeente had nog geen toestemming van Gedeputeerde Staten voor de betaling van subsidie. Koningshof breidde zich in hoog tempo uit. In 1955 waren er een ULO, een MMS, een huishoudschool en een avondschool in het gebouw van de huishoudschool, gevestigd. Veel leerlingen waren intern op Koningshof. De huishoudschool en de Mater Amabilisschool (avondschool) waren in 1954 van start gegaan. De huishoudschool stond bekend als Regina Pacis en was gevestigd op Locht 117, zoals het klooster, het internaat en de andere scholen. Het aantal leerlingen groeide snel. In 1955 waren het er 109 en in 1964 al 279. De MMS begon in 1953 met 79 leerlingen. In 1955 waren dat er 119. De school stond bekend onder de naam Maria Mediatrix. Jaarlijks nam het aantal leerlingen toe. In 1964 was het aantal toegenomen tot 296. De gebouwen moesten telkens worden uitgebreid, meestal door noodlokalen. De zusters van het Heilig Hart op Koningshof werden zich in de loop van de zestiger jaren ervan bewust dat zij telkens ouder werden, terwijl er geen novicen zich aanmeldden. In de vijftiger jaren verbleven nog 150 zusters in het klooster. Het was duidelijk dat de zusters op den duur het onderwijs aan leken moesten overlaten. In 1961 stopte zuster Stanisla na elf jaar als directrice en werd F. van Tuyl directeur van de MMS. Hij vervulde deze functie tot 1969. Het complex werd in 1976 verkocht aan Beter Wonen in Eindhoven. De laatste zusters verlieten Koningshof in 1979. Vanaf 1968 had de gemeente geen bemoeienis meer met de VGLO- en de MULO-scholen. Dit was het gevolg van de Wet op het Voortgezet Onderwijs van 1 augustus 1968. De zusters besloten de huishoudschool (LHNO) over te dragen aan de Noord-Brabantse Christelijke Boerenbond (NCB) in Tilburg. Onder de naam Regina Pacis bleef deze school voor huishoud- en nijverheidsonderwijs gehandhaafd op Koningshof. Met ingang van

414


ONDERWIJS

1 augustus 1984 was het LHNO ondergebracht aan de Sterrenlaan en maakte het deel uit van de scholengemeenschap Veldhof. Regina Pacis bleef op Koningshof als Middelbaar Dienstverlenings- en Gezondheidszorgonderwijs (MDGO). Omstreeks 1992 werd de naam gewijzigd in College voor MDGO275. De MMS was in 1968 een HAVO geworden. De zusters droegen deze HAVO over aan het bestuur van Ons Middelbaar Onderwijs (OMO) in Tilburg. De MULO Koningshof kwam in handen van de Deken Van de Ven Stichting, die op dat moment de drie MULO/MAVO-scholen bestuurde, te weten: Don Bosco, Koningshof en Selsterhorst276. De Don Boscoschool werd in 1957 opgericht. De ULO in Meerveldhoven had in 1963 230 leerlingen. Deze school viel onder de Deken van de Ven Stichting. De Don Bosco fuseerde met het LHNO en de LTS tot de scholengemeenschap Veldhof.

Na de Mammoetwet De Mammoetwet had in 1968 grote gevolgen voor het voortgezet onderwijs. In 1968 werd VGLO omgezet in Lager Algemeen Vormend

Onderwijs, afgekort LAVO. De Sint-Marthaschool en de Sint-Jozefschool gingen samen verder op het adres Broekweg 109 in Zeelst. De MULO-scholen werden Middelbaar Algemeen Vormend Onderwijs, afgekort MAVO. In 1968 telde Veldhoven drie MAVO’s, te weten: 1. MAVO Koningshof aan de Locht 117 in Veldhoven 2. MAVO Don Bosco aan de Merefeltstraat 57 in Meerveldhoven 3. MAVO Selsterhorst aan de Oude Kerkstraat 27 in Oerle. De MAVO Selsterhorst was vanaf 1970 gevestigd aan de Blaarthemseweg 87 in Zeelst. De MAVO op Koningshof was uitsluitend voor meisjes. De Don Bosco was net als Selsterhorst een gemengde MAVO. De MAVO op Koningshof kwam onder het bestuur van de Deken Van de Ven Stichting. Vanaf 1994 ging de school deel uitmaken van het Sondervick College. Aan de Locht 117 bleven uitsluitend een HAVO en VWO gevestigd. Ook de MAVO Selsterhorst ging deel uitmaken van deze VMBO. Dit is de huidige locatie Blaarthemseweg 87 van het Sondervick College. De Don Boscoschool was al eerder opgegaan in de Veldhof Scholengemeenschap.

Luchtopname van het klooster en scholencomplex Koningshof in 1974. Achteraan, tussen de bomen is het Anton van Duinkerkencollege zichtbaar.

415


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

De nieuwe muziekschool werd in 1997 gebouwd aan de Bossebaan 60.

De MS en de Mater Amabilisavondschool werden in 1968 omgezet in Hoger Algemeen Vormend Onderwijs (HAVO). Leerlingen uit Veldhoven die een Atheneum of Gymnasium wilden bezoeken, dienden tot 1971 naar scholen in Eindhoven, Eersel en Valkenswaard te gaan. De HAVO op Koningshof kwam in 1969 onder leiding van J.W. Körver. De school heette vanaf 1 september 1971 Anton van Duinkerkencollege, een naam die gekozen was door de docenten. De HAVO werd gemengd en er kwam, met ingang van het schooljaar 1971/1972, een Atheneumafdeling. In de negentiger jaren wilde de regering het voortgezet onderwijs grootschaliger maken. In Veldhoven waren op dat moment nog drie schoolbesturen voor voortgezet onderwijs, te weten: 1. De Stichting Voortgezet Onderwijs Veldhoven, waartoe Veldhof behoorde 2. de Deken Van de Ven Stichting, die de Mavo’s Koningshof en Selsterhorst beheerde 3. Ons Middelbaar Onderwijs met het Anton van Duinkerkencollege. Die drie organisaties overlegden over de toekomst van de vier scholen. Aan het overleg werd deelgenomen door drs. P. Hendrikse namens het Anton van Duinkerkencollege, drs. P. Bunnik namens de Veldhof Scholengemeenschap, W. Gilden namens de r.k. MAVO Koningshof en W. van Lieshout namens de r.k. MAVO Selsterhorst. Op 1 juli 1994 brachten zij een rapport uit onder de naam Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs Veldhoven.

Daarin werd voorgesteld om de vier bestaande scholen te fuseren en te plaatsen onder het bestuur van OMO in Tilburg. Op 16 september 1994 werd definitief voor deze fusie gekozen. Er werd een prijsvraag uitgeschreven voor een naam voor de nieuwe school. Dit werd Sondervick College. De school beschikte over vier vestigingen, namelijk Locht 117, Blaarthemseweg 87, Sterrenlaan 165 en een dependance van de Sterrenlaan aan de Zoestraat 2. Daarna werden twee sectoren geformeerd, één voor VMBO en één voor HAVO en VWO. Voor het Sondervick College zou een gebouw komen aan de Eindhovensebaan, maar de provincie was daartegen. Toen werd een bouwplan overwogen aan het Hoornven, maar dat was voor de school en de gemeente onaanvaardbaar. Uiteindelijk werd in 1999 besloten om aan de Knegselseweg te gaan bouwen. Voor het zover was, moesten nog verschillende bezwaarschriften worden afgehandeld. In 2002 ging ook De Stolberg in Eindhoven, een school voor Voortgezet Speciaal Onderwijs, deel uitmaken van het Sondervick College. Anno 2006 zijn de vier locaties plus De Stolberg aan de Christinastraat 2a in Eindhoven nog in gebruik. De bouwwerkzaamheden voor de Kempen Campus aan de Knegselseweg, waar het Sondervick College naartoe zal verhuizen, zijn in volle gang. Op die Kempen Campus zullen de verschillende scholen eigen paviljoens krijgen, waardoor geen massaschool ontstaat. Het aantal leerlingen van het Sondervick College zal ongeveer 2500 bedragen. Op de campus zijn sportvelden en sportaccommodaties aanwezig, zowel voor het Sondervick College als voor een aantal Veldhovense verenigingen277. Aan het begin van de tachtiger jaren had Veldhoven ook een dagopleiding voor volwassenen aan de Zoestraat 2. Deze was in 1982 ondergebracht in het gebouw van de MAVO Don Bosco. Toen de Don Boscoschool fuseerde met de LTS en LHNO ging de dagopleiding voor volwassenen naar de Van Vroonhovenlaan 38. De naam veranderde in 1989 in De Parasol, centrum voor volwassenen-educatie. Deze school was aangesloten bij de Bond van Nederlandse Volksuniversiteiten. De Parasol is tegenwoordig gevestigd aan de Van Aelstlaan 24. Het is de locatie Veldhoven van het Regionaal Opleidings Centrum (ROC) in Eindhoven. Dit

416


S O C I A A L- E C O N O M I S C H E G E S C H I E D ENIS

educatief centrum houdt zich vooral bezig met cursussen op het gebied van talen, computers, creativiteit, kunst, muziek, beweging en koken.

Muziekschool De muziekschool begon in de Armehoeve aan de Pietershoek 21, daarna was de school ondergebracht in een noodhuisvesting aan de Armehoef 1. De school wordt beheerd door de Stichting Veldhovense Muziekschool. Tot 1977 zaten ook twee leden van de gemeenteraad in het stichtingsbestuur. Op 21 maart 1997 kreeg de muziekschool een nieuwe huisvesting aan de Bossebaan 60. Het gebouw is thans één van de modernste en best uitgeruste muziekscholen van de regio.

SOCIAAL-ECONOMISCHE GESCHIEDENIS Bij de economische geschiedenis komen de sectoren landbouw, nijverheid, industrie en dienstverlening aan bod, zowel vóór de Tweede Wereldoorlog als daarna. Het is opmerkelijk dat vrijwel alle economische bedrijvigheid die omstreeks 1950 in Veldhoven bestond, is verdwenen. De economische basis van Veldhoven is totaal veranderd. Het is zelfs geen forensengemeente meer, aangezien het aantal arbeidsplaatsen in Veldhoven momenteel veel groter is dan zo’n dertig jaar geleden.

Landbouw en veeteelt Gedurende de eerste helft van de 20ste eeuw verdiende een groot gedeelte van de bevolking van Veldhoven de kost met landbouw. Van de gemeente Oerle werd in 1909 geschreven dat bijna de gehele bevolking tot de boerenstand behoorde. In totaal waren daar 383 hectaren bouwland, 159 hectaren wei- en hooiland en 243 hectaren dennenbos en hakhout. Het grootste gedeelte van het grondgebied van Oerle bestond uit heide en moeras, respectievelijk 779 en 86 hectaren. Na de invoering van kunstmest waren die gronden niet meer zo belangrijk voor de boeren. Van de 383 hectaren bouwland werden 261 hectaren gebruikt voor de teelt van winterrogge, 34 hectaren voor haver, 22 hectaren voor evene (lichte haver), 50 hectaren voor aardappelen en de rest voor een aantal andere gewassen. Boekweit kwam in die tijd vrijwel niet meer voor. De grond was vrij

slecht, hetgeen tot gevolg had dat graan en hooi moesten worden aangekocht. Toch klaagden de boeren niet, want in vergelijking met de 19de eeuw ging het vrij goed met de landbouw. Dankzij het gebruik van kunstmest was de opbrengst vergroot. Dit kwam ten goede aan de veestapel en door de vergroting van de veestapel was er ook meer stalmest beschikbaar. Aan die situatie was te merken dat de vicieuze cirkel van slechte grond, armzalig vee, weinig mest dus slechte grond etcetera, eindelijk doorbroken was. De boeren gingen geleidelijk over tot mechanisatie. De aanschaf van dorsmachines gaf al een hele tijdsbesparing. De boeren verdienden het meeste geld met de verkoop van boter en van vee. Oerle, maar ook Veldhoven en Zeelst, beschikten over eigen coöperatieve zuivelfabriekjes, waar boter werd vervaardigd. Deze werd verkocht aan de Zuid-Nederlandse Zuivelbond in Maastricht. De boeren van Oerle werden in 1909 nog bestempeld als conservatief. Zij bezochten geen landbouwlezingen, legden geen proefvelden aan en volgden geen landbouwonderwijs. Wel was er sinds 1908 een Boerenleenbank, die officieel op 16 januari 1909 werd opgericht. De boeren leenden daar de eerste jaren weinig geld, omdat zij zich daarvoor schaamden278. De beschrijving van Oerle gaat in grote lijnen ook op voor Veldhoven, Meerveldhoven en Zeelst. Daar was de grond iets beter van kwaliteit, waardoor de opbrengst van akkerbouwgewassen groter was. De boeren produceerden die gewassen voor eigen gebruik. Alleen boter en vee waren voor de verkoop. Het fokken van varkens of het houden van kippen gebeurde alleen op beperkte schaal, eveneens voor eigen gebruik.

417

Het gebouw van de K.I. van zuivelvereniging De Kempen in Oerle in de vijftiger jaren.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

De zuivelproductie

Door middel van melkcursussen probeerde de boerenbond de zuivelproductie te stimuleren, foto omstreeks 1934.

In het vorige hoofdstuk was te lezen dat in Veldhoven en Zeelst coöperatieve boterfabriekjes ontstonden, te weten De Veldbloem aan de Dorpstraat 30 in Veldhoven en De Verenigde Landbouwers, waarvan het coöperatieve fabriekje was ondergebracht in een pand op de hoek Blaarthemseweg-Heuvel in Zeelst. Oerle volgde in 1901 met vereniging De Lindebloem, die gevestigd was in Zandoerle en De Sint-Jansvereniging, die een pand had op de hoek Oude Kerkstraat-Paleisstraat in Kerkoerle. De coöperatieve fabriekjes waren een succes, mede vanwege de hoge boterprijzen die betaald werden op de botermijn. Na enige jaren had ieder dorp wel enkele fabriekjes en werd de concurrentie groter. Aan samenwerking viel niet te ontkomen. De besturen van de coöperaties van Oerle, Veldhoven, Zeelst en Wintelre besloten in 1916 tot de oprichting van een stoomzuivelfabriek. Namens Wintelre tekenden op 29 januari 1916 Arnoldus van Ham, Hendricus Heijmans en Lambertus van de Ven, namens Veldhoven Arnoldus Koppelmans en Arnoldus Louwers, namens Oerle Peter Johannes Schippers, Peter Johannes van de Ven en Willem van Eeten en voor Zeelst Jan Kuijpers. De fabriek werd gebouwd in Oerle, naar het ontwerp van architect L. Kooken uit Eindhoven. De naam van de nieuwe organisatie werd

418

Coöperatieve Stoomzuivelfabriek Sint-Jan. In het bestuur namen zitting: burgemeester Ancion en wethouder Peter Johannes Schippers. De eerste directeur was M. Henst. De fabriek bleef tot ongeveer 1957 in gebruik. In 1956 sloot Oerle zich aan bij de coöperatieve zuivelvereniging De Kempen in Eindhoven. Tot deze organisatie behoorden omstreeks 1960 de zuivelfabrieken van Eersel, Bladel, Hoogeloon, Oirschot, Middelbeers, Valkenswaard, Sint-Oedenrode, Son, Eindhoven, Liempde, Boxtel en Bergeyk. In 1964 fuseerde De Kempen met Ament, waaruit Campina ontstond (later DMV/Campina)279. Het K.I.-station in Oerle maakte al vanaf de oprichting in 1948 deel uit van de coöperatieve zuivelvereniging De Kempen in Eindhoven, die op 27 september 1947 was gesticht. Het K. I.station werd op 5 januari 1948 opgericht in de zuivelfabriek Sint-Jan in Oerle. De eerste directeur was dierenarts dr. S.W. J. van Dieten uit Hilvarenbeek. De organisatie bestond uit secties met een adviescommissie, een raad van advies en een stieraankoopcommissie. In 1950 had deze organisatie 54 plaatselijke sectiecommissies K.I. In dat jaar werd in Oerle het definitieve gebouw in gebruik genomen. Het doel van de kunstmatige inseminatie bij runderen was het verbeteren van de runderrassen. Het K.I.-station in Oerle heeft tot 1996 bestaan280.


S O C I A A L- E C O N O M I S C H E G E S C H I E D ENIS

Aardappelproefveld op Zonderwijk met patentkalibemesting, omstreeks 1930.

Boerenbonden en Boerenleenbanken In vergelijking met andere dorpen in ZuidoostBrabant werden de Boerenbonden en Boerenleenbanken in Veldhoven, Zeelst en Oerle relatief laat opgericht. De eerste Boerenbond was die van Oerle. In 1909 was P. J. van de Ven daarvan secretaris. In 1922 hadden de drie Boerenbonden in Oerle, Veldhoven en Zeelst ieder een coรถperatieve handelsvereniging. Veel Boerenbonden dateerden al van 1896 en kort daarna volgde de oprichting van de eerste tien Boerenleenbanken, die zich in 1898 aansloten bij de Coรถperatieve Centrale Boerenleenbank (CCB). Oerle richtte op 16 januari 1909 een Boerenleenbank op. De boeren waren aanvankelijk huiverig om geld te lenen, maar na verloop van tijd zagen zij de voordelen toch in. Veldhoven volgde op 21 februari 1910 en in Zeelst werd op 14 oktober 1919 een Boerenleenbank gesticht. Iedere bank had een raad van bestuur en een raad van toezicht. Vaak zaten daar naast landbouwers ook enkele notabelen uit het dorp in. In Oerle werd burgemeester Van den Heuij zelfs kassier. Zoals gebruikelijk was de bank aan huis bij de kassier. Ook in Veldhoven was de invloed van notabelen groot. In de raad van toezicht zaten geen boeren. Deze bestond uit pastoor H. Achterbergh,

burgemeester C. van Vroonhoven en schoenfabrikant J. van Sambeek. In Zeelst hielden de boeren het bestuur in eigen hand. Tijdens de eerste vergadering, op 4 februari 1920, werd G. Donkers gekozen tot kassier. Het bestuur bestond uit M.C. Toonders, P. van Lierop en Th. Egelmeers en de raad van toezicht uit A. Renders en H. van de Wildenberg281. Vanuit de Boerenbonden werden veeverzekeringen geregeld, fokverenigingen opgezet, melkcursussen georganiseerd, centraal zaad en kunstmest ingekocht en voorlichtingsdagen gehouden. In 1922 waren er onderlinge paardenverzekeringen in Oerle en in Veldhoven, een veefonds in Veldhoven en de Vereeniging tot verbetering der rundveefokkerij in Oerle. Tien jaar later had ieder dorp een veefonds en waren er in Zeelst en Oerle varkensverenigingen opgericht282. Er ontstonden geleidelijk ook standsorganisaties, zoals de plaatselijke afdelingen van de RKJB en de boerinnenbond. Dankzij deze onderlinge samenwerking raakte de landbouw af van het traditionele systeem en werd het werk gemoderniseerd. De aanleg van Hollandse stallen, de aankoop van landbouwmachines en de aanleg van proefvelden zijn daar voorbeelden van.

419


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

De crisis in de landbouw in de twintiger jaren en de economische crisis van de dertiger jaren waren er oorzaak van dat die modernisering niet erg snel kon verlopen.

Situatie na de oorlog In 1947 had de gemeente Veldhoven nog steeds het karakter van een agrarische gemeente. Landelijk was toen 18,9% van de bevolking werkzaam in de landbouw, in Veldhoven was dat nog 21%. Daarna ging dat percentage snel naar beneden, mede doordat veel landbouwgrond gebruikt werd voor de bouw van nieuwe wijken. In 1960 werkte in Nederland 10,7% van de bevolking in de landbouw, in Veldhoven nog slechts 6,7%. Tien jaar later was dat gedaald tot 3,4%. Het is duidelijk dat het karakter van de gemeente Veldhoven in die tijd sterk veranderde283. Oerle behield nog het langst een agrarisch karakter. Ook daar raakten landbouwers grond kwijt toen de wijken Zonderwijk, ’t Look en Heikant werden uitgevoerd. De woonwijken kwamen steeds dichter bij de oude kern van Oerle te liggen284. Oude en nieuwe toestand van de ruilverkaveling in

Ruilverkavelingen

Veldhoven.

In 1949 werd begonnen met een ruilverkaveling, die noodzakelijk was in verband met de

420

onttrekking van landbouwgronden voor de uitbreiding van vliegveld Welschap. In 1963 werd die ruilverkaveling definitief geregeld, waardoor er een einde kwam aan de chaos die de Duitsers tijdens de oorlog in dit gebied hadden aangericht. Zij hadden boerderijen afgebroken, land in beslag genomen en een spoorlijntje aangelegd. Bij die ruilverkaveling werden ook heidepercelen ontgonnen of herontgonnen. De gemeente liet 11,5 kilometer weg verharden en 12,5 kilometer zandweg aanleggen of verbeteren. Zeker zo belangrijk was de vrijwillige ruilverkaveling in de zestiger jaren. Die ruilverkaveling was begonnen vanwege de herverkaveling van percelen die doorsneden werden door de E3 (A67), met name in het gebied Heers en het Veldhovens Broek. Daarnaast was er de vrijwillige ruilverkaveling van de Zonderwijkse Akkers, een gebied ten westen van de weg van Veldhoven naar Oerle. Daar had al in 1956 een kleine vrijwillige ruilverkaveling plaatsgevonden van 70 hectaren en dienden in de zestiger jaren nog eens 250 hectaren herverdeeld te worden. Beide projecten werden samen de vrijwillige ruilverkaveling Veldhoven genoemd. In totaal ging het om 850 hectaren. De gemeente gebruikte de vrijwillige ruilverkaveling om veertien boerderijen uit de oude dorpskernen Veldhoven en Meerveldhoven


S O C I A A L- E C O N O M I S C H E G E S C H I E D ENIS

aan te kopen. Hierdoor verwierf de gemeente bouwgrond voor woonwijken. Een aantal boerderijen werd met rijkssubsidie verplaatst. In het kader van de vrijwillige ruilverkaveling werden 6 kilometer weg verhard en 7 kilometer zandweg aangelegd of verbeterd. Het riviertje De Run werd gekanaliseerd. Aan deze ruilverkaveling is de naam van wethouder Willem Smits onverbrekelijk verbonden285.

De land- en tuinbouw in 1973 In 1973 bracht het ETIN een rapport uit over de land- en tuinbouw binnen de gemeente Veldhoven. Daarin werd geconstateerd dat het aantal landbouwbedrijven in Veldhoven sinds de Tweede Wereldoorlog was afgenomen. Ook was meer dan 500 hectaren cultuurgrond gebruikt voor de bouw van nieuwe wijken, waardoor de hoeveelheid beschikbare cultuurgrond in 1970 nog 2389 hectaren bedroeg. De overblijvende bedrijven dienden hun productie te vergroten en zich te specialiseren. Terwijl het aantal landbouwers afnam, groeide de sector tuinbouw. Bij de landbouwbedrijven steeg de bedrijfsoppervlakte van 10,1 hectaren in 1955 naar 12,4 hectaren in 1970. Dat was nog altijd beneden het gemiddelde van de Kempische landbouwbedrijven, dat in 1970 op 14,4 hectaren uitkwam286. Het bleek dat de 82 landbouwers die tussen 1955 en 1970 waren gestopt, over het algemeen kleine bedrijven hadden. Vaak ging het om oudere boeren die nog op traditionele wijze werkzaam waren. In 1970 waren er 18 boerderijen in Veldhoven die over meer dan 20 hectaren grond beschikten287.

Hoofdberoep Landbouw Tuinbouw

personen 1955 262 10

personen 1965 207 14

personen 1970 180 16

Veeteelt Tussen 1947 en 1970 gingen de boeren zich meer op veeteelt toeleggen dan op akkerbouw. De oppervlakte aan grasland nam toe en ook de veestapel was aanmerkelijk uitgebreid. Tegelijk met de toename van de veestapel trad specialisatie op. In de zestiger jaren was het nog gebruikelijk dat een boer zowel koeien, varkens als kippen hield. Aan het begin van de zeventiger jaren ging men zich toeleggen op alleen koeien of uitsluitend varkens of kippen. Toch liep de situatie in Veldhoven nog achter bij die in de Kempen, waar veel meer boeren zich hadden gespecialiseerd en waar de productiviteit per bedrijf was toegenomen. Een mooi voorbeeld van schaalvergroting in de landbouw is de kuikenbroederij Van Hulst b.v. aan de Heiberg in Veldhoven. In 1967 begon dit bedrijf met een productie van 300.000 kuikens per week. Anno 2005 lag de capaciteit op 1,5 miljoen kuikens per week288.

Veestapel Melkkoeien en kalveren Mestvarkens Fokzeugen Leghennen Slachtkuikens

1955 1.279 2.394 698 34.463 /

1964 1.711 2.621 / 35.159 51.745

1970 2.115 5.508 1.876 47.240 118.000

Glastuinbouw aan de Polderstraat 19 van groentenkwekerij Zuidgeest in de vijftiger jaren.

421


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Industrie en nijverheid

De hoeveelheid pluimvee was op de meeste

Omstreeks 1900 kwam in Oerle geen industrie voor. De vijf schoenmakers die daar nog actief waren, hadden hun werkzaamheden niet zodanig uitgebreid dat er een schoenfabriek ontstond. Wel leverden enkele schoenmakers schoenen tot in Zuid-Holland289. In Zeelst was in 1900 één sigarenfabriek, die eigendom was van H. Bazelmans. Daar werkten toen 17 mannen, 1 vrouw, 13 jongens en 1 meisje. De fabriek was in 1899 gesticht, nadat op dezelfde locatie eerder een door Bazelmans opgerichte zuivelfabriek was mislukt. De wevers in dat dorp waren zelfstandig thuiswerkende ambachtslieden. Ook de steenbakkerijen waren in 1900 nog kleine bedrijfjes290.

boerderijen nog gering. Kippen voeren door Annie Kuijpers op de boerderij op het Severeind.

Landbouw na 1973

Bouwvakkers aan het werk in Oerle in 1914 bij de bouw van de school. Rechts bouwkundige Breukel uit Stratum.

Als gevolg van de verdere uitbreidingen van de woonwijken in de gemeente Veldhoven dienden tussen 1973 en 1985 nog 40 boerenbedrijven te verdwijnen. De trend van afname van het aantal bedrijven en schaalvergroting bij de overblijvende ondernemingen zette zich ook in de gemeente Veldhoven voort. De landbouw heeft het de afgelopen tien jaren moeilijk gehad. Een toename van administratieve werkzaamheden, onder andere vanwege de mestquota, regelgeving op het gebied van stankoverlast, de uitbraak van besmettelijke ziekten zoals varkenspest en ziekten onder het pluimvee, maakten het werk voor menige boer onaantrekkelijk.

In Veldhoven, met name aan de Provincialeweg in Meerveldhoven, kwamen de meeste bedrijven voor. De gemeente Veldhoven c.a. telde in 1900 zes linnenfabrieken, maar het waren meestal éénmansbedrijfjes, die zich toelegden op damast en tafellinnen. In 1900 telde Veldhoven twee sigarenfabriekjes, die toen pas enkele jaren bestonden. Deze bedrijfjes waren van J.F.Th. de Wit (-Schoenmakers) en van H.W. Platteel291. De sigarenindustrie was een opkomende bedrijfstak, die in de omgeving van Eindhoven en in de Kempen tot bloei kwam. Ook in Veldhoven groeiden enkele bedrijven uit, waardoor de sigarenindustrie tijdelijk zelfs de belangrijkste werkgever was in de gemeente Veldhoven.

Ontwikkelingen in de industrie van 1900 tot 1940 Vooral in de periode tot aan de Eerste Wereldoorlog werden veel hinderwetvergunningen afgegeven voor sigarenfabriekjes, textielfabrieken, schoenfabrieken en steenfabrieken. Ook kwamen in deze periode de eerste metaalverwerkende bedrijven op en enkele wasserijen en blekerijen. Per bedrijfstak zullen we de ontwikkelingen aangeven. Het is niet mogelijk om de geschiedenis van alle bedrijven te behandelen. Vaak kan dat niet eens omdat veel bedrijfsarchieven verloren zijn gegaan. Bij iedere bedrijfstak gaan we daarom in op een voorbeeldbedrijf of op de grootste ondernemingen.

422


S O C I A A L- E C O N O M I S C H E G E S C H I E D ENIS

Sigarenfabrieken De eerste sigarenfabrieken in de Kempen werden respectievelijk in 1845 en in 1855 gesticht in Bladel en Hoogeloon door predikanten. In de eerste fase speelden protestanten een grote rol. In 1854 bijvoorbeeld had Jan Teunis Platteel in Bladel een fabriekje. Ook in Eindhoven bestond in 1845 al een sigarenfabriek. Eindhoven werd het centrum van deze industrietak. Vaak kwamen initiatieven voor nieuwe ondernemingen van allochtonen292. Ook in Veldhoven was één van de eerste ondernemers, H.W. Platteel, zoon van de eerdergenoemde sigarenfabrikant uit Bladel, een protestant. In de tweede helft van de 19de eeuw schoten de sigarenmakerijen en fabriekjes in de Kempen en in Eindhoven als paddenstoelen uit de grond. De grote bloeiperiode voor Veldhoven is vooral tussen 1900 en 1940. Er waren toen meer dan 30 kleine fabriekjes, die vaak een eigen merk voerden. P. van Keulen bijvoorbeeld had het merk Pikeur, H. Bijsterveld en Co. voerde Excelsior en Jan en Piet van Beers Mero. In Oerle waren twee sigarenfabriekjes. P. J. Heijmans aan

de Nieuwe Kerkstraat 69 voerde het merk Heivedo en F. Hagelaars aan de Oude Kerkstraat 58 Duc Albert. Zeelst kende zowel kleine als grote bedrijven. Tot de grote ondernemingen behoorden H. Bazelmans aan de Broekweg 219, die vooral bekend werd met het merk Duc George; Keeris en Merkelbach die van 1921 tot 1929 op de Heuvelstraat 3 zaten en sigaren maakten van het merk Karel de Stoute.

Duc George Als voorbeeld van een sigarenfabriek tot 1940, nemen we die van Bazelmans. De naam van H. Bazelmans is al eerder in dit boek gevallen bij de molen en een boterfabriekje in Zeelst. Op 30 juli 1899 vroeg Henricus Bazelmans vergunning voor de oprichting van een sigarendrogerij in het pand Zeelst sectie B 2728. Dit was het begin van de sigarenfabriek294. In korte tijd had Henricus Bazelmans al 20 werknemers, voornamelijk kinderen. Op 8 oktober 1900 passeerde voor notaris Fens in Eindhoven de akte van vennootschap tussen Henricus Bazelmans en de Maastrichtse tabaksfabrikant H.G. Vreijsen onder de naam Bazelmans & Compagnie. Het doel van de firma was het fabriceeren van Sigaren, en het handel drijven in Tabak, Sigaren en wat daartoe behoort. Ofschoon deze vennootschap was aangegaan voor een termijn van tien jaar, werd deze in 1902 alweer opgeheven295. De naam Duc George schijnt bij toeval gekozen te zijn vanuit een Franse dictionnaire. Van Abbe, eigenaar van de Karel I-sigarenfabriek, vond de beeltenis van Duc George te veel lijken op die van Karel I. Hij probeerde tevergeefs de merknaam en beeltenis ongedaan te maken. Tijdens de Eerste Wereldoorlog ging de productie gewoon door, ofschoon zich soms een gebrek aan grondstoffen voordeed296. In 1919 werd het bedrijf overgedragen aan Frans en Johan Bazelmans, zonen van de oprichter. Zij gingen verder onder de naam Gebroeders Bazelmans. De fabriek werd in 1919 verbouwd en uitgebreid naar 100 arbeidsplaatsen. In 1928 veranderde de naam in N.V. Duc George sigarenfabrieken voorheen Gebroeders Bazelmans. Inmiddels waren er filialen geopend in Bladel en Reusel. Tevens werden filialen gestart in Beek en in Eindhoven. Het filiaal in Beek moest tijdens de crisisjaren alweer worden gesloten. De inkoop van tabak uit Nederlands-Indië regelden de gebroeders Bazelmans in samenwerking met andere sigarenfabrieken, zoals Van Schuppen-Ritmeester in Veenendaal en de N.V. Hofnarsigarenfabriek te Valkenswaard297. Grote bloei maakte de sigarenfabriek Duc George mee net vóór de oorlog. Aan de Broekweg was een nieuwe fabriek gesticht. Duc George was toen de grootste werkgever in Zeelst. Met het personeel in de filialen erbij werkten er ongeveer 1000 mensen.

423

Reclame voor Velasquessigaren aan de Dorpstraat in Veldhoven tegenover de kerk.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

De Velasquessigarenfabriek van Dassen en Van der Meeren aan de Provincialeweg in Meerveldhoven in 1938.

De textielfabriek van

In Veldhoven, met name in Meerveldhoven, zaten de meeste bedrijven. Tot de grotere bedrijven behoorden L. Schats en G. van Rijsingen met merken als Scharijvel en Maestro, en De Wit en Co. aan de Dorpstraat 6, waar sigaren van het merk Kapitein en TrophÊe werden vervaardigd. De grootste sigarenfabriek was die van Dassen en Van der Meeren in Meerveldhoven, die aanvankelijk Sint-Antonius heette en in de volksmond D’n Das werd genoemd. De fabriek werd bekend met het merk Velasques. In Veldhoven vestigden zich ook Eindhovense sigarenfabrieken. H. van Abbe, die het bekende merk Karel I voerde, had een filiaal in de Dorpstraat, waar hij de Paladijnsigaren maakte. Het fabriekspand werd na opheffing gebruikt voor de huisvesting van gemeentewerken. De naam De Paladijn komt in Veldhoven nog als appartementencomplex voor. Mignot en De Block hadden in Meerveldhoven aan de Provincialeweg een filiaalbedrijf, waar het sigarenmerk Senator werd gemaakt. Vanaf 1907 was in Veldhoven een tabakstripperij gevestigd van Mignot en De Block. Van Gardinge en Co, die in Eindhoven verschillende merken produceerde, had aan de Binnenweg een sigarenfabriekje waar Paulus Potter sigaren werden gefabriceerd293.

Van Nuenen aan de Provincialeweg in de

Textielfabrieken

vijftiger jaren. Op

De textielnijverheid in Veldhoven en Zeelst verkeerde omstreeks 1900 in een moeilijke fase. Er waren, op een uitzondering na, geen grote

de achtergrond de Velasquesfabriek.

424

textielfabrieken, zoals in Eindhoven, Geldrop of Helmond. In beide dorpen woonden nog veel zelfstandige thuiswevers, die werkten in opdracht van ondernemers uit Veldhoven of Eindhoven. Een aantal wevers werkte omstreeks die tijd als fabrieksarbeider in een Eindhovense textielfabriek. Sommige oude bedrijven, zoals de linnenfabriek Habraken-De Wit, telden slechts enkele werknemers. De enige grote onderneming was die van de weduwe Van Nuenen. Tot 1921 zou het de enige echte textielfabriek zijn, andere bedrijven legden zich meer toe op wassen en strijken. Johannes van Lippen en zijn vrouw Johanna Maria van den Oetelaar begonnen in 1908 een was- en strijkinrichting. In dat jaar bood Van Lippen werk aan 2 mannen, 22 vrouwen en 1 meisje. Na de dood van Johannes van Lippen in 1926 werden de weverij en de wasserij gesplitst. De weverij kwam in handen van Antonius Louwers298. F. Somers richtte in 1909 een linnen- en damastfabriek op, die voorzien was van een stoommachine. In de jaarverslagen stond deze onderneming bekend als was- en strijkinrichting. Bij Somers werkten in 1909 3 mannen, 15 vrouwen en 5 meisjes299. In Zeelst startte Henri de Groof, linnenfabrikant uit Eindhoven, in 1912 een stoomwasserij. Het werd uiteindelijk een linnenfabriek met stoomwasserij. In 1919 werkten daar 4 mannen, 16 vrouwen en 5 meisjes. Het was destijds de enige textielfabriek in Zeelst300. In 1913 vond de oprichting van een vennootschap plaats door linnenfabrikant Cornelis Pigeaud uit Veldhoven en Theodor Rudolph van Epen, directeur van een sanatorium in Doorn, voor de exploitatie van een damast- en linnenweverij met stoomwasserij in Veldhoven.


S O C I A A L- E C O N O M I S C H E G E S C H I E D ENIS

De fabriek droeg de naam De Genderstroom. De vennootschap werd in 1915 ontbonden, maar Pigeaud ging alleen verder. De was- en strijkinrichting was de belangrijkste activiteit301. J.G.M. Bazelmans, verwant aan de familie Van Nuenen, zette in 1920 samen met linnenfabrikant Johannes van Grootel uit Stratum een fabriek op voor pellen, linnen en damast. De firma werd gevoerd onder de naam Bazelmans van Nuenen302. In datzelfde jaar begon Th. J.M. Habraken uit Zeelst met een elektrische weverij303.

Damast, pellen en linnenfabriek Van Nuenen Er was in 1900 slechts ĂŠĂŠn groot bedrijf, te weten de damast, pellen en linnenfabriek van de weduwe Van Nuenen in Meerveldhoven. Dit bedrijf was in handen van burgemeester J.C. van Nuenen, diens broer Wilhelmus en zuster Antonia. Het bestond in 1901 50 jaar. De producten bestonden voornamelijk uit tafellinnen en handdoeken. Het linnen werd op eigen bleekvelden naast het riviertje De Gender gebleekt. In 1900 beschikte het bedrijf al over een stoommachine. In 1906 werd vergunning verleend voor de oprichting van een weverij met stoommachine. Na de dood van burgemeester Van Nuenen in 1909, zetten zijn neef Adrianus Castelijns en vanaf 1917 J.A.M. van Nuenen Wzn. het bedrijf voort. Er werd in 1910 een wasserij en strijkerij aan toegevoegd. Ofschoon de fabriek op stoomkracht werkte, beschikte de firma daarnaast ook nog over een handweverij. Deze bleef tot 1932 bestaan. Na de dood van J.A.M. van Nuenen in 1940 volgde diens zoon Wim van Nuenen hem op. In 1921 was het nog steeds de grootste textielfabriek van de gemeente Veldhoven. Er werkten toen 20 mannen, 24 vrouwen, 5 jongens en 3 meisjes304.

grote onderneming, vooral toen de kamgarenweverij van De Groof uit Eindhoven in 1924 overging naar Meerveldhoven. Uit de firma Bazelmans-Habraken, die een voortzetting was van Habraken-De Wit, ontstond in 1928 de stoomwasch- en strijkinrichting Ozon. Deze werd na de oorlog de grootste wasserij van Nederland.

Schoenfabrieken Ofschoon Oerle de bakermat was van de schoenmakerijen, werden de fabrieken in Veldhoven opgericht. In het gemeentelijk jaarverslag van Veldhoven van 1910 worden voor het eerst schoenfabrieken opgenomen. Dit was het gevolg van de invoering van stoommachines in de schoenmakerijen. In die tijd werden langzamerhand meer schoenen gedragen dan klompen, waardoor er meer vraag kwam naar schoenen en de productie toenam. In 1910 waren er twee schoenfabrieken: de schoen- en laarzenfabrieken van H. Moeskops en die van de weduwe P. Elsen en zoon. Moeskops ging in 1911 een vennootschap aan met Hendrikus Johannes Moonen, een leerlooier uit Gestel. De bedrijfsnaam werd: Machinale schoenfabriek Moeskops en Moonen305. Het aantal werknemers nam gestaag toe. In 1915 werd de N.V. Van der Sanden schoenfabriek opgericht. Dit was een vennootschap tussen Theodorus Adrianus Hoogenbosch, schoenfabrikant uit Dordrecht, en Johanna Maria Koppelmans, weduwe van schoenmaker Antonius van der Sanden uit Veldhoven. Met Adrianus Johannes Hoogenbosch, schoenfabrikant in Den Haag,

Toen in 1921 de drie gemeenten werden samengevoegd, telde Veldhoven twee damasten linnenfabrieken, namelijk die van Van Nuenen en Bazelmans. Er waren drie was- en strijkinrichtingen en de wasfabriek van De Groof. De firma De Groof richtte in 1921 een wollenstoffenfabriek op in Meerveldhoven, die bekend werd als de Nederlandsche Kamgarenweverijen. Ook dit werd voor Veldhoven een

425

Stoomschoenfabriek Hoogenbosch en Van der Sanden.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

ging de weduwe Van der Sanden een vennootschap aan voor de koophandel in schoenen306. In dat jaar telde schoenfabriek Van der Sanden 59 man personeel, hetgeen meer was dan bij Moeskops en Elsen. In 1919 volgde de oprichting van A. van Sambeek’s stoomschoenfabriek en in 1920 de firma Weduwe Van de Wildenberg en zoon.

