Veldhoven, van Toterfout tot heden - beknopt

Page 1

Samenvatting Summary

Veldhoven Van Toterfout tot heden Een overzicht van de geschiedenis van Veldhoven, Meerveldhoven, Oerle en Zeelst

Jean Coenen



Veldhoven Van Toterfout tot heden

Een overzicht van de geschiedenis van Veldhoven, Meerveldhoven, Oerle en Zeelst

Jean Coenen

Uitgave Stichting Veldhoven van Gisteren naar Morgen Veldhoven, 2006



« SAMENVATTING »

Beknopte geschiedenis van Veldhoven De huidige gemeente Veldhoven bestaat sinds 1 mei 1921. In dat jaar werden de drie zelfstandige gemeenten Veldhoven-Meerveldhoven, Zeelst en Oerle samengevoegd tot één nieuwe gemeente. In feite ging het om vier dorpskernen en vier parochies. Zij waren al sinds de 16de eeuw zelfstandig. In de Middeleeuwen hadden deze vier dorpen, samen met Blaarthem, Vessem, Knegsel en Wintelre, deel uitgemaakt van de bank van Oerle. Deze bank of schepenbank lag in het kwartier van Kempenland, één van de districten binnen de Meierij van Den Bosch in het hertogdom Brabant. De geschiedenis van dit gebied gaat nog veel verder terug dan de Middeleeuwen. Tienduizend jaar geleden verbleven hier al mensen. Talloze sporen uit de prehistorie en vroegste geschiedenis zijn in de loop der jaren gevonden of opgegraven. In het landschap zijn zelfs nog overblijfselen uit de vroegste geschiedenis van deze streek te zien. Om die reden begint dit boek met de beschrijving van het landschap zo’n tienduizend jaar geleden en met een beknopte beschrijving van enkele voorwerpen die de eerste mensen hier nalieten. Van prehistorie tot aan de Romeinse tijd Lang voordat er sprake was van de dorpen Veldhoven, Zeelst, Oerle en Meerveldhoven bood het landschap in dit gebied voldoende bestaansmogelijkheden voor een kleine groep mensen. Aan het einde van de Laatste IJstijd, 10.000 tot 15.000 jaar geleden, leek het landschap op een toendra, een grote vlakte begroeid met planten die bestand waren tegen felle kou. Dat wil niet zeggen dat de grond continu bevroren was en dat hier een ijskap voorkwam. In de zomer werden aangename temperaturen bereikt, zodat planten goed konden gedijen. Op deze toendra kwamen onder andere rendieren voor. Zodra het voedsel in een gebied opraakte of als het kouder werd, trokken de rendierkudden zuidwaarts. Gedurende de zomermaanden verbleven veel rendieren in het gebied dat we nu kennen als de Kempen. Het was een streek die bestond uit dekzandruggen, beekdalen en moerassen. Vooral op de randen tussen de dekzandruggen en de beekdalen graasden rendieren. Zij vonden daar voldoende eetbare planten, terwijl drinkwater in de directe nabijheid was.

De mensen in die tijd verbleven niet permanent in dit gebied. Zij leefden vooral van de rendieren en trokken zodoende met de kudden mee. Jacht, visvangst en het verzamelen van eetbare knollen, noten en bessen waren hun voornaamste bronnen van bestaan. Voor de jacht maakten deze rendierjagers gebruik van pijl en boog. De pijlpunt was doorgaans gemaakt van vuursteen. Ook gebruikten deze jagers krabbers van vuursteen om de huiden van de rendieren of ander wild schoon te schrapen. De benodigde vuursteen werd gevonden in Zuid-Limburg of Duitsland. De werktuigen werden door de jagers zelf gemaakt, soms in een kampement dat opgetrokken werd nabij een vlakte waar rendieren graasden. Archeologen vinden van zo’n kampement de vuurstenen werktuigen terug, het stenen afvalmateriaal en soms werktuigen van rendiergewei. Alle andere sporen zijn in de loop der tijd vergaan. Ook in de Kempen zijn werktuigen gevonden die zeker 10.000 jaar oud zijn en die ooit gebruikt zijn door deze rendierjagers. Toen het klimaat warmer werd, trokken de rendieren definitief naar het noorden. In de

453


BEKNOPTE GESCHIEDENIS VAN VELDHOVEN

Kempen ontstond geleidelijk een andere begroeiing en kwamen er andere diersoorten voor. Nog steeds leefde de bevolking van de jacht, nu echter op klein wild, vogels en vissen. Er kwam meer plantaardig voedsel voor, zodat er ruim voldoende te eten was voor deze jagers/ verzamelaars. De stenen werktuigen van deze mensen zijn over het algemeen kleiner dan die in de periode daarvoor. Sommige mensen verbleven in deze streek in hutkommen, kleine primitieve woningen. Van permanente bewoning was nog geen sprake. Tijdens de Nieuwe Steentijd (5300 tot 2100 voor Christus) vond de overgang plaats van jagen en verzamelen naar landbouw en veeteelt. Op het grondgebied van de huidige gemeente Veldhoven zijn nog geen bewoningssporen uit die tijd gevonden, maar wel stenen werktuigen en aardewerk. Na de Nieuwe Steentijd volgde de Bronstijd (2100 tot 700 voor Christus), een periode die gekenmerkt wordt door het gebruik van bronzen voorwerpen. Rondreizende bronsgieters verkochten bronzen bijlen en speerpunten aan de bevolking of beter gezegd geruild tegen vee of graan. Deze handelaren/ ambachtslieden kwamen uit Engeland. Daar werden ook de grondstoffen koper en tin gevonden, die benodigd waren voor het vervaardigen van de bronzen voorwerpen. De bevolking was godsdienstig. De grafheuvels met urnen en grafgiften wijzen op een geloof in een leven hiernamaals. In de gemeente Veldhoven werden diverse grafheuvels uit de Bronstijd opgegraven. In de 19de eeuw was de belangstelling voor deze grafheuvels al volop aanwezig. Schatgravers maakten een gat in een grafheuvel in de hoop een gave urn daarin aan te treffen. Op deze manier zijn veel vondsten in musea in Nederland en BelgiĂŤ terecht gekomen, maar de informatie bij de vondsten is onvolledig en meestal onbruikbaar. Tussen 1948 en 1951 verrichtte de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) in Oerle opgravingen gehouden, die belangrijk zijn voor de kennis van de Bronstijd in Nederland. In de gehuchten Toterhout en Halve Mijl onder Oerle bevindt zich nog een groot aantal gerestaureerde grafheuvels uit de Bronstijd.

454

Bij deze grafheuvels zijn door de gemeente bronzen plaquettes geplaatst, die informatie geven over de verschillende soorten monumenten. Ook werden daar enkele bijzondere urnen aangetroffen, waaruit duidelijk bleek dat dit volk contacten onderhield met het zuiden van Engeland. De urn van Toterfout, die in Den Bosch wordt bewaard, is zelfs internationaal bekend in de archeologie. In de IJzertijd (700 tot 50 voor Christus) werden de stoffelijke resten van doden in een urn bijgezet in een grafheuvel, urnenveld of grafveld. Er vonden ook begravingen plaats. Dankzij een aantal opgravingen in Veldhoven is de kennis van die periode de laatste halve eeuw flink toegenomen. In museum ’t Oude Slot in Veldhoven en het Noordbrabants Museum in Den Bosch worden voorwerpen uit deze periode bewaard die in de loop der tijd in Veldhoven zijn gevonden. Tijdens de IJzertijd bestonden in alle delen van de huidige gemeente al kleine boerennederzettingen. De inheemse bevolking uit de IJzertijd wordt gerekend tot de Kelten. De Romeinen (50 voor Christus tot begin 4de eeuw na Christus) lijfden het grondgebied van de Kelten in bij het Romeinse Rijk. De Kempen werd in de Romeinse tijd bewoond door inheemse stammen en enkele Romeinse legionairs. Vermoedelijk ging het om voormalige Romeinse soldaten die zich op het platteland terugtrokken of die zich vestigden in hun geboortestreek. In Veldhoven zijn veel overblijfselen uit de Romeinse tijd opgegraven, zoals huisplattegronden, aardewerk uit Romeinse pottenbakkerscentra of uit lokale productie, Romeinse munten, aardewerk beeldjes van Romeinse goden en sieraden. Vermoedelijk doorkruiste een Romeinse weg of route, die van de stad Tongeren (B.) naar Rossum liep, het grondgebied van Veldhoven. Dat zou ook het grote aantal vondsten uit die tijd kunnen verklaren, voornamelijk in de beekdalen. Zo zijn in de loop der tijd talloze Romeinse voorwerpen gevonden in het Veldhovense gehucht Heers. Het Romeinse rijk liep aan het begin van de 4de eeuw ten einde. Vermoedelijk vond toen een ontvolking van dit gebied plaats.


