5 minute read
Niets te verliezen, alles geven
from ZOUT 5-2023
by ZOUT
De mensen die Bertien van Manen fotografeert wanen zich onbespied, ze zijn geheel zichzelf.
Mijnwerkers. Het zijn altijd weer die mijnwerkers die Bertien van Manen opzoekt en fotografeert. In Engeland, in de kou van Siberië of in het achterland van de Amerikaanse Appalachen. Oogwit dat contrasteert met zwarte vegen in het gezicht, helmen, zware shag, samen aan de keukentafel, sjokken en sjouwen.
Advertisement
‘Het is iets nostalgisch’, verklaart Van Manen haar favoriete thema, tevens onderwerp van de tentoonstelling Gluckauf in cultuurhuis Schunck in Heerlen. ‘Ik ben opgegroeid in Heerlen en negentig procent van mijn vriendinnetjes kwam uit mijnwerkersgezinnen. Ik ging met ze mee naar huis en vond het daar leuk. Als fotograaf zocht ik later ook weer mijnwerkersgemeenschappen op. Ze zijn vrij en gastvrij. Vaak hebben ze niets te verliezen en geven ze alles. Ik voel me thuis in die pretentieloze omgeving. Niemand is bezig met een air ophouden, iedereen is zichzelf, en dat mensen af en toe stomdronken zijn hoort erbij.’
Op haar twaalfde kreeg Bertien van Manen (Den Haag, 1942) van haar moeder haar eerste camera. Er is een foto van haar in het uniform van de kostschool in Vaals, de Rolleiflex voor haar buik. Ze had nog geen idee dat haar leven bepaald zou worden door zo’n apparaat en ze internationaal furore zou maken als documentair fotograaf. Ze wilde tolk worden en stortte zich op de taal. Na een studie Frans in Leiden kreeg ze twee kinderen en ging aan de slag als vertaler. ‘Maar dat vond ik zo saai. Ik wilde eropuit, avontuur.’
Ze ging haar kinderen fotograferen ‘totdat die er genoeg van hadden’. Daarna werkte ze als modefotograaf voor bladen als Avenue en Viva. Het roer ging radicaal om toen ze The Americans van Robert Frank in handen kreeg. ‘Die fotografie is zo vrij en effectief slordig’, zegt ze over het beroemde fotoboek uit 1958. ‘Vliegt er zomaar een stoel door de lucht. Prachtig!’
Wat ze bij Frank ook prachtig vond, was de afwezigheid van modellen in studio’s waar alles tot in detail geregeld is. Frank fotografeerde gewone mensen in een onberekenbare, echte wereld. Dat wilde Van Manen ook. Haar eerste ‘poten in de blubber’-serie schoot ze in Yorkshire, waar de mijnbouw op zijn einde liep maar de arbeiders daar nog niets van wilden weten. ‘In Engeland raakte ik bevriend met een professor die me vertelde dat er in Amerika ook vrouwen in de mijnen werkten. Dat vond ik heel spannend. Ik ben toen naar
Kentucky, Tennessee en West-Virginia gegaan en heb daar eindeloos in pick-up trucks rondgereden. Ik ben veertien keer terug geweest.
‘Als je contact hebt met de vrouwen zit je goed’, verklaart ze haar manier om dichtbij haar onderwerp te komen. ‘Ik ga altijd logeren bij mensen. Niet één of twee dagen maar weken. In Kentucky bleef ik zelfs een halfjaar bij een echtpaar in een trailer. Zo raken mensen gewend aan je. Ik gebruik ook altijd een kleine camera, dat is niet bedreigend.’
Als fotograaf weet ze precies wanneer ze iets te pakken heeft, al kan het soms lang duren. ‘Ik ben tien keer in China geweest en kon het niet vinden. Ik maakte veel exotische plaatjes, leuk voor kalenders, maar het ging niet over mij. Totdat ik op een snikhete dag besloot naar buiten te gaan, de trappen afliep van de zoveelste etage, de deur opendeed en het straatlawaai met al die mensen op me afkwamen. Toen wist ik: dit is het. En dan ga je als een mitrailleur. Mijn eerste foto nam ik in een bioscoopje iets verderop in de straat. Op het doek stond een mevrouw te schreeuwen, in de zaal zag ik allemaal hoofdjes van jongeren die hierheen gingen om seks te hebben. Daar kwamen een heleboel goede foto’s achteraan. Ik had het opeens in de vingers.’