A. van Sambeek’s stoomschoenfabriek De familie Van Sambeek bezat in de 18de eeuw in Oerle al een leerlooierij en schoenmakerij. De eerste Van Sambeek in Oerle was een zekere Jacob Jacobs, die zich in 1716 vanuit Sambeek in Oerle vestigde. Op De Berkt had hij een leerlooierij. Enkele generaties was deze familie werkzaam in Oerle. Toen de familie naar Veldhoven kwam, werd een bedrijf gesticht nabij de Gender. Daar kon leer worden verwerkt. Dat leer was vaak afkomstig uit Argentinië. Vanaf 1916 werden schoenen machinaal vervaardigd met behulp van een stoommachine. Op 21 oktober 1916 verleende de gemeente Veldhoven c.a. de vergunning. In 1930 schakelde de firma over op elektrische machines. Eén van de grootste klanten was de gemeente Amsterdam, die jaarlijks 8000 paar schoenen bestelde voor de armenvoorziening. In 1956 vervaardigden 77 personen jaarlijks 64.500 paar schoenen. De firma ging zich vooral toeleggen op herenschoenen. In 1963 volgde een fusie met de schoenfabriek van Berkelmans in Oisterwijk. Een poging om over te schakelen op hoogwaardige kunststoffen mislukte. Net als de meeste schoenfabrieken, moest het bedrijf stoppen307.

Steenfabrieken

De schoenfabriek van Van Sambeek aan De Locht in 1977.

Naast een aantal kleine steenbakkerijen of veldovens was er in 1900 in Veldhoven één steenfabriek. Dit was De Heibloem, die lag aan de weg van Veldhoven naar Steensel, nabij de gelijknamige herberg De Heibloem. Daar had burgemeester J.C. van Nuenen, namens enkele geldschieters, 30 hectaren heidegrond gekocht op een openbare verkoop door de gemeente. Onder de oppervlakte van deze heidepercelen kwam een anderhalf meter dikke leemlaag voor. Door de aanleg van de stoomtram langs de weg van Veldhoven naar Steensel zou in dat gebied een steenfabriek gesticht kunnen worden.

426

Op 19 september 1899 verkreeg de firma Van Nuenen toestemming voor de oprichting van een steenbakkerij. Zij werd meteen de grootste werkgever in Veldhoven. In 1900 werkten daar 35 mannen en 5 jongens. Op 3 maart 1900 werd een vennootschap onder firma opgericht met de naam Van Nuenen & Co. De vennoten waren: Wilhelmus Henricus van Nuenen, linnenfabrikant te Veldhoven, Johannes Cornelis Claessen, steenfabrikant te Tilburg, Johannes Castelijns, koopman te Tilburg, Petrus van Mensfoort, steenfabrikant te Veldhoven, Johannes Cornelis van Nuenen, linnenfabrikant te Veldhoven, Sophia Helena Begemann, weduwe van Johan Christiaan Maria Gerrit Hirzel von Kemten, linnenfabrikante te Veldhoven en Johannes Antonius Louwers, gemeentesecretaris van Veldhoven. De vennootschap werd aangegaan voor 20 jaar308. Tot omstreeks 1910 bleef de Heibloem de belangrijkste werkgever in Veldhoven met gemiddeld 55 arbeidsplaatsen. Daarna nam de werkgelegenheid ook in andere sectoren toe, zoals de sigarenindustrie en de schoenfabrieken. De Heibloem leverde een geelachtige steen, die onder meer werd toegepast voor de bouw van kerken. In enkele Veldhovense huizen en in de Heilige-Caeciliakerk zijn die stenen terug te vinden. Tijdens de dertiger jaren namen overal de bouwactiviteiten af, waardoor de vraag naar stenen sterk verminderde. De Heibloem werd in 1936 verkocht aan A.F.L. Bazelmans. Tijdens de Tweede Wereldoorlog moest de productie stil worden gelegd vanwege gebrek aan brandstof, maar na de oorlog trok de markt weer aan.


S O C I A A L- E C O N O M I S C H E G E S C H I E D ENIS

In 1904 was ook in Zeelst een steenfabriek tot stand gekomen. Vanwege de omvang en de te verwachten investeringen werd die eveneens als vennootschap onder firma opgezet. Van de veertien vennoten kwamen er twaalf uit Zeelst, te weten: Johannes Baselmans Jzn., Peter Coppelmans, Antonius Janssens, Jan Coppelmans, Hendrik Kouwenberg, Petrus Johannes Keeris, Lambertus Kuijpers, Franciscus Coppelmans, Henricus Antonius Bazelmans, Martinus Merkelbach, Josephus Rijkers en Hendrik Janssens. Uit Strijp kwamen Theodorus Cornelis van Vroonhoven en Peter Johannes van Beek. De meeste vennoten waren landbouwers. Antonius Janssens was burgemeester, ook herkennen we de grondlegger van de Duc Georgefabriek onder de investeerders. De steenfabriek kreeg de naam De Koraal309. De geschiedenis van dit bedrijf vertoont veel overeenkomsten met die van De Heibloem. In de dertiger jaren kocht P. Govers de aandelen. Toen het afwateringskanaal, de verbinding tussen de Dommel en het Beatrixkanaal, werd aangelegd, kwam er veel leem beschikbaar. Met een smalspoor werd het leem vanuit Eindhoven naar de steenfabriek vervoerd. De Koraal kocht dat samen met steenfabriek De Meierij uit Gestel. Beide bedrijven werkten vanaf 1937 tot 1947 samen onder de naam Meiko. Ook deze firma kon tijdens de oorlog enige tijd niet produceren, maar tijdens de grote bouwactiviteiten van de zestiger jaren was de vraag naar stenen weer groot.

Ontwikkelingen na de Tweede Wereldoorlog Na de oorlog vonden grote veranderingen plaats in de economische structuur van de gemeente Veldhoven. Industrie en nijverheid waren de grootste werkgevers in de gemeente. In 1947 was 47,8% van de bevolking in die sectoren werkzaam, in de jaren 1960 en 1970 was dat 53,8%. In 1970 ging dat om maar liefst 5000 arbeidsplaatsen. In die tijd was de pendel naar Eindhoven nog erg groot310. De meeste bedrijven in 1970 in Veldhoven waren klein. Maar liefst 73,6% telde niet meer dan 1 tot 4 werknemers. De werkgelegenheid in de industrie nam tussen 1947 en 1970 geleidelijk af. Vooral de sigarenfabrieken, textielnijverheid en de schoenenindustrie hadden het moeilijk, maar dat was in heel Noord-Brabant het geval. Met de voor Veldhoven kenmerkende wasserijen daarentegen ging het goed.

In de periode van 1951 tot 1955 waren er in Veldhoven gemiddeld 1383 arbeidsplaatsen in de industrie, in de periode van 1966 tot 1969 was dat afgenomen tot 1286 plaatsen311. De meeste fabrieken lagen in Meerveldhoven aan de Provincialeweg. In 1957 maakte de gemeente een overzicht van de aanwezige bedrijven312. Het is opmerkelijk dat vrijwel alle bedrijven, die in dat overzicht voorkomen, inmiddels zijn opgeheven. Er heeft zich dus een grote verandering voorgedaan op economisch gebied. Om die reden nemen we de lijst van 1957 grotendeels op. In een aparte kolom staat de datum van sluiting, opheffing of de huidige firmanaam. Uit het overzicht blijkt dat vrijwel alle sectoren, die vóór de oorlog voor werkgelegenheid zorgden in Veldhoven, inmiddels verdwenen zijn.

Sigarenindustrie De kleine sigarenmakerijen waren na de oorlog nagenoeg allemaal verdwenen. Met de sigarenindustrie in de Kempen en Eindhoven ging het evenmin goed. In Veldhoven sloten de kleine fabriekjes, zoals die van G. van Rijsingen en Louwers en De Groot het eerst hun deuren. De Duc George sigarenfabriek kwam in 1957 in moeilijkheden, maar werd in 1959 overgenomen door Velasques. Er volgden in korte tijd enkele overnames. Velasques kwam in 1962 in

427

Steenfabriek De Koraal in Zeelst in 1905.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Naam bedrijf in 1957 Bretel- en Elastiekfabriek Sint Jan Chemische Wasserij en Ververij Spoli Nederlandse Kamgarenweverijen Linnen- en damastweverij A. Louwers Meerveldhovense Ozonwasserijen N.V. Mervetex Metaalwarenfabriek en Verzinkerij Meerveldhoven N.V. Parade N.V. Velasques sigarenfabrieken Pigeaud & Co A. van Sambeek’s Schoen- en Lederfabriek Steenfabriek De Heibloem Brabantse Confectie Industrie Duc George Sigarenfabrieken Firma Louwers en De Groot Steenfabriek De Koraal Firma G. van Rijsingen Linnenfabriek Habraken-De Wit

Ligging Provincialeweg 176 Provincialeweg 32 Onze-Lieve-Vrouwedijk 7 Provincialeweg 4 Provincialeweg 50 Onze-Lieve-Vrouwedijk 16 Provincialeweg 58 Provincialeweg 54 Provincialeweg 65 Runstraat Locht 32 Locht 124 Kruisstraat 112a Broekweg 219 Heuvelstraat 3 Blaarthemseweg 166 Locht 19 Kruisstraat 1

handen van de N.V. Tabaksindustrie te Maastricht. In 1970 ging dit bedrijf over naar de American Tobacco Company. De productie van Velasquessigaren vond voortaan plaats in het Belgische Geel. In de negentiger jaren stond het bedrijf in Geel bekend als Henri Wintermans

Links op de voorgrond de Velasques sigarenfabriek, aan de overzijde van de weg de textielfabriek van De Groof, rechts Van Nuenen. Opname vanuit de lucht van 11 mei 1938. De bleekweiden bij De Groof en Van Nuenen liggen langs De Gender.

428

Personeel 1957 12 40 125 40 79 36 39 59 430 27 77 34 37 304 16 32 11 3

Sluiting/naam Delcuria 1999 1980 1988 1975 na 1971 Actief 1975 1970 Initial Hokatex 1976 1968 na 1971 1959 1965 1968 1962 1972

Sigars Belgium-Velasques. Het is sinds 1996 eigendom van de Skandinavisk Tobakscompagni uit Denemarken. Tot deze zogenaamde ST Groep behoort ook Henri Wintermans in Eersel. Hieronder ressorteren de Nederlandse sigarenfabrieken van de ST Groep.


S O C I A A L- E C O N O M I S C H E G E S C H I E D ENIS

De naam Duc George komt in Zeelst nog voor. Een hofje in een zijstraat van de Broekweg draagt de naam D’n Duc313.

Nederlandse Kamgarenweverijen In het tijdschrift Noord-Brabant werd in 1971 nog een uitvoerig artikel gewijd aan de Nederlandse Kamgarenweverijen N.V. Net als de gemeente Veldhoven bestond dat bedrijf in 1971 50 jaar. De firma De Groof produceerde vanaf 1921 kamgaren-wollenstoffen ten behoeve van ziekenhuizen en kloosters. De kleding van kloosterlingen werd van kamgarenstoffen gemaakt. Het bedrijf begon in 1921 in Eindhoven, maar werd in 1924 overgeplaatst naar een bestaand bedrijf van De Groof in Meerveldhoven. Tijdens de dertiger jaren liep de productie terug. Gedurende de oorlogsjaren lag het bedrijf enige tijd stil. Toen de oorlog eenmaal voorbij was, kon de kamgarenweverij moeilijk aan personeel komen, ook was textiel in die tijd nog op de bon. Vanaf 1956 ging de fabriek naast wol ook polyester-wol produceren. Hiermee liep het bedrijf voorop, hetgeen gunstig was voor de marktpositie. In 1971 waren nog 120 mensen werkzaam bij de Kamgarenweverijen. Het productieproces werd regelmatig aangepast aan de moderne technieken. Zo beschikte de fabriek in 1971 over spoelloze weefmachines. In de zeventiger jaren probeerde de Veldhovense textielfabriek te overleven door fusies met andere bedrijven. In 1972 was er een fusie met Janssens-de Horion in Tilburg, in 1973 met Diepen in Tilburg en in 1978 met de Wollenstoffenfabriek Van den Heuvel in Geldrop. Het mocht allemaal niet baten. De behoefte aan kamgarenstoffen voor kloosterkleding en herenkostuums was zo sterk afgenomen, dat het bedrijf in 1980 failliet ging314.

Schoenfabrieken De concurrentie in de schoenenindustrie in Noord-Brabant was eveneens moordend. Nog erger was de invoer van goedkope schoenen uit Italië, Oost-Europa en zelfs andere werelddelen, die verdere prijsverlagingen tot gevolg hadden. De firma Van der Sanden probeerde het hoofd boven water te houden door te fuseren met schoenfabrieken in Waalwijk. Onder de naam N.V. Parade bleef het bedrijf nog tot 1975 bestaan. Ook Van Sambeek fuseerde. Door samen te gaan met de firma Berkelmans uit Oisterwijk kon de productie tot 1976 worden volgehouden. Kort daarna volgde de sluiting van de fabriek. Het pand aan de Locht werd gesloopt. Sommige fabrieken kregen een nieuwe bestemming. Na 1976 waren er geen schoenfabrieken meer in Veldhoven.

Steenfabrieken De twee steenfabrieken in Veldhoven, De Heibloem en De Koraal, profiteerden in de vijftiger en het begin van de zestiger jaren van de uitbreidingsplannen die in veel gemeenten plaatsvonden. Aan het einde van de zestiger jaren was er in de Nederlandse baksteenfabricage een grote overcapaciteit ontstaan. Er dienden saneringen te worden uitgevoerd. De beide Veldhovense steenfabrieken werden in 1968 stopgezet. Het terrein van De Heibloem kon opnieuw worden gebruikt door Hurks Beton/Hurks Staalbouw, een onderdeel van de Bouwgroep Hurks uit Eindhoven. Dit leverde nieuwe werkgelegenheid op voor ongeveer 100 personen in Veldhoven315. Een andere grote werkgever, die sinds 1978 op dit terrein is gevestigd, is de Baetsen Groep. Deze onderneming is ontstaan vanuit een eenvoudige

Textielfabrieken De textielfabrieken kregen in de zestiger jaren te maken met concurrentie uit Italië en uit Derde Wereldlanden, zoals India. De grote Brabantse ondernemingen in Tilburg, Eindhoven en Helmond moesten de een na de ander de deuren sluiten. In Veldhoven was de firma Van Nuenen in 1953 al gestopt. De belangrijkste en laatste textielfabriek was de kamgarenweverij van De Groof.

429

Op de plaats van steenfabriek De Heibloem is momenteel de Baetsengroep gevestigd.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

kolenhandel met paard en kar van Thieu Baetsen en in de 44 jaar dat hij in het bedrijf werkte, uitgegroeid tot een organisatie die met ingang van 15 juni 2006 bestaat uit zeven B.V’s. Die B.V.’s, zijn in te delen in vier groepen, te weten: Baetsen Internationaal Transport, Baetsen Recycling, Baetsen Containers en Hijstrans Eindhoven. De Baetsen Groep heeft ook vestigingen in Best, Echt en Tilburg316. Het terrein van De Koraal werd aan de gemeente Eindhoven verkocht. Deze grond was nodig voor de aanleg van de Poot van Metz, het Industrieterrein De Hurk en de wijk Genderbeemd.

Nieuwe impulsen Terwijl de werkgelegenheid in de traditionele sectoren afnam, werd de gemeente in de zestiger jaren benaderd door een groot bedrijf dat in Veldhoven een vestigingsterrein zocht. Dit zou in eerste instantie werk betekenen voor 150 man. De gemeente had hier wel oren naar, omdat de werkgelegenheid in de industrie een nieuwe impuls nodig had. Bovendien had Veldhoven niet veel grote bedrijven. Het grootste op dat moment was Velasques met 500 werknemers. De gemeente Veldhoven beschikte in de zestiger jaren over maar één industrieterrein, dat gelegen was ten zuiden van Meerveldhoven. Omdat de beschikbare bouwgrond op dat industrieterrein niet voldeed voor het

Hoofdgebouw van ASML in Veldhoven.

430

bewuste bedrijf, diende een tweede industrieterrein te worden aangewezen of de indeling van het bestaande terrein te worden herzien. Voor die laatste optie werd gekozen. Het bedrijf dat zich in 1970 vestigde was het distributiecentrum Elcoma van de Nederlandse Philips bedrijven. In dit bedrijf werden elektronische componenten van Philips van 50 verschillende bedrijven over de wereld opgeslagen en vervolgens van daaruit verzonden over de gehele wereld. Bij het distributiecentrum Elcoma, aan de Dommelstraat 10, werkten in de tachtiger jaren 310 personeelsleden317. In de tachtiger en negentiger jaren begon de werkgelegenheid in Veldhoven toe te nemen, dankzij enkele hoogwaardige technologiebedrijven. De belangrijkste zijn ASM Lithography en Simac Elektronics. In 1995 kon de gemeente melden dat Veldhoven beschikte over 12.000 eigen arbeidsplaatsen. Dat aantal was nog nooit zo hoog geweest. De belangrijkste werkgevers zaten op bedrijventerrein De Run. Ook de komst van het Sint-Josephziekenhuis naar Veldhoven was belangrijk voor de werkgelegenheid. In 1999 was er al sprake van 20.000 arbeidsplaatsen318. Op het Akkereind ontstond omstreeks 1985 een bedrijventerrein voor hoogwaardige technologiebedrijven (High Tech). Eén van die bedrijven is ASM Lithography. Dit bedrijf ontstond in 1984 uit een samenwerking tussen Philips en ASM International. Het doel was het introduceren op de markt van de stepper, een door Philips ontwikkelde halfgeleidertechnologie. Dankzij de nieuwste technologieën groeide ASM Lithography in een snel tempo. Het opvallende gebouw dat ASM Lithography in 1986 op Akkereind liet bouwen, vormt nog steeds de entree van de gemeente Veldhoven. De eerste tien jaren had ASML veel met concurrentie te maken. Vanaf 1994 begon het succes en de steeds verdergaande groei van de onderneming. Inmiddels is in Veldhoven een nieuw hoog gebouw van dit internationale bedrijf aan de Run 1110 een blikvanger geworden. ASML werd bekend door de productie van de stepper. De wafer stepper is een systeem dat gebruikt wordt bij de productie van elektronische IC’s of chips. ASML levert die machine aan alle grote chipfabrikanten over de hele wereld.


S O C I A A L- E C O N O M I S C H E G E S C H I E D ENIS

Ook speelt ASML het telkens voor elkaar om zowel de resolutie als de snelheid van de stepper te verbeteren, waardoor het bedrijf marktleider is geworden met de wafer stepper319. In 2002 had ASML wereldwijd al 50 vestigingen. Het jaarverslag van ASM Lithography Holding N.V. van 2005 geeft een winst aan van ruim 311 miljoen op een omzet van 2,528 miljard euro. Er waren in 2005 wereldwijd 5055 werknemers. Voor het begin van 2006 zijn de resultaten nog beter. ASML werkt momenteel aan de nieuwste techniek, die onder de naam EUVL bekend staat. Deze afkorting staat voor Extreme Ultraviolet Lithography320. In 1975 vestigde Simac zich in Veldhoven. Dit bedrijf werd opgericht door de heer M. (Mac) J. van Schagen, die in 1947 van Veenendaal naar Eindhoven kwam om voor Philips te gaan werken. Van 1947 tot 1965 was hij werkzaam op het Natlab, daarna vervulde hij enkele internationale functies. In 1970 stichtte hij in Steensel zijn eigen bedrijf voor de verkoop van Singer-apparatuur. De naam wordt Simac, een samenvoeging van Singer en zijn eigen voornaam. De officiële oprichtingsdatum is 1 oktober 1971. De school in Steensel was in 1975 te klein. In dat jaar bouwde Simac in de Veenstraat in Veldhoven een nieuw gebouw. In 1980 en 1982 waren uitbreidingen nodig. Simac (aanvankelijk verdeeld in Simac Elektronics, Simac Data en Simac Combidata) nam aan de Veenstraat op het High Tech Park een prominente plaats in. Het bedrijf begon met elektronische meetapparatuur, meettechnieken en datacommunicatie, maar de activiteiten werden steeds meer uitgebreid. In 1986 betrok Simac eveneens een futuristisch gebouw op het High Tech Park op Akkereind, dat ontworpen is door architect Van Aken uit Eindhoven. In datzelfde jaar werd Simac Techniek N.V. een beursgenoteerd bedrijf. Het houdt zich bezig met ICT-dienstverlening. Het bedrijf wordt sinds 1989 geleid door Eric van Schagen, de zoon van de oprichter. De familie Van Schagen bezit de meeste aandelen en de zeggenschap in het bedrijf. Toen er in 1999 40 miljoen verlies werd geleden, zorgde de familie Van Schagen met financiële injecties dat Simac kon overleven. In 2005 haalde het bedrijf op een omzet van bijna 117 miljoen euro een winst van 273.000 euro. Anno 2006 heeft Simac 780

mensen in dienst, verdeeld over vestigingen in Nederland, België, Luxemburg, Tsjechië en Slowakije321.

Het hoofdgebouw van Simac in Veldhoven.

De dienstensector In de 19de eeuw was de dienstensector in dorpen als Oerle, Veldhoven c.a. en Zeelst vrijwel onbekend. We moeten dan denken aan enkele middenstanders. Na de Tweede Wereldoorlog was dit de snelst groeiende sector binnen Veldhoven. In 1947 was de dienstensector al belangrijker geworden dan de landbouw. Op dat moment was 23,1% van de bevolking daarin werkzaam, in 1960 29,7% en in 1970 34,4%. Toch zat dit nog onder het provinciale gemiddelde, omdat veel inwoners van Veldhoven in die tijd nog werkzaam waren bij Philips. Omdat de Philipswerknemers gerekend worden tot de industrie, ontstaat hierdoor een onjuist beeld. Er zijn bij Philips immers ook mensen

431

Winkels in de Dorpstraat in Veldhoven in de dertiger jaren. De EDAH. Later de winkel van Somers.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Notarissen in Veldhoven

Een winkel van de winkelketen van Notten uit Woensel aan de Provincialeweg in Veldhoven, omstreeks 1915.

werkzaam, die niet werkzaam zijn in de productie, zoals bijvoorbeeld medewerkers van de afdeling expeditie, van laboratoria, of van de geneeskundige dienst322. In de tweede helft van de 20ste eeuw nam de dienstensector flink toe. Voorbeelden zijn accountants, advocaten, makelaars, arbeidsbureau’s, uitzendbureau’s, assurantiekantoren, banken, horeca en dergelijke instellingen.

Gezondheidszorg

Het nieuwe notarishuys aan de Dorpstraat 158.

In 1903 werd in Eindhoven een Gezondheidscommissie opgericht voor de gemeenten Aalst, Eindhoven, Geldrop, Gestel c.a., Nuenen c.a., Oerle, Stratum, Strijp, Tongelre, Veldhoven c.a., Woensel, Zeelst en Zesgehuchten.

432

Ook notarissen behoren tot de dienstensector. Veldhoven had in de 19de eeuw een eigen notaris, maar in 1908 ging deze over naar Valkenswaard. Daar werd H.B.C.F. de Wit, zoon van de laatste notaris van Veldhoven J.F.H. de Wit, notaris. Sinds 1966 beschikt Veldhoven weer over een eigen notariskantoor. J.G. Wortelboer werd in dat jaar notaris in Veldhoven. Hij vestigde zich aanvankelijk in een dubbel woonhuis aan de Oortlaan 121-123 en vanaf 1968 in een nieuw kantoor aan de Dorpstraat 162. Hij was notaris tot 1987, in welk jaar mr. C.B.J.C.A. van Dongen hem opvolgde. Veldhoven kreeg bij Koninklijk Besluit van 15 november 1984 een tweede notariële standplaats. Mr. J.J.P.M. Storimans opende toen een eigen notariskantoor aan de Horst 14. Beide kantoren bleven groeien. Notaris van Dongen ging samenwerken met notaris mr. C.A. van Herpen, die in 2000 werd opgevolgd door mr. H.J.A.M. van Kruijsdijk. Notaris Storimans ging samen met notaris mr. L.C.A.M. Meijers naar een nieuwe locatie Bastion 58. Inmiddels zijn beide kantoren samengegaan. De huidige naam is: Van Dongen Storimans Netwerk Notarissen. Aan de Dorpstraat 158 werd een groot notariskantoor gebouwd in een traditionele stijl, die herinnert aan het oude notarishuis van Veldhoven. Aanvankelijk hadden Veldhoven, Zeelst en Oerle geen vertegenwoordiger in die commissie. Dr. C.E.G.G. Schröder uit Eindhoven was sinds 26 september 1903 lid. Hij verrichtte ook de ziekenzorg in Veldhoven, Zeelst en Oerle. Van 1904 tot 1908 was J.C. van Nuenen, burgemeester van Veldhoven en Meerveldhoven, en voorzitter van de Noord-Brabantse zuivelbond, lid van de gezondheidscommissie. De gezondheidscommissie hield zich ook bezig met milieuzaken, ofschoon dat begrip in die tijd nog niet werd gebruikt. De commissie bemoeide zich in eerste instantie met de gezondheidszorg, ziekten en geneeskundige armenverzorging. De leden bezochten fabrieken, controleerden de afvalstoffen, de water- en luchtverontreiniging en de hinderwetvergunningen. Zij gingen na of bepaalde woonhuizen nog bewoonbaar waren en of de hygiënische omstandigheden in scholen aan de wet voldeden323.


S O C I A A L- E C O N O M I S C H E G E S C H I E D ENIS

Het huis van huisarts dr. F.H. M. Raymakers aan de Provincialeweg in Meerveldhoven omstreeks 1910. Rechts de villa van W. van Nuenen.

Eerste huisarts In 1906 zond een aantal inwoners van Veldhoven een brief aan het gemeentebestuur van Veldhoven c.a. met het verzoek om een dokter aan te stellen. Deze zou betaald moeten worden door de gemeenten Veldhoven c.a., Zeelst en Oerle. De dokter zou zich het beste kunnen vestigen in Meerveldhoven, omdat dit het middelpunt van die gemeenten was. Met ingang van 1 januari 1907 zorgden de notabelen van Veldhoven ervoor dat dr. F.H.M. Raymakers zich in Veldhoven vestigde aan de Provincialeweg 47 en werd aangesteld als huisarts. Naast dit huis woonde caféhouder Driek de Greef, die ook een paard en rijtuig had. Hij trad vaak op als koetsier voor de dokter. Dokter Raymakers was destijds tevens de verloskundige324. In 1918 werd ook Nederland getroffen door de Spaanse Griep. In veel gemeenten vielen slachtoffers. Het is opmerkelijk dat het sterftecijfer in de dorpen Oerle, Veldhoven, Meerveldhoven en Zeelst niet steeg. Kennelijk ging de griep hier grotendeels aan voorbij. Omdat in Veldhoven ook enkele niet-gediplomeerde bakers werkzaam waren, zoals M. van Herk-Das, G. van Lieshout-Koppens en W. Keeris-van Gool, wilde de gemeente in 1922 een vroedvrouw aanstellen en een Wit-Gele Kruis oprichten. In 1925 werd W. Hahné aangesteld als vroedvrouw. Voor dr. Raymakers betekende dat echter ook een verlies aan inkomsten,

dat gecompenseerd moest worden. Ondanks de benoeming van een vroedvrouw bleven in Veldhoven nog lang bakers hun werk uitoefenen. J. Broos werd de tweede huisarts in Veldhoven. Deze werd in 1939 opgevolgd door dokter J.C.H.G. Janssen325. Andere bekende huisartsen waren de doktoren Van de Ven en Willemse. In 1945 benoemde het Wit-Gele kruis voor het eerst een kraamverzorgster. Deze Greet Smets hielp in 1947 de 10.000ste inwoonster van Veldhoven ter wereld326. Veldhoven beschikte in 1965 over vijf huisartsen, te weten Bolsius, Buiting, Van Laarhoven, Van Sambeek en Willemse. Verder waren er drie tandartsen: Albers, Mol en Westerop, en twee verloskundigen, mevrouw Ter Bogt-Hahné, destijds 40 jaar in dienst, en mej. Stevens. Voor opname in een ziekenhuis was de bevolking aangewezen op het R.K. Binnenziekenhuis, het Diaconessenhuis of het Sint-Josephziekenhuis, alle in Eindhoven. In 1972 verscheen het rapport Veldhoven en de gezondheidszorg. Een speciaal ingestelde werkgroep onderzocht de bestaande situatie in Veldhoven en deed aanbevelingen om lacunes en gebreken op te lossen. In Veldhoven was er destijds één huisarts op 4000 inwoners, terwijl dat landelijk één op 2900 was. Enkele jaren later telde Veldhoven al zeven huisartsen. Ook het aantal tandartsen was te gering voor de omvang

433


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

In 1990 werd begonnen met 1300 medewerkers, anno 2006 zijn er dat 3500, waaronder 175 specialisten. Het ziekenhuis telt 865 bedden. Op 1 januari 2002 fuseerden het Sint-Josephziekenhuis en het Diaconessenhuis in Eindhoven tot het Máxima Medisch Centrum (afgekort MMC)328.

Voorzieningen in Veldhoven De gezondheidszorg in de wijk Heikant is vanaf 1980 geregeld vanuit een wijkgezondheidscentrum, waar zowel huisartsen, wijkverpleging, maatschappelijk werk en fysiotherapie aanwezig zijn.

Internaten

De ingang van het MMC ziekenhuis in Veldhoven. Dit ziekenhuis is een voortzetting van het Sint-Jozephziekenhuis uit Eindhoven.

van de gemeente. In 1980 waren er inmiddels acht in Veldhoven gevestigd. Voor een polikliniek of een ziekenhuis was Veldhoven te klein, bovendien was dat financieel niet haalbaar327. Voor opname in een ziekenhuis was men aangewezen op Eindhoven.

Het Sint-Josephziekenhuis

Jongenshuis Ter Eik in Meerveldhoven in 1958.

Vanwege de verplaatsing van het Sint-Josephziekenhuis van Eindhoven naar Veldhoven, kreeg Veldhoven uiteindelijk toch een eigen ziekenhuis. In 1985 begon de bouw, eind 1990 konden de deuren worden geopend aan De Run 4000. Het ziekenhuis kreeg onder meer de beschikking over afdelingen psychiatrie, gynaecologie, intensive care en hartbewaking en neonatologie (vroeggeborenen). Het ziekenhuis is de grootste werkgever in Veldhoven.

Op het gebied van maatschappelijke dienstverlening bestonden in Veldhoven in de zeventiger jaren enkele instellingen en internaten. Half-way-home Genderhorst aan de OnzeLieve-Vrouwedijk 6-8 bood onderdak aan psychiatrische patiënten. Kindertehuis De Sprankel (momenteel De Combinatie) aan de Locht 133 is een instelling die zich bezighoudt met de opvoeding van jeugdigen die door omstandigheden, niet in een gezin kunnen verblijven. Ook het sociaal centrum Den Tref aan de Wal 160 verrichtte opbouwwerk en maatschappelijk werk. Aan de Provincialeweg 66 stond jongenshuis Ter Eik. Dit was een tehuis voor werkende en studerende jongens. In Meerveldhoven bestond het internaat Mariaoord. In 1969 verbleven in Mariaoord 44 inwoners, in huize Ter Eik 42, kindertehuis ’t Honk 163 en kindertehuis De Sprankel 143 inwoners329.

Severinus Wel beschikte Veldhoven in 1970, toen het eerdergenoemde rapport werd samengesteld, over een zwakzinnigeninrichting, kinderinternaat ’t Honk in Zeelst, een onderdeel van de Severinusstichting. Die laatste organisatie was in 1970 bezig met de bouw van een inrichting voor volwassenen. Severinus is een leefgemeenschap voor mensen met een verstandelijke handicap. De naam gaat terug tot de Severinuskapel die in de Middeleeuwen in Blaarthem stond. Op De Berkt in Oerle werden 20 woonhuizen gebouwd, verdeeld over vier woonerven voor in totaal 240 gehandicapten. In enkele woonwijken in

434


VERENIGINGSLEVEN

Veldhoven beschikt Severinus ook over twaalf huizen voor bewoners die redelijk zelfstandig zijn en zichzelf kunnen redden. De bewoners van Severinus bezoeken overdag een dagactiviteitencentrum, de keuterboerderij op De Berkt, een zwembad, bibliotheek of andere voorzieningen. De scholen voor speciaal onderwijs in Veldhoven zijn onder meer bestemd voor bewoners van Severinus330.

Bejaardenzorg De zorg voor bejaarden was gedurende een groot gedeelte van de 20ste eeuw in handen van de zusterkloosters in Zeelst en Meerveldhoven. Daaruit ontstonden de bejaardenhuizen Sele en Merefelt, die vielen onder de Stichting Bejaardenhuisvesting Veldhoven. Voor zelfstandig wonende ouderen zorgde de Stichting Welzijn Ouderen in de Veldhovense Gemeenschap (afgekort SWOVE). Ook in Veldhoven vindt een snelle vergrijzing plaats van de bevolking331.

VERENIGINGSLEVEN Het verenigingsleven maakte in de 20ste eeuw grote ontwikkelingen door. De opkomst van de sportclubs en culturele verenigingen heeft te maken met de toename van de vrije tijd. Met uitzondering van de eeuwenoude schuttersgilden, enkele handboogschutterijen en muziekgezelschappen, dateren vrijwel alle verenigingen uit de 20ste eeuw. In het kader van dit boek is het onmogelijk om de geschiedenis van al die organisaties te bespreken. In 1982 schreef burgemeester Elsen in het voorwoord van het jubileumboekje van 40 jaar RKVVO in Oerle dat Veldhoven toen ongeveer 300 verenigingen rijk was. Met één bladzijde per vereniging zou het boek te dik worden.

enkele rijverenigingen wijzen Sint-Jan en SintWillibrordus op de parochie waarin deze verenigingen zijn ontstaan. Toch heeft men in veel gevallen het predicaat rooms-katholiek laten vallen. RKSV Rood-Wit heet tegenwoordig RoodWit Veldhoven en RKGV Voorwaarts heet voluit Gymnastiek- en Trimvereniging Voorwaarts. Omdat de beoefening van sport en muziek vaak plaatsvond op zondag, probeerde de geestelijkheid dat zodanig te regelen dat de leden van verenigingen toch de verplichte zondagsdiensten konden bijwonen, inclusief het lof. Een vereniging die wedstrijden wilde organiseren buiten de geestelijkheid om, kon er op rekenen dat in de kerk afwijzend gepreekt werd. Ouders van dergelijke sportbeoefenaars kregen het advies om hun kinderen uit deze verenigingen te houden. Zo’n vereniging verloor daardoor veel leden. Ook was de geestelijkheid fel tegen gemengde verenigingen. Daarom waren er afzonderlijke sportverenigingen voor mannen en voor vrouwen. Zelfs in koren en

De geschiedenis van de verenigingen past binnen bepaalde kaders. Zo probeerde de geestelijkheid de vrijetijdsbesteding in goede banen te leiden door geestelijke adviseurs aan te stellen voor zoveel mogelijk verenigingen. Het verschijnsel om verenigingen, organisaties, scholen en partijen in te delen op grond van het geloof of de politieke opvattingen staat bekend als verzuiling. Voorbeelden van een verzuild verenigingsleven zijn in Veldhoven tot op de dag van vandaag nog te zien. Bij voetbalclub RKVVO staat RK voor rooms-katholiek. Bij

435

Kindertehuis ’t Honk in Zeelst, omstreeks 1960.

De KJV stichtte in 1935 deze Mariagrot op Heers.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

toneelverenigingen mochten mannen en vrouwen niet samen optreden. Soms ontstonden daardoor lachwekkende situaties als mannen vrouwenrollen moesten spelen of als het publiek het ene moment uitsluitend uit mannen bestond en er daarna een aparte voorstelling was voor vrouwen. Het zal duidelijk zijn dat de pastoors en kapelaans zich intensief bemoeiden met plannen van de gemeente om te komen tot de oprichting van een zwembad. Toen in 1937 zwembad ’t Witven werd geopend, was er een apart damesbad en een herenbad, dat goed afgescheiden was met een lange houten schutting. In hoofdlijnen vallen de verenigingen in te delen in sportverenigingen, culturele verenigingen en standsorganisaties. In dit kader wordt geen aandacht besteed aan afdelingen van landelijke organisaties, politieke partijen, belangenverenigingen, bijvoorbeeld van huurders, jeugdhuizen of wijkverenigingen. Voor die laatste groep spreekt het voor zich dat vrijwel iedere wijk een wijkvereniging heeft.

Sportverenigingen

Gymnastiekvereniging Voorwaarts tijdens het 25-jarig jubileum in 1956.

De sportbeoefening aan het begin van de 20ste eeuw was beperkt tot het schieten met handboog of kruisboog, wielrijden en gymnastiek. Sporten gebeurde tot omstreeks 1960 voornamelijk in verenigingsverband, daarna begon recreatieve sport steeds belangrijker te worden332. De oudste sportvereniging die momenteel nog bestaat, is handboogvereniging Vreugde Zij Ons

436

Doel (VZOD), die in 1896 werd opgericht. Er was een flink verloop in de boogschutterijen. Van de verenigingen die omstreeks 1900 bestonden, waren er in 1930 vrijwel geen meer over. Behalve VZOD waren er omstreeks 1930 nog vijf andere handboogschutterijen, te weten: Nooit-Volleerd, Prins Frederik, Verlangen naar Vrede, Eendracht en Crescendo. Verder waren er drie kruisboogschutterijen: Gezelligheid kent geen tijd, Arbeidersvriendenkring en de Sint-Jansdoelen333. De boogschutterijen waren verenigingen die thuis waren bij een café met een hand- of kruisboogbaan, een zogenaamd doel. De wielersport hoorde ook bij cafés thuis. Daar hielden de wielrijders behendigheidswedstrijden. Tot dergelijke verenigingen behoorden De Kettinggangers, De Zwaluw, De Vooruitgang en De Vliegende Hoop, die alle tussen 1900 en 1910 hebben bestaan. Het wielrennen op zandbanen of speciaal aangelegde wielerbanen komt vooral voor vanaf 1930. Na de oorlog waren die banen meestal weer verdwenen. Gymnastiekbeoefening was vooral in de periode vóór de Eerste Wereldoorlog populair. Er werd toen voor het eerst gymnastiekles gegeven op school. Jeugdorganisaties en standsorganisaties hielden zich ook bezig met gymnastiek. In 1931 werd de gymnastiekvereniging Voorwaarts opgericht. Deze vereniging kreeg in 1960 de beschikking over het gymnastieklokaal van de VGLO-school in Zeelst. In 1964 telde Voorwaarts 525 leden. Het was destijds de grootste sportvereniging binnen de gemeente. In 2006 viert deze vereniging het 75-jarige jubileum334.


VERENIGINGSLEVEN

De eerste voetbalclubs De eerste voetbalverenigingen zijn ontstaan vanuit het patronaat. Het initiatief ging uit van de kapelaans. Kapelaan Van Riel in Veldhoven, die de leiding had over het patronaat, speelde omstreeks 1910 met de jongens voetbal op een heideperceel op de Locht. De belangstelling voor voetbal werd daar geboren. Uit oudpatronaatsleden ontstond de eerste voetbalclub Audax. Eén van de voetballers was de latere wethouder Piet Hoeks. Audax speelde in een rood-groene trui. Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, werden de meeste leden opgeroepen voor de mobilisatie. Na de oorlog waren er opnieuw voetbalverenigingen, zoals Veldhovia en Lenitas. Zij speelden op een terrein bij het latere Witven. Sommige gehuchten en buurtschappen, zoals Zonderwijk en de Kromstraat, hadden hun eigen voetbalgroepjes. In 1924 waren er twee bekende verenigingen, Sparta en VVV.