SAMENVATTING

De Middeleeuwen Van de 4de tot en met de 7de eeuw is vrijwel geen informatie bekend over bewoning van delen van Veldhoven. Ook in plaatsen in de omgeving is die periode een duistere tijd. De eerste gegevens uit de vroege Middeleeuwen dateren uit de 7de eeuw. Vermoedelijk was Meerveldhoven, één van de latere parochies en dorpskernen van Veldhoven, een belangrijk centrum. In Meerveldhoven werd een rijk grafveld gevonden uit de Merovingische tijd (5de-8ste eeuw), een periode die genoemd is naar de Frankische koning Merovech, die leefde in de 5de eeuw. Uit de Karolingische tijd, genoemd naar keizer Karel de Grote, dateren de oudste documenten die betrekking hebben op de parochie en een aantal hoeven in Meerveldhoven. Deze stukken behoren tot de oudste geschreven bronnen van Nederland. Uit die documenten komt naar voren dat Meerveldhoven een gebied was van de benedictijnenabdij van Lorsch. Lorsch ligt in Duitsland nabij de Rijn. De kerk van Meerveldhoven en enkele hoeven waren geschonken door edellieden. Dit domein van de abdij van Lorsch ging verloren en kwam op den duur in handen van het kapittel van de Sint-Lambertuskathedraal in Luik. Het laat-middeleeuwse domein van dit Luikse domkapittel bleef bestaan tot in de 18de eeuw. De gebruikers van deze hoeven en landerijen betaalden jaarlijks aan het domkapittel een cijns. In de loop van de Late Middeleeuwen ontstonden in de dorpen Veldhoven, Zeelst en Oerle eveneens parochies, ieder met een eigen kerk. In de 13de eeuw kreeg de norbertijnenabdij van Postel de rechten in handen van de kerken van Oerle en Veldhoven. De priorij van Hooidonk, onder Nederwetten in de gemeente Nuenen, bezat de rechten van de kerk van Zeelst. Juridisch behoorde het grondgebied van de dorpen Oerle, Veldhoven, Meerveldhoven en Zeelst in de 13de eeuw tot de schepenbank van Eersel. Deze omvatte vrijwel heel het zuidelijke gedeelte van het kwartier van Kempenland. Dit gebied viel onder het hertogdom Brabant. Aan het begin van de 14de eeuw werd de schepenbank van Eersel opgesplitst. Toen ontstond de zelfstandige schepenbank van Oerle. De bank van Oerle omvatte de dorpen Oerle, Veldhoven, Zeelst, Meerveldhoven,Blaarthem, Vessem,

Knegsel en Wintelre. Oerle werd in de 14de eeuw een vrijheid, dat wil zeggen dat de bevolking dezelfde vrijheden kreeg als die van de stad Den Bosch. Daarmee werd Oerle echter nog geen stad met stadsrechten. Uit deze periode zijn de vroegste schriftelijke gegevens bekend over de gehuchten en boerderijen in dit gebied. De belangrijkste boerenbedrijven waren grote hoeven van adellijke families, vooraanstaande plaatselijke grootgrondbezitters, de abdij van Postel en kerkelijke instellingen in Den Bosch, zoals het clarissenklooster. In de 15de eeuw ondervond de bevolking veel overlast van oorlogen. De oorlogvoering was zodanig veranderd dat niet meer de adellijke heren en hun leenmannen tegenover elkaar stonden, maar huurlegers van machtige vorsten. Doortrekkende en plunderende soldaten teisterden de dorpen in Kempenland. Toch viel het in de 15de eeuw nog mee in vergelijking met de 16de eeuw, toen brandstichting, plundering en brandschatting door legers vrijwel aan de orde van de dag waren.

Zelfstandige heerlijkheden De bank van Oerle lag in het gebied dat rechtstreeks viel onder de hertog van Brabant. In de 16de eeuw waren keizer Karel V (1515-1555) en koning Philips II van Spanje (1555-1598) hertog van Brabant. Het rijk van Philips II strekte zich uit over vijf continenten. Hij moest zijn legers overal inzetten om dit enorme gebied in stand te houden. Het spreekt voor zich dat de legers handenvol geld kostten. Een deel van de benodigde gelden kwam uit de koloniën in Zuid-Amerika, maar ook uit de rijke Nederlanden. Vanaf 1557 liet koning Philips II hertogelijke dorpen verkopen en omzetten in heerlijkheden. Dat hield in dat een plaatselijke heer rechten kreeg over het grondgebied, de bevolking en de rechtspraak aldaar. Koning Philips II liet de bank van Oerle opsplitsen en bood de afzonderlijke dorpen als heerlijkheid aan. Vier van de zeven dorpen werden verkocht. Oerle en Meerveldhoven kwamen in 1560 in handen van jonkheer Willem de Borchgrave. De heerlijkheden Veldhoven en Zeelst en het naburige Blaarthem werden eigendom van of kwamen kort daarna in handen van de adellijke familie Van Eyck, die woonachtig was op het

455


BEKNOPTE GESCHIEDENIS VAN VELDHOVEN

kasteel van Blaarthem. Het gevolg was dat de voormalige schepenbank van Oerle werd opgesplitst in drie schepenbanken, te weten: Veldhoven-Zeelst-Blaarthem; Oerle-Meerveldhoven en Vessem-Wintelre-Knegsel. Bij de eerste twee schepenbanken is al een groot gedeelte van de huidige gemeente Veldhoven zichtbaar. Op bestuurlijk gebied veranderde er veel, omdat de heer van de heerlijkheid het recht had om alle dorpsbestuurders te benoemen. De schout kreeg de leiding over de schepenbank in zijn hoedanigheid van plaatsvervanger van de heer. De zeven schepenen van de schepenbank hielden zich bezig met bestuur en rechtspraak. Vaak waren de schepenen invloedrijke boeren of pachtboeren. Ieder dorp binnen de schepenbank had zijn eigen bestuur of corpus. Dit bestond uit twee of drie van de zeven schepenen, twee borgemeesters, twee kerkmeesters en twee armmeesters. De borgemeesters werden jaarlijks gekozen uit de grondbezitters om de inkomsten en uitgaven van het dorp bij te houden en daarvan rekening en verantwoording af te leggen. In de 16de eeuw werd de bevolking zwaar getroffen door de oorlogvoering tussen de hertog van Brabant enerzijds en de hertog van Gelre anderzijds. Met name de rooftocht en brandschatting in 1543 door de Gelrese veldheer Maarten van Rossum bracht de bevolking tot armoede. In 1543 werd Gelre ingelijfd bij de Nederlanden door keizer Karel V. In 1568 begon de Tachtigjarige Oorlog. Een jaar of tien later verplaatste de strijd tegen de koning van Spanje zich van de noordelijke Nederlanden naar het hertogdom Brabant. In de noordelijke gewesten vormde zich geleidelijk de Republiek der Verenigde Nederlanden. De opstandelingen uit de noordelijke gewesten probeerden hun gebied te vergroten door Brabant binnen te vallen. Tussen 1579 en het bestand van 1609 verbleven telkens Staatse legers van de Republiek en Spaanse legers in Brabant. De bevolking werd geconfronteerd met belegeringen van naburige steden, zoals Eindhoven en Helmond, brandschattingen, voedselleveranties, inkwartieringen, kampementen, rooftochten en andere vormen van overlast van legers. Van 1609 tot 1621 keerde de rust terug tijdens het Twaalfjarig Bestand. In 1621 werd de strijd hervat. Met name de verovering van de stad Den Bosch in 1629 had grote consequenties omdat