Van Manen fotografeerde veel in Rusland. Ze heeft familie uit Oost-Europa, en voelt zich intuïtief verbonden met het land en de mensen. Maar ook hier ging fotograferen niet zonder slag of stoot. Haar eerste reis leidde in 1988 naar de Donbas, de Oekraïense regio waar nu Wagner-huurlingen de dienst uitmaken. De bevolking zat nog stevig achter het IJzeren Gordijn, ze had geen idee van westerlingen en hun fotografie.
Via een communistisch blad uit Engeland was ze er bij de mijnwerkersvakbond terechtgekomen. ‘Ik wilde families fotograferen maar dat snapten ze niet.
Op een gegeven moment hadden ze iets voor me georganiseerd: een vrouw in klederdracht achter een tafel met streekproducten. Ik ben daar uitgebroken en heb met de twee woordjes Russisch die ik toen sprak een auto aangehouden die me naar een mijnwerkersdorp bracht. De vrouwen daar wilden wel praten maar het begon al donker te worden; iedereen was ook bang voor de geheime politie. Ik was gewoon te vroeg. Twee jaar later ging ik opnieuw. Jeltsin was net aan de macht, er trokken plots hordes fotografen naar Rusland. Daar gaat mijn project, dacht ik. Maar een collega stelde me gerust: Bertien, zíj zijn over twee weken weg, jij gaat de diepte in.’
Haar Ruslandreizen resulteerden in haar eerste fotoboek: Honderd zomers, honderd winters. ‘Daar ben ik nog steeds het meest trots op. Ik ontdekte toen dat ik echt fotograaf ben, en geen slechte. Dat kwam vooral door de positieve ontvangst. Na lang ploeteren in mijn eentje hoorde ik er ineens bij. Al gaat het nooit vanzelf. Goede foto’s maken is niet makkelijk. Soms lukt het niet. Zoals in Istanboel. Het is een inspirerende stad en veel Magnum-fotografen hebben er gewerkt. Ik was er drie keer en het lukte niet, ik kon mezelf er niet in kwijt. Na zoveel tijd en moeite is het heel pijnlijk om dat toe te geven.’
Ook omdat fotografie in die tijd erg arbeidsintensief was: ontwikkelen, fixeren, spoelen, drogen, contacten selecteren en afdrukken. Ergens mist Van Manen dat handwerk wel. ‘Het was een soort manuele Photoshop: extra doordrukken hier, een beetje lichter daar, het beeld ontstond onder je handen. Vooral als ik een beetje somber was vond ik het heerlijk om in de doka te staan, met muziek aan en een rol drop onder handbereik.’
Ze stapte over op kleur - ‘zwartwit voelde ouderwets en sentimenteel: weer een Cartier-Bresson, een schilderachtig landschapje’ - maar is heel blij met het fotoboek dat bij Gluckauf wordt uitgebracht, met nooit eerder afgedrukte vintageprints. ‘In mijn archief blijkt nog veel te ontdekken. Mits je de tijd neemt, en niet altijd aan het rennen bent, zoals ik.’
Hoewel ze tevreden terugkijkt op recente tentoonstellingen in het Stedelijk Museum Amsterdam en FOMU in Antwerpen en uitkijkt naar die in Schunck, heeft Van Manen in het begin van haar carrière dubbele gevoelens gehad over exposeren.
‘Mijn eerste tentoonstelling in Amsterdam was met foto’s uit Vrouwen te gast, over de echtgenoten van gastarbeiders. Ik schaamde me kapot. Zij hadden zo’n rotleven en ik hing dat als kunst aan de muur.’
Vrouwen te gast maakte vorig jaar onverwacht een rentree in Van Manens leven toen ze een email ontving van een jonge Turkse vrouw. “Zij had haar oma herkend op een van de foto’s en ging op zoek naar de rest. Inmiddels heeft ze er zes of zeven gevonden. We hebben opgewekt appcontact. Kijk, hier staat ze met de vrouw uit de stomerij in Hoorn. Dat is prachtig, toch? Daar doe je het voor.’ Z