Rood-Wit Uit VVV ontstond Rood-Wit. Deze voetbalclub huurde een terrein op Zonderwijk. Toen Sparta kort daarna werd opgeheven, kwamen enkele leden daarvan naar Rood-Wit. RoodWit sloot zich aan bij de R.K. Diocesane Bossche Voetbalbond. Die stap was nodig om door de geestelijkheid goedgekeurd te worden. Uiteraard kreeg de club toen een kapelaan als geestelijk adviseur. Ook een aantal pastoors toonde belangstelling voor de sport en waren regelmatig langs de zijlijn te zien om het spel te volgen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog moesten de activiteiten worden stopgezet, omdat een aantal jongens gedwongen in Duitsland moest gaan werken of onderdook. De overige jongens, die in Veldhoven werkten, konden geen elftal meer vormen335. Kort nadat in Veldhoven Rood-Wit werd opgericht, ontstonden ook in Meerveldhoven en Zeelst voetbalclubs. Op 15 augustus 1926 ging V.V. Marvilde van start en op 9 november 1929 UNA. In Zeelst had, voorafgaand aan de oprichting van UNA in 1929, een voetbalclub onder de naam De Kemphanen bestaan. Deze was al na korte tijd ter ziele. Het is opmerkelijk dat in Oerle een voetbalvereniging ontstond tijdens de bezettingsjaren.

Het oprichten van verenigingen was toen zelfs verboden. Desondanks kwamen op 3 december 1942 enkele sportvrienden bijeen in café Kerkzicht bij Jan van der Looy om een voetbalclub op te richten. Nog diezelfde dag telde de vereniging 40 leden. Als naam werd VVO gekozen, maar pastoor De Bont wilde dat vóór die naam RK zou worden geplaatst. Zo ontstond de naam RKVVO, die nog steeds door de vereniging wordt gevoerd.

Marvilde In Meerveldhoven had voorafgaand aan Marvilde korte tijd een voetbalclub bestaan, die de naam MZC droeg, Meerveldhoven en Zeelst Combinatie. Toen onderwijzer Kees Verhagen zich vanuit Reusel in Meerveldhoven vestigde, trof hij daar Huub Zijlmans, zijn dorpsgenoot en oud-clubgenoot van Reusel Sport, aan. Beide voetballiefhebbers namen in 1926 het initiatief voor de oprichting van een voetbalclub in Meerveldhoven. Toen de vereniging in café De Genderbloem een eerste vergadering hield, werden Verhagen en Zijlmans in het bestuur gekozen. Bij café De Reizende Man kon een stuk grond worden gehuurd. Plaatselijk heette dat terrein De Bult, het lag waar nu de Oranjewijk is. De Reizende Man werd het eerste clublokaal. Marvilde is de historische naam van Meerveldhoven336.

UNA UNA is de voetbalvereniging van Zeelst. UNA werd opgericht op de feestdag van SintWillibrordus, patroonheilige van de parochie. Aanvankelijk wilde men de vereniging ONA noemen, Ontspanning Na Arbeid. Het bisdom wilde de naam wijzigen in UNA, dat de betekenis eensgezindheid kreeg. Het bestuur ging met die wijziging akkoord, maar liet weten dat UNA stond voor Uitspanning Na Arbeid. Met name in de crisisjaren nam het aantal leden toe tot ongeveer 50 man. Ondanks de oorlog bleven toch voldoende leden over om met voetballen door te blijven gaan337.

De sportbeoefening na de Tweede Wereldoorlog Kort na de oorlog, toen het verenigingsleven weer was toegestaan, kwamen meer takken van sport op. Zestig jaar geleden, op 1 augustus

437


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

1946, kwam de eerste korfbalvereniging van de grond. Deze kreeg de naam Sterk Door Oefening, afgekort SDO. In 1949 werd in Oerle de dameskorfbalvereniging BIO opgericht. BIO betekent Beweging In Ontspanning338. Met sommige sporten was Veldhoven later dan andere plaatsen in de regio. Veel sportclubs kwamen tot stand dankzij de medewerking van de in 1957 opgerichte Veldhovense sportstichting. Een voorbeeld is de R.K. Judovereniging Marvilde, die later bekend stond als Shizen Hontai. Deze snelgroeiende vereniging, die in 1964 124 leden telde, kreeg de beschikking over het patronaatsgebouw in Meerveldhoven339. De hockeyclub, VMHC Basko, werd in 1959 opgericht. Een tennisvereniging kwam pas tot stand toen het aantal inwoners begon toe te nemen. De eerste tennisvereniging dateert van 1962. Het ledenaantal nam in de zeventiger jaren zodanig toe dat een wachtlijst moest worden opgesteld. Een aantal personen dat op de wachtlijst stond, richtte op 29 juni 1978 een eigen tennisvereniging op, die de naam Metzpoint kreeg vanwege de accommodatie naast de Poot van Metz. Nadien kreeg Veldhoven er nog enkele tennisverenigingen bij. In 1970 telde Veldhoven 45 sportverenigingen. Van dat jaar geven we een overzicht van al die verenigingen met daarbij het aantal leden en de datum van oprichting.

Zwembad Het Witven in de vijftiger jaren.

Na 1970 nam bijna jaarlijks het aantal sportverenigingen toe. Soms waren dat nieuwe sporten, zoals basketbal, tafeltennis en badminton. Op 1 juli 1974 werd de Basketbalvereniging V.I.D.O. opgericht, op 13 november 1975 Tafeltennisvereniging Veldhoven en in 1978

Badmintonvereniging Zoef. Ook ontstonden er sportverenigingen per wijk, zoals Volleybalvereniging ’t Look. Tot de bijzondere sportverenigingen behoren onder meer Schermvereniging Courage, die op 21 september 1978 van start ging. Ook is het opvallend dat de zwemvereniging Njord enige jaren de grootste sportvereniging was van Veldhoven. Deze vereniging stak met het ledenaantal jarenlang ver boven de gezamenlijke voetbalclubs uit. In de tachtiger jaren verminderde het aantal leden van Njord echter. Ook het recreatief zwemmen in zwembad ’t Witven was in de zestiger jaren zeer populair. Tussen 1966 en 1969 werd het Witven in het zwemseizoen dagelijks gemiddeld door ongeveer 2000 personen bezocht340. De toename van verschillende sporten maakte de onderlinge concurrentie ook groter. In Veldhoven kan uit veel verschillende vormen van sportbeoefening worden gekozen. Nieuwe sportsoorten zijn bijvoorbeeld bowlen, kegelen, krachtsporten, vecht- en zelfverdedigingssporten, sjoelen, squash, wandelen, duiken en zaalvoetbal. Hardlopen en trimmen worden zowel in verenigingsverband als recreatief beoefend.

Golfbaan Gendersteyn Sinds 1994 is er in de gemeente Veldhoven zelfs een 60 hectaren groot golfterrein, dat de naam Gendersteyn draagt. Het terrein beschikt over een 18-holes championshipcourse, ontworpen door golfarchitect Alan Rijks. Het wordt momenteel zelfs uitgebreid. De baan ligt in het dal van de Gender en heeft een parcours van 6000 meter. Het complex maakt deel uit van de BurgGolf Holding341.

Sportvelden en sportaccommodaties In 1957 werd in Veldhoven de sportstichting opgericht, die de beschikking kreeg over de sportparken van Zeelst en Oerle. In 1959 werden noodvelden in gebruik genomen in d’Ekker. In 1970 beschikte Veldhoven over negen sportvelden, te weten De Korze fase 1 en 2, het sportveld aan de Postelstraat, dat aan de Europalaan, tennispark ’t Witven, het Jongelingsveld in de Kerkakkerstraat in Meerveldhoven, het terrein aan de Sportlaan in Zeelst, aan de Heikantsebaan in Oerle en aan de Zandoerleseweg in Oerle.

438


VERENIGINGSLEVEN

Sport Voetbal

Judo Korfbal

Volleybal Hockey Tennis Atletiek Handbal

Wielrijden Motorclub Zwemmen Gymnastiek Biljarten

Bridge Dammen Schaken Paardrijden

Schietsport

Vissen Recreatiesport

Vereniging in 1970 V.V. Marvilde R.K.V.V.O. U.N.A. R.K.S.V. Rood-Wit Judovereniging Marvilde Chr. Korfbalvereniging Veldhoven Korfbalvereniging S.D.O. Korfbalvereniging B.I.O. N.U.V.O.C. V.M.H.C. Basko Veldhovense Lawn Tennisclub G.V.A.C. H.V.V. KPJ Oerle afdeling handbal KPJ Zeelst afdeling handbal T.W.C. Tempo W.C. Brabantia M.A.C. Veldhoven Zwemvereniging Njord R.K.G.V. Voorwaarts Dames Gymnastiekclub Biljartvereniging De Treffer Zeelst Biljartvereniging Poedel Op Tijd (POT). Biljartvereniging d’Ekker Biljartvereniging ’t Witven Biljartvereniging Hof van Holland Biljartvereniging De Kleine Man (DKM) Biljartvereniging Krijt Op Tijd (KOT). Bridgeclub Veldhoven Damclub Groot Veldhoven Schaakvereniging Veldhoven (S.V.V.) Ponyclub Het Kleine Ros Rijvereniging St. Willebrordus Manège ’t Hool Rijvereniging Sint Jan Rijvereniging Hertog Jan van Brabant Handboogvereniging De Eendracht Handboogvereniging V.Z.O.D. Kruisboogvereniging Arbeiders Vriendenkring Jagersvereniging Sint Hubertus Scherpschuttersvereniging Veldhoven Hengelsportvereniging De Jolige Vissers Algemene Sportvereniging Zonderwijk

Aan de Van de Hulstlaan in de wijk Zonderwijk lag een sporthal; en verder waren er destijds vier gymlokalen in d’Ekker, Meerveldhoven, aan de Rapportstraat en op Koningshof342. Vanwege de toename van het aantal sportverenigingen en de groei van het ledenaantal, was er telkens een tekort aan sportvelden en

Opgericht 15-8-1926 2-12-1942 9-11-1929 1-11-1924 1958 1-08-1946 16-04-1949 1-01-1964 21-11-1959 22-03-1962 23-11-1961 24-05-1970 26-04-1966 1923 24-9-1948 27-05-1958 06-1942 7-11-1931

31-10-1962 2-02-1968

1934 1-05-1896 1-09-1927 1-01-1949 1949 1969

Ledenaantal 260 115 420 260 420 59 154 62 100 135 275 120 69

9 27 2 1300 775 20 24 13 18 13 13 19 16 20 16 23 30 28 75 9 43 20 18 28 25 283

sportaccommodaties. Ook kreeg Veldhoven enkele sporthallen, waaronder in 1979 het tennis- en squashcentrum Pellikaan in Zeelst, de sporthal in Heikant, sporthal en tenniscomplex De Heiberg in Veldhoven-dorp, de Nuvoc-hal voor volleybal en verder zwembad Den Ekkerman.

439


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Sporthal De Springplank

Cultuur

met daarvoor het gemeenschapshuis De Tweespan. Foto van omstreeks 1970.

Er zijn in Veldhoven veel culturele verenigingen. Van die groep behandelen we hier de schuttersgilden, de muziekgezelschappen en de toneelgroepen. Ook hier is een toename van het aantal verenigingen in de tweede helft van de 20ste eeuw merkbaar.

Schuttersgilden

Het Sint-Ceciliagilde van Veldhoven in de Dorpstraat omstreeks 1960.

De oudste verenigingen op het gebied van cultuur, die al in eerdere hoofdstukken ter sprake kwamen, zijn de Veldhovense schuttersgilden. De 20ste eeuw was voor die gilden van groot belang. In sommige plaatsen gingen de gilden ten onder, vanwege de opkomst van talloze nieuwe verenigingen, elders kwamen zij opnieuw tot bloei of werden zij na een periode

440

van “slaap” weer actief. In Veldhoven zijn de bestaande gilden verbonden met de oude dorpskernen van Oerle, Veldhoven, Meerveldhoven en Zeelst. De huidige gilden zijn: het gilde Sint-Jan Baptist, het gilde Sint-Caecilia, het Sint-Lambertusgilde, het Sint-Jorisgilde en het Onze-Lieve-Vrouwegilde. In 1934 beschreef Jolles de Brabantse schuttersgilden, waaronder de eerste vier uit Veldhoven. Het Sint-Caeciliagilde in Veldhoven telde in die tijd 49 leden. Er waren geen vrouwen meer lid van dit gilde. Het bezat destijds nog ongeveer een hectare grond. Het Sint-Jorisgilde in Zeelst telde ongeveer 50 leden. Het bezat twee akkers. Ook daar waren geen vrouwen meer bij het gilde. Evenmin liep de koning met een koningin als het gilde uittrok. Dit gilde schoot slechts eens in de zes jaar om het koningschap. Het OnzeLieve-Vrouwegilde in Zeelst had 45 leden. Het bezat twee akkers en een weide. Eens in de vier jaren schoten de leden op een houten koningsvogel om de koningstitel. Het Sint-Jan Baptistgilde in Oerle telde 25 leden in 1934. Het bezat een akker en 2 hectaren bos. Van het SintLambertusgilde uit Meerveldhoven schreef Jolles niets. Mogelijk was dat gilde destijds slapende343. De gilden in Veldhoven sloten zich aan bij de Noord-Brabantse Federatie van Schuttersgilden, kring Kempenland. Zij bezoeken jaarlijks de kringgildendagen. Soms organiseerde één van de Veldhovense gilden zelf zo’n gildenfeest. In 1971 bijvoorbeeld vierde het gilde in Oerle het 650-jarig bestaan met een verbroederingsfeest. Daarbij waren 23 gilden uit de regio aanwezig. In Zeelst waren enkele gildenbroeders die handmatig kruisbogen vervaardigden, zoals Waterschoot en Broens. Binnen de kring Kempenland schieten enkele gilden met die bogen. In de vijftiger of zestiger jaren zijn de meeste gilden overgegaan tot de aanschaf van uniformen. Het Caeciliagilde betaalde de uniformen destijds van de verkoop van een gildenakker, die verkocht moest worden vanwege de aanleg van de wijk d’Ekker. Op dit moment zijn de eeuwenoude Veldhovense gilden nog steeds actief en komen zij uit op wedstrijden bij andere gilden of binnen de kring Kempenland. Binnen Veldhoven zijn zij sinds 1994 aanwezig bij de jaarlijkse dodenherdenking344.


VERENIGINGSLEVEN

Muziekgezelschappen Al in de 19de eeuw waren in de dorpen Veldhoven, Zeelst en Oerle muziekgezelschappen aanwezig. Zowel in Oerle als in Veldhoven waren de eerste verenigingen ter ziele gegaan en werden later nieuwe verenigingen opgericht. De harmonie l’Union Fraternelle uit Zeelst is op 7 november 1871 opgericht. In 1915 werden de statuten koninklijk goedgekeurd. In 1921 vierde de harmonie het 50-jarig bestaan. In die tijd was de bekende onderwijzer Jacques Cuijpers president van de harmonie. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was de harmonie enkele jaren niet actief. De vereniging wilde immers geen lid worden van de Kulturkammer. De leden hielden de instrumenten thuis. Na de bevrijding konden weer officiële optredens worden verzorgd. De geschiedenis van de harmonie bestaat bij veel muziekgezelschappen uit verhalen over serenades, optredens, wedstrijden, successen van dirigenten, promoties naar hogere afdelingen en soms ook bijzondere activiteiten. Daartoe behoort zeker de plaatsing van de kiosk in Zeelst in 1951, ter vervanging van een ouder exemplaar. In de jaren 1953-1957 bereikte de harmonie de top van de Koninklijke Nederlandse Federatie, te weten de vaandelafdeling. Andere hoogtepunten zijn de viering in 1971 van het 100-jarig bestaan en in 1996 van het 125-jarig bestaan345.

Fanfare Sint-Cecilia was in 1907 het tweede muziekgezelschap dat Oerle kende. Tijdens de Eerste Wereldoorlog ging de vereniging bijna ter ziele. Er lagen toen 1200 militairen in Oerle ingekwartierd. Die gebruikten destijds de instrumenten. Toen de militairen in 1918 vertrokken, namen zij de instrumenten mee. Uiteindelijk kwamen ze grotendeels via Hoogeloon en Reusel weer terecht. De fanfare was niet zo actief op wedstrijden. Pas in 1936 deed de vereniging voor het eerst mee. Ook trad men pas na 1950 toe tot de Nederlandse Federatie346. Net

Foto gemaakt ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van harmonie L’Union Fraternelle in Zeelst.

In 1907 werd in Oerle opnieuw een harmonie opgericht onder de naam Sint-Cecilia.

441


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Het Veldhovens Muziekkorps bij het 100-jarig bestaan in 1994.

als de andere muziekgezelschappen komt zij momenteel uit in de hoogste afdeling. Het Veldhovens Muziekkorps ontstond in 1894 als Veldhovense fanfare. Aanleiding tot de oprichting was de ergernis vanwege het ontbreken van een eigen plaatselijk muziekgezelschap, toen handboogschutterij Prins Frederik het 25-jarige bestaan vierde. De eerste dirigent van de fanfare was P.A. de Bont uit Oerle. Na zijn dood in 1912 werd hij opgevolgd door zijn zoon W. de Bont. Tijdens de Eerste Wereldoorlog lag de vereni-

Harmonie Sub Umbra werd in Meerveldhoven opgericht in 1934.

442

ging stil. In die jaren was het ook ongepast om te feesten of muzikale optredens uit te voeren. Pas in 1923 vond onder schoolmeester C. Rijken een heropleving plaats van de fanfare. De vereniging nam spoedig daarna deel aan wedstrijden. Er werden geleidelijk prijzen behaald en promoties vonden plaats naar hogere afdelingen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog lag de vereniging opnieuw enige jaren stil. In 1969 vierde de vereniging het 75-jarig bestaan en in 1994 het 100-jarig jubileum.


VERENIGINGSLEVEN

Toen ontving het muziekkorps de koninklijke erepenning347. Meerveldhoven had aanvankelijk alleen enkele muzikanten van een kerkelijke fanfare die de processie naar Onze-Lieve-Vrouw ter Eik opluisterden. Op 7 maart 1934 nam onderwijzer A.P. van den Wildenberg het initiatief om een harmonie op te richten. De harmonie kreeg de naam Sub Umbra, hetgeen onder de schaduw betekent. In werkelijkheid was de titel Sub Umbra Quercus wat als betekenis heeft: in de schaduw van de eikenboom. Dit had betrekking op de eik waarin het beeldje van Onze-LieveVrouw stond. In de vijftiger jaren en gedurende de tachtiger jaren kwam Sub Umbra uit in de vaandelafdeling348. De meeste harmonieĂŤn hebben sinds de tweede helft van de 20ste eeuw ook een drumband en soms een boerenkapel.

Zangkoren De oudste zangkoren waren kerkelijke verenigingen. Zij luisterden de mis op. Eind 19de eeuw ontstonden ook liedertafels, waarvan De Gender-

bloem, die in 1888 werd opgericht, de oudste was. In 1965 waren er, buiten de parochiĂŤle koren en jeugdgroepen, enkele koren, zoals de Gemengde Zangvereniging Z.I.O.S, het Chr. Gemengd Zangkoor en het Veldhovens Mannenkoor. Z.I.O.S. staat voor zingen is ons streven. Dit koor ontstond uit een fusie op 25 juni 1956 van de zangvereniging Spes en het dameskoor Giocoso, die in de vijftiger jaren beide onder leiding stonden van Frans van der Linden. In 1968 werd de naam Z.I.O.S. vervangen door Veldhovens Gemengd Koor. Met ingang van 19 april 2001 luidt de naam Kempenkoor. Het koor geeft uitvoeringen van grote werken uit de muziekliteratuur. Het Veldhovens Mannenkoor werd in 1960 opgericht en vierde in 1985 het 25-jarig bestaan. Frans van de Goor was toen tevens 25 jaar dirigent van het koor349. Een andere groep die momenteel volop in de aandacht staat heet Just Us. Deze a capellazangers en zangeressen staan aan de Nederlandse top van de Vocal Harmony en komen uit op internationale festivals.

443

Het Veldhovens Mannenkoor op weg naar het 50-jarig bestaan.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

Toneel

’t Vèrreke

Uit dezelfde tijd als de eerste zangkoren dateren ook de toneelgezelschappen. De oudste, die opgericht werd in 1896, droeg als naam Ons streven naar gezelligheid. Bekende verenigingen van omstreeks 1970 waren: Meerveldhovens Rooms Toneel, Marvilde Toneel en de toneelverenigingen Meer Vreugde Kern, Kunst en Vermaak, Onderling Kunstgenot en De Nutsspelers. Veldhoven had van 1956 tot 1958 zelfs een openluchttheater bij ’t Witven, waar toneeluitvoeringen werden gegeven. Bekend was onder meer het toneelstuk Genoveva van Brabant, dat in 1958 werd opgevoerd.

Een voorbeeld van een Veldhovense carnavalsvereniging is ’t Vèrreke. Deze werd op 17 februari 1961 opgericht op de Vismert in Veldhoven. Dit was een pleintje in de bocht van de Kromstraat, waar nu De Plank is. De naam van de vereniging was ontleend aan een sloot die van de Gender tot aan de Kromstraat liep. Hoog water in de Gender liep via deze sloot af tot de akkers achter het café van Sanders. Als die onder water schoten, zeiden de mensen ’t Vèrreke is wir beizig. Op de Vismert lagen enkele cafés, zoals De Kromstraat en De Plank, waar de carnavalsleden veel kwamen. Tijdens de carnavalsdagen ondernam de vereniging een kroegentocht door de Kromstraat. Op vastenavond vond de verbranding plaats van ’n vèrreke op de Vismert. De vereniging had een eigen lied en kwam met een carnavalswagen uit in de optocht. In 1983 vierde de vereniging het 22-jarig bestaan onder het motto twi kirre elluf350. In 2005 vond het 44-jarig bestaan plaats, ofwel vier kirre elluf.

Carnaval In de zestiger jaren schoten in Veldhoven de carnavalsverenigingen als paddenstoelen uit de grond. In 1965 waren er maar liefst negentien verenigingen, die luisterden naar de namen: De Teuters, De Teuten, De Heikneuters, De Plekkers, ’t Vèrreke, Drupneuzen, De Pintewippers, ’t Huukske, De Plekbroeken, De Frotters, De Brassers, De Katers, De Wippers, De Vilders, De Texas Rangers, De Kwakzalvers, De Gersteknaauwers, De Platzakken en De Ploepers. Een aantal van deze verenigingen, zoals De Teuters, ’t Vèrreke en de Kwakzalvers, is nog steeds actief. In de carnavalstijd heet Veldhoven Rommelgat. Dan doen de verenigingen mee aan de jaarlijkse optocht.

Toneeluitvoering in het openluchttheater in Veldhoven.

444


SLOT

SLOT De recente geschiedenis laat de explosieve groei van de gemeente Veldhoven zien. De gemeente beschikt over moderne voorzieningen, zoals de bibliotheek, de muziekschool en cultureel centrum De Schalm. Op cultureel gebied is er jaarlijks veel te doen, waarbij de laatste jaren Cult & Tumult door de gemeente is uitgeroepen tot het belangrijkste culturele evenement van het jaar. Ook op sociaal-economisch gebied is het een gemeente die met de tijd meegaat. De groei van de verschillende kernen en wijken is af te lezen aan het type huizen, de planologie van de wijk en de voorzieningen. Iedere wijk heeft zo een eigen karakter. Veel wijken zijn zodanig van opbouw dat een Brabants karakter niet meer te zien is. Het karakter van een gemeente is erg belangrijk voor de leefbaarheid. Juist de oude kernen,

zoals de parochies Oerle, Veldhoven, Zeelst en Meerveldhoven, zijn rijk aan verenigingsleven en cultuur. Door het behoud van de historischgeografische structuur blijft ook het karakter van iedere oude dorpsgemeenschap gehandhaafd. Hier en daar wordt dat versterkt door oude monumenten. Gelukkig heeft Veldhoven steeds meer oog voor de weinige monumenten die nog in de gemeente aanwezig zijn. Deze symboliseren het rijke verleden van de plaats. De vroegste geschiedenis is zichtbaar gemaakt door de reconstructie van een aantal grafheuvels bij Toterfout, waarvoor Theo van de Ven zich vijftig jaar geleden sterk heeft gemaakt. Het was zijn wens om ook de geschiedenis van Veldhoven aan het papier toe te vertrouwen. Hij heeft er de aanzet toe gegeven. Het boek laat het karakter van Veldhoven zien gedurende een aantal eeuwen. Het geeft aan hoe Veldhoven geworden is zoals het nu is.

445

Theo van de Ven vertelt aan schoolkinderen over de grafheuvels bij ToterfoutHalve Mijl. Dankzij zijn enthousiasme is vijftig jaar later dit boek over de geschiedenis van Veldhoven verschenen.


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

NOTEN 1 2

3

4

Deze cijfers zijn ontleend aan www.

12

De gegevens van 2001 komen van: www.

Veldhoven. Deel 1. Analyse van de bevolkings-

cbs.nl, bestand tablesNUTS5-NL38a-

structuur. Tilburg 1970, pag. 27.

jaren 1951-1957. Jaarverslag Veldhoven

census 2001.

www.volkstelling.nl.

1969, rubriek planologie. Bijlage van het

Messing, F.A.M., Het ontstaan van Groot-

13

gemeente Veldhoven. Tilburg 1965. ETIN,

voor het ontwikkelingsplan van de gemeente

1980, pag. 8.

Sociaal-economische uitgangspunten voor het

Veldhoven, deel II. Analyse van de beroepsbe-

Zo zijn er bij Eindhoven enkele

ontwikkelingsplan van de gemeente

volking, de werkgelegenheid en het inkomen.

verschillen als men de resultaten van de

Veldhoven. Deel 1. Analyse van de bevolkings-

Tilburg 1970.

volkstellingen vergelijkt met de

structuur. Tilburg 1970. Zie voor de

gemeentelijke cijfers, zie: Oorschot,

woningbezetting: Deel 4. Analyse van de

J.M.P. van, Eindhoven, een samenleving in

sociale structuur. 14

51, 53 en 54. Wegwijs in Veldhoven

jaarverslagen van Veldhoven wijken de

1980/1981, pag. 75.

Bijlage van het gemeentelijk jaarverslag

15

16

29

ETIN, Sociaal-economische uitgangspunten

Jaarverslag gemeente Veldhoven 1975, pag. 4 en 24. Jaarverslag gemeente Veldhoven 1976, pag. 24.

30

Gemeente Veldhoven. Beleidsplan 1998, pag. 45. Gemeente Veldhoven. Beleidsplan 19992000, pag. 14-15.

31

ETIN, Sociaal-economische uitgangspunten

Veldhoven naar leeftijdscategorie in de periode

voor het ontwikkelingsplan van de gemeente

van 1971 tot 1980. Tilburg 1970.

Veldhoven., deel I. Analyse van de bevolkings-

Gemeentegids 1982 Veldhoven, pag. 15-18.

structuur. Tilburg 1970, tabel 10. ETIN,

Gemeentegids Veldhoven 1986, pag. 16-18.

Sociaal-economische kenmerken en vraag-

17

Gemeentegids Veldhoven 1986, pag. 16-18.

stukken van het stadsgewest Eindhoven.

1920.

18

Gemeentegids Veldhoven 1989, pag. 14-15.

Tilburg 1963, deel 1, pag. 23 en deel 2,

Gemeentegids Veldhoven 1995/96, pag. 17.

Jaarverslagen gemeente Zeelst 190019

De teldatum is (indien bekend)

De cijfers van de geboorteoverschotten en

bijlage 3c. 32

vestigingsoverschotten zijn afkomstig

31 december van ieder jaar. Jaarverslagen

van www.cbs.nl.

Jaarverslag Veldhoven 1969, bijlage van het jaarverslag van 1969, pag. 3.

33

Sociaal-economische uitgangspunten voor het

Gemeentegids Veldhoven 2005/2006, pag. 34.

ontwikkelingsplan van de gemeente

jaarverslagen gemeente (Groot)

Jaarverslagen gemeente Veldhoven 1999-2004.

Veldhoven. Analyse van de sociale

Veldhoven 1921-1935. Almanak van de

De plannen voor de huizenbouw, zoals

infrastructuur, deel IV. Tilburg 1970,

gemeente Veldhoven c.a. 1900-1920,

20

provincie Noord-Brabant 1935-2000. ETIN,

die voorkwamen in de structuurvisie van

Sociaal-economische uitgangspunten voor het

1995 Veldhoven op weg naar 2005 staan ter

ontwikkelingsplan van de gemeente

discussie. Het kan zelfs zijn dat in het

tot de gewenste woningdifferentiatie en de

Veldhoven. Deel 1. Analyse van de bevolkings-

bestemmingsplan Habraken helemaal

bevolkingssamenstelling in de geprojecteerde

structuur. Tilburg 1970, tabel 1. www.cbs.

geen huizen komen, terwijl er in 1995

nl, http://statline.cbs.nl.

nog sprake was van 560 woningen. Zie

Gemeente Veldhoven, terugblik op de gemeente

rapport Pouderoyen compagnons over

over de jaren 1951-1964. ETIN, Enkele

het plan Habraken, pag. 25.

pag. 9. 34

ETIN, Enkele beschouwingen met betrekking

wijk Cobbeek te Veldhoven. Tilburg 1965. 35

Gemeente Veldhoven. Terugblik op de gemeente over de jaren 1951-1964.

36

ETIN, Enkele notities naar aanleiding van het

demografische en sociaal-economische gegevens

21

Beknopt jaaroverzicht 1967.

op 12 januari 1967 door de commissie voor de

met betrekking tot de groei en de structuur van

22

CBS, Gemeente op maat 1999 Veldhoven.

gemeentelijke uitbreidingsplannen aan de

CBS, Gemeente op maat 2002 Veldhoven.

gemeente Veldhoven gerichte schrijven over het

Jaarverslag gemeentesecretarie Veld-

ontwerp bestemmingsplan Buitengebied.

de gemeente Veldhoven. Tilburg 1962. Gemeente Veldhoven, terugblik op de gemeente

23

over de jaren 1951-1964. 11

ETIN, Raming van het aantal inwoners van

28

Jaarverslagen gemeente Oerle 1900-

1920.

10

Wegwijs in Veldhoven 1975/1976, pag. 11,

1982, pag. 1022. In de gemeentelijke

van 1969.

9

jaarverslag van 1969.

bevolking en materieel bestaan. Tilburg

Statistiek.

8

ETIN, Nota inzake de aard en de omvang van

Gemeente Veldhoven, overzicht over de

de voorzieningen in de toekomstige City van de

opgaven van het Centraal Bureau voor de

7

pag. 70 en 72. 27

Eindhoven 1890-1920. Spanningen tussen

inwoneraantallen soms ook af van de

6

Noordbrabant. Assen/Amsterdam 1977,

voor het ontwikkelingsplan van de gemeente

verandering. Deel 2, 1920-1960. Eindhoven

5

ETIN, Sociaal-economische uitgangspunten

volkstelling.nl.

hoven 1983, pag. 32.

ETIN, Sociaal-economische kenmerken en

Jaarverslagen Veldhoven 1999-2001. SRE, samen wonen in zeven ambities.

31 januari 1920; RHCE, Veldhoven NAA

25

Jaarverslag gemeentesecretarie Veld-

1921-1945 nr. 4906. Stukken betreffende

vraagstukken van het stadsgewest Eindhoven. Tilburg 1963. Gemeente Veldhoven. Overzicht over de jaren 1951-1957. Gemeente Veldhoven, terugblik op de gemeente over de jaren 1951-1964.

37

hoven 1974, 1977 en 1984. 26

Meertens, P. J. en H. Buitenhuis, Nederlands Repertorium van Familienamen.

446

Tilburg 1967.

24

RHCE, Veldhoven NAA 1785 fol. 50v/51,

samenvoeging van de gemeenten. 38

RHCE, Veldhoven NAA 217 fol. 6v/7, 10 januari 1920.


VERENIGINGSLEVEN

39

RHCE, Veldhoven NAA 1921-1945 nr.

55

4906. Stukken betreffende samenvoeging van de gemeenten. 40 41

76

Gemeentelijke jaarverslagen 1972-1979.

ETIN, Enkele demografische en sociaal-

77

Wuijtswinkel, C. J.C. van, De ontwikkeling,

78

Van Amelsvoort was in 1980-1981 en van

economische gegevens met betrekking tot de

65v/68v, 11 september 1920.

groei en structuur van de gemeente Veldhoven.

RHCE, Veldhoven NAA 217,

wordt verkoopvloeroppervlakte bedoeld.

over de jaren 1951-1964.

RHCE, Veldhoven NAA 1785 fol.

a.w. pag. 79-1, 80-1, 81-1.

Tilburg 1962, pag. 9 en 45.

1989 tot 1994 staatssecretaris van

Aert Swaens. Jubileummagazine ter

Financiën en van 1982 tot 1986

11 oktober 1920.

gelegenheid van het 40-jarig bestaan.

staatssecretaris van Binnenlandse Zaken.

RHCE, Veldhoven NAA 1921-1945 nr.

Veldhoven 2004, pag. 4.

www.minfin.nl.

16 september 1920, fol. 26v/28v, 42

56

Gemeente Veldhoven. Terugblik op de gemeente

57

ETIN, Advies inzake de gronduitgifte voor

79

Gemeentegids Veldhoven ’86, pag. 18.

voeging van de gemeenten; NAA 4882,

woningbouw in het plan Zonderwijk te

80

Gemeentegids Veldhoven 1989, pag. 14-15.

notulen gemeenteraad 1921.

Veldhoven. Tilburg 1966.

81

Gemeentegids Veldhoven ’95/’96.

82

Gemeente Veldhoven. Beleidsplan 1999-2000,

4906. Stukken betreffende samen-

58

43

RHCE, Veldhoven NAA 217 fol. 33v,

59

Gids Veldhoven 1967, pag. 98.

30 april 1921.

60

Gemeentelijke jaarverslagen 1966 en

44

Gemeente Veldhoven. Terugblik op de gemeente over de jaren 1951-1964.

61

pag. 14-15.

1967.

83

Gemeentegids Veldhoven 1982, pag. 16-17.

ETIN, Rapport inzake het bestemmingsplan

84

Wegwijs in Veldhoven 1980/1981,

45

RHCE, Veldhoven NAA 4883 fol. 300-

’t Look in de gemeente Veldhoven. Tilburg

301, 28 december 1927.

1966. Gemeentelijke jaarverslagen 1972,

85

46

RHCE, Veldhoven NAA 4883 fol. 336-

1973, 1974, hoofdstuk planologie.

86

Gemeentegids Veldhoven ’91/’92.

47

62

Jaarverslag gemeente Veldhoven 1964.

87

Gemeentelijk jaarverslag 1977.

1928.

63

100 verbeeldingen van Ambachten

88

Wegwijs in Veldhoven 1980/1981, pag. 75.

t’Amsterdam 1694.

89

Gemeentegids Veldhoven ’86, pag. 16-17.

ETIN, Enkele beschouwingen met betrekking

90

Rapport Pouderoyen compagnons voor

91

Gemeente Veldhoven. Begroting 1991.

RHCE, Veldhoven NAA 4883 fol. 373, 64

RHCE, Veldhoven NAA 4883 fol. 435, 3

tot de gewenste woningdifferentiatie en de

maart 1930, fol. 441-442, 3 april 1930 en

bevolkingssamenstelling in de geprojecteerde

ETIN, Enkele demografische en sociaal-

Beleidsbegroting pag. 21.

ETIN, Nota inzake de grondreservering ten

92

Gemeentegids Veldhoven ’94/’95.

economische gegevens met betrekking tot de

behoeve van voorzieningen in het uitbreidings-

93

Gemeentegids Veldhoven 1999-2000.

groei en structuur van de gemeente Veldhoven.

plan Cobbeek van de gemeente Veldhoven.

94

Gemeentegids Veldhoven 1999-2000, pag. 19.

Tilburg 1965.

95

Gemeentegids Veldhoven 2000-2001, pag. 23.

Velthuizen. H., De stedebouw, a.w. pag.

96

De gemeentegids 2003/2004. Leven in

65

Tilburg 1962, pag. 4. 50

het gebied Habraken, pag. 26.

wijk Cobbeek te Veldhoven. Tilburg 1965.

fol. 449, 23 juni 1930. 49

Gemeentelijke jaarverslagen 1974-1978.

339, 25 juni 1928, fol. 341, 13 augustus

28 februari 1929. 48

pag. 75-76.

ETIN, Sociaal-economische uitgangspunten

66

voor het ontwikkelingsplan van de gemeente

Veldhoven, pag. 44-45.

121.

Veldhoven. Analyse van de sociale infra-

67

Gemeentelijke jaarverslagen 1972, 1973.

97

Gemeente Veldhoven 2005/2006. Gemeente-

98

Pouderoyen compagnons. Veldhoven

struktuur. Deel IV. Tilburg 1970, pag. 2.

68

Wegwijs in Veldhoven 1975/1976, pag. 51.

51

Bijlage van het jaarverslag van 1969.

69

ETIN, Nota inzake de aard en de omvang van

52

Gids Veldhoven 1967, pag. 97. Gerardus de

de voorzieningen in de toekomstige “city” van

Zeelster Zoom 023-603 nov 2004, zie

Wit was burgemeester van Zeelst in

de gemeente Veldhoven. Tilburg 1965.

www.veldhoven.nl.

1811. Jan Francis de Wit was burge-

70

meester van Veldhoven c.a. van 1811 tot 1831, Henricus de Wit van 1831 tot 1851

53

71

Velthuizen. H., De stedebouw, a.w. pag.

99

117, 119 en 123.

100 www.aertswaens.nl/nieuwbouw/

Wuijtswinkel, C. J.C. van, De ontwikkeling

www.veldhoven.nl. denhoorn/.

en Johannes Cornelis de Wit van 1852 tot

van een nieuw Veldhovens hart. Centrumplan

101 www.veldhoven.nl.

1863.

Veldhoven 1971-1983. Veldhoven 1983,

102 www.veldhoven.nl, www.aertswaens.nl/

Gemeente Veldhoven. Terugblik op de gemeente

pag. 71-1, 71-8.

over de jaren 1951-1964. ETIN, Enkele demo-

72

grafische en sociaal-economische gegevens met betrekking tot de groei en structuur van de 54

gids, pag. 34. www.veldhoven.nl.

Wuijtswinkel, C. J.C. van, De ontwikkeling, a.w. pag. 74-15-18.

73

Albert Heyn had zich uit de eerste fase

nieuwbouw/zoestraat. 103 Pouderoyen compagnons. Bestemmingsplan Sterrenlaan. 104 www.bno.ballast-nedam.nl/outside/

gemeente Veldhoven. Tilburg 1962, pag. 6-7.

teruggetrokken. Later zou er een Edah

Velthuizen. H., De stedebouw van

komen, die destijds viel onder Vendet.

105 Jaarverslag gemeente Oerle 1914.

Veldhoven, verleden, heden en toekomst,

Ook dit ging niet door.

106 RHCE, Veldhoven NAA 4883 fol. 170,

in: Noord-Brabant, officieel orgaan van het

74

Economisch-Technologisch Instituut voor Noord-Brabant 1971, pag. 115-129.

Wuijtswinkel, C. J.C. van, De ontwikkeling, a.w. pag. 76-1-17.

75

Met dit oppervlakte winkelbebouwing

projects.nsf/.

25 januari 1926. 107 RHCE, Veldhoven NAA 1783 fol. 10v, 4 maart 1901, fol. 17/v, 29 januari 1902,

447


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

fol. 20/v, 1 maart 1902, fol. 21v, 21 mei 1902, fol. 26v/27, 27 december 1902, fol. 27v/30, 4 februari 1903, fol. 30, 14 maart

120 Gemeente Veldhoven. Begroting 1998, pag. 45. 121 Intergemeentelijk struktuurplan

1903, fol. 31v, 4 april 1903, fol. 34v,

Kempenland. Eerste fase. Tilburg 1972,

11 mei 1903, fol. 37v, 27 juni 1903 en fol.

pag. 41.