456

de Staatse troepen claimden dat zij de hele Meierij van Den Bosch daarmee in handen hadden. Tussen 1629 en 1648 ontstond daardoor een chaotische tijd. De nieuwe machthebber werd schoorvoetend erkend, omdat de dorpsbesturen nog steeds instructies kregen van de Spaanse regering uit Brussel en door Spanje aangestelde overheidsfunctionarissen gewoon aanbleven. Geleidelijk kreeg de Republiek der Verenigde Nederlanden meer vat op Brabant, zeker nadat in 1637 Breda met het omliggende gebied werd veroverd op de Spanjaarden. De Republiek stelde zich ten doel om in de Meierij van Den Bosch het protestantisme in te voeren. Direct na de verovering van de stad Den Bosch in 1629 werden de kloosters gesloten en de geestelijken de stad uitgezet. Bisschop Ophovius moest de stad verlaten en trok met zijn gevolg nog enkele jaren rond in de Meierij. Hij verbleef enige tijd als gast van jonkheer Amandus van Horne op het kasteel in Geldrop. Vanuit dat kasteel bestuurde hij het bisdom Den Bosch. In 1633 werden predikanten geplaatst in enkele dorpen en steden in de Meierij, onder meer in Eindhoven. Enkele protestanten uit Veldhoven en Blaarthem sloten zich aan bij de protestantse gemeente in Eindhoven. In 1634 werd getracht een predikant te beroepen voor Veldhoven, maar dat plan ging uiteindelijk niet door. De katholieke geestelijkheid in de Meierij kreeg het steeds moeilijker. Na 1648 moesten zij hun parochies verlaten en werden de kerkgebouwen overgedragen aan de protestanten. Het is kenmerkend voor de norbertijnen dat zij tot 1648 of soms zelfs daarna in hun parochies bleven. Ook in Oerle en Veldhoven lieten de norbertijnen hun parochianen niet in de steek.

Onder de Republiek der Verenigde Nederlanden In 1648 werd de Vrede van Munster getekend. Voor de Meierij van Den Bosch had dit tot gevolg dat het gebied nu definitief deel ging uitmaken van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Het hertogdom Brabant werd toen opgesplitst in een noordelijk en een zuidelijk deel. Het noordelijke deel komt grotendeels overeen met de huidige provincie Noord-Brabant. De protestantisering werd nu flink doorgezet. Zowel in Oerle als in Veldhoven


SAMENVATTING

werden predikanten benoemd, die voor een handjevol gelovigen in de voormalige katholieke kerken diensten vieren. De eerste protestanten hadden het moeilijk. Zij werden nauwelijks aanvaard door de katholieke bevolking. De katholieken begaven zich aanvankelijk lopend naar de landsgrenzen om daar kerkdiensten te bezoeken in speciaal gebouwde grenskerken. Ook het onderwijs kwam in handen van de protestanten. De school en de schoolmeesterswoning moesten aan de nieuwe schoolmeesters worden overgedragen. In 1658 werden de heerlijke rechten over Oerle en Meerveldhoven ingelost. In Veldhoven, Zeelst en Blaarthem was dat al in 1613 gebeurd, maar gedurende de hele 17de eeuw bleven leden van de familie Van Eyck zich heer noemen van deze dorpen. In het bestuur probeerde de Staten-Generaal van de Republiek der Verenigde Nederlanden eveneens een protestantisering door te voeren. Deze stond bekend als de Politieke Reformatie. Het was de bedoeling dat alle politieke en bestuurlijke functies alleen door protestanten zouden worden bekleed. In de praktijk mislukte de Politieke Reformatie omdat er te weinig bekwame protestanten beschikbaar waren. Wel werden de functies van schout, secretaris en vorster alleen aan protestanten gegeven. Meestal waren slechts twee of drie van de zeven schepenen lidmaat van de gereformeerde kerk. Toen in 1672 de Franse koning Lodewijk XIV met zijn leger de Republiek binnenviel, was dat een steun in de rug voor de katholieken. In de meeste dorpen werden grote schuren ingericht als noodkerk. In Oerle, Veldhoven, Meerveldhoven, Zeelst en Blaarthem bestonden sinds het laatste kwart van de 17de eeuw schuurkerken. Tot 1798 bleef deze situatie bestaan. De beide geloofsgroepen leefden langzamerhand minder vijandig samen, zij tolereerden elkaar. Door de Staatsregeling van 1798 kregen de katholieken hun kerken terug. In sommige dorpen, zoals Zeelst, kwam de kerk in 1796 alweer in handen van de katholieken. In 1796 telde Oerle 632 inwoners, Veldhoven 759, Zeelst 967 en Meerveldhoven 169. Het bleef niet bij ĂŠĂŠn Franse poging om de Republiek te veroveren. Ook van 1689 tot 1697 en van 1702 tot 1713 werd er oorlog gevoerd tegen Lodewijk XIV. Omdat de Franse troepen door Brabant naar de noordelijke gewesten

trokken, ondervond de bevolking veel overlast. Berucht was de brandstichting door Franse soldaten in 1688. Toen werden acht dorpen platgebrand omdat de dorpsbesturen niet prompt de vereiste brandschatting betaalden. Tot die dorpen behoorde ook Knegsel. De economie leed uiteraard onder deze oorlogsomstandigheden. De doortrekkende legers vernielden de oogst van de boeren of vorderden graan en hooi. De wevers in Veldhoven en Zeelst kregen te maken met beperkende maatregelen die opgelegd werden door de Staten-Generaal van de Republiek. Deze besloot vooral de textielnijverheid in de provincie Holland te steunen en goedkope invoer vanuit Brabant aan banden te leggen. Gedurende een groot gedeelte van de 18de eeuw leed de bevolking armoede. De vorderingen en belastingen van de overheid waren nauwelijks op te brengen. Dorpen als Oerle, die in de 15de eeuw nog belangrijk waren, vervielen tot armlastige gemeenschappen. Veel inwoners zochten elders een nieuw bestaan. Met name de trek naar de provincie Holland nam in deze tijd toe. Toen het Franse leger in 1794 Brabant veroverde, veranderde er veel. Aan de machtige positie van de protestanten kwam een einde. De katholieken keerden terug op de bestuurlijke posten en zij kregen het onderwijs geleidelijk weer in handen. Uiteindelijk kan de 18de eeuw worden gekenmerkt als een armoedige tijd. De dorpsbesturen moesten zoveel schulden aflossen dat geen enkele nieuwe ontwikkeling in gang kon worden gezet. In feite stuitte alles op gebrek aan geld.

Opkomst van vervoer en industrie In de eerste helft van de 19de eeuw zette de armoede zich nog steeds voort. De dorpen Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven en Zeelst kampten voortdurend met geldgebrek. Zij vielen ook een aantal keren buiten de boot toen in Brabant initiatieven werden genomen voor de aanleg van kanalen, wegen en spoorwegen. De eerste verharde weg dateert van 1855. Deze liep van Eindhoven via Zeelst, Meerveldhoven en Veldhoven naar Turnhout. Een gedeelte daarvan staat nog bekend als de Provincialeweg. In 1897 reed de eerste stoomtram over de tramlijn van Eindhoven, evenwijdig aan de Provincialeweg in Veldhoven, naar de grens bij Reusel.

