3 minute read
INTERVIEW
from ZOUT 12-2022
by ZOUT
KleinKunst? Kunst kan niet Klein zijn
Het voelt goed om terug te komen in Ravenstein, nergens is de stroom zo helder als bij de bron. Zingt Alex Roeka op zijn nieuwe album, tevens een onstuimige autobiografie. Richting de tachtig gaat hij, de winnaar van de Poelifinario 2022. DIETER VAN DEN BERGH schoof bij hem aan in het café. ‘Ik was een luie hedonist, een sloeber, een nul.’
Advertisement
‘l aatst schreef ik eindelijk een vrolijk lied, voor mijn vriendin. Leuk voor op m’n begrafenis!, zei ze.’ Hij doet echt wel z’n best, zegt liedjesschrijver Alex Roeka in een volle Groene Engel in Oss tegen het publiek, maar een blijmoedig lied zit er blijkbaar niet in. Dus zet hij nog maar een begrafenisliedje in, Maak me wakker.
Al is hij intussen toch echt 77 (daarover later meer) en klinkt zijn ingehouden Brabantse stem soms fluisterzacht, Roeka rockt vanavond, met dank aan Reyer Zwart op gitaren en Jeroen Kleijn op drums. Het zweet kolkt na een paar liedjes al over zijn gegroefd gezicht. Misschien zingt hij zich vanavond wel dood, meldt hij tussen twee liedjes door, dat gevoel heeft hij wel vaker. Een maand later ontmoeten we elkaar in een café in het Vlaamse Hoogstraten, zijn lief woont in de buurt. Roeka geniet nog na van de Poelifinario, de belangrijkste cabaretprijs van Nederland, die hij de avond ervoor kreeg opgespeld. Hij won in de categorie Kleinkunst voor de voorstelling Nieuwe Dromen. ‘Fantastisch’, zegt hij. ‘Dan doe je mee. Maar kleinkunst, wat moet je met die term? Kunst kan niet klein zijn.’ De voorstelling is gekoppeld aan de gelijknamige plaat, die uitkwam op het Excelsior-label. Een dubbelalbum eigenlijk, met op de tweede cd alleen het lied In dit sterrendal, een autobiografie in muziekvorm, spannend als een jongensboek. Vijftig minuten lang, 37 coupletten en steeds hetzelfde refrein. ‘Had ook twee uur kunnen duren. Of twee dagen. Het idee was om mensen in een flow te brengen met een soort mantra.’ Het achterliggende doel: zingeving. ‘Als je schrijft, wil je je leven vastleggen, in de illusie dat het blijft bestaan en niet zinloos wegwaait.’ Als ‘kind van hoge dijken’ opgroeien in Ravenstein, tussen Oss en Nijmegen, op kostschool bij de fraters, hoerenbezoek, een ‘mislukt’ vaderschap. Het komt allemaal voorbij. Maar hoe zat het nou met die ‘hasjiesj op de boot’. En die ‘sleepboot die danste op de desolate nacht’. Het ‘onderwereldbal’ in De Pijp? Roeka: ‘Die hasj ja, dat was me wat. Ik was 22 en roekeloos en dom, want ik had tien jaar in de bak tussen de ratten kunnen zitten. Met een vriend had ik in Marokko kilo’s hasj ingeslagen. Ik m’n hele gitaar volgedouwd, hij zijn motor. Bij de boot naar Spanje durfde hij niet meer. Ik wel. De douanier in Algeciras keek in mijn gitaar en zag niks. Een wonder. In Spanje ben ik alles kwijt geraakt. Verkocht, weggegeven, opgefeest. Mijn vader stuurde een kaart. ‘Als je met kerst niet terug bent, dan hoef je nooit meer thuis te komen.’ Ik was op tijd, maar volledig berooid.’ Wat er aan vooraf ging: internaten in Oss en Venray, een studie psychologie in Nijmegen. Maar Roeka had niet veel zin in ‘het gewone leven’ en zocht een uitweg. Via een neef bij een scheepswerf vond hij een baantje als matroos op een zeesleper. ‘Vooral booreilanden verslepen op de Adriatische Zee.’ In deze tijd moeten we ook het ‘hoerenverhaal’ plaatsen. Later kwam hij terecht in De Pijp in Amsterdam, in een kraakpand. Een leven aan de zelfkant. ‘We deden geen heroïne, maar verder wel veel. Met zijn toenmalige vrouw kreeg hij een zoon, die hij na de