38v, 11 augustus 1903. Veldhoven NAA 4347. Veldhoven NAA 2640. 108 RHCE, Veldhoven NAA 215 fol. 210v/211, 28 december 1900, fol. 214, 29 maart 1901, fol. 215/v, 30 maart 1901, fol. 225v, 13 januari 1902, fol. 239/v, 13 oktober

122 Gemeente Veldhoven. Beleidsplan 1999-2002. Gemeente Veldhoven. Begroting 1998, pag. 45. 123 Velthuizen. H., De stedebouw, a.w. pag. 121. 124 Vegter, J.A., Basismateriaal voor de

17 juni 1943 in functie. Het gerucht was dus onjuist. 137 Rijen, E. van, Aanteekeningen, a.w. pag. 9. 138 Hermens, A., Luchtaanvallen op Eindhoven en Philips 1940-1945. Eindhoven 2002, deel 1, pag. 410. Zeelst in oorlogstijd, a.w. pag. 6. 139 Rijen, E. van, Aanteekeningen, a.w. pag. 9. 140 Zeelst in oorlogstijd, a.w. pag. 4-5.

1902, fol. 244, 28 februari 1903.

geschiedenis van Veldhoven in het bijzonder

Veldhoven NAA 4347, 1 december 1903.

uit de periode 1921-1940. Veldhoven 1991,

binnenlandse strijdkrachten in

pag. 23.

Veldhoven bij de bevrijding september

Jaarverslagen gemeente Oerle 1904 en 1905.

125 RHCE, Veldhoven NAA 4883 fol.

109 RHCE, Veldhoven NAA 1783 fol. 65v, 8 augustus 1906, fol. 100v/101, 22 januari 1910, fol. 176v/177, 17 januari 1914, fol. 183, 13 mei 1914. Veldhoven NAA 2641. Veldhoven NAA 4883 fol. 171, 25 januari 1926, fol. 246/248, 1 augustus 1927, fol. 302,

299/300, 28 december 1927, fol. 305307, 31 januari 1928. 126 Vegter, J.A., Basismateriaal, a.w. pag. 23-27. 127 RHCE, Veldhoven NAA 4883 fol. 388, 29 april 1929, fol. 390-391, 2 mei 1929. 128 RHCE, Veldhoven NAA 4884 fol. 144-

31 januari 1928, fol. 367/369,

146, 8 september 1932. Jaarverslagen

28 december 1928, fol. 379, 29 april

Veldhoven 1923-1926.

1929; NAA 4884 fol. 198/199, 28

129 Leideritz, W. J.M., Trams en tramlijnen. De

augustus 1933. Meierijsche Courant,

stoomtrams van Noord-Brabant. Rotterdam

16 maart 1927.

1977, pag. 25-28.

110 RHCE, Veldhoven NAA 4884 fol. 283286, 16 augustus 1935. 111 RHCE, Veldhoven NAA 4883 fol. 232234, 14 maart 1927. 112 RHCE, Veldhoven NAA 4884 fol. 78, 29 juni 1931. 113 Bijlage van het gemeentelijk jaarverslag van 1969. 114 Gemeente Veldhoven provincie Noord-Brabant. Overzicht over de jaren 1951-1957. 115 Gemeente Veldhoven jaarverslag 1964, pag. 5. Bijlage van het gemeentelijk jaarverslag van 1969. 116 Welvaartsstichting Kempenland. Rapport 2. Verkeer en Vervoer in de Kempen. Reusel 1962, pag. 9-17. www.autosnelwegen.nl. 117 Velthuizen. H., De stedebouw, a.w. pag. 115-129.

130 Rijen, E. van, Aanteekeningen van den

1944, in: Campinia 1996, pag. 83-97. 142 Rijen, E. van, Aanteekeningen, a.w. pag. 10. 143 Rijen, E. van, Aanteekeningen, a.w. pag. 10. 144 Zeelst in oorlogstijd, a.w. 145 Pekelharing, A. J., Het verzet en de binnenlandse strijdkrachten in Veldhoven bij de bevrijding september 1944, in: Campinia 1996, pag. 92-95. 146 Rijen, E. van, Aanteekeningen, a.w. pag. 11. 147 Het militaire verloop is ontleend aan: Didden, J. en M. Swarts, Einddoel Maas. De

toestand in Veldhoven van af den dag dat

strijd in zuidelijk Nederland tussen september

het Duitsche leger Nederland binnen-

en december 1944. Weesp 1984. Margry, K.,

trok. Bijnen, J. F.C.M., Veldhoven 50 jaar

Operatie Market Garden, september 1944.

vrij. 18 september 1944/1994. Veldhoven

Eindhoven z.j., Korthals Altes, A., K.

1994, pag. 3. Vessem-Wintelre-Knegsel mei

Margry, G. Thuring en R. Voskuil,

1940-sept. 1944. Vessem-Wintelre-Knegsel

September 1944. Operatie Market Garden,

1979. Zeelst schrijft geschiedenis, Zeelst

Weesp 1984. Deze feiten zijn vergeleken

in oorlogstijd. Uitgebracht ter gelegenheid van

met: Bijnen, J. F.C.M., Veldhoven 50 jaar

de herdenking van het bombardement van 17

vrij. 18 september 1944/1994. Veldhoven

september 1944. Veldhoven 2004, pag. 3.

1994. Vessem-Wintelre-Knegsel mei 1940-

131 Ven, Th. van de, Veldhovenaar ontving

sept. 1944. Vessem 1979.

een hoge militaire onderscheiding, in:

148 Zeelst in oorlogstijd, a.w. pag. 21-22.

De Rosdoek, 1996, pag. 26-27.

149 www.korpscommandotroepen.nl.

132 Vessem-Wintelre-Knegsel mei 1940-sept.

www.oorlogsmonumenten.nl.

1944. Vessem-Wintelre-Knegsel 1979,

www.dodenherdenkingveldhoven.

bijlage.

dse.nl.

133 Rijen, E. van, Aanteekeningen, a.w.

118 Applicatiecursus stedebouwkundige

141 Pekelharing, A. J., Het verzet en de

pag. 1.

150 Over de Veldhovense jongens in Nederlands-IndiĂŤ verscheen een

techniek. IHBO Tilburg, onderzoek-

134 Zeelst in oorlogstijd, a.w. pag. 3.

afzonderlijke studie, zie: Bijnen,

rapport projectgroep Veldhoven, circa

135 Vessem-Wintelre-Knegsel mei 1940-sept. 1944.

J. F.C.M., Veldhovense jongens in Nederlands-

1975, pag. 105. Ontwikkelingsplan Veldhoven 1974, pag. 44-47. 119 Jaarverslag 1975 gemeentesecretarie Veldhoven, pag. 4.

Vessem-Wintelre-Knegsel 1979, pag. 19. 136 Rijen, E. van, Aanteekeningen, a.w. pag. 2. Burgemeester A. J.W.M. Moons was van 1938 tot aan zijn ontslag op

448

IndiĂŤ en Nederlands Nieuw-Guinea 19451962. Veldhoven 1999. Het torenportaal is het huidige parochiecentrum. 151 RHCE, Veldhoven NAA 216 fol. 239/v,


NOTEN

16 oktober 1919. Eindhovens Dagblad, 18 en 21 oktober 1919. BHIC, Rechtbank

1931, fol. 111, 23 december 1931,

H. J. de Bot en H. J.M. Mijland, Van

fol. 113-114, 23 december 1931.

Raethuysen tot Gemeentecentrum. Vergader-

170 RHCE, Veldhoven NAA 4884 fol. 281, 26

’s-Hertogenbosch 758 rolnummer 580

juni 1935. Provinciale Almanak voor Noord-

en 322.

Brabant 1935-1936.

152 BHIC, Provinciaal Bestuur 9115-9117,

171 RHCE, Veldhoven NAA 4884 fol. 338-

plaatsen en gemeentehuizen binnen Veldhoven vroeger en nu. Veldhoven 1988. 185 Wegwijs in Veldhoven, 1975/1976, pag. 13. De Gemeentegids 2003/2004, pag. 45.

jaarverslagen gemeente Oerle 1851-

340, 15 juni 1936, fol. 347-348,

Rapport betreffende herziening van de

1902. RHCE, Veldhoven NAA 210-217,

10 augustus 1936.

wapens van gemeenten en de instelling

raadsnotulen 1821-1921. 153 Meierijsche Courant, 14 en 21 augustus 1915. 154 RHCE, Veldhoven NAA 1785 fol. 42v, 17 oktober 1919, fol. 43/v, 27 oktober 1919, fol. 46v, 22 november 1919. 155 RHCE, Veldhoven NAA 1785 fol. 48v/49, 29 december 1919. 156 Oudheusden, J. van, Brabantse biografieën, Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders, deel 2. Meppel/ Amsterdam 1994. 157 RHCE, Veldhoven NAA 8130-1886, jaarverslagen 1853-1920; NAA1896. 158 Jaarverslag gemeente Veldhoven 1919. 159 Meierijsche Courant 7 mei 1921, 20 mei 1921. 160 Rijen, E. van, Aanteekeningen, a.w. pag. 11. 161 Gemeente Veldhoven, terugblik op de gemeente over de jaren 1951-1964. Eindhovens Dagblad, 29 augustus 1966. 162 Eindhovens Dagblad 8 juni 1965, 12 oktober 1965 en 7 december 1965. 163 Eindhovens Dagblad 11 november 1966. 164 Bijnen, J.F.C.M., J.A.S.M. Suijkerbuijk,

172 Vegter, J.A., Basismateriaal, a.w. pag. 16.

van wapens voor de dorpen in de regio

173 RHCE, Veldhoven NAA 4885 fol. 72-73,

Eindhoven. Noordbrabantse commissie

4 augustus 1939. Vegter, J.A., Basismateriaal, a.w. pag. 17. Provinciale Almanak voor Noord-Brabant 1940-1941. Alphen aan de Rijn 1940, pag. 50. 174 Provinciale Almanak voor Noord-Brabant

voor wapen- en vlaggenkunde, september 1996, pag. 73 en 107. 186 Gemeente Veldhoven. Terugblik op de gemeente over de jaren 1951-1964. 187 Tien voor tien (over Veldhoven). Agglome-

1946-1947. Alphen aan de Rijn 1946,

ratie Eindhoven op weg naar morgen.

pag. 59-60.

Eindhoven 1972.

175 Provinciale Almanak voor Noord-Brabant 1949-1950. Alphen aan de Rijn 1949, pag. 67-68. 176 Gemeente Veldhoven, terugblik op de gemeente over de jaren 1951-1964. 177 Provinciale Almanak voor Noord-Brabant

188 www.sre.nl. 189 RHCE, Veldhoven NAA 4884 fol. fol. 253, 29 augustus 1934. 190 Gemeente Veldhoven. Terugblik op de gemeente over de jaren 1951-1964. 191 Brochure: ’t nieuwe politieburo van Veldho-

1969. Alphen aan de Rijn 1969, pag. 87.

ven. Veldhoven 1984. Brochure: Goed dat

Gids Veldhoven 67. Veldhoven 1967,

er politie is. Informatie van en over de gemeente-

pag. 11-12. 178 Gids Veldhoven 71. Veldhoven 1971, pag. 14-15. 179 Wegwijs in Veldhoven 1975/1976. Veldhoven 1975. 180 Wegwijs in Veldhoven 1980/1981. Veldhoven 1980, pag. 11. Zie over de VVD de brochure Gemeente Veldhoven 1978. Voor Veldhoven Duidelijk. 181 Mr. A.M.G. Gresel was van 1989 tot

politie Veldhoven. Uitgave 1991. Jaarverslagen politie Veldhoven 1970-1975. 192 Gemeentegids Veldhoven 2005/2006. www. politie.nl/Brabant-Zuid-Oost. Brochure: Politie in Nederland. 193 Jaarverslagen gemeente Veldhoven 1900-1930. 194 RHCE, Veldhoven NAA 4884 fol. 55, 5 februari 1931, fol. 142/143, 8 september 1932, fol. 280/281, 29 juni

H. J. de Bot en H. J.M. Mijland, Van

1994 burgemeester van Nistelrode, van

1935, fol. 336/337, 5 mei 1936, fol. 397,

raethuysen tot gemeentecentrum. Vergader-

1994 tot 1997 burgemeester van Sint

22 maart 1937.

plaatsen en gemeentehuizen binnen

Anthonis, van 1997 tot 2004 burge-

Veldhoven vroeger en nu. Veldhoven 1988,

meester van Dronten en is sinds 2004

pag. 100.

burgemeester van Heerlen.

165 Notulen openbare raadsvergadering

182 RHCE, Veldhoven NAA 216 fol. 30v, 11

gemeente Veldhoven van 25 september

maart 1907, fol. 31, 27 april 1907, fol.

2001.

40, 3 september 1907,

166 RHCE, Veldhoven NAA 4883 fol. 89, 31 maart 1924, fol. 97, 14 juli 1924.

fol. 42v, 9 november 1907. 183 Brochure: 25 jaar gemeentewerken en -

Gemeenteverslagen Veldhoven 1923 en

bedrijven Veldhoven. Veldhoven 1978.

1927.

Over de brand zie: Oost-Brabant

167 Vegter, J.A., Basismateriaal, a.w. pag. 13. 168 RHCE, Veldhoven NAA 4884 fol. 111, 23 december 1931. 169 RHCE, Veldhoven NAA 4884 fol. 83, 7 augustus 1931, fol. 99, 19 oktober

3 november 1952. 184 Brochure: Veldhovens Centrum voltooid. Veldhoven 1988. Over de raadhuizen in Veldhoven in het algemeen, zie ook: Bijnen, J. F.C.M., J.A.S.M. Suijkerbuijk,

195 RHCE, Veldhoven NAA 4884 fol. 384, 8 februari 1937. 196 RHCE, Veldhoven NAA 4885 fol. 1166, 21 november 1940. 197 Jaarverslag 1950 van de vrijwillige brandweer der gemeente Veldhoven. 198 Oost-Brabant, 24 maart 1954. 199 Gemeente Veldhoven. Terugblik op de gemeente over de jaren 1951-1964. 200 Gemeente Veldhoven. Terugblik op de gemeente over de jaren 1951-1964. 201 Brochure: 25 jaar gemeentewerken en bedrijven Veldhoven. Veldhoven 1978. 202 Gemeente Veldhoven. Terugblik op de gemeente over de jaren 1951-1964.

449


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

203 Begroting gemeente Veldhoven 1988. Rapport inzake de verdere uitbouw van de brandweersamenwerking in Zuid-

Oerle 1912-1987. Oerle 1987. 217 Parochiegids St. Jan de Doper Oerle (1992). 218 Zangboekje der Processie-Broederschap van

Oost Noord-Brabant. 204 Gemeente Veldhoven. Beleidsplan 1999-2002, pag. 21.

Veldhoven naar O. L. Vrouw van Werbeeck. Eindhoven z.d..

205 De verzameling Maas-Rooijakkers is

219 Bijnen J. F.C.M. en Th.A. Kuijpers,

232 RHCE, Veldhoven NAA 4456, juni 1900. 233 RHCE, Veldhoven NAA 4464, ongedateerde brief, eind 19de eeuw. De situatie was in 1902 niet beter, zie NAA 4465. 234 RHCE, Veldhoven NAA 4463, 6 mei 1913, 11 december 1913. 235 RHCE, Veldhoven NAA 4465 en 4466.

eigendom van de gelijknamige stichting.

Driekwart eeuw St. Caeciliakerk Veldhoven.

Deze gaf de collectie in bruikleen aan de

Bijzonderheden uit het bestaan van de 75-

de Sint-Lambertus-parochie en de

gemeente Veldhoven ten behoeve van

jarige parochiekerk van Veldhoven-dorp

Mariakapel te Meerveldhoven, in:

museum ’t Oude Slot. Het resterende

1913-1988. Veldhoven 1988.

deel van deze collectie volkskundige voorwerpen wordt beheerd door dit

220 Meierijsche Courant, 12 januari 1907, 11 mei 1907 en 21 september 1907. 221 Vegter, J.A., Basismateriaal, a.w. pag. 117.

museum. 206 Run, A. van, Historische gegevens over

Een afbeelding werd geplaatst in de

de Sint-Lambertus-parochie en de

Katholieke Illustratie van 30 juni 1926.

Mariakapel te Meerveldhoven, in: Campinia 1981, pag. 18-21. 207 Uitleg over de datering van dit beeldje is te vinden in hoofdstuk 2 van dit boek. 208 Meierijsche Courant, 28 maart 1914, 21 april 1914 en 5 mei 1914. Feestgids voor de plechtige viering van het dertiende gouden jubilé der vinding van het miraculeus beeld van O.L.V. ter Eijk te Meerveldhoven. Meerveldhoven 1914.

222 Loon-van de Moosdijk, E. van, Tussen hemel en aarde. Decoraties op klokken uit de Middeleeuwen en Renaissance in en om het hertogdom Brabant, in:

uitgave 2004. 224 Pastoor Houwen overleed in Oosterbeek 225 Gids voor de parochie H. Jozef Werkman 1963. Parochie H. Jozef Veldhoven 1957 19

212 Run, A. van, Historische gegevens over

okt. 1982. Veldhoven 1982. 226 Parochie H. Jozef Veldhoven 1957 19 okt. 1982. Veldhoven 1982, pag. 8. 227 De cijfers zijn ontleend aan de

de Sint-Lambertus-parochie en de

volkstelling van 1899, zie: www.

Mariakapel te Meerveldhoven, in:

volkstellingen.nl.

Campinia 1981, pag. 27. 213 Margry, P. J. en C. Caspers, Bedevaartplaat-

228 Cijsouw, L.A., J. Wassenaar-van der Hoek en J. F.C.M. Bijnen, Gereformeerden en

sen in Nederland. Deel 2: Provincie Noord-

hervormden in Veldhoven vanaf 1648.

Brabant. Amsterdam/Hilversum 1998,

Veldhoven 1989.

pag. 585-598.

www.samenopwegveldhoven.nl.

214 RHCE, Veldhoven NAA 216 fol. 82,

229 RHCE, Gezondheidscommissie

21 november 1910, fol. 83v, 3 december

Eindhoven. Verslag van de bevindingen en

1910, fol. 85, 19 december 1910, fol. 86,

handelingen der gezondsheids-commissie.

27 februari 1911, fol. 89/v, 31 maart

Eindhoven 1905.

1911. NAA 1334, correspondentie

230 RHCE, Veldhoven NAA 1223.

pastoor-gemeente Oerle jaren 1910-

231 RHCE, Veldhoven NAA 216 fol. 103, 10

1911.

mei 1912, fol. 111/v, 14 september 1912,

215 RHCE, Veldhoven NAA 216 fol. 89/v, 31 maart 1911.

fol. 113/v, 30 oktober 1912, fol. 114, 2 januari 1913, fol. 126, 5 maart 1914, fol.

216 Bijnen, J.F.C.M., Jubeljaar 1987. St. Jan de

brief van de gemeente aan de inspectie 22 februari 1927. 240 RHCE, Veldhoven NAA na 1921 nr. 5418, brief 16 februari 1927. 241 RHCE, Veldhoven NAA 2788 (foutief ondergebracht bij Zeelst). 243 RHCE, Veldhoven NAA 5413, brief

211 Run, A. van, Historische gegevens over

Campinia 1981, pag. 22.

239 RHCE, Veldhoven NAA na 1921 nr. 5413,

speciaal pag. 144. 223 Informatiegids Christus Hovenier,

Meerveldhoven d’Ekker. Uitgave januari

Mariakapel te Meerveldhoven, in:

238 RHCE, Veldhoven NAA 2793.

242 Veldhoven sectie A 1559.

210 Meierijsche Courant, 7 februari 1914. de Sint-Lambertus-parochie en de

Campinia 1981, pag. 23. 237 RHCE, Veldhoven NAA 2788.

Brabants Heem 2004, pag. 129-146,

op 20 april 2006.

209 Veldhovens Weekblad, 21 juli 1971.

236 Run, A. van, Historische gegevens over

provincie Noord-Brabant 10 december 1930, brief kerkbestuur 12 oktober 1930. 244 Run, A. van, Historische gegevens over de Sint-Lambertus-parochie en de Mariakapel te Meerveldhoven, in: Campinia 1981, pag. 25. 245 RHCE, Veldhoven NAA na 1921 nr. 5413, brief 27 juni 1928. De school lag Zeelst sectie B 3059. 246 RHCE, Veldhoven NAA na 1921 nr. 5413, brief 11 oktober 1930. 247 Het betrof het gebouw Veldhoven sectie C 1877. 248 RHCE, Veldhoven NAA na 1921 nr. 5414, besluit gemeenteraadsvergadering 14 december 1937. 249 RHCE, Veldhoven NAA na 1921 nr. 5414, brief provincie Noord-Brabant 27 maart 1945. 250 RHCE, Veldhoven NAA na 1921 nr. 5414, brief van C. Verhagen van 23 maart 1945. 251 RHCE, Veldhoven NAA na 1921 nr. 5413, brief inspectie 11 maart 1930. 252 Jaarverslagen gemeente Veldhoven 1971-1975. 253 Jaarverslagen gemeente Veldhoven 1971 en 1972.

129v/130, 6 juni 1914, fol. 205/v, 7 juni

254 www.bsopdreef.nl.

Doperkerk Oerle. Wetenswaardigheden uit het

1918. fol. 222v, 13 februari 1919 en fol.

255 Gemeentelijke jaarverslagen. Cijsouw,

bestaan van de 75-jarige parochiekerk van

225v, 22 maart 1919; NAA 1291.

450

L.A., J. Wassenaar-van der Hoek en


NOTEN

J.F.C.M. Bijnen, Gereformeerden en

bouwverslag 1901. Veldhoven NA 100

289 RHCE, Veldhoven NAA 1223.

hervormden in Veldhoven vanaf 1648.

akte 119, 26 april 1895. Valkenswaard

290 RHCE, Jaarverslag gemeente Zeelst

Veldhoven 1989, pag. 144-147.

NA 132 akte 37, 29 januari 1916. Andrik,

1900; Veldhoven NAA 254, 19 augustus

256 Gemeentelijke jaarverslagen. Cijsouw,

J.C.M., Th. F. van Litsenburg en J.G.M.

1899; NAA 2547, 30 juli 1899 en 5 mei

L.A., J. Wassenaar-van der Hoek en

Sanders, Voorgangers DMV-Campina B.V.,

1900. Bazelmans claimde later dat de

J.F.C.M. Bijnen, Gereformeerden en

’s-Hertogenbosch 1991. (idem bijbeho-

sigarenfabriek in 1886 zou zijn

hervormden in Veldhoven vanaf 1648.

rende tentoonstellingscatalogus).

opgericht, maar het ging toen om een

Veldhoven 1989, pag. 147-148.

Manuscript: Schnijder, J. H.M., De

257 Jaarverslagen gemeente Veldhoven 1977. 258 Jaarverslagen gemeente Veldhoven 1971. 259 Jaarverslagen gemeente Veldhoven

geschiedenis van de coöperatieve stoomzuivelfabriek Sint Jan te Oerle. 280 Jaarverslag 1950 van de coöperatieve

molen en nog niet om sigaren. 291 RHCE, Veldhoven NAA 4214, 31 juli 1897, NAA 4223, 21 november 1896. 292 Puijenbroek, F. J.M. van, Beginnen in

zuivelvereniging De Kempen G.A. Eindhoven.

Eindhoven. Allochtoon ondernemersinitiatief

260 www.sintjanbaptist.nl.

Voorlopig verslag van de afdeling kunstmatige

in de negentiende eeuw. Eindhoven 1985,

261 Parochie H. Jozef Veldhoven 1957

inseminatie van de coöperatieve zuivel-

1971-1975.

19 okt. 1982. 262 Jaarverslagen gemeente Veldhoven 1965 en 1966.

vereniging De Kempen G.A., jaar 1949. St. Janstraat 24 Oerle. 281 RHCE, Veldhoven NAA 1189, landbouw-

pag. 113-178. 293 Bierkens, B., De sigaar uit de Kempen. Heden en verleden van een markante bedrijfstak. Hapert/Eindhoven 1997.

263 www.bs-cobbeek.nl.

verslag 1909 Oerle. Notulen vergadering

294 RHCE, Veldhoven NAA 2547.

264 Jaarverslagen gemeente Veldhoven 1967

Zeelst 4 februari 1920.

295 Meierijsche Courant, 13 januari 1900,

en 1968. 265 Jaarverslagen gemeente Veldhoven 1968 en 1969. 266 Jaarverslagen gemeente Veldhoven 1969-1975. www.brembocht.nl. 267 ICT is een algemeen bekend begrip. De afkorting staat voor Information and Communication Technology.

282 RHCE, Veldhoven, gemeentelijke jaarverslagen 1922 en 1932. 283 ETIN, Sociaal-economische uitgangspunten voor het ontwikkelingsplan van de gemeente Veldhoven, deel II. Analyse van de beroepsbevolking, de werkgelegenheid en het inkomen. Tilburg 1970, pag. 3. 284 ETIN, Enkele notities naar aanleiding van het

13 oktober 1900, 14 juni 1902. 296 Meierijsche Courant, 25 september 1918. Bijnen, J., Veldhoven 4000 jaar geschiedenis van Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven en Zeelst. Veldhoven 2005, pag. 279. 297 Meierijsche Courant, 18 januari 1919. Sluyterman, K. E., Ondernemen in sigaren. Analyse van bedrijfsbeleid in vijf sigaren-

268 www.bsopdreef.nl.

op 12 januari 1967 door de commissie voor de

fabrieken 1856-1865 en 1925-1934.

269 www.sintjanbaptist.nl.

gemeentelijke uitbreidingsplannen aan de

Tilburg 1983, pag. 104.

270 www.poolster.dse.nl.

gemeente Veldhoven gerichte schrijven over het

271 www.berckacker.nl.

ontwerp bestemmingsplan Buitengebied.

272 www.veldvest.nl.

Tilburg 1967, pag. 4-6.

273 Gemeente Veldhoven. Overzicht over de jaren

285 Gemeente Veldhoven. Overzicht over de jaren

1951-1957. Jaarverslagen gemeente

1951-1957. Gemeente Veldhoven. Terugblik op

Veldhoven 1965-1970.

de gemeente over de jaren 1951-1964.

274 Nolet, W., Katholiek Nederland Encyclo-

Persinformatie vrijwillige ruilverkaveling

paedie. ’s-Gravenhage 1932, deel 3, pag.

gemeente Veldhoven. Derks, J.Th., Vrijwil-

138-145.

lige ruilverkaveling en ruimtelijke

275 Jaarverslagen gemeente Veldhoven 1983-1985. 276 Gemeente Veldhoven. Terugblik op de gemeente over de jaren 1951-1964. 277 Biezen-Hurkmans, A., en J.A. J. van den

ordening, in: Nederlandse Heidemaatschappij, januari 1965, pag. 5-27. Koks, P. P., Vrijwillige ruilverkaveling Veldhoven, in: Nederlandse Heidemaatschappij, februari 1965, pag. 89-98. Gemeente Veldhoven.

Bosch. Anton van Duinkerkencollege 1943-

Fotodocumentatie vrijwillige ruilverkaveling

1993. Veldhoven 1993. http://ouderraad.

1960-1965. Jaarverslagen gemeente Veldhoven

com/sondervick/ en www.sondervick.nl. Gemeenteverslagen 1960-1980. Gemeentegidsen 1965-2006. 278 RHCE, Veldhoven 1223. 279 RHCE, Veldhoven NAA 1056, 23 februari 1901; NAA 1059, 3 augustus 1901; NAA 1065, 26 mei 1916; NAA 1181, land-

1964-1965. 286 Zie voor een eerdere vergelijking: Welvaartsstichting Kempenland, De landbouw in de Kempen. Reusel 1962. 287 ETIN, De land- en tuinbouw in de gemeente Veldhoven. Tilburg 1973. 288 www.kuikenbroederijvanhulst.nl.

298 RHCE, Veldhoven gemeentelijk jaarverslag 1908. 299 RHCE, Veldhoven NAA 4221, 4 december 1909. Gemeentelijk jaarverslag 1909. 300 RHCE, Veldhoven NAA 2561, 20 april 1912; NAA 2562, 16 augustus 1913. 301 RHCE, Valkenswaard NA 119 akte 298, 16 augustus 1913; NA 122 akte 276, 18 september 1915. 302 RHCE, Valkenswaard NA 142 akte 335, 14 augustus 1920. 303 RHCE, Veldhoven NAA 2565, 4 september 1902. Betreft Zeelst sectie B 3083. 304 RHCE, Veldhoven NAA 4213, 14 juli 1906. jaarverslag gemeente Veldhoven 1921. 305 RHCE, Valkenswaard NA 114 akte 172, 9 mei 1911. 306 RHCE, Valkenswaard NA 122 akte 136, 26 mei 1915 en akte 278, 21 september 1915. 307 RHCE, Veldhoven NAA 4215, 21 oktober

451


DE EXPLOSIEVE GROEI VAN VELDHOVEN

1916, betreft sectie C 1905 en 1495. Van

322 ETIN, Sociaal-economische uitgangspunten

340 ETIN, Sociaal-economische uitgangspunten

Sambeek 1600-1974. Sambeek, F. J. van, De

voor het ontwikkelingsplan van de gemeente

voor het ontwikkelingsplan van de gemeente

mannelijke lijn in de stamboom van F. J.

Veldhoven, deel II. Analyse van de beroeps-

Veldhoven. Analyse van de sociale infrastruk-

van Sambeek, in: Campinia januari 1973,

bevolking, de werkgelegenheid en het inkomen.

pag. 195-197. Documentatiemap Harrie

Tilburg 1970, pag. 3-4.

van Sambeek.

323 RHCE, Gezondheidscommissie Eind-

tuur, deel IV. Tilburg 1970, pag. 26. 341 www.burggolf.nl. 342 ETIN, Sociaal-economische uitgangspunten

hoven. Verslag van de bevindingen en

voor het ontwikkelingsplan van de gemeente

19 september 1899. Jaarverslag

handelingen der gezondheidscommissie.

Veldhoven. Analyse van de sociale

gemeente Veldhoven 1900. Meierijsche

Eindhoven 1903.

infrastruktuur, deel IV. Tilburg 1970,

308 RHCE, Veldhoven NAA 4212,

Courant, 10 maart 1900. 309 RHCE, Veldhoven NA 117 akte 265,

324 RHCE, Veldhoven NAA 4180, juli 1906. 325 Zie over dokter Janssen: Bosch, J. van

pag. 29-30. 343 Jolles, J.A., De Schuttersgilden en Schutte-

den, Memoriaal van harmonie l’Union

rijen van Noord-Brabant. Overzicht van

310 ETIN, Sociaal-economische uitgangspunten

Fraternelle ter gelegenheid van haar 100-jarig

hetgeen nog bestaat. ’s-Hertogenbosch

voor het ontwikkelingsplan van de gemeente

bestaan 1871 7 november 1971. Zeelst 1971,

Veldhoven, deel II. Analyse van de beroeps-

pag. 48.

21 oktober 1904.

bevolking, de werkgelegenheid en

326 M. Boekema-Langenberg, Veldhovens’

1934, deel 2, pag. 179-185. 344 Programmaboekje 27 juni 1971 verbroederingsfeest.

het inkomen. Tilburg 1970, pag. 3.

eerste dokter: met paard en rijtuig over

311 ETIN, Sociaal-economische uitgangspunten

zandwegen, in: Veldhoven 70. Veldhoven

l’Union Fraternelle ter gelegenheid van haar

1991, pag. 3.

100-jarig bestaan 1871 7 november 1971.

voor het ontwikkelingsplan van de gemeente Veldhoven, deel II. Analyse van de beroeps-

327 Veldhoven en de gezondheidszorg. Onderzoek

345 Bosch, J. van den, Memoriaal van harmonie

Zeelst 1971. Programmaboekje 100-jarig

bevolking, de werkgelegenheid en het inkomen.

naar de zorg voor de volksgezondheid in

bestaan harmonie l’Union Fraternelle.

Tilburg 1970, pag. 26.

Veldhoven op verzoek van het gemeentebestuur

Harmonie l’Union Fraternelle Zeelst.

ingesteld door een werkgroep. Veldhoven

Introductieboekje (1987). Bosch, J. van

1972.

den en J. Paridaans, Memoriaal van

312 Gemeente Veldhoven. Overzicht over de jaren 1951-1957. 313 Bierkens, B., De sigaar uit de Kempen. Heden en verleden van een markante bedrijfstak.

328 www.mmc.nl.

harmonie l’Union Fraternelle ter gelegenheid

329 Gemeentegidsen 1965-1971. ETIN,

van haar 125-jarig bestaan 1871 7 november

Eindhoven/Hapert 1997, pag. 52.

Sociaal-economische uitgangspunten voor het

www.st.de.

ontwikkelingsplan van de gemeente

314 Folmer, H., Nederlandse Kamgarenweverijen N.V., in: Noord-Brabant, officieel orgaan van het economisch-technologisch instituut voor Noord-Brabant, 1971, pag. 143-153.

Veldhoven. Deel 1. Analyse van de bevolkings-

Gouden Bestaansfeest van Fanfarecorps

structuur. Tilburg 1970, tabel 13.

St. Cecilia Oerle, 1907-1957.

330 Parochiegids St. Jan de Doper 1992. www.severinus.nl. 331 Gemeente Veldhoven. Samenvatting

315 Janssen, G.B., Baksteenfabricage in NoordBrabant 19e-20e eeuw. Tilburg 1992. Informatie Bedrijvig Veldhoven. Stichting Veldhovens Industrieel Contact.

1996. Zeelst 1996. 346 Feestgids bij gelegenheid van het

Idem 60-jarig bestaan 1967. 347 Programma Festiviteiten bij het 75-jarig jubileum van Veldhovens Muziekkorps

beleidsbegroting 1994-1996,

op 27, 28 en 29 september. Heek-

pag. 18.

Volbeda, A.M. van, 100 jaar Veldhovens

332 ETIN, Sociaal-economische uitgangspunten voor het ontwikkelingsplan van de gemeente

Muziekkorps 1894-1994. Veldhoven 1994. 348 Run, A. van, Historische gegevens over

316 www.baetsen.com.

Veldhoven. Analyse van de sociale infra-

de Sint-Lambertus-parochie en de

317 ETIN, Nota inzake de bestemming en de

struktuur, deel IV. Tilburg 1970, pag. 25.

Mariakapel te Meerveldhoven, in:

uitgifte van industrieterrein in de gemeente Veldhoven. Tilburg 1965. Informatie Bedrijvig Veldhoven. Stichting Veldhovens Industrieel Contact, z.d.. 318 Gemeentegids Veldhoven ’95/96. Gemeentegids 1999-2000.

333 Deze verenigingen worden genoemd in een gemeentelijk jaarverslag van 1930. 334 Gemeente Veldhoven, terugblik op de gemeente over de jaren 1951-1964. www.gvvoorwaarts.nl. 335 40 jaar Rood-Wit Veldhoven, 1924-1964.

319 Gemeentegids Veldhoven 97/98. 320 ASML, Reflect & imagine, 20 years of ASML. Jaarverslag ASML 2005. www.asml.nl.

336 http://members.chello.nl/j.trommelen/ marvilde1.htm 337 www.voetbal-clubs.nl/voetbal/una/11. asp.

321 Simac XX. Veldhoven 1996. Brochure Simac Techniek. Jaarverslagen Simac

338 www.sdo-korfbal.nl. 339 Gemeente Veldhoven, terugblik op de gemeente over de jaren 1951-1964.

2004 en 2005.

452

Campinia 1981, pag. 25. www.subumbra.nl. 349 25 jaar V. M. K. o.l.v. Frans van de Goor 19601985. 350 Twi kirre elluf jaren Carnavalsvereniging ’t Vèrreke in Veldhoven. Veldhoven 1983.


« SAMENVATTING »

Beknopte geschiedenis van Veldhoven De huidige gemeente Veldhoven bestaat sinds 1 mei 1921. In dat jaar werden de drie zelfstandige gemeenten Veldhoven-Meerveldhoven, Zeelst en Oerle samengevoegd tot één nieuwe gemeente. In feite ging het om vier dorpskernen en vier parochies. Zij waren al sinds de 16de eeuw zelfstandig. In de Middeleeuwen hadden deze vier dorpen, samen met Blaarthem, Vessem, Knegsel en Wintelre, deel uitgemaakt van de bank van Oerle. Deze bank of schepenbank lag in het kwartier van Kempenland, één van de districten binnen de Meierij van Den Bosch in het hertogdom Brabant. De geschiedenis van dit gebied gaat nog veel verder terug dan de Middeleeuwen. Tienduizend jaar geleden verbleven hier al mensen. Talloze sporen uit de prehistorie en vroegste geschiedenis zijn in de loop der jaren gevonden of opgegraven. In het landschap zijn zelfs nog overblijfselen uit de vroegste geschiedenis van deze streek te zien. Om die reden begint dit boek met de beschrijving van het landschap zo’n tienduizend jaar geleden en met een beknopte beschrijving van enkele voorwerpen die de eerste mensen hier nalieten. Van prehistorie tot aan de Romeinse tijd Lang voordat er sprake was van de dorpen Veldhoven, Zeelst, Oerle en Meerveldhoven bood het landschap in dit gebied voldoende bestaansmogelijkheden voor een kleine groep mensen. Aan het einde van de Laatste IJstijd, 10.000 tot 15.000 jaar geleden, leek het landschap op een toendra, een grote vlakte begroeid met planten die bestand waren tegen felle kou. Dat wil niet zeggen dat de grond continu bevroren was en dat hier een ijskap voorkwam. In de zomer werden aangename temperaturen bereikt, zodat planten goed konden gedijen. Op deze toendra kwamen onder andere rendieren voor. Zodra het voedsel in een gebied opraakte of als het kouder werd, trokken de rendierkudden zuidwaarts. Gedurende de zomermaanden verbleven veel rendieren in het gebied dat we nu kennen als de Kempen. Het was een streek die bestond uit dekzandruggen, beekdalen en moerassen. Vooral op de randen tussen de dekzandruggen en de beekdalen graasden rendieren. Zij vonden daar voldoende eetbare planten, terwijl drinkwater in de directe nabijheid was.

De mensen in die tijd verbleven niet permanent in dit gebied. Zij leefden vooral van de rendieren en trokken zodoende met de kudden mee. Jacht, visvangst en het verzamelen van eetbare knollen, noten en bessen waren hun voornaamste bronnen van bestaan. Voor de jacht maakten deze rendierjagers gebruik van pijl en boog. De pijlpunt was doorgaans gemaakt van vuursteen. Ook gebruikten deze jagers krabbers van vuursteen om de huiden van de rendieren of ander wild schoon te schrapen. De benodigde vuursteen werd gevonden in Zuid-Limburg of Duitsland. De werktuigen werden door de jagers zelf gemaakt, soms in een kampement dat opgetrokken werd nabij een vlakte waar rendieren graasden. Archeologen vinden van zo’n kampement de vuurstenen werktuigen terug, het stenen afvalmateriaal en soms werktuigen van rendiergewei. Alle andere sporen zijn in de loop der tijd vergaan. Ook in de Kempen zijn werktuigen gevonden die zeker 10.000 jaar oud zijn en die ooit gebruikt zijn door deze rendierjagers. Toen het klimaat warmer werd, trokken de rendieren definitief naar het noorden. In de

453


BEKNOPTE GESCHIEDENIS VAN VELDHOVEN

Kempen ontstond geleidelijk een andere begroeiing en kwamen er andere diersoorten voor. Nog steeds leefde de bevolking van de jacht, nu echter op klein wild, vogels en vissen. Er kwam meer plantaardig voedsel voor, zodat er ruim voldoende te eten was voor deze jagers/ verzamelaars. De stenen werktuigen van deze mensen zijn over het algemeen kleiner dan die in de periode daarvoor. Sommige mensen verbleven in deze streek in hutkommen, kleine primitieve woningen. Van permanente bewoning was nog geen sprake. Tijdens de Nieuwe Steentijd (5300 tot 2100 voor Christus) vond de overgang plaats van jagen en verzamelen naar landbouw en veeteelt. Op het grondgebied van de huidige gemeente Veldhoven zijn nog geen bewoningssporen uit die tijd gevonden, maar wel stenen werktuigen en aardewerk. Na de Nieuwe Steentijd volgde de Bronstijd (2100 tot 700 voor Christus), een periode die gekenmerkt wordt door het gebruik van bronzen voorwerpen. Rondreizende bronsgieters verkochten bronzen bijlen en speerpunten aan de bevolking of beter gezegd geruild tegen vee of graan. Deze handelaren/ ambachtslieden kwamen uit Engeland. Daar werden ook de grondstoffen koper en tin gevonden, die benodigd waren voor het vervaardigen van de bronzen voorwerpen. De bevolking was godsdienstig. De grafheuvels met urnen en grafgiften wijzen op een geloof in een leven hiernamaals. In de gemeente Veldhoven werden diverse grafheuvels uit de Bronstijd opgegraven. In de 19de eeuw was de belangstelling voor deze grafheuvels al volop aanwezig. Schatgravers maakten een gat in een grafheuvel in de hoop een gave urn daarin aan te treffen. Op deze manier zijn veel vondsten in musea in Nederland en BelgiĂŤ terecht gekomen, maar de informatie bij de vondsten is onvolledig en meestal onbruikbaar. Tussen 1948 en 1951 verrichtte de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) in Oerle opgravingen gehouden, die belangrijk zijn voor de kennis van de Bronstijd in Nederland. In de gehuchten Toterhout en Halve Mijl onder Oerle bevindt zich nog een groot aantal gerestaureerde grafheuvels uit de Bronstijd.