457


BEKNOPTE GESCHIEDENIS VAN VELDHOVEN

Landbouw bleef in de 19de eeuw de belangrijkste bestaansbron. De problemen in de landbouw tussen de jaren 1870 en 1895 noodzaakten de boeren om meer samen te werken. Er ontstonden als gevolg van die samenwerking kleine boterfabriekjes, boerenbonden en boerenlee nbanken. Vanouds woonden er ook veel linnenwevers in Veldhoven en Zeelst. De burgemeester van Zeelst, Gerardus de Wit, was de eerste lakenfabrikeur. Dit is een koopman-ondernemer, die het spinnen en weven uitbesteedde in het dorp en die in Haarlem en omstreken de stoffen liet bleken en nabewerken. De firma De Wit, later Habraken-De Wit maakte linnen tafelgoed, onder andere damast. In 1857 zette Jan van Nuenen een bescheiden fabriekje op waar hij damast en pellen maakte. Eind 19de eeuw was het een textielfabriek, die beschikte over stoommachines, met een eigen blekerij en wasserij. De steenbakkerijen vormden een andere bedrijfstak die in de 19de eeuw in opkomst was. Aanvankelijk waren er veel kleine ondernemingen, in 1898 was de Heibloem in Veldhoven de eerste machinale steenfabriek. Verder nam de schoenenfabricage toe en ontstonden eind 19de eeuw de eerste sigarenfabriekjes. Al deze ontwikkelingen waren de basis voor de industrialisatie aan het begin van de 20ste eeuw, met name nabij de Gender in Meerveldhoven en Veldhoven. De katholieken kregen in de loop van de 19de eeuw steeds meer inspraak. In 1853 werden de bisdommen hersteld. De parochies Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven en Zeelst maakten deel uit van het bisdom Den Bosch. Er vestigden zich religieuze orden en congregaties, zoals de zusters van Tilburg in Oerle, de franciscanessen van Veghel in Veldhoven en Meerveldhoven en de zusters van Schijndel in Zeelst. De zusters gingen zich bezig houden met onderwijs, ziekenzorg en bejaardenzorg. In Oerle verrees een meisjespensionaat dat bekend werd als kostschool voor aankomende onderwijzeressen. Door de komst van de congregaties was er voor meisjes bijzonder onderwijs van de grond gekomen. De openbare scholen in de vier kerkdorpen werden voornamelijk bevolkt door jongens en hier en daar protestantse meisjes. De Mariabedevaarten naar Meerveldhoven, die al sinds eeuwen bestonden, kregen in de 19de eeuw een nieuwe impuls.

458

In de vier kerkdorpen verrezen in de 19de eeuw nieuwe kerken. De meeste waren al snel te klein en werden daarom in de 20ste eeuw vervangen. Aan het einde van de 19de eeuw komt ook het verenigingsleven langzaam op, zoals handboogschutterijen, muziekgezelschappen en koren.

Van vier kerkdorpen naar ĂŠĂŠn grote gemeente De ontwikkelingen die aan het einde van de 19de eeuw opgang maakten, werden onderbroken door de Eerste Wereldoorlog (1914-1918). Na die oorlog stegen de lonen en prijzen, brak in de landbouw een crisis uit en zette de industrialisatie zich verder voort. Kort na de oorlog werden in Noord-Brabant veel gemeenten samengevoegd of geannexeerd om de kosten van het gemeentelijke apparaat in de hand te houden. De samenvoeging van de dorpen Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven en Zeelst leverde weinig discussie op. Met ingang van 1 mei 1921 ging de nieuwe gemeente Veldhoven van start. De nieuwe gemeente telde ruim 4900 inwoners. Het aantal inwoners groeide bijzonder snel. In 1950 telde Veldhoven 10.877 inwoners. De katholieke kerk maakte in deze periode een bloeiperiode door, die gekarakteriseerd wordt met het begrip Rijke Roomse Leven. Er werden nieuwe kerken gebouwd in Veldhoven, Oerle, Meerveldhoven. Deze kerkgebouwen vervingen 19de-eeuwse kerken. Na de invoering van de onderwijswet van 1920 werd het openbare onderwijs grotendeels door de parochies overgenomen. De parochiebesturen hadden grote invloed op het R.K. onderwijs. Gedurende de periode van 1920 tot 1940 nam het aantal bedrijven toe in de textielindustrie, schoenenindustrie en steenfabrieken. Kenmerkend voor Veldhoven waren verder steenfabrieken, sigarenfabrieken en wasserijen. De werkgelegenheid nam binnen de gemeente daardoor toe. Een aantal arbeiders werkte in Strijp in de Philipsfabrieken. Tijdens de economische crisis van de dertiger jaren werden arbeiders door werkverschaffing aan wegen en ontginningen aan het werk gehouden. Een geheel nieuwe impuls was de aanleg in werkverschaffing van het vliegveld Welschap dat gedeeltelijk op grondgebied van Veldhoven tot stand kwam. Dit vliegveld zou na de Tweede Wereldoorlog aan belangrijkheid toenemen.


SAMENVATTING

Met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog verdween ook de werkloosheid. Toen was de aanwezigheid van een vliegveld juist nadelig, omdat het terrein door de Duitse bezetter in beslag werd genomen. Ook tijdens de bevrijding, die op 17 september 1944 werd ingezet, werd het vliegveld vaak gebombardeerd. Die dag vielen in Zeelst 19 dodelijke slachtoffers vanwege bommen die te vroeg waren losgelaten. Veldhoven behoorde met Eindhoven tot de eerste plaatsen die al op 18 september 1944 werden bevrijd. Hoe gevaarlijk het na 18 september was, bleek wel uit het bombardement dat een dag later Eindhoven trof. In vergelijking tot andere plaatsen kwam de gemeente Veldhoven zonder al te veel schade en slachtoffers door de oorlog.

Onstuimige groei Na de Tweede Wereldoorlog zette een ongekende groei in. De gemeente ontwikkelde enkele grootschalige nieuwbouwwijken, die gerealiseerd werden tussen de oude dorpskernen in, zoals de wijk d’Ekker. Daarna volgden nieuwe wijken als Zonderwijk, Cobbeek en ’t Look. Door de aanleg van een nieuwe wegenstructuur en de nieuwe wijken kreeg Veldhoven in enkele tientallen jaren een totaal ander aanzien. Ten noorden van de Heerbaan werden eveneens nieuwe wijken gerealiseerd, zoals de wijk Heikant. De gemeente Veldhoven had in toenemende mate te maken met de agglomeratie Eindhoven. Binnen dat gebied was Veldhoven de snelst groeiende gemeente. De invloed van de katholieke kerk nam geleidelijk af na het Tweede Vaticaans Concilie. Aanvankelijk leek het erop dat in Veldhoven in de nieuwbouwwijken ongeveer tien nieuwe kerken moesten komen, maar het bleef beperkt tot nieuwe kerken in de wijken d’Ekker, Zonderwijk (schuurkerk) en Heikant. Door de groei van het inwoneraantal nam ook het aantal protestanten toe. In de wijk d’Ekker werd een nieuwe protestantse kerk gebouwd. De afgelopen 30 jaren nam het kerkbezoek steeds verder af. De geestelijkheid trok zich geleidelijk terug uit het onderwijs. De religieuzen hadden de basis gelegd voor het vervolgonderwijs, onder meer