454

Bij deze grafheuvels zijn door de gemeente bronzen plaquettes geplaatst, die informatie geven over de verschillende soorten monumenten. Ook werden daar enkele bijzondere urnen aangetroffen, waaruit duidelijk bleek dat dit volk contacten onderhield met het zuiden van Engeland. De urn van Toterfout, die in Den Bosch wordt bewaard, is zelfs internationaal bekend in de archeologie. In de IJzertijd (700 tot 50 voor Christus) werden de stoffelijke resten van doden in een urn bijgezet in een grafheuvel, urnenveld of grafveld. Er vonden ook begravingen plaats. Dankzij een aantal opgravingen in Veldhoven is de kennis van die periode de laatste halve eeuw flink toegenomen. In museum ’t Oude Slot in Veldhoven en het Noordbrabants Museum in Den Bosch worden voorwerpen uit deze periode bewaard die in de loop der tijd in Veldhoven zijn gevonden. Tijdens de IJzertijd bestonden in alle delen van de huidige gemeente al kleine boerennederzettingen. De inheemse bevolking uit de IJzertijd wordt gerekend tot de Kelten. De Romeinen (50 voor Christus tot begin 4de eeuw na Christus) lijfden het grondgebied van de Kelten in bij het Romeinse Rijk. De Kempen werd in de Romeinse tijd bewoond door inheemse stammen en enkele Romeinse legionairs. Vermoedelijk ging het om voormalige Romeinse soldaten die zich op het platteland terugtrokken of die zich vestigden in hun geboortestreek. In Veldhoven zijn veel overblijfselen uit de Romeinse tijd opgegraven, zoals huisplattegronden, aardewerk uit Romeinse pottenbakkerscentra of uit lokale productie, Romeinse munten, aardewerk beeldjes van Romeinse goden en sieraden. Vermoedelijk doorkruiste een Romeinse weg of route, die van de stad Tongeren (B.) naar Rossum liep, het grondgebied van Veldhoven. Dat zou ook het grote aantal vondsten uit die tijd kunnen verklaren, voornamelijk in de beekdalen. Zo zijn in de loop der tijd talloze Romeinse voorwerpen gevonden in het Veldhovense gehucht Heers. Het Romeinse rijk liep aan het begin van de 4de eeuw ten einde. Vermoedelijk vond toen een ontvolking van dit gebied plaats.


SAMENVATTING

De Middeleeuwen Van de 4de tot en met de 7de eeuw is vrijwel geen informatie bekend over bewoning van delen van Veldhoven. Ook in plaatsen in de omgeving is die periode een duistere tijd. De eerste gegevens uit de vroege Middeleeuwen dateren uit de 7de eeuw. Vermoedelijk was Meerveldhoven, één van de latere parochies en dorpskernen van Veldhoven, een belangrijk centrum. In Meerveldhoven werd een rijk grafveld gevonden uit de Merovingische tijd (5de-8ste eeuw), een periode die genoemd is naar de Frankische koning Merovech, die leefde in de 5de eeuw. Uit de Karolingische tijd, genoemd naar keizer Karel de Grote, dateren de oudste documenten die betrekking hebben op de parochie en een aantal hoeven in Meerveldhoven. Deze stukken behoren tot de oudste geschreven bronnen van Nederland. Uit die documenten komt naar voren dat Meerveldhoven een gebied was van de benedictijnenabdij van Lorsch. Lorsch ligt in Duitsland nabij de Rijn. De kerk van Meerveldhoven en enkele hoeven waren geschonken door edellieden. Dit domein van de abdij van Lorsch ging verloren en kwam op den duur in handen van het kapittel van de Sint-Lambertuskathedraal in Luik. Het laat-middeleeuwse domein van dit Luikse domkapittel bleef bestaan tot in de 18de eeuw. De gebruikers van deze hoeven en landerijen betaalden jaarlijks aan het domkapittel een cijns. In de loop van de Late Middeleeuwen ontstonden in de dorpen Veldhoven, Zeelst en Oerle eveneens parochies, ieder met een eigen kerk. In de 13de eeuw kreeg de norbertijnenabdij van Postel de rechten in handen van de kerken van Oerle en Veldhoven. De priorij van Hooidonk, onder Nederwetten in de gemeente Nuenen, bezat de rechten van de kerk van Zeelst. Juridisch behoorde het grondgebied van de dorpen Oerle, Veldhoven, Meerveldhoven en Zeelst in de 13de eeuw tot de schepenbank van Eersel. Deze omvatte vrijwel heel het zuidelijke gedeelte van het kwartier van Kempenland. Dit gebied viel onder het hertogdom Brabant. Aan het begin van de 14de eeuw werd de schepenbank van Eersel opgesplitst. Toen ontstond de zelfstandige schepenbank van Oerle. De bank van Oerle omvatte de dorpen Oerle, Veldhoven, Zeelst, Meerveldhoven,Blaarthem, Vessem,

Knegsel en Wintelre. Oerle werd in de 14de eeuw een vrijheid, dat wil zeggen dat de bevolking dezelfde vrijheden kreeg als die van de stad Den Bosch. Daarmee werd Oerle echter nog geen stad met stadsrechten. Uit deze periode zijn de vroegste schriftelijke gegevens bekend over de gehuchten en boerderijen in dit gebied. De belangrijkste boerenbedrijven waren grote hoeven van adellijke families, vooraanstaande plaatselijke grootgrondbezitters, de abdij van Postel en kerkelijke instellingen in Den Bosch, zoals het clarissenklooster. In de 15de eeuw ondervond de bevolking veel overlast van oorlogen. De oorlogvoering was zodanig veranderd dat niet meer de adellijke heren en hun leenmannen tegenover elkaar stonden, maar huurlegers van machtige vorsten. Doortrekkende en plunderende soldaten teisterden de dorpen in Kempenland. Toch viel het in de 15de eeuw nog mee in vergelijking met de 16de eeuw, toen brandstichting, plundering en brandschatting door legers vrijwel aan de orde van de dag waren.

Zelfstandige heerlijkheden De bank van Oerle lag in het gebied dat rechtstreeks viel onder de hertog van Brabant. In de 16de eeuw waren keizer Karel V (1515-1555) en koning Philips II van Spanje (1555-1598) hertog van Brabant. Het rijk van Philips II strekte zich uit over vijf continenten. Hij moest zijn legers overal inzetten om dit enorme gebied in stand te houden. Het spreekt voor zich dat de legers handenvol geld kostten. Een deel van de benodigde gelden kwam uit de koloniën in Zuid-Amerika, maar ook uit de rijke Nederlanden. Vanaf 1557 liet koning Philips II hertogelijke dorpen verkopen en omzetten in heerlijkheden. Dat hield in dat een plaatselijke heer rechten kreeg over het grondgebied, de bevolking en de rechtspraak aldaar. Koning Philips II liet de bank van Oerle opsplitsen en bood de afzonderlijke dorpen als heerlijkheid aan. Vier van de zeven dorpen werden verkocht. Oerle en Meerveldhoven kwamen in 1560 in handen van jonkheer Willem de Borchgrave. De heerlijkheden Veldhoven en Zeelst en het naburige Blaarthem werden eigendom van of kwamen kort daarna in handen van de adellijke familie Van Eyck, die woonachtig was op het

455


BEKNOPTE GESCHIEDENIS VAN VELDHOVEN

kasteel van Blaarthem. Het gevolg was dat de voormalige schepenbank van Oerle werd opgesplitst in drie schepenbanken, te weten: Veldhoven-Zeelst-Blaarthem; Oerle-Meerveldhoven en Vessem-Wintelre-Knegsel. Bij de eerste twee schepenbanken is al een groot gedeelte van de huidige gemeente Veldhoven zichtbaar. Op bestuurlijk gebied veranderde er veel, omdat de heer van de heerlijkheid het recht had om alle dorpsbestuurders te benoemen. De schout kreeg de leiding over de schepenbank in zijn hoedanigheid van plaatsvervanger van de heer. De zeven schepenen van de schepenbank hielden zich bezig met bestuur en rechtspraak. Vaak waren de schepenen invloedrijke boeren of pachtboeren. Ieder dorp binnen de schepenbank had zijn eigen bestuur of corpus. Dit bestond uit twee of drie van de zeven schepenen, twee borgemeesters, twee kerkmeesters en twee armmeesters. De borgemeesters werden jaarlijks gekozen uit de grondbezitters om de inkomsten en uitgaven van het dorp bij te houden en daarvan rekening en verantwoording af te leggen. In de 16de eeuw werd de bevolking zwaar getroffen door de oorlogvoering tussen de hertog van Brabant enerzijds en de hertog van Gelre anderzijds. Met name de rooftocht en brandschatting in 1543 door de Gelrese veldheer Maarten van Rossum bracht de bevolking tot armoede. In 1543 werd Gelre ingelijfd bij de Nederlanden door keizer Karel V. In 1568 begon de Tachtigjarige Oorlog. Een jaar of tien later verplaatste de strijd tegen de koning van Spanje zich van de noordelijke Nederlanden naar het hertogdom Brabant. In de noordelijke gewesten vormde zich geleidelijk de Republiek der Verenigde Nederlanden. De opstandelingen uit de noordelijke gewesten probeerden hun gebied te vergroten door Brabant binnen te vallen. Tussen 1579 en het bestand van 1609 verbleven telkens Staatse legers van de Republiek en Spaanse legers in Brabant. De bevolking werd geconfronteerd met belegeringen van naburige steden, zoals Eindhoven en Helmond, brandschattingen, voedselleveranties, inkwartieringen, kampementen, rooftochten en andere vormen van overlast van legers. Van 1609 tot 1621 keerde de rust terug tijdens het Twaalfjarig Bestand. In 1621 werd de strijd hervat. Met name de verovering van de stad Den Bosch in 1629 had grote consequenties omdat

456

de Staatse troepen claimden dat zij de hele Meierij van Den Bosch daarmee in handen hadden. Tussen 1629 en 1648 ontstond daardoor een chaotische tijd. De nieuwe machthebber werd schoorvoetend erkend, omdat de dorpsbesturen nog steeds instructies kregen van de Spaanse regering uit Brussel en door Spanje aangestelde overheidsfunctionarissen gewoon aanbleven. Geleidelijk kreeg de Republiek der Verenigde Nederlanden meer vat op Brabant, zeker nadat in 1637 Breda met het omliggende gebied werd veroverd op de Spanjaarden. De Republiek stelde zich ten doel om in de Meierij van Den Bosch het protestantisme in te voeren. Direct na de verovering van de stad Den Bosch in 1629 werden de kloosters gesloten en de geestelijken de stad uitgezet. Bisschop Ophovius moest de stad verlaten en trok met zijn gevolg nog enkele jaren rond in de Meierij. Hij verbleef enige tijd als gast van jonkheer Amandus van Horne op het kasteel in Geldrop. Vanuit dat kasteel bestuurde hij het bisdom Den Bosch. In 1633 werden predikanten geplaatst in enkele dorpen en steden in de Meierij, onder meer in Eindhoven. Enkele protestanten uit Veldhoven en Blaarthem sloten zich aan bij de protestantse gemeente in Eindhoven. In 1634 werd getracht een predikant te beroepen voor Veldhoven, maar dat plan ging uiteindelijk niet door. De katholieke geestelijkheid in de Meierij kreeg het steeds moeilijker. Na 1648 moesten zij hun parochies verlaten en werden de kerkgebouwen overgedragen aan de protestanten. Het is kenmerkend voor de norbertijnen dat zij tot 1648 of soms zelfs daarna in hun parochies bleven. Ook in Oerle en Veldhoven lieten de norbertijnen hun parochianen niet in de steek.

Onder de Republiek der Verenigde Nederlanden In 1648 werd de Vrede van Munster getekend. Voor de Meierij van Den Bosch had dit tot gevolg dat het gebied nu definitief deel ging uitmaken van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Het hertogdom Brabant werd toen opgesplitst in een noordelijk en een zuidelijk deel. Het noordelijke deel komt grotendeels overeen met de huidige provincie Noord-Brabant. De protestantisering werd nu flink doorgezet. Zowel in Oerle als in Veldhoven


SAMENVATTING

werden predikanten benoemd, die voor een handjevol gelovigen in de voormalige katholieke kerken diensten vieren. De eerste protestanten hadden het moeilijk. Zij werden nauwelijks aanvaard door de katholieke bevolking. De katholieken begaven zich aanvankelijk lopend naar de landsgrenzen om daar kerkdiensten te bezoeken in speciaal gebouwde grenskerken. Ook het onderwijs kwam in handen van de protestanten. De school en de schoolmeesterswoning moesten aan de nieuwe schoolmeesters worden overgedragen. In 1658 werden de heerlijke rechten over Oerle en Meerveldhoven ingelost. In Veldhoven, Zeelst en Blaarthem was dat al in 1613 gebeurd, maar gedurende de hele 17de eeuw bleven leden van de familie Van Eyck zich heer noemen van deze dorpen. In het bestuur probeerde de Staten-Generaal van de Republiek der Verenigde Nederlanden eveneens een protestantisering door te voeren. Deze stond bekend als de Politieke Reformatie. Het was de bedoeling dat alle politieke en bestuurlijke functies alleen door protestanten zouden worden bekleed. In de praktijk mislukte de Politieke Reformatie omdat er te weinig bekwame protestanten beschikbaar waren. Wel werden de functies van schout, secretaris en vorster alleen aan protestanten gegeven. Meestal waren slechts twee of drie van de zeven schepenen lidmaat van de gereformeerde kerk. Toen in 1672 de Franse koning Lodewijk XIV met zijn leger de Republiek binnenviel, was dat een steun in de rug voor de katholieken. In de meeste dorpen werden grote schuren ingericht als noodkerk. In Oerle, Veldhoven, Meerveldhoven, Zeelst en Blaarthem bestonden sinds het laatste kwart van de 17de eeuw schuurkerken. Tot 1798 bleef deze situatie bestaan. De beide geloofsgroepen leefden langzamerhand minder vijandig samen, zij tolereerden elkaar. Door de Staatsregeling van 1798 kregen de katholieken hun kerken terug. In sommige dorpen, zoals Zeelst, kwam de kerk in 1796 alweer in handen van de katholieken. In 1796 telde Oerle 632 inwoners, Veldhoven 759, Zeelst 967 en Meerveldhoven 169. Het bleef niet bij ĂŠĂŠn Franse poging om de Republiek te veroveren. Ook van 1689 tot 1697 en van 1702 tot 1713 werd er oorlog gevoerd tegen Lodewijk XIV. Omdat de Franse troepen door Brabant naar de noordelijke gewesten

trokken, ondervond de bevolking veel overlast. Berucht was de brandstichting door Franse soldaten in 1688. Toen werden acht dorpen platgebrand omdat de dorpsbesturen niet prompt de vereiste brandschatting betaalden. Tot die dorpen behoorde ook Knegsel. De economie leed uiteraard onder deze oorlogsomstandigheden. De doortrekkende legers vernielden de oogst van de boeren of vorderden graan en hooi. De wevers in Veldhoven en Zeelst kregen te maken met beperkende maatregelen die opgelegd werden door de Staten-Generaal van de Republiek. Deze besloot vooral de textielnijverheid in de provincie Holland te steunen en goedkope invoer vanuit Brabant aan banden te leggen. Gedurende een groot gedeelte van de 18de eeuw leed de bevolking armoede. De vorderingen en belastingen van de overheid waren nauwelijks op te brengen. Dorpen als Oerle, die in de 15de eeuw nog belangrijk waren, vervielen tot armlastige gemeenschappen. Veel inwoners zochten elders een nieuw bestaan. Met name de trek naar de provincie Holland nam in deze tijd toe. Toen het Franse leger in 1794 Brabant veroverde, veranderde er veel. Aan de machtige positie van de protestanten kwam een einde. De katholieken keerden terug op de bestuurlijke posten en zij kregen het onderwijs geleidelijk weer in handen. Uiteindelijk kan de 18de eeuw worden gekenmerkt als een armoedige tijd. De dorpsbesturen moesten zoveel schulden aflossen dat geen enkele nieuwe ontwikkeling in gang kon worden gezet. In feite stuitte alles op gebrek aan geld.

Opkomst van vervoer en industrie In de eerste helft van de 19de eeuw zette de armoede zich nog steeds voort. De dorpen Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven en Zeelst kampten voortdurend met geldgebrek. Zij vielen ook een aantal keren buiten de boot toen in Brabant initiatieven werden genomen voor de aanleg van kanalen, wegen en spoorwegen. De eerste verharde weg dateert van 1855. Deze liep van Eindhoven via Zeelst, Meerveldhoven en Veldhoven naar Turnhout. Een gedeelte daarvan staat nog bekend als de Provincialeweg. In 1897 reed de eerste stoomtram over de tramlijn van Eindhoven, evenwijdig aan de Provincialeweg in Veldhoven, naar de grens bij Reusel.

457


BEKNOPTE GESCHIEDENIS VAN VELDHOVEN

Landbouw bleef in de 19de eeuw de belangrijkste bestaansbron. De problemen in de landbouw tussen de jaren 1870 en 1895 noodzaakten de boeren om meer samen te werken. Er ontstonden als gevolg van die samenwerking kleine boterfabriekjes, boerenbonden en boerenlee nbanken. Vanouds woonden er ook veel linnenwevers in Veldhoven en Zeelst. De burgemeester van Zeelst, Gerardus de Wit, was de eerste lakenfabrikeur. Dit is een koopman-ondernemer, die het spinnen en weven uitbesteedde in het dorp en die in Haarlem en omstreken de stoffen liet bleken en nabewerken. De firma De Wit, later Habraken-De Wit maakte linnen tafelgoed, onder andere damast. In 1857 zette Jan van Nuenen een bescheiden fabriekje op waar hij damast en pellen maakte. Eind 19de eeuw was het een textielfabriek, die beschikte over stoommachines, met een eigen blekerij en wasserij. De steenbakkerijen vormden een andere bedrijfstak die in de 19de eeuw in opkomst was. Aanvankelijk waren er veel kleine ondernemingen, in 1898 was de Heibloem in Veldhoven de eerste machinale steenfabriek. Verder nam de schoenenfabricage toe en ontstonden eind 19de eeuw de eerste sigarenfabriekjes. Al deze ontwikkelingen waren de basis voor de industrialisatie aan het begin van de 20ste eeuw, met name nabij de Gender in Meerveldhoven en Veldhoven. De katholieken kregen in de loop van de 19de eeuw steeds meer inspraak. In 1853 werden de bisdommen hersteld. De parochies Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven en Zeelst maakten deel uit van het bisdom Den Bosch. Er vestigden zich religieuze orden en congregaties, zoals de zusters van Tilburg in Oerle, de franciscanessen van Veghel in Veldhoven en Meerveldhoven en de zusters van Schijndel in Zeelst. De zusters gingen zich bezig houden met onderwijs, ziekenzorg en bejaardenzorg. In Oerle verrees een meisjespensionaat dat bekend werd als kostschool voor aankomende onderwijzeressen. Door de komst van de congregaties was er voor meisjes bijzonder onderwijs van de grond gekomen. De openbare scholen in de vier kerkdorpen werden voornamelijk bevolkt door jongens en hier en daar protestantse meisjes. De Mariabedevaarten naar Meerveldhoven, die al sinds eeuwen bestonden, kregen in de 19de eeuw een nieuwe impuls.

458

In de vier kerkdorpen verrezen in de 19de eeuw nieuwe kerken. De meeste waren al snel te klein en werden daarom in de 20ste eeuw vervangen. Aan het einde van de 19de eeuw komt ook het verenigingsleven langzaam op, zoals handboogschutterijen, muziekgezelschappen en koren.

Van vier kerkdorpen naar ĂŠĂŠn grote gemeente De ontwikkelingen die aan het einde van de 19de eeuw opgang maakten, werden onderbroken door de Eerste Wereldoorlog (1914-1918). Na die oorlog stegen de lonen en prijzen, brak in de landbouw een crisis uit en zette de industrialisatie zich verder voort. Kort na de oorlog werden in Noord-Brabant veel gemeenten samengevoegd of geannexeerd om de kosten van het gemeentelijke apparaat in de hand te houden. De samenvoeging van de dorpen Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven en Zeelst leverde weinig discussie op. Met ingang van 1 mei 1921 ging de nieuwe gemeente Veldhoven van start. De nieuwe gemeente telde ruim 4900 inwoners. Het aantal inwoners groeide bijzonder snel. In 1950 telde Veldhoven 10.877 inwoners. De katholieke kerk maakte in deze periode een bloeiperiode door, die gekarakteriseerd wordt met het begrip Rijke Roomse Leven. Er werden nieuwe kerken gebouwd in Veldhoven, Oerle, Meerveldhoven. Deze kerkgebouwen vervingen 19de-eeuwse kerken. Na de invoering van de onderwijswet van 1920 werd het openbare onderwijs grotendeels door de parochies overgenomen. De parochiebesturen hadden grote invloed op het R.K. onderwijs. Gedurende de periode van 1920 tot 1940 nam het aantal bedrijven toe in de textielindustrie, schoenenindustrie en steenfabrieken. Kenmerkend voor Veldhoven waren verder steenfabrieken, sigarenfabrieken en wasserijen. De werkgelegenheid nam binnen de gemeente daardoor toe. Een aantal arbeiders werkte in Strijp in de Philipsfabrieken. Tijdens de economische crisis van de dertiger jaren werden arbeiders door werkverschaffing aan wegen en ontginningen aan het werk gehouden. Een geheel nieuwe impuls was de aanleg in werkverschaffing van het vliegveld Welschap dat gedeeltelijk op grondgebied van Veldhoven tot stand kwam. Dit vliegveld zou na de Tweede Wereldoorlog aan belangrijkheid toenemen.


SAMENVATTING

Met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog verdween ook de werkloosheid. Toen was de aanwezigheid van een vliegveld juist nadelig, omdat het terrein door de Duitse bezetter in beslag werd genomen. Ook tijdens de bevrijding, die op 17 september 1944 werd ingezet, werd het vliegveld vaak gebombardeerd. Die dag vielen in Zeelst 19 dodelijke slachtoffers vanwege bommen die te vroeg waren losgelaten. Veldhoven behoorde met Eindhoven tot de eerste plaatsen die al op 18 september 1944 werden bevrijd. Hoe gevaarlijk het na 18 september was, bleek wel uit het bombardement dat een dag later Eindhoven trof. In vergelijking tot andere plaatsen kwam de gemeente Veldhoven zonder al te veel schade en slachtoffers door de oorlog.

Onstuimige groei Na de Tweede Wereldoorlog zette een ongekende groei in. De gemeente ontwikkelde enkele grootschalige nieuwbouwwijken, die gerealiseerd werden tussen de oude dorpskernen in, zoals de wijk d’Ekker. Daarna volgden nieuwe wijken als Zonderwijk, Cobbeek en ’t Look. Door de aanleg van een nieuwe wegenstructuur en de nieuwe wijken kreeg Veldhoven in enkele tientallen jaren een totaal ander aanzien. Ten noorden van de Heerbaan werden eveneens nieuwe wijken gerealiseerd, zoals de wijk Heikant. De gemeente Veldhoven had in toenemende mate te maken met de agglomeratie Eindhoven. Binnen dat gebied was Veldhoven de snelst groeiende gemeente. De invloed van de katholieke kerk nam geleidelijk af na het Tweede Vaticaans Concilie. Aanvankelijk leek het erop dat in Veldhoven in de nieuwbouwwijken ongeveer tien nieuwe kerken moesten komen, maar het bleef beperkt tot nieuwe kerken in de wijken d’Ekker, Zonderwijk (schuurkerk) en Heikant. Door de groei van het inwoneraantal nam ook het aantal protestanten toe. In de wijk d’Ekker werd een nieuwe protestantse kerk gebouwd. De afgelopen 30 jaren nam het kerkbezoek steeds verder af. De geestelijkheid trok zich geleidelijk terug uit het onderwijs. De religieuzen hadden de basis gelegd voor het vervolgonderwijs, onder meer

in Oerle en op Koningshof. Geleidelijk kreeg Veldhoven steeds meer vormen van middelbaar onderwijs in huis. Al deze vormen van voortgezet onderwijs worden thans geboden door het Sondervickcollege. Er vonden grote veranderingen plaats op economisch gebied. Het aantal landbouwbedrijven nam sterk af, maar de bedrijfsgrootte van de overgebleven boerderijen nam toe. Het aandeel van de landbouw in de Veldhovense economie werd jaarlijks geringer. Veldhoven was omstreeks 1960 een echte pendelgemeente. Het grootste gedeelte van de beroepsbevolking werkt immers in Eindhoven of andere plaatsen. Tegenwoordig werken meer mensen in Veldhoven zelf. In de industrie ging er enerzijds werkgelegenheid verloren doordat de oudere fabrieken geleidelijk verdwenen, anderzijds vonden er veel nieuwe ontwikkelingen plaatsen die tot gevolg hadden dat nieuwe bedrijven en industrieën zich gingen vestigen of groeiden. Tot de oude activiteiten die grotendeels verloren gingen, behoren de textielindustrie, de steenfabrieken, sigarenfabrieken, schoenfabrieken en wasserijen. Bij de nieuwe ondernemingen is de ontwikkeling van moderne technologieën de belangrijkste activiteit. De economische activiteiten namen toe door de aanleg en uitbouw van industrieterreinen, zoals bedrijventerrein De Run. De laatste twintig jaar zijn in Veldhoven enkele bedrijven van wereldformaat van de grond gekomen, namelijk ASML, dat sedert 1984 actief is, en SIMAC ICT Nederland. De dienstverlenende sector groeide soms nog sneller dan de industrie. Ook de verplaatsing van het Sint-Jozephziekenhuis van Eindhoven naar Veldhoven was een belangrijke ontwikkeling. Dit ziekenhuis, dat tegenwoordig Máxima Medisch Centrum (MMC Veldhoven) heet, is één van de grootste werkgevers binnen de gemeente. Ook op cultureel en maatschappelijk gebied vonden enorme veranderingen plaats. De Schalm, de muziekschool, de bibliotheek en museum ’t Oude Slot zijn bekende instellingen. Het verenigingsleven maakte een bloeiperiode mee. Er werden sporthallen, sportparken en andere accommodaties ontwikkeld om het verenigingsleven zich verder te laten ontplooien.

459


BEKNOPTE GESCHIEDENIS VAN VELDHOVEN

Door die onstuimige groei, waarbij het inwoneraantal van Veldhoven sinds 1920 bijna vertienvoudigde, zijn de oude historische kerkdorpen Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven en Zeelst kleine wijken geworden binnen de gemeente. Anno 2005 telt Veldhoven ruim 17.000 woningen en ruim 43.000 inwoners. Dit wil zeggen dat de meeste inwoners geen geboren Veldhovenaren zijn en dat de meeste huizen

460

dateren van de afgelopen vijftig jaren. Dat laatste bepaalt in hoge mate het karakter van de gemeente. Gelukkig bestaan er nog oude huizen in sommige gehuchten of in oude dorpskernen en telt de gemeente nog enkele monumenten uit de 18de en 19de eeuw. Die oude plekjes tussen de nieuwe wijken laten de snelle groei van de moderne gemeente Veldhoven zien.


SUMMARY

Brief history of Veldhoven The present day town of Veldhoven was founded on the 1st of May 1921. In that year three independent councils, Veldhoven-Meerveldhoven, Zeelst and Oerle, were amalgamated to form one new community. The councils themselves were founded from four villages and four parishes that were independently run since the sixteenth century. In the Middle Ages the four villages, together with Blaarthem, Vessem, Knegsel and Wintelre were part of the court of Oerle. This court, or aldermans court, was situated in the region of Kempenland, one of the districts within the “Meierij van Den Bosch” in the Duchy of Brabant. The history of this area stretches much further back than to the Middle Ages, with people inhabiting the area around ten thousand years ago. Countless evidence dating back to a Prehistoric time, or from even before this, has been found or excavated over the years. The landscape itself also contains evidence from the earliest history of the region. For this reason, this book begins with a description of the landscape some ten thousand years ago as well as a brief description of a few of the objects that the first people left behind. Prehistoric Times to Roman Times. Long before the establishment of the villages Veldhoven, Zeelst, Oerle and Meerveldhoven the countryside in the region offered sufficient resources to sustain a small group of people. At the end of the last Ice Age, 10.000 to 15.000 years ago, the landscape looked similar to tundra, a large area of vegetation that is able to tolerate the extreme cold. The ground was not, however, permanently frozen and no ice cap existed. In summer the temperatures in the region were sufficient for plants to flourish and the tundra vegetation sustained various animals including reindeer. When the vegetation in an area was exhausted or when it became colder the reindeer herds migrated southwards. During the summer months many of the reindeer inhabited the area that we now know as “de Kempen”. It was a region that consisted of sandcovered ridges, small river valleys and swampy marshlands. The reindeer herds were found grazing on the boundary between the sandcovered ridges and the river valleys. In these areas there was sufficient edible vegetation and drinking water in close proximity.

The people of this time did not live permanently in the area. They obtained their sustenance from reindeer and therefore migrated together with the reindeer herds. Hunting, fishing and collecting edible roots, nuts and berries were their primary means of existence. These reindeer hunters used bows and arrows with the arrowheads being made of flint. The hunters also used flint tools for skinning both reindeer and other game. The flint needed was found in South Limburg or Germany. The tools were made by the hunters, often in a campsite set up close to where the reindeer grazed. Archaeologists excavating these campsites have discovered the flint tools themselves, remnants from their construction and tools made from reindeer antlers. All other traces of the hunters have disappeared over the ages, In “de Kempen” tools that were used by reindeer hunters have been dated from a period of at least 10.000 years ago. When the climate warmed, reindeer migrated permanently to the north. In “de Kempen” a different type of vegetation slowly began to establish itself and with it other types of animals appeared. The population of the area

461


BRIEF HISTORY OF VELDHOVEN

continued to live by means of hunting but became more focused on smaller game such as birds and fish. As new types of edible vegetation became established there was sufficient food to sustain the hunter- gatherer population. The stone tools used by these people were in general smaller than those used in the preceding period. People in this region lived in built up areas consisting of small primitive hut dwellings. These were, however, not permanent communities. During the New Stone Age era (5300 to 2100 BC) a transition from hunting and gathering to farming occurred. Whilst evidence of habitation from this period is yet to be found within the boundaries of the present day town of Veldhoven, stone tools and pottery have been unearthed. The New Stone Age was followed by the Bronze Age (2100 to 700 BC), an age, which as the name suggests is characterised by the use of bronze objects. Travelling bronzesmiths sold bronze axes and spearheads to the population; or more accurately traded them for livestock or grain. These traders/craftsmen came from England. The elements copper and tin were also found in England which were necessary for the manufacture of the bronze objects. The people at this time were religious and burial mounds with urns and burial goods show a belief in an afterlife. Several Bronze-Age burial mounds have been excavated in the town of Veldhoven. In the 19th century interest in these burial mounds was immense. Treasure-hunters would make an opening in a burial mound in the hope of finding an urn full of valuable artefacts. There are many examples of discoveries, now in Dutch and Belgium museums that have been found in this way. The information however from these discoveries is unreliable and unable to be used. Between 1948 and 1951 the Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) in Oerle conducted an excavation that was important for the understanding of the Bronze Age in the Low Countries (Netherlands). In the hamlets of Toterfout and Halve Mijl , south of Oerle, a number of renovated burial mounds from the Bronze-Age are located. The local authority placed bronze plaques near these

462

burial mounds with information about the different types of mounds. A few special urns were also found which clearly illustrate that the people had contact with the south of England. One of these urns, the urn of Toterfout, now kept in Den Bosch, is internationally renowned amongst archaeologists. During the Ice Age (700 to 50 BC) human remains were placed in an urn and put into burial mounds, fields of urns or fields of graves. Funeral ceremonies also took place in this period. Due to several excavations in the last half-century in Veldhoven, knowledge about this period in history has significantly increased. Artefacts from this period of history, which have been found in Veldhoven over the years, are kept in the museum ‘t Oude Slot in Veldhoven and the Noordbrabants Museum in Den Bosch. During the Iron Age small farming settlements were established in all parts of the present town. The indigenous peoples of the Iron Age are in fact part of the Celtic tribes. The Romans (50 B.C. until the beginning of the 4th Century A.D.) conquered the territory of the Celts and incorporated it into the Roman Empire. In Roman times the area known as “De Kempen� was populated by indigenous clans and several Roman legionnaires. These were probably former Roman soldiers who retreated to the countryside to live or that decided to settle in their birthplace. In Veldhoven many remnants of the Roman period have been excavated such as dwelling foundations, pottery from the Roman central pottery ovens or from local producers, Roman coins, porcelain icons of Roman gods and ornaments. It is most likely that a Roman road or route linking the towns of Tongeren (B) and Rossum passed through the area of Veldhoven. This would explain the large number of artefacts dating from this period that have been found primarily along river valleys in the area. Numerous Roman artefacts have also been found over the years in the hamlet of Heers in Veldhoven. The Roman Empire came to an end at the beginning of the 4th century and this presumably caused the de-population in the region at this time.


SUMMARY

The Middle Ages There is almost no information available about the inhabitation of parts of Veldhoven and surrounding areas within the region from the 4th to the 7th century. The first details of the early Middle Ages date from the 7th century. It is most likely that Meerveldhoven, one of the future parishes and village centres of Veldhoven, was an important centre in this period. A rich field of graves has been unearthed in Meerveldhoven from the Merovingian period (5th-8th century), a period named after the French king Merovech who lived in the 5th century. Documents dating from the Carolingian period, named after the Kaiser Karl de Grote, are the earliest to refer to a parish and a number of farmsteads in Meerveldhoven. These documents are some of the earliest written accounts of the Low Countries. From these accounts it is evident that Meerveldhoven was a domain of the Benedictine abbey of Lorsch. Lorsch is situated in Germany close to the river Rhine. The church of Meerveldhoven and several farm dwellings were donated by noblemen. This domain of Lorsch abbey was eventually lost and then fell under the “kapittel” of the SintLambertus cathedral in Liège. The late-middle ages domain of the Liège “domkapittel” remained until the 18th century. The tenants of the farmsteads and farmland paid yearly feudal fees to the “domkapittel”. During the late Middle Ages parishes were also established in the villages of Veldhoven, Zeelst and Oerle, each one with its own church. In the 13th century the Norbertine abbey in Postel had controlling powers over the churches in Oerle and Veldhoven. The priory of Hooidonk, just south of Nederwetten, in the council of Nuenen had the rights over the church of Zeelst. In the 13th century the land belonging to the villages of Oerle, Veldhoven, Meerveldhoven and Zeelst fell under the jurisdiction of the aldermans court of Eersel. This covered almost the whole southern region of Kempenland and fell under the Duchy of Brabant. In the beginning of the 14th century Eersel’s aldermans court was divided and the independent aldermans court of Oerle was established. The court of Oerle encompassed the villages of Oerle, Veldhoven, Zeelst, Meerveldhoven, Blaarthem,

Vessem, Knegsel and Wintelre. In the 14th century Oerle was liberated, that is to say that the population was granted the same rights as those from the city of Den Bosch. Oerle did not, however, become a city with city rights. The earliest known written records concerning hamlets and farms from this area originate from this period. The most important agricultural concerns were formed from large farmsteads belonging to noble families, prominent local landowners, the abbey of Postel and church institutes in Den Bosch, such as the Clarissenmonastery. In the 15th century the population suffered many wars. These wars differed from previous conflicts, as warfare was no longer waged by noblemen and their tenants but by mercenary armies of soldiers controlled by powerful monarchs. These soldiers pillaged and terrorised the villages in Kempenland. This behaviour became much more widespread in the 16th century when arson, plundering and pillaging by armies was commonplace.

Independent Dominions The court of Oerle was situated in the area that fell directly under the control of the Duke of Brabant. In the 16th century the Duke of Brabant was Kaiser Karl V (1515-1555) succeeded by King Philips II of Spain (1555-1598). The empire of King Philips II was enormous, spreading over five continents, and required the deployment of many armies in order to enforce the authority of the monarch. This was obviously a very costly exercise requiring considerable finance. A large portion of this was sourced from the King’s colonies in South America but also from the wealthy Low Countries. From 1557 King Philips II allowed villages in the duchy to be sold and converted to dominions. The new landowners or lords received all rights over the land, the local population and the local jurisdiction. King Philips II divided the court of Oerle and offered the separate villages for sale as dominions. Four of the seven villages were sold. Oerle and Meerveldhoven were transferred to the name of Willem de Borchgrave. The dominions of Veldhoven and Zeelst and the neighbouring village of Blaarthem were then owned, or were

463


BRIEF HISTORY OF VELDHOVEN

shortly thereafter purchased, by the noble family of Van Eyck who lived in the castle of Blaarthem. The consequence of this was that the former aldermans court of Oerle was split into three new aldermans courts which were named; Veldhoven-Zeelst-Blaarthem, Oerle-Meerveldhoven and Vessem-Wintelre-Knegsel. Present day Veldhoven is predominantly made up of the first two of these courts. Due to the fact that the lord of the dominion had the right to appoint all village officials there were many changes in the way the village was governed. A bailiff was put in charge of the aldermans court and represented his lordship. The seven aldermen of the court were concerned with the organisational matters in the village and upholding the local law. The aldermen were often influential farmers or tenant farmers. Each village within the court had its own governing body. This consisted of two or three of the seven aldermen, two treasurers, two churchwardens and two guardians of the poor. The treasurers were elected yearly from the landowners to oversee the income and expenditures of the village and were therefore responsible for the accounts of the village. In the 16th century the local population was badly affected by the war that was fought between the Duke of Brabant and the Duke of Gelre. In particular the raiding and pillaging of villages in 1543 by a general of Gelre, Maarten van Rossum, brought hardship to the villagers. In 1543 Gelre was overthrown by the Low Countries under the leadership of Kaiser Karl V. The Eighty- Year war began in 1568 and after approximately ten years of fighting the struggle against the king of Spain spread from the north of the Low Countries to the Duchy of Brabant. Slowly, the northern provinces of the land formed the “Republiek der Verenigde Nederlanden”, (the Republic of the United Low Countries). The rebels from the northern provinces endeavoured to increase their territory by invading Brabant. Between 1579 and the truce of 1609 State armies of the Republic and the Spanish army were stationed in Brabant. The local population was faced with the siege of neighbouring towns such as Eindhoven and Helmond. They had to suffer pillaging, food shortages, billeting, military encampment, raiding and other forms of hardship from the armies.

464

During the Twelve-Year truce, from 1609 to 1621, a peaceful existence was re-established. In 1621 the war resumed. The capturing of the city of Den Bosch in 1629 had far reaching consequences as the State troops claimed control of the whole “Meierij of Den Bosch” which resulted in a chaotic period between 1629 and 1648. The population reluctantly accepted the new leadership due to the fact that village authorities were still controlled by the Spanish government in Brussels or by Spanish appointed government officials. Gradually, the Republic of the United Low Countries gained a greater hold over Brabant. This was re-enforced in 1637 by the capture of Breda and the surrounding areas from the Spanish. The Republic then concentrated on introducing Protestantism to the “ Meierij van Den Bosch”. Previously, in 1629 after the conquering of Den Bosch the monasteries were closed and all the clergymen were forced to leave the town. Bishop Ophovius was also forced to leave the town and for several years travelled with his followers around the “Meierij”. He stayed for a period of time as the guest of Amandus van Horne Esquire in the castle of Geldrop. From here he organised affairs within the diocese of Den Bosch. In 1633, Protestant clergymen were posted to some villages and towns in the “Meierij”, including Eindhoven. Several Protestants from Veldhoven and Blaarthem joined the Protestant authority in Eindhoven and in 1634 it was suggested that a protestant minister be appointed for Veldhoven. In the end, however, this did not happen. The Catholic clergy in the “Meierij” were now more and more hindered in practising their faith and in 1648 they were forced to leave their parishes as the churches and religious buildings were transferred to the Protestant Church. Characteristically the Norbertine monks stayed in their parishes until 1648 and even beyond. This was also the case in Oerle and Veldhoven where the Norbertine monks did not abandon their parishioners.

The Republic of the United Low Countries In 1648 the peace treaty of Munster was signed. A consequence of this treaty was that the “Meierij van Den Bosch” officially became a


SUMMARY

territory of the Republic of the United Low Countries. The Duchy of Brabant was then divided into a northern and southern region. The northern region is now the present day province of North Brabant. Protestantism was now firmly taking hold. In both Oerle and Veldhoven protestant clergymen were appointed to hold church services in the previous Catholic churches for no more than a handful of Protestants. The first Protestants, however, had to endure a difficult time and were not easily accepted by the catholic population. Initially the Catholics continued practising their religion by attending church services in specially built churches on the borders of the protestant territory. The education system was also taken over by the Protestants. The school and the schoolteachers’ houses had to be handed over to the new schoolteachers. The dominion rights of Oerle and Meerveldhoven were redeemed in 1658. In Veldhoven, Zeelst and Blaarthem this had already happened in 1613, however, during the whole of the 17th century members of the Van Eyck family continued to name themselves the lord of these villages. In the administration, the State-General from the Republic of the Low Countries also tried to promote Protestantism. This was known as the Political Reformation. The intention was that only Protestants would carry out all political and administrative functions. In practice this Political Reformation was unsuccessful as there were too few qualified Protestants available. In practice only the functions of bailiff, secretary and “vorster” were given to the Protestants. Usually only two or three of the seven aldermen were members of the reformed church. In 1672 when the French king Lodewijk XIV and his army invaded the Republic the Catholics saw this as a source of support. In most villages large sheds were converted to temporary churches and in Oerle, Veldhoven, Meerveldhoven, Zeelst and Blaarthem this type of makeshift church was in existence during the last quarter of the 17th century. This situation lasted until 1798. Both faiths gradually learned to live together with less hostility and slowly began to tolerate one another. Through the Constitution of 1798 the churches were returned to the Catholics. In some villages, such

as Zeelst, the church was placed back into catholic hands in 1796. In this year Oerle had 632 inhabitants, Veldhoven 759, Zeelst 967 and Meerveldhoven 169. There was more than one attempt by the French to conquer the Republic. From 1689 to 1697 and from 1702 to 1713 war was waged against King Lodewijk XIV. Due to the fact that the French troops travelled through Brabant to reach the northern provinces the local population experienced great inconvenience. In 1688 the French soldiers were notorious for arson and eight villages were burnt to the ground because the villagers did not promptly pay the demanded ransom. Knegsel was one of these villages. The economy suffered under these war conditions. Armies passing through the area destroyed the farmers’ harvests or requisitioned grain and hay. The weavers in Veldhoven and Zeelst were affected by restrictive rules and regulations that were put in place by the StateGeneral of the Republic. The motivation for doing this was to support the textile industry in the province of Holland and restrict the cheap imports from Brabant. During a long period in the 18th century the population suffered from poverty and the money from fines and taxes demanded by the government was difficult to collect. Villages such as Oerle, that were important in the 15th century, became poverty stricken communities. Much of the population left to seek a new life elsewhere. In particular migration to the province of Holland increased during this period. When the French armies conquered Brabant in 1794 there were many changes. The powerful position of Protestants within the society came to an end. The Catholics returned to positions of authority and slowly re-established themselves within the education system. Ultimately the 18th century can be typified as a time of great poverty. The village authorities had to repay so much debt that there was no money for new initiatives. In fact everything was doomed to failure due to a lack of resources. The growth of transport and industry The poverty of the 18th century continued into the first half of the 19th century. The villages of Oerle, Meerveldhoven and Zeelst constantly

465


BRIEF HISTORY OF VELDHOVEN

struggled due to a lack of money. On several occasions they were excluded when initiatives were proposed to construct canals, roads and railway lines in Brabant. The first hardened road in the region dates from 1855 and had a route from Eindhoven to Turnhout via Zeelst, Meerveldhoven and Veldhoven. A section of this route is still known today as the Provincialeweg. In 1897 the first steam tram in the region travelled on a tramline from Eindhoven to the border town of Reusel. This tramline ran parallel with the Provincialeweg in Veldhoven. In the 19th century agriculture remained the most important source of livelihood. The problems in the agricultural sector between the years 1870 to 1895 forced better co-operation between local farmers. A consequence of this co-operation was the setting-up of small dairies, farmers’ unions and agricultural loan banks. For as long as anyone can remember many linen weavers have lived in Veldhoven and Zeelst. In fact the mayor of Zeelst, Gerardus de Wit, was the first cloth manufacturer. He was an entrepreneurial merchant who contracted out the spinning and weaving in the village and then sent the cloth to Haarlem and the surrounding area for bleaching and finishing. The company De Wit, later Habraken-De Wit, mostly made linen tablecloths some of which were damask. In 1857 Jan van Nuenen established a small, modest company to manufacture damask and “pellen”. By the end of the 19th century the company had evolved into a textile factory with its own steam machinery and facilities for bleaching and washing. Another branch of industry that experienced strong growth in the 19th century was brick manufacturing. Initially there were many small manufacturers and Heibloem in Veldhoven was the first, in 1898, to introduce an automated brick factory. In addition to this the production in shoe manufacturing increased substantially around this time and at the end of the 19th century the first cigar manufacturers were founded. All this activity formed the basis for the industrial revolution that occurred at the beginning of the 20th century and was primarily located in the area around “de Gender” in Meerveldhoven and Veldhoven. During the 19th century Catholic influence

466

continued to increase and in 1853 the diocese was reinstated. The parishes of Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven and Zeelst fell under the diocese of Den Bosch. Various religious orders and congregations settled in the area; these included the Sisters of Tilburg in Oerle, the Franciscan sisters of Veghel in Veldhoven and Meerveldhoven and the Sisters of Schijndel in Zeelst. The nuns were usually involved with education or caring for the sick and the elderly. In Oerle a girls boarding school arose which established itself as a fee-paying school for young women who wished to enter the teaching profession. Due to the existence of religious orders an education system specifically tailored for girls developed. The public schools in the four village centres were comprised predominantly of boys with a few Protestant girls. “The Mary Pilgrimage” to Meerveldhoven that had already existed for centuries also got a new impetus in the 19th century. During the 19th century new churches were erected in the four church villages. The majority of which rapidly became too small and were therefore replaced in the 20th century. At the end of the 19th century a social life slowly emerged, with such things as archery clubs, music societies and choirs being established.

From four church villages to one large town Many of the popular developments from the end of the 19th century were brought to a halt due to the First World War (1914-1918). After the war a dramatic increase in personal income and prices of goods caused a crisis in the agricultural sector of the economy and moved industrialisation further forward. Shortly after the end of the war several councils in North-Brabant were amalgamated in order to reduce the costs of running the local authority. The amalgamation of the villages Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven and Zeelst was not disputed. On the first of May 1921 the new town of Veldhoven was established with around 4900 inhabitants. The number of people living in the region grew exceptionally quickly and by 1950 Veldhoven was home to 10.877 inhabitants. The Catholic Church flourished during this time and the period is characterised by the Dutch


SUMMARY

saying “Rijke Roomse Leven” (rich Roman Catholic life). New churches were constructed in Veldhoven, Oerle and Meerveldhoven. These church buildings replaced the 19th century churches. After the introduction of the education bill of 1920 the education system was largely taken over by the parishes. The parish authorities had great influence over the Roman Catholic education. During the period 1920 to 1940 the number of companies involved in the textile, shoemaking and brick-making industries continued to increase. Brick factories, cigar factories and laundries were also characteristic of Veldhoven. This increased the employment within the area with a number of people employed in the Philips factory in Strijp. During the economic crisis of the 1930’s workers were kept working through unemployment relief schemes involving road building and development. A whole new boost was given to the area by the unemployment relief scheme to construct the airport Welschap, which was partially located on Veldhoven territory. This airport would increase in importance after the Second World War. With the outbreak of the Second World War unemployment disappeared. The existence of the airport was justifiably detrimental as the territory was confiscated during the German occupation. Also during the liberation, which was initiated on 17th September 1944, the airport was repeatedly bombed. On that day there were 19 fatalities in Zeelst due to bombs being released too soon. Veldhoven together with Eindhoven were the first places to be liberated on the 18th September 1944. How dangerous it was after the 18th September is apparent from the bombardment of Eindhoven a day later. In comparison to other places the town of Veldhoven did not sustain significant damage or human loss through the war.

Unrestrained growth After the Second World War unprecedented growth took place. The local authorities developed several new large-scale housing estates that were built between the old village centres such as d’Ekker. Subsequently, new districts followed such as Zonderwijk, Cobbeek and ’t Look. In just a few decades the construc-

tion of a new road network and the new districts completely changed the appearance of Veldhoven. To the north of Heerbaan new districts such as Heikant were also created. Veldhoven had increasingly more links with the built-up area around Eindhoven and within this region Veldhoven was the fastest growing town. The influence of the Catholic Church slowly declined after the “Tweede Vaticaans Concile”. Initially it appeared there would be around ten new churches in the new housing estates of Veldhoven, however, this was finally limited to new churches in the districts of d’Ekker, Zonderwijk farmchurch and Heikant. Due to the growth of the population the number of Protestants also increased and in the district d’Ekker a new Protestant church was built. Over the next 30 years there was a continuous decline in church attendance. The clergymen slowly withdrew from the education system but religion had put the foundations in place for future education, particularly in Oerle and Koningshof. Increasingly Veldhoven slowly put more forms of intermediate education in place. At this time all forms of secondary education were offered by the Sondervickcollege. There were great changes taking place in the economic environment. The number of agricultural businesses swiftly declined but the economic size of the remaining farms increased. The share of the Veldhoven economy derived from agriculture became smaller each year. Around 1960 Veldhoven was a commuter town with the majority of the workforce employed in Eindhoven or elsewhere. Currently more people work in Veldhoven itself. While jobs were lost in industry due to the gradual closure of old factories there were many new developments, which resulted in the establishment and growth of new companies and industries. To a large extent the old industries such as the textile industry, the brick factories, cigar factories, shoe factories and laundries were lost. Of utmost importance for the new enterprises was the development of modern technology. Economic activities increased through the construction and extension of industrial ground such as the industrial

467


BRIEF HISTORY OF VELDHOVEN

estate De Run. Over the last twenty years some companies of international repute have been established in Veldhoven. Most notable are ASML, active since 1984, and SIMAC ICT Nederland. The service industry sector has on occasion grown even faster than the manufacturing industry. The relocation of the SaintJoseph hospital from Eindhoven to Veldhoven was also an important development. This hospital, now known as Máxima Medisch Centrum (MMC Veldhoven), is one of the largest employers within the area. There were also enormous changes taking place both culturally and socially. The “De Schalm”, the music school, the library and the museum ’t Oude Slot became well-known institutions. Clubs and associations flourished. Sport-halls, sport-parks and other venues for meetings developed to allow the club life to expand further.

Vertaling: Talenpalet, Eindhoven

468

Through the unrestrained growth, which resulted in the population of Veldhoven increasing by a factor of ten since 1920, the old historic church villages of Oerle, Meerveldhoven, and Zeelst have become small districts in the region. In the year 2005 Veldhoven consisted of seventeen thousand houses and more than forty three thousand inhabitants. Such a growth was only possible due to the fact that the majority of inhabitants were not native to Veldhoven and that the majority of the houses date from the last fifty years. To a large extent the latter has determined the character of the town. Luckily some older houses remain in the hamlets or in older village centres and the town is home to many listed buildings from the 18th and 19th centuries. The old parts located between the new districts lets one see how fast the town of Veldhoven has grown.


INDEX

Index A A, v.d.: 165 A, P. v.d.: 156 Aa, v.d.: 265, 306 Aa, D. v.d.: 106 Aalst, W. v.: 289 Aalst, W.Th. v.: 391 Aarts, F.: 161 Aarts, H.: 196 Abbe, H. v.: 381, 423, 424 Acht, B. v.: 155 Acht, J. v.: 89 Acht, W. v.: 145 Achterbergh, H. J.: 293, 393, 394, 402, 419 Adams, L.: 195 Adams, P.: 195 Adriaan IV: 50 Adriaans, D.: 233 Adriaens: 117 Adriaens, E. H.: 117 Adriaens, H.: 117, 118 Adriaens, P.: 171 Adriaensen, A.C.: 156 Aecken, P. v.: 208 Aelst, v.: 72, 119 Aelst, B. v.: 152 Aelst, J. v.: 106 Aelstius: 221 Aertnijs: 310 Aerts: 118 Aerts, C.: 151 Aerts, H.: 365 Aerts, L.: 128 Aerts, P.: 128 Aerts, S.: 192 Aerts-d’Andrea, C.: 365 Aertsen, W.: 151 Aertssen, C.: 151 Aertssen, F.: 165 Aertssen, P.: 165 Aken, P. v.: 209 Albers: 433 Albertus: 45 Aleyten: 118 Aleyten/Aleijten, G.P.M.: 76, 118, 126 Aleyten, H.: 104 Aleyten, H.A.: 71 Aleyten, J.: 88 Alfger: 47, 48 Alleluija: 156 Alphen, A. v.: 286, 287 Alst, v.: 85, 192 Altena, v.: 55 Altena, D. v.: 55 Alva: 126, 158 Ambiorix: 29 Amelsfort, A. J.G.v.: 386 Amelsvoort, M. J. J. v.: 341, 447 Amersfoort, M. v.: 7 Amici, N.: 105 Amin, I.: 324 Ancion, J. H.C.: 368, 369, 418 Andriessen, A.: 101, 157, 158, 195 Andriessen, R.: 151 Andriessoen, A.: 145 Anjou, F. v.: 203 Ansbald: 45 Ansems: 118 Ansems, P. J.: 376 Ansfried: 50 Anspach: 320 Anssems, P. J.: 132, 191 Anthonis, A.: 236

Anthonis, J.: 216, 291, 293 Anthonis, M.: 122 Anthonissen, J.: 171 Antonis, J.: 194 Antonissen, D.: 165 Antwerpen, H. v.: 103 Antwerpen, J.F. v.: 226 Aragon, F. v.: 134 Aragon, J. v.: 91, 134 Arckel, v.: 176 Ariens, J.: 151 Arkel, v.: 72 Arkel, J. v.: 99 Arnoldi, B.: 157 Arnoldi, G.: 156 Arnoldus: 103, 104 Arnoldus, investiet van Oerle: 57, 59 Arts, N.: 21, 22 Asperdt, J. v.: 365 Asten, G. v.: 109, 186, 266 Asten, H. v.: 236 Asten, P. v.: 160 Aurelius, Marcus: 15, 30, 31 B Baar, A. v.: 211 Back, A.: 133 Back, B.: 88, 133 Back, C. de: 183, 184 Back, H.: 98, 99 Back, J.: 133 Baest, C. v.: 80 Baest, J. v.: 80 Baetsen: 88, 429, 430 Baetsen, Th.: 231, 430 Bakker: 384 Balenus: 171 Balenus, P.A.C.: 156 Bart, J.W.v.: 400 Bartholomeus: 55 Bartholomeus, A.: 122 Bartholomeus, L.: 118 Baselmans: 120, 121, 133, 176, 214, 242, 288, 289, 325, 326 Baselmans, B.: 214 Baselmans, H.: 214, 257, 287, 295 Baselmans, J.: 237, 286, 295, 389, 427 Baselmans, J.A.: 217, 222 Baselmans, J.I. J.: 133, 196 Baselmans, J.W.: 237 Baselmans, M.: 194, 244 Baselmans, P.: 195 Baselmans, W.: 196, 375 Baselmans, W.H.: 194 Baselmans, W. J.: 121 Basermans: 176, 242 Bastart, de: 107 Bataille, W.F.: 413 Baten, J.: 215 Baten, N.: 85 Bausele, H.C. de: 191 Bauwens, A.: 211 Bax, H.: 99 Bax, W.: 291 Bazelmans: 120, 121, 325, 423, 425, 451 Bazelmans, A.F.L.: 426 Bazelmans, F.: 270, 375, 423 Bazelmans, F. J. J.: 370 Bazelmans, H.: 270, 309, 369, 370, 422, 423 Bazelmans, H.A.: 305, 427 Bazelmans, H.C.: 376 Bazelmans, J.: 21, 303, 371, 375, 423

Bazelmans, J.F.: 307 Bazelmans, J.G.M.: 375, 425 Bazelmans, P.: 284 Bazelmans, W.: 370, 375 Bazelmans-Habraken: 425 Beckers, A.: 195 Beckers, H.: 195 Beckers, J.: 195 Becx, H.M.: 213 Bedber: 202 Bedber, E.: 223, 225 Bedber, G.: 223, 225, 238, 240 Beeck, D. v.: 129 Beeckman, L.: 275 Beek, P. J. v.: 427 Beeldsnijder: 226 Beer, G. de: 196 Beerbroeck, A. J.G. v.d.: 82 Beerbroeck, J.G. v.d.: 82 Beerbroeck, J. J.G. v.d.: 82 Beers, J. v.: 358, 423 Beers, P. v.: 423 Beerse, J. v.: 76 Beersse, H. v.: 104 Beerwinckel, H. v.: 102, 128 Beerwinckel, J. v.: 128 Beerwinckel, P.: 158 Beerwinkel, H.D. v.: 105 Beerwinkel, Th. v.: 105 Beerze v.d. Horst, J. v.: 77 Beest, H. v.: 99 Beex, G.: 18, 19, 21, 22, 26, 30 Begemann, A.: 299 Begemann, S.H.: 426 Beieren, J. v.: 91 Beke, A. v.; 87 Bekers, F.: 367 Bekkers: 398 Belderbos: 122 Belen, J.D.: 71 BeliĂŤn, J. J.: 405 Berche, J. v.d.: 158 Berckel, E. v.: 131 Berckel, H. v.: 147, 148 Berct, H. v.: 73 Berenbroeck, J.: 188 Berewinckels, E.: 238 Berg, W. v.d.: 287 Bergaigne, H. de: 210 Bergaigne v. Vladeracken, H. de: 210 Bergans, L.: 156 Bergen, A. v.: 365 Bergen, T. v.: 365 Bergen-Derks, N. v.: 365 Bergh, A. v.d.: 202 Bergh, E.P.T. v.d.: 233 Bergh, H. v.d.: 142, 143 Bergh, P.T. v.d.: 233 Berghe, Y. v.d.: 88 Berk, A. v.d.: 274 Berkel, L.A.M. v.: 396 Berkelmans: 426, 429 Berkene, P.: 211 Berkt, H. v.d.: 188 Berlaymont, C. de: 139 Berlicum, J.P. v.: 130 Bersmans, H.: 131 Bersmans, H. J.: 85 Bersmans, J.: 85 Berten, G. v.: 209 Berten, J. v.: 227 Berten, J.G. v.: 227 Bertrand: 394 Bertrandt, C.: 216

Berwoudt, I.: 111 Berwouts: 121, 125 Berwouts, A.: 84, 129, 130, 131, 132 Berwouts, A. R.: 87, 131 Berwouts, E.: 130 Berwouts, I.: 131 Berwouts, J: 129, 130, 132, 189 Berwouts, R.: 129 Berwouts, W.: 129 Berze, J.H. v.: 82 Best, v.: 119 Beugen, P. v.: 215 Bever, de: 127, 121, 165, 185 Bever, L.L. J. de: 381 Beverwijk, B. v.: 209 Beverwijk, G. v.: 209 Beyaert, G. v.d.: 98 Beyaerts, J. v.d.: 98 Beyart, J.R. v.d.: 75 Beijers, H.: 112, 113 Beijnen, W.: 231 Beijsens, B.: 192 Beijsens, C.: 187 Beijsens, F.: 192 Beijsens, G. H.: 192 Beijsens, H. J.: 176, 218 Beijsens, J.: 192 Beijsens, L.G.: 192 Beijsens, P.C.: 187 Beyser, J.: 155 Bie, de: 256 Biemans: 380 Bierens: 73, 128 Bierens, J.L.: 127, 128, 186 Bierens, M.M.: 186 Bierings: 73 Bierings, J.: 82 Bierings, P.: 200 Bierken, G.: 93 Bierkens: 73, 84, 87, 107, 118 Bierkens, G.: 50 Bierkens, G. P.: 84 Bierkens, I. L.: 84 Bierkens, L.: 73, 107, 121 Bierkens, P.G.: 84 Bierkens, P. L.: 96 Bierkens v. Zeelst, G.: 73, 87 Bierkens, W.G.: 84, 87, 89 Bierkens, W.W.: 87 Biese: 176 Biese, A.: 186 Biese, de: 88 Biese, A. de: 195 Biese, C.: 186 Biese, H.M. de: 195 Biese, H.P. de: 244 Biese, J.W. de: 196 Biese, M. de: 195 Biese, M.A. de : 195 Biese, M.M. de: 217 Biese, M.P. de: 244 Biese, P.M. de: 244 Biese, W.M. de: 133 Biese, W.M. de: 195 Biesen: 121 Biesen, de: 121 Biesen, M.P. de: 121 Biezen: 121 Binck, W.: 18 Blaarthem, A. v.: 56 Blaarthem, B. v.: 55, 56 Blaarthem, G. v.: 55 Blaarthem, J. v.: 56 Blaarthem, Y. v.: 56, 57, 63

469


INDEX

Blaertem, G. v.: 83 Blaerthem, v.: 72 Blaerthems, J.: 104 Blaerthems, L.C.: 81 Blat, J.: 227 Bless, H. J. F.M.: 392 Bliecx, J.: 131 Blockmaker, A. de: 120 Bloemkolk, J.M.: 400 Blom: 307 Blom, H.: 219 Bloys, H.: 88 Bloys, H.G.: 85 Bloys, J.: 85 Bluijssen: 408 Bobas, P.: 266 Bock, C. de: 190 Bock, E. de: 190 Bock v. Patteren en Warrenberg, H.A. de: 193 Bockholts, P.: 395, 396 Bocx, A. J.: 158 Bocxhooren, J.W.: 195 Boegaerts, A. J. J.: 237 Boegaerts, G. J.: 237 Boegaerts, J. J.: 237 Boelyaert, J.: 98 Boersma, J.: 381 Boest, A.G.: 85 Boest, G.: 85 Boest, G.G.: 85 Boest, T.G.: 85 Boets, W.: 155 Bogaers: 30 Bogaers, A.: 236 Bogaers, G.: 291 Bogaerts: 176 Bogaerts, A.: 163, 184 Bogart, G. v.d.: 88 Bogers: 176 Bogers, A.: 218 Bogers, B.: 235 Bogers, C.: 235 Bogers, H.: 175, 188, 236 Bogers, J.: 235, 366 Bogers, L.A.: 366 Bogt-Hahné, ter: 433 Bohemen, W. v.: 90, 91 Bohmers, A.: 20 Bokhoven, v.: 82 Bokma: 275 Bollenberg, J. H.: 222 Bolsius: 433 Bongaarts-v.d. Broek, J.C.: 361 Boninghausen, L. von: 191 Bont, de: 255, 302 Bont, A.C. de: 392, 401 Bont, A. P. de.: 10, 377 Bont, G. J. de: 280, 369 Bont, J.A. de: 302, 401 Bont, M. J. de: 396, 437 Bont, P. de: 285, 368 Bont, P.A. de: 311, 442 Bont, W. de: 302, 442 Bont, W.G. de: 371, 375,376 Boogaerts, J.: 256 Bool: 151 Boomen, v.d.: 256, 270, 319 Boomen, A. v.d.: 300 Boomen, G. v.d.: 104 Boomen, J.Th. v.d.: 300 Booms: 295 Boonen, K. J. P.A.: 374 Boot, A.: 110 Borchgrave, de: 121, 126, 149, 170, 205, 382 Borchgrave, v.: 75 Borchgrave, A. de: 101, 133, 196 Borchgrave, A.W. de: 157 Borchgrave, B. de: 149 Borchgrave, E. de: 149 Borchgrave, J. de: 126, 149 Borchgrave, J. B. de: 185, 193 Borchgrave, J.G. de: 193

470

Borchgrave, J.M. de: 150, 205 Borchgrave, M. de: 149, 150, 205 Borchgrave, M. J. de: 126 Borchgrave, M.T.F. de: 193 Borchgrave, P. de: 149 Borchgrave, P.P.R. de: 126 Borchgrave, P.R. de: 126 Borchgrave, R.P. v.: 75, 126 Borchgrave, W. de: 131, 133, 148, 149, 150, 152, 157 Borchgrave, Y. de: 131 Borchhouts, D.A.B.: 122 Borchouts, H.: 155, 158 Borckel, v.: 119 Borcoets, J.: 75 Borcot: 73 Borgers, H.: 205 Borgers, J.: 175, 237 Borghaerts, B.: 270 Borghouts: 73, 121, 133, 158 Borghouts, G.: 165, 207 Borghouts, G. J.: 233 Borghouts, H.: 121, 217, 218, 237 Borghouts, I.: 236 Borghouts, I. J.: 165 Borghouts, J.: 164, 235 Borghouts, J.L.: 165 Borghouts, L.: 165 Borghouts, M.: 175 Borghouts, M. J.: 236 Borhouts: 176 Borkots: 73 Born, P. v.d.: 210 Bornkorts, C.D.: 80 Bornkorts, D.: 80 Borrenberg, M.: 175 Bosch, v.d.: 406 Bosch, J. v.d.: 12 Bossche, W. v.d.: 93 Boucardus, J.: 225 Boudekens, H.: 99 Boufflers: 201 Bourbon, I. v.: 91 Bourbon, L. v.: 105 Bourgondië, A. v.: 91 Bourgondië, M. v.: 91 Bourgondië, Ph. v.: 91 Bourleth, K.: 241 Bourleth, M.: 240 Bout, J.: 210 Boutershem, G. v.: 78 Bouwens, A.: 175 Bouwman: 359 Boxtel, C. v.: 118 Boxtel, E. v.: 93 Boxtel, J. v.: 60, 62 Boxtel, L. v.: 60 Boxtel, W. v.: 83, 88 Boxtel, W.O. v.: 98 Boxtel, Willem v.: 58, 59 Boxtel, Willem I v.: 59 Boxtel, Willem II v.: 59-62 Boyskens, H.A.: 89 Braakhuizen, S.: 213 Braams, C.: 221 Braat, K.: 17 Brabant, Jan v.: 83, 86, 87, 258 Brabant, Jan I v.: 86 Brabant, Jan II v.: 64, 89, 93, 94, 106 Brabant, Jan III v.: 89, 90, 94, 106 Brabant, Jan IV v.: 91 Brabant, Johanna v.: 90, 91, 93, 94, 99 Brabant, M. v.: 53 Brabent, A.: 55, 56 Brakel, P. J. v.: 210 Braken, E.W. v.d.: 75, 125 Braken, H. v.d.: 126 Braken, W. v.d.: 75, 154 Braken, W.H. v.d.: 75 Brande, C. J. v.d.: 76 Brande, G. v.d.: 76 Brande, J.H. v.d.: 77 Brands, P.B.: 128 Brant, G.: 88

Brant, J.: 93 Brants, H.: 227 Brederode, v.: 133 Brederode, A. v.: 133, 135 Brederode, C. v.: 133 Brederode, H. v.: 135 Brederode, J. v.: 133 Brederode, R. v.: 133 Brederode, W. v.: 133 Bree, v.: 377 Bree, J. v.: 218 Brentken, J.: 88 Bressers: 176 Bressers, A.: 376, 377 Bressers, J.: 12 Breugel, v.: 154 Breugel, C. v.: 228, 229, 233, 239 Breugel, G. v.: 234 Breugel, G.A. v.: 153 Breugel, J. J. v.: 186 Breughel, C. v.: 151, 209 Breukel, P.: 401, 422 Bril, J. v.d.: 216 Brinkmans, L.C.: 381 Brocx, A.: 209 Brocx, J.M.: 209, 245 Broechoven, W.H. v.; 81 Broeck, v.d.: 107 Broeck, E.W. v.d.: 237 Broeck, H. v.d.: 241 Broeckhoven, M. v.: 147 Broeghel, H. v.: 155 Broek, v.d.: 377 Broek, A.R. v.d.: 81 Broek, C.A. v.d.: 187 Broek, H. v.d.: 81 Broekhoven, M. v.: 45 Broekhuysen, J. v.: 221, 222 Broens: 440 Broens, W.: 391, 393 Brogel, T. v.: 85, 130 Brogel, T. v.d.: 127 Brogel, T.W. v.d.: 80 Brokx: 341 Broos, J.: 433 Brouwer: 362 Brouwer, D. de: 220 Brouwers, A.: 187 Brouwers, E.: 187 Brouwers, I.M.: 196 Brouwers, M.M.: 196 Bruijn, de: 384 Bruijn, J.A. de: 210, 211 Bruijn, M. de: 63 Bruijn, S. de: 234 Bruijnincx, A.: 155 Bruijninck: 185 Bruno van Keulen: 42, 43, 50, 51 Brussel, J. v.: 251 Bruurnijn, J.: 358 Buegen, v.: 215 Buijtaert, C.B.: 272 Buiting: 433 Bunnens, P.: 151 Bunnens, P. J.: 151 Bunnens, T.: 213 Bunnik, P.: 416 Busch, A.P.: 195 Busselen, A. v.: 187 Bijnen: 176, 326, 354 Bijnen, B.: 259 Bijnen, F.: 152 Bijnen, G.: 175 Bijnen, G.A.: 152 Bijnen, J.: 9, 10, 22, 63, 109, 168, 175, 183, 386 Bijnen, L.: 347 Bijnen, M.G.: 175 Bijnen, M.H.: 179 Bijnen, W.R.: 250 Bijnens, A. J.: 289, 290 Bijsterveld: 50 Bijsterveld, H.: 423 Caesar, Julius: 29

Caeyers, P.: 409 Campo, G. de: 157 Campo, J. de: 157 Cannegieter: 275 Capusucque, C.: 140 Castelijns: 333 Castelijns, A. J.: 375, 404, 425 Castelijns, J.: 426 Casteren, A.L. v.: 156 Casteren, M. v.: 128 Cesari, H.: 104 Chalons, R. v.: 138 Chauchie, J.: 156 Chilperik III: 34 Chlodowich: 33, 34 Chlotarius III: 34 Clabbarts, J.: 156, 171 Claessen, A.: 156 Claessen, J.: 158 Claessen, J.C.: 426 Cleene, J.: 209 Clement: 380,390 Clement, P.A.G.M.: 397 Clerck, P. J. de: 178 Cleijmans, A.I.: 186 Cleynael, K.: 152 Clovis: 33 Cobbeeck, G. v.: 105, 107, 219 Cobbeeck, J. v.: 106, 107 Cobbeeck, Ph. v.: 106 Cobbeek, C.A. v.: 237 Cobbeke, J. v.: 70 Coenen, C.: 152 Coenen, J.: 7, 152, 171 Coenen, R.: 171 Coffeng: 351 Colen: 118, 131 Colen, G. J.G.: 131 Colen, J.G.: 131 Colen, P.A.: 156 Colen, Y. J.G.: 131 Colibrant, R.: 156 Coman, H.: 87 Comans, H.: 89 Comans, M.: 96 Comijn, W.: 223 Conegonden, D.: 17 Conrard: 50 Constantijn II: 31 Coolen: 107 Coolen, G.: 196 Coolen, H.: 239 Coolen, J.: 196 Coolen, M.: 239 Coppelmans: 176, 326, 333 Coppelmans, A.: 196, 282, 370, 375 Coppelmans, F.: 191, 427 Coppelmans, J.: 427 Coppelmans, P.: 427 Coppens, A.: 298 Coppens, G.: 375, 376 Cornelissen: 118 Cornelissen, J.: 163 Corsten: 118 Corsten, E.: 118 Corsten, W.: 118 Corstiaans, G.: 196 Corstiaens, E.: 144 Corstiaens, G.: 155 Corstiaens, M.: 126 Corstkenszoon, A.: 153 Cort Heijligers: 275 Cort, S. de: 226 Cortens, J.: 234 Corterels, A.: 160 Couwenberg: 176, 259, 326 Couwenberg, C.: 196 Couwenberg, J.: 195, 284 Couwenberg, P.: 200 Couwenbergh, J.L. v.: 196 Cox: 324 Cox, G. J.M.: 372-374 Cox, J.P.N.: 222, 225, 299 Craans, C.: 182


INDEX

Craans, R.: 182 Crabbe, W. v.d.: 195 Cramer, E.: 196 Cramers, C. J.: 210 Cramers, J.C.: 210 Cranenburgh, D.: 234 Crebbers: 192 Cremers, P. H. de: 120 Creijelt, H. v.: 168 Creyelt, T. J. v.: 145 Creijl, A. H. v.: 127 Creijl, H. v.: 127 Crols: 394 Crols, J.: 216 Cronenburg, P. v.: 300 Crooijmans-v. Dooren, M.: 240 Cruls, A.: 104 Cruts: 191 Cuminius, W.: 223, 225, 241 Curteribbe, G.: 57, 67 Custers, J.: 388 Cuylen, E.: 269 Cuijpers: 396 Cuijpers, C.: 241 Cuijpers/Cuypers, J.: 10, 16, 17, 175, 238, 295 Cuijpers, J. J. H.: 295, 299, 300, 311, 441 Cuypers, P.: 294 D Daamen, H. J.: 384 Daams: 193 Daams, V.: 218 Daems: 118 Daems, H.W.: 216 Dagobert I: 34 Dagobert II: 34 Damen, A.: 392 Damen, A. J. P.: 393, 395 Damen van Mierlo, J.: 219, 296 Dams, A.: 374 Dandels, J.: 193 Danen, K. L.: 121 Daniels, F.: 202 Das, M.: 433 Dassen:424 Davids: 193 Davids, P.C.: 217, 218 Decani, H.: 103, 105 Deckers, L.: 333 Decker, M. de: 120 Deeben, J.: 21 Deenen, H.: 223 Dekkers: 186 Dempsey, 363 Denen, L. J.: 118 Denijs, J.: 122 Derix, W.: 392, 393 Derks, N.: 365 Desideria: 402 Deursen, J. v.: 307 Deursen, R. v.: 284 Deventer, A. v.: 195 Dicbier: 110 Dictus, H.: 184 Diederics, J.: 99 Dielen, J. P.: 83 Diepen: 394 Diepenbeeck, v.: 119 Diepenbeeck, J. v.: 157 Diepenbeeck, W.L. v.: 159, 226 Diepenbeek, J. v.: 59 Diercx, M.M.: 132 Diericx, W.: 165, 166 Diesen, B. v.: 156, 213, 214, 215 Diest, G. v.: 60 Diest, G. J. v.: 156 Diest, J. v.: 60 Diest, M. v.: 59 Dieten, S.W. J. v.: 418 Dieter, W. v.: 57 Dinckgreve, J. H.: 299 Dingen, A.: 296, 297

Dingen, F.: 296, 297 Dionijssen, J. 230 Dionijssen, M.: 162 Dircks, J.: 145 Dirckssoen, J.: 145 Dircx, L.: 122 Dircx, P.: 162 Dircx, W.: 232 Dirks: 384 Doerne, G.H. v.: 92 Doerne, J. v.: 56, 57, 63, 77, 78 Doerne, I. J. v.: 77, 78 Doesburch, O. v.: 205, 206, 209, 210, 212, 230 Dommelen, B. v.: 296, 297 Dommelen, F. v.: 282, 370, 380 Dommelen, J. v.: 99 Don, A. v.: 239 Don, G. v.: 238, 239 Don, H. v.: 239 Don, J. v.: 234, 238, 241 Donck, W. v.d.: 104 Doncquers: 193 Doncquers, M.: 193 Dongelberge, de: 193 Dongelberge, C.P. de : 193 Dongelberge, C.R. de: 194 Dongelberge, F.H. de/v.: 189, 193, 194, 240 Dongelberge, H.A. de/v.: 189, 193, 194 Dongelberge, L. J. de: 193 Dongelbergen, v.: 225 Dongen, C.B. J.C.A. v.: 432 Donk, D. v.d.: 268 Donk, W.E. v.d.: 76 Donkers: 176, 326, 403 Donkers, A.: 310 Donkers, F.: 194 Donkers, G.: 419 Donkers, H.: 268, 370 Donkers, H. J.: 376 Donkers, J.: 310 Donkers, L.: 12, 295 Donkers, L. J.B.: 376, 378, 379 Donkers, S.: 194, 213, 282, 284, 370 Donkers, W.: 188 Dooren, v.: 176, 265, 326 Dooren, F. v.: 280 Dooren, J. v.: 187, 239 Dooren, J.A. v.: 187 Dooren, J.G. v.: 374, 377 Dooren, J.H. v.: 183 Dooren, L. v.: 153 Dooren, M. v.: 240 Doormalen, P. v.: 218 Doorn, A. v.: 219 Doorn, H. v.: 180 Doorn, J. v.: 237 Doorn, W.G. v.: 400 Doppers, A.M.: 193 Doppers, J.T.: 225 Doren, J.F. v.: 403 Doren, P. v.: 239 Doren, V. v.: 295 Dorn, T.: 156 Draeck, M.A. de: 206 Driessen, A. J.: 11 Driessen, D.L: 187 Driessen, W.: 130 Dubbelden, H. den: 286, 289 Duijts, C.: 221 Duijts, E.: 218, 221 Duijtz, E.: 209 Dullaerts, A. J.: 82 Dullairts, J.: 98 Dullairts, M.: 98 Dumouriez: 204 Dussen, Z. v.d.: 149 Duyts, C.: 222 Duytz, E.: 222 Duytz, J.: 222 Dijc, R. v.d.: 96 Dijck, A.P. v.: 196, 197 Dijck, J. v.: 156

Dijk, G. v.: 175 E Edward I van Engeland: 89 Eenhouts, H.H.R.: 82 Eenhouts, H.R.: 82 Eertwegh, v.d.: 372 Eeten, v.: 380 Eeten, W. v.: 418 Eevaerts, L.: 130, 192 Eevaerts, M.L.: 130, 192 Eeverts, I.A.: 239 Egelmeers: 256 Egelmeers, A.: 256 Egelmeers, D.: 175 Egelmeers, P.: 237 Egelmeers, Th.: 419 Egelmeers-v.d. Boomen: 256 Egmond, L. v.: 135 Elen, R.E.: 71 Elias, J.: 307 Eliens: 176 Eliens, A.: 209, 234, 236, 237, 239 Eliens, A.A.: 195, 217, 237 Eliens, C.A.: 239 Eliens, E.: 237 Eliens, G.: 219 Eliens, H.A.: 195 Eliens, M.A.: 234 Eliens, P.A.: 195 Eliëns: 326 Eliëns, D.: 274 Elsen, A. J.: 238 Elsen, C. J.: 238 Elsen, G. v.d.: 304 Elsen, G.L.: 372-374, 435 Elsen, H.: 202, 210 Elsen, H. J.: 210 Elsen, J.: 370 Elsen, J. v.d.: 300 Elsen, P.: 425, 426 Eltink, A. J.: 408 Embrechts: 118 Emmen: 118 Emmen, A. v.: 187 Emmen, F. v.: 234 Emmen, F. J. J. v.: 209 Emmen, H. v.: 234 Emmen, W. v.: 234 Ende, J. v.d.: 187 Engeland, Karel II v.: 199 Engeland, M. v.: 89 Ente, J.: 209 Epen, Th.R. v.: 424 Erkel, v.: 176, 192 Erkel, G. v.: 186 Erkel, J. v.: 192 Erkel, M. v.: 217 Ernout, V.: 156 Erp, A. v.: 282 Erp, H.B. v.: 156 Erp, R. v.: 88 Erp, T. v.: 156 Erpe, E.W.L. v.: 77 Erpe, H.L. v.: 85 Erpe, J.W.L. v.: 77 Erpe, L.W.L. v.: 77 Erpe, R. v.: 88 Erpe, W. v.: 88 Erpe, W.L. v.: 77 Erpecum, v.: 215 Erpt, L.H. v.: 160 Es, v.: 30 Esbeeck, A. v.: 226 Esbeeck, B.W. v.: 249 Esbeek, J. v.: 175 Esch, J. v.: 126, 151 Etten, A. v.: 148 Etten, H. v.: 148 Evelein, M.A.: 17 Everardi, F.: 155 Everards, E.H.P.: 129 Everards, H.P.: 129 Everarts, L.: 130