in Oerle en op Koningshof. Geleidelijk kreeg Veldhoven steeds meer vormen van middelbaar onderwijs in huis. Al deze vormen van voortgezet onderwijs worden thans geboden door het Sondervickcollege. Er vonden grote veranderingen plaats op economisch gebied. Het aantal landbouwbedrijven nam sterk af, maar de bedrijfsgrootte van de overgebleven boerderijen nam toe. Het aandeel van de landbouw in de Veldhovense economie werd jaarlijks geringer. Veldhoven was omstreeks 1960 een echte pendelgemeente. Het grootste gedeelte van de beroepsbevolking werkt immers in Eindhoven of andere plaatsen. Tegenwoordig werken meer mensen in Veldhoven zelf. In de industrie ging er enerzijds werkgelegenheid verloren doordat de oudere fabrieken geleidelijk verdwenen, anderzijds vonden er veel nieuwe ontwikkelingen plaatsen die tot gevolg hadden dat nieuwe bedrijven en industrieën zich gingen vestigen of groeiden. Tot de oude activiteiten die grotendeels verloren gingen, behoren de textielindustrie, de steenfabrieken, sigarenfabrieken, schoenfabrieken en wasserijen. Bij de nieuwe ondernemingen is de ontwikkeling van moderne technologieën de belangrijkste activiteit. De economische activiteiten namen toe door de aanleg en uitbouw van industrieterreinen, zoals bedrijventerrein De Run. De laatste twintig jaar zijn in Veldhoven enkele bedrijven van wereldformaat van de grond gekomen, namelijk ASML, dat sedert 1984 actief is, en SIMAC ICT Nederland. De dienstverlenende sector groeide soms nog sneller dan de industrie. Ook de verplaatsing van het Sint-Jozephziekenhuis van Eindhoven naar Veldhoven was een belangrijke ontwikkeling. Dit ziekenhuis, dat tegenwoordig Máxima Medisch Centrum (MMC Veldhoven) heet, is één van de grootste werkgevers binnen de gemeente. Ook op cultureel en maatschappelijk gebied vonden enorme veranderingen plaats. De Schalm, de muziekschool, de bibliotheek en museum ’t Oude Slot zijn bekende instellingen. Het verenigingsleven maakte een bloeiperiode mee. Er werden sporthallen, sportparken en andere accommodaties ontwikkeld om het verenigingsleven zich verder te laten ontplooien.

459


BEKNOPTE GESCHIEDENIS VAN VELDHOVEN

Door die onstuimige groei, waarbij het inwoneraantal van Veldhoven sinds 1920 bijna vertienvoudigde, zijn de oude historische kerkdorpen Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven en Zeelst kleine wijken geworden binnen de gemeente. Anno 2005 telt Veldhoven ruim 17.000 woningen en ruim 43.000 inwoners. Dit wil zeggen dat de meeste inwoners geen geboren Veldhovenaren zijn en dat de meeste huizen

460

dateren van de afgelopen vijftig jaren. Dat laatste bepaalt in hoge mate het karakter van de gemeente. Gelukkig bestaan er nog oude huizen in sommige gehuchten of in oude dorpskernen en telt de gemeente nog enkele monumenten uit de 18de en 19de eeuw. Die oude plekjes tussen de nieuwe wijken laten de snelle groei van de moderne gemeente Veldhoven zien.


SUMMARY

Brief history of Veldhoven The present day town of Veldhoven was founded on the 1st of May 1921. In that year three independent councils, Veldhoven-Meerveldhoven, Zeelst and Oerle, were amalgamated to form one new community. The councils themselves were founded from four villages and four parishes that were independently run since the sixteenth century. In the Middle Ages the four villages, together with Blaarthem, Vessem, Knegsel and Wintelre were part of the court of Oerle. This court, or aldermans court, was situated in the region of Kempenland, one of the districts within the “Meierij van Den Bosch” in the Duchy of Brabant. The history of this area stretches much further back than to the Middle Ages, with people inhabiting the area around ten thousand years ago. Countless evidence dating back to a Prehistoric time, or from even before this, has been found or excavated over the years. The landscape itself also contains evidence from the earliest history of the region. For this reason, this book begins with a description of the landscape some ten thousand years ago as well as a brief description of a few of the objects that the first people left behind. Prehistoric Times to Roman Times. Long before the establishment of the villages Veldhoven, Zeelst, Oerle and Meerveldhoven the countryside in the region offered sufficient resources to sustain a small group of people. At the end of the last Ice Age, 10.000 to 15.000 years ago, the landscape looked similar to tundra, a large area of vegetation that is able to tolerate the extreme cold. The ground was not, however, permanently frozen and no ice cap existed. In summer the temperatures in the region were sufficient for plants to flourish and the tundra vegetation sustained various animals including reindeer. When the vegetation in an area was exhausted or when it became colder the reindeer herds migrated southwards. During the summer months many of the reindeer inhabited the area that we now know as “de Kempen”. It was a region that consisted of sandcovered ridges, small river valleys and swampy marshlands. The reindeer herds were found grazing on the boundary between the sandcovered ridges and the river valleys. In these areas there was sufficient edible vegetation and drinking water in close proximity.

The people of this time did not live permanently in the area. They obtained their sustenance from reindeer and therefore migrated together with the reindeer herds. Hunting, fishing and collecting edible roots, nuts and berries were their primary means of existence. These reindeer hunters used bows and arrows with the arrowheads being made of flint. The hunters also used flint tools for skinning both reindeer and other game. The flint needed was found in South Limburg or Germany. The tools were made by the hunters, often in a campsite set up close to where the reindeer grazed. Archaeologists excavating these campsites have discovered the flint tools themselves, remnants from their construction and tools made from reindeer antlers. All other traces of the hunters have disappeared over the ages, In “de Kempen” tools that were used by reindeer hunters have been dated from a period of at least 10.000 years ago. When the climate warmed, reindeer migrated permanently to the north. In “de Kempen” a different type of vegetation slowly began to establish itself and with it other types of animals appeared. The population of the area

461


BRIEF HISTORY OF VELDHOVEN

continued to live by means of hunting but became more focused on smaller game such as birds and fish. As new types of edible vegetation became established there was sufficient food to sustain the hunter- gatherer population. The stone tools used by these people were in general smaller than those used in the preceding period. People in this region lived in built up areas consisting of small primitive hut dwellings. These were, however, not permanent communities. During the New Stone Age era (5300 to 2100 BC) a transition from hunting and gathering to farming occurred. Whilst evidence of habitation from this period is yet to be found within the boundaries of the present day town of Veldhoven, stone tools and pottery have been unearthed. The New Stone Age was followed by the Bronze Age (2100 to 700 BC), an age, which as the name suggests is characterised by the use of bronze objects. Travelling bronzesmiths sold bronze axes and spearheads to the population; or more accurately traded them for livestock or grain. These traders/craftsmen came from England. The elements copper and tin were also found in England which were necessary for the manufacture of the bronze objects. The people at this time were religious and burial mounds with urns and burial goods show a belief in an afterlife. Several Bronze-Age burial mounds have been excavated in the town of Veldhoven. In the 19th century interest in these burial mounds was immense. Treasure-hunters would make an opening in a burial mound in the hope of finding an urn full of valuable artefacts. There are many examples of discoveries, now in Dutch and Belgium museums that have been found in this way. The information however from these discoveries is unreliable and unable to be used. Between 1948 and 1951 the Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) in Oerle conducted an excavation that was important for the understanding of the Bronze Age in the Low Countries (Netherlands). In the hamlets of Toterfout and Halve Mijl , south of Oerle, a number of renovated burial mounds from the Bronze-Age are located. The local authority placed bronze plaques near these