Everartssoen, E.: 145 Evers: 342 Everts, C.L.: 118 Everts, L.: 130, 154 Eijck/Eyck, v.: 87, 107, 119, 121, 130, 132, 147, 158, 165, 193, 202, 207, 217, 240, 382 Eyck, A. v.: 130, 132, 188, 189 Eyck, A.C. v.: 189, 193 Eyck, B.C. v.: 193 Eyck, C. v.: 130, 132, 148, 189, 192, 193, 195 Eyck, C.M. v.: 193 Eyck, E. v.: 194 Eyck, F. v.: 128, 131, 148 Eyck, G. v.: 131, 139, 146, 147, 148, 150, 158, 168 Eyck, H. v.: 98, 99 Eyck, J. de: 108 Eyck, J. v.: 130, 131, 148, 189, 192 Eijck/Eyck, M. v.: 79, 193 Eyck, M. J. v.: 194 Eyck, P. v.: 99 Eyck, R. v.: 129, 130, 132, 146, 147, 148, 150, 165, 193 Eyck, Th. v.: 104 Eijcken, J.: 291 Eijmans, H.: 310 Eijmans, H.W.: 187 Eijmans, J. H.W.: 187 Eijmans, P.: 187, 202 Eijmberts, C.: 222 Eynatten, F. v.: 213 Eijnde, A.L. v.d.: 158 Eijnde, H. v.d.: 241 Eijnde, J.M. v.d.: 96 Eynde, M. v.d.: 98 Eynde, S.W. E. v.d.:71 Eijnde, W. v.d.: 75 Eijnde, W.D. v.d.: 75 Eynde, W.M. v.d.: 98 Eijnden, C. v.d.: 268, 300 Eijnden H. v.d.: 238 Eijnden, J. v.d.: 218 Eyndhoven, H.W.M.W. v.: 119 Eyndoven, G.G. v.: 82 Eyndoven, H.M. H. v.: 105 F Fabri: 186 Fabri, H.: 247 Fabri, I.: 209 Fabri, J.: 210, 240, 247 Falise, A.: 396 Fanoy, A. J.: 400 Farnese, A.: 139 Felting: 275 Fens: 423 Feijen, N.: 215 Feijlingius, H.: 234, 255 Fierlants, J.: 153, 205, 210 Filters, G.: 156 Five, de: 207 Five, G. J. de: 227 Fonteijn, G. H.: 31 Francken, W.: 85 Franssen: 118 Franssen, F.: 162 Franssen, M.: 125, 175, 182 Franssen, W.: 165 Frederik der Nederlanden: 274 Frederik Hendrik: 141, 142, 143 Fritsen: 390 Fritsen, H.: 392 Fijkens: 119 Fijkens, M.: 79 Fijkens, M.M.: 79 G Gael, J. v.: 183 Galen, B. von: 199 Galesloot: 111 Galli, H.: 104 Gardinge, v.: 424

471


INDEX

Garibaldi, G.: 296, 297 Geene: 237 Geene, J.: 227, 300 Geene, J.M.: 280 Geenen, C.G.: 394, 397 Geenen, S.: 234 Geldrop, H. v.: 100 Geldrop, J. v.: 241 Geloove, B. v.: 234 Geloove, J. v.: 219 Geloven, P. v.: 234 Gelre, E. v.: 90 Gelre, H. v.: 57 Gelre, W. v.: 138 Gemert, J. v.: 183 Gemert, M. v.: 196 Gennep, v.: 119 Gennep, U. v.: 81 Gennip, D. v.: 239 Gennip, H. v.: 239 Gerard van Gelre: 48, 53 Gerarts, A.A. H.: 132 Gerarts, A. H.: 132 Gerarts, H.: 153 Gerberga: 42, 43 Gerits, H.: 165 Gerits, M. H.: 165 Geritz, G.: 71 Geritz, G. J.: 71 Gerland, 55 Gerrits alias Hannen Tynen, J.: 153 Gertruden, J.C.: 71 Gerven, W. v.: 363 Gerwen, v.: 176, 326, 353, 384 Gerwen, C. v.: 192, 293 Gerwen, C. J. v.: 192, 244 Gerwen, J. v.: 192, 244 Gerwen-v.d. Weijer, A. v.: 378 Gestel, F. v.: 365 Gestel, H. v.: 365 Gestel, H. F. v.: 130 Gestel, v.: 72, 124 Gestel, T. v.: 365 Gestel-v.d. Linden, M. v.: 365 Geurts, Th. P. : 390, 397, 398 Gevarts, P.: 119, 126 Gevarts, W. P.: 119, 126 Geven: 119 Geven, J. P.W.: 119 Geven, J.W. P.: 126 Ghein, P. v.d.: 396, 397 Gheldrop, Ph. v.: 98 Ghemert, H. v.: 88 Ghenpe, U. v.: 98 Gherlacuszn., E.: 83 Gieleyns, M.: 87 Gielis, H.: 162 Giffen, A. E. v.: 17, 18, 26 Gilden, W.: 416 Gillis, H.: 133, 196 Glaasmakers, A. L. J.: 73 Glasbergen, W.: 18-20, 26-28 Glasenab: 226 Goberdingen, J.: 88 Goburdingen, B. v.: 101 Goburdingen, P. v.: 101 Godefridus van Namen: 55 Godfried I van Leuven: 53 Godschalk: 289 Goede, P. de: 79 Goessens, H.: 153 Gool, W. v.: 433 Goor, F. v.d.: 443 Goorts, J.: 188 Goosens, P.W.: 126 Goossens: 290 Goossens, A.: 182 Goossens, A. H.M.: 388- 391 Goossens, B.: 193 Goossens, H.: 389 Goossens, J.: 289 Goossens, P.W.: 182 Goossens, W.: 193 Goris, W.: 192

472

Gorts, L.: 122 Goudappel, H.: 326, 351 Goumans, A.A. J.M.: 399 Govers, J.H.: 332, 352, 359, 370, 371, 375, 376 Govers, P.: 427 Goyarts, G.H.: 82 Gradus, H.: 377 Gramaye: 58, 62, 67 Greef, A. de: 236 Greef, D. de: 79, 433 Greef, H. de: 375 Greef, J. de: 300 Greef, W.: 264 Greeve, L.: 226 Gresel, A.M.G.: 376, 378, 449 Grevenbroeck, v.: 165 Grevenbroeck, R. v.: 72, 85 Grietensoen, D.L.: 71 Grinten, M. v.d.: 184 Groels, J.: 20, 21 Groof, A. de: 188 Groof, H. de: 424, 425, 427-429 Groof, J.A. de: 188 Groot, de: 428 Groot, T. de: 219 Grootel, v.: 349 Grootel, J. v.: 191, 425 Grootel, L. v.: 268 Grootel, M. v.: 191 Groz de MarchĂŠ de St.Marc, le: 194 Gruijter, de: 92 Gruyter, G. J. die: 73 Gruyter, J. die: 152 Gruijter, J.G. de: 100 Gullint: 47 Gijpen, J.: 225 Gyrath, J.H.: 309, 310 Gijsbrechts, B.: 154 Gijsberts, J.: 123 H Haak, C.H.: 77 Haak, H.: 77, 377 Haak, J.H.: 77 Haan, E. de: 99 Haan, H. de: 99 Haar, J. ter: 412 Haas, J.C. de: 209 Haas, N. de: 365 Haas, Th. de: 300 Habraken: 77, 121, 425 Habraken, J.: 84, 262, 282, 284, 286, 307, 311 Habraken, Th. J.M.: 425 Habraken-de Wit: 424, 425, 428 Haenackers, W.: 237, 238 Haertmans, Ph.: 100 Haertsen, H.: 122 Haes, de: 272 Hagelaars: 400 Hagelaars, A.D.: 151 Hagelaars, D.: 183 Hagelaars, F.: 423 Hagelaars, J.: 367 Haghe, A.W. uter: 104 HahnĂŠ, W.: 433 Hals, M.: 147 Halver Milen, A.E. v.d.: 76 Halver Milen, E.A.E. v.d.: 76 Halver Milen, J.E. v.d.: 76 Halver Milen, D.L.G. v.d.: 76 Ham, A. v.: 418 Ham, J.C. ten: 225, 299 Ham, L. v.: 186 Handrix, G.: 122 Hanewinkel: 255 Hanewinkel, J.: 210, 247 Hanewinkel, T.: 210 Hannen Tynen: 153 Hanssen, C. J.: 118 Hanssen, P.: 195 Hanswijck, A. v.: 206 Hanswijck, J. v.: 206

Hapert, J.F. v.: 371, 374 Hapert, M. v.: 175 Happen: 118 Happen, A.F.: 125 Happen, P.: 125 Happen, Y. J.: 88 Happonis, A.: 129 Haren, J. v.: 85 Harten, J. v.d.: 381 Hasenbos: 176, 325 Hasenbos, D.: 184 Hasenbos, J.: 184 Hasenbos, P.: 188 Hasselmans, H.: 96 Haze, F.: 286 Hazenbosch, v.d.: 87 Hazeu, J.: 223, 225 Hedel, H. v.: 137 Heek-Volbeda, A.M. v.: 378 Heemskerck, W. v.: 210 Heeren: 82, 176 Heeren, A.: 220, 249 Heeren, B.: 220 Heeren, C.: 182 Heeren, G.: 218 Heeren, J.: 212, 231, 236, 239 Heeren, J.W.: 236 Heeren, M.: 212 Heeren, W.: 236 Heeren, W.W.: 210, 218 Heerle, J. v.: 107 Heerle, M.H.W. v.: 119 Heersel, D. v.: 74 Heesters, W.: 155 Heeswijck, A. v.: 184 Heeswijck, A.P. v.: 184 Heeswijck, G. v.: 184 Heeswijck, J. v.: 197 Heeswijck, N. v.: 184 Heeswijk, v.: 184 Heeswijk, G. v.: 184 Heeswijk, J. v.: 184, 198, 266 Heiden, J. v.d.: 95, 96 Heiningen, A.W. v.: 391 Helmond, D.C. v.: 156 Helmont, v.: 176, 326 Helmont, G. v.: 178 Helmont, H. v.: 10, 12 Helmont, L. v.: 332 Hendrickx, H.W.: 162 Hendrickx, W.: 162 Hendricx, A.: 164 Hendricx, A.P.: 132, 195 Hendricx, E.: 130 Hendricx, F. J.: 120 Hendricx, S.: 156 Hendrik: 50 Hendrik I: 48 Hendrik I van Brabant: 53 Hendriks: 118 Hendriks, D.: 237 Hendriks, G.: 164, 192 Hendriks, J.: 244 Hendriks, W. J.: 244 Hendrikse, P.: 416 Hennoset, J.: 155 Henricksoen, M.: 145 Henricus: 45 Henricx, G.: 161 Henricx, R.E.: 132 Henrix, J.: 151 Hensbeek, v.: 226 Hensbeek, D. v.: 225, 226 Henselmans, C.A. J.: 398 Henst, M.: 418 Herbaye, R.: 171 Herberti, G.: 155 Herck, G. v.: 215, 290 Herincx, W. J.: 216 Herk, G. v.: 12, 163 Herk, J.C. v.: 376 Herk, N. v.: 358 Herk-Das, M. v.: 433 Herle, J. v.: 88

Hermanni, A.: 220 Hermanni, H.: 221, 222, 223 Hermanni, S.: 240 Hermanni, W.: 104 Hermans, C.R.: 15, 16, 31 Herpen, C.A.v.: 432 Hetsrode, H.P. v.: 77 Hetsrode, J. v.: 85 Heuij, v.d.: 332 Heuij, A. J.H. v.d.: 368, 379, 391, 419 Heuij, P.T. v.d.: 368 Heumen, A. v.: 215 Heurn, F. v.: 223 Heus v. Zangerije, de: 191 Heusch, de: 83 Heusch, M.: 213, 217, 218 Heuvel, v.d.: 429 Heuvel, J. v.d.: 240 Heuvel, M. v.d.: 375 Heuvelmans: 121, 176, 228, 238 Heuvelmans, A. J.: 238 Heuvelmans, C.: 236 Heuvelmans: D.: 123, 161 Heuvelmans, D.P.: 165 Heuvelmans, J.: 184, 202, 238 Heuvelmans, J.D.: 165, 238 Heuvelmans, L.D.: 236 Heuvelmans, M.: 165, 236 Heuvelmans, W.: 236 Heuven, C. v.: 209 Heijde, M.H. v.d.:376, 378 Heijden, A.F. v.d.: 375, 376 Heijden, H. v.d.: 161, 238 Heijden, L.v.d.: 401 Heyen, C.: 154 Heijmans: 118, 176 Heijmans, H.: 418 Heijmans, P.: 280 Heijmans, P. J.: 423 Heijmerickx, H.H.: 160 Heyen, N.: 152 Heym, J.: 99 Heymericx, H. J.: 130 Heymericx, J. J.: 130 Heyn, Piet: 142 Heynricxs, G.: 153 Heynselmans, J.: 145 Heythofs, H.: 151 Heythuysen, J. v.: 216 Hezenmans, L.C.: 288, 290, 388, 391 Hillen, G.: 75 Hirzel de Rontem, J. R.: 314 Hirzel, J.R.: 280, 282, 298 Hirzel von Kempten: 309 Hirzel von Kempten, J. R.: 314 Hirzel von Kemten, J.C.M.G.: 426 Hobbelen, G.: 156 Hobbelen, M.S. v.d.: 145 Hoek, D. v.: 223 Hoek, H. J.: 400 Hoek, P. v.: 305 Hoeks: 403 Hoeks, J.: 394 Hoeks, P. J.: 376, 377, 437 Hofmeester, W.F.: 376 Hoge Myerde, J.L. v.: 82 Hoge Myerde, G. J.L. v.: 82 Hogerwon, W. v.:226 Holbeken, J. v.d.: 99 Holleman, W.: 209 Holwerda, J.H.: 17 Honderscillinx, G. J.: 79 Honert, v.d.: 353 Hoof, H. v.: 234 Hooff, M. v.: 236 Hooff, A. J. v.: 238, 332- 334, 348, 353, 359, 366, 368-372, 386 Hooff, H. v.: 188, 234 Hooff, J. v.: 238 Hooff, J.H. v.: 238 Hooff, M. J.H.. v.: 238 Hoogenbosch, A. J.: 425 Hoogenbosch, Th.A.: 425 Hoorn, A.L. v.: 400


INDEX

Hoppenbrouwers: 184 Hoppenbrouwers, J.: 243 Horenvenne, A.H. v.d.: 88 Horenvenne, G.H.G. v.d.: 119 Horenvenne, J.A. v.d.: 88 Horenvenne, M. v.d.: 86 Horenvenne, P.M v.d.: 86 Horenvenne, v.d.: 119, 131 Horion, de: 429 Horne, v.: 61 Horne, J. v.: 133 Hornman, G.: 209 Horst, D. v.d.: 105 Horst, H. v.d.: 105 Horst, J. v.d.: 105, 155 Horst, L. v.: 155 Horst, Th. v.d.: 102, 103, 105 Hortense: 194 Hout, H. v.: 175, 273, 274 Hout, J. v.: 286, 387 Hout, P. v.: 274 Hout, R. v.: 249 Houwen, P.: 398, 450 Hovelmans: 121 Hovelmans, F.: 156 Huben, J.: 154 Huermeesters, J.: 103 Huevener, D. de: 120 Huibers, J.: 196 Huizing, E.:390, 399 Hulst, v.: 196, 421 Hulst, A. v.: 257, 295 Hulst, A. P. v.d.: 216 Hulst, J. v.: 270, 295, 370 Hurck, P.W. v.d.: 209 Hurck, W. v.d.: 209 Hurckmans, C.: 182 Hurckmans, J.: 182 Hurk, v.d.: 158, 176, 326, 403 Hurk, F. v.d.: 303 Hurk, J. F. v.d.: 268, 310 Hurk, P. v.d.: 268 Hurk, P. J. v.d.: 370 Hurk, T. v.d.: 12 Hurkmans, M.A.C.: 399 Hurks: 429 Hurks, J.: 284 Hus: 217 Huijben, A.G.: 119 Huyben, P.A.G.: 119 Huijben, W.G.:128 Huijbenssoen, L. J.: 145 Huijbrechts: 117 Huijbrechts: H.: 118 Huijbregts, F.: 12 Huijsmans, H.: 198 I Ieuwens, J. J.: 196 Ieuwens, P. J.: 196 Intven, J.: 286 Intven, W. J.C.: 386 Itsma, W. v.: 210 Ivoy: 202 J Jacobs, A.: 23, 179 Jacobs, A. P. 122 Jacobs, D.: 151 Jacobs, F.A.W.: 372-374 Jacobs, H.: 375 Jacobs, H.A.: 129 Jacobs, J.: 426 Jacobs, J. H.: 376, 378 Jacobs, J. J.: 162, 166 Jacobs, J.T.: 129 Jacobs, M. P. J.C.: 376, 379 Jacobs, W.: 226 Jacops, D.: 162 Jan IV van Vlaanderen: 58 Jannes: 353 Jannes, D.: 88 Jans, M.: 122 Jans, P.: 128

Jansen: 358, 375 Jansen, F.: 375 Jansen, J.: 151 Jansen, L.: 233 Jansen, P.: 162 Jansen, W.: 156 Janss, D.G.: 77 Janssen: 118 Janssen, A.: 151, 235, 239 Janssen, B.: 184 Janssen, C.: 190 Janssen, G.: 156 Janssen, H.: 80, 127, 154, 244 Janssen, H.L.: 118 Janssen, J.: 162, 230 Janssen, J.C.H.G.: 433, 452 Janssen, J.I.: 133, 196 Janssen, L.: 187 Janssen, M.: 130, 156, 191, 192, 202 Janssen, P.: 187 Janssen, T.: 158 Janssen, W.: 165, 236 Janssen, W.L.: 118 Janssen alias Truijens, P.: 139 Janssen-Schrakamp: 404 Janssens: 308 Janssens, A.: 282, 284, 369, 370, 427 Janssens, E.: 178 Janssens, H.: 311, 427 Janssens, P.: 164 Janssens-de Horion: 429 Janssoen, D.: 150 Janssoen, R.: 145 Jaspers, A.: 371 Jaspers, G.: 268, 280 Jaspers, H.L.: 122 Jaspers, J.L.: 122 Jaspers, L.: 196 Jaspers, M.L.: 122 Jaspers, W. J.: 120 Jeger, de: 190, 205, 223 Jeger, C. de: 205, 208 Jeger, J.C. de: 150, 190 Jeger, M. de: 150, 205 Jeger, M.A. de: 190 Jeger, M.C. de: 191 Jeger, P. de: 190 Jeger, W. de: 131, 150, 190 Jenniskens, W.: 397, 398 Joesten, G.: 151 Johannis, W.: 159 Jolles: 440 Jonckers, A.: 237 Jong, A.M. de: 384 Jonge, de: 128 Jonge, G.A. de: 81 Jongh, de: 210, 211 Jongh, H. de: 221, 222 Jongh, J. de: 210 Jongh, J.W.D. de: 210 Joordens, P. J.: 183 Joosten, A.: 130 Joosten, P.A.: 130 Joppen: 118 Joppen, L.: 118 Joppen, W.: 118 Joris, T.: 189 Juten: 113 K Kakebeeke, A.: 18 Kalter, J.: 376-378 Kamp, H.M.E.: 403 Kamp, S.: 295 Kanen, N.: 365 Kappers, A.G.R.: 369 Karel de Kale: 43 Karel de Grote: 35, 41, 43, 46 Karel de Stoute: 91 Karel Martel: 34 Karel V: 91, 134, 136, 138 Karel van Neder-Lotharingen: 43 Karloman: 34 Karmans, L.: 155

Katreels: 176, 255, 325 Keeris: 423 Keeris, H.: 300 Keeris, P. J.: 427 Keeris-v. Gool, W.: 433 Keesel, S. v.: 222 Keijsers, A.H.: 96 Keijsers, J.M.: 196 Keijsers, M.: 196 Keijzer, W. die: 88 Keijzers, W.: 270 Kelst, G. v.: 165 Kelst, H. v.: 241 Kelst, J. v.: 209 Kemenade, v.: 119 Kemenade, F. v.: 284 Kemenade, H.W.H. v.: 80 Kemenade, J. v.: 284, 374 Kemenade, P. v.: 284 Kemenade, P. J. v.: 119 Kemenade, W.H. v.: 80 Kemenaeijen, v.: 119 Kemenaeijen, L. J. v.: 119 Kennis, A.: 210 Kerkhof, F. v.d.: 392 Kerkhofs, A.: 270 Kers: 236 Kessel, A. v.: 149 Kessel, A.M. v.: 157 Kessel, B. v.: 157 Kessel, D. v.: 158 Kessel, G.M. v.: 157 Kessel, I.M. v.: 157 Kessel, M. v.: 157, 158 Kesters: 66 Keukens, A.C.W.: 396 Keulen, v.: 176, 326, 332 Keulen, H. v.: 222, 223 Keulen, P. v.: 371, 375-377, 423 Keverbergh, J.: 131 Keyser, W.: 105 Kievits, D.: 184 Kinderen, der: 82 Kinderen, J. der: 239, 252 Kinderen, L. der: 270 Kirsch: 236 Klaasen, F.G.: 371, 375 Klaasen, W.: 11 Klessens: 293, 302 Klessens, N.: 187 Klouwen, W.: 400 Kluijtmans, J. J.: 396 Knegsel, v.: 72 Knippenberg, W.: 30, 31 Knips, G.: 189 Knook: 256 Knook, J.: 377 Knyf van Waelre, W.K. v.: 151 Kockx, J.: 241 Koegler, S.: 376 Koenen, H.: 380 Koenen, J.M.P.: 399 Koldeweij: zie Koldewey Koldewey: 408 Koldewey, B. J.: 392, 414 Koldewey, H.: 414 Kolfschoten: 382 Kooken, L.: 418 Koonings, J.: 366 Kootkar: 230 Kootkar, H.B.P.: 376, 378 Koppelmans: 403 Koppelmans, A.: 303, 376, 418 Koppelmans, F.: 304 Koppelmans, J.: 282, 370 Koppelmans, J.M.: 425 Koppens, G.: 433 Kort, de: 349 Kort, F. J. de: 396, 397 Kรถrver, J.W.: 416 Kosters, D.: 132 Kosters, D.W.D.: 132 Kosters, I.W.D.: 132 Kosters, M.E.E.: 162

Kosters, W. D.: 88, 132 Kouwenberg, H.: 427 Kraffert: 178 Kremer, A.: 256, 299 Kroon, A.C. J.M. de: 374 Kruijsdijk, H. J.A.M.v.: 432 Kruijsen, A. v.d.: 284 Kruijssen, v.d.: 176, 325 Kruijssen, G. v.d.: 284 Krumbein: 27 Kuenen, H.C.: 21 Kummeling: 377 Kun, v.d.: 288 Kuijk, A. v.: 219 Kuijk, J. v.: 296, 297 Kuijpers, A.: 396, 422 Kuijpers, C.: 11, 371 Kuijpers, F.: 377 Kuijpers, H.: 225 Kuijpers, J.: 218, 295, 418 Kuijpers, L.: 427 Kuys: 263 Kuyst, Y.: 85 Kijns, F.: 183 Kijns, J.F.: 183 L Laar, L.M. v.d.: 374, 377 Laarhoven, v.: 433 Laarhoven, A. v.: 389 Laarhoven, H. v.: 153 Laarhoven, J. v.: 389 Laarhoven, J. J. v.: 389, 391, 404 Laarhoven, W. v.: 365 Laecman, W.: 75 Laerhoven, H. v.: 155 Lair, D. v.d.: 107 Lambers, J.A.: 188 Lambert I: 43 Lamberts, D.: 189 Lambertus: 44 Lambrechts, A.: 83 Lamenius, J.: 222 Lanen, B.: 82, 129 Lanen, C.B.: 129 Lanschot, H. v.: 389 Lanschot, H. J. v.: 288 Lanschot-v.d. Kun, v.: 288 Lathouwers, P.: 180, 279, 280, 308, 368 Latour, P.: 237 Laure, A. de: 219 Laure, B. de: 186, 266, 270 Laureijssen, E.: 151 Laureyns, L.: 106 Lauwer, W. de: 195 Lauwreijssen, W.: 156 Lavreijssen: 118 Leefdael, v.: 61 Leemputten, v.d.: 225 Leen, v.d.: 176, 325 Leen, G. v.d.: 219 Leenaerts: 241 Leenaerts, C.: 216 Leenders, J. J. D.: 241 Leenmans, A.: 182 Leermakers, F.: 234 Leermakers, J.: 234 Leeuwen, A. v.: 211 Lely: 263 Lembor, P. de: 226 Lemmens: 118 Lemmens, A. P. J.: 163 Lemmens, E. P. J.: 128 Lemmens, J.: 162 Lemmens, J. P. J.: 163 Lemmens, P. J.: 128, 162, 163 Lenars, J.A.: 161, 162 Lenarts, F.A.: 125 Leo XIII: 272 Lepper, F.P. H. de: 376 Leuven, Q. v.: 156 Leydecker, G. H.: 73 Leijten: 118 Leijten, H.: 219

473


INDEX

Leijten, J.: 155 Leijtenssoen, J.A.: 145 Librechts, W.: 151 Licinius: 31 Liebrechts: 118 Liebrechts, F.: 192 Liebregts: 384 Liebregts, J.: 217 Liere, E. de: 140 Liere. J. v.: 152 Lierop, A. v.: 191, 219, 235, 244, 284, 287 Lierop, F. v.: 193 Lierop, G. v.: 284 Lierop, P. v.: 419 Lieshout, C. v.: 288, 289 Lieshout, W. v.: 416 Lieshout-Koppens, G. v.: 433 Lievendaal, P. v.: 103 Lijnden, v.d.: 131 Lijten, J.: 10, 47, 110 Linden, v.d.: 403 Linden, F. v.d.: 443 Linden, J. v.d.: 234, 400 Linden, J. H. v.d.: 186 Linden, M. v.d.: 365 Linden, P. v.d.: 268, 368 Lingers, J.A.: 211 Lintermans: 128 Lintermans, J.: 127 Lintermans, M. J.: 127 Lippen, A.W.: 128 Lippen, G.: 107 Lippen, J. v.: 307, 424 Lisdonk-Jacobs, M. P. J.C. v.: 376, 379 Littoijen, G. v.: 88, 132, 195 Lobri: 196 Lobrij, J.: 196 Lockemans, A.: 104 Lodewijk de Duitser: 46 Lodewijk de Vrome: 48 Lodewijk Napoleon: 194, 198, 271, 287 Lodewijk XIV: 199, 200, 201, 203 Lodewijk XVI: 204 Lodewijks, J.M.: 375, 376 Loe, H. v.d.: 155 Loepman, H.: 145 Loijens, A.: 185 Loijens, A.G.: 185 Loijens, M.T.: 185 Loo, v.: 221 Loo, J.T. v.: 222 Loock, R. v.d.: 156 Loon, F.A. v.: 377 Loon, W. v.: 403 Loots, F.: 12 Looij, v.d.: 176, 326 Looij, P. J.M. v.d.: 376, 379 Lotharius I: 43 Lotringen, v.: 176, 325 Lotringen, D. v.: 176 Lotringen, G. v.: 236 Lotringen, H. v.: 284 Loure, W. de: 198, 219 Louw, A.W. J. de: 190 Louw, E. de: 186 Louw, L. de: 190 Louw, W. de: 195 Louw, W. J. de: 190 Louwer, J. die: 145 Louwer, P.G. de: 92 Louwers: 176, 191, 326, 370, 427 Louwers, A.: 274, 365, 418, 424, 428 Louwers, A. H.: 244 Louwers, A. P.: 370 Louwers, F.: 286 Louwers, G.A.: 244 Louwers, J.: 186, 195, 211, 244, 286, 366 Louwers, J.A.: 285, 309, 370, 426 Louwers, M.: 191, 244 Louwers, P.: 186, 266, 285, 286, 287 Loyen, L. L.: 77

474

Lubeck: 202 Lucas, A.: 156 Lucas, J.: 162 Lucas, W.: 195 Lucilla: 15, 31 Luiken, C.: 337 Luiken, J.: 337 Luppen, J.: 107 Luppert, B.: 84 Luppertzn., B.: 74 Luykens, A.: 86 Luykens, J.H.: 86 Luykens, L.C.: 71 Luijtelaar, H. v.: 200 Luytelaar, M. v.: 270 M Maarlant, P.: 234 Maas: 387, 450 Maas, E. J.: 236 Maas, H.: 202 Maas, J.: 236 Maas, J. J.: 236 Maathuis, P.A.: 376, 378 Maerlant, v.: 255 Maerlant, A.B. v.: 225 Maerlant, E.: 240 Maes, D.A.: 196 Maesen: 118 Maeseyck, M. v.: 153 Mali, M.C.: 401 Mandos, H.: 18 Mans, C.: 227, 228 Marbais, C.: 156 Marcelis: 102 Marcelis, H.: 162 Marcelis, H.T.: 126, 183 Marcelis, J.: 131, 157 Marcelis, L.H.T.: 183 Marcelis, P.: 130, 156 Maren, A. J. v.: 81, 128 Maren, J. v.: 128 Maren, J.A. v.: 81 Marmol, A. del: 193, 194 Marmol, J.C.A. del: 194 Marmol, T. J.L. del: 193, 194 Marmol v. Eyck, del: 189, 194, 269 Marmol v. Eyck, T. J.L. del: 189, 194 Martens, H.: 192 Martens, J.: 162 Martens, L.: 188 Matheeusse, J.: 122 Mathijs, J.D.: 126 Mathijssen, L.: 155 Mathijssen, M.: 122 Matijssen, A.P.: 117 Matijssen, H. J.: 191, 244 Matijssen, L.: 158 Matijssen, P.: 117 Mechelen, W. v.: 104 Meelen, J.: 152 Meer. v.d: 120 Meer, H. v.d.: 85 Meer, J. v.d.: 96, 192 Meer, J. J. v.d.: 96 Meer, J.T. v.d.: 96 Meer, S.W. v.d.: 121 Meeren, v.d.: 120, 176, 299, 326, 424 Meeren, C. v.d.: 326 Meeren, F. v.d.: 326 Meeren, H.Th. v.d.: 326, 390 Meeren, J.C.M. v.d.: 377 Meeren, P. v.d.: 326 Meeren, W. v.d.: 299, 300 Meerfelt, J. v.: 80 Megen, A. v.: 55 Melissoen, G.: 71 Melter, A.M.A. die: 73 Mengde, P.: 376, 379 Menke, J.: 392 Mennen, J.: 30 Mennen, Th.: 384 Mensfoort, P. v.: 426 Merckx, R.: 23

Merkelbach: 423 Merkelbach, H.: 413 Merkelbach, M.: 427 Merks, J.H.: 381, 399, 406 Merode, B. v. : 133 Merode, H. v.: 133 Merowech: 33 Metsius: 158 Metz: 350 Meulen, M. v.d.: 179 Meurkens, R.: 236 Meurs, A. v.: 218, 240 Meijer: 313 Meijer/Meyer, A.: 209, 359 Meijer, J.: 209 Meijers, L.C.A.M.: 432 Michiels, M.: 196 Michiels, M.H.: 88, 128 Michielsen, N.: 144 Michielssen, E.: 150 Mickers, J.: 188, 234, 241 Mierde, J. v.: 102 Mierden, v.d.: 403 Mierlo, J.D. v.: 220 Mignot en De Block: 424 Mikkers, H.: 208, 300 Mikkers, M.: 219 Modderman: 29 Moeskops: 176 Moeskops, H.: 310, 425, 426 Moeskops, P.: 220, 268 Mol: 433 Mol, v.: 237 Mol, J. v.: 273, 274 Mol, N.C. v.: 377 Mol, W. v.: 237 Molder, H. de: 120 Molen, M. v.d.: 57 Moll, E. v.: 321 Mollen, A.: 237 Mollen, C.H.: 182 Mollen, G.: 183 Mollen, J.: 183 Mollen, J.G.: 183 Molner, M.H. die: 73 Mommersteeg, J.B.: 294, 295, 396 Monick, A,: 99 Monick, J.: 99 Monincx, J.H.: 100 Monink, A.: 152 Monte, C. de: 171 Montens: 196 Montmorency, Ph. de: 135 Moonen, H. J.: 425 Moons, A. J.W.M.: 448 Moorman: 347 Moosdijk, H.A. v.d.: 342, 376, 378 Mudde: 384 Mudeman, H.: 92, 93 Mulder, W.: 299, 400 Munts, J.W.: 193 Mussert, A.: 375 Mutsaerts: 390, 397, 414 Mutssart, J.: 156 Mijers, S.: 178 Mijssen, A.C.: 130 Mijssen, A.H.: 165 Myssen, C. J.: 145 Mijssen, M.C.: 130 N Nabben, P. J.H.: 375-377 Naet, L. J.: 71 Naeten: 118 Nagelmaker, M.: 98 Nagelmakers, H.: 219 Nagelmakers, J.M.: 184 Nagelmakers, M.: 100 Nagelmakers, M. J.: 238 Naghelmakers, M.: 78 Naghelmakers, M.M.: 78 Nahuijs, J. v.: 209 Nahuys, P. v.:210 Namurco, J. de: 103, 104

Napoleon Bonaparte: 198, 271, 273, 274 Nassau, G. v.: 62, 102 Nassau, J. v.: 117, 143, 144, 151 Nassau, M. v.: 140, 141 Nataels, J.: 156 Natels, J.: 104 Natris, A. de: 402, 404 Nedermoelen, v.d.: 83 Nedermolen, v.d.: 129 Nedermolen, H.C. v.d.: 82 Neggers, H.: 366 Nenne, W.: 77 Newell, R.: 21 Niclaesen, W.: 122 Nicolai, S.: 299 Nieuwenhuizen: 256 Nispen, M. v.: 130 Nobel, H.: 400 Nommerens, J.: 237 Noort, J. v.: 223, 227 Noot, P. v.d.: 99 Nooyen, A.: 288 Norbertus van Gennep: 55 Notger: 50 Notten: 432 Nouhuys, H. J. v.: 222 Nouwen, J.: 154 Nuenen, v.: 119, 176, 306, 307, 347, 424, 425, 428, 429 Nuenen, A. v.: 425 Nuenen, J. v.: 202, 241, 307 Nuenen, J.A.M. v.: 425 Nuenen, J.C. v.: 280, 307, 309, 311, 370, 380, 425, 426, 432 Nuenen, W. v.: 9, 11, 307, 311, 425 Nuenen, W.C.M. v.: 376-378 Nuenen, W.H. v.: 426 Nuenen-Vissers, v.: 380 Nuijens, C.: 214, 215 Nuland, v.: 149 Nuland, E. v.: 149 Nulant, E. v.: 131 Nulant, E.E. v.: 131 Nulant, L. v.: 83 Nulants, H.H.: 85 Nunen, J. v.: 280 Nijnsel, Th. v.: 103 Nijssen: 118 O Oeffel, J. v.: 102 Oeijen, P.: 238 Oerle, v.: 56, 58, 72, 107 Oerle, B. v.: 56, 57, 63 Oerle, C. v.: 56, 67 Oerle, G. v.: 64 Oerle, J. v.: 70 Oerle, M. v.: 64, 92 Oerle, N.W v.: 84 Oerle, W. v.: 84, 85, 88, 130 Oerle, W.W. v.: 79 Oesterwijc, J. uter: 51, 79, 80 Oesterwijc, M. uter: 51 Oesterwijck, J. uter: 84, 130 Oetelaar, v.d.: 176, 177, 185, 326 Oetelaar, A. v.d.: 284, 369 Oetelaar, H. v.d.: 109, 186, 266 Oetelaar, J. v.d.: 12, 177, 286 Oetelaar, J.H.A. v.d.: 376, 378 Oetelaar, M. v.d.: 424 Oetelaar, P. v.d.:370 Oetelaar, R. v.d.: 185, 286, 287 Oetelaar, W. v.d.: 183, 377 Oetelaar-Verbaant, K. v.d.: 304 Oever, v.d.: 176 Oever, H. v.d.: 237 Oever, J. v.d.: 394 Oever, M. v.d.: 192 Oever, P. v.d.: 192 Oever, T. v.d.: 192 Oever, W. v.d.: 237 Oidtman, H.: 289 Olfghate, H. v.: 57


INDEX

Olfghate, I. v.: 57 Ooms, A.: 280 Ooms, J.: 280 Ooms, L.: 234 Oorschot, P. v.: 375 Oostenrijk, A. v.: 136, 141 Oostenrijk, Karel VI v.: 203 Oostenrijk, M. v.: 91, 137 Oostenrijk, M.T. v.: 203 Oostenrijk, Max. I v.: 134 Oosterbos: 176 Oosterbosch: 326 Oosterbosch, J.: 234 Ophovius, M.: 143 Oranje, W. v.: 135 Oranje-Nassau, W.F. v.: 271 Orsbeke, K. v.: 81 Ortelee: 256 Ossenbrugge, v.: 200 Otters, D.: 202 Otto van Gelre: 53 Otto I: 42, 43, 51 Otto II van Gelre:53 Otto III: 50 Ottonis, D.: 157 Oudenhoven, v.: 64 Oudenhoven, H. v.: 182 Ouwens, D. F.A.: 391 Ovelwegen, A. D. v.: 157 Oijen, P.: 218 P Pallas v.d. Sterre: 205 Pallas v.d. Sterren, J.: 153 Panken, A.: 402 Panken, H.: 187 Panken, J.G.N.: 301 Panken, N.: 16 Panken, P.N.: 15, 16, 17, 19, 26, 31, 32, 258, 301 Pape Jans: 107 Parma, M. v.: 134, 135 Parre, J.: 156 Partijn alias Bool, M.: 151 Pauls, A.: 195 Pauls, H.: 237 Pauwels, C.: 117, 118, 151 Pauwels, F.: 117 Pauwels, H.: 117 Pauwels, J.: 117 Pauwels, M.: 121, 151 Pauwert, v.d.: 345 Peeters: 118 Peeters, C.: 165 Pekelharing, A. J.: 362, 363, 365 Pero: 176, 326 Pero, H.: 296, 297 Peters, A.: 165 Peters, A.A.: 165 Peters, C.: 162 Peters, H.V.: 88 Peters, J.: 162, 215, 216 Peters, N.: 178 Peters, W.: 128 Petit: 390 Petit, A.: 222, 392 Petit, H.: 213, 393, 394, 396 Petrus: 103 Peut, v.d.: 405 Philippus, E.: 77 Philips II: 115, 134, 135, 136, 146, 148, 158 Philips IV: 141 Philips de Goede: 91 Philips de Schone: 91, 134 Philips de Stoute: 91 Philips, J.A.: 183, 235 Pichegru: 204 Pigeaud, C.: 424, 425, 428 Pippijn: 41 Pippijn II: 34, 45, 48 Pippijn III de jonge: 34, 35 Pippijn van Landen: 33 Pippijn de Oudere: 34

Pistoris, H.: 104 Pius IX: 296 Plas, J. v.d.: 78 Platteel, H.W.: 309, 371, 375, 406, 422, 423 Platteel, J.A.: 423 Plectrudis: 45, 48 Poirten, C.H.: 131 Pollardt, A. v.: 193 Pollardt, F.A. v.: 193 Pompen, J.F.: 263, 264 Pompen,J.: 289, 388, 389, 391, 393 Pon, de: 215 Pon, H. de/du: 183, 184 Pon, L. de/du: 183, 184 Pon, T. de: 184 Popeliers: 121 Poppel, v.: 119 Populiers, F. J.H.: 120 Pouderoyen, C.: 335, 338, 345 Poulus, F.: 202 Preyers, J.: 389 Preyers, P.: 389 Proening v. Deventer: 158 Proening v. Deventer, E.: 147, 148 Pruisen, Frederik II v.: 203 Put, J. v.d.: 296, 297 Pijnappel, W.: 75 Q Quechelinus, H.: 130 Quinten, B.: 184 R Raessen, H.: 150 Raet, J.: 77 Raeymaker, C.M.: 128 Randenrode, v.: 46, 59, 60, 61 Ras, A.G. J.: 372, 373, 377 Rasen, B. J.H.: 187 Rasen, J.H.: 128, 187 Ravenschot de Capelle, A.F. v.: 193 Ravensteijn, H. v.: 214, 215 Raymaekers, D.: 153 Raymakers, F.H.M.: 433 Reddiers, J.: 182 Reepmakers, H. J.: 127 Reest, P. v.: 156 Renders: 129, 196, 246, 313 Renders, A.: 419 Renders, B. : 365 Renders, L.: 270 Renders, L.P.A.: 196 Renders, P.: 280 Renders, P.A.: 196 Renders, P. J.: 196 Renders-Verhees, H.: 365 Renier, meester van Postel: 62 Renne, G. v.d.: 192 Rennendonck, H.: 104 Reijen, v.: 376 Reijnders, J.: 165 Reyners, J.: 145 Riel, v.: 437 Riele, W. te: 393, 395 Rietmakers, L.: 73 Rixtel, B. v.: 55 Rixtel, D. v.: 55 Rixtel, H. v.: 55 Rixtel, S. v.: 55 Robyns van Asten, J. J.: 89 Rode, H.G. v.: 132 Rode, L. v.: 99 Rode, W. v.: 77 Roefs: 118 Roefs, E.: 87 Roefs, R.A.: 74 Roes: 118 Roesmont, D.: 87, 131 Roesmont, H. D.: 131 Roessingh, A.: 226 Roest: 118 Rombach, J.M.D.: 299 Rombouts: 392

Rombouts, P.: 330 Rommers: 377 Roos, J. de: 184, 266 Roosen, J.: 371, 374, 377 Roosmalen, A. v.: 386 Roosmalen, G. v.: 386 Rooij/Rooy, v.:353, 382 Rooij, A. v.: 287 Rooy, C.A.W. v.: 393, 395 Rooij, F. v.: 378 Rooij, H. v.: 244 Rooij, J. v.: 219, 237, 244, 282, 284 Rooij, J.M. v.: 191, 244 Rooij, P. v.: 244 Rooij, P.R. de: 233 Rooij, R. de: 233 Rooijakkers: 387, 450 Rooijen, T. v.: 29 Rooijers, H.: 268, 282 Rooijmans, J.: 182 Rorije, P.: 12 Rosfelt, P. v.: 103 Ross, A.: 225, 228 Ross, H.: 225 Ross, J.: 228 Ross, J.T.: 228 Ross, P.: 228 Rossum, M. v.: 134, 138 Rotscheijd, J.A.: 193 Rouvoets: 184, 243 Rouvoets, C.F.: 184 Rouvoets, D.F.: 243 Rouvoets, F.: 184, 243 Rover, Z. de: 85 Rovers, A.: 192 Roij, P. v.: 323 Roijaarts, J.: 225 Roymans, N.: 21 Roza, M.: 384 Rubbens, A.: 389 Run, A. v.: 9, 11, 12 Rutgheers, J.: 107 Rutten, A.: 153 Rutten, J.: 156, 216 Rutten, L.: 120, 238 Rutten, P.: 188 Rutten, R.: 238 Ruyndonc, A.W. v.d.: 88 Rijckers: 176, 188 Rijckers, A.: 239 Rijckers, D.: 188, 234 Rijckers, D. J.: 238 Rijckers, H.: 188 Rijckers, I.: 239 Rijckers, J.D.: 238 Rijckers, M.: 188, 234 Rijckers, P.: 234, 239 Rijckers, W.: 234 Rijen, E. v.: 358, 360 Rijken, C.: 10, 16, 17, 19, 30-32, 36, 244, 301, 442 Rijken, P.C.M.: 391 Rijkers: 82 Rijkers, J.: 427 Rijks, A.: 438 Rijsingen, A. v.: 192, 269 Rijsingen, E. v.: 192 Rijsingen, G. v.: 424, 427, 428 Rijsingen, H. v.: 158, 192 Rijsingen, J. v.: 192, 269 Rijsingen, J. J. v.: 192 Rijsingen, M.A. v.: 189 Rijckers: 176, 188 Rijckers, A.: 239 Rijckers, D.: 188, 234 Rijckers, D. J.: 238 Rijckers, H.: 188 Rijckers, I.: 239 Rijckers, J.D.: 238 Rijckers, M.: 188, 234 Rijckers, P.: 234, 239 Rijckers, W.: 234 Rijen, E. v.: 358, 360 Rijken, C.: 10, 16, 17, 19, 30-32, 36,

244, 301, 442 Rijken, P.C.M.: 391 Rijkers: 82 Rijkers, J.: 427 Rijks, A.: 438 Rijsingen, A. v.: 192, 269 Rijsingen, E. v.: 192 Rijsingen, G. v.: 424, 427, 428 Rijsingen, H. v.: 158, 192 Rijsingen, J. v.: 192, 269 Rijsingen, J. J. v.: 192 Rijsingen, M.A. v.: 189 Rijsterborgh: 211 Rijsterborgh, J.: 209 Rijswijck, v.: 83 S Salen, P.: 145 Sallen, G.: 98 Sambeek, v.: 176, 308, 426, 433 Sambeek, A. v.: 426, 428 Sambeek, H. v.: 279, 285, 308 Sambeek, J. v.: 279, 296, 301, 419 Sambeek, J. B. v.: 290, 296 Sambeek, M. v.: 180 Sambeek, P. v.: 220 Sambeek, W. v.: 370 Sambeek, W.C. v.: 333, 359, 371, 375, 376 Sanche alias Alleluija, J. de la: 156 Sanck, v.d.: 176 Sanck, A.P. v.d.: 195 Sanck, C. v.d.: 195 Sanck, D. v.d.: 195 Sande, B.H. J. v.d.: 391 Sande, G.W. v.d.: 234 Sanden, v.d.: 80, 308, 385, 425, 426 Sanden, A. v.d.: 425, 429 Sanden, J. v.d.: 268 Sanden, W. v.d.: 21 Sanders, H.W.: 131 Sanders, J.W.: 131 Sanders, W. J.: 195 Sange, v.d.: 176 Sanzio, R.: 382 Scademule, R. v.: 55 Scaeft, v.d.: 128 Scaeft, A. v.d.: 82 Scaeft, G. v.d.: 98 Scalken, L. J.: 71 Scarenborgh, H. de: 104 Sceper alias Borchout, J. H. de: 133 Schagen, E. v.: 431 Schagen, M. J. v.: 431 Schaik, v.: 263 Schampers, M.: 178 Schats, D.: 362 Schats, L.: 354, 424 Schaut, H. v.d.: 80 Scheepens, A.: 280 Scheepers, H.: 196 Scheepers, H.W.: 190 Scheermakers: 120, 167 Scheijnen, G.: 100 Schellekens, B. E.: 377 Schellekens, T.W.: 366 Schenaerts: 187 Schenaerts, J.: 187 Schenaerts, P.G.: 187 Schendel, P. v.: 289 Schepens, J.: 175 Scheutjens, P.: 190 Schevens, M.: 97 Schiebaan, A.A.A.: 400 Schipper-de Vos, M.A.: 376, 378 Schippers: 120, 122, 176, 326, 332 Schippers, C. J.: 235 Schippers, D. L. L: 235 Schippers, J.: 180 Schippers, J.C. J.: 235 Schippers, J.W.: 375 Schippers, N.: 219 Schippers, P. H.: 377 Schippers, P. J.: 369, 371, 418

475


INDEX

Schoenmaker, P.: 73 Schoenmakers: 120 Schoet, G. v.d.: 75 Schoet, L. v.d.: 81 Schoofs: 176 Schoofs, J.: 175 Schoofs, P.: 187 Schoofs, W.: 208 Schooleman, L.: 21 Schoonvorst, J. v.: 89 Schotelmans, F.: 147, 148, 152, 168 Schotelmans, T.: 148 Schrakamp: 404 Schraven, M.: 241 Schröder, C. E.G.G.: 310, 432 Schroevens, J.: 178, 187 Schroots, J.: 149 Schroots, M.: 149 Schueren, A.W. J. v.d.: 130 Schueren, W. J. v.d.: 85, 130 Schuppen-Ritmeester: 423 Schure, ter: 390 Schutjes: 113, 171, 213 Schuts, E.: 218 Schuts, H.A.: 184 Schuts, J.A.M.: 163 Schuts, M. H.A.: 184 Scilder: 76 Scilder, M.: 76 sCoesters, P. J. E.: 73 Scraet, C.: 102 Scriba, B.A.: 227, 300, 301 Sebille: 176 Seelst, v.: 72 Segers: 392 Seilst, v.: 72 Selst, v.: 72 Selst, A. v.: 366 Selst, J. v.: 366 Senders: 118, 176, 326 Senders, G. J.: 237 Senders, J.: 219 Senders, J.W.: 200, 234 Senders, P.: 284 Senders, Th.: 268 Senders, W.: 195, 219, 282 Senders, W. J.: 195 Sengers, J.: 186, 218 Servatius: 44 Seumeren, T. v.: 289 Sevenborn, J. v.: 89 Sevenborn, W. v.: 89 Seijkens: 119 Seyme, N. de: 104, 156 Sierlier, J. de: 202 Sigisfridis: 50 Sigoigna: 140 Sint-Pol, J. v.: 91 Sint-Pol, Ph. v.: 91 Sittart, M. v.: 75 sJonghen: 128 sJonghen, J. J.: 81 Skeijzers, G.: 95 Sledsen: 215 Sledsen, A.: 187 Sledsen, H.: 237, 238 Sledsen, H.A.: 237 Sledsen, L.: 202 Sledsen, R.: 187, 188, 225 Sledsens, M.: 274 Sleegers, C.: 357 Sleegers, W.: 302 Sleeuwen, A. v.: 288, 289 Sliepenbeek, J.: 394 Slodt, van ‘t: 187 Sloots, J.: 301 Slot, van ‘t: 176, 255 Slouwers: 191 Slouwers, J.M.: 192 Smeeds v. Zelst, J. J.: 88 Smeeds v. Zeelst, M. J.: 88 Smeeds v. Zeelst, P. J.: 88 Smeets: 120 Smeets, C.: 151

476

Smeets, G.: 87, 98 Smeets, J.G.: 87 Smeets van Zeelst, J.: 100 Smeijers, A.H.: 187 Smet, W. die: 73 Smets, A.: 234 Smets, A. J.: 144 Smets, C.: 274 Smets, J.: 303 Smets, J.H.: 371, 374-376 Smets, T.: 295 Smetsers, P.H.M.: 376, 379 Smit, C.: 404 Smit, E.: 377 Smit, H.: 92 Smit, H. de: 95, 96 Smit, J.: 104 Smit, W.: 93 Smits: 120, 176, 336 Smits, D.: 196 Smits, J.: 175, 238, 282, 287 Smits, P.: 184, 280 Smits, R.: 235 Smits, R. J.: 164, 238 Smits,W.C.: 376, 377, 398, 421 Smits v. Oyen: 264 Smulders, D.: 218 Smulders, F.: 217 Smulders, H.: 227 Smulders, J.: 252 Smulders, M.: 268 Smulders, M. J.H.: 374 Smulders, W.: 393 Sneijers, J.: 373 Snelders, J.: 180 Snieders: 241 Snoucks, A.: 122 Soekarno: 367 Somers: 431 Somers, F.: 424 Somers, H.: 268 Somers, J.: 239 Somers, L.: 367 Son, A. v.: 268 Sonderwic, G. v.: 54, 59, 83 Sonderwijck, v.: 119 Sonnius, F.: 102 Sophie, A.: 105 Sophien, J.: 77 Spanje, F. v.: 145 Spanje, I.C.E. v.: 136, 141, 145 Spanje, Karel II v.: 201 Spiker, E.R. v.d.: 87 Spiker, R.E.R. v.d.: 87, 132 Spinola: 141 Splinter, J. J.: 400 Spoormans-v. Berendonk, M. J.: 378 sPrinsensoen, H.E.: 145 sRadenmekers, H.: 73 Staassens, J.: 238 Stadeacker, J. v.d.: 96 Stadeacker, R. v.d.: 75, 99 Stadhouders, A.H.: 372, 374 Staessen: 118, 176, 325 Staessen, J. J.: 131 Staessens, J.: 191, 216, 217 Staessens, J. J.: 191 Stalpers, J.: 11, 172 Stanisla: 414 Stapert, D.: 23 Stapparts, J.: 133, 196 Starkman, P.G.: 234 Steenbergen, J. v.: 102 Steensel, F. v.: 160 Steensel, F.M. v.: 156, 160 Steensel, F.T. v.: 156 Steensel, J.M. v.: 155 Steenwech, J.: 79 Steenwech, J. J.: 79 Stein, A. v.: 57 Stekelenburg, G. v.: 270 Stemmelairs, H.: 155 Steurs: 58, 68 Stevens: 433

Stevens, A. J.: 145 Stevens, J.A.: 376, 378 Stevens, J.G.: 76 Steijmans: 176, 196, 325 Steijmans, H. J.: 196 Steijmans, J.H.: 197 Steijmans, J.P.: 162, 233 Steijmans, P.: 151, 197 Stiphout, H. v.: 219, 282 Stockelman, H.: 155, 160 Stockelmans, P.: 160 Stockum, v.: 119 Stoeps, W.: 89 Stoof, H.: 400 Storimans, J. J.P.M.: 432 Stralen, D.H. v.: 128 Stralen, P.A. v.d.: 159 Strathen, G.H. v.d.: 76 Strijp, v.: 72 Strik, J.: 398 Stuyt, J.: 295, 388 Stijmans, J.: 184 Stijmans, P.: 186, 266 Suermondt: 121 Suermonts: 83 Suermonts, A.: 129 Suetens, A. J.: 391, 392 Suijckers, J.M.: 200 Suijs: 292 Swagemakers: 120, 216, 403 Swagemakers, B.D.: 196 Swagemakers, C.: 188 Swagemakers, C. J.: 216 Swagemakers, D.: 188 Swagemakers, D. J.: 158, 196 Swagemakers, H.: 216, 238 Swane, J.: 262, 286 Swane, J.G.: 268 Swane, M.: 268 Swart, J.A.: 400 Sweeders, P. J.: 95 Sweerts de Landas, M.C.: 210 Swerts, C.: 289, 290 Swinckels, D.: 200 Switten, A.: 125 Switten, A.A.: 128 Sijmons, A.: 236

U Udemans, E.P.: 75 Udemans, P.: 75 Uitregt, A. v.: 280 Uitwijck, F. v.: 55, 56 Urle, G. de: 64 Ursele, G. de: 103, 104 Utrecht, v.: 332 Utrecht, M. v.: 87 Uytrecht, E. v.: 212 Uytrecht, J. v.: 212 Uytrecht, P. v.: 212

T Tabak, G.: 321 Taterbeeck, v.: 128 Taterbeeck, A.W. v.: 127 Taterbeeck, W.W. v.: 127 Teeuwens, W. J.: 241 Tegenbos, M.: 220, 227 Tegenbosch: 176, 325 Tegenbosch, P.: 218 Teijlingen, I. v.: 237 Tempelaars, R.: 164 Tendijck: 362 Tendijck, J.: 362 Tengnagell tot Gellicum, C.M. v.: 226 Teulincx, W.C.: 184 Theoderik: 34 Theuws, F.: 21 Thielemans, E. J.: 239 Thielemans, J.: 239 Thielemans, L. J.: 239 Thomas, L.: 151 Thunnissen: 414 Thurlings, Th.M.M.: 374 Tiberius: 29 Tielemans, M.: 182 Tielens, D.: 126 Tielens, F. J.: 234 Tielkens, J.P.: 71 Tienen, G. v.: 62 Timmerman, J. de: 70, 71 Timmerman, J.A.: 299 Timmerman, P. de: 120 Timmermans: 120 Tombes, M. de: 223 Tonino, J.A.A.M.: 393, 398 Toonders, M.: 284

V Vaessen, J.: 385 Valgaat, v.d.: 70 Valgaet, A. v.d.: 107 Valgaet, A. J. v.d.: 145 Valgaet, B. v.d.: 107 Valgaet, D. v.d.: 107 Valgaet, J. v.d.: 86, 145 Valgaet, J.H. v.d.: 77 Valgate, v.d.: 107 Valgate, A.H. v.d.: 87 Valgate, C. J.A. v.d.: 132 Valgate, D. v.d.: 86 Valgate, D.H. v.d.: 87 Valgate, H. v.d.: 87 Valgate, J. v.d.: 87 Valgate, J.A. v.d.: 131, 132 Valgate, J.H. v.d.: 132 Valken, J.A.: 81 Valstar, C.: 400 Valvekene, H.D. v.d.: 87 Veeken, A. v.d.: 203 Veeken, A.D. v.d.: 236 Veeken, D. v.d.: 236 Veen, A. v.: 227 Veerman: 412 Veeters, C.: 241 Veghel, A. v.: 235 Vekemans, G. J.M.: 392 Velasco, L. de: 141 Velde, v.d.: 102 Velde, F.v.d.: 102 Velde, G. v.d.: 102 Velde, H. v.d.: 102, 105 Velden, v.d.:234, 304, 390 Velden, B. v.d.: 102, 103, 105

Toonders, M.C.: 419 Top v.d. Bocht, H.: 108 Top v.d. Bocht, K.: 108 Tops: 73, 121, 130, 176, 326 Tops, A.: 228, 302 Tops, G.: 192 Tops, G. J.: 192 Tops, G. J.G.P.: 130 Tops, G.P.: 130 Tops, H.: 73 Tops, J.: 73, 192, 366 Tops, J.G.P.: 130 Tops, J.H. J.: 376 Tops, M.G.: 192 Tops, R.: 219 Tops, T.: 187, 274 Tops, W. J.: 195 Trappart, H.: 99 Treffers, A.: 228 Tricht, M. v.: 87 Tricht, P. v.: 87 Trigt, H. v.: 187 Troelstra, P. J.: 375 Truden, A.R.: 71 Truden, G. J.G.: 77 Trudens, C.H.: 82, 128 Trudo: 51 Truijens: 118, 139 Truijens, B.: 216 Turenne: 200 Tuyl, F.v.: 414 Tij, v.d.: 256 Tybout, R.: 400 Tijssen, A. J.: 164


INDEX

Velden, G. v.d.: 105 Velden, M. v.d.: 105 Velthoven, E. v.: 96 Ven, v.d.: 74, 176, 325, 433 Ven, A. v.d.: 280, 369 Ven, G. v.d.: 280 Ven, G.M. J.W. v.d.: 372, 373 Ven, J. v.d.: 188, 305 Ven, J. F. v.d.: 191, 244 Ven, J. P. v.d.: 183 Ven, L. v.d.: 418 Ven, M. v.d.: 219, 362, 389-391 Ven, P. v.d.: 192 Ven, P. J. v.d.: 188, 418, 419 Ven, P.N. v.d.: 183 Ven, T.A.C. v.d.: 132 Ven, Th. v.d.: 7, 9, 10, 18, 20, 24, 28, 372, 445 Ven, W. v.d.: 296, 297, 390, 391, 393 Ven, W. J. v.d.: 175 Venmans, C.: 295 Venne, L.A. v.d.: 77 Venne, L. E. v.d.: 77 Venne, P. P.W.W. v.d.: 74 Venne, W. v.d.: 74 Venrooij, v.: 192 Venrooij, A. v.: 192 Verbaant, K.: 304 Verbeeck: 200 Verbeeck, B. J.: 184 Verbeeck, W.A.: 238 Verbiesen, W.: 234 Verbiezen: 176, 325 Vercoeijen, J.: 238 Vercoeijen, L. D.: 236 Vercoijen: 121 Vercoijen, D.C.: 132 Vercoijen, E.C.: 132 Verhagen: 176, 256, 325 Verhagen, C.: 404, 405, 437, 450 Verhagen, F.: 367, 368 Verhagen, J.: 238 Verhagen, P.: 274 Verhallen, J.: 186 Verharen, A.: 214 Verhees, H.: 155, 204, 222, 365 Verhees, J. J.: 393, 395 Verheijden, G.: 192 Verhindert, J.: 226 Verhoeven: 256 Verhoeven, A.: 393-395 Verhoeven, G.: 291-293 Verhoysen, L. E.: 389, 391, 403 Verkoyen: 121 Verkuylen: 344 Verlinden, A.: 220 Verlinden, J.: 234, 235 Verpaalen: 172 Verpalen: 176, 325 Verpalen, E.: 234 Verpalen, S.: 268 Verre, A.: 105 Verrijp, M. B.: 12, 376-378 Verschout, F.: 133, 151 Verschueren: 176, 325 Verschueren, A.: 234 Verschueren, D.: 234 Verschueren, L.: 267, 268 Verschueren, P.: 296 Verschueren, T.: 183 Verschueren, W.T.: 183 Verschuren, A.W.: 251 Verschuren, M.: 270 Verschuren, M.W.: 251 Verschuren, W.: 251 Verschuuren: 246, 313 Verschuuren, W.: 196 Verschuijl, A.: 122 Verspaandonk: 394 Versteegh, M.: 183 Verstegen, H.: 183, 210 Vervoort, J.: 287, 294, 295 Vervorst: 193

Vervorst, G.P.: 218 Verwers, P.: 22 Verwimp, J.: 365 Vessem, v.: 72 Vigneron, M.: 189 Vilt v. Os, R.: 80 Vinckx, A.: 263 Vingerhoets, J.: 293 Vinkenberg, E.: 25 Visser: 354, 402, 403 Vissers: 380 Vissers, C.M.: 374 Vissers, E.A.: 241 Vissers, J.: 178, 238 Vladeracken, C. v.: 185 Vladeracken, C.N. v.: 190 Vlas, C.: 378 Vlemmix: 161 Vleuten, J. v.d.: 329 Vleuten, v.d.: 130 Vlierden, C. v.: 193 Vlierden, G. v.: 131 Vlierden, J. v.: 131 Vlierden, J.D. v.: 87, 131 Vlierden, R. v.: 133, 157, 196 Vlierden, W. v.: 158 Vliet, v.: 377 Vlodrop, v.: 225, 227 Vlodrop, G.P. v.: 182, 228 Vlodrop, J. v.: 182, 228 Vlodrop, N. v.: 227, 228, 250 Vlodrop, V.W. v.: 209, 227 Vloet, J. v.d.: 163, 227 Vloet, J.P. J. v.d.: 163 Vloet, M. v.d.: 236 Vloet, P. J. v.d.: 163 Vloet, W. J. v.d.: 151, 236 Vlueten, G.G. v.d.: 126 Vlueten, G. J. v.d.: 126 Vlueten, P.G. v.d.: 126 Vluthe, J. v.d.: 76 Vlutmans, M.: 86 Vlijmincx, L.: 308 Vlijmincx, M.: 284 Vlijminx, H.: 284 Vocht, W. de: 263 Vocht, W. J. de: 294, 295 Vogels: 176, 196, 325 Vogels, J.: 290, 392 Vogels, W.: 196 Volders, A.: 268 Vollenhove, Th.: 400 Volre, J. de: 96 Vondervoort, H.G.M. v.d.: 376, 378, 379 Voorst tot Voorst, A. v.: 331 Vorst, B. v.d.: 390 Vorst, H. v.d.: 239 Vos, J.B. de: 189 Vos, M.A. de: 376, 378 Vos, P.M.: 75 Vos, W.: 77 Vossem, v.: 187 Vossem, E. J. v.: 239 Vossem, J. v.: 187 Vrancken, P.: 145 Vranken, W.: 99 Vreijsen, H.G.: 423 Vries, de: 383, 403 Vries, G. de: 286, 369 Vries, H. de: 20 Vries, M. de: 393, 395 Vries, W.M.F.C.: de: 286 Vroomans, T.: 21 Vroonhoven, C. v.: 370, 419 Vroonhoven, Th.C. v.: 379, 427 Vrijlandt, W.A.: 400 W Waarma, A.: 394 Wachtelaers, A.: 171 Wael, J. de: 237 Waelhoven, C.G. v.: 80

Waerloos: 110 Wagemakers, C. J.: 235 Walsmits, W.: 177 Waltheri, G.: 209 Wamel, v.: 185, 214, 220 Warsgaren, A.F.: 197 Waterschoot: 440 Wauterssen, A.L.: 241 Wauterssen, L.: 241 Weber, C.: 293-295 Weduwe, J. J. der: 188 Weduwe, P. J. der: 188 Weerts, N.: 216 Wefers Bettink, A.H.: 400 Welie, B.F.E. v.: 362, 396, 397 Wellens, A.: 203 Werf, R.H.v.d.: 376, 379 Werve, C. v.d.: 148 Westerlaken, C.: 371, 374 Westerop: 433 Westerop, M.: 377 Westervelts: 176, 255 Wetten, J.F. v.: 257 Wever, E. die: 73 Weijden, M. v.d.: 189 Weijden, P. v.d.: 284 Weijer, A. v.d.: 214, 378 Weijer, H. v.d.: 223, 225 Weijer, J.F. v.d.: 223 Weijssenburg, J.F.: 209 Weytens, M.S.: 145 Wichmans: 62 Wiegersma, P.: 397 Wierox, W.: 122 Wilberts, A.: 128 Wilboirts, L.: 128 Wilborts, A.: 151, 152 Wilborts, L.: 122 Wildenberg, v.d.: 426 Wildenberg, A. v.d.: 310 Wildenberg, A.P. v.d.: 404, 443 Wildenberg, F. v.d.: 272, 274 Wildenberg, H. v.d.: 266, 282, 295, 296, 303, 419 Wildenberg, P. v.d.: 190, 191, 269 Wilhelmina: 358, 359, 360 Willem I: 271, 273, 291, 292, 298, 302 Willem II: 271 Willem III: 271, 280, 311 Willem V: 211, 218 Willems: 118 Willems, A.: 132 Willems, H.: 128, 162, 166, 187 Willems, J.: 118 Willems, J.G.: 353 Willems, K.: 163 Willems, M.: 132 Willems, M.H.: 162 Willems, N.: 187 Willems, P.K.: 163 Willems, W.: 17, 18 Willemse: 433 Willemse, P.: 213 Willemse, W.: 208 Willemssoen, G.: 145 Willibald: 45 Willibrord: 44, 45 Willingh, J.: 209 Wilod Versprille, J.M.: 400 Wintermans, H.: 428 Wintermans, J. J.: 369 Wiss, G.D. v.: 130 Wisselink, E. J.: 400 Wit, de: 176, 268, 282, 295, 307, 424, 425, 428 Wit, A.C. de: 251, 282, 307 Wit, A. J. de: 284, 296 Wit, C.G. de: 295 Wit, G. de: 210, 282, 284, 285, 286, 307, 447 Wit, H. de: 236, 251, 266, 280, 285, 447 Wit, H.B.C.F. de: 432

Wit, J. de: 190, 236 Wit, J.C. de: 280, 285, 447 Wit, J.F. de: 209, 267, 280, 285, 295, 447 Wit, J.F.H. de: 432 Wit, J.F.Th. de: 309, 370, 422, Wit, J.G. de: 295 Wit, T. de: 365 Wit, W. de: 190 Witken, J.: 98 Witte: 382 Witte, W. de: 127, 168 Woensel, v.: 72 Wolfs, P. J.: 153 Wortelboer, J.G.: 432 Wouter, P.: 126 Wouters, A.: 188, 234, 244 Wouters, A. L.: 165 Wouters, A. P.: 220 Wouters alias Goossens, P.: 182 Wouters, G. P.: 126 Wouters, J.: 232, 236 Wouters, J. P.: 220 Wouters, L.: 165 Wouters, M.: 162 Wouters, P.: 152, 209, 220, 236, 408 Wreysen, A.: 145 Wreysen, J.: 145 Wuestbraken, A. R. v.d.: 77 Wuestbraken, A.W. v.d.: 75 Wuestbraken, J. v.d.: 75, 77 Wuestbraken, R. v.d.: 76 Wuestenbraicken, J. v.: 76 Wijdeven, O. v.d.: 295 Wijffelaars, H.: 191 Wijffliets, B. J.: 126, 182 Wijffliets, H.: 126, 182 Wijffliets, M. B. J.: 126 Wijgergans, J.: 377 Wijk, P. v.: 225 Wijnbergen, C.M.M. v.: 193 Wijnbergen, L.W. v.: 193 Wijngaarts, C.: 183 Wijs, A. de: 234 Wijs, F. de: 175 Wijs, J. de: 175 Y Yeuwens, J.: 121 Yeuwens, W. J.: 121 IJsenbrant, J.: 180 IJsselsteijn, v.: 140 Z Zeberts, J.P.: 71 Zeegers, H.: 296 Zeegers, J.: 296 Zeelst, v.: 72 Zeelst, B. v.: 87 Zeelst, C. v.: 105 Zeelst, J. v.: 105 Zeelst, K. v.: 105 Zeelst, L. v.: 105 Zeelst, P.T. v.: 88 Zeelst, S. v.: 105 Zelst, v.: 72 Zengers, C.: 310 Zeverijns, J. P.: 71 Zigmans, F.: 232 Zittart, v.: 107 Zittart, M. v.: 98 Zittart, W. v.: 100 Zittert, H. v.: 73 Zoesius: 157, 158 Zon, J. v.: 233 Zonne, J. v.: 104 Zonst, L. v.: 130 Zuidgeest: 421 Zuidhof, P.: 372 Zwijsen, J.: 286-288, 290, 296 Zijlmans, H.: 437

477


FOTOVERANTWOORDING

Fotoverantwoording Amelsvoort, M. v.: 7onder ASML: 430 Baetsen Groep: 231, 429 Beemt, A. v.d.: 442boven Bosch, J. v.d.: 406 Boxtel, gemeentearchief: 355 Cock-v.Gerwen,C.: 418 Coenen, J.: 17, 20boven, 26, 33, 34, 43-48, 50-52, 54-62boven, 63-64, 70, 78, 79boven, 86, 89-95, 103onder-107, 116-119, 135, 140, 146, 147, 149, 186onder, 204, 206, 215onder, 216boven, 217, 218, 289onder, 291, 294onder-296, 297onder, 322, 339boven, 344-346, 396, 399boven, 408, 411, 412, 416, 417 Coenen-v. Bussel, J.: 14, 432 Dingen-Crooijmans, P. J.: 349, 361 Egging, J.: 83, 304onder, 329links, 398boven Govers, J.: 376 Gymnastiekvereniging Voorwaarts: 436 Herk, B. v.: 164 Hurk, T.v.d.: 403onder Huijbregts, F.: 23, 62onder, 72, 80, 99, 103boven, 121, 124links, 132, 154, 185boven, 233, 238onder, 256onder, 258, 264boven, 265, 267, 278, 281, 283, 285boven, 288, 289boven, 290onder, 292, 293, 294boven, 298, 299boven, 300, 301, 307-309, 321, 329boven, 330, 332, 334-336, 347onder, 348, 354boven, 356, 358, 370, 375, 381, 382boven, 390boven, 391, 393, 394onder, 397, 398onder, 399onder, 400, 401onder, 402, 403boven, 410, 413-415, 419, 423, 433, 434onder, 435, 438, 440boven Literatuur: 15, 18, 19, 24, 27, 28, 30, 31, 35, 36, 42, 101, 102, 134, 138, 139, 142, 148, 155, 163, 198, 201, 219, 220, 222, 275, 331, 420 Loots, F.: 74, 76, 153, 161boven, 184, 200, 208, 211, 230, 234, 236, 240, 285onder, 297boven, 302, 304boven, 323, 331boven, 369, 380, 401boven, 404, 422onder Meeren, W.v.d.: 299links, 326, 390onder Mierlo, heemkundekring: 270onder Nas: 444 Nationaal Archief: 212, 214onder, 215boven, 216onder, 221, 224 Noordbrabants Museum: 20onder, 32 Run, A. v.: 75, 79onder, 82, 85onder, 88,126, 128, 130, 175, 177boven, 183, 186boven, 195, 202, 214boven, 225, 227, 228, 238boven, 239, 254, 257, 259, 261, 262, 264onder, 266, 268, 269, 478

286, 287, 306, 320, 347boven, 353, 354onder, 395onder, 424-428, 431onder, 432boven, 440onder Simac: 431boven Stichting Veldhoven van Gisteren naar Morgen: 395boven, 434boven, 442boven Stichting Zeelst schrijft geschiedenis: 21, 49, 53, 73, 84, 85boven, 120, 123, 124rechts, 127, 129, 131, 157, 159, 161onder, 177onder182,185onder, 189-194,196-197, 229, 256boven, 270boven, 299rechts, 319, 329rechts, 333, 352, 360, 362-365, 384, 421, 422boven, Velde-Louwers, T. v.d.: 16, 311boven, 441boven Veldhoven, gemeente: 337, 340, 341, 351, 371, 372onder-374, 382onder Ven, kinderen v.d.: 7boven, 10, 176, 280, 282, 284, 290boven, 311onder, 325, 327, 338, 339onder, 343, 367, 372boven, 377, 385-388, 394boven, 441onder, 442onder, 445 Verveld, M.: 340, 341 Vrancken Peeters, P.: 273, 276-277 GEBRUIKTE AFKORINGEN AAA: Abdij Archief Averbode AAPO: Abdij Archief Postel AAT: Abdij Archief Tongerlo AE: Archives de l’état = rijksarchief AEL: Archives de l’état Liège ARA: Algemeen Rijksarchief a.w.: aangehaald werk, geciteerde literatuur BA: Bisschoppelijk Archief BHIC: Brabants Historisch Informatie Centrum (Rijksarchief) e.a.: en anderen fol.: folionummer GTOB: Genealogisch Tijdschrift voor OostBrabant NA: Notarieel Archief NAA: Nieuw Administratief Archief OAA: Oud Administratief Archief ORA: Oud Rechterlijk Archief PA: Parochie Archief pag.: pagina RA: Rijksarchief RHCE: Regionaal Historisch Centrum Eindhoven RHCL: Regionaal Historisch Centrum Limburg SA: Stadsarchief z.j.: zonder jaar


INHOUDSOPGAVE

Inhoudsopgave Voorwoord

7

Inleiding

9

Hoofdstuk 1 De vroegste geschiedenis van Veldhoven Geomorfologie van Veldhoven, archeologisch onderzoek in Veldhoven, archeologisch overzicht vanaf de prehistorie

13

Hoofdstuk 2 De middeleeuwse geschiedenis tot 1297 Bezittingen van verafgelegen kloosters, het ontstaan van de huidige dorpen en gehuchten, schenkingen aan norbertijnen in de 12de en 13de eeuw, de bestuurlijke situatie in de 13de eeuw

41

Hoofdstuk 3 Ontwikkelingen tussen 1297 en 1500 De bevolking, historische geografie, politieke situatie, het dorpsbestuur, kerkelijke geschiedenis, sociaal-economische geschiedenis

69

Hoofdstuk 4 De opsplitsing van de bank van Oerle in heerlijkheden De bevolking, historische geografie, politieke situatie, oorlogsleed, bestuurlijke geschiedenis, kerkelijke geschiedenis, sociaal-economische geschiedenis

115

Hoofdstuk 5 Armoede en verval De bevolking, historische geografie, politieke situatie, oorlogsleed, bestuurlijke geschiedenis, kerkelijke geschiedenis, sociaal-economische geschiedenis

173

Hoofdstuk 6 Een eeuw van stilstand en vooruitgang De bevolking, historische geografie, politieke situatie, oorlogsleed, bestuurlijke geschiedenis, kerkelijke geschiedenis, sociaal-economische geschiedenis, verenigingsleven

253

Hoofdstuk 7 De explosieve groei van Veldhoven De bevolking, historische geografie, politieke situatie, oorlogsleed, bestuurlijke geschiedenis, kerkelijke geschiedenis, onderwijs, sociaal-economische geschiedenis, verenigingsleven, slot

317

Beknopte geschiedenis van Veldhoven

453

Brief history of Veldhoven

461

Index

469

Fotoverantwoording, afkortingen

478

Inhoudsopgave

479

479



Drs. Jean Coenen (Eindhoven 1956) is streekhistoricus en leraar geschiedenis aan het Lorentz Casimirlyceum in Eindhoven. Hij studeerde geschiedenis aan de Universiteit van Utrecht van 1975 tot en met 1981. Zijn doctoraalscriptie ging over de schouten en secretarissen van Peelland van 1629 tot 1795. Zijn belangstelling voor de geschiedenis van de eigen streek bleek dus al vroeg. In 1982 werkte hij op de KMA in Breda bij de afdeling militaire geschiedenis en strategie. Van 1983 tot en met 1997 gaf hij les aan het Helmonds Avondcollege, het huidige ROC Ter Aa, sector Vavo. Gedurende 17 jaar was hij jurylid van het voormalige ‘streekspel’ van Omroep Brabant. In 1984 richtte hij het Bureau voor Regionaal Historisch Onderzoek op, dat is gevestigd in Maasbracht, waar Jean Coenen sinds 1998 woont. Eerder schreef hij onder meer boeken over de geschiedenis van Asten, Geldrop, Aarle-Rixtel, Heeze, Leende, Son, Best, Nuenen, Someren, Boxtel en Mierlo. Dit jaar komt er nog een boek uit over Weert.


Een overzicht van de geschiedenis van Veldhoven, Meerveldhoven, Oerle en Zeelst

Veldhoven Van Toterfout tot heden Jean Coenen

Een boek over de hele geschiedenis van Veldhoven, waarbij alle kerkdorpen van de huidige gemeente behandeld worden. Voor dit boek is veel nieuw onderzoek verricht in archieven, waaronder die van de abdijen van Lorsch, Echternach, Sint-Truiden, Tongerlo en Postel. Het boek geeft een helder en voor iedereen begrijpelijk beeld van de geschiedenis vanaf het vroegste begin tot nu toe. Per hoofdstuk wordt een periode behandeld. Van vrijwel iedere periode worden telkens terugkerende onderwerpen ter sprake gebracht, te weten: bevolking, familienamen, historische geografie, politiek, bestuur, godsdienst, onderwijs, sociaal-economische ontwikkelingen en het verenigingsleven. Van iedere periode komen interessante zaken ter sprake, zoals de Merovingische grafvelden, de band tussen Meerveldhoven en de abdij van Lorsch, de betekenis van de heren van Boxtel binnen Veldhoven, de bedevaarten naar Meerveldhoven, het ontstaan van de heerlijkheden in de 16de eeuw, de plunderingen door troepen in de 80-jarige oorlog, de grote armoede in de 18de eeuw, dorpsbranden, de gilden in de verschillende kerkdorpen, de schuurkerken, de textielnijverheid, de opkomst van de industrie, steenbakkerijen, stomerijen, sigarenfabrieken, de gemeentelijke samenvoeging van 1921, de ontwikkeling van het verenigingsleven, de boerenorganisaties, de opkomst van de politieke partijen, het vliegveld Welschap, de Tweede Wereldoorlog, de invoering van het bijzonder onderwijs, moderne industrie, uitbreidingsplannen en nog veel meer. Met name de 20ste eeuw krijgt in het boek veel aandacht. Veldhoven, van Toterfout tot heden bevat meer dan 400 afbeeldingen, vele oude foto’s en kaarten. ISBN -10: 90-76014-13-2 ISBN -13: 978- 90-76014-13-5 NUR 520


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.