462

burial mounds with information about the different types of mounds. A few special urns were also found which clearly illustrate that the people had contact with the south of England. One of these urns, the urn of Toterfout, now kept in Den Bosch, is internationally renowned amongst archaeologists. During the Ice Age (700 to 50 BC) human remains were placed in an urn and put into burial mounds, fields of urns or fields of graves. Funeral ceremonies also took place in this period. Due to several excavations in the last half-century in Veldhoven, knowledge about this period in history has significantly increased. Artefacts from this period of history, which have been found in Veldhoven over the years, are kept in the museum ‘t Oude Slot in Veldhoven and the Noordbrabants Museum in Den Bosch. During the Iron Age small farming settlements were established in all parts of the present town. The indigenous peoples of the Iron Age are in fact part of the Celtic tribes. The Romans (50 B.C. until the beginning of the 4th Century A.D.) conquered the territory of the Celts and incorporated it into the Roman Empire. In Roman times the area known as “De Kempen� was populated by indigenous clans and several Roman legionnaires. These were probably former Roman soldiers who retreated to the countryside to live or that decided to settle in their birthplace. In Veldhoven many remnants of the Roman period have been excavated such as dwelling foundations, pottery from the Roman central pottery ovens or from local producers, Roman coins, porcelain icons of Roman gods and ornaments. It is most likely that a Roman road or route linking the towns of Tongeren (B) and Rossum passed through the area of Veldhoven. This would explain the large number of artefacts dating from this period that have been found primarily along river valleys in the area. Numerous Roman artefacts have also been found over the years in the hamlet of Heers in Veldhoven. The Roman Empire came to an end at the beginning of the 4th century and this presumably caused the de-population in the region at this time.


SUMMARY

The Middle Ages There is almost no information available about the inhabitation of parts of Veldhoven and surrounding areas within the region from the 4th to the 7th century. The first details of the early Middle Ages date from the 7th century. It is most likely that Meerveldhoven, one of the future parishes and village centres of Veldhoven, was an important centre in this period. A rich field of graves has been unearthed in Meerveldhoven from the Merovingian period (5th-8th century), a period named after the French king Merovech who lived in the 5th century. Documents dating from the Carolingian period, named after the Kaiser Karl de Grote, are the earliest to refer to a parish and a number of farmsteads in Meerveldhoven. These documents are some of the earliest written accounts of the Low Countries. From these accounts it is evident that Meerveldhoven was a domain of the Benedictine abbey of Lorsch. Lorsch is situated in Germany close to the river Rhine. The church of Meerveldhoven and several farm dwellings were donated by noblemen. This domain of Lorsch abbey was eventually lost and then fell under the “kapittel” of the SintLambertus cathedral in Liège. The late-middle ages domain of the Liège “domkapittel” remained until the 18th century. The tenants of the farmsteads and farmland paid yearly feudal fees to the “domkapittel”. During the late Middle Ages parishes were also established in the villages of Veldhoven, Zeelst and Oerle, each one with its own church. In the 13th century the Norbertine abbey in Postel had controlling powers over the churches in Oerle and Veldhoven. The priory of Hooidonk, just south of Nederwetten, in the council of Nuenen had the rights over the church of Zeelst. In the 13th century the land belonging to the villages of Oerle, Veldhoven, Meerveldhoven and Zeelst fell under the jurisdiction of the aldermans court of Eersel. This covered almost the whole southern region of Kempenland and fell under the Duchy of Brabant. In the beginning of the 14th century Eersel’s aldermans court was divided and the independent aldermans court of Oerle was established. The court of Oerle encompassed the villages of Oerle, Veldhoven, Zeelst, Meerveldhoven, Blaarthem,

Vessem, Knegsel and Wintelre. In the 14th century Oerle was liberated, that is to say that the population was granted the same rights as those from the city of Den Bosch. Oerle did not, however, become a city with city rights. The earliest known written records concerning hamlets and farms from this area originate from this period. The most important agricultural concerns were formed from large farmsteads belonging to noble families, prominent local landowners, the abbey of Postel and church institutes in Den Bosch, such as the Clarissenmonastery. In the 15th century the population suffered many wars. These wars differed from previous conflicts, as warfare was no longer waged by noblemen and their tenants but by mercenary armies of soldiers controlled by powerful monarchs. These soldiers pillaged and terrorised the villages in Kempenland. This behaviour became much more widespread in the 16th century when arson, plundering and pillaging by armies was commonplace.

Independent Dominions The court of Oerle was situated in the area that fell directly under the control of the Duke of Brabant. In the 16th century the Duke of Brabant was Kaiser Karl V (1515-1555) succeeded by King Philips II of Spain (1555-1598). The empire of King Philips II was enormous, spreading over five continents, and required the deployment of many armies in order to enforce the authority of the monarch. This was obviously a very costly exercise requiring considerable finance. A large portion of this was sourced from the King’s colonies in South America but also from the wealthy Low Countries. From 1557 King Philips II allowed villages in the duchy to be sold and converted to dominions. The new landowners or lords received all rights over the land, the local population and the local jurisdiction. King Philips II divided the court of Oerle and offered the separate villages for sale as dominions. Four of the seven villages were sold. Oerle and Meerveldhoven were transferred to the name of Willem de Borchgrave. The dominions of Veldhoven and Zeelst and the neighbouring village of Blaarthem were then owned, or were

463


BRIEF HISTORY OF VELDHOVEN

shortly thereafter purchased, by the noble family of Van Eyck who lived in the castle of Blaarthem. The consequence of this was that the former aldermans court of Oerle was split into three new aldermans courts which were named; Veldhoven-Zeelst-Blaarthem, Oerle-Meerveldhoven and Vessem-Wintelre-Knegsel. Present day Veldhoven is predominantly made up of the first two of these courts. Due to the fact that the lord of the dominion had the right to appoint all village officials there were many changes in the way the village was governed. A bailiff was put in charge of the aldermans court and represented his lordship. The seven aldermen of the court were concerned with the organisational matters in the village and upholding the local law. The aldermen were often influential farmers or tenant farmers. Each village within the court had its own governing body. This consisted of two or three of the seven aldermen, two treasurers, two churchwardens and two guardians of the poor. The treasurers were elected yearly from the landowners to oversee the income and expenditures of the village and were therefore responsible for the accounts of the village. In the 16th century the local population was badly affected by the war that was fought between the Duke of Brabant and the Duke of Gelre. In particular the raiding and pillaging of villages in 1543 by a general of Gelre, Maarten van Rossum, brought hardship to the villagers. In 1543 Gelre was overthrown by the Low Countries under the leadership of Kaiser Karl V. The Eighty- Year war began in 1568 and after approximately ten years of fighting the struggle against the king of Spain spread from the north of the Low Countries to the Duchy of Brabant. Slowly, the northern provinces of the land formed the “Republiek der Verenigde Nederlanden”, (the Republic of the United Low Countries). The rebels from the northern provinces endeavoured to increase their territory by invading Brabant. Between 1579 and the truce of 1609 State armies of the Republic and the Spanish army were stationed in Brabant. The local population was faced with the siege of neighbouring towns such as Eindhoven and Helmond. They had to suffer pillaging, food shortages, billeting, military encampment, raiding and other forms of hardship from the armies.

464

During the Twelve-Year truce, from 1609 to 1621, a peaceful existence was re-established. In 1621 the war resumed. The capturing of the city of Den Bosch in 1629 had far reaching consequences as the State troops claimed control of the whole “Meierij of Den Bosch” which resulted in a chaotic period between 1629 and 1648. The population reluctantly accepted the new leadership due to the fact that village authorities were still controlled by the Spanish government in Brussels or by Spanish appointed government officials. Gradually, the Republic of the United Low Countries gained a greater hold over Brabant. This was re-enforced in 1637 by the capture of Breda and the surrounding areas from the Spanish. The Republic then concentrated on introducing Protestantism to the “ Meierij van Den Bosch”. Previously, in 1629 after the conquering of Den Bosch the monasteries were closed and all the clergymen were forced to leave the town. Bishop Ophovius was also forced to leave the town and for several years travelled with his followers around the “Meierij”. He stayed for a period of time as the guest of Amandus van Horne Esquire in the castle of Geldrop. From here he organised affairs within the diocese of Den Bosch. In 1633, Protestant clergymen were posted to some villages and towns in the “Meierij”, including Eindhoven. Several Protestants from Veldhoven and Blaarthem joined the Protestant authority in Eindhoven and in 1634 it was suggested that a protestant minister be appointed for Veldhoven. In the end, however, this did not happen. The Catholic clergy in the “Meierij” were now more and more hindered in practising their faith and in 1648 they were forced to leave their parishes as the churches and religious buildings were transferred to the Protestant Church. Characteristically the Norbertine monks stayed in their parishes until 1648 and even beyond. This was also the case in Oerle and Veldhoven where the Norbertine monks did not abandon their parishioners.

The Republic of the United Low Countries In 1648 the peace treaty of Munster was signed. A consequence of this treaty was that the “Meierij van Den Bosch” officially became a


SUMMARY

territory of the Republic of the United Low Countries. The Duchy of Brabant was then divided into a northern and southern region. The northern region is now the present day province of North Brabant. Protestantism was now firmly taking hold. In both Oerle and Veldhoven protestant clergymen were appointed to hold church services in the previous Catholic churches for no more than a handful of Protestants. The first Protestants, however, had to endure a difficult time and were not easily accepted by the catholic population. Initially the Catholics continued practising their religion by attending church services in specially built churches on the borders of the protestant territory. The education system was also taken over by the Protestants. The school and the schoolteachers’ houses had to be handed over to the new schoolteachers. The dominion rights of Oerle and Meerveldhoven were redeemed in 1658. In Veldhoven, Zeelst and Blaarthem this had already happened in 1613, however, during the whole of the 17th century members of the Van Eyck family continued to name themselves the lord of these villages. In the administration, the State-General from the Republic of the Low Countries also tried to promote Protestantism. This was known as the Political Reformation. The intention was that only Protestants would carry out all political and administrative functions. In practice this Political Reformation was unsuccessful as there were too few qualified Protestants available. In practice only the functions of bailiff, secretary and “vorster” were given to the Protestants. Usually only two or three of the seven aldermen were members of the reformed church. In 1672 when the French king Lodewijk XIV and his army invaded the Republic the Catholics saw this as a source of support. In most villages large sheds were converted to temporary churches and in Oerle, Veldhoven, Meerveldhoven, Zeelst and Blaarthem this type of makeshift church was in existence during the last quarter of the 17th century. This situation lasted until 1798. Both faiths gradually learned to live together with less hostility and slowly began to tolerate one another. Through the Constitution of 1798 the churches were returned to the Catholics. In some villages, such

as Zeelst, the church was placed back into catholic hands in 1796. In this year Oerle had 632 inhabitants, Veldhoven 759, Zeelst 967 and Meerveldhoven 169. There was more than one attempt by the French to conquer the Republic. From 1689 to 1697 and from 1702 to 1713 war was waged against King Lodewijk XIV. Due to the fact that the French troops travelled through Brabant to reach the northern provinces the local population experienced great inconvenience. In 1688 the French soldiers were notorious for arson and eight villages were burnt to the ground because the villagers did not promptly pay the demanded ransom. Knegsel was one of these villages. The economy suffered under these war conditions. Armies passing through the area destroyed the farmers’ harvests or requisitioned grain and hay. The weavers in Veldhoven and Zeelst were affected by restrictive rules and regulations that were put in place by the StateGeneral of the Republic. The motivation for doing this was to support the textile industry in the province of Holland and restrict the cheap imports from Brabant. During a long period in the 18th century the population suffered from poverty and the money from fines and taxes demanded by the government was difficult to collect. Villages such as Oerle, that were important in the 15th century, became poverty stricken communities. Much of the population left to seek a new life elsewhere. In particular migration to the province of Holland increased during this period. When the French armies conquered Brabant in 1794 there were many changes. The powerful position of Protestants within the society came to an end. The Catholics returned to positions of authority and slowly re-established themselves within the education system. Ultimately the 18th century can be typified as a time of great poverty. The village authorities had to repay so much debt that there was no money for new initiatives. In fact everything was doomed to failure due to a lack of resources. The growth of transport and industry The poverty of the 18th century continued into the first half of the 19th century. The villages of Oerle, Meerveldhoven and Zeelst constantly

465


BRIEF HISTORY OF VELDHOVEN

struggled due to a lack of money. On several occasions they were excluded when initiatives were proposed to construct canals, roads and railway lines in Brabant. The first hardened road in the region dates from 1855 and had a route from Eindhoven to Turnhout via Zeelst, Meerveldhoven and Veldhoven. A section of this route is still known today as the Provincialeweg. In 1897 the first steam tram in the region travelled on a tramline from Eindhoven to the border town of Reusel. This tramline ran parallel with the Provincialeweg in Veldhoven. In the 19th century agriculture remained the most important source of livelihood. The problems in the agricultural sector between the years 1870 to 1895 forced better co-operation between local farmers. A consequence of this co-operation was the setting-up of small dairies, farmers’ unions and agricultural loan banks. For as long as anyone can remember many linen weavers have lived in Veldhoven and Zeelst. In fact the mayor of Zeelst, Gerardus de Wit, was the first cloth manufacturer. He was an entrepreneurial merchant who contracted out the spinning and weaving in the village and then sent the cloth to Haarlem and the surrounding area for bleaching and finishing. The company De Wit, later Habraken-De Wit, mostly made linen tablecloths some of which were damask. In 1857 Jan van Nuenen established a small, modest company to manufacture damask and “pellen”. By the end of the 19th century the company had evolved into a textile factory with its own steam machinery and facilities for bleaching and washing. Another branch of industry that experienced strong growth in the 19th century was brick manufacturing. Initially there were many small manufacturers and Heibloem in Veldhoven was the first, in 1898, to introduce an automated brick factory. In addition to this the production in shoe manufacturing increased substantially around this time and at the end of the 19th century the first cigar manufacturers were founded. All this activity formed the basis for the industrial revolution that occurred at the beginning of the 20th century and was primarily located in the area around “de Gender” in Meerveldhoven and Veldhoven. During the 19th century Catholic influence

466

continued to increase and in 1853 the diocese was reinstated. The parishes of Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven and Zeelst fell under the diocese of Den Bosch. Various religious orders and congregations settled in the area; these included the Sisters of Tilburg in Oerle, the Franciscan sisters of Veghel in Veldhoven and Meerveldhoven and the Sisters of Schijndel in Zeelst. The nuns were usually involved with education or caring for the sick and the elderly. In Oerle a girls boarding school arose which established itself as a fee-paying school for young women who wished to enter the teaching profession. Due to the existence of religious orders an education system specifically tailored for girls developed. The public schools in the four village centres were comprised predominantly of boys with a few Protestant girls. “The Mary Pilgrimage” to Meerveldhoven that had already existed for centuries also got a new impetus in the 19th century. During the 19th century new churches were erected in the four church villages. The majority of which rapidly became too small and were therefore replaced in the 20th century. At the end of the 19th century a social life slowly emerged, with such things as archery clubs, music societies and choirs being established.

From four church villages to one large town Many of the popular developments from the end of the 19th century were brought to a halt due to the First World War (1914-1918). After the war a dramatic increase in personal income and prices of goods caused a crisis in the agricultural sector of the economy and moved industrialisation further forward. Shortly after the end of the war several councils in North-Brabant were amalgamated in order to reduce the costs of running the local authority. The amalgamation of the villages Oerle, Meerveldhoven, Veldhoven and Zeelst was not disputed. On the first of May 1921 the new town of Veldhoven was established with around 4900 inhabitants. The number of people living in the region grew exceptionally quickly and by 1950 Veldhoven was home to 10.877 inhabitants. The Catholic Church flourished during this time and the period is characterised by the Dutch


SUMMARY

saying “Rijke Roomse Leven” (rich Roman Catholic life). New churches were constructed in Veldhoven, Oerle and Meerveldhoven. These church buildings replaced the 19th century churches. After the introduction of the education bill of 1920 the education system was largely taken over by the parishes. The parish authorities had great influence over the Roman Catholic education. During the period 1920 to 1940 the number of companies involved in the textile, shoemaking and brick-making industries continued to increase. Brick factories, cigar factories and laundries were also characteristic of Veldhoven. This increased the employment within the area with a number of people employed in the Philips factory in Strijp. During the economic crisis of the 1930’s workers were kept working through unemployment relief schemes involving road building and development. A whole new boost was given to the area by the unemployment relief scheme to construct the airport Welschap, which was partially located on Veldhoven territory. This airport would increase in importance after the Second World War. With the outbreak of the Second World War unemployment disappeared. The existence of the airport was justifiably detrimental as the territory was confiscated during the German occupation. Also during the liberation, which was initiated on 17th September 1944, the airport was repeatedly bombed. On that day there were 19 fatalities in Zeelst due to bombs being released too soon. Veldhoven together with Eindhoven were the first places to be liberated on the 18th September 1944. How dangerous it was after the 18th September is apparent from the bombardment of Eindhoven a day later. In comparison to other places the town of Veldhoven did not sustain significant damage or human loss through the war.

Unrestrained growth After the Second World War unprecedented growth took place. The local authorities developed several new large-scale housing estates that were built between the old village centres such as d’Ekker. Subsequently, new districts followed such as Zonderwijk, Cobbeek and ’t Look. In just a few decades the construc-

tion of a new road network and the new districts completely changed the appearance of Veldhoven. To the north of Heerbaan new districts such as Heikant were also created. Veldhoven had increasingly more links with the built-up area around Eindhoven and within this region Veldhoven was the fastest growing town. The influence of the Catholic Church slowly declined after the “Tweede Vaticaans Concile”. Initially it appeared there would be around ten new churches in the new housing estates of Veldhoven, however, this was finally limited to new churches in the districts of d’Ekker, Zonderwijk farmchurch and Heikant. Due to the growth of the population the number of Protestants also increased and in the district d’Ekker a new Protestant church was built. Over the next 30 years there was a continuous decline in church attendance. The clergymen slowly withdrew from the education system but religion had put the foundations in place for future education, particularly in Oerle and Koningshof. Increasingly Veldhoven slowly put more forms of intermediate education in place. At this time all forms of secondary education were offered by the Sondervickcollege. There were great changes taking place in the economic environment. The number of agricultural businesses swiftly declined but the economic size of the remaining farms increased. The share of the Veldhoven economy derived from agriculture became smaller each year. Around 1960 Veldhoven was a commuter town with the majority of the workforce employed in Eindhoven or elsewhere. Currently more people work in Veldhoven itself. While jobs were lost in industry due to the gradual closure of old factories there were many new developments, which resulted in the establishment and growth of new companies and industries. To a large extent the old industries such as the textile industry, the brick factories, cigar factories, shoe factories and laundries were lost. Of utmost importance for the new enterprises was the development of modern technology. Economic activities increased through the construction and extension of industrial ground such as the industrial

467


BRIEF HISTORY OF VELDHOVEN

estate De Run. Over the last twenty years some companies of international repute have been established in Veldhoven. Most notable are ASML, active since 1984, and SIMAC ICT Nederland. The service industry sector has on occasion grown even faster than the manufacturing industry. The relocation of the SaintJoseph hospital from Eindhoven to Veldhoven was also an important development. This hospital, now known as Máxima Medisch Centrum (MMC Veldhoven), is one of the largest employers within the area. There were also enormous changes taking place both culturally and socially. The “De Schalm”, the music school, the library and the museum ’t Oude Slot became well-known institutions. Clubs and associations flourished. Sport-halls, sport-parks and other venues for meetings developed to allow the club life to expand further.

Vertaling: Talenpalet, Eindhoven

468

Through the unrestrained growth, which resulted in the population of Veldhoven increasing by a factor of ten since 1920, the old historic church villages of Oerle, Meerveldhoven, and Zeelst have become small districts in the region. In the year 2005 Veldhoven consisted of seventeen thousand houses and more than forty three thousand inhabitants. Such a growth was only possible due to the fact that the majority of inhabitants were not native to Veldhoven and that the majority of the houses date from the last fifty years. To a large extent the latter has determined the character of the town. Luckily some older houses remain in the hamlets or in older village centres and the town is home to many listed buildings from the 18th and 19th centuries. The old parts located between the new districts lets one see how fast the town of Veldhoven has grown.


Drs. Jean Coenen (Eindhoven 1956) is streekhistoricus en leraar geschiedenis aan het Lorentz Casimirlyceum in Eindhoven. Hij studeerde geschiedenis aan de Universiteit van Utrecht van 1975 tot en met 1981. Zijn doctoraalscriptie ging over de schouten en secretarissen van Peelland van 1629 tot 1795. Zijn belangstelling voor de geschiedenis van de eigen streek bleek dus al vroeg. In 1982 werkte hij op de KMA in Breda bij de afdeling militaire geschiedenis en strategie. Van 1983 tot en met 1997 gaf hij les aan het Helmonds Avondcollege, het huidige ROC Ter Aa, sector Vavo. Gedurende 17 jaar was hij jurylid van het voormalige ‘streekspel’ van Omroep Brabant. In 1984 richtte hij het Bureau voor Regionaal Historisch Onderzoek op, dat is gevestigd in Maasbracht, waar Jean Coenen sinds 1998 woont. Eerder schreef hij onder meer boeken over de geschiedenis van Asten, Geldrop, Aarle-Rixtel, Heeze, Leende, Son, Best, Nuenen, Someren, Boxtel en Mierlo. Dit jaar komt er nog een boek uit over Weert.


Een overzicht van de geschiedenis van Veldhoven, Meerveldhoven, Oerle en Zeelst

Veldhoven Van Toterfout tot heden Jean Coenen

Een boek over de hele geschiedenis van Veldhoven, waarbij alle kerkdorpen van de huidige gemeente behandeld worden. Voor dit boek is veel nieuw onderzoek verricht in archieven, waaronder die van de abdijen van Lorsch, Echternach, Sint-Truiden, Tongerlo en Postel. Het boek geeft een helder en voor iedereen begrijpelijk beeld van de geschiedenis vanaf het vroegste begin tot nu toe. Per hoofdstuk wordt een periode behandeld. Van vrijwel iedere periode worden telkens terugkerende onderwerpen ter sprake gebracht, te weten: bevolking, familienamen, historische geografie, politiek, bestuur, godsdienst, onderwijs, sociaal-economische ontwikkelingen en het verenigingsleven. Van iedere periode komen interessante zaken ter sprake, zoals de Merovingische grafvelden, de band tussen Meerveldhoven en de abdij van Lorsch, de betekenis van de heren van Boxtel binnen Veldhoven, de bedevaarten naar Meerveldhoven, het ontstaan van de heerlijkheden in de 16de eeuw, de plunderingen door troepen in de 80-jarige oorlog, de grote armoede in de 18de eeuw, dorpsbranden, de gilden in de verschillende kerkdorpen, de schuurkerken, de textielnijverheid, de opkomst van de industrie, steenbakkerijen, stomerijen, sigarenfabrieken, de gemeentelijke samenvoeging van 1921, de ontwikkeling van het verenigingsleven, de boerenorganisaties, de opkomst van de politieke partijen, het vliegveld Welschap, de Tweede Wereldoorlog, de invoering van het bijzonder onderwijs, moderne industrie, uitbreidingsplannen en nog veel meer. Met name de 20ste eeuw krijgt in het boek veel aandacht. Veldhoven, van Toterfout tot heden bevat meer dan 400 afbeeldingen, vele oude foto’s en kaarten. ISBN -10: 90-76014-13-2 ISBN -13: 978- 90-76014-13-5 NUR 520


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.